Het gebrek aan een planning rond afspraken over eergerelateerd geweld en zelfbeschikking uit het coalitieakkoord |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de planningsbrieven van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid die recent met de Tweede Kamer zijn gedeeld?1
Ja.
Deelt u de mening dat een belangrijke opdracht uit het coalitieakkoord niet of nauwelijks worden genoemd, namelijk die tegen eergerelateerd geweld en voor zelfbeschikking?
Nee, ik deel de mening niet dat de inzet op zelfbeschikking ontbreekt in de planningsbrieven. In de planningsbrief die ik uw Kamer heb toegestuurd, wordt aangegeven dat ik uw Kamer op zijn laatst na de zomer zal informeren over een preventieve aanpak waarbij – samen met onder meer zelforganisaties en ngo’s – gewerkt wordt aan «verandering van binnenuit» in gesloten gemeenschappen ter bevordering van het recht op zelfbeschikking, mede naar aanleiding van een aantal amendementen2.
Deze preventieve aanpak ter bevordering van zelfbeschikking werk ik uit in een meerjarig programma. Hierbij wil ik inzetten op het vergroten van bewustwording van mensen van het recht op zelfbeschikking en op het in gang brengen van een mentaliteitsverandering binnen gesloten gemeenschappen. Ik wil bijdragen aan de bewustwording van mensen dat iedereen zelf mag bepalen hoe zij het leven naar eigen inzichten invullen. Hier hoort ook het bieden van handelingsperspectief bij om eigen keuzes te kunnen maken over onder meer opleiding, werk en vrije partnerkeuze
Deze aanpak is onderdeel van een brede interdepartementale aanpak waarbij ik samenwerk met mijn collega’s van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor Rechtsbescherming, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Buitenlandse Zaken zoals vermeld in de Actieagenda Schadelijke Praktijken. Deze actieagenda is onder het vorige kabinet op 18 februari 2020 naar uw Kamer verstuurd. Zoals in deze actieagenda is aangegeven, willen we zorgen dat er minder (potentiële) slachtoffers komen van schadelijke praktijken, dat slachtoffers beter worden bereikt en geholpen, professionals en omstanders worden ondersteund en daders aangepakt. Uw Kamer wordt voor het einde van de zomer geïnformeerd over de inzet van het huidige kabinet voor de komende jaren.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil boeken op het terrein van culturele onderdrukking binnen gesloten gemeenschappen waaronder het tegengaan van huwelijksdwang, achterlating, huwelijkse gevangenschap, gedwongen leven in isolement (zoals de schrijnende situatie van honderden verborgen vrouwen) het verbeteren van de situatie van LHBTI-ers en eergerelateerd geweld en welke planning hierbij hoort?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om medeplichtigen van eergerelateerd geweld zwaarder te gaan straffen?
In de zesde voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis3 is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop omgegaan wordt met medeplichtigen van eergerelateerd geweld. Uit het onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de motie van Van Wijngaarden en Peters blijkt dat medeplichtigen van eergerelateerd geweld op basis van de verschillende deelnemingsvormen al vervolgd kunnen worden. Indien het delict met voorbedachte rade is gepleegd en dit bewezen kan worden, leidt dit tot een zwaardere strafeis. De huidige juridische bepalingen bieden voldoende mogelijkheden voor vervolging van medeplichtigen. De Kamer zal om die reden geen voorstel ontvangen.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil boeken op het gebied van het tegengaan en voorkomen van genitale verminking en welke planning hierbij hoort?
Vrouwelijke genitale verminking (hierna: VGV) is een ernstige vorm van mishandeling en strafbaar in Nederland. Zoals per brief met uw Kamer gedeeld op 18 maart 2021, zijn er onder de actieagenda schadelijke praktijken verschillende maatregelen genomen om schadelijke praktijken, waaronder VGV, te voorkomen en tegen te gaan.4
Met een driejarige subsidie vanuit VWS aan Federatie van Somalische Associaties in Nederland (FSAN) worden nieuwe sleutelpersonen opgeleid en krijgen bestaande sleutelpersonen bijscholing over de verschillende vormen van schadelijke praktijken, waaronder VGV. Jaarlijks worden 150 huiskamergesprekken gevoerd door sleutelpersonen en hiermee worden minimaal 900 ouders die in deze potentiële doelgroep kunnen vallen geïnformeerd over schadelijke praktijken.
Er wordt een brede voorlichtingscampagne over de verschillende vormen van schadelijke praktijken ontwikkeld. Pharos ontvangt hiervoor subsidie en werkt hiermee samen met kennispartijen en kleine (zelf)organisaties die deel uitmaken van de relevante gemeenschappen. Daarnaast voert Pharos een aantal andere maatregelen uit. Het betreft het opzetten van e-learnings voor professionals in de zorg (zoals huisartsen, gynaecologen en verloskundigen) en justitie (zoals de politie en het OM) zodat signalen eerder en beter herkend kunnen worden.
Voor het tegengaan van VGV speelt Pharos ook een rol in de implementatie van de leidraad «Medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking (VGV)» en het verbreden van de registratiesystemen in de Jeugdgezondheidszorg voor het verbeteren van de signalering van VGV.
Het Ministerie van VWS heeft laten onderzoeken in hoeverre (dreigende of gerealiseerde) VGV wordt gesignaleerd door professionals, met als doel om de totale groep van (potentiële) slachtoffers beter door professionals in beeld te brengen. Dit onderzoek is met uw Kamer gedeeld op 18 juni 2021.5 Zo benadrukt het rapport dat het karakter van VGV als vorm van geweld éénmalig is met zeer ernstige gevolgen, wat – in het eenmalige karakter – verschilt van andere vormen van huiselijk geweld. In de periode voordat de besnijdenis plaatsvindt is de dreiging acuut, maar zijn de signalen moeilijk zichtbaar.
Er zijn hiermee belangrijke stappen gezet, op basis waarvan we ons de komende jaren blijven inzetten voor het voorkomen en tegengaan van VGV. Het kabinet zal uw Kamer voor het einde van de zomer informeren over de voorgestelde inzet op schadelijke praktijken, waaronder VGV, voor de komende jaren. De uitkomsten en aanbevelingen uit het rapport over VGV nemen we hierin mee.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om met preventieve gerechtelijke beschermingsbevelen te gaan werken om te voorkomen dat vrouwen worden meegenomen naar het buitenland?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet op schadelijke praktijken, waaronder ook de inzet op preventieve gerechtelijke beschermingsbevelen.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil maken op het terrein van integratie, het tegengaan van parallelle samenlevingen en het tegengaan van radicalisering en welke planning hierbij hoort?
In het inburgeringsbeleid is zelfbeschikking één van de kernwaarden, waaraan aandacht wordt besteed tijdens de kennisoverdracht inzake de basiswaarden en fundamentele vrijheden van de Nederlandse samenleving. Dit komt aan de orde via de voorbereiding van het examenonderdeel Kennis Nederlandse Maatschappij en in het participatieverklaringstraject.
Zoals aan uw Kamer is aangegeven in mijn brief van 19 november jl6, heeft Femmes for Freedom voorlichtingsmateriaal ontwikkeld over zelfbeschikking voor onder meer vrouwen, LHBTI+-personen en nieuwkomersgroepen in het algemeen. Dit pakket is op 3 februari jl. gelanceerd. Het pakket bestaat onder meer uit een gids voor nieuwkomers en verschillende animaties over onderwerpen als huwelijksdwang, eergerelateerd geweld en eigen studie- en partnerkeuze. Het materiaal is in meerdere talen beschikbaar, zowel in geschreven als gesproken vorm. Ook heeft Femmes for Freedom voorlichtingslessen ontwikkeld die door docenten en andere professionals inburgering kunnen worden gegeven. De materialen worden verspreid naar gemeenten en AZC’s.
We willen dat iedereen in Nederland vrij kan zijn om eigen keuzes te maken binnen de grenzen van de rechtsstaat. Dit vraagt om een weerbare en veerkrachtige samenleving. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over beleid preventie radicalisering van 19 november jl.7 werkt SZW op verschillende manieren aan het tegengaan van parallelle samenlevingen en radicalisering door voedingsbodems voor radicalisering weg te nemen. Hierbij zetten we in op het aanpakken van maatschappelijke spanningen en op het vergroten van de veerkracht en weerbaarheid van groepen en personen die extra ontvankelijk kunnen zijn voor spanningen en extremistische boodschappen. Zo verminderen en voorkomen we aantasting van de sociale stabiliteit.
In deze aanpak ondersteunt SZW gemeenten in hun lokale integrale aanpak door middel van adviesgesprekken, met de toolkit Evidence Based Werken en financiële ondersteuning via de Versterkingsgelden. SZW geeft ook training en advies aan professionals en gemeenschappen waarbij wordt ingezet op het vergroten van bewustwording, van kennis en handelingsperspectieven.
Uitgangspunt in deze lokale integrale aanpak zijn interventies die bewezen effect hebben op het voorkomen van radicalisering, zoals opvoedondersteuning, trainingen en coaching voor kwetsbare jongeren, theaterinterventies en jeugdwerk gericht op preventie radicalisering.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om een meldplicht voor medewerkers in de zorg en het onderwijs in te voeren bij eergerelateerd geweld, huwelijksdwang of vrouwelijke genitale verminking?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 ontvangt uw Kamer een brief met daarin een voorstel voor de inzet van het kabinet op schadelijke praktijken voor de komende jaren. Een plan van aanpak om signaleren en melden van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en vrouwelijke genitale verminking door professionals te vergroten, zal hierin worden meegenomen, met daarin een uiteenzetting van het voornemen om een meldplicht in te voeren voor medewerkers in de zorg en het onderwijs.
Welke voortgang wilt u, al dan niet in samenwerking met het Ministerie van Financiën, deze regeerperiode maken op het gebied van financiële zelfredzaamheid van vrouwen en welke planning hoort hierbij?
Het bevorderen van de financiële onafhankelijkheid van vrouwen is een belangrijke pijler binnen het emancipatiebeleid van dit kabinet. Het zorgt niet alleen voor meer gendergelijkheid over de hele linie, maar geeft vrouwen de vrijheid om hun eigen keuzes en hun talenten te ontplooien. De exacte maatregelen legt dit kabinet vast in de Emancipatienota, die uw Kamer rond het zomerreces ontvangt.
Daarnaast is het voor financiële zelfredzaamheid van vrouwen belangrijk dat zij zelf hun geldzaken begrijpen en kunnen beheren. Om goed mee te kunnen doen in onze samenleving, heb je taal- reken-, digitale en financiële vaardigheden nodig. Wie niet, of onvoldoende, over deze basisvaardigheden beschikt is vaak minder zelfredzaam, en heeft minder participatie- en ontwikkelingsmogelijkheden. In Nederland vinden we dat iedereen de kans moet krijgen om mee te doen, om te werken, een opleiding te volgen, te stemmen, en gezond door het leven te gaan. Daarom is het actieprogramma Tel mee met Taal van de Ministeries van OCW, BZK, SZW en VWS in het leven geroepen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen.
Tot slot zal in het meerjarig programma gericht op zelfbeschikking dat ik – als onderdeel van de Actieagenda Schadelijke praktijken en in vervolg op de amendementen van lid Becker over dit onderwerp – naar uw kamer zal sturen specifieke aandacht uitgaan naar acties gericht op het verhogen van de financiële weerbaarheid van vrouwen die in afhankelijkheidsrelaties zitten in gesloten gemeenschappen.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om de bij afgelopen begrotingsbehandeling structureel gemaakte post van 300.000 euro uit het integratiebudet jaarlijks in te vullen voor ondersteuning en hulp rond genoemde thema’s?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet op schadelijke praktijken waaronder ook over een meerjarig programma gericht op de bevordering van zelfbeschikking.
Deelt u de mening dat de genoemde onderwerpen heel belangrijk zijn en volop aandacht van de bewindspersonen moeten krijgen en voorkomen moet worden dat door versnippering en verdeling tussen ministeries deze zaken onvoldoende prioriteit krijgen?
Zoals is aangegeven in de voortgangsbrief van 18 maart 2021 over de Actieagenda Schadelijke Praktijken is er sprake van een heldere aansturing inzake de uitvoering van de Actieagenda schadelijke praktijken. Ons gezamenlijke doel is om schadelijke praktijken eerder en beter in beeld te krijgen, te stoppen en duurzaam op te lossen. Het kabinet vindt het onacceptabel dat praktijken als huwelijksdwang en eergerelateerd geweld nog in Nederland voorkomen. Daarom zetten wij via de maatregelen uit de Actieagenda stevig in op preventie, vroegsignalering, hulpverlening en repressie.
De verschillende departementen dragen elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid bij aan de aanpak van schadelijke praktijken. Gedurende de looptijd van de actieagenda is de Staatssecretaris van VWS de coördinerend bewindspersoon. Ik ben van mening dat de coördinatie tussen de departementen hiermee op een goede manier vorm krijgt.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaande aan het commissiedebat Inburgering en integratie van 30 maart aanstaande?
Ja.
Het bericht dat de clouddienst Microsoft niet gebruikt kan worden voor de uitwisseling of opslag van gevoelige of bijzondere persoonsgegevens |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over dit bericht? Kunt u daarbij ingaan op het feit dat Amerikaanse inlichtingendiensten Microsoft en andere Amerikaanse clouddiensten kunnen dwingen om op basis van wetgeving data van Nederlandse burgers te overhandigen?1
Het is goed dat dit soort grootschalige Data Protection Impact Assessments (DPIA´s) op veelgebruikte diensten, zoals in dit geval die van Microsoft, op verzoek van onder meer het Rijk worden uitgevoerd en breed beschikbaar worden gesteld. Op deze manier hebben organisaties in de samenleving baat bij het verrichte werk.
Daarbij is van belang te benadrukken dat de DPIA niet indiceert dat er geen gebruik meer gemaakt kan worden van de onderzochte diensten van Microsoft. Er worden risico’s gesignaleerd die raken aan de toegang tot overheidsdiensten, maar ook oplossingen geïdentificeerd om dit risico te mitigeren. Dit kan bijvoorbeeld door het gebruik van eigen encryptiesleutels die door de organisatie zelf – en dus niet door Microsoft – worden beheerd.
Er kunnen op basis van de DPIA over deze clouddienst geen algemene conclusies worden getrokken over alle Amerikaanse clouddiensten en de relatie met inlichtingendiensten. Per dienst kan immers verschillen wat de specifieke risico´s van gegevensoverdracht zijn. Als het gebruik van een dienst een gegevensoverdracht meebrengt is het belangrijk in kaart te brengen wat de specifieke risico´s zijn en deze te mitigeren. Om dat goed te doen kunnen partijen een zogeheten Data Transfer Impact Assessment (DTIA) uitvoeren. De wetgeving in het land waar de gegevens naartoe gaan speelt daarbij een belangrijke rol.
Wat meer algemeen wel van belang is om te benadrukken is dat de toegang tot gegevens van Europese burgers door Amerikaanse overheidsdiensten een belangrijke rol speelt in het Schrems-II arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Daarin heeft het HvJEU het «adequaatheidsbesluit»2 voor de VS ongeldig heeft verklaard, onder meer vanwege zorgen omtrent overheidstoegang tot persoonsgegevens in de VS. Recent is er door de Europese Commissie en de VS een principeakkoord gesloten welk de basis zou kunnen vormen voor een nieuw adequaatheidsbesluit.3 Onderdeel daarvan is onder meer dat de VS stappen zal zetten om de privacy van Europese burgers te beschermen.4 In de komende maanden zal duidelijk worden welke precieze maatregelen de VS zal nemen.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangegeven dat het opnemen «standard contractual clauses» het ontbreken van adequaatsheidsbesluit voor internationale doorgifte kan ondervangen.5 Voor relevante Microsoft (cloud)diensten en recent ook Google Workspace is dit door SLM Rijk ook gedaan.
Als laatste wil ik onder de aandacht brengen dat de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten momenteel een gezamenlijk onderzoek uitvoeren naar het gebruik van clouddiensten door publieke sector organisaties.6
Deelt u de mening dat het gebruik van Amerikaanse clouddiensten zoals Microsoft een inbreuk op de privacy van de Nederlandse burgers tot gevolg kan hebben zoals ook omschreven in het Schrems arrest van het Europese Hof van Justitie?2
Dat er specifieke zorgen bestaan over de gegevensbeschermingsrisico’s bij het gebruik van Amerikaanse clouddiensten begrijp ik, specifiek ook in het licht van de overwegingen van het HvJEU in het Schrems-II arrest. Precies met die zorgen in het achterhoofd worden DPIA´s en DTIA´s als die in het door u aangehaalde bericht worden besproken uitgevoerd.
Het gaat mij echter te ver, zoals ook in antwoord op vraag 1 aan de orde komt, om te stellen dat het gebruik van «Amerikaanse Clouddiensten» per definitie een privacy schending oplevert. We hebben in EU-verband strikte regels om onze privacy te beschermen, specifiek ook via de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Daar moeten alle partijen die zich aan houden, ook Amerikaanse clouddiensten die onder het AVG-regime persoonsgegevens verwerken. Per geval moet worden bezien of en hoe deze diensten rechtmatig gebruikt kunnen worden.
Deelt u daarom de mening, ook van Privacy Company, dat het gebruik van Amerikaanse clouddiensten bij overheidssystemen en andere gevoelige sectoren als universiteiten niet gewenst is wanneer dit over de uitwisseling of opslag van gevoelige ofwel bijzondere persoonsgegevens gaat? Zo ja, kunt u aangeven welke concrete maatregelen u neemt om dit gebruik te verminderen en daarbij specifiek ingaan op de inzet van versleuteling? Zo nee, kunt u verder uitweiden waarom het bovengenoemde niet weg te nemen risico wel toelaatbaar zou zijn?
Ik kan dergelijke algemene conclusies over alle Amerikaanse clouddiensten niet onderschrijven. Daarbij komt dat die conclusie ook niet voortvloeit uit de voorliggende DPIA. Deze indiceert namelijk dat er maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat er bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt in de onderzochte diensten van Microsoft. Hiertoe kunnen verschillende maatregelen worden genomen. Strategisch Leveranciersmanagement Rijk (SLM Rijk) heeft hierover nader advies uitgebracht.8 Als deze maatregelen in acht worden genomen kunnen deze diensten in principe in overeenstemming met de AVG worden gebruikt.
Daarnaast zal SLM Rijk er bij Microsoft op aandringen dat end to end-encryptie (E2EE) voor groepsgesprekken in Microsoft Teams wordt gerealiseerd, zodat Microsoft Teams ook geschikt kan worden gemaakt voor verwerking van bijzondere persoonsgegevens in het geval daarvoor een juridische grondslag aanwezig is bij de organisatie die Microsoft Teams inzet.
Kunt u uitweiden over de verschillende overwegingen wat betreft de voor- en nadelen van het gebruik van niet-Europese clouddiensten bij overheidssystemen en andere gevoelige sectoren voor de uitwisseling of opslag van gevoelige of bijzondere persoonsgegevens?
Zoals aangekondigd in de I-strategie Rijk 2021–2025 wordt er momenteel een rijksbreed strategisch cloudbeleid ontwikkeld en worden handreikingen/richtlijnen ontwikkeld voor het gebruik van clouddiensten.9 In deze strategie wordt ook ingegaan op de uitwisseling van gegevens met derde landen.
Daarnaast voeren zoals hiervoor aangegeven de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten momenteel een gezamenlijk onderzoek uit naar het gebruik van clouddiensten door publieke sector organisaties. Het is nog onzeker hoe zij de risico’s van het gebruik van clouddiensten door overheden gaan beoordelen. Eind 2022 komt de European Data Protection Board (EDPB) met een gezamenlijk rapport hierover.10 De uitkomsten van dit onderzoek kunnen meer inzicht geven in hoeverre het gebruik van clouddiensten door overheidssystemen extra risico’s met zich mee brengt voor de bescherming van persoonsgegevens.
Zijn de juridische mogelijkheden voor oplossingen voor het Schrems arrest voldoende verkend?
Mijn indruk is dat dit het geval is. Zo heeft de Europese Commissie in juni 2021 hernieuwde «standard contractual clauses» voor internationale doorgifte gepubliceerd11, op basis waarvan gegevens op grond van «passende waarborgen» kunnen worden doorgegeven.12 Verder zijn ook de aanbevelingen van EDPB van groot belang geweest om de gevolgen van het arrest goed te duiden en zorg te dragen voor de rechtmatige overdracht van gegevens; niet alleen naar de VS maar naar alle derde landen waarvoor geen «adequaatheidsbesluit» van de Europese Commissie bestaat.13
Als in antwoord op vraag 1 al gemeld is er recent een principeakkoord gesloten tussen de Europese Commissie en de VS over een nieuw raamwerk voor trans-Atlantische datastromen. Dat betekent niet dat er reeds een nieuw adequaatheidsbesluit is: daarvoor moet de in artikel 45 AVG geformuleerde procedure worden gevolgd. Nederland heeft hierin als lidstaat een rol via de comitologie procedure.14
In hoeverre helpt de verdere ontwikkeling van het GAIA-X project om de technologische autonomie van Europa te bevorderen? Welke risico’s zijn er dat Amerikaanse cloudbedrijven diensten leveren binnen het GAIA-X project en zo alsnog de Europese technologische autonomie beperken? Welke invloed heeft u hierop?
GAIA-X is een snelgroeiend privaat initiatief (een vereniging) onder Belgisch recht met inmiddels meer dan 300 leden. Het doel van GAIA-X is het verbinden van Europese cloudinfrastructuren en het vergemakkelijken van het delen van data. Daarbij is het naleven van Europese regelgeving en waarden een kernpijler. Het initiatief draagt bij aan veilige uitwisseling en verwerking van gegevens en verkleint waar wenselijk de afhankelijkheid van niet-Europese spelers.
Nederland is goed vertegenwoordigd binnen het initiatief. Een groeiend aantal Nederlandse partijen is lid. Dit betreft onder meer TNO, UvA, NEN, Leaseweb, Philips, AMS-IX, Brainport Industries en Surf. Twee van de Nederlandse leden hebben plaats in GAIA-X «Board of Directors» en kunnen daarmee meesturen op de ontwikkeling van GAIA-X. Daarnaast kunnen Europese overheden met een Gaia-X hub, via de zogenoemde «Governmental Advisory Board» van GAIA-X ook gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen. Nederland wordt hierin door het Ministerie van EZK vertegenwoordigd.
Bedrijven uit niet-Europese landen kunnen ook bijdragen aan het GAIA-X initiatief. Samenwerking tussen Europese en niet-Europese bedrijven kan immers ook tot een hoger niveau van dienstverlening door Europese spelers op de markt leiden. Niet-Europese partijen hebben echter geen stemrecht in het initiatief.
Naast Gaia-X is er ook het «PublicSpaces» initiatief. Hierin worden gebruikers en burgers centraal geplaatst en worden publieke waarden: «open», «transparant» en «verantwoordelijk», meegenomen bij de ontwikkeling van technologische producten en diensten. We volgen dit initiatief met interesse.
Kunt u een update geven over de huidige mogelijkheden wat betreft Europese versleuteling van clouddiensten die ervoor zouden kunnen zorgen dat Amerikaanse inlichtingendiensten niet via niet-Europese clouddiensten zoals Microsoft bij de uitwisseling of opslag van gevoelige ofwel bijzondere persoonsgegevens van Europese burgers zouden kunnen komen? Hoe draagt het GAIA-X project hier verder aan bij?
De European Data Protection Board heeft in aanbevelingen over de «measures that supplument transfer tools to ensure compliance with the EU level of protection of personal data» onder meer aan de hand van zogenaamde «use cases» inzicht gegeven in welke technische-, organisatorische- en contractuele maatregelen kunnen worden genomen om doorgifte met «passende waarborgen» plaats te laten vinden. Het versleutelen (besproken onder «use case 3») van de gegevens is één van de geïdentificeerde maatregelen.15 Per doorgifte dient te worden bezien óf, en zo ja welke, passende maatregelen (technisch, organisatorisch of contractueel) kunnen worden genomen. In het in antwoord op vraag 4 genoemde rijksbreed strategisch cloudbeleid, dat binnenkort naar uw Kamer zal worden gestuurd, zal hieraan expliciet aandacht gegeven worden.
Het GAIA-X initiatief draagt bij aan het verbinden van Europese cloudinfrastructuren en het vergemakkelijken van datadelen. De wijze van versleuteling van data kan een rol spelen bij de keuze voor een aanbieder van clouddiensten en of risico verminderen. Door het GAIA-X initiatief zullen naar verwachting nieuwe soorten clouddiensten ontstaan, waardoor er voor bedrijven en eindgebruikers meer keuzemogelijkheden zijn om diensten af te nemen. Door GAIA-X is in december 2021 aangekondigd dat labels ontwikkeld worden om o.a. genoemde toegangsrisico’s te mitigeren via andere maatregelen.16
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het uitkeren van een schadevergoeding aan de Groesbeekse kopschoppers |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Groesbeekse kopschoppers een schadevergoeding van het Openbaar Ministerie (OM) ontvingen?1 Herinnert u zich nog eerdere Kamervragen over deze unieke zaak?2
Als een strafzaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel kan de rechter, zo is bepaald in het Wetboek van Strafvordering, op verzoek van de gewezen verdachte een vergoeding toekennen voor – onder meer – de tijd die door de voormalig verdachte is doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis en kosten van rechtsbijstand in de strafzaak. Toekenning van de vergoeding mag dan – ook ingevolge de rechtspraak van het EHRM – niet worden geweigerd op de grond van het vermoeden dat de verdachte toch schuldig zou zijn aan de strafbare feiten waarvan hij werd verdacht. De rechter beoordeelt op grond van billijkheid of en welke vergoeding passend is. Dat is ook in deze zaak gebeurd. Het past mij niet om een oordeel te geven over de beslissingen van de rechter in individuele zaken.
Kunt u uitleggen waarom het OM schadevergoedingen aan de drie verdachten heeft overgemaakt?
Het is niet het OM dat een eventuele schadevergoeding toekent aan een gewezen verdachte, maar de rechter. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Waarom meent het OM dat hier sprake is van «onterecht vastzitten» ondanks het feit dat het zich uit de zaak heeft teruggetrokken en dus nooit in hoger beroep is vastgesteld of de verdachten schuldig konden zijn, terwijl de rechtbank de verdachten wel schuldig heeft bevonden?
Zoals ook in het antwoord op vraag 1 aangegeven, is voor het toekennen van een schadevergoeding niet van belang of er sprake is van «onterecht vastzitten».
Kunt u ten slotte aangeven waarom het OM zich eigenlijk tijdens het hoger beroep heeft teruggetrokken? Wat waren de zogenaamde «zwaarwegende belangen»? Deelt u de mening dat het zeer onbevredigend blijft, voor de samenleving als geheel maar voor het slachtoffer in het bijzonder, dat totaal onduidelijk en geheim blijft wat er nu precies in deze strafzaak is gebeurd?
Zoals eerder in antwoorden op Kamervragen aan uw Kamer aangegeven heeft het OM zich genoodzaakt gevoeld in deze zaak te verzoeken het OM niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging vanwege een probleem, dat in de strafzaak was gerezen.3 Het OM moest door het probleem dat was ontstaan een afweging maken tussen verschillende belangen waaronder die van het slachtoffer. Uitkomst van deze belangenafweging is geweest dat de rechtszaak niet kon worden doorgezet om de zwaarwegende belangen te beschermen. Het OM en ik beseffen terdege dat dit onbevredigend is voor natuurlijk in de eerste plaats het slachtoffer, maar ook voor de samenleving als geheel. Het OM noch ik kunnen echter openheid geven over de zwaarwegende belangen. Als ik hier wel openheid over zou geven, zouden deze zwaarwegende belangen – die nog steeds spelen – ernstig kunnen worden geschaad. Het OM heeft materiële en immateriële schade veroorzaakt door de strafbare feiten aan het slachtoffer vergoed.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft vanwege zijn toezichthoudende taak op het OM een oriënterend onderzoek gedaan waar mijn voorganger uw Kamer bij brief van 21 april 2021 over heeft geïnformeerd.4 De procureur-generaal komt in zijn onderzoek tot de conclusie dat het OM in redelijkheid bovengenoemde belangenafweging kon maken.
De landsadvocaat en fraude-onderzoeken |
|
Michiel van Nispen , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het kantoor van de landsadvocaat Pels Rijcken, weigert om het intern verrichte fraudeonderzoek openbaar te maken en/of te delen met het openbaar ministerie (OM)?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in de NRC van 21 februari jl. waarin wordt gesteld dat Pels Rijcken weigert interne fraudeonderzoeken met het Openbaar Ministerie (hierna: OM) te delen.
Het OM en Pels Rijcken doorlopen momenteel de geëigende wettelijke procedure die bestaat voor verstrekking van gegevens waarop een geheimhoudingsplicht rust. Pels Rijcken heeft volgens het OM de globale onderzoeksresultaten van de in opdracht van Pels Rijcken uitgevoerde onderzoeken beschikbaar gesteld aan het OM. Voor zover de verzochte informatie gegevens betreft waarop een geheimhoudingsplicht rust, voorziet de wet in een procedure waarbij de rechter-commissaris bepaalt of de informatie kan worden vrijgegeven ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek. Ik licht dat nader toe.
De gegevens over individuele zaken vallen onder de wettelijke geheimhoudingsplicht die advocaten en notarissen hebben jegens hun cliënten. Het Wetboek van Strafvordering geeft de geheimhouder (in dit geval de advocaten en notarissen van Pels Rijcken) een weigeringsgrond in het geval van het leggen van beslag (art. 98 jo art. 218 Sv), in geval van een bevel tot uitlevering van voor in beslagneming vatbare voorwerpen (art. 96a lid 3 sub jo. art. 218 Sv), of in geval van een vordering tot het verstrekken van gegevens (art. 126nd lid 2 jo. art. 96a lid 3 sub b jo. art. 218 Sv). Pels Rijcken heeft aangegeven dat deze informatie onder de geheimhoudingsplicht valt en dat de rechter-commissaris via een toetsingsprocedure dient te bepalen welke informatie kan worden vrijgegeven voor het strafrechtelijk onderzoek. Hierbij is van belang te vermelden dat Pels Rijcken niet exclusief voor de Staat werkt en door (andere) cliënten zowel tuchtrechtelijk als civielrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor schending van de geheimhoudingsplicht. Het OM heeft ook belang bij een zorgvuldige procedure zodat over de bruikbaarheid van het bewijs later geen discussie kan ontstaan. Het OM heeft inmiddels meerdere vorderingen ingediend bij de rechter-commissaris. Een aantal van die vorderingen is reeds (deels) gehonoreerd door de rechter-commissaris. In die gevallen is geoordeeld dat vanwege de uitzonderlijke omstandigheden van deze zaak het verschoningsrecht diende te wijken voor de waarheidsvinding. Tegen deze beslissing staat beklag open bij de rechtbank. Van die beklagprocedure is door Pels Rijcken geen gebruik gemaakt.
Wanneer bent u ervan op de hoogte gesteld dat het fraudeonderzoek niet gedeeld wordt met het OM? Welke actie heeft u toen ondernomen?
Het artikel waarin de stelling wordt ingenomen dat Pels Rijcken weigert het onderzoek dat door Deloitte is uitgevoerd te delen met het OM is gebaseerd op een mailwisseling die ik op 17 februari jl. in het kader van een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar heb gemaakt. In die mailwisseling is te lezen dat op 15 juli 2021 door een medewerker van het OM aan mijn departement werd gemeld dat Pels Rijcken zich op het standpunt stelde dat verstrekking van de desbetreffende gegevens pas kon plaatsvinden na toetsing door de rechter-commissaris. Dit is een gebruikelijke procedure als het gaat om informatie waarop een geheimhoudingsplicht rust. Mijn voorganger heeft uw Kamer hierover geïnformeerd bij brief van 16 juli 2021.2
Kunt u de uitkomsten van dit fraudeonderzoek, die u kent, delen met de Kamer?
Bij brief van 17 september 2021 heeft de VKC mij gevraagd het onderzoek uitgevoerd door Van Doorne N.V. en Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. aan de Kamer te doen toekomen. Bij brief van 17 november 2021 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer gemeld dat dit onderzoek niet bij hem berust, maar uitsluitend bij het kantoor van de Landsadvocaat en de instanties die het onderzoek hebben uitgevoerd.
De eindresultaten van het onderzoek uitgevoerd door Van Doorne N.V. en Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. zijn neergelegd in een overkoepelend verslag van handelingen en bevindingen. Gelet op het belang om uw Kamer zo volledig mogelijk te informeren, is het onderzoek uitgevoerd door Van Doorne N.V. en Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. via het kantoor van de Landsadvocaat aan uw Kamer tot medio maart 2022 ter vertrouwelijke inzage gelegd. Het rapport is inmiddels geretourneerd aan het kantoor van de Landsadvocaat.
Zijn er door uw ministerie of het OM afspraken gemaakt met Pels Rijcken over het openbaar maken van dit interne onderzoek of het delen van het interne onderzoek met het OM (en/of het Ministerie van J&V)? Zo ja, kunt u dan aangeven welke afspraken daarover gemaakt zijn en wanneer die gemaakt zijn?
Nee. Zoals ik mijn antwoord op vraag 1 heb beschreven, heeft Pels Rijcken aan het OM aangegeven dat voor informatie die onder de geheimhoudingsplicht valt (van de advocaten en notarissen van Pels Rijcken) de rechter-commissaris via een toetsingsprocedure dient te bepalen welke informatie kan worden vrijgegeven voor het strafrechtelijk onderzoek.
Is deze weigering transparant te zijn tegenover uw ministerie en/of het OM voor u een reden om de zakelijke relatie met Pels Rijcken als landsadvocaat zo spoedig mogelijk te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het OM en Pels Rijcken doorlopen momenteel de geëigende wettelijke procedure die bestaat voor verstrekking van gegevens waarop een geheimhoudingsplicht rust.
Wie is de externe deskundige op het gebied van governance en integriteit, die samen met de Haagse deken Arjen van Rijn en de Rotterdamse deken Peter Hanenberg onderzoek gedaan heeft?2
Uit het persbericht van de Haagse deken van 12 augustus 2021 naar aanleiding van de afronding van zijn onderzoek maak ik op dat de externe deskundige is prof. Dr. Rob van Eijbergen, hoogleraar Kwaliteit en integriteit van organisaties aan de VU.4
Hoe luidde de onderzoeksopdracht aan deze onderzoekscommissie en welk(e) persoon/personen heeft/hebben de reikwijdte van die opdracht opgesteld en/of verstrekt?
Net als de Minister voor Rechtsbescherming5 ben ik, gelet op de onafhankelijkheid van de advocatuur en het toezicht daarop, terughoudend met het reageren op een individuele casus. De deken in het arrondissement Den Haag is de bevoegde toezichthouder op de advocaten van het kantoor Pels Rijcken. Het is aan de deken als toezichthouder om bij het doen van onderzoek naar mogelijke misstanden bij advocaten, de opzet en omvang van het onderzoek te bepalen. Uit het in antwoord op vraag 6 genoemde persbericht van de Haagse deken maak ik op dat het onderzoek was gericht op de mogelijke betrokkenheid van de advocaten bij de omvangrijke notariële fraude en naar de kantoororganisatie.
Is er overleg geweest met de Minister of het Ministerie van J&V met betrekking tot dit onderzoek? Zo ja, welke informatie is gedeeld?
Nee. Het is aan de toezichthouder om te bepalen of onderzoek nodig is en wat de opzet van dat onderzoek is. Wel heeft mijn ambtsvoorganger na afronding van het onderzoek, zoals is gemeld in zijn brief van 19 november jl., vanuit de hoedanigheid als cliënt contact gezocht met de Haagse deken om aandacht te vragen voor de berichtgeving over de sociale veiligheid in de NRC van 3 november 2021, als signaal ten behoeve van het lopende toezichttraject.
Klopt het dat de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) een spil is in het afhandelen van miljardenclaims tegen beursgenoteerde bedrijven?3
De Vereniging van Effectenbezitters (VEB) start juridische acties wanneer beleggers naar inzicht van de vereniging collectief gedupeerd zijn en men aanleiding ziet om een schadevergoeding te bewerkstelligen. Of dat om miljarden gaat zal afhangen van de casus.
Bent u ermee bekend dat gerechtigden niet altijd een claim indienen en dat er dus geld overblijft van die claims?
Ja, het is aan gerechtigden zelf om uiteindelijk daadwerkelijk aanspraak te maken op toegekende compensatie. Voor verbindend verklaarde schikkingen bepaalt de rechter hoe de gedupeerde gerechtigden bericht hierover moeten worden, zodat zoveel mogelijk gerechtigden worden bereikt.
Bent u ermee bekend dat er met de claims gefraudeerd wordt?4
Ja, dat is mij bekend.
Is de VEB zelf ook onderwerp van onderzoek in de fraudezaak?
Over lopende onderzoeken doe ik zoals bekend, in het belang van de lopende onderzoeken, geen uitspraken.
Heeft u of uw ministerie onderzoek laten doen naar de vraag waarom de volledige Raad van Commissaren van de VEB in juli 2021 is opgestapt en of het opstappen gerelateerd is aan het onderzoek naar de fraude door Frank O.? Zo ja, wat was de uitkomst van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dat alsnog te doen?5
Nee, we hebben geen onderzoek daarnaar laten doen. Voor zover uw vraag ziet op het strafrechtelijk onderzoek zoals dat door het OM wordt uitgevoerd, kan ik daarover geen mededelingen doen.
Klopt het dat een voormalig partner van Pels Rijcken en advocaat van de VEB de is executeur-testamentair van Frank O. is en zijn nalatenschap beheert?
Zoals u weet kan ik geen mededelingen doen over lopende onderzoeken.
Is het privé vermogen van Frank O. ook onderdeel van het onderzoek naar de fraude bij Pels Rijcken? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet kan ik geen mededelingen doen over lopende onderzoeken.
Hoe is geborgd dat belangenconflicten zijn uitgesloten, zoals deze advocaat die ook de VEB vertegenwoordigt en voormalig partner bij Pels Rijcken is geweest?
In het algemeen geldt het volgende. Gelet op Gedragsregel 15, eerste lid, is het voor advocaten niet toegestaan tegen een voormalige of bestaande cliënt of die van zijn of haar kantoorgenoten op te treden, behoudens bijzondere omstandigheden. Leden 3 en 4 van Gedragsregel 15 geven invulling aan die bijzondere omstandigheden. Een advocaat kan afwijken van de norm indien, kort gezegd, het niet om dezelfde zaak gaat, de advocaat niet beschikt over vertrouwelijke of zaaksgebonden informatie over de voormalige of bestaande cliënt en niet is gebleken van redelijke bezwaren van de voormalige of bestaande cliënt (lid 3). Ook indien de voormalig of bestaande cliënt vooraf toestemming heeft gegeven kan worden afgeweken van de algemene norm (lid 4). Het is aan de advocaat zelf om een afweging te maken of er sprake is van (mogelijke) belangenverstrengeling, waarbij hij zo nodig advies kan inwinnen bij de lokale deken.
Klopt het dat uw voorganger al veel eerder op de hoogte was een grote fraudezaak bij Pels Rijcken van het kantoor zelf? Welke fraudezaak betrof dat?6
Bij brief van 1 oktober 2021 heeft mijn voorganger uw Kamer hierover het volgende gemeld:
Dit betrof het onderzoek naar een omvangrijke fraude door een notaris/bestuursvoorzitter van het kantoor van de Landsadvocaat Pels Rijcken.
Was er een claimstichting onderdeel van deze fraudezaak? Zo ja, was er een band met de VEB?
Zoals u weet kan ik geen mededelingen doen over lopende onderzoeken.
Wie heeft uw voorganger op de hoogte gesteld en welke informatie is hem toen verstrekt?
Bij brief van 1 oktober 2021 heeft mijn voorganger uw Kamer hierover het volgende gemeld:
Welke informatie met betrekking tot strafbare feiten en/of strafzaken inzake malversaties bij het indienen van claims bij claimstichtingen is sinds 2010 gedeeld met de bewindspersonen en met (de medewerkers) van uw ministerie (en de rechtsvoorgangers)? Kunt u een uitputtende lijst geven?
Dergelijke overzichten zijn er niet. In het algemeen kan het volgende worden aangegeven. Collectieve schikkingen hebben in de afgelopen jaren ertoe bijgedragen dat veel rechtzoekenden een vergoeding hebben gekregen van hun schade, zonder dat zij hiervoor een individuele procedure bij de rechter hebben hoeven voeren. Het is denkbaar dat een rechtszoekende ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op een vergoeding. Om die reden zijn waarborgen ingebouwd voor de daadwerkelijke uitkeringen onder een schikking. Indien achteraf blijkt dat ten onrechte een uitkering is gedaan aan iemand die daarop geen recht heeft, dan kan dit worden teruggevorderd.
Had Frank O. een rol bij de afwikkeling van de betreffende claim(s) ter zake waarvan de (straf)zaak over vermeende malversaties diende?
Zoals u weet kan ik geen mededelingen doen over lopende onderzoeken.
Is er jurisprudentie over civiele en/of strafzaken met betrekking tot (malversaties bij) het indienen van (valse) claims? Kunt u een volledige lijst geven?
Voor een overzicht van gepubliceerde rechterlijke uitspraken verwijs ik u naar de website www.rechtspraak.nl.
Zo ja, kunt u de ECLI-nummers noemen waaronder deze zaken openbaar gemaakt zijn?
Zie het antwoord op vraag 22.
Kunt u bevorderen dat de uitspraak van deze zaak bij de rechtbank Rotterdam in zijn geheel gepubliceerd wordt? Kunt u ook aangeven waarom deze zaak tot nu toe niet openbaar geworden is?7
De beslissing om rechterlijke uitspraken al dan niet te publiceren, is aan de onafhankelijke rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak hanteert selectiecriteria voor het publiek toegankelijk maken van uitspraken door middel van opname in een databank op de website www.rechtspraak.nl. Het gaat om uitspraken die maatschappelijk en/of juridisch in het bijzonder en op zichzelf staand relevant worden geacht.13 Uw Kamer is op 24 maart jl. nader geïnformeerd over de publicatie van rechterlijke uitspraken.14
Wilt u een overzicht geven van alles wat er de afgelopen drie jaar bekend geworden is over het kantoor van de landsadvocaat of waarin dat kantoor een rol speelt? Wilt u daarvan een overzicht verstrekken (geen verwijzingen) waarin alle bewezen fraude, malversaties, verdenkingen, onderzoeken en strafzaken punt-voor-punt worden genoemd?
Dergelijke overzichten zijn er niet. Er is mij overigens geen andere fraudekwestie bij het kantoor van de Landsadvocaat bekend dan de aan het licht gekomen en reeds aan uw Kamer gemelde fraude door de voormalige bestuursvoorzitter van het kantoor.
Wilt u het antwoord op de vorige vraag voorleggen aan de ministerraad en aan de ministerraad vragen of zo’n kantoor nog geschikt is om de rol van landsadvocaat te hebben?
Zoals ik bij de vorige vraag heb aangegeven zijn dergelijke overzichten er niet.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn een voor een en zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De uitvoering van de gewijzigde motie Becker c.s. over het structureel tegengaan van extremistische uitingen online. |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de aangenomen gewijzigde motie van het lid Becker c.s. (Kamerstuk 35 228, nr. 34) over het structureel tegengaan van extremistische uitingen? En deelt u de mening, zoals ook besproken tijdens het wetgevingsoverleg Integratie en maatschappelijke samenhang (beleidsartikel 13 van de begroting SZW 2022) op 22 november 2021, dat deze motie tot op heden onvoldoende is afgedaan?
In de Nederlandse samenleving is ruimte voor een grote diversiteit van (godsdienstige) beschouwingen, (politieke) opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Dit betekent dat mensen de vrijheid hebben eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Het kabinet ziet het als zijn taak om de democratische rechtsorde en alle grondwettelijke vrijheden die burgers op basis daarvan toekomen te beschermen. De overheid opereert in het waarborgen van die vrijheden neutraal. Zij trekt echter een grens als er sprake is van antidemocratische, onverdraagzame, anti-integratieve en/of extremistische uitingen.
Het kabinet heeft al langere tijd zorgen over de invloed in Nederland van een kleine groep individuen, salafistische aanjagers, die zowel online als offline aansporen tot antidemocratische, onverdraagzame, anti-integratieve en/of extremistische uitingen en/of gedragingen. Deze kleine groep individuen heeft door hun actieve en professionele gebruik van socialemediakanalen een onevenredig groot bereik binnen islamitische gemeenschappen in Nederland. In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van april 2022 wordt gesteld dat problematische gedragingen door antidemocratische, intolerante en anti-integratieve elementen binnen het salafisme kunnen leiden tot polarisatie in de samenleving en (op termijn) tot ondermijning van de democratische rechtsorde1.
De aangenomen gewijzigde motie van het lid Becker c.s. (Kamerstuk 35 228, nr. 34) is bekend. Indien extremistisch, antidemocratisch en radicaal salafistische uitingen zodanig ernstig van aard zijn dat zij onder de definitie vallen van terroristische content, dan vallen deze uitingen binnen de taken van de Autoriteit voor het tegengaan van Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM). Deze Autoriteit wordt opgericht om uitvoering te geven aan een Europese verordening (inzake het tegengaan van verspreiding van terroristische online-inhoud: TOI-verordening) en kent een strikte doelbinding gericht op het tegengaan van verspreiding van terroristische content. De TOI-verordening wordt van kracht op 7 juni 2022. Op deze datum moet de autoriteit operationeel zijn en de nationale uitvoeringswet gereed. De autoriteit krijgt de bevoegdheid voor het sturen van verwijderingsbevelen en grijpt daarmee direct in op de vrijheid van meningsuiting.
Met oprichting van de ATKM wordt voor een deel van de uitingen waar de gewijzigde motie van het lid Beckers c.s. op ziet voorzien in de mogelijkheden om op te treden indien deze uitingen dermate ernstig zijn dat deze onder de definitie van terroristische content vallen. Echter, gezien proportionaliteitsoverwegingen, zoals het fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting, is het niet mogelijk om extremistische, antidemocratische en radicaal salafistische uitingen die niet als terroristisch te definiëren zijn onder te brengen bij de ATKM.
Wel deelt het kabinet de zorg over de online verspreiding van radicale, extremistische en/of antidemocratische uitingen en het schadelijke effect dat deze uitingen kunnen hebben op onze democratische rechtstaat. Ook al zullen dit soort uitingen niet altijd te scharen zijn onder de categorie terroristische content, zij kunnen wel degelijk uiteindelijk overgaan in gewelddadig extremisme en terrorisme. Om te bezien wat de mogelijkheden zijn om juist tegen dit soort schadelijke content op te treden zal de Minister van Justitie en Veiligheid in kaart brengen over wat voor preventief en repressief instrumentarium landen om ons heen beschikken en welke mogelijkheden dit biedt voor Nederland. Daarnaast is het weerbaar maken van met name jongeren tegen online extremistische uitingen een belangrijk aandachtspunt binnen diverse activiteiten die mijn ministerie ontwikkelt.
Tevens worden doorlopend gesprekken gevoerd met internetbedrijven om de samenwerking in de aanpak van terroristische en andere extremistische en illegale uitingen in den brede op het internet verder te versterken. Nederland is bijvoorbeeld actief in het EU Internetforum. Hierin werken EU-lidstaten, de Europese Commissie en het bedrijfsleven op vrijwillige basis samen om het aanbod van gewelddadig extremistische en terroristische content op het internet te beperken.
Deelt u het inzicht dat onvrij gedachtegoed in toenemende mate online wordt verspreid en dat salafistische aanjagers online normale geloofsuitingen verdringen met extremistisch, antidemocratisch en radicaal-salafistische uitingen en dat deze content effectief moet worden bestreden door de overheid, in samenwerking met hostingproviders en internetplatforms?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de huidige stand van zaken van deze samenwerking tussen de overheid, hostingproviders en internetplatforms, ook in het licht van de vijf geschetste scenario’s uit het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WOCD)-onderzoek «Voorziening voor verzoeken tot snelle verwijdering van onrechtmatige online content»1, om ook andere vormen van onrechtmatige online content aan te pakken?
Er is eind april een principeakkoord bereikt over de Digital Services Act (hierna «DSA», stap 1 van het stappenplan zoals dat is gepresenteerd in de beleidsreactie op het door u genoemde WODC-onderzoek). Zodra de tekst van de DSA definitief is, is er ruimte om met hostingproviders en internetplatformen de huidige Notice-and-Take-Down (NTD) procedures tegen het licht te houden en aan te passen op de vereisten die voortvloeien uit deze DSA (stap 2). Deelname aan de huidige Nederlandse NTD-gedragscode is in beginsel vrijwillig en betreft een vrijwillig verzoek met referentie aan schendingen van de Terms of Service van het betreffende platform zelf. In de DSA is een Notice-and-Take-Action (NTA) opgenomen die verplichtend is. De methode Notice and Take Action (NTA) houdt in het identificeren, duiden en melden van bepaalde online-inhoud aan internetbedrijven, met het oog op verwijdering. Bij een NTA-procedure, zoals in de DSA omschreven, wordt online-inhoud getoetst aan of het onder de definitie valt van illegaal (onrechtmatig en strafbaar) in plaats van een toetsing aan de Terms of Service. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen online-inhoud van ideologieën of religies, zoals bij ongewenste buitenlandse beïnvloeding. Wat telt voor de toetsing is of het illegaal is of niet. Ook wordt er een (abuse reporting) instrument ontwikkeld om verwijderbevelen van overheidswege op eenduidige wijze door te geven aan providers en platformen.
Op welke wijze bent u sinds de publicatie van het WOCD-onderzoek met de vijf geschetste scenario’s aan de slag gegaan? Kunt u dit uitsplitsen per scenario?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de huidige stand van zaken omtrent het onderzoek naar de mogelijkheid om de aanpak van extremistisch, antidemocratisch en radicaal-salafistische uitingen online onder te brengen bij de op te richten autoriteit kinderpornografische en terroristische content of indien dat niet mogelijk is een andere autoriteit? Deelt u de mening dat een dergelijke autoriteit van zeer groot belang is om deze ongewenste online uitingen tegen te gaan?
Voor beantwoording van uw vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 en 2.
Is u bekend op welke wijze extremistische, antidemocratische en/of radicaal-salafistische uitingen die online worden verspreid gefinancierd worden? Kunt u dit per categorie inzichtelijk maken?
Indien er sprake is van dergelijke uitingen gaat het veelal om problematische, maar nog niet strafbare of onrechtmatige content. Dit geldt ook voor online uitingen. Dit betreft een breed spectrum aan gedragingen waarbij de ernst gradaties kent. Slechts bepaalde vormen van problematisch gedrag kunnen als (niet-gewelddadig) extremisme worden gekenmerkt en afbreuk doen aan de democratische rechtsorde. De inzet van de overheid, bijvoorbeeld op het inzichtelijk maken van financiering van bepaald problematisch gedrag hangt af van de ernst van het (potentiële) effect van de vertoonde gedragingen op de democratische rechtsorde.
Met het wetsvoorstel Transparantie Maatschappelijke Organisaties zal naar verwachting de transparantie van financieringsstromen richting maatschappelijke organisaties worden vergroot. Maatschappelijke organisaties (stichtingen, verenigingen, kerkgenootschappen of een buitenlands equivalent) moeten dan desgevraagd inzage geven in donaties. Daarnaast worden stichtingen verplicht om hun balans en staat van baten en lasten te deponeren in het (afgesloten deel van het) Handelsregister.
Een eventuele link tussen (buitenlandse) geldstromen en problematisch gedrag, zoals het doen van antidemocratische, onverdraagzame, anti-integratieve en/of extremistische uitingen online, kan hiermee inzichtelijk worden gemaakt.
Middels een nota van wijziging van de Wtmo wordt verder beoogd een handhavingsinstrument in te voegen om organisaties aan te kunnen pakken die activiteiten ontplooien die gericht zijn op (dreigende) ondermijning van de democratische rechtstaat of het openbaar gezag. De Minister van Justitie en Veiligheid is voornemens de nota naar aanleiding van het verslag, samen met de nota van wijziging en het nader rapport, op afzienbare termijn naar uw Kamer te sturen.
Verder is bekend dat extremistische groepen van buiten Nederland incidenteel gebruikmaken van digitaal geopende bankrekeningen in Nederland. De Kamer is hierover geïnformeerd in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN 55). Dergelijke rekeningen kunnen gebruikt worden om buiten het zicht van de eigen overheid terrorisme en extremistische organisaties te financieren. Daarnaast zijn er gevallen bekend waarbij (online) payment service providers worden gebruikt en is er soms sprake van crowdfunding (o.a. middels de bekende Tikkies) via websites en chatgroepen maar ook peer to peer.
Hoe vaak hebben gemeenten de afgelopen twee jaar melding gemaakt van organisaties die via online activiteiten jongeren probeerden te binden of extremistisch (salafistisch) gedachtegoed probeerden te verspreiden onder kwetsbare of beïnvloedbare groepen? En hoe vaak heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, al dan niet in samenwerking met andere ministeries en instanties, via de driesporenaanpak tegen dergelijke organisaties opgetreden?
De overheid richt zich bij de aanpak van problematisch gedrag binnen het salafisme op die delen van de salafistische beweging waarbij sprake is van strafbaar en/of problematisch gedrag in relatie tot de te beschermen democratische rechtsorde. Er wordt derhalve onderscheid gemaakt tussen het verspreiden van salafistisch gedachtegoed en extremistisch gedachtegoed.
De Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna Taskforce) onder leiding van het Ministerie van SZW heeft sinds de oprichting in februari 2019 één casus behandeld waar er specifiek zorgen waren bij de gemeente over online activiteiten. De casus in kwestie is door een gemeente in 2020 aangemeld bij de Taskforce. De Taskforce heeft samen met de gemeente vastgesteld dat er geen sprake was van problematisch gedrag. De gemeente is geadviseerd om spoor 1 van de driesporenaanpak in te zetten, te weten interactie en dialoog. De gemeente is hierop het gesprek aan gegaan. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat de zorgen zijn weggenomen.
Op welke schaal krijgt de Taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse beïnvloeding te maken met casussen waarbij de online wereld een rol speelt in het verspreiden van ongewenste boodschappen en in hoeverre weegt de «locatie» van de casus (fysiek dan wel online) mee tijdens het wegingsoverleg door het Duidings- en Adviesteam? In hoeverre zit er bij deze Taskforce expertise als het gaat om (het tegengaan van) de verspreiding van schadelijke en ongewenste boodschappen in de online wereld?
Zoals vermeld in vraag 7 heeft de Taskforce sinds de oprichting één casus behandeld waarin een gemeente zorgen heeft geuit over online activiteiten van betrokkenen bij een organisatie. Gemeenten die een casus aanmelden bij de Taskforce hebben vaak zorgen over gedragingen die zich in het fysieke domein, binnen hun gemeente, afspelen. Dit neemt niet weg dat er wel zorgen zijn bij gemeenten over online-activiteiten en deze zorgen ook besproken kunnen worden met de partners binnen de Taskforce om zo mee te kunnen denken over mogelijke handelingsperspectieven.
Het vorige kabinet heeft uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de specifieke problemen omtrent de grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens van een aantal partners. Als gevolg van deze problemen worden sinds april 2021 in Taskforce verband geen persoons- of organisatie duidingen meer gedaan.3 Gemeenten kunnen sinds april alleen nog geadviseerd worden over mogelijke oorzaken en handelingsperspectief ten aanzien van problematisch gedrag met aandacht voor de lokale context zonder daarbij persoonsgegevens te verwerken.
Wat is de huidige stand van zaken op Europees niveau om ongewenste, opruiende of indoctrinerende online boodschappen, die problematisch gedrag kunnen veroorzaken, tegen te gaan? Bent u van mening dat de Digital Services Act (DSA) voldoende juridische ruimte en handvatten biedt om de komende jaren haatzaaiende en indoctrinerende content snel en effectief te kunnen verwijderen van social media platformen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het is het streven van het kabinet om tijdens de huidige kabinetsperiode flinke stappen te kunnen maken op precies dit onderwerp. De Digital Service Act (DSA) biedt een mogelijkheid om illegale content aan te pakken, onder andere door voor bepaalde internet tussenpersonen een aantal verplichtingen te introduceren rond het kunnen melden, beoordelen en verwijderen van deze vormen van content. Wat precies onder de noemer illegale content valt, is gedeeltelijk vastgelegd in Europese wet- en regelgeving, maar lidstaten hebben daarnaast ook ruimte om eigen nuances aan te brengen.
Op verschillende niveaus – van Europa tot lokale besturen – wordt nagedacht over het omgaan met ongewenste, opruiende of indoctrinerende online boodschappen, die problematisch gedrag kunnen veroorzaken. Vooraleerst betreft het dan de vraag welke rol de overheid zou moeten hebben om dergelijke fenomenen het hoofd te bieden, gevolgd door de vraag welke middelen vervolgens kunnen worden ingezet. Deze vragen zullen ook deel uitmaken van het project waaraan gerefereerd wordt in de beantwoording op de vragen 1 t/m 4.
Zoals ook is aangegeven in de brief over contentmoderatie en de vrijheid van meningsuiting online moet de spanning tussen de vrijheid van meningsuiting en de bewegingsruimte en veiligheid van burgers online, en de rol van de overheid daarbij, verder onderzocht worden4. Dit geldt met name voor uitingen die niet illegaal zijn, maar wel tot ongewenste maatschappelijke reacties leiden.
In hoeveel gevallen zijn er de afgelopen twee jaar gedane uitspraken geweest die dusdanig ernstig van aard waren dat zij vielen onder de definitie van terroristische content, zoals is bepaald in de Terrorist Content Online-verordening en in hoeveel van deze gevallen is er sprake van extremistisch, antidemocratisch en/of (extreem) salafistische invalshoek? Kunt u dit uitsplitsen per categorie?
De verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud (TOI-verordening) is op 17 mei 2021 gepubliceerd en wordt op 7 juni 2022 van kracht. Dit houdt in dat de autoriteit nog niet actief is waaruit volgt dat er nog geen recente cijfers zijn die getoetst zijn aan de definitie zoals is bepaald in de TOI-verordening. Wel is de Internet Referral Unit (IRU) bij de Nationale Politie actief totdat de nieuwe autoriteit ATKM operationeel wordt. De aanpak die de IRU hanteert, is gebaseerd op de methode Notice and Take Action (NTA): zie antwoord vraag 3 en 4 voor uitleg NTA-methode. De IRU kijkt vooral naar zwaardere gevallen van jihadistische online-inhoud en maakt geen onderscheid per categorie. Indien de IRU jihadistische online-inhoud vindt, stelt zij Europol op de hoogte en doet Europol het verzoek tot verwijderen. In 2021 zijn 1.586 uitingen kritisch beoordeeld en uiteindelijk zijn er 1.247 NTA-verzoeken verstuurd, zo heeft de Politie laten weten.
Bent u bereid om op zeer korte termijn alsnog de gewijzigde motie Becker c.s. over het structureel tegengaan van extremistische uitingen door hier toezicht op te organiseren in zijn volledigheid af te doen?
Voor beantwoording van uw vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 en 2.
Bent u bereid deze vragen voor het commissiedebat Inburgering en integratie van 30 maart a.s. te beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt.
Het bericht ‘Ddos'er die fiscus, banken en Tweakers aanviel, krijgt 200 uur taakstraf’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ddos’er die fiscus, banken en Tweakers aanviel, krijgt 200 uur taakstraf»1?
Ja.
Worden ddos-aanvallen die zijn uitgevoerd op vitale diensten door het openbaar ministerie (OM) bij het bepalen van de strafeis en bij de rechter bij de strafoplegging als een strafverzwarende omstandigheid gezien?
Ja. Het OM houdt bij het bepalen van de strafeis rekening met de wettelijke strafmaxima zoals geformuleerd in het Wetboek van Strafrecht (Sr). Uit artikel 138b lid 3 Sr volgt dat het strafmaximum van twee naar maximaal vijf jaar gevangenisstraf kan gaan indien een DDoS-aanval is gepleegd tegen een geautomatiseerd werk behorende tot de vitale infrastructuur2.
Hoeveel veroordelingen zijn bekend van zaken waarbij een ddos-aanval gepleegd is?
Bij een DDoS-aanval kan artikel 138b Sr (opzettelijk en wederrechtelijk de toegang tot of het gebruik van een geautomatiseerd werk belemmeren door daaraan gegevens aan te bieden of toe te zenden) of artikel 161sexies Sr (misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht) tenlastegelegd worden. In de periode 2019–2021 zijn er 8 veroordelingen geweest voor artikel 138b. Onder de delictsomschrijving van artikel 161sexies vallen echter meer delicten dan alleen een DDoS-aanval. Er kan in de informatiesystemen van de Rechtspraak niet worden achterhaald hoeveel veroordelingen op basis van artikel 161sexies een DDoS-aanval betroffen. Het totale aantal veroordelingen van artikel 161sexies geeft daarom geen representatief beeld van het aantal veroordelingen van DDoS-aanvallen.
Deelt u de mening dat deze vormen van cybercriminaliteit hard aangepakt moeten worden vanwege de grote maatschappelijke impact?
Zeker. Cybercrime kan een grote impact hebben op individuele slachtoffers en de maatschappij als geheel. Gedurende de coronacrisis zijn we in het dagelijks leven steeds afhankelijker geworden van de online wereld. Dit maakt dat cyberaanvallen een groot risico vormen voor onze maatschappij. Het Cybersecurity Beeld Nederland benoemt ransomware zelfs als een risico voor onze nationale veiligheid.3 Adequate opsporing en vervolging van daders is noodzakelijk. Het internet mag geen vrijplaats zijn voor criminelen. Opsporing, vervolging en verstoring is één van de vier sporen van de integrale aanpak van cybercrime. Hierover wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd per brief.4
Hoe vaak vindt er recidive plaats bij de cybercriminelen die ddos-aanvallen hebben gepleegd? Wordt er onderzoek gedaan naar het recidiverisico bij cyberdelicten?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar. Voor zover bekend lopen er momenteel geen onderzoeken naar het recidiverisico bij cyberdelicten. Wel is door het WODC onderzoek gedaan naar cyberdaders, waarover uw Kamer is geïnformeerd.5 Dit onderzoek gaf aan dat voor daders van cybercrime geen eenduidig profiel bestaat, maar dat er kenmerken zijn die relatief vaker voorkomen bij cyberdaders dan bij traditionele daders of vrij uniek zijn voor cyberdaders. Zo plegen jongere daders strafbare feiten in eerste instantie vaker uit nieuwsgierigheid, intellectuele uitdaging of leergierigheid, en zijn zich niet altijd bewust van de strafbaarheid. Ook bleek uit het onderzoek dat bij het voorkomen van recidive klassieke interventies bruikbaar zouden kunnen zijn, indien ze zouden worden aangepast aan de digitale context. Zie hiervoor vraag 6.
Welke maatregelen en middelen worden ingezet om recidive bij cyberdelicten te voorkomen?
Bij de aanpak van cybercrime wordt een onderscheid gemaakt tussen cybercrimedelicten in enge zin (zoals ransomware- en DDoS-aanvallen) en gedigitaliseerde delicten (zoals online fraude). Onderzoek geeft aan dat er kenmerken zijn die relatief vaker voorkomen bij cyberdaders dan bij traditionele daders of vrij uniek zijn voor cyberdaders.6 Ten behoeve van deze specifieke doelgroep maken Halt, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en de Reclassering gebruikt van de Hack_Right-aanpak. Daarnaast is de bestaande leerstraf Tools4U van de RvdK aangevuld voor daders van gedigitaliseerde delicten.
Ook is het instrumentarium voor risicotaxatie aangepast. Voor jeugdige justitiabelen is het landelijk risicotaxatie-instrumentarium (LIJ) aangevuld zodat het nu ook kan worden gebruikt in het geval zij een cybercrime of gedigitaliseerd delict hebben gepleegd. Dit jaar wordt gemonitord of de huidige aanpassingen voldoen of dat nog verdere aanvullingen nodig zijn.
Hoe vaak wordt bij strafoplegging of bij een OM-afdoening de aanvullende interventie Hack_Right toegepast? Wat zijn hier tot nu toe de resultaten van en kunt u deze resultaten met de Kamer delen?
Sinds 2019 zijn er 25 zaken afgerond. Hack_Right kan worden ingezet in het kader van een Halt-afdoening, een (jeugd)reclasseringsbegeleiding, als taakstraf of als gedragsaanwijzing in het kader van een bijzondere voorwaarde (volwassenenreclassering). De afgelopen jaren is de interventie Hack_Right (door)ontwikkeld en is toegewerkt naar indiening van de interventie bij de Erkenningscommissie Justitiële Interventies van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Medio 2022 wordt de interventie voor erkenning voorgelegd.
Welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of Hack_Right kan worden toegepast?
Hack_Right is bedoeld voor jongeren en jongvolwassenen die minimaal 12 en maximaal 24 jaar oud zijn ten tijde van het plegen van het delict, (gedeeltelijk) bekennen een cyberdelict7 te hebben gepleegd, niet eerder veroordeeld zijn voor een cyberdelict, affiniteit hebben met ICT en gemotiveerd zijn om deel te nemen aan Hack_Right. In uitzonderingsgevallen kan een lange variant van Hack_Right – op verzoek van een rechter, officier van justitie of een van de ketenpartners – ook ingezet worden voor jongvolwassenen van 24 tot 30 jaar. Bij deze doelgroep is het extra belangrijk dat bij de invulling van Hack_Right wordt aangesloten bij ontwikkelingstaken van jongvolwassenen op het gebied van werk, opleiding, vrijetijdsbesteding en relaties.
De langere variant van Hack_Right kan bij Reclassering worden opgelegd in het kader van een bijzondere voorwaarde, en bij de RvdK in het kader van een werkstraf. Hack_Right kan ook worden opgelegd in de vorm van een Halt-afdoening. Dit betreft een kortere variant.
Deelt u de mening dat de interventie Hack_Right een positieve bijdrage kan leveren aan het voorkomen van recidive bij jonge cybercriminelen? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit nadrukkelijker in het beleid naar voren te laten komen? Zo nee, waarom niet?
Minderjarigen kunnen, soms onbewust, forse cyberdelicten plegen. Hack_Right heeft als doel recidive onder jonge cybercriminelen te voorkomen en tegelijkertijd hun maatschappelijk zeer relevante ICT-talent te stimuleren binnen de kaders van de wet. Doordat jongeren leren hoe zij deze talenten op een veilige en rechtmatige manier kunnen ontwikkelen en inzetten, kan toekomstige maatschappelijke en financiële schade voorkomen worden. In de uitvoering van de interventie worden (private) ICT-bedrijven en -afdelingen betrokken, om de jongere te begeleiden bij de ontwikkeling van diens talent voor legale doeleinden. Momenteel is Hack_Right de enige interventie die zich specifiek richt op het voorkomen van herhaald daderschap bij (jonge) cybercriminelen.
Ondanks dat er sprake is van een stijging van (het aantal aangiften van) cybercriminaliteit blijkt dit nog niet uit de instroom bij Hack_Right. Dit vraagt aanvullende analyse, opdat passende maatregelen kunnen worden ingezet. Daarom heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor de komende jaren subsidie toegezegd aan de drie uitvoeringsorganisaties (Reclassering, RvdK en Halt) voor de verdere implementatie en inbedding van Hack_Right in de justitiële processen. Daarnaast voert het WODC een onderzoek uit naar de in- en doorstroom van jeugdige en volwassen verdachten en daders van cybercrime binnen de strafrechtketen.8
Komt het vaker voor dat er pas eindvonnis wordt gewezen door een rechtbank vier jaar nadat een verdachte in verzekering is gesteld? Zo ja, kunt u per rechtbank uitsplitsen hoe vaak de afgelopen vijf jaren vonnissen werden gewezen waarbij een dader strafvermindering kreeg als gevolg van schending van de redelijke termijn?
Het komt voor dat een rechtbank pas vier jaar nadat een verdachte in verzekering is gesteld het eindvonnis wijst. Uitsplitsen hoe vaak de afgelopen vijf jaren vonnissen zijn gewezen waarbij een dader strafvermindering kreeg als gevolg van schending van de redelijke termijn is niet geautomatiseerd mogelijk. Dit aangezien het overschrijden van de redelijke termijn niet wordt geregistreerd in de systemen van de rechtspraak.
Indien uw antwoord op vraag 10 luidt dat nergens wordt geregistreerd of er sprake is van schending van de redelijke termijn en wat de gevolgen hiervan zijn voor de opgelegde straffen, kunt u dan een reële inschatting maken gebaseerd op de gepubliceerde uitspraken op rechtspraak.nl om de Kamer toch inhoudelijk van een antwoord te voorzien?
Het onderzoeken van gepubliceerde uitspraken op rechtspraak.nl is zeer tijdrovend en de huidige capaciteit laat het momenteel niet toe een dergelijk onderzoek uit te voeren. Bovendien worden (nu nog) lang niet alle uitspraken gepubliceerd. Daarom is het onduidelijk of een dergelijk onderzoek een representatief beeld zou geven.
Hun openbare agenda |
|
Laura Bromet (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Kuipers , van der Ch. Wal-Zeggelink , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Op welke manier is de motie-Sneller/Bromet over de openbare agenda van bewindspersonen in uw herinnering aan de orde gesteld tijdens het constituerend beraad?1
De formateur heeft in het constituerend beraad gewezen op de openbare agenda van de bewindslieden.
Bent u bereid deze motie onverkort uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. In aanloop naar het aantreden van het kabinet-Rutte IV is de openbare agenda van de bewindslieden meermaals onderwerp van gesprek geweest in de Voorlichtingsraad. Het overleg van de secretarissen-generaal heeft begin januari ingestemd met de VoRa-notitie «Openbare agenda bewindslieden». In deze notitie is een aantal adviezen opgenomen dat moet bijdragen aan een gebruiksvriendelijkere openbare agenda die tegemoet komt aan de motie van de leden Sneller en Bromet. Zo streven we ernaar contactgegevens op te nemen bij de agenda-items en een korte beschrijving te geven van het onderwerp van het betreffende agenda-item. Ook worden de agenda-items, conform de motie-Sneller/Bromet, op rijksoverheid.nl gecategoriseerd. Zo kan er worden gezocht op trefwoord, bijvoorbeeld «gesprek», «ontvangst», «werkbezoek» of «evenement». Ook kan op bewindspersoon worden gezocht of op de voltallige kabinetsploeg.
Bent u bekend met de Notitie van de Rijksvoorlichtingsdienst over de Openbare agenda bewindspersonen (d.d. 3 januari 2022)? Onderschrijft u de zeven afspraken die daarin beschreven worden en bent u bereid deze nauwgezet na te leven?
Ja, ik ben bekend met deze notitie. Ik onderschrijf de zeven afspraken uit de notitie en streef ernaar dat de afspraken nauwgezet worden nageleefd.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van Open State Foundation dat slechts 14% van de afspraken die zijn opgenomen in de openbare agenda’s de informatie bevat die conform de Uitvoeringsrichtlijn openbare agenda bewindspersonen vereist is (terwijl de opgenomen afspraken slechts een deel zijn van diegene die daar volgens de Uitvoeringsrichtlijn in hadden moeten staan en de afspraken die wel aan de normen voldoen uitsluitend bij de Ministeries van LNV en Financiën voorkomen)?2 3 Welke concrete doelstelling voor de mate van naleving van de bestaande afspraken heeft u zichzelf voor de rest van deze kabinetsperiode gesteld?
Ik houd mijn agenda op dit moment al zoveel mogelijk bij conform de afspraken uit de notitie «Openbare agenda bewindslieden» en zal dit ook voor de rest van deze kabinetsperiode blijven doen.
Herkent u het beeld uit het artikel «Over mooie voornemens en agenda’s die tekort schieten» uit de Volkskrant van 23 februari 2022 dat naleving van de beslispunten uit deze notitie tot nog toe onvoldoende is, laat staan de motie die daarbovenop bijvoorbeeld om «zoveel mogelijk realtime» openbaarmaking in plaats van achteraf over de afgelopen week?
Mijn openbare agenda is, zoals ook uit het artikel blijkt, reeds cf. de afspraken bijgewerkt.
Bent u bereid om uw openbare agenda met terugwerkende kracht tot het moment van uw aantreden bij te werken zodat deze alsnog voldoet aan genoemde afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze bent u voornemens verbetering aan te brengen in de naleving van de normen uit de genoemde motie en notitie voor toekomstige afspraken?
Zoals aangegeven leef ik de normen reeds na. Ik hou hier ook in de toekomst aandacht voor.
In het licht van de nadruk die de premier tijdens het debat over de begroting Algemene Zaken op 14 oktober 2021 legde op «het principe van de individuele ministeriële verantwoordelijkheid in ons staatsbestel»: kunnen alle bewindspersonen deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Berichten omtrent cyberaanvallen op Oekraïne en Nederlandse servers |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met bovenstaande berichtgeving?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlandse servers worden misbruikt door Rusland om cyberaanvallen uit te voeren in Oekraïne? Hoe beoordeelt u dit?
Het is bekend dat Nederlandse servers en infrastructuur misbruikt worden door criminelen voor het plegen van strafbare feiten, zoals DDoS- en ransomware-aanvallen. Dit is onwenselijk. Nederland heeft in vergelijking met andere EU-landen een relatief grote hosting sector. Dit heeft te maken met de uitstekende digitale infrastructuur waarover Nederland beschikt: het internet is betrouwbaar en snel. Zowel nationaal als internationaal maken personen, bedrijven en organisaties gebruik van de Nederlandse infrastructuur. Naast legitieme klanten, kunnen criminelen en andere kwaadwillenden misbruik maken van de Nederlandse hostingsector. De hostingprovider is zich hier niet altijd van bewust. Daarnaast bestaan er zogenaamde «bulletproof» hosters, die hun klanten willens en wetens faciliteren bij hun strafbare gedrag. Verder ziet Nederland het zorgvuldigheidsbeginsel als een verplichting binnen het internationaal recht. Zie hiervoor verder de kamerbrief Tegenmaatregelen ransomware-aanvallen van de Minister van Buitenlandse Zaken.2
Hoeveel Nederlandse servers zijn de afgelopen weken misbruikt vanuit Rusland om cyberaanvallen uit te voeren? Heeft u een beeld om welke servers het gaat? Zo ja, zijn er stappen genomen om deze servers uit de lucht te halen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke digitale aanvallen worden uitgevoerd vanuit command-and-control servers. Deze staan wereldwijd in datacenters, waaronder ook in Nederland. Voor datacenters is het vrijwel onmogelijk om te controleren welke servers voor dergelijke malafide doeleinden worden ingezet. Voor elke aanval zou specifiek technisch onderzoek nodig zijn om te achterhalen via welke servers een aanval is uitgevoerd. Dergelijk technisch onderzoek is niet bij elke aanval mogelijk, vanwege de capaciteit die dit kost en gezien het aantal (pogingen tot) aanvallen.
Klopt het dat Rusland ongezien Nederlandse servers kon huren voor zijn activiteiten en zo ongestoord cyberaanvallen kon uitvoeren op Oekraïne? Zo ja, in hoeverre worden huurders gescreend bij hostingbedrijven door hostingbedrijven zelf? Zijn hostingbedrijven verplicht om huurders te screenen? Zo ja, gebeurt dit ook en hoe vindt de controle plaats dat dit ook gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Wie precies de servers heeft gehuurd voor de genoemde activiteiten is niet bekend. Het screenen van klanten door hostingproviders is geen wettelijke verplichting. Het gaat hier om private bedrijven, waarop in Nederland contractvrijheid van toepassing is. Zij mogen in beginsel zelf bepalen wie hun klanten zijn. Door de hostingsector is samen met het Ministerie van EZK een gedragscode opgesteld, om misbruik van hun servers tegen te gaan. Op EU-niveau heeft Nederland in het kader van de gesprekken over de Digital Services Act (DSA) gepleit voor het hierin opnemen van regels voor hostingproviders om crimineel misbruik te bemoeilijken, waaronder het vergaren van informatie over klanten. Hiervoor was onvoldoende steun.
Welke rol speelt de politie in het screenen van huurders van hostingbedrijven? Wanneer screent de politie huurders van hostingbedrijven? Zijn hostingbedrijven verplicht om servers offline te halen als de politie hier melding van maakt? Zo ja, is dit ook afgelopen weken gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 4 is aangegeven, zijn hosters niet wettelijk verplicht om hun klanten te screenen. De politie heeft geen wettelijke bevoegdheden om klanten van hostingproviders te screenen. Daarnaast is het screenen van klanten een toezichtstaak die niet bij de politie thuis hoort. Bij vermoedens van illegale activiteiten op een server kan bij een hostingprovider een verzoek worden gedaan voor een vrijwillige notice-and-takedown. Indien de hoster daar geen gehoor aan geeft, kan de officier van justitie ter beëindiging van een strafbaar feit of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten een dienstverlener bevelen gegevens ontoegankelijk te maken (artikel 125p Wetboek van Strafvordering (Sv)) sturen naar een hostingprovider. Wanneer cybercriminelen gebruik maken van servers gehuurd bij buitenlandse resellers kan het doen van vorderingen worden bemoeilijkt, en daarmee het opsporingsonderzoek en het beëindigen van strafbare feiten.
Indien de politie weet heeft van strafbare feiten die via Nederlandse servers gepleegd worden, kan een opsporingsonderzoek worden gestart. Dit zal zich in beginsel richten op de plegers van strafbare feiten, zoals de daders van een ransomware-aanval. Het opsporingsonderzoek kan zich ook richten op de hostingprovider of de reseller, mits zij worden verdacht van een strafbaar feit.
Bent u het met de VVD-fractie eens dat het ongebreideld door kunnen verhuren van hostingruimte door resellers het wel erg makkelijk kan maken voor kwaadwillenden om een online rookgordijn te creëren? Zo ja, wat wilt u hieraan doen en welke mogelijkheden hebben hostingbedrijven en politie om gegevens over resellers op te vragen? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk dat kwaadwillenden Nederlandse servers misbruiken voor bijvoorbeeld het plegen van cyberaanvallen. De hostingsector heeft de gedragscode «abuse-bestrijding» ontwikkeld, die als doel heeft het schoon en veilig houden van het Nederlandse internet. Hierin is onder meer opgenomen dat hosters hun klanten kennen. Het blijft echter mogelijk dat klanten van hostingproviders deze serverruimte weer doorverhuren. Verder deelt het Clean Networks Initiatief3 onder deelnemers geautomatiseerd actuele informatie over kwetsbaarheden en misbruik in de systemen van alle deelnemers, geprioriteerd op basis van urgentie en impact. Daarnaast is in 2020 het Anti Abuse Netwerk (AAN) opgericht. Deze coalitie van publieke en private partijen zet zich in voor de bestrijding van misbruik van de technische infrastructuur.
Recentelijk heeft de politie een lijst opgesteld met resellers die vaak laten doorschemeren of openlijk toegeven dat zij diensten leveren aan criminelen. Deze lijst is gedeeld met de Dutch Cloud Community (DCC). Zie hiervoor ook de beantwoording van de Kamervragen van het lid Rajkowski.4 Naar aanleiding van deze beantwoording heeft DCC laten weten dat een aantal leden met bepaalde klanten geen zaken meer doet.5
Momenteel is in EU-verband de triloog-fase van de Digital Services Act begonnen. Deze verordening dient onder meer ter vernieuwing van de huidige E-Commerce richtlijn. In het voorstel worden hostingaanbieders onder andere verplicht een toegankelijk notificatiemechanisme in te stellen waarbij illegale inhoud gemeld kan worden en wordt verduidelijkt dat hostingproviders hun beperking van aansprakelijkheid kunnen verliezen wanneer zij na een melding van illegale inhoud deze niet prompt verwijderen of ontoegankelijk maken. Het kabinet steunt de invoering van deze maatregelen.
Bent u het met de VVD-fractie eens dat het zeer zorgelijk is dat onze uitstekende digitale infrastructuur wordt misbruikt door landen als Rusland om cyberaanvallen uit te voeren op Oekraïne en dat Nederland daarmee onbewust en indirect de Russische aanval faciliteert? Zo ja, bent u bereid om hostingbedrijven strenger te controleren al dan niet via de politie? Zo nee, waarom niet?
Het is zeer onwenselijk dat Nederlandse infrastructuur wordt misbruikt voor het plegen van cyberaanvallen. Dit geldt ook in het geval van kwaadwillende cyberoperaties tegen Oekraïne. Zoals eerder is aangegeven zijn hostingbedrijven niet wettelijk verplicht om hun klanten te controleren. Het controleren van hostingbedrijven is bovendien geen taak van de politie. Bij het tegengaan van misbruik van Nederlandse netwerken blijft het belangrijk dat de samenwerking wordt gezocht tussen de hostingsector en de politie.
Het bericht ‘Alarm om agressie op spoor en station’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Alarm om agressie op spoor en station»?1
Ja daar ben ik bekend mee.
Klopt het dat NS-personeel steeds vaker te maken krijgt met gewelddadige incidenten bij het uitoefenen van het werk? Geldt dit ook voor andere vervoerders?
Iedere melding is er één teveel. De NS meldt een stijging van het aantal meldingen van agressie (zogenaamde A-incidenten) door personeel: van 660 in 2020 naar 744 in 2021. Ook in het streekvervoer is het aantal meldingen van agressie toegenomen: van 787 in 2020 naar 977 in 2021. In het stadsvervoer nemen de meldingen iets af van 636 in 2020 naar 606 in 2021.
In hoeverre is de toename van agressie-incidenten toe te schrijven aan de coronacrisis?
Om de twee jaar wordt via de Personeelsmonitor de sociale veiligheid van het ov-personeel door middel van enquêtes in kaart gebracht. Om de ervaringen van het ov-personeel in relatie tot de coronacrisis te kunnen interpreteren, zijn in de Personeelsmonitor van 2020 ook vragen over corona opgenomen. Daaruit blijkt dat een groot deel van het ov-personeel (49%) zich onveiliger voelt vanwege corona. Vrijwel ieder personeelslid (94%) heeft in 2020 meegemaakt dat reizigers de corona-regels niet hebben nageleefd en dat reizigers geen mondkapje dragen. Daarbij komt 72% van het ov-personeel in 2020 minimaal één keer in de situatie terecht dat reizigers agressief gedrag vertonen vanwege de mondkapjesplicht. Vooral toezichthouders krijgen te maken met agressief gedrag. Vervoerders verklaren het agressieve gedrag in het ov door de algehele onrust en vermoeidheid die is opgetreden in de maatschappij, met een patroon van pieken na iedere verandering van de coronamaatregelen. Door minder reizigers was er ook sprake van minder sociale controle op verlaten stations en lege treinen, in combinatie met minder zichtbaar personeel.
Heeft elke conducteur de status van buitengewoon opsporingsambtenaar (boa)? Welke bevoegdheden heeft op dit moment de boa, tevens conducteur? Wat is op dit moment de uitrusting van de boa, tevens conducteur?
De NS heeft thans medewerkers in verschillende functies in dienst die beschikken over de boa bevoegdheid en dus boa zijn. Zo zijn er 700 medewerkers Veiligheid en Service, die beschikken over de boa bevoegdheid en tevens de geweldsbevoegdheid voor het dragen/gebruik van handboeien.
Daarnaast heeft de NS ongeveer 2.800 conducteurs in dienst. Elke hoofdconducteur bij de NS is nu een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa), zonder geweldsbevoegdheid. Vanuit de boa-bevoegdheid kan de hoofdconducteur een zogenaamde strafbeschikking opmaken voor overtredingen zoals bijvoorbeeld overlast (roken waar het niet is toegestaan) of het niet tonen of bij zich hebben van een geldig legitimatiebewijs. De hoofdconducteur kan ook een ontwerp proces-verbaal uitschrijven als de reiziger geen vervoersbewijs kan tonen en kan reizigers aanhouden die een strafbaar feit plegen om over te dragen aan de politie. De hoofdconducteur bij de NS draagt qua uitrusting een portofoon.
In de toekomst zal de boa-bevoegdheid voor de hoofdconducteur mogelijk komen te vervallen. NS heeft hiertoe op 22 maart 2022 een ondernemingsbesluit genomen. De ondernemingsraad heeft nog een maand om te reageren, daarna kan het besluit pas onherroepelijk worden vastgesteld. NS neemt dit besluit omdat in de praktijk door de hoofdconducteurs weinig gebruik wordt gemaakt van de boa-bevoegdheid. De huidige taken van de hoofdconducteurs zullen met dit besluit niet veranderen, echter alleen de bevoegdheid. De hoofdconducteur zal blijven controleren op geldige vervoersbewijzen en bij het ontbreken daarvan een Uitgestelde Betaling opmaken. Daarbij kan ook naar een geldig legitimatiebewijs worden gevraagd. Bij lastige situaties die dreigen te escaleren of bij agressie wordt door de hoofdconducteur de assistentie Veiligheid & Service opgeroepen, zoals dat nu ook het geval is.
Op hoeveel plaatsen worden boa’s/conducteurs standaard uitgerust met bodycams?
De medewerkers Veiligheid & Service (V&S, ruim 700 medewerkers) die boa-bevoegd zijn en tevens de geweldbevoegdheid hebben zijn standaard uitgerust met een bodycam. Tevens zijn de door NS ingehuurde beveiligers voor toezicht op sociale veiligheid op diverse stations ook door de NS voorzien van bodycams.
Hoeveel zou het kosten om iedere boa/conducteur uit te rusten met een bodycam?
Afhankelijk van de markt kost een bodycam, met basisstation, ondersteuning en verwerking van beeldmateriaal rond de € 1.000 per medewerker. Om alle 2800 hoofdconducteurs van NS te voorzien van een bodycam zijn de kosten 2.800.000 euro. Naast de bodycam heeft NS op ruim 80 stations camera’s hangen en zijn alle nieuwe treinen voorzien van camera’s en worden oudere type treinen die verbouwd worden voorzien van camera’s.
Klopt het dat één werkgever uit de OV-sector, te weten de NS, heeft gevraagd om een verruiming van de bevoegdheden van haar personeel? Waar ziet het verzoek precies op toe?
Het is belangrijk te benadrukken dat het niet gaat om het verruimen van boa-bevoegdheden, maar het mogelijk maken dat boa’s kunnen beschikken over informatie waarmee zij onafhankelijker hun taak kunnen uitvoeren. Hiertoe is bijvoorbeeld nodig dat Veiligheid & Service (V&S) medewerkers van de NS de identiteit kunnen vaststellen van een persoon die is staande gehouden. Daarom heeft de NS gevraagd om de V&S medewerker toegang te geven tot justitiële informatiesystemen. Vergelijkbaar of gelijk aan de informatiesystemen waarover de politie beschikt als zij ter assistentie worden gevraagd bij een persoon die zich niet kan legitimeren. Daarmee hoopt NS de kans op escalatie tijdens de wachttijd bij aanrijden van de politie te voorkomen en tegelijkertijd de politie in de noodhulp te ontlasten.
Bent u bereid om met de NS in gesprek te gaan? Bent u bereid om na te gaan of deze behoefte ook bestaat bij andere werkgevers uit de OV-sector?
Om de informatiepositie van boa’s te verbeteren bij het vaststellen van de identiteit is het belangrijk hen betere toegang te geven tot informatie voor een zelfstandige taakuitvoering.
In de Kamerbrief van november 2021 over de herijking van de boa-functie en het boa-bestel is aangekondigd dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid de boa meer onafhankelijk wil laten werken en wil inzetten op betere toegang tot systemen. In dit kader vinden gesprekken plaats vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de NS om te verkennen hoe de vaststelling van de identiteit door boa’s mogelijk kan worden gemaakt.
De Ministeries van Justitie en Veiligheid en Infrastructuur en Waterstaat voeren de dialoog met de NS en andere vervoerders over hoe we samen de overlast in het openbaar vervoer beter kunnen aanpakken.
Kunt u de uitrusting van OV-personeel betrekken bij de gesprekken over uitbreiding van bevoegdheden?
In aanvulling op het antwoord dat is gegeven bij vraag 7 het volgende. Het gaat in deze om de informatiepositie van boa’s om hun taken zelfstandiger te kunnen uitvoeren en daar waar nodig om het maken van operationele samenwerkingsafspraken met de politie. Dat vergt geen aanpassing van de uitrusting en is ook geen onderwerp van gesprek dat door de NS is ingebracht.
Heeft u een indicatie hoe lang een conducteur gemiddeld moet wachten op politie-assistentie? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de gemiddelde duur van de afgelopen vijf jaar?
De aanrijdtijden variëren sterk in stedelijke-en regionale omgeving en de urgentie van het incident. Bij geprioriteerde meldingen is de aanrijtijd in de steden gemiddeld 3 minuten. Vanwege de afstanden kunnen de aanrijdtijden in de meer perifere regio’s langer duren. Voor het vaststellen van de identiteit zijn de wachttijden gemiddeld langer. Het vraagstuk van de aanrijdtijden is een permanent aandachtspunt, met name in de perifere gebieden.
Heeft u een indicatie hoe vaak de politie wordt opgeroepen door een conducteur/boa? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal keren dat de politie is opgeroepen door een boa/conducteur de afgelopen vijf jaar? In hoeveel gevallen ging het hier om een verzoek om de identiteit van een persoon vast te stellen die zich niet zelf kon of wilde legitimeren?
In de jaren 2017–2020 ging het gemiddeld over 30–40% assistentieverzoeken die betrekking hadden op een reiziger zonder identiteitsbewijs of waarbij de identiteit moest worden vastgesteld. In 2021 is dat percentage gestegen naar 50%.
Wat is het verschil in inzet tussen de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid, waarin de spoorwegpolitie is opgegaan, en de inzet uit het team basispolitiezorg?
Er is sprake van een integrale aanpak voor het politietoezicht op het spoor. De regionale eenheden en de Landelijke Eenheid voeren dat toezicht uit met behoud van ieders verantwoordelijkheid. De regionale eenheden zijn verantwoordelijk voor het verlenen van noodhulp en kunnen daarbij de assistentie inroepen van de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid.
Hoeveel politieposten op stations zijn de afgelopen jaren gesloten en welk effect hebben deze sluitingen gehad op de aanrijdtijden van de politie bij agressie-incidenten?
Het opheffen van politieposten houdt in dat het specialistische openbaar vervoer politieteam wordt overgezet naar basisteams van de politie. Uitgangspunt is dat de samenwerking tussen politie, gemeentelijke boa’s en vervoerders ook zonder politiepost onverminderd kan worden voortgezet door het maken van goede samenwerkingsafspraken. Op lokaal niveau hebben de betrokken partijen dan ook de inzet van politie verschillend geborgd.
In zijn algemeenheid zijn aanrijdtijden afhankelijk van waar agenten en politievoertuigen zich bevinden op het moment van de melding. De Dienst Spoorwegen van het voormalige Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) verzorgde de basispolitiezorg op de vier grote stations Amsterdam CS, Rotterdam CS, Utrechts CS en Den Haag CS. De locatie op Utrecht CS is reeds in 2011 gesloten door de KLPD, de overige locaties zijn bij de vorming van de Nationale Politie overgegaan naar de desbetreffende regionale eenheden en zijn sindsdien alle op enig moment gesloten. Sinds 2013 zijn ook op of bij zeven andere stations locaties van de voormalige KLPD gesloten.
Is bij u bekend hoe de politie denkt over het verruimen van de bevoegdheden van de boa/conducteur, opdat zij meer zelfstandig kunnen handelen? Bent u bereid om hierover met de politie in gesprek te gaan?
Voor de belangrijke en onmisbare inzet van boa’s, als partner in het veiligheidsdomein, moeten boa’s hun taken veilig kunnen uitvoeren en binnen hun bevoegdheden meer zelfstandig kunnen optreden. JenV zet daarom o.a. in op betere toegang tot systemen, bijvoorbeeld voor het vaststellen van de identiteit op straat en in het openbaar vervoer. Hierover worden de gesprekken gevoerd tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, politie en de NS.
Heeft u een indicatie wat een verruiming van de bevoegdheden van de boa/conducteur betekent voor het ontlasten van de politie?
De taken en bevoegdheden van boa’s respectievelijk politie zijn verschillend. Dat zal ook zo blijven, want boa’s hebben een bijzondere (specifieke) opsporingsbevoegdheid en de politie een algemene opsporingsbevoegdheid. Voor de gevallen waarin ondersteuning van de politie nodig is, in de vorm van backup bijvoorbeeld, wordt deze ook geleverd.
Zijn bekende risicotrajecten en risicostations bij u in beeld? Wat is de inzet van de politie, in samenwerking met de NS en het lokaal bestuur, om deze veiliger te maken?
Over het algemeen kan worden gesteld dat op stations gelegen in de Randstad en treintrajecten die hierop rijden verhoudingsgewijs (in relatie tot het aantal passanten en reizigers) meer meldingen worden gedaan dan op stations en treintrajecten daarbuiten gelegen. De NS zet daar samen met politie, gemeenten en andere vervoerders doelgerichte acties in om de overlast en incidenten terug te dringen en waar mogelijk te voorkomen.
Is er een vast aantal boa’s/conducteurs per lijn en wordt dat aantal uitgebreid, gezien de toename van de agressie op het spoor?
Op dit moment is elke trein van de NS voorzien van een hoofdconducteur. Op basis van informatie gestuurd optreden, worden daar Veiligheid & Service-medewerkers extra ingezet voor toezicht op orde, rust, veiligheid. Daarnaast voorziet NS al haar nieuw materieel (of revisie materieel) van camera’s of brengt open zichtlijnen in de trein aan zodat er meer sociale controle is. Ook door het analyseren van incidenten en daar preventief Veiligheid & Service-medewerkers met extra boa- bevoegdheden in te zetten, probeert NS incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid om te kijken naar een verruiming voor het uitwisselen van gegevens tussen vervoerders en politie zodat overlast- en geweldplegers niet bij één vervoerder maar in het gehele OV kunnen worden geweerd?
Zie antwoord bij vraag 8.
Bent u bereid om de duur van het OV-verbod uit te breiden en een permanent OV-verbod in te stellen voor reizigers die zich ernstig hebben misdragen in het openbaar vervoer?
Overlast door reizigers in het openbaar vervoer is onacceptabel en wordt niet getolereerd. Een verbod wordt in een concrete casus voor een bepaalde duur opgelegd. Deze duur hangt af van de aard van de onderliggende overtredingen. Hiertoe is een leidraad opgesteld door het Openbaar Ministerie in samenwerking met vervoerders en de politie waarin delicten met bijbehorende strafmaten staan beschreven. Bij het bepalen van de omvang van het verbod, zoals een permanent OV-verbod, is het belangrijk om de proportionaliteit niet uit het oog te verliezen.
Kunt u de laatste stand van zaken geven van de uitvoering van de motie van de leden Amhaouch en Minhas (Kamerstuk 35 925-XII, nr. 43) over het lik-op-stukbeleid voor veelplegers in het openbaar vervoer?
Voor het gedrag van veelplegers is in het openbaar vervoer geen ruimte en wordt afgestraft. Afhandeling van strafzaken via de ZSM-werkwijze (Zorgvuldig, Snel op Maat) is een goede manier om in strafzaken die zich daarvoor lenen op een snelle en adequate manier tot bestraffing te komen. Deze mogelijkheid wordt al zo veel als mogelijk toegepast op alle eenvoudige misdrijven, ook als die zich hebben voorgedaan in het openbaar vervoer. Voor de in de motie gevraagde evaluatie zijn onderzoeksvragen opgesteld naar de aard en omvang van geweldsdelicten in het openbaar vervoer die volgens de ZSM-werkwijze zijn opgepakt. De betrokken organisaties is gevraagd onderzoek te doen om de desbetreffende vragen te beantwoorden. Naar verwachting kan de Kamer dit najaar worden geïnformeerd over de uitkomsten van deze evaluatie.
Bent u ermee bekend dat een veel plantaardig(er) dieet een enorm positieve bijdrage kan leveren aan onder andere het dempen van de klimaatverandering, het herstel van de natuur en het voorkomen van nieuwe pandemieën? Ziet u hier -als lid van een kabinet met klimaat- en natuurambities – ook een mooie rol voor zichzelf om met een relatieve kleine aanpassing in het aanbod van voedsel (op uw departement) een voortrekkersrol te nemen?1
Ik ben bekend met de positieve bijdrage die een gebalanceerd voedingspatroon kan leveren aan mens en milieu. In 2021 is een JenV brede2 CO2 voetafdruk opgesteld. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat voedsel en dranken 7% van de CO2 emissie van heel JenV veroorzaakt. De categorie voedsel en dranken staat hiermee op de derde positie in de ranglijst van emissiebronnen. Vastgoed gerelateerde emissies vormen met 44% de grootste categorie, gevolgd door vervoer met 42%. Op grond van de uitkomsten van de CO2 voetafdruk worden momenteel maatregelen vormgegeven om de emissies van JenV terug te dringen.
Onderschrijft u de wetenschappelijke inzichten dat een plantaardig(er) dieet zelfs dubbele klimaatwinst oplevert: niet alleen zorgt een afname van het aantal dieren dat wordt gefokt en gedood voor voedsel voor een forse afname van de uitstoot van broeikasgassen, ook zorgt het ervoor dat er landbouwgrond vrijkomt (die immers niet meer nodig is voor het verbouwen van veevoer) die kan worden teruggeven aan de natuur om zo blijvend veel meer CO2 vast te leggen?2
Het kabinet zet in op een gezond en duurzaam voedingspatroon, gebaseerd op de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het Voedingscentrum biedt informatie op basis van wetenschappelijke en onafhankelijke inzichten. Onderdeel hiervan is dat een toename van het aandeel plantaardige eiwitten in het voedingspatroon een belangrijke bijdrage kan leveren aan zowel het klimaat, als aan de gezondheid. Daarmee onderschrijft dit kabinet deze wetenschappelijke inzichten.
Bent u bekend met het besluit van de burgemeester van New York om op alle scholen in de stad op vrijdag voortaan plantaardige maaltijden in de kantines aan te bieden (Vegan Fridays)? Deelt u de mening dat ook hier het mes aan meerdere kanten snijdt, namelijk én klimaatwinst én een gevarieerd en gezond menu en een goed voorbeeld voor de scholieren?3
Ja, hier ben ik mee bekend. In Nederland is eten volgens de Schijf van Vijf het uitgangspunt voor een gezond voedingspatroon. Plantaardige maaltijden dragen bij aan klimaatwinst en een gevarieerd en gezond menu. Binnen JenV5 worden bij de verschillende bedrijfsrestaurants en bij de catering voor vergaderingen daarom steeds meer ingezet op plantaardige voeding. JenV volgt de Rijksbrede initiatieven op dit gebied.
Bent u bereid mee te doen met de Nationale week zonder vlees en zuivel (van 7 tot en met 13 maart aanstaande)? Doet uw departement ook mee?
Het Ministerie van JenV doet net als veel andere onderdelen van de rijksoverheid mee aan deze nationale week in verschillende bedrijfsrestaurants van de kantoorpanden.
Bent u bereid om op uw departement het principe «Carnivoor? Geef het door!» in te voeren, wat inhoudt dat plantaardig voedsel (geen vlees en andere dierlijke producten) de norm wordt, waarbij ambtenaren en gasten van het ministerie op bestelling dierlijke producten kunnen eten zodat niemand in keuzevrijheid wordt beperkt?
Het Ministerie van JenV (zie eerdere voetnoten) heeft zich, net als veel andere ministeries, aangesloten bij de Rijksbrede visie circulaire catering waarin plantaardige voeding een belangrijk onderdeel is.
Kunt u deze vragen (alleen namens uw eigen departement) beantwoorden voor 7 maart 2022?
Ik heb getracht de antwoorden voor mijn departement alvorens 7 maart toe te sturen aan uw Kamer. Dit is helaas net niet gelukt.
Het bericht 'Op bezoek bij omstreden fietskoeriers: ‘We zullen nooit pushen om harder te rijden’' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u het ermee eens dat de snelle opkomst van flitsbezorgers kan leiden tot onveilige situaties in het verkeer, overlast en achteruitgang van het straatbeeld?1
De vraag naar een snelle levering van producten, zoals maaltijden en boodschappen, is in de afgelopen jaren enorm toegenomen. Ter illustratie, uit een recente enquête van de gemeente Amsterdam blijkt dat 28% van haar inwoners zeer vaak (wekelijks) gebruik maakt van een bezorgdienst.2 Tegelijkertijd geven inwoners van verschillende steden aan dat zij te maken hebben met overlast door flitsbezorgers, zoals geluidsoverlast en vuilnis op straat. Er zijn geen cijfers bekend dat flitsbezorgers leiden tot onveilige situaties in het verkeer. Wel blijkt uit de genoemde enquête dat veel inwoners van Amsterdam (68%) zich storen aan het rijgedrag van flitsbezorgers, zoals het geen voorrang verlenen bij een zebrapad en rijden waar het niet mag, bijvoorbeeld op de stoep. Dit kan tot onveilige situaties in het verkeer leiden.
Welke instrumenten heeft u om gemeenten te helpen regels in te stellen ter beperking van deze negatieve effecten, met name op het gebied van verkeersveiligheid?
Verschillende gemeenten, zoals Amsterdam en Rotterdam, hebben recent besloten de vestiging van nieuwe distributiecentra van flitsbezorgdiensten tijdelijk te verbieden om ondertussen te werken aan nieuwe bestemmingsplannen, inclusief randvoorwaarden voor bezorgdiensten. Het is voorstelbaar dat een van die randvoorwaarden verkeersveiligheid betreft. Gemeenten beschikken hiervoor over een eigen instrumentarium. In het gesprek met gemeenten zal worden bekeken op welke wijze het Ministerie van IenW hierbij kan ondersteunen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat het instellen van een gebiedsontsluitingweg met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur kan helpen in de verkeersproblematiek door in die gevallen flitsbezorgers naar dit deel van de weg te verplaatsen?
De gebiedsontsluitingsweg 30 km/h (GOW30) is een nieuwe wegcategorie, waarvan de inrichtingskenmerken op dit moment door CROW in opdracht van mijn ministerie worden uitgewerkt. Bij deze uitwerking worden ook stakeholders zoals gemeenten betrokken. Het streven is om de inrichtingskenmerken voor de GOW30 eind van dit jaar gereed te hebben. Dan is ook duidelijk waar flitsbezorgers op een GOW30 mogen rijden. Pas wanneer ervaring is opgedaan met deze inrichtingskenmerken kan worden onderzocht wat voor effect dit heeft op flitsbezorgers binnen het verkeer.
Hoe staat het met het onderzoek dat uw voorganger heeft aangekondigd naar de snelle opmars van flitsbezorgers?
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) doet onderzoek naar de kansen en uitdagingen van lichte elektrische vrachtvoertuigen in de stedelijke distributie. Het KiM kijkt in dit onderzoek breed naar verschillende type elektrische voertuigen die hiervoor worden ingezet. Denk aan bezorging van goederen met de elektrische (bak)fiets, maar ook aan compacte elektrische distributiewagens. In het onderzoek is aandacht voor maatschappelijke effecten, zoals verkeersveiligheid. De resultaten van het onderzoek zijn in de zomer van 2022 gereed. Daarnaast start de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) dit jaar met een onderzoek naar fietsbezorgers. De eerste resultaten zijn naar verwachting aan het eind van dit jaar gereed en worden dan met uw Kamer gedeeld.
Kunt u de Kamer hierover nader informeren vóór het commissiedebat Verkeersveiligheid
Nee, de resultaten zijn nog niet beschikbaar voor het commissiedebat op 20 april 2022. Ik zal uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren.
Kunt u toelichten wat de opbrengsten zijn van uw gesprekken met de G4 over deze problematiek?
Met de G4 lopen reeds gesprekken over de verkeersveiligheid van maaltijdbezorgers. De komende periode vindt overleg met de G4 plaats waarbij ook de problematiek van flitskoeriers wordt betrokken. De uitkomsten hiervan worden na de zomer met uw Kamer gedeeld.
Kunt u uiteenzetten wat de resultaten zijn van de inspanningen van TeamAlert om jongeren die als flitsbezorger werken meer inzicht te geven in hun gedrag in het verkeer?
Jonge flitsbezorgers zijn ook bij TeamAlert een zorgpunt. Om meer inzicht te krijgen in het verkeersgedrag van jonge flitsbezorgers is TeamAlert eind vorig jaar een enquête gestart onder deze groep. Hiermee willen zij inzicht krijgen in welke verkeersveiligheidsrisico’s er spelen onder flitsbezorgers, hoe deze mogelijk te voorkomen zijn en hoe de werkgever daarin een rol kan spelen. De resultaten en aanbevelingen van dit onderzoek worden dit voorjaar gepubliceerd door TeamAlert. Daarnaast is TeamAlert vorig jaar begonnen met de oprichting van een online platform voor maaltijdbezorgers en hun werkgevers, dat informatie en interventietools biedt, zoals een online gevaarherkenningstraining. De website wordt voor de zomer van 2022 gelanceerd en zal qua inhoud ook relevant zijn voor flitsbezorgers en hun werkgevers.
Bent u in overleg met uw collega’s van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de effecten van flitsbezorgers op woningtekorten, leefbaarheid en arbeidsomstandigheden?
Er is op dit moment geen overleg met deze collega’s hierover, maar het is bekend dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) bijzondere aandacht besteedt aan de arbeidsrisico’s die samenhangen met maaltijdbezorging – en flitsbezorging – zoals arbeid door minderjarigen, arbeidsveiligheid, illegale tewerkstelling en onderbetaling. Voor wat betreft de effecten van flitsbezorgersdiensten op de leefbaarheid en bestemming van bedrijfsruimten in woon-en winkelgebieden, zijn gemeenten zelf aan zet. We zien inmiddels dat verschillende gemeenten maatregelen nemen tegen (nieuwe) vestigingen van flitsbezorgdiensten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het bericht 'FIOD-speurders thuis na vergoedingenruzie' |
|
Folkert Idsinga (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «FIOD-speurders thuis na vergoedingenruzie»?1
Ja.
Klopt het dat de FIOD vier maanden geleden het landelijk opererende Team Specialistische Operaties (TSO) op non-actief heeft gesteld dat zich bezighoudt met het heimelijk afluisteren van verdachten van zware, veelal druggerelateerde, criminaliteit? Zo ja, wat zijn daarvan de redenen?
Het is juist dat dit team (TSO) enkele maanden geleden op non-actief is gesteld. Er is sprake van een arbeidsrechtelijk geschil tussen werknemers en hun werkgever. Ik kan hierover in het openbaar geen mededelingen doen.
Uit hoeveel fte bestaat dit speciale FIOD-team in totaal? Hoeveel mensen daarvan zijn op non-actief gezet?
Als werkgever heeft de FIOD een zorgplicht naar zijn medewerkers. Om die reden kan ik hier geen mededeling over doen.
Kunt u uitgebreid aangeven hoe de voortgang van de lopende onderzoeken, waaraan dat team werkte in de tussentijd, is geborgd?
De medewerkers van het TSO zijn op non-actief gesteld. De werkzaamheden zijn doorgegaan en tijdelijk door ketenpartners overgenomen.
Wat betekent het op non-actief zetten van dit FIOD-personeel voor de samenwerking met de politie? Hoe wordt dit opgevangen?
Zoals onder vraag 4. is aangegeven zijn de werkzaamheden doorgegaan en tijdelijk door ketenpartners overgenomen.
Kunt u het belang van het werk dat het TSO in algemene zin verricht, uitgebreid toelichten? Kunt u dat tevens toelichten aan de hand van cijfermatige gegevens omtrent, bijvoorbeeld, het aantal succesvolle resultaten dat dit team heeft behaald?
De werkzaamheden van het TSO leveren een waardevolle bijdrage aan de inwinning van informatie in strafrechtelijke onderzoeken. Ik kan niet specificeren wat het belang van een specifiek team als het TSO is. Werkzaamheden van dit team maken onderdeel uit van een bredere uitvoering van activiteiten in een strafrechtelijk onderzoek. De inzet en bijdrage van het TSO worden in de uitkomst van een strafrechtelijk onderzoek niet als resultaat gespecificeerd.
Volgens het bericht zou het gaan om een verschil van mening over vergoedingen, kunt u het verschil van mening toelichten? Klopt het dat de toelagen voor het werken op zeer onregelmatige en veelal nachtelijke uren zomaar zijn stopgezet?
De zaak is onder rechter en om die reden doe ik over de specifieke inhoud geen mededelingen. In zijn algemeenheid geldt voor het toekennen van toelagen de CAO Rijk.
Klopt het, dat in het bericht wordt gesproken van een binnen de FIOD heersende «angst- en afrekencultuur» en een «sociaal onveilige werksfeer»? Kunt u reflecteren op de cultuur binnen de FIOD? Zijn bij u meer signalen bekend over een sociaal onveilige werksfeer bij de FIOD? Wat gaat u eraan doen de geuite zorgen rondom angstcultuur weg te nemen?
Door de raadsman wordt in het artikel aangegeven dat de schorsing wordt ervaren als een gevolg van de binnen de FIOD heersende angst- en afrekencultuur. Daarnaast wordt door de raadsman aangegeven dat cliënten zich zorgen maken over de in hun ogen sociaal onveilige werksfeer.
Over de specifieke inhoud wordt geen mededeling gedaan. De zaak is onder de rechter.
Op welke wijze gaat u dit geschil met de leden van het TSO oplossen? Wanneer verwacht u het geschil te hebben opgelost?
Vanuit het directieteam FIOD wordt gezocht naar een spoedige oplossing.
De WNL-documentaire ‘Vertrouwelijk’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u, naar aanleiding van de WNL-documentaire «Vertrouwelijk», aangeven of het klopt dat Peter R. de Vries het aanbod voor persoonsbeveiliging zelf heeft afgeslagen?1
Over al dan niet genomen beveiligingsmaatregelen kan ik geen mededelingen doen. Dat geldt zowel voor eventuele beveiligingsmaatregelen ten aanzien van een individu als voor eventueel bestaande gradaties in beveiliging. De reden dat ik hierover geen mededelingen kan doen, is omdat dat voor kwaadwillenden inzicht kan verschaffen in de informatiepositie en handelwijze van de politie en het Openbaar Ministerie. Indien informatie over beveiligingsmaatregelen openbaar wordt gemaakt, wordt afbreuk gedaan aan de effectiviteit van optreden tegen (mogelijke) dreigingen en kan dat dus ten koste gaan van de veiligheid van personen.
Verder wil ik verwijzen naar het lopende onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV). Zoals uw Kamer bekend is de OVV in augustus 2021 door mijn ambtsvoorganger verzocht om na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon (Peter R. de Vries) van de kroongetuige in het Marengo-proces.2 Gelet op het belang van zorgvuldig, adequaat en onafhankelijk onderzoek, wacht ik de uitkomsten van het onderzoek af en zal ik niet op eventuele conclusies vooruitlopen.
In algemene zin zet het kabinet in op een meerjarige structurele aanpak waarmee het ondermijnende effect van de georganiseerde criminaliteit wordt teruggedrongen. De versterking van het stelsel bewaken en beveiligen is een belangrijk onderdeel van deze aanpak, in verbinding met maatregelen zoals de modernisering van de kroongetuigenregeling (hetgeen ook relatie heeft met het stelsel bewaken en beveiligen) en het tegengaan van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie. Ik vind het van groot belang dat we als overheid burgers – en zeker de hoeders van onze rechtsstaat – een zo goed mogelijke bescherming kunnen bieden tegen (be)dreigingen en intimidatie vanuit de georganiseerde criminaliteit. Met de eerder toegekende ondermijningsgelden van het kabinet is al ingezet op de noodzakelijke versterking van het stelsel bewaken en beveiligen op alle onderdelen. Deze versterkingen lopen en de eerste versterkingen – in zowel capaciteit en middelen – zijn inmiddels deels gerealiseerd.3 Zo zijn diverse relevante vacatures ingevuld voor de versterking van informatieverzameling en -organisatie, maatregelenadvies, intelligence capaciteit en uitvoering van beveiligingsmaatregelen. Voor wat betreft de teams Bewaken en Beveiligen van de politie hebben de eerste vier teams de noodzakelijke opleiding afgerond. Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger de Commissie Bos gevraagd het stelsel te beoordelen en voorstellen te doen op welke wijze het stelsel toekomstbestendig gemaakt kan worden. Op dit moment wordt er uitvoering gegeven aan aanbevelingen van de Commissie Bos. Zoals aan uw Kamer gemeld,4 zal ik uw Kamer eind maart uitgebreider informeren over de uitwerking van de aanbevelingen.
Klopt het dat er geen andere acties genomen zijn om zijn veiligheid te bevorderen door bijvoorbeeld zijn reisroutes niet-zichtbaar te controleren en/of te begeleiden of anderszins veiligheidsbevorderende acties in gang te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er niets is gedaan met de meldingen dat Peter R. de Vries werd achtervolgd? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat is er wel mee gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Is het zo dat als een bedreigd persoon geen gebruik maakt van persoonsbeveiliging er dan helemaal niets gedaan wordt om de veiligheid te bevorderen en dat hier dus een alles of niets benadering geldt? Zo nee, wat zijn de gradaties in beveiliging die worden aangeboden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kijkt u terug op de beveiligingssituatie van Peter R. de Vries en wat heeft u hiervan geleerd voor de toekomst?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'FIOD-speurders thuis na vergoedingenruzie' |
|
Raymond Knops (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Ja.
Was u op de hoogte van het geschil tussen de FIOD en het Team Specialistische Operaties (TSO), als gevolg waarvan het TSO al zo’n vier maanden geleden naar huis is gestuurd en hun werkzaamheden dus sindsdien stilliggen?
Ik ben op de dag voor het verschijnen van het artikel in de Telegraaf over dit geschil binnen de FIOD geïnformeerd.
Waarom heeft u het niet nodig gevonden de Kamer hierover te informeren?
Er is hier sprake van een arbeidsrechtelijk geschil tussen werknemers en hun werkgever. Ik kan hierover in het openbaar geen mededelingen doen.
Klopt het dat de toelagen voor het TSO voor het werken op onregelmatige tijden, dat wil zeggen over- en nachtelijke uren, door de FIOD zijn stopgezet? Zo ja, waarom zijn deze toelagen stopgezet?
De zaak is onder de rechter en om die reden worden over de specifieke inhoud geen mededelingen gedaan. In zijn algemeenheid geldt voor het toekennen van toelagen de CAO Rijk.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van het TSO dat de schorsing het gevolg is van de binnen de FIOD heersende angst- en afrekencultuur en dat in hun ogen een sociaal onveilige werksfeer bestaat, waarbij kritische vragen (over arbeidsvoorwaarden) niet op prijs worden gesteld en dreigementen worden geuit?
Door de raadsman wordt in het artikel aangegeven dat de schorsing wordt ervaren als een gevolg van de binnen de FIOD heersende angst- en afrekencultuur. Daarnaast wordt door de raadsman aangegeven dat cliënten zich zorgen maken over de in hun ogen sociaal onveilige werksfeer.
Over de specifieke inhoud wordt geen mededeling gedaan. De zaak is onder de rechter.
Bent u op de hoogte van het bestaan van zo’n cultuur? Zo nee, hoe wilt u dit verder gaan onderzoeken? Zo ja, wat wilt u hiermee gaan doen?
Tweejaarlijks vindt er een medewerkersonderzoek plaats. Er hebben mij geen signalen bereikt dat er binnen de FIOD sprake is van zo’n cultuur. Ik ben daarom niet voornemens een onderzoek uit te laten voeren. Er is binnen de organisatie aandacht voor cultuur en leiderschap via het Belastingdienst brede programma dat op dit moment in uitvoering is.
Kunt u aangeven waarom er maanden tijd overheen moeten gaan om een dergelijk geschil op te lossen?
De medewerkers van het TSO zijn op non-actief gesteld. De werkzaamheden zijn doorgegaan en tijdelijk door ketenpartners overgenomen.
Vindt u het verantwoord dat de werkzaamheden van het team al maanden stilliggen en wat zijn daarvan de gevolgen voor lopende zaken met betrekking tot het opsporen van financiële en belastingfraude?
Vanuit het directieteam FIOD wordt gezocht naar een spoedige oplossing.
Hoe wilt u deze situatie zo snel mogelijk oplossen?
Een vergewisplicht voor websites met naaktbeelden en pornografisch materiaal |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Naakt alleen online met toestemming»?1
Het artikel in Trouw refereert aan een uitspraak van de rechtbank Amsterdam over mensen die figureren in pornografisch of anderszins seksueel getint materiaal, terwijl onbekend is of zij toestemming hebben gegeven om dat materiaal openbaar te maken. Volgens het artikel heeft de rechter geoordeeld dat de verantwoordelijkheid om te controleren op de aanwezigheid van toestemming bij de website zelf ligt, en deze websites zich niet kunnen beroepen op gebruikersvoorwaarden die de verantwoordelijkheid daarvoor leggen bij degene die die het materiaal online plaatst.
Uit de uitspraak in de zaak van de stichting Stop Online Shaming (SOS) en het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) tegen Evolve Media (ECLI:NL:RBAMS:2022:557) komt – zakelijk weergegeven – naar voren dat de rechtbank in dit specifieke geval constateert dat het internetplatform van de gedaagde zich actief bemoeit met de content die via zijn dienstenaanbod wordt gehost en zich daarom niet kan beroepen op de uitzondering van aansprakelijkheid van service hosting providers op basis van artikel 6:196c BW. De rechtbank oordeelt verder dat het plaatsen van beeldmateriaal zonder voorafgaande expliciete toestemming van de personen die hierop zichtbaar zijn niet per definitie onrechtmatig is. De rechtbank formuleert daarbij een norm: De vraag of onrechtmatig is gehandeld, vergt een afweging van fundamentele rechten (bijvoorbeeld het recht op privacy tegenover de vrijheid van meningsuiting) in de betreffende omstandigheden. Om dat vast te stellen is onder meer relevant of een internetforum een rol speelt in het publieke debat of dat daarop journalistieke activiteiten plaatsvinden. Mede in het licht van hetgeen hierover in de uitspraak is overwogen, oordeelt de rechtbank in dit specifieke geval dat het zonder toestemming openbaar maken van beelden van Nederlandse personen die figureren in pornografisch of anderszins seksueel getint materiaal onrechtmatig is. De rechtbank komt tot dat oordeel met betrekking tot beeldmateriaal dat (suggereert dat er) heimelijk is gefilmd en bij beeldmateriaal dat doet vóórkomen dat het in de privésfeer is gefilmd. In dezelfde categorie vallen heimelijk gefilmde beelden van mensen die geheel of gedeeltelijk bloot zijn en zich onbespied wanen. Maar ook bij amateurbeelden die met medeweten van de vermeende slachtoffers zijn vervaardigd, kan er niet van worden uitgegaan dat daarbij tegelijkertijd toestemming is gegeven voor het openbaar maken van die beelden.
De rechtbank oordeelt dat in een bepaalde context een online adult platform zich ervan dient te vergewissen dat personen expliciet toestemming hebben gegeven om materiaal waarop zij figureren op hun platform te plaatsen, omdat het platform anders onrechtmatig handelt. Die context betreft onder meer dat het platform zich actief bemoeit met de content die via zijn dienstenaanbod wordt gehost, en dat het gaat om materiaal dat (a) heimelijk is gefilmd waarbij personen herkenbaar en (geheel of gedeeltelijk) ontkleed zijn te zien op plekken waar zij zich onbespied wanen, òf (b) amateurbeelden betreft waarbij personen die in de privésfeer seksuele handelingen verrichten herkenbaar in beeld worden gebracht. Een platform dat als content provider handelt, doet dat alleen rechtmatig indien het zich ervan vergewist dat deze personen toestemmen in de openbaarmaking van dergelijke beelden.
De uitleg van de rechtbank over de aansprakelijkheid van platformen en de manier waarop daaraan in dit specifieke geval invulling wordt gegeven is in lijn met hetgeen uiteengezet is in recente Kamerbrieven over online content en in de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit thema.2
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over een vergewisplicht van erotische websites en de aansprakelijkheid van social media platforms? Heeft u aan uw eerdere antwoorden, naar aanleiding van dit vonnis, iets toe te voegen? Wat betekent dit vonnis voor andere websites?2 3 4
Ja, dat herinner ik me. Ik zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 1 als een bevestiging van de eerdere beantwoording van de door u aangehaalde Kamervragen. Het vonnis laat zien dat internet service providers die zich actief bemoeien met de content die via hun dienstenaanbod wordt gehost als content provider beschouwd dienen te worden. Daarmee zijn zij geen service provider in de zin van de richtlijn elektronische handel en de daarop gebaseerde nationale wet- en regelgeving en kunnen zij zich bijgevolg niet beroepen op de beperkingen van aansprakelijkheid die gelden voor service providers. Dit impliceert onder meer dat content providers zich ervan dienen te vergewissen dat personen die figureren op mogelijk onrechtmatige beelden expliciet toestemming hebben gegeven voor het openbaar maken daarvan, alvorens deze beelden op het online platform mogen worden geplaatst.
Deelt u de mening dat er een vergewisplicht moet komen waardoor niet alleen de gebruikers/uploaders verantwoordelijk zijn voor het vergewissen van toestemming en meerderjarigheid van de personen die in het erotisch of naakt videomateriaal verschijnen, maar dat ook de platforms/websites waarop het materiaal verschijnt zich van die toestemming moeten vergewissen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik uiteen heb gezet in mijn antwoord op vraag 2, heeft de rechter in de door u aangehaalde uitspraak geoordeeld dat op basis van de huidige wetgeving in een bepaalde context reeds van platformen en websites vereist kan worden dat zij zich vergewissen van de expliciete toestemming van personen voordat beelden waarop zij figureren online worden geplaatst of opgeslagen. Een algemene vergewisplicht staat op gespannen voet met de uitsluiting van aansprakelijkheid zoals die geldt voor service hosting providers en het verbod op algemene monitoring uit de richtlijn elektronische handel en de daarop gebaseerde nationale wet- en regelgeving. Maar ook in het laatstgenoemde geval staat een slachtoffer niet met lege handen: indien hosting providers ervan op de hoogte worden gesteld dat bepaalde content strafbaar of onrechtmatig is, dan dienen zij alsnog op te treden.
Kunt u in ieder geval toezeggen om met de branche in gesprek te gaan over de gevolgen van dit vonnis en de verplichting die aan aanbieders van erotisch videomateriaal? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de PPS-werkgroep «Children Safe on the Internet», waarin ook de branche is vertegenwoordigd, zijn wettelijke verplichtingen voor internet tussenpersonen een vast en terugkerend punt op de agenda. Daarnaast zet ik in op het maken van afspraken op Europees niveau inzake de algemene en gebruikersvoorwaarden van internetplatformen in relatie tot onrechtmatige content. Tenslotte tracht ik te bewerkstelligen dat mensen beter worden geïnformeerd over hun rechten in relatie tot het gebruik van afbeeldingen.
Het verschijnen van de Annual Review of the Human Rights Situation of Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex People covering events that occurred in Europe and Central Asia between January-December 2021 van ILGA Europe |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de inhoud van deAnnual Review of the Human Rights Situation of Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex People covering events that occurred in Europe and Central Asia between January–December 2021 van ILGA Europe?
Ja
Bent u op de hoogte van de inhoud van de specifieke passages over de Nederlandse situatie voor LHBTI-personen uit het rapport?
Ja
Kunt u zich herkennen in de algemene conclusies van het rapport? Zo nee, op welke punten niet en waarom?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen kan houden van wie hij, zij of hen wil. Zoals in het coalitieakkoord is afgesproken blijft het kabinet werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de lhbti+ gemeenschap. Het Regenboogakkoord is hiervoor de basis. Daarbij kan het rapport, dat de voor lhbti+ personen relevante ontwikkelingen beschrijft die zich in 2021 op diverse terreinen hebben voorgedaan, in sommige gevallen aanknopingspunten bieden voor de verbetering van de positie van lhbti+ personen. Het kabinet herkent zich in de beschrijving die het rapport geeft van de ontwikkelingen in Nederland. Voor wat betreft specifieke onderwerpen wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u zich vinden in de conclusie uit het rapport dat LHBTI-asielzoekers in meerdere EU-landen te maken hebben met discriminatie en onveiligheid in verschillende vormen in en/of rond de asielprocedure, zoals het over onvoldoende toegang beschikken tot (transgender specifieke) zorg (zoals in Denemarken), asielprocedures die de onveiligheid van LHBTI-asielzoekers vergroten (zoals in Duitsland) en het toevoegen van zogenaamd veilige landen waarnaar afgewezen LHBTI-asielzoekers teruggestuurd kunnen worden (zoals in Frankrijk, Malta en Griekenland)? Bent u bereid deze onderwerpen te bespreken met uw Europese collega’s in de Raad van Ministers?
Het rapport is breed opgezet en kan voor verschillende landen verschillende aanknopingspunten bieden om ervoor te zorgen dat de mensenrechten van lhbti+ personen gewaarborgd zijn. Daarbij past terughoudendheid bij het reageren op geuite kritieken die een ander land betreffen. Het is primair aan die andere landen om te reageren op kritieken betreffende hun nationale (asiel)procedure. Daarbij kan iemand die zich in zijn rechten geschaad ziet, zich wenden tot de nationale (rechterlijke) autoriteiten om zijn rechten te effectueren. Ook kan de Europese Commissie in haar rol van «hoedster van de verdragen» actie ondernemen als een EU-land de EU-wetgeving waaraan deze gebonden is niet correct toepast.
Ik vind het dan ook niet aan mij om nu een appreciatie te geven over de wijze waarop andere lidstaten voldoen aan EU-regelgeving en zie geen aanleiding om deze onderwerpen te bespreken binnen de Raad van Ministers.
Kunt u zich herkennen in de schets van de specifiek op Nederland gerichte situatie voor LHBTI-personen? Zo nee, op welke punten niet en waarom?
Het rapport beschrijft de voor LHBTI personen relevante ontwikkelingen die zich in 2021 op diverse terreinen hebben voorgedaan. Ik herken mij in de beschrijving die het rapport geeft van de ontwikkelingen in Nederland.
Ten aanzien van de sociale veiligheid en sociale bescherming van lhbti+ personen wordt in het rapport opgemerkt dat een shelter voor jonge lhbti+ personen is geopend in Utrecht, maar dat er behoefte is aan meer van dit soort opvangplaatsen. Het is belangrijk om in dit verband te weten dat in Nederland het uitgangspunt geldt dat mensen zoveel mogelijk direct een eigen woonplek (al dan niet met begeleiding) krijgen en als dat niet mogelijk is, opvang krijgen in één of tweepersoonskamers die maximaal drie maanden duurt.1 Grootschalige opvang draagt niet bij aan veiligheid en wordt daarom in alle regio’s om- en afgebouwd. De beweging naar kleinschalige opvang en realiseren van woonunits zal deze sociale veiligheid sterk verbeteren, samen met het toerusten van professionals om gender- en lhbti+ sensitief te werken. In het Actieprogramma dak- en thuisloze jongeren (2019–2021) zijn acties ondernomen om beter inzicht te krijgen in de extra kwetsbare groep lhbti+ jongeren. Movisie heeft in opdracht van het Ministerie van VWS een verkenning gedaan naar de situatie van dak- en thuisloze lhbti+ jongeren in Nederland.2 Naar aanleiding hiervan is geïnvesteerd in het vergroten van het handelingsperspectief van professionals, zodat deze jongeren beter geholpen worden. Dit moet ervoor zorgen dat lhbti+ jongeren overal in Nederland terecht kunnen en zo direct de juiste ondersteuning en hulp ontvangen.
De fractie van Volt heeft, samen met de fractie van BIJ1, het vorige kabinet gevraagd om een reflectie op het rapportTranscript of the margins aangaande de behandeling van trans personen uit Latijns-Amerika en de Cariben. Welke beleidsacties heeft het kabinet sinds het verschijnen van dit rapport ondernomen ter verbetering van de positie van transgender asielzoekers uit bovengenoemde gebieden? Welke beleidsacties staan op de planning ter verbetering van hun positie?
Het belang van een zorgvuldige behandeling van de aanvragen van lhbti+ asielzoekers in zijn algemeenheid en transgender personen specifiek is van groot belang voor de personen die het betreft. Het kabinet vindt het belangrijk te werken aan de emancipatie van o.a. transgenderpersonen. In het regenboogstembusakkoord, dat als basis dient voor het werk aan de emancipatie van de lhbti+ gemeenschap in Nederland, is benadrukt dat de mensenrechten van lhbti+ personen prioriteit is in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Een specifieke benadering, afhankelijk van het land van herkomst, draagt daaraan bij.
Zoals mijn voorganger ook heeft aangegeven in de reactie op de vragen van BIJ1 en Volt3 gebeurt er al veel ten aanzien van het beleid voor lhbti+ asielzoekers in zijn algemeenheid maar ook voor transgender personen specifiek. In het landgebonden asielbeleid kunnen transgender personen worden aangemerkt als risicogroep of als kwetsbare personen die geen bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisatie kunnen krijgen. Wanneer uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat specifiek transgender personen worden gediscrimineerd door de autoriteiten en door medeburgers, waardoor de bestaansmogelijkheden dusdanig worden beperkt dat zij niet op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren, zal in het landgebonden asielbeleid worden opgenomen dat transgender personen uit dat land een specifieke benadering horen te krijgen. Zo zijn transgender personen na het laatste algemeen ambtsbericht over Venezuela aangemerkt als risicogroep. Maar ook wanneer transgender personen niet zijn opgenomen in het landgebonden asielbeleid of er geen landgebonden asielbeleid is, moet de IND bij de behandeling van de aanvraag zich vergewissen van beschikbare landeninformatie over deze specifieke groep. Dit houdt in dat de IND-medewerker landeninformatie kan opvragen over de specifieke positie van transgender personen in het land van herkomst van de vreemdeling, bij de eigen landenexperts van de IND. Deze informatie wordt betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag.
Daarnaast vindt het kabinet het belangrijk om meer bewustwording over transgender-gerelateerde zaken te creëren en de deskundigheid over de ervaringen en behoeften van transgender asielzoekers verder te bevorderen. Bij de IND is met het aanstellen van lhbti+ coördinatoren al meer aandacht voor het verspreiden van kennis en kunde over lhbti+ onderwerpen, waaronder ook transgender gerelateerde zaken. De coördinatoren gaan specifieke uitleg geven over deze doelgroep en zullen dat ook blijven doen. Naar aanleiding van dit rapport hebben de IND en het Ministerie van Justitie en Veiligheid op ambtelijk niveau contact gehad met het Transgender Netwerk Nederland en zijn de medewerkers uitgenodigd om in gesprek te treden met de lhbti+ coördinatoren om de specificiteit van de situatie van transgenderasielzoekers te belichten. Verder wordt als onderdeel van de uitwerking van het coalitieakkoord momenteel gekeken hoe er opvolging gegeven kan worden aan de passage over het betrekken van externe expertise bij het versterken van de expertise van de IND bij de beoordelingen van lhbti+ asielzoekers. De genoemde acties zijn daar al mee in lijn.
Kunt u aangeven of u, in tegenstelling tot uw voorganger1, bereid bent om de veiligheidssituatie van transgender personen in Latijns-Amerikaanse en Caribische landen waar specifieke transgender-beschermende wetgeving ontbreekt, nogmaals te analyseren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Voor veel landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied zijn geen recente ambtsberichten beschikbaar omdat de situatie in deze landen niet vraagt om specifiek landgebonden asielbeleid. Dit betekent echter niet dat in de behandeling van de asielaanvragen van transgender personen afkomstig uit deze landen geen aandacht bestaat voor hun unieke situatie en de algemene situatie voor transgender personen in hun land van herkomst. Zoals uitvoerig aangegeven door mijn ambtsvoorganger in de beantwoording van de vragen van BIJ1 en Volt wordt alle relevante informatie betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag en vindt dit altijd op individuele basis plaats. Hierbij zal, op basis van de mensenrechten die over vluchtelingenstatus gaan, vooral de vraag relevant zijn of een transgender persoon in geval van dreigende vervolging in het land van herkomst voldoende beschermd kan worden tegen deze vervolging. De aanwezigheid anti-transgenderwetgeving of juist het ontbreken van beschermende transgenderwetgeving kan onderdeel uitmaken bij het beantwoorden van deze vraag. Dit hoeft echter niet per definitie te betekenen dat dit tot gevolg heeft dat alle transgender personen in een dergelijk land onveilig zijn. Ik zie dus geen aanleiding om de veiligheidssituatie buiten de individuele gevallen in deze landen nogmaals te analyseren.
Vooruitlopend op de media-monitor van Transgender Netwerk Nederland; signaleert het kabinet (uit eigen ervaring) een toename van het aantal mediaberichten, zowel nationaal als Europees, waarin de emancipatie van trans vrouwen (ten onrechte) gekoppeld wordt aan mogelijke toename van onveiligheid tegen vrouwen in het algemeen door (cisgender) mannen die zich voordoen als vrouw? Wat is de visie van het kabinet op de toename van dit soort berichten? Is het kabinet bereid hier stelling tegen te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Het uitgangspunt van het emancipatiebeleid van het kabinet is dat iedereen in Nederland gelijkwaardig is en de vrijheid heeft om te houden van wie je wilt en om zichtbaar jezelf te kunnen zijn. Wat betreft het kabinet gaat de emancipatie van de ene groep niet ten koste van de andere groep. Daar is in het emancipatiebeleid veel aandacht voor. Het gaat om gelijkheid en vrijheid voor iedereen. Vrouwenemancipatie en de emancipatie van transgender personen staan elkaar dus niet in de weg. Eerder gaan ze hand in hand. Bij beide zijn stereotiepe opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid van invloed.
Het kabinet is bekend met de zorg die er bij sommigen in de samenleving bestaat dat de emancipatie van trans vrouwen gevolgen zou hebben voor de veiligheid van vrouwen in het algemeen door (cisgender) mannen die zich voordoen als vrouw. Het kabinet ziet dit onder meer terug in de reacties op en berichtgeving rondom het wetsvoorstel Wijziging vermelding geslacht in geboorteakte (Kamerstuk 35 825). Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel, ziet het kabinet geen enkel verband tussen het – kort gezegd – oneigenlijk gebruik maken van vrouwenfaciliteiten of zelfs het lastig vallen van een andere persoon en het formeel wijzigen van de geslachtsregistratie op de geboorteakte (Kamerstuk 35 825, nr. 7, p. 12, 13). Een dergelijk verband blijkt ook niet uit de evaluatie van de Transgenderwet5 of enige ander bij het kabinet bekend wetenschappelijk onderzoek.
Hoe beziet het kabinet de risico’s voor (de veiligheid van) trans personen als gevolg van een dergelijke toename in kritische berichten over de emancipatie van transgender vrouwen (of transgender personen in het algemeen)?
Het kabinet blijft werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de lhbti+ gemeenschap. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit of genderexpressie. Helaas krijgen transgender personen in Nederland vaker te maken met geweld dan gemiddeld, voelen ze zich twee keer zo vaak onveilig en worden zeven keer zo vaak mishandeld of met mishandeling bedreigd. Deze gegevens laten zien dat er nog een wereld te winnen valt wat betreft de sociale veiligheid van deze groep. Daarom is het kabinet bezorgd over de gevolgen die de kritische berichtgeving over de emancipatie van transgender personen kan hebben voor de veiligheid van transgender personen zelf. Er is in de afgelopen jaren gezocht naar verschillende manieren om de veiligheid van transgender personen te bevorderen. Zo vond op 13 en 14 mei 2022 een internationaal congres plaats over transfobie. Het kabinet zal het aantal meldingen geregistreerd bij antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), het aantal incidenten (zowel meldingen als aangiften) bij de politie, het aantal specifieke discriminatiefeiten en codis-feiten6 waarbij de discriminatiegrond «transgender» is geregistreerd door het OM en meldingen die binnenkwamen bij Transgender Netwerk Nederland (TNN) nauwlettend blijven monitoren.
In navolging van het voornemen uit het coalitieakkoord om het COC Regenboogakkoord ten uitvoer te brengen; door middel van welke concrete beleidsmaatregelen zal het kabinet het toenemende geweld jegens LHBTI-personen bestrijden? Kunt u een tijdlijn schetsen met betrekking tot deze aankomende beleidsmaatregelen? Zo nee, wanneer verwacht u een dergelijke tijdlijn wel te kunnen schetsen?
Het kabinet blijft werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de lhbti+ gemeenschap. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit of genderexpressie of welke grond dan ook. Helaas is dit niet altijd het geval. Transgender personen krijgen in Nederland vaker dan gemiddeld te maken met geweld, voelen zich twee keer zo vaak onveilig en worden zeven keer zo vaak mishandeld of met mishandeling bedreigd. Het kabinet ondersteunt daarom onder andere de alliantie «Gedeelde trots, gedeeld geluk» van het COC, TNN en NNID7. Deze alliantie richt zich op de sociale acceptatie en veiligheid van lhbti+ personen. Er worden binnen deze alliantie verschillende preventieve activiteiten uitgevoerd om de veiligheid van transgender personen te vergroten, bijvoorbeeld door in te zetten op voorlichting en bewustwording op scholen. Een ander voorbeeld is de jaarlijkse aandacht voor de slachtoffers van transfobie en geweld rondom de Transgender gedenkdag. Daarnaast heeft de Minister van OCW TNN ondersteund bij het organiseren van een internationaal congres over transfobie en geweld tegen transgender personen dat onlangs plaats heeft gevonden. Ook werkt de Minister van OCW samen met Regenboogsteden aan meer veiligheid van lhbti+ personen. Hierbij werken gemeenten met een maatwerk aanpak aan de veiligheid in de wijk van lhbti+ personen. Bovenop de preventieve maatregelen bevat het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 verschillende initiatieven die zich richten op de vergroting van de veiligheid van lhbti+ personen. Zo worden in het samenwerkingsverband aanpak discriminatie tussen OM, politie, en anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s) de politiesystemen continu landelijk gescreend om zicht te krijgen op de aard en omvang van discriminatie-incidenten, waaronder de incidenten die lhbti+ gerelateerd zijn. Alle eenheden ontvangen tweewekelijks een overzicht hiervan en de politie neemt deze informatie mee naar het reguliere regionaal discriminatieoverleg met het OM en de ADV’s.
Daarnaast werkt de Minister van Justitie en Veiligheid aan een onderzoeksvoorstel dat zich richt op daderprofielen van daders van geweld tegen lhbti+ personen. Hierbij wordt de Minister van OCW betrokken. De resultaten van dit onderzoek worden later dit jaar verwacht. Deze kennis kan bijdragen aan verder beleid en initiatieven gericht op het tegengaan van geweld tegen transgender personen.
Het kabinet zal, gelijktijdig met het versturen van de Emancipatienota, een planning voor aankomende beleidsmaatregelen op het gebied van veiligheid schetsen.
De leden van de Volt-fractie zijn verheugd over het feit dat de overheid excuses heeft gemaakt voor de voormalige transgender wet, maar vraagt zich af of de compensatie voor slachtoffers als gevolg van deze wet voldoende is. Hoe weegt het kabinet de bezwaren tegen de (ontoereikendheid) van de compensatie? Hoe weegt het kabinet het bedrag van 5.000 euro ten opzichte van het viervoudige bedrag dat in Zweden werd geboden aan slachtoffers van een soortgelijke wet?
De tussen 1985–2014 geldende Transgenderwet bevatte zeer ingrijpende wettelijke voorschriften voor het wijzigen van de geslachtsregistratie, die een ingrijpende factor zijn geweest in de levensloop van vele transgender personen. Het kabinet is ervan overtuigd dat het stellen van deze voorwaarden veel verdriet heeft veroorzaakt bij transgender- en intersekse personen. Daarom zijn er excuses gemaakt en is er een onverplichte tegemoetkoming beschikbaar gesteld. Daarbij realiseert het kabinet zich dat de hoogte van een onverplichte tegemoetkoming nooit in verhouding kan staan tot het aangedane leed. Datzelfde geldt voor het maken van excuses.
Als uitwerking van de erkenning voor het leed dat transgender personen is aangedaan door toepassing van die wet, is op 18 oktober 2021 de tegemoetkomingsregeling in werking getreden. Bij het vormgeven van de regeling is gekeken naar vergelijkbare regelingen in Nederland en daarbuiten, waaronder de Zweedse regeling. Voor het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming is specifiek de aansluiting gezocht bij een eerder toegekende onverplichte tegemoetkoming in Nederland, de tegemoetkoming naar aanleiding van de commissie De Winter. Ook voor de onverplichte tegemoetkoming aan Dutchbat III-veteranen is gekozen voor het bedrag van € 5.000,–. Daarmee sluit de regeling aan bij eerdere Nederlandse regelingen.
In het COC Regenboogakkoord, dat volgens het coalitieakkoord «zorgvuldig» uitgevoerd zal worden, staat de maatregel om tot een wettelijk verbod te komen op non-consensuele, niet-noodzakelijke medische interventies bij intersekse kinderen te komen. In welke mate hangt het voornemen van het kabinet inzake deze maatregel af van de uitkomsten van het onderzoek dat hiernaar plaatsvindt? In het geval dat de onderzoeksresultaten overwegend negatief uitvallen, hoe verhoudt dit zich dan tot de positieve ervaringen in landen waar een dergelijk wettelijk verbod reeds in werking is getreden?
Kinderen hebben een bijzondere en kwetsbare positie: zij zijn afhankelijk van (het oordeel van) hun ouders of degene onder wiens gezag zij vallen. Kinderen zijn bovendien lichamelijk en geestelijk volop in ontwikkeling. Een behandeling kan onomkeerbare lichamelijke en psychische effecten hebben die de rest van het leven persisteren. Dit betekent dat op ouders én zorgverleners bij het nemen van dergelijke beslissingen een belangrijke verantwoordelijkheid rust. Als het om op genezing gerichte zorg gaat, zijn niet noodzakelijke medische interventies reeds verboden op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Als het gaat om uitstelbare medisch noodzakelijke behandelingen moet niet alleen voorkomen worden dat een vroegtijdige ingreep tot vermijdbare schade leidt, maar moet ook voorkomen worden dat uitstel op zichzelf tot schade leidt.
De Minister van VWS hanteert het uitgangspunt dat een medisch oordeel over ingrepen bij DSD8-kinderen altijd aan de medische professionals is. Beslissingen over operatief ingrijpen worden binnen een multidisciplinair team individueel zorgvuldig afgewogen en zijn soms medisch noodzakelijk. Er bestaat een multidisciplinaire professionele richtlijn Diagnostiek bij Disorders/Differences of Sex Development (DSD). Deze is ontwikkeld op initiatief van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) in samenwerking met o.a. kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica en klinisch genetici. Doel van de richtlijn is het optimaliseren van verantwoorde diagnostiek bij DSD. Op dit moment is de Minister van VWS in gesprek over de totstandkoming van een multidisciplinaire kwaliteitsstandaard met zowel generieke als ook conditie-specifieke modules voor de behandeling van personen met een DSD/intersekse conditie. Zie ook het antwoord op een eerdere commissiebrief (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019 3110, Aanhangsel) en Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 2281 en 2217, Kamerstuk 33 826, nr. 28). Het onderzoek waarnaar de vraag verwijst, richt zich op het verkrijgen van een genuanceerd inzicht in het aantal genitale operaties bij kinderen met DSD/Intersekse in Nederland. Met het oog op duiding van deze cijfers wordt beoogd trends in de cijfers te ontdekken en te verklaren door kwalitatief onderzoek. Aanvullend heeft het onderzoek tot doel door casuïstiekbeschrijvingen inzicht te geven in factoren die hebben geleid tot het besluit tot een operatie, of tot het uitstellen of afzien ervan. De uitkomsten van het onderzoek en de werkzaamheden m.b.t. de kwaliteitsstandaard Intersekse betrekt het kabinet bij de afspraken die opgenomen zijn in het Coalitieakkoord (en Regenboogakkoord). Het kabinet vindt het te vroeg om op de uitkomsten van deze trajecten vooruit te lopen. Het is van belang om bij de besluitvorming over een eventueel wettelijk verbod zorgvuldige afwegingen te maken.
Wanneer verwacht het kabinet de resultaten van het onderzoek naar medische noodzakelijkheid van geslachts-correctieve, non-consensuele operaties bij intersekse personen?
ZonMw faciliteert (in opdracht van het Ministerie van OCW) een onderzoek naar de prevalentie van (onnodige) medische ingrepen bij kinderen met DSD/Intersekse. Dit ter uitvoering van de motie Bergkamp/Van den Hul (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 131). Het onderzoek dat door het NIVEL wordt uitgevoerd is gestart in september 2021 en zal naar verwachting in het najaar 2022 gereed zijn. Ook patiëntenverenigingen en NNID zullen hierbij betroken worden. Ik zal uw Kamer t.z.t. informeren over de resultaten van het onderzoek. Het inzicht in aard en omvang van medisch ingrijpen is ook van belang voor het opstellen van de multidisciplinaire kwaliteitsstandaard DSD/Intersekse die momenteel ontwikkeld wordt met ondersteuning van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Is het kabinet het eens met de leden van de Volt-fractie dat, indien het onderzoek wijst op grote schade onder slachtoffers door gaten in de wetgeving, er zo snel mogelijk beleidsmatig op gehandeld dient te worden vanuit het kabinet ter voorkoming en/of beperking van additionele schade onder intersekse personen? Op welke manier wordt er (beleidsmatig) voorgesorteerd op de mogelijke (te verwachten) uitkomsten van dit onderzoek? Heeft het kabinet daarbij in kaart laten brengen hoe vaak dergelijke operaties momenteel – of over de afgelopen jaren genomen – plaats hebben gevonden?
Het kabinet betracht zorgvuldigheid en sorteert op dit moment niet voor op enige uitkomst van het onderzoek. Het doel van het onderzoek is juist om voor de Nederlandse situatie in kaart te brengen hoe vaak dergelijke operaties momenteel – en over de afgelopen jaren genomen – plaats hebben gevonden én tot een beschrijving van de casuïstiek te komen (incl. inzicht in factoren die hebben geleid tot wel opereren/uitstel/afzien van operatie). Zie ook mijn antwoord op vraag 12.
In navolging van het voornemen uit het coalitieakkoord om het COC Regenboogakkoord ten uitvoer te brengen; kunt u een tijdlijn schetsen met betrekking tot het voornemen om te komen tot een wettelijk transitieverlof van transgender personen? Kunt u de eerste contouren schetsen van dergelijke wetgeving? Zo nee, wanneer verwacht u een dergelijke tijdlijn en contouren wel te kunnen schetsen?
Het kabinet is een voorstel voor het transitieverlof aan het uitwerken en is hiervoor in gesprek met de betrokken organisaties. Voor het eind van het jaar zal er een schets voor de invoering van het transitieverlof met de Kamer gedeeld worden.
Is het kabinet voornemens excuses te maken voor de systemische discriminatie van homoseksuelen tussen 1945–1971, in navolging van het rapport van het Verwey-Jonker Instituut aangaande dit onderwerp?
Het kabinet heeft met zorg kennis genomen van de uitkomsten van het rapport, waaruit blijkt dat het Rijk niet systematisch discrimineerde, maar wel bijdroeg aan het systeem in de maatschappij waarbij discriminatie kon plaatsvinden. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties bij de in ontvangst name van het rapport van het Verwey-Jonker Instituut aangaf wil het kabinet vooral vooruit kijken. Het huidige kabinet zal de conclusies van het rapport bespreken met belangenorganisaties van LHBTI-personen. Hierover zal u later nader worden geïnformeerd.
Op welke manier zal het nieuwe kabinet (aanvullend) gehoor geven aan de roep om een vergroting van de zichtbaarheid van biseksuele personen?
Het kabinet ondersteunt Stichting Bi+ Nederland die zich inzet voor een bi+ inclusievere samenleving. Het komende jaar werken zij voor wat betreft het vergroten van de zichtbaarheid van bi+ personen o.a. met een netwerk van bi+ ambassadeurs en het organiseren van sociale events als meet-ups. Op social media voeren zij de campagne «1 van 1 miljoen» die ook gericht is op het laten zien van de diversiteit van bi+ personen.
Verder zet het kabinet zich vooral in op het zichtbaar maken van de problematiek van bi+ personen, omdat die vaak nog onzichtbaar is. We weten dat bi+ personen kampen met een slechtere gezondheid, veiligheid en arbeidspositie dan heteroseksuele, lesbische en homoseksuele personen. Er is meer onderzoek nodig om zicht te krijgen op mogelijke oplossingsrichtingen voor deze problematiek.
De afgelopen jaren heeft Stichting Bi+ Nederland kwantitatief en kwalitatief onderzoek laten uitvoeren door 6 universiteiten en kenniscentra naar de ervaringen en gevoelens van bi+ personen en een kennissynthese uitgevoerd. Onderzoeken die nu lopen en dit voorjaar verwacht worden zijn het onderzoek naar wat werkt om bi+ discriminatie te verminderen en het onderzoek vanuit VWS naar de ervaringen, risicofactoren, hulpverlening en preventie van lhbti+ personen en huiselijk en seksueel geweld.
In navolging van het voornemen uit het coalitieakkoord om het COC Regenboogakkoord ten uitvoer te brengen; welke concrete acties zal het nieuwe kabinet ondernemen ter verkorting van de wachtlijsten in de transzorg? Kunt u een tijdlijn schetsen met betrekking tot het voornemen om dergelijke beleidsmaatregelen te nemen? Zo nee, wanneer verwacht u een dergelijke tijdlijn wel te kunnen schetsen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen in Nederland de ruimte krijgt om zichzelf te zijn. Daarbij hoort ook passende medische zorg om het eigen lichaam in overeenstemming te brengen met de eigen genderidentiteit en psychische zorg en begeleiding waar dat nodig is. De gevolgen van de wachtlijsten voor transgender personen zijn groot en het kabinet vindt het aanpakken van de wachtlijsten en het toekomstbestendig maken van deze zorg dan ook van groot belang. Mede daarom hebben de Minister van VWS en Zorgverzekeraars Nederland hun opdracht aan de kwartiermaker transgenderzorg verlengd tot eind 2022; deze zomer zal de kwartiermaker advies uitbrengen voor de periode na 2022. De kwartiermaker stimuleert onder meer de uitbreiding van het zorgaanbod door zorgverzekeraars en zorgaanbieders en de vorming van zorgnetwerken. Ook organiseert de kwartiermaker transgenderzorg in 2022 en 2023 in opdracht van de Minister van VWS enkele webinars voor het nascholen van huisartsen op het gebied van de transgenderzorg. Maar de aanpak van de wachttijden in de transgenderzorg is een meersporenbeleid. Zo worden er stappen gezet gericht op het terugdringen van de wachttijden in de volwassenen ggz. Ook heeft de Staatssecretaris van VWS, samen met de kwartiermaker, contact met de VNG en bovenregionale expertisenetwerken over de psychologische transgenderzorg voor jongeren. (Mede) gelet op het feit dat met name de wachttijden voor psychologische zorg lang zijn, en een indicatie van een psycholoog, psychiater of orthopedagoog een voorwaarde is voor toegang tot somatische transgenderzorg, is er momenteel veel aandacht voor de psychische evaluatie die nodig is voor een indicatiestelling voor somatische transgenderzorg. Omdat de veldpartijen zelf gaan over de vraag wat kwalitatief goede transgenderzorg is, heeft VWS hen gevraagd om de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch te evalueren. Daarbij kijken de betrokken veldpartijen onder meer naar de rol van de psycholoog/psychiater in de transgenderzorg. Het is de verwachting dat het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten dit evaluatietraject in de zomer van 2023 zal afronden. Verder onderhoudt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vanuit haar verantwoordelijkheid op de zorgplicht intensief contact met de zorgverzekeraars voor wat betreft de transgenderzorg. Ook heeft VWS subsidie verstrekt aan ZonMw ten behoeve van extra wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de transgenderzorg, met betrekking tot 1) de sterke toename van de behandelvragen in de afgelopen jaren, en 2) de omvang van de vraag naar transgenderzorg nu en in de komende jaren. Het streven is dat deze onderzoeken eind 2022 worden afgerond.
Zo lang de wachttijd voor een intake voor transgenderzorg bij de psycholoog zo lang is, vindt de Minister van VWS het extra van belang dat transgender personen tijdens hun wachttijd op verzoek ondersteuning kunnen krijgen en/of dat er een luisterend oor wordt geboden. Vanuit de gemeenten kunnen cliënten in het kader van diverse initiatieven ondersteuning krijgen bij hun zelfredzaamheid en participatie. Denk daarbij aan herstelwerkplaatsen, inloophuizen en de inzet van ervaringsdeskundigen. Ook kunnen cliënten een onafhankelijke cliëntondersteuner benaderen wanneer zij hulp nodig hebben bij het regelen van zorg en ondersteuning mocht dit nodig zijn. Verder heeft het Ministerie van VWS een opdracht aan Transvisie en TNN verstrekt voor onderzoek naar de inzet van ervaringsdeskundigen binnen de transgenderzorg. Daarnaast financiert het Ministerie van VWS «Genderpraatjes», een chatservice van Transvisie en TNN voor jongeren en jongvolwassenen die vragen hebben rondom gender en genderidentiteit. Tenslotte zet het kabinet in op betere acceptatie van, en daarmee het verhogen van het welzijn van lhbti+ personen. De Minister van OCW ondersteunt daarom de alliantie «Gedeelde trots, gedeeld geluk» van het COC, TNN en NNID om samen te werken aan de sociale veiligheid en acceptatie van lhbti+ personen. Gezien het belang van het onderwerp is en blijft het kabinet graag in gesprek met de betrokken partijen en belangenorganisaties over de transgenderzorg.
Voor meer informatie verwijs ik graag naar de voortgangsbrief transgenderzorg die de Minister van VWS recent aan uw Kamer heeft toegezonden (Kamerstuk 31 016, nr. 349).
Wat zijn de voornemens van het kabinet om de geslachtswijziging in het paspoort naar een «X» mogelijk te maken? Kunt u, in lijn met het voornemen van de coalitie om dit specifieke punt uit het COC Regenboogakkoord uit te voeren, de termijn schetsen waarop dit mogelijk zal worden?
Het kabinet vindt het belangrijk dat Regenboogakkoord 2021 zorgvuldig wordt uitgevoerd. Bij het wetsvoorstel tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het veranderen van de voorwaarden voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte (Kamerstuk 35 825) is door het Lid Van Ginneken (D66) een amendement ingediend, dat strekt tot het regelen van een non-binaire geslachtregistratie, de zogenoemde «X», in de geboorteakte in plaats van een «M» of «V» (Kamerstuk 35 825, nr. 10).
Zoals meegedeeld aan uw Kamer op 17 december 2021 (Kamerstuk 35 825, nr. 11) betekent het amendement een substantiële wijziging van het wetsvoorstel en heeft het kabinet eind vorig jaar de VNG, de NVVB, de Staatscie. Internationaal Privaatrecht en de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit gevraagd hun zienswijze uit te brengen om een zo voortvarend mogelijke behandeling van het wetsvoorstel te waarborgen. Daarnaast is een interdepartementale inventarisatie gaande om de gevolgen voor wet- en regelgeving en de consequenties voor uitvoeringsorganisaties incl. kosten in beeld te brengen. Recent is de Raad van State gevraagd advies uit te brengen over het amendement. Na ontvangst van het advies van de Raad van State zal een nader rapport worden opgesteld. Op basis van de zienswijzen, de uitkomsten van de interdepartementale inventarisatie en het advies van de Raad van State zal het kabinet een oordeel geven over het amendement. Wat betreft de termijn waarop het mogelijk zal zijn een «X» in de geboorteakte te laten opnemen kan op dit moment nog niets worden gezegd. Dit hangt enerzijds af van de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging Transgenderwet en anderzijds van de kabinetsappreciatie van het amendement.
Het bericht 'Online criminelen bestoken de wereld met cyberaanvallen vanuit Nederland' |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Online criminelen bestoken de wereld met cyberaanvallen vanuit Nederland» en de bijbehorende radioreportage «De makelaars van de cybercrime»?1
Ja.
Herkent u de berichtgeving over cyberaanvallen via Nederlandse servers, mogelijk gemaakt door foute tussenpartijen uit het buitenland die deze serverruimte doorverhuren aan criminelen? Richten deze aanvallen zich vooral tegen bedrijven of in dezelfde mate tegen overheden en particulieren? Zijn er patronen in deze aanvallen te ontdekken, bijvoorbeeld in het type bedrijven waar criminelen het op gemunt hebben? Wat is u bekend over de aard en ernst van dit probleem? Bijvoorbeeld over de omvang van de aangerichte schade en het aantal aanvallen dat maandelijks plaatsvindt? Wordt dit bijgehouden en door wie? Ziet u het aantal aanvallen toenemen? Kunt u alle beschikbare informatie hieromtrent met de Kamer delen, eventueel in een vertrouwelijke technische briefing? Zijn met de door de politie samengestelde lijst alle foute tussenpartijen voldoende in beeld om te kunnen aanpakken? Gebeurt dit ook?
Het is bekend dat Nederlandse servers en infrastructuur misbruikt worden door criminelen voor het plegen van strafbare feiten, zoals ransomware-aanvallen. Het beeld van de politie is dat ransomware-aanvallen met name gericht zijn op het MKB en grote bedrijven. Hierin zijn patronen te herkennen, waarbij ongerichte aanvallen met name binnen het MKB voorkomen door het gebruik van Ransomware-as-a-service.2 De meer gerichte aanvallen zien op grote organisaties, waarbij maatwerk wordt verricht om tot maximaal financieel gewin te komen.3 Over de hoeveelheid ransomware-aanvallen in Nederland en de schade die deze aanvallen veroorzaken zijn weinig kwantitatieve gegevens beschikbaar. Het beeld, ook op basis van mediaberichtgeving, is dat het aantal aanvallen toeneemt en dat ook de hoogte van het geëiste losgeld toeneemt. De politie geeft aan dat zij jaarlijks rond de 200 aangiftes van ransomware ontvangt. De aangiftebereidheid bij cybercrimedelicten is echter laag, wat met name geldt voor ransomware. Het aantal aangiften is daarom geen goede weerspiegeling van de omvang van de problematiek. Ransomware-aanvallen kunnen grote maatschappelijke en economische impact hebben. Het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN) 2021 stelt dat ransomware een risico vormt voor de nationale veiligheid. Indien uw Kamer verzoekt om een technische briefing kan daarin worden voorzien.
Voor meer inzicht in de acties van de politie omtrent het delen van de lijst met hosting-resellers verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Rajkowski over hetzelfde artikel.4 Naar aanleiding van deze beantwoording heeft DCC laten weten dat een aantal leden met bepaalde klanten geen zaken meer doet.5
Kunt u uiteenzetten hoe deze criminelen precies te werk (kunnen) gaan? Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om deze specifieke vorm van cybercriminaliteit te verhinderen c.q. aan te pakken? Hoe vaak worden de internetcriminelen in kwestie en hun helpers opgespoord, aangehouden en vervolgd? Zijn er factoren die dit bemoeilijken? Wilt u een overzicht geven van alle wet- en regelgeving die hier van toepassing is? Wat zijn thans belemmeringen, zowel nationaal als Europees of internationaal, om dergelijke cyberaanvallen effectief te bestrijden, zoals juridische obstakels, een gebrek aan samenwerking of capaciteitsproblemen? Welke partijen, in binnen- en buitenland, zijn nodig om dit probleem te helpen aanpakken? Hoe verloopt nu de samenwerking tussen deze partijen?
In het Cybersecurity Beeld Nederland (CSBN) 2021 zijn de verschillende fasen in het delictsproces van ransomware beschreven. Kortweg bestaat een ransomware-aanval uit het verkrijgen van initiële toegang tot een ICT-netwerk, het consolideren van de positie, het wegsluizen van informatie, het inzetten van ransomware en de financiële afhandeling. In het CSBN 2021 wordt hier dieper op ingegaan.6 Het effectief tegengaan van ransomware vraagt meerdere soorten maatregelen. Zo is het belangrijk om ransomware te voorkomen, doordat bedrijven en organisaties de juiste preventieve maatregelen nemen. Zie hiervoor ook vraag 5. Daarnaast heeft de politie de Ransomware Taskforce opgericht, die proactief onderzoek doet naar het hele criminele ecosysteem rondom ransomware. Het doel is om schade en slachtoffers te voorkomen, het criminele proces te verstoren en daders op te sporen.
Het opsporen van verdachten van cybercrime is echter complex, zie hierover ook de brief die eerder naar uw Kamer is gestuurd over de dilemma’s die de politie en het OM tegenkomen bij opsporing in het digitale domein.7 Daders hoeven zich niet in Nederland te bevinden, verdachten kunnen met technische mogelijkheden hun identiteit en locatie gemakkelijk afschermen en het internet is grenzeloos. Internationale samenwerking is daarom belangrijk, hetgeen ook blijkt uit de internationale actie waarbij een ransomware-bende is opgepakt.8 De politie neemt onder andere deel in de Joint Cybercrime Action Taskforce van Europol. Om de grensoverschrijdende opsporing in het digitale domein te versterken heeft Nederland de afgelopen jaren actief deelgenomen aan de gesprekken over de E-Evidence verordening van de EU en over het tweede protocol bij het Cybercrimeverdrag in het kader van de Raad van Europa. Het concept protocol is goedgekeurd in 2021. Na goedkeuring op politiek niveau en ratificatie zal snellere en meer efficiënte samenwerking in opsporingsonderzoeken mogelijk zijn.
Zoals eerder vermeld in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Raak, is het niet bekend hoeveel veroordelingen voor ransomware er precies zijn geweest.9 Ransomware aanvallen zijn niet onder één specifiek wetsartikel te scharen en worden niet als zodanig geregistreerd door het OM en de Raad voor de rechtspraak. Ook gaat het vaak om buitenlandse daders.
Klopt het dat cybercriminelen hun illegale activiteiten graag via Nederland ontplooien vanwege de goede digitale infrastructuur hier? Welke (nationale) maatregelen gaat u nemen om van deze status af te komen? Staat dit onderwerp ook op de Europese agenda? Bent u bereid het bij de eerstvolgende gelegenheid (weer) te agenderen?
Nederlandse hostingdiensten worden inderdaad misbruikt voor het plegen van cybercrime en andere vormen van online criminaliteit, via malafide hostingbedrijven, maar ook via hostingbedrijven die zich daar niet van bewust zijn. De hostingsector heeft daarom zelf een gedragscode «abuse-bestrijding» ontwikkeld, die als doel heeft het schoon en veilig houden van het Nederlandse internet. Hierin is ook opgenomen dat hosters hun klanten kennen. Verder deelt het Clean Networks Initiatief10 onder deelnemers geautomatiseerd actuele informatie over kwetsbaarheden en misbruik in de systemen van alle deelnemers, geprioriteerd op basis van urgentie en impact. Daarnaast is in 2020 het Anti Abuse Netwerk (AAN) opgericht. Deze coalitie van publieke en private partijen zet zich in voor de bestrijding van misbruik van de technische infrastructuur. Tot slot richten het OM en de politie zich binnen de opsporingsonderzoeken die zij uitvoeren onder meer op hostingbedrijven die bewust criminaliteit faciliteren. Echter, hostingproviders zijn op basis van de huidige wet- en regelgeving onder voorwaarden niet strafrechtelijk aansprakelijk voor hetgeen zich op hun netwerken bevindt. Zie hiervoor ook de beantwoording van eerdere Kamervragen van het lid Van Nispen.11
In EU-verband is de triloog-fase van de Digital Services Act begonnen. Deze conceptverordening dient onder meer ter vernieuwing van de huidige E-Commerce richtlijn. In het voorstel worden hostingaanbieders onder andere verplicht een toegankelijk notificatie-mechanisme in te stellen waarbij illegale inhoud gemeld kan worden en wordt verduidelijkt dat hostingproviders hun beperking van aansprakelijkheid kunnen verliezen wanneer zij na een melding van illegale inhoud deze niet prompt verwijderen of ontoegankelijk maken. Het kabinet steunt de invoering van deze maatregelen.
Het belang van een schoon en veilig internet en de rol die tussenpersonen zoals hostingproviders hierin spelen, is groot en zal steeds in EU-verband benadrukt worden.
Op welke wijze(n) staat u bedrijven en overheden bij om weerbaar te worden tegen cybercriminaliteit en wordt ondersteuning en nazorg geboden als zich een aanval heeft voorgedaan? Hoe is geborgd dat uit iedere (poging tot een) cyberaanval lessen worden getrokken om volgende aanvallen te voorkomen c.q. af te slaan? Waar is bij bedrijven en overheden behoefte aan? Indien u dit niet weet, wilt u dit nagaan via bijvoorbeeld een uitvraag bij de VNG of ondernemersorganisaties?
Het is wenselijk om slachtofferschap van cybercriminaliteit, zoals ransomware-aanvallen, bij bedrijven te voorkomen. Bedrijven zijn verantwoordelijk voor hun eigen cybersecurity en moeten hiervoor de juiste maatregelen treffen. De overheid kan daarbij ondersteuning bieden. Daarom biedt het Digital Trust Center (DTC) van het Ministerie van EZK verschillende kennisproducten aan om de cyberweerbaarheid van bedrijven te vergroten. Deze bevatten adviezen voor ondernemers om besmetting met ransomware te voorkomen en adequaat te reageren als het toch gebeurt. Het DTC biedt ook een basisscan aan, zodat bedrijven hun cyberweerbaarheid kunnen testen. Met het delen van verhalen van ondernemers die slachtoffer zijn geworden van ransomware probeert het DTC bedrijven en ondernemers te wijzen op de risico’s. Ook is het DTC begonnen met het waarschuwen van individuele bedrijven bij ernstige cyberdreigingen. Inmiddels zijn er al meer dan 300 bedrijven gewaarschuwd.
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) informeert organisaties in de vitale sectoren en de rijksoverheid proactief over digitale dreigingen en levert hen bijstand bij incidenten. Ook deelt het NCSC informatie over digitale dreigingen en incidenten via aangewezen schakelorganisaties in het Landelijk Dekkend Stelsel van cybersecuritysamenwerkingsverbanden. Het NCSC werkt bovendien samen met vitale én niet-vitale organisaties die kunnen bijdragen aan het versterken van het actuele situationeel beeld, onder andere op het gebied van ransomware dreigingen. Zo wordt er samengewerkt met securityleveranciers, multinationals en onderzoekers zoals het Dutch Institute for Vulnerability Disclosure (DIVD). In dit kader werken het DTC en het NCSC nauw samen.
De moties Ephraim12 en Hermans13 verzoeken de regering om te komen met een voorlichtingsplan voor ondernemers ten aanzien van de risico's van cybercrime en concrete maatregelen om ondernemers beter te beschermen tegen digitale dreigingen en cybercriminelen. Bij de uitvoering van deze moties worden de behoeften die er op dit vlak bij organisaties zijn meegenomen.
Het Ministerie van BZK ziet het als haar taak kaderstellend, ondersteunend, en waar nodig aanjagend te zijn naar alle overheidslagen. Daartoe stelt het Ministerie van BZK randvoorwaarden op, zoals met de Baseline Informatieveiligheid Overheid (BIO). De BIO geldt overheidsbreed als het minimumkader voor informatieveiligheid. De individuele overheidsorganisaties moeten hun informatiebeveiliging primair zelf op orde hebben en houden, waarbij zij ondersteund worden door hun koepelorganisaties. Zo ondersteunt de VNG gemeentebestuurders met de Agenda Digitale Veiligheid. Begin 2021 werd de Resolutie Digitale Veiligheid 14 vastgesteld, waaraan gemeenten zich gecommitteerd hebben. Hierin wordt de noodzaak onderstreept dat gemeenten hun digitale weerbaarheid versterken. Daarnaast worden gemeenten ondersteund door de Informatiebeveiligingsdienst (IBD), die actuele producten en diensten ter ondersteuning van de BIO aanbiedt en het programma Verhogen Digitale Weerbaarheid verzorgt. Ook is de IBD de sectorale CERT/CSIRT15 voor Nederlandse gemeenten, die crisismanagementteams ondersteunt in het geval van incidenten. Het Ministerie van BZK werkt hierbij samen met de VNG en de IBD.
Ook ondersteunt het Ministerie van BZK het delen van informatie met alle overheden via een bijdrage aan het Centrum voor Informatiebeveiliging en Privacybescherming (CIP).16 Zie hiervoor ook de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Kathmann.17 Verder wordt jaarlijks in oktober–de maand van cybersecurity- de overheidsbrede cyberoefening georganiseerd.18 Deze oefening, die is bedoeld voor Rijks- en uitvoeringsorganisaties, provincies, gemeenten en waterschappen en laat zich ieder jaar inspireren door recente en actuele dreigingen en cyberaanvallen. Naast deze oefening zijn er webinars, die men ook kan terugkijken.19 Speciaal voor gemeenten zijn een drietal cyberoefenpakketten ontwikkeld door het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. Deze zijn online raadpleegbaar en gratis af te nemen voor alle gemeenten.20
Tot slot bevat de I-strategie 2021 – 2025 voor de rijksoverheid een stevige inzet op het thema digitale weerbaarheid, die ook de weerbaarheid tegen ransomware zal verhogen, onder meer via kennisproducten. De bijbehorende roadmap wordt voor de zomer aan uw Kamer gestuurd door de Staatssecretaris van BZK.
Kunt u per volgende afspraak uit het coalitieakkoord Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst aangeven hoe en op welke termijn het kabinet hier uitwerking aan gaat geven (pag.2?
Het coalitieakkoord wordt nog uitgewerkt. De hoofdlijnenbrief Justitie en Veiligheid van 9 februari jl. toont een eerste overzicht van de maatregelen die voortvloeien uit het coalitieakkoord.22 Sinds 2018 is de Kamer jaarlijks geïnformeerd over de integrale aanpak van cybercrime.23 Deze aanpak bestaat uit vier pijlers, namelijk preventie, slachtofferondersteuning, wetenschappelijk onderzoek en opsporing, vervolging en verstoring. De mate waarin het beleid en de strafrechtsketen kan worden versterkt om cybercriminaliteit, waaronder ransomware, aan te pakken, is mede afhankelijk van de uitkomst van de uitwerking van het coalitieakkoord en het beschikbaar komen van middelen voor cybercrime.
Ten aanzien van de slagkracht van de inlichtingendiensten verwijs ik naar de brief van 24 februari 2022 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan uw Kamer over de impact van het coalitieakkoord en de stand van zaken wijziging Wiv 2017.
Tot slot zet de hoofdlijnenbrief digitalisering24 van 8 maart jl. van de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering, de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Rechtsbescherming de ambities en doelen uiteen voor de digitale transitie van onze samenleving. Dit gebeurt langs vier thema’s, te weten: het digitale fundament, de digitale overheid, de digitale samenleving en de digitale economie. Deze brief benoemt ook de inzet op Europees verband op het gebied van digitalisering, zoals AI en digitale identiteit. De hoofdlijnenbrief is het startpunt voor de kabinetsbrede werkagenda digitalisering. Deze wordt de komende maanden geconcretiseerd met alle betrokken departementen, belanghebbenden uit de samenleving, wetenschap en bedrijfsleven, en medeoverheden. Ook wordt deze besproken met Europese partners.
De toetreding van de EU tot het EVRM |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen , Raymond Knops (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is op dit moment precies de stand van zaken met betrekking tot de langdurige discussie over de toetreding van de Europese Unie (EU) tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
De toetreding van de EU tot het EVRM is een verplichting op grond van het EU-Verdrag (artikel 6, lid 2, Verdrag betreffende de EU). Het toetredingsproces van de EU tot het EVRM is zoals bekend aanzienlijk vertraagd als een gevolg van advies 2/13 uitgebracht in 2014, waarin het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU-Hof) concludeerde dat de ontwerptoetredingsovereenkomst op tien punten onverenigbaar is met het recht van de EU. In juli 2019 presenteerde de Europese Commissie een voorstel met mogelijke oplossingen voor de bezwaren van het EU-Hof waarmee de ontwerptoetredingsovereenkomst in Straatsburg heronderhandeld zou kunnen worden. Op basis daarvan zijn door de Raad van de EU in oktober 2019 aanvullende onderhandelingsrichtsnoeren vastgesteld op basis waarvan de onderhandelingen met de Raad van Europa (RvE) – na enige verdere vertraging in verband met Covid-19 – hervat konden worden. Inmiddels hebben sinds september 2020 tussen de EU en de RvE zeven onderhandelingsronden plaatsgevonden. De eerste onderhandelingsronden betroffen een eerste toelichting op en bespreking van de bezwaren van het EU-Hof. In de daarop volgende onderhandelingsronden is begonnen met de onderhandelingen over concrete tekstvoorstellen, daarbij is op enkele onderdelen reeds een voorlopig akkoord bereikt. Parallel aan de onderhandelingen in Straatsburg, wordt op Raadswerkgroepsniveau binnen de EU verder gewerkt aan de uitwerking van de EU-interne regels die nodig zijn om de toetreding te bewerkstelligen. Het gaat om complexe onderhandelingen over zeer technische kwesties (zie het antwoord op vraag 5). Desondanks wordt gestaag voortgang geboekt en dat stemt het kabinet positief, evenals de constructieve houding van het overgrote merendeel van de onderhandelingspartners.
Wat vindt u van de ontwikkelingen van de afgelopen jaren en wordt er naar uw mening voldoende voortgang geboekt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat toetreding van de EU tot het EVRM van belang is voor het bevorderen en naleven van mensenrechten en het de geloofwaardigheid van het EU-mensenrechtensysteem vergroot?
Ja, Nederland wenst de verdragsrechtelijke verplichting tot toetreding van de EU tot het EVRM zo snel mogelijk te vervullen. De toetreding van de EU tot het EVRM is een belangrijk politiek signaal. De EU krijgt daarmee dezelfde mensenrechtenverplichtingen als haar lidstaten en de overige Verdragspartijen van het EVRM. Ook op het wereldtoneel kan de EU erop wijzen dat zij zich onderwerpt aan het toezicht van een externe instantie, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Meer concreet betekent toetreding dat de EU-instellingen – denk aan de Europese Commissie, de Raad van de EU en het EU-Hof – bij alles wat ze doen het EVRM moeten respecteren. Na toetreding kan de EU dus zelf (mede) ter verantwoording worden geroepen voor het EHRM. Door de toetreding van de EU tot het EVRM wordt het voor burgers en ondernemingen na een procedure voor het EU-Hof mogelijk om op basis van het EVRM rechtstreeks klachten tegen EU-instellingen te brengen voor het EHRM. Daarnaast betekent toetreding dat de EU mede ter verantwoording kan worden geroepen voor EVRM-schendingen door de EU-lidstaten, als deze het gevolg zijn van verplichte toepassing van EU-recht door de lidstaten.
Als volgens u «zo snel mogelijke toetreding van de EU tot het EVRM binnen de EU (zowel binnen de Raad als door de andere EU-instellingen) breed wordt gedragen»,1 waarom duurt het dan nog steeds zo lang om deze toetreding voor elkaar te krijgen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat zijn op dit moment precies nog de juridische bezwaren en discussies?
De aanleiding tot het heropenen van de onderhandelingen waren de bezwaren die het EU-Hof heeft geuit in advies 2/13. Deze bezwaren zijn gegroepeerd in verschillende onderhandelingsmandjes («baskets»): 1) de EU specifieke mechanismen voor procedures voor het EHRM; 2) interstatelijke geschillen (artikel 33 EVRM) en verzoeken om een advies aan het EHRM krachtens protocol nr. 16 bij het EVRM; 3) het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen EU-lidstaten; en 4) EU-handelingen op het gebied van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU. De houding van partijen is over het algemeen kritisch, maar constructief. Binnen de eerste en derde onderhandelingsmandjes is op enkele onderdelen reeds een voorlopig akkoord bereikt. De onderhandelingen zijn nu gericht op het bereiken van overeenstemming op de overige onderdelen. Daarbij zal de komende tijd naar verwachting de meeste aandacht uitgaan naar het tweede en vierde onderhandelingsmandje. Zo is er bijvoorbeeld nog geen overeenstemming bereikt ten aanzien van het bezwaar van het EU-Hof dat het niet verenigbaar is met het EU-recht dat het EHRM na toetreding van de EU tot het EVRM rechtsmacht krijgt op GBVB-terrein die het EU-Hof niet heeft. Daarnaast bestaat er een wens onder enkele leden van de RvE om ook onderhandelingen te voeren over onderdelen van de ontwerptoetredingsovereenkomst ten aanzien waarvan het EU-Hof geen bezwaren heeft geuit. Het gaat dan met name om de artikelen 6, 7 en 8 van de ontwerptoetredingsovereenkomst. Vooralsnog zijn de onderhandelingen over concrete teksten echter beperkt gebleven tot het adresseren van de bezwaren van het EU-Hof in advies 2/13. Van belang is dat er uiteindelijk een akkoord bereikt wordt dat kan rekenen op de goedkeuring van alle partijen.
Welke overige (niet-juridische, bijvoorbeeld politieke) bezwaren zijn er nog die toetreding van de EU tot het EVRM in de weg staan?
Zie het antwoord op vraag 5.
Erkent u dat over al deze bezwaren inmiddels jarenlang na is gedacht, dat er oplossingen voor zijn, en dat het nu een kwestie van politieke wil is om dit nu mogelijk te gaan maken?
Nee, zie het antwoord op vraag 5. Tijdens de onderhandelingen dient de nodige zorgvuldigheid in acht te worden genomen. Van belang is niet alleen dat juridisch gedegen oplossingen worden gevonden voor de bezwaren die het EU-Hof heeft opgeworpen in advies 2/13, maar ook dat het adequate systeem van mensenrechtenbescherming zoals dat is ontwikkeld onder het EVRM intact gelaten wordt. De oplossingen dienen politiek haalbaar te zijn voor alle partijen in de EU en de RvE.
Hoe is het krachtenveld in de EU op dit moment?
Zo snel mogelijke toetreding van de EU tot het EVRM wordt binnen de EU breed gedragen.
Wanneer staat de toetreding van de EU tot het EVRM opnieuw op de agenda of kan het nadrukkelijk op de agenda worden geplaatst?
De volgende onderhandelingsronde in Straatsburg is voorlopig voorzien op 10 tot en met 13 mei 2022.
Bent u bereid, zo mogelijk samen met andere lidstaten, actief te pleiten voor en aan te dringen op snelle toetreding van de EU tot het EVRM? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke manier kunt u eraan bijdragen dat de discussie in een stroomversnelling en een oplossing dichterbij komt?
Nederland wenst de verdragsrechtelijke verplichting tot toetreding van de EU tot het EVRM zo snel mogelijk te vervullen. Nederland zet zich daarom actief in om de toetredingsonderhandelingen zoveel mogelijk te bespoedigen. Daarbij trekt Nederland nauw samen op met de Europese Commissie en gelijkgezinde lidstaten.
Belangenbehartigers die betalen voor cliëntgegevens om zaken binnen te halen. |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de praktijk van belangenbehartigers die gegevens van slachtoffers kopen om zaken binnen te halen?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat een zaak moet gaan naar degene die de belangen van het slachtoffer zo optimaal mogelijk behartigt en niet naar de degene die het hoogste bedrag biedt om de zaak te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is belangrijk dat vraag en aanbod van (juridische) diensten op een goede wijze bij elkaar worden gebracht.
Waarom is het toegestaan voor bijvoorbeeld assurantietussenpersonen om gegevens van slachtoffers te verkopen aan belangenbehartigers? In welk opzicht heeft een slachtoffer baat bij dat dit is toegestaan?
Slachtoffers van letselschade krijgen ongewild te maken met allerlei regels en procedures. Omwille van het op goede wijze bij elkaar brengen van vraag en aanbod van (juridische) diensten, onder meer via bemiddelingswebsites, is het onder omstandigheden mogelijk dat een beloning wordt toegekend of ontvangen voor het verkrijgen of doorverwijzen van opdrachten. Uitgangspunt hierbij is dat een letselschadeslachtoffer een vrije keuze heeft en uiteindelijk terecht komt bij de voor hem of haar meest geschikte belangenbehartiger. Zie voor wat de betreft de geldende norm- en regelgeving hierbij de beantwoording van vraag 4. Het kan in bepaalde gevallen mogelijk ook zo zijn dat de doorverwijzer bepaalde werkzaamheden verricht waarop de betaling ziet. Bij het verkopen van gegevens van slachtoffers dient wel te worden voldaan aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit betekent dat er een rechtsgrondslag moet zijn om de gegevens te verstrekken. In casuïstiek als deze is in beginsel toestemming van het slachtoffer de aangewezen grondslag.
Wat gaat u doen om het betalen van derden voor het verstrekken van persoonsgegevens van slachtoffers om daarmee zaken te verwerven aan banden te leggen? Wat vindt u van een provisieverbod bij letselschadezaken en bent u bereid dat te overwegen?
Er zijn verschillende beroepsgroepen die optreden als belangenbehartiger in letselschade zaken. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om advocaten en assurantietussenpersonen. Advocaten mogen onder voorwaarden een beloning toekennen of ontvangen voor het verkrijgen of doorverwijzen van opdrachten. Advocaten zijn onderworpen aan toezicht en tuchtrecht en kunnen ter verantwoording worden geroepen als zij beroeps- en gedragsregels niet naleven. In het algemeen geldt dat de beschermde positie van de rechtzoekende (vrije advocaatkeuze) niet mag worden uitgehold, er geen verstrengeling van financiële belangen mag plaatsvinden (strijd met o.a. onafhankelijkheid), derden mogen geen belang krijgen bij de uitkomst van de zaak (strijd met o.a. partijdigheid, belangenverstrengeling), en de cliënt moet zicht hebben op wat er met de zaak gebeurt (strijd met o.a. integriteit). Op assurantietussenpersonen rust een wettelijke zorgplicht (ex artikel 7:401 BW). Een tussenpersoon moet handelen als een «redelijk bekwaam en handelend tussenpersoon». Daarnaast volgen uit de Wet Financieel Toezicht (Wft) specifieke publiekrechtelijke normen, zoals informatieverplichtingen. Op grond van de Wft zijn tussenpersonen verplicht om voldoende en juiste informatie te geven. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) kan handhavend optreden bij schending van dergelijke normen. Wanneer bovendien sprake is van evidente misstanden kan de AFM ingrijpen op grond van art. 4:24a Wft. Op grond van dit artikel dienen financiële dienstverleners op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument of begunstigde in acht te nemen en te adviseren en handelen in het belang van de consument of begunstigde.
Het is voor personen met letselschade van groot belang dat zij zich tot dienstverleners kunnen richten, die werken volgens afgesproken kwaliteitsstandaarden. De professionals uit de branche zijn verenigd in De Letselschade Raad (DLR). DLR heeft het Nationaal Keurmerk Letselschade (NKL) in het leven geroepen. Het NKL is een overkoepelend kwaliteitskeurmerk voor alle professionals werkzaam in de letselschadebranche. De organisaties die gezamenlijk DLR vormen, nemen unaniem afstand van het betalen voor dossiers als methode om nieuwe letselschadezaken te verkrijgen. In het NKL staan alleen partijen die zich houden aan strikte regels die de bescherming van slachtoffers voorop stellen. Hier wordt vanuit het NKL op toegezien. Voor slachtoffers dient het NKL dan ook als een waarborg voor kwalitatief goede bijstand, door ervaren beroepsbeoefenaars. Het NKL stelt slachtoffers zo in staat om geïnformeerd een keuze te maken voor professionele dienstverlening. Vanuit DLR wordt gewerkt aan brede bekendheid van het NKL.
De bestaande norm- en regelgeving bieden voldoende adequaat bescherming aan slachtoffers met letselschade tegen malafide praktijken, waardoor een provisieverbod wat mij betreft nu niet aan de orde is.
Procesafspraken tussen verdachte en het Openbaar Ministerie (OM) |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 24 december 2021, de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 20 december 2021, en de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 9 december 2021, waarin de rechter de tussen het OM en de verdachte gemaakte procesafspraken heeft beoordeeld?1 2 3
Ja.
Bent u bekend met het bestaan van een conceptaanwijzing procesafspraken van het OM, waarin voor alle Officieren van Justitie instructies worden gegeven inzake het maken van procesafspraken zoals omschreven in een artikel van het Algemeen Dagblad van 4 februari 2022? Waarom is de aanwijzing tot op heden nog niet openbaar gemaakt?4
Ik ben ermee bekend dat het openbaar ministerie (hierna OM) een conceptaanwijzing over procesafspraken heeft geformuleerd. Deze conceptaanwijzing formuleert onder welke voorwaarden de officier van justitie procesafspraken kan maken met verdachten. Deze conceptaanwijzing is momenteel onderwerp van gesprek tussen het College van procureurs-generaal van het OM, de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten. Zodra een aanwijzing van het OM in een definitief concept gereed is – waarvan in het onderhavige geval nog geen sprake is – wordt deze ingevolge het Reglement van Orde College van procureurs-generaal (Stcrt. 1999, 106, p. 13) voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid. OM-aanwijzingen worden na instemming van de Minister en vaststelling door het College van procureurs-generaal gepubliceerd in de Staatscourant en op de website van het OM. Een dergelijke aanwijzing heeft rechtskracht en bindt het OM op grond van beginselen van een behoorlijke procesorde. Burgers kunnen er dus rechten aan ontlenen en zich hier voor de rechter op beroepen.
Deelt u de conclusie van de rechters in de drie voornoemde uitspraken dat strafvordering alleen plaats vindt op een manier zoals dat bij wet is voorzien, op grond van artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering?
Ja.
Hoe beoordeelt u, met het oog op artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering, het feit dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het maken van procesafspraken door het OM?
Onder «procesafspraken» versta ik afspraken tussen het openbaar ministerie en de door een raadsman bijgestane verdachte (hierna: de verdediging) over de omvang en het verloop van de strafprocedure.5 Daarbij valt te denken aan afspraken over de aard en omvang van de strafbare feiten die de officier van justitie in de tenlastelegging zal opnemen en de hoogte van de strafeis, en afspraken over het beperken van door de verdediging in te dienen verzoeken om nader onderzoek (bijvoorbeeld verzoeken om getuigen te horen).
De stelling dat nu geen wettelijke grondslag bestaat voor het maken van dergelijke procesafspraken, kan ik, mede tegen de achtergrond van de rechterlijke uitspraken over dit onderwerp tot op heden, niet onderschrijven.
In de aangehaalde uitspraken van de rechtbank Rotterdam en de rechtbank Limburg, bevestigen deze rechtbanken dat de wet – het Wetboek van Strafvordering – hiervoor de ruimte en waarborgen biedt. De vervolgingsbeslissing is in de wet exclusief voorbehouden aan het OM (vervolgingsmonopolie). Het OM komt een ruime mate van (beleids)vrijheid toe bij zijn beslissing of een verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd voor de rechter, en zo ja, welke strafbare feiten in de tenlastelegging worden opgenomen en welke straf vervolgens op de zitting zal worden geëist (opportuniteitsbeginsel). Daarmee bepaalt de officier van justitie via de tenlastelegging de omvang van de strafzaak die aan de rechter wordt voorgelegd. Bij het bepalen van die omvang betrekt de officier van justitie niet alleen zijn inschatting van de haalbaarheid van een veroordeling, maar bijvoorbeeld ook of het algemeen belang ermee is gediend wanneer een omvangrijke of ingewikkelde strafzaak in volle omvang bij de rechter wordt aangebracht. De rechter beperkt zich in diens onderzoek van de strafzaak tot de tenlastegelegde feiten. De tenlastelegging vormt de grondslag van de strafprocedure (grondslagleer).
Het vervolgingsmonopolie, het opportuniteitsbeginsel en de grondslagleer vormen fundamentele, in de wet verankerde uitgangspunten van het Nederlandse strafprocesrecht. Tegen deze achtergrond staat het de officier van justitie vrij om binnen de kaders van de wet procesafspraken te maken. Daarbij mag geen sprake zijn van willekeur en de officier van justitie moet daarbij ook de belangen van het slachtoffer, de verdachte en de samenleving in zijn of haar afweging betrekken. Het is daarom gewenst dat – zoals het College van procureurs-generaal zich voorneemt – de randvoorwaarden voor het maken van procesafspraken op transparante wijze worden vastgelegd in een OM-aanwijzing.
In concrete gevallen kan een procesafspraak ertoe leiden dat de straf die de officier van justitie op de terechtzitting eist in feite ook door de verdediging wordt gedragen. Hierbij is in wezen sprake van een gezamenlijk afdoeningsvoorstel aan de rechtbank. Dit laat echter onverlet dat de rechter in zo’n geval – binnen de grenzen van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting – verantwoordelijk is voor de in de strafzaak te nemen beslissingen, waaronder, in het geval van een veroordeling, de schuldvaststelling en de strafoplegging. Daarbij is de rechter nooit gebonden aan de gemaakte procesafspraken. In zijn vonnis kan de rechter daarvan afwijken, bijvoorbeeld door een hogere straf op te leggen dan geëist door de officier van justitie. Deze rechterlijke verantwoordelijkheid voor de berechting is eveneens een fundamenteel, wettelijk verankerd uitgangspunt van het Nederlandse strafprocesrecht.
Onderschrijft u de conclusie van mevrouw Laura Peters, strafrechtdocent aan de Rijksuniversiteit Groningen, dat een wettelijke grondslag voor het maken van procesafspraken noodzakelijk is om de rechtsbescherming, rechtsgelijkheid en openbaarheid te kunnen waarborgen en om heldere kaders te stellen voor wat de maximale strafaftrek mag zijn en wanneer procesafspraken kunnen worden ingezet?5
Bij de berechting van strafzaken moet, ook als in dat kader een procesafspraak tot stand is gebracht, zijn gewaarborgd dat sprake is van gelijke behandeling van vergelijkbare gevallen en adequate rechtsbescherming. Als er een procesafspraak wordt gemaakt, wordt dit altijd ter sprake gebracht op de zitting en opgenomen in de rechterlijke uitspraak. Tegen die achtergrond deel ik de opvatting dat het gewenst is om de randvoorwaarden vast te stellen waarbinnen procesafspraken tot stand kunnen worden gebracht. Ik acht het echter niet noodzakelijk om deze randvoorwaarden in de wet vast te leggen. Daarvoor verwijs ik graag naar mijn antwoord op de vragen 3 en 4. Ook uit de rechtspraak is tot op heden niet gebleken dat een wetswijziging noodzakelijk is om het maken van procesafspraken nader te normeren.
Bent u in het licht van het bovenstaande van mening dat de discussie over proces- en vonnisafspraken een actievere opstelling van u vraagt, zoals ook gevraagd is door het lid Groothuizen in zijn vragen 10 september 2019?6
Nee. Het is in beginsel aan het OM om, samen met betrokken ketenpartners, zich te buigen over dergelijke aanwijzingen. De eerdergenoemde concept-aanwijzing over procesafspraken is onderwerp van overleg tussen het College van procureurs-generaal van het OM, de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten. Een besluit van het College tot vaststelling van dergelijke aanwijzingen wordt op basis van de Wet op de rechterlijke organisatie en het Reglement van orde van het College, voor inwerkingtreding aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd. Voor de beoordeling van de door het College uiteindelijk aan mij voor te leggen concept-aanwijzing is onder meer van belang dat het voorgenomen beleid van het OM breed gedragen is.
Hoe beoordeelt u de vraag of het inzetten van procesafspraken het meest opportune middel is om de overbelasting van het strafrechtsysteem op te lossen gezien de strafrechtelijke waarborgen die hierdoor mogelijk in het geding komen?
Het maken van procesafspraken is een manier om bepaalde omvangrijke of complexe strafzaken efficiënter af te kunnen doen. Dergelijke afspraken kunnen in bepaalde zaken een bijdrage leveren aan de effectiviteit en voortvarendheid van het strafproces. Dat is van belang om er voor te kunnen zorgen dat slachtoffers en verdachten niet langer in onzekerheid verkeren over de berechting dan noodzakelijk en aangezien capaciteit voor opsporing, vervolging en rechtspraak schaars is en de werkdruk bij de organisaties in de strafrechtketen hoog is. Maar ik zie procesafspraken bepaald niet als het enige middel om de druk op de strafrechtsketen te verminderen. Er is meer nodig. Mede vanuit het Coalitieakkoord wordt er dan ook gewerkt aan versterking van de organisaties in de strafrechtketen. Ook zijn en worden er activiteiten ontplooid om strafzaken sneller door het strafproces te leiden. Zo kunnen in het kader van het programma Tijdige rechtspraak de inloopkamers worden ingeschakeld om achterstanden in specifieke zaakstromen weg te werken en geldt tot 2023 de tijdelijke maatregel die mogelijk maakt dat rechters boven de leeftijd van 70 jaar kunnen worden ingeschakeld om te helpen bij het wegwerken van achterstanden. Met het oog op de komende periode zijn de Rechtspraak en OM daarnaast een overleg gestart, dat naar verwachting zal leiden tot een meerjarenaanpak met het doel de zittingscapaciteit en het rendement van zittingen structureel te vergroten.