Een stop op kantoren in Utrecht |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Provincie Utrecht zet streep door bouwplannen kantoren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een goed idee is als de provincie een regionale afweging maakt – als gemeenten of samenwerkingsverbanden hierin niet slagen – over volume en locatie van nieuwe bedrijfsterreinen, kantorenlocaties, detailhandelslocaties of woonlocaties, waarmee overprogrammering en concurrentie worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik hecht er waarde aan dat op regionaal niveau gezocht wordt naar een goede balans tussen vraag en aanbod van planruimte. Om die reden heb ik in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd in de regelgeving. Deze voorziet echter alleen in het voorkomen van onnodig nieuw overaanbod, niet op de herprogrammering van het bestaande overaanbod. Ook bij herprogrammering is een regionale afweging voor de hand liggend. Daarin kunnen zowel gemeenten als provincies een rol spelen.
Middels het in juni 2012 afgesloten Convenant Aanpak Leegstand Kantoren hebben provincies die rol gepakt en zich gecommitteerd om ruimtelijke beleidskaders af te spreken op regionaal niveau. Ik zie het besluit van de provincie Utrecht als een invulling hiervan.
Kunnen projectontwikkelaars, wier projecten op grond van dit besluit niet doorgaan, hierover planschade claimen? Zo ja, bij wie: bij de provincie of bij de gemeente? Is dit (in de toekomst) te voorkomen? Zo ja, hoe? Zo ja, vallen deze kosten onder hogere kosten als bedoeld in artikel 6.8 van de Wet ruimtelijke ordening, artikel 146 van de Provinciewet, artikel 108 van de gemeentewet en/of artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet?
Provinciale Staten van Utrecht hebben een gefaseerde aanpak van de kantorenleegstand vastgesteld. Kern van deze aanpak is dat plancapaciteit wordt geschrapt en bestemmingen verruimd. De Provincie Utrecht wil dit planologisch borgen met behulp van provinciale inpassingsplannen. Deze provinciale inpassingsplannen worden voorafgegaan door een ruimtelijke structuurvisie kantoren. Op basis van dit besluit (structuurvisie) kan door projectontwikkelaars of andere belanghebbenden geen planschade worden geclaimd. De Wet ruimtelijke ordening biedt pas de mogelijkheid van een tegemoetkoming in schade als deze schade zijn oorzaak vindt in de bepaling van een bestemmingsplan of een inpassingsplan. Op het moment dat de provincie deze inpassingsplannen vaststelt, dan kunnen planschadeverzoeken bij de provincie worden ingediend. De mogelijke verzoeken zullen dan op basis van de in de wet en jurisprudentie genoemde criteria moeten worden beoordeeld. Hoe groot het risico op planschadevergoeding is hangt sterk af van de planologische situatie en omstandigheden en valt niet in algemene zin te beantwoorden. De provincie Utrecht gaat er vanuit dat met de structuurvisie voorzienbaarheid is gecreëerd voor marktpartijen. Dit moet – naar de mening van provincie Utrecht – het toekomstige risico op toekenning van planschade verminderen. Mocht een belanghebbende het niet eens zijn met het besluit van de provincie dan zal uiteindelijk de bestuursrechter hierover een oordeel vellen.
Er is in de aanpak van de provincie Utrecht geen sprake van hogere kosten zoals benoemd in de verschillende wetsartikelen2. En wel omdat de provincie niet alleen de verantwoordelijkheid neemt om provinciaal beleid te formuleren, maar ook zelf de verantwoordelijkheid neemt voor de uitvoering ervan in provinciale inpassingsplannen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de betreffende gemeenten klagen over verlies op grondposities, terwijl – als er wel gebouwd zou worden – elders overschotten aan kantoren zouden ontstaan, met de bijbehorende kosten voor onder andere leegstand en tegengaan van verloedering?
Gemeenten hebben zelf de keuze om al dan niet actief grondbeleid te voeren en wel of niet grondposities in te nemen. In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is de «ladder voor duurzame verstedelijking» aangekondigd, die inmiddels in de ruimtelijke regelgeving is opgenomen. De ladder vraagt om bij ruimtelijke plannen eerst na te gaan of er behoefte is aan een bepaalde functie voordat er nieuwe ruimte voor wordt gecreëerd in ruimtelijke plannen. En als er behoefte is aan een bepaalde functie dat deze eerst binnen bestaand bebouwd gebied wordt ingevuld voordat deze buiten bestaand bebouwd gebied mogelijk wordt gemaakt. Deze werkwijze moet overschotten aan (nieuwe) kantoren voorkomen in de toekomst.
Bestaat er een kostenverrekeningssystematiek tussen gemeenten onderling of tussen gemeenten en provincies waarmee grondverliezen eerlijk gedeeld kunnen worden? Zo nee, bent u bereid hiervoor voorstellen te doen? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen uniforme kostenverrekeningssystematiek om winsten en verliezen te verdelen bij het schrappen van plannen voor de bouw van winkels of kantoren. Ik zal ook geen initiatieven ontplooien om een dergelijke systematiek te ontwikkelen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft aan dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het regionaal afstemmen van hun ruimtelijke plannen en dat de provincie daarbij desgewenst een regierol op zich kan nemen. Het is dus aan gemeenten en provincies om te bepalen of er behoefte bestaat aan een uniforme kostenverdelingssystematiek die landelijk kan worden toegepast.
Kunt u aangeven wat de toename van leegstand in Utrecht zou zijn geweest als de oorspronkelijke plannen voor nieuwe kantoren in Utrecht allemaal zouden zijn uitgevoerd, daarbij rekening houdend met de trend van minder vierkante metersper werkplek en minder (kantoor)werkplekken per fte?
Uit onderzoek dat de provincie Utrecht heeft laten uitvoeren door de STEC-groep blijkt dat er in de provincie Utrecht een fikse overcapaciteit is aan plannen voor kantoren. De Provincie Utrecht beschikt over een plancapaciteit van meer dan 1,3 miljoen vierkante meter bruto vloeroppervlak terwijl de totale nieuwbouwbehoefte in de provincie Utrecht slechts 600.000 vierkante meter bedraagt tot 2020. Daarnaast beschikken de regio’s in de provincie Utrecht ook over een aanzienlijk aanbod van beschikbare kantoorruimte van in totaal 1 miljoen meter verhuurbaar vloeroppervlakte. Dit is 16 procent van de totale voorraad. De onderzoekers van STEC geven tevens aan dat het mogelijk is dat de leegstand ook op lange termijn hoog blijft en op sommige locatietypen zelfs groter wordt, door trends van het «nieuwe werken»(thuis- en flexwerken), maar ook demografische ontwikkelingen zoals de vergrijzing die in de provincie Utrecht op middellange termijn leidt tot relatieve afname van de groei van de beroepsbevolking.
Ziet u in deze kwestie aanleiding voor aanscherping van wet- en regelgeving bijvoorbeeld in de in aantocht zijnde Omgevingswet?
Nee, ik zie daarin geen aanleiding.
Kunt u deze vragen ruim voor het Algemeen overleg Ruimtelijke Ordening van 13 maart 2014 beantwoorden?
Ja. Daarbij merk ik op dat Uw Kamer dit overleg inmiddels heeft uitgesteld.
Opwaardering van de N57 en N59 |
|
Carla Dik-Faber (CU), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de zorgen die er in Zeeland en Zuid-Holland bestaan over de verkeersveiligheid en doorstroming op de N57 en N59?1
Ja.
Klopt het dat op Goeree Overflakkee vijf keer zoveel verkeersslachtoffers vallen als het gemiddelde in de rest van Nederland?
Neen, dit klopt niet. De risicocijfers (het aantal ernstige slachtoffers per miljoen gereden voertuigkilometers) van de N57 en de N59 op Goeree Overflakkee zijn gemiddeld, vergeleken met soortgelijke rijkswegen in andere regio’s. Zie ook mijn antwoord op de vragen van de leden Berndsen en Verhoeven (beiden D66) over onveilige wegen op Goeree-Overflakkee van 3 augustus 2012 (TK 2011–2012, aanhangnummer 3273).
Welke plannen hebben beide provincies al ontwikkeld om de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid van de betreffende gebieden te verbeteren?
Het is mijn ambitie om de rijkswegen voor het jaar 2020 op het niveau van 3 sterren EuroRAP (European Road Assessment Programme) te brengen. In Zeeland wordt hier uitvoering aan gegeven. De rijkswegen op Goeree Overflakkee zijn al op dat niveau. Voor de aanpak van het onderliggend wegennet verwijs ik u naar de plannen van de provincies. De provincie Zuid-Holland heeft zijn plannen verwoord in het Meerjarenprogramma Infrastructuur 2014–2018. De provincie Zeeland heeft dit gedaan in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Zeeland 2014–2018. Deze plannen worden onder verantwoordelijkheid van de provincies ten uitvoer gebracht.
Welke financiële middelen hebben beide provincies reeds gereserveerd voor investeringen in de N59 en N57?
De investeringen in de rijkswegen N59 en N57 komen alleen uit de Rijksbegroting. De provincies dragen daar niet aan bij.
Welke mogelijkheden ziet u om vanuit het Rijk een financiële bijdrage te leveren aan oplossing van deze problematiek?
In 2011 heb ik op de Rijksbegroting € 10 mln gereserveerd om de N57/N59 op het niveau van drie sterren EuroRAP te brengen. Uit het pakket Meer Veilig investeer ik daarnaast nog € 8 mln voor extra veiligheidsmaatregelen op deze wegen. Met deze € 18 mln heb ik voldoende middelen gereserveerd om de verkeersveiligheid op de rijkswegen N57 en N59 te verbeteren. Volgens de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) doet zich op deze wegen geen bereikbaarheidsprobleem voor. Ik zie daarom geen noodzaak tot een extra financiële bijdrage.
Welke mogelijkheden ziet u om oplossing van de problematiek rond de N57 en N59 een hogere prioriteit te geven?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Welke mogelijkheden zijn er om lopende projecten rond de N59 en N57 – die bijvoorbeeld beogen om op het gebied van verkeersveiligheid te voldoen aan het niveau van 3 sterren volgens de methodiek van het EuroRAP (European Road Assessment Programme) – de status van MIRT-project te geven?2 Welke voordelen zijn hieraan verbonden?
De verbetering van de verkeersveiligheid op de rijkswegen N59 en de N57 is al een MIRT-project. De maatregelen worden betaald uit het Infrastructuurfonds artikel 12.03.01 (realisatie). Hiervoor heb ik € 18 mln beschikbaar gesteld, € 10 mln uit MIRT-geld en € 8 mln uit het pakket Meer Veilig.
In de begroting staan de maatregelen aan deze wegen als een apart project genoemd tussen de aanleg wegenprojecten in de realisatiefase.
Omdat voor de verkeersveiligheidsmaatregelen geen tracéwetprocedure doorlopen behoeft te worden, is hiervoor geen projectblad opgenomen in het MIRT-projectenboek. Desgewenst kan ik in het volgende MIRT-Projectenboek voor dit project ook een apart blad opnemen.
Het grote verschil tussen vraag naar en aanbod van bedrijventerreinen |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u het met architect en hoogleraar Adriaan Geuze eens dat het gebied tussen Dordrecht en Leiden een soort aaneengesloten stad is, zonder begin en einde, waar lukraak kassen, bedrijventerreinen, windmolens, flarden oud landschap en geluidswallen door elkaar heen staan? Wordt u hier net zo droevig van als de heer Geuze?1
Nee. Het gebied van Leiden tot en met Dordrecht is een hoogstedelijk gebied waarin diverse functies samenkomen. De afgelopen jaren hebben de regionale overheden diverse programma’s opgestart waarin de kwaliteit van de omgeving en leegstand wordt aangepakt. Zo heeft de Provincie Zuid-Holland samen met gemeenten gewerkt aan het terugdringen van overcapaciteit aan woningen, bedrijventerreinen en kantoorlocaties alsook wordt er in het kader van Hof van Delfland samengewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit aldaar.
In de Adaptieve Agenda Zuidelijke Randstad die Rijk en regionale overheden recentelijk met elkaar hebben vastgesteld, is de strategie van Rijk en regio om dit gebied van Leiden tot en met Dordrecht als een metropolitaan stedelijk gebied te ontwikkelen. Bij die strategie zoeken overheden nadrukkelijk naar het optimaal gebruiken van de ruimte en het verbeteren van de kwaliteit door de functies verstedelijking, bereikbaarheid en landschap in samenhang te bezien.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het beschikbare aanbod aan grond voor bedrijfsvestigingen in Nederland minstens 25 keer zo groot is als de totale vraag? Erkent en herkent u deze cijfers uit de nieuwsbrief van Cobouw? Wat doet u om deze enorme scheefgroei aan te pakken en hoe stimuleert u hier gemeenten en provincies in? Raadt u lagere overheden ook aan verlies te nemen en eventueel grond terug te verkopen aan de boer?
Ja, ik heb kennisgenomen van de cijfers uit de nieuwsbrief van Cobouw. Cobouw heeft deze conclusie getrokken op basis van cijfers in het rapport IBIS-werklocaties 2013 (d.d. 26-06-2013, zie toelichting in kader hieronder). Provincies en gemeenten zijn reeds zelf begonnen met schrapoperaties. Dat zal gefaseerd gebeuren, waarbij ook verlies wordt genomen. Provincies en gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het grondbeleid dat zij voeren. Zij zijn niet vrij om te bepalen wanneer zij verliezen nemen. Het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten bevat de regels dienaangaande.
Volgens het rapport bedraagt het totaal oppervlak aan bedrijventerreinen dat uitgeefbaar is per peildatum 1 januari 2013 9.487 hectare netto. In 2012 is 375 ha uitgegeven. Die uitgeefbare 9.487 ha is daarmee het 25-voudige van de uitgifte van 2012. Dit getal dient genuanceerd te worden: van die 9.487 ha was in 2012 ruim 56% (5.338 ha) terstond uitgeefbaar, ofwel bouwrijp. Dat is het 14-voudige van de uitgifte van 2012. Dat betekent dat 44% (4.149 ha) niet terstond uitgeefbaar is, doordat bijvoorbeeld de ruimtelijke procedures nog niet zijn doorlopen, onteigening nog moet plaatsvinden of het bouwrijp maken van de grond. Van de 9.487 ha is ruim 72% (6.860 ha) uitgeefbaar door gemeenten en ruim 27% (2.627 ha) door particulieren. Het rapport geeft niet weer hoeveel uitgeefbaar terrein in eigendom van gemeenten terstond uitgeefbaar is.
Wat vindt u van het feit dat 14 miljoen vierkante kilometer bedrijfsruimte leegstaat en dat dit geen positieve invloed heeft op de kwaliteit van de openbare ruimte? Onderkent u de financiële gevolgen van de leegstand en vertraging van ontwikkelingen voor de begroting van lokale overheden en ontwikkelaars? Hoe groot zijn die financiële gevolgen voor gemeenten en provincies? Kunt u ook inzage geven per gemeente?
Ik ben niet bekend met dit getal. Er bestaan weinig betrouwbare cijfers over de omvang van leegstand op bedrijventerreinen.
Wel is bekend dat van het totaal aantal werklocaties (3.722 bedrijventerreinen, zeehaventerreinen en gemengde economische zones tezamen) 28% deels de kwalificatie «verouderd» heeft gekregen. Niet verouderd is 56%, status onbekend is 15%. Veroudering van bedrijventerreinen heeft veelal een negatieve invloed op de kwaliteit van de openbare ruimte. Daarom ben ik verheugd dat de provincies een succesvolle slag hebben gemaakt in de 1e trancheperiode van het Convenant Bedrijventerreinen. Van de in de Provinciale Herstructureringsprogramma’s neergelegde ambitie van 7.300 ha aan herstructurering is – naar de stand van zaken op 1 september 2013 (met een doorkijk naar 31 december 2013) – 96% (7.017 ha) bereikt, ofwel in uitvoering (dat wil zeggen de masterplanfase inclusief financieringsfase is afgerond en goedgekeurd door de gemeenteraad).
Voor wat betreft de financiële casuïstiek heb ik u eind 2013 reeds uitvoerig geïnformeerd bij brief over het grondbeleid (27 581, nr. 47, d.d. 20-12-2013). Daarnaast ontvangt op korte termijn de antwoorden op de door uw Commissie Infrastructuur en Milieu en de heer Smaling gestelde Kamervragen over grondbeleid.
Hoe is te voorkomen dat lokale overheden en ontwikkelaars vanwege financiële motieven de gronden niet herbestemmen en dus braak laten liggen? Wat gaat u doen om de gemeenten daarbij te ondersteunen? Onderkent u dat de financiële consequenties een belemmering vormen voor de aanpak van leegstand en overprogrammering?
De grond voor bedrijventerreinen is grotendeels in handen van gemeenten. Door de lage winstmarges hebben ontwikkelaars en beleggers zich beperkt op dit deel van de grondmarkt begeven. Als gemeenten financiële redenen hebben om bedrijventerreinen niet her te bestemmen, dan zijn die van tijdelijke aard. Het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten schrijft voor dat gemeenten hun grondexploitaties jaarlijks moeten herzien, ook met het oog op gewijzigde marktomstandigheden. De Commissie BBV heeft de voorschriften dienaangaande in 2012 verduidelijkt in een bijgestelde notitie grondexploitatie. De accountant zal bij de controle van de jaarrekening nagaan of provincies en gemeenten aan de eisen van het BBV voldoen en afboeken en verliezen nemen als de markt is verslechterd. Vanaf dat moment is er geen financiële aanleiding om het herbestemmen uit te stellen.
Hoe ziet u de rol van het Rijk ten aanzien van bedrijventerreinen, nu zij zich heeft teruggetrokken uit het Convenant Bedrijventerreinen? Is dit in uw ogen nu definitief iets waar het Rijk «niet meer over gaat»?
Het Rijk heeft zich niet teruggetrokken uit het Convenant Bedrijventerreinen. De verantwoordelijkheid voor het bedrijventerrreinenbeleid ligt sinds de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog nadrukkelijker bij provincies en gemeenten.
Bent u bereid de zogenaamde SER-ladder voor bedrijventerreinen van een vrijblijvend instrument om te zetten in een meer bindende verplichting op rijksniveau? Zo nee, waarom niet?
De Ladder voor duurzame verstedelijking, waar bedrijventerreinen tegenwoordig onder vallen, is geen vrijblijvend instrument. in het Besluit ruimtelijke ordening is de Ladder opgenomen als motiveringsvereiste voor ruimtelijke besluiten over nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
Bent u bekend met het feit dat gemeenten in de Achterhoek – met de provincie in een regierol – en de gemeente Apeldoorn zijn overgegaan tot het schrappen van bedrijventerreinlocaties? Kunt u ook een overzicht geven van welke provincies en gemeenten hier op welke wijze reeds mee bezig zijn, wat het kost en wat ze er eventueel van weerhoudt om dit door te zetten?
Ik ben ermee bekend dat meerdere provincies en gemeenten bezig zijn met schrapacties. Ik beschik niet over het overzicht waar u naar vraagt. Bedrijventerreinenbeleid is immers een decentrale verantwoordelijkheid.
Bent u bereid gemeenten te ontmoedigen steeds meer bedrijven en kantoren langs de snelweg te bouwen, die zelfs volgens vastgoedbedrijf DTZ Van Zadelhoff geen toekomst hebben, bij gebrek aan wandelgebied, horeca en bereikbaarheid per openbaar vervoer?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun ruimtelijk vastgoedbeleid. Via het bedrijventerreinenconvenant, het kantorenconvenant en de Ladder voor duurzame verstedelijking worden gemeenten reeds gestimuleerd kritisch te zijn of, en zo ja, waar nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaats mogen vinden. Dit wordt bij voorkeur regionaal afgestemd.
Kunnen deze vragen beantwoord worden voor het Algemeen overleg Ruimtelijke Ordening op 13 maart a.s?
Ja.
De verandering in de wijze van bekostiging van de waterschapslasten |
|
Henk van Gerven , Ronald van Raak |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur «burger krijgt rekening waterschappen» waarin bericht wordt over het feit dat er sinds 2000 een lastenverschuiving gaande is, waardoor boeren 65 miljoen euro minder aan waterschapslasten betalen, terwijl de lasten voor burgers met 650 miljoen euro stegen?1
Ja.
Is het waar, zoals het onderzoeksinstituut Coelo meldt, dat waterschappen stellen dat zij meer zijn gaan doen voor stedelijke gebieden en dat huishoudens dus meer moeten gaan betalen? Welke cijfers onderbouwen deze verschuiving? Kunt u deze cijfers aan de Kamer doen toekomen?
Het is inderdaad zo dat de taakuitoefening van de waterschappen de laatste decennia ingrijpend is veranderd en dat zij meer maatregelen zijn gaan treffen die in het belang van het stedelijk gebied en daarmee van de huishoudens zijn.
Dit proces werd ingezet naar aanleiding van de bijna rampen als gevolg van de hoogwatersituaties in 1993 en 1995 en de grote schade na hevige regenval in 1998. De waterschappen zijn vanaf dat moment maatregelen gaan nemen om dit soort situaties te voorkomen. Deze maatregelen richten zich voor een belangrijk deel op de bescherming van de stedelijke omgeving. In dezelfde periode hebben de waterschappen het waterbeheer in het stedelijk gebied van veel gemeenten overgenomen, gingen zij in alle stedelijke gebieden steeds meer activiteiten ontplooien en zijn zij in het landelijk gebied steeds meer rekening gaan houden met natuurontwikkeling en recreatie. Om die reden werden er ook meer kosten aan de categorieën gebouwd en ingezetenen toegerekend.
Een en ander is inherent aan het principe dat ten grondslag ligt aan één van de twee grote waterschapsbelastingen, de watersysteemheffing. Deze belasting kent het beginsel dat belastingplichtigen betalen naar rato van het belang dat zij hebben bij de taken die via deze belasting worden bekostigd. Omdat het belang van de verschillende groepen belastingplichtigen in de afgelopen jaren is verschoven, is de wetgeving enige malen aangepast om de waterschappen de mogelijkheid te bieden de betaling beter in overeenstemming te brengen met dat belang.
Bij de laatste grote wijziging van het belastingstelsel in 2007 is tijdens de parlementaire behandeling aangegeven dat wijzigingen in de taakuitoefening van waterschappen een wijziging van de kostentoedeling aan betalende categorieën noodzakelijk maakten, en dat de optredende lastenverschuivingen te verdedigen waren vanuit het toenemende belang van het stedelijk gebied bij het waterbeheer. (Kamerstukken II 2005–2006, 30 601, nr. 3 en nr. 6). De wetswijziging is derhalve gebaseerd op een verschuiving in de taakuitoefening door de waterschappen.
Is de extra heffing van waterschapslasten, die was bedoeld om een scheefgegroeide situatie in het waterschap Delfland te repareren, overgenomen door andere waterschappen? Zo ja, door welke? Is de door de waterschappen opgestelde kostentoedelingsverordening ter goedkeuring voorgelegd aan de provincies? Hebben alle provincies ingestemd met genoemde verordening? Zo nee, welke provincies hebben om welke reden niet ingestemd?
Bij de beantwoording van vraag 3 ben ik er vanuit gegaan dat deze doelt op de in 2012 bij amendement geïntroduceerde mogelijkheid om de zogenoemde tariefdifferentiatie wegen te verruimen. Inmiddels hebben de volgende waterschappen hiervan gebruik gemaakt:
Al deze waterschappen hebben hun kostentoedelingsverordening vooraf gewijzigd en ter goedkeuring aan de provincies voorgelegd. De provincies hebben hier in alle gevallen mee ingestemd.
Was het de bedoeling van de wetgever om de extra ruimte alleen in bijzondere omstandigheden te gebruiken? Wat is de definitie van genoemde bijzondere omstandigheden?
De betreffende wetswijziging is in 2012 bij amendement op initiatief van uw Kamer tot stand gekomen. Het amendement geeft waterschapsbesturen die op 1 juli 2012 al gebruik maakten van de mogelijkheid tot tariefsdifferentiatie voor wegen de bevoegdheid deze binnen bepaalde grenzen ruimer toe te passen (maximaal 400% hogere tarieven i.p.v. maximaal 100%). De bedoeling van het amendement was om hen de mogelijkheid te geven om «onevenredige tarieven voor agrariërs» te voorkomen. Vervolgens hebben waterschappen elk autonoom in een democratisch proces afgewogen of en zo ja in welke mate zij gebruik zouden gaan maken van deze mogelijkheid.
Bent u van mening dat het nieuwe belastingstelsel van de waterschappen de weeffout in de huidige Waterschapswet herstelt, waardoor hogere kosten in de komende jaren evenredig worden verdeeld over belastingbetalers? Zo ja, waaruit blijkt dit? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo neen, wat wordt dan ondernomen om het belastingstelsel aan te passen?
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoorden hiervoor, is het principe dat belanghebbenden naar rato betalen. Destijds is in uw Kamer via een amendement een aanpassing mogelijk gemaakt naar aanleiding van de problematiek die in Delfland werd geconstateerd. De waterschappen passen dit wettelijk kader nu toe, waardoor het onbedoelde verdelingseffect is verminderd.
Kunt u ter vergelijking de Kamer een lijst doen toekomen met alle percentages per belastingcategorie per waterschap over 2010 en per 2013?2
Het gevraagde overzicht, waarvan de informatie afkomstig is van de Unie van Waterschappen, is hieronder opgenomen.
Aa en Maas
11,7
11,7
0,14
0,10
59,1
59,2
29,0
29,0
Amstel, Gooi en Vecht
3,6
3,6
0,01
0,01
36,4
36,4
60,0
60,0
Brabantse Delta
9,5
9,5
0,10
0,10
60,4
60,4
30,0
30,0
De Dommel
8,2
8,2
0,10
0,10
56,7
56,7
35,0
35,0
De Stichtse Rijnlanden
8,8
8,8
0,10
0,10
53,1
52,1
38,0
39,0
Delfland
4,9
4,9
0,01
0,01
35,1
35,1
60,0
60,0
Fryslân
21,4
21,4
0,30
0,30
51,3
51,3
27,0
27,0
Groot Salland
15,5
15,5
0,10
0,10
57,2
57,2
27,2
27,2
Hollands Noorderkwartier
11,3
11,3
0,10
0,10
54,6
54,6
34,0
34,0
Hollandse Delta
11,8
11,2
0,03
0,04
48,2
43,8
40,0
45,0
Hunze en Aa's
20,3
20,3
0,20
0,20
54,5
54,5
25,0
25,0
Noorderzijlvest
18,2
18,2
0,20
0,20
56,6
56,6
25,0
25,0
Peel en Maasvallei
14,3
14,3
0,20
0,20
55,5
55,5
30,0
30,0
Reest en Wieden
18,0
18,0
0,30
0,30
46,7
46,7
35,0
35,0
Regge en Dinkel
12,6
11,7
0,10
0,20
57,3
58,1
30,0
30,0
Rijn en IJssel
13,6
13,6
0,10
0,10
59,3
59,3
27,0
27,0
Rijnland
7,3
6,6
0,10
0,10
42,6
38,3
50,0
55,0
Rivierenland
12,8
12,8
0,04
0,04
52,1
52,1
35,0
35,0
Roer en Overmaas
8,3
7,9
0,06
0,08
51,6
52,0
40,0
40,0
Scheldestromen1
19,6
18,7
0,18
0,20
55,2
54,8
25,0
26,3
Schieland en de Krimpenerwaard
7,0
7,0
0,01
0,01
43,0
43,0
50,0
50,0
Vallei & Veluwe1
9,1
8,5
0,30
0,30
53,6
51,2
37,0
40,0
Velt en Vecht
20,7
20,7
0,10
0,10
51,2
51,2
28,0
28,0
Zuiderzeeland
23,6
20,9
0,40
2,20
51,0
51,9
25,0
25,0
deze waterschappen zijn in 2011 resp. 2013 uit een fusie ontstaan en hadden hierdoor geen kostentoedeling in 2010. Voor deze waterschappen zijn voor 2010 de gemiddelde aandelen (rekenkundig gemiddelden) van de fusiepartners vermeld.
Het verschuiven van de waterschapsbelasting van boeren naar burgers |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het tv-item «Burger krijgt rekening waterschappen»?1
Ja
Kloppen de genoemde 65 miljoen euro vermindering aan waterschapslasten voor boeren en 650 miljoen euro lastenstijging voor burgers?
De cijfers die in de uitzending van Nieuwsuur zijn genoemd, zijn gebaseerd op cijfers van COELO (Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden). Bij de waterschapslasten is relevant dat er in principe sprake is van twee soorten heffingen: de watersysteem- en de waterzuiveringsheffing. De cijfers in onderhavig geval laten de ontwikkeling zien van de kosten van de watersysteemheffingen die sinds 2000 aan de betalende categorieën Ongebouwd, Gebouwd en Ingezetenen worden toegedeeld.
Ter nuancering op de wijze waarop de cijfers zijn gepresenteerd, kan worden opgemerkt dat het in de uitzending genoemde bedrag van € 65 miljoen vermindering geen betrekking heeft op agrarische grond alleen, maar op de totale betalende categorie Ongebouwd. Dit betekent dat in de uitzending enkele aspecten buiten beschouwing gebleven zijn:
Ook het in de uitzending genoemde bedrag van € 650 miljoen vermeerdering dat aan de burgers werd toegeschreven behoeft enige nuancering. Zo wordt een gering deel van de categorie Gebouwd betaald door de eigenaren van bedrijfspanden en dus niet door de burgers.
Klopt het dat boeren percentueel gezien in plaats van dertig procent, nu slechts tien procent van de belastingopbrengsten van de waterschappen zijn gaan betalen tussen 2000 en 2014?
De in het antwoord op vraag 2 bedoelde cijfers van COELO geven aan dat de categorie «Ongebouwd» in 2000 29,5% van de watersysteemheffing betaalde en in 2014 11,6% betaalt. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, kunnen deze cijfers echter niet met elkaar worden vergeleken en wordt het aandeel Ongebouwd niet alleen betaald door boeren, maar ook door andere eigenaren van onbebouwde grond (en in 2000 ook nog door de eigenaren van bos- en natuurterreinen).
Bent u bereid bij de waterschappen navraag doen welke kostenposten er exact zijn die een dergelijk grote verschuiving van de lasten van boeren naar burgers rechtvaardigen en het resultaat daarvan aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom wilt u geen cijfers aanleveren die verificatie van het standpunt van de waterschappen, dat ze meer zijn gaan doen voor de stedelijke gebieden en de kostenverschuiving daarmee gerechtvaardigd is, mogelijk maakt?
Voor de watersysteemheffing geldt het principe dat belastingplichtigen betalen naar rato van het belang dat zij hebben bij de taken die via deze belasting worden bekostigd. Omdat het belang van de verschillende groepen belastingplichtigen in de afgelopen jaren is verschoven, is de wetgeving aangepast om de waterschappen de mogelijkheid te bieden de betaling weer in overeenstemming te brengen met dat belang.
Bij de genoemde aangepaste wetgeving is de kostenverdelingssystematiek vereenvoudigd en geüniformeerd, en werd de beleidsvrijheid van de waterschappen ingeperkt. De beleidsvrijheid die de waterschappen nog over houden zit in de bij amendement verkregen ruimte om het ingezetendeel, dat wordt bepaald door de inwonerdichtheid, met maximaal 10% te verhogen. En tevens in een in 2012 aangenomen amendement om het aandeel van wegen binnen de categorie Omgebouwd te kunnen verhogen door middel van tariefdifferentiatie (met ook als effect dat de boeren minder betalen).
De waterschappen stellen de watersysteemheffing dus vast binnen de wettelijke kaders, die zijn gebaseerd op taakverschuivingen. Ik verwijs hierbij tevens naar het antwoord op vraag 2 van de leden Van Gerven en Van Raak (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1356).
Bent u van mening dat een dergelijke verschuiving in de waterschapslasten aantoont dat door middel van de geborgde zetels er geen representatie van specifieke belangen plaatsvindt, maar oververtegenwoordiging?
Dit lijkt mij voor de watersysteemheffing niet het geval. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven is de bestaande wetgeving er op gericht een evenwichtige behartiging van belangen plaats te laten vinden in het waterschapsbestuur.
Waarom worden bij de waterschappen volksvertegenwoordigers, in tegenstelling tot wat verondersteld wordt op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau, niet in staat geacht moeten worden ook specifieke deelbelangen te vertegenwoordigen?
Uitgangspunt in de wetgeving is dat alle groepen belastingplichtigen worden vertegenwoordigd in het bestuur van het waterschap. Daarnaast ligt in de wet vast dat de bestuursleden die de geborgde zetels bezetten, de belangen vertegenwoordigen van categorieën die voor hun dagelijkse inkomen en functioneren rechtstreeks afhankelijk zijn van de taakuitoefening van het waterschap en daar ook specifiek voor betalen. Geborgde zetels kunnen worden bezet door vertegenwoordigers van de landbouw, de natuurbeheerders en de gebruikers van bedrijfsruimten.
Bent u bereid uw standpunt omtrent de geborgde zetels bij de waterschappen te herzien en deze alsnog af te schaffen om zodoende alle belangen weer evenredig vertegenwoordigd te krijgen?
Zoals ik heb toegezegd in debat met uw Kamer over het wetsvoorstel Wet aanpassing waterschapsverkiezingen (Tweede Kamer, 2013–2014, 33719), wordt het systeem met geborgde zetels betrokken in een evaluatie van de komende statenverkiezingen gecombineerd met waterschapsverkiezingen in 2015.
Het bericht dat het plaatsen van windmolenparken vlak voor de kust van onder andere Zandvoort, Noordwijk, Katwijk en Wassenaar 6000 banen kost |
|
Reinette Klever (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bouw windmolens kost 6.000 banen»?1 Deelt u deze conclusies van het onderzoeksbureau? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik reeds heb aangegeven in de beantwoording van eerdere vragen omtrent dit onderwerp (2013Z25345), laat een eerste onderzoek in het kader van de haalbaarheidsstudie windenergie in de 12-mijlszone een negatief effect zien op de beleving en de bezoekintenties voor de verschillende locaties. De percentages die uit dit onderzoek komen zijn gebruikt in het onderzoek dat de gemeenten hebben laten uitzetten.
Graag merk ik nogmaals op dat de in het onderzoek gepresenteerde effecten gebaseerd zijn op vragen over de bereidheid tot een toeristisch bezoek aan kustlocaties bij mogelijke plaatsing van windmolens op verschillende afstanden van de kust en niet op metingen van daadwerkelijke effecten. Zoals het rapport zelf ook stelt, zal in de praktijk doorgaans een kleiner percentage mensen het voorgenomen gedrag daadwerkelijk vertonen. Het is daarom te vroeg om te concluderen dat plaatsing van windmolens binnen de 12-mijlszone 6.000 banen zou kosten.
Deelt u de mening dat een verlies van 6.000 banen door de bouw van windturbines op zee volstrekt onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Als gezegd vind ik het te vroeg om te concluderen dat plaatsing van windmolens binnen de 12-mijlszone 6.000 banen kost. Tevens dient te worden bedacht dat plaatsing van de windmolens binnen de 12-mijlszone ook werkgelegenheid creëert, bijvoorbeeld in de offshore sector.
Bent u bereid deze plannen voor de bouw van windturbines op zee te schrappen? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheden voor windenergie binnen de 12-mijlszone onderzoek ik in een haalbaarheidsstudie. Op dit moment bevindt de haalbaarheidsstudie zich in de afrondende fase. Binnenkort zal ik samen met de staatssecretaris van Economische Zaken en mijn ambtgenoot van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) een zorgvuldige afweging maken of en met welke zoekgebieden een vervolgfase wordt ingegaan. De vervolgfase bestaat uit het opstellen van een structuurvisie. Met het vaststellen van een eventuele structuurvisie wordt besloten waar de bouw van windmolens binnen de 12-mijlszone kan plaatsvinden. Zo ver is het nu nog niet.
Kunt u aangeven waarom er niet wordt gekeken naar de regionale effecten van het plaatsen van windturbines op zee binnen de 12-mijlszone, aangezien u in uw antwoorden op eerdere vragen aangaf dat er slechts gekeken wordt naar de effecten op nationaal niveau?2
Een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) is onderdeel van de haalbaarheidsstudie windenergie binnen de 12 nautische mijl. Hierin worden alle voor- en nadelen van een investering in geld uitgedrukt («gemonetariseerd»).
De MKBA is gebaseerd op de nu beschikbare gegevens. Het is juist dat de MKBA de effecten op nationaal niveau monetariseert. Ik realiseer me echter terdege dat er ook regionale effecten zijn. Hier hebben bestuurders en belangenbehartigers van de verschillende regio’s mij meermalen op gewezen tijdens de regionale werksessies en de bestuurlijke consultatie. Ik neem de door hen geuite zorgen, wensen en belangen mee in de afweging over het vervolgtraject.
Indien gekozen wordt voor aanwijzing van windenergiegebieden binnen de
12-mijlszone, zal dit gebeuren middels een structuurvisie. In een eventuele vervolgfase zullen aanvullende onderzoeken worden uitgevoerd waarbij gekeken kan worden hoe de regionale economische gevolgen beter in beeld kunnen worden gebracht ten behoeve van de besluitvorming.
Grote weerstand tegen het gevoerde afvalbeleid voor de binnenvaart |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe verklaart u dat slechts 245 van de circa 10.000 schepen in de verdragsluitende staten van het CDNI (Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart), waarvan 6.000 in Nederland, een abonnement hebben afgesloten voor het afgeven van afval langs rijksvaarwegen?
Het abonnement voor de afgifte van «overig scheepsbedrijfsafval» is niet verplicht. De scheepvaart kan ook gebruik maken van alternatieve mogelijkheden zoals de faciliteiten van havens en gemeenten voor de afgifte van het overige bedrijfsafval.
Het staat de schipper verder vrij om zelf afspraken te maken met een inzamelaar. Voor veel schippers is het afsluiten van een abonnement, waarmee zij langs de rijksvaarwegen afval kunnen afgeven, dus niet noodzakelijk. Het huidige inzamelnetwerk dat hoort bij het abonnement is een extra dienst voor schepen die weinig of niet in havens komen.
Deelt u de mening dat het feit dat het merendeel van de binnenvaartschippers geen huisvuilabonnement heeft afgesloten, aantoont dat er geen draagvlak is voor deze nationale regeling?
Nee, die mening deel ik niet. Ik ben wel bekend met het feit dat in de binnenvaartsector het draagvlak voor een betaald abonnement uiteenloopt.
Wat is de reden dat een schipper tweemaal moet betalen voor het verwerken van huisvuil, namelijk eenmaal bij de gemeente van inschrijving en nogmaals middels het aparte abonnement voor de binnenvaart?
Het afval van binnenvaartschepen wordt gezien als bedrijfsafval. Iedere bedrijfssector in Nederland betaalt voor zijn afval. De overheid kan en wil niet langer betalen voor de uitzonderingspositie die de binnenvaart – als enige bedrijfssector in Nederland – hier tot voor kort in had. Dit staat los van de bijdrage die men betaalt in de gemeente waar men woont.
Het afsluiten van een abonnement voor de afgifte langs de rijksvaarwegen is zoals aangegeven bovendien niet verplicht.
Wanneer u uitgaat van het principe «de vervuiler betaalt», waarom betaalt dan iedereen hetzelfde tarief, ongeacht het aantal dagen dat men in Nederland vaart, de grootte van het schip of het aantal opvarenden?
Het systeem is vergelijkbaar met andere vormen van afvalstoffenheffing in Nederland. Het is een vorm van indirecte betaling. Wanneer rekening gehouden zou worden met de genoemde factoren, dan zouden de administratieve lasten erg hoog worden.
Wat is, in het kader van «de vervuiler betaalt», de omvang van de afvalstromen van het binnenvaartbedrijfsleven en hoe hoog zijn de kosten voor inzameling en verwerking hiervan, binnen het CDNI-verdrag?
Van de volledige afvalstromen die de sector genereert heb ik geen exacte gegevens. Historische cijfers over huisvuil zijn namelijk niet bekend, omdat schippers dit voorheen gratis af konden geven, zowel langs de rijksvaarwegen als daarbuiten.
Bij het bepalen van het abonnementstarief van € 469 per jaar is uitgegaan van een hoeveelheid afval per schip per jaar, te weten
Uitgangspunt is dat het abonnementstarief in beginsel kostendekkend dient te zijn. Het abonnementstarief zal daarom per jaar worden geëvalueerd en zo nodig naar boven of beneden worden bijgesteld.
Klopt het dat de uitzonderingspositie van de binnenvaart gerechtvaardigd is door het CDNI-verdrag? Zo ja, waarom is daarvan afgestapt? Zo nee, waarom is het verdrag tot stand gekomen destijds?
De binnenvaart was tot voor kort de enige bedrijfssector in Nederland die nog niet betaalde voor zijn bedrijfsafval. Aan die uitzonderingspositie is nu een eind gekomen. Dat is volledig in lijn met de uitgangspunten van het CDNI-verdrag: een verbod tot lozing van afval, vermindering van afvalproductie en invoering van het principe «de vervuiler betaalt».
Het Verdrag inzake verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart is in 1996 tot stand gekomen. Daarin is onder meer geregeld hoe schippers diverse soorten afval moeten afgeven, hoe het wordt ingezameld en hoe schippers of verladers moeten betalen voor de verwerking ervan.
Kunt u bevestigen dat u onlangs een brief heeft ontvangen ondertekend door Binnenvaart Logistiek Nederland, Koninklijke Schippersvereniging Schuttevaer, Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart, Algemeene Schippers Vereeniging, Federatie Oud Nederlandse Vaartuigen en Nederlands Platform voor WaterRecreatie, waarin u verzocht wordt om in overleg te gaan met binnenvaartorganisaties om tot een verdragbrede oplossing te komen? Zo ja, op welke termijn denkt u dat dit gesprek plaats gaat vinden?
Ja, dat kan ik bevestigen. Het eerste ambtelijke gesprek tussen vertegenwoordigers van mijn ministerie en de vertegenwoordigers van de binnenvaartorganisaties heeft op 28 januari plaatsgevonden. In dat overleg is besproken of het huidige inzamelnetwerk voldoende dekkend is.
Er is afgesproken dat de binnenvaartorganisaties komen met enkele scenario’s om het netwerk te optimaliseren. Daarbij zit ook een nul-variant, in die zin dat het aantal containers in de buurt van de huidige 25 ligt, maar de containers zo nodig anders worden verdeeld. Voor de verschillende varianten zal doorgerekend worden of deze uitvoerbaar zijn en tegen welk, kostendekkend, abonnementstarief. Dit zal vervolgens weer met de binnenvaartorganisaties besproken worden.
Hoe gaat u om met het risico dat schippers geconfronteerd worden met een stapeling van kosten als ook andere lidstaten een nationaal abonnement voor huisvuil invoeren?
In de eerder door mij beantwoorde Kamervragen (TK 2013–2014 nr. 930) heb ik aangegeven dat Nederland zich zal blijven inzetten voor een internationaal geharmoniseerd systeem en dat daarbij verschillende mogelijkheden bekeken worden.
Dit voorjaar staat de harmonisatie opnieuw op de internationale agenda. De uitgangspunten van een kostendekkende exploitatie en de «vervuiler betaalt» blijven daarbij overigens onverkort van kracht.
Hoe groot acht u de kans dat door het systeem met gesloten afvalcontainers de hoeveelheid zwerfvuil fors zal toenemen, ook gezien het beperkt aantal abonnementen dat is afgesloten om de afvalcontainers te kunnen openen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als een schipper geen abonnement wil afsluiten, kan hij gebruik maken van alternatieve afgiftemogelijkheden, bijvoorbeeld in havens.
In het nieuwe systeem, waarbij een afweging is gemaakt tussen enerzijds de kosten en anderzijds de wens tot een voldoende dekkend netwerk, kan het voorkomen dat schippers langer met hun huisvuil moeten rondvaren dan ze gewend waren.
Ik begrijp dat die nieuwe situatie door sommigen als onprettig kan worden ervaren. Maar dat kan en mag natuurlijk geen reden zijn voor de sector om afval ergens te dumpen. Afval dumpen buiten de officiële inzamelplaatsen is bovendien verboden en strafbaar.
Ik wil dan ook de medewerking van schippers vragen om zwerfvuil en illegale afvaldumping te voorkomen. We hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de bescherming van het milieu. Rijkswaterstaat zal ook de komende tijd extra toezicht blijven houden op illegaal dumpen van afval en zo nodig proces-verbaal opmaken.
Klopt het dat er nu al meer ongedierte bij de sluizen wordt waargenomen, omdat er afval blijft slingeren dat de binnenvaartschipper niet meer kwijt kan? Kun u uw antwoord toelichten?
Het is mij niet bekend of er meer ongedierte bij sluizen wordt waargenomen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 zullen medewerkers van Rijkswaterstaat extra toezicht houden op het illegaal dumpen van afval en zo nodig verbaliserend optreden, teneinde eventuele overlast te voorkomen.
Hoe gaat u om met de situatie dat nu de pleziervaarders ook hun vuil niet meer kwijt kunnen, omdat de afvalcontainers voorzien zijn van een slot? Moeten deze pleziervaarders ook een abonnement afsluiten?
Het CDNI-Verdrag geldt alleen voor de beroepsvaart. In het verleden was het voor recreatievaart mogelijk om ook gebruik te maken van de voorzieningen langs de rijksvaarwegen. Nu de containers worden afgesloten, kan dat niet meer zonder meer.
Ook voor de recreatievaart bestaat de mogelijkheid om (hetzelfde) abonnement af te sluiten bij de SAB. Daarnaast hebben zij de mogelijkheid om afval elders af te geven, bijvoorbeeld in jachthavens.
Kunt u een overzicht geven van de plaatsen waar de grootste problemen zijn ontstaan doordat de oorspronkelijke huisvuilbakken zijn verdwenen? Kunt u tevens een overzicht geven van de vuilafhandeling op de verschillende plekken gedurende de afgelopen jaren?
RWS heeft het aantal inzamellocaties met containers teruggebracht van circa 95 naar 25, om hiermee de kosten voor het abonnement te beperken. Bij het bepalen van de locaties is onder andere gekeken naar de intensiteit van het scheepvaartverkeer.
Daarnaast kan men huisvuil afgeven op de milieuboten, mits men een abonnement heeft afgesloten.
Rijkswaterstaat volgt de situatie nauwlettend. In december 2013 zijn twee afvalcontainers verplaatst (naar de sluiscomplexen van Eefde en Schijndel) om zo tot een betere dekking te komen.
Zoals ik bij vraag 7 heb aangegeven wordt in overleg met de scheepvaartsector bekeken of en hoe het inzamelnetwerk kan worden aangepast. Daarbij moet bedacht worden dat een uitbreiding van het netwerk niet alleen eenmalige investeringskosten met zich meebrengt, maar ook extra kosten voor het ophalen en verwerken van het afval. Dit kan leiden tot een stijging van het abonnementstarief.
Zie verder het antwoord op vraag 5.
Geluidreducerend asfalt |
|
Henk van Gerven , Paulus Jansen |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ultrastil asfalt bespaart geld» en klopt het aan de ambtenaar van Rijkswaterstaat toegeschreven citaat?1
Ja.
Het is juist dat Rijkswaterstaat werkt aan een bereikbaar Nederland, waarbij ook rekening wordt gehouden met de belangen van mensen die in de buurt van de snelweg wonen. Door verkeersgeluid verder te reduceren wordt een bijdrage geleverd aan een gezond en leefbaar Nederland.
Gaat u het financiële voordeel ten gevolge van het nieuwe asfalt gebruiken om de leefbaarheid voor huishoudens die nu worden blootgesteld aan een geluidbelasting boven de voorkeurswaarde (50/55dB), of zelfs boven de maximale waarde (65/70dB), van de wet SWUNG te verbeteren of om extra asfalt aan te leggen?
Over het PERS-wegdek (Poro Elastic Road Surface) waarvan ik onlangs de ontwikkeling heb aangekondigd, kan ik op dit moment nog geen specifieke uitspraken doen, omdat dit wegdek nog in een vroege fase van de ontwikkeling zit. Hierdoor valt nog niet te zeggen hoe de verwachte lagere kosten voor geluid-schermen zich zullen verhouden tot de hogere kosten voor stillere wegdekken.
Kosteneffectiviteit is een van de onderwerpen in het nu gestarte onderzoek.
Hierbij zijn naast de aanschafprijs van het nieuw te ontwikkelen wegdek ook de uiteindelijke levensduur en jaarlijkse instandhoudingskosten belangrijke factoren.
De ontwikkelingsperiode loopt tot 2018, daarna is toepassing op reguliere wegvakken voorzien.
Wordt bij de toepassing van de nieuwe asfalttypen rekening gehouden met verouderings- en vervuilingseffecten?2 Zo ja, met welke toeslag op het geluidniveau in nieuwe toestand wordt gerekend?
Ja. De verouderingseffecten (vervuiling en slijtage) worden, overeenkomstig de wens van uw Kamer, sinds de aanpassing van het reken- en meetvoorschrift bij invoering van SWUNG in 2012 meegenomen. De verouderingseffecten zijn afhankelijk van het toegepaste wegdektype. De waarde voor het te ontwikkelen wegdek zal moeten blijken uit de nog uit te voeren proeven. Niet de toeslag gebaseerd op een wegdek in nieuwe toestand, maar de op deze manier verkregen levensduurgemiddelde geluidsreductiewaarden worden gebruikt in de geluidsonderzoeken, die Rijkswaterstaat uitvoert om te bepalen welke geluidsmaatregelen worden genomen en wat het effect ervan is.
Houden de rekenmodellen voor de geluidbelasting langs wegen rekening met het (gewogen) effect van een hogere geluidbelasting bij nat asfalt? Zo ja, hoe? Zo nee, onderschrijft u dat hierdoor de feitelijke geluidbelasting onderschat wordt?
Berekeningen van de geluidsbelasting door verkeerslawaai op woningen zijn gebaseerd op de jaargemiddelde waarden en daarvoor representatief te achten klimatologische omstandigheden. Daarmee sluiten ze aan op de normstelling, die eveneens is gebaseerd op jaargemiddelde waarden van de geluidsbelastingen. Hoewel een nat wegdek kan leiden tot een tijdelijk hoger geluidniveau, bevat het reken- en meetvoorschrift geen specifieke correctiefactor voor een nat wegdek. Vanwege de beperkte jaarlijkse duur van neerslag (opgave KNMI: circa 8% van de tijd), leidt deze niet tot een significante toename van het jaargemiddelde geluidniveau. De feitelijke jaargemiddelde geluidsbelasting wordt, ook gezien de te hanteren marges en afrondingen, dan ook niet onderschat door de berekeningen.
Hierbij moet ook worden bedacht dat in geluidsberekeningen meer vereenvoudigingen worden toegepast, die soms een marginaal verhogend en soms een marginaal verlagend effect op de uitkomsten hebben. Deze vereenvoudigingen hebben tot doel om, binnen de grenzen van betrouwbaarheid en representativiteit, het reken- en meetvoorschrift een hanteerbaar instrument te laten blijven bij het vaststellen van de geluidsbelasting binnen het wettelijke kader.
Wordt bij de bepaling van het geluidniveau van de nieuwe asfalttypen ook gemeten bij nat wegdek? Zo nee, onderschrijft u dat de emissies bij nat wegdek hoger zijn en dat de verschillen in emissie droog/nat per asfalttype anders zijn? Bent u bereid om het meetprogramma daarop aan te passen?
Het effect van regen op de geluidreductie van wegdekken is afhankelijk van het type deklaag (hoe poreuzer, hoe kleiner het effect) en de duur en intensiteit van de regenval. Na enige tijd zal de geluidemissie op het natte wegdek echter weer terugkeren op de waarde van het droge wegdek. Dit maakt het effect variabel in de tijd, en daardoor weinig reproduceerbaar. Metingen aan de geluidsemissie van deklagen vinden daarom plaats onder droge weercondities, conform de internationale meetstandaard. (Dit is ook voorgeschreven in de internationale meetstandaard NEN-EN-ISO 11819–1:2001 Akoestiek – Meting van de invloed van het wegoppervlak op verkeerslawaai – Deel 1: Statistische meting van passagegeluid). Daarom wordt standaard uitgegaan van droge condities bij het uitvoeren van metingen, om daarmee een reproduceerbaar resultaat vast te stellen. Ook gelet op het antwoord op de vorige vraag zie ik geen aanleiding om tot voorstellen daartoe te komen.
Kunt u aangeven wat de opzet is van de praktijkproef/-proeven en het monitoringprogramma voor geluidemissies, rolweerstand (c.q. effect op brandstofverbruik) en veroudering/vervuiling?
Bij de opzet van de praktijkproef zal gebruik worden gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan tijdens het Innovatie Programma Geluid (IPG 2003–2008) en het innovatietraject «Superstil Wegverkeer»(SSW 2008–2012). Dit betekent dat tijdens de praktijkproeven de geluidsreductie wordt gemeten onder diverse temperatuursomstandigheden en verouderingstijden. Ook worden metingen gedaan met betrekking tot de rolweerstand, de veiligheid en stroefheid van het wegdek. De aanpak wordt afgestemd met de beheerder van het Reken- en meetvoorschrift geluid, het RIVM.
Bent u bereid de Kamer te zijner tijd te informeren over de eindresultaten van de praktijkproef en de onderbouwing van de rekenwaarden voor de geluidbelasting bij de nieuwe asfaltsoorten?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 zijn volgens planning de eindresultaten van de proeven in 2018 bekend. Uw Kamer zal dan over de resultaten worden geïnformeerd.
Een gelijk Europees speelveld voor de Nederlandse havens |
|
Albert de Vries (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Concurrentiepositie haven Rotterdam in het geding door winstbelasting»?1
Ja.
Heeft u de Europese Commissie verzocht om openbaarmaking van de resultaten van het onderzoek dat op verzoek van het Europees Parlement is verricht naar de concurrentieverhoudingen tussen de havens in de Europese Unie (EU)? Zo nee, wanneer gaat u dit alsnog doen?
Nee. Het onderzoek is verricht in de vorm van een vragenlijst waarmee aan alle lidstaten om informatie over de financiering van haveninfrastructuur en havendiensten, alsmede directe belastingen, zoals de vennootschapsbelasting, is gevraagd. Het onderzoek is uitgevoerd door het Directoraat-generaal Mededinging van de Europese Commissie en vond zijn oorzaak in een verzoek daartoe vanuit het Europese Parlement. De reactietermijn sloot op 1 oktober 2013. Wij hebben geen inzicht in de voortgang van de verwerking van de resultaten en de analyse daarvan. Vanuit het Europees Parlement is recent gevraagd naar de stand van zaken en de openbaarmaking van de resultaten (schriftelijke vragen door het lid Wortmann van het Europees Parlement aan de Europese Commissie). Wij wachten vooralsnog dat antwoord af.
Deelt u de mening dat het onderzoek naar de concurrentieverhoudingen tussen de havens in de EU dient te worden betrokken bij de onderhandelingen over de Europese havenverordening? Zo nee, waarom niet?
Zeker. Hierbij betrekken wij ook het onderzoek dat in opdracht van mij door de Erasmus Universiteit Rotterdam/RHV en Ecorys is uitgevoerd naar de concurrentieverhoudingen tussen de havens in Duitsland, Engeland, Frankrijk, Vlaanderen en Nederland. Het rapport van dit onderzoek is onlangs, met een reactie van het kabinet, aan u toegezonden. Kortheidshalve verwijzen wij daarnaar.
Is het waar dat de havens in de ons omringende landen feitelijk nauwelijks winstbelasting betalen en er de facto dus sprake is van een gelijk fiscaal speelveld?
Zie antwoord op vraag 7.
Heeft u overleg gehad met de Europese Commissie over de uitzonderingspositie voor vennootschapsbelasting van de Nederlandse havens in relatie tot de fiscale positie van de havens in de buurlanden?
Zie antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het niet aanvaardbaar is dat de Nederlandse havens – die in vergelijking met de havens in ons omringende landen door oneigenlijke overheidssteun al op achterstand staan – nog verder op achterstand worden gezet door invoering van vennootschapsbelasting?
Zie antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om van de invoering van vennootschapsbelasting voor de Nederlandse havenbedrijven af te zien dan wel deze tenminste uit te stellen tot het onderzoeksrapport naar de concurrentieverhoudingen tussen de havens in de EU openbaar is gemaakt en er op EU-niveau afspraken zijn gemaakt die ook worden gehandhaafd met betrekking tot overheidssteun aan havens?
Bij een goede vergelijking van de concurrentieverhoudingen tussen havens in de Europese Unie spelen als vanzelfsprekend niet alleen fiscale wet- en regelgeving een rol. Het Nederlandse streven is gericht op een Europees level playing field voor zeehavenbeheerders en havendienstverleners (loodsen, slepen, afmeren, terminaldiensten, inname afvalstoffen en bunkeren) op alle relevante beleidsterreinen: externe veiligheid, arbeidsveiligheid, beveiliging tegen misdaad, milieuzorg en natuurbehoud, alsmede financiering en belastingheffing. De Nederlandse zeehavens moeten per saldo op voet van gelijkheid kunnen concurreren. Zij moeten hun natuurlijke voordelen ook ten volle kunnen benutten.
Vandaar dat het kabinet met instemming heeft vastgesteld dat de Europese Commissie op verzoek van het Europese Parlement het eerdergenoemde (brede) onderzoek uitvoert. U vraagt nu concreet naar de wijze waarop in de Europese Unie wordt omgegaan met de heffing van directe belastingen, zoals de vennootschapsbelasting in het geval van havenbeheerders. Algemene uitspraken over die fiscale behandeling in de Europese Unie met 28 lidstaten kunnen echter niet worden gedaan. De situatie is daarvoor te complex en te divers. Desalniettemin bestaat het beeld dat havenbeheerders in de ons omringende landen veelal niet of nauwelijks winstbelasting betalen. Dit kan onder andere worden veroorzaakt door de wetsystematiek van de onderhavige lidstaat, de rechtspersoonlijkheid van de havenbeheerder, de omstandigheid dat geen winst wordt behaald en de soorten activiteiten die door de diverse havenbeheerders worden uitgevoerd.
De staatssecretaris van Financiën is tijdens een algemeen overleg in de Tweede Kamer op 25 juni 20132 ingegaan op de internationale concurrentiepositie van Havenbedrijf Rotterdam NV (HbR). Destijds is al aangegeven dat er op fiscaal gebied geen gelijk speelveld lijkt te ontstaan wanneer HbR volledig belast gaat worden als dit bij zeehavens elders in Europa niet het geval is. Daarbij is opgemerkt dat als wij een level playing field binnen Nederland nastreven, dat ook voor Europa zal hebben te gelden. Het kabinet heeft dit vervolgens bij de Commissie naar voren gebracht. Om die reden vindt op ambtelijk niveau informeel overleg plaats tussen het ministerie van Financiën en de betrokken dienst van de Europese Commissie over de invulling van het in (ambtelijke) voorbereiding zijnde wetsvoorstel met betrekking tot de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen, waarbij ook de positie van havens aan de orde komt.
Op dit moment is de uiteindelijke vormgeving van de in voorbereiding zijnde modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen nog niet duidelijk. Het kabinet wil desalniettemin van de gelegenheid gebruik maken om een zeer grove schets te geven van de hoofdlijnen waaraan nu wordt gedacht. De afgelopen maanden is mede op basis van de bevindingen uit de inventarisatie begonnen met het opstellen van een conceptwetsvoorstel. Hierbij is zo veel als mogelijk rekening gehouden met de signalen die tijdens de inventariserende gesprekken zijn afgegeven. Zo hebben belanghebbenden bijna unaniem bezwaar gemaakt tegen het verplicht op afstand plaatsen in een privaatrechtelijke rechtsvorm van te belasten activiteiten dat noodzakelijk is bij de indirecte ondernemingsvariant. Zij zien met name op tegen de aansturingsaspecten en corporate governance aspecten die het gebruik van privaatrechtelijke rechtspersonen met zich meebrengt. Daarnaast hebben zij bezwaar tegen de kosten die gepaard gaan met het oprichten en in stand houden van privaatrechtelijke rechtspersonen. Uit de inventarisatiegesprekken kan worden afgeleid dat belanghebbenden de administratieve lasten die gepaard gaan met een rechtsvormneutrale uitwerking van de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen, niet op vinden wegen tegen de bezwaren die zij hebben tegen het gebruik van privaatrechtelijke rechtspersonen. Om hieraan tegemoet te komen bestaat het voornemen om voor de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen uit te gaan van een vormgeving waarbij concurrerende overheidsondernemingen belastingplichtig worden, ongeacht de rechtsvorm waarin ze worden gedreven, waarbij een vrijstelling wordt geboden voor overheidstaken. Deze gewijzigde uitwerking biedt belanghebbenden meer keuzevrijheid met betrekking tot de wijze waarop zij hun organisatie willen vormgeven. Deze gewijzigde uitwerking heeft geen gevolgen voor de omvang van de groep overheidsondernemingen die vennootschapsbelastingplichtig worden. Over de vrijstelling voor overheidstaken en verschillende andere aspecten die met een rechtsvormneutrale benadering gepaard gaan, is het kabinet met de Europese Commissie in gesprek. Daarbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om Nederlandse zeehavenbeheerders bij wijze van overgangsrecht onder de werkingssfeer van het thans bestaande vennootschapsbelastingregime voor overheidsondernemingen te houden, totdat sprake is van een gelijk Europees speelveld voor havens op het gebied van belastingheffing naar de winst. Daarna zou ook voor de havens het gemoderniseerde reguliere systeem gaan gelden.
Het kabinet heeft het streven om op Prinsjesdag 2014 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in te dienen. De gesprekken met de Europese Commissie moeten derhalve voor die tijd tot helderheid hebben geleid. Vervolgens zal het kabinet een afweging maken over de uiteindelijke vormgeving. Het kabinet weegt bij de vormgeving de belangen van de havens zwaar zonder daarbij in zijn algemeenheid afbreuk te willen doen aan het streven naar een gelijk speelveld in Nederland. Het spreekt voor zich dat het kabinet een wetsvoorstel hoopt in te dienen dat op een zo groot mogelijk draagvlak kan rekenen.
Het niet baggeren van de gekanaliseerde Hollandsche IJssel door Rijkswaterstaat |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Overdracht naar Waterschap»?1
Ik heb kennisgenomen van het door u aangereikte bericht «overdracht naar Waterschap».
Bent u ervan op de hoogte dat, in het kader van de uitvoering van het Bestuursakkoord Water, Rijkswaterstaat in december 2012 het beheer van de vaarweg en het kwantiteitsbeheer van de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel (GHIJ) aan het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft overgedragen?
Ik ben bekend met de overdracht van het beheer en onderhoud van de vaarweg. Hierbij is tevens inbegrepen het waterkwantiteitsbeheer voor de gehele Gekanaliseerde Hollandsche IJssel (GHIJ) (inclusief De Doorslag) alsmede het waterkwaliteitsbeheer van de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel (GHIJ)voor het gedeelte gelegen in de provincie Zuid-Holland.
Recent is het besluit tot overdracht bekrachtigd met aanpassing van de formele aanduidingen in bijlage II van het Waterbesluit en de kaarten bij de waterregeling. Hiervoor verwijs ik u naar de publicatie in het staatsblad Stb-2013–373.
Heeft de «langere termijn» voor het aan de slag gaan met het baggeren van de rivier door het waterschap verband met ontoereikendheid van de afkoopsom van € 37,5 miljoen voor het beheer en onderhoud en wegwerken van achterstanden? Zo ja, heeft het langer wachten met baggeren schadelijke gevolgen? Zo nee, wat is dan de reden dat het langer duurt?
De in het artikel gestelde lange termijn herken ik niet. Het afkoopbedrag van € 37,5 miljoen betreft het beheer & onderhoud alsook onderhoudsbagger voor het op diepte houden van de GHIJ tot de leggerdiepte. De leggerdiepte is de diepte die het water moet hebben voor veilige scheepvaart en voor aan- en afvoer van water. Onderhoudsbagger wordt in relatie met scheepvaart ook aangeduid als «nautische bagger». Beneden de leggerdiepte spreken we bij aanwezigheid van vervuiling in de grond over saneringsbagger.
Omwille van het snel kunnen overdragen van de GHIJ is eind 2012 besloten om het saneren van de waterbodem onder de leggerdiepte te ontkoppelen van de overdracht van december 2012.
De informatie over kwaliteit en kwantiteit was beperkt waarmee geen goed beeld kon worden gevormd van de uiteindelijke omvang en de hieraan verbonden kosten. HDSR en RWS voeren nu gezamenlijk een onderzoek uit naar de kwaliteit en omvang van de aanwezige onderhoudsbagger en de eventuele saneringsbagger in de nog over te dragen waterbodem. HDSR is trekker van het onderzoek. RWS en HDSR bespreken daarna de vervolgstappen.
Is het waar dat er bij de overdracht onderscheid is gemaakt tussen de bovenlaag van de bagger (de onderhoudsbagger) en de onderlaag (de saneringsbagger)? Zo ja, is het waar dat alleen de kosten van het saneren van de onderhoudsbagger in de afkoopsom zijn inbegrepen?
Er is onderscheid gemaakt in onderhoudsbagger en saneringsbagger. In de afkoopsom zijn alle kosten voor onderhoudsbagger inbegrepen, dus inclusief de kosten van het eventueel saneren van de onderhoudsbagger.
Bent u het eens met de stelling dat het een risico is dat, als het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) de onderhoudsbagger zal verwijderen of reeds verwijderd heeft, er bij het baggeren of later door uitspoeling vanuit de onderlaag vervuiling van het water kan ontstaan? Zo ja, wat zijn maatregelen om dit risico tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Als er gebaggerd wordt, moet dit plaatsvinden conform de huidige geldende wet- en regelgeving. Voorafgaand aan de feitelijke uitvoering van het baggerwerk is het opstellen van een risicodossier met de daarbij behorende maatregelen ter beheersing, verplicht. Zoals bij vraag 3 aangegeven zijn RWS en HDSR gestart met waterbodemonderzoek ter vaststelling van zowel de kwaliteit als kwantiteit van de mogelijke vervuiling in de waterbodem. RWS en HDSR bespreken daarna de vervolgstappen.
Is het om kosten te besparen niet beter om de sanerings- en onderhoudsbagger tegelijkertijd weg te nemen? Is het daarvoor mogelijk dat HDSR het baggeren voor zijn rekening zou kunnen nemen, waarbij HDSR ter compensatie van de baggerkosten vervuilde bagger uit eigen wateren (dus niet bagger uit rijkswater, zoals de GHIJ) kosteloos in de rijksbaggerdepots De Slufter of IJsseloog kan storten?
Indien het nodig is dat saneringsbagger en onderhoudsbagger verwijderd dienen te worden is het zeker aan te bevelen deze werkzaamheden gelijktijdig uit te voeren. Het is zeker te overwegen om HDSR te verzoeken deze werkzaamheden ter hand te nemen. Bij de overdracht van de GHIJ is bepaald dat zowel de onderhoudsbagger (bovenlaag) als de saneringsbagger (onderlaag) rijksbagger is, dat gestort kan worden in de rijksdepots.
De berichten ‘Rijbewijs gewoon te koop in Litouwen’* en ‘Litauiske førerkort kjøpes for 80 Euro’ |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Rijbewijs gewoon te koop in Litouwen»1 en «Litauiske førerkort kjøpes for 80 Euro»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de verkeersveiligheid in het geding is, alsmede dat de concurrentiepositie voor het wegtransport hiermee geweld wordt aangedaan? Zo nee, waarom niet?
Dit zou het geval kunnen zijn als fraude zou zijn aangetoond. Dit is echter niet het geval. Ook de Noorse autoriteiten hebben tot dusverre geen gevallen van fraude vastgesteld.
Bent u bereid het Litouwse rijbewijs niet meer te accepteren als geldig rijbewijs en ieder Litouws rijbewijs, dat bij controles wordt ontdekt, direct in te laten vorderen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op grond van de derde Rijbewijsrichtlijn dienen de lidstaten elkaars rijbewijzen te erkennen. Om vervalsing zoveel mogelijk tegen te gaan bevat de richtlijn een aantal maatregelen voor de fysieke beveiliging van het document. De Europese Commissie ziet erop toe dat de lidstaten die in acht nemen.
Zolang de politie geen vermoeden van fraude heeft, kan het rijbewijs niet ingevorderd worden.
Bent u bereid om geen enkele Litouwse vracht- of personenwagen op de Nederlandse wegen meer toe te laten? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het beginsel van vrij verkeer van personen, goederen en diensten binnen de EU is dat niet mogelijk. Bij wegcontroles controleert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op naleving van de rij- en rusttijdenregeling en controleert de politie de rijbewijzen. Daarbij kan ter plaatse strafrechtelijk opgetreden worden als er onregelmatigheden worden geconstateerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid op 30 januari 2014?
Nee.
Het nemen van onomkeerbare maatregelen bij sluis Eefde |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u er bekend mee dat de roekenkolonie die bij de sluis Eefde huist in opdracht van Rijkswaterstaat wordt verjaagd?1
Ik ben ermee bekend dat het voor de bouw van de tweede sluis volgens het voorkeursbesluit bij Eefde noodzakelijk is om een roekenkolonie te verplaatsen naar een nabijgelegen locatie.
Waarom wordt er een ontheffing op de flora- en faunawet afgegeven en worden er met het verjagen van de roeken onomkeerbare maatregelen genomen, terwijl de definitieve beslissing en vaststelling van een gewijzigd bestemmingsplan voor de aanleg van een nieuwe sluiskolk volgens het noordelijke alternatief nog niet hebben plaatsgevonden en er met de midden-west ligging een alternatief beschikbaar is?
De Dienst Regelingen heeft een ontheffing op de Flora- en Faunawet afgegeven voor het mogen verplaatsen van de roeken. De gunstige staat van instandhouding van de roek komt door het verplaatsen niet in gevaar omdat hiervoor de noodzakelijke maatregelen worden genomen, zoals het verplaatsen van nesten, het aanbieden van nestmateriaal op de nieuwe locatie en ten slotte het verplaatsen en planten van (extra) bomen.
Tegen de ontheffing is door niemand bezwaar gemaakt. Overigens worden er ter uitvoering van de ontheffing geen onomkeerbare maatregelen genomen voordat het bestemmingsplan is vastgesteld.
Op 27 februari 2012 heb ik uw Kamer geïnformeerd (IenM/BSK-2012/27005) over mijn voorkeursbeslissing voor de bouw van een tweede sluis aan de noordzijde van de bestaande sluis. De weging van alternatieven heeft in dat kader plaatsgevonden. Het benodigde projectplan is inmiddels in voorbereiding en zal tegelijkertijd met het bestemmingsplan moeten worden vastgesteld door de gemeenteraad van Lochem.
Bent u bereid om te wachten met het nemen van onomkeerbare maatregelen en verplaatsen van de roekenkolonie tot de definitieve beslissing tot het aanleg van een nieuwe sluiskolk is genomen?
Het verplaatsen van de roeken is een zorgvuldig proces. Het kan twee jaar duren voordat alle roeken op de nieuwe locatie gaan nestelen. Het is noodzakelijk dat de geleidelijke verplaatsing van de roeken nog voor het komende broedseizoen begint. Later starten betekent dat het langer duurt voordat de tweede sluis beschikbaar is, met zowel directe als indirecte kosten en economische schade tot gevolg. Totdat de besluitvorming rond de bouw van de sluis (projectplan en bestemmingsplan) formeel is afgerond, worden er voor de roekenkolonie geen onomkeerbare maatregelen genomen. Dit betekent concreet dat er geen bomen zullen worden gekapt en het de roeken dus niet onmogelijk wordt gemaakt om op de huidige locatie te gaan nestelen.
Hoe reageert u op het bericht dat patiënten met schildklierproblemen van geneesmiddel moeten wisselen, ondanks dat de NHG-richtlijn en de KNMP-richtlijn anders voorschrijven?1 2
In tegenstelling tot wat wordt aangegeven in het door de heer Van Gerven aangehaalde blog, wordt er geen preferentiebeleid gevoerd voor Levotyroxine door zorgverzekeraars voor zover mij bekend. Voor zover wisseling plaatsvindt naar een andere variant van levotyroxine liggen daar kennelijk andere oorzaken aan ten grondslag. In zijn algemeenheid merk ik op dat op de websites van de zorgverzekeraars is na te gaan of er een preferentiebeleid wordt gevoerd voor een geneesmiddel.
Bent u er van op de hoogte dat patiënten die middelen gebruiken met de werkzame stof levothyroxine problemen kunnen ondervinden bij het overstappen naar een ander merk geneesmiddel, omdat de dosering anders is en de hulpstoffen anders zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er voorts van op de hoogte dat patiënten derhalve bij het wisselen van merk extra controle moeten ondergaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u er in dat verband van dat zorgverzekeraars patiënten dwingen over te stappen op een ander merk geneesmiddel omdat dit preferent is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de paar euro die bespaard wordt door een preferent middel te verstrekken opweegt tegen de last die patiënten met schildklierproblemen hierdoor ondervinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u voorrekenen hoeveel bespaard wordt door een preferent middel te verstrekken? Kunt u daarnaast voorrekenen hoeveel kosten gemoeid zijn met de extra controles die moeten worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke zorgverzekeraars gaan voorbij aan de richtlijnen van het NHG en de KNMP, en patiënten met schildklierproblemen dwingen over te stappen op een ander merk?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars op de stoel van de arts en de apotheker gaan zitten, en voorschrijven welk geneesmiddel de patiënt krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de visie dat zowel de NHG-richtlijn als een KNMP-richtlijn nooit door een zorgverzekeraar mogen worden overruled? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze praktijk te stoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er naast levothyroxine nog andere geneesmiddelen waar dit probleem zich voordoet? Welke last ondervinden patiënten in die gevallen van dit beleid van de zorgverzekeraars? Wat gaat u daartegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht over de visie van natuurclubs op het Waddengebied in relatie tot de Natuurwet |
|
Aukje de Vries (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht over de visie van de natuurclubs op het Waddengebied in relatie tot de Natuurwet in de Leeuwarder Courant en de visie zelf?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van Natuurmonumenten in het artikel dat natuur duidelijk voor economische principes moet gaan in het Waddengebied? Deelt u deze opvatting?
De hoofddoelstelling van het rijksbeleid voor de Waddenzee, zoals vastgelegd in de Structuurvisie Derde Nota Waddenzee, is de duurzame bescherming van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. Van daaruit zijn overeenkomstig de Structuurvisie in het «Besluit algemene regels ruimtelijke ordening» (Barro), randvoorwaarden vastgelegd over het gebruik van en bebouwing in en nabij de Waddenzee.
Als «Ontwikkelingsperspectief» voor de Waddenzee is in de Structuurvisie Derde Nota Waddenzee beschreven:
De Structuurvisie Derde Nota Waddenzee geeft hiermee duidelijk aan dat in het Waddengebied ruimte is voor economische ontwikkelingen mits deze passen binnen de hoofddoelstelling van het gebied. De Structuurvisie gaat niet in op de ontwikkeling, daarvoor wordt verwezen naar het Waddenfonds. In het Waddenfonds, nu de verantwoordelijkheid van de provincies, is de balans tussen natuur en economie opgenomen.
Deelt u de opvatting dat in het Waddengebied het juist gaat om de balans tussen natuur en economie, aangezien de bewoners en ondernemers op de Waddeneilanden en rond het Waddengebied en hun activiteiten altijd onderdeel zijn geweest van het Waddengebied en dat ook moeten blijven? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat bijvoorbeeld toeristische en (jacht-)havenontwikkeling mogelijk moet blijven in en rond het Waddengebied? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Structuurvisie Derde Nota Waddenzee geeft zoals omschreven in het Ontwikkelingsperspectief ruimte aan economische ontwikkelingen mits passend binnen de hoofddoelstelling van de Structuurvisie. Dit geldt dus ook voor toeristische- en (jacht)havenontwikkeling, waarvoor het onder auspiciën van de provincies opgestelde Convenant Vaarrecreatie leidend is.
Voor (jacht)havenontwikkeling zijn nog nadere ruimtelijke beleidsregels opgenomen in het Barro.
Deelt u de opvatting dat het Waddengebied al één van de best beschermde gebieden is van Nederland door de planologische kernbeslissing Waddenzee, Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water en dat daarom extra bescherming niet nodig is? Zo nee, waarom niet?
Het Waddengebied is op dit moment goed beschermd en dat is gezien het belang van dit gebied ook terecht. Hier zal ik me dan ook voor blijven inzetten.
Deelt u de opvatting dat de plannen van de natuurclubs kunnen leiden tot een verstoring van de gewenste balans tussen economie en ecologie in het Waddengebied? Zo ja, bent u bereid de voorstellen voor kennisgeving aan te nemen en naast u neer te leggen?
De Waddenzee is een gebied waar vele belangen spelen waarop verschillende visies mogelijk zijn. Ik waardeer het dan ook dat natuurorganisaties met hun ideeën komen. Ik kom binnenkort met mijn voorstellen voor de nieuwe Natuurwet. Dit voorstel is het resultaat van vele gesprekken met zowel vertegenwoordigers van economische sectoren als van natuurorganisaties. In dit voorstel zoek ik de verbinding tussen economie en ecologie.
Oost-Europese overlast op vakantieparken |
|
Joram van Klaveren (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vakantiepark vaak vrijstaat»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel Poolse en andere Oost-Europese arbeidsmigranten er in Nederlandse vakantieparken huizen en in welke gemeenten?
Het CBS heeft onderzocht in de gemeenten uit de 9 regio’s van het programma Flexwonen Arbeidsmigranten hoeveel arbeidsmigranten er in welke gemeente gehuisvest zijn. Daarbij is geen onderscheid gemaakt naar type woonvorm, waardoor het niet bekend is hoeveel arbeidsmigranten er in Nederlandse vakantieparken gehuisvest zijn. Wel weet ik dat, op basis van signalen uit de regio’s, bekend is dat arbeidsmigranten in Noord-Holland noord, Brabant, Limburg en op de Veluwe door de werkgevers gehuisvest worden op recreatieterreinen.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de verloedering en overlast die deze groep op vakantieparken veroorzaakt structureel te bestrijden?
Overlast en overbewoning ontstaan doordat er teveel arbeidsmigranten in huizen worden gehuisvest die daar niet voor bedoeld zijn. Dat geldt ook voor recreatieparken. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor de handhaving op overlast en overbewoning en als het gaat om het maken van afspraken voor goede alternatieven. Ten aanzien van dit laatste zijn zij wel afhankelijk van werkgevers en huisvesters. Ook hebben zij de provincie nodig als het gaat om het bieden van planologische ruimte voor deze alternatieven. En de provincie ziet toe op de handhaving door gemeenten. Sinds de ondertekening van de nationale verklaring in 2012 heeft de minister een rol, op verzoek van de Tweede Kamer, in de regie bij het maken van afspraken tussen bestuurders en werkgevers op het gebied van huisvesting. De laatste stand van zaken heeft u op 1 oktober jl. ontvangen. In de afgelopen periode heeft dit geleid tot afspraken in 7 van de 9 regio´s. De afspraken betreffen 31.000 extra huisvestingsplekken voor arbeidsmigranten voor 7 van de 9 regio’s in de komende jaren. De uitvoeringsperiode varieert per regio.BZK ondersteunt gemeenten op verschillende manieren bij hun verantwoordelijkheid om te handhaven op woonoverlast2. Om gemeenten handvatten te geven voor het aanpakken van misstanden op recreatieparken, heeft het ministerie van BZK samen met de regio Noord-Veluwe een bestuurlijke expertmeeting georganiseerd. Naast bestaande juridische instrumenten is ook gesproken over ruimtelijke oplossingen zoals bijv. een vereveningsstrategie. Een verslag van deze bijeenkomst is te vinden op: http://www.flexwonenarbeidsmigranten.nl/nieuws/n786-impressie-expertmeeting-recreatieparken/.
Deelt u de mening dat er te allen tijde een ontmoedigingsbeleid gevoerd dient te worden ten aanzien van de huisvesting van Oost-Europese arbeidsmigranten, zeker op vakantieparken, in plaats van een aanmoedigingsbeleid zoals weergegeven in de «Nationale verklaring huisvesting arbeidsmigranten»?
Sinds de openstelling van de grenzen voor landen in Midden-en Oost-Europa voor de Europese arbeidsmarkt in 2007 is het vrij werknemersverkeer een feit. Inmiddels blijkt uit onderzoek dat er plm. 340.000 arbeidsmigranten in Nederland zijn. Deze mensen leveren in veel sectoren binnen de Nederlandse economie een belangrijke bijdrage. De migratie gaat ook gepaard met misstanden op verschillende terreinen, waaronder huisvesting. Om gemeenten en werkgevers te ondersteunen bij de ontwikkeling en overlast en overbewoning tegen te gaan, heeft mijn ambtsvoorganger met o.a. de VNG, Aedes, sociale partners en een aantal gemeenten zoals Den Haag, Rotterdam en het Westland in maart 2012 de Nationale Verklaring voor tijdelijke huisvesting voor arbeidsmigranten ondertekend. Nadien zijn de partijen gezamenlijk aan de slag gegaan om in 9 regio´s bestuurlijke afspraken te maken tussen bestuurders en werkgevers over huisvesting voor arbeidsmigranten. Dit vooral met het oog op het bieden van alternatieven en het aanpakken van de misstanden. Mede door een tekort aan alternatieven zoeken werkgevers hun toevlucht tot bijvoorbeeld recreatieparken en huisvesten arbeidsmigranten in huisjes die daar niet voor bedoeld zijn, met overlast of botsende ritmes van arbeidsmigranten en recreanten tot gevolg.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om de tewerkstellingsvergunningen voor o.a. Polen, Roemenen en Bulgaren opnieuw in te voeren?
Het vrij werknemersverkeer is een van de peilers van de Europese Unie. Het opnieuw invoeren van de tewerkstellingsvergunningen voor Polen, Roemenen en Bulgaren is in strijd met de Toetredingsverdragen met deze landen. Nu de overgangstermijnen zijn afgelopen geldt dat ook voor werknemers uit Polen, Roemenië en Bulgarije. Het kabinet zet zich in om arbeidsmigratie in goede banen te leiden en schijnconstructies en oneerlijke concurrentie aan te pakken.
Hoe duidt u het gegeven dat er tienduizenden Nederlanders zijn die getroffen worden door het zwalkende gemeentelijke beleid met betrekking tot de permanente bewoning van recreatiewoningen?
Iedere gemeente is vrij om het beleid ten aanzien van onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen te wijzigen. Gemeenten houden hierbij rekening met de voor- en nadelen die dit lokaal met zich mee brengt onder andere in relatie tot economie, veiligheid en woningmarkt. Het aantal van tienduizenden gevallen dat genoemd wordt, kan niet worden geverifieerd. Het is de vraag of het hier gaat om bewoners die hun onrechtmatige bewoning zijn aangevangen vóór 1 november 2003 (die volgens de VNG voorbeeldbeleidsregels onder voorwaarden een persoonlijke vergunning zouden kunnen krijgen, de zogenaamde oude gevallen) of dat de onrechtmatige bewoning later is gestart. Bij deze laatste groep mag van bewoners verwacht worden dat ze zich goed hebben laten informeren over permanente bewoning van recreatiewoningen. Veel mensen hebben vervolgens toch het risico genomen onrechtmatig in hun recreatiewoning te (blijven) wonen.
De voortgang van de Structuurvisie Windenergie op Land |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat het kabinet voornemens was1 om in het najaar van 2013 een definitief besluit te nemen inzake de Structuurvisie Windenergie op Land?
Ja.
Kunt u verklaren waarom dit besluit nog niet is genomen?
De Structuurvisie wordt geactualiseerd naar aanleiding van onder meer de ingediende zienswijzen op de ontwerp-structuurvisie, de aangevulde plan-MER en het advies van de Commissie MER, de kosten-baten analyse, de bestuurlijke afspraken over 6.000 MW en de behandeling van de ontwerp- structuurvisie in de Kamer. Op verzoek van de Kamer heb ik de mogelijkheden voor windenergie op de Afsluitdijk onderzocht. Op 17 december jl. heb ik de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en toegezegd de uitkomst terug te rapporteren in de structuurvisie (33 612, nr. 21). Eind januari heb ik met de betrokken partijen overlegd over de voortgang in de provincies en over de mogelijkheden op de Afsluitdijk in relatie tot de Structuurvisie windenergie op land. De resultaten van dit overleg worden momenteel verwerkt in de Structuurvisie, die gereed wordt gemaakt voor vaststelling in het kabinet.
Bent u bereid een nieuwe streefdatum te stellen voor het definitieve besluit? Zo ja, welke datum? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht de definitieve Structuurvisie uiterlijk in april aan de Kamer te sturen.
Is het gemeenschappelijk kernteam2, dat de voortgang van de structuurvisie gaat monitoren, reeds gevormd? Zo ja, komt dit team reeds bijeen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kernteam bestaat uit vertegenwoordigers van het rijk, het IPO en de sector (NWEA) en komt driewekelijks bijeen om de voortgang van windenergie op land te bespreken.
In hoeverre heeft u een beeld van de voortgang per provincie? Kunt u de Kamer hierover informeren? Zo niet, kunt u aangeven wanneer de Kamer deze informatie wel kan verwachten?
De minister van Economische Zaken en ik hebben de voortgang per provincie goed in beeld. Ik zal uw Kamer met de toezending van de definitieve structuurvisie informeren over de actuele voortgang per provincie.
Gezien het feit dat per jaar maximaal 1.000 MW aan extra windenergie gerealiseerd kan worden en dat de tijd tot realisatie van reeds planologisch mogelijk gemaakte windparken minimaal vijf jaar bedraagt3, bent u bereid om voor het einde van dit jaar in te grijpen in de ontwikkeling in dit dossier om zo de ambitie van dit kabinet, om voor 2020 een minimum van 6.000 MW windenergie op land op te wekken4, te verwezenlijken?
Ik heb er vertrouwen in dat de provincies de resterende ruimte voor 6.000 MW windenergie op land planologisch vast zullen leggen in de eerste helft van dit jaar. De realisatie van 6.000 MW windenergie op land in 2020 is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van rijk, provincies en de sector. Daartoe vindt constructief en nauw overleg plaats, zie antwoord 4.
Het project ‘modernisering zuiveringsheffing’ |
|
Paulus Jansen , Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Paradigmashift voor de afvalwaterzuivering»?1
Ja
Klopt het dat de afgelopen jaren 1,8 miljoen vervuilingseenheden (VE) aan bedrijfsafvalwater zijn afgekoppeld van de publieke rioolzuiveringen, doordat deze bedrijven de afvalwaterzuivering zelf zijn gaan uitvoeren?
De in het artikel genoemde hoeveelheid van 1,8 miljoen vervuilingseenheden (VE) komt uit een inventarisatie die in 2011 door een zestal waterschappen is uitgevoerd naar bedrijven die meer dan 5000 VE lozen. Het betrof echter niet de bedrijven die zijn afgehaakt in de afgelopen jaren. De inventarisatie was gericht op de potentiële omvang van het vraagstuk op dat moment, waarbij gekeken is naar zowel bedrijven die door een subsidie niet zijn afgehaakt, potentieel afhakende bedrijven als bedrijven die potentieel zouden kunnen aanhaken, mits het te betalen tarief voldoende laag is ten opzichte van het zelf zuiveren.
Hoeveel VE’s zijn afgekoppeld in de periode juli 2012-oktober 2013, toen er geen «anti-afhaakregeling» van kracht was?
In de genoemde periode zijn voor zover mij bekend geen bedrijven afgekoppeld.
Is er uitsluitend afgekoppeld in situaties waarbij er geen kapitaalvernietiging optreedt bij bestaande publieke zuiveringsinstallaties? Zo nee, bij hoeveel VE’s is er sprake van uitverdieneffecten bij de waterschappen?
In de praktijk kunnen zich verschillende situaties voordoen. Het kan zijn dat het goed uitkomt dat er wordt afgekoppeld, omdat een publieke zuiveringsinstallatie door groei van de bevolking eigenlijk te klein is geworden. Het kan zijn dat de invloed op de publieke zuiveringinstallatie verwaarloosbaar klein is. Het kan echter ook voorkomen dat er overcapaciteit ontstaat die niet op een andere wijze kan worden benut en dat er kapitaalvernietiging optreedt. Dit kan overigens ook optreden door het stoppen van bedrijfsactiviteiten. Naar ik van de waterschappen heb begrepen heeft het afhaken en het daardoor ontstaan van een overcapaciteit zich in het verleden voorgedaan en dreigde dat ook bij het aflopen van de goedkeuring van de anti-afhaakregeling in 2012 te gebeuren. Hoeveel VE’s er in het verleden zijn afgekoppeld, waarbij kapitaalvernietiging is opgetreden, is mij niet bekend.
Wat zijn de doelstellingen van het project «modernisering zuiveringsheffing», hoe ziet de planning er uit, wie voert het onderzoek uit en wie zit er in de begeleidingscommissie?
De doelstelling van het project «Modernisering zuiveringsheffing» is een antwoord vinden op de vraag: Op welke wijze kan een nieuwe systematiek van zuiveringsheffing bijdragen aan een doelmatige en duurzame verwerking van afvalwater? Hierbij wordt uitsluitend gekeken naar de relatief grote lozers de zgn. meetbedrijven. Dat zijn de bedrijven waarbij de aanslag van de zuiveringsheffing wordt bepaald op basis van meten, bemonsteren en analyseren.
De planning is om de resultaten voor de zomer beschikbaar te hebben. Het onderzoek wordt in opdracht van IenM uitgevoerd door Royal Haskoning DHV. In de begeleidingscommissie zitten naast medewerkers van IenM en een aantal waterschappen, vertegenwoordigers van bedrijven waar het anti-afhaak- vraagstuk een rol speelt.
Verkend wordt hoe een nieuwe zuiveringsheffing voor bedrijven eruit zou kunnen zien. Het betreft een vrij technisch inhoudelijk onderzoek. Als er kansrijke optie(s) uit het onderzoek naar voren komen, zal dit met organisaties van kleingebruikers worden besproken.
Zijn (organisaties van) kleinverbruikers opgenomen in de begeleidingscommissie?. Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe worden de prestaties van de private waterzuiveringen gemonitord? Is er een verschil met de kwaliteitsborging voor de publieke installaties?
Het monitoren van de private waterzuivering vindt, net als bij publieke installaties, plaats door het periodiek meten en bemonsteren van het te lozen afvalwater.
Is er naast de kwaliteitsborging op basis van zelfregulering sprake van steekproefsgewijze kwaliteitscontrole door de regionale milieudiensten?
Ja, in geval van lozing op oppervlaktewater vindt de kwaliteitscontrole door de beheerder van het ontvangende oppervlaktewater (het waterschap of Rijkswaterstaat) plaats. Bij lozing op de gemeentelijke riolering controleert de gemeente of de regionale milieudienst.
Leggen de private afvalwaterzuiveringen op enige wijze publiek verantwoording af over de zuiveringsprestaties van hun installaties, zoals de waterschappen dat doen in hun periodieke publicatie Waterschapspeil? Zo nee, onderschrijft u dat het wenselijk is dat de transparantie over de prestaties van de private installaties wordt verhoogd?
Bedrijven met private afvalwaterzuiveringsinstallaties leggen publiekelijk verantwoording af in hun milieujaarverslag of duurzaamheidsverslag. Daarin worden o.m. de belangrijkste zuiveringsprestaties gepubliceerd en wordt aangegeven hoeveel er in een bepaald jaar geloosd is, hoe zich dit verhoudt tot de getallen van het jaar daarvoor en welke activiteiten zijn ontplooid om de lozingen verder te reduceren. Ik zie geen aanleiding om de inspanningen van bedrijven op dit gebied te verhogen.
Wordt er in het kader van het project Modernisering Zuiveringsheffing ook nog iets gedaan aan de verdeelsleutel voor de zuiveringslasten over de huishoudens2, zodat de verdeelsleutel beter aansluit op de feitelijke vervuiling c.q. de omvang van het huishouden? Zo nee, waarom niet?
Het project Modernisering zuiveringsheffing richt zich uitsluitend op de zgn. meetbedrijven. De verdeelsleutel voor de zuiveringslasten over de huishoudens wordt niet meegenomen omdat dit een heel ander vraagstuk betreft.
Het bericht dat de gemeente Amsterdam snorscooters nog dit jaar wil weren van het fietspad |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Amsterdam nog dit jaar snorscooters volledig wil gaan weren van fietspaden en het dragen van helm verplicht wil stellen voor alle scooterrijders in de stad?1
Ja.
Is het u bekend dat de vier grote steden samen optrekken in hun strijd tegen snorscooters, die veel overlast, ongevallen en irritatie veroorzaken? Wat vindt u hiervan?
Ja. Ik heb van de G4 op 4 december 2013 een brief ontvangen over snorfietsoverlast. Het is aan de gemeenten zelf om te bepalen of zij hierin samen op willen trekken.
Bent u reeds in gesprek met de vier grote steden over de invoering van een helmplicht en het verwijzen van snorscooters naar de rijbaan? Zo nee, bent u voornemens met hen in gesprek te gaan?
Ik ben al in gesprek met de gemeente Amsterdam omdat zij aangeven, zoals ik ook heb genoemd in het Algemeen Overleg leefomgeving van 15 januari jl. dat daar de overlast het grootst is. Ik heb aan uw kamer in bovengenoemd AO aangegeven deze gesprekken voort te zetten en uw Kamer te informeren over de uitkomst van die gesprekken.
Deelt u de mening dat het al dan niet verplicht van het dragen van een helm voor snorscooterrijders een taak van de landelijke overheid zou moeten zijn (zoals ook het verplicht stellen van het dragen van een autogordel dat is), opdat de regels overal in Nederland hetzelfde zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in mijn brief van 14 januari jl. over dit onderwerp al aangegeven dat ik mijn bezwaren blijf houden bij een helmplicht voor snorfietsers. Tot 25km is een helm niet verplicht en niet nodig. Ook is een experiment niet mogelijk. Het is alleen mogelijk om het Reglement verkeersregels en verkeerstekens generiek aan te passen, zodat alle gemeenten de bevoegdheid krijgen om verdere lokale regelgeving te maken op grond waarvan snorfietsers op de rijbaan moeten rijden, inclusief een helmplicht. De rechter zal bij eventuele bezwaren van burgers moeten toetsen of het verkeersbesluit terecht is. In mijn gesprekken met de gemeente Amsterdam over het oplossen van het fietspadenprobleem zal ik deze optie ook meenemen.
Bent u bereid om een helmplicht, nu de vier grote steden dit heldere signaal hebben afgegeven, ook landelijk in te voeren zodat de verkeersveiligheid overal in Nederland verbeterd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het waterschap Aa en Maas aan Heineken subsidie verstrekt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Exclusief: Heineken krijgt € 3 mln. subsidie» en de schriftelijke vragen die in het waterschap gesteld zijn over de subsidie?1
Ja.
Hoeveel van dergelijke regelingen, in welke vorm dan ook, worden door waterschappen getroffen met bedrijven, en om welke bedragen gaat het?
Deze regelingen op grond van de Waterschapswet zijn bedoeld om waterschappen subsidie te kunnen laten verstrekken om «afhaken» en daarmee tariefstijging te voorkomen. Bedrijven met een hoge zuiveringsheffing kunnen er namelijk toe overgaan om zelf maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door voorzuivering in eigen beheer. Bedrijven «haken af» van de rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s) van het waterschap. Bij vrijwel gelijkblijvende zuiveringskosten leidt dit, door de verminderde belastinginkomsten van het waterschap, tot ongewenste effecten als stijging van het tarief van de zuiveringsheffing voor de gebonden overige lozers (vooral particulieren), het deels onbenut blijven van de capaciteit van rwzi’s (kapitaalvernietiging), verminderde werking van de rwzi’s en stijging van de maatschappelijke kosten van de zorg voor zuivering van stedelijk afvalwater.
De op grond van de anti-afhaakregeling waterschappen verstrekte subsidie wordt verleend om genoemde ongewenste effecten tegen te gaan. De subsidie moet voldoen aan enkele strikt omschreven voorwaarden en dient een algemeen belang: zowel rwzi, waterschap, het bedrijf als de overige gebonden lozers profiteren er van.
Over het aantal bedrijven per waterschap dat op grond van de regeling subsidie ontvangt zijn geen actuele gegevens beschikbaar. In 2012 ging het totaal om ongeveer 10 bedrijven die van de waterschappen de Dommel, Rijn en IJssel, Vallei & Eem, De Stichtse Rijnlanden en Scheldestromen een subsidieregeling hadden. Totaal was daar € 989.615 mee gemoeid, oftewel 0,08% van de opbrengst van de zuiveringsheffing van de waterschappen.
Bij Waterschap Aa en Maas gaat het in 2014 om één bedrijf (Heineken) dat een subsidie van ca. € 300.000 in dat kalenderjaar ontvangt.
Vindt u dat kiezers voor de waterschappen volledig geïnformeerd hun stem moeten kunnen uitbrengen, en deze tussentijds moeten kunnen laten horen bij hun vertegenwoordigers, en dat daarom het vertrouwelijk agenderen van het verlenen van anti-afhaaksubsidies onwenselijk is? Zo ja, welke acties bent u bereid te ondernemen opdat in de toekomst dit recht geëffectueerd wordt? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom kiezers niet hoeven te weten welke lopende investeringen en belangen het verstrekken van een anti-afhaaksubsidie rechtvaardigen?
Ik ben inderdaad van mening dat kiezers voor de waterschappen volledig geïnformeerd hun stem moeten kunnen uitbrengen, en deze tussentijds moeten kunnen laten horen bij hun vertegenwoordigers. Ik ben echter ook van mening dat in het geval van Waterschap Aa en Maas met betrekking tot de subsidieverlening aan Heineken een juiste en zorgvuldige procedure is gevolgd. Ten tijde van de onderhandelingen met het bedrijf waren de stukken over de anti-afhaaksubsidie vertrouwelijk geagendeerd in de functionele commissie Emissiebeheer van waterschap Aa en Maas, die het Algemeen Bestuur van het waterschap adviseert. Tijdens de feitelijke besluitvorming in het Algemeen Bestuur op 13 december 2013 was het onderwerp openbaar en waren de vergaderstukken als zodanig ook op de website van het waterschap (www.aaenmaas.nl ) te raadplegen.
Vindt u dat voor het op deze wijze toepassen van artikel 122 lid 5 aanhef en sub b Waterschapswet op zijn minst vereist is dat het toegepaste beoordelingskader integraal openbaar gemaakt dient te worden inclusief, eventueel geanonimiseerd, de invulling daarvan voor Heineken? Zo ja, bent u bereid het waterschap aan te sporen dat zo spoedig mogelijk te doen?
Het door u genoemde beoordelingskader op grond van artikel 122d lid 5 van de Waterschapswet dat door een waterschap voor het verlenen van de subsidie moet worden toegepast, is opgenomen in de brief die ik in oktober 2013 aan de waterschappen heb gestuurd. Deze brief was ook als bijlage2 bij het agendapunt van de, in antwoord 3 genoemde, vergadering van het Algemeen Bestuur van Aa en Maas gevoegd. Daarmee was het beoordelingskader dus openbaar. Ook de afwegingen die het Dagelijks Bestuur van het waterschap op grond van het beoordelingskader ten aanzien van Heineken maakte, lagen in de openbare vergadering voor. Genoemde brief vindt u eveneens als bijlage bij deze beantwoording.
Ik heb geen indicatie dat het waterschap niet conform het beoordelingskader heeft gehandeld, noch dat er geen sprake was van voldoende openbaarheid en ik zie van mijn kant daarom geen aanleiding tot actie.
Begrijpt u dat de geborgde zetels een schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken bij het treffen van dergelijke regelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid mee te werken aan het afschaffen van de geborgde zetels in de waterschappen?
Ik zie geen schijn van belangenverstrengeling. De besluitvorming over de toepassingen van deze regelingen vindt plaats in openbare vergaderingen van waterschappen waarbij alle feiten op tafel liggen en waarvoor geldt dat alle informatie vooraf voor een ieder beschikbaar is. In de openbare besluitvorming van de algemene besturen zitten vertegenwoordigers van alle belanghebbende categorieën aan tafel en worden democratisch gelegitimeerde besluiten genomen.
Tijdens de vertrouwelijke agendering in de functionele commissie Emissiebeheer van waterschap Aa en Maas, genoemd in antwoord 3, heeft het lid van de geborgde zetels voor bedrijven de vergadering verlaten en niet deelgenomen aan de advisering.
Overigens is het zo dat tijdens een openbare vergadering van het algemeen bestuur van het waterschap ieder lid stemrecht heeft zolang er geen persoonlijk belang aan de orde is. Persoonlijk belang is hierbij gedefinieerd als ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen. In het onderhavige geval is het van algemeen belang dat het bedrijf aangehaakt blijft.
Mijn mening over het belang van de toegevoegde waarde van de geborgde zetels in de waterschapsbesturen heb ik uitgebreid verwoord in het in december 2013 gehouden debat met uw Kamer over het wetsvoorstel Wet aanpassing waterschapsverkiezingen (Tweede Kamer, 2013–2014, 33 719).
Is de anti-afhaaksubsidie bij het Coördinatiepunt staatssteun van het ministerie van Infrastructuur en Milieu aangemeld of ter advisering voorgelegd? Zo ja, tot welke conclusie kwam men daar? Zo nee, bent u bereid te achterhalen waarom dat niet gebeurd is?
Ja, de anti-afhaakregeling is bij het Coördinatiepunt staatsteun van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aangemeld en ter advisering voorgelegd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de regeling vervolgens gemeld bij de Europese Commissie. Zoals in de, in antwoord 4 genoemde, brief aan de waterschappen is aangegeven heeft de Europese Commissie in 2013 voor 10 jaar goedkeuring verleend. De subsidie van Waterschap Aa en Maas aan Heineken is een toepassing van deze regeling.
De inzameling van Klein Gevaarlijk Afval (KGA) en huisvuil in de binnenvaart |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er geen draagvlak is in de binnenvaartsector voor de door u ingevoerde nationale regeling voor inzameling van KGA en huisvuil in de binnenvaart?1
Ja, ik ben bekend met het feit dat in de binnenvaartsector het draagvlak voor de inzameling van niet-oliehoudend KGA (Klein Gevaarlijk Afval) en huisvuil door middel van een betaald abonnement uiteenloopt.
Op grond waarvan bestaat bij u de indruk dat deze nieuwe regeling bijdraagt aan een adequate inzameling van afval, terwijl gelijktijdig de inzamelstructuur langs vaarwegen zoals de Maas en de Twenthekanalen is verwijderd of niet aanwezig is?
Bij het invoeren van dit systeem heb ik twee uitgangspunten gehanteerd.
Ten eerste dat de vervuiler betaalt voor zijn eigen afval. De overheid kan en wil niet langer betalen voor de uitzonderingspositie die de binnenvaart – als enige bedrijfssector in Nederland – hier tot voor kort in had.
Ten tweede schrijft het internationale Scheepsafvalstoffenverdrag voor dat er een voldoende dekkend netwerk is voor de afgifte van «overig scheepsbedrijfsafval». De inzameling moet zowel praktisch als financieel adequaat zijn.
Rijkswaterstaat heeft over het inzamelingsnetwerk overleg gevoerd met de binnenvaartsector en heeft enkele varianten voorgelegd. De sector is echter niet tot een eensluidend antwoord of voorstel gekomen. Daarom is een variant ingevoerd, waarbij een afweging is gemaakt tussen enerzijds de kosten en anderzijds de wens tot een voldoende dekkend netwerk.
Het inzamelen en verwerken van afval is helaas een dure aangelegenheid. Een uitgebreider inzamelnetwerk zou een hoger tarief voor het abonnement betekenen; daar lijkt geen draagvlak voor te zijn bij de sector.
Indien in een regio geen inzamelpunten langs vaarwegen beschikbaar zijn, kan de scheepvaart gebruik maken van alternatieve mogelijkheden zoals faciliteiten van havens en gemeenten. Het staat de schipper ook vrij om zelf afspraken te maken met een inzamelaar.
Overigens is vanuit de binnenvaartbrancheorganisaties aangegeven dat veel schippers huisvuil afgeven in havens waar zij via het havengeld voor betalen. Zij zouden daarom geen abonnement willen afsluiten om ook langs de rijksvaarwegen te kunnen afgeven.
Voor wat betreft het Twentekanaal en de Zuid-Willemsvaart kan ik u berichten dat op respectievelijk sluis Eefde en sluis Schijndel inmiddels huisvuilcontainers zijn geplaatst waar met een abonnement huisvuil kan worden afgegeven. Op de Maas vaart een milieuboot rond Maasbracht waar met een abonnement huisafval afgegeven kan worden.
Kunt u aangeven waar de inzamelstructuur voor KGA en huisvuil is verwijderd en welke inzamelplaatsen blijven bestaan?
RWS heeft het aantal inzamellocaties met containers teruggebracht van circa 95 naar 25, om hiermee de kosten voor het abonnement te beperken. Bij het bepalen van de locaties is gekeken naar de hoeveelheid afval die tot nu toe werd afgegeven en de intensiteit van het scheepvaartverkeer.
In onderstaande tabel staan de locaties van de huisvuilcontainers en van de milieuboten, waar met een abonnement huisvuil afgegeven kan worden. Op deze milieuboten en bij de depots Volkerak en Nieuwegein kan ook KGA worden afgegeven.
Locaties milieuboten
Aantal
Locaties gesloten huisvuil containers
Aantal
Milieuboot Werkendam
1
Tiel(Prins Bernhardsluis)
3
Milieuboot Dordrecht
1
Rijswijk(Prinses Marijkesluis)
1
Milieuboot Moerdijk
1
Wijk bij Duurstede(Prinses Irenesluis)
4
Servicekade Nieuwegein
1
Nieuwegein(Prinses Beatrixsluis)
6
Milieuboten Rotterdam
3
Nieuwegein(Plofsluis)
1
Milieuboot Geertruidenberg
1
Nieuwegein(langs afmeerplaats)
1
Milieuboot Delfzijl
1
Nieuwegein(bij KGA-depot)
1
Milieuboot Den Helder
1
Diemen(langs afmeerplaats)
1
Milieuboot Eemshaven
1
s Gravendeel(vluchthaven)
1
Milieuboot Harlingen
1
Volkerak sluiskolken Noord en Zuid
4
Milieuboot Urk
1
Schijndel (Sluis)
1
Milieuboot IJmuiden
1
Eefde (Sluis)
1
Milieuboten Amsterdam
3
Servicekade Volkerak
1
Milieuboot Arnhem
1
Milieuboot Lobith
1
Milieuboot Nijmegen
1
Milieuboot Maasbracht
1
Milieuboot Terneuzen
1
Milieuboot Vlissingen
1
Totaal
24
Totaal
25
Alle andere containers, op diverse plaatsen in het land, zijn of worden binnenkort weggehaald. Rijkswaterstaat blijft de situatie volgen of het inzamelnetwerk voldoende is.
Voor de goede orde merk ik nog op dat de situatie langs de hoofdvaarweg
Lemmer-Delfzijl in verband met de overdracht van de provincies naar het Rijk per 1-1-2014, nader bezien zal worden. Langs deze vaarweg zijn thans inzamelcontainers van de provincie aanwezig. Deze zullen op termijn worden vervangen door gesloten containers, dan wel worden verwijderd. Dit zal in overleg met de provincies gebeuren.
Kunt u aangeven hoeveel abonnementen inmiddels zijn afgesloten met binnenvaartbedrijven en welke verwachting er bestaat met betrekking tot het aantal af te geven abonnementen?
Er zijn tot nu toe (stand begin januari 2014) circa 245 abonnementen afgesloten (circa 45 voor alleen KGA, en circa 200 volledige abonnementen voor KGA en huisvuil).
Een verwachting is lastig te geven, want het aantal is mede afhankelijk van externe factoren, zoals wat de andere verdragslanden en met name de buurlanden nu gaan doen, en of de (gemeentelijke) binnenhavens ook overgaan tot het invoeren van een systeem van afgifte tegen betaling.
Bij welk aantal abonnementen is de afgifte van huisvuil en KGA in de binnenvaart kostendekkend?
Voor de berekening van een kostendekkende exploitatie is uitgegaan van een aantal van 300 abonnementen in combinatie met de thans vastgestelde abonnementsprijzen.
De prijs voor het abonnement wordt overigens steeds voor een jaar vastgesteld. Aan het einde van dat jaar kan de prijs op basis van voortschrijdend inzicht in de werkelijke kosten gewijzigd worden. Dit kan zowel leiden tot een verhoging als een verlaging van de abonnementsprijs. De schipper sluit ook steeds een abonnement voor een jaar af en kan dus per jaar kiezen of hij van het abonnement gebruik wil blijven maken.
Hoe gaat u om met de melding vanuit de binnenvaartorganisaties dat men niet verwacht dat deze regeling gaat werken?
Ik wil invulling geven aan het principe «de vervuiler betaalt». Dat de wijziging van het inzamelsysteem door de binnenvaartorganisaties als ingrijpend wordt ervaren, kan ik begrijpen. Ik vind het nog te vroeg om nu al te concluderen dat de regeling niet gaat werken. Maar ik sta wel open voor suggesties tot verbetering van het nu ingevoerde systeem. Daarbij vind ik het wel belangrijk dat de sector met één stem spreekt. Voor eventuele wijzigingen blijven de uitgangspunten van een kostendekkende exploitatie en de «vervuiler betaalt» overigens onverkort van kracht.
Waarom heeft u niet gekozen voor een internationale oplossing, zoals deze in het Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart (CDNI-verdrag) overeen is gekomen, zodat de afvalafgifte gratis kan zijn en de kostenverrekening met de sector kan plaatsvinden via een opslag op de brandstof?
Nederland heeft via het internationale overleg meerdere pogingen gedaan om een geharmoniseerde invoering te bewerkstelligen. Vanwege het feit dat de lidstaten van het CDNI voor een deel (met name deel C) voor de inzameling van deze afvalstromen nationaal zeer uiteenlopende systemen hanteren, is door de verdragsluitende partijen (naast Nederland zijn dat België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland en Zwitserland) besloten dat elk land deel C van het CDNI op dit moment op eigen wijze mag en zal invoeren.
De verdragspartijen hebben besloten om deze situatie tijdelijk te accepteren.
Nederland zal zich blijven inzetten voor een internationaal geharmoniseerd systeem en zal daarbij verschillende mogelijkheden bekijken. Dit voorjaar staat de harmonisatie opnieuw op de internationale agenda. Het laten betalen voor de afgifte van huisvuil en niet oliehoudend KGA via een opslag op de brandstof kan op dit moment niet. Daarvoor is een verdragswijziging van het Afvalstoffenverdrag noodzakelijk. Een dergelijke wijziging zou veel tijd vergen en bovendien is het de vraag in hoeverre het brandstofverbruik een eerlijke maat is voor de hoeveelheid huisvuil per schip. De verwijderingsbijdrage bij het bunkeren van brandstof is in het afvalstoffenverdrag exclusief bedoeld voor de afgifte van oliehoudend afval.
Bent u bereid alsnog te proberen of via het CDNI-verdrag een internationale oplossing te bewerkstelligen is en de huidige nationale regeling in te trekken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat kan er geboden worden aan «groene schepen» die nagenoeg geen oliehoudende stoffen en KGA meer hebben maar wel huisvuil en die nu worden verplicht om € 469,– euro te betalen voor een abonnement waarvoor ze alleen huisvuil kunnen af geven?
Het abonnement heeft betrekking op de afgifte van niet-oliehoudend KGA en huisvuil. Het heeft geen betrekking op olie- en vethoudend KGA. In die zin vormen de «groene schepen» geen uitzondering.
Hoe gaat u om met de situatie dat er schepen zijn die alleen op de Maas en Twenthekanalen varen en daar geen enkele mogelijkheid tot afgifte van huisvuil meer hebben?
Zie het antwoord op vraag 2.