Het gebruik van dieren als actiemiddel bij boerendemonstraties. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wist u dat boeren twee koeien hebben meegenomen naar een demonstratie voor het Tweede Kamergebouw op 28 juni jongstleden?
Ja.
Deelt u de inschatting dat bij de dieren angst en stress is veroorzaakt door het transport, de mensenmassa, het lawaai en het voorbijrijdende verkeer?
Wij delen uw inschatting dat transport, lawaai en andere omstandigheden angst en stress kunnen hebben veroorzaakt.
Vindt u dat de boeren al het redelijke hebben gedaan om angst en stress bij de dieren te vermijden?
De veehouder heeft zich ten aanzien van de zorg voor het welzijn van de koeien te houden aan de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De politie heeft laten weten dat de koeien ter plaatse zijn gecontroleerd en een gesprek met de houders is gevoerd. Daaruit kwamen geen zorgen met betrekking tot het welzijn van de dieren naar voren.
Vindt u dat de boeren hebben voldaan aan hun wettelijke plicht om hun dieren de nodige zorg en bescherming te bieden?
Wij verwijzen hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Klopt het, dat het in het algemeen is toegestaan om dieren in te zetten als actiemiddel bij een demonstratie? Zo ja, hoe garandeert u het welzijn van de dieren? Zo nee, waarom heeft de politie dan niet ingegrepen?
Er is geen verbod op het inzetten van dieren als actiemiddel bij een demonstratie. Uiteraard dient daarbij wel voldaan te worden aan de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. Daarnaast geldt voor het transport van landbouwhuisdieren dat er voldaan moet worden aan de bepalingen uit de Transportverordening.
Welke risico’s ziet u voor het welzijn van dieren wanneer zij worden ingezet als actiemiddel bij een demonstratie?
De risico’s voor dierenwelzijn kunnen per diersoort en per omstandigheid erg verschillen. Juist vanwege de onvoorspelbaarheid van de situatie ter plekke vinden wij het inzetten van dieren bij demonstraties dan ook onwenselijk.
Vindt u dat mensen die dieren als actiemiddel inzetten bij een demonstratie de intrinsieke waarde van het dier conform de Wet dieren, dat wil zeggen als wezens met een eigen waarde en gevoel, respecteren?
Over de intrinsieke waarde van het dier merken wij op dat de wettelijke bepaling hierover (artikel 1.3 van de Wet dieren) een instructienorm is, gericht aan de overheid, voor het stellen van regels en het nemen van besluiten waarbij de intrinsieke waarde van het dier moet worden afgewogen tegen andere gerechtvaardigde belangen. Het gaat hier dus niet om een aan de houder van dieren gericht voorschrift. Daarom moet het handelen van een houder niet direct worden beoordeeld in het licht van het respect voor de intrinsieke waarde van het dier. Wel vinden wij, zoals gemeld in het antwoord op vraag 6, het inzetten van dieren als actiemiddel bij een demonstratie onwenselijk.
Welke bestuurlijke en/of juridische mogelijkheden zijn er om aantasting van het welzijn van dieren bij demonstraties te voorkomen?
De houders van de dieren moeten voldoen aan de bepalingen in de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. Daarnaast geldt voor het transport van landbouwhuisdieren dat er voldaan moet worden aan de bepalingen uit de Europese Transportverordening. Hierop kan gecontroleerd en gehandhaafd worden.
Welke bestuurlijke en/of juridische mogelijkheden heeft een burgemeester om het gebruik van dieren als actiemiddel bij een demonstratie vooraf of tijdens een demonstratie te verbieden?
Bij demonstraties is de Wet openbare manifestaties (Wom) het leidende wettelijke kader voor mogelijke maatregelen of beperkingen. Het grondrecht op demonstratie kan in beginsel dus alleen worden beperkt op grond van deze wet. Op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) heeft de burgemeester de bevoegdheid om een demonstratie te beperken of in het uiterste geval zelfs te verbieden. Dit mag alleen als dit noodzakelijk is in het kader van drie doelcriteria: (1) ter bescherming van de gezondheid, (2) in het belang van het verkeer of (3) ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Vindt u het onwenselijk dat dieren worden ingezet als actiemiddel bij een demonstratie? Zo ja, deelt u de mening dat het verboden zou moeten zijn om dieren in te zetten als actiemiddel bij een demonstratie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 6 vinden wij het inzetten van dieren als actiemiddel bij demonstraties onwenselijk. Het is de verantwoordelijkheid van de houder om te allen tijde het welzijn, met inbegrip van de gezondheid, van zijn of haar dieren niet te benadelen. Bestaande wet- en regelgeving geven voldoende mogelijkheden om op te treden als dierenwelzijn wordt geschaad.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Moroccan authorities accused of trying to cover up Melilla deaths’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moroccan authorities accused of trying to cover up Melilla deaths»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze vreselijke gebeurtenissen waarbij tientallen mensen om het leven zijn gekomen?
De gebeurtenissen in Melilla vind ik verschrikkelijk. Ik sluit mij aan bij de uitspraken van Commissaris Johansson hierover die de situatie verontrustend noemt. Er zijn migranten overleden en gewond geraakt. Eveneens zijn er veel gewonden gevallen bij grenswachten, aan zowel de Marokkaanse als de Spaanse kant. Het is tevens zorgwekkend dat hier sprake is van een gewelddadige bestorming van de grens, die georganiseerd lijkt te zijn met betrokkenheid van mensensmokkelaars. De Europese Unie werkt met Marokko samen aan grensmanagement en het bestrijden van mensensmokkel. Marokko is hierin een belangrijke partner. Het verdedigen en bewaken van de grenzen dient te worden uitgevoerd conform de geldende Europese en internationale wet- en regelgeving. Deze samenwerking richt zich daarom mede op het toepassen en respecteren van mensenrechten en het beschermen van migranten.
Hoeveel mensen zijn er volgens uw informatie precies omgekomen bij hun poging Melilla te bereiken?
Volgens officiële berichtgeving van de Marokkaanse autoriteiten zijn er 23 mensen omgekomen bij de bestorming van het hekwerk op 24 juni.
Bent u het eens dat de bewering van de «Moroccan human rights association» dat lichamen door de Marokkaanse autoriteiten worden begraven zonder dat deze geïdentificeerd of onderzocht zijn, onderzocht moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die deze berichten bevestigt. Het kabinet acht onderzoek naar de doodsoorzaak van slachtoffers van evident belang evenals het vaststellen van de identiteit van de slachtoffers. De Marokkaanse Nationale Mensenrechtenraad (CNDH) heeft op basis van initieel onderzoek geconcludeerd dat er geen lichamen zijn begraven zonder te zijn onderzocht.
Bent u bereid om zich achter het verzoek van Moussa Faki Mahamat, hoofd van de Afrikaanse Unie, te scharen voor een onafhankelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vindt u dat dit onderzoek eruit moet zien?
Zowel de Afrikaanse Unie als de VN hebben opgeroepen tot een onderzoek. De Spaanse autoriteiten hebben inmiddels laten weten dat het Spaanse Openbaar Ministerie en de Spaanse Ombudsman een onderzoek zijn gestart. Marokko heeft de Nationale Mensenrechtenraad (CNDH) gevraagd een missie te sturen voor een onderzoek, waarvan de eerste bevindingen inmiddels zijn gedeeld. Nederland verwelkomt deze stappen en wacht de uitkomst van deze onderzoeken af.
Bent u bereid om met uw Marokkaanse collega in contact te treden om het excessieve geweld te veroordelen en aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In recente gesprekken met de Marokkaanse autoriteiten zijn ook de gebeurtenissen in Melilla aan de orde gekomen. Nederland heeft, aangegeven het zeer te betreuren dat bij deze bestorming zoveel slachtoffers zijn gevallen. Marokaanse autoriteiten lieten weten dit ook de betreuren. Marokko heeft de Nationale Mensenrechtenraad (CNDH) gevraagd een missie te sturen voor een onderzoek. De eerste bevindingen zijn inmiddels gedeeld. Wij wachten de resultaten van het volledige onderzoek af.
Kunt u duidelijkheid verstrekken over de rol van de Spaanse autoriteiten of het Europese agentschap Frontex bij de vreselijke gebeurtenissen?
Op dit moment beschikt het kabinet niet over informatie over wat zich precies heeft afgespeeld tijdens de tragische gebeurtenissen op 24 juni, en op welke manier de Spaanse autoriteiten of Frontex daarbij betrokken waren. Het Spaanse Openbaar Ministerie en de Spaanse Ombudsman zijn een onderzoek gestart. Ik vertrouw erop dat dit onderzoek meer duidelijkheid zal verstrekken over de gebeurtenissen in Melilla.
Welke voorwaarden worden er gesteld aan EU-fondsen aan Marokko voor projecten op het gebied van migratie? Kunt u uitsluiten of het buitensporige optreden van de Marokkaanse autoriteiten direct of indirect daarmee gefinancierd is?
De EU werkt nauw samen met Marokko op het gebied van grensbeheer. Marokko is een belangrijke en strategische partner als het gaat om het tegengaan van irreguliere migratie en het bewaken van de buitengrenzen. Op 8 juli jl. kwamen de Europese Commissie en Marokko overeen hun partnerschap te hernieuwen. Dit partnerschap is gericht op bestrijding van mensensmokkelnetwerken, met name na de opkomst van nieuwe, gewelddadige methoden die door dergelijke criminele netwerken worden toegepast.
Momenteel lopen er in Marokko projecten op het gebied van migratie die grotendeels zijn gefinancierd uit het EU Emergency Trust Fund for Africa. Het betreft hier met name steun voor grensbeheer en het tegengaan van mensenhandel en -smokkel. De EU draagt bij in de vorm van begrotingssteun en andere vormen van financiële en in natura steun.2 In de algemene voorwaarden die de EU stelt aan het verstrekken van begrotingssteun is opgenomen dat overheden EU fundamentele waarden op het gebied van mensenrechten, democratie en de rechtsstaat moeten naleven.3 Voor wat betreft de programma’s onder het EUTF die toezien op geïntegreerd grensbeheer, is respect voor mensenrechten ook expliciet opgenomen in de doelstellingen. Programma’s uit het EUTF worden doorlopend onderworpen aan monitoring en evaluatie door implementerende partners, de EU-delegatie ter plaatse en onafhankelijke experts. Programma’s voor begrotingssteun worden daarnaast, net zoals alle ontwikkelingsprojecten met derde landen, geëvalueerd door middel van audits door de Europese Rekenkamer.
Bent u op de hoogte van de structurele mishandelingen van mensen door de Marokkaanse autoriteiten in vluchtelingenkampen in de omgeving van Melilla?2 Bent u bereid dit ook aan te kaarten bij uw Marokkaanse collega?
Ik ben bekend met deze berichten uit de media. Ik beschik niet over eigenstandige informatie die deze aantijgingen bevestigen. Het is bekend dat er irreguliere migranten verblijven in de bossen rond Nador. Het beschermen van migranten voor criminele netwerken is onderdeel van de dialoog tussen de EU en Marokko en onderdeel van de EU inzet in Marokko.
Het bericht 'OM schendt hoorplicht burgers bij beroep tegen verkeersboetes' |
|
Lisa van Ginneken (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «OM schendt hoorplicht burgers bij beroep tegen verkeersboetes»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) jarenlang bezwaarmakers van verkeersboetes niet heeft gehoord terwijl zij daar wel recht op hebben op grond van de Algemene wet bestuursrecht?
Mijn departement is in de zomer van vorig jaar op de hoogte gesteld door het Openbaar Ministerie (hierna: OM) dat het OM in de administratieve beroepsprocedure tegen opgelegde verkeersboetes op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) het recht om gehoord te worden niet actief onder de aandacht heeft gebracht bij betrokkenen. De verplichting om dat te doen vloeit voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uiteraard moet ook het OM zich houden aan de plichten die het heeft. Het OM meldt dat betrokkenen die zelf hebben aangegeven gehoord te willen worden, ook daadwerkelijk zijn gehoord.
Het OM heeft kenbaar gemaakt verschillende pogingen te hebben ondernomen om volledige invulling te geven aan deze plicht. Het OM geeft echter aan dat wanneer zij alle betrokkenen actief zou wijzen op het recht om te worden gehoord dit een zware last legt op de huidige capaciteit van het OM. Vanaf het moment dat dit bij mijn departement bekend was, hebben er verschillende ambtelijke overleggen met het OM plaatsgevonden om te zorgen dat het OM wel invulling gaat geven aan de hoorplicht. Gekeken wordt bijvoorbeeld naar de mogelijkheid om meer telefonisch, digitaal of schriftelijk te horen. Verder onderzoekt het OM in het kader van de burgergerichte beroepsprocedure hoe het proces voor het indienen van administratief beroep kan worden geoptimaliseerd. De wijze waarop het recht om gehoord te worden actief onder de aandacht kan worden gebracht bij betrokkenen is hier onderdeel van.
Kunt u verklaren waarom het OM bezwaren als «kennelijk ongegrond» bleef afdoen in maar liefst 90% van de gevallen in 2021 zonder onderzoek te doen naar de kans van slagen van het verweer, ondanks dat uit jurisprudentie van het gerechtshof blijkt dat op geen enkel inhoudelijk bezwaar tegen een boete zo’n afwijzing mag volgen?
Het artikel waarnaar u verwijst, stelt dat het OM in 2021 in ongeveer 90 procent van de gevallen waarin het betrokkene niet hoort, heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dat is niet juist. Uit cijfers van het OM blijkt dat in 2021 in slechts 1,9% van de 249.122 beroepszaken het beroep kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
Kunt u verklaren waarom het OM sinds 2017 is gestopt met het actief communiceren in boetebrieven aan burgers dat ze recht hebben om gehoord te worden, zoals het OM wettelijk verplicht is?
De boetebeschikking op basis van de Wahv is in 2017 in overleg met het OM aangepast door het Centraal Justitieel Incassobureau met het oog op begrijpelijkheid en overzichtelijkheid van de beschikking. Daarbij is een aantal passages in de beschikking komen te vervallen, waaronder de tekst ten aanzien van het recht om gehoord te worden. Bij aanpassing van de beschikking, is bekeken of de tekst elders in de beroepsprocedure terug kon komen. Onder andere is geprobeerd om dit via het Digitaal Loket Verkeer van het OM onder de aandacht te brengen. Via het loket zijn betrokkenen gedurende een korte periode in 2020 weer actief gewezen op hun recht te worden gehoord. Dit leidde echter volgens het OM tot een dermate groot aantal verzoeken tot horen, dat het OM met de huidige capaciteit niet al die verzoeken in behandeling kon nemen. Daarop heeft het OM besloten om de tekst op het Digitaal Loket te verwijderen.
Voorop staat dat het OM zich aan haar wettelijke verplichting moet houden. Zoals gemeld in de beantwoording van vraag 2, onderzoekt het OM op dit moment hoe het recht om gehoord te worden weer actief onder de aandacht kan worden gebracht bij betrokkenen. Ik zal ook zelf hierover in gesprek gaan met het College van Procureurs-Generaal.
Hoe beoordeelt u het feit dat bezwaarmakers van verkeersboetes alleen worden gehoord door het OM als ze zich door een professioneel gemachtigde laten vertegenwoordigen, in het licht van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid?
In elke beroepszaak waarin wordt verzocht om te worden gehoord, wordt dit verzoek door de officier van justitie beoordeeld aan de hand van de daarvoor geldende regels in de Awb. Bij deze beoordeling wordt geen onderscheid gemaakt tussen zaken waarin betrokkene wordt vertegenwoordigd door een professioneel gemachtigde en waarin betrokkene zelf beroep instelt.
Hoe beoordeelt u het stelselmatig overtreden van de wet door het OM in het kader van de hoorplicht bij verkeersboetes in het licht van de rechtsbescherming voor burgers en het legaliteitsbeginsel?
Uiteraard moet het OM zich houden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en het recht om gehoord te worden proactief onder de aandacht brengen bij betrokkenen. Samen met het OM wordt bezien hoe hier het beste invulling aan kan worden gegeven.
Welke stappen onderneemt u om te zorgen dat in de toekomst bezwaarmakers van verkeersboetes wel worden gehoord zodat hun rechten door het OM niet meer geschonden worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de rechtsbescherming voor burgers bij verkeersboetes, nu niet alleen stelselmatig de hoorplicht in de bezwaarfase door het OM wordt geschonden, maar ook het in beroep gaan lastiger wordt gemaakt doordat de appelgrens in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften zal worden verhoogd van 70 naar 110 euro?2
Deze verhoging is onderdeel van de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022, die onlangs (op 12 juli 2022) door de Eerste Kamer is aangenomen (Kamerstukken 36 003). De voorgestelde verhoging van de appelgrens volgt uit de jaarlijkse indexering van boetebedragen in de Wahv. Deze boetebedragen worden elk jaar geïndexeerd, terwijl de appelgrens in de afgelopen 20 jaar gelijk is gebleven. Als gevolg hiervan staat er inmiddels hoger beroep open voor veel zaken van gering (financieel) belang. Met de verhoging van de appelgrens worden deze zaken van gering (financieel) belang weer van hoger beroep uitgesloten. De hoogte van de appelgrens wordt daarmee in lijn gebracht met de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever. Er is dan ook geen sprake van een inhoudelijke beleidskeuze die een verslechtering van de rechtsbescherming van burgers tot gevolg heeft.
Op welke wijze is controle op het OM in onderhavige casus vormgegeven en welke instanties zijn hier mee belast? Kunt u tevens toelichten hoe dit stelsel van checks and balances naar uw mening heeft gefunctioneerd in dit geval?
Verschillende instanties houden toezicht op het OM. Zo ziet de rechter in individuele zaken toe of het OM goed de regels naleeft. Dat is ook in het geval van de hoorplicht gebeurd. Daarnaast zijn er nog diverse andere instanties die toezien op het functioneren van het OM, zoals de procureur-generaal bij de Hoge Raad (die thematische onderzoeken uitvoert naar de vraag of het OM bij de uitoefening van zijn taak de wettelijke voorschriften naar behoren handhaaft of uitvoert) en de Nationale ombudsman die op basis van een klacht een onderzoek kan instellen. In onderhavige casus is mijn departement op de hoogte gesteld over het niet actief onder de aandacht brengen van het recht om te worden gehoord. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 wordt op dit moment met het OM bezien op welke wijze het OM gaat voldoen aan deze wettelijke verplichting.
Heeft u kennisgenomen van de NPO Radio 1-uitzending van Argos op zaterdag 11 juni jl.: «Een onzichtbare muur»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het VPRO-artikel: «Een onzichtbare muur – verstrikt in het web van de terrorisme-aanpak?»2
Ja.
Kunt u een reactie geven op deze radiouitzending van Argos op zaterdag 11 juni: «Een onzichtbare muur», het VPRO-artikel: «Een onzichtbare muur – verstrikt in het web van de terrorisme-aanpak» en de geconstateerde problemen voor de benadeelde burgers? Zo nee, waarom niet?
De overheid doet er alles aan om te voorkomen dat Nederlanders onterecht gesignaleerd worden. Als er mensen zijn die bewezen ten onrechte op buitenlandse lijsten staan en hierdoor hinder ondervinden bij het reizen is dit zeer vervelend.
Een persoon die het vermoeden heeft onterecht te zijn gesignaleerd kan bij de daartoe bevoegde organisaties nagaan of er een signalering op diens naam is gezet. Indien er sprake is van een aantoonbare onterechte signalering kan Nederland een verzoek doen aan een derde land om deze signalering te verwijderen. Het is echter aan het derde land om te bepalen of zij aan dit verzoek willen voldoende. Mijn Ministerie staat in contact met de politie en Buitenlandse Zaken om te bezien hoe we deze mensen kunnen helpen. Op individuele zaken kan ik echter niet in gaan.
Kunt u aangeven wat het beleid is met betrekking tot het uitwisselen van informatie met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Uitwisseling van informatie met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten, vindt primair plaats tussen de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en hun buitenlandse tegenhangers. Internationale samenwerking is van essentieel belang voor het werk van de AIVD en de MIVD, en daarmee voor de nationale veiligheid. Het uitwisselen van gegevens met collegadiensten geschiedt altijd op grond van de Wet op inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2017). Dit houdt in dat gegevens die door de diensten zelf verwerkt zijn, verstrekt kunnen worden in het kader van de eigen goede taakuitvoering (artikel 62, Wiv 2017) of in het kader van de taakuitvoering van een collegadienst (artikel 89, eerste lid, Wiv 2017). De basis voor een samenwerking met een collegadienst is een wegingsnotitie. In de wegingsnotitie wordt aan de hand van een aantal wettelijke criteria vastgesteld of er risico’s kunnen zijn bij een samenwerking met de collegadienst en, zo ja, welke mitigerende maatregelen er dan gelden. De CTIVD houdt toezicht op deze gegevensuitwisseling.
Kunt u uitsluiten dat de Nederlandse autoriteiten gegevens van Nederlanders, die geen strafblad hebben en geen verdachte zijn, uitwisselt met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Kunt u aangeven waaruit dit blijkt? Zo nee, waarom niet?
Binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders mogen de verschillende onderdelen van de Nederlandse overheid informatie uitwisselen met buitenlandse autoriteiten. Daartoe hebben de verschillende onderdelen van de Nederlandse overheid eigen wettelijke mandaten die ook voorzien in waarborgen en toezicht.
Bent u het eens dat de Nederlandse autoriteiten gegevens van Nederlanders, die geen strafblad hebben en geen verdachte zijn, onder geen beding mogen uitwisselen met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) eens dat: «Je er blind op moet kunnen vertrouwen dat de overheid je persoonsgegevens niet onrechtmatig gebruikt.»? Zo nee, waarom niet?3
Ja, dat ben ik het met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) eens.
Klopt het dat alleen mensen, die veroordeeld zijn, opgenomen mogen worden in de database van Interpol of SIS (Schengen Informatie Systeem)? Zo nee, waarom niet?
Nee dat klopt niet, het gaat bij beide databases niet alleen om personen die veroordeeld zijn. Opname in de systemen van Interpol en SIS II geschiedt pas nadat is voldaan aan daarvoor gestelde eisen. Hiervoor verwijs ik naar de INTERPOL’s Rules on the processing of Data en voor het SIS II naar het Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni en de Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006.
De International Criminal Police Organisation INTERPOL (verder: Interpol) is er, met haar databanken en een informatiesysteem, op gericht om rechtshandhavingsautoriteiten van individuele landen te ondersteunen in het uitvoeren van hun respectievelijke taken. Zo kan via Interpol een notificatie verspreid worden waarmee de lokalisering en arrestatie van een persoon verzocht wordt omdat deze persoon gezocht wordt omwille van een strafrechtelijk onderzoek ofwel ter executie van een straf. Interpol biedt ook de mogelijkheid om landen over vermiste personen te notificeren en heeft databanken met informatie over bijvoorbeeld gestolen reis- en identiteitsdocumenten en ter voorkoming van seksuele uitbuiting van kinderen.
Het Schengen Informatiesysteem II (SIS II4) is een hit/no-hit informatiesysteem dat grenscontroles en samenwerking tussen rechtshandhavings- en migratieautoriteiten ondersteunt in en tussen de Schengenlidstaten. Hoofddoel van SIS II is het behouden van interne veiligheid binnen het Schengengebied bij het ontbreken van interne grenscontroles. Een bevoegde autoriteit van een lidstaat kan signaleringen invoeren met als doel dat een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat de aan de signalering verbonden actie uitvoert. Het gaat hierbij onder meer om signaleringen van personen met het oog op bijvoorbeeld aanhouding, overlevering of uitlevering of het houden van toezicht op onderdanen van derde landen voor wie een verbod op binnenkomst of verblijf (inreisverbod) is genomen. Ook kunnen personen voor onopvallende of gerichte controle worden gesignaleerd om informatie te verkrijgen over die personen met het oog op het vervolgen van strafbare feiten en het voorkomen van dreigingen ten aanzien van de publieke of nationale veiligheid. Daarnaast bevat SIS II signaleringen op objecten zoals reis- en identiteitsdocumenten, vuurwapens, voertuigen of containers ten behoeve van opsporing en inbeslagname.
Kunt u aangeven welke procedure er is om inzage te krijgen in de opgenomen persoonsgegevens in het SIS of Interpol? Zo nee, waarom niet en is er de mogelijkheid bezwaar of beroep aan te tekenen?
Bij Interpol heeft iedereen de mogelijkheid om bij de Commission for the Control of INTERPOL Files (CCF) een schriftelijk verzoek in te dienen voor toegang tot of wijziging ofwel verwijdering van de gegevens in het Interpol informatiesysteem die hem aangaan. Deze onafhankelijke commissie functioneert op basis van een eigen statuut en neemt definitieve en bindende besluiten, bijvoorbeeld tot correctie van de gegevens en het toekennen van remedies. Bezwaar en beroep zijn dus niet mogelijk.
Voor het SIS II geldt dat iedereen recht heeft om kennis te nemen van gegevens (overeenkomstig de SIS II Verordening en het SIS II Besluit) die over hem zijn opgenomen. Iedere lidstaat heeft hiervoor zijn eigen procedure en het verzoek dient dan ook bij dat lidstaat te worden ingediend. Voor Nederland kan een verzoek hiertoe schriftelijk worden ingediend bij de Landelijke Eenheid van de politie, overeenkomstig de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Wet Politiegegevens (Wpg). Het staat iemand ook vrij om in beroep te gaan bij de nationaal bevoegde rechter of instantie van elke lidstaat indien men het niet eens is met een signalering.
Kunt u uitsluiten dat persoonsgegevens van Nederlanders, die opgenomen zijn in het informatieknooppunt Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering (CTER) van de landelijke eenheid van de politie worden gedeeld met buitenlandse veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Hoewel er geen directe uitwisseling van persoonsgegevens is tussen het CTER-Cluster van de Landelijke Eenheid en buitenlandse veiligheidsdiensten, kunnen personen waaromtrent informatie wordt verwerkt door het CTER-Cluster van de Landelijke Eenheid binnen de wettelijke kaders die hiervoor gelden geplaatst wordenn in andere informatiesystemen zoals SIS II waarvan ook daartoe bevoegde instanties uit andere landen gebruikmaken.
Kunt u aangegeven wie verantwoordelijk is voor de data en meldingen, die zichtbaar zijn in het systeem van de CTER, en wie verantwoordelijk is voor de beheer hiervan? Zo nee, waarom niet?
De CTER teams van alle eenheden van de politie en de KMar verwerken informatie betreffende CTER registraties in de applicatie SummIT. Alle informatie heeft een label waaruit blijkt welke eenheid deze informatie heeft verwerkt. De verwerkende politie-eenheden en de KMar zijn zelf verantwoordelijk voor de door hen verwerkte informatie. In het kader van de Wpg zijn uiteindelijk de korpschef en de Minister van Defensie verwerkingsverantwoordelijken.
Hebben burgers recht op volledige inzage op alles wat het CTER (politie) qua persoonsgegevens heeft bijgehouden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wpg heeft eenieder het recht om een schriftelijk verzoek in te dienen bij de politie tot inzage of wijziging ofwel verwijdering van de gegevens die de politie over hem heeft geregistreerd.5 Dit recht is echter geen absoluut recht De privacyfunctionaris van de politie beoordeelt het verzoek. Het recht op inzage kan worden beperkt als dit noodzakelijk is in het belang van onder andere de bescherming van de openbare veiligheid, de voorkoming, opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de bescherming van de nationale veiligheid. Indien er een reden is om het recht op inzage te beperken wordt een burger hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Indien men zich niet kan vinden in het besluit kan er een verzoek worden ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Heeft de Koninklijke Marechaussee (KMAR) toegang tot de persoonsgegevens en data in het CTER?
Aan de KMar is op grond van artikel 4 van de Politiewet 2012 (Pw 2012) de nader omschreven politietaken opgedragen. In het kader van de uitvoering van die taken kan de KMar voor zover dit nodig is persoons- en/of politiegegevens ten aanzien van CTER personen verwerken. De KMar en de politie werken, onder meer, op het gebied van CTER samen, binnen de kaders van de aan hen opgedragen taken en bevoegdheden, zoals deze uit respectievelijk artikel 4 en 3 van de Pw 2012 volgen. De personen waarvan het voor het uitvoeren van hun taak noodzakelijk is dat zij toegang hebben tot bepaalde gegevens en/of systemen, kunnen geautoriseerd worden om die toegang te verkrijgen.
De gegevensverwerking voor politietaken van zowel de politie als de KMar valt onder de Wpg. Voor persoonsgegevens die te maken hebben met grensbewaking en vreemdelingen geldt de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De KMar verwerkt politiegegevens in haar eigen systemen, maar kan deze politiegegevens ook ter beschikking stellen aan de politie op basis van de bovengenoemde artikelen. De KMar is ook bevoegd om deze gegevens zelf te registreren in de politiesystemen waarvoor zij geautoriseerd zijn.
De politie verwerkt deze gegevens vervolgens binnen de kaders van haar, bij artikel 3 van de Politiewet 2012, opgedragen politietaak in de politiesystemen.
Kunt uitsluiten dat persoonsgegevens uit het CTER worden gedeeld met buitenlandse veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat de KMAR niet bevoegd is data in te voeren in de CTER?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven wie er verantwoordelijk is voor de Landelijke Opsporingslijsten (LOP)? Zo nee, waarom niet?
Het landelijke overzicht politie (LOP, ook wel LOP-lijst genoemd), bestaat niet meer. De LOP-lijst werd gebruikt om binnen de politie overzicht te houden van alle personen die betrokken waren bij uitreizen van personen naar het strijdgebied in o.a. Syrië en Irak. Dit overzicht werd tot 2018 bijgehouden door de landelijke eenheid, die ook verantwoordelijkheid droeg voor het beheer.
In 2018 is een landelijk uniform werkproces ingevoerd waarin alle politie-eenheden de informatie over personen die mogelijk betrokken zouden kunnen zijn bij het plegen of beramen van terroristische misdrijven worden verwerkt in een afstemmingslijst. De LOP lijst is opgegaan in de afstemmingslijst. Op basis hiervan worden personen, indien mogelijk en noodzakelijk, besproken worden in het lokale casusoverleg. Per individuele casus wordt door de politie afgewogen of internationale signalering noodzakelijk en proportioneel is. De KMar kan zelf geen personen op de afstemmingslijst plaatsen, maar kan de politie verzoeken om dit te doen en heeft tevens wel inzage in deze lijst.
Kunt aangeven of ID-controles of verkeerscontroles (Wegenverkeerswet), uitgevoerd door de politie, ook opgenomen worden in de database van het CTER of de LOP? Kunt u aangeven met welke overheidsinstanties de informatie uit de LOP en CTER wordt gedeeld? Kunt u uitsluiten dat deze informatie direct of indirect uitgewisseld wordt met buitenlandse veiligheidsdiensten?
Alle gegevens, en dus ook gegevens van ID-controles of verkeerscontroles kunnen worden opgenomen in de CTER-registratie in het kader van art 10 lid 1 onder b, Wpg6 als deze relevant zijn voor de uitvoering van de CTER-taak. Op de LOP-lijst stonden tot 2018 personen die betrokken waren bij het uitreizen van personen naar het strijdgebied (o.a. Irak en Syrië).
Informatie op de voormalige LOP-lijst of informatie die wordt beheerd door het CTER-cluster konden/kunnen binnen de wettelijke kaders worden gedeeld met andere overheidsinstanties. Zo kunnen personen in het kader van de samenwerking binnen de lokale persoonsgerichte aanpak eventueel worden besproken in het Zorg- en Veiligheidshuis.
Voor verdere beantwoording met betrekking tot de buitenlandse veiligheidsdiensten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 14.
Kunt u aangeven hoeveel weekberichten van de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en overige signalerings- en duidingsberichten betrekking hebben op Nederlandse burgers, hoeveel burgers betreft dit en met wie is dit gedeeld en waarom? Zo nee, waarom niet?
De NCTV doet en deed geen onderzoek naar Nederlandse burgers. De NCTV doet onderzoek naar de algemene ontwikkelingen van dreigingen jegens de nationale veiligheid. Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 8 juli jl.7 heeft de NCTV geen persoonsdossiers of registers van personen of namen ter uitvoering van de coördinatie- en analysetaken. Dit betekent dat niet werd en wordt bijgehouden hoeveel persoonsgegevens er exact voorkomen in signalerings- en duidingsberichten van de NCTV. In de brief van 8 juli wordt ook aangegeven dat de verzendlijst voor het herstelbericht aan ontvangers van de Weekberichten Internetmonitoring op organisatieniveau ter inzage zal worden gelegd bij de Tweede Kamer.8 Op dit moment ligt er een wetsvoorstel in uw Kamer dat de grondslagen voor deze activiteiten van de NCTV verder zal inkaderen.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de NCTV en met wie zij in de afgelopen jaren data heeft uitgewisseld en over welke personen? Bent u bereid dit onderzoek te laten uitvoeren door een bedrijfsrecherchebureau? Zo nee, waarom niet?
Zoals in vraag 18 is gesteld doet de NCTV geen onderzoek naar personen en daarom is een onderzoek mijn inziens niet noodzakelijk. De NCTV kijkt naar de algemene ontwikkelingen van dreigingen jegens de nationale veiligheid. Aan het monitoren van uitingen ten behoeve van het duiden van trends en ontwikkelingen die in potentie de stabiliteit van Nederland kunnen ontwrichten is soms bepaalde informatie over personen verbonden; uitingen worden immers door personen gedaan. Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld is de internetmonitoring is sinds februari 2021 opgeschort.
Kunt u garanderen dat data van de politie van onschuldige burgers, waar geen verdenking tegen is, niet belandt bij buitenlandse veiligheidsdiensten of in de systemen van Interpol en het SIS? Zo nee, waarom niet?
Het gaat bij de databases van Interpol en SIS II niet alleen om personen die verdacht worden van een strafbaar feit danwel veroordeeld zijn. Opname in de systemen van Interpol en SIS II geschiedt pas nadat is voldaan aan daarvoor gestelde eisen. Hiervoor verwijs ik naar de INTERPOL’s Rules on the processing of Data en voor het SIS II naar het Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni en de Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid de email-headers op te vragen en te laten analyseren door een onafhankelijk bureau, om zo tot een samenstelling van landen te komen, waarmee informatie is gedeeld? Bent u bereid een eventueel onderzoek te laten uitvoeren door FOX-IT? Zo nee, waarom niet?
Ik ga er vanuit dat u hier doelt op de verzendlijst van de Weekberichten Internetmonitoring. Zie ook de beantwoording van vraag 19 waarin ik aangeef dat aanvullend onderzoek in mijn ogen niet nodig is. Hierbij verwijs ik naar de Kamerbrief van 8 juli jl. waarin is opgenomen op welke wijze de verzendlijst voor het herstelbericht voor ontvangers van de Weekberichten Internetmonitoring tot stand is gekomen.9
Bent u op de hoogte van het feit dat email-headers teruggehaald kunnen worden via Microsoft, om te achterhalen naar wie de mails zijn verzonden? Bent u op de hoogte van het feit dat Microsoft dit niet verwijdert en dit dus te allen tijde opvraagbaar is?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bereid de NCTV de opdracht te geven mee te werken en mensen, die een verzoek indienen voor inzage in het kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), daadwerkelijk inzage te geven in hun verwerkte persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Het is verplicht om mee te werken aan AVG-verzoeken en dit doet de NCTV dan ook. Sinds het voorjaar van 2021 is door meer dan 270 mensen een inzageverzoek gedaan en deze verzoeken zijn allemaal in behandeling genomen.
Kunt u aangeven hoe kan het zijn, dat in mailwisselingen tussen de NCTV en de politie staat, dat de NCTV geen loket is waar burgers vrije inzage kunnen krijgen in hun verwerkte persoonsgegevens, hoewel dit in eerste instantie al niet mocht vanwege het ontbreken van een juridische grondslag?
Gelet op uw vraag vind ik het belangrijk om duidelijkheid te geven over hetgeen er gedeeld is tussen de politie en de NCTV.De mailwisseling tussen de NCTV en politie heb ik openbaar gemaakt. Zoals u kunt lezen in de mailwisseling is er door de NCTV niet gezegd dat de NCTV geen loket is waar burgers vrije inzage kunnen krijgen in hun verwerkte persoonsgegevens. De NCTV heeft aangegeven dat betrokkene zich niet tot de NCTV kan wenden omdat hij geen paspoortmaatregel heeft gehad. De NCTV heeft geen taak om op persoonsniveau, anders dan in haar eigen systeem, onderzoek te doen of een persoon gesignaleerd staat. In deze context wordt het woord «loket» gebruikt. Zoals u in de mailwisseling kunt lezen, heeft de NCTV actief meegedacht hoe betrokkene geholpen zou kunnen worden.
In algemene zin heeft iedereen het recht heeft om een inzageverzoek te doen bij de NCTV voor het inzien van eventueel opgeslagen persoonsgegevens. Een inzageverzoek wordt door de NCTV altijd uitgevoerd. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Kunt u aangeven hoe kan het zijn dat de NCTV, los van de weekberichten, ook deelneemt aan de samenwerking tussen politie, Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) wat betreft het verwerken en bespreken van persoonsgegevens van het LOP?
De NCTV heeft nooit een rol gehad in het opstellen van de LOP-lijst. Zie ook het antwoord op vraag 16 en 17. Wel heeft de NCTV tot februari 2021 deelgenomen aan lokale casusoverleggen radicalisering, waarbij personen werden besproken die uitgereisd zijn naar strijdgebied. Deze personen stonden logischerwijs ook op de LOP-lijst.
Klopt het dat Landelijke Opsporingslijsten afkomstig zijn van de politie en zij als enige dit mogen beheren? Zo nee, wie mogen dit verder beheren?
Ja, deze lijst werd voor en door de politie beheerd. Zie ook het antwoord op vraag 16.
Kunt u aangeven waarom de NCTV persoonsgegevens van het LOP kan aanvullen, zonder dat de NCTV hier een juridische grondslag voor heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is deze grondslag?
De NCTV had op geen enkele manier toegang tot de voormalige LOP-lijst en kon deze dan ook niet aanvullen. Zie ook het antwoord op vraag 16, 17 en 25.
Kunt u uitsluiten dat burgers, die niet veroordeeld of verdachte zijn, worden opgenomen in het Register Paspoort Signalering (RPS)?
Er zijn verschillende gronden op basis waarvan een persoon kan worden opgenomen in het RPS, zoals meervoudige vermissingen, een vermoeden van het opzettelijk beschadigen van reisdocumenten, (vermoedens van) fraude met het reisdocument, de onttrekking aan een opgelegde straf, in het geval van een faillissement of indien een persoon een publiekrechtelijke schuld heeft en het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich aan zijn betalingsverplichtingen wil onttrekken. Ook indien het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokken persoon buiten het Koninkrijk handelingen zal verrichten die een bedreiging vormen voor de veiligheid en andere gewichtige belangen van (een of meerdere landen van) het Koninkrijk of de veiligheid van met het Koninkrijk bevriende mogendheden, danwel de intentie heeft om uit te reizen naar een strijdgebied, kan een verzoek worden gedaan voor opname in het RPS. Niet voor al deze gronden is vereist dat de betreffende burger veroordeeld of verdachte is.
Kunt u aangeven welke instanties burgers mogen opnemen in het RPS? Zo nee, waarom niet?
Het RPS wordt namens de Staatssecretaris van BZK beheerd door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG). Als beheerder van het RPS verwerkt RvIG persoonsgegevens van personen die worden voorgedragen om te worden opgenomen in het RPS. Onderstaande signalerende instanties kunnen een verzoek tot signalering van een persoon indienen, als de instantie van mening is dat er sprake is van een van de in de paspoortwet genoemde gronden (artikel 28 tot en met 24 en 47 en 49). RvIG neemt de signalering dan op in het RPS nadat is vastgesteld dat aan de formele voorwaarden van een dergelijk verzoek is voldaan.
Afhankelijk van de grond op basis waarvan het verzoek tot opname in het RPS wordt gedaan, zijn er verschillende instanties bevoegd tot het doen van een verzoek tot opname in het RPS. De volgende instanties zijn bevoegd:
Gemeenten;
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Openbaar Ministerie;
Dienst Uitvoering Onderwijs;
Belastingdienst;
Rechter-commissaris;
Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen;
(Gemeentelijke) sociale dienst;
Minister van Buitenlandse Zaken;
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid10.
Voor meer informatie over de signalerende instanties en de werking van en de gronden voor opname in het RPS verwijs ik u naar de website van het RvIG.11
Kunt u aangeven welke instanties, zowel nationaal als internationaal, data uit de database van het RPS mogen overnemen? Klopt het dat uitsluitend Interpol en SIS bevoegd zijn data uit het RPS over te nemen, indien burgers zijn veroordeeld?
Het RPS wordt namens de Staatssecretaris van BZK beheerd door de RvIG. Vanuit de RvIG wordt informatie uit het RPS alleen verstrekt aan de instanties aan wie op grond van artikel 25, vierde lid, van de Paspoortwet moet worden medegedeeld dat een persoon is opgenomen in het RPS. Het betreft de volgende instanties:
Burgemeesters (gemeenten);
Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;
Gezaghebbers van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
De Minister van Buitenlandse Zaken;
De Koninklijke Marechaussee, belast met de uitgifte van nooddocumenten;
Politie.
Ook wordt informatie uit het RPS verstrekt aan de instanties die hebben verzocht om opname van een persoon in het RPS. Het gaat dan uitsluitend om informatie over de opnames in het RPS waar de betreffende instantie om heeft verzocht.
Interpol en SIS II zijn niet bevoegd om data uit het RPS over te nemen.
Kunt u uitsluiten dat data uit het RPS oneigenlijk worden overgenomen en gedeeld met het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de RvIG wordt informatie uit het RPS alleen gedeeld met de in het antwoord op vraag 30 genoemde instanties in het kader van de uitvoering van de Paspoortwet. Het wettelijk kader dat van toepassing is op het RPS biedt geen ruimte om informatie uit het RPS te delen met partijen in het buitenland. Ook zijn er binnen de RvIG voorzieningen getroffen om te voorkomen dat het RPS oneigenlijk wordt gebruikt en de in het RPS opgenomen informatie onbevoegd wordt gedeeld. Hiertoe hebben slechts specifieke medewerkers rechtstreekse toegang tot het RPS. Ook zijn er vastgestelde en vastgelegde (werk-) processen met betrekking tot het RPS.
Begrijpt u dat data gekopieerd uit het RPS een eigen leven kunnen gaan leiden en dit verregaande gevolgen kan hebben voor burgers? Begrijpt u dat het voor gedupeerde burgers lastig is dit weer recht te trekken?
De instanties zoals genoemd in vraag 30 aan wie informatie uit het RPS wordt verstrekt, krijgen deze informatie in het kader van de uitvoering van de Paspoortwet en daarvan afgeleide regelgeving. Bij de verstrekking van deze informatie mogen de betreffende instanties deze informatie slechts gebruiken ter uitvoering van hun taken op grond van de Paspoortwet en daarvan afgeleide regelgeving. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 31.
Klopt het dat burgers, die problemen ondervinden doordat informatie over hen is gedeeld in het kader van terrorismebestrijding, zelfs als zij onschuldig blijken te zijn, nauwelijks kunnen worden geholpen? Kunt u aangeven wat u van plan bent te ondernemen om de lat te verlagen voor mensen, die onterecht zijn opgenomen in diverse systemen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven van hoeveel burgers Nederland sinds 2015 internationaal informatie heeft uitgewisseld in het kader van internationale politie- en justitiesamenwerking met betrekking tot terrorismebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen cijfers beschikbaar van het aantal burgers in Nederland waarvan informatie is uitgewisseld in het kader van internationale politie- en justitiesamenwerking met betrekking tot terrorismebestrijding. Het is niet mogelijk om binnen de huidige registratiesystemen voor de processen van in- en uitgaande verzoeken inzake rechtshulp in strafzaken dergelijke informatie op te vragen.
Kunt u aangeven hoeveel van de burgers het etiket opgeplakt hebben gekregen van terrorismeverdachte? Kunt u tevens aangeven hoeveel van deze burgers daadwerkelijk veroordeeld zijn, dan wel strafrechtelijk zijn vervolgd?
Omwille van de vertrouwelijkheid van deze informatie is het niet mogelijk om hierop antwoord te geven.
Bent u het eens met Terrorisme-expert Jelle van Buuren van de Universiteit Leiden, die stelt dat: «wanneer blijkt dat je ten onrechte bent gelabeld, je erop moet kunnen vertrouwen dat je uit die databanken kunt komen. Als dan blijkt dat je nog steeds geregistreerd staat als gevaarlijk persoon en geen toegang krijgt tot een land dan is dat een directe schending van hele primaire burgerrechten.»? Zo nee, waarom niet?
Als blijkt dat een persoon vanwege een onterecht label op een of meer buitenlandse lijsten staat en hierdoor geen toegang heeft tot bepaalde derde landen is dit problematisch Indien registratie in een derde land, ondanks een onterechte label, blijft voortduren, vind ik dat zeer kwalijk. In voorkomende gevallen en afhankelijk van de specifieke situatie, kan dit op gespannen voet staan met primaire burgerrechten. Mijn Ministerie staat in contact met de politie en Buitenlandse Zaken om te bezien hoe we deze mensen kunnen helpen.
Kunt u aangeven hoeveel burgers in totaal op dit moment een signalement hebben in het RPS? Zo nee, waarom niet?
Op 13 juli 2022 stonden er in totaal 8284 personen in het RPS. Dit is het totaal van alle gronden voor opname in het RPS.
Kunt u aangeven welke criteria de NCTV hanteert c.q. hanteerde bij het (online) volgen van burgers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 18 en 19. De handelwijze van de NCTV is uitvoerig toegelicht in meerdere Kamerbrieven waarbij de eerste brief hierover dateert van 12 april 2021.
Daarbij was internetmonitoring niet gericht op het doen van onderzoek naar personen. Om trends en ontwikkelingen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid goed in te schatten is het bij internetmonitoring onvermijdelijk gebleken dat relevante openbare uitingen van personen in beeld komen.
Deelt u de mening dat het volgen van onschuldige burgers door de NCTV kan leiden tot afnemend vertrouwen in de overheid? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor ook aangegeven volgt de NCTV geen personen, helaas is dat beeld wel ontstaan en dat is in meerdere Kamerbrieven en debatten ook uitgelegd door mijn voorganger en door mij.
Op dit moment ligt een wetsvoorstel in uw Kamer. Het wetsvoorstel begrenst wat wel en niet mogelijk is ter uitvoering van de taken van de NCTV. Duidelijkheid en transparantie zijn een belangrijke stap voor het terugwinnen van vertrouwen in de overheid en de NCTV.
Kunt u aangeven wat u van plan bent te ondernemen, om het vertrouwen van gedupeerde burgers in de overheid en NCTV te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 39.
Deelt u de mening dat het niet de taak is van de NCTV allerlei stigmatiserende (voor)oordelen te plakken op onschuldige burgers? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening, zoals ik eerder heb aangegeven, dat als de NCTV ontwikkelingen analyseert of duidt, deze analyses of duidingen feitelijk van aard moeten zijn en gericht op relevante ontwikkelingen voor de nationale veiligheid. Hierin is geen ruimte voor persoonlijke meningen.
Kunt u aangeven wat u zult ondernemen teneinde ervoor te zorgen, dat de NCTV uitsluitend op basis van objectieve criteria haar werkzaamheden zal uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven heeft de NCTV verschillende werkzaamheden opgeschort in afwachting van een stevigere juridische basis. Producten die in het verleden zijn gemaakt, zoals de Weekberichten Internetmonitoring komen niet meer in die vorm terug. Zoals reeds genoemd in de beantwoording van vraag 18 ligt er een wetsvoorstel in de Kamer dat de grondslagen voor de activiteiten van de NCTV verder zal inkaderen. De NCTV beziet voortdurend kritisch het proces van totstandkoming en de inhoud van zijn analyseproducten en brengt waar nodig verbeteringen aan.
Kunt u aangeven over hoeveel burgers in totaal de NCTV signalen heeft, dat zij een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid? Hoeveel van deze burgers hebben een strafblad of zijn verdachte in een strafrechtelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De NCTV doet en deed geen onderzoek naar Nederlandse burgers. De NCTV ontvangt ten behoeve van de analysetaak geen signalen over personen, dit behoort niet tot zijn taken. Daarbij monitort de NCTV geen personen (burgers) en er zijn dan ook geen dossierhouders op «personen».
Naast de analysetaak heeft de NCTV coördinatietaken ten behoeve van de coördinatie op (beleidsvorming rond) de integrale aanpak van terrorisme en (gewelddadig) extremisme. Voor deze coördinatietaken ontvangt de NCTV nog in zeer beperkte mate persoonsgegevens, bijvoorbeeld voor de coördinatie op personen die terugkeren uit strijdgebied van Syrië.
Kunt u aangeven wat het kader is en welke criteria er zijn voor de NCTV, om over burgers te rapporteren in de weekberichten? Zo nee, waarom niet?
De weekberichten internetmonitoring hadden tot doel om vroegtijdig inzicht te bieden in ontwikkelingen met betrekking tot thema’s als (gewelddadig) extremisme, radicalisering en polarisatie. Zij hadden niet tot doel om te rapporteren over burgers.
Bij internetmonitoring is het onvermijdelijk gebleken dat personen die relevante openbare uitingen deden in beeld kwamen. Het criterium voor de Weekberichten Internetmonitoring was of de uiting een raakvlak had met de relevante trends en ontwikkelingen. De Weekberichten Internetmonitoring zijn na februari 2021 niet meer opgesteld.
Kunt u aangeven welke waarborgen er zijn om te voorkomen dat weekberichten van de NCTV een eigen leven zullen gaan leiden en verregaande consequenties kunnen hebben voor onschuldige burgers? Zo nee, waarom niet?
De NCTV is inmiddels gestopt met het maken en verzenden van deze Weekberichten Internetmonitoring en deze keren in deze vorm ook niet meer terug. Inmiddels heeft de NCTV aan de ontvangers van de meest recente verzendlijst (lijst van 1 maart 2021) van de Weekberichten Internetmonitoring een herstelbericht gestuurd. Om zoveel mogelijk ontvangers uit het verleden te bereiken en volledige transparantie te betrachten ten aanzien van zaken die in het verleden niet goed zijn gegaan, is een herstelbericht ook op de NCTV website geplaatst zodat deze informatie publiekelijk toegankelijk is voor een ieder. Op deze wijze is het al het mogelijke gedaan om eventuele consequenties van deze Weekberichten Internetmonitoring te voorkomen.
Klopt het dat burgers al meegenomen kunnen worden in weekberichten, als er sprake zou zijn van «een interessant netwerk»?
Voor de Weekberichten Internetmonitoring keek de NCTV naar trends en ontwikkelingen op het gebied van de nationale veiligheid. Om trends en ontwikkelingen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid goed in te schatten is het bij internetmonitoring onvermijdelijk gebleken dat relevante openbare uitingen van personen in beeld komen. Dat komt ook naar voren in de Weekberichten Internetmonitoring.
Deelt u de mening dat analyses en duidingen van de NCTV, over burgers feitelijk moeten zijn en dat er geen ruimte dient te zijn voor persoonlijke meningen dan wel (voor)oordelen en stigmatiserende kwalificaties? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Zoals ik in mijn brief van 31 mei jl. heb aangegeven moeten de analyses en duidingen van de NCTV feitelijk van aard zijn en gericht zijn op relevante ontwikkelingen voor de nationale veiligheid.12 Hierin is geen ruimte voor persoonlijke meningen.
Sluit u uit dat bij het opstellen van de weekberichten, naast het raadplegen van open bronnen, door de NCTV ook gebruik is gemaakt van andere bronnen? Kunt u tevens aangeven welke gesloten bronnen er zijn c.q. worden geraadpleegd? Zo nee, waarom niet?
Voor het opstellen van Weekberichten Internetmonitoring werd gebruik gemaakt van vrij toegankelijke bronnen als krantenberichten, wetenschappelijke verhandelingen en open online bronnen, zoals Twitterberichten.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat burgers die een inzage-verzoek indienen, naast de door de NCTV verzamelde informatie uit open bronnen waarin zij voorkomen, tevens inzage te geven in andersoortige persoonsgebonden informatie? Zo nee, waarom niet?
Elk verzoek tot inzage wordt behandeld via hetzelfde proces, zoals wettelijk vastgelegd. Er wordt gekeken naar welke persoonsgegevens van de verzoeker aanwezig zijn bij de NCTV. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt waar deze gegevens vandaan komen of wie deze heeft opgesteld. In het besluit wordt zoveel mogelijk inzicht gegeven in de bron waarin het betreffende gegeven is opgenomen en wordt ook de context waarin een gegeven wordt verwerkt weergegeven. Ik verwijs u ook graag naar het antwoord op vraag 23.
Kunt u aangeven of überhaupt toezicht wordt gehouden op de analysetak van de NCTV? Zo ja, door wie en op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De NCTV valt onder de AVG. Toezicht op de naleving van AVG is belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens in samenwerking met de functionaris voor de gegevensbescherming.
De Inspectie JenV kan daarnaast in haar onderzoeken de werkwijze van de NCTV betrekken als er een relatie is met de uitvoeringsorganisaties waarop de Inspectie JenV toeziet. Een voorbeeld is de analyse van de Inspectie JenV naar de tramaanslag in Utrecht in 2019. Hier keek de Inspectie JenV naar de samenwerking tussen de NCTV en de veiligheidsregio’s inzake de (tijdelijke) op-en afschaling van het dreigingsbeeld. Indien het wetsvoorstel met betrekking tot de werkzaamheden van de NCTV in werking treedt heeft de inspectie wel een wettelijke taak om toezicht te houden op de naleving ervan.
Kunt u aangeven of u bereid bent verantwoordelijkheid te nemen en excuses aan te bieden aan onschuldige burgers, die ten onrechte door de NCTV onder de loep zijn genomen en waarover informatie is gedeeld met buitenlandse inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 31 mei jl. heb ik aangegeven op welke punten ik vind dat de NCTV anders had moeten handelen en dat ik betreur dat dit niet goed gegaan is13. Zie ook mijn beantwoording van vraag 19 waarin ik nader in ga op de genomen stappen.
Kunt u aangeven wat u zult doen om ervoor te zorgen, dat de informatie van onschuldige burgers die ten onrechte door de NCTV onder de loep zijn genomen en ten onrechte met buitenlandse inlichtingendiensten zijn gedeeld, wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 18 en 19 doet en deed de NCTV geen onderzoek naar Nederlandse burgers, maar naar de algemene ontwikkelingen van dreigingen jegens de nationale veiligheid. Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 8 juli jl.14 heeft de NCTV geen persoonsdossiers of registers van personen of namen ter uitvoering van de analysetaken.
In de Kamerbrief van 8 juli jl.is aangeven op welke wijze de verzendlijst voor het herstelbericht voor ontvangers van de Weekberichten Internetmonitoring tot stand is gekomen.15 Deze lijst is op organisatieniveau ter inzage gelegd bij de Tweede Kamer. Er is reeds een herstelbericht verzonden aan de ontvangers van de Weekberichten Internetmonitoring, dit bericht is ook op de website van de NCTV geplaatst. Daarnaast heb ik aangegeven dat deze berichten in deze vorm niet meer terug zullen keren. Tot slot is op de website van de NCTV aangegeven hoe personen die dit willen, middels een inzageverzoek, zich kunnen vergewissen of ze op één of andere wijze voorkomen in de interne documenten van de NCTV.
Kunt u aangeven op basis waarvan u stelt dat tot enkele jaren geleden de heersende opvatting was dat er voldoende juridische basis was voor internetmonitoring? Kunt u aangeven in welke wet die grondslag expliciet was vastgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrieven van 12 april en 21 mei 2021 is vermeld, is bij het gebruiken van internetmonitoring binnen de NCTV terugkerend gesproken over de juridische grondslag ervan, maar was de heersende opvatting dat deze er voldoende was op basis van het Organisatiebesluit.16 Als persoonsgegevens werden verwerkt bij de totstandkoming van fenomeenanalyses zoals het DTN, deed de NCTV dat ter uitoefening van een taak van algemeen belang: het versterken van de nationale veiligheid en het bevorderen van de identificatie en de analyse van dreigingen en risico's op het gebied van terrorisme en nationale veiligheid (artikel 50 Organisatiebesluit JenV).
Het Organisatiebesluit, waarin de publieke taak is vastgelegd, is gebaseerd op artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen rijksdienst, dat weer zijn grondslag vindt in artikel 44 van de Grondwet (dat de instelling van Ministeries regelt). Tenslotte is de internationaalrechtelijk de taak voor de NCTV ook terug te voeren op de op de Nederlandse staat rustende verplichting om het recht op leven te beschermen.
Kunt u aangeven hoeveel burgers in totaal een signalement hebben in het RPS? Kunt u tevens aangeven hoeveel van deze burgers geen strafblad hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 37 voor het aantal personen dat is opgenomen in het RPS.
Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel van deze personen geen strafblad hebben, aangezien het al dan niet hebben van een strafblad niet wordt bijgehouden in het RPS en ook bij geen van de gronden voor opname in het RPS een toetsingscriterium is voor opname.
Kunt u aangeven of signaleringen in het RPS na een bepaalde periode opnieuw getoetst worden en indien nodig verwijderd worden? Zo nee, waarom niet?
De signalering komt te vervallen als de signalerende instantie vaststelt dat er geen gronden voor registratie meer bestaan. De signalerende instantie doet hiervan melding bij de RvIG, die het RPS beheert namens de Staatssecretaris van BZK. Deze zal vervolgens naar aanleiding van de melding de signalering uit het RPS verwijderen. Als een signalering twee jaar heeft geduurd, dan is de RvIG namens de Staatssecretaris van BZK verplicht om de signalering onverwijld te verwijderen uit het RPS op grond van artikel 25, vijfde lid van de Paspoortwet, tenzij er grond is voor een verlenging.
De signalerende instantie kan er voor kiezen, indien de instantie van oordeel is dat de grond voor signalering nog steeds bestaat, om tegen het aflopen van deze termijn van twee jaar opnieuw een verzoek tot opname in het RPS in te dienen (hernieuwing). Er vindt dan – evenals bij een nieuwe signalering – een marginale toetsing plaats door RvIG namens de Staatssecretaris van BZK. Hierbij wordt bekeken of het verzoek voldoet aan de procedurele voorwaarden van de grond voor opname in het RPS waar een beroep op wordt gedaan. Het gaat hier met name om een toetsing of aan de formele voorwaarden wordt voldaan. De marginale toetsing is, met andere woorden, geen inhoudelijke toetsing of er een (inhoudelijke) grond voor signalering is. Deze afweging wordt door de signalerende instantie gemaakt. De Staatssecretaris van BZK maakt deze inhoudelijke afweging niet. Als na deze marginale toetsing blijkt dat aan de formele voorwaarden is voldaan, wordt de betrokken persoon opgenomen in het RPS.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met «De Weekberichten zijn niet op basis van formele afspraken gedeeld met buitenlandse inlichtingendiensten, maar wel met enkele individuele medewerkers van veiligheidsorganisaties»? Kunt u aangeven welke informele afspraken er zijn c.q. waren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 31 mei jl. ga ik hier op in17. Dit betrof persoonlijke contacten tussen analisten van de NCTV en medewerkers van veiligheidsorganisaties. In gesprekken die zij voerden, is in een aantal gevallen toegezegd om hen de Weekberichten Internetmonitoring toe te zenden.
Kunt u aangeven of de NCTV een juridische grondslag heeft, om informatie over Nederlanders te delen met individuele medewerkers van veiligheidsorganisaties, dan wel buitenlandse inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
In de internationale samenwerking is de AVG van toepassing. De NCTV kan dan ook alleen persoonsgegevens delen met en ontvangen van organisaties buiten Nederland voor zover daarvoor een wettelijke grondslag toereikend is. Zoals bekend is die grondslag op dit moment niet voor alle taken toereikend. Vanwege het ontbreken van deze grondslag heb ik in mijn brief van 8 juli jl. toegelicht dat er een herstelbericht is verzonden aan de ontvangers van de Weekberichten Internetmonitoring, dit bericht is ook op de website van de NCTV geplaatst.
Het wetsvoorstel gegevensverwerking coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid bevat ook op dit punt een nadere inkadering voor de toekomstige situatie. Voor activiteiten van de NCTV waarvoor wel een wettelijke grondslag bestaat, zal per geval beoordeeld moeten worden of er ook een grondslag is voor verstrekking van dergelijke gegevens aan derden, waaronder internationale contacten.
Is volgens u de Tweede Kamereerder geïnformeerd over de wens van «buitenlandse partners die graag meer wilden weten over de jihadistische dreiging in Nederland»? Zo nee, waarom niet?
Mondiaal jihadisme is per definitie een internationale kwestie, waarbij internationale samenwerking niet alleen zeer gewenst maar ook onmisbaar is. Dit was zeker het geval in de periode waarin een reeks Europese partners te maken kregen met herhaaldelijke aanslagen op hun grondgebied. Internationale samenwerking en informatie-uitwisseling is ook speerpunt in opeenvolgende CT-strategieën. Uitwisseling van informatie met buitenlandse partners over deze dreiging lag en ligt dan ook voor de hand. Uw Kamer is geregeld geïnformeerd over de stappen genomen op het gebied van internationale samenwerking.
Kunt u aangeven of buitenlandse inlichtingendiensten in het kader van de internationale samenwerking ook hun informatie over hun burgers delen met de NCTV? Zo nee, waarom niet?
Ik wil benadrukken dat de NCTV geen inlichtingendienst is en dit ook niet wil worden.
Er zijn in het buitenland met de NCTV vergelijkbare organisaties. Deze organisaties delen hun analyses en duidingen van trends en ontwikkelingen met de NCTV, het gaat dan bijvoorbeeld om een analyse met betrekking tot rechts-extremisme of jihadisme in dat desbetreffende land. De NCTV gebruikt deze producten alleen ten behoeve van het in kaart brengen van trends en ontwikkelingen.
Kunt u aangeven of de NCTV een grondslag heeft om internationaal te opereren? Zo nee, waarom niet?
De NCTV werkt vanuit het belang van de Nederlandse nationale veiligheid. Daartoe is het ook van belang en noodzakelijk contact te onderhouden met internationale partners en dat er deel wordt genomen in internationale gremia zoals bijvoorbeeld het Global Counter Terrorism Forum. Ook in de internationale samenwerking is de AVG van toepassing zijn. De NCTV kan dan ook alleen persoonsgegevens delen met en ontvangen van organisaties buiten Nederland voor zover daarvoor een wettelijke grondslag toereikend is. Het wetsvoorstel gegevensverwerking coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid bevat ook op dit punt inkadering voor de toekomstige situatie.
Bent u het eens dat de NCTV, zoals de naam Nationaal Coördinator al stelt, uitsluitend binnen de Nederlandse grenzen dient te opereren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 60.
Kunt u toelichten waarom het laatste weekbericht van mei 2022 door de NCTV is gedeeld, met partners uit Spanje, België, Duitsland en Canada? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds behandeld in het debat van 2 juni jl. De NCTV maakte gebruik van een reguliere verzendlijst. Zodra een partij op deze verzendlijst stond, ontving deze partij de Weekberichten Internetmonitoring. De partners uit Spanje, België, Duitsland en Canada zijn in de loop van de tijd op de verzendlijst gekomen en ontvingen daarom het laatste Weekbericht Internetmonitoring, dat in maart 2022 is verzonden.
Kunt u toelichten waarom u stelt dat het niet mogelijk is, te achterhalen of buitenlandse partners actie hebben ondernomen op basis van informatie, afkomstig uit weekberichten van de NCTV? Zo nee, waarom niet?
De NCTV heeft geen onderzoek gedaan naar personen, maar naar ontwikkelingen van de dreiging. In producten van de NCTV komen echter wel in voorkomende gevallen persoonsgegevens voor in relatie tot die dreigingsonderwerpen. Zie ook de antwoorden op vraag 44 en 46. Om met absolute zekerheid te kunnen stellen, zou met terugwerkende kracht moeten worden vastgesteld in welke Weekberichten Internetmonitoring welke persoonsgegevens zijn opgenomen. Vervolgens zou moeten worden nagegaan bij de partners of er op basis van deze informatie is gehandeld. Dit zou betekenen dat er alsnog aandacht zou worden gevestigd op de personen, in plaats van op ontwikkelingen van de dreiging. Ik acht dit niet wenselijk.
Heeft u überhaupt een poging gewaagd en een formeel verzoek ingediend bij buitenlandse partners om te achterhalen of zij actie hebben ondernomen op basis van informatie, afkomstig uit weekberichten van de NCTV? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 63.
Bent u bereid alsnog een formeel verzoek in te dienen, bij buitenlandse partners om te achterhalen of zij actie hebben ondernomen op basis van informatie, afkomstig uit weekberichten van de NCTV? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 63.
Bent u op de hoogte dat Muslim Rights Watch Nederland (MRWN) sinds medio mei 2022 een meldpunt heeft geopend en inmiddels tientallen meldingen en klachten heeft ontvangen van gedupeerden? Bent u tevens op de hoogte dat de gedupeerden aangeven dat zij van het kastje naar de muur worden gestuurd en zich machteloos voelen? Zo nee, zou u hier contact over willen opnemen met MRWN?
Ik ben op de hoogte van het meldpunt dat MRWN heeft geopend. Indien burgers van mening zijn dat er sprake is van een misstand in de wijze waarop zij door een overheidsorganisatie zijn behandeld, is er altijd de mogelijkheid om bij de desbetreffende instantie een klacht in te dienen. Indien de afhandeling van de klacht niet afdoende wordt bevonden, staat het iedereen vrij om een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman.
Bent u bereid in gesprek te treden met MRWN om samen met hen naar een oplossing toe te kunnen werken voor alle gedupeerden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 66.
Bent u voornemens om de (onrechtmatige) gegevensverzameling over onschuldige burgers te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 18, 19 en 52 doet en deed de NCTV geen onderzoek naar Nederlandse burgers, maar naar de algemene ontwikkelingen van dreigingen jegens de nationale veiligheid. Om trends en ontwikkelingen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid goed in te schatten is het bij internetmonitoring onvermijdelijk gebleken dat relevante openbare uitingen van personen in beeld komen. Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 8 juli jl.18 heeft de NCTV geen persoonsdossiers of registers van personen of namen ter uitvoering van de analysetaken.
In afwachting van een stevigere juridische basis voor de werkzaamheden van de NCTV zijn deze persoonsgegevens verwijderd uit het primaire proces. Dit proces is echter tijdrovend en hier wordt nog steeds aan gewerkt. Dit geldt echter niet voor persoonsgegevens waar de NCTV, vanuit haar coördinatietaken, wel een juridische basis voor heeft, zoals de paspoortwet en de tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding.
Bent u bereid de bovenstaande vragen afzonderlijk te beantwoorden en te voorzien van een toelichting? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Groen gas uit niet biogene stromen |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de huidige regelgeving en de definitie van duurzaam gas zich richt op groen gas uit biogene stromen, dat binnen de SDE+ tot 5% niet-biogene materiaal in de grondstof voor de productie van groen gas mag zitten en binnen SDE++ slechts 2,5%, en dat producenten indien zij meer dan deze percentages aan niet-biogene feedstock verwerken de volledige SDE-beschikking verliezen?
Ja, dit klopt. In de SDE++ is dit percentage gelijk getrokken aan de eis binnen de regeling garanties van oorsprong.
Bent u zich ervan bewust dat het met de opkomst van vergassingstechnieken mogelijk wordt om meer diversiteit aan te brengen in de productie van hernieuwbaar gas, doordat vergassingsinstallaties zowel op basis van biogene stromen, niet biogene stromen en een mix van beide kunnen produceren?
Ik ben me er van bewust dat het met vergassing mogelijk is een brede basis aan grondstoffen, zowel biogene- als niet-biogene stromen, om te zetten in gas. Alleen als dit gas opgewekt is uit hernieuwbare bronnen is er ook sprake van hernieuwbaar gas.
Onderkent u het belang om deze vergassingstechnieken en daarmee ook de niet biogene stromen te kunnen benutten om de huidige groen gas doelstelling van 2 BCM te verhogen en te kunnen realiseren?
Ik onderken dit belang. Binnen het Programma Groen Gas ga ik deze potentie verder onderzoeken, zoals aangekondigd in de kamerbrief over de bijmengverplichting groen gas (Kamerstuk 32 813, nr. 1063).
Welke mogelijkheden ziet, u gezien de ontwikkeling van deze vergassingstechnieken en de potentie om deze breder uit te rollen, om binnen de bestaande SDE-regeling flexibiliteit te creëren met betrekking tot de inzet van niet-biogene grondstoffen, bijvoorbeeld door alleen het biogene deel in aanmerking te laten komen voor SDE-subsidie terwijl het circulaire gas wat uit niet-biogene feedstock komt niet in aanmerking komt voor subsidie?
Ik sta positief tegenover het mogelijk maken van de vergassing van deels niet-biogeen afval voor de productie van waterstof of groen gas. Ik heb PBL gevraagd om hier voor de SDE++ ronde 2023 advies over uit te brengen. Mede op basis van dit advies zal ik overwegen of ik deze categorie in 2023 open kan stellen. Tevens heb ik bij deze keuze aandacht voor de uitvoerbaarheid van deze aanpassing, onder andere wat betreft de herkomst en samenstelling van het afval en de controle hierop.
Voor het achteraf aanpassen van deze eis voor bestaande beschikkingen zie ik geen mogelijkheden. Vanwege een eerlijke concurrentie op het moment van aanvragen ben ik in de SDE++ zeer terughoudend met het achteraf aanpassen van subsidievoorwaarden. Daarnaast is de controle op de hoeveelheid geproduceerde hernieuwbare energie moeilijk en mogelijk is de hoogte van de subsidie voor het biogene deel niet meer passend.
Het bericht 'Advocaat-generaal: verplichte eHerkenning bij belastingaangifte mag' |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat zijn de consequenties voor ondernemers als de Advocaat-generaal wordt gevolgd door de Hoge Raad?1 En wat als de Hoge Raad dat niet doet?
De vraag gaat over de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad naar aanleiding van de vordering tot het instellen van cassatie in het belang van de wet van Advocaat-Generaal Niessen (de AG) van 10 juni 2022, ECLI: NL:PHR:2022:553. Met zijn vordering beoogt de AG dat de Hoge Raad zich in het algemeen belang uitspreekt over de wettelijke basis voor het verplichten van bepaalde belasting- en inhoudingsplichtigen om eHerkenning aan te schaffen bij een commerciële partij voor het doen van aangifte voor bepaalde (zakelijke) belastingmiddelen. De AG betoogt dat deze wettelijk basis bestaat en vordert daarom vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:394.
Zonder op enige wijze vooruit te willen lopen op het arrest van de Hoge Raad is het beoogde gevolg van de vordering van de AG dat alsnog duidelijkheid komt over de wettelijke basis voor het verplichte gebruik van eHerkenning. Dat deze duidelijkheid er mogelijkerwijs komt, juich ik toe.
Hoe bereidt het kabinet zich voor op die mogelijke uitkomsten?
Zoals gezegd wil ik op geen enkele wijze vooruitlopen op het arrest van de Hoge Raad. Wel heb ik al eerder aangegeven van mening te zijn dat er een toereikende wettelijke basis is voor het verplichte gebruik van eHerkenning. De AG komt eveneens tot deze conclusie. Het kabinet houdt daarom vooralsnog vast aan de overheidsbrede lijn van het gebruik van eHerkenning als authenticatiemiddel. Dit ook omdat eHerkenning nog steeds het enige veilige en betrouwbare inlogmiddel is dat voldoet aan de eisen vanuit de AVG en Verordening (EU) nr. 910/2014 (eIDAS-verordening) en daarmee voldoende bescherming van persoonsgegevens biedt. Dit laat onverlet dat ook nog steeds ter uitvoering van de motie Van der Molen wordt gekeken naar een publiek middel voor het bedrijvendomein. Over de voortgang hiervan houdt mijn ambtsgenoot van BZK u op de hoogte via de «Voortgangsrapportage Toegang», zoals u ook in mijn antwoord op vraag 8 kunt lezen.
Welke voorbereidingen worden op dit punt door de Belastingdienst getroffen?
In antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar mijn antwoord op vraag 2.
Worden tijdelijke (overgangs-)maatregelen getroffen?
In antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe kijkt het kabinet aan tegen het bezwaar van veel ondernemers, met name mkb-ers, dat zij niet zouden moeten worden verplicht tot het maken van (extra) kosten bij commerciele aanbieders om belasting te kunnen betalen?
EHerkenning biedt niet alleen toegang tot portalen van de Belastingdienst, maar het gebruik is ook verplicht bij de digitale communicatie met andere overheidsinstellingen, zoals het UWV en bij een groeiend aantal commerciële dienstverleners. Met het gebruik van eHerkenning krijgen ondernemers voldoende bescherming van hun persoonsgegevens.
Op de vraag hoe het kabinet aankijkt tegen de bezwaren van veel ondernemers dat zij verplicht worden (extra) kosten te maken om belasting te kunnen betalen, benadruk ik dat men alleen verplicht is eHerkenning te gebruiken als men zelf aangifte doet. Ik kan mij voorstellen dat ondernemers liever geen kosten maken voor de aanschaf van eHerkenning. In mijn antwoord op vraag 7 beschrijf ik hoe ondernemers onder bepaalde voorwaarden gecompenseerd kunnen worden voor de aanschaf van eHerkenning.
Is en blijft hier coulance (bijvoorbeeld het openhouden van het oude portaal?) ten aanzien van deze ondernemers?
Vanaf 2022 doen ondernemers aangifte voor de omzetbelasting via het nieuwe portaal MijnBelastingdienstZakelijk, een fiscaal dienstverlener of commerciële software. (Alleen) voor het gebruik van MijnBelastingdienstZakelijk moet eHerkenning aangeschaft worden. Voor de aangifte over het eerste kwartaal van 2022 kregen ondernemers tijdens het tijdvak zelf en de aangifteperiode toegang tot het oude portaal, wanneer zij meldden de overstap naar het nieuwe portaal nog niet te kunnen maken. Voor de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2022 krijgen ondernemers alleen hernieuwd toegang tot het oude portaal bij het beëindigen van de onderneming of bij calamiteiten zoals overlijden, brand en overstroming. Dit in antwoord op de vraag van de heer Idsinga of er in de toekomst coulance zal zijn ten aanzien van ondernemers.
Hoe worden ondernemers nu en in de toekomst gecompenseerd voor deze (mogelijk) aanvullende kosten?
Om tegemoet te komen aan de wens van de Tweede Kamer, dat het inlogmiddel waarmee belastingaangifte moet worden gedaan kosteloos moet zijn, heeft de Belastingdienst samen met het Ministerie van BZK en de eHerkenningsleveranciers een compensatieregeling opgesteld (Beleidsregel compensatie inloggen belastingaangifte). Op aanvraag wordt maximaal één keer per kalenderjaar een compensatie verstrekt aan een aanvrager die 1) eHerkenning uitsluitend gebruikt voor het doen van belastingaangifte, 2) hiertoe het specifieke Belastingdienst eHerkenning inlogmiddel heeft aangeschaft, en 3) niet op andere wijze belastingaangifte kan doen. Deze compensatie bedraagt € 24,20 per kalenderjaar, hetgeen gelijk is aan het bedrag waartegen eHerkenning bij de goedkoopste aanbieder aangeschaft kan worden. Daarnaast heeft de Tweede Kamer tijdens de behandeling van de Wet digitale overheid de Staatssecretaris van BZK middels de motie Van der Molen opgeroepen om de mogelijkheden voor een publiek middel te onderzoeken als alternatief naast eHerkenning. De Staatssecretaris van BZK heeft de uitvoering van deze motie ter hand genomen. De compensatieregeling zal worden verlengd totdat er een publiek middel beschikbaar is als alternatief naast eHerkenning.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van gratis inlogmethoden vanuit de overheid?
Ter uitvoering van de motie Van der Molen wordt gekeken naar een publiek middel voor het bedrijvendomein. Over de voortgang hiervan houdt mijn ambtsgenoot van BZK u op de hoogte via de «Voortgangsrapportage Toegang». Zij verwacht deze in het najaar naar u te sturen.
De samenwerking tussen Nederland en Noorwegen op het gebied van klimaat en energie |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Op welke onderdelen van de klimaat- en energietransitie kan Nederland leren van Noorwegen? In welke sectoren is Noorwegen het meest succesvol bezig met verduurzamen en met welk beleid?
De betrekkingen tussen Nederland en Noorwegen in het algemeen zijn uitstekend en worden gekenmerkt door een grote mate van eensgezindheid. Er bestaat een langjarige samenwerking tussen Nederland en Noorwegen op het gebied van energie. Noorwegen heeft een heel andere nationale energievoorziening dan Nederland, die bijna volledig is gebaseerd op elektriciteit opgewekt door waterkrachtcentrales. Van oudsher was de samenwerking gericht op olie- en gaswinning. Sinds 2008 werken Nederland en Noorwegen samen op het terrein van elektriciteit door middel van de verbinding via de NordNed kabel. Verder is de samenwerking de afgelopen periode geïntensiveerd op het gebied van Carbon Capture and Storage (CCS), wind op zee en vooral ook op het terrein van waterstof.
De Noordzee biedt veel kansen om de gemeenschappelijke ambitie tot uitvoering te brengen om de transitie naar hernieuwbare energie te maken. Beide landen hebben veel expertise opgebouwd met offshore olie- en gaswinning, maritieme projecten en kunnen deze hiervoor inzetten, met name voor het bevorderen van de regionale energietransitie en de ontwikkeling van grootschalige windparken op zee en de verbindingen die daarvoor nodig zijn. In breder verband werkt Nederland samen met Noorwegen in de «North Seas Energy Cooperation» (NSEC). De NSEC is een samenwerkingsverband tussen Noordzeelanden en de Europese Commissie met als doel om de uitrol van windenergie op zee te realiseren, te versnellen en te optimaliseren.
Noorwegen is leider op het gebied van CO2 afvang en -opslag en een belangrijke partner bij de R&D alsook de commerciële toepassing van CCS. Noorwegen heeft de CO2-emissies in de olie- en gassector met succes verminderd via
CCS-projecten. Om de industrie aan te moedigen deze projecten te implementeren, werd een sectorspecifieke CO2-belasting ingevoerd. Net als Noorwegen is Nederland gunstig gesitueerd voor de toepassing van CCS. Beide landen hebben ambitieuze plannen voor de commerciële uitrol van CCS als onderdeel van de 2030-klimaatdoelstellingen. In november 2021 tijdens een koninklijk staatsbezoek aan Noorwegen hebben Nederland en Noorwegen een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend om de samenwerking op het gebied van CCS te intensiveren. Dit MoU zet ook in op het gezamenlijk verkennen van nauwere samenwerking tussen de landen op het gebied van waterstof en hernieuwbare energie.
Waterstof wordt een belangrijk onderdeel van het Noorse energiebeleid. Noorwegen zet daarbij in op zowel blauwe als groene waterstof. Noorwegen heeft veel potentieel voor groene waterstof, zowel te produceren uit stroom van de waterkrachtcentrales als uit windenergie. Nederland is een interessante partner voor Noorwegen op het gebied van waterstof gegeven de hier aanwezige kennis en ervaring. Andersom is Noorwegen belangrijk voor Nederland omdat het op termijn een leverancier kan worden van waterstof.
Hoe ziet de samenwerking tussen Nederland en Noorwegen eruit op het gebied van klimaat en energie? Wat is het belang van deze samenwerking voor Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Welke kansen biedt een sterkere samenwerking met Noorwegen voor Nederland? Hoe kan dit bijdragen aan onze leveringszekerheid en/of de energietransitie? Hoe speelt u in op deze kansen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt er met Noorwegen samengewerkt op gebied van waterstof? Hoe apprecieert u daarbij de inzet van Noorwegen op blauwe waterstof en hoe sluit dat aan op de Nederlandse plannen?
Waterstof is een van de onderwerpen in het jaarlijks bilaterale energie-overleg. Er zijn voorts contacten met diverse Noorse bedrijven actief op het gebied van waterstof. Noorse bedrijven kunnen plannen ontwikkelen voor levering van waterstof aan Nederland. Als deze waterstof op duurzame wijze wordt geproduceerd en getransporteerd, dan kan dit bijdragen aan de Nederlandse inzet op reductie van CO2. In november 2021 tijdens een koninklijk staatsbezoek aan Noorwegen hebben Nederland en Noorwegen als aangegeven een MoU ondertekend om de samenwerking op het gebied van CCS te intensiveren. CCS is als bekend een technologie die noodzakelijk is voor de productie van blauwe waterstof. Het MoU heeft tot doel het grensoverschrijdend transport en opslag van CO2 tussen beide landen te faciliteren, wat de toepassing van CCS in de industriële sectoren kan ondersteunen, onder meer voor koolstofarme H2-productie.
Hoeveel minder schadelijk is aardgas uit Noorwegen voor het klimaat ten opzichte van LNG-import? Welke andere voordelen ziet u in aardgasimport uit Noorwegen?
Gas gewonnen uit bijvoorbeeld de Noordzee kent bij transport een minder grote uitstoot van broeikasgassen dan LNG dat per schip wordt geïmporteerd. Ik onderschrijf ook het belang van het verkrijgen van een goed beeld van de klimaatimpact van de LNG-import. Echter, de gevraagde vergelijking vergt uitgebreid onderzoek en de uitkomst is afhankelijk van plaats en locatie. LNG volumes worden over de hele wereld geproduceerd. Om het effect op het klimaat te vergelijken zou – voor zover al mogelijk – de herkomst van alle geïmporteerde volumes moeten worden nagegaan en het effect op het klimaat van de import van die volumes moeten worden nagegaan. Vervolgens zou het effect op het klimaat van import uit Noorwegen moeten worden geïnventariseerd en een vergelijking moeten worden gemaakt.
Ziet u kansen om in de toekomst meer van onze aardgasimport uit Noorwegen te laten plaatsvinden? Overweegt u hierbij de inzet op langetermijncontracten voor de transitieperiode naar een fossielvrije energievoorziening? Welk beleid zet u hiervoor uit de komende periode?
Op dit moment wordt in Noorwegen al zo goed als maximaal aardgas gewonnen. De mogelijkheden voor toename van productie lijken de komende periode verwaarloosbaar. Verder geldt dat dit najaar de Baltic Pipe Line van Noorwegen naar Polen in gebruik wordt genomen. Via deze pijpleiding zal gas naar Polen worden geëxporteerd. Dit betekent dat er minder gas beschikbaar zal zijn vanuit Noorwegen voor import via Noordwest Europa naar Nederland. Per saldo zie ik geen mogelijkheden om de komende periode meer aardgasimport uit Noorwegen te laten plaatsvinden.
Bent u ervan op de hoogte dat Duitsland en België samen met Noorwegen kijken naar het versterken van hun samenwerking op het gebied van (blauwe) waterstof en op de korte termijn voor de levering van fossiele brandstoffen? Bent u van mening dat Nederland hierbij moet aanhaken?
Noorwegen is traditioneel een belangrijke leverancier van energie aan de Europese markt en aan Nederland. Zo komt circa 25–30% van ons aardgas uit Noorwegen. De Noorse overheid en bedrijven hebben aangegeven de productie zoveel mogelijk te verhogen om een bijdrage te leveren aan de huidige krapte op de gasmarkt. In het kader van de waterstofimportstrategie is de Nederlandse overheid in gesprek met verschillende landen die potentieel groene waterstof kunnen gaan exporteren. Zie hiervoor ook de Kamerbrief Voortgang ordening en ontwikkeling waterstofmarkt van 29 juni (Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Daarbij zijn er als hierboven benoemd ook contacten met Noorwegen.
Wat kunt u verder doen om de samenwerking met Noorwegen te versterken?
In de bovenstaande antwoorden geef ik aan wat het belang is van de huidige samenwerking met Noorwegen, hoe die is vormgegeven en wat we de komende periode gaan intensiveren op het gebied van de energietransitie op de Noordzee, met name op het terrein van CCS, offshore wind en waterstof. Daar liggen de grootste kansen in de samenwerking met Noorwegen.
Het de vertrouwelijkheid van meldingen die binnenkomen bij de meldkamer |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de ouders van een schutter, die zich hebben gemeld bij de meldkamer van de politie, hebben aangegeven vlak daarna te zijn gebeld door een journalist, die ervan op de hoogte was dat de ouders contact hebben gezocht met de meldkamer?1
Ja.
Is er een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het signaal dat er vertrouwelijke persoonsgegevens vanuit de meldkamer zouden zijn doorgespeeld aan een journalist? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen onderzoek ingesteld. De politie heeft geen aanwijzingen dat vertrouwelijke persoonsgegevens zouden zijn gedeeld met derden. Overigens heeft de politie mij gemeld dat gebleken is dat de ouders geen contact hebben gezocht met de meldkamer (via het alarmnummer 1-1-2), maar dat er contact is gezocht met het Regionale Service Centrum van de politie (via het niet-spoed-nummer 0900–8844).
Heeft u er begrip voor dat het afbreuk doet aan het vertrouwen van mensen in de politie en mensen kan ontmoedigen in dergelijke gevallen contact op te nemen met de meldkamer als er eventueel vertrouwelijke persoonsgegevens zijn doorgespeeld? Zo nee, waarom niet?
De reputatie van de politie en het vertrouwen dat burgers hebben in de politie zijn voor de legitimiteit van de politie essentieel. Politiemedewerkers dienen daarom zorgvuldig om te gaan met de persoonlijke gegevens van burgers. Mocht dit onverhoopt in situaties mis zijn gegaan, dan begrijp ik uiteraard dat dit effect heeft op de betreffende burgers en hun kijk op de politie. Als blijkt dat onzorgvuldig is omgegaan met vertrouwelijke persoonsgegevens, wat in deze casus volgens de politie niet is gebleken, zal de politie hier passend op reageren.
Hoe beoordeelt u in het licht van bovenstaande vraag de weigering van de politie om op deze kwestie te reageren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd heeft de politie geen aanwijzingen dat er vertrouwelijke persoonsgegevens zijn gedeeld met derden. Het is verder aan de politie om hierover al dan niet te communiceren.
Hoeveel meldingen over schending van het ambtsgeheim zijn er in de afgelopen vijf jaar geweest? Hoeveel van die meldingen zijn onderzocht? Bij hoeveel van dergelijke meldingen volgde een sanctie, door ofwel de eigen organisatie of de rechter?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik gebruik gemaakt van de jaarverantwoordingen van de politie over de periode 2017–2022. De politie kent meerdere soorten onderzoeken:
In de jaarverantwoordingen van de politie wordt over de aantallen disciplinaire onderzoeken gerapporteerd. Voor het jaar 2021 heeft de politie gerapporteerd dat er landelijk 77 disciplinaire onderzoeken hebben plaatsgevonden aangaande het lekken, misbruiken en/of achterhouden van informatie. De sancties die daarop volgden betreffen bijvoorbeeld (onvoorwaardelijk/voorwaardelijk) ontslag, inhouden vakantie-uren, schriftelijke berisping of een waarschuwing. Voor een uitgebreider overzicht verwijs ik u naar de eerder genoemde jaarverantwoording.2 In 2020 zijn 81 integriteitsschendingen vastgesteld op het gebied van lekken, misbruiken en/of achterhouden van informatie. In 2019 betroffen dit 68 integriteitsschendingen. In de jaarverantwoordingen over 2018 en 2017 is hierover niet zo gedetailleerd gerapporteerd. Ook in de jaarverantwoordingen van het Openbaar Ministerie, voor de onderzoeken door de Rijksrecherche, wordt niet gedetailleerd gerapporteerd over de onderzochte integriteitsschendingen per organisatie en de daaropvolgende sancties.
De lange wachttijden bij het aanvragen van een Schengenvisum voor Nederland |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Zijn er signalen bij u bekend dat het met regelmaat vier tot zes maanden duurt voor mensen uit zowel Suriname als Marokko om een Schengenvisum voor kort verblijf in Nederland te kunnen verkrijgen?1
Ja.
Op de website staat vermeld dat aanvragers binnen 15 kalenderdagen weten of zij het visum krijgen, en dat dit bij uitzondering kan uitlopen tot 45 dagen. Hoe verklaart u dat in veel gevallen de standaardtermijnen niet worden nageleefd?
De Coronapandemie heeft ertoe geleid dat reisbewegingen en daarmee Schengen-visumaanvragen vrijwel stil vielen. Tijdens deze «visumdip» is de besliscapaciteit bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken tijdelijk afgeschaald. Het ministerie bevindt zich in een herstartfase van het visumproces en werkt er aan de besliscapaciteit op te voeren naar het pre-Corona niveau. Door de snelle toename van aanvragen van personen die naar Nederland willen reizen, is de vraag naar visa momenteel groter dan de besliscapaciteit. Daarom is noodgedwongen besloten op sommige locaties een vastgesteld (maximum) aantal visumaanvragen in te nemen. Hierdoor ontstaan in sommige landen, waaronder in Suriname en Marokko, helaas langere wachttijden dan de standaard termijn van twee weken voor het indienen van een visumaanvraag. De innamecapaciteit wordt regelmatig verhoogd naarmate de besliscapaciteit toeneemt. Meerdere Schengenlanden kampen met vergelijkbare uitdagingen om de verwerkingscapaciteit van visumaanvragen op te voeren.
De 15 kalenderdagen waarnaar in de vraag wordt verwezen, betreft de behandeltermijn van de visumaanvraag nadat deze door de aanvrager is ingediend. Deze behandeltermijnen worden in het merendeel van de ingediende visumaanvragen niet overschreden.
Bent u zich gezien de nauwe banden met zowel Suriname als Marokko ervan bewust dat de langzame afhandeling van visumaanvragen grote gevolgen heeft de aanvragers, zodat zij niet aanwezig kunnen zijn bij familieaangelegenheden als verjaardagen of het afscheid nemen van dierbaren?
Het ministerie betreurt het ongemak en de teleurstelling die dit kan veroorzaken en voert daarom de besliscapaciteit zo snel mogelijk op.
Hoe reflecteert u in dit licht op de samenwerking met VFS Global?
De wachttijden worden niet veroorzaakt door VFS Global, maar door capaciteit op het ministerie en het besluit om in sommige landen een vastgesteld aantal visumaanvragen in te nemen.
Zijn er naast Suriname en Marokko meerdere landen bij u bekend waar het probleem van lange wachttijden speelt? Zo ja, welke landen betreft dit?
Ja, dit probleem doet zich in meerdere «hoog volume» landen voor, zoals India, Filipijnen, Thailand, Vietnam, Iran, Algerije en Pakistan.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de wachttijden voor het aanvragen van een visa vanuit Suriname en Marokko op korte termijn afneemt?
Herstart van het visumproces is een belangrijke prioriteit voor het ministerie. Om in de aanvraagbehoefte te voorzien, is het ministerie bezig om de personele behandelcapaciteit op te voeren door de werving van nieuwe medewerkers en de doorontwikkeling van digitale systemen. De krapte op de arbeidsmarkt en de opleiding van nieuwe medewerkers zijn daarbij uitdagingen, waardoor dit helaas langer duurt dan gehoopt. Het streven is dat de Schengenvisumverlening eind dit jaar 80% bedraagt van de productie in het pre-Covid jaar 2019, waarmee visumaanvragers in staat worden gesteld hun visumaanvraag weer binnen de geldende termijn te kunnen indienen. Daarbij zal met voorrang gekeken worden naar de landen waar dit tot bijzondere knelpunten leidt, zoals Suriname.
Ziekmakende cabinelucht in vliegtuigen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ruik je vieze sokken in een vliegtuig? Dit kan er aan de hand zijn»?1 Wat is uw reactie op het in dit bericht beschreven gezondheidsleed?
Het bericht is bekend. Het is belangrijk dat iedereen een gezond en veilige werkplek heeft om te voorkomen dat gezondheidsschade door werk kan ontstaan. Daarom heeft de mogelijke relatie van gezondheidsklachten van vliegend personeel met blootstelling aan chemische stoffen in de cabinelucht onze en ook internationale aandacht. Naar aanleiding van de internationale discussies over de oorzaak van de gezondheidsklachten is in 2015 de Nationale Adviesgroep Cabinelucht (hierna: NAC) opgericht, waarvan de instelling in een besluit uit september 2020 opnieuw is geformaliseerd2. De adviesgroep heeft tot taak de Minister van IenW te adviseren over ontwikkelingen rondom de mogelijk relatie tussen gezondheidsklachten van vliegend personeel en de blootstelling aan chemische stoffen via cabinelucht. In haar laatste rapportage stelt de NAC dat de oorzaak van de klachten niet duidelijk is3. Nederland draagt actief bij aan de verschillende initiatieven om hier meer duidelijkheid over te krijgen, zoals het onderzoek dat volgt op het afgeronde FACTS-onderzoek (zie ook beantwoording vraag 9).
Kunt u bevestigen dat door de aanwezigheid van deze giftige stoffen luchtvaartpersoneel in sommige gevallen niet (voldoende) meer kan functioneren en de vliegveiligheid in het geding komt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat er, zeven jaar na de oprichting van de Nationale Adviesgroep Cabinelucht, nog altijd geen stevig plan van aanpak ligt om te voorkomen dat cabinepersoneel en reizigers ziek worden van de giftige stoffen die aanwezig kunnen zijn in de cabinelucht? Zo ja, hoe kan dat?
Over de ontwikkelingen, aanbevelingen en te ondernemen acties rapporteert de NAC via haar rapportages conform het instellingsbesluit van de NAC. In deze rapportages is veelal ook aandacht voor de actieve bijdrage die Nederland levert aan internationale onderzoeken en initiatieven via (eerdere) bijdragen van RIVM en TNO.
Er wordt waarde aan gehecht dat dergelijke onderzoeken en initiatieven gedegen zijn. De NAC informeert de bewindspersonen over de relevante uitkomsten en adviezen tot opvolging. De oorzaak van de klachten is volgens de NAC niet duidelijk. Dit laat onverlet dat de veiligheid in de luchtvaart op nummer 1 staat. Indien noodzakelijk worden dergelijke onderzoeken in Europees verband verder opgepakt. Hetzelfde geldt voor het ondersteunen van initiatieven die volgens de NAC op nationaal niveau kunnen bijdragen aan het inzichtelijk maken van de omvang van de problematiek, zoals het nader categoriseren en blijvend monitoren van meldingen van geurincidenten.
Is er inmiddels ergens een standaard voor de luchtkwaliteit in de cabines opgesteld? Kunt u aangeven waarom men bij het Comité Européen de Normalisation (CEN) in mei 2021 niet in meerderheid tot een Europese standaard kon komen? Kunt u duiden welke partijen weerstand boden en op welke punten?
Met de CEN Technische Commissie 436 is op Europees niveau gewerkt aan de ontwikkeling van een Europese standaard voor cabineluchtkwaliteit in relatie tot chemische stoffen. De laatste conceptversie kreeg onvoldoende steun en het proces voor de ontwikkelingen van een Europese norm is gestopt. De wenselijkheid om een Technisch Rapport op te stellen is vervolgens binnen de CEN onderzocht. In december 2021 is een stemming uitgestuurd naar alle normalisatie instituten. Hen werd gevraagd om akkoord voor het toevoegen van een zogeheten New Work Item voor de ontwikkeling van een Technisch Rapport. Dit is nodig om daarna het Technische Rapport in te kunnen dienen en voor akkoord voor te leggen aan de instituten. De resultaten werden gedeeld in februari 2022, waaruit bleek dat een meerderheid akkoord gaf op het toevoegen van dit New Work Item.
De CEN en het Nederlandse normalisatie instituut NEN zijn onafhankelijke instituten en vallen niet onder de bevoegdheid van de overheid.
Aangezien er binnen de CEN geen norm ontwikkeld werd ging men over tot een technisch rapport, maar kunt u aangeven hoe de stemming in februari 2022 over het Technisch Rapport is verlopen en wie daar weerstand geboden heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat een norm voor luchtkwaliteit voldoende bescherming zou kunnen bieden aangezien het er op lijkt dat er sprake kan zijn van meer dan 100 verschillende ziekmakende stoffen en dat ook genetische aanleg een sterk bepalende factor kan zijn voor de mate waarin men ziek wordt? Is die situatie niet te complex om te reguleren via normstelling?
Het is niet duidelijk of er een oorzakelijk verband is tussen de chemische stoffen in de cabinelucht en het ontstaan van gezondheidsklachten bij vliegend personeel en passagiers en of genetische aanleg hierbij een rol speelt. Een normstelling binnen de CEN kan allerlei soorten maatregelen bevatten, waaronder meting van stoffen, plaatsing van sensoren en training van personeel. Deze maatregelen zouden tezamen kunnen bijdragen aan vroege signalering van verslechtering van de luchtkwaliteit in de vliegtuigcabine door bijvoorbeeld fume events.
Deelt u de mening dat het verstandiger zou zijn om over te stappen op systemen waarbij geheel geen giftige stoffen meer in de cabine en de cockpit gebracht worden?
Vliegtuigen worden door internationale instanties als EASA gecertificeerd en worden op basis van internationale regels gebouwd, bijvoorbeeld ten aanzien van constructie-eisen en verplichtingen op het gebied van filters. Het is binnen deze regels aan de luchtvaartmaatschappijen zelf om te bepalen welke vliegtuigen en opties zij bestellen. De mogelijke relatie tussen gezondheidsklachten van vliegend personeel en de blootstelling aan cabinelucht heeft de aandacht van de internationale instanties. EASA heeft verschillende onderzoeken en initiatieven omtrent cabinelucht gestart waar Nederland actief aan bijdraagt. Er is bij de betrokken certificerende instanties tot op heden geen noodzaak gebleken om bleed-air systemen niet toe te laten.
Klopt het dat bijvoorbeeld Airbus A350 die optie heeft maar deze slechts sporadisch wordt afgenomen vanwege de extra kosten? Bent u bereid EASA te vragen geen nieuwe vliegtuigen meer goed te keuren die nog zogeheten «bleed-air» in de cabine brengen?
Zie antwoord vraag 7.
Ziet u zich verder gesterkt in de mening om alleen nog vliegtuigen toe te laten die schone lucht inbrengen omdat zogeheten fume events (incidenten waarbij bijvoorbeeld door lekkage in de motor significant hogere concentraties ziekmakende stoffen vrijkomen) nooit helemaal te voorkomen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom is nog niet besloten om sensoren te plaatsen die de luchtkwaliteit continu monitoren? Bent u bereid dat alsnog te doen zolang er nog «bleed-air» uit de motor de cabine ingebracht wordt? Zo ja, op welke termijn kan dit geregeld zijn?
Sensoren kunnen een zeer beperkt aantal specifieke stoffen meten in de lucht, zoals koolstofmonoxide. Het is praktisch onmogelijk om alle stoffen te meten die in de cabinelucht zouden kunnen voorkomen. Ook is op dit moment niet duidelijk welke stoffen exact gemeten zouden moeten worden, omdat het verband tussen stoffen in de cabinelucht en gezondheidsklachten bij personeel nog onbekend is. Bij het plaatsen van sensoren dient ook onderzoek te worden uitgevoerd naar de (technische) haalbaarheid en regelgeving.
Waarom geeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij Pointer aan te willen wachten op verder wetenschappelijk onderzoek als nu al duidelijk is dat er op dit moment mensen ernstig in hun gezondheid geschaad worden?
Wetenschappelijk onderzoek vraagt tijd. Dat geldt ook voor Europese onderzoeken. Nederland draagt hier ook actief aan bij. RIVM en TNO hebben deelgenomen aan het FACTS-onderzoek van DG MOVE en in haar laatste rapportage heeft de NAC hiervan een samenvatting gegeven. Een EASA-aanbesteding voor een meerjarig onderzoek als vervolg op FACTS is gegund aan een internationaal consortium waar ook het RIVM deel van uit maakt. De NAC adviseert de Minister van IenW over de Nederlandse inbreng in dergelijke trajecten en IenW heeft het RIVM aangegeven hun deelname in het vervolgonderzoek te steunen.
Welke rol heeft de Arbeidsinspectie wanneer onomstotelijk vaststaat dat een werkomgeving ziekmakend is, maar nog niet voor 100% volledig in kaart is gebracht via welke route welke mate van ziekte veroorzaakt wordt? Deelt u de mening dat de bewijzen die er liggen voldoende zijn om maatregelen af te dwingen bij luchtvaartmaatschappijen? Zo nee, waarom niet?
De werkgever is verplicht om bij de invulling van de zorgplicht voor goede en veilige arbeidsomstandigheden uit te gaan van de stand der wetenschap en professionele dienstverlening4. Indien er aanleiding toe is, is de werkgever verplicht om het arbeidsomstandighedenbeleid, inclusief de Risico Inventarisatie & Evaluatie (hierna: RI&E) en het Plan van Aanpak, aan te passen op de stand der wetenschap en professionele dienstverlening. De Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: NLA) is de toezichthouder op de Arbeidsomstandighedenwet. In het toezicht wordt het geheel aan naleving van deze verplichtingen voor de werkgever beoordeeld. Mocht het onomstotelijk vaststaan dat een werkomgeving ziekmakend is, dan kan de Arbeidsinspectie gebruik maken van bevoegdheden zoals waarschuwingen, boetes en het onmiddellijk stilleggen van het werk. In haar laatste rapportage stelt de NAC dat de oorzaak van de gezondheidsklachten van vliegend personeel niet duidelijk is. Er is daarom op dit moment voor de NLA geen aanleiding om verdere maatregelen door werkgevers af te dwingen.
Daarnaast is de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) op grond van de «Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op rond van SWZ-wetgeving» mede toezichthouder op
de arbeidsomstandigheden in specifieke sectoren zoals de luchtvaart. Meldingen worden onderling afgestemd tussen de ILT en NLA.
Hoe staat het met de opvolger van het FACTS onderzoek? Zijn er al (voorlopige) conclusies te melden en kunt u die met ons delen?
Het vervolgonderzoek is dit jaar gestart en heeft een looptijd van drie jaar. Er zijn op dit moment nog geen conclusies.
Herkent u iets van de signalen uit de Pointer berichtgeving dat het Europese onderzoek plaatsvond in een gepolariseerde omgeving en dat er veel mensen met veel meningen de hand hebben gekregen bij de sturing van het project?
Het FACTS-onderzoek is uitgevoerd door een internationaal consortium met vertegenwoordigers en onderzoekinstituten uit verschillende landen als TNO, RIVM, Fraunhofer en VITO. Het groot aantal stakeholders en experts dat betrokken was bij de aansturing van het onderzoek en in het bijzonder het wetenschappelijk comité, leidde tot discussies met als doel het onderzoek zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de maatschappelijke zorgen. Het FACTS-onderzoek is afgerond en in haar laatste rapportage heeft de NAC hiervan een samenvatting gegeven5 (zie ook beantwoording vragen 7, 8 en 9).
Zijn u signalen bekend dat bijvoorbeeld luchtvaartmaatschappijen of vliegtuigbouwers invloed hebben uitgeoefend op het onderzoek? Bent u bereid dat na te gaan bij de onderzoekers? Zo nee, waarom niet?
Deze signalen zijn ons en het RIVM niet bekend.
Heeft de regering zicht op, en kunt u de Kamer informeren over, de laatste stand van zaken in de wetenschap, aangaande de volgende beroepsziektes voor luchtvaartpersoneel (zoals verwoord door het National Institute for Occupational Safety and Health2):
In het Arbostelsel zijn werkgevers primair verantwoordelijk om de stand der wetenschap te monitoren en indien noodzakelijk passende beheersmaatregelen te nemen en dit vast te leggen in de RI&E. Werkgevers kunnen hierbij gebruik maken van instrumenten van onder andere het RIVM, dat ook participeert in de NAC, en het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) om beroepsziekten te monitoren.
Specifiek voor stoffen die via het luchtbehandelingssysteem in de cabinelucht van vliegtuigen terecht kunnen komen, en de mogelijke relatie met gezondheidsklachten van vliegend personeel is de NAC opgericht om onder andere de stand van de wetenschap te monitoren (zie ook beantwoording vragen 2, 3, 8 en 11). Op het terrein van Cosmic Ionizing Radiation wordt SZW ten aanzien van de stand van de techniek/wetenschap op de hoogte gehouden door het RIVM.
De andere aandoeningen en/of onderwerpen zoals in de lijst genoemd hebben betrekking op de arbeidsomstandigheden voor (luchtvaart-)personeel in bredere zin. Over deze onderwerpen is veel kennis bij o.a. het NCvB. Het NCvB is in Nederland het Kennisinstituut rond beroepsziekten, met financiële steun van het Ministerie SZW en maakt deel uit van het per 27 juni jl. gestarte Landelijk Expertise Centrum Stoffen Gerelateerde Beroepsziekten (LEXCES). Naast monitoring van beroepsziekten via o.a. meldingen wordt ook kennis verspreid op dit terrein7.
Worden bovengenoemde beroepsziektes voor luchtvaartpersoneel naar uw mening voldoende specifiek gemonitord? Zo nee, wat gaat u doen om dat te verbeteren?
In het Nederlandse Arbostelsel zijn werkgevers primair verantwoordelijk voor de monitoring van beroepsziektes en om indien dat noodzakelijk is passende beheersmaatregelen te nemen. Bedrijfsartsen hebben een rol in het melden van beroepsziekten aan het NCvB. Door het NCvB wordt het totaal aantal meldingen van beroepsziekten in Nederland bijgehouden. Dit ook specifiek voor in de vraag 16 genoemde categorieën en per type personeel. Daarmee ontstaat een goed beeld van het zich al dan niet voordoen van de in vraag 16 genoemde beroepsziekten. In totaal zijn de afgelopen vijf jaar circa 300 beroepsziektemeldingen in de luchtvaartsector geregistreerd bij het NCvB. Specifiek voor Cabin Air Quality zijn over deze periode geen meldingen gedaan bij het NCvB.
De antwoorden op eerder gestelde vragen over de gasopslag in Bergermeer |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Om welke zeggenschapsrechten gaat het exact wanneer u schrijft dat Gazprom bepaalde zeggenschapsrechten heeft over de wijze waarop de berging wordt geopereerd?1 Wat betekent dit in praktijk? In welke documenten liggen deze vast? Klopt het dat het gaat om de Gas Storage Agreement en de Joint Operating Agreement?
Op grond van de tussen de opslagbeheerder, Gazprom Export LLC en Gazprom Marketing en Trading Ltd. gemaakte afspraken die zijn vastgelegd in de Gas Storage Agreement en de Joint Opera+ting Agreement heeft Gazprom Marketing and Trading Ltd., een participating interest van 5% in het Operating Committee van de gasopslag Bergermeer. Op basis van dit participating interest beslist Gazprom Marketing and Trading Ltd. mee ten aanzien van een aantal onderwerpen met betrekking tot het beheer van de gasopslag Bergermeer.
Gazprom Marketing and Trading Ltd. is een dochter van Gazprom Germania GmbH. Gazprom Germania GmbH, een kleindochter van het moederbedrijf PSJC Gazprom, is op 31 maart 2022 onder beheer van de Duitse overheid (Duitse Bundesnetzagentur) gesteld tot 30 september 2022. Op 14 juni jl. heeft de Duitse overheid aangekondigd deze maatregel vanaf 30 september met 6 maanden te verlengen. Na afloop van die periode kan de maatregel opnieuw met 6 maanden worden verlengd. Dit betekent dat het moederbedrijf Gazprom PJSC vanaf 31 maart 2022 via deze dochterondernemingen geen zeggenschap meer uitoefent inzake het beheer van de gasopslag Bergermeer.
Bent u bereid deze en andere documenten, waarin de zeggenschapsrechten van Gazprom over de Bergermeer zijn vastgelegd, met de Kamer delen voor het commissiedebat Mijnbouw/Groningen op donderdag 30 juni?
De Gas Storage Agreement en Joint Operating Agreement zijn vertrouwelijk door EBN aan mij verstrekt omdat deze bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten. Ik ben voornemens om met Energie Beheer Nederland (EBN) en overige relevante partijen te bespreken in hoeverre ik beide documenten met uw Kamer kan delen.
Speelt Gazprom op enige wijze nu nog een rol in het vertragen of voorkomen van het vullen van de gasopslag Bergermeer?
Nee, de Nederlandse gasopslagen worden gevuld voor 80%, waarbij we Bergermeer vullen voor tenminste 68%. Gazprom kan de uitvoering van deze maatregelen niet belemmeren of vertragen.
Waarom is er niet gekozen om in de Bergermeer een vulverplichting op te leggen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 22 april 2022 heeft het kabinet ook alternatieve maatregelen onderzocht voor het vullen van gasopslag Bergermeer, waaronder het opleggen van een vulverplichting aan partijen die opslagcapaciteit hebben gecontracteerd of aan leveranciers en grootverbruikers.
Deze maatregelen zijn voor het opslagjaar 2022 (ten behoeve van de winter 2022/23) echter als riskant en niet voldoende kansrijk beoordeeld, met name vanwege de grote en onevenredige financiële risico’s voor marktpartijen en het risico dat deze alternatieven niet het gewenste effect sorteren. Dit omdat de partijen die capaciteit geboekt hebben in de gasopslag Bergermeer naar verwachting geen gehoor zullen geven aan een dergelijke verplichting (Gazprom Export LLC) of het opleggen van een verplichting voor deze partijen een te groot financieel risico met zich brengt, ook wanneer er een compensatie wordt verstrekt voor het onevenredige nadeel dat zij ondervinden.
Voor leveranciers van Nederlandse beschermde afnemers of grootverbruikers die geen capaciteit hebben geboekt in de gasopslag Bergermeer geldt voorts dat zij hun seizoensvraag voor de winter «22/23 in de praktijk doorgaans op verschillende manieren hebben afgedekt, o.a. met behulp van gasopslag in Duitsland. Het opleggen van een vulverplichting aan grootverbruikers op de Nederlandse markt en leveranciers van Nederlandse beschermde afnemers doorkruist daarmee de voorzieningen die reeds door deze partijen zijn getroffen. Voor het vullen van de gasopslag Bergermeer voor het opslagjaar 2022 heb ik dan ook gekozen voor de in mijn brief van 22 april 2022 genoemde maatregelen.
Welke stappen zijn in de afgelopen weken gezet om het gebruiksrecht van Gazprom over 40 procent van de Bergermeer te beëindigen? Ligt er al een juridisch advies, toegezegd in het tweeminutendebat Mijnbouw/Groningen op 11 mei 2022, over wat de mogelijkheden zijn? Kunt u dit met de Kamer delen?
Ik begrijp het ongemak rondom het feit dat Gazprom een gebruiksrecht heeft ten aanzien van 40% van de capaciteit van de gasopslag Bergermeer. Tijdens het tweeminutendebat Mijnbouw/Groningen van 11 mei jl. heb ik toegezegd te zullen kijken naar de mogelijkheden om dit gebruiksrecht te beëindigen. Dit onderwerp heeft mijn volle aandacht, maar vanwege de complexiteit en sensitiviteit van het onderwerp en de benodigde afstemming binnen het kabinet heb ik hier meer tijd voor nodig. Daar zal ik de landsadvocaat bij betrekken.
Kunt u de Kamer wekelijks informeren over de vulgraden van de gasbergingen?
De voortgang van het vullen van de gasopslagen wordt dagelijks bijgehouden op de website https://agsi.gie.eu. Deze website is voor iedereen toegankelijk. Conform de toezegging van de Minister voor Klimaat en Energie gaan wij op korte termijn wekelijks informeren over de vulgraden op een eigen dashboard.
Welke additionele maatregelen gaat u nemen, gegeven het feit dat Duitsland fase 2 van het Bescherm- en Herstelplan Gas heeft afgekondigd, om gas te besparen en de gasopslagen te vullen? Wordt de tender die is aangekondigd voor Prinsjesdag naar voren gehaald?
Duitsland heeft in het licht van de specifieke gasleveringssituatie in Duitsland het tweede niveau van gascrisis als bedoeld in de verordening gasleveringszekerheid afgekondigd. Het situatiebeeld in Nederland geeft op dit moment geen aanleiding tot het afkondigen van een hoger niveau van gascrisis en het treffen van maatregelen in aanvulling op de maatregelen die ik reeds heb aangekondigd in mijn brief van 20 juni jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 312).
Het kabinet heeft vorige week besloten om fase 1 van een gascrisis af te kondigen. Daartoe hebben we besloten, mede op basis van informatie over leveringen aan Duitsland. Het voornemen van de Duitse regering om naar fase 2 te gaan, wat toen nog niet officieel besloten was, heeft er mede toe geleid dat Nederland nu in vroegtijdige waarschuwing zit. Het kabinet heeft daarbij direct besloten om een aantal maatregelen die normaliter pas in fase 2 of 3 worden genomen, nu al preventief in te zetten om de situatie op de gasmarkt te verlichten. Bijvoorbeeld het toestaan van meer productie van kolencentrales en het voorbereiden voor een besparingstender door bedrijven.
Kunt u voor het commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 30 juni 2022 deze vragen beantwoorden?
Ja.
Beschouwt u de startnotitie voor het NPLG, en de daarin opgenomen doelen met betrekking tot stikstofreductie, na het Kamerdebat en eventuele aangenomen moties als «vastgesteld»? In hoeverre is het tijdschema dat staat opgenomen op p. 3 van de begeleidende Kamerbrief van 10 juni jongstleden nog actueel?1
De doelen voor stikstofreductie zijn richtinggevend en worden op basis van een iteratief proces met de andere overheden op 1 juli 2023 vastgesteld. Het geschetste tijdschema is nog steeds actueel.
Wat is de juridische status van de stikstofambitie uit het NPLG (te weten 74% van de Natura gebieden onder de Kritische DepositieWaarde (KDW) in 2030)? Geldt voor deze norm een inspannings- of resultaatsverplichting?
De Wet natuurbescherming zoals gewijzigd met de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) kent resultaatsverplichtende omgevingswaarden voor stikstofreductie. Het kabinet heeft aangekondigd de doelstellingen in de Wsn te versnellen van 2035 naar 2030, waarmee dit in lijn komt met het advies van het adviescollege Stikstofproblematiek (de «commissie-Remkes»), waarbij alle sectoren hun evenredige stikstofbijdrage leveren. Dat is ook conform de door de Tweede Kamer aangenomen motie-De Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106), die verzoekt om de gewijzigde omgevingswaarde voor 2030 zo spoedig mogelijk vast te leggen. Het benodigde wetsvoorstel zal naar verwachting in de eerste helft van 2023 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Het wetsvoorstel regelt dat in plaats van in 2035 nu in 2030 74% van het stikstofgevoelig Natura 2000-areaal onder de kritische depositiewaarde moet zijn gebracht.
Vindt u het zorgvuldig om de startnotitie NPLG met ambitieuze en ingrijpende doelen vast te stellen, zonder:
De startnotitie NPLG vormt het startpunt van een langjarig proces om als Rijk, medeoverheden en maatschappelijke partners de benodigde transitie van het landelijk gebied mede vorm te geven, waarin bovengenoemde aspecten zeker een plaats zullen krijgen. Zowel met het oog op de staat van de natuur als de noodzaak om richting en duidelijkheid te geven aan de vele betrokken partijen, is het van belang dat de gebiedsprogramma’s zo snel mogelijk verder kunnen worden ontwikkeld. Daarom kies ik ervoor om in deze startnotitie waar mogelijk al keuzes en doelen richtinggevend vast te leggen. De opgave is immers complex en de urgentie groot.
Bij de regionale verdeling is de verplichting zoals die is voorzien voor 2030 als uitgangspunt genomen. Voor de aanvullende doelen zijn in de startnotitie in samenspraak met de provincie tevens reeds vastgelegde regionale waterkwaliteitsdoelen en natuurdoelen weergegeven. Verder is inzichtelijk gemaakt welke regionale doelen daar in oktober 2022 nog bij komen en wat daarvan de verwachte implicaties zijn. Deze overige (indicatieve) doelen maak ik in oktober 2022 bekend. Om de partijen in de gebiedsprocessen tijd te geven om de gebiedsprogramma’s nader in te vullen heeft het kabinet ervoor gekozen de richtinggevende, regionale doelen voor stikstofreductie nu reeds te publiceren. Deze informatie is namelijk van grote betekenis voor de gebiedsprocessen, die op 1 juli 2023 afgerond dienen te zijn.
Totdat de definitieve doelstellingen worden vastgelegd in het gebiedsprogramma in juli 2023, kunnen de doelstellingen gaande het proces nog worden bijgesteld. In de gebiedsprocessen en de daaropvolgende gebiedsprogramma’s worden de maatregelen ook getoetst op de sociaaleconomische gevolgen. Ook vanwege het feit, dat deze gevolgen moeilijk te bepalen zijn alleen op basis van richtinggevende doelen. Daarvoor is eerst invulling op maatregelniveau nodig.
Waarom omarmt u in het NPLG op voorhand een doelstelling die verder gaat dan de huidige Wet natuurbeheer, waarin als resultaatsverplichting is opgenomen dat in 2030 50% van de Natura-gebieden onder de KDW moet zijn gebracht?
Het benodigde wetsvoorstel voor het vastleggen van de naar voren gehaalde voorziene resultaatsverplichtende omgevingswaarde voor 2035 naar 2030 conform het coalitieakkoord zal naar verwachting in de eerste helft van 2023 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Het wetsvoorstel regelt dat in plaats van in 2035 nu in 2030 74% van het stikstofgevoelig Natura 2000-areaal onder de kritische depositiewaarde moet zijn gebracht. Het gaat hier om een versnelling van de aanpak, niet om een hoger doel. De planning van de wetswijziging hangt samen met de benodigde voorbereidingstijd, waaronder besluitvorming over de aanvullende maatregelen ter realisatie van die omgevingswaarde, de internetconsultatie en de advisering door de Raad van State. Dit heb ik ook aangegeven in reactie op de motie-De Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106). Met de voorbereiding van het wetsvoorstel is inmiddels gestart.
De startnotitie zal nog verder worden uitgewerkt in de gebiedsplannen en het NPLG, die uitgaan van de aangepaste doelstelling, zoals in het coalitieakkoord is opgenomen. Zowel met het oog op de staat van de natuur als de noodzaak om richting en duidelijkheid te geven aan de vele betrokken partijen, is het van belang dat de gebiedsprogramma’s zo snel mogelijk verder kunnen worden ontwikkeld. Daarom kies ik ervoor om in deze startnotitie waar mogelijk al keuzes en doelen richtinggevend vast te leggen. De opgave is immers complex en de urgentie groot. Op 1 juli 2023 – het bij wet vastgelegde moment conform de Wet stikstofreductie en natuurverbetering – dienen de gebiedsprogramma’s te worden vastgesteld. Het NPLG zal naar verwachting medio 2023 worden vastgesteld. Het NPLG en de gebiedsprogramma’s kunnen worden vastgesteld, los van het moment waarop aanpassingen aan de landelijke omgevingswaarde zijn doorgevoerd in de Omgevingswet en onderliggende regelgeving.
Is er een wettelijke basis om de provincies en de boeren de norm in het regeerakkoord op te leggen (74%) terwijl de wet toch echt een lagere norm aangeeft (50%)? Zo ja, wat is die basis? Zo nee, vervalt dan niet de juridische en verplichtende basis onder het NPLG?
Zie antwoord vraag 4.
Indien de wettelijke norm en de norm in een beleidsnota niet overeenkomen, welke norm is dan van kracht?
Zie antwoord vraag 4.
Uit uw Kamerbrief van 1 april 2022 valt af te leiden dat een wetsvoorstel voor aanscherping van de resultaatsverplichting met betrekking tot stikstof in de Wet natuurbeheer pas is voorzien in de eerste helft van 2023. Waarom stelt u de Tweede en Eerste Kamer als mede-wetgever niet in staat om af te wegen of deze nieuwe reductiedoelen haalbaar, uitvoerbaar en proportioneel zijn?2
Het is aan de Tweede en Eerste Kamer om te beoordelen of de versnelling van de reductiedoelen bij wet moet worden vastgelegd. Dat oordeel zal het parlement kunnen vellen op basis van de onderbouwing die in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is opgenomen. Die betreft dan de haalbaarheid van de landelijke resultaatsverplichting voor het Rijk in de vorm van de landelijke omgevingswaarde. Die omgevingswaarde bevat geen directe verplichting voor andere overheden, ondernemers en burgers, maar is wel bepalend voor de inzet van het Rijk bij de uitwerking van de aanpak om het vereiste resultaat te realiseren en voor de bijdrage die het Rijk van de verschillende provincies vraagt. Voor die bijdragen van provincies worden door de provincies de door het Rijk meegegeven richtinggevende doelen als uitgangspunt genomen, bij de invulling van de gebiedsprogramma's op basis van de gebiedsprocessen. De gebiedsprogramma's zullen inzicht moeten bieden in de gevolgen vanuit sociaaleconomisch perspectief en in de maatregelen om die gevolgen te ondervangen. Overigens is de aankondiging van het kabinet tot het versnellen van de doelstellingen in de Wsn van 2035 naar 2030 ook in lijn met de door de Kamer aangenomen motie-De Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106), die verzoekt om de gewijzigde omgevingswaarde voor 2030 zo spoedig mogelijk vast te leggen.
Kunt u deze vragen een voor een en ten minste een uur voor de stemmingen over het NPLG beantwoorden?
De beantwoording is ten minste een uur voor de stemmingen over het NPLG naar de Tweede Kamer gestuurd. De antwoorden op de vragen 4, 5 en 6 heb ik in samenhang van een antwoord voorzien.
Het direct of indirect volgen van politiek geëngageerde burgers op de social media en het mogelijk plegen van censuur |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u naar aanleiding van uw eerdere antwoord op vraag drie, aangeven welke bijdragen u levert aan de Europese en internationale beleidsontwikkelingen rond desinformatie?1
Het uitgangspunt voor bijdragen aan Europese en internationale beleidsontwikkeling wordt altijd vastgelegd in BNC-fiches die met uw Kamer worden gedeeld. Op hoofdlijnen is deze inzet dat het kabinet internationale samenwerking, binnen de respectievelijke verantwoordelijkheden, om desinformatie aan te pakken steunt, omdat desinformatie niet ophoudt bij grenzen. Het waarborgen van grondrechten staat hierbij altijd voorop.
Ter illustratie kunt u het BNC-fiche over de mededeling Europees Democratie Actieplan bekijken.2 Daarnaast kan het ook voorkomen dat bijdragen geleverd worden op basis van het Nederlandse beleid rondom desinformatie, die per Kamerbrief ook gedeeld worden met uw Kamer.3
Bent u bekend met de zin uit de actiepuntenlijst uit het WOB-document 279135: «Positieve communicatie over multilaterale verbanden door middel van Strategic Communications (StratCom) om ondermijnende narratieven over EU/NAVO tegen te gaan»?2 Levert u direct of indirect bijdragen aan de bestrijding van desinformatie aan de NATO, bijvoorbeeld StratCom Centre of Excellence (COE) in Litouwen? Zo ja, kunt u specificeren welke bijdragen worden geleverd?
StratCom wordt door de NAVO ingezet ter ondersteuning van het bondgenootschappelijk beleid en de militaire operaties en activiteiten om de doelstellingen van de NAVO te bevorderen. Nederland levert een aantal militairen aan de NAVO op StratCom functies. Het NAVO StratCom Centre of Excellence (CoE) in Letland maakt geen deel uit van de NAVO commandostructuur. Dit CoE doet onderzoek naar en geeft trainingen over strategische communicatie.
Bent u het ermee eens dat uit het WOB-document 279135 en het artikel «Zeg me dat het niet waar is» blijkt dat ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken regelmatig overleg voeren met verschillende socialmediabedrijven over de bestrijding van desinformatie, onder meer met Google, Twitter, Microsoft, LinkedIn, Facebook en Mozilla?3 4 Bent u bereid de Kamer de verslagen te doen toekomen van al deze gesprekken sinds 1 januari 2020? Zo nee, waarom niet?
Het klopt inderdaad dat er contacten zijn met sociale media bedrijven, mede op verzoek van uw Kamer.7 Sociale media bedrijven zijn belangrijke partners in de aanpak van desinformatie. Het contact ziet voornamelijk op het inzicht krijgen in de werkwijze van deze platformen, hun beleid op het gebied van desinformatie, en de uitvoering van de Europese praktijkcode tegen desinformatie. Van deze gesprekken zijn geen officieel vastgestelde verslagen beschikbaar. De Staatssecretaris van BZK zal bezien welke overige documenten hierover in bezit zijn. Deze informatie is tevens opgevraagd in een Woo-verzoek en zal daarom waar mogelijk openbaar gemaakt worden en naar uw Kamer gezonden worden.
Kunt u naar aanleiding van uw eerdere antwoord op vraag vier, aangeven of ook ambtenaren van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en/of het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesprekken over desinformatie hebben gevoerd met socialmediabedrijven? Bent u bereid de Kamer de verslagen te doen toekomen van al deze gesprekken sinds 1 januari 2020? Zo nee, waarom niet?5
Gesprekken over desinformatie met sociale media bedrijven worden over het algemeen op incidentele basis door het Ministerie van BZK georganiseerd. Voor een deel van deze gesprekken zijn ook ambtenaren van het Ministerie van JenV en de NCTV uitgenodigd. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zijn er geen officieel vastgestelde verslagen beschikbaar van gesprekken met sociale media bedrijven over desinformatie. De NCTV voert van tijd tot tijd gesprekken met sociale mediabedrijven onder andere over het tegengaan van de verspreiding van terroristische content (zie ook het antwoord op vraag 5). In de context van deze gesprekken komt ook (de ervaring van sociale mediabedrijven met) desinformatie en misinformatie aan de orde, zoals ook toegelicht in vraag 3. Het Ministerie van JenV voert ook gesprekken met onder meer sociale mediabedrijven in het kader van de aanpak van online seksueel kindermisbruik.
De Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), die op dit moment in oprichting is, zal naast een handhavende taak ook een rol spelen bij het stimuleren van de samenwerking tussen deze marktpartijen.
Kunt u uw eerdere antwoord op vraag vier toelichten, voor wat betreft de passage «Met online platformen worden geen afspraken gemaakt om berichten te verwijderen, alleen op grond dat deze desinformatie zouden zijn». Kan daaruit afgeleid worden dat er wel afspraken met online platformen gemaakt zijn over het verwijderen van berichten? Zo ja, kunt u aangeven welke afspraken dat zijn?6
In de Kamerbrief over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen schetst de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de aanpak en beleid rondom illegale content.11 Ten aanzien van online kinderporno en terroristische inhoud ziet het kabinet een taak voor de overheid weggelegd om de verspreiding van deze online inhoud actief tegen te gaan12.
Ten aanzien van de aanpak van hate speech is het kabinet terughoudender om actief op te treden. Online discriminatie kan worden gemeld bij het Meldpunt internet discriminatie (MiND), dat een onafhankelijke juridische toetsing uitvoert om te bepalen of sprake is van een discriminatoire uiting, al dan niet gevolgd door een verwijderverzoek. Daarnaast kan het Openbaar Ministerie besluiten om bepaalde uitingen strafrechtelijk te vervolgen. Deze terughoudendheid heeft deels te maken met het feit dat bij hate speech veelal niet eenvoudig is vast te stellen of sprake is van een strafbare uiting en bij een te strikte handhaving een ongerechtvaardigde beperking van de vrijheid van meningsuiting op de loer ligt.
Het gaat hierbij om illegale content wat naast strafbare content ook bestaat uit andere onrechtmatige content. Daaronder vallen onder meer aantastingen van het privéleven, de eer en goede naam en onrechtmatige verwerkingen van persoonsgegevens. De voornemens van het kabinet om onrechtmatige content die mensen persoonlijk raakt aan te pakken zijn uiteengezet in de beleidsreactie op het onderzoek naar een laagdrempelige voorziening voor de verwijdering van onrechtmatige content.13
Kunt u naar aanleiding van uw eerdere, ontkennende antwoord op vraag vijf, een nadere toelichting geven op het zogenoemde Directeurenoverleg Desinformatie als vorm van georganiseerde aanpak?7 8 Kunt u eveneens een nadere toelichting geven op de zogenoemde Table Top Excercise?9ent u van mening dat dit valt onder georganiseerde aanpak? Zo nee, waarom niet?
Er is sprake van een rijksbrede aanpak desinformatie, waarbij meerdere ministeries acties ondernemen om de impact van desinformatie op de Nederlandse samenleving te verminderen. Het Directeurenoverleg Desinformatie is een interdepartementaal overleg op directeurenniveau. Dit overleg, onder voorzitterschap van BZK, zorgt voor coördinatie bij de beleidsvorming rondom desinformatie met de betrokken departementen. Wanneer het gaat om de specifieke beleidsterreinen van de departementen is de beslissingsbevoegdheid belegd bij de politieke leiding van ieder departement. De overkoepelende beleidsvorming valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK.
Zoals de naam ook aangeeft, gaat het bij de Table Top Excercise om een oefening. Dit is een interdepartementale oefening geweest waarbij een vrije inventarisatie is gemaakt van wat de mogelijkehandelingsopties zouden kunnen zijn i.r.t. de aanpak van desinformatie. Het gaat hier slechts om een concept stuk met geïnventariseerde opties, die niet daadwerkelijk allemaal verder zijn uitgewerkt door het Directeurenoverleg Desinformatie. Ieder departement is zelf verantwoordelijk voor het eventueel ondernemen van acties tegen desinformatie als deze specifiek gaat over een thema binnen de verantwoordelijkheden van dat ministerie. Het Ministerie van VWS heeft m.b.t. covid-19 daarom enkele acties ondernomen om desinformatie over het corona virus te adresseren en uw Kamer hierover ook geïnformeerd.17
Om tot kaders voor de ontwikkeling van beleid te komen, kunnen dergelijke oefeningen behulpzaam zijn. Daar waar het daadwerkelijk omgezet wordt in beleid, wordt dit per Kamerbrief met uw Kamer gedeeld.
Kunt u een toelichting geven op het actiepunt «Desinformatie alliantie opzetten»?10 Bent u van mening dat dit valt onder georganiseerde aanpak? Zo nee, waarom niet?
Dit actiepunt is genoteerd als mogelijke optie om verder uit te werken. Hier is geen verdere betrokkenheid bij geweest van het Directeurenoverleg Desinformatie. Uiteindelijk heeft, in het kader van de Vaccinatiealliantie een team van experts zich wel verenigd in de denktank desinformatie. Hierover zijn recentelijk door het Ministerie van VWS vragen beantwoordt.19
Bent u bekend met de zin «Personen buiten de overheid die het gesprek over/tegen desinformatie online kunnen voeren»?11 Kunt u aangeven op welke wijze deze personen buiten de overheid – direct of indirect – worden of werden aangestuurd?
Die zin is ons bekend. Zie ook het antwoord op vraag 7, deze optie is niet uitgevoerd door het Directeurenoverleg Desinformatie en hier is daarom geen verdere betrokkenheid van het Directeurenoverleg bij geweest.
Kunt u nadere informatie geven over deze «personen buiten de overheid», zoals naam, functie, werkgever, et cetera? Zo nee, waarom niet? Indien uw mogelijke weigering voortkomt uit de bescherming van persoonsgegevens, bent u dan bereid een geanonimiseerd overzicht naar de Kamer te sturen, eventueel vertrouwelijk? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven of en hoe deze «personen buiten de overheid» worden of werden betaald? Welk budget was hiermee gemoeid vanaf 1 januari 2020 en uit welke begrotingspost werd dit betaald?
Nee. Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel burgers door toedoen van de overheid, direct en indirect, zijn gedebunked sinds 1 januari 2020? Kunt u tevens aangeven op welke wijze dat is gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de eerdere beantwoording is aangegeven, kent ieder departement de mogelijkheid om berichten te ontkrachten via de eigen sociale mediakanalen21. Hierbij is ook het voorbeeld aangehaald waarbij het Ministerie van EZK in een sociale media post een bericht in de campagnestijl van de vaccinatiecampagne waarin stond dat het kabinet ondernemers verplichtte om zicht te laten vaccineren heeft ontkracht. Er wordt niet gemonitord wat hiervan het effect is. Omdat ook niet wordt bijgehouden welke burgers deze informatie mogelijk verspreid hebben, kunnen hier geen cijfers van worden gegeven.
Kunt u naar aanleiding van uw eerdere antwoord op vraag acht, nogmaals aangeven of er wel of niet sprake is van structureel beleid om burgers direct of indirect te benaderen over hun berichten op social media, mede in het licht van de inzet van «personen buiten de overheid», het opzetten van een desinformatie alliantie, het Directeurenoverleg Desinformatie, het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) kernoverleg, et cetera?12 Bent u het eens met de stelling dat er wel degelijk sprake was van structureel beleid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals de Staatssecretaris van BZK eerder heeft aangegeven is er sprake van een rijksbrede aanpak desinformatie, waarbij ook de vrijheid van meningsuiting altijd voorop staat. Zoals ook aangegeven in brief over de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie, ligt er voor de overheid een rol in het weerspreken van desinformatie bij een dreiging voor de politieke, economische stabiliteit, volksgezondheid of nationale veiligheid.23 Als illustratie is in de eerdere beantwoording u het voorbeeld gegeven waarbij het Ministerie van EZK een bericht heeft ontkracht24. Wij zijn van mening dat het plaatsen van een dergelijk bericht gerechtvaardigd is. Daarnaast is de strategie om desinformatie aan te pakken veel breder dan alleen het ontkrachten van berichten en ziet deze bijvoorbeeld ook toe op het vergroten van mediawijsheid en het creëren van meer transparantie op online platformen.
Kunt u een toelichting geven op het huisbezoek aan de burger in Enschede, door de wijkagent en een tweede persoon in burger? Kunt u daarbij ingaan op het proces van signalering dat tot het huisbezoek leidde, cq. de omgevingsanalyse, tot en met de acties die werden ondernomen, inclusief de aansturing daarbij en de chain of command?
Zoals u weet kan er niet worden ingegaan op individuele casuïstiek. In algemene zin wil de Minister van Justitie en Veiligheid wel aangeven dat het een taak van de politie is om signalen en/of informatie over mogelijke openbare orde verstoringen te verifiëren c.q. te duiden. Het actief contact opnemen door de wijkagent met betrokkene(n) naar aanleiding van dergelijke signalen is daartoe een van de mogelijkheden en behoort tot het normale politiewerk. Dit doet zij onder verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag. Echter is het ingaan op individuele casuïstiek dus niet mogelijk. Zie hiervoor ook de beantwoording van schriftelijke vragen door de heer van Houwelingen (FvD) van 22 augustus jl. over het schorsen van een Twitteraccount.25
Kunt u nadere informatie geven van de tweede persoon in burger (functie, organisatieonderdeel) die naast de wijkagent betrokken was bij het huisbezoek? Wat waren zijn bevoegdheden om deel te nemen aan het huisbezoek?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 13 kan er niet worden ingegaan op individuele casuïstiek. In algemene zin wil de Minister van Justitie en Veiligheid graag aangeven dat, indien burgers vragen hebben over het contact dat diegene met de politie heeft gehad, er altijd mogelijkheden zijn om hierover vragen te stellen bij de politie, dat kan bijvoorbeeld via de wijkagent.
Kunt u zich voorstellen dat dit huisbezoek als intimiderend en belastend werd ervaren? Bent u zich ervan bewust dat het huisbezoek werd uitgevoerd met een goed herkenbare politiebus die zichtbaar was voor de buurt, en dat daardoor het imago van de burger die thuis werd opgezocht is beschadigd? Zo ja, wat vindt u daarvan en kunt u uitleggen waarom dat machtsvertoon nodig was?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 13 kan er niet worden ingegaan op individuele casuïstiek. In algemene zin wil de Minister van Justitie en Veiligheid erop wijzen dat politieagenten vaak in herkenbare politievoertuigen hun werk doen. Een huisbezoek kan om diverse redenen plaatsvinden en hoeft geen negatieve connotatie te hebben.
Bent u ermee bekend dat kort na dit huisbezoek het Twitteraccount van de burger is verwijderd door Twitter? Kunt u bevestigen of ontkennen of dit gebeurde met of zonder enige inmenging door de overheid of gelieerde partners? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 13 kan er niet worden ingegaan worden op individuele casuïstiek. In algemene zin wil de Minister van Justitie en Veiligheid graag aangeven dat de politie geen contact opneemt met bedrijven met als doel een account te verwijderen. De politie kan wel contact opnemen met bedrijven om hen erop te wijzen dat er bijvoorbeeld strafbare content op hun website wordt gepubliceerd.
Het stemmen voor mensen met een beperking |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Vindt u het ook belangrijk dat de 2,2 miljoen stemgerechtigde mensen met een beperking in Nederland hun stem kunnen laten horen bij verkiezingen?
Het kabinet vindt het van groot belang dat kiezers zoveel mogelijk zelfstandig kunnen stemmen in het stemlokaal. Dat belang volgt ook uit de preambule van het – tevens door Nederland geratificeerde – VN-verdrag Handicap, waarin staat dat mensen met een handicap onafhankelijk en autonoom moeten kunnen zijn; ook om hun eigen keuzes te maken.1 Het zelfstandig kunnen stemmen bij verkiezingen is daarvan een goede illustratie. Het is ook een belangrijk democratisch recht.
Bent u bekend met de signalen van het meldpunt Onbeperkt stemmen van het College voor de Rechten van de Mens en van Ieder(in), die een belangrijke inhoudelijke bijdrage levert aan de landelijke evaluatie en toegankelijkheid voor mensen met een beperking of chronische ziekte van de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen?1
Ja, ik ben bekend met het rapport van het meldpunt Onbeperkt stemmen gemeenteraadsverkiezingen 2022. Het bevat waardevolle inzichten. Dit rapport betrek ik bij de evaluatie van de gemeenteraadsverkiezingen 2022 die uw Kamer voor het einde van het reces toekomt.
Is het juist dat wanneer bij iemand in het identiteitsdocument staat «niet in staat tot tekenen», dat diegene dan niet de schriftelijke volmacht of machtiging via de stempas hoeft te ondertekenen om iemand anders zijn of haar stem te laten uitbrengen?
Dat is juist.
Betekent dat ook dat iemand die niet zelf kan stemmen, en ook niet in staat is tot tekenen, zijn of haar stem toch kan laten horen via iemand die heel dicht bij hem of haar staat, omdat diegene voor deze persoon een stem kan uitbrengen?
Een kiesgerechtigde die niet in staat is een handtekening te zetten kan toch bij volmacht stemmen als in zijn of haar identiteitsbewijs de clausule «Niet in staat tot ondertekening»3 voorkomt. De volmacht kan zowel onderhands als op schriftelijke aanvraag worden verleend. Bij een volmacht op schriftelijke aanvraag zal het aanvraagformulier (model L 8. Verzoek om bij volmacht te stemmen) niet zijn ondertekend door de volmachtgever. Dit is ook niet noodzakelijk voor het doen van een rechtsgeldige aanvraag.4 De burgemeester kan in dat geval controleren of betrokkene inderdaad buiten staat is tot ondertekening, door na te gaan of deze clausule ook is geplaatst in zijn of haar identiteitsbewijs. Is dat het geval, dan kan de aanvraag worden ingewilligd. Bij een onderhands verleende volmacht is het aan het stembureau om de controle uit te voeren. Ontbreekt de handtekening van de volmachtgever, dan moet in diens identiteitsbewijs de clausule staan dat hij of zij geen handtekening kan plaatsen. Als de gevolmachtigde een kopie kan tonen van het identiteitsbewijs van de volmachtgever waaruit dit inderdaad blijkt, dan kan de volmacht worden uitgeoefend.
Bent u bekend met verhalen van mensen die een negatieve ervaring hadden tijdens het stemmen, omdat in het stembureau discussie ontstond over de manier waarop gestemd kon worden door iemand met een verstandelijke of een visuele beperking?
Ja, dergelijke verhalen zijn mij ter ore gekomen. Helaas komen dergelijke gebeurtenissen wel eens voor.
Erkent u dat de regels met betrekking tot het stemmen door iemand met een verstandelijke of visuele beperking en geboden ondersteuning, niet altijd duidelijk zijn?
De regels zijn naar mijn oordeel duidelijk en worden ook actief onder de aandacht gebracht van stembureauleden in de stembureau-instructie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna ook: BZK) en in de verplichte trainingen die gemeenten geven aan hun stembureauleden. Maar het is mij bekend dat het inderdaad wel eens voorkomt dat er stembureauleden zijn die de regels niet goed kennen en/of goed toepassen. Ik zet mij er voor in hier aandacht voor te houden, zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is dat stembureau-medewerkers goed op de hoogte zijn van de bestaande regels, zodat het stemproces voor iedereen goed verloopt?
Ja, daar ben ik het mee eens.
Wat kunt u concreet doen om ervoor te zorgen dat leden van stemlokalen, maar ook ouders en mensen van deze doelgroep zelf nog beter op de hoogte zijn van de regels over hulp bij het stemmen en het stemmen via volmacht?
Kiezers die vanwege hun lichamelijke gesteldheid niet zelfstandig kunnen stemmen, kunnen zich laten bijstaan in het stemhokje (artikel J 28 van de Kieswet). Kiezers met alleen een verstandelijke beperking kunnen op dit moment geen hulp krijgen in het stemhokje. Wel kunnen zij uiteraard buiten het stemhokje alle gewenste uitleg krijgen. Deze regels worden actief onder de aandacht gebracht van stembureauleden in de stembureau-instructie van het Ministerie van BZK en in de verplichte trainingen die gemeenten geven aan hun stembureauleden. Ook stel ik bij elke verkiezing via de toolkit verkiezingen (www.verkiezingentoolkit.nl) aan gemeenten een poster ter beschikking voor in het stemlokaal. De poster bevat duidelijke symbolen en korte teksten, onder meer over de mogelijkheid van het vragen om hulp bij het stemmen wanneer de kiezer vanwege zijn lichamelijke gesteldheid die hulp nodig heeft, en over de mogelijkheid te vragen naar een vergrootglas. Verder stelt het ministerie aan gemeenten en via de website van de rijksoverheid informatie beschikbaar voor kiezers over hoe stemmen werkt, wat er geregeld is in het stemlokaal voor kiezers met een beperking en over de regels voor hulp bij stemmen aan kiezers die vanwege hun lichamelijke gesteldheid die hulp nodig hebben. In aanloop naar de volgende verkiezingen zal ik gemeenten vragen om in hun instructies aan de stembureauleden extra aandacht te besteden aan de regels op dit punt en zal ik bovengenoemde communicatiemiddelen extra onder de aandacht brengen bij gemeenten en belangenorganisaties.
Hoe staat het met de tijdelijke experimentenwet assistentie bij het stemmen en kan deze op korte termijn naar de Kamer gestuurd worden zodat deze voor de verkiezingen van de provinciale staten in 2023 in werking kan treden?
Het wetsvoorstel voor de Tijdelijke experimentenwet bijstand in het stemhokje wordt op dit moment voorbereid voor aanbieding aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Daartoe vinden na de zomer nog gesprekken plaats met verschillende partijen die in de consultatie op het wetsvoorstel hebben gereageerd, waaronder belangenorganisaties. Uw Kamer wordt over de uitkomst daarvan voor het einde van het jaar geïnformeerd. Zorgvuldigheid en het tegemoetkomen aan de verschillende belangen en waarborgen van het verkiezingsproces acht ik belangrijk. Invoering vóór de verkiezingen van de provinciale staten in maart 2023 is niet meer haalbaar.
Bent u bereid om in bovengenoemd wetsvoorstel voor kiezers met een verstandelijke beperking de mogelijkheid op te nemen om hen zelf te laten kiezen of zij assistentie in het stemhokje krijgen van een stembureaulid of van een bekende? Met andere woorden, om beide opties mogelijk te maken, net zoals kiezers met een lichamelijke beperking dat nu ook al zelf kunnen aanwijzen?
Over deze afweging ben ik nog met verschillende partijen in gesprek. Zie ook het antwoord op vraag 9. Ik wil met deze wet experimenten mogelijk maken waarbij eenieder die aangeeft hulp nodig te hebben, om bijstand in het stemhokje kan vragen. Immers, niet alleen kiezers met een verstandelijke beperking kunnen die bijstand nodig hebben, maar ook kiezers die laaggeletterd zijn en andere kiezers die niet (meer) goed in staat zijn om zonder hulp aan de stemming deel te nemen. Dat vergt echter een zorgvuldige vormgeving, zodat geen onnodige risico’s in het kiesproces worden geïntroduceerd, zoals situaties waarbij de mogelijkheid van bijstand oneigenlijk wordt aangewend om een andere kiezer te dwingen tot een bepaalde stemkeuze. En anderzijds zodat de kiezers die van deze wet gebruik willen maken, daadwerkelijk worden geholpen. In de versie van het wetsvoorstel die in consultatie is gegaan staat het voornemen om de bijstand in het stemhokje tijdens de experimenten te laten uitvoeren door een stembureaulid dat daartoe speciaal is getraind. Verschillende maatschappelijke organisaties hebben echter gewezen op het belang van hulp door een vertrouwd iemand naar eigen keuze. De achtergrond daarvan begrijp ik, maar in het wetsvoorstel zal ook recht moeten worden gedaan aan andere waarborgen in het kiesproces, zoals stemvrijheid/het tegengaan van dwang en drang. Ook de Kiesraad wijst daarop. Naar aanleiding van de gesprekken die na de zomer nog zullen plaatsvinden, zal ik uw Kamer voor het einde van het jaar informeren over de uitkomst op welke wijze het wetsvoorstel de bijstand in het stemhokje gaat regelen.
Wat zijn de regels voor mensen die niet zelfstandig kunnen aangeven op wie zij willen stemmen, maar wel de stemgerechtigde leeftijd hebben bereikt en op welke wijze geldt voor hen het stemrecht en welke rol kunnen bijvoorbeeld ouders spelen in de uitoefening hiervan?
Essentieel bij verkiezingen is dat de kiezer zijn of haar wil met betrekking tot zijn of haar kiesrecht zelfstandig moet kunnen bepalen, en deze ook zelfstandig tot uitdrukking moet kunnen brengen. Wie dat niet kan, kan helaas niet stemmen, ook niet per volmacht. Immers, in dat geval is niet kenbaar hoe de volmachtstem zou moeten worden uitgebracht, ook voor ouders of eventuele andere naaste familieleden niet. Daar komt bij dat een volmachtstem uitsluitend kan worden uitgebracht op initiatief van de volmachtgever.
Transgenderzorg voor jongeren |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving van NOS Stories over transgenderzorg voor jongeren?1
Ja.
Deelt u de zorg over de wijze waarop een publiek medium als NOS Stories jongeren voorhoudt dat geslacht een keuze is en transitie bij genderverwarring dé oplossing is?
Ik deel de zorg van de indiener niet. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij. Ik vind het daarom belangrijk dat mensen in vrijheid en veiligheid kunnen leven in overeenstemming met hun genderidentiteit en gewenste genderexpressie. Het kan voorkomen dat een medische transitie daarvoor wenselijk en/of noodzakelijk blijkt. Voor transgender en non-binaire personen kan dit bovendien bijdragen aan hun welzijn en hun mentale gezondheid.
In de NOS Story van 23 juni wordt bericht over de lange wachttijden in de transgenderzorg en de negatieve psychische gevolgen daarvan op de wachtenden. Er wordt bericht dat sommige transgender personen overgaan tot zelfmedicatie, en er wordt verteld dat dit niet zonder gevaar is.
Berichtgeving van NOS Stories valt onder de persvrijheid, zolang het niet in strijd is met geldende wet- en regelgeving. In individuele gevallen waarbij er vermoedens zijn dat het handelen van media wel strijdig is met wet- en regelgeving, is het aan de rechter om hierover te oordelen. Het is niet aan het kabinet om zich hierin te mengen.
Erkent u dat hiervoor een wetenschappelijke basis ontbreekt en de gevolgen van behandelingen bij jongeren op de korte en lange termijn volstrekt onbekend zijn?
Overzicht van de internationale wetenschappelijke literatuur – waaronder ook studies van de Nederlandse situatie2 – laat zien dat jongeren met genderdysforie bij aanmelding een slechtere kwaliteit van leven hebben dan normgroepen. Die kwaliteit van leven verbetert na genderbevestigende behandelingen. Vanuit medisch oogpunt zijn hormoonbehandelingen geaccepteerd als voldoende veilig.
Erkent u dat dergelijke berichtgeving dus grote risico’s voor jongeren met zich mee kunnen brengen?
Het is mij bekend dat er jongeren zijn die zonder begeleiding van een arts zelf geneesmiddelen gebruiken, via anderen of (illegaal) besteld op internet. Ik heb begrip voor de situatie waar deze mensen zich in bevinden. Het is helaas een feit dat veel transgender personen last hebben van het wachten op de juiste zorg. Wachtenden kunnen last hebben van frustratie of stress, maar een aanzienlijk deel heeft ook last van depressieve gevoelens of zelfs suïcidale gedachten. De angst dat door het wachten het lichaam zich (door de puberteit) een kant op ontwikkelt die niet past bij de genderidentiteit, is bij een aanzienlijk deel aanwezig. Ook hebben zij vaak het gevoel dat het leven stil staat en/of dat het sociale leven, het werk of de studie eronder leidt. De psychische last die transgender personen ervaren van het wachten op de juiste zorg is dan ook een belangrijke reden waarom ik vol inzet op het terugdringen van de wachttijden in de transgenderzorg.
Ik wil benadrukken dat het zeer risicovol is om (illegale) geneesmiddelen via internet te gebruiken, zonder toezicht of voorschrift van een arts. Zonder begeleiding van een arts en apotheker loopt de gebruiker risico’s, bijvoorbeeld door bijwerkingen, interactie met andere middelen of doordat het geneesmiddel een andere werkzame stof of een andere dosering van de werkzame stof bevat. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op het aanbod van illegale middelen, waaronder ook het online aanbod. Zij treden daar waar het kan stevig op, bijvoorbeeld door illegale inhoud te laten verwijderen en als degene die achter die website zit getraceerd kan worden ook boetes op te leggen. Echter de eigenaren achter deze malafide websites hebben er belang bij om zich te verbergen. Met hulp van hostingbedrijven, beheerders van domeinnamen, douane en veelgebruikte verkoopplatforms kunnen websites vaker worden gestopt en bestellingen vaker worden tegengehouden. Daarbij gelden wel enkele kanttekeningen, namelijk dat de IGJ lang niet altijd kan ingrijpen, omdat er een enorm aantal van dit soort websites is en deze vaak vanuit het buitenland opereren.
Transgender personen die moeite hebben met de overbrugging van de wachttijd-periode wil ik met klem adviseren om hun heil niet te zoeken in zelfmedicatie.
Zij kunnen in elk geval contact op te nemen met de huisarts. Die kan helpen bij de overbrugging van deze periode. Overigens heb ik recent opdracht gegeven aan de kwartiermaker transgenderzorg om in 2022 en 2023 vijf webinars te organiseren om huisartsen nascholing te bieden op het gebied van de transgenderzorg.
Transgender personen die wachten op zorg kunnen daarnaast contact opnemen met Transvisie. Ook bieden verschillende zorgaanbieders zorg en ondersteuning aan tijdens het wachten. Daarnaast financiert VWS Genderpraatjes, een chatservice van Transvisie en TNN voor jongeren en jongvolwassenen die vragen hebben rondom gender en genderidentiteit. Op dit moment doet de kwartiermaker transgenderzorg, samen met Transvisie en wetenschappers, voor de tweede keer onderzoek naar de ervaringen en behoeften van transgender personen in de zorg. In dit onderzoek zijn op mijn verzoek ook vragen gesteld over het gebruik van zelfmedicatie. Ik verwacht dit onderzoek in het najaar naar de Kamer te kunnen sturen.
Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot ontwikkelingen in andere landen (Verenigd Koninkrijk, Zweden) om geen behandelingen meer toe te staan bij jongeren, omdat zij de gevolgen niet kunnen overzien?
Ik heb kennisgenomen van de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk en Zweden.3 Wat goede zorg is wordt in Nederland op hoofdlijnen bepaald in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en wordt daarbinnen nader ingevuld door de professionele standaarden en kwaliteitsstandaarden, in principe op basis van wetenschappelijk onderzoek. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg ligt bij veldpartijen (zorgverleners, patiëntenverenigingen etc.). Zij zijn ook primair verantwoordelijk voor het opstellen van professionele standaarden en kwaliteitsstandaarden, alsmede voor het onderhoud en de actualisatie daarvan. Dit geldt ook voor transgenderzorg. In de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch staan antwoorden op vragen over goede transgenderzorg – bijvoorbeeld rondom puberteitsremmende behandelingen bij transgender jongeren. Op dit moment vindt een evaluatie plaats van de Kwaliteitsstandaard. Hierin wordt ook maar de stand van de wetenschap gekeken.
Daarnaast verwijs ik hier graag naar mijn volledige antwoord in reactie op eerdere vragen van de SGP-fractie in de Eerste Kamer (6 september 2019, EK 31 106/34 650, B, pagina 6) dat een medisch oordeel over ingrepen bij transgender (en intersekse) kinderen aan de medische professionals is maar dat zorgverleners daarbij alleen mogen handelen als zij toestemming hebben van de cliënt. De cliënt moet begrijpen waarvoor die toestemming geeft: hij/zij/hen moet goed geïnformeerd zijn. Jongeren vanaf zestien jaar mogen daarbij zelfstandig over hun medische behandeling beslissen zonder toestemming van hun ouders en ondanks hun minderjarigheid. Dat geldt ook voor transgender personen. Voor de leeftijdscategorie van 12 tot 16 jaar, is voor medisch ingrijpen ook de toestemming van de ouders die het gezag hebben, c.q. de voogd van het kind nodig. Jongeren krijgen in Nederland zorg op maat en elke vervolgstap wordt zorgvuldig afgewogen met het hele team en de betrokkene zelf. Zowel op zorgverleners als op ouders rust hier dus een belangrijke verantwoordelijkheid.
Deelt u de zorg dat door deze berichtgeving jongeren in een uiterst kwetsbare situatie op het idee kunnen worden gebracht om zelf medicatie te gaan gebruiken, met allerlei medische schade tot gevolg?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat vindt u van het verband dat in de berichtgeving wordt gelegd tussen de wachtlijsten en suïcide(pogingen)? Erkent u dat het suïcidecijfer bij mensen die een transitie hebben doorgemaakt helaas hoog is?
Ik beschik niet over een exact suïcidecijfer van mensen die een transitie hebben doorgemaakt. Wel weet ik uit onderzoek dat de lange wachtlijsten in de transgenderzorg voor wachtenden kunnen leiden tot frustratie en/ of stress. Het is bekend dat een deel van de wachtenden ook last van depressieve gevoelens heeft die in sommige gevallen zelfs tot suïcidale gedachten kunnen leiden. Verder is uit onderzoek bekend dat bij personen die een genderbevestigende behandeling hebben ondergaan slechts een zeer laag percentage spijt ervaart.4
De kwartiermaker transgenderzorg heeft een vragenlijst opgesteld om inzicht te krijgen in hoe de genderzorg wordt ervaren en welke behoeften er zijn. Dat is nodig om zorgverleners, zorgverzekeraars en gemeenten te helpen om de problemen op te lossen en de zorg te verbeteren. Ook is het goed om meer zicht te hebben op een onderwerp als zelfmedicatie. In 2019 is een vergelijkbare vragenlijst verspreid. De resultaten van het huidige onderzoek zullen worden vergeleken met de resultaten van destijds. Ik zal de Tweede Kamer in mijn volgende voortgangsbrief hierover informeren.
Bent u bereid om, samen met de Staatssecretaris Cultuur en Media, met NOS Stories (en eventueel andere omroepen) in gesprek te gaan over de wijze waarop met jongeren gecommuniceerd wordt over genderverwarring?
De wijze waarop media zoals NOS Stories en andere omroepen met jongeren communiceren over (trans)genderthematiek, maakt deel uit van de journalistieke autonomie die media genieten. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2, is het niet aan het kabinet om zich hierin te mengen vanwege de persvrijheid. Indien er vermoedens zijn dat berichtgeving in strijd is met geldende wet- en regelgeving, is het aan de rechter om hierover te oordelen. Zodoende zie ik op dit moment geen aanleiding, noodzaak, en acht ik het onwenselijk om samen met de Staatssecretaris Cultuur en Media hierover in gesprek te gaan met NOS Stories of andere omroepen.
Ten overvloede wil ik erop wijzen dat indien burgers of organisaties klachten hebben over een media-uiting, zij zich met hun klacht kunnen richten tot de desbetreffende mediaorganisatie. Daarnaast beschikt de NPO over een ombudsman waartoe men zich met een klacht of vraag over een journalistiek programma of artikel kan richten.5
Wat is uw reactie op eerste bevindingen van onderzoekers van de Radboud Universiteit en het Radboudumc dat veel van de jongeren die zich bij een genderpoli aanmelden te maken hebben met andere problematiek zoals een complexe thuissituatie, autisme of een trauma? Op welke wijze kunnen deze jongeren volgens u het beste worden geholpen?2
Hier wordt gerefereerd aan een inschatting op basis van de ervaringen die het Radboudumc in de afgelopen twee jaar heeft opgedaan, dit zijn geen bevindingen uit het nog lopende onderzoek, waarvan de eerste resultaten eind 2022 worden opgeleverd. De observatie dat een deel van de jongeren náást gendervragen ook andere vragen heeft rondom bijvoorbeeld autisme en trauma is in lijn met de wetenschappelijke literatuur. Het Radboudumc pleit ervoor om de gendervragen primair te behandelen in samenhang met andere problemen die er spelen. Dat wordt nu belemmerd door ervaren gebrek aan deskundigheid op het gebied van gendervragen bij professionals in de reguliere zorg, waardoor deze vragen worden doorverwezen. Ik zet hier nu op in door onder andere webinars voor huisartsen te laten ontwikkelen (zie het antwoord op vraag 4). Bredere bekendheid met en expertise op het gebied van genderproblematiek in de reguliere zorg en op andere terreinen waar kinderen en jongeren zich bewegen (school, sportclubs en ook ouders) helpt om gendervragen integraal te behandelen/begeleiden met andere ontwikkelingsvragen.
Bent u bereid om onderzoek te starten naar de korte- en langetermijneffecten van behandelingen bij jongeren, zoals een van deze onderzoekers in het artikel suggereert?
Op dit moment vindt een onderzoek plaats bij de Radboud Universiteit. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Het bericht ‘Te weinig rechters in Gelderland, 1500 rechtszaken geschrapt’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Te weinig rechters in Gelderland, 1500 rechtszaken geschrapt»1?
Ja.
Bent u bereid om de 1500 sepots nader te specificeren naar soorten strafzaken, in het bijzonder slachtofferzaken, zedenzaken, VPT-zaken en jeugdzaken? Zo nee, waarom niet?
De 1.500 zaken betreffen zogenoemde politierechter zaken. Dat wil zeggen dat het gaat om relatief lichte strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld belediging, verkeerszaken en het bezit van hennep. Onder deze zaken bevinden zich geen zedenzaken en geen jeugdzaken. De VPT-zaken zijn inmiddels allemaal gescreend en zijn van de lichtste categorie met veelal beledigingen en nauwelijks tot geen geweld. Van de 1.500 zaken wordt ongeveer 90% geseponeerd. Dat betekent dat een klein aantal zaken alsnog voor dagvaarding in aanmerking komt op een gereserveerde zitting.
Gaat dit ook in andere arrondissementen gebeuren? Zo ja, kunt u de Kamer daarover vooraf informeren?
Hoewel ook in andere arrondissementen tekorten aan rechters zijn waardoor niet alle zaken op tijd kunnen worden behandeld, zijn de achterstanden bij de rechtbank Gelderland verreweg het grootst. Zowel het Openbaar Ministerie als de Rechtspraak spannen zich maximaal in om te voorkomen dat ook elders in Nederland tot dit soort vergaande maatregelen moeten worden overgegaan. Sepotbeslissingen van vergelijkbare omvang in andere arrondissementen liggen daarom niet voor de hand.
Het rapport van VN-rapporteur Melzer |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport1 van VN-rapporteur Melzer waarin hij vernietigend oordeelt over het optreden van de Nederlandse politie bij coronademonstraties?
Ja. Dit betreft een reactie op mijn brief van 10 maart jl.2
Klopt de bewering van de heer Melzer2 dat hij geen antwoord heeft gekregen, meer dan 60 dagen na het verschijnen van dit rapport, op de vragen die hij hierin stelt aan de Nederlandse regering? Indien zijn bewering niet klopt, kunt u in dat geval het document sturen waarin de vragen van de heer Melzer worden beantwoord?
De brief van VN-rapporteur Melzer is bij ontvangst niet op de juiste plaats terechtgekomen. Daarom is reactie hierop vertraagd.
Een reactie is op dit moment in voorbereiding. In deze reactie wijs ik VN-rapporteur Melzer nogmaals op de zorgvuldigheid waarmee het gebruik van geweld door politie wordt getoetst. Het zorgvuldig informeren van Speciaal Rapporteurs past bij het belang dat Nederland hecht aan de VN-inspanningen voor mensenrechten, inclusief de inspanningen door de onafhankelijke Speciaal Rapporteur, en de voortrekkersrol die Nederland zelf vervult om mensenrechten internationaal en nationaal te bevorderen.4 Ik verwacht de reactie op korte termijn te versturen naar het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten (OHCHR).
Indien de bewering van de heer Melzer wel klopt, waarom heeft u deze vragen niet binnen de gestelde termijn van 60 dagen beantwoord en bent u van plan of bent u bereid deze vragen (alsnog) te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Uitspraak Europees Hof zet Nederlands asielbeleid op losse schroeven; staat mag documenten asielzoeker niet meer zomaar opzijschuiven' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitspraak Europees Hof zet Nederlands asielbeleid op losse schroeven; staat mag documenten asielzoeker niet meer zomaar opzijschuiven»?1
Met dit bericht ben ik bekend. Mijn voorganger heeft u op 8 juli 2021 over de betreffende uitspraak geïnformeerd.2
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State op 26 januari 2022 die deze uitspraak nogmaals onderstreept?2
Met die uitspraak ben ik bekend.
Bent u bekend met de reactie van uw ambtsvoorganger op het rapport «Bewijsnood: wanneer nationaliteit en identiteit ongeloofwaardig worden bevonden»? (Kamerstuk 19 637, nr. 2760)
Met die reactie ben ik bekend.
Bent u het eens met de stelling dat het Nederlandse beleid moet worden aangepast naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof en de Raad van State, ook omdat dit conform de afspraak uit het coalitieakkoord is waarin staat dat Nederland alle EU-richtlijnen uitvoert? Zo nee, waarom niet?
Zoals mijn ambtsvoorganger heeft toegelicht in voornoemde Kamerbrief van 8 juli 2021, liet de voorheen geldende lijn van de Afdeling de IND de mogelijkheid om documenten waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld, geheel buiten beschouwing te laten. De uitvoeringspraktijk was echter al minder strikt. Ik acht de huidige werkwijze van de IND in overeenstemming met de hier bedoelde jurisprudentie van het EU-Hof van Justitie en de Raad van State. Ik verwijs naar de openbare IND-werkinstructie 2022/13 (opvolgende asielaanvragen), die geldt sinds 1 juli 2022 en waarin reeds eerder gegeven instructies aan de IND medewerkers in de vorm van informatieberichten zijn verwerkt.4 Mijn ambtsvoorganger heeft de voor die tijd geldende werkinstructie 2021/74, tezamen met een aantal andere werkinstructies, al eerder aan uw Kamer toegezonden.5 Hieruit volgt dat de IND – overeenkomstig voormelde jurisprudentie – ook kopieën betrekt van documenten en documenten waarvan de authenticiteit niet is vastgesteld, of die geen objectief verifieerbare bron hebben, bij de beoordeling van een opvolgende asielaanvraag. De IND beoordeelt conform de EU-Procedurerichtlijn wat de bewijswaarde van het document is en of het de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maakt. Dat zal onder andere niet het geval zijn als het document geen informatie behelst die relevant is voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag of als het document geen steun biedt voor het asielrelaas of er misschien zelfs mee in strijd is. Ook de omstandigheid dat de authenticiteit van een stuk niet is aangetoond, kan bij de beoordeling van de bewijswaarde van overgelegde documenten worden meegewogen.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen die ervoor zorgen dat er een realistische bewijslast komt voor asielzoekers die in overeenstemming is met het EU-recht en EU-richtlijnen? Bent u in het bijzonder bereid het recht op gelijke proceskansen (equality of arms) en het beginsel van het «voordeel van de twijfel» beter te waarborgen gedurende de asielprocedure?
Zoals hiervoor is toegelicht, acht ik de huidige werkwijze van de IND in overeenstemming met de eisen die het EU-recht daaraan stelt. Zoals mijn ambtsvoorganger in de beleidsreactie van 8 juli 2021 op het rapport van Amnesty International «Bewijsnood» heeft toegelicht,6 is de Nederlandse asielprocedure erop gericht de asielzoeker zo goed mogelijk in staat te stellen zijn asielrelaas naar voren te brengen. IND-medewerkers maken zich er dagelijks hard voor dat asielbescherming wordt geboden aan hen die daar recht op hebben. Uiteraard kan de IND enkel een asielvergunning verlenen indien aannemelijk is dat de betreffende vreemdeling te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 31, zesde lid van de Vreemdelingenwet en artikel 4 van de EU-Kwalificatierichtlijn, kan er aanleiding zijn om de vreemdeling hieromtrent het voordeel van de twijfel te gunnen, hetgeen ook veelvuldig voorkomt.
Bent u bereid er voor te zorgen dat bij de overdracht van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de Dienst Terugkeer & Vertrek duidelijk is of de nationaliteit al dan niet is vastgesteld en of een inhoudelijke toets heeft plaatsgevonden naar de risico’s bij uitzetting naar het vermoedelijke land van herkomst of een eventueel derde land? Zo nee, waarom niet?
Allereerst merk ik op dat een inhoudelijke toets naar de risico’s bij (gedwongen) terugkeer wordt uitgevoerd door de IND naar aanleiding van een ingediende asielaanvraag. Voorts verwijs ik naar de uitgebreide toelichting die mijn ambtsvoorganger heeft gegeven over het vertrekproces van vreemdelingen van wie de nationaliteit niet is vastgesteld in de beleidsreactie op het rapport van Amnesty International. Tot slot wijs ik op paragraaf 13 van de openbare IND-werkinstructie 2022/4 (herkomstonderzoek in asielzaken).
In beginsel geldt dat een vreemdeling die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijft, Nederland dient te verlaten. Dat is eerst en vooral een eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Dat kan vertrek naar het land van herkomst zijn, maar ook een ander land van bestendig verblijf, een land van doorreis, of enig ander land waar de vreemdeling naar wil terugkeren. Uitgangspunt is dat toegang tot het andere land dient te zijn geborgd. Voorafgaand aan het vertrek wordt aan de vreemdeling een terugkeerbesluit uitgereikt dat het land vermeldt waarnaar wordt uitgezet. Ook voor die tijd kan worden gewerkt aan terugkeer naar een ander land, of zelfs meerdere landen tegelijk, mocht vertrek naar het in het terugkeerbesluit opgenomen land niet mogelijk blijken. Eventueel zal, nadat de vreemdeling is gehoord, een aanvullend terugkeerbesluit worden genomen waarin het (nieuwe) land van beoogde terugkeer wordt vermeld. Wanneer de vreemdeling in het gehoor voorafgaand aan het aanvullend terugkeerbesluit naar voren brengt dat terugkeer naar dat land voor hem bezwaarlijk is, kan de betreffende ketenpartner dat afhankelijk van wat de vreemdeling in dit kader precies naar voren brengt, onderkennen als een asielaanvraag. In dat geval wordt die aanvraag doorgeleid naar de IND.
De vreemdeling en/of diens gemachtigde heeft op meerdere momenten de mogelijkheid om op te komen tegen de beoogde (gedwongen) terugkeer; bijvoorbeeld wanneer hij voorafgaand aan het aanvullende terugkeerbesluit gehoord wordt, hij beroep instelt tegen het aanvullend terugkeerbesluit of wanneer hij bezwaar indient tegen de feitelijke uitzetting.
Daarnaast kan de vreemdeling in iedere fase van het terugkeerproces een opvolgende asielaanvraag indienen, waarbij hij de gestelde risico’s bij terugkeer naar dat land naar voren kan brengen. De DT&V wijst de vreemdeling op deze mogelijkheid indien gedwongen vertrek aan de orde is. Tegen een afwijzing van die opvolgende asielaanvraag kan de vreemdeling bij de rechter in beroep komen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat wanneer de nationaliteit tijdens het uitzetproces alsnog wordt vastgesteld, dit wordt doorgegeven aan de IND zodat toetsing aan het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 EVRM alsnog kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de IND en de DT&V voldoende waarborgen inbouwen, zodat het niet afhankelijk is van een advocaat om mogelijke schendingen te voorkomen tijdens het uitzetproces?
Zie antwoord vraag 6.
De rechtsbescherming van gedupeerden van het kinderopvangtoeslagenschandaal |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat er nog altijd gedupeerden van het kinderopvangtoeslagenschandaal naar de rechter moeten om wettelijk geldende beslistermijnen af te dwingen en inzicht te krijgen in het eigen dossier?1 2
Het lukt helaas niet om ouders binnen de wettelijke termijnen uitsluitsel te geven bij de integrale beoordeling en bezwaren. Dat is onwenselijk. Helaas zijn de mogelijkheden om alsnog binnen de termijnen te beslissen beperkt. Dit gelet op het grote aantal aanvragen en het aantal ouders dat nog integraal beoordeeld moet worden of nog wacht op de afhandeling van een bezwaarschrift. Op peildatum 30 september 2022 hebben zich ruim 57.000 ouders aangemeld, van wie het overgrote deel wel tijdig een eerste toets heeft gehad (ruim 55.000). Wel is op peildatum 30 september 2022 van 41.335 aanvragen de wettelijke beslistermijn verstreken. Ten aanzien van bezwaar geldt dat voor 2.913 bezwaarschriften. Ook moeten ouders langer op dossiers wachten dan gewenst. Er wordt zowel voor de integrale beoordeling en bezwaren als voor het ter beschikking stellen van dossiers hard gewerkt om knelpunten aan te pakken en processen te versnellen en te verbeteren.
Welke stappen zet u om te voorkomen dat ook andere gedupeerden naar de rechter moeten om hun recht te halen? Waarom wordt niet gewoon inzage gegeven in eigen dossiers en waarom wordt niet volgens de geldende beslistermijnen gehandeld door de Belastingdienst of de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)?
Uitgangspunt bij de integrale beoordeling is dat behandeling op volgorde van aanmelding plaatsvindt. De ruimte daarvoor is afhankelijk van de besliscapaciteit, van de ouders in urgente situaties die voorrang krijgen en de capaciteit die is gemoeid met het beslissen op ingediende beroepen niet tijdig beslissen.
In urgente (schrijnende) situaties krijgt een ouder voorrang. Daarnaast is UHT gehouden om rechterlijke uitspraken op te volgen. Hierdoor doorkruizen de beroepen niet tijdig de behandelvolgorde op basis van volgorde van aanmelding.
UHT zet maximaal in op maatregelen om -waar mogelijk- sneller te beslissen, waaronder opschaling. Daarnaast zet UHT in op het versneld afdoen van specifieke groepen, zoals ouders die waarschijnlijk genoeg hebben aan € 30.000,- en ouders die duidelijk niet gedupeerd zijn. In bezwaar zet UHT naast opschaling onder meer in op het vroegtijdig zoeken van contact met ouders in bezwaar, op mediation en op het waar mogelijk voorkomen van samenloop met andere procedures. Maatregelen om dossiers sneller en beter op de informatiebehoefte van ouders afgestemd te verstrekken zijn onder andere automatisering, outsourcing van werkzaamheden, naast het verder opschalen van de organisatie. Daarnaast wordt bij het beschikbaar stellen van dossiers prioriteit gegeven aan bezwaardossiers zodat bezwaarprocedures afgehandeld kunnen worden.
UHT werkt in bredere zin aan het verbeteren informatievoorziening. Onderdeel daarvan is ook dat PZB-ers het informatie- en beoordelingsformulier aan ouders ter beschikking kunnen stellen. De ouder wordt hierdoor beter en gerichter geïnformeerd.
In de 11e Voortgangsrapportage, in het bijzonder paragraaf 2.1 (integrale beoordeling), paragraaf 2.4 (bezwaar) en paragraaf 2.5 (dossiers) is nader op deze maatregelen ingegaan. In de 12e Voortgangsrapportage zal een actualisatie plaatsvinden.
Wat vindt u van de constatering van de rechtbank Gelderland dat zij geen bevoegdheden heeft om de Belastingdienst of UHT te verplichten om een kopie van het dossier aan de gedupeerde te verzonden?3
Zoals kan worden opgemaakt uit de beantwoording van eerdere Kamervragen3 gelden er bij het verstrekken van dossiers geen beslistermijnen in de zin van de Awb. Een verzoek om een dossier te verstrekken is namelijk geen aanvraag, maar is gekoppeld aan de procedure waarin die stukken nodig zijn.
Voor de integrale beoordeling geldt een wettelijke verplichting om (uiterlijk) bij de verzending van de direct aan de beschikking grondslag liggende documenten te verstrekken. Het verstrekken van het informatie- en beoordelingsformulier geeft daar invulling aan. Voor de bezwaarprocedures geldt op grond van artikel 7:4, derde lid, Awb dat dossierstukken voorafgaand aan de hoorzitting in bezwaar beschikbaar dienen te zijn.
De rechter kan in de onderliggende procedure toetsen of de uiteindelijke beslissing voldoet aan de relevante wettelijke verplichtingen, waaronder ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De inzet is en blijft om knelpunten aan te pakken, zowel ten aanzien van het verstrekken van dossiers als ten aanzien van de procedures waar die dossiers op zien.
Hoeveel geld is de overheid al kwijt aan dwangsommen vanwege het niet tijdig nemen van beslissingen conform de Algemene wet bestuursrecht in de afwikkeling van het kinderopvangtoeslagenschandaal?
Aan bestuurlijke dwangsommen die worden verbeurd wegens door ouders ingediende ingebrekestellingen is € 9.257.898,00 verschuldigd (peilmoment 30 september 2022).
Voor door de rechter opgelegde dwangsommen geldt dat deze in de meeste gevallen kunnen worden voorkomen. De verschuldigde dwangsommen in dat kader bedragen inmiddels € 150.000 (peildatum 30 september 2022).
Wanneer heeft de laatste gedupeerde van het toeslagenschandaal eindelijk inzicht in zijn of haar dossier en wanneer is de laatste gedupeerde volledig gecompenseerd?
Naar verwachting is voor de hersteloperatie kinderopvangtoeslag nog een aantal jaren nodig. Mogelijk gedupeerde ouders kunnen zich tot eind 2023 aanmelden. Volledige afronding is mede afhankelijk van het aantal nog uit te voeren integrale beoordelingen en het afhandelen van eventuele vervolgstappen (verzoeken werkelijke schade, bezwaren, (hoger) beroep bij de rechter). Hoeveel tijd hiervoor nodig is, is mede afhankelijk van de verbeteringen en versnellingen waaraan wordt gewerkt. Over de voortgang van de hersteloperatie wordt regulier gerapporteerd in de voortgangsrapportages.
Wat gaat u doen om de Belastingdienst of UHT te verplichten om gedupeerden hun eigen dossier toe te sturen? Hoe gaat u rechters de mogelijkheid geven om het verstrekken van dossiers af te dwingen?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 2 en 3.
Is er nu voldoende capaciteit bij de Belastingdienst om binnen wettelijke termijnen dossiers te verstrekken? Zo nee, geldt dit argument ook voor belanghebbenden die niet tijdig belastingaangifte doen of anderszins niet in staat zijn aan een wettelijke fiscale termijnen te voldoen? Waarom niet?
Zoals in de 11e Voortgangsrapportage is aangegeven, is bij de hersteloperatie de vraag naar dossiers nog veel groter dan de beschikbare capaciteit voor het samenstellen en lakken van dossiers. Prioriteit ligt bij het verstrekken van bezwaardossiers, omdat hoorzittingen pas doorgang kunnen vinden nadat de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn verstrekt.
Wettelijke termijnen moeten worden nageleefd. Dit geldt zowel voor het bestuursorgaan als voor belanghebbenden. Het onverhoopt niet naleven van een termijn door een partij ontslaat de andere partij niet van de naleving van wettelijke verplichtingen.
Hoeveel beslissingen van de Belastingdienst of UHT die nog moeten worden genomen zijn op dit moment niet tijdig genomen?
Van de ruim 57.000 aanmeldingen heeft het overgrote deel wel tijdig een eerste toets heeft gehad (ruim 55.000). Op peildatum 30 september 2022 is van 41.335 aanvragen de wettelijke beslistermijn van een jaar voor de integrale beoordeling verstreken. Ten aanzien van bezwaar geldt dat voor 2.913 bezwaarschriften. Op verzoeken om werkelijke schade wordt wel binnen de termijn van een jaar beslist, wel is in de 11e Voortgangsrapportage aangegeven dat er naar wordt gestreefd de doorlooptijden te verkorten.
Hoeveel procedures betreffende het niet tijdig nemen van een beslissing door de Belastingdienst of UHT zijn op dit moment bij rechtbanken aanhangig?
Er zijn 1.899 beroepen niet tijdig beslissen aanhangig bij de rechtbanken (peilmoment 30 september 2022).
Heeft u inzicht in het effect op de werkdruk van de rechterlijke macht indien alle betrokken burgers een beroep niet tijdig indienen? Kunnen de rechtbanken deze aantallen bolwerken? Wat kan daar nog aan gedaan worden om daar voor te zorgen?
De afdelingen bestuursrecht van de rechtbanken worden op dit moment geconfronteerd met een hoge instroom aan beroepen niet tijdig door te late beslissingen van de UHT. Het is de verwachting van Raad voor de rechtspraak dat deze instroom de komende periode zal toenemen. Dit leidt tot een grote belasting van de afdelingen bestuursrecht en zal negatieve gevolgen hebben voor de doorlooptijden.
Het kabinet trekt ruim € 155 miljoen uit om de rechtspraak de komende jaren te versterken. Het zal echter nog enige tijd duren voordat de effecten hiervan zichtbaar zijn in de doorlooptijden. Het duurt gemiddeld drie jaar om een rechter op te leiden.
Bent u het eens met de stelling dat mensen te maken hebben met gebrekkige rechtsbescherming als gevolg van het niet verstrekken van de dossiers en het niet respecteren van de beslistermijnen door de Belastingdienst of UHT? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang dat mensen binnen een redelijke termijn uitsluitsel krijgen over hun recht op compensatie. In de Nederlandse wetgeving zijn termijnen voorgeschreven waarbinnen een beslissing genomen moet worden.
De eerste toets is zoals bij de beantwoording van vraag 1 en 8 aangegeven voor meeste aangemelde ouders verricht, binnen de geldende wettelijke termijn van zes maanden. Ruim 27.000 gedupeerde ouders hebben € 30.000 gekregen en komen in aanmerking voor aanvullende regelingen (schuldenaanpak en gemeentelijke hulp). Er wordt onder meer versneld contact gezocht met ouders die hier naar verwachting voldoende mee zijn geholpen om te bespreken of dat inderdaad het geval is (paragraaf 2.1 van de 11e Voortgangsrapportage). Ook wordt gekeken of evident niet-gedupeerde ouders versneld kunnen worden afgedaan. Het lukt echter onvoldoende om alle ouders in het kader van de integrale beoordeling tijdig duidelijkheid te bieden over hun recht op compensatie. Dat geldt ook voor de beslistermijnen bij bezwaarzaken. Met het niet halen van wettelijke termijnen wordt de rechtsbescherming van ouders te kort gedaan.
Voor een goede rechtsbescherming is het ook van belang dat procedures zorgvuldig worden doorlopen, bijvoorbeeld door in bezwaarprocedures de op de zaak betrekking hebbende stukken ter beschikking te stellen en ouders in staat te stellen daarop te reageren. Het zorgvuldig doorlopen van een procedure draagt bij aan die rechtsbescherming, maar vraagt tijd.
In voortgangsrapportages en waar nodig tussentijds wordt gerapporteerd over de mogelijkheden om het proces te verbeteren en te versnellen.
Wat gaat u doen tegen deze situatie van het in strijd handelen met de wet door de Belastingdienst of UHT?
UHT zet zich maximaal in om handelen in strijd met de wet te voorkomen, maar, zoals ook volgt uit de beantwoording van vraag 1, is dat helaas in veel gevallen niet te voorkomen.
Iedere zaak waarin de beslistermijn wordt overschreden levert handelen op dat in strijd is met de wet. Dat is uitermate onwenselijk, maar wel de realiteit waar ouders en UHT helaas mee te maken hebben. Het onderstreept het belang om te kijken waar knelpunten weggenomen kunnen worden en verbetering en versnelling aangebracht kan worden, zie ook het antwoord op vraag 2. In de 12e Voortgangsrapportage zal zoals aangegeven een actualisatie plaatsvinden.
Wettelijke verplichtingen zien overigens niet alleen op de beslistermijnen opgenomen in de AWIR, maar bijvoorbeeld ook op termijnen die de rechter op kan leggen bij ingediende beroepen niet-tijdig en op de zorgvuldige voorbereiding van een besluit op de aanvraag.
Erkent u dat deze situatie niet zal bijdragen aan het herstel van vertrouwen van de burger?
Een lange behandelduur draagt niet bij aan het herstel van vertrouwen van de burger. Ook daarom is het van groot belang te blijven werken aan versnelling en verbetering. Ook betere uitleg over het proces en de duur van de behandeling kunnen bijdragen aan meer vertrouwen, net als de hulp die ouders wel krijgen tijdens en na afloop van het proces.
Waarom wordt niet besloten dat de gedupeerde burgers een schade-expert toegewezen krijgen om hun schade te bepalen?
Zoals ook in het wetgevingsoverleg van 27 september jl. is toegezegd zal ik in de 12e Voortgangsrapportage informatie geven over schade-experts.
Helpt of ondersteunt de persoonlijk zaakbehandelaar een ouder die in de knel zit tijdens een procedure fictieve weigering?
Om hulp te krijgen is het niet nodig om procedure fictieve weigering (beroep niet tijdig) in te dienen. Zo kunnen ouders bij acute problemen hulp krijgen van het acute hulpteam of het brede hulpteam.
Als een ouder vragen heeft dan kan deze contact opnemen met het serviceteam van UHT of, als hij deze heeft, zijn persoonlijk zaakbehandelaar.
Zij kunnen op basis van de situatie van de ouder kijken welke hulp of ondersteuning een ouder op dat moment nodig heeft.
Het bericht 'Advies: stop met de crisisaanpak van asielzoekers, creëer meer buffercapaciteit aan opvangplekken' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Advies: stop met de crisisaanpak van asielzoekers, creëer meer buffercapaciteit aan opvangplekken»1, «Kabinet pakt vastgelopen asielopvang aan als nationale crisis»2, «Nog geen akkoord veiligheidsregio’s en kabinet over asielopvang»3, «Inspecties: rechten van jonge vluchtelingen geschonden»4 en «Kabinet en veiligheidsregio’s steggelen nog over asielopvang»?5
Ja.
Deelt u met de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) en de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) de mening dat migratie één van de fundamenten van onze samenleving vormt, en dat dit geldt voor zowel gereguleerde vormen, zoals arbeids- en studiemigratie, als voor niet-gereguleerde vormen zoals asielmigratie? Zo nee, waarom niet?
Migratie is van alle tijden en heeft een grote invloed gehad op de Nederlandse geschiedenis en samenleving. Uitgangspunt voor dit kabinet is dat migratie, in welke vorm dan ook, van grote invloed zal blijven, in het bijzonder op de demografische ontwikkeling van Nederland. Hieruit volgt de ambitie dat migratie moet aansluiten op de draagkracht en behoefte van de Nederlandse samenleving. Deze ambitie staat niet op zichzelf, maar is van belang om het draagvlak voor de komst en het verblijf van migranten te behouden en versterken. Wanneer migratie de samenleving overvraagt, kalft het draagvlak immers af. Om die reden wil het kabinet meer grip krijgen op migratie. Een uitgebreide toelichting op de kabinetsinzet kan gelezen worden in de Staat van Migratie 2022.6
Gezien het feit dat migratie niet weg te denken is uit onze samenleving en dat de internationale geopolitiek, klimaatverandering en imperialisme er blijvend voor zorgen dat mensen gedwongen op de vlucht slaan, kunt u uitleggen waarom asielopvang in Nederland tot op de dag van vandaag gestoeld is op ad-hoc beleid waarbij het «chronische gebrek aan anticipatie en een krampachtig vasthouden aan [niet werkende] financieringssystematiek en bestuurlijke inrichting ervoor zorgen dat de kwaliteit van de opvang geregeld door de humanitaire ondergrens zakt»?6 Bent u voornemens deze problematiek aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse asielopvang is in de eerste plaats gestoeld op beginselen volgend uit wet- en regelgeving op het terrein van asielbescherming. Dat laat onverlet dat het kabinet erkent dat de huidige situatie van onvoldoende beschikbaarheid van asielopvang en de focus op de kortetermijnmaatregelen ten koste gaat van de kwaliteit van de opvang en een negatieve invloed heeft op het draagvlak voor het asielbeleid en de uitvoering daarvan. Dat het anders moet, is evident en daarom werkt het kabinet aan de realisatie van een stabiel en flexibel opvanglandschap. Stabiel door structureel voldoende reguliere opvanglocaties beschikbaar te hebben om gemiddelde schommelingen in het aantal asielzoekers aan te kunnen en flexibel door standaard reservecapaciteit voorhanden te hebben of snel beschikbaar te kunnen maken. Daarnaast is het van belang om instroom beheersbaar te laten zijn en tegelijkertijd uitstroom van vergunninghouders uit de opvang te bevorderen. Tot slot moet het mogelijk zijn om in tijden van lagere bezetting de opvangvoorzieningen ook in te zetten voor huisvesting van andere aandachtsgroepen die met spoed een tijdelijk onderkomen zoeken. Leidraad voor de realisatie van deze uitgangspunten is de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen.8
Deelt u de mening dat de asielopvang in Nederland niet moet worden beschouwd als een incidentele crisis die om de paar jaar moet worden opgelost, maar dat het opvangen van asielzoekers als een maatschappelijke verantwoordelijkheid gezien moet worden die duurzaam en humaan beleid vereist? Zo nee, waarom niet?
De opvang en begeleiding van asielzoekers is een maatschappelijke, maar evenzeer een juridische verantwoordelijkheid. Nederland heeft zich via internationale en Europese wet- en regelgeving verbonden aan het opvangen en begeleiden van asielzoekers. De Europese Opvangrichtlijn verdient bijzondere vermelding in dit verband.9 De normen uit deze richtlijn zijn een minimum voor Nederland om zich aan te houden. Daarmee wordt beoogd de menselijke waardigheid ten volle te eerbiedigen. Omdat deze normen hun beslag hebben gekregen in het Nederlandse asielbeleid, kan het vigerende beleid met recht humaan worden genoemd.10 Dat betekent uiteraard niet dat het beleid niet vatbaar is voor structurele verbetering. De inzet van het kabinet om een stabiel en flexibel opvanglandschap te realiseren, getuigt hiervan (zie onder 3). Daarbij wil ik opmerken dat uit de activering van de crisisstructuur niet kan worden afgeleid dat de asielopvang wordt beschouwd als «een incidentele crisis die om de paar jaar moet worden opgelost». Wel is het een gegeven dat door de jaren heen grote schommelingen in de asielinstroom en -opvang hebben plaatsgevonden. Het is nu zaak om het asielsysteem daar nog beter op toe te rusten.
Hoe beoordeelt u het asielbeleid, in het kader van mensenrechtenbescherming, nu asielzoekers in Ter Apel bijvoorbeeld al nachtenlang noodgedwongen op een stoel moeten slapen en duizenden kinderen en jongeren in asielzoekerscentra (AZC’s) gebrekkige zorg en onderwijs krijgen?
Internationale en Europese wet- en regelgeving, onder meer op het terrein van mensenrechtenbescherming, geven in belangrijke mate invulling aan het Nederlandse asielbeleid. Nederland biedt in beginsel opvang met een toereikend en zelfs hoger kwaliteitsniveau ten opzichte van de minimumnormen die volgen uit de Europese Opvangrichtlijn. De gebruikelijke kwaliteit staat echter onder grote druk door het tekort aan reguliere opvangplekken. Dit wordt vooral zichtbaar aan het begin van het asielproces in Ter Apel. Het komt helaas voor dat nieuw binnenkomende asielzoekers de nacht doorbrengen op stoelen, in tenten of in de buitenlucht. Omdat dit voor inhumane en onveilige situaties zorgt, wordt binnen de crisisstructuur alles op alles gezet om de acute tekorten in de asielopvang op te lossen en de enorme druk op Ter Apel te verlichten. Omdat de situatie in Ter Apel niet stabiel is, valt niet uit te sluiten dat de onwenselijke omstandigheden aanhouden.
Hoewel de situatie nergens zo acuut is als in Ter Apel, geldt ook voor (crisis)noodopvanglocaties dat sprake is van een afwijkend kwaliteitsniveau ten opzichte van de opvang die normaliter wordt geboden. Deze locaties hebben een afdoende, doch lager kwaliteitsniveau11 en zijn daardoor minder geschikt voor langdurig verblijf, zeker waar het kwetsbare asielzoekers betreft. Specifiek ten aanzien van kinderen is het van het grootste belang dat zij zo kort mogelijk op dergelijke locaties verblijven. De realiteit is dat een passende opvangplek op een reguliere locatie in de huidige situatie niet snel genoeg beschikbaar is. In de tussentijd wordt door betrokken partijen met de grootst mogelijke inzet geprobeerd om de noodopvanglocaties zo kindvriendelijk mogelijk te maken. Het is staand beleid om kwetsbare asielzoekers, waaronder kinderen, niet op te vangen in de crisisnoodopvang. Wanneer dit onverhoopt wel gebeurt, wordt gewerkt om hen zo snel mogelijk elders op te vangen. Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat op 6 juli 2022 geef ik uw Kamer na het zomerreces een actuele stand van zaken omtrent de situatie van kinderen in de (crisis)noodopvang.
Gezien het feit dat de structurele financiering voor het opvangen van asielzoekers in de gemeenten met ruimte voor buffers minder kostbaar is dan de kosten voor het ad-hoc op- en afschalen van opvanglocaties, kunt u uitleggen waarom u blijft vasthouden aan de tweede benadering?
Ik herken mij niet in het beeld uit de vraagstelling onder 6. In het coalitieakkoord is immers opgenomen dat de financiering van de organisaties in de asielketen stabieler en daarmee toekomstbestendiger moet worden. Daartoe zijn structureel middelen toegekend aan de organisaties in de asielketen ter hoogte van 200 miljoen euro. Voor het COA betekent dit dat het budget voor de komende vijf jaren op EUR 1,1 miljard ligt. Naast de middelen uit het coalitieakkoord zijn bovendien aanvullende middelen toegekend op basis van de zogeheten Meerjaren Productie Prognose (MPP). Vanwege deze constructie kan de financiering onder druk komen te staan in het geval de eindbezetting van het COA hoger uitvalt dan verwacht in de MPP. Om dat te ondervangen, wordt beoogd de aanvullende middelen meerjarig in de begroting te verwerken. Hierdoor ontstaat meer stabiliteit in de financiering, zeker ten opzichte van eerdere jaren waarbij de middelen veelal voor een kortere periode werden toegekend.
Stabiliteit in financiering is vooral van belang wanneer de aantallen asielzoekers met recht op opvang teruglopen. Dit voorkomt namelijk dat direct moet worden afgeschaald in personeel of capaciteit, waardoor schommelingen beter kunnen worden opgevangen. Om die reden zijn sinds 2021 middelen beschikbaar om reservecapaciteit aan te houden. Op de langere termijn gaat het om ongeveer 2.000 opvangplekken.12 Bij een teruglopende bezetting kan de vrijgekomen capaciteit, uitgaande van het asielsysteem zoals beschreven in de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen, worden benut voor tijdelijke bewoning door andere groepen woningzoekenden. De inzet is om de Uitvoeringsagenda versneld tot uitvoering te brengen (zie onder 12).
Bent u voornemens het advies van het ROB en de ACVZ op te volgen en de financieringssystematiek in te richten op het noodzakelijke aantal beschikbare bedden, inclusief buffers voor de lange termijn, zodat humane opvangplekken voor asielzoekers worden gewaarborgd? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u zetten om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom bent u niet bereid het advies van de ROB en de ACVZ op te volgen? Hoe verhoudt een dergelijke onwelwillendheid zich tot het feit dat u de vastgelopen opvang nu als landelijke crisis beschouwt?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat de status is van de plannen van u en van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om uiterlijk begin volgend jaar een wet in te voeren die gemeenten zal verplichten niet alleen statushouders, maar ook asielzoekers op te nemen?
De verkenning naar een juridisch instrumentarium voor asielopvang is afgerond. Op basis van de uitkomsten heeft het kabinet geconcludeerd dat het nodig is om een wettelijke taak te beleggen bij gemeenten om opvangvoorzieningen mogelijk te maken. De verkende varianten voor een dergelijke taak worden nauwgezet beschreven in de brief aan uw Kamer van 8 juli 2022,13 maar op hoofdlijnen gaat het om (1) het beleggen van een wettelijke taak bij iedere gemeente, zodat de asielopvang evenredig wordt verdeeld of (2) het beleggen van de taak bij enkele gemeenten op basis van een jaarlijks verdeelbesluit, te nemen door (2a) gedeputeerde staten ofwel (2b) door het Rijk.
Nadere uitwerking vindt deze zomer plaats in nauw overleg met de medeoverheden. Uw Kamer wordt daarover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Bent u voornemens structureel voldoende financiering beschikbaar te stellen aan gemeenten om asielzoekers op te vangen en te begeleiden, om woningen geschikt te maken voor de doorstroom en huisvesting van statushouders en zowel de sociale samenhang in gemeenten als de kans van slagen van gemeentelijke opvangverplichtingen te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten ontvangen voor de vestiging van een opvanglocatie een uitkering op grond van het Faciliteitenbesluit opvangcentra 1994. De uitkering dient ter compensatie van middelen die gemeenten normaliter uit het Gemeentefonds ontvangen, ware het niet dat asielzoekers nog niet hoeven te worden ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Het is mogelijk dat de uitvoering van de nieuwe wettelijke taak gepaard gaat met extra kosten. In het kader van de eerder genoemde uitwerking (zie onder 8) wordt daarom gekeken naar financiële gevolgen in lijn met de vereisten van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet. Uitgangspunt is een reële compensatie, waarbij geldt dat de daadwerkelijke hoogte en omvang vragen om een politiek-bestuurlijke afweging.
Op het gebied van huisvesting zet het kabinet in op de realisatie van meer woningen voor alle woningzoekenden, waaronder vergunninghouders. Het programma Woningbouw, dat op 11 maart 2022 aan uw Kamer is gestuurd,14 beschrijft de aanpak om de woningbouw te versnellen. Gemeenten kunnen aanspraak maken op de regeling Woningbouwimpuls voor de bouw van betaalbare woningen. Per augustus 2022 wordt de vierde tranche hiervan opengesteld. Daarnaast is op 18 juli 2022 een nieuwe regeling aandachtsgroepen gepubliceerd voor gemeenten. Het doel is om meer betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen te realiseren, inclusief vergunninghouders. Dit is onderdeel van het programma Een thuis voor iedereen, waarover uw Kamer op 11 mei 2022 is geïnformeerd.15 Tot slot is voor de zomer de taskforce versnelling tijdelijke huisvesting van start gegaan. De taskforce ondersteunt gemeenten bij het realiseren van flexwoningen en het transformeren van gebouwen. In lijn met het programma Een thuis voor iedereen en het Woningbouwprogramma wordt EUR 100 miljoen vanuit de middelen voor de Woningbouwimpuls versneld ingezet voor de transformatie van bestaande gebouwen en de bouw van nieuwe flexwoningen voor onder meer vergunninghouders.
Gezien het feit dat gemeenten een gebrek aan beleidsruimte ervaren, wat het effectief monitoren en coördineren van opvangplekken moeilijk maakt, bent u bereid gemeenten meer ruimte te geven de opvang en huisvesting van asielzoekers naar eigen inzicht te organiseren? Bent u bereid meer ruimte te bieden voor een gedecentraliseerde aanpak waarin gemeenten zelf het soort maatwerk kunnen bepalen dat nodig is om hun gemeentelijke opvangverplichtingen te volbrengen? Zo nee, waarom niet?
Het staat buiten kijf dat de opvang en begeleiding van asielzoekers in de bestuurlijke praktijk een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle Nederlandse overheden is. Strikt juridisch bezien, geldt echter dat de verplichtingen die voortvloeien uit internationale en Europese wet- en regelgeving op het niveau van de staat zijn belegd. Het is derhalve aan het Rijk om de nationale rechtsorde zodanig in te richten dat dergelijke verplichtingen kunnen worden nageleefd, daarbij ook rekening houdend met een zekere mate van uniformiteit. Tegen deze achtergrond is ervoor gekozen om de uitvoering van de asielopvang op Rijksniveau te organiseren en daartoe een aparte organisatie op te richten met de wettelijke taak voor de opvang en begeleiding van asielzoekers.16 Van in de vraagstelling genoemde »gemeentelijke opvangverplichtingen« is geen sprake.
Twee nuanceringen zijn op zijn plaats. Allereerst is er een verschil tussen het opvangen van asielzoekers en het beschikbaar stellen van locaties. In de beleidsreactie op het advies van het ROB en de ACVZ wordt de stellingname onderbouwd dat het Rijk verantwoordelijk moet blijven voor asielopvang. Dat laat onverlet dat het kabinet wél een noodzaak ziet voor een wettelijke taak van gemeenten om opvangvoorzieningen mogelijk te maken (zie onder 8). Daarnaast merk ik op dat gemeenten op dit moment al ruimte hebben om mee te denken over de invulling van de asielopvang en daaraan een bijdrage te leveren. Omdat het kabinet de meerwaarde van dergelijke lokale accenten van harte onderschrijft, biedt de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen nog meer ruimte daartoe. Zo kunnen gemeenten met het COA bepalen hoe specifieke regionale opvanglocaties worden ingericht. Deze gezamenlijke afspraken kunnen gaan over het eigendom en beheer van de locatie, alsmede het aanbod van diensten en activiteiten.
Kunt uitleggen waarom het wel mogelijk is in korte tijd een grote hoeveelheid opvanglocaties voor Oekraïense ontheemden beschikbaar te stellen terwijl vluchtelingen uit andere landen alleen maar in aanmerking komen voor kortdurende noodopvang? Bent u van mening dat Oekraïense vluchtelingen meer recht hebben op humane opvanglocaties dan vluchtelingen van buiten Europa? Zo nee, hoe verklaart u het grote contrast tussen de geboden hulp aan Oekraïense vluchtelingen en vluchtelingen die elders vandaan komen?
Iedereen die in Nederland bescherming zoekt tegen oorlog en geweld heeft evenveel recht op opvang. In februari 2022 zag Nederland zich geconfronteerd met buitengewone omstandigheden als gevolg van de plotselinge hoge instroom van ontheemden uit Oekraïne. Vanaf het begin is de inzet van betrokken partijen geweest om in samenhang te zoeken naar opvangplekken voor ontheemden uit Oekraïne en asielzoekers die elders vandaan komen, juist om verschillen in de wijze waarop zij behandeld worden te voorkomen. Wel constateer ik dat een ander juridisch kader van toepassing is op ontheemden uit Oekraïne. Zij vallen namelijk onder de reikwijdte van de Europese richtlijn tijdelijke bescherming die op 4 maart 2022 via een Raadsbesluit is geactiveerd.17 Verder was het nodig om, door middel van het staatsnoodrecht, burgemeesters een formele taak te geven ten aanzien van het opvangen van personen die anders niet opgevangen hadden kunnen worden door het COA. Deze regels zijn onder grote druk tot stand gekomen, met het reële risico op onvoorziene effecten. Dit neemt niet weg dat het kabinet nog altijd een gelijkwaardige opvang voor beide doelgroepen voorstaat. Het streven is om materiele en procedurele verschillen in de opvang en geboden verstrekkingen zoveel mogelijk te voorkomen.
Hoe beoordeelt u het idee om van alle permanente satelliet- en regionale opvanglocaties een deel van de capaciteit vrij te houden voor het opvangen van asielzoekers om leegstand te voorkomen, en een ander deel open te stellen voor bewoning door andere doelgroepen, bijvoorbeeld spoedzoekers, zoals mensen die net gescheiden zijn of tijdelijke arbeidsmigranten? Kunt u een uitgebreide reactie hierop geven?
Het geopperde idee sluit naadloos aan bij het toekomstbeeld van het asielsysteem zoals beschreven in de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen. Belangrijk onderdeel daarvan is dat satellietlocaties en regionale opvanglocaties kunnen worden ingericht als zogeheten flexibele opvangvormen. Dit zijn vormen waar naast asielzoekers en vergunninghouders, gelijktijdig of volgtijdelijk, ook andere groepen woningzoekenden tijdelijk kunnen worden ondergebracht. Voor de asielopvang is het voordeel dat bij schommelingen sneller kan worden op- en afgeschaald, zonder dat locaties moeten worden geworven of gesloten. Het voordeel voor de betrokken gemeente(n) is dat deze opvangvormen tijdelijk woonruimte kunnen bieden voor andere groepen die met spoed een woning zoeken. Het mengen van groepen bewoners heeft bovendien een positief effect op inburgering alsook het lokaal draagvlak voor asielopvang.
De Uitvoeringsagenda wordt met medeoverheden op onderdelen geactualiseerd c.q. verrijkt en versneld tot uitvoering gebracht. Daarbij wordt onder andere de (door)ontwikkeling van flexibele opvangvormen betrokken. In de huidige vorm van de Uitvoeringsagenda is de toepassing van flexibele opvangvormen beperkt tot de situatie dat opvangcapaciteit van het COA wordt benut voor tijdelijke woonruimte in geval van leegstand. Een nieuwe ontwikkeling is dat binnen de crisisstructuur wordt gewerkt aan de realisatie van zogeheten tussenvoorzieningen door gemeenten. Gegeven de huidige situatie zijn die in eerste instantie bedoeld voor een snellere uitplaatsing van vergunninghouders. Het is echter niet ondenkbaar dat tussenvoorzieningen op termijn ook kunnen worden ingezet voor opvang van asielzoekers. Eenmaal verkend, zullen de mogelijkheden hiertoe een plek krijgen in de geactualiseerde Uitvoeringsagenda.
Waarom zoekt u niet proactief naar noodlocaties (zoals in Heumensoord), waar in crisissituaties snel noodopvang kan worden gerealiseerd, om te voorkomen dat dergelijke locaties moeten worden gezocht wanneer daar eigenlijk geen tijd meer voor is? Bent u bereid gemeenten te verplichten proactief locaties aan te wijzen, en deze qua bezit, vereisten op het gebied van ruimtelijke ordening, vergunningen en nutsvoorzieningen gebruiksklaar te maken zodat daar snel een noodopvanglocatie kan worden ingericht? Bent u bereid gemeenten te ondersteunen met de benodigde geldmiddelen en menskracht bij het realiseren daarvan? Zo nee, waarom niet?
Het COA zet zich voortdurend in om te zorgen dat de capaciteit in haar vastgoedportefeuille aansluit op de verwachte capaciteitsbehoefte. De beschikbare capaciteit kan echter veranderen als lopende bestuursovereenkomsten met reguliere en tijdelijke (nood)opvanglocaties niet worden verlengd of vervangen. Ook de verwachte capaciteitsbehoefte is aan verandering onderhevig. De capaciteitsbehoefte is gebaseerd op de doorvertaling van de MPP. Inherent aan een prognosemodel als de MPP en dus de capaciteitsbehoefte is dat deze is omgeven met vele aannames, risico’s en onzekerheden, De uitkomsten bieden geen garantie voor daadwerkelijke realisatie. Deze omstandigheden maken dat de beschikbaarheid van voldoende opvangplekken bewerkelijk is, zoals het huidige capaciteitstekort illustreert,
Nu de vastgelopen asielopvang wordt aangepakt als nationale crisis, welke stappen en plannen kunnen we van het crisisorganisatieteam verwachten?
Vooropgesteld moet worden dat het doel van de crisisstructuur is om de doorstroom in de migratieketen te verbeteren. Alle inzet is erop gericht om snelle resultaten te boeken, maar tegelijkertijd is een structurele oplossing niet van de ene op de andere dag gevonden. Daarom hanteert het kabinet een stapsgewijze aanpak bestaande uit plannen voor de korte, middellange en lange termijn om voldoende opvang- en huisvestingscapaciteit te realiseren. Stip op de horizon is in ieder geval de realisatie van een stabiel en flexibel opvanglandschap (zie onder 3). De gezamenlijke inzet en verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen zal bepalen in hoeverre we hierin slagen. Voor de precieze inhoud van de plannen verwijs ik naar de brief die uw Kamer op 24 juni 2022 heeft ontvangen.18 In de Kamerbrief van 28 juli 2022 wordt de actuele stand van zaken gegeven.19 Tot slot wil ik benoemen dat de ontwikkelingen op het gebied van de crisisbesluitvorming elkaar razendsnel opvolgen. Dat heeft tot gevolg dat het beeld zeer snel verandert en het kabinet zich daar continu op moet aanpassen. Ik span mij, samen met mijn collega’s, in om uw Kamer tijdig en accuraat te informeren.
Kunt u uitleggen waarom het crisisorganisatieteam is ondergebracht bij de NCTV? Overwegende dat de NCTV een uitgebreide geschiedenis kent van onwettelijk en onrechtmatig handelen en etnisch profileren, wat maakt de NCTV volgens u gekwalificeerd om de rechten, belangen en noden van asielzoekers te garanderen, waarborgen en beschermen?
Het in de vraag geschetste beeld wordt niet herkend. De afgelopen periode is de situatie in de migratieketen onder kritieke druk komen te staan. Vanwege de almaar verslechterende situatie was volgens het kabinet de inzet noodzakelijk van een optimaal flexibele en wendbare crisisorganisatie van de rijksoverheid die in alle situaties bestuurlijk en operationeel snel en slagvaardig kan handelen. Hiertoe is op 17 juni 2022 de structuur voor nationale crisisbesluitvorming geactiveerd. De Minister van Justitie en Veiligheid is de coördinerend Minister op het gebied van crisisbeheersing. Het is de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid die steevast invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid geeft, zo ook in deze crisisstructuur die specifiek is gericht op het verbeteren van de doorstroom in de migratieketen. De structuur bestaat uit het Interdepartementaal Afstemmingsoverleg (IAO), de Interdepartementale Commissie Crisis Beheersing (ICCb) en de Ministeriele Commissie Crisisbeheersing (MCCb). Ook is het Nationaal Kernteam Communicatie (NKC) actief. Binnen de crisisstructuur wordt nauw samengewerkt met veiligheidsregio’s, gemeenten, IND, COA en andere partners.
Gezien het tekort aan personeel één van de knelpunten is waardoor een structurele oplossing voor het opvangen van asielzoekers niet kan worden gerealiseerd, hoe bent u van plan het gebrek aan personeel aan te pakken?
Het COA werkt hard aan de werving van nieuw personeel. Dit is niet alleen van belang in het kader van de opvang van asielzoekers, maar ook om de hoge werkdruk op de huidige medewerkers te verminderen. Ondanks de krappe arbeidsmarkt is het COA erin geslaagd om in de afgelopen periode 1.400 mensen aan te nemen. In de komende periode moeten nog 1.000 mensen worden geworven. Om die opgave te realiseren, zet het COA verschillende instrumenten in. Zo kan gedacht worden aan aangepaste wervingscampagnes. Waar het COA voorheen gewend was om lokaal te werven rond een specifieke locatie wordt nu gewerkt aan brede wervingscampagnes. Andere voorbeelden zijn referral recruitment, waarmee wordt geworven via (huidige en oude) medewerkers en andere relaties, en actief gebruik van sociale media.
Bepaalde vacatures zijn bijzonder lastig in te vullen, bijvoorbeeld op het gebied van ICT en alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Door een gerichte strategie voor het aantrekken van personeel wordt, stapsgewijs en met een passend actieplan, gezocht naar de meest geschikte medewerkers. In dat kader is niet uitgesloten dat het COA bepaalde functievereisten versoepelt. Dat betekent overigens niet dat de kwaliteit van de personele capaciteit uit het oog wordt verloren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het commissiedebat over Vreemdelingen- en Asielbeleid op 30 juni 2022?
Om recht te doen aan de omvang en gedetailleerde aard van de vragen was het niet mogelijk om de beantwoording binnen de gevraagde termijn gereed te hebben.