Baby Donna |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel over baby Donna en de op handen zijnde uitspraak van de Belgische rechter?1
Is een dergelijk drama, zoals rond baby Donna in 2005, op dit moment nog mogelijk in Nederland? Zo ja, welke beleidsregels zouden een dergelijke zaak tegenwoordig onmogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat dit drama voor baby Donna hopelijk vandaag tot een eind zal komen? Zal de uitspraak van de Belgische rechter consequenties hebben voor baby Donna, ervan uitgaande dat u op de hoogte bent van de uitspraak? Zo ja, welke?
Hoe vaak is er de afgelopen tien jaar gebruik gemaakt van het draagmoederschap? Hoe vaak heeft dat geleid tot problemen vergelijkbaar met het drama rond baby Donna? Hebt u inzicht in hoe draagmoederschap in andere Europese landen is geregeld? Zo ja, is de regelgeving wezenlijk anders met de regelgeving in Nederland?
Is er op Europees niveau de afgelopen jaren gesproken over draagmoederschap? Zo ja, wat is er besproken en afgesproken in Europees verband over draagmoederschap?
Als dit onderwerp niet op de Europese agenda heeft gestaan, bent u van mening dat dit, gezien het grensoverschrijdend karakter, op de Europese of internationale agenda geplaatst moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken?
Het onderwerp draagmoederschap heeft internationaal de aandacht. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 16 december 2011, beraadt de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zich op de mogelijkheid en wenselijkheid van een mondiaal verdrag op het terrein van draagmoederschap. In dit kader heeft het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie in april 2012 het mandaat gekregen om informatie over de aard en omvang van internationaal draagmoederschap en de problemen die hieruit voortkomen te verzamelen.
De eventuele totstandkoming van een verdrag op het terrein van draagmoederschap zal veel tijd in beslag nemen. Ik acht het wenselijk en noodzakelijk om eerder maatregelen te treffen om de praktische knelpunten op het gebied van interlandelijk commercieel draagmoederschap zoveel mogelijk op te lossen. Voor de voorgestelde maatregelen verwijs ik u naar mijn brief van 16 december 2011.
Is (aanvullende) nationale of Europese regelgeving nodig om draagmoederschap beter te stroomlijnen en kinderhandel te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet er veranderen en hoe gaat dat ze beslag krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een de reclassering de huisvesting van een zwervende pedofiel zou blokkeren |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de reclassering de huisvesting van een zwervende pedofiel zou blokkeren?1
Ja.
Is het waar dat S. van der V. in augustus dit jaar een woning heeft gevonden in een plaats in Gelderland, maar dat de reclassering informatie hierover heeft gedeeld met de betreffende gemeente en met de verhuurder?
Dit is niet waar. In juni 2012 kwam betrokkene, na de partiële tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf, vrij en werd het reclasseringstoezicht hervat. Nog tijdens maar ook na detentie is door de reclassering gepoogd met betrokkene te overleggen over een hem aangeboden woning in de provincie Gelderland. Deze gesprekken zijn door betrokkene alle geweigerd. Bovendien heeft betrokkene de woonplaats in de media kenbaar gemaakt, waarna het woningaanbod werd ingetrokken.
Is het waar dat de reclassering het adres van S. van der V. geheim had moeten houden, omdat hem anders het risico van een gebiedsverbod boven het hoofd hing?
Het hof heeft op 15 maart 2012 de partiële tenuitvoerlegging gelast van de aan betrokkene opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf. Hierbij overwoog het hof: «In het concrete geval van veroordeelde, die reeds bij herhaling met gebiedsverboden is geconfronteerd vanwege zijn strafrechtelijk verleden, kan de situatie zich voordoen dat de taak om hulp en steun aan de veroordeelde te bieden met zich brengt dat de Reclassering het adres van de veroordeelde niet aan de ketenpartners doorgeeft. Dit zal in ieder geval aan de orde zijn indien er aanwijzingen zijn dat veroordeelde in een bepaalde gemeente opnieuw op grond van zijn verleden met een gebiedsverbod zal worden geconfronteerd. Dan dient de wettelijke en door de rechter opgelegde taak zwaarder te wegen dan de door de Reclassering met ketenpartners gemaakte afspraken.»
Is het waar dat S. van der V. vervolgens zelf woonruimte heeft geregeld in een woongroep voor ouderen, maar dat deze informatie opnieuw is doorgespeeld aan de betreffende verhuurder? Zo ja, kunt u duidelijk maken wie er voor het uitlekken van deze informatie verantwoordelijk is?
Betrokkene heeft in eerste instantie zelfstandig gereageerd op vacante woonruimte in een woongroep voor senioren. Het Openbaar Ministerie heeft deze kennis, uit hoofde van haar verantwoordelijkheid om melding te doen van potentieel dreigende maatschappelijke onrust, in het driehoeksoverleg met de burgemeester van beoogde woonplaats gedeeld. De desbetreffende burgemeester voorzag in deze fase geen noodzaak zich in de zaak te mengen. Om de beoogde huisvesting van betrokkene op een zo goed mogelijke wijze te begeleiden hebben de ketenpartners, nadat de burgemeester was ingelicht, hierover direct overleg gehad. Helaas is het uiteindelijk niet gekomen tot een huurovereenkomst. Betrokkene heeft uit onvrede over de door de wooncorporatie gestelde eisen wederom media-aandacht gezocht, waarbij hij de woonplaats en het adres van de beoogde woning bekend heeft gemaakt. Hierop heeft de wooncorporatie het woonaanbod ingetrokken, omdat zij toen het risico voor de leefomgeving te groot achtte.
Wat vindt u ervan dat S. van der V. thans weer over straat lijkt te zwerven, buiten het vizier van reclassering, met alle mogelijke gevolgen van dien?
Betrokkene heeft inmiddels een nieuwe tijdelijke huisvesting gevonden. Het vinden van huisvesting is in eerste instantie zijn eigen verantwoordelijkheid. Zijn adres is bekend bij de reclassering. Na het intrekken van het woningaanbod waaraan wordt gerefereerd in het antwoord op vraag 4, heeft de reclassering betrokkene aangeboden in samenwerking met IrisZorg te willen zoeken naar permanente woonruimte voor hem. Betrokkene heeft hierop aangegeven liever in een andere regio woonruimte te willen zoeken, waarop de reclassering heeft aangeboden hem hierbij te ondersteunen. Betrokkene houdt zich sinds zijn vrijlating in juni 2012 aan de voorwaarden van de reclassering.
Kunt u zicht bieden op een spoedige oplossing die voor alle betrokkenen veilig en aanvaardbaar is? Kunt u de Kamer daarover informeren?
Zie antwoord vraag 5.
De tegemoetkoming van adoptiekosten |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw brief van 22 december 20111? Zo ja, klopt het dat de daarin genoemde tegemoetkoming in de adoptiekosten geldt voor de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2013?
Ja. Het klopt dat de daarin genoemde tegemoetkoming in de adoptiekosten geldt voor de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2013.
Bent u bereid om ook vanaf 1 januari 2013 de tegemoetkoming in de adoptiekosten te effectueren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke voorwaarden wordt deze tegemoetkoming voortgezet? Wat vindt u er bijvoorbeeld van om deze tegemoetkoming afhankelijk te stellen van het genoten inkomen?
In mijn brief van 4 oktober 20122 ben ik ingegaan op de toezegging die ik tijdens het overleg van 19 april 2012 met uw Kamer heb gedaan. In aanloop naar het overleg van 19 april 2012 heb ik bij brief van 13 maart 20123 aangegeven dat ik oog heb voor de kosten die interlandelijke adoptie met zich mee brengen. Echter, gezien de huidige economische situatie en de daarbij behorende bezuinigingsopdracht, vind ik het niet verantwoord om met een alternatief te komen voor adoptieouders voor de periode na 1 januari 2013.
Schutterijen die aanlopen tegen knelpunten in de wapenwet- en regelgeving |
|
Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezegging1 dat u opnieuw zult kijken naar de Circulaire wapens en munitie 2005 (Cwm) om te bezien of schutterijen een eigen regelgeving zouden moeten krijgen?
Ja.
Is het waar dat aan deze toezegging gevolg is gegeven door middel van het project evaluatie en aanpassing van de Circulaire wapens en munitie 2005 (Cwm 2005)? Klopt het dat een aantal belanghebbende organisaties, waaronder diverse schutterijen, bij deze evaluatie zijn betrokken en dat zij knelpunten uit de praktijk naar voren mochten brengen?
De evaluatie van de Circulaire wapens en munitie 2005 (Cwm 2005) heeft plaatsgevonden voordat ik de betreffende toezegging deed.
In 2010 en 2011 is bezien of de schutterijen eigen regelgeving zouden moeten krijgen. Dit punt is onder andere meegenomen in de evaluatie van de Cwm. Bij deze evaluatie hebben verschillende partijen, waaronder de schutterijen, input geleverd over knelpunten in de Cwm 2005 en over verbeteringen. Tijdens en na de evaluatie hebben gesprekken met vertegenwoordigers van de schutterijen plaatsgevonden.
Is het waar dat hierop in ieder geval door de Oud Limburgse Schuttersfederatie (OLS) is gereageerd? Zo ja, kunt u duidelijk maken wat er met haar inbreng is gedaan?
Het klopt dat ook de Oud Limburgse Schuttersfederatie (OLS) input heeft geleverd. De Cwm 2005 is in januari 2012 vervangen door de Circulaire wapens en munitie 2012. Deze circulaire is vervolgens in oktober 2012 vervangen door de Circulaire Wapens en Munitie 2012 II (Cwm 2012 II). Daarbij is geen wijziging aangebracht ten aanzien van de positie van schutterijen.
Bent u ermee bekend dat de OLS in de praktijk nog steeds tegen problemen aanloopt, waaronder in ieder geval de onder de vragen 5 t/m 9 bedoelde problemen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vragen 5 tot en met 9.
Bent u ermee bekend dat binnen het schutterijwezen het dragen van categorie III- (onklaar gemaakt) en IV-wapens tijdens exercitiewedstrijden en het oefenen hiervoor problematisch is, in die zin dat voor het meevoeren in optochten in artikel 31 van de Regeling wapens en munitie (Rwm) een vrijstelling verleend is, maar dat voor het dragen tijdens de exercitie en het oefenen buiten de optocht geen vrijstelling geldt?
Ja. Ik zal bezien of de wet- en regelgeving op dit punt aanpassing behoeft.
Bent u ermee bekend dat het steeds moeilijker is om historisch verantwoorde wapens te vinden die bij de uniformen van de schutterijen passen? Bent u ermee bekend dat er wel nabootsingen op de markt zijn, maar dat het voorhanden hebben daarvan valt onder artikel 2, eerste lid, cat. I sub 7 van de Wwm (voor be- of afdreiging geschikt), en is verboden in artikel 13 van de Wwm? Klopt het dat voor dit verbod nauwelijks ontheffingen worden verleend?
Ik ben daarmee bekend.
In het afgelopen jaar is 1 ontheffingsverzoek gedaan dat op categorie I, onder 7, Wwm wapens ziet. Dit verzoek is afgewezen.
Bent u ermee bekend dat er onduidelijkheden zijn over het sponsorschieten (waarbij personen die, omdat zij door sponsoring de schutterij mede mogelijk maken, onder toezicht en leiding van een buksmeester een aantal schoten met de schuttersbuksen mogen lossen op traditionele doelen), in die zin dat sponsorschieten ingevolge art. 2.2.5 Cwm mogelijk zou moeten zijn onder de noemer promotieactiviteiten, maar dat niet ieder politiekorps hier op dezelfde manier mee omgaat?
Ik ben bekend met de genoemde gebruiken. Naar aanleiding van deze vragen zal ik de introducéregeling in onderdeel B, 2.2.5. van de Cwm 2012 II bezien. Waar nodig zal dat tot aanpassing van de wet- en regelgeving leiden.
Bent u ermee bekend dat het bij schutterijen traditie is om kinderen onder de achttien jaar bekend te maken met het schuttersgebeuren, ook om jeugdleden te werven, om zo het voortbestaan van de schutterijen te verzekeren? Bent u ermee bekend dat deze kinderen onder directe leiding en toezicht van een buksmeester (wapenbeheerder) met een luchtdrukgeweer op traditionele wijze op de daarvoor aangewezen doelen schieten? Bent u ermee bekend dat volgens uw ministerie het schieten onder onmiddellijk toezicht en onder onmiddellijke leiding van een wapenbeheerder valt onder het begrip «overdragen», als bedoeld in artikel 1, sub 11 van de Wwm, maar dat de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA) daar anders over denkt en dat ook uit de toelichting op de Cwm anders blijkt? Bent u ermee bekend dat, mocht bovenvermelde handeling onder het begrip «overdragen» vallen, het voor schutterijen onmogelijk zou zijn om bedoelde traditie te handhaven en de jeugd te interesseren voor het historisch schieten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ermee bekend dat de buksmeesters (verlofhouders) ingevolge de Cwm in bezit moeten zijn van een KNSAâ€licentie, en dat zij, om deze te krijgen, verplicht lid moeten worden van de KNSA? Bent u ermee bekend dat, mede doordat schutterijen zich actief bezighouden met de wapenveiligheid, en zij zelf controleren of de buksmeester in bezit is van een Verklaring Omtrent het Gedrag, ook zelf licenties zouden kunnen uitschrijven? Deelt u de conclusie dat de verplichting om lid te worden van de KNSA om die reden kan vervallen?
Ik ben ermee bekend dat buksmeesters op grond van de Cwm 2012 II in bezit moeten zijn van een licentie van de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA), dat zij daartoe lid moeten worden van de KNSA en dat schutterijen zich actief bezighouden met wapenveiligheid. De daaraan in de vraag verbonden conclusies dat schutterijen ook zelf licenties zouden kunnen uitschrijven en dan geen lid hoeven te worden van de KNSA, deel ik niet.
Bent u bereid de hierboven genoemde knelpunten zodanig aan te pakken dat zij naar tevredenheid van het schutterijwezen kunnen worden opgelost? Zo nee, kunt u duidelijk maken op welke punten u niet tegemoet kunt komen aan bedoelde wensen en waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Marokkaanse gevangenen naar eigen land |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Marokkaanse gevangenen naar eigen land»?1
Ja.
Deelt u de mening dat ook in Nederland een (te) groot deel van de gevangenen de Marokkaanse nationaliteit heeft?
Het percentage gedetineerden met de Marokkaanse nationaliteit bedroeg in 2011 en 2012 (tot 30 september jl.) ca. 5% van de totale instroom. Van de groep gedetineerden met de Marokkaanse nationaliteit die in 2012 is ingestroomd heeft 36% eveneens de Nederlandse nationaliteit, beschikt 1% naast de Marokkaanse nationaliteit tevens over een andere nationaliteit en heeft 63% alleen de Marokkaanse nationaliteit. Voor de totale instroom gedetineerden geldt aldus dat 3,15% alleen over de Marokkaanse nationaliteit beschikt.
Deelt u de mening dat gevangeniskosten hoog zijn en dat hierop bezuinigd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt een zogeheten Interdepartementaal Beleidsonderzoek bij DJI uitgevoerd waarin de mogelijkheden worden onderzocht voor een hogere efficiency, met name op het gebied van huisvesting en personeel.
Deelt u de mening dat het goedkoper is voor de Nederlandse staat als mensen met een andere nationaliteit hun straf in eigen land uitzitten, zodat de Nederlandse belastingbetaler hier niet voor op hoeft te draaien? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat het overdragen van de tenuitvoerlegging van straffen van gedetineerden met een andere nationaliteit aan een ander land goedkoper is dan tenuitvoerlegging van de straf in Nederland. Voor zover mogelijk gebeurt dit ook, bijvoorbeeld in het kader van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) naar landen waarmee Nederland een zogenoemde WOTS-relatie heeft. De betrokken gedetineerde dient dan in te stemmen met de overdracht van de strafuitvoering naar het land van herkomst.
Naast de WOTS is op 1 november jl. de Wet Wederzijdse Erkenning en Tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke Sancties (WETS) in werking getreden. Op grond hiervan kunnen EU-onderdanen verplicht worden overgedragen aan hun land van herkomst.
Deelt u de mening dat gevangenen met de Marokkaanse nationaliteit verplicht zouden moeten worden hun straf in Marokko uit te zitten?
Veroordeelden behoren hun straf in beginsel uit te zitten in het land van veroordeling, ongeacht hun nationaliteit. Daarop zijn twee uitzonderingen gemaakt: binnen de Europese Unie geldt op steeds meer terreinen het principe van wederzijdse erkenning, waarbij de EU als één rechtsruimte wordt beschouwd. Sinds 1 november 2012 is dit ook van toepassing op het uitvoeren van gerechtelijke vonnissen: de veroordeelde dient, op grond van de hierboven genoemde WETS, zijn vonnis onverkort uit te zitten in het EU-land van herkomst. De tweede uitzondering betreft de vrijwillige overbrenging naar het land van herkomst ten behoeve van de resocialisatie, wanneer met dat land een WOTS-relatie bestaat. Een dergelijke overbrenging behoeft niet alleen de instemming van de betrokken gedetineerde, maar ook van het ontvangende land. Dat ontvangende land kan niet gedwongen worden tot overneming.
Nederland en Marokko hebben al een bilateraal WOTS-verdrag gesloten. Op basis daarvan is vrijwillige overbrenging mogelijk voor Marokkaanse gedetineerden die niet tevens de Nederlandse nationaliteit hebben en niet in Nederland geworteld zijn.
Vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie zal worden geïnformeerd of er in hoeverre er mogelijkheden zijn om een bilaterale (aanvullende) overeenkomst te sluiten tussen Nederland en Marokko.
Bent u bereid om net als de Belgische minister van Justitie zo snel mogelijk een overeenkomst te sluiten met de Marokkaanse overheid, waardoor Marokkaanse gevangen hun straf in eigen land kunnen uitzitten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de (dubbele) nationaliteit van gevangenen te registreren? Zo nee, waarom niet?
Binnen het gevangeniswezen wordt de nationaliteit (ook de dubbele) van een gedetineerde standaard vastgelegd in het bronsysteem.
Adoptie in Afrikaanse landen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos van maandag 6 oktober 2012 over adoptie uit Afrikaanse landen?1
Ja.
Deelt u de mening dat adoptieorganisaties niet altijd professioneel te werk gaan? Zo nee, wat is uw mening dan over vergunninghouders? Zo ja, hoe komt dat volgens u en wat kunt en wilt u hieraan doen?
In mijn brief van 13 maart 20122 aan uw Kamer en tijdens het algemeen overleg van 19 april 20123 heb ik aangegeven dat er sprake is van een doelmatig systeem van organisaties die ieder hun eigen rol in het adoptieproces spelen. Wel vereist publiek-private samenwerking tussen de Nederlandse overheid en particuliere adoptieorganisaties meer kwaliteit en professionaliteit van alle ketenpartners. Dit is, gezien de geconstateerde moeilijkheid om de betrouwbaarheid van de informatie over het kind uit landen van herkomst te kunnen verifiëren, mede van belang in verband met de noodzaak om beter in te kunnen spelen op het veranderende profiel van adoptiekinderen en hetgeen dit van de aspirant-adoptiefouders vraagt. Daarnaast zal ik de controlemogelijkheden voor de adoptieorganisaties en de Centrale autoriteit versterken en zo nodig aanscherpen.
Wat heeft u gedaan toen u constateerde dat vergunninghouders niet altijd weten wat er precies in de adoptielanden speelt? Zouden vergunninghouders betere controle moeten uitoefenen in de adoptielanden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Wereldkinderen de waarheid niet heeft willen delen met de adoptiefmoeder van I.? Zo ja, waarom heeft Wereldkinderen dit opzettelijk verzwegen? Heeft u Wereldkinderen hierop aangesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er gewisseld tussen Wereldkinderen en het ministerie?
Kent u het rapport «Fruits of Ethiopia»? Kunt u het rapport met uw visie hierop naar de Kamer sturen? Is het waar dat Wereldkinderen het rapport «Fruits of Ethiopia» niet naar buiten heeft willen brengen?
Ja, het rapport is bekend. Het rapport dateert van 2009 en zag op een onderzoek naar negentien willekeurige adoptiedossiers. Uw Kamer is al in algemene zin over de resultaten van het onderzoek geïnformeerd tijdens een Algemeen Overleg van 6 oktober 20094 met de toenmalige minister van Justitie. Tevens is naar aanleiding hiervan uw Kamer per brief van 16 februari 20105 geïnformeerd over de adoptiesituatie in Ethiopië en de maatregelen die zijn genomen om de zorgvuldigheid en zuiverheid van adopties uit Ethiopië te versterken.
De reden dat het rapport niet naar buiten is gebracht is vanwege de privacygevoeligheid van de informatie en de geconstateerde onjuistheden die in het rapport stonden.
Is het waar dat u met Wereldkinderen een gesprek zou hebben of heeft gehad over de geheimhouding van het rapport? Heeft het gesprek tussen u en Wereldkinderen reeds plaats gevonden zoals gesuggereerd werd in de uitzending? Zo ja, wat heeft het gesprek opgeleverd? Zo nee, wanneer zal het gesprek plaatsvinden en kunt u de Kamer informeren over de inhoud van dit gesprek?
Ja, er is in 2009 gesproken met Wereldkinderen over het rapport naar aanleiding van de beslissing van Wereldkinderen om de adoptieprocedures uit Ethiopië tijdelijk stil te leggen op basis van de conclusies uit het rapport. Gesproken is over de inhoud van het rapport en de te nemen maatregelen zoals opgenomen in de brief aan uw Kamer van 16 februari 2010. Ten aanzien van de vraag of er over geheimhouding van het rapport is gesproken, wijs ik op de beantwoording van vraag 5 over de privacygevoeligheid.
Is het waar dat voormalig directeur van Wereldkinderen geen onderzoek mocht doen naar niet goed verlopende adopties en corruptieve adoptie? Is het waar dat ambtenaren van het ministerie haar dat hebben verboden? Zo ja, waarom vindt het ministerie dat transparantie niet hoort binnen de adoptiewereld? Zo nee, wat is niet waar aan de uitspraken van de voormalig directeur? Wat is uw mening over de suggestie dat de geheimhouding van het rapport een puur economisch motief moet zijn geweest? Kunt u met zekerheid zeggen dat economische motieven nooit een rol hebben gespeeld binnen de adoptiewereld in zowel Nederland als de landen van waaruit Nederland adopteert? Zo nee, waarom niet?
De situatie waar aan wordt gerefereerd dat de voormalig directeur van Wereldkinderen geen onderzoek mocht doen, ziet op adopties uit China en niet op het genoemde rapport dat ziet op adopties uit Ethiopië. Voor de inhoudelijke beantwoording verwijs ik naar de beantwoording van Kamervragen6 en de bespreking hierover tijdens het algemeen overleg met uw Kamer van 6 oktober 2009
Hoeveel kinderen zijn de afgelopen tien jaar uit Ethiopië geadopteerd en van hoeveel van die adopties is niet duidelijk of het om een discutabele adoptie gaat? Zijn de signalen uit Ethiopië dusdanig dat de adoptie (tijdelijk) stopgezet moet worden? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen tien jaar zijn er gemiddeld per jaar 48 kinderen uit Ethiopië geadopteerd. Naar aanleiding van het genoemde rapport zijn adoptiedossiers nader onderzocht en zijn aanvullende maatregelen genomen om de zorgvuldigheid van de procedure te versterken.
Sinds de conclusies zoals neergelegd in de brief van 16 februari 2010 aan uw Kamer, zijn de ontwikkelingen in Ethiopië zodanig dat ik geen aanleiding zie om de beslissing van de toenmalige minister van Justitie te herzien. De Ethiopische autoriteiten werken sinds 2009 hard aan de versterking van hun adoptieprocedures. De Ethiopische autoriteiten hebben het voornemen om begin 2013 een bezoek te brengen aan Nederland en zal overleg plaats vinden met onder andere de Nederlandse autoriteiten.
Deelt u de mening van voormalig directeur van Wereldkinderen Ina Hut dat de adoptiewereld een gesloten wereld is? Zo ja, wat zou er moeten veranderen?
Bij interlandelijke adoptie is het van belang dat de zorgvuldigheid en de zuiverheid van de adoptieprocedure zo veel mogelijk geborgd is, waarbij het belang van het kind voorop staat. Transparantie van de adoptieprocedures zowel in het land van herkomst als in het land van ontvangst is daarom van groot belang. Dit komt de betrouwbaarheid en kwaliteit van de adoptieprocedure ten goede. Met de maatregelen die ik in mijn brief van 13 maart 2012 met uw Kamer heb besproken en waar uw Kamer mee heeft ingestemd, wil ik daar ook uitvoering aan geven.
Hoe worden de adopties die nog in de pijplijn zitten vanuit Oeganda afgerond? Om hoeveel adopties gaat het? Deelt u de mening dat alleen adopties die zorgvuldig zijn onderzocht doorgang mogen vinden? Hoe gaat u er voor zorgen dat adopties in het algemeen zorgvuldiger worden voorbereid? Hoe gaat u dat doen ten aanzien van de adopties die in de eindfase van de procedure zitten?
Voor het antwoord op de vragen over adopties uit Oeganda wijs ik op de brief van 4 oktober 20127 die aan uw Kamer is gestuurd.
Deelt u de mening dat de toezicht op adoptieprocedures, vergunninghouders en de contacten in het adoptieland beter moet? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Wanneer begint u hier mee?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere landen in Afrika waarbij vraagtekens bij de adoptie gezet kunnen worden? Zo nee, hoe zeker bent u hiervan? Zo ja, uit welke landen en wat is er misgegaan?
Er zijn geen signalen dat er misstanden zijn of hebben plaatsgevonden in andere Afrikaanse landen dan die landen waar ik, of mijn voorgangers, uw Kamer over hebben geïnformeerd.
Zijn de belangen van kinderen die ter adoptie worden aangeboden op dit moment voldoende gewaarborgd?
Ja.
Worden (negatieve) ervaringen met adoptielanden gedeeld met andere Europese landen? Zo ja, heeft u onlangs contact gehad met uw Europese collega's ten aanzien van uw ervaring met Oeganda? Zo nee, waarom worden ervaring die de Europese landen opdoen ten aanzien van adoptielanden niet met elkaar gedeeld?
Ja, er is vier maal per jaar overleg met andere Europese Centrale autoriteiten waar informatie wordt uitgewisseld over de landen van waaruit geadopteerd wordt, waaronder Oeganda. De laatste bijeenkomst heeft in september 2012 plaatsgevonden.
Het bericht dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland onder verscherpt toezicht is gesteld |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland onder verscherpt toezicht is gesteld?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland al bijna drie jaar onvoldoende scoort op de kwaliteit van de adviezen over kinderbeschermingsmaatregelen?
In 2010 heeft de Inspectie Jeugdzorg een landelijk onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de besluiten van de Raad voor de Kinderbescherming en bureau jeugdzorg om al dan niet een raadsonderzoek te starten. Het oordeel van de inspectie luidde toen dat de zorgvuldigheid waarmee de Raad en bureau jeugdzorg besluiten nemen om wel of geen raadsonderzoek te starten onvoldoende was. Dat gold voor alle onderzochte regio’s.
In 2011 heeft de inspectie vervolgonderzoek gedaan naar de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van bureau jeugdzorg aan de Raad voor de Kinderbescherming. Bij dit vervolgonderzoek bleek de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van twee bureaus jeugdzorg, Haaglanden en Groningen, niet voldoende. De inspectie heeft deze bureaus jeugdzorg verzocht de benodigde verbeteringen zo spoedig mogelijk in te voeren.
Bureau jeugdzorg Haaglanden heeft vervolgens maatregelen getroffen om de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek te verbeteren. Medio 2012 heeft het bureau een interne audit verricht naar de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek. Daaruit bleek dat de kwaliteit nog niet voldoende was. In september 2012 heeft de inspectie de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van zowel bureau jeugdzorg Haaglanden als Zuid-Holland getoetst. De kwaliteit was bij beide bureaus niet voldoende. Om die reden heeft de inspectie bureau jeugdzorg Haaglanden en Zuid Holland onder verscherpt toezicht gesteld. Beide bureaus zijn niet in staat gebleken om de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek te verbeteren, ondanks herhaald toezicht van de inspectie en voorgenomen verbetermaatregelen van de instelling. Hieruit constateert de inspectie dat het aan kwaliteitsbewaking van bureau jeugdzorg heeft ontbroken. Het verscherpt toezicht betreft daarom zowel de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek als het bewaken van deze kwaliteit.
Kunt u aangeven wat er in de tussentijd is gebeurd om de kwaliteit van de adviezen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom de ondernomen actie in de afgelopen jaren onvoldoende is geweest om een (voldoende) verbetering tot stand te brengen bij het genoemde bureau Jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de kwaliteit van de adviezen die de Raad voor de Kinderbescherming aan de kinderrechter heeft voorgelegd?
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna Raad) heeft een zelfstandige onderzoekstaak binnen de jeugdzorg. De inspectie heeft geconstateerd dat in de regel de kwaliteit van de meldingen van bureaus jeugdzorg van voldoende kwaliteit zijn. Wanneer er wel onduidelijkheden in de melding van bureau jeugdzorg aan de Raad staan dan wel informatie ontbreekt, bevraagt de Raad standaard bureau jeugdzorg. Zo nodig wordt afgesproken dat bureau jeugdzorg de informatie aanvult, terwijl de Raad zijn onderzoek start. Op basis van dit onderzoek vraagt de Raad de kinderrechter, indien noodzakelijk, om een kinderbeschermingsmaatregel. De Raad is bovendien bij de bureaus jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland extra alert op de volledigheid en juistheid van de melding of het verzoek om onderzoek dat zij krijgt. Op deze manier is de kwaliteit van het verzoek aan de kinderrechter gewaarborgd.
Zijn er op basis van deze adviezen van dit bureau Jeugdzorg kinderbeschermingsmaatregelen door de kinderrechter uitgesproken, terwijl de Inspectie op de hoogte was van de slechte kwaliteit van de adviezen? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan?
Niet de adviezen van bureau jeugdzorg, maar het eigenstandige onderzoek van de Raad leidt tot een verzoek aan de kinderechter. Zie ook antwoord op vraag 5.
De kwaliteit van de melding van bureau jeugdzorg heeft mogelijk wel invloed op de duur van het onderzoek door de Raad en de snelheid waarmee een maatregel geëffectueerd kan worden. Gedurende het onderzoek van de Raad loopt, indien mogelijk, de vrijwillige hulpverlening door. Als dit niet mogelijk is, wordt overwogen of een voorlopige maatregel nodig is. Hierdoor blijft er zicht op de veiligheid van het kind bestaan.
Kunt u aangeven hoeveel ouders en kinderen hiervan de dupe zijn geweest, en wat de effecten zijn voor de getroffen ouders en kinderen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of dit kwaliteitsprobleem bij andere bureaus Jeugdzorg ook speelt? Kunt u dit onderbouwen?
Bij het vervolgonderzoek van de inspectie in 2011 bleek de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van twee bureaus jeugdzorg, Haaglanden en Groningen, niet voldoende. Bureau jeugdzorg Groningen heeft naar aanleiding van de aanbeveling van de inspectie uit 2011 maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren. De inspectie heeft deze verbeteringen in 2012 nauwgezet gevolgd. In september 2012 heeft de inspectie de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van bureau jeugdzorg Groningen opnieuw getoetst. De inspectie beoordeelt de kwaliteit van de meldingen van dit bureau op basis van deze laatste toets als voldoende.
Welke conclusies trekt u ten aanzien van het instrumentarium dat wordt ingezet bij het verbeteren van dergelijke situaties bij bureaus Jeugdzorg? Is dat instrumentarium voldoende?
Provincies en stadsregio’s zijn primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg die jeugdzorgaanbieders en de bureaus jeugdzorg leveren. De inspectie houdt hier toezicht op. Indien de inspectie van mening is dat de kwaliteit onvoldoende is, heeft zij diverse mogelijkheden om in te grijpen:
In het kader van het nieuwe jeugdzorgstelsel ben ik, samen met mijn collega bewindslieden, aan het bezien hoe het geïntegreerd Rijkstoezicht op jeugd vorm gaat krijgen. Uiteraard wordt ook bekeken over welke instrumenten de Rijkstoezichthouder zou moeten beschikken. Inmiddels is besloten dat de handhavingstaak na de stelselwijziging bij de Rijkstoezichthouder komt te liggen.
Daar waar de inspectie constateert dat instellingen niet aan de vereiste kwaliteitseisen voldoen moet snel, maar in het belang van het kind, zorgvuldig worden ingegrepen. De inspectie beoordeelt ter plekke wat proportioneel is voor de situatie die ze bij een instelling aantreft. Als de verbeterpunten niet adequaat worden opgepakt, staat de weg open naar een zwaarder middel.
Voor het einde van het jaar informeer ik u, zoals toegezegd tijdens het Verzamel AO van 13 juni jl., over de wijze waarop de Inspectie Jeugdzorg omgaat met instellingen die voortdurend niet aan de eisen van de inspectie voldoen.
Op dit moment staan de bureaus jeugdzorg voor de duur van maximaal één jaar onder verscherpt toezicht. De bureaus jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland hebben een verbeterplan opgesteld. De inspectie toetst begin 2013 of de verzoeken tot onderzoek kwalitatief voldoende zijn.
Deelt u de mening dat deze situatie nooit meerdere jaren had mogen voortduren? Zo ja, hoe gaat deze situatie op de kortst mogelijke termijn opgelost worden?
Zie antwoord vraag 9.
De NODO-procedure in de praktijk |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke plannen voor de NODO-procedure (Nader Onderzoek DoodsOorzaak minderjarigen) die nu eindelijk van start is gegaan?1
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Waarom is de zogeheten Child Death Review (CDR) achterwege gelaten? Op basis van welke overwegingen is deze beslissing tot stand gekomen? Wat zijn de kosten van CDR? Wat zijn de (voorlopige) resultaten van het project dat TNO samen met de Universiteit Twente uitvoert inzake CDR en de preventie van kindersterfte, waarbij de haalbaarheid wordt onderzocht van het installeren van speciale teams die een multidisciplinaire evaluatie uitvoeren in alle gevallen van het overlijden van een kind?
Het voornemen bestond om na iedere NODO-procedure een zogeheten Child Death Review (CDR) te laten plaatsvinden. De CDR heeft als doel een brede audit uit te voeren voor alle gevallen van sterfte bij minderjarigen, waarbij het overlijdensgeval van de minderjarige wordt beoordeeld. Gekeken wordt of er factoren zijn rond het overlijden, die aanwijzingen geven voor preventie van overlijden en verbetering van zorg. De CDR zou plaatsvinden nadat de NODO-procedure was afgerond en de doodsoorzaak bekend is, aan de hand van het dossier van de overleden minderjarige én bij een aantal overige overlijdensgevallen van minderjarigen.
De CDR is geen onderdeel van de NODO-procedure, maar een aanvulling hierop. Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer d.d. 4 september 20122 is het niet haalbaar gebleken de CDR op dit moment in te voeren, dit gezien de noodzakelijk te maken financiële afspraken over de kosten van de twee NODO-centra, de kosten van de GGD en de beperkte beschikbare middelen.
Het beschikbare budget is ingezet om de NODO-procedure in te voeren.
Wat betreft uw vraag over het project dat TNO samen met de Universiteit Twente uitvoert, ga ik er vanuit dat u het SERRAFIM project bedoelt, dat ondermeer gefinancierd wordt door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Het doel van dit project is de afname van zuigelingensterfte. Onderdeel hiervan is het uitvoeren van de CDR bij overleden kinderen onder de twee jaar in Oost-Nederland.
Er zijn nog geen formele resultaten bekend van het project waar u op doelt. Er loopt een proefimplementatietraject waarin tot op heden te weinig gevallen zijn behandeld om algemene conclusies te kunnen trekken.
Bent u ervan op de hoogte dat door CDR preventieadviezen ten aanzien van wiegendood tot stand zijn gekomen en daarmee een enorme daling in het aantal gevallen van wiegendood? Bent u van mening dat door CDR sterfgevallen voorkomen kunnen worden en dat CDR een rol kan spelen in de preventie van kindersterfte? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de bijdrage van de CDR methodiek aan het verkrijgen van inzicht in de risicofactoren van wiegendood. De CDR richt zich op preventie van overlijden en verbetering van zorg. Dit is vanuit medisch inhoudelijk perspectief zeker van belang. De CDR methodiek is echter één van de vele onderzoeksmethoden die meer inzicht kunnen geven in de risicofactoren die een rol spelen rond het overlijden van kinderen. Gezamenlijk zal dit inzicht leiden tot mogelijkheden voor beïnvloeding van de risicofactoren. Dat zal vervolgens naar verwachting resulteren in het terugdringen van het aantal sterfgevallen bij kinderen.
Waarom is besloten dat er twee NODO-centra komen in plaats van vijf? Bent u zich bewust van de gevolgen hiervan voor de ouders van het overleden kind? Wat zijn de kosten van de drie extra NODO-centra die zijn geschrapt? Vindt u dat deze besparing opweegt tegen de gevolgen voor de ouders?
Het voornemen bestond inderdaad om vijf NODO-centra in te richten. Op basis van inhoudelijke en financiële overwegingen is dit, in overleg met de betrokken medische instellingen, teruggebracht naar twee NODO-centra.
Per jaar wordt uitgegaan van vijftig NODO-gevallen. Om de expertise te waarborgen en de NODO-procedure op zorgvuldige wijze uit te voeren bleek het aantal van vijf NODO-centra te groot voor het aantal geschatte gevallen. Bij een gemiddeld aantal van slechts tien NODO-gevallen per centrum per jaar, is het niet mogelijk de noodzakelijke expertise op te bouwen.
Tevens bleek, gezien de noodzakelijk te maken financiële afspraken over de kosten van de NODO-centra en de beperkte beschikbare middelen, het inrichten van vijf NODO-centra niet haalbaar. Uit onderzoek naar de kosten van de NODO-procedure is gebleken dat bij de uitvoering van de NODO-procedure de bereikbaarheidsdiensten van kinderartsen, radiologen en pathologen de grootste kostenposten zijn. Door de NODO-procedure in twee in plaats van vijf centra uit te voeren liggen deze kosten aanzienlijk lager.
Het inrichten van twee in plaats van vijf NODO-centra kan voor ouders betekenen dat zij met hun overleden kind langer moeten reizen naar het NODO-centrum. De reis en het verblijf van ouders en hun overleden kind zijn meegenomen in de subsidiëring van de NODO-centra en worden dan ook vanuit deze centra georganiseerd en bekostigd.
Ik acht het van groot belang dat de NODO-procedure op zorgvuldige en efficiënte wijze wordt uitgevoerd.
Op deze wijze wordt in de twee NODO-centra expertise opgebouwd en kan de procedure, ondanks de beperkte beschikbare middelen, toch worden ingevoerd. Goede communicatie met ouders is hierbij erg belangrijk en daar wordt dan ook de nodige aandacht aan besteed.
Gezien de gevoeligheid en complexiteit van het onderwerp wordt aangevangen met een startfase die op 1 oktober j.l. is begonnen. De startfase heeft een looptijd tot 1 oktober 2013 en wordt begeleid door een evaluatieonderzoek. Daarna zal op basis van de uitkomsten van het evaluatieonderzoek een beslissing worden genomen over het vervolg.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat er een kennisachterstand is bij artsen ten aanzien van het begrip «niet-natuurlijke dood»en dat het Openbaar Ministerie (OM) deze kennisachterstand zal dichten?2 Op welke wijze wordt dit aangepakt door het OM en wat is de stand van zaken nu? Zijn er inmiddels voldoende forensisch artsen en zijn deze voldoende gekwalificeerd? Betekent dit dat in de toekomst, wanneer de kennisachterstand is weggewerkt, méér kinderen die overlijden naar een NODO-centrum zullen worden vervoerd en voor meer ouders de gevolgen van het schrappen van drie centra voelbaar zullen zijn? Wat is hierover uw mening?
Ja, de antwoorden waar u op doelt herinner ik mij. De Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, het Forensisch Medisch Genootschap en het Openbaar Ministerie zijn doende samen een informatiebrochure te ontwikkelen ter voorlichting van artsen.
Per 1 januari 2013 zullen alle gemeentelijk lijkschouwers de opleiding tot forensisch arts moeten hebben gevolgd, willen zij hun functie mogen (blijven) uitvoeren. De invoering van de wettelijke regeling heeft geleid tot een bewustzijn dat forensisch artsen goed gekwalificeerd moeten zijn. Navraag bij Forensisch Medisch Genootschap levert op dat een groot aantal lijkschouwers nu is opgeleid tot en is geregistreerd als forensisch arts, waardoor voldoende gekwalificeerde forensisch artsen beschikbaar zijn.
Het wegwerken van kennisachterstand heeft tot op heden geen zichtbare invloed op het aantal onverklaarde en onverwachte gevallen van overleden minderjarigen waarbij geen vermoeden bestaat van een niet-natuurlijke dood en heeft dus geen effect op het aantal NODO-gevallen.
Het bericht “Serieverkrachter (18) loopt dagen vrij rond” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat een beruchte serieverkrachter uit Almere vorige week bijna vier dagen vrij heeft rondgelopen en dat justitie niet publiekelijk alarm heeft geslagen?1
Ja.
Waarom heeft justitie niet direct groot alarm geslagen, ook niet nadat deskundigen aangaven dat deze serieverkrachter makkelijk in herhaling kan vallen?
Per incident wordt het belang van een opsporingsbericht afgewogen. Bij de overweging om hiertoe al dan niet over te gaan, is, naast de afweging van de proportionaliteit en subsidiariteit, de inschatting van de reactie van de onttrokken persoon op de media-aandacht van groot belang. Uit ervaring is bekend dat sommige onttrokken personen gevaarlijker en meer onberekenbaar worden door media-aandacht, anderen slaan op vlucht. In de onderhavige zaak is, na een weloverwogen inschatting, besloten dat berichtgeving middels de media het opsporingsbelang niet zou dienen. Hierbij is het recidive- en gevaarsrisico meegewogen.
Wat is het beleid met betrekking tot wel of geen alarm slaan bij een ontsnapping van een gevaarlijke tbs'er? Hoe wordt de afweging tussen in het belang van de opsporing en het belang van bescherming van de samenleving gemaakt?
Zie antwoord 2. De bescherming van slachtoffers en samenleving prevaleert boven het belang van de opsporing. Juist hiervoor dient de zorgvuldige afweging om al dan niet over te gaan tot een opsporingsbericht.
Deelt u de mening dat door niet publiekelijk alarm te slaan, justitie de samenleving ernstig in gevaar heeft gebracht? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord 2 en 3.
Waarom wordt een serieverkrachter die in rapporten wordt bestempeld als gevaarlijk en onberekenbaar in de samenleving losgelaten bij wijze van proefverlof?
Er is geen sprake van een planmatig ofwel proefverlof. Vanwege een noodzakelijk bezoek aan een specialist is door de directeur van de inrichting toestemming aan de betrokken jeugdige verleend om de inrichting onder toezicht van twee begeleiders te verlaten, conform artikel 47 lid 4 sub c Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj).
Hebben deze ontsnapping of mislukte proefverloven in het algemeen ook gevolgen voor de deskundige die dit proefverlof veilig achtte? Zo nee, waarom niet?
De onttrekking van de betrokken jeugdige heeft geen disciplinaire gevolgen gehad voor medewerkers van de inrichting. Bij de toekenning van het extramurale medisch bezoek is gehandeld conform de geldende wet- en regelgeving. Wel zal het incident intern worden geëvalueerd om hieruit lering te trekken voor soortgelijke zaken in de toekomst.
Indien er niet conform de wet- en regelgeving wordt gehandeld bij de beoordeling van een te verlenen verlof, kunnen er maatregelen worden getroffen jegens de persoon in kwestie, zoals bijvoorbeeld het opleggen van een disciplinaire straf.
Deelt u de mening dat tbs (in de huidige vorm) moet worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Nee, de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel), waartoe de betrokken jeugdige in eerste aanleg is veroordeeld, is een waardevolle toevoeging aan het jeugdsanctiestelsel. De PIJ-maatregel biedt de mogelijkheid om jeugdigen die ernstig delictgedrag vertonen, een intensieve en intramurale behandeling te bieden. Indien er aan het gevaar van de jeugdige een stoornis ten grondslag ligt, dan strekt de PIJ-maatregel er mede toe deze stoornis te behandelen. De duur van de PIJ-maatregel vloeit voort uit de wet, is vatbaar voor verlenging en biedt ook de ruimte om van verlenging af te zien. Het al dan niet verlengen van de maatregel hangt af van het succes van de behandeling. De veiligheid van de samenleving kan zodoende optimaal worden beschermd en de jeugdige kan worden voorbereid op een succesvolle terugkeer in de maatschappij.
Een ontsnapte serieverkrachter |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Seksmonster ontsnapte uit ziekenhuis»1 en «Serieverkrachter Almere vluchtte»?2
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen3 over een ontsnapte ter beschikking gestelde (tbs'er) en de aan een burgemeester opgelegde zwijgplicht?
Ja.
Kunt u een feitenrelaas geven over de ontsnapping van de tbs'er die in Lelystad aan zijn begeleiders wist te ontsnappen?
De betrokken jeugdige betreft geen terbeschikkinggestelde (tbs’er). De jeugdige is bij vonnis door de Rechtbank veroordeeld tot jeugddetentie en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). Tegen dit vonnis is door de veroordeelde hoger beroep ingesteld. De inhoudelijke behandeling bij het Gerechtshof zal nog plaatsvinden, waardoor betrokkene formeel onder de status «voorlopige hechtenis» in een JJI verblijft.
Vanwege een noodzakelijk bezoek aan een specialist is door de directeur van de inrichting toestemming aan de betrokken jeugdige verleend om de inrichting onder toezicht van twee begeleiders te verlaten, conform artikel 47 lid 4 sub c Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj). De betrokkene jeugdige heeft op 20 september 2012 kans gezien om zich tijdens het instappen van de auto te onttrekken aan het toezicht van zijn begeleiders. Conform de procedures rondom onttrekkingen is het incident direct gemeld aan 112 en het Korps landelijke politiediensten (KLPD). De Groep Opsporing Onttrekkingen van het KLPD heeft naar aanleiding van de melding direct een opsporingsonderzoek ingesteld. De jeugdige heeft zich na drie dagen gemeld bij de inrichting, waarna hij is ingesloten.
Hoeveel personen hebben de tbs'er begeleid? Werd er rekening gehouden met vluchtgevaar? Zo ja, hoe heeft de tbs'er dan toch kunnen ontsnappen? Zo nee, waarom niet?
De betrokken jeugdige werd begeleid door een tweetal ervaren groepsleiders. Bij de beoordeling van een te verlenen medisch transport wordt altijd het belang van de jeugdige afgewogen tegen de risico’s voor de continuïteit van de tenuitvoerlegging en voor de maatschappelijke orde en veiligheid. Eventuele risico’s worden ingeperkt door het treffen van noodzakelijke beveiligingsmaatregelen. Ondanks de inzet van een tweetal begeleiders is de jeugdige in staat gebleken zich te onttrekken aan hun toezicht.
Is het waar dat deskundigen hebben gewaarschuwd dat de ontsnapte tbs'er makkelijk in herhaling kan vervallen? Zo ja, hoe is het dan toch mogelijk dat, gezien de ontsnapping, deze waarschuwing blijkbaar niet serieus genoeg is genomen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De directeur van een justitiële jeugdinrichting (JJI) heeft een zorgplicht ten aanzien van de individuele gezondheidstoestand van jeugdigen die in diens inrichting verblijven. Indien een bezoek aan een specialist essentieel is voor de gezondheid van een jeugdige, draagt de directeur zorg voor de overbrenging van de jeugdige naar een ziekenhuis dan wel een andere instelling waar de bedoelde behandeling plaatsvindt, conform artikel 47 lid 4 sub c Bjj. De inrichting heeft middels het risicotaxatie-instrument SAVRY het recidiverisico geschat op «hoog». In de onderhavige zaak heeft de directeur van de inrichting bepaald dat de betrokken jeugdige de inrichting op medische grond mocht verlaten onder begeleiding van twee medewerkers.
Kunt u garanderen dat tbs'er tijdens de duur van zijn ontsnapping geen strafbare feiten heeft gepleegd? Zo ja, hoe dan? Zo nee, weet u van gepleegde strafbare feiten en welke waren dat dan?
Nee, dit kan ik niet garanderen. Afgaand op de informatie van het Openbaar Ministerie (OM) zijn er, voor zover bekend, geen aangiften gedaan van strafbare feiten in de periode dat de betrokken jeugdige zich heeft onttrokken, die met hem in verband kunnen worden gebracht.
Deelt u de mening dat het voor slachtoffers van de tbs'er onverteerbaar moet zijn om te ervaren dat deze gevaarlijke dader uit de handen van justitie wist te ontkomen? Zo ja, wat heeft u gedaan om de slachtoffers te beschermen of anderszins gerust te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit deel ik. De slachtoffers zijn, conform het beleid hieromtrent, direct geïnformeerd over de onttrekking. Er is een dreigingsinschatting ten aanzien van de slachtoffers gemaakt door de afdeling CCB (Conflict- en Crisisbeheersing) van de politie in opdracht van de hoofdofficier van justitie. De uitkomst van de dreigingsinschatting gaf in deze zaak geen aanleiding tot het treffen van maatregelen in het kader van het stelsel «Bewaken en beveiligen». Er is wel een familierechercheur beschikbaar gesteld, die te allen tijde als aanspreekpunt diende voor de slachtoffers.
Is het, mede in het licht van het verzwijgen van de recente ontsnapping van een tbs'er uit Rekken, inmiddels staand beleid geworden dat ontsnappingen van gevaarlijke criminelen niet meer publiek worden gemaakt? Zo ja, op grond van welke exacte overwegingen is dit beleid gebaseerd? Zo nee, wat is het beleid ten aan zien van het publiek maken van dergelijke ontsnappingen dan wel?
Nee, per incident wordt het belang van een opsporingsbericht afgewogen. Bij de overweging om hiertoe al dan niet over te gaan, is, naast de afweging van de proportionaliteit en subsidiariteit, de inschatting van de reactie van de onttrokken persoon op de media-aandacht van groot belang. Uit ervaring is bekend dat sommige onttrokken personen gevaarlijker en meer onberekenbaar worden door media-aandacht, anderen slaan op vlucht. In de onderhavige zaak is, na een weloverwogen inschatting, besloten dat mediaberichten niet in het opsporingsbelang zouden dienen. Hierbij is het recidive- en gevaarsrisico meegewogen. De bescherming van slachtoffers en samenleving prevaleert boven het belang van de opsporing. Juist hiervoor dient de zorgvuldige afweging om al dan niet over te gaan tot een opsporingsbericht.
Het bericht “Ruim 200 gram hasj in cel drugsveroordeelde” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ruim 200 gram hasj in cel drugsveroordeelde»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Deelt u de mening dat deze crimineel, gezien het feit waarvoor hij in binnen en buitenland is veroordeeld, zeker extra gecontroleerd had moeten worden op drugs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
Ja, dit bericht klopt.
Ik wil vooropstellen dat de aanwezigheid van drugs in penitentiaire inrichtingen onacceptabel is. Daarom wordt in de inrichtingen volgens het landelijke drugsontmoedigingsbeleid gewerkt. Dit beleid is vastgesteld om gebruik, invoer en handel van drugs te bestrijden en bevat maatregelen ter preventie, controle en sanctionering. Daarnaast is penitentiaire scherpte bij het personeel van groot belang.
Alle gedetineerden ondergaan een urinecontrole bij binnenkomst in de inrichting. Deze nulmeting dient om vast te stellen of de gedetineerde voorafgaand aan het verblijf in de inrichting drugs heeft gebruikt. Daarnaast wordt standaard een urinecontrole uitgevoerd voorafgaand aan verlof, bij terugkomst in de inrichting na onbegeleid verlof, bij het vermoeden van gebruik en ten behoeve van selectie. Ook worden steekproefsgewijs controles uitgevoerd.
Extra urinecontrole heeft in dit geval niet plaatsgevonden, omdat de inrichting niet over belastende informatie beschikte die extra of intensievere controle indiceerde.
Hoe is het mogelijk dat ruim 200 gram hasj en zes bolletjes wiet de gevangenis in gesmokkeld kon worden? Waarom zijn deze drugs niet opgevangen tijdens een controle?
De verdenking bestaat dat een personeelslid betrokken is geweest bij de invoer van drugs. Na geruchten van gedetineerden over de aanwezigheid van contrabande is een grote zoekactie met speurhonden opgezet op de afdeling. De politie was hierbij ook aanwezig om in geval van het aantreffen van drugs direct proces-verbaal op te maken.
Daarnaast is een onderzoek ingesteld door Bureau Veiligheid en Integriteit van DJI, waarbij ook het Openbaar Ministerie betrokken is geweest. Het desbetreffende personeelslid is in de inrichting aangehouden, waarbij hem de toegang tot de gebouwen van DJI is ontzegd. Tegen het personeelslid is aangifte gedaan. Het strafrechtelijk onderzoek onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie is inmiddels afgerond. De rechter heeft nog geen uitspraak in de zaak gedaan.
Wordt de urine van gedetineerden in gevangenissen op drugs gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat gevangenispersoneel niets opgemerkt of geroken heeft?
De drugs waren op een zeer kundige manier verborgen. Hierdoor heeft het personeel niets gemerkt of geroken.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen en maatregelen te treffen indien gevangenispersoneel bij deze zaak betrokken blijkt te zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Is de gevangene in zijn cel aangehouden voor drugsgebruik dan wel drugssmokkel?
Nee. De directie van de inrichting heeft conform het landelijke drugsontmoedigingsbeleid wel meteen aangifte gedaan. De bij de zoekactie aanwezige politie heeft direct proces-verbaal opgemaakt. Verder is de gedetineerde overgeplaatst. Inmiddels is de gedetineerde strafrechtelijk vervolgd en heeft de rechter een uitspraak gedaan.
Bent u bereid voor eens en altijd een einde te maken aan drugs in gevangenissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat hij hieraan doen en per wanneer?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat gevangenispersoneel in de Bijlmerbajes niet langer de veiligheid kan garanderen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat gevangenispersoneel in de penitentiaire inrichting (PI) Amsterdam-Overamstel (de Bijlmerbajes) niet langer de veiligheid van zichzelf, collega’s en gedetineerden kan garanderen?1 Wat is uw reactie hierop?
Wat is uw reactie op de volgende klachten van het gevangenispersoneel: Kunt u hier puntsgewijs op reageren?
Hoe kan het dat, ondanks voortdurende aandacht voor deze penitentiaire inrichting, hier nog steeds problemen zijn? Zijn de door de Inspectie geconstateerde verbeteringen (eind 2010) nu weer teniet gedaan of zit er een te groot verschil tussen de afspraken op papier en de dagelijkse praktijk? Hoe beoordeelt u de situatie in deze inrichting?
Deelt u de mening dat de veiligheid van het personeel en gedetineerden in de PI Amsterdam-Overamstel absoluut gewaarborgd moet zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen zodat dit ook in de praktijk gerealiseerd kan worden en het personeel zich weer veilig zal voelen?
Is het waar dat aan het personeel in de Bijlmerbajes is medegedeeld dat per 1 januari 2013 het nog niet zo lang geleden ingevoerde avondprogramma komt te vervallen? Kunt u deze beleidswijziging toelichten? Wat is hier de reden van? Staat hetzelfde lot alle andere penitentiaire inrichtingen te wachten? Wat komt er dan nog terecht van de mooie beloftes uit het programma Modernisering Gevangeniswezen?
Een ontsnapte ter beschikking gestelde en de aan een burgemeester opgelegde zwijgplicht |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Ontsnapte tbs'er Rekken in de cel»1 en «Burgemeester moest zwijgen over ontsnapte tbs'er»2?
Ja.
Kunt u een feitenrelaas geven over de ontsnapping van deze tbs’er en de strafbare feiten waar hij nu van wordt verdacht?
Op zaterdag 8 september 2012 heeft de tbs-gestelde zich met geweld onttrokken aan zijn toezicht tijdens een begeleid verlof in de omgeving van de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPC) Oldenkotte in Rekken. Toen de tbs-gestelde en zijn begeleidster niet op de afgesproken tijd terugkeerden, heeft de kliniek, conform de procedure, onmiddellijk het protocol Ongeoorloofde Afwezigheid in werking gesteld. Hierbij zijn de plaatselijke politie en het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) ingelicht. Bij de zoekactie door het KLPD is de tbs-gestelde opgepakt. Betrokkene is overgebracht naar een cellencomplex en is door de rechter-commissaris in bewaring gesteld. Tijdens het verlof heeft de tbs-gestelde zijn begeleidster aangevallen. Het onderzoek hiernaar loopt nog. Hij wordt verdacht van poging tot moord/doodslag en verkrachting.
Voor welk strafbaar feit of voor welke feiten is de ter beschikking gestelde (tbs'er) eerder in tbs terecht gekomen?
De tbs-gestelde is eerder veroordeeld voor zedendelicten.
Wat is de rol van de Adviescollege Verloftoetsing Tbs geweest bij het toekennen van het proefverlof van de ontsnapte tbs’er? Wat is uw rol geweest?
Het Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVt) adviseert mij bij elke aanvraag voor een verlofmachtiging bij tbs met dwangverpleging (begeleid, onbegeleid, transmuraal of proefverlof). Ook in deze casus heeft het AVt advies uitgebracht. Op 10 oktober 2011 heeft het AVt de Minister van Veiligheid en Justitie geadviseerd begeleid verlof te verlenen conform het ingediende verlofplan. Op 17 oktober 2011 heb ik dat advies gevolgd.
Hoeveel tbs’ers zijn de afgelopen twee jaar in totaal ontsnapt of niet teruggekeerd van (begeleid) verlof? Hoeveel daarvan zaten in de kliniek Oldenkotte in Rekken? Hoe verhoudt dit laatste aantal zich ten opzichte van het gemiddelde aantal van alle klinieken?
Het aantal voorvallen van ongeoorloofde afwezigheid van tbs-gestelden met dwangverpleging in 2010 was 41, waarvan één bij FPC Oldenkotte. Het aantal keren dat tbs-gestelden in 2011 ongeoorloofd afwezig zijn geweest, bedraagt 37, waaronder drie bij FPC Oldenkotte. Vergelijking van het aantal ongeoorloofde afwezigheden tussen de FPC’s wijst geen bijzonderheden uit.
Is het waar dat de burgemeester van de gemeente Berkelland door het landelijk parket van het Openbaar Ministerie een (tijdelijk) spreekverbod in deze zaak opgelegd heeft gekregen? Zo ja, op grond van welke wettelijke regeling kan dat spreekverbod worden opgelegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de verantwoordelijkheid van een burgemeester voor de openbare orde en veiligheid in zijn gemeente? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Op de dag van de onttrekking werd het Openbaar Ministerie (OM) rond 16:30 uur geïnformeerd over de wens van de burgemeester om, vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de openbare orde en veiligheid, de gemeente te informeren over de onttrekking van de tbs-gestelde. Daarop heeft het OM hem in verband met het opsporingsbelang dringend verzocht geen mededelingen over de zaak in de openbaarheid te brengen. Hiertoe bestond vanuit het oogpunt van openbare orde en veiligheid ook geen aanleiding. Uit politiegegevens bleek namelijk dat de aanhouding op korte termijn te verwachten was en dat de verdachte geen directe bedreiging vormde voor de omgeving. Actieve openbaarmaking had naar inschatting van het OM meer risico opgeleverd voor de omgeving. Hoewel de burgemeester moeite had met het verzoek van het OM, heeft hij ervoor gekozen hier wel gevolg aan te geven. Van een spreekverbod was evenwel geen sprake.
De huis-aan-huis-verkooppraktijken voor ‘goede doelen’ |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat het niet nodig is verplicht te stellen dat een bedrijf dat kaarten verkoopt, waarvan de opbrengst zogenaamd naar goede doelen gaat, openbaar moet maken welke goede doelen dat zijn en welk deel van de opbrengst daadwerkelijk naar het goede doel gaat?
Ja. Ik verwijs u naar de antwoorden op de vragen van het lid Gesthuizen, ingezonden op 19 augustus 20102.
Controleren alle gemeenten op dit moment de bedrijven die huis aan huis dergelijke kaarten voor goede doelen verkopen? Stellen alle gemeenten ook daadwerkelijk eisen op het gebied van transparantie en externe controle? Zo nee, hoe gaat u er voor zorgen dat dit wel gebeurt?
Gemeenten kunnen op basis van de (plaatselijke) APV een vergunning verplicht stellen voor iedereen die huis-aan-huis geld of goederen inzamelt, al dan niet onder het gelijktijdig aanbieden van gedrukte stukken zoals kaarten, waarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of gedeeltelijk voor een goed doel is bestemd. Aan de vergunning zijn voorwaarden verbonden en de gemeente ziet toe op naleving van de voorwaarden.
Alvorens de gemeente een vergunning afgeeft wordt door gemeenten vaak eerst advies gevraagd aan het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF). Bijna alle gemeenten zijn lid van het CBF. Het CBF controleert of de goede doeleninstelling die geld ontvangt een bonafide instelling is. Tevens wordt nagegaan of over de verkopende organisatie klachten zijn binnengekomen. Bij een negatief advies wordt geen vergunning verleend. Indien een instelling niet bekend is bij het CBF dient de gemeente een eigen afweging te maken of de instelling bonafide is en kan de gemeente extra voorwaarden stellen die bijv. zien op een controle dat het geld besteed wordt aan het goede doel.
Vindt u het nog steeds een verantwoordelijkheid van de burgers zelf om alert te zijn op verkopers die aan de deur komen met verkoopacties voor goede doelen? Welke verantwoordelijkheid ligt er naar uw mening bij de (rijks)overheid, gelet op het belang dat mensen niet het vertrouwen verliezen in (verkoopacties voor) goede doelen in het algemeen?
Ja. Ik verwijs u naar de antwoorden op de vragen van het lid Gesthuizen, ingezonden op 19 augustus 20102.
Een gemeente is afhankelijk van signalen vanuit de burgers om op te kunnen treden tegen organisaties die zonder vergunning geld inzamelen. Gemeenten publiceren welke goede doelen een inzamelingsvergunning hebben en voor welke periode. Burgers zijn op deze manier op de hoogte van de organisaties die aan de deur kunnen komen.
De verantwoordelijkheid van de overheid is ondermeer ervoor te zorgen dat mensen zichzelf goed kunnen informeren over (verkoopacties van/voor) goede doelen. De overheid werkt derhalve samen met de sector filantropie om te komen tot meer transparantie en toezicht in de filantropische sector3.
Bent u bekend met het feit dat er weer diverse meldingen binnen zijn gekomen van mensen die zich belazerd voelen door het bedrijf Care Promotions? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Zoals ik in de antwoorden op eerdere soortgelijke Kamervragen heb aangegeven4 is het niet de bedoeling dat deze bedrijven burgers voorhouden dat de opbrengst vrijwel geheel naar een goed doel gaat terwijl feitelijk slechts een gering deel daarvan bij het goede doel terechtkomt. Burgers moeten volledig en juist worden voorgelicht.
Op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken is het aanbieders van producten en diensten verboden onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over de belangrijkste kenmerken van hun product of dienst, waaronder de prijs. De Consumentenautoriteit kan bij collectieve overtredingen van deze wet handhavend optreden. Het is aan de Consumentenautoriteit om te beoordelen of sprake is van een oneerlijke handelspraktijk en hier eventueel onderzoek naar te doen. Deze problematiek is onder de aandacht van de Consumentenautoriteit gebracht.
De gemeente verleent de benodigde vergunning. Wanneer een organisatie aan wie een dergelijke vergunning is verleend de daar aan verbonden voorwaarden overtreedt, dan zal de aanpak van deze overtreding in het algemeen plaatsvinden in bestuursrechtelijke zin. Daarbij valt onder meer te denken aan intrekking van de vergunning. Wanneer de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan ten slotte worden overgegaan tot een strafrechtelijk onderzoek.
Bent u bereid te onderzoeken of hier sprake is van misstanden die via strafrechtelijke weg aan te pakken zijn dan wel dat er sprake is van oneerlijke handelspraktijken waarbij de Consumentenautoriteit op kan treden? Welke sancties staan dergelijke bedrijven mogelijk te wachten? Zijn deze naar uw mening afschrikwekkend genoeg?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht: “Gekonkel op luchtplaats gevangenis” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Gekonkel op luchtplaats gevangenis»?1
Ja.
Is het waar dat een groot aantal strafzaken in Limburg dreigt mis te lopen als gevolg van een fors tekort aan luchtplaatsen in de gevangenis De Geerhorst in Sittard?
Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten geen aanwijzingen te hebben dat lopende strafzaken schade hebben opgelopen dan wel schade dreigen op te lopen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat gevangenen die alleen met hun advocaat mogen communiceren toch informatie kunnen uitwisselen met medeverdachten en gevangenen, zodat verklaringen bijvoorbeeld op elkaar kunnen worden afgestemd? Zo nee, waarom niet?
Aan verdachten kunnen tijdens de voorlopige hechtenis beperkende maatregelen, zoals een algeheel contactverbod, worden opgelegd. Met het opleggen van beperkingen wordt voorkomen dat de verdachte het onderzoek frustreert. Indien een algeheel contactverbod is opgelegd eet, lucht en sport de gedetineerde gescheiden van iedereen.
Op 13 maart jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over luchtruimten die niet aan de wettelijke eisen voldoen. Gedetineerden hebben op grond van artikel 49 lid 1 en lid 3 recht op ten minste een uur verblijf in de buitenlucht (luchten). Zoals aangegeven in hiervoor genoemde brief voldoen enkele luchtruimten in locatie De Geerhorst van penitentiaire inrichting (PI) Limburg Zuid niet aan deze wettelijke eisen en zijn gebouwelijke aanpassingen noodzakelijk om de ongewenste situatie op te lossen. Vooruitlopend hierop zijn tijdelijke, organisatorische maatregelen genomen. In PI De Geerhorst wordt daarom gewerkt met tijdelijke luchtruimten voor gedetineerden bij wie beperkingen zijn opgelegd en gedetineerden die in de isoleercel verblijven. Hierbij kan het voorkomen dat gedetineerden bij wie beperkingen zijn opgelegd in hetzelfde blok luchten als gedetineerden die in de isoleercel verblijven. Indien een dergelijke situatie zich voordoet worden de twee luchtruimten van elkaar gescheiden. Het personeel van PI De Geerhorst ziet erop toe dat geen communicatie tussen de gedetineerden plaatsvindt. Indien dit wel gebeurt danwel dreigt te gebeuren wordt het luchten beëindigd.
Mede gelet op het antwoord op vraag 2 acht ik aanvullende maatregelen niet noodzakelijk.
Deelt u de mening dat de wet die bepaalt dat gevangenen «de regen moeten kunnen voelen» veel te ver doorschiet en bent u voornemens die te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u per direct nemen om ervoor te zorgen dat de betreffende gedetineerden niet meer kunnen communiceren met anderen personen dan hun advocaat?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de fouten bij de bouw van een detentiecentrum ruim 13 miljoen euro hebben gekost |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Sharon Dijksma (PvdA), Rik Grashoff (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat onderzoek heeft uitgewezen dat grote fouten gemaakt bij de bouw van detentiecentrum Alphen aan de Rijn de belastingbetaler 13,1 miljoen heeft gekost?1
Het herstel heeft het Rijk geen € 13,1 miljoen gekost maar € 8,8 miljoen (2/3 van € 13,1 miljoen). De overige € 4,3 miljoen zijn ingezet voor het realiseren van verbeteringen aan en upgrades van de diverse systemen alsmede voorbereidingen ten behoeve van reeds geplande verbouwingen zoals het verzwaren van de elektrische installatie.
Is het waar dat sinds 2009 bij u bekend was dat het gebouw lekte en niet brandveilig was? Zo ja, erkent u dat uw voorganger de Kamer in reactie op eerdere vragen verkeerd heeft voorgelicht door te stellen dat er geen brandonveilige situatie was of in ieder geval dat deze opgelost was?2
Het was bekend dat er lekkages waren in de slangen van de vloerverwarming en in de afvoeren van de douches van een aantal cellen. Er was geen sprake van lekkage door water van buitenaf zoals bij regen.
De veiligheid van personeel, vreemdelingen en gedetineerden is niet in gevaar geweest. In opdracht van de Rijksgebouwendienst heeft TNO/Effectis in december 2011 een brandveiligheidsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek toonde aan dat de brandveiligheid van de cellen zoals deze zijn opgeleverd in 2007 voldoet aan de brandvoorschriften uit het Bouwbesluit.
Waarom is het detentiecentrum pas in 2010 gesloten? Is bekend aan welke risico's personeel, vreemdelingen en gedetineerden blootgesteld zijn?
Het detentiecentrum is in 2010 gesloten, omdat er tijdens het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden met betrekking tot de lekkageproblematiek – die in mei 2010 van start gingen – onvolkomenheden waren geconstateerd aan de elektrische installaties. Naar aanleiding van de reeds bekende lekkageproblematiek en de nieuwe constateringen heeft de Rijksgebouwendienst toen in overleg met de Dienst Justitiële Inrichtingen besloten uitgebreide inspecties uit te laten voeren. Deze inspecties hebben zich gericht op de algehele bouwtechnische staat van het detentiecentrum, waaronder de elektrische installaties. Voor deze inspecties en herstelwerkzaamheden moest incidenteel de stroomvoorziening worden afgesloten. Gelet op de impact die dit met zich bracht is toen besloten het detentiecentrum tijdelijk te ontruimen. Zoals mijn ambtsvoorganger heeft gemeld is er geen sprake geweest van een ontruiming in verband met een onveilige situatie voor personeel, vreemdelingen en gedetineerden.3
Welke maatregelen zijn vanaf 2009 genomen en waarom hebben deze geen effect gehad op de veiligheid van het gebouw? Welke maatregelen hadden genomen moeten worden?
Zoals bij brieven4 aan uw Kamer gemeld, zijn in 2009 en 2010 voornamelijk werkzaamheden uitgevoerd om de waterlekkages in de vloerverwarming en afvoer op te lossen en scheuren in de vloeren te herstellen. De constructieve veiligheid van het gebouw is bij deze werkzaamheden niet in het geding geweest.
Had de gebruiksvergunning destijds wel afgegeven mogen worden of ingetrokken moeten worden?
De aangetroffen gebreken zijn pas na de oplevering en gedurende het gebruik aan het licht gekomen. De gebruiksvergunning is op basis van de informatie die ten tijde van de oplevering bekend was, rechtmatig verstrekt. Bij de tijdelijke sluiting van het detentiecentrum heeft de gemeente de gebruiksvergunning ingetrokken. Deze intrekking is gebruikelijk bij het beëindigen van het vergunde gebruik. De nieuwe gebruiksvergunning is op 8 maart 2012 afgegeven.
Wordt deze gevangenis nog steeds als modelgevangenis beschouwd?
Aan alle inrichtingen worden bouwkundig dezelfde eisen gesteld. Indien niet aan deze eisen is voldaan, zoals het geval was in het detentiecentrum Alphen aan de Rijn, worden deze tekortkomingen opgelost. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Is het waar dat het herstellen van de gebreken de belastingbetaler tot nu toe 13,1 miljoen euro extra heeft gekost? Zo ja, hoe komt het dat dusdanig laks is opgetreden dat het Rijk nu met deze kosten zit? Zo nee, hoeveel extra kosten heeft het Rijk dan moeten maken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat was destijds begroot voor de bouw van betreffend detentiecentrum en met hoeveel euro is deze begroting overschreden? Hoe gaat u voorkomen dat deze situatie in de toekomst nog voor zal komen?
Voor de bouw van het betreffende detentiecentrum was destijds € 75 215 000 begroot. Het detentiecentrum heeft tot aan de oplevering in 2007 € 70 562 000 gekost. Er heeft dus geen overschrijding plaatsgevonden van het bouwbudget. Nieuwbouwcomplexen van deze omvang worden tegenwoordig als publiek private samenwerking (PPS) in de markt gezet waarbij de kosten voor de rijksoverheid vooraf worden vastgelegd en het risico van overschrijding van het bouwbudget bij de private partij belegd is.
Het bericht dat 15.000 veroordeelden vrij rondlopen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «15 000 veroordeelden lopen nog vrij rond»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Kunt u aangeven waarom het niet lukt om loslopende criminelen hun straf uit te laten zitten?
Het betreft hier personen die zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf, maar deze straf nog moeten ondergaan2. Deze personen ondergaan hun straf doordat zij gearresteerd worden, doordat zij zich zelf melden bij de gevangenis, de zogenaamde zelfmelders, of doordat zij momenteel gedetineerd zijn en aansluitend nog een openstaande straf moeten uitzitten.
Een deel van deze personen maakt zich bewust onvindbaar voor politie en justitie. Dit wil echter niet zeggen dat zij hun straf ontlopen. Deze personen staan geregistreerd in het Opsporingsregister (OPS) en afhankelijk van de hoogte van hun straf internationaal gesignaleerd (bij vrijheidsstraffen van meer dan 120 dagen). Daarnaast richt het Team Executie Strafvonnissen (TES) zich actief op het opsporen van personen met een opgelegde vrijheidsstraf van 300 dagen en meer.
Om personen alsnog op te sporen, is het mogelijk hen bepaalde sociale zekerheidsrechten te ontzeggen. Tevens kan het paspoort worden onthouden of vervallen verklaard worden3.
Deelt u de mening dat het een kerntaak is van de overheid om de veiligheid van de samenleving te waarborgen?
Ja.
Deelt u de mening dat 15 000 loslopende criminelen een enorm gevaar zijn voor de samenleving?
Ik acht het van groot belang dat elke straf die door de rechter wordt opgelegd ook daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan de belangen van slachtoffers, nabestaanden en de samenleving. Daarom wordt actief ingezet op het alsnog opsporen van personen die hun straf nog moeten ondergaan.
Deelt u de mening dat veroordeelde criminelen niet in vrijheid hun straf mogen zouden mogen afwachten, gezien het gevaar dat zij voor de samenleving vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, ik ben van mening dat dit niet voor iedere veroordeelde moet gelden. Dit zou namelijk betekenen dat iedereen in afwachting van zijn straf in voorlopige hechtenis dient te worden gehouden.
Het wetsvoorstel tot Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis zal er toe leiden dat meer verdachten van geweldsmisdrijven in de publieke ruimte of van geweld tegen personen met een publieke taak in afwachting van hun berechting via snelrecht in voorlopige hechtenis worden gehouden4.
Hebt u ook kennisgenomen van het feit dat het Openbaar Ministerie maatregelen wil nemen om te voorkomen dat verdachten bijvoorbeeld naar het buitenland kunnen vluchten? Waarom is dit nog niet bij wet geregeld?
Ja. In artikel 18 van de Paspoortwet is opgenomen dat op bepaalde gronden weigering of vervallenverklaring van het paspoort kan geschieden op verzoek van het Openbaar Ministerie. Het gaat hier om personen waarvan het vermoeden bestaat dat deze zich door verblijf in het buitenland aan vervolging dan wel tenuitvoerlegging van een straf zullen onttrekken. Het Openbaar Ministerie zal dit wetsartikel nog scherper gaan toepassen. Daarnaast wordt op dit moment met verschillende partijen bezien of de toepassingsmogelijkheden van de huidige Paspoortwet uitgebreid kunnen worden.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de slachtoffers als crimineel tuig gewoon vrij rond kan lopen en opnieuw kan toeslaan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid alles op alles te zetten om dit enorme probleem aan te pakken en criminelen achter slot en grendel te zetten, ook als hiervoor extra gevangenissen nodig zijn? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
De geschetste problematiek heeft mijn onverminderde aandacht. Mijn inzet is gericht op een versterking en uitbouw van de bestaande maatregelen, zoals de inzet van de zogenaamde «Pakze-teams» bij de korpsen, de maatregelen ten aanzien van het onthouden van bepaalde sociale zekerheidsrechten en de betere toepassing van de mogelijkheden die de Paspoortwet biedt.
Daarnaast worden maatregelen genomen om de opsporing door de politie ten behoeve van de executie te bevorderen, structureel grip op en inzicht in het opsporingsregister te krijgen en het statische deel van het opsporingsregister (langer dan 3 jaar in OPS) op te schonen.
Tot slot worden er extra maatregelen genomen. Het administratieve proces, zoals het betekenen van vonnissen5 wordt verbeterd, zodat een groter aantal zaken onherroepelijk wordt en sneller met de tenuitvoerlegging van een straf kan worden gestart. Daarnaast wordt een Administratie- en Informatiecentrum in de Executieketen ingericht bij het CJIB, zodat op persoonsniveau meer zicht is op het aantal openstaande straffen. Ik ben ervan overtuigd dat de combinatie van al deze maatregelen effect zal sorteren.
De al maar weer terugkerende berichten dat er vele veroordeelde criminelen nog steeds vrij rond lopen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending «Zeker 15 000 veroordeelden lopen vrij rond»?1
Ja,
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over veroordeelde criminelen die nog niet in de gevangenis zitten?2 Herinnert u zich ook de eerdere vragen over het feit dat er alleen al in de regio Amsterdam Amstelland 1700 veroordeelden vrij zouden rondlopen?3
Zie antwoord vraag 1.
Bevat de uitzending feitelijke informatie die afwijkt van die u al op 29 maart 2012. in uw antwoorden hebt gegeven? Zo ja, welke informatie betreft dit?
Op dit moment zijn er ongeveer 15 000 personen4 die zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf en deze straf nog moeten ondergaan5. Deze personen ondergaan hun straf doordat zij gearresteerd worden, doordat zij zich zelf melden bij de gevangenis, de zogenaamde zelfmelders, of doordat zij momenteel gedetineerd zijn en aansluitend nog een openstaande straf moeten uitzitten.
Een deel van deze personen maakt zich bewust onvindbaar voor politie en justitie. Dit wil echter niet zeggen dat zij hun straf ontlopen. Deze personen staan geregistreerd in het Opsporingsregister (OPS) en afhankelijk van de hoogte van hun straf internationaal gesignaleerd (vrijheidsstraf meer dan 120 dagen). Daarnaast richt het Team Executie Strafvonnissen (TES) zich actief op het opsporen van personen met een opgelegde vrijheidsstraf van 300 dagen en meer. Om personen alsnog op te sporen, is het mogelijk hen bepaalde sociale zekerheidsrechten te ontzeggen. Tevens kan het paspoort worden onthouden of vervallen verklaard worden6.
De cijfers die in de nieuwsuitzending van RTL zijn genoemd, verschillen met mijn eerdere antwoord7 op uw vragen, omdat het in beide gevallen gaat om een momentopname8. Daarnaast gaat de uitzending in op het aantal personen met een vrijheidsstraf en heb ik in mijn antwoord het aantal lopende zaken (een persoon kan meerdere zaken op zijn naam hebben staan) ten aanzien van vrijheidsstraffen aangegeven9.
Uit recente gegevens blijkt dat op peildatum 1 september 2012 in totaal 55 937 zaken10 in het opsporingsregister stonden, daarvan is in 13 447 zaken een vrijheidsstraf opgelegd. In dit jaar zijn tot nu toe11 1 093 vrijheidsstraffen verjaard.
Hoeveel veroordeelde criminelen lopen er op dit moment vrij rond? Kunt u garanderen dat zij geen gevaar voor de samenleving opleveren? Zo ja, hoe dan? Zo nee, wat vindt u daar nu zelf van?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de cijfers, die u in uw antwoorden van 29 maart 2012 gaf, veranderd? Zo ja, kunt u de tabellen met cijfers ten aanzien van het aantal criminelen dat vrij rondloopt actualiseren evenals de cijfers over het aantal criminelen dat vanwege verjaring nooit meer een straf zal ondergaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inmiddels wel aangeven hoeveel van de vrij rondlopende criminelen tijdens hun vrijheid opnieuw strafbare feiten hebben gepleegd?
Nee, zoals ik eerder in mijn antwoord op uw vragen over veroordeelde criminelen die nog niet in de gevangenis zitten heb aangegeven12, biedt de Recidivemonitor van het WODC geen inzicht in het aantal veroordeelden dat in afwachting van hun gevangenisstraf opnieuw recidiveert.
Deelt u de mening dat het feit dat u niet in staat blijkt te zijn veroordeelde criminelen hun straf te laten ondergaan, een teken is dat op dit punt de rechtstaat faalt? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van groot belang dat de door de rechter opgelegde straffen ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Door een eenmaal opgelegde straf ook snel en zeker uit te voeren, neemt de geloofwaardigheid van het strafrechtsysteem toe. Zowel in de ogen van de maatschappij en de slachtoffers, als in de ogen van de daders. Zoals in antwoord op vragen 11 en 12 uiteen wordt gezet, werk ik hard aan het sneller en zekerder ten uitvoerleggen van straffen.
Deelt u de mening dat zwaardere maximumstraffen weinig nut hebben als die niet worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Mijn uitgangspunt is dat een veroordeelde elke straf die hem wordt opgelegd moet ondergaan, onafhankelijk van het wel of niet invoeren van minimumstraffen of het verhogen van de maximumstraffen.
Deelt u de mening dat ook minimumstraffen van geen enkel nut zijn als die niet worden uitgevoerd? Zo ja, wat zegt dat over die straffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de doelen van vrijheidsstraffen, waaronder een preventief afschrikkende werking, bescherming van de maatschappij, het kunnen heropvoeden van gestraften en vergelding, worden ondermijnd als criminelen hun opgelegde straf niet hoeven te ondergaan? Zo nee, is dan een gebrek aan vertrouwen in het nut van straffen een reden om veroordeelde criminelen dan maar niet hun straf te laten ondergaan?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken van programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB) dat u in oktober 2011 aankondigde? Wat is er concreet bereikt anders dan het maken van plannen, afspraken dan wel beleid?
Om het aantal veroordeelden dat vrij rond loopt te beperken zijn concrete maatregelen genomen. Er zijn zogenaamde «Pakze-teams» bij de korpsen ingezet en er is vorig jaar gestart met het opschonen van het statische deel van het opsporingsregister (langer dan 3 jaar in OPS). Daarnaast zijn er maatregelen genomen gericht op de onthouding van bepaalde sociale zekerheidsrechten aan OPS-gesignaleerden en op een betere toepassing van de mogelijkheden die de Paspoortwet biedt.
Er worden ook extra maatregelen genomen. Het administratieve proces, zoals het betekenen van vonnissen13 wordt verbeterd, zodat een groter aantal zaken onherroepelijk wordt en sneller met de tenuitvoerlegging van een straf kan worden gestart. Daarnaast wordt een Administratie- en Informatiecentrum in de Executieketen ingericht bij het CJIB, zodat op persoonsniveau meer zicht is op het aantal openstaande straffen.
Het programma USB zet, zoals recentelijk in de brief over de Versterking van de prestaties in de strafrechtketen is aangekondigd14, in op een forse versterking van de praktijk van de tenuitvoerlegging om de prestaties te verbeteren. Door de betrokken organisaties is al veel werk verzet, zo zijn de noodzakelijke veranderingen binnen alle betrokken organisaties in gang gezet en is door het WODC een monitorinstrument ontwikkeld. De komende tijd wordt toegewerkt naar een nieuwe taak- en verantwoordelijkheidsverdeling van de betrokken partners in de uitvoeringsketen strafrechtelijke beslissingen. De te nemen maatregelen in de tenuitvoerlegging vergen enige tijd, maar leiden op langere termijn tot een structurele verbetering.
Deelt u de mening dat het feit dat het al jarenlang bekend is dat er zelfs veroordeelde zware criminelen vrij rondlopen en het daarvan afgeleide feit dat u vanuit de politiek meerdere malen tot actie bent aangezet, op zijn minst een teken zijn dat u te weinig hebt gedaan om dit probleem substantieel te reduceren? Zo ja, welke consequentie trekt u daaruit ten aanzien van uw eigen functioneren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kent u het bericht «Teeven verlengt verhuur gevangenis Tilburg aan België met een jaar»?4
Ja,
Waarom sluit u Belgen op in Nederlandse gevangenissen terwijl er nog 15 000 veroordeelde Nederlandse criminelen vrij rond lopen?
Het WODC raamt het aantal benodigde celplaatsen op grond van meerjarige in-, door- en uitstroomgegevens van de gehele strafrechtsketen. Op basis hiervan wordt de totale behoefte aan capaciteit voor het gevangeniswezen bepaald. Op grond van de raming van het WODC is geconcludeerd dat Nederland het komende jaar over voldoende celcapaciteit beschikt, zodat de verhuur van de penitentiaire inrichting Tilburg aan België met een jaar kan worden verlengd.
Deelt u de mening dat dit duidt of een verkeerde prioriteitstelling of in ieder geval op weinig begrip zal stuiten bij de Nederlandse bevolking? Zo ja, waarop zijn uw prioriteiten ten aanzien van het laten uitvoeren van vrijheidsstraffen precies gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
In deze kabinetsperiode is juist prioriteit gegeven aan de tenuitvoerlegging van opgelegde straffen. Daarom is gestart met het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB). Dit programma richt zich op het in samenhang doorvoeren van verbeteringen in de uitvoeringsketen strafrechtelijke beslissingen, waaronder het bevorderen van het sneller ten uitvoerleggen van straffen en het voorkomen van uitval. Op deze wijze worden alle beschikbare middelen in samenhang ingezet om er voor te zorgen dat veroordeelden (alsnog) hun straf ondergaan.
De slachtoffer-dadergesprekken |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de aangenomen motie waarin de regering is verzocht de slachtoffer-dadergesprekken nadrukkelijker onder de aandacht te brengen in het gevangeniswezen en bij de reclasseringsorganisaties, zodat het aantal slachtoffer-dadergesprekken kan worden verhoogd?1 Bent u tevreden over het huidige aantal slachtoffer-dadergesprekken?
Ja. Slachtoffer in Beeld (SiB) is de organisatie die in Nederland sinds 2007 de slachtoffer-dader gesprekken uitvoert. Het aantal zaken laat een stijging zien: van 366 zaken in 2007, naar 1075 in 2010 tot 1211 afgesloten zaken in 2011. Ik zie dat als een positieve ontwikkeling.
Bent u er van op de hoogte dat er grote tevredenheid bestaat onder slachtoffers die hebben deelgenomen aan een gesprek met de dader onder professionele begeleiding, omdat dit direct effect heeft op de verwerking van het strafbaar feit bij het slachtoffer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit onderzoek van Slachtoffer in Beeld2 blijkt dat deelnemers aan een slachtoffer-dader gesprek deelname hieraan als waardevol ervaren. Een slachtoffer-dader gesprek kan voor het slachtoffer zorgen voor een afname in angst- en woedegevoelens, het vergroten van de erkenning en verwerking van de gebeurtenis. Daarbij kan een gesprek het veiligheidsgevoel van het slachtoffer vergroten. Bij het aanbieden van een slachtoffer-dader gesprek moet altijd rekening worden gehouden met de belangen van het slachtoffer. Vrijwilligheid van deelname van het slachtoffer vind ik dan ook de belangrijkste voorwaarde bij een slachtoffer-dader gesprek.
Bent u tevreden over de wijze waarop en het aantal maal dat er vanuit het gevangeniswezen en reclasseringsorganisaties bij daders onder de aandacht wordt gebracht dat een gesprek met het slachtoffer zinnig kan zijn, met name ook voor de verwerking van het delict bij het slachtoffer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aantal slachtoffer-dader gesprekken is de afgelopen jaren steeds toegenomen. Alle betrokken partijen spannen zich in om dit nog verder te laten toenemen. SiB heeft afspraken gemaakt met de slachtofferloketten om slachtoffers beter te informeren over de mogelijkheid van een gesprek met de dader. Naar aanleiding van de motie Gerkens en Azough3 heeft SiB actief contact gezocht met penitentiaire inrichten en justitiële jeugdinrichtingen en heeft SiB diverse cursussen gegeven. Zo is een cursus voor gedetineerden ontwikkeld, waarbij schade en leed herstellen centraal staat. Deze cursus wordt in samenwerking met de geestelijke verzorging georganiseerd. DJI en SiB werken op dit moment aan een plan om verder invulling te geven aan herstelbemiddeling. Door de reclassering worden voorbereidingen getroffen om in samenwerking met SiB een congres te organiseren over de rol van het slachtoffer in het strafproces en de mogelijkheden voor slachtoffer-daderbemiddeling. Door al deze inspanningen verwacht ik een verdere toename in het aantal slachtoffer-dader gesprekken. Met bovenstaande toelichting beschouw ik de motie van Gerkens en Azough als afgedaan.
Deelt u de mening dat er nog steeds veel ruimte bestaat om het aantal slachtoffer-dadergesprekken te laten toenemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om actief in het gevangeniswezen en bij reclasseringsorganisaties onder de aandacht te brengen dat daders in beginsel steeds gewezen zouden moeten worden op de mogelijkheid van een dergelijk gesprek? Bent u bereid de Kamer op de hoogte te brengen van de concrete acties die hieruit voortvloeien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat het de organisatie Slachtoffer In Beeld vaak veel moeite kost om persoonsgegevens (naam en adres) van daders en slachtoffers te verkrijgen van de politie en het Openbaar Ministerie (OM), waardoor het organiseren van slachtoffer-dadergesprekken niet makkelijk is? Zo nee, bent u bereid navraag te doen naar dit probleem?
Het is mij bekend dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het verkrijgen van gegevens van slachtoffers en daders door SiB zonder dat het slachtoffer of dader daarvoor zelf toestemming heeft gegeven. SiB heeft werkafspraken gemaakt met het Openbaar Ministerie, waardoor in de praktijk op dit moment geen noemenswaardige problemen zijn met het verkrijgen van deze gegevens. Over het aanleveren van gegevens door de politie zijn op dit moment nog geen goede werkafspraken gemaakt. Ik laat op dit moment uitzoeken of er juridische belemmeringen zijn. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik eind oktober 2012. Op basis daarvan zal ik bezien wat er nodig is om tot adequate gegevensuitwisseling te komen.
Waarom worden deze persoonsgegevens door politie en OM niet altijd zonder meer gedeeld met Slachtoffer In Beeld? Zou dat niet raadzaam zijn, zodat Slachtoffer In Beeld op eenvoudiger wijze haar werk kan doen en contact kan leggen met slachtoffer en dader?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid met voorstellen te komen, zo nodig door de wet te veranderen of een aanwijzing te geven, zodat politie en OM deze gegevens voortaan delen met Slachtoffer In Beeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het misbruik door NS van gegevens van de OV-chipkaart |
|
Ard van der Steur (VVD), Ton Elias (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het persbericht van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) van 28 augustus jl over het misbruik dat NS heeft gemaakt van de reisgegevens van de OV Chipkaart1?
Ja.
Deelt u de mening van het CBP dat NS misbruik heeft gemaakt van gegevens van NS-passagiers, verkregen door middel van de OV-chipkaart?
Ik heb geen reden om het oordeel van het CBP in twijfel te trekken. Het CBP is belast met toezicht op de naleving en handhaving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het CBP heeft daarom ook een onderzoek bij NS uitgevoerd. Het CBP heeft in 2008 geformuleerd onder welke voorwaarden persoonsgegevens uit het OV-chipkaartsysteem, op een met de Wbp verenigbare wijze, voor marketingdoeleinden mogen worden gebruikt. Het CBP heeft onlangs geconstateerd dat NS gegevens heeft verzameld en gebruikt die niet in overeenstemming zijn met deze voorwaarden. NS heeft na deze constatering de onterecht bewaarde gegevens vernietigd en haar werkwijze aangepast.
Is het geconstateerde misbruik inderdaad in strijd met de daarover in 2008 gemaakte afspraken en wat zijn de consequenties van deze constatering?
Als het CBP een onderzoek doet stelt het eerst een rapport van voorlopige bevindingen op. In dit geval is bij het onderzoek ondermeer gekeken of de afspraken uit 2008 nagekomen zijn. Het rapport legt het CBP voor aan de onderzochte instantie. Deze geeft een zienswijze op de voorlopige bevindingen en vervolgens stelt CBP een rapport van definitieve bevindingen op.
Naar aanleiding van de voorlopige bevindingen van het CBP waarin geconcludeerd wordt dat NS in strijd met de Wbp handelde heeft NS haar werkwijze direct aangepast. In het rapport van definitieve bevindingen constateert het CBP dan ook dat er op dat moment geen overtredingen van de Wbp meer zijn. NS heeft haar werkwijze aangepast en de gegevens, die ze onterecht had verwerkt voor marketingdoeleinden, vernietigd.
Wat gaat u doen om vast te stellen dat het misbruik inmiddels geëindigd is, zoals het CBP stelt, en niet meer zal voorkomen?
Conform de Wbp mogen de vervoerders transactiegegevens alleen bewaren voor zover dat noodzakelijk is voor hun bedrijfsvoering. Het CBP ziet toe op de naleving hiervan door het uitvoeren van onderzoek, het maken van aanvullende afspraken en het zo nodig opleggen en innen van een dwangsom. Aangezien het CBP hier de bevoegde instantie is, kan ik hier verder geen afdwingbaar resultaat op bereiken. Ik ga ervan uit dat dit ook niet nodig is, aangezien met de gemaakte afspraken en het nauwgezette toezicht daarop door het CBP de persoonsgegevens van de reiziger goed gewaarborgd zijn.