Het bericht 'Recordjaar overnames in de zorg met grote rol voor private equity' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Recordjaar overnames in de zorg met grote rol voor private equity»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de rol van private equity-bedrijven in het zorgveld?
Financiering door investeerders en private equity-partijen kan positieve effecten hebben op de zorg, doordat dit meer mogelijkheden geeft voor het financieren van bijvoorbeeld investeringen in innovatie. Er kunnen echter ook risico’s zijn, bijvoorbeeld het risico dat het realiseren van winst een groter belang gaat krijgen dan de kwaliteit van zorg. Dat is uiteraard onwenselijk. Daarom is van belang dat iedere zorgaanbieder die in Nederland zorg levert, moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg door zorgaanbieders zoals vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de bepalingen rond het winstuitkeringsverbod in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en de bepalingen over bestuursstructuur zoals vastgelegd in de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Daarnaast is door brancheorganisaties de Governancecode Zorg 2022 opgesteld.
Heeft u een goed beeld van de omvang van private equity-investeringen in de zorg? Zo ja, wat is dat beeld?
Mij is geen recent onderzoek bekend naar de omvang van private equity-investeringen in de zorg. Wel heeft de NZa in haar informatiekaart «Concentraties in de zorg 2020» aangegeven bij hoeveel concentraties sprake was van betrokkenheid van een private equity partij, op basis van de gegevens die bekend zijn via de zorgspecifieke concentratietoets. Dit was in 50% van de gevallen het geval.2 Onbekend is de omvang van de investeringen. Er is een nieuwe informatiekaart van de NZa in de maak, die betrekking zal hebben op de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2022. Zodra deze later dit jaar gereed is zal deze ook worden gepubliceerd.
Deelt u de mening dat private equity-bedrijven in de zorg investeren om hoge winsten te maken en daarmee geld uit de zorg laten vloeien dat beter aan de zorg besteed had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten voorop moet staan. Daarom moeten zorginstellingen zich, ongeacht de vorm van financiering of het eigenaarschap, houden aan de geldende wet- en regelgeving, onder andere op het gebied van kwaliteit. Daarnaast geldt er een winstuitkeringsverbod voor delen van de zorg, en is in het coalitieakkoord
«Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»3 ook aangekondigd dat het kabinet (nadere) voorwaarden zal stellen aan winstuitkering om excessieve winstuitkering door zorgaanbieders tegen te gaan, dan wel te voorkomen.
In hoeverre belet de huidige normering van winstuitkeringen, private equity-bedrijven om te sturen op winst in plaats van op de kwaliteit van zorg?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u van plan in het aangekondigde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) specifieke regels te gaan stellen voor de normering van winstuitkering als het gaat om zorginstellingen die in het bezit zijn van private equity-bedrijven?
Ik ben voornemens om in het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) de mogelijkheid te introduceren om voorwaarden te stellen aan winstuitkering als er zich excessen voordoen in een sector, of om deze te voorkomen. De aard van de voorwaarden kan verschillend zijn per sector, en de risico’s die zich voordoen waarbij winstuitkeringen een risico vormen voor de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. Voor wat betreft de voorwaarden, valt te denken aan de financiële gezondheid (solvabiliteit), de kwaliteit van zorg of de termijn waarop winst mag worden uitgekeerd. Met deze laatste voorwaarde wordt geborgd dat het langetermijnperspectief van de zorgaanbieder voorop wordt gesteld, boven het belang van korte termijn-investeerders.
Hoe borgt u de kwaliteit van zorg en goed werkgeverschap voor zorginstellingen waar private equity-bedrijven aan de touwtjes trekken?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten, ongeacht het eigenaarschap, voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de bestuursstructuur zoals wettelijk vastgelegd in respectievelijk de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet toelating zorgaanbieders (WTZa). Daarnaast is er de Wet BIG, die eisen stelt aan bepaalde groepen van beroepsbeoefenaren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet erop toe dat de verplichtingen in deze wet- en regelgeving, zoals de verplichting om goede zorg te leveren, wordt nageleefd. Wanneer de geleverde zorg ondermaats is, heeft de IGJ de bevoegdheid om te handhaven.
Wat betekent de inmenging van internationale investeringsbedrijven voor het Nederlandse zorgveld? Is dit wenselijk? Zo ja, waarom?
Zie het antwoord op vraag 2.
De implicaties van het afsluiten van een nieuw WHO-verdrag gebaseerd op artikel 19 van de WHO-Constitutie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het «Besluit van de inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 24 november 2021 tot vaststelling van het Specifiek interventiebeleid tabak en rookwaren»?1
Ja.
Klopt het dat voor de wettelijke basis van dit besluit wordt gerefereerd aan richtlijn 2014/40/EU betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten? Bent u bekend met artikel 7 van deze EU-richtlijn waarin staat dat wettelijk optreden nodig is voor de uitvoering van het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) inzake tabaksontmoediging (WHO Framework Convention on Tobacco Control)?2
De belangrijkste wettelijke bepalingen met betrekking tot het specifieke interventiebeleid tabak en rookwaren van de NVWA zijn de Tabaks- en rookwarenwet en het daarop gebaseerde Tabaks- en rookwarenbesluit en de Tabaks- en rookwarenregeling. Daarnaast geldt inderdaad richtlijn 2014/40/EU betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2011/37/EG (hierna: de Tabaksproductenrichtlijn).
Ik ben bekend met artikel 7 van de Tabaksproductenrichtlijn. In dit artikel wordt evenwel niet verwezen naar het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. Dit gebeurt wel in artikel 1 waarin onder andere wordt aangegeven dat de richtlijn tot doel heeft uitvoering te geven aan het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging en dat wordt uitgegaan van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid, met name voor jongeren.
Bent u bekend met het initiatief van de Wereldgezondheidsassemblee (WHA) om de pandemische paraatheid te versterken,3 waarbij via artikel 19 van de WHO-Constitutie een legaal bindende overeenkomst wordt bewerkstelligd?4
Ik ben bekend met het initiatief van de WHA om de pandemische paraatheid te versterken. Het is echter nog niet vastgesteld onder welk artikel van de WHO-Constitutie het nog uit te onderhandelen instrument zal komen te vallen.
Klopt het dat het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging door zowel Nederland als de EU is ondertekend? Betekent dit dat indien Nederland besluit om door middel van artikel 31 uit dit verdrag te stappen, Nederland op basis van EU-richtlijnen nog steeds verplicht kan worden om aan de voorwaarden van het verdrag te voldoen? Kan het niet tot uitvoer brengen van de relevante bepalingen van richtlijn 2014/40/EU tot gevolg hebben dat de EU een inbreukprocedure start omdat Nederland niet voldoet aan EU-richtlijnen die ten gevolge van het WHO-verdrag ontstaan, waardoor Nederland effectief niet onder het WHO-verdrag uit kan komen?
Het klopt dat het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging in 2003 door zowel Nederland als de EU is ondertekend. Het Verdrag is vervolgens voor beiden in 2005 in werking getreden. De inhoud van het WHO-Kaderverdrag valt gedeeltelijk onder de bevoegdheid van de lidstaten en gedeeltelijk onder de exclusieve bevoegdheid van de EU. Op enkele terreinen van het tabaksontmoedigingsbeleid – zoals productregulering en reclame en sponsoring – hebben de lidstaten namelijk hun nationale bevoegdheid gedeeltelijk aan de EU overgedragen. Deze onderwerpen zijn o.a. in de Tabaksproductenrichtlijn gereguleerd. De lidstaten zijn gehouden Europese richtlijnen te implementeren in hun nationale recht. Ook als Nederland het verdrag opzegt is Nederland gehouden aan de wetgeving van de EU, want er is sprake van een gezamenlijke bevoegdheid.
Klopt het dat in artikel 9, lid (b) van het meest recente concept-rapport, het «verbeteren, updaten en versterken van de leidende en coördinerende rol van de WHO» worden genoemd als een voordeel bij het creëren van een nieuw verdrag op basis van artikel 19 van de WHO constitutie?5 Is het juist om te concluderen dat in dit concept-rapport expliciet wordt verwezen naar het WHO Framework Convention on Tobacco Control?6 Klopt het dat op basis van dit bestaande artikel 19 instrument, landen worden verplicht onderdelen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging om te zetten in nationale wetgeving, waardoor landen verplicht worden maatregelen te nemen? Kan dit dus bij een vergelijkbaar instrument omtrent pandemische paraatheid betekenen dat Nederland verplicht wordt bepaalde maatregelen te nemen via directe WHO-bepalingen, dan wel via EU-richtlijnen?
In de door u genoemde rapportage worden inderdaad voorbeelden genoemd van thema’s waarop lidstaten zouden kunnen samenwerken en wordt ingegaan op de mogelijke juridische vorm die daarbij zou kunnen worden gekozen. Daarbij wordt ook de structuur van het FCTC-verdrag, als een mogelijke juridische vorm voor een dergelijk instrument genoemd. In zijn algemeenheid is het zo dat Nederland gebonden is aan internationale verdagen die wij afsluiten. Verder is het zo dat indien de EU-lidstaten ervoor kiezen om gemeenschappelijk wetgeving aan te nemen, Nederland daaraan gebonden is. Op dit moment is het echter te vroeg te vroeg om hierop vooruit te lopen. Zowel de inhoud, als de juridische vorm van het nog uit te onderhandelen WHO-instrument, staan nog niet vast.
Bent u bekend met artikel 8, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging? Klopt het dat Nederland door middel van dit artikel wordt verplicht om nationale wetgeving te maken om blootstelling aan tabaksrook in verschillende locaties, waaronder werkplekken in binnenruimtes, te voorkomen? Kunt u uitsluiten dat Nederland als gevolg van het aanstaande nieuwe WHO-verdrag met betrekking tot «pandemische paraatheid», zonder hierover zelf nader te kunnen oordelen, in de toekomst wellicht wordt verplicht nationale wetgeving te maken naar aanleiding van toekomstige nieuwe WHO-bepalingen, dan wel via EU-richtlijnen op basis van dit verdrag?
Ja, ik ben bekend met artikel 8, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. De Hoge Raad heeft overwogen dat indien noch uit de tekst, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis van dat verdrag volgt dat geen rechtstreekse werking van de verdragsbepaling is beoogd, de inhoud van die verdragsbepaling beslissend is. Het gaat er dan om, aldus de Hoge Raad, of deze onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast. Aan artikel 8, lid 2, WHO Kaderverdrag komt volgens de Hoge Raad rechtstreekse werking toe. Dit betekent dat deze bepaling Nederland verplicht voor «indoor public places» effectieve wettelijke maatregelen te nemen tegen blootstelling aan tabaksrook. Dit heeft in Nederland geleid tot aanpassing van de wetgeving.
De inhoud en juridische vorm van het nog uit te onderhandelen WHO-instrument met betrekking tot pandemische paraatheid, staan nog niet vast en daarmee evenmin of er EU-richtlijnen op basis van dit instrument zullen komen. Het is wel inherent aan verdragen in het algemeen dat deze bepalingen kunnen bevatten die aanleiding geven tot aanpassing van nationale wetgeving. Mocht Nederland partij worden bij het nog uit te onderhandelen WHO-instrument met betrekking tot pandemische paraatheid, dan zal het te zijner tijd moeten beoordelen of voor uitvoering van het verdrag, aanpassing van wetgeving nodig is. Hier zal bij de parlementaire goedkeuring in de toelichting op het instrument aandacht aan worden besteed en uw Kamer kan dan een oordeel daarover geven.
Als Nederland partij wordt bij een dergelijk pandemie-instrument dan kan het inderdaad zijn dat specifieke bepalingen na ratificatie van het instrument door het Nederlandse parlement, via aanpassing van Europese regelgeving direct of indirect hun werking zullen hebben in nationale wetgeving wanneer het maatregelen betreft waar een exclusieve EU-competentie voor geldt.
Klopt het dat in artikel 8, lid (a) van het eerder benoemde concept-rapport wordt gesproken over Equity, waarbij lidstaten dit opvatten als een inspannings- én resultaatsverplichting? Betreft dit slechts het delen van informatie en ondersteuning in het produceren van goederen, of kan hierbij sprake zijn van een overdracht van goederen vanuit Nederland naar een andere lidstaat? Wat zijn mogelijke gevolgen voor de toegang tot en autonomie over bijvoorbeeld persoonlijke beschermingsmiddelen als deze onder het gezag van de WHO zullen vallen? Kunt u uitsluiten dat Nederland de zeggenschap over zijn eigen voorraden en productie over zal (moeten) dragen aan de WHO?
Het rapport waar het lid van de FvD fractie naar verwijst, betreft een verslag van een werkgroepbijeenkomst, waar mogelijke thema’s zijn besproken, die relevant zouden kunnen zijn voor een pandemie-instrument van de WHO. De precieze invulling van het thema «equity» en de vraag of en op welke wijze dit uitdrukking zal krijgen in het uiteindelijke instrument, is nog niet besproken. De daadwerkelijke onderhandelingen over de inhoud van het instrument moeten nog beginnen. Maar in zijn algemeenheid is het nastrevenswaardig dat alle landen op de wereld kunnen beschikken over beschermingsmiddelen en of medicijnen, nodig voor het indammen van uitbraken van besmettelijke ziekten. Dat is ook een Nederlands belang.
Klopt het dat in artikel 8, lid (i) van het concept-rapport wordt vermeld dat lidstaten «de noodzaak zien voor nationaal en wereldwijd gecoördineerde acties om misinformatie, desinformatie en stigmatisering aan te pakken als die de publieke gezondheid ondermijnen»? Klopt het dat bijvoorbeeld artikel 11, eerste lid, onder b en artikel 13, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, leiden tot specifieke eisen die binnen vijf jaar na bekrachtiging omgezet moeten worden in nationale wetgeving?
Zoals het verslag van de WHO-werkgroep voor «pandemische paraatheid en bestrijding» aangeeft, is tijdens de betreffende vergadering gesproken over het thema misinformatie, desinformatie en stigmatisering.
Dit thema is ook in diverse rapporten van expertpanels aan de orde gekomen op basis van wereldwijde ervaringen in de Covid-19 crisis.
Nederland heeft richtlijn nr. 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PbEG L 194) al voor de inwerkingtreding van het WHO Kaderverdrag in Nederland in 2005, geïmplementeerd in de Tabaks- en rookwarenwet, waardoor de voorschriften, genoemd in artikel 11, eerste lid, onder b, hier al van toepassing waren. Ook met de implementatie van richtlijn nr. 2003/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de reclame en sponsoring voor tabaksproducten (PbEG L 152), voldeed Nederland al op een eerder tijdsstip aan de eisen gesteld in artikel 13, tweede lid, van het Verdrag.
Bent u bekend met artikel 14, vierde lid, onder b van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, waarin wordt gesteld dat wanneer een tabaksproduct «waarschijnlijk een onjuiste indruk kan creëren», dit al genoeg is om een advertentie te verbieden? Kunt u uitsluiten dat bij mogelijke ratificatie van een dergelijk verdrag omtrent pandemische paraatheid de WHO Nederland zal verplichten om bepaalde zaken als nepnieuws te bestempelen of zelfs te censureren?
Artikel 14, vierde lid, onder b stelt geen eisen aan reclame. Ik veronderstel dat u artikel 13, vierde lid, onder a bedoelt. In de Tabaks- en rookwarenwet is een veelomvattend reclameverbod voor tabaksproducten en aanverwante producten opgenomen. Op grond van dit verbod is elke vorm van commerciële mededeling, die het bekendheid geven aan of het aanprijzen van een tabaksproduct of aanverwant product tot doel dan wel rechtstreeks of onrechtstreeks tot gevolg heeft, niet toegestaan. Daarnaast is elke handeling in de economische sfeer, met als doel de verkoop van producten te bevorderen, verboden. De NVWA bekijkt per geval of uitingen onder het reclameverbod vallen.
De inhoud en juridische vorm van het nog uit te onderhandelen WHO-instrument met betrekking tot pandemische paraatheid staat nog niet vast. De vraag of en op welke wijze een thema als misinformatie, desinformatie en stigmatisering, zoals besproken door de WHO-werkgroep pandemische paraatheid en bestrijding en zoals dat aan de orde is gekomen in diverse rapporten van expertpanels op basis van wereldwijde ervaringen in de Covid-19 crisis, een plaats zal krijgen in het uiteindelijke instrument is daarom nog niet te beantwoorden. Ik kan mij echter voorstellen dat indien een verdrag bepalingen zou bevatten die strijdig zijn met bijvoorbeeld de Nederlandse Grondwet, dat een reden kan zijn om zo’n verdrag niet te ondertekenen of te ratificeren. Ik heb op dit moment echter geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat van zo’n situatie sprake zal zijn.
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Raad op 3 maart 2022 groen licht heeft gegeven om onderhandelingen te starten voor een WHO-verdrag aangaande «pandemische paraatheid»?7 Kunt u toezeggen dat de Nederlandse afvaardiging voor het Intergouvernementele Onderhandelingsorgaan zich bij de onderhandelingen in zal zetten om de Nederlandse autonomie en soevereiniteit omtrent pandemische paraatheid te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. In december 2021 heeft de Europese Commissie – volgens de daarvoor geldende procedure op basis van artikel 219 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (WVEU) – een aanbeveling uitgebracht, waarin zij de Raad verzocht om een machtiging voor de onderhandelingen over, onder meer, het internationaal pandemie-instrument binnen het WHO-kader. De Raad heeft die machtiging bij Besluit 2022/451 aan de Commissie verleend. Het besluit machtigt de Commissie om, voor aangelegenheden die onder de EU-bevoegdheid vallen, te onderhandelen over het internationaal pandemie-instrument. De onderhandelingsrichtsnoeren – in de bijlage bij het besluit – schetsen de doelstellingen en beginselen van dat verdrag. Deze richtsnoeren kunnen indien nodig worden herzien en verder ontwikkeld, afhankelijk van het verloop van de onderhandelingen. Hoe de praktische uitwerking van de wisselwerking over nationale competenties er precies uit zullen zien, is nog niet vastgelegd. In ieder geval zal de volksvertegenwoordiging in staat zijn haar grondwettelijke controlerende taak uit te voeren, omdat zowel instemming met de ratificatie van het instrument door de Staten-Generaal als instemming met de eventuele aanpassingen in de nationale wet- en regelgeving noodzakelijk zijn. Daarnaast zal ook de Raad van Ministers op Europees niveau het verdrag moeten goedkeuren.
Nederland zal zich bij de onderhandelingen inzetten voor een verdrag dat zoveel mogelijk aansluit bij onze inzet voor pandemische paraatheid en een veiligere wereld.
Bent u bekend met de openingsopmerking van de directeur-generaal van de WHO bij de eerste sessie van het Intergouvernementele Onderhandelingsorgaan op 24 februari 2022?8 Bent u bekend met de volgende zin uit zijn bijdrage: «Voluntary mechanisms have not solved and will not solve these challenges»? Hoe beoordeelt u dit als openingsopmerking bij onderhandelingen waar de Nederlandse autonomie en soevereiniteit omtrent onderdelen van de gezondheidszorg mogelijk ter discussie staan?
Ja, ik ben bekend met de openingsopmerking van de directeur-generaal van de WHO bij de eerste sessie van het Intergouvernementele Onderhandelingsorgaan op 24 februari 2022 en de zin uit zijn bijdrage: «Voluntary mechanisms have not solved and will not solve these challenges«. Ik interpreteer zijn woorden zo, dat hij oproept tot afspraken tussen lidstaten, die daadwerkelijk bijdragen aan het bestrijden en voorkomen van pandemieën, wereldwijd. Het kabinet zal het eindresultaat van de onderhandelingen beoordelen op zijn meerwaarde voor Nederland en voor de wereld.
Hoe beoordeelt u de volgende doelstelling uit dezelfde speech: «by empowering WHO to fulfil its mandate as the directing and coordinating authority on international health work, including for pandemic preparedness and response»? Hoe definieert u de term «directing» in deze context?
De WHO speelt een centrale rol in het werk rondom het versterken van gezondheidssystemen en coördineren van inzet van de internationale gemeenschap op gezondheid. Zo is de WHO onder meer verantwoordelijk voor de implementatie en toezicht op de naleving van de Internationale Gezondheidsregeling uit 2005, die een belangrijke basis vormt voor de wereldwijde paraatheid en bestrijding van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen. We hebben de WHO niet voor niets. De WHO moet ons helpen bij het vormgeven van goed (internationaal) volksgezondheidbeleid. In die zin passen de woorden van de DG van de WHO bij het mandaat dat we hem gegeven hebben.
Deelt u de visie dat Nederland een mogelijk nieuw WHO-verdrag aangaande «pandemische paraatheid» niet moet ratificeren indien dit leidt tot een scenario zoals in de vragen 5 tot en met 9 wordt geschetst of overeenkomstige inbreuken op de Nederlandse autonomie en/of soevereiniteit tot gevolg heeft? Zo nee, waarom niet? Welke stappen zult u zetten om te voorkomen dat de EU vergelijkbare bepalingen zal ratificeren en door middel van EU-richtlijnen Nederland verplicht deze uit te voeren?
Infectieziekten stoppen niet bij grenzen en daarom is internationale samenwerking en solidariteit cruciaal om een pandemie het hoofd te bieden. De inhoud van het eventuele pandemie-instrument staat nog niet vast en de onderhandelingen daarover zullen mogelijk tot in 2024 doorlopen. De inzet van Nederland zal nog nader vormkrijgen, maar is erop gericht om tot bindende afspraken te komen voor het verbeteren van de preventie, paraatheid en aanpak van pandemieën door lidstaten en die aansluiten bij de visie van Nederland op dit vlak en waarbij nauwe samenwerking is met multilaterale instellingen, met name de WHO. Pas aan het einde van de onderhandelingen kan worden bepaald of Nederland partij wenst te worden bij het instrument en of de regering dit ter goedkeuring zal voorleggen aan de Staten-Generaal.
Inzake Europese wetgeving aangaande de implementatie van aspecten van dit verdrag, die vallen onder de competentie van de Europese Unie, geldt dat het recht tot het doen van voorstellen voor nieuwe wetgeving ligt bij de Europese Commissie. Het is vervolgens aan de lidstaten en het Europees Parlement om hierover te oordelen.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met uw reactie van 7 maart 2022 op het verzoek van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport op het bericht dat positief geteste zorgmedewerkers toch kunnen worden ingezet in ziekenhuizen en de consequenties daarvan voor uitbreiding van het coronatoegangsbewijs (ctb) met werk?1
Ja.
Waarom reageert u in de brief niet op de consequentie van het inzetten van positief geteste medewerkers in ziekenhuizen voor de wetgeving die nog altijd niet is ingetrokken en die voorstelt de coronatoegangsbewijzen uit te breiden met werk?
Zorginstellingen hebben de wettelijke plicht om onder alle omstandigheden zorg te blijven verlenen. De mogelijkheid tot het inzetten van positief geteste zorgmedewerkers in ziekenhuizen strookt met deze wettelijke verplichting. De inzet van positief geteste zorgmedewerkers in ziekenhuizen kan alleen in uitzonderlijke situaties en is gebonden aan strenge voorwaarden.
Vanaf 23 maart 2022 eindigt de inzet van het coronatoegangsbewijs (hierna: ctb) op basis van 1G in hoog risico omgevingen. De tijdelijke wet differentiatie coronatoegangsbewijzen (ctb op basis van 2G) wordt ingetrokken. Het ctb op basis van 3G wordt niet meer ingezet.
De Raad van State gaf eerder aan dat het onlogisch is om wel een ctb te vragen aan bezoekers, maar niet aan werknemers werkzaam op ctb-plichtige locaties. Mede hierom houdt het kabinet het wetsvoorstel voor inzet van het coronatoegangsbewijs op de arbeidsplaats aan. Dit betekent dat het kabinet afziet van het toepassen van het ctb in de zorg, zoals het kabinet ook in de Kamerbrief over de langetermijnstrategie COVID-19 van 1 april jl. heeft toegelicht.
Waarom verwees u naar de stand van zakenbrief van 15 februari 2022 waarin zou staan hoe het kabinet denkt over coronatoegangsbewijzen terwijl daarin staat: «Het wetsvoorstel voor inzet van het coronatoegangsbewijs op de arbeidsplaats wil ik aanhouden vanuit de wens nader af te wegen of het verstandig is om dit instrument «in de gereedschapskist» te hebben om een coronatoegangsbewijs te kunnen vragen aan werknemers in sectoren waar het coronatoegangsbewijs voor bezoekers wordt toegepast. Eerder gaf de Raad van State aan dat het niet logisch is om op plaatsen wel een ctb aan bezoekers te vragen, maar niet aan medewerkers die met de bezoekers in contact komen. Ik wil de tijd nemen voor nader onderzoek ten behoeve van verbetering van de regeling op iets langere termijn»?
Het doel van het ctb is om de samenleving voor iedereen eerder te heropenen en langer open te houden. Het ctb wordt alleen ingezet indien proportioneel en noodzakelijk. In de stand van zakenbrief van 15 februari 2022 heeft het kabinet de zienswijze over het ctb toegelicht. Onderdeel van deze toelichting is het aanhouden van het wetsvoorstel Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen. Het aanhouden van dit wetsvoorstel stelt het kabinet in staat om te onderzoeken of het wetsvoorstel een bijdrage kan leveren aan het doel van het ctb.
Deelt u de mening dat wanneer positief geteste medewerkers kunnen worden ingezet op hun werk, uitbreiding van de coronatoegangsbewijzen met werk niet anders dan van de baan moet zijn en het wetsvoorstel Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen derhalve moet worden ingetrokken? Zo nee waarom niet? Kunt u deze keer wel een uitgebreide inhoudelijke reactie geven?2
Het beschermen van de toegankelijkheid van de gehele zorgketen voor iedereen is een van de twee nevengeschikte en gelijkwaardige doelen van het coronabeleid. In uitzonderlijke situaties kan het daarom mogelijk zijn dat positief geteste zorgmedewerkers in ziekenhuizen onder voorwaarden worden ingezet om hiermee te voorkomen dat patiënten niet de zorg krijgen die nodig is.
Het beschermen van de sociaalmaatschappelijke en economische continuïteit is het andere hoofddoel van het coronabeleid van het kabinet. Het aanhouden van het wetsvoorstel Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen stelt het kabinet in staat om te onderzoeken of de mogelijkheid tot het beschikken over een ctb-plicht voor werknemers werkzaam in ctb-plichtige sectoren kan bijdragen aan dit hoofddoel. Namelijk indien het ctb kan bijdragen aan het op een veilige manier eerder heropenen of langer openhouden van sectoren. Daarbij ziet het kabinet af van het toepassen van het ctb in de zorg, zoals het kabinet ook in de Kamerbrief over langetermijnstrategie COVID-19 van 1 april jl. heeft toegelicht.
De mogelijkheid tot het inzetten van positief geteste zorgmedewerkers in ziekenhuizen en het aanhouden van het wetsvoorstel Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen zijn niet tegenstrijdig, maar dragen beide bij aan de hoofddoelen van het coronabeleid van het kabinet.
De licht verhoogde kans op borstkanker voor GGD’ers door constante desinfectie van de handen met ethanol |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Licht verhoogde kans op borstkanker voor GGD’ers»?1
In de zorgsector wordt aan de hand van infectiepreventierichtlijnen en protocollen gewerkt om infecties te voorkomen. Handhygiëne, waaronder het gebruik van ethanol bevattende handdesinfectiemiddelen, is een onderdeel van infectiepreventie. Desinfecterende handgels met ethanol zijn biocide producten en moeten alvorens op de markt te worden gebracht zijn toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Het Ctgb maakt risicobeoordelingen en stelt vast hoe een handdesinfectiemiddel veilig gebruikt kan worden. Op basis daarvan worden de gebruiksvoorschriften vastgesteld.
Sinds de uitbraak van het coronavirus is het gebruik van ethanol bevattende handgels toegenomen. Het is aannemelijk dat diverse groepen mensen tijdens de coronapandemie vaker in contact komen met ethanol bevattende handgel. Het RIVM heeft daarom in 2021 op verzoek van de Ministeries van SZW en VWS2 onderzoek gedaan om na te gaan of, en in welke mate, frequenter gebruik van ethanol bevattende handgel de kans op nadelige gezondheidseffecten vergroot. Het blijkt dat de totale hoeveelheid ethanol waarmee mensen over een langere periode in aanraking komen zo laag is, dat het geen darmkanker of verminderde vruchtbaarheid veroorzaakt. Wel berekent het RIVM dat de kans op borstkanker zeer licht toeneemt. Het RIVM heeft de kansen op borstkanker op een rij gezet bij verschillende frequenties van het gebruik op een dag en de totale periode waarin handgel wordt gebruikt
Als het risico op borstkanker door het vaker dan 25 keer per dag desinfecteren van de handen met ethanol verhoogd is van 143.000 naar 143.015 per 1 miljoen mensen, om hoeveel GGD-medewerkers gaat het dan?
Gedurende de pandemie zijn er vele duizenden mensen ingezet voor de enorme test- en vaccinatieoperatie waarbij het gebruik van desinfectiemiddelen en de werkzaamheden per persoon sterk verschillen. Alle werkinstructies en richtlijnen zijn erop gericht om corona bij GGD-medewerkers zoveel als mogelijk te voorkomen. Uit het RIVM-rapport van 4 juni 2021 blijkt dat bij een jaar lang 25 keer per dag desinfecteren van de handen met een desinfectiemiddel met ethanol, er 0,0015% extra risico wordt gelopen om gedurende het leven borstkanker te krijgen.
Van hoeveel zorgmedewerkers zorgbreed wordt verlangd dat ze meer dan 25 keer per dag hun handen desinfecteren met ethanol? Tot hoeveel extra borstkankergevallen leidt dat?
Voor handhygiëne hoeven door zorgmedewerkers niet noodzakelijk desinfecterende middelen te worden gebruikt. In veel gevallen voldoet het gebruik van water en zeep.
Op IC’s, op verpleegafdelingen en in operatiekamers is handhygiëne onderdeel van het bredere pakket van infectiepreventie. Er zijn IC’s waar zorgmedewerkers regelmatig hun handen ontsmetten met ethanol, omdat het niet altijd mogelijk is om water en zeep te gebruiken. Ik heb er geen zicht op om hoeveel zorgmedewerkers dit gaat en in hoeverre de norm van 25 keer per dag hierbij wordt betracht en of dat deze mogelijk in incidentele gevallen wordt overschreden.
Waarom is het beleid aangepast tot maximaal 25 keer per dag desinfecteren met ethanol als 25 keer per dag aantoonbaar leidt tot meer bostkankergevallen?
De werkinstructie met betrekking tot het desinfecteren van de handen met ethanol is door GGD GHOR Nederland gewijzigd op basis van een RIVM rapport uit 2021: Beoordeling van gezondheidsrisico’s bij gebruik van ethanol bevattende handgel. In dit rapport worden de risico’s voor de ontwikkeling van borstkanker, darmkanker en verminderde vruchtbaarheid beoordeeld op basis van standaardscenario’s met verschillende frequenties van gebruik. Het RIVM berekent dat de totale hoeveelheid ethanol waarmee mensen die handgel gebruiken over een langere periode in aanraking komen zo laag is, dat het geen darmkanker of verminderde vruchtbaarheid veroorzaakt. Wel neemt de kans op borstkanker zeer licht toe. Vrouwen hebben zonder gebruik van handdesinfectie met ethanol een kans van ongeveer 143.000 op 1.000.000 mensen om tijdens hun leven borstkanker te ontwikkelen. Wanneer iemand een jaar lang 25 keer per werkdag handgel met ethanol gebruikt wordt deze kans 143.015 op 1 miljoen.
In de van toepassing zijnde LCI-richtlijn van het RIVM worden instructies gegeven over de momenten waarop handhygiëne moet worden toegepast, maar wordt geen specifiek handdesinfectiemiddel genoemd, noch een maximum aantal keren gebruik.
Tot hoeveel minder besmettingen met corona leidt het 25 keer per dag desinfecteren met ethanol door GGD-medewerkers?
Bij infectiepreventie, dat een breed pakket aan maatregelen behelst, is naast onder meer het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen, het toepassen van handhygiëne één van de basismaatregelen tegen de verspreiding van corona. Tijdens werkzaamheden op test- en vaccinatielocaties is het risico op een coronabesmetting altijd aanwezig. Alle persoonlijke bescherming, werkinstructies en richtlijnen zijn er daarom op gericht om een coronabesmetting bij medewerkers te voorkomen. De combinatie van maatregelen, gekoppeld aan een goede uitvoering, biedt de hoogst mogelijke infectiepreventie. Het is daarmee ook niet te bepalen tot hoeveel minder besmettingen het enkele gebruik van ethanol bevattende handgel leidt.
Wegen deze borstkankergevallen voor u op tegen een verminderde kans op besmetting van corona?
Er is – na het onderzoek van RIVM – aandacht geweest voor zowel de licht verhoogde kans op borstkanker als een optimale bescherming tegen corona bij het gebruik van desinfectie, op dusdanige wijze dat er wordt voldaan aan de gebruiksvoorschriften.
Waarom zijn de desinfectieregels (150 keer op werkdag van 6 uur) niet eerder aangepast, aangezien het sinds mei 2021 de gouden standaard (CDC/WHO) is dat corona zich vooral verspreidt (mainroute) via het inademen van elkaars adem (inhalation of virus)?
Infectiepreventie behelst een breed pakket aan maatregelen waarbij rekening wordt gehouden met de diverse transmissieroutes. Naast het toepassen van handhygiëne is het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen, waaronder mondkapjes, een van de basismaatregelen tegen de verspreiding van corona. Alle werkinstructies en richtlijnen in het kader van infectiepreventie zijn erop gericht om – vanwege de hoge blootstelling aan potentieel besmettelijke mensen – een besmetting met SARS-CoV-2 bij GGD-medewerkers zoveel als mogelijk te voorkomen. In de nieuwe werkwijze wordt op test- en vaccinatielocaties het strengste scenario, van maximaal 25 keer per dag desinfecteren met ethanol gehanteerd.
Als volgens de wet medewerkers hun handen niet meer dan 32 keer per dag mogen desinfecteren met ethanol, waarom werden zij dan verplicht om dit 150 keer op een werkdag van 6 uur te doen?
Tijdens de enorme test- en vaccinatieoperatie voor het bestrijden van de pandemie was het beleid er altijd op gericht om het risico op besmetting zoveel mogelijk te beperken. De LCI-richtlijn stelt dat medewerkers na ieder patiëntencontact handhygiëne toepassen. Alle werkinstructies en richtlijnen in het kader van infectiepreventie zijn erop gericht om – ondanks het contact met potentieel besmette mensen – corona bij GGD-medewerkers zoveel als mogelijk te voorkomen. Door de onzekerheid over de verschillende coronavarianten en de gezondheidsrisico’s die daarmee gepaard gingen, is er veel aandacht besteed aan desinfectie en bescherming tegen corona.
Waarom hield de GGD zich niet aan de wet? Bij wie kunnen de GGD-medewerkers die borstkanker ontwikkelen door het overmatig en tegen de wettelijke regels in desinfecteren van de handen met ethanol terecht? Krijgen zij een schadevergoeding?
Het beleid was er tijdens de pandemie altijd op gericht om het risico op besmetting zoveel mogelijk te beperken. Zie ook mijn antwoorden op vraag 7 en 8. In de afgelopen maanden is, nadat het rapport is verschenen, een risico-afweging gemaakt door een expertgroep van de Landelijke Coördinatie Covid-19 Bestrijding (LCCB), waarbij de voorgestelde nieuwe werkwijze voldoet aan de strengste toxicologische norm, het aantal malen handdesinfectie per dag dat volgt uit het scenario dat het Ctgb gebruikt, van maximaal 25 keer per dag desinfecteren met ethanol.
GGD-medewerkers kunnen voor alle vragen over hun specifieke situatie terecht bij de door de werkgever (de regionale GGD of het uitzendbureau) aangewezen contactpersoon.
Gaat de GGD de tienduizenden medewerkers die hiermee te kamen hebben gehad een brief sturen en op de risico’s wijzen? Zo nee, waarom niet?
De GGD’en die ethanol bevattende handgel gebruikten hebben hun medewerkers geïnformeerd. GGD GHOR Nederland heeft hiervoor een informatiepakket samengesteld en beschikbaar gemaakt voor de 25 GGD’en. Dit pakket bevat onder andere informatiebrieven voor medewerkers waarin medewerkers worden gewezen op het risico van de voormalige werkwijze met frequente handdesinfectie met alcohol bevattende middelen.
Voor vragen van medewerkers zijn door de werkgever (de regionale GGD of het uitzendbureau) aangewezen contactpersonen beschikbaar, zoals vermeld in antwoord op vraag 9.
Waarom wordt het beleid nu pas, negen maanden na het RIVM-rapport, gewijzigd?
De 25 regionale GGD’en hebben te maken met professionele hygiënerichtlijnen waar zij hun werkwijzen op hebben gebaseerd. De GGD’en hebben naar aanleiding van het bovengenoemde RIVM-rapport (zie mijn antwoord op vraag 1) intern onderzoek gedaan. In afwachting van het onderzoek zijn de regels niet aangepast omdat de GGD GHOR Nederland secuur wilde kijken naar een nieuwe werkinstructie. Na een uitgebreide analyse van de regels en richtlijnen ten aanzien van grenswaarden voor gebruik van desinfectiemiddelen door een expertgroep van de GGD-en hebben de GGD’en besloten om de werkwijze aan te passen. Elke regionale GGD heeft een zelfstandige verantwoordelijkheid en bepaalt zelf hoe deze het advies opvolgt.
Hoeveel borstkankergevallen waren te voorkomen geweest als de regels direct, negen maanden geleden, waren aangepast?
Uit het rapport van het RIVM blijkt dat er, indien er een jaar lang 25 keer per dag handen zijn gedesinfecteerd met een desinfectiemiddel met ethanol, er 0,0015% extra risico wordt gelopen om gedurende het leven borstkanker te krijgen. Het is niet mogelijk om een inschatting te maken, aangezien bij het ontstaan van borstkanker vele factoren een rol spelen.
Hoeveel borstkankergevallen waren te voorkomen geweest als de wettelijke regels van het begin af aan gerespecteerd waren geweest?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Wie is er verantwoordelijk voor de gezondheidsschade die deze medewerkers hebben opgelopen door het overmatig desinfecteren van handen met ethanol? De GGD als werkgever? Of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of het Ministerie van VWS als hoeders van de wet?
GGD-medewerkers kunnen voor vragen over hun specifieke situatie terecht bij de door de werkgever (de regionale GGD of het uitzendbureau) aangewezen contactpersoon (zie ook mijn antwoord op vraag 9).
Wat zijn de gezondheidsrisico’s van de alternatieve desinfectiemiddelen die nu worden ingezet in plaats van ethanol?
De veiligheid van alternatieve middelen wordt bepaald door de samenstelling van het middel, de frequentie en wijze van gebruik.
Zowel middelen op basis van ethanol, als op basis van andere werkzame stoffen worden gebruikt volgens de strengst voorgeschreven grenswaarde. Bij het gebruik van desinfectiemiddelen moeten zowel het belang van desinfectie (voorkomen van besmetting) als de mogelijke effecten op de gezondheid worden afgewogen. Bij een gebruik volgens de voorschriften wordt de gezondheid van de gebruiker voldoende beschermd. Tevens kan worden afgewogen of handen wassen met water en zeep een optie is.
50.000 opvangplekken voor vluchtelingen uit Oekraïne |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Kati Piri (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe gaat het landelijk crisisbestuur van het kabinet gemeenten ondersteunen bij het vrijmaken en het langdurig beheren van ruim 50.000 opvangplekken voor vluchtelingen uit Oekraïne door het hele land?
Zoals omschreven in de Kamerbrief van 8 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2829) zijn de veiligheidsregio’s gevraagd de realisatie van opvangplekken te coördineren. Zij werken hiervoor samen met gemeenten en lokale partners. Om gemeenten zoveel mogelijk te helpen bij het opzetten en beheren van opvanglocaties is op 13 maart jl. een voorlopige Handreiking Gemeentelijke Opvang Oekraïners opgesteld en onder gemeenten verspreid. Zie voor meer informatie hierover de Kamerbrief van 17 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2830)
Klopt het dat aangezien vluchtelingen uit Oekraïne automatisch bescherming krijgen onder de Tijdelijke Beschermingsrichtlijn dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) niet verantwoordelijk zal zijn voor het beheer van deze opvangplekken? Zo ja, welke instantie gaat gemeenten dan wel ondersteunen?
Zie antwoord vraag 1.
Houdt u er, gezien het feit dat we te maken hebben met de snelst groeiende vluchtelingencrisis sinds de Tweede Wereldoorlog, rekening mee dat de circa 50.000 opvangplekken die komende periode beschikbaar komen al op korte termijn vervuld zullen zijn?
Ja, hier houd ik rekening mee. In de Kamerbrief van 17 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2830) heb ik uiteengezet dat de voorbereidingen worden getroffen voor een nationale opvangorganisatie, als onderdeel van een Nationaal Programma Oekraïense ontheemden, dat zich, samen met maatschappelijke partners, de private sector en andere partijen, zal inzetten om voor de langere termijn opvang voor deze groep te borgen.
Bent u daarom reeds begonnen met het treffen van voorbereidingen voor het vrijmaken van tientallen duizenden additionele opvangplekken? Zo ja, op welke termijn wilt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u daarnaast reeds begonnen met het treffen van voorbereidingen op het vlak van bijvoorbeeld onderwijs, de gezondheidszorg, de woningmarkt en werkgelegenheid?
Ja, om hier zo snel mogelijk mee aan de slag te kunnen is op 9 maart jl. een structuur voor nationale crisisbesluitvorming geactiveerd. Deze structuur, die wordt gecoördineerd vanuit de NCTV, draagt zorg voor coördinatie en besluitvorming over het geheel van maatregelen en voorzieningen die in samenwerking met de betrokken publieke en private partners – met het oog op een samenhangende aanpak – moeten worden getroffen. Voor de laatste stand van zaken over de voorzieningen waarvoor ontheemden uit Oekraïne in aanmerking komen, verwijs ik u naar de Kamerbrieven van 17 en 30 maart en 6 april jl. (Kamerstuk 19 637, nrs. 2830, 2834 en 2854)
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat vluchtelingen uit Oekraïne vanaf hun aankomst in Nederland taallessen kunnen volgen? Deelt u de mening dat het particuliere aanbod van taalbureaus deze vraag niet aankan en dat er landelijke maatregelen moeten worden genomen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat ontheemden uit Oekraïne die in ons land verblijven de mogelijkheid hebben om de Nederlandse taal te leren, zodat zij vanaf de eerste periode van hun verblijf in Nederland hun weg kunnen vinden in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Daarom zijn de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs voornemens samen te werken aan de realisatie van laagdrempelige voorzieningen waar volwassenen terecht kunnen voor taalonderwijs, gecombineerd met praktische lessen die hen de weg wijzen in onze samenleving. Op dit moment worden de mogelijkheden hiertoe verkend. De mogelijke inrichting van tijdelijke voorzieningen om dit passend aanbod te kunnen leveren, wordt in de uitwerking meegenomen. Gemeenten en maatschappelijke organisaties worden hier nauw bij betrokken. Zodra hier meer over bekend is, zal uw Kamer hier nader over worden geïnformeerd.
Bent u van plan om op korte termijn in gesprek te gaan met vakbonden en werkgeversorganisaties om een plan van aanpak te maken om vluchtelingen uit Oekraïne die kunnen werken naar werk te begeleiden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, hoe bent u anders van plan om vluchtelingen uit Oekraïne actief te gaan begeleiden bij het zoeken van werk?
Het kabinet vindt het belangrijk om de ontheemden de tijd en rust te gunnen na hun vlucht. Uiteraard is het van belang dat mensen aan de slag kunnen als en wanneer zij dat willen. Gelet hierop is op 1 april 2022 met terugwerkende kracht vanaf 4 maart 2022 een vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht in werking getreden, voor vreemdelingen die onder de richtlijn tijdelijke bescherming1 vallen en arbeid in loondienst willen verrichten. Verder wordt verkend hoe deze groep gefaciliteerd kan worden in hun zoektocht naar werk. Hierbij worden vakbonden, werkgeversorganisaties, gemeenten en andere publieke en private partijen betrokken.
Zijn scholen in het primair onderwijs/voortgezet onderwijs in staat kinderen uit Oekraïne direct op te nemen in klassen? Hoe worden scholen geholpen om deze kinderen een zo goed mogelijke start te geven? Welke concrete actie wordt er momenteel ondernomen om scholen voor te bereiden?
Het is belangrijk dat kinderen die uit Oekraïne zijn gevlucht zo snel mogelijk terecht kunnen op een plek waar vormen van onderwijs geboden wordt. Op verschillende plekken zijn gemeenten en scholen samen met andere partners bezig dit onderwijs te organiseren. Op plekken gaan uit Oekraïne gevluchte kinderen al naar school. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ondersteunt scholen waar dat nodig is. Zo krijgen scholen financiële ondersteuning van het Ministerie van OCW via de nieuwkomersbekostiging. Het Ministerie van OCW werkt samen met verschillende betrokken partijen aan een plan om grote aantallen Oekraïense kinderen een goede plek in het onderwijs te bieden. Daarbij is het kabinet ook bezig met het uitbreiden van de bestaande ondersteuning.
In de komende tijd zullen er nog meer minderjarige kinderen naar Nederland komen. Dit vraagt veel van het onderwijs. Indien er voldoende ruimte is, dan verdient het de voorkeur dat Oekraïense kinderen terecht kunnen in het bestaande nieuwkomersonderwijs. Daarbij gaat het in het primair onderwijs om nieuwkomersklassen en taalklassen en in het voortgezet onderwijs om internationale schakelklassen (ISK’s). Wanneer de aantallen gevluchte Oekraïense kinderen verder toenemen, zoals de verwachting is, dan is er niet overal voldoende ruimte in het bestaande nieuwkomersonderwijs. In regio’s waar de bestaande voorzieningen, ook in een opgeschaalde variant, onvoldoende zijn, zet het Ministerie van OCW daarbij in op het opzetten van extra, tijdelijke onderwijsvoorzieningen. Zie hierover de onderwijspassage in de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, mede namens onder andere de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, van 17 maart jl. Het Ministerie van OCW werkt deze opgave uit samen met betrokken organisaties en informeert uw Kamer zodra er meer duidelijkheid is over de mogelijkheden en de bijbehorende benodigde extra middelen.
Op welke manier worden instellingen in het mbo en hoger onderwijs voorbereid op de komst van jongeren uit Oekraïne? Wordt alles in gereedheid gebracht zodat deze jongeren zo spoedig mogelijk hun opleiding kunnen hervatten?
Voor jongeren en volwassenen uit Oekraïne die willen instromen in het mbo, hoger onderwijs of volwassenenonderwijs geldt dat het Ministerie van OCW momenteel ook in gesprek is met de onderwijskoepels en andere betrokken partijen om in beeld te brengen wat de noden en mogelijkheden zijn. Tot 18 jaar geldt daarbij een formeel recht op onderwijs op basis van internationale verdragen. Bovendien wordt gewerkt aan informatievoorziening richting diverse organisaties, waaronder onderwijsinstellingen.
Daarnaast geldt dat het kabinet heeft besloten om vooralsnog maximaal 2,5 miljoen euro uit te trekken voor noodsteun aan Oekraïense studenten die voor de oorlog uitbrak al in Nederland studeerden. Op dit moment geven diverse mbo-scholen, hogescholen en universiteiten noodsteun aan studenten die worden getroffen door de gevolgen van de oorlog. Omdat de instellingen niet over voldoende middelen beschikken om deze studenten tegemoet te komen, ondersteunt het kabinet deze onderwijsinstellingen.
Worden ouders en jongeren uit Oekraïne actief benaderd door gemeente of Rijk om te voorkomen dat zij zich niet aanmelden bij een school of instelling? Wordt er samengewerkt door scholen, organisaties en gemeenten op gebied van bijvoorbeeld lesmateriaal en taallessen? Welke rol ziet u hierin voor uzelf?
De gemeenten hebben een belangrijke rol bij de toeleiding van minderjarige kinderen en jongeren naar het onderwijs, zowel voor kinderen en jongeren uit gemeentelijke, als uit de particuliere opvang. Vanuit de gemeentelijke opvanglocaties worden kinderen en jongeren aangemeld op school. Het belang om kinderen aan te melden op school wordt ook benadrukt in de communicatie naar mensen die thuis Oekraïners opvangen. Het is nu belangrijk dat gemeenten, schoolbesturen en andere organisaties samenwerken om alle minderjarige kinderen en jongeren een plek in het onderwijs te kunnen bieden en hen daarnaar toe te geleiden. In veel regio’s gaat dit om een reeds bestaande samenwerking voor het bestaande onderwijs aan nieuwkomers en is het belangrijk deze samenwerking verder te inventariseren. Het Ministerie van OCW biedt po en vo scholen financiële ondersteuning en werkt uit op welke manier de bestaande inhoudelijke ondersteuning verder kan worden geïnventariseerd. Het ministerie werkt momenteel ook uit op welke wijze de verwachte grote aantallen Oekraïense kinderen en jongeren een goede plek in het onderwijs kan worden geboden, zoals benoemd in het antwoord op vraag 8. Het ministerie stemt tevens af met Ingrado met betrekking tot de rol van leerplichtambtenaren. Deze kinderen en jongeren hebben immers leer- en kwalificatieplicht, net als alle andere kinderen en jongeren die zich in Nederland bevinden. Daarnaast geldt dat deelname aan onderwijs door volwassenen op vrijwillige basis is. Gemeenten werken nauw samen met onderwijsinstellingen en andere organisaties om volwassenen die dat willen een passende plek te bieden. Daarnaast kunnen vluchtelingen zich ook direct wenden tot instellingen in het mbo en hoger onderwijs. Vanuit OCW wordt nauw samengewerkt met de onderwijskoepels en andere relevante organisaties om de behoeften en mogelijkheden, ook voor ondersteuning vanuit het Rijk, in kaart te brengen. Bij de verdere verkenning en uitwerking wordt uitgegaan van het belang om alle minderjarige ontheemden en volwassenen die dat willen in het onderwijs te laten landen.
Op welke manier worden leraren en docenten ondersteund om vluchtelingen uit Oekraïne zo goed mogelijk te kunnen ondersteunen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 werkt het kabinet ook aan het uitbreiden van de bestaande ondersteuning. Momenteel kunnen scholen al terecht bij de ondersteuningsorganisatie LOWAN die wordt gesubsidieerd door het Ministerie van OCW en veel kennis en expertise heeft met betrekking tot het nieuwkomersonderwijs.
Kunt u aangeven welke maatregelen op het vlak van de volkshuisvesting worden overwogen? Kunt u daarbij aangeven of en, zo ja, welke delen van het coalitieakkoord worden heroverwogen op dit gebied?
Het is duidelijk dat de komst van grote aantallen ontheemden uit Oekraïne ook aanzienlijke huisvestingsvraagstukken met zich meebrengt. De bestaande uitdagingen in de volkshuisvesting zijn daarmee echter niet weg. Er is daarom niet zozeer aanleiding om de doelen in het coalitieakkoord en de onderliggende beleidsprogramma’s2 te heroverwegen, als wel om een sterke additionele inzet: er zal nog sneller nog meer huisvesting gerealiseerd moeten worden. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met nauwe betrokkenheid van het Nationaal programma Oekraïense ontheemden, werken hiervoor een aanpak uit, waarbij ook oog is voor de doelen en inhoud van de verschillende beleidsprogramma’s, zoals de huisvesting van aandachtsgroepen. Uw Kamer wordt hierover zo snel mogelijk geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het tegengaan van leegstand een deel van de oplossing kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid op korte termijn de bevoegdheden van gemeenten uit te breiden om bewoning van langdurig leegstaande woningen af te dwingen?
Alle leegstaande gebouwen zijn potentiële opvang- of huisvestingslocaties. De afgelopen weken is al gebleken dat met name de makkelijk tot opvang te verbouwen gebouwen een belangrijke rol spelen. Via het Rijksvastgoedbedrijf wil ook de rijksoverheid bijdragen met eigen leegstaand vastgoed. Het is echter lokaal en regionaal waar op dit moment de afweging gemaakt moet worden of leegstaand vastgoed nodig is en of het ook geschikt is. Op dit moment maken burgemeesters al gebruik van de mogelijkheden binnen hun gemeenten. Die mogelijkheden lijken vooralsnog voldoende om de benodigde opvangplekken te realiseren. Zolang dat het geval is, ziet de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening geen aanleiding voor het toekennen van zwaardere bevoegdheden.
Deelt u de mening dat het opzetten van tijdelijke flexwoningen een oplossing kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u gemeenten hierbij ondersteunen?
Ja. Tijdelijke flexwoningen kunnen een belangrijk deel van de oplossing zijn. Dat geldt ook voor prefabbouw, transformatie van bestaande gebouwen en het inzetten van leegstaand vastgoed. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met nauwe betrokkenheid van het Nationaal programma Oekraïense ontheemden werken een aanpak uit voor de ondersteuning van alle betrokken partijen en verantwoordelijken (veiligheidsregio’s, gemeenten, provincies, corporaties, bouwers, etc.) voor de opvang en al dan niet tijdelijke huisvesting van ontheemden uit Oekraïne. Hierover wordt uw Kamer zo snel mogelijk geïnformeerd.
Welke financiële tegemoetkoming kunnen gemeenten verwachten van het Rijk wanneer zij hotels gebruiken voor de huisvesting van vluchtelingen op korte termijn?
Gemeenten krijgen een normbedrag vergoed voor opvang van 100 euro per dag per gerealiseerde opvangplek ongeacht het type opvangplek. Daar moeten onder meer de kosten van de uitvoering, verstrekkingen en de huur uit betaald worden. Mocht de norm ontoereikend zijn dan zal dat blijken uit het monitoronderzoek dat wordt uitgevoerd en zal het normbedrag opwaarts worden bijgesteld. Uitgangspunt daarbij is dat het kabinet van rijkswege de reële compensatie heeft toegezegd van de extra kosten die gemaakt zullen worden door gemeenten voor de opvang van ontheemden uit de Oekraïne en dat gemeenten er niet slechter voor komen te staan dan daarvoor.
Er komt een uitzonderingsbepaling met een mogelijkheid voor gemeenten die in de periode 1 maart tot en met 31 maart 2022 gestart zijn met de opvang. Daarin is de mogelijkheid om de werkelijke kosten van de huur van accommodaties op te voeren indien het normbedrag niet toereikend is. Bij gebruik van de uitzonderingsbepaling geldt een normbedrag van 50 euro voor de kosten die niet huur gerelateerd zijn.
Welke handvatten krijgen huisartsen aangeboden om vluchtelingen uit Oekraïne te helpen aan de juiste zorg?
Deze zaken worden op dit moment uitgewerkt. De eerste uitwerking hiervan vindt u in de brief van de Minister van VWS, mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 1 april jl.3 en in de twee verzamelbrieven die ik u, mede namens de Minister van VWS, eerder heb gestuurd.
Hoe krijgen vluchtelingen uit Oekraïne toegang tot geboortezorg en geestelijke gezondheidszorg? Is het op dit laatste vlak haalbaar om deze zorg te bieden in het licht van de al bestaande wachttijden bij de GGZ (voor traumazorg 18 weken)?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe worden zorgaanbieders (huisarts, GGZ, jeugdzorg en ziekenhuizen) vergoed voor de geleverde zorg aan vluchtelingen uit Oekraïne? Wordt er verwacht dat vluchtelingen dit uit eigen zak betalen of wordt dit opgevangen door de staat?
In de Kamerbrief van 17 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2830 heb ik toegelicht welke regelingen op korte termijn worden ingezet om o.a. de medische zorg aan ontheemden uit de Oekraïne te vergoeden.
De wijze waarop zorgaanbieders (huisarts, GGZ, jeugdzorg en ziekenhuizen) worden vergoed voor de geleverde zorg aan ontheemden uit Oekraïne is afhankelijk van de keuze van de ontheemde om wel of geen asiel aan te vragen.
Als de ontheemde geen asiel heeft aangevraagd dan kunnen zorgaanbieders de zorgkosten declareren bij het CAK ten laste van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden. De ontheemde hoeft niets uit eigen zak te betalen. De administratieve lasten van deze regeling zijn verminderd door de aan te leveren gegevensset te minimaliseren en door het vervallen van de periode waarbinnen een melding moet worden gedaan aan het meldpunt onverzekerden.
De medische zorg aan ontheemden die asiel hebben aangevraagd komt ten laste van de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA). Het gaat daarbij om medische zorg die in het basispakket zit. Ook dan hoeft de ontheemde niets uit eigen zak te betalen. Eventuele langdurige zorg, zoals opname in een instelling, wordt voor ontheemden uit Oekraïne ook vanuit de RMA vergoed. Dit geldt ook voor ontheemden die geen asiel hebben aangevraagd.
Als de ontheemde gaat werken, geldt de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten. De ontheemde betaalt in dat geval zorgpremie en eventueel eigen risico en eigen betalingen. Ook heeft de ontheemde recht op zorgtoeslag afhankelijk van het inkomen.
Is het mogelijk voor vluchtelingen uit Oekraïne om zich in Nederland te laten vaccineren tegen COVID-19? Wordt hiermee rekening gehouden in de vaccinatiecapaciteit van de GGD?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Stand van Zakenbrief COVID-19 van 15 maart jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1819 van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Welke maatregelen gaat u concreet nemen om te voorkomen dat vluchtelingen uit andere landen niet de dupe worden van de hulp aan vluchtelingen uit Oekraïne?
Het is van belang dat ook voor de groep asielzoekers uit andere landen dan Oekraïne aandacht blijft. Dat is waarom ik de veiligheidsregio’s heb gevraagd om naast het realiseren van 50.000 plekken voor ontheemden uit Oekraïne ook de zoektocht naar opvanglocaties voor asielzoekers te coördineren. Daarnaast heb ik uw Kamer bij brief van 30 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2834) geïnformeerd over de inzet van Rijksvastgoed om tijdelijke opvangplekken te realiseren voor de opvang van zowel ontheemden uit Oekraïne als asielzoekers.
Meldingen dat kleine kinderen bijna zijn gestikt in papieren rietjes |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht ««Milieubewuste» rietjes zijn levensgevaarlijk voor jonge kinderen: meldingen verstikking»?1
Dit bericht is gepubliceerd naar aanleiding van het persbericht van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA): «NVWA onderzoekt verstikkingsgevaar papieren rietjes». Het wijst mogelijk op een ernstig risico van een relatief nieuw product. Het is goed dat de NVWA een waarschuwing heeft afgegeven en hier nader onderzoek naar doet.
Krijgt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) deze meldingen ook vanuit gehandicapteninstellingen en verpleeghuizen, aangezien de indiener van deze schriftelijke vragen een soortgelijke melding kreeg over papieren rietjes van iemand met een lichamelijke beperking?
Bij de IGJ zijn tot op heden geen meldingen van incidenten met papieren rietjes binnengekomen.
Zo niet, bent u bereid de IGJ te vragen hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en doet hiervoor onafhankelijk onderzoek op basis van de risico inschatting die zij maakt. Ik ga ervan uit dat wanneer de IGJ aanleiding ziet voor een onderzoek, zij dit zelf zal initiëren en zie op dit moment geen aanleiding om dit aan IGJ te verzoeken.
Vindt u het advies van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om goed op te letten voldoende?
Het is nog niet duidelijk wat de omvang van het probleem is, hoe vaak incidenten voorkomen en hoe ernstig de effecten zijn. Ik steun het initiatief van de NVWA om dit nader te onderzoeken en zal in het oog houden of de toezichthouder signalen krijgt dat aanvullende maatregelen nodig zijn.
Zijn er meer meldingen binnengekomen bij de NVWA, nadat zij een oproep hiertoe deden?
Na de oproep van de NVWA zijn er zo’n 1.300 meldingen binnengekomen, variërend van onvrede over de rietjes tot aan mogelijke incidenten van bijna verstikkingen. De NVWA analyseert op dit moment de meldingen om de omvang en de ernst goed te kunnen vaststellen. Op basis daarvan zullen vervolgacties worden bepaald.
Weegt de milieuwinst op tegen het risico dat kleine kinderen, gehandicapten en hoogbejaarden lopen op verstikking door de papieren rietjes? Zo ja, hoe dan?
Plastic rietjes voor eenmalig gebruik zijn sinds 3 juli 2021 verboden op basis van de EU-Richtlijn 2019/904 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (Europese Single-use plastics richtlijn), omdat ze in de top 10 van meest gevonden wegwerpplastics op Europese stranden voorkwamen. De milieu-impact van deze wegwerpplastics is groot, waardoor met alle lidstaten passende maatregelen per productcategorie zijn afgesproken.
Er zijn genoeg alternatieven voor plastic rietjes voorhanden. Naast papieren rietjes, zijn er ook rietjes van andere materialen te verkrijgen, bijvoorbeeld herbruikbare rietjes van siliconen of bamboe. Bovendien is een rietje niet altijd nodig. Er kan ook gedronken worden uit een drinkfles, tuitbeker of een kinderdrinkbeker waarbij het rietje onderdeel is van het product. In deze context vind ik het verbod op plastic rietjes voor eenmalig gebruik een goede keuze. Bovendien is er reeds een uitzondering op het verbod van plastic rietjes voor medisch gebruik, speciaal bedoeld voor ouderen (en hun verzorgers) en kwetsbare groepen. Via drogisterijen en apotheken mogen de plastic rietjes aan deze doelgroepen worden verstrekt.
Natuurlijk zijn ongelukken met kleine kinderen of kwetsbare groepen niet acceptabel. Alternatieven die de plastic rietjes vervangen, moeten aan Europese en nationale productvereisten voor veilig gebruik voldoen. De daarvoor verantwoordelijke instantie (NVWA) houdt hierop toezicht.
Als er onverhoopt toch incidenten zijn, moeten de daarvoor verantwoordelijke instanties dit oppakken. Blijkens het bericht waar de vragen naar verwijzen, gebeurt dit ook.
Zo nee, bent u bereid de invoering van de papieren rietjes terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
De wetgeving schrijft niet het invoeren van papieren rietjes voor, maar verbiedt het op de markt brengen van plastic rietjes voor eenmalig gebruik. Ik zie het terugdraaien van dit verbod niet als een mogelijkheid, zie ook antwoord 6.
Het gebrek aan een planning rond afspraken over eergerelateerd geweld en zelfbeschikking uit het coalitieakkoord |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de planningsbrieven van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid die recent met de Tweede Kamer zijn gedeeld?1
Ja.
Deelt u de mening dat een belangrijke opdracht uit het coalitieakkoord niet of nauwelijks worden genoemd, namelijk die tegen eergerelateerd geweld en voor zelfbeschikking?
Nee, ik deel de mening niet dat de inzet op zelfbeschikking ontbreekt in de planningsbrieven. In de planningsbrief die ik uw Kamer heb toegestuurd, wordt aangegeven dat ik uw Kamer op zijn laatst na de zomer zal informeren over een preventieve aanpak waarbij – samen met onder meer zelforganisaties en ngo’s – gewerkt wordt aan «verandering van binnenuit» in gesloten gemeenschappen ter bevordering van het recht op zelfbeschikking, mede naar aanleiding van een aantal amendementen2.
Deze preventieve aanpak ter bevordering van zelfbeschikking werk ik uit in een meerjarig programma. Hierbij wil ik inzetten op het vergroten van bewustwording van mensen van het recht op zelfbeschikking en op het in gang brengen van een mentaliteitsverandering binnen gesloten gemeenschappen. Ik wil bijdragen aan de bewustwording van mensen dat iedereen zelf mag bepalen hoe zij het leven naar eigen inzichten invullen. Hier hoort ook het bieden van handelingsperspectief bij om eigen keuzes te kunnen maken over onder meer opleiding, werk en vrije partnerkeuze
Deze aanpak is onderdeel van een brede interdepartementale aanpak waarbij ik samenwerk met mijn collega’s van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor Rechtsbescherming, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Buitenlandse Zaken zoals vermeld in de Actieagenda Schadelijke Praktijken. Deze actieagenda is onder het vorige kabinet op 18 februari 2020 naar uw Kamer verstuurd. Zoals in deze actieagenda is aangegeven, willen we zorgen dat er minder (potentiële) slachtoffers komen van schadelijke praktijken, dat slachtoffers beter worden bereikt en geholpen, professionals en omstanders worden ondersteund en daders aangepakt. Uw Kamer wordt voor het einde van de zomer geïnformeerd over de inzet van het huidige kabinet voor de komende jaren.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil boeken op het terrein van culturele onderdrukking binnen gesloten gemeenschappen waaronder het tegengaan van huwelijksdwang, achterlating, huwelijkse gevangenschap, gedwongen leven in isolement (zoals de schrijnende situatie van honderden verborgen vrouwen) het verbeteren van de situatie van LHBTI-ers en eergerelateerd geweld en welke planning hierbij hoort?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om medeplichtigen van eergerelateerd geweld zwaarder te gaan straffen?
In de zesde voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis3 is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop omgegaan wordt met medeplichtigen van eergerelateerd geweld. Uit het onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de motie van Van Wijngaarden en Peters blijkt dat medeplichtigen van eergerelateerd geweld op basis van de verschillende deelnemingsvormen al vervolgd kunnen worden. Indien het delict met voorbedachte rade is gepleegd en dit bewezen kan worden, leidt dit tot een zwaardere strafeis. De huidige juridische bepalingen bieden voldoende mogelijkheden voor vervolging van medeplichtigen. De Kamer zal om die reden geen voorstel ontvangen.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil boeken op het gebied van het tegengaan en voorkomen van genitale verminking en welke planning hierbij hoort?
Vrouwelijke genitale verminking (hierna: VGV) is een ernstige vorm van mishandeling en strafbaar in Nederland. Zoals per brief met uw Kamer gedeeld op 18 maart 2021, zijn er onder de actieagenda schadelijke praktijken verschillende maatregelen genomen om schadelijke praktijken, waaronder VGV, te voorkomen en tegen te gaan.4
Met een driejarige subsidie vanuit VWS aan Federatie van Somalische Associaties in Nederland (FSAN) worden nieuwe sleutelpersonen opgeleid en krijgen bestaande sleutelpersonen bijscholing over de verschillende vormen van schadelijke praktijken, waaronder VGV. Jaarlijks worden 150 huiskamergesprekken gevoerd door sleutelpersonen en hiermee worden minimaal 900 ouders die in deze potentiële doelgroep kunnen vallen geïnformeerd over schadelijke praktijken.
Er wordt een brede voorlichtingscampagne over de verschillende vormen van schadelijke praktijken ontwikkeld. Pharos ontvangt hiervoor subsidie en werkt hiermee samen met kennispartijen en kleine (zelf)organisaties die deel uitmaken van de relevante gemeenschappen. Daarnaast voert Pharos een aantal andere maatregelen uit. Het betreft het opzetten van e-learnings voor professionals in de zorg (zoals huisartsen, gynaecologen en verloskundigen) en justitie (zoals de politie en het OM) zodat signalen eerder en beter herkend kunnen worden.
Voor het tegengaan van VGV speelt Pharos ook een rol in de implementatie van de leidraad «Medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking (VGV)» en het verbreden van de registratiesystemen in de Jeugdgezondheidszorg voor het verbeteren van de signalering van VGV.
Het Ministerie van VWS heeft laten onderzoeken in hoeverre (dreigende of gerealiseerde) VGV wordt gesignaleerd door professionals, met als doel om de totale groep van (potentiële) slachtoffers beter door professionals in beeld te brengen. Dit onderzoek is met uw Kamer gedeeld op 18 juni 2021.5 Zo benadrukt het rapport dat het karakter van VGV als vorm van geweld éénmalig is met zeer ernstige gevolgen, wat – in het eenmalige karakter – verschilt van andere vormen van huiselijk geweld. In de periode voordat de besnijdenis plaatsvindt is de dreiging acuut, maar zijn de signalen moeilijk zichtbaar.
Er zijn hiermee belangrijke stappen gezet, op basis waarvan we ons de komende jaren blijven inzetten voor het voorkomen en tegengaan van VGV. Het kabinet zal uw Kamer voor het einde van de zomer informeren over de voorgestelde inzet op schadelijke praktijken, waaronder VGV, voor de komende jaren. De uitkomsten en aanbevelingen uit het rapport over VGV nemen we hierin mee.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om met preventieve gerechtelijke beschermingsbevelen te gaan werken om te voorkomen dat vrouwen worden meegenomen naar het buitenland?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet op schadelijke praktijken, waaronder ook de inzet op preventieve gerechtelijke beschermingsbevelen.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil maken op het terrein van integratie, het tegengaan van parallelle samenlevingen en het tegengaan van radicalisering en welke planning hierbij hoort?
In het inburgeringsbeleid is zelfbeschikking één van de kernwaarden, waaraan aandacht wordt besteed tijdens de kennisoverdracht inzake de basiswaarden en fundamentele vrijheden van de Nederlandse samenleving. Dit komt aan de orde via de voorbereiding van het examenonderdeel Kennis Nederlandse Maatschappij en in het participatieverklaringstraject.
Zoals aan uw Kamer is aangegeven in mijn brief van 19 november jl6, heeft Femmes for Freedom voorlichtingsmateriaal ontwikkeld over zelfbeschikking voor onder meer vrouwen, LHBTI+-personen en nieuwkomersgroepen in het algemeen. Dit pakket is op 3 februari jl. gelanceerd. Het pakket bestaat onder meer uit een gids voor nieuwkomers en verschillende animaties over onderwerpen als huwelijksdwang, eergerelateerd geweld en eigen studie- en partnerkeuze. Het materiaal is in meerdere talen beschikbaar, zowel in geschreven als gesproken vorm. Ook heeft Femmes for Freedom voorlichtingslessen ontwikkeld die door docenten en andere professionals inburgering kunnen worden gegeven. De materialen worden verspreid naar gemeenten en AZC’s.
We willen dat iedereen in Nederland vrij kan zijn om eigen keuzes te maken binnen de grenzen van de rechtsstaat. Dit vraagt om een weerbare en veerkrachtige samenleving. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over beleid preventie radicalisering van 19 november jl.7 werkt SZW op verschillende manieren aan het tegengaan van parallelle samenlevingen en radicalisering door voedingsbodems voor radicalisering weg te nemen. Hierbij zetten we in op het aanpakken van maatschappelijke spanningen en op het vergroten van de veerkracht en weerbaarheid van groepen en personen die extra ontvankelijk kunnen zijn voor spanningen en extremistische boodschappen. Zo verminderen en voorkomen we aantasting van de sociale stabiliteit.
In deze aanpak ondersteunt SZW gemeenten in hun lokale integrale aanpak door middel van adviesgesprekken, met de toolkit Evidence Based Werken en financiële ondersteuning via de Versterkingsgelden. SZW geeft ook training en advies aan professionals en gemeenschappen waarbij wordt ingezet op het vergroten van bewustwording, van kennis en handelingsperspectieven.
Uitgangspunt in deze lokale integrale aanpak zijn interventies die bewezen effect hebben op het voorkomen van radicalisering, zoals opvoedondersteuning, trainingen en coaching voor kwetsbare jongeren, theaterinterventies en jeugdwerk gericht op preventie radicalisering.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om een meldplicht voor medewerkers in de zorg en het onderwijs in te voeren bij eergerelateerd geweld, huwelijksdwang of vrouwelijke genitale verminking?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 ontvangt uw Kamer een brief met daarin een voorstel voor de inzet van het kabinet op schadelijke praktijken voor de komende jaren. Een plan van aanpak om signaleren en melden van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en vrouwelijke genitale verminking door professionals te vergroten, zal hierin worden meegenomen, met daarin een uiteenzetting van het voornemen om een meldplicht in te voeren voor medewerkers in de zorg en het onderwijs.
Welke voortgang wilt u, al dan niet in samenwerking met het Ministerie van Financiën, deze regeerperiode maken op het gebied van financiële zelfredzaamheid van vrouwen en welke planning hoort hierbij?
Het bevorderen van de financiële onafhankelijkheid van vrouwen is een belangrijke pijler binnen het emancipatiebeleid van dit kabinet. Het zorgt niet alleen voor meer gendergelijkheid over de hele linie, maar geeft vrouwen de vrijheid om hun eigen keuzes en hun talenten te ontplooien. De exacte maatregelen legt dit kabinet vast in de Emancipatienota, die uw Kamer rond het zomerreces ontvangt.
Daarnaast is het voor financiële zelfredzaamheid van vrouwen belangrijk dat zij zelf hun geldzaken begrijpen en kunnen beheren. Om goed mee te kunnen doen in onze samenleving, heb je taal- reken-, digitale en financiële vaardigheden nodig. Wie niet, of onvoldoende, over deze basisvaardigheden beschikt is vaak minder zelfredzaam, en heeft minder participatie- en ontwikkelingsmogelijkheden. In Nederland vinden we dat iedereen de kans moet krijgen om mee te doen, om te werken, een opleiding te volgen, te stemmen, en gezond door het leven te gaan. Daarom is het actieprogramma Tel mee met Taal van de Ministeries van OCW, BZK, SZW en VWS in het leven geroepen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen.
Tot slot zal in het meerjarig programma gericht op zelfbeschikking dat ik – als onderdeel van de Actieagenda Schadelijke praktijken en in vervolg op de amendementen van lid Becker over dit onderwerp – naar uw kamer zal sturen specifieke aandacht uitgaan naar acties gericht op het verhogen van de financiële weerbaarheid van vrouwen die in afhankelijkheidsrelaties zitten in gesloten gemeenschappen.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om de bij afgelopen begrotingsbehandeling structureel gemaakte post van 300.000 euro uit het integratiebudet jaarlijks in te vullen voor ondersteuning en hulp rond genoemde thema’s?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet op schadelijke praktijken waaronder ook over een meerjarig programma gericht op de bevordering van zelfbeschikking.
Deelt u de mening dat de genoemde onderwerpen heel belangrijk zijn en volop aandacht van de bewindspersonen moeten krijgen en voorkomen moet worden dat door versnippering en verdeling tussen ministeries deze zaken onvoldoende prioriteit krijgen?
Zoals is aangegeven in de voortgangsbrief van 18 maart 2021 over de Actieagenda Schadelijke Praktijken is er sprake van een heldere aansturing inzake de uitvoering van de Actieagenda schadelijke praktijken. Ons gezamenlijke doel is om schadelijke praktijken eerder en beter in beeld te krijgen, te stoppen en duurzaam op te lossen. Het kabinet vindt het onacceptabel dat praktijken als huwelijksdwang en eergerelateerd geweld nog in Nederland voorkomen. Daarom zetten wij via de maatregelen uit de Actieagenda stevig in op preventie, vroegsignalering, hulpverlening en repressie.
De verschillende departementen dragen elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid bij aan de aanpak van schadelijke praktijken. Gedurende de looptijd van de actieagenda is de Staatssecretaris van VWS de coördinerend bewindspersoon. Ik ben van mening dat de coördinatie tussen de departementen hiermee op een goede manier vorm krijgt.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaande aan het commissiedebat Inburgering en integratie van 30 maart aanstaande?
Ja.
Medische zorg en vaccinatie t.b.v. vluchtelingen uit Oekraïne |
|
Judith Tielen (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Kuipers , Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van hoe de medische zorg voor vluchtelingen uit Oekraïne geregeld is in de opvangende landen in Europa, bijvoorbeeld in Polen, Duitsland, Denemarken en Frankrijk?
Alle EU-landen spannen zich sinds de Russische aanval in om Oekraïense vluchtelingen op te vangen en adequate voorzieningen te bieden. Medische zorg is daar een belangrijk onderdeel van. We zien dat de grootste vluchtelingenstromen nu naar de omringende landen als Polen, Slowakije, Hongarije, Roemenië en Moldavië gaan. Kleinere aantallen reizen door naar andere EU landen. Daarnaast is er sprake van gerichte opvang van vluchtelingen met een acute zorgvraag in andere EU landen. Diverse lidstaten, zoals Duitsland, Kroatië, Zweden, Italië, Ierland en België hebben ervoor gekozen om toegang tot (basis-)zorg te koppelen aan bestaande regelingen zoals deze gelden voor vluchtelingen of asielzoekers. Ook zijn er lidstaten die extra (wettelijke) regelingen in het leven roepen om noodzakelijke zorg te leveren, zoals Frankrijk, Denemarken, Tsjechië en Polen.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich, in samenwerking met bijvoorbeeld het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), op medische zorg voor vluchtelingen uit Oekraïne heeft voorbereid?
Het Ministerie van VWS heeft doorlopend contact met verschillende partijen die betrokken zijn bij (de ontvangst van) vluchtelingen. Hieronder valt onder andere het COA, maar ook GGD’en, GHOR, het RIVM, de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) en andere partijen. De situatie wordt continu gevolgd en met de betrokken partijen kijken we wat nodig is om goed voorbereid te zijn op verschillende scenario’s.
Welke vormen van medische zorg hebben vluchtelingen uit Oekraïne bij opvang in Nederland vooral nodig? In hoeverre is deze zorg beschikbaar?
Voor vluchtelingen uit Oekraïne geldt, net als bij vluchtelingen uit andere landen, dat er een breed scala aan medische zorg nodig kan zijn. GGD’en en GHOR dragen bij aan de opvang en de gezondheidszorg voor vluchtelingen die naar ons land komen. Ook bij de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne hebben zij een rol. Voor Oekraïense vluchtelingen concentreren de GGD’en zich op de volgende onderdelen: gezondheid vluchtelingen, coronabestrijding, jeugdgezondheidszorg, vaccinaties, psychosociale hulp en gezonde leefomgeving. De GHOR onderhoudt het netwerk met zorgorganisaties, coördineert de geneeskundige hulpverlening bij de opvang van vluchtelingen in nauwe samenwerking met de bevolkingszorg, gemeenten en veiligheidsregio’s. De GHOR is daarbij ook betrokken bij het beoordelen van de (fysieke en mentale) gezondheidskundige aspecten van grootschalige opvang.
Als het gaat om maatschappelijke ondersteuning van kwetsbare personen is het kabinet zich samen met gemeenten en aanbieders aan het voorbereiden wat deze toestroom gaat betekenen voor een beroep op de Jeugdwet en Wmo en voor de capaciteit bij aanbieders, de financiën en de uitvoering van de toegang en indicatiestelling. De ministeries van BZK, JenV, VWS en de VNG trekken nauw samen op.
In hoeverre wordt rekening gehouden met de vaccinatiegraad van Oekraïners die naar Nederland komen? Op welke wijze kunnen zij deelnemen aan de vaccinatie- en boostermogelijkheden tegen COVID-19? Welke initiatieven zijn er om de betrokken Oekraïners te informeren over nut en noodzaak van vaccinatie tegen COVID-19?
Graag verwijs ik u naar de Brief Stand van zaken COVID-191die ik op 15 maart jl. aan uw Kamer zond, waarin ik onder het kopje «Vaccineren van Oekraïners» verdere toelichting geef op bovenstaande vraag.
Bent u bekend met initiatieven zoals Host4ukraine, waar slaapplekken voor vluchtelingen uit Oekraïne worden aangeboden? Hoe wordt gezorgd dat bij deze initiatieven ook passende medische zorg kan worden geboden?
In Nederland zijn er verschillende initiatieven, zoals Host4ukraine, waar ontheemden uit Oekraïne worden opgevangen. Iedere persoon in Nederland die acute medische zorg nodig heeft kan zich melden bij de plaatselijke dokter, dus ook Oekraïners die via verschillende initiatieven op kleine schaal of bij particulieren thuis worden opgevangen.
Hoe kunnen Oekraïners die op eigen gelegenheid naar Nederland komen en niet via hulporganisaties, gebruikmaken van medische zorg en de vaccinatieprogramma’s?
Iedere persoon in Nederland die acute medische zorg nodig heeft kan zich melden bij de plaatselijke dokter, dus ook Oekraïners die op eigen gelegenheid naar Nederland komen. Daarnaast komt iedereen in Nederland in aanmerking voor COVID-19-vaccinaties. Men kan zich melden bij de GGD-COVID-vaccinatie-centra, hiervoor is het niet nodig om ingeschreven te staan.
Als een Oekraïense ontheemde gaat werken, dan moeten zij een Nederlandse zorgverzekering afsluiten. De kosten van medische zorg aan Oekraïense ontheemden die geen asiel aanvragen en niet werken, komen op dit moment ten laste van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV). Het gaat alleen om zorg in het basispakket.
Geactualiseerde berekeningen van de TU Delft en het UMCU naar de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het volgende tekstblok in uw stand van zakenbrief van 15 februari jl.: «De vaste Kamercommissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op initiatief van het lid Agema verzocht de geactualiseerde berekeningen van de TU Delft en het UMCU naar de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs te ontvangen, zoals genoemd in het 142e OMT-advies. Navraag bij het secretariaat van het OMT leert dat deze actualisering mondeling is toegelicht, en dat er geen stuk aan het OMT is gepresenteerd. Derhalve kan ik helaas niet aan het verzoek voldoen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat u zich met uw antwoord wel erg gemakkelijk van het door de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport gesteunde verzoek hebt afgedaan?
Ik heb de vraag van de commissie volledig beantwoord. De TU Delft en het UMCU hebben voor het berekenen van de effectiviteit van het ctb een tweetal modellen ontwikkeld. Deze modellen kunnen met nieuwe parameters en aan de hand van de meest recente epidemiologische ontwikkelingen worden herijkt. Dit is ook gebeurd voor de 142e bijeenkomst van het OMT en de uitkomsten zijn daar mondeling toegelicht. Dat is iets wezenlijk anders dan een nieuwe rapportage uitvoeren, inclusief zorgvuldige beschrijving van de nieuwe resultaten en uitgebreide verantwoording van de gekozen parameters.
Klopt het dat er een geactualiseerde berekening van de Technische Universiteit (TU) Delft en Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht naar de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs bestaat?
Zie antwoord 2.
Zo ja, waarom bent u hier dan niet zelf achteraan gegaan?
Het staat het OMT in haar rol en verantwoordelijkheid vrij om zelf informatie in te winnen die behulpzaam is in haar advisering. In dat licht zijn deze berekeningen geactualiseerd, gedeeld met het OMT en meegewogen in de advisering.
Daarnaast zijn niet alleen de resultaten, maar ook de achterliggende mechanismen in het rapport van TU Delft en het UMCU goed omschreven. Op pagina 7 is bijvoorbeeld gevisualiseerd wanneer 2G /3G een relatief hoge en een relatief lage effectiviteit heeft. Ook zonder doorrekeningen kan aan de hand van de epidemiologische omstandigheden een inschatting gemaakt worden van de richting van de effectiviteit van het ctb.
Begrijpt u dat dit relevante informatie is die u moet willen hebben en met de Kamer moet willen delen, ook als de uitkomst u niet bevalt?
De geactualiseerde berekeningen onderschrijven de uitkomsten die eerder al door TU Delft en UMCU zijn opgeschreven en die met de Kamer zijn gedeeld. Bij de besluitvorming rondom de inzet van het ctb wordt altijd rekening gehouden met de epidemiologische omstandigheden. Daarom is eerder ook besloten om 3G per 25 februari niet meer in te zetten, en 1G per 23 maart te laten vervallen.
Bent u bereid de geactualiseerde berekening van de TU Delft en UMCU naar de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs bij hen op te vragen en met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het niet nodig om de onderzoekers te vragen naar de geactualiseerde berekeningen. Het kabinet heeft besloten om 3G per 25 februari niet meer in zetten, en 1G per 23 maart te laten vervallen. Bovendien was er in het OMT slechts sprake van een mondelinge toelichting, en vraagt een te publiceren rapportage veel meer werk van de onderzoekers.
Het artikel 'Al 20 jaar geregeld tekort aan isotopen voor kankerbestraling: waarom het probleem maar niet wordt opgelost' |
|
Judith Tielen (VVD), Eelco Heinen (VVD), Pieter Grinwis (CU), Silvio Erkens (VVD) |
|
Kuipers , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van EenVandaag gepubliceerd op 4 februari 2022?1
Ja.
In Petten wordt gebouwd aan de nieuwe isotopenreactor PALLAS, kunt u een update geven van de status van de bouw? Wanneer wordt verwacht dat deze reactor klaar zal zijn en welke stappen moeten hier nog voor worden gezet?
Uw Kamer is op Prinsjesdag geïnformeerd over het kabinetsbesluit om middelen te reserveren voor een mogelijke investering in de bouw van de nieuwe PALLAS-reactor in Petten. Met dit voornemen zet het kabinet in op het borgen van de toekomstige voorzieningszekerheid voor de patiënt.
Het kabinet zal naar verwachting in het voorjaar van 2023 een definitief besluit nemen over de investering in het PALLAS-project. Daarbij moet worden voldaan aan enkele belangrijke voorwaarden, namelijk:
Het Ministerie van VWS reserveert € 1,29 miljard beschikbaar uit de opbrengst van de vitamine D maatregel2 (€ 129 miljoen euro per jaar tot en met 2032) en € 30 miljoen vanuit de eigen begroting voor een mogelijke investering in PALLAS. Van deze middelen wordt € 129 miljoen in 2023 beschikbaar gesteld op de begroting van het Ministerie van VWS om, zonder onomkeerbare stappen, het investeringstraject te starten zodat de voorbereidingen voor de bouw voortgezet kunnen worden en het project op tijd en binnen budget opgeleverd wordt. Hiermee wordt geborgd dat PALLAS op tijd de rol van de bestaande reactor kan overnemen.
Zoals door de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport aangekondigd in haar Kamerbrief3, zijn in de tussentijd al een aantal voorbereidingen in gang gezet waarbij geen onomkeerbare stappen mogen worden gezet, zolang er nog geen positief besluit ligt van het kabinet. Stichting voorbereiding PALLAS-reactor (verder PALLAS) heeft in 2021 het basisontwerp van de PALLAS-reactor afgerond. Ook heeft PALLAS in juni 2022 een aanvraag voor het verkrijgen van de Kernenergiewetvergunning voor het oprichten (bouwen) van de reactor ingediend bij de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming. Als het kabinet volgend jaar definitief besluit om het PALLAS-project voort te zetten, dan moeten de volgende stappen zijn doorlopen om met de bouw van de PALLAS-reactor te kunnen starten:
Na het afronden van de bouwfase zal een programma van testen doorlopen moet worden in het kader van het in bedrijf nemen van de reactor. Om te kunnen starten met dit programma dient PALLAS de volgende stappen succesvol te nemen:
Na het succesvol afronden van het programma van testen is de reactor gereed voor commercieel gebruik. Indien alle bovengenoemde stappen succesvol zijn doorlopen, is de verwachting dat PALLAS de productie van isotopen rond 2030 kan starten.
Vindt u ook dat de Nederlandse isotopenreactor een belangrijke bijdrage levert aan de gezondheidszorg in Nederland, maar ook wereldwijd? Deelt u de mening dat het voor Nederland goed is om een leidende positie na te streven op het gebied van innovatieve nucleaire geneeskunde en dat deze reactor daaraan bijdraagt?
Nederland heeft met de aanwezigheid van de huidige Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten en partners zoals Curium en Urenco, een leidende positie op de wereldmarkt voor medische isotopen. Dagelijks zijn vele duizenden patiënten binnen en buiten Nederland voor hun diagnose of behandeling afhankelijk van medische isotopen die geproduceerd worden in Petten. Het gaat om patiënten met vaak ernstige aandoeningen, zoals verschillende vormen van kanker, hart- en vaatziekten en andere chronische aandoeningen.
Als gevolg van deze leidende positie, kunnen Nederlandse patiënten profiteren van de excellente nucleair geneeskundige zorg en het onderzoek dat in Nederland wordt gedaan naar nieuwe kankerbehandelingen, ook als het gaat om commercieel minder aantrekkelijke behandelingen.
Hoe apprecieert u dat verschillende projecten met een positieve business case en die bijdragen aan maatschappelijke transities, (in de beginfase) niet altijd private financiering kunnen aantrekken vanwege risico’s die niet door de markt kunnen worden beïnvloed? Denk bijvoorbeeld aan projecten, als PALLAS, met lange terugverdientijden of risico’s die afhangen van vergunningsverlening of wet- en regelgeving van de overheid. Wat doet u om deze projecten van de grond te laten komen?
Het PALLAS-project is een voorbeeld van een project dat maatschappelijke relevantie heeft maar vanwege de risico’s rondom dit project niet wordt opgepakt door de markt. Deze financiële risico’s bij grote nucleaire productiefaciliteiten voor medische isotopen worden ook geconstateerd in twee omvangrijke Europese studies die in 2021 zijn gepubliceerd en met uw Kamer zijn gedeeld4 , 5. Dit is de reden dat het kabinet substantiële middelen heeft gereserveerd voor een mogelijke investering in het PALLAS-project.
Wat vindt u van het verstrekken van voorfinanciering vanuit de overheid voor deze projecten? Welke andere mogelijkheden ziet u voor projecten die bijdragen aan maatschappelijke transities, een positieve business case hebben, maar geen private financiering kunnen aantrekken in de beginfase? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in bovengenoemde antwoorden beschreven en aangekondigd in de Kamerbrief over PALLAS die op Prinsjesdag naar de Kamer is gestuurd, heeft het kabinet besloten om middelen op de VWS begroting te reserveren voor een mogelijke investering in de bouw van de nieuwe PALLAS-reactor in Petten. In het voorjaar van 2023 zal worden besloten over de resterende dekkingsopgave van € 330 miljoen. Het kabinet kijkt hierbij ook naar de mogelijkheden in het kader van het Nationaal Groeifonds. Onder andere de Ministers van VWS en EZK trekken hierin nauw samen op.
Deelt u de mening van de indieners dat het voor projecten die zichzelf kunnen terugverdienen, logischer is om te kiezen voor voorfinanciering in plaats van subsidies? Kunt u uw mening toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Een first loss facility kan als instrument worden gebruikt om vanuit de overheid voorfinanciering te verstrekken voor rendabele, maar risicovolle activiteiten; welke mogelijkheden ziet u om een first loss facility te creëren voor de bovenstaande projecten?
Zie antwoord vraag 5.
De facility zou als doel hebben om projecten te financieren die bijdragen aan vraagstukken op het gebied van klimaat, duurzaamheid, gezondheidszorg etc; ziet u daarom mogelijkheid om een deel van de hiervoor gereserveerde middelen in te zetten voor het buffervermogen van de facility? Ziet u mogelijkheden voor Invest NL om hier een rol bij te spelen? Wat is er volgens u nodig om Invest NL deze rol te laten vervullen en kan u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Negen ernstig zieke MS-patiënten die voor een stamceltransplantatie vast zitten in een kliniek in Moskou |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «MS-patient Peter vast in kliniek Rusland, geen uitweg om terug te komen»?1
Ja.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat deze negen ernstig zieke MS-patienten weer veilig thuiskomen?
Volgens het bericht waar u aan refereert heeft de betrokkene inmiddels zelfstandig via Turkije naar Nederland kunnen terugreizen. Personen die al in Rusland zijn en daar weg willen maar tegen problemen aanlopen om dat zelfstandig te organiseren kunnen zich richten tot de ambassade in Moskou met hun consulaire hulpvraag. Volgens mijn informatie zijn daar tot op heden daar geen hulpverzoeken van deze groep bekend.
Hoe kan het dat deze ernstig zieke MS-patienten voor deze stamceltherapie moeten uitwijken naar Rusland?
Gaat u bewerkstelligen dat deze stamceltherapie voortaan wordt vergoed vanuit het basispakket? Zo nee, waarom niet?
Ziet u nu in waar verkeerde zuinigheid toe leidt?
Een luchtbrug voor zieke kinderen in Oekraïne |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kuipers , Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat er zich onder de enorme aantallen Oekraïense vluchtelingen ook zieke kinderen bevinden, waaronder kinderen met kanker van wie de behandeling niet voortgezet kan worden?
Ja, dit is mij bekend.
Is het uw prioriteit om de zieke kinderen die zich nog in Oekraïne begeven zo snel mogelijk te evacueren?
Evacuatie van Oekraïense patiënten met een urgente medisch specialistische zorgvraag, waaronder kinderen, wordt vanuit de Europese Commissie (EC) gecoördineerd voor de Europese Unie (EU). De EC heeft haar lidstaten gevraagd te inventariseren hoeveel capaciteit er in iedere lidstaat is om deze zorg te bieden aan Oekraïense patiënten. Hierop heb ik aangegeven dat we als Nederland bereid zijn te ondersteunen in de opvang van patiënten. Het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS), dat onderdeel uit maakt van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ), heb ik vervolgens gevraagd een inventarisatie te doen van de beschikbare ziekenhuiscapaciteit die Nederland kan bieden. Hieruit is naar voren gekomen dat er grote bereidheid is bij de Nederlandse zorgpartijen om een bijdrage te leveren aan de zorg voor deze patiënten, maar dat dit ook met de benodigde aandachtspunten en mogelijk randvoorwaarden gepaard gaat. Het LCPS werkt samen met het veld aan de verdere uitwerking hiervan. Op basis daarvan zal ik een besluit nemen over de coördinatie en organisatie aan Nederlandse zijde.
Het transport naar de lidstaten wordt gecoördineerd en gefaciliteerd door de EC. De EC staat in contact met de nationale autoriteiten. Het betreft geen transfer van patiënten rechtstreeks uit Oekraïne, maar van patiënten die zelfstandig toevlucht hebben gezocht in – of door de eigen overheid op georganiseerde wijze geëvacueerd zijn naar – één van de EU-buurlanden, vanuit waar de evacuaties plaats zullen vinden.
Overigens zijn er reeds 25 kinderen met een oncologische zorgvraag vanuit Polen overgeplaatst naar het Prinses Máxima Centrum in Nederland. Dit is op eigen initiatief geweest van dit kinderoncologisch centrum in Nederland. Ook via andere (Europese) samenwerkingsverbanden in de zorg, zijn Oekraïense patiënten al naar Nederland overgebracht. Ik ben mij bewust van deze andere directe lijnen en zal naar de benodigde verbinding kijken bij de opvang van patiënten vanuit de Europese coördinatie.
Bent u bereid om de zieke kinderen middels een luchtbrug met de grootste spoed te vervoeren naar ziekenhuizen met de benodigde expertise en capaciteit om hun behandelingen voort te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toezeggen om plaatsen beschikbaar te stellen in Nederlandse ziekenhuizen om behandelingen van Oekraïense zieke kinderen voort te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om eveneens bij uw Europese counterparts te bepleiten dat zij plaatsen in ziekenhuizen beschikbaar stellen om de behandelingen van Oekraïense zieke kinderen voort te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen te beantwoorden voor donderdag 10 maart?
Dit is helaas niet gelukt.
Bent u bekend met uw uitspraken, gedaan tijdens het plenaire debat van 24 februari jl. over de gelijktijdige opnamestops of time outs in de spoedeisendehulpposten in vier noordelijke ziekenhuizen, dat u niet wist en niet bereid was te achterhalen hoeveel opnamestops of time outs er zijn geweest bij alle spoedeisendehulpposten vorig jaar en het jaar ervoor?1
In aanvulling op de reactie die ik tijdens het debat op uw vragen hierover heb gegeven bericht ik u als volgt.
Niet alle ROAZ-regio’s registreren consequent stops of hanteren hiervoor dezelfde definities. Daarom vinden alleen analyses door de NZa plaats op de regio’s die consequent registreren in het Acute Zorgportaal. Dit betreft op dit moment vier ROAZ-regio’s.2 Hieronder staat het totaal aantal SEH-stops van deze vier regio’s weergegeven in een tabel voor de jaren 2015 tot en met 2021.
De NZa geeft aan dat de spoedeisende hulpposten (SEH’s) in de vier onderzochte regio’s in de periode 2018 – begin 2019 in gemiddeld 97% van de tijd geen SEH-stop hadden.
2015
987
3 regio’s
2016
1.889
3 regio’s
2017
2.283
3 regio’s
2018
2.926
4 regio’s
2019
2.962
4 regio’s
2020
2.573
4 regio’s
2021
2.961
4 regio’s
De aantallen die in deze tabel zijn weergegeven betreffen alleen stops waarvan de betreffende regio’s hebben aangegeven dat het de SEH betrof. Van drie regio’s zijn vanaf 2015 gegevens beschikbaar, van de vierde regio zijn er sinds 2018 betrouwbare gegevens. De periode 2015–2017 bevat dus de gegevens van drie ROAZ-regio’s, vanaf 2018 van vier regio’s. In de tabel is te zien dat er in 2015 minder SEH stops waren ten opzichte van andere jaren. Dit kan mogelijk komen door een registratiefout of het gevolg van nog niet volledige registratie.
Vanaf 2018 is te zien dat er een redelijk stabiel beeld ontstaat, met een duidelijke impact van covid-19 in 2020 (minder stops tijdens lockdownperiode).
Op korte termijn komt de NZa met de informatiekaart acute zorg, daarin staat nieuwe informatie over SEH-stops van vier ROAZ-regio’s. Ik zal u deze informatiekaart toesturen.
Hoeveel opnamestops of time outs waren er in al onze spoedeisendehulpposten in de jaren 2015 tot en met 2021? Kunt u dit weergeven in een tabel?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de voorzitter van DSW stelt dat zorgverzekeraars onnodige kwaliteitscontroles opleggen |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van zorgverzekeraar DSW dat zorgverzekeraars onnodige kwaliteitscontroles opleggen aan zorgverleners?1
Deze verkenning had onder andere tot doel om in kaart te brengen hoe zorgverleners het Nederlandse zorglandschap beschouwen.
De hoofdthema´s van de verkenning waren vertrouwen, continuïteit en pluriformiteit. Via een vragenlijst hebben een aantal zorgverleners uit verschillende zorgsectoren hun mening kunnen geven over deze thema’s. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars en zorgleners bekend zijn met elkaars mening over deze thema’s. Inzicht verhoogt namelijk het wederzijdse begrip en vereenvoudigt het maken van contractuele afspraken. In het rapport wordt op basis van een uitvraag onder zorgverleners aangegeven dat volgens een groot deel van deze groep controles op kwaliteit nog meer zouden kunnen bijdragen aan betere zorg. Verdere duiding van deze uitvraag onder de respondenten – die veel breder was – ontbreekt in het rapport.
In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat zorgverzekeraars en zorgverleners als uitvoerders van de Zorgverzekeringswet (Zvw) samen verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de zorg. Zij maken daar contractuele afspraken over. Waarbij het doel is om de kwaliteit van zorg continue te verbeteren, zodat de verzekerde toegang heeft tot zorg van een steeds hoger niveau. Het stellen van voorwaarden en toetsing van de naleving van deze voorwaarden is een onderdeel daarvan. Het is de maatschappelijke verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en zorgverleners om dit op een slimme en laagdrempelige manier in te richten. Het rapport lijkt mij een goede aanleiding voor hen om hierover verder het gesprek met elkaar aan te gaan.
Daarnaast wordt er op dit moment in mijn opdracht een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om de inkoop- en verantwoordingseisen die gelden voor zorgsectoren die vallen onder Zvw te uniformeren. Hier vallen ook eisen van zorgverzekeraars onder. Onderdeel van dit onderzoek is om te kwantificeren hoeveelheid tijd, en daarmee geld, gepaard gaat met voldoen aan deze eisen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik komende zomer.
Bent u het eens het de uitspraak van de voorzitter dat de wettelijke kwaliteitseisen hoog zijn en bij de eigen beroepsgroep in goede handen zijn?
Ja, ten dele. De (wettelijke) eisen die hier aan de kwaliteit van zorg gesteld worden zijn op onderdelen hoog. We moeten met alle betrokken partijen continue werken aan de zorg. Zorgverzekeraars en aanbieders zijn als uitvoerders van de Zvw samen verantwoordelijk en maken (contractuele) afspraken over de inkoop en kwaliteit van zorg. In het kader van het integraal Zorgakkoord zullen we gesprekken voeren over hoe we de zorg in Nederland verder verbeteren.
Bent u het ermee eens dat onnodige bureaucratie in de zorg zoveel mogelijk dient tegen te worden gegaan, omdat dit tijd kost die daardoor niet aan de zorg voor patiënten kan worden besteed en zorgverleners stimuleert de zorg te verlaten?
Ja, ik ben het er zeker mee eens dat onnodige administratieve lasten in de zorg zo veel mogelijk tegen moeten worden gegaan. De afgelopen jaren is daaraan gewerkt met het programma [Ont]Regel de Zorg, met als doel om de ervaren administratieve lasten van zorgverleners en patiënten te verminderen. Er is een voorzichtige kentering zichtbaar omdat voor het eerst de ervaren regeldruk in de meeste sectoren licht gedaald is. Dit is een trendbreuk, maar ons werk zit er nog niet op. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport is voornemens om vóór de zomer de vervolgaanpak van regeldruk aan de Tweede Kamer te zenden.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is als zorgverzekeraars aanvullende eisen toevoegen aan de wettelijke eisen?
Nee, niet noodzakelijkerwijs. De verzekerde heeft baat bij een zo’n hoog mogelijke kwaliteit van zorg. Dat is ook een van de doelen die met de Zvw wordt nagestreefd. Het stellen van eisen aan de kwaliteit draagt in belangrijke mate hieraan bij. De eisen die in wet- en regelgeving zijn opgenomen vormen daarbij een basis. Maar wet- en regelgeving zijn geen geschikt instrument om uitputtend op alle kwaliteitsfacetten normen te stellen. Zorgverzekeraars en zorgverleners hebben de ruimte nodig om vanuit hun deskundigheid en verantwoordelijk in het veld praktische invulling te geven de kwaliteitseisen. Bovendien kunnen zij zich op deze manier onderscheiden. De Zvw biedt hen deze ruimte ook. Door samen contractuele afspraken te maken kan er maatwerk worden geleverd. En kan recht worden gedaan aan de verschillen tussen zorgsectoren en lokale omstandigheden, en verschillen tussen zorgverzekeraars en zorgverleners onderling.
Wel ben ik van mening dat bij het stellen van aanvullende eisen een adequate afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds de mate waarin zij verondersteld kunnen worden de kwaliteit van zorg te verhogen, en anderzijds de mate waarin zij de ervaren administratieve lasten voor zorgverleners verhogen. In die afweging dient te worden meegewogen dat die administratieve lasten hoger zijn, naarmate de eisen die zorgverzekeraars stellen onderling meer verschillen op inhoud, vorm, timing en frequentie.
Bent u het ermee eens dat kwaliteitsstandaarden zouden moeten worden bepaald door de wetgever en het veld, in plaats van door de zorgverzekeraar?
In de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg is bepaald dat kwaliteitstandaarden worden opgesteld door organisaties van cliënten, zorgaanbieders of zorgverleners en zorgverzekeraars. Na een marginale toetsing door het Zorginstituut wordt een kwaliteitsstandaard opgenomen in het register voor kwaliteitsstandaarden en meetinstrumenten. Op deze manier is de inbreng van alle relevante partijen naar mijn oordeel afdoende geborgd.
Hoeveel bureaucratie zou kunnen worden geschrapt als de regels die extra worden opgelegd door zorgverzekeraars zouden worden geschrapt?
De regeldruk die zorgverleners ervaren komt uit veel verschillende hoeken: van zorgverzekeraars, maar ook van o.a. toezichthouders, branche- en beroepsverenigingen, hun eigen interne organisatie en de overheid. Er is geen informatie beschikbaar over hoeveel regeldruk wordt veroorzaakt door elke betrokken partij. Wel weet ik dat sommige beroepsgroepen, met name in de eerste lijn, aangeven dat de zorgverzekeraar(s) voor hen de belangrijkste veroorzaker van regeldruk zijn2. Ik zie daarom zeker mogelijkheden om op dit punt de ervaren regeldruk te verminderen en daarover wordt reeds het gesprek met de zorgverzekeraars gevoerd, onder ander in het kader van het onderzoek waar ik in het antwoord op vraag 1 aan refereer.
Wat gaat u doen om de onnodige bureaucratie die door zorgverzekeraars aan zorgverleners wordt opgelegd, tegen te gaan?
Zoals ik ook als antwoord op vraag 1 heb benoemd, wordt er momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om de inkoop- en verantwoordingseisen in de Zvw, waaronder van zorgverzekeraars, te uniformeren. Resultaat van dit onderzoek zal een «menukaart» zijn met concrete maatregelen om de administratieve lasten te verminderen. De resultaten van dit onderzoek worden voor de zomer verwacht, waarna besluitvorming over de te treffen maatregelen zal plaatsvinden.
Daarnaast gaat de Minister voor Langdurige Zorg en Sport vanuit het programma [Ont]Regel de Zorg het gesprek aan met zorgverzekeraars (en andere veldpartijen overigens) naar aanleiding van meldingen van onnodige regeldruk die wij ontvangen, bijvoorbeeld van zorgverleners zelf maar ook van branche- en beroepsverenigingen. Zorgverleners kunnen ons bereiken via aanpakregeldruk@minvws.nl.
Bent u bereid deze vragen ieder afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Hun openbare agenda |
|
Laura Bromet (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Kuipers , van der Ch. Wal-Zeggelink , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Op welke manier is de motie-Sneller/Bromet over de openbare agenda van bewindspersonen in uw herinnering aan de orde gesteld tijdens het constituerend beraad?1
De formateur heeft in het constituerend beraad gewezen op de openbare agenda van de bewindslieden.
Bent u bereid deze motie onverkort uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. In aanloop naar het aantreden van het kabinet-Rutte IV is de openbare agenda van de bewindslieden meermaals onderwerp van gesprek geweest in de Voorlichtingsraad. Het overleg van de secretarissen-generaal heeft begin januari ingestemd met de VoRa-notitie «Openbare agenda bewindslieden». In deze notitie is een aantal adviezen opgenomen dat moet bijdragen aan een gebruiksvriendelijkere openbare agenda die tegemoet komt aan de motie van de leden Sneller en Bromet. Zo streven we ernaar contactgegevens op te nemen bij de agenda-items en een korte beschrijving te geven van het onderwerp van het betreffende agenda-item. Ook worden de agenda-items, conform de motie-Sneller/Bromet, op rijksoverheid.nl gecategoriseerd. Zo kan er worden gezocht op trefwoord, bijvoorbeeld «gesprek», «ontvangst», «werkbezoek» of «evenement». Ook kan op bewindspersoon worden gezocht of op de voltallige kabinetsploeg.
Bent u bekend met de Notitie van de Rijksvoorlichtingsdienst over de Openbare agenda bewindspersonen (d.d. 3 januari 2022)? Onderschrijft u de zeven afspraken die daarin beschreven worden en bent u bereid deze nauwgezet na te leven?
Ja, ik ben bekend met deze notitie. Ik onderschrijf de zeven afspraken uit de notitie en streef ernaar dat de afspraken nauwgezet worden nageleefd.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van Open State Foundation dat slechts 14% van de afspraken die zijn opgenomen in de openbare agenda’s de informatie bevat die conform de Uitvoeringsrichtlijn openbare agenda bewindspersonen vereist is (terwijl de opgenomen afspraken slechts een deel zijn van diegene die daar volgens de Uitvoeringsrichtlijn in hadden moeten staan en de afspraken die wel aan de normen voldoen uitsluitend bij de Ministeries van LNV en Financiën voorkomen)?2 3 Welke concrete doelstelling voor de mate van naleving van de bestaande afspraken heeft u zichzelf voor de rest van deze kabinetsperiode gesteld?
Ik houd mijn agenda op dit moment al zoveel mogelijk bij conform de afspraken uit de notitie «Openbare agenda bewindslieden» en zal dit ook voor de rest van deze kabinetsperiode blijven doen.
Herkent u het beeld uit het artikel «Over mooie voornemens en agenda’s die tekort schieten» uit de Volkskrant van 23 februari 2022 dat naleving van de beslispunten uit deze notitie tot nog toe onvoldoende is, laat staan de motie die daarbovenop bijvoorbeeld om «zoveel mogelijk realtime» openbaarmaking in plaats van achteraf over de afgelopen week?
Mijn openbare agenda is, zoals ook uit het artikel blijkt, reeds cf. de afspraken bijgewerkt.
Bent u bereid om uw openbare agenda met terugwerkende kracht tot het moment van uw aantreden bij te werken zodat deze alsnog voldoet aan genoemde afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze bent u voornemens verbetering aan te brengen in de naleving van de normen uit de genoemde motie en notitie voor toekomstige afspraken?
Zoals aangegeven leef ik de normen reeds na. Ik hou hier ook in de toekomst aandacht voor.
In het licht van de nadruk die de premier tijdens het debat over de begroting Algemene Zaken op 14 oktober 2021 legde op «het principe van de individuele ministeriële verantwoordelijkheid in ons staatsbestel»: kunnen alle bewindspersonen deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Het artikel: “IGJ heeft niks meer aan mislukt ICT-systeem” van Skipr, 18 januari 2022 |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «IGJ heeft niks meer aan mislukt ICT-systeem»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het ontwikkelen en implementeren van het systeem SPEC ruim 35 miljoen euro heeft gekost en dat het systeem nu onbruikbaar blijkt te zijn? Welke gevolgen heeft dit voor de begroting van het Ministerie van VWS? Kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dit opvangen uit eigen middelen?
In de periode 2013–2020 is door veel medewerkers van de IGJ met grote inzet en betrokkenheid gewerkt aan de ontwikkeling en implementatie van SPEC. Desondanks moeten we vaststellen dat het binnen dit traject op verschillende cruciale punten is misgegaan. Om lessen te trekken uit de ontstane situatie zijn de ontwikkeling en implementatie van SPEC in 2021 grondig geëvalueerd. Ik en mijn voorganger hebben uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de uitkomsten van de verschillende onderzoeken die in dit kader zijn uitgevoerd.2
De uitgaven voor de ontwikkeling en implementatie van SPEC zijn in de jaren 2016 t/m 2021 gerealiseerd. Er zijn geen verdere financiële verplichtingen meer vanaf 2022 voor het systeem SPEC. In de begroting VWS en de IGJ vanaf 2022 staan hiervoor dan ook geen bedragen gereserveerd.
Kunt u een feitenrelaas geven vanaf het moment dat de eerste signalen bij uw voorganger binnenkwamen over de problemen met SPEC tot en met december 2020, toen is besloten te stoppen met SPEC? Kunt u daarbij ingaan op de handelingen van de IGJ en op die van uw voorganger?
In het voorjaar van 2021 heeft ABDTOPConsult de ontwikkeling en implementatie van SPEC geëvalueerd. Het eindrapport heeft mijn voorganger op 2 juli jl. met uw Kamer gedeeld en bevat een feitenrelaas van de start van het project tot en met het besluit om een pas op plaats te maken in december 2020. In het rapport zelf wordt daarnaast ingegaan op de handelingen van de IGJ en de betrokkenheid van het Ministerie van VWS.
Waarom is pas tijdens implementatie gebleken dat SPEC niet aansluit bij de uitvoeringstaken van de IGJ? Kunt u toelichten waarom dit pas zo laat boven tafel kwam? Wat is er misgegaan bij het opstellen van de doelen bij de start het van het project?
De onderzoekers van ABDTOPConsult concluderen hierover het volgende:
Zie ook de Kamerbrief van de toenmalig Minister voor MSZ van 2 juli 2021 over de evaluatie van ABDTOPConsult.3
Wat vindt u van de conclusie van Atos dat het gebruik van SPEC het uiterste geeft gevergd van medewerkers en bij de IGJ tot een vertrouwenscrisis heeft geleid? Hoe heeft dit volgens u kunnen gebeuren? Wat wordt er gedaan om deze vertrouwenscrisis op te lossen?
De implementatie van SPEC heeft van veel IGJ-medewerkers het uiterste gevergd en het mislukken daarvan heeft zijn weerslag gehad op het vertrouwen in het systeem. Dit beeld wordt ook bevestigd in de evaluatie van ABDTOPConsult. SPEC was onvoldoende geworteld in een breed binnen de organisatie gedragen visie op de gewenste ontwikkeling van het toezicht. Daarnaast waren de gebruikers van SPEC gedurende delen van het ontwikkeltraject onvoldoende betrokken.
Afgelopen najaar is de IGJ-leiding gestart met het opnieuw vormgeven van de IV-governance binnen haar organisatie. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de inbreng en wensen van gebruikers en centrale plek krijgen binnen toekomstige IV-projecten van de IGJ. Juist zodat deze projecten kunnen rekenen op breed draagvlak binnen de organisatie. De aanbevelingen van Atos en ABDTOPConsult bieden hiervoor bruikbare handvatten.
Heeft het falen van dit project gevolgen gehad voor de samenstelling van het bestuur en het toezicht op de ontwikkeling van een volgend ICT-systeem van de IGJ? Kunt u dit toelichten?
De ervaringen met het SPEC-traject geven aanleiding om de IGJ-leiding op een zo kort mogelijke termijn te versterken met een programmadirecteur IV. Vooruitlopend daarop is de sturing op de IV en toekomstige IV-projecten beter belegd binnen de lijnorganisatie van de IGJ. Onder voorzitterschap van de inspecteur-generaal is een IV-sturingsoverleg ingericht, waarbij de inbreng van de toezichtafdelingen een nadrukkelijke plaats inneemt.
Zijn er consequenties voor het ICT-bedrijf dat de ontwikkeling van SPEC heeft geleid? Is bekend of dit bedrijf betrokken is bij ICT-projecten van andere overheidsinstellingen?
De ontwikkeling van SPEC ging uit van Rijkszaak, de standaarddienst voor zaakgericht werken van DICTU. DICTU is geen ICT-bedrijf, maar een Shared Service Organisatie van de rijksoverheid. DICTU heeft mij laten weten dat er op dit moment veertien andere implementaties van RijksZaak in productie zijn genomen binnen de rijksoverheid.
Aangezien IGJ een van de eerste afnemers van RijksZaak was, heeft ook DICTU geleerd van het SPEC-traject. Zo worden bij de start van nieuwe RijksZaak-trajecten de onderlinge verantwoordelijkheden en wijze van samenwerken beter beschreven. Ook wordt vooraf meer aandacht besteed aan de mate van hergebruik en standaardisatie.
Bent u het eens dat er alles aan gedaan moet worden om deze fout in de toekomst te voorkomen? Hoe beoordeelt u in dat kader de lessen die zijn getrokken rondom SPEC en de actiepunten die zijn geformuleerd in het Werkplan IGJ 2022? Op welke manier is het Adviescollege ICT-toetsing betrokken?
Ik ben het met u eens dat er alles aan gedaan moet worden om gemaakte fouten in de toekomst te voorkomen. Het is dan ook goed dat er in het afgelopen jaar door meerdere partijen kritisch is gekeken naar de ontwikkeling en implementatie van SPEC. De aanbevelingen van ABDTOPConsult en de onderzoeken van Atos en VKA heeft de IGJ vertaalt naar haar werkplan voor 2022.
De bestaande IV-systemen binnen de IGJ zijn voldoende robuust om het toezicht in de komende jaren te blijven ondersteunen4. Daarbij is er aandacht voor zowel eigenaarschap als het management van systemen. Er zijn producteigenaren voor de belangrijkste systemen evenals informatiemanagers voor een goede afstemming met de gebruikers in de organisatie.
Vanuit deze basis zal de IGJ de komende jaren verder werken aan het verbeteren van de IV-voorzieningen binnen haar organisatie. De sturing op toekomstige IV-projecten is daarvoor beter belegd binnen de lijnorganisatie van de IGJ. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Een belangrijk uitgangspunt is dat nieuwe functionaliteiten (mogelijkheden van het systeem) niet meer met een groot allesomvattend traject worden opgepakt. Maar stapsgewijs worden ontwikkeld met nauwe betrokkenheid van de gebruikers in het toezicht. Het Adviescollege ICT-toetsing is op dit moment dan ook niet betrokken.
Zijn er voornemens om de huidige systemen verder te optimaliseren, gelet op dat in het werkplan IGJ 2022 staat dat de robuustheid van de huidige systemen voldoende is om het toezicht van IGJ de komende jaren te ondersteunen? Hoe wordt voorkomen dat hier dezelfde fouten worden gemaakt? Kunt u hierbij specifiek ingaan op eigenaarschap, cultuur en leiderschap?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Commissiedebat Governance in de zorgsector / Inspectie IGJ / patiënten en cliëntenrechten, dat gepland staat op 17 maart 2022?
Ja.
Het bericht dat de zorg nog niet klaar is om de groeiende groep oudere migranten met dementie op passende wijze zorg te verlenen |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht op Nu.nl «Zorg vaak nog onvoldoende voorbereid op dementerende migrant» van 24 februari jl. waarin experts vaststellen dat nog lang niet alle ziekenhuizen en huisartsen zijn ingesteld op de groeiende groep oudere migranten met dementie?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat migranten met dementieklachten soms weer naar huis worden gestuurd, omdat huisartsen zich niet bewust zijn van culturele verschillen en niet weten waar ze bij hen naar moeten vragen?
Ik vind het belangrijk dat mensen met dementie de juiste diagnose krijgen. Het is bekend dat bij bepaalde groepen migranten dit voor de huisarts extra aandacht vraagt. Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft mij laten weten dat in de NHG-Standaard Dementie (herziening april 2020) expliciet (meer) aandacht is voor zowel de prevalentie als de diagnostiek van dementie bij niet-westerse migranten. De NHG-Standaard geeft handvatten die de huisarts tijdens het consult kan gebruiken.
Wat vindt u ervan dat er nog steeds obstakels zijn om de diagnose dementie bij oudere migranten te stellen en bent u ermee bekend dat ouderen met een migratieachtergrond soms niet naar de geheugenpoli worden doorverwezen omdat huisartsen verwachten dat ook die niet de middelen heeft om deze ouderen te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u deze obstakels zoals taalbarrière en testen gericht op schoolse vaardigheden terwijl een deel van de oudere migranten niet of nauwelijks opleiding heeft genoten? Zo ja, zijn er plannen om de diagnosemethode aan te passen zodat ook oudere migranten sneller en juist gediagnostiseerd kunnen worden?
Voor de kwaliteit van zorg is het van belang dat de zorgverlener in begrijpelijke taal kan communiceren met de patiënt of cliënt. Een taalbarrière kan die communicatie in de weg zitten en vraagt van zorgverleners extra inzet, bijvoorbeeld in de vorm van een professionele tolk, om degene met een zorgvraag goed te begrijpen.
Mede naar aanleiding van een aangenomen motie, is een verkennende studie gestart naar de inzet en financiering van talentolken in de zorg2. Doel van de studie is om eventuele knelpunten die zich voordoen in de praktijk in kaart te brengen. Inzicht hierin is van belang om vervolgens te kunnen afwegen wat mogelijk meer nodig is in de omgang met taalbarrières in de zorg. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 wordt in de NHG-standaard Dementie ook aandacht besteed aan de diagnostiek van dementie bij mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Bent u op de hoogte van het feit dat een aantal geheugenpoli’s reeds gebruik maakt van aangepaste tests, speciaal ontwikkeld voor ouderen met een migratieachtergrond? Wat vindt u hiervan?
Ik vind het een goed idee wanneer zorgprofessionals nagaan of de zorg die zij bieden aansluit bij de patiënt die ze voor zich hebben. Culturele –, gender – en leeftijdsaspecten (niet limitatief bedoeld) kunnen daarbij immers een belangrijke rol spelen. Zowel in de basisopleiding van artsen als in de opleiding ter specialisatie moeten deze aspecten aan bod komen.
In het recent verschenen Raamplan Artsopleiding 20203 komt het belang van oog voor diversiteit aan bod: als vereiste attitude en in relatie tot stoornissen (van functies en/of anatomische eigenschappen van het menselijk lichaam). Het is aan de geneeskundeopleidingen om dit een plaats te geven in toekomstbestendig onderwijs. Voor wat betreft de medische vervolgopleidingen wordt in het vigerende kaderbesluit aangegeven dat «de medische vervolgopleidingen toekomstbestendige, deskundige specialisten afleveren die patiënt georiënteerd zijn en oog hebben voor maatschappelijke ontwikkelingen.»4
De vraag welke diagnostische instrumenten geëigend zijn om in een specifieke setting toe te passen is aan de zorgprofessionals om te beantwoorden. Zij kunnen de beschikbare wetenschappelijke informatie over de validiteit van specifieke cognitieve tests wegen en die kennis verdisconteren in hun richtlijnen. De rijksoverheid heeft daarin geen rol. De toepassing en validiteit van cognitieve tests is daarbij niet de enige te nemen hobbel. Ook culturele taboes op dementie, cultureel bepaalde weerstand om open kaart te spelen over de feitelijke toestand van de patiënt, enzovoort, vergen aandacht om goede zorg te kunnen bieden.5
De eerdergenoemde attitude is daarbij cruciaal. Gelet op bovenstaande zie ik geen rol voor de rijksoverheid om het gebruik van specifieke tests aan geheugenpoli's op te leggen.
Gelukkig wordt er ook in de door Nederlandse artsen veelgelezen medische literatuur ook aandacht besteed aan dit onderwerp. Zie bijvoorbeeld het artikel in Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde6 dat een vergelijkbare strekking heeft als het onder vraag 17 genoemde artikel.
Bent u bereid om deze tests in alle geheugenpoli’s door te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het belangrijk is dat er, gezien de vergrijzing onder oudere migranten, op korte termijn aandacht komt voor cultuurspecifieke zorg in verpleeghuizen en de thuiszorg, zoals eetgewoonten, andere opvattingen over hygiëne, religieuze gewoonten en taalproblemen?
Voor alle bewoners van verpleeghuizen is persoonsgerichte zorg de norm. Daarom heeft het onderwerp cultuursensitieve zorg reeds de benodigde aandacht. Door het Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (NOOM) wordt met subsidie van het ministerie gewerkt aan een leidraad voor cultuurspecifieke zorg waarmee zorgaanbieders ook aan oudere migranten persoonsgerichte zorg kunnen leveren8.
In deze leidraad wordt onder andere ingegaan op: een voorlichtingspakket met aandacht voor communicatie en bejegening, rituelen in de palliatieve fase, beleving van dementie, samenwerken met een grote familie en zingeving vanuit niet-westers perspectief; een catalogus met bestaand materiaal en een overzicht van cultuurspecifieke huizen, thuiszorgorganisaties, mogelijkheden dagopvang en dagbesteding; methodieken over hoe met oudere migranten in gesprek te komen en te blijven waardoor duurzame relaties kunnen ontstaan.
Onderdelen hiervan zijn reeds gereed en beschikbaar op de website van NOOM9.
Ook het expertisecentrum Pharos stelt kennis en handelingsperspectieven over cultuursensitief werken ter beschikking aan zorgprofessionals, bijvoorbeeld middels trainingen en kennisproducten. Een ander voorbeeld is het Sigra Netwerk Diversiteit van de regionale werkgeversorganisatie Sigra in Noord-Holland10. Binnen dit netwerk worden vraagstukken, kennis en best practices met elkaar gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van communicatie en cultuur binnen organisaties en diversiteit en inclusiviteit in relatie tot zorg- en hulpverlening. Een ander voorbeeld is de publicatie «Kleurrijke zorgverleners» van Vilans, waarin concrete handvatten gegeven worden om een brug te slaan tussen de verschillende normen en waarden van diverse culturele achtergronden binnen het verpleeghuis11.
In hoeverre kan de Nederlandse ouderenzorg invulling geven aan de vergrijzing en dus de cultuursensitieve zorg in de komende jaren en wat is daarvoor nodig?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan het aandeel zorgprofessionals uit de eigen doelgroep de komende jaren vergroot worden?
Een divers samengesteld personeelsbestand is een belangrijke stap om de zorg goed te kunnen laten aansluiten bij de wensen en behoeften van mensen die zorg nodig hebben, met of zonder migratieachtergrond. Het is aan werkgevers in zorg en welzijn om hier stappen in te zetten. De afgelopen jaren zijn er verschillende initiatieven gestart die werkgevers hierbij ondersteunen.
Om ervoor te zorgen dat het personeelsbestand een betere afspiegeling is van de doelgroep, moet het in eerste instantie helder zijn waar men staat als het gaat om de culturele diversiteit binnen de eigen organisatie. Vanaf 1 juli 2020 kunnen werkgevers daar de Barometer Culturele Diversiteit voor gebruiken, die door het CBS is ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van SZW12.
Organisaties met meer dan 250 medewerkers kunnen het CBS vragen om statistieken over de culturele diversiteit binnen de eigen organisatie aan te leveren, zonder dat de privacy van hun medewerkers daarbij wordt geschonden. Dit inzicht kan nuttig zijn om de instroom, doorstroom en/of behoud van medewerkers met een migratieachtergrond in kaart te brengen en met deze gegevens het diversiteitsbeleid aan te scherpen.
Om ervoor te zorgen dat een grotere diversiteit van het personeelsbestand zich ook vertaalt in betere zorgverlening aan een diverse populatie, is daarnaast aandacht nodig voor acceptatie, waardering en respect voor de verschillen tussen medewerkers. Diversiteit leidt immers niet automatisch tot inclusie. Hierbij helpt het als er breed kennis en informatie beschikbaar is om diversiteit én inclusie in zorg en welzijn te vergroten. Zie ook het antwoord op de vragen 7 en 8.
Wat is nodig voor het zorgopleidingscurriculum om cultuursensitiviteit in de zorg te waarborgen?
De inhoud van de zorgopleidingen – vallend onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW – wordt bepaald door het onderwijs en het werkveld samen.
De inhoud van de medische vervolgopleidingen – waar VWS verantwoordelijk voor is wat betreft de bekostiging – wordt bepaald door de beroepsverenigingen.
Deze partijen zijn verantwoordelijk om voldoende aandacht te besteden aan de veranderende zorgvraag in de zorgopleidingen, zoals aandacht voor het thema cultuursensitiviteit. In veel zorgopleidingen wordt hier al aandacht aan besteed, zoals in de geneeskundige opleidingen (zie het bij vraag 5 en 6 genoemde Raamplan Artsopleiding uit 2020) en de mbo-verzorgende en verpleegkundige opleidingen13.
Is bekend welke behoefte er is aan verschillende cultuursensitieve woon-zorgvormen voor ouderen? Heeft u debest practisesin beeld?
In de Leidraad Cultuurspecifieke Zorg van NOOM wordt ook ingegaan op wat persoonsgerichte zorg aan mensen met een migratie-achtergrond inhoudt, ook voor zover het de woonvorm betreft. Daarnaast zien we dat diverse zorgaanbieders zich steeds meer richten op deze groep. Deze zorgaanbieders ontwikkelen best practices. De kennis die deze zorgaanbieders ontwikkelen geven een adequaat beeld. In de leidraad van NOOM is ook een overzicht opgenomen met cultuurspecifieke huizen.
Deelt u de mening dat ouderen met een migratieachtergrond net zoveel recht hebben op tijdige en adequate mentale zorg als alle andere ouderen in Nederland? Zo ja, hoe denkt u dit vorm te geven? Zo nee, waarom niet?
De norm voor goede zorg is persoonsgerichte zorg, ongeacht hun achtergrond. Via de leidraad van NOOM en ook via het expertisecentrum Pharos wordt de benodigde kennis ontsloten zodat alle zorgaanbieders dit kunnen toepassen (zie ook het antwoord op de vragen 7 en 8).
Migrantenouderen vormen een moeilijk bereikbare groep. Hoe gaat u hen de komende jaren bereiken en voorlichten?
In de Zorgstandaard Dementie is onder andere opgenomen dat er op regionaal niveau «op laagdrempelige wijze begrijpelijke publieksinformatie en individuele voorlichting wordt geboden, cultuursensitief, in diverse communicatievormen». In het kader van de Nationale Dementiestrategie wordt de implementatie van deze in 2020 vastgestelde Zorgstandaard Dementie ondersteund. De regionale dementienetwerken hebben daarbij een belangrijke taak.
Bent u bereid meer tolken in te zetten, zodat huisartsen dementie gemakkelijker kunnen herkennen en oudere migranten zelf ook goede informatie krijgen over dementie? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven en wilt u daar middelen voor beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef, is recentelijk een verkennende studie gestart naar talentolken in de zorg. Ik wacht deze studie eerst af om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie wat betreft de inzet en financiering van tolken. Overigens gaat dit verder dan de inzet bij huisartsen. Het betreft een brede inventarisatie binnen de verschillende zorgwetten die we kennen. Rond de zomer wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hoeveel financiële middelen bent u bereid in te zetten om dit probleem te lijf te gaan?
Zoals bij eerdere antwoorden aangegeven is persoonsgerichte zorg de norm, ongeacht leeftijd, geslacht of (culturele) achtergrond. Cultuursensitiviteit is daarbij uiteraard belangrijk. Zorgorganisaties en zorgprofessionals dienen daarvoor voldoende uitgerust te zijn. Langs verschillende wegen (opleidingen, leidraden, kennisproducten) wordt hier aandacht aan besteed. Gegeven het toenemend aantal mensen met een migratie-achtergrond dat op goede zorg is aangewezen, zal ik uw Kamer in het najaar 2022 een brief doen toekomen over cultuursensitieve zorg. In het Hoofdlijnendebat dat ik met uw Kamer had op 8 maart jl. heb ik deze brief reeds aangekondigd.
Endometriose |
|
Corinne Ellemeet (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Endometriose moet ook in Nederland hoger op de agenda»?1
Ja.
Hoeveel vrouwen in Nederland hebben endometriose?
Hoe vaak endometriose voorkomt in niet exact bekend (mede omdat maar een klein deel van de vrouwen met endometriose daadwerkelijk in zorg is). Er wordt geschat dat ongeveer 10% van de vrouwen endometriose heeft.
De cijfers hierover verschillen echter in de literatuur ((ESHRE richtlijn) tussen de 2 tot 10% binnen de algemene vrouwelijke populatie tot 50% bij vrouwen met vruchtbaarheidsproblemen.
Welke behandelingen zijn er voor vrouwen met endometriose?
De behandeling van endometriose kan op verschillende manieren plaatsvinden en is per patiënt zeer verschillend (pijnstilling, hormoonbehandeling, operatie en multidisciplinaire behandelingen). Multidisciplinaire behandelingen vinden plaats door bijvoorbeeld psycholoog, diëtiste, pijnspecialist, (bekkenbodem)fysiotherapeut, uroloog etc. Over het algemeen wordt in nauw overleg met patiënt en behandelaar een passend behandelplan besproken en uitgevoerd. Informatie hierover is te vinden op Thuisarts.nl, de website van de endometriose stichting en de patiëntenwebsite van de beroepsvereniging Nederlandse Vereniging van Gynaecologie en Obstetrie (NVOG).
Wat zijn de gevolgen voor vrouwen, zowel in hun persoonlijke leven als voor hun behandelopties, van het feit dat het zeven jaar duurt voordat een diagnose wordt gesteld?
De gevolgen voor vrouwen zijn afhankelijk van de ernst van de endometriose, de klachten en de behandeling. Endometriose is een chronische aandoening waarbij met behandeling van medicijnen of een operatie de aandoening redelijk onder controle gekregen kan worden, echter bij ernstige vormen van endometriose is dat een stuk lastiger. De impact van de ziekte is per persoon erg verschillend. Vroege diagnose van endometriose is belangrijk en wordt geassocieerd met minder uitgebreide ziekte en betere klinische uitkomsten (zie vraag 6).
Wat is de diagnosetijd van endometriose in andere landen in Europa?
In de internationale richtlijn endometriose (ESHRE richtlijn) wordt gesproken over een delay van start symptomen tot diagnose tussen de 8–12 jaar2.
Welke stappen wilt u zetten om meer bekendheid over endometriose bij vrouwen en artsen te genereren?
Endometriose moet meer bekendheid en aandacht krijgen, zowel voor patiënten maar ook zeker voor zorgverleners. De link met endometriose en buikpijnklachten zou sneller gelegd kunnen worden door zorgverleners en meer aandacht voor de veelzijdigheid van symptomen die bij endometriose passen zouden sneller herkend moeten worden. Binnen de opleidingen zou dan ook meer aandacht kunnen worden besteed aan dit onderwerp en ook bij nascholing is dit een belangrijk thema. De inhoud van de zorgopleidingen – vallend onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW – wordt bepaald door onderwijs en werkveld samen. De inhoud van de medische vervolgopleidingen – waar VWS verantwoordelijk voor is voor wat betreft de bekostiging – wordt bepaald door de beroepsverenigingen. Voor de klinische richtlijnen zowel in 1e als in 2e lijn zijn de professionele beroepsgroepen en wetenschappelijke verenigingen zelf verantwoordelijk. Daarnaast is het goed dat er in tijdschriften zoals huisarts en wetenschap, medisch contact en het Nederlands tijdschrift voor geneeskunde meer aandacht komt voor endometriose. Dit is behulpzaam om de awareness te doen toenemen. Deze tijdschriften worden veel gelezen en hebben in de afgelopen jaren vele artikelen gepubliceerd over het diagnostisch delay en de veelheid aan symptomen die kunnen optreden als gevolg van endometriose. Ik vind het belangrijk dat vrouwen goede informatie kunnen vinden die behulpzaam zijn in de aanpak van endometriose. Ik verwijs hiervoor naar Thuisarts.nl. Voor de informatie op thuisarts.nl worden de wetenschappelijke richtlijnen gebruikt.
Zoals toegezegd tijdens het Kamerdebat over de initiatiefnota «de noodzaak van gendersensitieve zorg – ongelijke behandeling is betere zorg» zal ik bij betrokken organisaties aandacht vragen voor het vraagstuk gendersensitieve zorg en in dit licht ook de bekendheid die door betrokkenen kan worden gegeven aan endometriose.
Deelt u de mening dat endometriose deel moet zijn van voorlichting over seksuele gezondheid?
Partijen die betrokken zijn bij de voorlichting over seksuele gezondheid zijn vrij om zelf te kiezen welke informatie zij aanbieden en maken hun eigen afwegingen daarbij. Ik ben blij om te constateren dat via verschillende kanalen informatie over endometriose te vinden is. Zo staat bijvoorbeeld op de website van de Endometriose Stichting veel informatie voor patiënten en zorgverleners; www.endometriose.nl. Op het patiëntenplatform van de NVOG (Nederlands Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie) staat tevens informatie over endometriose. Ook is er op thuisarts informatie over endometriose te vinden: Endometriose | Thuisarts.nl.
Jongeren, in dit geval jonge vrouwen, kunnen met vragen over seksualiteit en gezondheid ook terecht bij Sense.info via de website, chatfunctie of telefoon. Sense.info is een site die veel wordt bezocht door jongeren. Er is veel informatie vinden over menstruatie(welzijn). Deze informatie wordt door jongeren relatief vaak gezocht. Onlangs heeft Sense.info daarbij expliciet informatie over endometriose opgenomen (https://sense.info/nl/seks-abc/endometriose).
Bent u bereid om samen met de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD), Rutgers en de Endometriose Stichting te bezien hoe voorlichting over endometriose onderdeel kan worden van de scholingsprogramma’s over seksuele gezondheid op middelbare scholen?
Scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs zijn op grond van het kerndoelonderdeel seksualiteit en seksuele diversiteit verplicht om in hun lesaanbod aandacht te besteden aan seksuele vorming en gezondheid, relaties en seksuele diversiteit. Scholen zijn vrij om zelf te kiezen welke methoden of lespakketten ze hiervoor gebruiken. Binnen het thema seksuele gezondheid besteden diverse lesmethoden aandacht aan menstruatie(welzijn). Het lespakket van de Endometriosestichting is een aanbod dat scholen kunnen gebruiken als zij invulling willen geven aan een aspect van dit kerndoel. Ik zal contact opnemen met de GGD GHOR en Stichting Rutgers met de vraag of de beschikbare informatie die zij bieden over endometriose voldoende is en of er ruimte is om hier meer aandacht aan te besteden.
Welke stappen wilt u zetten om tot betere richtlijnen te komen voor endometriose, zodat diagnoses sneller worden gesteld en de aandoening effectiever wordt behandeld? Bent u bereid om hierover om tafel te gaan met de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) / het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)?
Beroepsgroepen zijn zelf verantwoordelijk voor het onderhoud van het professionele kennissysteem. De beroepsvereniging (Nederlandse Vereniging Gynaecologie en Obstetrie) hanteert de internationale richtlijn (ESHRE) welke zeer actueel en uitgebreid is. Endometriose neemt ook een belangrijke plaats in binnen de onderzoeksprogrammering van de beroepsgroep van de gynaecologen (NVOG). Dit valt uit de kennisagenda 2020–2023
(https://www.nvog.nl/wp-content/uploads/2019/07/NVOG-kennisagenda-2020-2023_def.pdf) van de NVOG op te maken. Endometriose is één van 8 prioritaire onderwerpen voor wat de betreft pijler gynaecologie van NVOG én tevens één van de prioritaire onderwerpen van de pijler voortplantingsgeneeskunde van de NOVG.
De belangrijkste reden voor het diagnostisch delay is naar mijn mening niet zo zeer de hoeveelheid beschikbare kennis is, maar de mate waarin die kennis indaalt in de opleiding en nascholing (zie vraag 8). Ik ben bereid om met de NVOG en de LHV/NHG om de tafel te gaan om te zien welke stappen er gezet moeten gaan worden om sneller een diagnose te kunnen stellen.
Hoeveel geld is nu vanuit de overheid beschikbaar voor onderzoek naar endometriose?
Ik heb geen volledig overzicht van alle onderzoeken die er in Nederland lopen op gebied van endometriose. Via ZonMw worden er in verschillende programma’s onderzoeksgelden beschikbaar gesteld. Voor de universitair medische centra is de beschikbaarheidsbijdrage academische zorg beschikbaar om onderzoek te doen. Hoewel die onderzoeksmiddelen niet ziektespecifiek toegekend worden, is daarbinnen ruimte om ook vragen met betrekking tot endometriose op te pakken. Bij ZonMw zijn er bijv. vragen met betrekking tot endometriose opgepakt binnen het COVID-19 onderzoek3 en doelmatigheidsonderzoek4.
Bent u bereid om geld vrij te maken voor onderzoek naar endometriose en aan te sluiten bij de internationale onderzoekagenda? Zo ja, hoe en hoeveel? Zo nee, waarom niet?2
Zoals besproken in het nota overleg van 14 maart jl., zal ik ZonMW vragen in beeld te brengen op welke wijze er binnen de bestaande en toekomstige onderzoeksprogramma en daarvoor gereserveerde middelen meer aandacht kan komen voor gender en man- vrouw verschillen in onderzoek.
Bent u bereid om naar voorbeeld van de Franse president Macron een Nederlands actieplan voor endometriose op te stellen, waarbinnen tenminste aandacht is voor onderzoek naar oorzaken en behandelmethodes en voor het vergroten van bekendheid over de aandoeningen bij vrouwen en behandelaars?
Ik constateer dat endometriose goed in beeld is bij de verschillende beroepsgroepen als het gaat om het opstellen van hun kennisagenda. Endometriose moet meer bekendheid en aandacht krijgen, zowel voor patiënten maar ook zeker voor zorgverleners. Er is meer aandacht in de opleiding, nascholing en klinische richtlijnen nodig zowel in 1e als 2e lijn. Dit is aan de beroepsgroepen en de opleiding. Ik zal daar hier nadrukkelijk aandacht voor vragen als ik met hen in gesprek ga. Voor patiënten is betrouwbare informatie te vinden over endometriose. Bijvoorbeeld via thuisarts.nl, de website van de endometriose stichting en op het patiëntenplatform (degynaecoloog.nl) van de NVOG (Nederlandse Verenging van Obstetrie en Gynaecologie).
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De inzet van 1G in de culturele sector |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers , Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Testen voor Toegang treft specifieke groep in de culturele sector stevig»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen die in dit artikel geuit worden?
Die zorgen zijn begrijpelijk. Tegelijkertijd kunnen met deze maatregelen grote, ongeplaceerde binnen evenementen voor het eerst sinds lange tijd weer plaatsvinden, waarbij het testbewijs de enige maatregel is. Op 25 februari zijn ondanks een hoog aantal besmettingen veel maatregelen versoepeld. Daar zijn risico’s aan verbonden. In situaties met hoge risico’s worden deze met de inzet van het coronatoegangsbewijs op basis van 1G beperkt. Dat gebeurt bij ongeplaceerde activiteiten waar grote groepen mensen actief en dicht bij elkaar zijn, en waar alcoholgebruik een rol speelt.
Op 15 maart was een nieuw besluitvormingsmoment, waarin de huidige maatregelen opnieuw zijn gewogen op proportionaliteit en noodzakelijkheid. Daarin is aangekondigd dat het Testen voor Toegang per 23 maart niet meer wordt ingezet.
Kunt u nader toelichten waarom bij het loslaten van vele maatregelen, waaronder het coronatoegangsbewijs in het uitgaansleven, er toch voor is gekozen om de 1G-maatregel in te zetten?
Er is versoepeld bij een hoog aantal besmettingen. Het kabinet heeft daarom besloten op hoogrisico locaties, in lijn met het 142e OMT-advies, als mitigerende maatregel met toegangstesten te gaan werken. Met de 1G-maatregel kan het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames op de locaties waar dit wordt ingezet met ongeveer 70% worden gereduceerd, blijkt uit de modellering van de TU Delft e.a2. Hiermee wordt ook het risico verkleind dat werknemers op deze binnenlocaties zelf besmet raken, of dat deelnemers na afloop van een activiteit (kwetsbare) naaste contacten besmetten. Dit geldt alleen voor de hoogste risico’s. Als evenementen geplaceerd, buiten, of met minder dan 500 bezoekers plaatsvinden, dan geldt er geen 1G-verplichting.
Welke andere Europese landen maken gebruik van de 1G-maatregel bij grotere evenementen van meer dan 500 personen? Wat is bij deze landen de argumentatie voor 1G?
Ik heb geen alomvattend overzicht van de maatregelen in alle Europese landen. Uit de internationale vergelijkingen blijkt dat de nabijgelegen landen op verschillende manieren versoepelen en daarbij verschillende vormen van het ctb aanhouden. Er wordt in die landen dus ook gekozen om de risico’s middels een ctb te beperken.
In België werd tot 7 maart het 3G coronatoegangsbewijs (het Corona Safe Ticket) nog breed ingezet voor activiteiten met meer dan 50 (binnen) of 100 (buiten) bezoekers. Evenementen binnen mogen open met een maximale capaciteit van 70% bij dynamische activiteiten en 80% bij niet-dynamische activiteiten, op te hogen bij een luchtkwaliteit onder een gemiddelde van 900 ppm CO23. In Denemarken wordt het ctb niet meer ingezet. In Duitsland verschillen de maatregelen per deelstaat, maar wordt in veel gevallen 2G+ toegepast. Dat betekent dat toegang is beperkt tot mensen die gevaccineerd of hersteld zijn, én getest zijn. In sommige gevallen zijn mensen die geboosterd zijn uitgezonderd van de testverplichting. In bijvoorbeeld Baden-Würrtemberg geldt vanaf 22 februari voor discotheken een 2G+ maatregel, waarbij iedereen getest moet worden4. In Frankrijk werkten discotheken met de Pass vaccinal, waarbij alleen toegang wordt verleend op basis van vaccinatie of een recente besmetting. Die verplichting is per 14 maart vervallen.
Deelt u de zorg van de cultuur- en evenementensector dat mensen de poppodia links zullen laten liggen door de 1G-maatregel?
Met de versoepelingen van 25 februari kunnen alle evenementen weer met de maximale capaciteit doorgang vinden. Bij grote, ongeplaceerde binnenlocaties moeten mensen zich van tevoren laten testen. Er zijn meer dan 800 testlocaties in Nederland en het testen is gratis. Ik verwacht niet dat het testen voor toegang een dusdanige drempel oplevert dat mensen poppodia links laten liggen.
Welk flankerend beleid ziet u voor zich om dit te ondervangen?
Hoewel het kabinet onderkent dat de toegangstest tot een extra overweging kan leiden bij bezoekers verwacht ik, mede gezien de geboden testfaciliteiten, niet dat dit zal leiden tot grote vraaguitval.
Zou bijvoorbeeld nagedacht kunnen worden over teststraten in de buurt van drukbezochte uitgaansgelegenheden en de grotere poppodia, waar mensen snel voor zij naar een feest gaan, zich nog kunnen laten testen? Ziet u daarin kansen om enige mate van spontaniteit weer terug te brengen in het uitgaansleven, ook voor grotere podia?
Testaanbieders worden betaald per uitgevoerde test. Mede door die financiële prikkel is het testaanbod flexibel, en passen testaanbieders het aanbod aan op de testvraag. Dat betekent dat er bij de keuze voor openingstijden en locaties rekening wordt gehouden met de verwachte testvraag. Bovendien werkt de Stichting Open Nederland (SON) met een aanmeldportaal voor 1G-plichtige evenementen. Daardoor heeft SON een goed beeld van de verwachte testvraag. Die lijst wordt ook gedeeld met de testaanbieders, die hun aanbod daarop aan kunnen passen. Ik verwacht dan ook dat testaanbieders zich in de buurt van drukke uitgaansgelegenheden vestigen, voor zover dat nog niet gebeurd is.
Mensen wordt geadviseerd tot twee uur voor aanvang van het evenement te testen. Op die manier is er voldoende tijd om het testresultaat af te wachten, en de uitslag terug te koppelen en worden problemen aan de deur met verlate testresultaten geminimaliseerd.
Deelt u de mening dat de cultuursector als een van de zwaarst geraakte sectoren uit de coronapandemie komt, en dat het past om alle mogelijkheden te onderzoeken die zo normaal mogelijke opening van de cultuursector mogelijk maken? Zo ja, welke alternatieven zijn er nog voorhanden?
Ik erken dat er veel maatregelen zijn die de cultuursector hard hebben getroffen. Om de sector zo veel mogelijk en eerder te openen, is er gewerkt met coronatoegangsbewijzen. In de huidige epidemiologische omstandigheden kunnen hoogrisico evenementen doorgaan met een testbewijs. Vanaf 23 maart vervalt ook voor deze evenementen Testen voor Toegang, en kunnen zij doorgaan zonder testbewijs.
Wat is het perspectief voor de cultuursector na 15 maart aanstaande? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om de 1G-maatregel op te heffen? Of zijn er plannen om na 15 maart 2022 de grens van personen te verhogen naar bijvoorbeeld 1000 personen?
De maatregelen zijn ingevoerd op 25 februari. Op basis van het effect van de versoepelingen op het aantal besmettingen kunnen de maatregelen opnieuw worden overwogen. Als het niet meer proportioneel en epidemiologisch noodzakelijk is, zal het testen voor toegang niet meer worden ingezet. Daarom heb ik besloten Testen voor Toegang vanaf 23 maart niet meer in te zetten.
Kunnen deze vragen zo snel mogelijk maar uiterlijk vóór 10 maart 2022 beantwoord worden?
Ik heb ernaar gestreefd deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Bent u ermee bekend dat een veel plantaardig(er) dieet een enorme positieve bijdrage kan leveren aan onder andere het dempen van de klimaatverandering, het herstel van de natuur en het voorkomen van nieuwe pandemieën? Ziet u hier, als lid van een kabinet met klimaat- en natuurambities, ook een mooie rol voor zichzelf om met een relatieve kleine aanpassing in het aanbod van voedsel (op uw departement) een voortrekkersrol te nemen?1 2
Ik ben bekend met de positieve bijdrage die een gebalanceerd voedingspatroon kan leveren aan mens en milieu. Bedrijfsrestaurants van de overheid voldoen daarom aan het MVI-inkoopcriterium Overheidsniveau Gezonde Catering. Het Overheidsniveau Gezonde Catering gaat uit van de Richtlijn Eetomgevingen van het Voedingscentrum. Hierdoor wordt stap voor stap gewerkt aan het verschuiven van het aanbod richting de Schijf van Vijf met gezondere en duurzamere keuzes. Hoe meer producten uit de Schijf van Vijf er worden aangeboden, hoe beter het is voor mens en milieu. Hiermee worden werknemers bij de rijksoverheid geholpen om ook op het werk gezonder en duurzamer te eten en te drinken in het bedrijfsrestaurant, de koffiecorner en tijdens bijeenkomsten.
Onderschrijft u de wetenschappelijke inzichten dat een plantaardig(er) dieet zelfs dubbele klimaatwinst oplevert – niet alleen zorgt een afname van het aantal dieren dat wordt gefokt en gedood voor voedsel voor een forse afname van de uitstoot van broeikasgassen, ook zorgt het ervoor dat er landbouwgrond vrijkomt (die immers niet meer nodig is voor het verbouwen van veevoer) die kan worden teruggeven aan de natuur om zo blijvend veel meer CO2 vast te leggen?3
Het kabinet zet in op een gezond en duurzaam voedingspatroon, gebaseerd op de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het Voedingscentrum biedt informatie op basis van wetenschappelijke en onafhankelijke inzichten. Onderdeel hiervan is dat een toename van het aandeel plantaardige eiwitten in het voedingspatroon een belangrijke bijdrage kan leveren aan zowel het klimaat, als aan de gezondheid. Daarmee onderschrijft dit kabinet deze wetenschappelijke inzichten. Om toe te werken naar een duurzamer voedingspatroon van de consument, is het belangrijk om naar de kansen èn obstakels te kijken binnen het hele voedselsysteem, van boer tot consument, en alles wat daar tussen zit in de keten.
Bent u bekend met het besluit van de burgemeester van New York om op alle scholen in de stad op vrijdag voortaan plantaardige maaltijden in de kantines aan te bieden (Vegan Fridays)? Deelt u de mening dat ook hier het mes aan meerdere kanten snijdt, namelijk én klimaatwinst én een gevarieerd en gezond menu en een goed voorbeeld voor de scholieren?4
Ik ben bekend met dit besluit. In Nederland is eten volgens de Schijf van Vijf het uitgangspunt voor een gezond voedingspatroon. Als je eet volgens de Schijf van Vijf dan eet je producten die gezondheidswinst opleveren. Ook is het goed voor het milieu. Plantaardige maaltijden dragen bij aan klimaatwinst en een gevarieerd en gezond menu. In Nederland zetten we in op voedseleducatie via de programma’s Gezonde School, Jong Leren Eten en de Gezonde Schoolkantine. Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat het in Nederland geen wettelijke taak van het onderwijs is om een lunch aan te bieden, daarnaast is bij lange na niet in elke school een kantine aanwezig.
Bent u bereid mee te doen met de Nationale week zonder vlees en zuivel (van 7 tot en met 13 maart aanstaande)? Doet uw departement ook mee?
Ja. De bedrijfscatering op mijn ministerie is deelnemer van de Nationale week zonder vlees en zuivel. Daarnaast is er de hele week een actie op intranet waarin vegan recepten worden gepost en medewerkers ook worden uitgenodigd recepten te delen. De verzamelde recepten zullen worden samengevoegd in een kookboekje dat eveneens op intranet zal worden aangeboden.
Bent u bereid om op uw departement het principe «Carnivoor? Geef het door!» in te voeren, wat inhoudt dat plantaardig voedsel (geen vlees en andere dierlijke producten) de norm wordt, waarbij ambtenaren en gasten van het ministerie op bestelling dierlijke producten kunnen eten zodat niemand in keuzevrijheid wordt beperkt?
Mijn departement werkt aan alle aspecten van verduurzaming van onze bedrijfsvoering, waaronder voeding. Daarin is er veel aandacht voor de verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten, zie ook mijn antwoord hierboven. Het principe waarin de vegetarische keuze de standaard is voor vergaderlunches en recepties is daar bijvoorbeeld ook een belangrijk onderdeel van. Belangrijk uitgangspunt hierbij is de Schijf van Vijf. Hierbinnen is ruimte voor vlees en zuivel, maar wordt actief gestuurd op een aanbod waarbinnen de duurzame keuze de normale en gemakkelijke keuze is. Daarnaast wordt door BZK interdepartementaal onderzocht hoe meer lokale en biologische producten kunnen worden gebruikt.
Kunt u deze vragen (alleen namens uw eigen departement) beantwoorden voor 7 maart 2022?
Dat is me helaas niet gelukt.