Het bericht dat woningen onbereikbaar worden |
|
Peter Oskam (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat woningen onbereikbaar worden door de grote toename van asielzoekers die een verblijfsvergunning krijgen?1
Ja.
Herinnert u zich uw toezegging voor de zomer dat het «kabinet breed gaat bekijken hoe dit aangepakt kan worden en «actief aan de slag gaat om gemeenten te helpen en belemmeringen weg te nemen?»2
Ja. Omdat de hoge instroom van migranten en de daarmee gepaard gaande uitdagingen voor Nederland raken aan bijna alle departementen en lagere overheden, heeft dit Kabinet de Ministeriële Commissie Migratie ingesteld onder voorzitterschap van de Minister-President. Uw Kamer is hierover bij brief van 27 augustus 2015 geïnformeerd.
Deze Commissie zal op een aantal migratiegerelateerde onderwerpen voorstellen doen. Het gaat daarbij onder andere ook over maatregelen die een snelle en zorgvuldige opvang van en procedure voor zowel asielzoekers als vergunninghouders in Nederland waarborgen. Het actief helpen van en wegnemen van belemmeringen voor gemeenten maakt daar uiteraard onderdeel van uit.
Welke concrete maatregelen aangaande dit probleem zijn er uit uw overleg met de VNG gekomen in juli jl.?
Middels het Platform Opnieuw Thuis ben ik in overleg met de VNG en daar bespreken wij ook de mogelijkheden en alternatieven die er zijn om tot snelle huisvesting van vergunninghouders te komen. Daarbij wordt nadrukkelijk gekeken of het gebruik van voormalige kantoorpanden en ander vastgoed voor tijdelijke, maar kwalitatief adequate, huisvesting ingezet kan worden. Ik verwacht daarnaast dat de maatregelen die door de Ministeriële Commissie voorgesteld worden daarop nog aanvullingen zullen bieden.
Kunt u aangeven wat de meest recente en cijfermatige ontwikkelingen zijn ten aanzien van de aantallen beschikbare en benodigde woningen voor mensen met een verblijfsvergunning?
De taakstelling huisvesting vergunninghouders voor de tweede helft 2015 is vastgesteld op 14.900. De achterstand op 1 juli 2015 was 5.276. Dus in totaal moeten vóór het eind van 2015 20.176 personen woonruimte vinden. De prognose voor de eerste helft van 2016 is vastgesteld op 20.000 vergunninghouders. De definitieve vaststelling voor deze taakstellingsperiode zal rond 1 oktober as. in de Staatscourant gepubliceerd worden.
Ervaringscijfers van het COA leren dat per vergunninghouder iets minder dan 0,5 woning nodig is.
Kunt u daarbij ook aangeven (per gemeente, procentueel en absoluut) hoeveel woningen woningcorporaties beschikbaar dienen te stellen aan verblijfsgerechtigden? Zo ja, wat zijn uw voornemens om verdringing van andere woningzoekenden tegen te gaan?
Ja, in de bijlage bij deze antwoorden treft u de volgende overzichten:
In geval van schaarste op de woningmarkt kunnen gemeenten er voor kiezen om gebruik te maken van andere mogelijkheden om statushouders te huisvesten. Hierbij valt te denken aan gebruik van demontabele woningen of flexibele woonunits, het ombouwen van verzorgingstehuizen en/of leegstaand vastgoed en de huisvesting van meerdere alleenstaanden in een woning. Tevens hebben gemeenten binnen het huidige huisvestingsstelsel de mogelijkheid de opgelegde taakstelling onderling te herverdelen.
Tenslotte is het van groot belang dat gemeenten met een gespannen woningmarkt afspraken maken met corporaties over toevoegingen aan de woningvoorraad. Op basis van de nieuwe wetgeving voor woningcorporaties, de Woningwet 2015 en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting, die beide op 1 juli 2015 in werking zijn getreden, heeft de gemeente hiervoor meer instrumenten in handen. Gemeenten hebben met de nieuwe Woningwet meer mogelijkheden om middels prestatieafspraken te waarborgen dat er voldoende betaalbare woningen beschikbaar blijven of beschikbaar komen. Gemeenten zouden dit helder en concreet moeten benoemen in hun woonbeleid en daarbij aangeven in hoeverre een bijdrage van de corporatie(s) verwacht wordt. Corporaties zijn gehouden een bijdrage te leveren aan het woonbeleid van de gemeente.
Deelt u de conclusie dat er sprake is van verdringing van de groep die op zoek is naar een sociale huurwoning?
De sociale huurwoningvoorraad is bestemd voor mensen met een laag inkomen en voor specifieke doelgroepen, waaronder de vergunninghouders. De voorraad is in principe groot genoeg om huurders met lage inkomens en andere doelgroepen te huisvesten. Wel moet daarbij worden opgemerkt dat veel sociale huurwoningen worden gehuurd door mensen met een hoger inkomen, die niet tot doelgroep behoren. Om dit zogenaamd scheefwonen tegen te gaan is er beleid ontwikkeld dat de doorstroming uit de sociale woningbouw moet stimuleren en de beschikbare voorraad bij voorrang voor de doelgroep van beleid beschikbaar moet houden.
Kunt u aangeven wat de trend is wanneer de groei van asielzoekers van het afgelopen jaar zich voortzet voor de onder 2 genoemde cijfers op korte en langere termijn?
Wanneer de groei van het aantal asielzoekers dat met reden in Nederland asiel aanvraagt en een verblijfsvergunning krijgt aanhoudt, dan zal dat een navenant grotere invloed uitoefenen op de beschikbaarheid van woningen op de sociale woningmarkt.
Klopt het dat het aantal huurwoningen dat beschikbaar komt afneemt door o.a. het beleid om ouderen langer zelfstandig te laten wonen? Zo ja, wat is de (toekomstige) omvang daarvan?
Al geruime tijd is het beleid er op gericht om ouderen langer zelfstandig te laten wonen. Dit proces zal de komende jaren nog worden voortgezet.
Het aantal ouderen dat geen toegang meer heeft tot intramurale zorg als gevolg van de hervormingen in de langdurige zorg van het kabinet Rutte II wordt tot 2030 geschat op circa 75 duizend.
Klopt het dat de groep die vanwege urgentie een beroep doet op voorrang op de lijst van woningzoekenden, groter wordt? Zo ja, wat is de daarbij trendmatige ontwikkeling?
De Huisvestingswet biedt de gemeenten een instrumentarium om in te grijpen in de woonruimteverdeling en de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Gemeenten kunnen middels een huisvestingsverordening voor de duur van ten hoogste vier jaar regels stellen met betrekking tot woonruimteverdeling van goedkope woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad.
In de Huisvestingswet is bepaald dat mantelzorgers en -ontvangers, personen die in blijf-van-mijn-lijfhuizen verblijven en verblijfsgerechtigden (vergunninghouders) die voor de eerste keer een woning zoeken in ieder geval tot de urgente woningzoekenden moeten behoren. Deze groepen behoren dus in elk geval tot de urgente woningzoekenden. Gemeenten kunnen overwegen om ook andere categorieën urgent woningzoekenden aan te wijzen bijvoorbeeld woningzoekenden die technisch dakloos zijn, woningzoekenden na een echtscheiding of personen met een ernstige medische indicatie. Deze categorieën urgente woningzoekenden worden door de gemeente bepaald en vastgelegd in een door de gemeente op te stellen huisvestingsverordening. In die huisvestingsverordening kan de gemeente ook bepalen dat bij de verlening van huisvestingsvergunningen voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte, voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio of aan een tot de gemeente behorende kern.
Het ligt voor de hand dat, naarmate de gemeente meer categorieën woningzoekenden als urgent aanmerkt, het aantal overblijvende reguliere woningzoekenden afneemt. In die zin is het signaal dat steeds meer vrijkomende woningen worden toegewezen aan urgent woningzoekenden, mogelijk ook gelegen in de lokale invulling van de taken die gemeenten zien.
Op welke wijze wordt bij de toewijzing van huurwoningen rekening gehouden met zogenaamde navolgers? Wordt daarbij geanticipeerd op toekomstige gezinshereniging? Zo ja, op welke wijze?
Zo veel als mogelijk wordt bij toewijzing van woonruimte geanticipeerd op de nareis van familieleden, die ook op hetzelfde adres komen wonen. Het COA informeert in voorkomende gevallen de gemeente wanneer informatie over nareizigers bekend is geworden.
Het is dus van cruciaal belang dat snel bekend is hoeveel en wanneer de familieleden komen nareizen. Dat is niet in alle gevallen mogelijk. Het komt dus voor dat, wanneer een vergunninghouder is gehuisvest en zijn gezin reist na, op termijn omgezien moet worden naar passender woonruimte.
Het bericht dat voorschotfraude toeneemt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat fraudeurs steeds meer geld opstrijken met een verzonnen erfenis of een zogenaamde loterij?1
Ik heb het bericht gelezen. De cijfers die in de media zijn verschenen betreffen de fraudevorm voorschotfraude. Hierbij worden slachtoffers onder andere via de e-mail benaderd door fraudeurs, die hen een hoog bedrag in het vooruitzicht stellen als het slachtoffer hen een bepaald bedrag vooruit betaalt, bijvoorbeeld voor zogenaamde notariskosten. Na betaling wordt het bedrag dat in het vooruitzicht is gesteld echter niet betaald. Voorschotfraude kent diverse verschijningsvormen, waarvan de meest in het oog springende erfenis-, loterij-, en datingfraude zijn.
In de media zijn verschillende cijfers genoemd over voorschotfraude waarbij de indruk wordt gewekt dat met name het schadebedrag van erfenis- en loterijfraude in 2015, vergeleken met 2014, fors is gestegen. Dit dient echter te worden genuanceerd. Het door de Fraudehelpdesk genoemde bedrag van daadwerkelijk geleden schade van 2,8 miljoen euro over de eerste 7 maanden van 2015 ziet op alle verschijningsvormen van voorschotfraude. Van de Fraudehelpdesk heb ik begrepen dat onder deze 2,8 miljoen euro twee meldingen vallen die het schadebedrag van 2,8 miljoen euro op significante wijze beïnvloeden.
Voor wat betreft de vraag naar redenen voor de toename van het aantal meldingen van voorschotfraude bij de Fraudehelpdesk, kan het toenemende gebruik van internet als verklaring worden aangedragen, tevens krijgt het fenomeen in de media meer aandacht en is er meer bekendheid met de werkzaamheden van de Fraudehelpdesk waardoor er mogelijk eerder melding van deze vorm van fraude wordt gemaakt. De Fraudehelpdesk doet veel om burgers te wijzen op erfenis-, loterij-, en datingfraude. Op deze manier wordt zoveel mogelijk voorkomen dat burgers het slachtoffer worden van deze vorm van fraude. Ik hecht aan de voorlichting van burgers meer waarde dan het doen van nader onderzoek naar de redenen van de toename.
Kunt u redenen geven van de toename van voorschotfraude? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen of te laten doen door bijvoorbeeld de Fraudehelpdesk?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt voorschotfraude op dit moment zoveel mogelijk voorkomen en bestreden?
Het kabinet heeft de aanpak van horizontale fraude (fraude waarvan burgers en bedrijven het slachtoffer zijn) tot prioriteit benoemd. Dit is als zodanig opgenomen in de Veiligheidsagenda 2015–2018 van de politie, het openbaar ministerie en regioburgemeesters. De doelstelling is om het aantal strafzaken met betrekking tot horizontale fraude van 2015 tot in 2018 met in totaal 50 procent te laten stijgen. In de Veiligheidsagenda is daartoe opgenomen dat er in 2015 door de regionale eenheden 1.500 horizontale fraudezaken worden opgepakt. Voorschotfraude is een vorm van horizontale fraude en maakt als zodanig onderdeel uit van de verwoorde ambitie. De fraudedoelstelling in de veiligheidsagenda ziet op het aantal door de politie bij het openbaar ministerie aangeleverde zaken. Vanuit de gezagsrol stuurt het openbaar ministerie op verwezenlijking daarvan.
Ik beschik niet over gegevens om de exacte pakkans te bepalen. Veel fraudefenomenen – en dus ook voorschotfraude – hebben een internationaal karakter en vinden bovendien vaak via internet plaats. Hierdoor is voorschotfraude relatief eenvoudig te plegen en zijn de onderzoeken hiernaar complex. Het is daarom van belang om adequate barrières op te werpen en zo de kans op slachtofferschap te verkleinen en de pleegkans te verlagen.
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waarin ik samen met mijn collega van Economische Zaken spreek met het bedrijfsleven over de aanpak van criminaliteit, is de aanpak van fraude tot gezamenlijk speerpunt benoemd. Binnen deze gezamenlijke, integrale aanpak wordt ingezet op de preventie van fraude door het vergroten van de bewustwording van burgers en bedrijven en het opwerpen van barrières door private en mogelijk ook publieke partijen om het frauderen zo moeilijk mogelijk te maken.
Welke mogelijkheden hebben de politie en het openbaar ministerie om voorschotfraude aan te pakken? Wat is daarbij de pakkans?
Zie antwoord vraag 3.
Is de nationale en internationale samenwerking op het gebied van de bestrijding van dit soort fraude voldoende? Zo ja, op welke manier is deze ingericht? Zo nee, welke maatregelen worden of moeten worden genomen om dit te verbeteren?
Er is een internationale werkgroep «International Mass-Marketing Fraud». De politie participeert in deze werkgroep. In de werkgroep wordt gesproken over diverse internationale fraudevormen zoals phishing, maar ook voorschotfraude zoals datingfraude en loterijfraude. De werkgroep bestaat uit internationale opsporings- en handhavingsdiensten. Binnen de werkgroep wordt operationele informatie en kennis gedeeld teneinde de deelnemende landen barrières op te laten werpen en fraude te voorkomen.
Ook ben ik met verschillende branches waar fraude voor komt in gesprek. Vorige week heb ik gesproken met vertegenwoordigers van de datingbranche om hun ervaringen en ideeën aan te horen.
Het sluiten van een rechtbank in Limburg |
|
Manon Fokke (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht waarin de sluiting van een rechtbank in Limburg wordt genoemd?1
Ja.
Is het waar dat er binnenkort een beslissing over de sluiting van de rechtbank Roermond dan wel Maastricht wordt genomen waardoor er nog maar een rechtbank in Limburg overblijft? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte brengen en tevens de overwegingen om de rechtbank te sluiten (dan wel open te houden) aan de Kamer bekend maken? Zo nee, wat is er niet waar?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de twee locaties van de rechtbank Limburg, namelijk de zittingsplaatsen Maastricht of Roermond, te sluiten. Beide blijven een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) heeft op 31 augustus 2015 bij de bekendmaking van het voorgenomen Meerjarenplan van de Rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) het voorgenomen locatiebeleid van de Rechtspraak gepresenteerd. Het MJP is een document van de Rechtspraak. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer. Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zal uw Kamer het MJP, na vaststelling ervan, van mij ontvangen.
Als er sprake is van sluiting van een van de genoemde rechtbanken, zal dat ten koste gaan van werkgelegenheid? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen gaan er (mogelijk) verloren? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het beleid dat is uitgezet om krimpregio’s te sparen voor sluiting van overheidsinstanties om zo de werkgelegenheid in die gebieden te behouden?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de twee locaties van de rechtbank Limburg, namelijk de zittingsplaatsen Maastricht of Roermond, te sluiten. In het voorgenomen locatiebeleid beschrijft de rechtspraak het plan om in zeven zittingsplaatsen, waaronder Maastricht, het zaakspakket te verkleinen, in die zin dat er in plaats van een volledig zaakspakket op termijn een uitgebreid zaakspakket wordt aangeboden. Ook wil de rechtspraak het aantal werkplekken in deze zittingsplaatsen terugbrengen tot een beperkt aantal flexibele werkplekken. Daarvoor worden er werkplekken, binnen het betreffende arrondissement, naar een andere zittingsplaats verschoven. Ten aanzien van Maastricht is het voornemen om werkplekken naar de zittingsplaats Roermond te verschuiven. Hiermee gaan er geen arbeidsplaatsen binnen de rechtbank Limburg verloren. Voor het Rijkshuisvestingsbeleid is relevant in hoeverre er sprake is van werkgelegenheidseffecten op het niveau van de provincie en of een locatie in een krimpregio ligt. De voorgenomen verschuiving van werkplekken betekent geen werkgelegenheidsverlies voor de provincie Limburg. De Minister voor Wonen en Rijksdienst probeert via coördinatie de rijkswerkgelegenheid in krimpgebieden te ontzien. Thans gaat het daar om vijf gebieden, Zuid-Limburg is daar één van. Om een effect te kunnen bepalen van rijkswerkgelegenheid op een krimpgebied is een totaalbeeld van de rijksoverheid nodig. De Minister stelt een beeld op waarmee hij in het najaar uw Kamer wil informeren.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid bij de rechtbank in Roermond dan wel Maastricht van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie aldaar? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van zaken binnen een arrondissement staat niet los van de omgeving van een rechtbank. Het is in die zin ook niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zittingsplaats Maastricht mogelijk invloed heeft op de lokale arbeidsmarktsituatie, de juridische infrastructuur en de economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de totstandkoming of wijziging van een zaaksverdelingsreglement, waarbij de rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Dit is primair een verantwoordelijkheid van het gerechtsbestuur, onder toezicht van de Raad. De Minister van Veiligheid en Justitie kan gebruikmaken van de vernietigingsbevoegdheid op grond van artikel 106 van de wet op de rechterlijke organisatie indien het instemmingsbesluit van de Raad in strijd is met het recht of het algemeen belang. Het behoud van werkgelegenheid kan geen grond opleveren voor vernietiging. Uiteraard voer ik met het oog op mogelijke werkgelegenheidseffecten overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Hoe verhoudt het bericht dat een van de genoemde rechtbanken zal sluiten zich tot de motie-Recourt waarin de regering wordt verzocht de gerechtelijke kaart zo in te richten dat waar kantonrechtspraak wordt aangeboden, tevens veelvoorkomende laagdrempelige zaken worden behandeld?2
De Raad heeft aangegeven dat in alle 32 zittingsplaatsen van de rechtspraak (met uitzondering van Haarlemmermeer) veelvoorkomende kantonzaken, Mulderzaken en overtredingen worden behandeld. Scheidingszaken, zaken met betrekking tot omgang en gezag, zaken met betrekking tot levensonderhoud kunnen eveneens in alle 32 zittingsplaatsen worden behandeld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27).
De aanslag in een Thalys vanuit Amsterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanslag in Thalys uit Amsterdam»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de nationaliteit(en) van de dader is (zijn)?
De dader heeft, voor zover mij bekend, de Marokkaanse nationaliteit en is in het bezit van een Spaanse verblijfsvergunning.
In hoeverre klopt het dat het hier wederom gaat om een islamitische terreuraanslag?
De Franse autoriteiten gaan ervan uit dat de dader een jihadistische motief had.
Hoe is het mogelijk dat een passagier in een Thalys vanuit Amsterdam ongehinderd een kalasjnikov mee de trein in kan smokkelen?
De dader is op station Brussel Zuid/Midi op de Thalys gestapt. De controles van passagiers op internationale treinen kent beperkingen.
Bent u nu eindelijk bereid veiligheidsmaatregelen op te schroeven op stations, vliegvelden en andere kwetsbare plaatsen door waarachtige inzet van leger en marechaussee in uniform? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin worden bij locaties en objecten waarvan door de veiligheidsinstanties wordt aangenomen dat er een verhoogd risico tegen bestaat veiligheidsmaatregelen getroffen. Elk incident is aanleiding om de huidige beveiligingsmaatregelen bij diverse objecten en locaties tegen het licht te houden en waar nodig aan te scherpen. Uit veiligheidsoverwegingen wil ik niet nader ingaan op de locaties en de beveiligingsmaatregelen. Bij een substantieel dreigingsniveau is er extra alertheid en zoals altijd blijft de overheid de veiligheidssituatie nauwgezet monitoren en neemt op basis van inschatting van dreiging en risico indien nodig passende maatregelen. Hierbij realiseer ik mij terdege dat 100% veiligheid niet bestaat.
Bent u bereid de Amerikaanse mariniers/helden, die de dader hebben overmeesterd en daarmee erger hebben voorkomen, te danken? Zo ja, op welke wijze?
Voor deze vraag verwijs ik naar de antwoorden gegeven op de schriftelijke vragen van het lid Wilders over een Nederlandse onderscheiding voor de Thalys-helden (2015Z14972) van 25 augustus 2015. Nederland heeft, zoals ook is verwoord in die antwoorden, groot respect voor de moedige en alerte reactie van de passagiers die de aanslagpleger hebben overmeesterd.
Het bericht dat de rechtbank in Almelo compleet wordt uitgekleed |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rechtbank compleet uitgekleed»?1
Ja.
Klopt hetgeen de woordvoerder gezegd heeft, dat alle 32 locaties ooit zijn vastgelegd om een eerlijke toegang tot het recht voor alle burgers te garanderen? Hoort bij een eerlijke toegang tot het recht ook toegang tot het strafrecht (inclusief zwaardere zaken), het civiel recht en het familierecht in Almelo?
Nederland kent sinds de herziening van de gerechtelijke kaart 32 bij algemene maatregelen van bestuur aangewezen zittingsplaatsen die de geografische toegankelijkheid van rechtspraak waarborgen. Bij de keuze voor de 32 rechtspraaklocaties is onder andere rekening gehouden met een goede toegankelijkheid van rechtspraak en het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het aanbod van type zaken (zaakspakket) in de zittingsplaatsen identiek is. De wet biedt ruimte voor differentiatie in de zaakspakketten van de zittingsplaatsen binnen een arrondissement.
Herinnert u zich de motie-Teeven/Heerts dat de arrondissementsrechtbank Almelo en het arrondissementsparket Almelo zelfstandig moeten blijven bestaan en de regering verzocht werd dienovereenkomstig te handelen?2
De motie Teeven/Heerts is op 4 december 2007 voorgesteld en dateert daarmee van ruim vóór de herziening van de gerechtelijke kaart. De motie is met de invoering van de wet herziening gerechtelijke kaart op 1 januari 2013, achterhaald.
Herinnert u zich dat bij de herziening van de gerechtelijke kaart Almelo gehandhaafd is en deelt u de mening dat er geen enkele reden is om twee jaar later een ingrijpende wijziging door te voeren?
Bij de herziening van de gerechtelijke kaart is de rechtbank Almelo, samen met het Zwolse deel van de rechtbank Zwolle-Lelystad, opgegaan in de nieuwe rechtbank Overijssel. Daarbij is Almelo een zittingsplaats van de rechtbank Overijssel geworden.
Aanleiding voor de voorgenomen aanpassingen in het locatiebeleid van de rechtspraak is aanzienlijke leegstand in gerechtsgebouwen, die door de modernisering en digitalisering van rechtspraak naar verwachting oploopt tot ruim 130.000 m2 in de komende jaren. Een dergelijke leegstand, mede bezien in het licht van de taakstelling op de begroting van de rechtspraak, vind ik een valide reden voor de rechtspraak om aanpassingen in de huisvesting van gerechten, die in de periode 2018–2021 hun beslag zouden moeten krijgen, te overwegen.
Herinnert u zich dat het huidige kabinet de voorgenomen sluiting van de penitentiaire inrichting De Karelskamp in Almelo twee jaar geleden heeft teruggedraaid en dat een van de hoofdredenen de combinatie rechtbank met strafrecht en penitentiaire inrichting was?
In het herziene Masterplan DJI 2013–2018 zoals op 19 juni 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 24 587, nr. 535), noemde mijn ambtsvoorganger vier overwegingen die in zijn algemeenheid leidend waren geweest bij de beslissing waar de capaciteitsreductie te realiseren: regionale arbeidsmarkt, bedrijfsvoering en kostenniveau, resocialisatie (waaronder aansluiting bij politieregio’s) en (landelijke spreiding van) specialismen van inrichtingen. Inzake het openhouden van de PI Almelo heeft mijn ambtsvoorganger tijdens het debat met de Tweede Kamer over het herziene Masterplan op 27 juni 2013 overwegingen genoemd van regionale spreiding en het ontzien van kwetsbare regio’s (TK 101, nr. 14).
Herinnert u zich dat u de vraag of het uit elkaar trekken van rechtbank en penitentiaire inrichting 10 miljoen extra vervoerskosten per jaar zou opleveren, onbeantwoord en onweersproken liet en daarmee aangaf dat dat wel eens zeer dicht bij de waarheid zou kunnen liggen?3
Het feit dat mijn ambtsvoorganger in genoemd schriftelijk overleg niet expliciet is ingegaan op de suggestie dat het uit elkaar trekken van rechtbank en penitentiaire inrichting € 10 mln. extra vervoerskosten per jaar zou opleveren, betekent niet dat hij daarmee heeft aangegeven dat dat bedrag wel eens zeer dicht bij de waarheid zou kunnen liggen. Bij het eerdergenoemd voortgezet debat in de Tweede Kamer over het Masterplan DJI op 6 juni 2013 heeft de toenmalige Staatssecretaris over het alternatieve plan van burgemeester en wethouders van Almelo inzake de PI Karelskamp onder meer aangegeven dat dit volgens dat plan een besparing op vervoerskosten zou betekenen van ongeveer € 1 mln. Mogelijk was sprake van verwarring met de toename van vervoerskosten als gevolg van alle voorziene maatregelen in de eerste versie van het Masterplan, dat op 22 maart 2013 aan de Tweede Kamer is aangeboden (TK 24 587, nr. 490). Deze bedroegen uiteindelijk € 10 mln. In de herziene versie van het Masterplan waren de structurele meerkosten voor vervoer van alle maatregelen teruggebracht tot € 4 mln.
Is de enige reden om het cluster gevangenis/rechtbank met strafrecht in Almelo overeind te laten, vervallen in de afgelopen twee jaar? Zo ja, welke reden is dat dan?
De penitentiaire landkaart is niet louter gebaseerd op het locatiebeleid van de rechtspraak. Omgekeerd is het locatiebeleid van de rechtspraak niet uitsluitend gebaseerd op de penitentiaire landkaart.
Bent op u de hoogte van het feit dat uw ambtsvoorganger op 16 februari 2012 een brief gestuurd heeft met de belofte dat de vestiging van het parket in Almelo blijft, met uitzndering van niet-lokale en context gebonden taken, een volwaardig takenpakket houden? Acht u zich gebonden aan toezeggingen van uw ambtsvoorganger?
Ik ken de door u genoemde brief van mijn ambtsvoorganger. Deze dateert van vóór de behandeling van de wet herziening gerechtelijke kaart in de Eerste Kamer en ging nog uit van de situatie dat de rechtbank Almelo zou opgaan in de rechtbank Oost-Nederland. Almelo zou dan een van de zeven zittingsplaatsen van die rechtbank worden. Mijn ambtsvoorganger heeft – mede namens de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie – uw Kamer per brief van 14 december 2012 geïnformeerd over de verschillende locatiekeuzes voor de politie, meldkamers, rechtspraak en het openbaar ministerie (TK 29 628, nr. 348). Daarin staat vermeld dat het openbaar ministerie een huisvestingsplan had opgesteld, dat voorziet in de concentratie van kantoorfuncties op tien hoofdlocaties. Over de sluiting van de overige locaties van arrondissementsparketten – waaronder de locatie Almelo – is vervolgens gedebatteerd met uw Kamer. Met daaropvolgende besluitvorming is het gestelde in de brief van 16 februari 2012 van mijn ambtsvoorganger achterhaald.
Bent u ervan op de hoogte dat uw ambtsvoorganger, onder andere over Almelo in de Kamer zei dat het in de kern goede, volwaardige zittingsplaatsen moeten zijn voor de burger?4 Deelt u die mening?
De door uw Kamer aangehaalde passage is onderdeel van het debat dat mijn ambtsvoorganger in het kader van het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel herziening gerechtelijke kaart met uw Kamer heeft gehad op 28 november 2011. Het betreft een reactie op zorgen die er toen bestonden ten aanzien van de omvang van de rechtbank Oost-Nederland, waarvan Almelo een zittingsplaats zou zijn. Zoals bekend, is de rechtbank Oost-Nederland op 1 april 2013 gesplitst in de rechtbanken Gelderland en Overijssel. Daarbij is Almelo een zittingsplaats van de rechtbank Overijssel geworden. Uitkomst van het debat over de herziening van de gerechtelijke kaart is geweest dat Nederland 32 bij algemene maatregelen van bestuur aangewezen zittingsplaatsen kent die de geografische toegankelijkheid van de rechtspraak waarborgen. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat zijn de totale huisvestingskosten van de rechtbank Almelo en de rechtbank Zwolle over 2014? Hoeveel medewerkers heeft elk van de vestigingen?
De Raad heeft mij ten aanzien van de zittingsplaats Almelo van de rechtbank Overijssel laten weten dat de huurkosten voor de rechtspraak over het jaar 2014 € 2,5 mln. bedroegen en dat er 190 fte in Almelo werken. Voor de zittingsplaats Zwolle bedragen de huurkosten voor de rechtspraak circa € 6 mln. per jaar en werken er 240 fte.
Is er een berekening gemaakt of er een besparing zou optreden indien de rechtbank Almelo zou worden uitgekleed? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen?
Onderdeel van het voorgenomen MJP is dat de leegstand van huisvesting door de modernisering en digitalisering van rechtspraak oploopt tot ruim 130.000 m2 in de komende jaren. Het vermijden van deze leegstand leidt tot een structurele besparing.
Hoeveel heeft de nieuwe extra beveiligde bunker in Almelo gekost, die twee jaar geleden geopend is? Is de bunker niet langer nodig of wordt nu elders een vergelijkbare nieuwe bunker gebouwd?
Er is in de zittingsplaats Almelo geen extra beveiligde bunker gebouwd. Wel is er bij de uitbreiding van het gerechtsgebouw in 2011 van de gelegenheid gebruik gemaakt om, als pilot, een digitale zittingzaal te bouwen. Die zaal is eind 2012 in gebruik genomen. Bij dit project is bewust afgezien van een uitbreiding van de kantoorvoorziening; een lokale wens die destijds op tafel lag. De investering bedroeg in totaal € 7 mln.
Bent u ervan op de hoogte dat de reistijd van Enschede naar Zwolle ruim een uur bedraagt, zowel per trein als per auto, en dat voor delen van het platteland van Twente – een gebied met meer dan 600.000 inwoners – de reistijd per openbaar vervoer naar Zwolle twee uur bedraagt? Kent u enig andere plek in Nederland die zo ver zou moeten reizen voor toegang tot bijvoorbeeld familierecht en handelsrecht?
Over het MJP heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Pas na besluitvorming over de zaaksverdeling in het arrondissement Overijssel is duidelijk waar bijvoorbeeld zaken op het gebied van familierecht worden behandeld. Bij de zaaksverdeling moet steeds de kwaliteit en toegankelijkheid van rechtspraak en de goede bedrijfsvoering van gerechten tegen elkaar worden afgewogen. Uitkomst daarvan kan zijn dat tegenover meer gespecialiseerde, kwalitatief hoogwaardige rechtspraak een grotere reisafstand voor de rechtzoekende staat.
Herinnert u zich de motie-Groot/Schouten, die de regering verzoekt, in het kader van de reorganisatie van de belastingdienst, voorrang te geven aan het behoud van banen in regio’s die te maken hebben met krimp en lage werkgelegenheid?5
Ja.
Hoe hoog is de werkloosheid in Almelo? Deelt u de mening dat je daadwerkelijk kunt spreken van lage werkgelegenheid in Almelo?
Het werkeloosheidspercentage in Almelo bedroeg blijkens cijfers van de provincie Overijssel (gebaseerd op cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek) 9,9% in 20146. Dat is hoger dan het landelijk gemiddelde van 8% eind 20147.
Kunt u aangeven wanneer het bestuur van de rechtbank Overijssel conform artikel 21 van de Wet op de rechtelijke organisatie een zaakverdelingsreglement heeft vastgesteld?
Dat is voor het laatst gebeurd op 17 december 2013 (Stcrt. 2013, nr. 36562).
Kunt u aangeven welke kaders er zijn voor het zaaksverdelingsreglement dat wordt vastgesteld door het bestuur, waarin per zittingsplaats wordt bepaald voor welke categorieën van zaken in die zittingsplaats zittingen worden gehouden, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak? Zijn er maximum reistijden vastgesteld of is toegankelijkheid van de rechtspraak een niet duidelijk gedefinieerd begrip?
Het kader voor het zaaksverdelingsreglement bestaat in eerste instantie uit de wet op de rechterlijke organisatie. Uit artikel 21 lid 1 van deze wet volgt dat het gerechtsbestuur bij de vaststelling van het zaaksverdelingsreglement in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak. Uw Kamer heeft dit kader aangevuld door, naar aanleiding van het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel herziening gerechtelijke kaart, in een drietal moties aan te nemen, namelijk de motie-Helder (TK 32 891, nr. 12), de motie-Çörüz (TK 32 891, nr. 13) en de motie-Recourt (TK 32 891, nr. 19). De Raad beziet de vastgestelde zaaksverdelingsreglement, alvorens ermee in te stemmen, aan de hand van drie criteria. Het betreft de kwaliteit en toegankelijkheid van rechtspraak en aan de goede bedrijfsvoering van gerechten. Er zijn geen concrete, maximum reistijden door de rechtspraak geformuleerd.
Kunt u aangeven of de adviezen in artikel 21, tweede en derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie inzake een eventuele wijziging in Overijssel gegeven zijn? Zo ja, wanneer en kunt u ze openbaar maken?
De adviezen waarop u doelt, behoeft het bestuur van rechtbank Overijssel pas in te winnen als de voorgenomen plannen uiteindelijk leiden tot een aanpassing van het zaaksverdelingsreglement. Dat is nu niet aan de orde.
Wanneer wordt het huisvestingsplan naar de Kamer gestuurd en met de Kamer besproken?
Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zend ik het MJP waar het locatiebeleid van de rechtspraak onderdeel van is, na vaststelling ervan, aan uw Kamer. Het oordeel over een eventuele agendering van het MJP laat ik aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat er een besluit genomen wordt over het uitkleden van de rechtbank in Almelo, dus voor 31 augustus 2015 als op die dag de Raad voor de rechtspraak hierover een besluit neemt?
Ik heb uw Kamer met mijn brief van 31 augustus 2015 voorlopig geïnformeerd over het voorgenomen MJP en daarmee een deel van de in dit verband gestelde Kamervragen beantwoord. Het MJP is nog niet vastgesteld door de rechtspraak.
Het sluiten van de rechtbank in Almelo |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin de sluiting van de rechtbank in Almelo wordt genoemd?1
Ja.
Is het waar dat u voor 31 augustus 2015 een beslissing over de sluiting van de rechtbank Almelo bekrachtigt? Zo ja, wat gaat u besluiten? Kunt u de Kamer hiervan op de hoogte brengen en tevens de overwegingen om de rechtbank te sluiten (dan wel open te houden) aan de Kamer bekend maken? Zo nee, wat is er niet waar?
Er is geen sprake van een voornemen om de locatie Almelo van de rechtbank Overijsel te sluiten. Almelo is een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) heeft op 31 augustus 2015 bij de bekendmaking van het voorgenomen Meerjarenplan van de rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) het voorgenomen locatiebeleid van de rechtspraak gepresenteerd. Het MJP is een document van de rechtspraak en wordt niet door de Minister van Veiligheid en Justitie bekrachtigd. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer. Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zal uw Kamer het MJP, na vaststelling ervan, van mij ontvangen.
Als er sprake is van sluiting van de rechtbank in Almelo, zal dat ten koste gaan van werkgelegenheid? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen gaan er (mogelijk) verloren? Hoe verhoudt dit besluit zich tot het beleid dat is uitgezet om krimpregio’s te sparen voor sluiting van overheidsinstanties om zo de werkgelegenheid in die gebieden te behouden?
Er is geen sprake van een voornemen om de locatie Almelo van de rechtbank Overijsel te sluiten. In het voorgenomen locatiebeleid beschrijft de rechtspraak het plan om in zeven zittingsplaatsen, waaronder Almelo, het zaakspakket te verkleinen, in die zin dat er in plaats van een volledig zaakspakket op termijn een uitgebreid zaakspakket wordt aangeboden. Ook wil de rechtspraak het aantal werkplekken in deze zittingsplaatsen terugbrengen tot een beperkt aantal flexibele werkplekken. Daarvoor worden er werkplekken, binnen het betreffende arrondissement, naar een andere zittingsplaats verschoven. Ten aanzien van Almelo is het voornemen om werkplekken naar de zittingsplaats Zwolle te verschuiven. Hiermee gaan er geen arbeidsplaatsen binnen de rechtbank Overijssel verloren. Voor het Rijkshuisvestingsbeleid is relevant in hoeverre er sprake is van werkgelegenheidseffecten op het niveau van de provincie en of een locatie in een krimpregio ligt. De voorgenomen verschuiving van werkplekken betekent geen werkgelegenheidsverlies voor de provincie Overijssel.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid bij de rechtbank in Almelo van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie van Almelo en omstreken? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van zaken binnen een arrondissement staat niet los van de omgeving van een rechtbank. Het is in die zin ook niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zittingsplaats Almelo mogelijk invloed heeft op de lokale arbeidsmarktsituatie, de juridische infrastructuur en de economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de totstandkoming of wijziging van een zaaksverdelingsreglement, waarbij de rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Dit is primair een verantwoordelijkheid van het gerechtsbestuur, onder toezicht van de Raad. De Minister van Veiligheid en Justitie kan gebruikmaken van de vernietigingsbevoegdheid op grond van artikel 106 van de wet op de rechterlijke organisatie indien het instemmingsbesluit van de Raad in strijd is met het recht of het algemeen belang. Het behoud van werkgelegenheid kan geen grond opleveren voor vernietiging. Uiteraard voer ik met het oog op mogelijke werkgelegenheidseffecten overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Hoe verhoudt het bericht dat de rechtbank in Almelo zal sluiten zich met de motie Recourt2 en de wens om laagdrempelige rechtspraak te behouden?
De Raad heeft aangegeven dat in alle 32 zittingsplaatsen van de rechtspraak (met uitzondering van Haarlemmermeer) veelvoorkomende kantonzaken, Mulderzaken en overtredingen worden behandeld. Scheidingszaken, zaken met betrekking tot omgang en gezag, zaken met betrekking tot levensonderhoud kunnen eveneens in alle 32 zittingsplaatsen worden behandeld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27).
De storing bij Ziggo ten gevolge van DDos-aanvallen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ziggo verwacht nog meer cyberaanvallen»?1
Ja.
In hoeverre wordt door storingen bij grote internetbedrijven zoals Ziggo de publieke dienstverlening geraakt bijvoorbeeld omdat publieke dienstverleners waaronder de Belastingdienst, de Dienst Uitvoering Onderwijs, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen of gemeentelijke diensten voor miljoenen personen niet meer bereikbaar zijn?
De storingen bij Ziggo werden veroorzaakt door een Distributed Denial of Service (DDoS) aanval op de zogenaamde DNS-servers van Ziggo. DNS is het systeem dat op het internet gebruikt wordt om domeinnamen naar IP-adressen te vertalen en omgekeerd. Als dit niet werkt, zijn websites niet langer bereikbaar voor gebruikers van deze DNS-server. Hierdoor was het voor een groot aantal Ziggo-klanten niet mogelijk om gebruik te maken van het internet, dit laat onverlet dat alternatieven wel beschikbaar waren. Dergelijke storingen door digitale verkeersopstoppingen zijn nu en in de toekomst niet geheel te voorkomen.
De storingen hebben geen gevolgen gehad voor de beschikbaarheid van de digitale publieke dienstverlening. Desalniettemin zorgde deze digitale verkeersopstopping er wel voor dat de getroffen klanten van Ziggo tijdelijk niet in staat waren om gebruik te maken van digitale diensten, waaronder digitale publieke diensten.
Partijen zijn, zowel binnen als buiten de overheid, zelf primair verantwoordelijk voor de beveiliging van de eigen netwerken en systemen. Voorts is er in de Telecommunicatiewet een zorg- en meldplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat telecommunicatieaanbieders passende technische en organisatorische maatregelen nemen om risico’s voor de veiligheid en integriteit van hun netwerken en diensten te beheersen. De meldplicht houdt in dat aanbieders inbreuken op de veiligheid en integriteit melden bij het Loket meldplicht van Agentschap Telecom. Ziggo heeft dit ook in onderhavig geval gedaan. De initiële melding wordt gevolgd door een analyse van het incident door Ziggo. Ziggo zal de analyse bij Agentschap Telecom aanleveren. Als deze analyse daartoe aanleiding geeft, zal Agentschap Telecom dit incident verder onderzoeken.
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie draagt bij aan de bescherming van de digitale infrastructuur middels een algehele verhoging van de digitale weerbaarheid aan de hand van acties uit de tweede Nationale Cybersecurity Strategie.
Deelt u de mening dat vanwege die dienstverlening storingen bij particuliere internetbedrijven ook het publieke belang raken? Zo ja, op welke wijze draagt u bij aan het voorkomen en oplossen van genoemde problemen en het beschermen van de digitale infrastructuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre neemt vanwege uw ambitie om uiterlijk vanaf 2017 bedrijven en burgers de mogelijkheid te bieden zaken met de overheid digitaal af te handelen, het belang van het voorkomen van DDos-aanvallen toe? Wat zegt dat over uw rol in het voorkomen van dergelijke aanvallen?
Zoals eerder door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de Visiebrief digitale overheid 2017 d.d. 23 mei 2013 is aangegeven, dienen het beveiligen van informatie en de beschikbaarheid van digitale dienstverlening urgent en blijvend op de agenda te staan.2 In mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 14 mei 2013 is ingegaan op de het fenomeen van DDoS-aanvallen.3 Hierin is aangegeven dat DDoS-aanvallen geen nieuw fenomeen zijn en helaas een wereldwijd probleem vormen dat op grote schaal plaatsvindt. Daarnaast kan dit type aanval iedere partij treffen die diensten aanbiedt op of via het internet.
Een storing van de bereikbaarheid van websites of het internet als geheel heeft een zichtbare impact, zoals de storingen bij Ziggo wederom laten zien. Daarbij is elektronische dienstverlening niet meer weg te denken uit onze informatiesamenleving en vergt dus constant aandacht. Zoals reeds is aangegeven bij de beantwoording van de vragen van de leden Dijkhoff (VVD), Oosenbrug (PvdA) en Verhoeven (D66) op 5 maart 2015 (kenmerk 2015Z02555/2658/2763) neemt het kabinet verschillende maatregelen om de weerbaarheid tegen DDoS-aanvallen te verhogen. Zo is er onder andere in publiek-private samenwerking sprake van een geïntensiveerde aanpak van botnets. Daarnaast deelt het NCSC beschikbare informatie over cyberaanvallen met overheidsorganisaties, zodat hier lering uit getrokken kan worden en bezien kan worden of (nieuwe) extra maatregelen moeten worden genomen.
Kent u particuliere initiatieven voor de beveiliging tegen DDos-aanvallen zoals De Nationale anti-DDoS Wasstraat (NaWas)2? Acht u het wenselijk om met dergelijke particuliere initiatieven te overleggen over op welke manier u kunt bijdragen aan het beveiligen tegen DDos-aanvallen? Zo ja, op welke termijn gaat dit overleg plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ja, zowel marktpartijen als ik zijn bekend met particuliere initiatieven die zich richten op de beveiliging tegen DDoS-aanvallen. Er bestaan diverse en uiteenlopende initiatieven. Het NCSC staat daarbij reeds in contact met de partijen achter de diverse initiatieven Zoals reeds aangegeven is bij brief d.d. 24 november 2014, neemt het NCSC, daar waar private initiatieven bijdragen aan de beveiliging tegen digitale aanvallen, waar mogelijk en noodzakelijk, een faciliterende rol op zich.5
Heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) een concrete taak in het beveiligen van internetbedrijven tegen DDos-aanvallen? Zo ja, welke taak? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven in mijn beantwoording van de vragen 2 en 3 zijn partijen zelf primair verantwoordelijk voor de beveiliging van de eigen netwerken en systemen. Het NCSC is dan ook niet verantwoordelijk voor het beveiligen van de digitale systemen en infrastructuren van internetserviceproviders, zoals Ziggo. Wel levert het NCSC als informatieknooppunt en expertisecentrum voor cyber security, ondersteuning en advies aan getroffen partijen.
Enorme verwarring bij automobilisten over de maximumsnelheid op de A2 |
|
Farshad Bashir |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een derde van de snelheidsboetes in Nederland wordt uitgeschreven bij de trajectcontrole op de A2?1 Kunt u uw meest recente cijfers overleggen?
Het grootste deel van de snelheidsovertredingen (meer dan 60%) wordt niet op de snelwegen geconstateerd, maar op het onderliggend wegennet. Het aandeel van de opgelegde boetes op grond van de trajectcontrole op de A2 binnen het totaal van de opgelegde boetes voor overschrijding van de maximum snelheid is dan ook beduidend kleiner dan één derde.
Vrijwel iedereen (circa 98%) houdt zich aan de snelheidslimiet op dit traject. Een klein deel van de bestuurders blijft, ook bij duidelijk aangekondigde trajectcontroles, te hard rijden. Door het grote aantal passanten zijn de absolute aantallen boetes wellicht hoog, maar het aantal bekeurde bestuurders betreft een kleine minderheid.
In de eerste acht maanden van 2015 zijn er, op grond van de trajectcontrole op de A2, ruim 615.000 boetes opgelegd voor snelheidsovertredingen2, tegenover ongeveer 995.000 in geheel 20143. Het overtredingspercentage op dit traject van de A2 ligt hiermee iets lager dan in 2014.
In hoeverre deelt u de mening dat het voor automobilisten onduidelijk is wat de maximumsnelheid is op de A2? En in hoeverre komt uw mening overeen met de feiten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat automobilisten zich erin geluisd voelen wanneer ze een boete ontvangen, zonder dat ze in de veronderstelling waren een snelheidsovertreding te hebben begaan, omdat ze een paar minuten vóórdat ze geflitst werden nog een snelheidsbord zagen waar een hogere limiet op stond maar het laatste bord met een lagere limiet gemist hebben, mede door de grote hoeveelheid borden waar een maximumsnelheid op staat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Circa 98% van de automobilisten op dit traject houdt zich aan de maximumsnelheid. De bebording op de A2 ter plaatse van de trajectcontrole is uitgevoerd conform de richtlijnen waarbij de wijziging van de maximumsnelheid extra geaccentueerd is door middel van het verkeersbord met een zwarte achtergrond. Tevens zijn het afgelopen jaar de hectometerbordjes om de kilometer voorzien van een extra snelheidsaanduiding en wordt de weggebruiker met grote borden op de trajectcontrole geattendeerd.
Bent u nog steeds tevreden met de gekkigheid en onduidelijkheid die ontstaan zijn rondom de aanduiding van maximumsnelheden, na de wijze waarop u de maximimumsnelheid heeft verhoogd naar 130 kilometer per uur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn brief van 23 april 20144 neem ik diverse maatregelen om de tevredenheid van de weggebruiker over de aanduiding van de maximumsnelheid te vergroten. Zo zijn iedere kilometer de hectometerbordjes voorzien van een snelheidsaanduiding en stimuleer ik de ontwikkeling en beschikbaarheid van in-car voorzieningen die de actuele maximumsnelheid in de auto tonen. Ook is het snelhedenbeleid er op gericht om op zo veel mogelijk trajecten de maximumsnelheid te verhogen waardoor een minder wisselend snelhedenbeeld ontstaat.
Bent u bereid om een eenduidigere maximumsnelheid in te voeren op de A2 waarbij u ook rekening houdt met omwonenden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit invoeren? Zo nee, waarom niet?
Het beleid is erop gericht om de snelheidslimiet op zo veel mogelijk trajecten te verhogen tot 130 km/h zodra dat kan binnen de randvoorwaarden van verkeersveiligheid en milieu. Zoals ik in mijn brief van 9 september 20135 en antwoorden op vragen6 van het lid Visser van 30 juni jl., heb aangegeven verwacht ik dat op termijn, met uitzondering van trajecten waar de veiligheid een verhoging belemmert, op een groot deel van de A2 de maximumsnelheid naar 130 km/h kan worden verhoogd. Het tempo waarin dat mogelijk is wordt bepaald door de ontwikkeling van de luchtkwaliteit en de mate van benutting van de geluidproductieplafonds. Bij de behandeling van mijn begroting heb ik aangegeven dat ik wacht op een besluit van de rechtbank Midden – Nederland, inzake de verhoging van de snelheid op het deel Maarssen- Vinkeveen, voordat ik een besluit neem over verdere harmonisering van de snelheid op de A2 tussen Amsterdam en Utrecht. Ik informeer uw Kamer hier dit jaar nog over.
De berichten dat de Nederlandse politie Sint Maarten te corrupt vindt |
|
Wassila Hachchi (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Bouman ontketent rel op eiland» en «Politie vindt St. Maarten te corrupt»?1
Ja
Welke taken en doelstellingen heeft de Nederlandse politie op Sint Maarten, en op welke termijn dienen deze doelstellingen bereikt te worden?
Op basis van het protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk uit 2001 en de Rijkswet Politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft het Recherche Samenwerkingsteam tot taak het verrichten van onderzoek naar grensoverschrijdende criminaliteit, het verrichten van onderzoek ter uitvoering van interregionale en internationale verzoeken tot rechtshulp, en ondersteuning geven aan de reguliere recherche bij het verrichten van onderzoek naar andere misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken. Het Recherche Samenwerkingsteam verricht de hierboven genoemde onderzoeken onder het lokale strafvorderlijke gezag en met inzet van lokaal toegestane geweld- en opsporingsmiddelen.
De versterking van het Recherche Samenwerkingsteam ten behoeve van de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en misdrijven die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerde verband waarin ze worden gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken, komt voort uit het op 24 mei 2015 overeengekomen protocol tussen Nederland en Sint Maarten. De versterking van het Recherche Samenwerkingsteam op Sint Maarten is voorzien voor een periode van 24 maanden.
Van zelfstandige taken of doelstellingen van de Nationale Politie is daarbij geen sprake.
Welke instrumenten en bevoegdheden krijgt de Nederlandse politie op Sint Maarten om haar taken uit te voeren en de doelstellingen te behalen?
De Nederlandse politiefunctionarissen die ter beschikking worden gesteld door de Nationale Politie aan het Recherche Samenwerkingsteam ontlenen hun opsporingsbevoegdheid aan artikel 57a Rijkswet politie. De inzet van de functionarissen zal niet anders zijn dan vanaf 10 oktober 2010 het geval is.
Is het waar dat de Nederlandse politie heeft aangegeven dat zij niet met de lokale bestuurders van Sint Maarten wil samenwerken omdat er te veel aanwijzingen zijn voor corruptie?
Zie antwoord op vraag 10.
Welke maatregelen worden genomen om de versmelting van de boven- en onderwereld op Sint Maarten tegen te gaan?
In het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO) van 15 januari 2015 spraken de ministers van Justitie in mijn aanwezigheid over de versterking van de rechtshandhaving. Tijdens dit overleg hebben de ministers de problematiek in de rechtshandhavingsekten in hoofdlijnen onderschreven. Voorts is besloten dat de vier landen uit het Koninkrijk gezamenlijk zullen werken aan een nadere uitwerking ten behoeve van een meerjarige, fundamentele, ketenbrede aanpak voor de versterking van de rechtshandhavingketen. De uitwerking van het plan is nog gaande en hier werd tijdens het JVO van 8 juni jl. verder over gesproken.
Daarbij sprak het JVO tevens uit zich blijvend te zullen inspannen voor het beschikbaar stellen van financiële middelen voor de uitvoering van het plan. Ik zal mij, samen met de Minister van Veiligheid en Justitie, in blijven spannen om de door het JVO noodzakelijk geachte structurele versterking van de rechtshandhavingketen in de landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk mede van Nederlandse zijde via Hoofdstuk IV van de Rijksbegroting van financiële dekking te voorzien.
Vooruitlopend op het integrale plan ter versterking van de rechtshandhaving in de landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk is met Sint Maarten op 24 mei 2015 een protocol overeengekomen dat ziet op de instelling van een Integriteitskamer en de versterking van de rechtshandhavingketen in Sint Maarten. De Landsverordening Integriteitkamer is op 18 augustus 2015 door de Staten van Sint Maarten vastgesteld. De eerste stappen om de Integriteitkamer feitelijk in te richten worden op dit moment gezet.
Tevens blijft het protocol voor de bepalingen betreffende de versterking van de rechtshandhaving onverkort van kracht. Om de afgesproken versterking van de rechtshandhaving een impuls te gegeven is in totaal € 22,1 miljoen beschikbaar t.b.v. de bestrijding van de grensoverschrijdende ondermijnende criminaliteit voor de periode 2015–2017.
Voor de uitwerking van het protocol van 24 mei jl. hebben wij de procureur-generaal van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, terzake de inzet van het Openbaar Ministerie, de korpschef van de Nationale Politie, terzake de inzet van het Recherche Samenwerkingsteam, en de president van het Gemeenschappelijk Hof gevraagd om met deze middelen te voorzien in een programmatische aanpak en versterking van de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en misdrijven die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerde verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken.
Daarbij wordt met voorrang de grensoverschrijdende ondermijnende criminaliteit aangepakt. Deze in hoge mate internationale en interregionale misdaad is een rechtstreekse bedreiging voor zowel de landen in het Caribische deel van het Koninkrijk als voor Nederland. Deze ondermijnende criminaliteit schaadt daarmee het Koninkrijk als geheel en dient daarom ook in Koninkrijksverband te worden bestreden.
Voor een goede uitvoering van die taak is samenwerking tussen alle opsporingsinstanties, met name ook met het Korps Politie Sint Maarten, van groot belang. Derhalve blijft het uitgangspunt samen te werken met partners ter plaatse daar waar de aard van een onderzoek dat toelaat.
Het Recherche Samenwerkingsteam, het Openbaar Ministerie en het Gemeenschappelijk Hof zullen in dit kader zoveel mogelijk gespecialiseerde capaciteit inzetten ten behoeve van Sint Maarten. Daarbij kan, na overleg met de hoofdofficier op Sint Maarten, worden voorzien in een rechtstreekse gezagslijn met het parket van de procureur-generaal.
Zijn er indicaties dat het werk van de Nederlandse politie op Sint Maarten wordt bemoeilijkt door de lokale bestuurders?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre kunnen Nederlandse rechercheurs hun werk adequaat verrichten als er sprake is van samenwerkingsproblemen tussen de Nederlandse politie en lokale bestuurders?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw mening over de aanwijzingen dat de Nederlandse politie Sint Maarten te corrupt vindt om mee samen te werken?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bevestigen dat integriteit van bestuur, het tegengaan van corruptie, en het versterken van de justitiële keten, aan beide kanten van de oceaan van groot belang zijn en prioriteit krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke acties gaat u ondernemen om de conflicten zo snel mogelijk op te lossen?
Op 26 augustus 2015 heeft er overleg plaatsgevonden tussen de Minister van Justitie van Sint Maarten, de Minister van Veiligheid en Justitie en mijzelf. De uitkomst van dit gesprek is dat de samenwerking tussen het Recherche Samenwerkingsteam en het Korps Politie Sint Maarten wordt geïntensiveerd conform het op 24 mei jl. tussen Nederland en Sint Maarten overeengekomen protocol.
De Nederlander die mogelijk 31 jaar ten onrechte vastzit in de VS |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat u de heer Singh, die mogelijk al 31 jaar ten onrechte vastzit in de Verenigde Staten, niet helpt?1
Het doel van overbrenging van Nederlandse gedetineerden uit het buitenland is het bevorderen van de resocialisatie in de samenleving, waarmee zij verbonden zijn. Om voor overbrenging naar Nederland in aanmerking te komen, gelden – conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland (Kamerstukken II 2007/2008, 31 200 VI, nr. 30) – in het bijzonder twee criteria: (1) er dient sprake te zijn van aantoonbare en voldoende binding met Nederland zodat (2) de overbrenging kan bijdragen aan een geslaagde maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in Nederland. Bij het bepalen of er sprake is van binding wordt onder meer gekeken naar waar betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de Basisregistratie Personen) en hoe lang, waar hij werkt, waar het gezin verblijft dan wel de familie en zo meer. Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woont en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij na afloop van zijn detentie weer de draad zal oppakken, komt niet in aanmerking voor overbrenging. Daarvan is sprake in het geval betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar een land buiten Nederland te verplaatsen en geen sociale banden met Nederland meer heeft. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend. Bij de beoordeling van de criteria wordt alle beschikbare informatie meegewogen en wordt, indien nodig, extra informatie opgevraagd.
Op basis van een zorgvuldige toetsing van alle beschikbare informatie, waaronder die van het Nederlandse Consulaat-Generaal te San Francisco over de gezondheidstoestand van de heer Singh en de informatie ingebracht door zijn advocaat, blijkt betrokkene niet te voldoen aan de voorwaarden om naar Nederland te worden overgebracht en is een uitzondering op het beleid in deze casus niet gerechtvaardigd. De Amerikaanse autoriteiten heb ik bij brief de gronden waarop een eventueel toekomstig verzoek zal worden afgewezen, nader toegelicht. Wat de rechtsgang betreft wil ik benadrukken dat Nederland geen verantwoordelijkheid draagt voor de beoordeling van de strafbaarheid van de feiten, alsmede de wijze waarop tot de vaststelling van de feiten is gekomen. In gevallen waarbij de rechtsgang op een onaanvaardbare manier is verlopen, liggen de aangewezen mogelijkheden voor Nederland veeleer op het terrein van de diplomatie. Te denken valt aan consulaire en eventueel juridische bijstand, aandringen op uitzetting, vrijlating of gratie.
Waarom bent u niet bereid de verklaring af te geven dat de heer Singh zal worden opgenomen en bij zijn resocialisatie zal worden begeleid?
Conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland geldt een strafrestant van minimaal vier maanden om aan het resocialisatiedoel invulling te kunnen geven. In deze casus is hiervan – vanwege het overschrijden van het toepasselijke Nederlandse strafmaximum van 30 jaar gevangenisstraf – geen sprake door het ontbreken van een strafrestant na overbrenging naar Nederland. Er is hierdoor geen juridisch kader om de heer Singh bij zijn resocialisatie te begeleiden.
Klopt het dat uw ministerie heeft aangegeven nooit een officieel verzoek vanuit Amerika te hebben ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een officieel verzoek van de Amerikaanse autoriteiten met betrekking tot een overbrenging op grond van het Verdrag inzake de Overbrenging van Gevonniste Personen (Vogp) heb ik (vooralsnog) niet ontvangen. Wel is er informatie uitgewisseld met de Amerikaanse autoriteiten over deze zaak (zie ook het antwoord op de vragen 1, 4, 5 en 6).
Op welke manier heeft Nederland bij de overweging om geen verklaring af te geven rekening gehouden met de steun van het Nederlandse consulaat in San Francisco, de bevindingen van Reclassering Nederland, de slechte gezondheid van de heer Singh en de dubieuze gang van zaken rondom zijn zaak? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre acht u de beslissing dat Nederland niet instemt met het verzoek van de heer Singh op basis van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) verenigbaar met de sterke aanwijzingen dat Singh ten onrechte is veroordeeld en onschuldig vastzit?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u de gronden waarop het verzoek is afgewezen voldoende gemotiveerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het weigeren van de verklaring in verhouding tot de steun van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken geeft consulaire bijstand, indien een Nederlandse gedetineerde in het buitenland dat wenst. Het Consulaat-Generaal te San Francisco heeft de situatie van de betrokkene onder mijn aandacht gebracht. Deze informatie heeft echter niet geleid tot een ander standpunt in deze casus.
Wat vindt u van de uitspraak van een woordvoerder van de Amerikaanse hoorcommissie dat Singh een grotere kans heeft op vrijlating indien genoemde verklaring wordt afgegeven?
Verkorting van straffen of onmiddellijke invrijheidsstelling is geen doel van de Wots. Bij de toetsing van een verzoek tot overbrenging heeft een dergelijke uitspraak zodoende geen invloed.
Wat is uw oordeel over de San Quentin State Prison en het machtsmisbruik en de onderdrukking die daar zouden plaatsvinden?2
Het is niet aan het kabinet om de detentieomstandigheden in een penitentiaire inrichting in een ander land te beoordelen.
Klopt het dat er voorbeelden zijn van overgeplaatste gedetineerden bij wie de 5-jarenregel en overschrijding van de maximumstraf geen beletsel waren? Zo ja, wat zijn redenen geweest hiervan af te wijken?
Ik ken geen voorbeelden waarbij een uitzondering is gemaakt op het staande beleid in zaken waarbij sprake was onvoldoende binding met Nederland, alsmede een strafrestant na overbrenging naar Nederland ontbrak.
Zoals reeds in het antwoord op de vragen 1, 4, 5 en 6 aangegeven, worden alle omstandigheden van de persoon in kwestie meegewogen om de mate van binding met Nederland vast te stellen. De zogenoemde vijfjarenregel dient hierbij ter indicatie en is zeker niet allesbepalend.
Individuele omstandigheden kunnen ertoe leiden dat in een uitzonderlijk geval wordt afgeweken van het staande beleid. In deze casus zie ik hiertoe geen aanleiding. Vraag 3 maakt hierin geen verschil.
Wat zijn de redenen om in de zaak-Singh niet af te wijken van de 5-jarenregel en overschrijding van de maximumstraf? Is daarbij rekening gehouden met de omstandigheden zoals genoemd in vraag 3? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op het verzoek van de Nationale ombudsman om meer maatwerk toe te passen bij uitvoering van de WOTS?3 Op welke manier heeft u aan deze aanbevelingen uitvoering gegeven?
Ik kan u verzekeren dat mijn departement met betrekking tot de overbrenging van Nederlandse gedetineerden uit het buitenland betrokken en oplossingsgericht is en maatwerk levert. Daarbij worden verzoeken tot overbrenging naar Nederland consistent behandeld.
Heeft u bij de beslissing in de zaak-Singh rekening gehouden met genoemde aanbeveling van de Nationale ombudsman? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om, in navolging van de aanbeveling van de Nationale ombudsman, alsnog naar de zaak te kijken en bij uw nieuwe beslissing in ieder geval de medische en humanitaire gronden te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Betrokkene voldoet niet aan de voorwaarden om te worden overgebracht naar Nederland. Ik zie geen aanleiding om in deze casus alsnog een uitzondering te maken op het staande beleid.
Het bericht dat deze camera’s goed zijn voor 48 miljoen |
|
Lilian Helder (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Deze camera’s zijn goed voor 48 miljoen»?1
Ja.
Waarom behandelt u de automobilisten op de A2 als melkkoe? Kunt u aangeven hoeveel relatief kleine snelheidsovertredingen het betreft?
Automobilisten op de A2 worden niet behandeld als melkkoe. Zoals aangegeven in mijn brief van 1 juli 20152 is het doel van trajectcontroles het naleven van de geldende snelheidslimiet.
Van de opgelegde boetes, op grond van de trajectcontrole op de A2, ging het in 2014 in circa 33,5% van de overtredingen om een overschrijding van de maximumsnelheid met maximaal 5 km/h (dit betekent een gemeten snelheid tussen de 108 en 109 km/h bij een limiet van 100 km/h). In circa 36%3 van de gevallen ging het om een overschrijding van de maximumsnelheid tussen de 5 km/h en 10 km/h (gemeten snelheid tot 114 km/h bij een limiet van 100 km/h). In 30,5% ging het om een overschrijding van de maximumsnelheid van 10 km/h en meer.
Kunt u aantonen dat deze snelheidscontroles noodzakelijk zijn voor de verkeersveiligheid?
Zoals aangegeven in mijn brief van 1 juli jl.4. zorgen trajectcontroles ervoor dat de geldende maximumsnelheid wordt nageleefd.
Het effect van trajectcontroles op de rijsnelheden kan geïllustreerd worden aan de hand van een analyse van Rijkswaterstaat van de invoering van de trajectcontrole op de A2: de gemiddelde rijsnelheid daalde na invoering van de trajectcontrole richting Utrecht in juni 2012 met 8 km/h, ook namen de snelheidsverschillen tussen voertuigen aanzienlijk af. Zoals is benoemd in het onderzoek van de SWOV en de TU-Delft5 heeft een afname van de snelheid evenals een reductie van snelheidsverschillen, een positief effect op de verkeersveiligheid.
Bent u bereid om de snelheid op het gehele traject te verhogen tot 130 km/u, zodat het duidelijker wordt voor automobilisten hoe hard zij daar mogen rijden? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 9 september 2013 heb ik aangegeven dat ik verwacht dat op termijn, met uitzondering van trajecten waar de veiligheid een verhoging belemmert, op een groot deel van de A2 de maximumsnelheid naar 130 km/h kan worden verhoogd. Het tempo waarin dat mogelijk is wordt bepaald door de ontwikkeling van de luchtkwaliteit en de geluidproductie. Bij de behandeling van mijn begroting heb ik aangegeven dat ik wacht op een besluit van de rechtbank Midden-Nederland, inzake de verhoging van de snelheid op het deel Maarssen- Vinkeveen, voordat ik een besluit neem over verdere harmonisering van de snelheid op de A2 tussen Amsterdam en Utrecht. Ik informeer uw Kamer hier dit jaar nog over.
Berichtgeving over trajectcontroles en boeteregen op de A2 |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Deze camera’s zijn goed voor 48 miljoen» en «Twintigduizend boetes per dag»?1
Ja.
Heeft u een verklaring voor het feit dat de A2 inmiddels keer op keer bovenaan staat in de zogenoemde boetelijstjes? Welke maatregelen heeft u genomen en/of gaat u nemen om mensen meer bewust te maken van de geldende snelheidslimiet overdag en ‘s nachts? Bent u bereid om de suggestie die in het artikel wordt gedaan inzake het gebruik van de matrixborden hierbij te betrekken? Kunt u hierbij een overzicht van de kosten van de diverse maatregelen, zoals de matrixborden, geven?
Dat er op de A2 meer overtredingen worden geconstateerd dan op andere snelwegen past bij de uitzonderlijk hoge verkeersintensiteit van het traject tussen Amsterdam en Utrecht. Slechts een zeer klein deel van de automobilisten op dit traject begaat een overtreding aangezien circa 98% van de automobilisten zich houdt aan de maximumsnelheid.
Zoals ik bij de behandeling van mijn begroting heb aangegeven zet ik mij in om de snelheid op de A2 tussen Amsterdam en Utrecht te harmoniseren. Het aanzetten van de signalering heeft niet mijn voorkeur vanwege de kosten (ca.€ 1,8 Mln.) en doorlooptijd (6–9 maanden) van de realisatie van de maatregelen.
Deelt u de mening dat de inrichting van de A2, met vijf prachtige rijbanen aan iedere kant, zodanig is dat het voldoet aan de kenmerken voor een 130 km/uur weg vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid en dat daarmee de snelheidslimiet zo snel als mogelijk is naar 130 km/uur overdag en ’s nachts dient te gaan? Zo nee, waarom niet?
De afwezigheid van milieuknelpunten, bij een maximumsnelheid onder de 130 km/h, betekent niet in alle gevallen dat de maximumsnelheid ook binnen de normen kan worden verhoogd.
De huidige limieten op delen van de A2 en A4 die afwijken van permanent 130 km/h zijn ingesteld vanwege luchtkwaliteit, geluidsproductie of verkeersveiligheid al dan niet in combinatie met elkaar. Bij de behandeling van mijn begroting heb ik aangegeven dat ik specifiek onderzoek doe naar de mogelijkheden om de snelheid op de A2 en A4 te verhogen. Nog dit jaar verwacht ik u te kunnen informeren over de uitkomsten van de A2 en in de eerste helft van 2016 over de mogelijkheden op de A4.
Kunt u aangeven op welke gronden op (delen van) de A2 er overdag geen 130 km/uur mag worden gereden, mede omdat uit Rijksrapportages blijkt dat Nederland inmiddels voldoet aan de gestelde luchtkwaliteitseisen en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) ook sinds 1 juli 2015 in werking is getreden? Kunt u deze vraag ook beantwoorden voor wat betreft de A4, waar grote delen overdag inclusief een trajectcontrole een limiet hebben van 100 km/uur?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van alle trajectcontroles in Nederland, inclusief de snelheidslimieten die daar overdag en ’s nachts op gelden? Kunt u voor deze trajecten aangeven waarom uit oogpunt van verkeersveiligheid de snelheid niet structureel 130 km/uur is? En kunt u de reden voor trajectcontroles op deze trajecten geven? Op welke wijze is de verkeersveiligheid door middel van trajectcontroles op deze specifieke trajecten gediend? Heeft u cijfers over de verbetering van de verkeersveiligheid op deze trajecten? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer sturen? Zo nee, kunt u dan een nadere onderbouwing van nut en noodzaak van trajectcontroles op deze trajecten geven?
Momenteel is op onderstaande weggedeelten een trajectcontrole actief.
A2 – Holendrecht -Maarssen
100 km/h (Holendrecht – Vinkeveen)
100 km/h en tussen 19.00 en 6.00 uur 130 km/h (Vinkeveen – Maarssen)
A4 – Leidschendam – Zoeterwoude
100 en tussen 19.00 en 6.00 uur 130 km/h.
A10 -Nieuwe Meer – Coentunnel
80 km/h
A12 – Den Haag-Prins Clausplein
80 km/h (stad in)
100 km/h (stad uit)
A13 – Overschie-Kleinpolderplein
80 km/h
A58 – Bergen op Zoom – Roosendaal
120 km/h
N62 – Westerscheldetunnel
100
Zoals aangegeven in mijn brief van 1 juli2 jl. is het doel van trajectcontroles het handhaven van de snelheidslimiet. Snelheidslimieten op autosnelwegen die afwijken van permanent 130 km/h zijn ingesteld vanwege luchtkwaliteit, geluidsproductie of verkeersveiligheid al dan niet in combinatie met elkaar. Dit geldt ook voor trajecten waar permanente controle wordt toegepast.
Een belangrijk criterium voor plaatsing van een trajectcontrole is de mate van overschrijding van de geldende snelheidslimiet. Het effect van een trajectcontrole op de rijsnelheden kan worden geïllustreerd aan de hand van een analyse van Rijkswaterstaat van de invoering van de trajectcontrole op de A2: de gemiddelde rijsnelheid daalde na invoering van de trajectcontrole richting Utrecht in juni 2012 met 8 km/h, ook namen de snelheidsverschillen tussen voertuigen aanzienlijk af. Zoals is benoemd in het onderzoek van de SWOV3 en de TU-Delft4 heeft een afname van de snelheid evenals een reductie van snelheidsverschillen een positief effect op de verkeersveiligheid.
Klopt de stelling dat de reden om de snelheid op diverse trajecten niet verder te verhogen naar de algemene snelheidslimiet van 130 km/uur, inclusief de trajectcontroles die daaraan gekoppeld zijn, niet zozeer te maken heeft met de verkeersveiligheid, maar met bestuurlijke afspraken dan wel milieudoelstellingen? Zo nee, waarom niet en kunt u per trajectcontrole deze stelling nader onderbouwen vanuit verkeersveiligheidsoogpunt? En als dit wel klopt, hoe kunt u dit dan rijmen met de behaalde resultaten in Nederland als het gaat om luchtkwaliteit?
Zoals aangegeven in mijn eerder genoemde brief van 1 juli jl. vormen zowel milieuregelgeving als de verkeersveiligheid de directe aanleiding voor het vaststellen van een lokale snelheidslimiet die afwijkt van de standaard van 130 km/h op autosnelwegen. Trajectcontroles zorgen ervoor dat de geldende limiet ook daadwerkelijk wordt nageleefd. Daardoor dragen trajectcontroles bij aan zowel veiligheids- als milieudoeleinden. De genoemde wegen waarop een trajectcontrole actief is, zijn aanvankelijk ontworpen op een snelheidslimiet van 100 of 120 km/h. Op de A12, A13, N62 A10 is een verhoging van de snelheid naar 130 km/h niet mogelijk in verband met de verkeersveiligheid. Op de andere trajecten is dat wel het geval mits voldaan wordt aan de randvoorwaarden voor milieu.
Deelt u de mening dat de twee principes van «hoe zwaarder de overtreding vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, hoe zwaarder de boete» en «hoe vaker je over de scheef gaat qua verkeersboetes, hoe zwaarder de boete» leidende principes moeten zijn bij de uitwerking van een nieuw boetestelsel? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, welke principes zijn dan wel leidend?
De principes «hoe zwaarder de overtreding vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, hoe zwaarder de boete» en «hoe vaker je over de schreef gaat qua verkeersboetes, hoe zwaarder de boete» zijn tijdens het AO Wegverkeer en verkeersveiligheid van 28 mei 2015 uitgebreid aan de orde gekomen. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarop toegezegd met bovenstaande principes in het achterhoofd naar het huidige boetestelsel te kijken en uw Kamer hierover voor het kerstreces te informeren.
Kennis en procedures van de politie over bedreigingen en huiselijk geweld |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten dat fouten zijn gemaakt in het onderzoek naar bedreigingen van Linda van der Giesen?
Ja.
Hoeveel andere vergelijkbare gevallen zijn bekend waarin mogelijk sprake is van een inschattingsfout omtrent de risico’s voor de slachtoffers?
Het gevraagde aantal vergelijkbare gevallen is niet bekend.
Hoeveel mensen zijn de afgelopen drie jaar slachtoffer geworden van een misdrijf nadat zij al eerder aangifte over bedreiging of huiselijk geweld hadden gedaan bij de politie? Kunt u dit per jaar aangeven?
In 2012 bedroeg het aantal slachtoffers dat door huiselijk geweld om het leven is gekomen 45, in 2013 betrof het 55 slachtoffers en in 2014 is dit aantal gezakt naar 37. Het is niet bekend in hoeveel van deze zaken eerder aangifte was gedaan van bedreiging of huiselijk geweld.
Komen zulke gevallen van inschattingsfouten na aangifte voor door organisatorische problemen na de reorganisatie bij de politie of door te veel prioriteiten en onvoldoende capaciteit of kennis? Hoe verklaart u dan zulke fouten?
Het aantal zaken van huiselijk geweld is fors. In 2014 registreerde de politie ruim 95.000 incidenten. Iedere afzonderlijke zaak vraagt om een adequate reactie van de politie. Bij iedere zaak gaat het om een interpretatie van de feiten en een inschatting van de situatie. Behandeling van dit soort zaken is en blijft mensenwerk. Het is overigens dezelfde menselijke maat die ervoor zorgt dat het in veel zaken goed gaat. Doordat op basis van professionaliteit en ervaring de juiste inschatting wordt gemaakt.
Heeft de politie voldoende mogelijkheden om op te treden tegen mogelijke gevallen van bedreiging en/of huiselijk geweld? Zo nee, is er sprake van ondercapaciteit, onvoldoende prioriteit, onkunde of andere problemen?
De politie heeft voldoende mogelijkheden om op te treden. Naast een directe aanhouding en/of een straat- of huisverbod kan worden gedacht aan het inzetten van de wijkagent, het starten van een opsporingsonderzoek, het bespreken in het Veiligheidshuis en/of het inschakelen van de hulpverlening (voor zowel de pleger als het slachtoffer). In dat kader werkt de politie nauw samen met de Veilig Thuis-organisaties. Zaken worden door de politie doorgezet naar de organisatie Veilig Thuis, worden besproken in het Veiligheidshuis en inmiddels wordt ook binnen het ZSM concept een omgeving gecreëerd waarbij bepaalde zaken van huiselijk geweld (waaronder stalkingszaken) op basis van contextinformatie worden behandeld.
Is er een duidelijk protocol voor bedreigingen? Zo ja, wordt dit adequaat toegepast in de praktijk? Zo nee, hoe zal voortaan beter worden geprotocolleerd als dit soort meldingen dan wel aangiften gedaan worden? Hoe worden deze aangiftes beoordeeld en hoe wordt nader onderzoek verricht?
De politie maakt gebruik van werkinstructies voor Huiselijk Geweld. Deze reiken de politiemedewerkers voldoende handvatten aan voor de uitoefening van hun taak. Ook het Politiekennisnet bevat veel informatie over huiselijk geweld die medewerkers kunnen raadplegen. Ik acht een specifiek protocol dan ook niet nodig. Van elke aangifte wordt een inschatting gemaakt van de ernst en de benodigde opvolging. Dit gebeurt door case-screeners binnen de politie-eenheden. Daarbij wordt gekeken naar de opsporingsmogelijkheden en wordt de urgentie gewogen. Afhankelijk van de aard en ernst van de zaak wordt bepaald welk onderdeel van de politie het opsporingsonderzoek uitvoert. In gevallen waarbij het strafrecht niet aan de orde is dient in ieder geval interventie via de voor dat specifieke geval meest geëigende organisatie plaats te vinden.
Zijn agenten voldoende bijgeschoold voor bedreigingen, stalking en huiselijk geweld? Zo nee, op welke termijn zal dit wel het geval zijn?
De afgelopen tijd zijn veel verbeteringen doorgevoerd op het gebied van scholing. Er is veel aandacht voor professionalisering van agenten. Op dit moment zijn agenten dan ook voldoende geschoold. Ook op andere manieren investeert de politie doorlopend in het op orde brengen en houden van de werkprocessen, waaronder de kwaliteit van het intake- en aangifteproces, om zo de effectiviteit van het politiewerk te verbeteren.
Het bericht dat de Turkse autoriteiten de verzoeken om rechtshulp inzake de kwestie Demmink niet hebben gehonoreerd |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat bij de beantwoording van de eerdere vragen over deze kwestie u aangeeft dat de Turkse autoriteiten hebben laten weten dat in Turkije een onherroepelijke sepotbeslissing is genomen en dat medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken dientengevolge strijdig zou kunnen zijn met het «ne bis in idem»-beginsel? Klopt het voorts dat de aangifte jegens Demmink, op grond waarvan een sepotbeslissing is afgegeven wegens verjaring, zich toespitst op vermeend slachtoffer Mustafa Y., terwijl het Openbaar Miniserie (OM) van het gerechtshof Arnhem de opdracht heeft gekregen ook de zaak van vermeend slachtoffer Osman Nuri B. te onderzoeken?1
Het is juist dat de Turkse autoriteiten in een eerder stadium hebben laten weten dat medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken in deze zaak mogelijk strijdig zouden kunnen zijn met het «ne bis in idem»-beginsel». Over de inhoud van de zaak kan ik, zoals gebruikelijk bij lopende strafrechtelijke onderzoeken, geen mededelingen doen. Mijn streven blijft dat de rechtshulpverzoeken worden uitgevoerd en daartoe stellen de rechter-commissaris, het OM en ik alles in het werk. Ik heb onlangs een constructief telefonisch overleg gehad met de Turkse Minister van Justitie, die mij heeft toegezegd dat de Turkse autoriteiten de zaak opnieuw zullen beoordelen. Ik zal hierover op korte termijn met mijn Turkse ambtgenoot nader spreken.
Deelt u de mening dat het gerechtshof Arnhem met deze opdracht aan het OM er vanuit is gegaan dat het hier twee verschillende zaken betreft? Zo ja, deelt u dan de mening dat de onherroepelijke sepotbeslissing van Turkije slechts voor de zaak Mustafa Y. en niet voor de zaak Osman Nuri B. geldt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de visie dat op grond van het bovenstaande, Turkije alsnog de Nederlandse verzoeken om rechtshulp dient te honoreren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete stappen gaat u nemen zodat Turkije alsnog aan de Nederlandse verzoeken om rechtshulp gaat voldoen?
Zie antwoord vraag 1.
Nu het gerechtshof Arnhem het OM tevens opdracht heeft gegeven bij de Europese instituties na te gaan of Demmink, in het licht van bijvoorbeeld zijn lidmaatschap van het K4-comité, reizen naar Turkije heeft gemaakt, moeten hiervoor Turkse getuigen worden gehoord? Zo ja, maakt deze opdracht van het gerechtshof Arnhem ook deel uit van de Nederlandse verzoeken om rechtshulp?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1–4 aangaf, treed ik niet naar buiten over de inhoud van lopende onderzoeken van strafrechtelijke aard.
Zijn er schriftelijke rechtshulpverzoeken aan Turkije gericht en schriftelijke antwoorden hierop ontvangen? Zo ja, bent u bereid, eventueel vertrouwelijk, inzage te geven in de betreffende rechtshulpverzoeken, alle correspondentie hierover en de reacties van Turkije op deze verzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de advocaat van de slachtoffers inzage gehad in deze verzoeken en antwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het is de taak van het OM om aangevers te informeren over de stand van zaken en dat is gedaan.
Wat is u bekend over het feit dat één van de belangrijkste in opdracht van het gerechtshof Arnhem te horen getuigen, de Turkse politieman Mehmet Korkmaz, die heeft verklaard indertijd het jongetje Mustafa Y. in Demmink’s hotel te hebben afgeleverd, recent is omgekomen bij een mysterieus auto-ongeluk?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat usb-sticks gestolen zijn bij een inbraak bij een officier van justitie |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ja, ik verwijs naar het persbericht van het parket Rotterdam van 14 augustus 2015.2
Deelt u de mening dat usb-sticks die gebruikt worden door de politie en het openbaar ministerie (OM) altijd zodanig beveiligd dienen te zijn dat niemand behalve de eigenaar toegang heeft tot de opslagen informatie? Zo nee, waarom niet?
Dit hangt af van het rubriceringsniveau van de informatie. Alleen voor gerubriceerde informatie gelden beveiligingsmaatregelen en de aard van de beveiligingsmaatregelen is afhankelijk van het rubriceringsniveau. Werken met usb-sticks wordt zo veel als mogelijk voorkomen door medewerkers beveiligde voorzieningen te bieden, zoals telewerken, mobiele telefoons en tablets. Zaaksinformatie behoort tot de categorie bijzondere informatie die gerubriceerd is. Leidend zijn de rubriceringen uit het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013). Zowel het OM als de politie heeft het beleid dat de zaaksinformatie uitsluitend op beveiligde, door de eigen organisatie verstrekte, usb-sticks geplaatst mag worden. De medewerker stelt daarbij zelf de beveiligingscode in en dient terughoudend ter zijn met het plaatsen van informatie op de stick.
Waarom waren de gestolen usb-sticks niet net zoals de werktelefoon extra beveiligd?
Per abuis is de informatie op onbeveiligde usb-sticks gezet.
Hoeveel usb-sticks die niet extra beveiligd zijn zoals de richtlijn voorschrijft worden op dit moment door het OM gebruikt?
Dat is niet te zeggen. De richtlijn van het OM schrijft voor dat gerubriceerde informatie alleen op beveiligde usb-sticks wordt geplaatst.
Bent u bereid per direct maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat alle usb-sticks die nu door het OM gebruikt worden, beveiligd zijn? Zo nee, waarom, niet?
Dergelijke maatregelen zijn niet aan de orde, omdat niet alle bij het OM aanwezige informatie zodanig is gerubriceerd dat beveiligde usb-sticks gebruikt moeten worden.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat vertrouwelijke gegevens bij verlies of diefstal van usb-sticks in de toekomst kunnen uitlekken?
Het uitlekken van vertrouwelijke gegevens bij verlies en diefstal is niet helemaal te voorkomen. Het naleven van de voorschriften blijft mensenwerk en is een verantwoordelijkheid van de individuele medewerker en de hoofden van parketten/dienstonderdelen van het OM. Uiteraard zijn de geldende regels naar aanleiding van dit incident nogmaals onder de aandacht van de medewerkers gebracht.
De gewelddadige dood van een vrouw uit Waalwijk |
|
Marith Volp (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «De politie had Linda van der Giesen moeten beschermen»1 en «Moord op Linda van der Giesen»?2
Ja. Het betreft hier een vreselijke zaak en met de politie en het bevoegd gezag betreur ik hoe dit gelopen is.
Deelt u de mening van de voorzitter van Stichting Zijweg dat aangiftes vaker terzijde worden geschoven? Zo ja, over welke gegevens beschikt u? Zo nee, waarom niet?
Per jaar worden er ruim 95.000 incidenten op het terrein van huiselijk geweld geregistreerd door politie. Er wordt jaarlijks circa 25.000 keer aangifte gedaan van huiselijk geweld. Van elke aangifte wordt een inschatting gemaakt van de ernst en de benodigde opvolging. Dit gebeurt door case-screeners binnen de politie-eenheden. Daarbij wordt gekeken naar de opsporingsmogelijkheden en wordt de urgentie gewogen, urgente zaken worden met voorrang opgepakt. Het zijn, zo blijkt, vaak complexe zaken, waarbij signalen niet altijd eenduidig te interpreteren zijn.
Deelt u de suggestie van de genoemde voorzitter dat het slachtoffer in de vrouwenopvang had moeten worden opgenomen en dat dat niet gebeurd is te maken zou kunnen hebben met het terugbrengen van het aantal opvangplaatsen ten gevolge van bezuinigingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wij delen deze opvatting niet. Het Rijk heeft niet bezuinigd op de vrouwenopvang. De afgelopen jaren zijn er juist extra middelen toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering opvang. Sinds 1 januari 2015 wordt voor deze uitkering een nieuw verdeelmodel ingevoerd, met als doel de uitkering in stappen in overeenstemming te brengen met de zorgzwaarte in de regio. Gemeenten staan er gezamenlijk voor in dat er in het geval van acute dreiging altijd opvang beschikbaar is. Daarvoor vormen de vrouwenopvangcentra in Nederland met elkaar een stelsel van veilige opvang voor alle slachtoffers van huiselijk geweld. Zij hebben daartoe onderlinge afspraken gemaakt. In geval van ernstige bedreiging zoekt de vrouwenopvang een veilige opvangplek, waar dan ook in Nederland. Dit geldt ook voor slachtoffers van eer gerelateerd geweld, mannelijke slachtoffers van mensenhandel, waarvoor landelijk toegankelijke en specialistische opvangplekken zijn ingericht.
Hoe heeft de capaciteit (uitgedrukt in aantallen fte’s) van de politie in het algemeen en die van de (zeden-) recherche in het bijzonder zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld?
De recherchecapaciteit is gestegen van 8.500 fte in 2002 naar 14.000 fte op dit moment. De formatie voor zedenzaken is de afgelopen jaren op sommige plekken in het land gelijk gebleven en op andere plekken gegroeid. Bij het inrichten van de Nationale Politie is voor Zeden in totaal circa 767 fte vastgesteld, inclusief 150 fte specifiek voor kinderpornozaken.
Hoe heeft in de afgelopen tien jaar het aantal meldingen of aangiften van bedreiging of stalking door (ex-)partners zich ontwikkeld?
Een overzicht van de afgelopen tien jaar kan ik u niet geven, omdat politie pas sinds enkele jaren met het landelijke registratiesysteem «Basisvoorziening Handhaving» (BVH) werkt. Het aantal aangiften van bedreiging bedroeg in 2013 3.645. In 2014 is dit aantal met ruim 300 gezakt naar 3.319. Bij de aangiften van stalking is sprake van een lichte stijging in de afgelopen jaren van 1.011 aangiften in 2013 naar 1.027 aangiften in 2014.
Is er verband tussen de capaciteit bij de politie, in het bijzonder bij de recherche, en het niet opstarten van opsporingsonderzoeken? Zo ja, welk verband is dat? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard is het in algemene zin zo dat er meer opsporingsonderzoeken kunnen worden gedaan als er meer capaciteit is. Politiecapaciteit is in die zin altijd schaars en prioriteren nodig. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 voor een uiteenzetting over de gehanteerde werkwijze in het geval van aangifte huislijk geweld.
Acht u het mogelijk dat het onvoldoende gevolg geven door de politie aan een melding of aangifte van bedreiging of stalking te maken kan hebben met onvoldoende kennis over, danwel een gebrek aan, inschattingsvermogen bij de politie over hoe om te gaan met deze misdrijven? Zo ja, deelt u de mening van de genoemde voorzitter dat een protocol voor meldingen van huiselijk geweld en bedreigingen dit zou kunnen voorkomen? Zo ja, hoe gaat u bevorderen dat dit protocol er komt? Zo nee, waarom niet?
Huiselijk geweldszaken, en zeker de zaken van bedreiging of stalking, zijn vaak complexe zaken. Signalen zijn niet altijd direct te herkennen en ook niet altijd te koppelen aan (strafbare) feiten. Iedere zaak is anders en vraagt maatwerk. De politie maakt gebruik van werkinstructies voor Huiselijk Geweld. Deze reiken de politiemedewerkers in beginsel voldoende handvatten aan voor de uitoefening van hun taak. Ook het Politiekennisnet bevat veel informatie over huiselijk geweld die medewerkers kunnen raadplegen. Ik acht een aanvullend protocol dan ook niet nodig.
Kunt u indien lopend onderzoek naar deze zaak de beantwoording van (enige van) bovenstaande vragen in de weg staat, die vragen na afronding van dat onderzoek beantwoorden?
Het lopende onderzoek staat de beantwoording van bovenstaande vragen niet in de weg.
Herinnert u zich eerdere Kamervragen over problemen bij de behandeling van aangiftes waaronder vragen over de behandeling van aangiften van zedenmisdrijven door de politie?3
Ja.
Ziet u aanleiding voor een onderzoek naar de wijze waarop er door de politie wordt omgegaan met aangiftes van misdrijven waarbij er sprake is van extra kwetsbare slachtoffers en waarbij de verklaring van die slachtoffers doorgaans van groot belang is voor de opsporing, zoals in het geval van bedreiging, stalking, huiselijk geweld of seksuele misdrijven? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Om de redenen die ik heb genoemd in antwoord op vraag 7 zie ik geen aanleiding voor een onderzoek. Overigens werkt de politie de komende jaren aan een nog betere omgang met kwetsbare slachtoffers in het kader van de implementatie van de Wet Minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers (voorstel van wet 3 juli 2014). Deze wet komt voort uit een implementatie van de Europese Richtlijn Minimumnormen. Een onderdeel van de implementatieopgave is het instrument «Individuele Beoordeling van slachtoffers», ter voorkoming van herhaald slachtofferschap en secundaire victimisatie. De kern hiervan is dat bij elk contact tussen politie en slachtoffer gekomen moet worden tot een individuele beoordeling van beschermingsbehoeften. De nieuwe richtlijn verandert het handelingsperspectief van de politie; daar waar nu nog de focus ligt op het opsporen en vaststellen van strafbare feiten, zal de veiligheid en correcte bejegening van het slachtoffer een prominentere rol gaan spelen.
Het onderzoek dat gedaan is naar de gang van zaken rond de presentatie van een professor m.b.t. de ramp met de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u het politieonderzoek, waarop de brief van 10 juni van de korpschef van de nationale politie, de heer Bouman gebaseerd is, openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Mede naar aanleiding van uw vragen en vier verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), die inmiddels zijn ontvangen, heeft de politie de mogelijke openbaarmaking van het onderzoek bezien. De politie ziet geen bezwaren tegen openbaarmaking van grote delen van het onderzoek. Enkele onderdelen kunnen niet openbaar worden gemaakt in verband met de bescherming van persoonsgegevens van personen die bij het onderzoek zijn betrokken. Verder zullen foto’s uit het onderzoek niet openbaar worden gemaakt onder andere ter voorkoming van de onevenredige benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken personen, zoals nabestaanden. Momenteel beziet de politie de stukken op deze onderdelen. Zodra dit is afgerond, deel ik met u het geanonimiseerde feitenonderzoek.
Indien dit onderzoek – dat geen strafrechtelijk onderzoek is en ook nooit zo bedoeld is – niet openbaar wordt, kunt u dan aangeven waarom het in het belang van de staat zou zijn ingevolge artikel 68 van de Grondwet, om het niet openbaar te maken?
Zie antwoord vraag 1.
In welke andere staten, behalve Noord Korea, is het gebruikelijk onderzoek naar iemand te doen voor iets dat een relatie heeft met het werk, en de persoon in kwestie te weigeren inzage te geven in het rapport? Wilt u professor Maat onmiddellijk inzage geven in het rapport en hem daarbij geen geheimhouding opleggen?
Het feitenonderzoek is uitgevoerd door de politie. De politie zal professor Maat inzage verstrekken in het feitenonderzoek en hem daarbij geen geheimhouding opleggen. Bij de verstrekking van het feitenonderzoek aan professor Maat kan overigens geen inzage in die gegevens worden geboden die betrekking hebben op persoonsgegevens van andere betrokkenen in het onderzoek, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2. Op 4 september jongstleden heeft ook een gesprek plaatsgevonden tussen de politiechef van de Landelijke Eenheid en de heer Maat over het feitenonderzoek.
Onderschrijft de leiding van het Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) de conclusies van het onderzoek?
Het LTFO valt in de Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) MH17 onder de verantwoordelijkheid van de Algemeen Commandanten. Op basis van het feitenonderzoek heeft de Algemeen Commandant het feitenrelaas opgesteld. De korpschef heeft vervolgens na interne beraadslagingen en op basis van het eerdergenoemde feitenrelaas vanuit zijn verantwoordelijkheid conclusies getrokken. Die heeft hij aan mij per brief op 10 juni 2015 kenbaar gemaakt (deze brief is al in uw bezit).
Wat waren de conclusies van het politieonderzoek? Kunt u die openbaar maken en wie heeft die conclusies getrokken? Werden die conclusies gedragen door het LTFO? Zo ja, op welke datum?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke datum is het politieonderzoek, waarop de heer Bouman zich baseert in zijn brief op 10 juni, 2015, afgerond en aan hem aangeboden?
De politie heeft mij als volgt geïnformeerd: Het intern feitenonderzoek is afgerond op 4 juni 2015. Op 5 juni 2015 heeft de leiding van het onderzoeksteam het feitenonderzoek overhandigd aan de Algemeen Commandanten SGBO MH17. Op basis van dit onderzoek hebben de Algemeen Commandanten een feitenrelaas opgesteld. Dit relaas heeft de politiechef Landelijke Eenheid op 9 juni 2015 naar de korpsleiding gestuurd. De korpschef heeft mij per brief van 10 juni op de hoogte gesteld van zijn conclusies.
Klopt het dat het politieonderzoek gebaseerd is op getekende verklaringen van mensen die in het kader van dit onderzoek gehoord zijn? Zo ja, wie heeft recht op inzage in de getekende verklaringen?
Het intern feitenonderzoek is opgebouwd uit afzonderlijke rapporten. Een deel van deze rapporten bevat verslagen van gesprekken met getuigen. Deze gespreksverslagen zijn in de vorm van verklaringen in het intern feitenonderzoek opgenomen. Deze verklaringen zijn, als onderdeel van het feitenonderzoek, op 5 juni overhandigd aan de Algemeen Commandanten SGBO MH17. De betrokkenen hebben recht op inzage in hun eigenverklaring en dit bij gelegenheid van de ondertekening gehad. Daarnaast zullen grote delen van het feitenonderzoek (inclusief alle verklaringen) geanonimiseerd openbaar worden gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 1, 2 en 8.
Kunt u, indien mogelijk met naam en/of functie, aangeven wie er gehoord zijn door de onderzoekers en wanneer? Kunt u per persoon aangeven wanneer ieder haar/zijn verklaring getekend heeft?
Op 4 juni zijn alle verklaringen voorgelegd ter ondertekening aan de personen die in het onderzoek gehoord zijn. Die verklaringen zijn op latere momenten getekend. Onderstaand treft u per gehoorde functionaris gedetailleerde informatie aan:
Hoeveel en welke verklaringen zijn pas getekend (en mogelijk aangevuld en veranderd) nadat de heer Bouman een brief over het rapport geschreven had?
De verklaringen zijn op 4 juni 2015 door de onderzoekers aan de getuigen verstrekt met het verzoek deze te ondertekenen. Alle verklaringen zijn later, na overhandiging van het intern feitenonderzoek aan de Algemeen Commandanten en na het opmaken van het feitenrelaas door de Algemeen Commandanten, door de getuigen ondertekend en voorzien van eventuele opmerkingen en aanvullingen.
De Algemeen Commandanten besloten om, gelet op het belang om op korte termijn helderheid te geven over deze zaak, het feitenrelaas naar de korpsleiding te sturen voordat de verklaringen waren getekend. De opmerkingen en aanvullingen waren echter niet van dusdanige aard dat het feitenrelaas en de conclusies moesten worden herzien.
Is het afleggen van een valse verklaring strafbaar in dit soort onderzoek? Zo ja, op basis van welke wet en welke straf staat daar op?
Het afleggen van een valse verklaring is als zodanig niet strafbaar. Het onder ede opzettelijk onjuist verklaren is wel strafbaar (artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht). In het onderhavige geval betrof het een intern feitenonderzoek waarbij niet onder ede werd verklaard.
Hoeveel mensen hebben hun verklaring getekend nadat de heer Bouman zijn brief geschreven had en hebben nog wijzigingen aangebracht in hun concept-verklaring?
Alle getuigen hebben opmerkingen of aanvullingen gegeven op de gespreksverslagen. Zie ook het antwoord op vraag 8. Hoewel de verklaringen zijn getekend na 10 juni, waren deze opmerkingen of aanmerkingen niet van dusdanige aard dat deze tot een herziening van de conclusies van de korpschef noopten.
Herinnert u zich dat u in het plenaire debat op 23 april aan de Kamer meedeelde dat met externe deskundigen afspraken zijn gemaakt over het delen van informatie met derden, dat toelaatbaar is geacht dat men met vakgenoten vanuit professioneel perspectief informatie mag delen over vakinhoudelijke kwesties, maar dat men zich daarbij onthoudt van zaken die buiten de eigen expertise liggen en dat dit ook ten tijde van het onderzoek naar de ramp met de MH17 stellig is benadrukt?
Ja.
Hoe verhoudt voorgaande bewering zich tot de conclusie uit het politieonderzoek dat er geen afspraken waren?
Zoals ik in het debat van 23 april 2015 aangaf, heeft de politie afspraken gemaakt met externe LTFO-deskundigen. Uit het feitenonderzoek is gebleken dat deze afspraken alleen voor de groep odontologen zijn opgesteld. Wel zijn zowel de interne als externe LTFO-medewerkers mondeling gebrieft over het gebruik van beeldmateriaal, voorafgaand aan de werkzaamheden in Hilversum.
Zoals bleek uit de brief van de korpschef aan mij van 10 juni 2015 ontbreekt het binnen het LTFO aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen en het vrijgeven en gebruik van (beeld)materiaal afkomstig uit de werkprocessen van het LTFO. Het is in de jarenlange gegroeide werkprocessen en gewoonten van het LTFO gebruikelijk om aan vakgenoten lezingen te geven.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft de korpschef opdracht gegeven aan het LTFO om formele afspraken te maken over de samenwerking met derden ten behoeve van het LTFO, het geven van presentaties en het gebruiken van foto’s van rampen en slachtoffers voor vakgenoten met een leerdoel. Voor een ieder moet voortaan volstrekt helder zijn wat wel en niet is toegestaan.
Daarnaast dient een expliciete afweging gemaakt te worden tussen het belang van de slachtoffers en nabestaanden enerzijds en het belang van educatie en doorontwikkeling van deze voor het werk van het LTFO belangrijke vakgebieden anderzijds. Daarbij moet ook de vraag aan de orde zijn in welke gevallen toestemming van de nabestaanden verkregen dient te zijn alvorens bepaald materiaal gebruikt kan worden.
Wie heeft u wanneer meegedeeld dat er afspraken gemaakt zijn met deskundigen en dat die ten tijde van het onderzoek naar de ramp met de MH17 stellig benadrukt zijn?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven welke afspraken ten tijde van het onderzoek naar de ramp met de MH17 stellig zijn benadrukt, wanneer dat gebeurd is en ten overstaan van wie?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u voor elk van de presentaties, die in de brief van de heer Bouman genoemd worden, aangeven, wanneer zij gegeven zijn, wie er in het publiek zat, wie de presentatie gaf (eventueel alleen de functie van de persoon), of er toestemming gevraagd was en verkregen en of er bij afwezigheid van toestemming, ook een sanctie is opgelegd aan de persoon, die de presentatie gaf?
Er zijn diverse presentaties gegeven naar aanleiding van de ramp met vlucht MH17. In de brief van de korpschef worden er zeven genoemd. In het intern feitenonderzoek hebben getuigen in totaal elf presentaties genoemd. Van deze presentaties kan op basis van het intern feitenonderzoek niet in alle gevallen worden vastgesteld wanneer ze zijn gegeven en hoeveel en welke toehoorders bij deze presentaties aanwezig waren.
De heer Maat heeft zes presentaties gegeven over het identificatieproces MH17. Voor deze presentaties heeft de heer Maat geen toestemming gevraagd.
Een vakgenoot (forensisch antropoloog), als forensische expert werkzaam binnen het MH17 onderzoek, heeft met toestemming van het hoofd LTFO begin februari 2015 in een besloten vergadering een presentatie over het identificatieproces gegeven aan ca. 30 leden van de Nederlandse Vereniging van Fysische Antropologie.
Een tandarts, als odontoloog werkzaam binnen het MH17 onderzoek, heeft drie presentaties gegeven over het identificatieproces MH17 aan vakgenoten. Op basis van het intern feitenonderzoek is niet bekend of hier toestemming voor is gevraagd. Het betreft:
In het feitenonderzoek heeft het operationeel hoofd LTFO verklaard dat hij meerdere presentaties over het identificatieproces MH17 heeft gegeven, waarvan hij er twee concreet benoemt:
Zijn er ook andere presentaties gegeven, bijvoorbeeld na de presentatie in Maastricht?
Zie antwoord vraag 16.
Wie heeft de foto’s van de presentatie van professor Maat aan hem gegeven?
De foto’s zijn voor een deel afkomstig van een presentatie van een collega-forensisch expert en voor een ander deel afkomstig van een SD-card die door het LTFO ter beschikking is gesteld aan de heer Maat voor educatieve en identificatie doeleinden.
Dit is niet zorgvuldig uitgevoerd. Dat is de reden dat de politie heeft besloten om formele afspraken te maken over het geven van presentaties en het gebruiken van foto’s van rampen en slachtoffers voor vakgenoten met een leerdoel.
Waren de foto’s, die aan professor Maat ter beschikking gesteld zijn, geanonimiseerd?
De foto’s die aan professor Maat beschikbaar zijn gesteld, waren niet geanonimiseerd. Op de foto’s die hij voor zijn presentatie gebruikte, heeft de heer Maat specifieke onderdelen onzichtbaar gemaakt, zoals de zogenaamde Post Mortem-nummers (PM-nummers). In enkele gevallen was het PM-nummer nog wel leesbaar, maar deze specifieke nummers waren niet herleidbaar tot slachtoffers.
Was identificatie van het enige identificeerbare slachtoffer mogelijk vanwege herkenning of omdat er een nummer staat, dat slechts via een vertrouwelijke en beschermde database gekoppeld kan worden aan de naam van een slachtoffer?
Identificatie was – achteraf en alleen door onderzoekers van het LTFO – mogelijk door vergelijking van de gepresenteerde foto met de originele foto. Deze foto kon gekoppeld worden aan de naam van een slachtoffer via een vertrouwelijke en beschermde database die alleen toegankelijk is voor de onderzoekers van het LTFO.
Hoe verhoudt de disciplinaire actie tegen professor Maat vanwege uitlatingen in een besloten omgeving zich tot de afwezigheid van soortgelijke maatregelen na publieke uitspraken van een voormalig Minister over een mondkapje in een publieke talkshow?
Nadat bekend werd dat professor Maat een presentatie had gegeven die toegankelijk was voor meer mensen dan de beoogde doelgroep, dat hij daarvoor beeldmateriaal van slachtoffers gebruikte en dat hij bovendien zaken heeft besproken die buiten het vakgebied van de forensische antropologie vallen, is de samenwerking met professor Maat in het onderzoek van MH17 door de politie opgeschort.
Na de uitkomsten van het interne onderzoek heeft de korpschef vervolgens bepaald dat de samenwerking met professor Maat in dit identificatieproces werd beëindigd.
Het effect van het handelen van professor Maat, de gevoelens van de nabestaanden en alle media-aandacht, leidde tot deze beëindiging.
Het neemt niet weg dat ik herhaal dat professor Maat een uitstekende staat van dienst heeft op het gebied van forensische antropologie. In de afgelopen vijftien jaar is hij met zijn uitzonderlijke expertise van grote waarde geweest bij complexe identificatieonderzoeken door het LTFO. Op 23 september aanstaande zit ik met de heer Maat om tafel. In voorkomende gevallen bij grootschalige en complexe identificaties wordt niet uitgesloten dat opnieuw een beroep zal worden gedaan op de expertise van professor Maat. Wij hopen dat hij dan bereid is om een bijdrage te leveren. Dit zal ik hem in ons gesprek ook overbrengen.
Kunt u deze vragen een voor een, precies en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Nee. Het afstemmingsproces heeft meer tijd gevergd.
Het negeren van een uitspraak van de Reclame Code Commissie |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is u bekend dat in het weekend van 8 augustus 2015 langs een aantal stranden van de Nederlandse kust een vliegtuigje heeft gevlogen met een reclamebanner voor een erotische website? Wat vindt u van dergelijke reclame op stranden, waar ook veel kinderen zijn?
Ja. Ik heb er begrip voor dat niet iedereen een dergelijke reclame kan waarderen. Tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat het in beginsel is toegestaan om voor de betreffende dienst in de openbare ruimte reclame te maken.
Kunt u bevestigen dat de reclame-uiting in Katwijk onder de reikwijdte van de Stichting Reclame Code valt? Gelden bijzondere regels voor reclame op vliegtuigbanners?
Bij de Stichting Reclame Code (SRC) kunnen klachten worden ingediend tegen reclame-uitingen, ook als deze op een vliegtuigbanner staan. De Reclame Code Commissie toetst vervolgens of de betreffende uiting voldoet aan de regels uit de Nederlandse Reclame Code. Deze Code bepaalt onder meer dat reclame niet in strijd mag zijn met de wet, de waarheid, de goede smaak en het fatsoen. Dit geldt voor alle reclame-uitingen, dus ook voor reclame op vliegtuigbanners. De Code bevat geen bijzondere regels die alleen voor vliegtuigbanners gelden.
Kent u de uitspraak van de Reclame Code Commissie van 7 juli 2015 naar aanleiding van een klacht van Dinand Woesthoff met betrekking tot een vergelijkbare reclame-uiting op een billboard voor deze zelfde website? Hoe wordt deze uitspraak gehandhaafd?
Ja.
De SRC heeft een aparte afdeling Compliance die nagaat of adverteerders een uitspraak opvolgen. Naar aanleiding van de uitspraak van 7 juli 2015 heeft de betreffende adverteerder de SRC schriftelijk laten weten de betreffende uiting niet meer op dergelijke wijze te zullen gebruiken. De betreffende billboardreclame is verwijderd.
Indien een adverteerder geen gevolg geeft aan een uitspraak van de Reclame Code Commissie, wordt deze geplaatst op de non-compliant lijst op de website van de SRC.
Hoe kan het dat een bedrijf dat voor een bepaalde reclame-uiting op de vingers is getikt een vergelijkbare reclame-uiting opnieuw kan doen?
De Commissie beoordeelt naar aanleiding van een klacht van geval tot geval of een reclame-uiting voldoet aan de regels. De reclame-uiting op de door u bedoelde vliegtuigbanner betrof een andere uiting dan die in de uitspraak van
7 juli 2015 is beoordeeld.
Ik heb van de SRC begrepen dat over de reclame op de vliegtuigbanner bij de SRC is geklaagd. Naar aanleiding van deze klachten zal de Reclame Code Commissie beoordelen of deze uiting al dan niet in strijd is met de regels uit de Nederlandse Reclame Code. De uitspraak zal zoals gebruikelijk op de website van de SRC worden gepubliceerd.
Zijn de huidige instrumenten om ongeoorloofde reclame aan te pakken naar uw mening voldoende om herhaalde ongeoorloofde reclame te voorkomen?
Gelet op het hoge percentage adverteerders dat een uitspraak opvolgt (96%), acht ik de huidige instrumenten voldoende. In geval van een herhaalde overtreding kan de Reclame Code Commissie besluiten om een uitspraak onder de aandacht van een breed publiek te brengen door de uitspraak als een Alert (via een persbericht) te verspreiden. Er moet dan wel sprake zijn van een soortgelijke uiting en soortgelijke overtreding.
Compliance kan ook worden bereikt door medewerking van de bij de zelfregulering aangesloten media waarin de reclame is verschenen. Zo worden radio en tv-commercials in geval van een overtreding niet meer uitgezonden.
Deelt u de mening dat het huidige stelsel van behandelen van reclameklachten het soms aantrekkelijk kan maken om expres ongeoorloofde reclame-uitingen te doen, om zo extra publiciteit te genereren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om dit minder aantrekkelijk te maken?
Vooropgesteld zij dat voor het maken van reclame in Nederland geen voorafgaande goedkeuring of toestemming nodig is. Het doel van reclame is over het algemeen om zoveel mogelijk aandacht te genereren voor het aangeboden product of de dienst. Vanzelfsprekend moet dit binnen de bestaande regelgeving gebeuren.
Het huidige klachtensysteem biedt partijen voldoende mogelijkheid om op laagdrempelige en kosteloze wijze hun ongenoegen te uiten over een reclame-uiting.
Het bericht dat een geflitste buitenlandse bestuurder vaak vrijuit gaat (vervolgvragen) |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op mijn vragen van 8 mei 2015 over het bericht «Geflitste buitenlandse bestuurder gaat vaak vrijuit»?1
Ja.
Kunt u aangeven wanneer de overige acht EU-lidstaten die gehouden waren aan de deadline van 6 mei 2015, maar de CBE-richtlijn2 nog niet hebben geïmplementeerd, hier nu eindelijk toe overgaan? Betekent dit ook dat tot die tijd de Nederlandse overheid geen medewerking zal verlenen aan het beboeten van Nederlandse kentekenhouders voor overtredingen uit de CBE-richtlijn in die acht betreffende EU-landen die de richtlijn nog niet hebben geïmplementeerd?
Een richtlijn is verbindend voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is. Een richtlijn die in werking is getreden, dient door elke lidstaat geïmplementeerd te worden in haar nationale rechtsorde. Indien blijkt dat een lidstaat niet binnen de opgegeven implementatietermijn is overgegaan tot omzetting van een bepaalde richtlijn, beschikt de Commissie over ingrijpende middelen om deze lidstaat te verplichten tot omzetting door de vraag om informatie, de klacht, de ingebrekestelling, het met redenen omkleed advies en tot slot de procedure voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. De Europese Commissie heeft hier het primaat van toezicht en controle en oefent deze controle ook uit.
Wanneer een land de CBE richtlijn nog niet geïmplementeerd heeft, kunnen ook geen kentekengegevens worden opgevraagd ten behoeve van het opleggen van boeteoplegging voor onder andere Nederlandse kentekenhouders. Dit sluit uiteraard niet uit de verstrekking van kentekengegevens op basis van andere wettelijke verplichtingen.
Bent u bekend met de huidige situatie op de wegen in Frankrijk met wegblokkades van Franse boeren die Nederlandse vervoerders en automobilisten onnodig duperen en het onacceptabele wegkijken van de Franse gendarmerie bij het plunderen van Nederlandse vrachtwagens? Bent u bereid, zo lang deze acties duren, om het Nederlands kentekenregister tijdelijk te sluiten voor de Franse kentekenautoriteit, zodat er gedurende deze onbezonnen actieperiode geen boetes aan Nederlandse automobilisten en chauffeurs kunnen worden opgelegd? En wilt u hier ook eventuele boetes opgelegd door de Franse inspectie in het kader van de rij- en rusttijdenregelgeving bij betrekken?
De wegblokkades van boeren in Frankrijk zijn inmiddels opgeheven. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft op 29 juli jl. een brief gestuurd aan de Franse Minister van Landbouw waarin de zorgen zijn geuit over de situatie (Kamerstuk 2015D29492). Zowel juridisch als ook inhoudelijk zag en zie ik geen grondslag om tijdelijk de toegang tot het kentekenregister te sluiten voor de Franse kentekenautoriteit. Het afsluiten van het kentekenregister zou in strijd zijn met de Europese wettelijke verplichtingen.
Deelt u de mening dat het totaal onrechtvaardig is dat slechts voor vier lidstaten boetes voortkomende uit de CBE-richtlijn kunnen worden geïnd? Wat betekent het feit dat deze boetes niet of nauwelijks geïnd kunnen worden voor de verkeersveiligheid? Is het niet onwenselijk dat er tot op heden geen uitspraken kunnen worden gedaan over de consequenties voor de verkeersveiligheid? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid is moeilijk meetbaar wat het aandeel van een concreet handhavingsmiddel is voor de verkeersveiligheid ten opzichte van andere middelen, zoals voorlichting, de inrichting van de weg en techniek. Verbetering van verkeersveiligheid bestaat altijd uit meerdere middelen en factoren, het opleggen van boetes maakt daar deel van uit.
Boetes worden nu al geïnd door boeteoplegging na staandehoudingen, dit geldt ook voor de feiten zoals genoemd in de CBE richtlijn. Door de hoge technische complexiteit is directe aansluiting van alle landen die de richtlijn geïmplementeerd hebben niet reëel. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 en 3 van eerder door u gestelde vragen.3
Kunt u, gezien uw antwoord op vraag 3 van mijn eerdere schriftelijke vragen, de Kamer een overzicht doen toekomen met concrete cijfers van de handhavingsinzet en inningsresultaten van de handhaving buiten automatische kentekenplaatherkenning (staandehoudingen) op niet-Nederlandse kentekenhouders uit de EU voor de jaren 2014 en 2015 (tot 1 juli)?
Ten aanzien van de staandehouding van niet-Nederlandse kentekenhouders zijn geen concrete cijfers beschikbaar. Doorgaans wordt bij een staandehouding alleen de nationaliteit van de bestuurder geregistreerd. Deze cijfers geven dus geen inzicht in de vraag wat het land is waar het kenteken is geregistreerd.
Waarom is de inning van boetes naar aanleiding van verkeersovertredingen in het kader van de CBE-richtlijn door niet Nederlandse kentekenhouders uit de EU, waarbij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) nog niet tot automatische inning is overgegaan (dus buiten Frankrijk, België, Duitsland en Luxemburg), nog niet geregeld? Wat is ervoor nodig om de inning van deze boetes voor alle overige EU-lidstaten ook daadwerkelijk te realiseren? Welke instantie is aan zet om dit te regelen? Welke kosten zijn er gemoeid met de implementatie hiervan per land? Kunt u hierbij uw antwoord op vraag 2 van mijn eerdere schriftelijke vragen nader uitwerken?
Per nieuw aan te sluiten land is het nodig om de nummerplaatherkenningssoftware van elk digitaal handhavingsmiddel aan te passen. Dit betekent dat elke aanbieder van digitale handhavingsmiddelen per soort flitspaal, trajectcontrolesysteem en de mobiele radarsets de software zodanig moet aanpassen dat een kenteken als kenteken uit een bepaald land kan worden herkend. Dit gebeurt op basis van specifieke kenmerken van de nummerplaat, waarbij per land soms meerdere types nummerplaten worden gebruikt. Daarbij is het nu nog niet mogelijk om de landcodering uit te lezen. Vervolgens moeten naam- en adresgegevens uit andere landen geautomatiseerd verwerkt kunnen worden. Hierbij speelt onder andere een rol dat de opmaak van adressen verschilt, soms niet met huisnummers wordt gewerkt, andere diakritische tekens worden gebruikt en namen anders worden geregistreerd. Wanneer een component verschilt, betekent dit wijzigingen in de automatisering voor de meeste betrokken uitvoeringsorganisaties, te weten CJIB, OM, politie en RDW. In navolging daarvan moeten de helpdeskfuncties, de afhandeling van beroepen en verzetten en de mondelinge en schriftelijke communicatie in vervolgcorrespondentie worden opgezet. De aansluiting per land is een keteninspanning, waarbij het noodzakelijk is dat alle ketenpartners hun systemen volledig kunnen aanpassen om een nieuwe aansluiting mogelijk te maken.
Bij aansluiting van de huidige landen, waar Luxemburg overigens nog niet bij hoort, maar wel Zwitserland, konden de kosten relatief gezien worden beperkt, omdat de correspondentie met kentekenhouders al in de talen Engels, Duits en Frans werd gevoerd op grond van eerdere bilaterale afspraken. Nieuw aan te sluiten landen gebruiken over het algemeen een andere taal, waardoor vertaalkosten aanzienlijk zullen stijgen. Op dit moment wordt onderzocht wat de implementatiekosten zijn.
Klopt de stelling van de leden van de VVD-fractie dat staandehoudingen met directe verplichting tot betaling gelet op de uitspraak van de Raad van State inzake een Poolse Chauffeur3 ook niet mogelijk is, omdat er sprake is van een gemeenschappelijke EU-regeling (de CBE-richtlijn zelf) en indirecte discriminatie daarmee niet is toegestaan? Zo ja, hoe wordt dan de inning vormgegeven om te voorkomen dat deze overtredingen zonder enige vorm van betaling begaan kunnen worden en daarmee feitelijk onbestraft blijven? Zo nee, hoe is de inning nu concreet geregeld voor alle niet-Nederlandse kentekenhouders uit de EU-lidstaten? Kunt u uw antwoord ondersteunen met concrete cijfers voor 2014 en 2015 (tot 1 juli)? Kunt u bij uw antwoord de volgende passage uit de nota naar aanleiding van het verslag inzake de Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA154 betrekken: «Met name in het geval van motorrijtuigen die buiten Nederland geregistreerd zijn en waarvan de Nederlandse autoriteiten geen toegang hebben tot de informatie van de buitenlandse registers, resteren geen andere opties dan het handhaven van de tolheffing via staandehouding en het direct opleggen van een boete»?
Ja dat klopt, het is nu nog de insteek om een niet-ingezetene bestuurder bij staandehouding aan te bieden om direct te betalen. Dit kan echter als gevolg van de aangehaalde uitspraak niet meer worden afgedwongen. De niet-ingezetene bestuurder dient zijn adresgegevens in het buitenland aan te geven. Indien de bestuurder afziet van directe betaling, dan vindt inning plaats door aanschrijving aan dat adres. Anders dan ten aanzien van zaken die betrekking hebben op de Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15 4, is de Wet wederzijdse erkenning van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie van toepassing op de CBE feiten en kunnen die zaken tenslotte nog ter inning worden overgedragen aan het andere land. Cijfers die betrekking hebben op het aantal overgedragen zaken ten aanzien van staandehoudingen voor CBE feiten zijn niet voorhanden, omdat bij de overgedragen zaken op basis van de Wet wederzijdse erkenning van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie niet wordt geregistreerd welk feit het betreft.
Hoe vindt de inning van boetes naar aanleiding van verkeersovertredingen buiten de CBE-richtlijn, opgenomen in de Wegenverkeerswet 1994, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna Wahv), begaan door niet-Nederlandse kentekenhouders uit de EU, plaats? Is dit nu volledig op orde? In hoeverre kunnen de resultaten van de automatische kentekenplaatherkenning worden gebruikt voor de beboeting én de inning van boetes van dergelijke overtredingen? Of is men hierbij volledig afhankelijk van de resultaten van de staandehoudingen? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van de inningsresultaten van beide handhavingsmiddelen in het jaar 2014 en 2015 (tot 1 juli) voor de verschillende EU-lidstaten?
De inning van opgelegde boetes buiten de CBE-feiten vindt plaats door middel van aanschrijving aan het adres dat is opgegeven en bij staandehouding voor die feiten kan de niet-ingezetene kiezen voor directe betaling. In het geval dat de betrokken niet-ingezetene niet direct betaalt zijn er tevens voldoende juridische mogelijkheden om de boetes te innen in het reguliere incassoproces bij het CJIB door middel van aanschrijving en aanmaning aan het opgegeven adres. Indien dit proces niet tot volledige inning heeft geleid kan de zaak ter inning worden overgedragen op grond van Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie. Indien de inning van de boetes wordt overgedragen op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie aan de lidstaat waar de betrokkene ingezetene is dan is die lidstaat verantwoordelijk voor de inning. Dit proces is op orde. De automatische kentekenplaatherkenning speelt hierin geen rol, er zijn immers adresgegevens bekend van de bestuurder van het voertuig. Aangezien er geen concrete cijfers bekend zijn met betrekking tot staandehoudingen van buitenlandse kentekenhouders, kunnen ook geen cijfers worden gegenereerd van de inningsresultaten die daarop betrekking hebben. Ik heb geen inzicht in cijfers over de inning door buitenlandse autoriteiten van overgedragen boetes.
Klopt het dat uit uw antwoord op vraag 4 van mijn eerdere schriftelijke vragen blijkt dat ten aanzien van deze overtredingen de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie reeds van toepassing is? Klopt de stelling van de leden van de VVD-fractie dan dat daarmee alle verkeersovertredingen opgenomen in de Wahv door niet-Nederlandse kentekenhouders uit de EU beboet kunnen worden, maar bovenal ook dat deze boetes vervolgens geïnd kunnen worden? Zo ja, kunt u de Kamer dan een overzicht doen toekomen van het aantal desbetreffende boetes en het inningspercentage hiervan per EU-lidstaat in 2014 en 2015 (tot 1 juli)? Zo nee, hoe vindt dan de inning van deze boetes plaats? Wie handhaaft en wie int de boetes in geval van deze overtredingen? Wat is ervoor nodig om dit te regelen, welke instantie is aan zet om dit te regelen en op welke termijn wordt dit geregeld?
Zie antwoord vraag 8.
Voor welke Wahv-overtredingen geldt de verplichting dat alleen het CJIB deze mag beboeten en de boetes mag innen bij niet-Nederlandse kentekenhouders uit de EU? En voor welke Wahv-overtredingen geldt dat ook andere partijen de beboeting en inning voor hun rekening kunnen nemen? Welke andere partijen betreft het hier?
Politie, Openbaar Ministerie en andere aangewezen opsporingsambtenaren zijn bevoegd om administratieve sancties ingevolge de Wahv op te leggen aan zowel ingezetenen alsook niet-ingezetenen. Het CJIB is aangewezen voor het uitsturen van de boetes en de inning namens het Openbaar Ministerie. Wanneer de zaak ter inning wordt overgedragen aan het andere land, vindt de inning plaats volgens de eigen wetgeving van het andere land.
Wat is het voorgenomen tijdpad voor de wijziging van de Wet wederzijdse erkenning van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie die u noemt in antwoord 4 op mijn eerdere schriftelijke vragen en wat maakt een eventuele wetswijziging mogelijk wat nu niet kan?
De rij- en rusttijdenregeling beslaat ook het terrein van het Ministerie van infrastructuur en milieu. Wij streven er naar voor het einde van het jaar een voorstel tot aanpassing van Wet wederzijdse erkenning van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in procedure te brengen. Deze wetswijziging moet het mogelijk maken dat in Nederland opgelegde bestuurlijke boetes ter zake van de overtreding van de Arbeidstijdenwet die niet langs andere weg geïnd konden worden, overgedragen kunnen worden aan de lidstaat waar de betrokkene zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft. Daarmee komt de taak van tenuitvoerlegging van de boete te liggen bij de autoriteit die in dat land bevoegd is om dergelijke boetes te innen.
Voor de rij-en rusttijdenregeling, zoals geregeld in de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit- vervoer, geldt dat bij een staandehouding een boete wordt opgelegd indien een niet-ingezetene bestuurder, maar die wel woonachtig is in een andere EU-lidstaat, de rij- en rusttijdenregelgeving overtreedt. Directe betaling kan niet meer worden afgedwongen. In het geval dat de betrokkene geen gebruik wil maken van directe betaling, zal een beschikking en eventuele aanmaning naar het huisadres van de betrokkene worden gezonden. In het geval de betrokkene niet betaalt, dan kan de boete momenteel niet worden overgedragen aan de autoriteit van het land waar de betrokkene zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft.
Kunt u aangeven met welke landen nu bilaterale verdragen gesloten en geratificeerd (en daarmee werkzaam) zijn over het uitwisselen van kentekengegevens voor de handhaving en inning van Wahv-overtredingen? Welke EU-landen ontbreken er nog, waardoor de handhaving en inning ten aanzien van hun burgers niet effectief is, en waardoor er een gevaar voor de verkeersveiligheid is? Wanneer is deze lacune opgelost en wat is daarvoor nodig?
Nederland heeft met Zwitserland een notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat inzake artikelen 7 en 15 van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Trb. 1996, 49; gewijzigd Trb. 2012, 75) waarin afspraken zijn gemaakt over het uitwisselen van gegevens uit het kentekenregister voor het afhandelen van verkeersovertredingen. De uitwisseling van gegevens uit het kentekenregister voor andere verkeersovertredingen dan de acht feiten van de CBE-richtlijn vindt met België en Duitsland plaats op basis van bilaterale afspraken. Voor het maken van aanvullende afspraken, waaronder ten aanzien van naheffingen van parkeerbelasting, is met België in 2013 (Trb. 2013, 91) een verdrag gesloten voor het uitwisselen van gegevens uit het kentekenregister met het oog op het identificeren van personen die ervan verdacht worden inbreuken te hebben begaan in het kader van het gebruik van de weg. Dit verdrag is geratificeerd door Nederland maar nog niet door België.
Ten aanzien van alle andere landen geldt zoals in antwoord op de vragen 8 en 9 omschreven dat handhaving en inning bij staandehouding mogelijk is. Ik zie hierin dan ook geen lacune.
Met welke landen zijn nu bilaterale verdragen gesloten en geratificeerd (en daarmee werkzaam) over het uitwisselen van kentekengegevens voor de handhaving en inning van een naheffingsaanslag voor parkeerbelasting? Klopt het dat voor de invordering van parkeerboetes binnen de EU wel gebruik gemaakt kan worden van de EU-richtlijn betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen5, maar dat dit in de praktijk totaal niet werkt? Zo nee, kunt u de Kamer dan een nadere onderbouwing doen toekomen van de effectiviteit van het gebruik van deze richtlijn? Herkent u het signaal dat gemeenten op dit moment genoodzaakt zijn om middelen zoals de wielklem in te zetten, omdat de inning van naheffingsaanslagen voor parkeerbelasting niet mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven bij antwoord 12 al is beschreven is er een bilateraal verdrag gesloten met België op grond waarvan gegevens uit het kentekenregister kunnen worden uitgewisseld voor de handhaving en inning van een naheffingsaanslag voor parkeerbelasting. Dit verdrag is geratificeerd door Nederland maar nog niet door België. Aangezien het niet betalen van parkeergeld in Nederland een fiscale overtreding is, hebben gemeenten voor de invordering van de naheffingsaanslagen parkeerbelastingen op basis van de EU-richtlijn betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen de mogelijkheid verzoeken om naam-, adres- en woonplaatsgegevens van buitenlandse parkeerders in verband met niet-betaalde parkeerbelasting in te dienen bij de Belastingdienst/Central Liaisons Office (CLO) in Almelo. Een zogenoemd informatieverzoek. In de richtlijn geldt echter een grens van € 1.500 voor het doen van invorderingsverzoeken, niet zijnde informatieverzoeken, aan andere lidstaten. De parkeerbelasting komt meestal niet boven deze grens uit tenzij het gaat om een cumulatie van naheffingsaanslagen bij een kenteken. Er kan dus wel om informatie worden gevraagd, maar daarna kan op grond van de richtlijn in de meeste gevallen niet ook worden verzocht de invordering over te nemen.
Hoewel de parkeerbelasting onder de reikwijdte van de richtlijn valt, zijn er ook in de praktijk obstakels. Zo is er geen bulkuitwisseling mogelijk op grond van de richtlijn. Voor ieder afzonderlijk kenteken moet een afzonderlijk verzoek worden opgesteld en worden gericht aan de andere lidstaat. Dit is veel werk. Ook is het voorgeschreven formulier opgesteld met in gedachten een reguliere belastingvordering waarbij de verzoekende lidstaat beschikt over de naam van de belastingschuldige. En die informatie ontbreekt nu juist bij een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De aangezochte Belastingdienst in de andere lidstaat is niet altijd verbonden met het nationale kentekenregister. Dit betekent dat de gevraagde informatie – de naam bij het kenteken – niet geleverd kan worden. Ook is er bij andere lidstaten onbekendheid met het fenomeen parkeerbelasting. Andere lidstaten zijn zich er niet altijd van bewust dat de parkeerbelasting ook onder de richtlijn valt. Zij kennen geen parkeerbelastingen, maar parkeerboetes en die vallen niet onder de richtlijn. Bovendien zijn andere lidstaten zich er niet altijd van bewust dat informatieverzoeken op basis van de richtlijn ook bij vorderingen van minder dan € 1.500 mogen worden gedaan.
Ik ben ervan op de hoogte dat gemeenten middelen zoals de wielklem inzetten om de inning van de naheffingsaanslag voor parkeerbelasting te bevorderen.
Kunt u ingaan op het bericht dat parkeerboetes bij Belgische kentekens niet kunnen worden geïnd, omdat het verdrag met België dat op 25 april 2013 is gesloten over de grensoverschrijdende uitwisseling van gegevens nog niet is geratificeerd door België? Zo ja, wanneer wordt dit opgelost?
Zolang het verdrag niet is geratificeerd betreft het een intentieverklaring tussen Nederland en België om digitale uitwisseling van gegevens te bevorderen. De bepalingen in het verdrag met betrekking tot de inning van de parkeerboetes gelden dus nog niet. Het Belgische parlement dient het verdrag nog te ratificeren; van Nederlandse zijde wordt er bij de Belgische regering op aangedrongen dat de besluitvorming omtrent de ratificering zo spoedig mogelijk plaats zal vinden. Het dossier zal naar verwachting na het zomerreces van het Belgische parlement kunnen worden ingebracht.
Speelt er een vergelijkbaar probleem met Frankrijk? Klopt het dat Franse kentekenautoriteiten geen gegevens verstrekken aan Nederlandse gemeenten? Zo ja, welke acties gaat u hiertegen ondernemen?
Gemeenten ondervinden bij de inning van naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd aan Franse kentekenhouders dezelfde moeilijkheden als vermeld bij de beantwoording van vraag 13. De inning is een zeer arbeidsintensief proces omdat de gegevens via het CLO individueel opgevraagd dienen te worden. In Frankrijk worden de verzoeken om informatie op arrondissementaal niveau behandeld. De gemeenten ontvangen van de Franse arrondissementen op dit moment geen gegevens ten behoeve van de inning van de naheffingsaanslagen parkeerbelasting, ook niet indien hiertoe informatieverzoeken worden ingediend.
Begin 2015 is er in Brussel oriënterend gesproken over de aansluiting op Eucaris (het Europese uitwisselingsverdrag voor kentekengegevens) voor belastingdoeleinden. Er is bij de lidstaten interesse voor aansluiting op Eucaris. Mogelijk dat het de gemeenten in de toekomst ook kan helpen bij de inning van parkeerbelasting over de grens. Er zijn nog wel een hoop hordes te nemen voordat het zo ver is. Het Eucaris-Verdrag moet worden gewijzigd, regelgeving die onder de Invorderingsrichtlijn hangt moet worden aangepast en de technische kant moet geregeld worden. Met name dat laatste zal nog veel aandacht vergen en hier zijn ook kosten aan verbonden.
De commissie voert een eerste uitvoeringstoets uit om de praktische punten in beeld te krijgen met de bijbehorende kosten. Daarbij wordt ook gekeken naar de vraag welke informatie de gemeenten nodig zouden hebben uit Eucaris.
Is de beboeting én inning van transport- en verkeersgerelateerde overtredingen die niet in de Wegenverkeerswet 1994 en/of het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 staan, maar die wel te maken hebben met verkeersveiligheid, zoals overtreding van de rij- en rusttijdenregelgeving, voor niet Nederlandse kentekenhouders op orde? Klopt de stelling van de VVD-fractie dat nu alle niet-Nederlandse kentekenhouders uit de EU, ook bij een staandehouding, niet kunnen worden gedwongen om de boete te betalen en daarmee de handhaving van bijvoorbeeld de rij- en rusttijdenregelgeving eigenlijk een wassen neus is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer is de inning van boetes opgelegd aan niet-Nederlandse kentekenhouders uit de EU in het kader van de rij- en rusttijdenregelgeving voorzien? Wat is daarvoor nodig? Welke instantie is aan zet om dit te regelen? Wat is de rol van de Nederlandse overheid daarbij en om welke ministeries of instanties gaat het? Op welke termijn wordt dit geregeld?
Zie antwoord vraag 11.
De berichten ‘Aangifte doen na aanranding zo makkelijk nog niet’ en ‘Onbegrip over verplichte bedenktijd bij aangifte aanranding’ |
|
Tamara van Ark (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Aangifte doen na aanranding zo makkelijk nog niet» en «Onbegrip over verplichte bedenktijd bij aangifte aanranding»? Kunt u aangeven in hoeverre de hier omschreven gevallen op zichzelf staan?1 2
Ik heb kennisgenomen van de bedoelde berichten. De politie voert altijd een informatief gesprek met slachtoffers van zedendelicten, waarna hen bedenktijd aangeboden wordt. De meerwaarde van de bedenktijd is dat het slachtoffer rustig kan nadenken en een weloverwogen besluit kan nemen over het al dan niet doen van aangifte. Het gaat niet om een procedurele verplichting alvorens aangifte gedaan kan worden. Ik betreur het als die indruk bestond en heb begrepen dat dit nogmaals onder de aandacht gebracht is binnen de politie. De politie kan de bedenktijd van veertien dagen flexibel hanteren, afhankelijk van de behoefte van het slachtoffer. Uit onderzoek blijkt immers dat slachtoffers van zedenmisdrijven in veel gevallen al langere tijd hebben gewacht voordat zij de stap naar de politie zetten. Met het slachtoffer worden daarom afspraken gemaakt over de duur van de bedenktijd en de manier waarop contact plaatsvindt tussen de politie en het slachtoffer na afloop van de bedenktijd. Indien het slachtoffer aan het eind van het informatief gesprek weet dat hij of zij aangifte wil doen, kan direct een afspraak voor het doen van aangifte worden gemaakt. Bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld het in geding zijn van de veiligheid van personen of de kans op het wegraken van sporen, kunnen ertoe leiden dat besloten wordt om de aangifte direct aansluitend aan het informatieve gesprek op te nemen. Momenteel wordt het uitgangspunt van maatwerk in het informatieve gesprek aangescherpt. Iedere melder heeft zijn of haar eigen verhaal, achtergrond, kennis en behoefte, die invloed heeft op de informatie-uitwisseling tijdens het gesprek en op de benodigde bedenktijd. Iemand die goed over het doen van aangifte heeft nagedacht, moet gewoon aangifte kunnen doen.
Klopt het dat een slachtoffer van een zedenmisdrijf na het eerste gesprek met de politie in de standaard procedure bedenktijd krijgt om te beslissen of hij/zij daadwerkelijk over wil gaan tot het doen van aangifte ook als het slachtoffer aangeeft zeker aangifte te willen doen? Kunt u aangeven wat het exacte doel of de meerwaarde van deze bedenktijd is?
Zie antwoord vraag 1.
Welke overwegingen worden aan het slachtoffer meegegeven tijdens die bedenktijd? Deelt u de mening dat het geven van deze bedenktijd het slachtoffer ook het gevoel kan geven dat de politie hem/haar wil afraden om aangifte te doen?
In het informatieve gesprek vertelt het slachtoffer wat er is gebeurd en wat zijn of haar verwachtingen zijn van het politieonderzoek. De politie informeert het slachtoffer in het gesprek over de juridische procedure, verjaring, de kans op vervolging, de openbaarheid van de zitting, medisch onderzoek, consequenties van een eventuele valse aangifte en de mogelijkheid van ambtshalve vervolging. Verder wordt het slachtoffer geïnformeerd over het feit dat er – mogelijk confronterende – kritische vragen moeten worden gesteld in het belang van het onderzoek, over het opnemen op geluidsband, over de rol van vertrouwenspersonen en over de mogelijkheden van hulpverlening. Ten slotte wordt het slachtoffer bedenktijd aangeboden en krijgt hij of zij een brochure mee, waarin onder meer de procedure van aangifte en vervolgonderzoek is beschreven.
Ik begrijp dat bij slachtoffers het gevoel kan ontstaan dat het doen van aangifte afgeraden wordt naar aanleiding van de informatie die zij in het informatieve gesprek krijgen en doordat hen bedenktijd wordt aangeboden. Dat is uiteraard onwenselijk. Daar staat tegenover dat slachtoffers goed voorgelicht moeten worden en dat zij de keuze moeten hebben om af te zien van het doen van aangifte, ongeacht de reden die zij hiervoor hebben, en ik vind het een goede zaak dat hiertoe bedenktijd aangeboden wordt. Zoals gemeld in antwoord op de vragen 1 en 2, kan er direct een afspraak gemaakt worden om de aangifte op te nemen wanneer slachtoffers geen gebruik wensen te maken van de bedenktijd. De wens van het slachtoffer is en blijft leidend. Het is echter ook de verantwoordelijkheid van de politie om ervoor zorg te dragen dat het slachtoffer de consequenties van het doen van aangifte kan overzien.
Wordt het slachtoffer na het doen van aangifte beschermd tegen de vermeende dader? Zo ja, bent u van mening dat deze bescherming voldoende is?
De politie maakt bij alle slachtoffers van zedendelicten expliciet de afweging of er beschermingsmaatregelen nodig zijn. Waar nodig wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die het stelsel bewaken en beveiligen hiervoor biedt. Voor slachtoffers van mensenhandel die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben bestaat de verblijfsregeling mensenhandel, waardoor zij rechtmatig in Nederland kunnen verblijven. Deze regeling heeft onder meer als doel het bieden van bescherming aan mogelijke slachtoffers die medewerking verlenen aan het strafproces. In het kader van de invoering van de Europese Richtlijn Minimumnormen Slachtofferzorg wordt op dit moment gewerkt aan de ontwikkeling van het instrument Individuele Beoordeling. Aan de hand van dit instrument kan de politie scherper bepalen wat de beschermingsbehoeftes van een slachtoffer zijn en welke beschermingsmaatregelen daarbij passen.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om een slachtoffer van een zedenmisdrijf de mogelijkheid te geven aangifte te doen zonder dat zijn/haar identiteit en (adres)gegevens direct kenbaar worden gemaakt aan de verdachte totdat er voldoende bewijs is om tot vervolging over te gaan, maar de identiteit van het slachtoffer wel bekend is bij de politie, zodat deze wel het onderzoek kan starten?
In zedenzaken waarin verdachte en slachtoffer bekenden van elkaar zijn, is het praktisch niet mogelijk om de identiteit van het slachtoffer onbekend te houden voor de verdachte. Het gaat immers over een voorval met een voor de verdachte bekende persoon. Wanneer het gaat om zedenzaken waarin verdachte en slachtoffer elkaar niet kennen, zijn er wel mogelijkheden om anoniem aangifte te doen. Voor een beschrijving van deze mogelijkheden en voorwaarden voor het inroepen van (gedeeltelijke) anonimiteit, verwijs ik naar antwoorden op eerder schriftelijke vragen van het lid Kooiman (SP)3. In het informatieve gesprek wordt het slachtoffer over de bedoelde mogelijkheden geïnformeerd.
Bent u bereid te onderzoeken onder welke voorwaarden deze vorm van «eenzijdig anonieme» aangifte mogelijk is? Zo ja, wat is er voor nodig om in dit aangiftesysteem de rechten van het slachtoffer en van de dader, zoals het recht op een eerlijk proces, te waarborgen en wat is er voor nodig om valse aangiftes te voorkomen? In hoeverre verschilt dit voorstel van de huidige praktijk?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat, als het huidige aangiftesysteem ervoor zorgt dat mensen geen aangifte doen van een zedenmisdrijf, dit systeem aangepast moet worden?
Zie antwoord vraag 3.