De sponsordeal van Ajax en Unibet |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «GGZ niet blij met sponsordeal Ajax en online gokbedrijf Unibet»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de sponsorovereenkomst tussen Ajax en Unibet?
Volgens de geldende wet- en regelgeving mogen vergunde online kansspelaanbieders binnen deze wettelijke kaders de sport sponsoren. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van die regels. Ik heb als Minister voor Rechtsbescherming geen opvatting over individuele sponsorovereenkomsten.
Welke risico’s ziet u bij deze sponsorovereenkomst voor jongeren die beïnvloed worden doordat hun sportieve rolmodellen zich verbinden aan de online gokindustrie? Hoe beoordeelt u dergelijke sponsorovereenkomsten in het licht van het aanstaande verbod op de inzet van rolmodellen in gokreclames?
De inzet van rolmodellen kan – juist op jongeren – een aanzuigende werking hebben. Om die reden heb ik de inzet van rolmodellen bij reclames voor risicovolle kansspelen met ingang van 30 juni 2022 verboden. Dit verbod heeft geen gevolgen voor sponsoring. Sponsoring levert minder directe risico’s op voor kwetsbare groepen, maar dient ook te worden bezien in de bredere context van het beoogde verbod op ongerichte reclame. Gezien het voorstel om een verstrekkend verbod op ongerichte reclame in te voeren, acht ik het nodig om sponsoring aan banden te leggen. Een eventuele uitzondering van sponsoring op het verbod op ongerichte reclame zal naar verwachting leiden tot een toename van sponsoring. Daardoor zouden kwetsbare groepen, waaronder met name jongeren regelmatig geconfronteerd worden met kansspelreclame. Dit vind ik onwenselijk en daarom ben ik voornemens op termijn sponsoring te verbieden, zoals opgenomen in de voorgenomen wijzigingen van het Besluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen (Besluit Wrvk) dat ik in consultatie heb gegeven. Dat neemt overigens niet weg dat reclame- en wervingsactiviteiten voor risicovolle kansspelen, zoals online kansspelen, nu al niet gericht mogen zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen of op jongeren tot 24 jaar.
In hoeverre voorkomt het aanstaande wettelijk verbod op ongerichte reclames voor risicovolle kansspelen reclame door online gokbedrijven via sponsoring?
Bij het uitwerken van het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen is uitdrukkelijk gekeken naar sponsoring als bijzondere vorm van ongerichte reclame. Sportsponsoring kan een negatieve invloed hebben op de bescherming van kwetsbare groepen. Het kansspelbeleid is erop gericht om kansspelverslaving te voorkomen en in het bijzonder kwetsbare groepen te beschermen tegen de risico’s van kansspelen. Daarom is bij de voorgenomen wijzigingen van het Besluit Wrvk besloten om ook sponsoring door online kansspelaanbieders stapsgewijs te verbieden. In het gewijzigde besluit is uitgewerkt dat sportsponsoring twee jaar na inwerkingtreding van het besluit verboden wordt. Alle andere vormen van sponsoring worden één jaar na inwerkingtreding van het besluit verboden.
Deelt u de inschatting van GGZ Nederland dat de overeenkomst tussen Ajax en Unibet haaks staat op alle inspanningen om gokverslaving tegen te gaan? Zo ja, welke instrumenten heeft u en gaat u inzetten om sponsordeals die ingaan tegen de publieke gezondheid aan banden te leggen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het niet aan mij om individuele sponsorovereenkomsten te beoordelen. Wel deel ik in het algemeen de zorgen over de invloed van sponsoring voor online kansspelen op de bescherming van kwetsbare groepen. Het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen strekt zich daarom ook uit tot sponsoring.
Deelt u de zorg dat de stapeling van sponsorovereenkomsten door betaalde voetbalclubs met online gokbedrijven bijdraagt aan de normalisering van gokken, juist ook bij een jonge generatie? Op welke wijze voert u hier het gesprek over met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) en de betaaldvoetbalorganisaties (BVO)?
(Sport)sponsoring kan bijdragen aan normalisering van kansspelen. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport en ik zijn in gesprek geweest met de bvo’s, topcompetities en de KNVB over deze sponsoring en het plan dat de sector zelf opstelt om negatieve effecten van deze overeenkomsten weg te nemen. We blijven graag in gesprek met de sport om te kijken hoe de sector zich kan inspannen om kansspelverslaving te helpen voorkomen en kwetsbare groepen te beschermen.
Wat vindt u van de uitingen van Unibet dat zij zich met Unibet Impact willen inzetten op voorlichting over verantwoord spelen, preventie van matchfixing en initiatieven van supporters, en dat zij zich met Ajax willen richten op verantwoord spelen in relatie tot mentale gezondheid? Hoe zou u deze vraag beantwoorden als zij ging over de tabaksindustrie?
In algemene zin juich ik toe dat kansspelaanbieders initiatief tonen om voorlichting te geven over de risico’s van kansspelen. Dit hoort ook bij de zorgplicht die aanbieders hebben om kansspelverslaving tegen te gaan.
De vergelijking met de tabaksindustrie gaat niet op. Voor het merendeel van de spelers blijft deelname aan kansspelen recreatief en vormt dit geen probleem voor de gezondheid. Desalniettemin kan het voor een gedeelte van de spelers wel tot problematisch speelgedrag leiden. Enige mate van reclame acht ik nodig om spelers te attenderen op het legale aanbod, waarbij spelers beschermd worden tegen de risico’s van problematisch speelgedrag.
Bent u het eens met de stelling dat het verreweg te prefereren is dat betaald voetbalorganisaties zich helemaal niet verbinden aan online gokbedrijven omdat dit problemen voorkomt in plaats van nieuwe creëert?
De Minister voor Langdurige Zorg en ik zien het belang van sponsoring als inkomstenbron voor de sport, maar ook van het beschermen van de publieke gezondheid. Dat bvo’s zich verbinden aan aanbieders van kansspelen kan daarmee in lijn zijn, op voorwaarde dat dat gebeurt binnen de kaders van de wet. Het doel van de wet is om te voorkomen dat reclameactiviteiten van aanbieders van online kansspelen leiden tot risicovol speelgedrag en kansspelverslaving, in het bijzonder bij kwetsbare groepen. Daarom is de inzet van rolmodellen in reclames al verboden, en ben ik voornemens om ongerichte reclame voor online kansspelen te verbieden.
Hoe beoordeelt u het risico dat clubs zich steeds meer genoodzaakt zullen zien om door middel van sponsorovereenkomsten ook miljoenen bij de online gokindustrie op te halen omdat ze anders niet mee kunnen in de «ratrace» met andere voetbalclubs.
Met name in het betaald voetbal worden veel clubs al gesponsord door aanbieders van online kansspelen. De voorgenomen wijzigingen van het Besluit Wrvk zorgen ervoor dat deze sponsorovereenkomsten twee jaar na inwerkingtreding van het besluit niet meer zijn toegestaan. Door deze overgangstermijn van twee jaar hebben clubs ook de ruimte om andere overeenkomsten met andere sponsoren te sluiten, zodat het financiële belang van de clubs voldoende geborgd kan worden.
Volgt u de ontwikkelingen in andere betaalde Europese voetbaldivisies ten aanzien van de al dan niet toegestane promotie van online gokken? Zo ja, welke lessen zijn daar uit te leren? Zo nee, zou het niet verstandig zijn om dat wel te doen omdat besluiten in het ene land gevolgen hebben voor de aanwas in het andere land?
Niet alleen in Nederland wordt uitvoering gegeven aan of nagedacht over een verbod van sponsoring door online kansspelaanbieders. In veel landen is het op dit moment de vraag hoeveel en welke vorm van reclame voor risicovolle kansspelen nog verantwoord is. De ontwikkelingen hieromtrent volg ik. Bij de uitwerking van het verbod op ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen is bijvoorbeeld gekeken naar de situatie in België, waarbij ook een overgangstermijn geldt voor het verbod op sponsoring. Internationaal gezien zullen de effecten van een verbod naar verwachting dan ook beperkt zijn.
Het advies van de Gezondheidsraad inzake eetstoornissen |
|
Daan de Neef (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het advies van de Gezondheidsraad «Preventie en vroege behandeling van eetstoornissen», dat 28 juni 2022 is gepubliceerd?1
Ja. Dit advies is op aanvraag van mijn voorganger uitgevoerd en op 1 juli jl. naar uw Kamer gestuurd.
Hoe oordeelt u over de conclusie van de Gezondheidsraad dat mensen met gevaarlijke eetstoornissen zoals anorexia nervosa, boulimia nervosa, eetbuistoornissen en de vermijdende of restrictieve voedselinnamestoornis ARFID gemiddeld vier jaar moeten wachten op passende hulp?
De Gezondheidsraad geeft aan dat het gemiddeld vier jaar duurt voordat jongeren met een eetstoornis hulp krijgen. Dit heeft echter niet alleen te maken met eventuele wachttijden bij instellingen, maar is ook inherent aan het ziektebeeld. Jongeren erkennen vaak zelf niet (direct) dat ze ziek zijn. En het wordt soms ook niet direct herkend door de buitenwereld (ouders, school, etc.). Daardoor gaat er ook veel tijd voorbij voordat hulp wordt gezocht. Wanneer een eetstoornis eerder erkend en herkend wordt, kan vroegtijdig zorg worden geleverd, waarmee voorkomen wordt dat de problematiek verergerd. De Gezondheidsraad benadrukt in haar advies daarom ook het grote belang van eerder (h)erkennen van eetstoornissen en kennisontwikkeling.
De ketenaanpak eetstoornissen (hierna: K-EET) heeft resultaten opgeleverd om bij te dragen aan het sneller en beter bespreekbaar maken van eetstoornissen. Ook hebben zij een aantal producten opgeleverd, zoals de website First Eet kit en een telefoonlijn (K-EETi) waarnaar eerstelijns professionals kunnen bellen om advies te vragen wanneer zij vermoeden dat hun cliënt een eetstoornis heeft. Onder vraag 7 ga ik verder in op de resultaten die K-EET heeft opgeleverd.
De afgelopen jaren is extra geld (€ 50 miljoen) uitgetrokken om de capaciteit voor acute jeugd ggz, waaronder eetstoornissen, te vergroten. Inmiddels is met een deel van de middelen zorgcapaciteit verhoogd en extra personeel aangenomen. Ook worden professionals extra geschoold, bijvoorbeeld op het gebied van eetstoornissen of suïcidaliteit, met als doel betere zorg te bieden en crisis waar mogelijk te voorkomen.
In 2021 heeft het kabinet- naast geld voor de acute jeugd ggz – ook € 255 miljoen extra ter beschikking gesteld om de problemen met wachttijden in de jeugdhulp aan te pakken. Ik ondersteun gemeenten en aanbieders in hun regionale verantwoordelijkheid voor de aanpak van wachttijden. De aanpak is gericht op het creëren van inzicht en overzicht in wachttijden op het niveau van de regio’s, zodat zij in staat zijn om te sturen op wachttijden en vooral ook de onderliggende oorzaken daarvan.
Hoe oordeelt u over het advies van de Gezondheidsraad die stelt dat er een landelijke aanpak moet komen teneinde eetstoornissen vroegtijdig te herkennen en te behandelen?
Voor antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beleidsreactie op het advies van de Gezondheidsraad die recent is verstuurd naar de Tweede Kamer.
Bent u het eens dat juist deze mensen zo snel als mogelijk moeten worden behandeld om uit de gevarenzone te komen, of liever nog te blijven?
Zoals ik onder het antwoord op vraag 2 aangaf, is het belangrijk dat een eetstoornis tijdig erkend wordt door een jongere en herkend wordt door de omgeving of de zorgprofessionals. Dan kan op tijd hulp worden gezocht, waarmee voorkomen wordt dat een eetstoornis verergerd. Onder vraag 2 heb ik ook aangegeven wat al gedaan wordt te zorgen voor eerdere erkenning en herkenning. De Gezondheidsraad geeft aan dat preventie specifiek gericht op eetstoornissen niet effectief is, en soms zelfs contraproductief. Wel is het goed in te zetten op brede mentale weerbaarheid. Voor de zomer bent u geïnformeerd over de aanpak mentale gezondheid van het kabinet. Deze aanpak richt zich op alle Nederlanders, maar bevat ook acties specifiek voor jongeren, zoals bijvoorbeeld mentaal gezond onderwijs.
Wanneer jongeren professionele hulp nodig hebben, dan is het zeker belangrijk dat zij tijdig passende hulp krijgen. Het verschilt per jongere en per situatie waaruit die hulp kan bestaan. Het Erasmus MC en twee klinieken voor eetstoornissen zijn bijvoorbeeld een pilot (VIBES: vroege interventie bij eetstoornissen) gestart met een nieuwe vorm van vroeg-interventie om ouders van kinderen en jongeren, bij wie recent anorexia nervosa is vastgesteld, op een coachende manier hun kind te helpen herstellen.
Wanneer meer of zwaardere hulp nodig is, hebben we helaas te maken met wachttijden, personeelskrapte en – naar het lijkt – een toename van jongeren met een eetstoornis. Deze problemen zijn helaas niet van de ene op de andere dag opgelost. Wel zetten we, zoals ook genoemd onder vraag 2, in op het vergroten van de capaciteit via acute jeugd ggz en het aanpakken van wachttijden.
Hoe denkt u over de conclusie van de Gezondheidsraad dat gebrekkige kennis bij jongeren, ouders en professionals, lange wachtlijsten en een versnipperd zorgaanbod hier debet aan zijn?
De Gezondheidsraad benoemt een aantal knelpunten in de zorg, zoals het tijdig (h)erkennen van een eetstoornis, beperkte kennis over eetstoornissen in de samenleving en bij zorgprofessionals, de beperkte samenhang in het zorgaanbod en de wachttijden. Dit zijn problemen die ik (gedeeltelijk) ook herken. De Gezondheidsraad baseert zich daarbij o.a. op hoorzittingen met medisch professionals, en op conclusies die door K-EET zijn gesteld en die reden waren voor K-EET tot het doen van een subsidieaanvraag bij VWS. De conclusie van de Gezondheidsraad en de inzet van K-EET hangen daarmee heel nauw samen.
In de beleidsreactie op het advies van de Gezondheidsraad ben ik uitgebreid ingegaan op de inzet die door K-EET gepleegd is en de resultaten die dat tot nu toe heeft opgeleverd.
Eetstoornissen zijn – zoals de GR in haar advies uitleg – om verschillende redenen ingewikkeld. In het antwoord op vraag 2 heb ik al uitgezet hoe we inzetten om wachttijden aan te pakken, maar dat er tegelijkertijd ook onderliggende problemen zijn – zoals personeelskrapte – die lastig direct aan te pakken zijn.
De punten in het advies van de Gezondheidsraad benoemd worden, worden voor een groot deel opgepakt door/met behulp van K-EET.
Ik was eind juni aanwezig op de landelijke netwerkdag van K-EET en ik was onder de indruk van het hoge aantal professionals en hun betrokkenheid bij het bieden van de juiste zorg aan mensen met een eetstoornis.
Er zijn landelijk dekkende regionale netwerken opgezet, waarin professionals elkaar ontmoeten, casuïstiek wordt besproken en informatie wordt uitgewisseld. Deze zullen na afloop van de subsidie aan K-EET worden geborgd in de bovenregionale expertisenetwerken. Dit draagt eraan bij dat professionals elkaar eerder/vaker spreken en kennis uitwisselen. Door de inzet van K-EET zijn professionals elkaar beter gaan vinden. Om de kennis over eetstoornissen te verbeteren zijn regiobijeenkomsten georganiseerd om de zorgstandaard eetstoornissen beter onder de aandacht te krijgen, juist vanwege de signalen dat die niet altijd voldoende bekend zijn bij professionals. Onder vraag 2 noemde ik al de K-EETi telefoonlijn en de website First EET Kit. Ook deze resultaten zullen geborgd moeten worden wanneer de subsidie van K-EET eindigt. De versnippering wordt daarmee aangepakt.
Het advies van de Gezondheidsraad richtte zich op preventie, vroeg-herkenning, co-morbiditeit en benodigd onderzoek, en minder op de groep jongeren die kampen met een zware vorm van een eetstoornis. Speciaal om de netwerkzorg voor jongeren met een zware vorm van eetstoornissen te verbeteren is een siilo appgroep opgezet waarin vraag en opnamecapaciteit worden gematcht, en waarin zorgprofessionals elkaar kunnen vinden wanneer zij een opnameplek zoeken.
Hoe verhoudt deze conclusie zich tot de inzet die is gepleegd met de landelijke ketenaanpak eetstoornissen (K-EET) die sinds mei 2021 van kracht is?
Zie antwoord vraag 5.
Wat heeft deze ketenaanpak tot dusver opgeleverd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zorgen voor een laagdrempelige en begrijpelijke handreiking voor (kinder-, jeugd- of huis)artsen, praktijkondersteuners, diëtisten en medewerkers in de specialistische gezondheidszorg (ggz) om tijdig signalen van eetstoornissen te herkennen?
Een eetstoornis is complex. Het is daarom lastig een simpele handreiking te maken. Er is bovendien al een GGZ zorgstandaard voor eetstoornissen, die breed draagvlak heeft onder professionals. Het is de vraag of er behoefte is aan nog een extra handreiking. Het heeft mijn voorkeur bestaande en nieuwe kennis goed onder de aandacht te brengen van zorgprofessionals en dit te blijven doen. Dat is o.a. gedaan door middel van de regiobijeenkomsten die ik eerder noemde. Ook de eerder genoemde ontwikkelde website First Eet Kit en de telefoonlijn K-EETi worden onder de aandacht gebracht zodat professionals er (beter) van op de hoogte raken en eerder met de juiste kennis gaan werken.
Wat kunt u doen om de wachttijd te verkorten voor mensen met gevaarlijke eetstoornissen?
Ik vind het belangrijk dat jongeren tijdig passende hulp krijgen, zeker daar waar het een eetstoornis betreft. Zoals eerder genoemd zijn eetstoornissen divers en is vroegtijdige erkenning en herkenning van groot belang om te voorkomen dat een eetstoornis verergerd en er zwaardere hulp nodig is. Daarom wordt ingezet op het verkorten van wachttijden. Dit geldt voor alle vormen van zorg, zie hiervoor mijn antwoorden op vraag 2.
Bent u bekend met het rapport «World Drug Report 2022, Drug Market Trends Canabis and Opioids»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de conclusies uit het rapport waaruit blijkt dat het legaliseren van cannabis in (delen van) de Verenigde Staten onder meer heeft geleid tot een toenemend gebruik van cannabis in algemene zin en onder jongeren, een hogere THC-waarde, meer gevallen van rijden onder invloed van cannabis en toenemend druggerelateerd geweld?
De genoemde conclusies uit het World Drug Report zijn zorgwekkend, maar behoeven wel enige toelichting. Uit het rapport blijkt dat de effecten van legalisering in delen van de Verenigde Staten afhankelijk zijn van de lokale omstandigheden en per staat verschillen. In het rapport wordt onder meer genoemd dat legalisering van cannabis voor recreatief gebruik niet als de oorzaak, maar als het gevolg gezien kan worden van de uitbreiding van de cannabismarkt. Het cannabisgebruik nam in de Verenigde Staten al eerder toe, na het wettelijk toestaan van cannabis voor medicinaal gebruik. Cannabis werd toen gemakkelijker verkrijgbaar en ook het recreatief gebruik nam toe. Vervolgens is het naar aanleiding van referenda in bepaalde staten ook voor recreatief gebruik gelegaliseerd.
Ook bij de conclusies dat legalisering heeft geleid tot een hogere THC-waarde, meer gevallen van rijden onder invloed van cannabis en toenemend druggerelateerd geweld wordt in het World Drug Report context geplaatst. De genoemde trends zijn niet eenduidig. Zo is in de ene staat waar cannabis is gelegaliseerd het druggerelateerde geweld afgenomen na de legalisering, terwijl het in de andere staat juist is toegenomen.
Kan het legaliseren van softdrugs door middel van het «wietexperiment» in Nederland naar uw oordeel tot soortelijke gevolgen leiden? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom denkt u dat dit anders zal uitpakken in Nederland?
Met het Experiment gesloten coffeeshopketen (ook wel: het wietexperiment) is geen sprake van het legaliseren van softdrugs. In het wietexperiment wordt in een uniform en beperkt experiment van vier jaar bekeken of en hoe een gesloten coffeeshopketen kan worden ingericht. Het onderzoek hiernaar wordt uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoekconsortium in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). In het begeleidend onderzoek wordt tevens gekeken naar de effecten van dit experiment op onder meer openbare orde, veiligheid, overlast en volksgezondheid in de experimenteer- en controle-gemeenten. Ook worden ontwikkelingen in kaart gebracht door de huidige situatie (door middel van een nulmeting) te vergelijken met de situatie gedurende de experimenteerjaren. Op dit moment is de experimenteerfase nog niet gestart. In de voorbereiding van de experimenteerfase breng ik met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mogelijke risico’s met betrekking tot de veiligheid en overlast in kaart, zoals die ook uit internationale onderzoeken blijken, en bezie wat mogelijke mitigerende maatregelen hierbij zijn.
Gedurende het experiment wordt op verschillende wijzen aandacht besteed aan preventie, van voorlichtings- en waarschuwingsboodschappen op de verpakking tot het ondersteunen van gemeenten bij het ontwikkelen van een lokale preventieaanpak die bijdraagt aan het voorkomen van een eventuele stijging van cannabisgebruik ten tijde van het experiment. Voor meer informatie over preventie verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 16 april 20212. Naast preventiemaatregelen geldt voor zowel de telers als de deelnemende coffeeshophouders dat zij geen enkele vorm van affichering mogen voeren.
Hoe verklaart u het feit dat uit het rapport blijkt dat het legaliseren van de cannabismarkt niet heeft geleid tot een verdringing van de illegale markt?
Uit het rapport blijk dat legalisatie de illegale cannabismarkten niet heeft verdrongen in de landen waar cannabis is gelegaliseerd. In het rapport worden geen definitieve uitspraken gedaan over hoe dit te verklaren is en dit is mij dan ook onbekend.
Verwacht u desondanks dat in Nederland de legalisatie van (de teelt van) hennep wel tot een afname cq. verdringing van de illegale handel zal leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom acht u legalisatie desondanks wenselijk?
Met het wietexperiment is geen sprake van legalisatie, maar slechts een tijdelijke regulering op beperkte schaal bij wijze van een experiment. We bezien met een uniform en afgebakend experiment van vier jaar of en hoe een gesloten coffeeshopketen kan worden ingericht, waarin op kwaliteit gecontroleerde wiet gedecriminaliseerd aan de coffeeshops toegeleverd kan worden en wat de effecten hiervan zijn. Het is niet mogelijk vooruit te lopen op de effecten hiervan en of hieruit gevolgen voor de illegale handel blijken.
Acht u het zorgwekkend dat uit het rapport blijkt ook een toenemende invloed van grote bedrijven en de tabaks- en alcoholindustrie in de (gelegaliseerde) cannabismarkt? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat dit in Nederland gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is geen sprake van een gelegaliseerde cannabismarkt. Binnen het experiment staat het telers vrij investeerders aan te trekken, ook investeerders vanuit de tabak- of alcoholindustrie. De huidige wet- en regelgeving staat hier niet aan in de weg. Op voorhand vind ik deelname van deze investeerders ook niet zorgwekkend. Indien een teler nieuwe investeerders aantrekt of zijn organisatiestructuur wijzigt, is de teler verplicht dit te melden. Hierop kan besloten worden opnieuw een Bibob-onderzoek te starten. Komt er uit het Bibob-onderzoek dat er een gevaar bestaat dat de aanwijzing mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen, dan kan de aanvraag onder bepaalde omstandigheden worden ingetrokken of kunnen de ministers van JenV en VWS besluiten om aan de aanwijzing voorschriften te verbinden gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar.
Het FTM artikel Lidstaten saboteren toezicht op de honderden miljarden van het Europese coronaherstelfonds |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Deelt u de conclusie van het artikel dat, terwijl de risico’s op fraude en corruptie met EU-fondsen bovengemiddeld groot zijn, een aantal landen er alles aan doet om publiek toezicht te vermijden?
De eisen ten aanzien van het publiek toezicht op de besteding van RRF-middelen zijn vastgelegd in de RRF-verordening. De herstelplannen van lidstaten worden door de Europese Commissie getoetst aan deze eisen. Een van de eisen in de verordening is dat lidstaten in maatregelen voorzien om dubbelfinanciering, corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. Daartoe moeten zij audit- en controlesystemen inrichten. De primaire verantwoordelijkheid voor de audit- en controle systemen en een correcte implementatie van de RRF ligt bij de lidstaten zelf. Daarnaast is in de RRF-verordening expliciet opgenomen dat lidstaten gedetailleerde informatie moeten verzamelen over de eindbegunstigden, aannemers en onderaannemers en toegang tot deze gegevens moeten verstrekken aan de Europese Commissie, de Europese Rekenkamer, de Europese fraudebestrijder OLAF en indien noodzakelijk het Europees openbaar Ministerie, opdat zij hun toezichtfunctie kunnen uitoefenen. Wanneer de Commissie ernstige onregelmatigheden, dubbele financiering of een schending van de verplichtingen van de lidstaat vaststelt en de lidstaat niet tijdig passende maatregelen heeft genomen om dergelijke onregelmatigheden te corrigeren kan de Commissie een evenredig bedrag terugvorderen.
In het artikel van Follow the Money wordt ook ingegaan op onderhandelingen over de RRF-verordening met betrekking tot transparantie. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen binnen de Raad ingezet voor zoveel mogelijk transparantie over de besteding van RRF-middelen. Diverse andere lidstaten waren echter geen voorstander van het verplicht gebruik van een centraal dataregister met informatie over eindbegunstigden, waardoor dit niet in de Raadspositie is opgenomen. Ook na de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees Parlement is dit niet in de finale versie van de verordening geland. In de praktijk is een centraal dataregister per lidstaat met informatie over eindbegunstigden wel opgenomen in de Raadsuitvoeringsbesluiten waarmee de herstelplannen van de lidstaten zijn goedgekeurd. Een dergelijk centraal dataregister maakt het mogelijk dat de toezichthouders hun controlerende taken efficiënt kunnen uitvoeren. Besteding van middelen wordt daarmee voor hen inzichtelijk in lijn met gegevens-eisen zoals vastgesteld in artikel 22 van de RRF-verordening.
Het kabinet kijkt welwillend naar de publieke openbaring van gegevens, daarom wordt op dit moment onderzocht of het openbaar maken van een eindbegunstigdenoverzicht mogelijk is binnen de bestaande nationale en Europese regels met betrekking tot privacy. Uit een eerste juridische analyse blijkt dat het publiceren van gegevens van begunstigden op gespannen voet staat met de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) daar een wettelijke grondslag voor openbaring ontbreekt. Naar verwachting zal het onderzoek uiterlijk in het derde kwartaal van 2022 afgerond worden, waarna de resultaten met de Tweede Kamer gedeeld zullen worden. Het kabinet wil een zorgvuldige afweging maken voor wat betreft de publieke openbaring van de gegevens. Ik kan niet ingaan op de beweegreden van andere lidstaten om gegevens over de eindbegunstigden al dan niet openbaar te maken.
Klopt het dat ondanks de inzet van het Europees Parlement al snel duidelijk werd dat de lidstaten bij de verdeling van de RRF-gelden niet erg op transparantie zaten te wachten?
Het antwoord op deze vraag maakt onderdeel uit van de beantwoording van vraag 1.
Kunt u duidelijk maken bij bij wie de miljarden van het RRF fonds zijn beland, want nu is dat volstrekt onduidelijk, dankzij de halsstarrigheid van de lidstaten aldus het ftm-artikel.1
Op grond van de RRF-verordening (artikel2 zijn lidstaten verplicht om gedetailleerde informatie te verzamelen over de eindbegunstigden, aannemers en onderaannemers en de Europese Commissie, de Europese Rekenkamer, de Europese fraudebestrijder OLAF en indien van toepassing het Europees Openbaar Ministerie toegang tot de verzamelde gegevens te verstrekken. Op deze manier hebben de relevante organen toegang tot de benodigde gegevens en kunnen zij hun controlerende taken uitvoeren.
Het kabinet heeft geen overzicht van de eindbegunstigden van RRF-middelen die andere lidstaten ontvangen. Het is aan de lidstaten zelf om te besluiten informatie over eindbegunstigden, passend binnen de nationaal en Europees geldende wet- en regelgeving, openbaar te maken.
Kunt u zeggen waarom sommige landen, waaronder Nederland, zich verschuilen achter excuses zoals privacyregelgeving om (vooralsnog) geen openheid van zaken te willen geven?
Ik kan niet ingaan op de redenen waarom andere lidstaten al dan niet besluiten om gegevens over eindbegunstigden van RRF-middelen openbaar te maken. Het is verplicht om aan de relevante organen toegang te verlenen tot de gegevens zoals aangegeven in artikel 22 van de RRF-verordening. Het kabinet kijkt welwillend naar de publieke openbaring van gegevens. De openbaring van gegevens rust niet op een Europees wettelijke grondslag, het is aan respectievelijke regeringen om te kiezen voor een publieke openbaring van gegevens. Voor Nederland speelt hierbij de afweging of de openbaring is voorzien in bestaande subsidiekaders, in hoeverre (bestaande) financiering de afscherming van gegevens vereist, wat de gevolgen voor de uitvoeringskosten zijn en in hoeverre er wordt aangesloten bij bestaande structuurfondsen en regulier beleid omtrent openbaring van financieringsstromen.
Wat vindt u van het feit dat de Europese Rekenkamer zegt nog niet te weten hoe zij straks de boekhouding kan controleren?
In de RRF-verordening is opgenomen dat lidstaten in het kader van audits en controles verplicht zijn om gegevens van eindbegunstigden te verzamelen. Dit betreft de naam, de naam van de aannemer of onderaannemer, persoonsgegevens van de eindontvanger of aannemer en een lijst van maatregelen voor de implementatie van investerings- en hervormingsprojecten samen met de totale publieke financiering van deze maatregelen en een indicatie van het bedrag dat uit de RRF en andere EU-fondsen is betaald. De Europese Rekenkamer heeft toegang tot deze verzamelde gegevens.
De Europese Rekenkamer heeft jarenlang ervaring in het auditen van de structuurfondsen en besteding van Europese middelen. Het RRF is een nieuw instrument dat op dit moment voor veel lidstaten nog volledig geïmplementeerd dient te worden. Hoe de Europese Rekenkamer exact de auditstrategie zal vormgeven zal mede afhangen van de modaliteiten van de implementatie en is – gegeven de omvang en de aard van het instrument – een uitdagende taak. Desalniettemin, heb ik alle vertrouwen dat de Europese Rekenkamer rechtmatige besteding van Europese middelen uitstekend zal controleren gedurende de implementatie van het RRF.
Heeft Macron gelijk als hij zegt «Alle stimuleringspakketten zouden beschikbaar moeten zijn in open systemen, zodat burgers het geld kunnen volgen, en om verspilling en corruptie te voorkomen.»?
Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over de RRF-verordening ingezet voor transparantie met betrekking tot de besteding van de RRF-middelen. Het kabinet kijkt welwillend naar de publieke openbaring van gegevens. Overwegingen als privacy, rechtsbescherming en uitvoering zijn onderdeel van de afwegingen om informatie publiek te maken. Dit geldt voor alle begrotingsposten en daarmee ook voor de besteding van RRF-middelen. Ik wijs er graag nogmaals op dat, zoals in het antwoord op de eerste vraag is aangegeven, in de RRF-verordening het toezicht van de lidstaten zelf en van meerdere Europese instanties is voorzien om dubbele financiering, corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen.
Kunt u onderschrijven dat de informatie uitsluitend kan worden achterhaald via de moeizame weg van een wob-verzoek?
De Europese Commissie, de Europese Rekenkamer, OLAF en indien nodig het Europees Openbaar Ministerie hebben toegang tot de informatie ten behoeve van hun toezichthoudende taken. Waar informatie over de besteding van RRF-middelen niet op voorhand openbaar is gemaakt, staat het eenieder vrij om via een Woo-verzoek tot openbaarmaking te verzoeken. Wel kunnen er diverse redenen zijn waarom bepaalde informatie alsnog niet openbaar gemaakt kan worden. Deze redenen worden in de Wet open overheid genoemd en zullen ook spelen bij het nader onderzoek over openbaring van gegevens dat in het derde kwartaal 2022 met de Kamer zal worden gedeeld. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan informatie die raakt aan de persoonlijke levenssfeer, bedrijfs- en fabricatiegegevens en het goed functioneren van de Staat. Het indienen van een woo-verzoek betekent dus niet automatisch dat de informatie over eindbegunstigden publiek openbaar kan worden gemaakt.
Het plegen van meerdere ambtsmisdrijven tijdens coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderstaande artikel?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat uit het WOB-onderzoek blijkt dat ambtenaren zich ervan bewust waren dat voor de ingevoerde coronamaatregelen weinig tot geen wetenschappelijk bewijs was?
Ik deel de conclusie niet dat uit het Wob-onderzoek blijkt dat er weinig tot geen wetenschappelijk bewijs was voor de ingevoerde coronamaatregelen. In het door Indepen aangehaalde stuk is te lezen dat een ambtenaar aangeeft dat de «harde wetenschappelijke onderbouwing voor 1,5 m» «bescheiden» is en dat «internationale adviezen (WHO / ECDC) en vergelijking met landen om ons heen» een belangrijk toegevoegd argument vormen voor de werkzaamheid van de maatregel van 1,5 meter afstand. Dit is een illustratie van de wijze waarop er voortdurend getracht werd om te komen tot zo min mogelijk ingrijpende maatregelen die tegelijkertijd wel effectief de crisis bestreden.
Ook voor de andere in het Indepen-artikel genoemde maatregelen, namelijk de mondkapjesplicht, de quarantainevoorschriften en de lockdowns, is de werkzaamheid in samenhang door het RIVM aannemelijk gemaakt; de modelleurs van het RIVM rekenden immers pakketten van maatregelen door op hun impact op het R-getal.
Waarom heeft u vanaf het begin van de coronacrisis de Grondwet ernstig onder druk gezet met de mondkapjesplicht, de anderhalve meter, de quarantainevoorschriften en de lockdowns, terwijl u wist dat er geen tot nauwelijks bewijs was of deze rigoreuze maatregelen enig soelaas zouden bieden?
Artikel 22, eerste lid, van de Grondwet verplicht de overheid maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid. Grondrechten kunnen in de regel alleen worden beperkt in overeenstemming met het in de Grondwet vastgelegde stelsel van grondrechtenbeperkingen. Daarvoor is een regeling bij (of krachtens) wet in formele zin vereist. Daartoe hadden de regering en de beide Kamers van de Staten-Generaal samen, namelijk met de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm), een zorgvuldig, democratisch gelegitimeerd besluitvormingsproces ingericht waarbij de Tweede Kamer een beslissende stem had. Aangezien bij de getroffen maatregelen het grondwettelijk systeem van grondrechtenbeperkingen in acht is genomen, deel ik niet de conclusie dat de Grondwet ernstig onder druk gezet is.
Ook de stelling dat er geen tot nauwelijks bewijs was of de maatregelen enig soelaas zouden bieden, deel ik niet, aangezien de werkzaamheid van deze pakketten van aannemelijk is gemaakt door experts van het RIVM.
Wat vindt u van het feit dat uit de WOB-stukken blijkt dat ambtenaren en ministers maandenlang bezig zijn geweest met het uitwerken van wetsvoorstellen die de Grondwet met voeten zouden hebben getreden? U moet daarbij denken aan pogingen om het verbod op met stemverheffing meedoen aan demonstraties erdoor te krijgen, telefoongegevens van iedere burger ongevraagd te gebruiken, computernetwerken van bedrijven te doorzoeken, huizen binnen te dringen, lichamelijk onderzoek verrichten, gezonde burgers in quarantaine te plaatsen, en meer van dit soort zaken die fundamentele rechten en vrijheden van burgers ernstig inperken.
Ter bestrijding van de crisis zijn verschillende mogelijke maatregelen overwogen en voorbereid die al dan niet en in meerdere of mindere mate zouden kunnen ingrijpen in het dagelijks leven van mensen. Het kabinet werd hiertoe genoodzaakt om de ernstigste volksgezondheidscrisis van de afgelopen decennia te bestrijden met zo min mogelijk ingrijpende maatregelen, mede gelet op de eerdergenoemde verplichting in artikel 22, eerste lid, van de Grondwet.
Juist vanwege het feit dat maatregelen de vrijheden van mensen zouden kunnen inperken, heeft het kabinet steeds het democratische proces bij en een goede onderbouwing en legitimering van (mogelijke) maatregelen voorop gesteld. De stelling dat er wetsvoorstellen zijn uitgewerkt die de Grondwet met voeten zouden hebben getreden, mist iedere feitelijke grondslag. Bij de voorbereiding van wetsvoorstellen die beoogden een wettelijke basis te bieden voor maatregelen is juist steeds zeer zorgvuldig gekeken naar overeenstemming met de Grondwet.
Bent u zich ervan bewust dat de coronawet niet strookt met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, wetgeving die boven de Nederlandse wetgeving staat? Zo ja, wilt u de coronawet deponeren waar die thuishoort, in de prullenmand?
Ervan uitgaande dat met de coronawet de Twm wordt bedoeld, wijs ik er allereerst op dat deze wet per 20 mei 2022 is vervallen.
Ik ben van oordeel dat die wet niet in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Een aantal rechten die zijn vastgelegd in dit verdrag bevatten een beperkingsclausule. Dit betekent dat een recht beperkt mag worden onder bepaalde voorwaarden met een regeling bij of krachtens een wet in formele zin, zoals de Twm. De grondrechtenbeperkingen in de Twm voldeden naar het oordeel van de wetgever aan de voorwaarden om de in het Verdrag genoemde rechten voor zover van toepassing te kunnen beperken. In dit verband wijs ik erop dat over het voorstel voor de Twm de Afdeling advisering van de Raad van State een op het punt van de grondrechten instemmend advies heeft uitgebracht.2 Ik wijs er ook op dat diverse maatregelen die op grond van de Twm-bepalingen zijn genomen, aan de rechter zijn voorgelegd. Ook uit de rechtspraak volgt niet dat de maatregelen waarin de Twm voorzag en die zijn genomen, in strijd waren met het EVRM.3
Bent u zich ervan bewust dat, aangezien Nederland géén constitutioneel hof heeft en dit normaliter de enige plek is waar je als burger nieuwe wetgeving kunt laten toetsen aan de Grondwet, de Nederlandse burger nu voor een voldongen feit staat? Zo ja, wat zegt dat over de staat van onze democratie en vindt u het niet verbijsterend om te constateren dat de rechterlijke macht in Nederland haar mond heeft gehouden en nog altijd houdt? Graag een gedetailleerd antwoord.
In het Nederlandse staatsbestel is er in 1848 voor gekozen in de Grondwet niet te voorzien in een toetsing door de rechter van wetten aan de Grondwet (zie artikel 120 Gw). Over de grondwettigheid van wetgeving in formele zin wordt geoordeeld door de wetgever, waarvan de Tweede en de Eerste Kamer deel uitmaken, mede op basis van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. Ik herken me dan ook niet in de vraagstelling en laat de kwalificaties voor rekening van het Kamerlid.
Waarom werd de Kamer, vlak voor de bespreking in de Kamer zelf, verrast door een pakket van 160 pagina’s, terwijl de zaak volgens de WOB-stukken al vooraf beklonken was met enkele oppositiepartijen? Waarom maakte u van de behandeling in de Tweede Kamer een toneelstukje voor het volk?
Gegeven de context van het artikel, is mijn aanname dat met een omvangrijk stuk voor de bespreking van de Twm in de Kamer, gedoeld wordt op de nota naar aanleiding van het verslag (van 208 bladzijdes).4 Ik deel de opvatting niet dat dit stuk de Kamer heeft verrast, aangezien dat stuk zoals gebruikelijk de beantwoording bevat van de (505) vragen die de leden zelf hebben gesteld. De Kamer heeft het stuk bovendien niet vlak voor het debat van 7 oktober 2020, maar al op 30 september 2020 ontvangen.
Tijdens deze crisis moesten er op zeer korte termijn besluiten worden genomen en daarom zijn er soms nog op zeer korte termijn omvangrijke stukken aan de Tweede Kamer gestuurd. De conclusie dat de «zaak vooraf beklonken zou zijn» deel ik niet, evenmin als de kwalificatie dat er een «toneelstukje voor het volk» opgevoerd zou zijn.
Bent u zich ervan bewust dat vanwege het feit dat geen enkele rechter de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm-wet) mag toetsen aan de Grondwet, omdat dat op grond van Artikel 120 verboden is? Wat zegt dit over de staat van onze democratie?
Het verbod op rechterlijke toetsing van een wet aan de Grondwet geldt voor elke wet. Voor de goede orde wijs ik er opnieuw op dat diverse maatregelen die op grond van de Twm-bepalingen zijn genomen, aan de rechter zijn voorgelegd. In verband met de verwijzing naar de staat van de democratie merk ik op dat op grond van huidig recht over de grondwettigheid van wetgeving in formele zin wordt geoordeeld door de wetgever, waarvan de Tweede en de Eerste Kamer deel uitmaken. Met de totstandbrenging van de Twm is destijds het democratisch proces gewaarborgd. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer was als medewetgever betrokken. De Afdeling advisering van de Raad van State liet zich over het voorgelegde ontwerp positief uit.5 De Eerste Kamer heeft op 17 mei 2022 niet ingestemd met het voorstel voor de goedkeuringswet van de vijfde verlenging van de Twm, waardoor de Twm op 20 mei 2022 is komen te vervallen, en alle senatoren die spraken tijdens het debat, betrokken de grondrechten in hun betoog.6
Wat gaat u doen aan het feit dat er met de ondertekening van de Twm-wet op grond van Hoofdstuk 1, artikel 1, lid 2 van de wet «Ministeriële verantwoordelijkheid en ambtsdelicten leden Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen» door drie ministers ambtsmisdrijven zijn gepleegd en dit ook geldt voor iedere ambtenaar die hieraan meegewerkt heeft?
Het oordeel dat met ondertekening van en meewerken aan de Twm ambtsmisdrijven zouden zijn begaan, mist iedere grond.
Het bericht dat de ACM instemt met de aanleg van een privaat net voor 500 MW aan zonneparken in Groningen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ACM stemt in met aanleg privaat net voor 500 MW aan zonneparken in Groningen»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar deze ontwikkeling, waarbij ontwikkelaars zoals Solarfields een elektriciteitsnet in privaat eigendom en beheer ontwikkelen en daarmee direct op het hoogspanningsnet van TenneT aangesloten kunnen worden, waarop, in tegenstelling tot op veel regionale netten, nog wel ruimte voor teruglevering is?
Het in privaat eigendom hebben, beheren en ontwikkelen van elektriciteitsnetten is geen nieuwe ontwikkeling. Het is op grond van de Elektriciteitswet 1998 en Europese regels al sinds vele jaren mogelijk voor private partijen om een ontheffing aan te vragen voor elektriciteitsnet, en deze te beheren als zogenaamd «gesloten distributiesysteem». De nationale en Europese regels bieden ruimte voor situaties waarin partijen, zoals bijvoorbeeld ziekenhuizen, windparken of industriële locaties, voorkeur hebben om hun eigen net te beheren in verband met technische- of veiligheidsredenen of omdat zij primair voor henzelf en aan hen verwante bedrijven elektriciteit transporteren. Het is een keuze voor marktpartijen zelf om een dergelijk net aan te leggen en een dergelijke ontheffing aan te vragen bij ACM. Er zijn doorgaans ook geen publieke belangen gemoeid bij de aanleg van een dergelijk net en de kosten voor aanleg van een privaat net dragen marktpartijen zelf.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak het voorkomt dat ontwikkelaars van bijvoorbeeld wind- of zonneparken congestieproblemen omzeilen door ervoor te kiezen een privaat stroomnet aan te leggen, daarop opwekinstallaties te bundelen en vervolgens direct op het hoogspanningsnet in te voeden?
ACM houdt een openbaar register bij van afgegeven en actuele ontheffingen voor gesloten distributiesystemen voor elektriciteit en gas. ACM geeft aan dat recentelijk een aantal marktpartijen heeft aangegeven dat transportschaarste op het openbare net één van de aanleidingen is geweest voor het aanvragen van een dergelijke ontheffing. Partijen zijn echter niet verplicht om het aan te geven als dit een van de achterliggende redenen is voor een ontheffingsaanvraag en dit is ook niet een criterium waar ACM de aanvraag op toetst. Mij is dus niet bekend hoe vaak het voorkomt dat private partijen een gesloten distributiesysteem aanleggen vanwege transportschaarste op lager gelegen spanningsniveaus. Uit het register blijkt overigens geen duidelijke stijging van het aantal afgegeven ontheffingen voor GDS-en voor elektriciteit in recente jaren.
Kunt u aangeven welke criteria er door de Autoriteit Consument en Markt worden gehanteerd bij de afweging om al dan niet ontheffing te verlenen voor het beheer van het privaat elektriciteitsnet?
ACM beoordeelt een aanvraag op basis van de criteria neergelegd in de Elektriciteitswet 1998. Deze criteria vloeien voort uit het Europees-wettelijke kader.2 De belangrijkste eis is dat het bedrijfs- of productieproces van de gebruikers van het desbetreffende net «om specifieke technische of veiligheidsredenen geïntegreerd is» of dat het net «primair elektriciteit distribueert voor de eigenaar van dat net of de daarmee verwante ondernemingen». Daarnaast zien de criteria op de geografische locatie, functionele verbondenheid van het net, aantal en typen afnemers (in beginsel geen huishoudelijke afnemers), veiligheid en betrouwbaarheid van het net.
In hoeverre komt met het ontwikkelen van dit soort private elektriciteitsnetten het antidiscriminatiebeginsel uit de Elektriciteitswet in het geding, waarmee wordt voorgeschreven dat aanvragen op volgorde van binnenkomst moet worden beoordeeld?
Het non-discriminatiebeginsel komt niet in het geding. Vooropgesteld: de Elektriciteitswet 1998 schrijft niet voor dat aansluit- en transportaanvragen op volgorde van binnenkomst moeten worden beoordeeld. Dit is echter wel de meest voor hand liggende en de meest gebruikte invulling van het Europees vastgelegde non-discriminatiebeginsel dat al het handelen van netbeheerders normeert. Dit beginsel moeten netbeheerders toepassen wanneer sprake is van concurrerende aansluit- of transportaanvragen. Dat gebeurt in de praktijk nu met name omdat op veel plekken op het net de transportcapaciteit schaars is.
Transportschaarste is echter locatiespecifiek en dus aanwezig op specifieke netdelen en op specifieke spanningsniveaus en doorgaans ook slechts voor een richting: invoeding of afname. Aansluit- en transportverzoeken op verschillende locaties in het net concurreren in de praktijk niet noodzakelijkerwijs met elkaar. Het feit dat een netbeheerder op een specifieke locatie op een hoger spanningsniveau wel degelijk een aansluit- en transportverzoek kan accommoderen, terwijl zij of een (andere) regionale netbeheerder dat op een andere locatie, op een lager spanningsniveau niet kan, raakt niet aan het non-discriminatiebeginsel.
In hoeverre acht u het wenselijk dat partijen, die wellicht bij aansluiting op het regionale elektriciteitsnet andere aanvragers voor zich zouden hebben, via een privaat elektriciteitsnet alsnog voorrang kunnen krijgen? Welke mogelijkheden heeft u om, indien u deze ontwikkeling niet wenselijk acht, hier meer regie op te voeren?
Het meest wenselijke scenario is een waarin de netbeheerders beschikken over voldoende transportcapaciteit en er geen sprake is van transportschaarste. Gezien het bestaan van transportschaarste op het elektriciteitsnet vind ik het in algemene zin goed dat producenten van hernieuwbare elektriciteit alternatieve aansluitoplossingen uitwerken waarmee zij alsnog in staat worden gesteld om in te voeden. De aansluiting van een gesloten distributiesysteem op een hoger spanningsniveau concurreert ook niet noodzakelijkerwijs met de aansluiting van eventuele, andere beoogd aangeslotenen op lagere spanningsniveaus. In sommige gevallen kan het beslag op andere, overbevraagde spanningsniveaus en netonderdelen door aansluiting van een GDS op een hoger spanningsniveau juist afnemen, waardoor daar ook eerder ruimte is voor aansluiting van andere partijen in de toekomst ok lagere spanningsniveaus.
Het gesloten distributiesysteem als juridisch concept is echter van oorsprong bedoeld voor relatief specifieke situaties: ziekenhuizen, industrie- en bedrijventerreinen. Het is niet bedoeld als constructie voor een selecte groep samenwerkende marktpartijen om een recht op toegang te creëren voor aansluiting op andere, hogere (en minder zwaar belaste) spanningsniveaus. Ik zal daarom met ACM en netbeheerders in gesprek treden over dit onderwerp en onderzoeken of er een risico bestaat dat marktpartijen uitsluitend om deze redenen gesloten distributiesystemen aanleggen en of er deze ontwikkeling andere marktpartijen in negatieve zin kan raken. Als daar aanleiding voor is, zal ik eveneens onderzoeken hoe ik meer regie kan voeren op de ontwikkeling van gesloten distributiesystemen.
Het bericht dat autofabrikanten alleen nog grote auto’s willen bouwen |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Einde nadert voor het «autootje voor de boodschappen»»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Herkent u het geschetste beeld dat (Europese) autofabrikanten geen kleine auto’s meer willen bouwen vanwege winstbejag? Wat is uw reactie daarop?
Nee. De automarkt is onderverdeeld in de segmenten A tot en met E, waarbij de kleinste modellen vallen in A en de grootste in E. Fabrikanten hebben moeite om op rendabele wijze aan alle veiligheids- en emissie-eisen te voldoen in het A-segment. In het B-segment is er veel aanbod, zowel conventioneel als elektrisch. Het aandeel van elektrische auto’s in het hoogste segment (E) neemt af, terwijl het in de middensegmenten (B t/m D) juist toeneemt (zie de meegestuurde bijlage trendrapport 2022, figuur 13). De zakelijke doelgroep koopt met name elektrische auto’s in de segmenten C en D. De particuliere doelgroep in de segmenten B en C.
Deelt u de mening dat het vanuit maatschappelijk oogpunt onwenselijk is dat auto’s steeds groter en zwaarder worden?
Nee. Vanuit het duurzaamheidsperspectief leg ik onder andere de nadruk op de transitie van brandstofauto’s naar emissievrije auto’s. Elektrische auto’s zijn zwaarder dan vergelijkbare conventionele auto’s, maar wel schoner en daarom vanuit maatschappelijk oogpunt wenselijk. Daarnaast werkt IenW aan veiligheid, waarbij vooral nieuwere auto’s veiliger zijn dan oudere (los van grootte en gewicht) en aan bereikbaarheid. De kanttekening is dat grote en zware conventionele auto’s vaak minder zuinig zijn dan kleinere auto’s van dezelfde leeftijd. Daarom worden deze auto’s zwaarder belast in de motorrijtuigenbelasting en in de BPM. Op die manier zijn kleinere auto’s aantrekkelijker voor de consument.
Deelt u de mening dat de openbare ruimte (zeker in stedelijke gebieden) schaars is en al sterk onder druk staat? Vindt u het wenselijk dat per auto nog meer van die schaarse openbare ruimte in beslag genomen gaat worden?
Ja, ik deel uw mening dat de openbare ruimte in stedelijk gebieden schaars is. De verantwoordelijkheid voor ruimtegebruik in de stedelijke gebieden ligt bij medeoverheden. Veel gemeenten voeren daar ook actief beleid op door bijvoorbeeld het aantal openbare parkeerplaatsen op straat terug te dringen, delen van de stad autoluw te maken en/of te werken met een lagere parkeernorm in combinatie met stimulering van deelmobiliteit (zie ook de Evaluatie City Deal Elektrische Deelmobiliteit)2. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om de parkeertarieven te differentiëren op basis van de grootte van een parkeerplek.
Kunt u bevestigen dat grotere en zwaardere auto’s meer energie verbruiken per gereden kilometer (ook als ze elektrisch zijn)? Deelt u de mening dat het, om efficiënt met energie om te gaan, wenselijk is om auto’s niet groter te laten zijn dan noodzakelijk? En zelfs idealiter kleiner (en veiliger) te laten zijn?
Nee, die mening deel ik niet. Ten eerste zijn elektrische auto’s zwaarder dan conventionele auto’s, maar circa 3 keer efficiënter (dus met dezelfde hoeveelheid energie kunnen elektrische auto’s 3 keer zo veel kilometers afleggen dan een vergelijkbare conventionele auto). Daarnaast geldt binnen de groep van elektrische auto’s dat niet in alle gevallen een grotere en zwaardere auto meer verbruikt aangezien dit van meerdere aspecten afhankelijk is. Zo is het verbruik van bijvoorbeeld een Hyundai Kona lager dan van een Fiat 500e. Wat «noodzakelijk» is, is een persoonlijke keuze.
Herkent u het beeld dat er in Nederland steeds grotere en zwaardere auto’s komen? Zo nee, kunt u de gemiddelde gewichtsklassen over de afgelopen 30 jaar laten zien?
Ik herken het beeld. Auto’s zijn om verschillende redenen zwaarder geworden. De meeste CO2-reducerende technologieën maken voertuigen zwaarder, zoals hybrides zonder stekker (mild/full HEV’s), plug-in hybrides. Deze voertuigen krijgen steeds grotere batterijpakketten en actieradius. Volledig elektrische auto’s zijn door hun batterijpakket over het algemeen 300 tot 600 kg zwaarder dan vergelijkbare brandstofvoertuigen. Naast elektrificering van het voertuigaanbod is het aandeel SUV’s en crossovers sterk gestegen in de verkopen. Dit aandeel is de laatste jaren ongeveer verdubbeld naar bijna 50% in 2021. SUV’s zijn gemiddeld iets zwaarder en minder zuinig dan de meer traditionele hatchback en sedan uitvoeringen van dezelfde leeftijd.
Deelt u de stelling van het Internationale Energie Agentschap dat in relatie tot de uitstoot stelde dat «de groei van zuinige voertuigen, waaronder elektrische auto’s, volledig teniet gedaan wordt door de stijgende verkoop van SUV’s»2? Wat vindt u daarvan?
Ja, die stelling deel ik, waarbij ik opmerk dat het IEA bij de uitstoot de wereldwijde verkoop van conventionele SUV’s tegenover de groei van zuinige (zoals elektrische auto’s) zet. Voor Nederland klopt dit wereldwijde beeld niet. In Nederland is de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw verkochte auto’s sinds 2017 gaan dalen tot 79gr/km in 2021 (zie bijlage trendrapport 2022). Deze daling is te verklaren door de gestegen verkoop van volledig elektrische personenauto’s sinds 2017 door het ingezette fiscale beleid. Anders zou de CO2-uitstoot vergelijkbaar zijn met de CO2-uitstoot in 2015. Nederland zit daarmee binnen Europa in de kopgroep.
Deelt u de mening dat grotere en zwaardere auto’s ook niet passen binnen de doelstellingen van de circulaire economie, waarbij gestreefd wordt naar het minimaliseren van het grondstofgebruik?
Nee, die mening deel ik niet. Qua gebruik kunnen bijvoorbeeld zwaardere auto’s (zoals elektrische auto’s) zuiniger zijn dan lichtere (conventionele) auto’s (zie ook vraag hierboven). Ook vindt innovatie plaats bij de productie van batterijen die al in de praktijk wordt toegepast waardoor de vraag naar grondstoffen daalt (bijv. geen/minder kobalt en nikkel, zie vraag 9 hieronder). Tenslotte zet ik me (ook in Europees verband) in voor de recyclebaarheid van de gebruikte stoffen. Bij elektrische auto’s geldt bijvoorbeeld de verplichting dat batterijen die niet meer geschikt zijn om in een auto te gebruiken (en ook niet meer geschikt zijn voor statisch gebruik) moeten worden teruggenomen door autofabrikanten en importeurs ter recycling. Op het ogenblik is het wel zo dat er nog weinig afgedankte accu’s zijn van elektrische auto’s omdat de verwachte levensduur circa tussen de 15 en 25 jaar betreft4). Daardoor is er nog weinig praktijkervaring met het recyclen. Veel gespecialiseerde bedrijven werken daarom reeds samen met autofabrikanten om een efficiënt en milieuvriendelijk recyclingproces te ontwikkelen, waarmee zo veel mogelijk van de accu kan worden hergebruikt.
Kunt u zich herinneren dat uw voorganger het rapport van Metabolic, Universiteit Leiden en Copper 8 – waarin wordt geconcludeerd dat Nederland naar rato recht heeft op grondstoffen voor grofweg één miljoen elektrische auto’s in 2030 – niet onderschreef met als argument dat er in het rapport te weinig rekening werd gehouden met «nieuw innovatiepotentieel»?3
Ja.6 Een circulaire economie kan bijdragen aan het verminderen van de benodigde grondstoffen voor de elektrificatie van de mobiliteit. Ook kan innovatie een belangrijke rol spelen bij het verminderen van kritieke metalen. Het latere rapport van Metabolic, Copper8, Polaris Sustainability en Quintel7 onderschrijft dat verschillende technologieën verschillende grondstoffen vergen. Zo is de in het rapport genoemde LFP (lithium-ijzer-fosfaat) batterij aan een opmars bezig in elektrische mobiliteit. Bij deze samenstelling is geen kobalt of nikkel nodig.
Herkent u in dit «innovatie-optimisme» dezelfde mechanismen die de landbouw en de luchtvaart nu de das om hebben gedaan, nu gebleken is dat het veel teveel vertrouwen op innovatie misplaatst bleek? Zo nee, waarom niet?
Nee dat herken ik niet, omdat de innovaties al in de praktijk worden gebracht. De doorontwikkeling van batterijen voor elektrische auto’s is in volle gang. Zo hebben de nieuwe generaties batterijen al minder grondstoffen nodig zoals kobalt en nikkel (bijvoorbeeld bij Tesla model Y, zie vraag hiervoor) en worden de batterijen steeds efficiënter (en goedkoper).
Vindt u het verstandig om te blijven streven naar bijvoorbeeld negen miljoen of meer elektrische auto’s wanneer voor de grondstoffen voor die andere acht miljoen auto’s vertrouwd moet worden op nog niet bestaande innovaties?
Het kabinet zet zowel in op de verduurzaming van de auto als ook op de alternatieven van de auto. We bieden mensen duurzame keuzes en stimuleren fietsgebruik, OV en deelmobiliteit als alternatief voor de eigen auto. Het gebruik van deelmobiliteit groeit, we zien bijvoorbeeld steeds meer (elektrische) deelauto’s8. Voor een vervolg van de Green Deal Autodelen II en de City Deal Elektrische Deelmobiliteit, werk ik momenteel met de regio’s aan een nationaal samenwerkingsprogramma deelmobiliteit. Daarnaast tref ik voorbereidingen voor een informatiecampagne om de bekendheid van het concept autodelen te vergroten. Verder ben ik met de werkgevers in gesprek om het aantal gereden autokilometers in 2030 met 1 miljard te verminderen.
Wanneer en hoe gaat u sturen op a) het verminderen van het autogebruik, b) het verminderen van de grondstof- en energieconsumptie per gereden autokilometer en c) het versterken van de fiets en het openbaar vervoer?
Veel mensen zijn in het dagelijks leven afhankelijk van de auto, en zullen dat ook in de toekomst blijven. Naast het zorgen voor de verduurzaming van het wagenpark ben ik, zoals in antwoord 11 aangegeven, aan de slag met het versterken van fietsgebruik en het OV. Ik heb recentelijk mijn ambitie voor het versterken van het fietsgebruik uiteengezet in een brief aan uw Kamer9 en heb o.a. de ambitie om 100.000 extra forenzen op de fiets te krijgen via de aanpak met fietsambassadeurs en uitbreiding van de campagne «Kies de Fiets!». Ook ga ik structureel mee-investeren in goede doorfietsroutes. Verder ben ik met de werkgevers in gesprek om het aantal gereden autokilometers in 2030 met 1 miljard te verminderen. Dit levert een bijdrage aan de vermindering van de energie- en grondstofconsumptie. Daarnaast wordt de energieconsumptie door de overstap van conventionele naar elektrisch auto’s verminderd, aangezien een elektrische auto circa 3 keer efficiënter is dan een conventionele auto. Op locaties in heel Nederland pakken we de komende jaren stations(gebieden) en fietsenstallingen aan om OV en fiets aantrekkelijke te maken. Stations zoals Nijmegen en Amsterdam Lelylaan worden geheel verbeterd. Daarnaast gaan we door met verbeteringen op het spoor zoals de reistijdverbetering tussen Zwolle en Enschede of de verbinding tussen Eindhoven, Venlo en Düsseldorf. Deze investeringen zijn opgenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIRT).
Het bericht ’Politie: schietpartij gayclub Oslo was islamitische terreurdaad’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie: schietpartij gayclub Oslo was islamitische terreurdaad»1?
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving hierover. Het is verschrikkelijk wat er in Oslo is gebeurd. Het mag nooit zo zijn dat mensen worden aangevallen om wie ze zijn.
Kunt u schetsen wat er in Oslo is gebeurd?
Uit officiële verklaringen van de Noorse politie en het Noorse Openbaar Ministerie (OM) is gebleken dat in de nacht van vrijdag 24 juni 2022 op zaterdag 25 juni 2022 een man met een vuurwapen heeft geschoten op personen in het uitgaansdistrict in het centrum van de Noorse hoofdstad Oslo. Dit deed hij op drie vlakbij elkaar gelegen locaties. Eerst bij een jazzclub die bekend staat als ontmoetingsplek voor homoseksuelen. Daarna bij een nabijgelegen populaire homobar (London Pub). En later nog op een derde locatie. Er vielen daarbij in totaal twee doden en 21 gewonden (van wie tien zwaargewond).
Weet u of er inmiddels een dader is aangehouden? Is u bekend wat het motief voor deze aanslag was?
Uit officiële verklaringen van de Noorse politie en het Noorse OM blijkt dat de schutter ter plekke werd gearresteerd door de politie nadat omstanders hem hadden overmeesterd. Hij bleek in het bezit van zowel een pistool als een automatisch geweer. De man zit vast op verdenking van moord, poging tot moord, en het plegen van terroristische aanslagen.
De verdachte heeft tot nu toe geweigerd een verklaring af te leggen. De politie onderzoekt verschillende mogelijke motieven, waaronder «islamistisch-extremisme», psychische problematiek en haat tegen de LHBTIQ+-gemeenschap. De Noorse inlichtingendienst van de politie, de Police Security Service (PST) spreekt (vooralsnog) van een «extreme daad van islamistisch terrorisme».
Heeft u contact met de Nederlandse LHBTI-gemeenschap? Hoe loopt dat contact?
In mijn functie als Minister van Justitie en Veiligheid spreek ik regelmatig met individuen en organisaties. Zo ben ik onlangs nog in gesprek geweest met het COC, Transgender Netwerk Nederland (TNN) en de vereniging voor intersekse personen (NNID) om te praten over de aanpak van discriminerend geweld en beleid dat raakt aan de LHBTIQ+-gemeenschap.2
Heeft u concrete signalen dat deze gemeenschap ook in Nederland extra risico loopt? Zo ja, welke maatregelen zijn er tot dusver genomen?
Op dit moment zijn er geen concrete signalen dat de LHBTIQ+-gemeenschap in Nederland extra risico loopt om slachtoffer te worden van terrorisme en/of gewelddadig extremisme.
Meer in zijn algemeenheid zet het kabinet zich op verschillende manieren in om de veiligheid van LHBTIQ+-personen te bevorderen. Het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–20223 geeft een overzicht van de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de veiligheid van LHBTI-personen te bevorderen. Ook wordt de komende tijd gewerkt aan de uitvoering van het Regenboogakkoord. In het Coalitieakkoord 2021–2025 staat opgenomen dat dit akkoord zorgvuldig uitgevoerd zal worden met (initiatief)wetgeving en beleid. Voor een verdere toelichting op de maatregelen die genomen worden om geweld tegen de LHBTIQ+-gemeenschap tegen te gaan verwijs ik ook naar de antwoorden op de vragen van het lid Koekkoek die op 13 juli jl. door de Minister van BZK naar uw Kamer zijn verzonden.4
Hoe groot schat u dat het aantal IS-sympathisanten in Nederland op dit moment is? Heeft de AIVD deze groep in beeld?
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) schrijft in zijn Openbaar Jaarverslag 2021 dat de jihadistische beweging in Nederland lijkt te stagneren, maar de dreiging ervan aanzienlijk blijft. Deze jihadistische beweging bestaat uit vijfhonderd tot zeshonderd onderkende personen in Nederland en er bevinden zich ongeveer honderdvijftig gekende Nederlandse personen in het buitenland. De AIVD geeft aan dat deze groep sinds 2018 niet of nauwelijks groeit.
Kunt u schetsen wat de consequenties zijn van het feit dat de NCTV al geruime tijd niet meer deelneemt aan lokale casusoverleggen, de Taskforce Problematisch Gedrag en ongewenste buitenlandse financiering voor de mitigatie van veiligheidsrisico’s door geradicaliseerde eenlingen en groeperingen?
De NCTV kan gebeurtenissen op dit moment beperkt duiden in afwachting van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid, welke een grondslag moet creëren voor het verwerken van persoonsgegevens. Er is sprake van persoonsgegevens bij dergelijke gebeurtenissen, dus hier past daarom ook terughoudendheid. De Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid, is momenteel in behandeling bij uw Kamer.
Dit betekent dat momenteel het maatschappelijk debat (veelal op openbare fora en sociale media) niet goed geanalyseerd kan worden. Dit heeft als gevolg dat de NCTV, in afwachting van het wetsvoorstel, gestopt is met het duiden van (online) openbare uitingen om te beoordelen of deze passen binnen een bepaalde trend of fenomeen die in potentie de stabiliteit van Nederland kan ontwrichten, en of er in dat kader maatregelen ter verhoging van de weerbaarheid moeten worden bevorderd.
Dit geeft beperkingen bij de uitvoering van analysetaken, waaronder analyses gerelateerd aan het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Dit geldt dus eveneens voor deze schietpartij in het centrum van Oslo. Zolang de NCTV voor de uitvoering van deze analyse- en coördinatietaken geen persoonsgegevens kan of mag verwerken is de NCTV niet in staat om al zijn verantwoordelijkheden ten behoeve van de nationale veiligheid waar te kunnen maken.
Zoals ook beschreven in mijn brief van 31 mei 20225 is de NCTV op dit moment ook beperkt in de coördinatietaak doordat de NCTV niet, of alleen in uitzonderlijke gevallen, kan aansluiten bij het lokale casusoverleg als er persoonsgegevens van individuen worden gedeeld. Dit betekent dat de NCTV bij complexe casuïstiek of nieuwe dreigingen de lokale partners niet vroegtijdig kan adviseren en geen gerichte ondersteuning kan bieden in bijvoorbeeld het lokale casusoverleg.
Concreet betekent dit dat om de coördinerende rol goed uit te kunnen voeren, de NCTV kennis moet nemen van casuïstiek waarbij ook informatie over individuen wordt gedeeld. Bijvoorbeeld als iemand vrijkomt uit detentie. Dergelijke vraagstukken vergen een actieve en gecoördineerde inzet zodat zicht wordt gehouden op de ontwikkelingen en waar nodig mitigerende maatregelen worden toegepast. De NCTV is hierdoor momenteel beperkt in het uitvoeren van deze taak.
Ten aanzien van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering betekent het stopzetten van de deelname van de NCTV dat het duidings-en adviesteam van de Taskforce voor wat betreft casuïstiek is stopgezet per april 2021. Het vorige Kabinet heeft uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de specifieke problemen omtrent de grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens van een aantal partners6. Ook de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hier onder meer op gewezen in het Commissiedebat Inburgering en Integratie op 19 april 2022. Gemeenten kunnen alleen nog advies krijgen over het fenomeen waar zij mee te maken hebben, zonder dat daarbij persoonsgegevens worden uitgewisseld.
Wat kan er worden verbeterd aan de informatie-uitwisseling over mogelijke signalen over terreurdaden tussen landen door Europol en Eurojust?
De systemen en platformen bij Europol bieden in beginsel voldoende mogelijkheden tot het snel uitwisselen van informatie over (mogelijke) terreurdaden. Op 28 juni jl. is de aangepaste Europolverordening in werking getreden. Europol’s bevoegdheid om grote en complexe datasets te verwerken is daarbij verduidelijkt, wat nuttig kan zijn bij onderzoek naar terrorisme. Daarnaast is Europol’s bevoegdheid om data uit te wisselen met private partijen enigszins uitgebreid, bijvoorbeeld om de verspreiding van online content die verband houdt met terrorisme te voorkomen. Er wordt eveneens onderhandeld over aanpassing van de Prüm-verordening7 en een nieuwe Richtlijn over informatie-uitwisseling om informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsautoriteiten in het kader van het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten te versnellen en te verbeteren.
In deze samenwerkingsverbanden is de politie gebonden aan de kaders die de Wet Politiegegevens (Wpg) stelt aan informatie-uitwisseling. De Wpg (art. 10 lid 1 onder b Wpg en art. 15a Wpg) verplicht weliswaar tot het ter beschikking stellen van politiegegevens met andere EU/EER landen, maar staat niet toe dat zachte signalen over personen die zich mogelijk bezig zouden kunnen houden met het beramen of plegen van terroristische misdrijven worden verstrekt aan het buitenland (art. 5:3, lid 8 jo art. 5:1, lid 4 Bpg). Dat is overigens niet voor niets. Deze personen zijn immers (nog) geen verdachte. Ook de informatie-uitwisseling met Europol kent deze beperking. De praktijk laat echter zien dat de mogelijkheid om in individuele gevallen met collega-diensten over deze personen te overleggen wenselijk kan zijn. Bijvoorbeeld met buurlanden omdat die personen grensoverschrijdend actief zijn in Nederland en in die buurlanden. Binnen Schengen worden zij namelijk op geen enkele manier gehinderd door grenzen. Overleg over behoefte aan aanpassing in wet- en regelgeving wordt daarom regelmatig gevoerd met het oog op de verbetering van de informatiepositie en het eerder starten van onderzoeken.
Is een gerichte terrorismedreiging jegens de LHBTI-gemeenschap reeds een aandachtsgebied van de «European Counter Terrorism Centre» van Europol?
Met de ervaring en expertise binnen het European Counter Terrorism Centre (ECTC) op alle gebieden van terroristische fenomenen heeft het als doel om een alomvattend antwoord te bieden op de voortdurende veranderende dreigingen van terrorisme in de Europese Unie. Het ECTC is in 2016 opgericht door Europol. Het is niet aan mij als Minister om te sturen op wat wel en niet een gericht aandachtsgebied zou moeten zijn van het ECTC.
Het bericht 'Bent u geen acteur, liegt u niet’ Esmee (32) is chronisch ziek, maar krijgt geen uitkering van het UWV' |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekent met het bericht dat aan een aanvrager van een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)uitkering met reuma werd aangeraden om een partner te zoeken zodat die kon zorgen voor haar?1 Is dit regulier beleid?
Antwoord op vraag 1 en 2: Ik ben bekend met het item van EénVandaag waarin een aanvrager van een WIA-uitkering aangaf dat haar werd aangeraden een partner te zoeken zodat die voor haar kon zorgen. Dat is géén regulier beleid. Ik vind het onwenselijk wanneer dergelijke uitspraken gedaan worden. Ik benadruk met klem dat het geenszins de bedoeling is dat personen worden geadviseerd in de richting van financiële afhankelijkheid. Bovendien is het ook niet bedoeling dat er inbreuk wordt gepleegd op de persoonlijke levenssfeer van iemand die een WIA-uitkering aanvraagt. Ik wil erop wijzen dat UWV permanent bezig is met het verbeteren van haar dienstverlening en ervoor zorgt dat de reactie van UWV-medewerkers zo goed mogelijk aansluit bij de verwachting van mensen en bij de situatie waarin mensen verkeren. Bij de uitspraken waar in de uitzending van EénVandaag aan werd gerefereerd, is het indienen van een klacht op zijn plaats. UWV heeft daarvoor passende procedures, die eenvoudig toegankelijk zijn middels een digitaal formulier2.
Wat vindt u hiervan? Bent u het eens dat dit niet bijdraagt aan de financiële zelfstandigheid van Nederlanders?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat de dienstverlening van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) moet werken vanuit vertrouwen in plaats van wantrouwen? Hoe reflecteert u op de benadering van UWV in dit geval?
Ja, de dienstverlening van UWV moet werken vanuit vertrouwen en niet vanuit wantrouwen. De signalen uit het item van EénVandaag passen daar niet bij. Met de aanpak van hardvochtige effecten in de WIA, zoals ik die heb aangekondigd in mijn brief van 26 augustus jl., lever ik een bijdrage aan verbeteringen. UWV is momenteel bezig om haar dienstverlening opnieuw tegen het licht te houden te verbeteren en werkt aan persoonlijke en waardevolle dienstverlening. Hiervoor zet UWV klantexpertise door onderzoek en advies in om de dienstverlening te verbeteren en de stem van de cliënt te horen in de ontwikkeling van nieuwe dienstverlening. Ook biedt UWV haar medewerkers diverse trainingen, waaronder bijvoorbeeld in gesprekstechnieken.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat vertrouwen meer centraal komt te staan bij de benadering van mensen die een (WIA-)uitkering aanvragen bij UWV?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat UWV een persoon met progressieve reuma in staat acht om kraanmachinist te zijn? Wat vindt u hiervan?
In de situatie die in de uitzending van EénVandaag werd beschreven, bleek de functie van kraanmachinist, op basis van de opgestelde lijst met functionele mogelijkheden, één van de functies die gelet op de medische situatie op dat moment uitgevoerd zou kunnen worden. Ik kan mij voorstellen dat deze uitkomst niet aansloot bij de verwachting van de betrokkene of bij de arbeidsachtergrond, zoals betrokkene in de uitzending aangeeft.
Het is belangrijk om te noemen, dat het hier een theoretische inschatting betreft van wat er met functies die nog uitgevoerd kunnen worden, verdiend zou kunnen worden. Dat zijn niet per se functies waarin de werknemer zich herkent qua arbeidsachtergrond. Ik licht daarom graag toe hoe de beoordeling werkt.
Onderdeel van de WIA-claimbeoordeling is dat de belastbaarheid en/of de beperkingen van iemand die ziek of arbeidsongeschikt is, in kaart worden gebracht. Als hulpmiddel daarbij wordt door de verzekeringsarts een functionele mogelijkhedenlijst (FML) gemaakt. Een arbeidsdeskundige gaat vervolgens na, met inachtneming van de FML, welke alternatieve functies iemand nog zou kunnen uitvoeren om zo het theoretisch verdienvermogen vast te stellen. Dat wordt gedaan aan de hand van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). In dat systeem zijn functies opgenomen met de belastbaarheid die hoort bij die functies. Vervolgens wordt bepaald welke functies iemand nog kan uitoefenen, rekening houdend met de vastgestelde mogelijkheden in de FML. Het loon van die nog uit te oefenen functies wordt vergeleken met het loon dat iemand voor de ziekte of beperking verdiende, waardoor een percentage van inkomensverlies en daarmee een mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld.
Dit alles moet aan betrokkenen goed worden uitgelegd. Als er, ook na goede uitleg over hoe de inschatting tot stand komt, sprake is van een verschil van inzicht tussen betrokkene en de verzekeringsarts, dan kan een aanvrager bezwaar indienen bij het UWV. Tijdens de bezwaarprocedure zal UWV het besluit over de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid heroverwegen.
Bent u van plan de beoordeling aan de hand van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) aan te passen om dit soort gevallen in de toekomst te voorkomen?
De functieduiding middels het CBBS is een manier om een theoretische inschatting te maken van wat iemand nog zou kunnen verdienen, waarbij functies geduid worden die passen bij iemands mogelijkheden. Er wordt bijvoorbeeld niet gekeken naar iemands interesses, ervaring of vaardigheden in relatie tot de functie.
Het is met in achtneming van het theoretische karakter, alsnog van belang de realiteitswaarde van de geduide functies zo hoog mogelijk het houden. Ik onderzoek daarom, als onderdeel van de aanpak van hardheden in de WIA, zoals aangekondigd in het coalitieakkoord, samen met sociale partners welke verbeteringen er daartoe binnen deze bestaande systematiek mogelijk zijn.
Een geheel andere manier om te bepalen wat de resterende verdiencapaciteit is, die niet theoretisch is, raakt de kern van het stelsel en vereist een weging van de wenselijkheid daarvan. Daarom zie ik dat als onderdeel van de opdracht van de commissie die ik instel om zich over de toekomst van het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid te buigen.
Is er na dit bericht contact geweest tussen de betrokkene en UWV?
Het is voor UWV op basis van het bericht niet mogelijk proactief contact met betrokkene op te nemen omdat UWV niet over alle benodigde persoonsgegevens beschikt. UWV neemt dit signaal echter serieus en als de betrokkene zich meldt, staat het UWV uiteraard open voor een gesprek. In algemene zin geldt dat zodra iemand zich meldt met een klacht, UWV een vaste contactpersoon aanwijst om het contact te onderhouden.
De leidingwaterbelasting |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de leidingwaterbelasting?1
Ja.
Klopt het dat een huishouden van 4 personen gemiddeld zo’n 180 m3 water per jaar verbruikt en daar € 60,– leidingwaterbelasting over betaalt?
Het klopt dat een huishouden van vier personen gemiddeld ca. 180 m3 leidingwater per jaar verbruikt.2 De leidingwaterbelasting bedraagt € 0,359 per m3 water in 2022 en bij een drinkwaterverbruik van 180 m3 betaalt een huishouden dan € 64,62 aan de leidingwaterbelasting.
Klopt het dat bedrijven als Tata Steel, die tientallen miljoenen m3 water per jaar verbruiken, per jaar slechts € 100,– leidingwaterbelasting betalen?
Er is een jaarlijks heffingsplafond van 300 m3 per aansluiting. Bij een drinkwaterverbruik van 300 m3 of meer per aansluiting, wordt € 107,70 aan leidingwaterbelasting geheven.
Waarom is bij de leidingwaterbelasting geen evenredig of progressief tarief?
De leidingwaterbelasting is een milieubelasting; een belasting om milieuvriendelijk gedrag te bevorderen. In 2000 werd de leidingwaterbelasting geïntroduceerd in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm). Uitgangspunt bij de invoering van deze wet in 2000 was een verschuiving aan te brengen van de belasting op inkomen uit arbeid naar belastingen op milieuschadelijke activiteiten. Daarbij was lastenverschuiving voor burgers voorzien, maar geen lastenverzwaring voor bedrijven. Om dit te bereiken is een heffingsplafond ingesteld.
Deelt u de mening dat er voor grote bedrijven op deze manier een verminderde prikkel is om efficiënt om te gaan met water?
Het klopt dat de leidingwaterbelasting alleen voor kleinverbruikers een prikkel biedt om zuinig om te gaan met leidingwater.
Klopt het dat voor 4 miljoen mensen in Nederland een tekort dreigt aan drinkwater?
Recentelijk heeft RIWA-Maas een rapport gepubliceerd waarin potentiële risico’s voor de drinkwatervoorziening in Nederland en België worden beschreven3. Verschillende klimaatscenario’s laten zien dat er steeds minder water door de Maas naar Nederland komt als gevolg van klimaatverandering. Daarnaast spelen er ook sociaaleconomische factoren die leiden tot een toename van het watergebruik. Daarbij gaat het om factoren zoals bevolkingsgroei en economische groei. Minder aanvoer in de zomer en meer watergebruik kunnen in de toekomst mogelijk knelpunten opleveren. Via verschillende routes wordt gewerkt aan oplossingen: via het programma Water en Bodem Sturend, Integraal Riviermanagement (IRM), het Deltaprogramma Zoetwater (DPZW) en in internationaal verband middels de internationale Maascommissie, waar het onderwerp laagwater expliciet op de agenda staat. Daarnaast is recent onder de Common Implementation Strategy van de Kaderrichtlijn Water een werkgroep gestart gericht op waterschaarste en droogte. In deze trajecten komen maatregelen aan de orde zoals:
Ook de drinkwatersector zelf onderneemt actie door te zoeken naar eventuele alternatieven om de leveringszekerheid van de drinkwatervoorziening in het Maasstroomgebied ook in de toekomst in stand te houden. Te denken valt daarbij aan aanvoer vanuit andere rivieren, ontzilting van zeewater, het stimuleren van waterbesparing door gebruikers van drinkwater en hergebruik van water.
Klopt het dat dit komt, omdat er als gevolg van de klimaatcrisis te weinig water via de Maas Nederland binnenkomt?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er bij een vijftal bedrijven ook al geweigerd is door drinkwaterbedrijven om extra water te leveren?
Ja, Vitens heeft aangegeven dit jaar vijf voedselproducenten een aansluiting te hebben geweigerd.
Zou een verhoging van de leidingwaterbelasting voor grote bedrijven kunnen leiden tot het zuiniger omgaan met drinkwater? Zo nee, waarom niet?
Over het algemeen heeft een verhoging van de prijs een negatief effect op de vraag naar een product. De prijselasticiteit van drinkwater voor huishoudens is laag, dit betekent dat een prijsverhoging een klein effect heeft op de vraag. Bij bedrijven is de prijselasticiteit naar verwachting gemiddeld hoger. Dat betekent dat bedrijven over het algemeen sterker zullen reageren op een prijsstijging van water. Het verhogen van alleen het tarief van de leidingwaterbelasting leidt bij grootverbruikende bedrijven nu niet tot minder waterverbruik. Dat komt door het heffingsplafond. Wanneer het heffingsplafond verhoogd wordt, eventueel in combinatie met het verhogen van de tarieven, zal het grootverbruikende bedrijven wel aanzetten tot zuiniger drinkwatergebruik. In hoeverre de prijs van drinkwater invloed heeft op de vraag hangt af van de alternatieven en besparingsmogelijkheden.
Hoe oordeelt u over een dergelijke verhoging van de leidingwaterbelasting voor grote bedrijven?
Er loopt een onderzoek naar de maatregelen en instrumenten om waterbesparing door huishoudens en bedrijven te bevorderen. In het onderzoek wordt ook gekeken naar de voor- en nadelen van aanpassing van de belasting op leidingwater. De Kamer wordt hierover in het najaar geïnformeerd.
Het bericht 'Veel schoolleiders hebben geen idee wanneer de ventilatie in de klas op orde komt' |
|
Gert-Jan Segers (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Kent u het bericht in Trouw dat bijna de helft van de schoolleiders aangeeft «geen idee» te hebben wanneer de ventilatie in het schoolgebouw op orde zal zijn?1
Ja.
Deelt u de mening van de Algemene Vereniging van Schoolleiders (AVS) en anderen dat met een mogelijk op handen zijnde coronagolf na de zomer, dit reden tot zorg is? Waarom wel of niet? Erkent u de urgentie van goede ventilatie met de oplopende besmettingsaantallen?
Ik deel de zorgen van de AVS over het niet tijdig op orde krijgen van ventilatie op scholen. Goede ventilatie bevordert de leerprestaties van kinderen, en helpt bij het bevorderen van een veilige en gezonde werkomgeving voor zowel kinderen als docenten. Goede ventilatie is één van de instrumenten die kan helpen in de strijd tegen het coronavirus. Ik erken de urgentie om de ventilatie op scholen waar de afgelopen tijd nog onvoldoende stappen zijn gezet zo snel mogelijk op orde te krijgen en de huidige ontwikkelingen rondom het coronavirus worden door het ministerie op de voet gevolgd.
Herkent u de signalen van moeizame samenwerking tussen schoolleiders en het overkoepelende schoolbestuur of de gemeente?
Schoolbestuurders en schoolleiders maken deel uit van dezelfde organisatie, waar binnen de onderlinge communicatie en afstemming over het algemeen goed is. Wel krijg ik signalen dat gemeenten en schoolbesturen elkaar niet altijd vinden, bijvoorbeeld voor het indienen van een SUViS-aanvraag.
Aangezien schoolleiders aangeven moeite te hebben met het verkrijgen van een CO2-meter vanwege de wereldwijde run daarop, vindt u het in dat licht nog steeds verantwoord om de verantwoordelijkheid voor een CO2-meter bij de scholen zelf neer te leggen? Waarom kiest u er bijvoorbeeld niet voor om CO2-meters door het ministerie of door gemeentes in te laten kopen?
Ik begrijp dat vanwege leveringsproblematiek CO2-meters niet altijd op korte termijn geleverd kunnen worden. Uit navraag bij Ruimte-OK blijkt dat dat er voldoende CO2-meters beschikbaar zijn. Wel kan de levertijd bij inkoop van grote aantallen soms oplopen tot zes weken, maar ook dan is het mogelijk de meters ruim voor de winter te plaatsen. Centrale inkoop lost ook de leveringsproblematiek op de markt niet op. Scholen zijn zelf het beste in staat om een afweging te maken welk model CO2-meter en welke leverancier het beste bij hun situatie past.
Kunt u toezeggen dat de regeling waarmee scholen spoedig aan de slag kunnen gaan met het aanpakken van ventilatieproblematiek, zoals beloofd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, inderdaad deze zomer opengezet wordt? Hoe gaat u stimuleren dat deze regeling ook door scholen ingezet wordt?
Deze maatwerkregeling ventilatie is opengesteld op 18 juli jl. Met deze regeling van € 140 miljoen, en de voorgaande SUViS-regeling van € 200 miljoen hoop ik de scholen en gemeenten die moeite hebben met het financieren van ventilatiemaatregelen zo veel mogelijk tegemoet te komen. Voor het zomerreces heb ik alle scholen met klem opgeroepen om hun ventilatie op orde te brengen en hen gewezen op de maatwerkregeling. Na het zomerreces zal ik via de nieuwsbrieven vanuit het ministerie gericht op het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs die oproep herhalen en de maatwerkregeling opnieuw onder de aandacht brengen.
Kunt u uitleggen hoe de regeling eruit gaat zien en vindt u dat er voldoende gedaan wordt vanuit de Ministeries van OCW en VWS om scholen te ondersteunen bij het oplossen van ventilatieproblemen?
De maatwerkregeling ventilatie op scholen is een subsidie aan schoolbesturen en gemeenten. Met de maatwerkregeling wordt beoogd schoolbesturen en gemeenten die moeite hebben met de financiering van ventilatiemaatregelen beter financieel te ondersteunen. Ik heb signalen vernomen van sommige schoolbesturen en gemeenten dat zij de eigen bijdrage die de SUViS-regeling vereiste, niet konden betalen. Hierdoor was deze regeling niet toereikend genoeg en konden scholen niet aan de slag met het oplossen van de ventilatieproblematiek. Bij de SUViS-regeling werd er een eigen bijdrage verwacht van 70%, die schoolbesturen en gemeenten samen moesten opbrengen. Met de maatwerkregeling kom ik hen nu tegemoet. Omdat de SUViS-regeling is uitgeput is gekozen om deze binnen de maatwerkregeling te continueren. De maatwerkregeling kent daarom ook een «basis» component met standaard cofinanciering vanuit het Rijk ter hoogte van 30%. Daarnaast kent de maatwerkregeling een «vangnet» component. Het vangnet van 60% Rijksbijdrage biedt op basis van aanvullende voorwaarden extra financiering aan de meest urgente gevallen binnen de groep scholen die moeite hebben met het opbrengen van de eigen bijdrage van 70%. Voor de maatwerkregeling is in totaal € 140 miljoen beschikbaar. Met de maatwerkregeling ventilatie stel ik extra geld beschikbaar om de meest urgente gevallen als eerste tegemoet te komen, ik verwacht dat deze scholen hiermee zo snel mogelijk hun ventilatieproblemen kunnen oplossen. Hierbij moet worden opgemerkt dat aanpassingen aan het ventilatiesysteem tijd kosten om te realiseren en de maatwerkregeling tot het voorjaar kan worden aangevraagd: niet alle ventilatieproblemen zullen dus deze winter al zijn opgelost. Bovendien geldt voor sommige scholen dat hun gebouw binnen afzienbare tijd moet worden vervangen: investeren in ventilatiemaatregelen is voor deze scholen niet doelmatig.
Welke specifieke doelen wilt u bereiken met de preventiemaatregel en wanneer bent u dit najaar tevreden?
Het bericht 'Onderzoek naar rol OR-voorzitter politie na uitreizen jihadistische broer' |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek naar rol OR-voorzitter politie na uitreizen jihadistische broer»?1
Ja.
Klopt het dat er een onderzoek is gestart naar de voorzitter van de ondernemingsraad (OR) van de Landelijke Eenheid vanwege het feit dat haar broer een naar Syrië uitgereisde IS-terrorist is?
Het klopt dat een oriënterend onderzoek wordt ingesteld. Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de feiten en de mogelijke rol van een of meer politiemedewerkers, om vast te stellen of er al dan niet sprake is van een redelijk vermoeden van plichtsverzuim.
Waarom is door de (toenmalige) politietop nagelaten een onderzoek te starten?
Uit het strafrechtelijk onderzoek naar de broer is gebleken dat er geen strafbare feiten zijn gepleegd door zijn zus, thans voorzitter van de OR LE. Er is daarom door de toenmalige eenheidsleiding van de LE niet gekozen voor een eigen onderzoek.
Hoe kan het dat gesteld wordt dat «haar screening voldoet» terwijl er sinds 2020 een wet geldt (Wet Screening ambtenaren van politie en politie-externen) die het verplicht om een onderzoek te starten naar gedrag, familiebanden en de directe omgeving van een politieambtenaar welke een verhoogd risico kunnen vormen voor de integriteit van de betreffende politieambtenaar?
Hoewel de wet Screening ambtenaren van politie en politie-externen is aangenomen, is die nog niet in werking getreden. Op grond van deze wet dienen de uitvoeringsregels bij AMvB te worden opgesteld. Momenteel ligt de AMvB voor adviesaanvraag bij de Raad van State. Ondanks dat deze wet en AMvB formeel nog niet in werking zijn getreden, wil dat niet zeggen dat de huidige screeningscriteria niet voldoen. De wet regelt de aanscherping en verruiming van het betrouwbaarheidsonderzoek.
Waarom is er niets gedaan met de al vijf jaar geleden binnen de Landelijke Eenheid gegeven signalen en het feit dat toen al alarm is geslagen over het feit dat de betreffende persoon een broer heeft die naar IS-gebied is afgereisd?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording bij vraag 3.
Hoe heeft deze persoon ondanks die signalen voorzitter van de OR van de Landelijke Eenheid kunnen worden, ofwel: waarom is er geen onderzoek gedaan voordat zij deze functie kreeg?
Een Ondernemingsraad bestaat uit democratisch gekozen leden die ten behoeve van de werknemers invulling geven aan het grondwettelijk verankerde recht op medezeggenschap (art. 19 lid 2 Grondwet). Het is de taak van een Ondernemingsraad zelf om uit haar midden een voorzitter te kiezen (art. 7 van de Wet op de Ondernemingsraden). Het voorzitterschap van de OR LE is een tijdelijke rol, geen functie. Er is geen beleid binnen de politie dat een dergelijke rol een P/A2 screening vereist. De screeningsniveaus binnen de politie hebben alleen betrekking op een formele functie die iemand bekleedt, niet op een tijdelijke rol, tenzij daar andere afspraken over worden gemaakt.
Klopt het dat deze persoon inzage heeft in personeelsdossiers, waaronder die van de agenten van Bewaken en Beveiligen en de afdeling Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering (CTER)? Zo ja, gaat u daar persoonlijk per direct een einde aan maken?
Nee, dat klopt niet.
Klopt het dat zij ook inzage heeft in personeelsbestanden van de agenten van de Dienst Koninklijke en diplomatieke Beveiliging (DKDB)? Zo ja, gaat u daar persoonlijk per direct een einde aan maken?
Nee, dat klopt niet.
Wat is de rol van het, inmiddels weggepromoveerde, voormalige hoofd van de Landelijke Eenheid, mevrouw van den Berg?
De politiechef Landelijke Eenheid kan, als bevoegd gezag, te allen tijde een intern oriënterend of disciplinair onderzoek kan instellen. Dit is destijds niet gebeurd, zie hiervoor de beantwoording van vraag 3.
Waarom onderzoekt de politie deze zaak intern, ofwel door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), terwijl de rol van de politie in dezen zelf ook ter discussie staat en thans wordt onderzocht?
De politiechef Landelijke Eenheid kan, als bevoegd gezag, te allen tijde een intern oriënterend of disciplinair onderzoek instellen. Van deze bevoegdheid maakt de politiechef gebruik om inzicht in de feiten en omstandigheden te verkrijgen over de handelwijze destijds van zowel de politie als de voorzitter van de OR. In dit stadium is nog geen sprake van een vermoeden van plichtsverzuim. De aard van de aanleiding tot dit onderzoek maakt dat er voor de politiechef geen reden is om nu een extern onderzoek te gelasten.
Interne onderzoekers van de teams Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) voeren oriënterende en disciplinaire onderzoeken uit. Voor dit onderzoek zullen medewerkers van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van andere eenheden dan de Landelijke Eenheid het oriënterende onderzoek uitvoeren, zo heeft de politiechef besloten.
Is onderdeel van dat onderzoek ook dat wordt nagegaan of zij informatie van of over medewerkers van de in vragen 7 en 8 genoemde onderdelen van de Landelijke Eenheid heeft gelekt? Zo nee, bent u bereid hier alsnog per direct onderzoek naar te (laten) doen? Zo nee, waarom niet?
Over de inhoud van het onderzoek worden geen uitspraken gedaan.
Deelt u de mening dat beide onderzoeken (naar de betreffende medewerker en naar de rol van de politie) onafhankelijk en door een externe partij onderzocht moeten worden en op de kortst mogelijke termijn?
Nee, dat ben ik niet met de PVV eens. Ik heb vertrouwen in de wijze waarop beide onderzoeken momenteel plaatsvinden.
Deelt u daarnaast de mening dat de betreffende persoon vanaf heden tot het moment waarop het onderzoek is afgerond en een conclusie is getrokken, op non actief gesteld moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de korpschef als werkgever om hier een afweging in te maken. Het past niet bij mijn rol in het politiebestel mij hierin te mengen.
Het hacken van windturbines |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Bent u bekend met de toename aan cyberaanvallen op windturbines op Europees grondgebied?1
Ja ik ben bekend met dit bericht.
Bent u ermee bekend dat als gevolg hiervan bijvoorbeeld vijf windturbines langs de Oude Maas al maandenlang stilstaan?2
Windpark Oude Maas is nog in aanbouw. In februari 2022 is er sprake geweest van stormschade, waardoor onderdelen op de locatie zijn beschadigd. In juli zijn twee windmolens gerepareerd. Deze stormschade staat los van de digitale aanval op de windmolenleverancier Nordex van april dit jaar. De andere drie windmolens konden niet proefdraaiden omdat Nordex problemen ervoer door een cyberaanval.
De digitale aanval op Nordex had betrekking op een IT-applicatie van de organisatie (kantoorautomatisering) en heeft geen impact gehad op de hardware die toegang heeft tot de besturing van de windmolens (continuïteit van de dienstverlening). Er is dus geen sprake van een directe succesvolle cyberaanval op windpark Oude Maas, Nordex is slechts een toeleverancier van het windpark.
Hoeveel (pogingen tot) cyberaanvallen op systemen en netwerken van Nederlandse windturbines zijn u bekend over het afgelopen jaar? Wie waren hiervoor verantwoordelijk?
Er bestaat geen algeheel overzicht van (pogingen tot) cyberaanvallen op specifieke sectoren zoals windenergie.
Het Cybersecuritybeeld Nederland 2022 (CSBN 2022)3 beschrijft in algemene zin dat de energietransitie verdere digitalisering stimuleert. Dit gaat gepaard met nieuwe risico’s. Zowel statelijke actoren als criminelen maken misbruik van onze afhankelijkheid van digitale technologie. Deze risico’s hebben de aandacht van het kabinet. Op dit moment wordt er onder coördinatie van de Minister van Justitie en Veiligheid gewerkt aan een nieuwe Nederlandse Cybersecurity Strategie (NLCS) met daarin een brede cybersecurityaanpak. Deze zal na de zomer aan de Kamer worden aangeboden.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is verantwoordelijk voor de vitale processen binnen de energiesector. Onderdeel hiervan is elektriciteitsproductie-, distributie en transport. De Minister van Klimaat en Energie heeft zogenaamde Aanbieders van Essentiele Diensten (AED’s) aangewezen onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). AED’s moeten voldoen aan de zorgplicht om hun netwerk- en informatiesystemen te beveiligen. Agentschap Telecom (AT) houdt toezicht op deze aanbieders.
Incidenten met aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening, moeten gemeld worden bij het AT en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Ook kunnen deze AED’s andere vrijwillige meldingen doen bij het AT en het NCSC. Het NCSC heeft als primaire taak om vitale aanbieders en Rijksoverheidsorganisaties in geval van dreigingen en incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen te informeren, te adviseren en indien nodig bijstand te verlenen.
Daarnaast wordt er nu gewerkt aan de Netcode on Cybersecurity. Dit is specifiek Europese regelgeving waarbij (in aanvulling op de Wbni) extra cybersecuritymaatregelen worden opgelegd aan entiteiten, die een risico kunnen vormen voor het Europese elektriciteitsnet.
Het staat bedrijven echter altijd vrij om voor vragen op het gebied van cybersecurity contact op de nemen met de rijksoverheid. Ook kunnen vitale bedrijven of rijksoverheid partijen contact opnemen met het NCSC en niet-vitale bedrijven met het Digital Trust Centrum (DTC). Daarnaast kunnen bedrijven aangifte doen bij de politie als zij te maken krijgen met cybercrime. Het kabinet roept slachtoffers van ransomware of andere vormen van cybercrime ook op om dit te doen.
In hoeveel gevallen waren deze cyberaanvallen succesvol en was er daadwerkelijk sprake van hacks door ransomware zoals bij het windpark Oude Maas?
Zie antwoord vraag 3.
Om welke beheerders en windparken ging dit?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is met deze hacks omgegaan? Zijn ze verholpen en zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de (Rijks)overheid hierin een rol gespeeld? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel voorziene energie is hierdoor in totaal niet opgewekt?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kunt u volhouden dat uw inzet op windenergie ons minder afhankelijk maakt van het buitenland, terwijl u tegelijkertijd via Tennet grote offshore windprojecten gunt aan Chinese staatsbedrijven en uw windturbines vanuit het buitenland gewoon lamgelegd kunnen worden?
Het net op zee en de daarop aangesloten windparken op zee zijn aangewezen als vitale energie-infrastructuur. Toeleverende partijen voor zowel het net op zee als voor de windparken, dienen daarom te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Nationale Veiligheidsstrategie 2019 en de actualisering daarvan, zoals de midterm review 2021. Deze bepaling is opgenomen in het ontwikkelkader windenergie op zee, waarmee ik TenneT formeel opdracht geef voor de aanleg van het net op zee, en wordt ook opgenomen in de toekomstige tenderregelingen voor de windparken.
Zoals aangegeven in de set Kamervragen betreffende het gunnen van een groot offshore windproject aan Chinese staatsbedrijven van d.d. 23 februari jl. (kenmerk 2022Z03467), heeft TenneT daarnaast op grond van de Elektriciteitswet 1998 de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Dit is een wettelijke taak van TenneT. In 2020 is er door het kabinet een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998. Deze wijzigingen maken het mogelijk om nog beter rekening te houden met eisen ten aanzien van de nationale veiligheid. Zo zal het voor bepaalde gevoelige opdrachten mogelijk worden dat netbeheerders gebruik kunnen maken van de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid. Deze wijzigingen zijn meegenomen in de Energiewet die nu ter advisering ligt bij de Raad van State.
Lekkende zorgdata |
|
Renske Leijten , Maarten Hijink |
|
Kuipers , Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u uitgebreid analyseren hoe het mogelijk is geweest dat een commercieel softwarebedrijf jarenlang de privacy van tienduizenden patiënten en tientallen huisartsen heeft geschonden door medische gegevens niet goed te beschermen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Medworq verwerkte data in opdracht van huisartsen en heeft haar informatiebeveiliging ingericht conform de geldende normen en is hiervoor ISO27001 en NEN7510 gecertificeerd. Een oud-medewerker heeft in de rol van Information Security Officer (ISO) tijdens zijn interne controlewerkzaamheden data ontvreemd, aldus Medworq. In 2020 bleek volgens Medworq dat de oud-medewerker data had ontvreemd en zijn geheimhoudingsplicht had geschonden. Lopende het strafproces heeft de oud-medewerker de data aan journalistiek platform Follow The Money (FTM) overhandigd. De betreffende data zijn volgens FTM en de oud-medewerker nooit verder verspreid.
In een brief van 6 juli jl. geeft Medworq aan dat in samenwerking met Openbaar Ministerie (OM) is bewerkstelligd dat de ontvreemde data door de ex-medewerker is overhandigd aan een notaris, en dat alle kopieën van de betreffende data zijn gewist. Ook FTM heeft verklaard dat zij alle data die door de oud medewerker aan hen is verstrekt heeft gewist.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat commerciële bedrijven het ontwikkelen van medische apps – waarbij gevoelige medische data wordt verwerkt – sponsoren, terwijl deze bedrijven ook een commercieel belang hebben bij de inhoud van deze data? Kunt u uw antwoord uitbreid motiveren?2
Voorop staat dat gegevens over de gezondheid van personen tot de meest gevoelige gegevens behoren en dat deze gegevens op uitermate zorgvuldige wijze bewaard moeten worden en dat effectieve maatregelen getroffen moeten worden om te voorkomen dat zij uitlekken. De Staatssecretaris van BZK en ik betreuren dat dit heeft plaatsgevonden en zetten ons in om bijzondere persoonsgegevens goed te (blijven) beschermen. Het is primair aan zorgaanbieders zelf om te zorgen dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving en daar goede voorzieningen voor te treffen. Daarnaast is goede controle op de naleving van deze regels noodzakelijk. Wij vinden het echter niet per definitie onwenselijk dat commerciële bedrijven medische apps ontwikkelen. Dit wordt ook al veel gedaan. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld gezondheidsapps (bijvoorbeeld apps die stappen tellen) en draagbare technologie (wearables; zoals horloges waarmee de bloeddruk wordt gemeten). Hierdoor krijgen mensen steeds vaker binnen en buiten de zorgcontext meer gegevens over hun eigen gezondheid. Dit versterkt hun positie en maakt dat zij meer grip krijgen op hun gezondheid. Ook vinden wij het niet per se onwenselijk dat zorgaanbieders gebruik maken van software – zoals een zorginformatiesysteem – die is ontwikkeld en feitelijk beheerd wordt door een softwareleverancier. Immers, ICT-aanbieders hebben de kennis en kunde om ICT te ontwikkelen die aansluit bij de wensen van het veld. Gegevens over de gezondheid vallen onder de bijzondere categorieën persoonsgegevens die onder de AVG extra bescherming genieten. Het uitgangspunt daarbij is dat de verwerking van gezondheidsgegevens verboden is, behalve in een aantal uitzonderingsgevallen. Een van die uitzonderingen is dat de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de verwerking van deze gegevens voor specifieke doelen. Als dit wordt vertaald naar de context van een gezondheidsapp, betekent het vooraf voor de gebruiker van de app duidelijk moet zijn welke gegevens er op welke wijze verwerkt gaan worden en voor welke specifieke doeleinden dit gebeurt. De gebruiker moet hier expliciet toestemming voor geven voordat de gegevensverwerking plaatsvindt. Verder dient de verwerking van de gegevens zorgvuldig te gebeuren, wat onder meer inhoudt dat er niet meer gegevens worden verwerkt dan noodzakelijk en dat passende technische en organisatorische maatregelen worden genomen om de gegevens te beschermen. Dit laatste is in nationale wetgeving nader ingevuld: zorgaanbieders moeten voldoen aan de informatiebeveiligingsnormen NEN 7510, NEN 7512 en NEN 7513.
Daarnaast geldt het medisch beroepsgeheim, dat met zich brengt dat een hulpverlener in beginsel moet zwijgen over alles dat aan hem door de patiënt wordt toevertrouwd. Het belang van het wettelijk beroepsgeheim wordt onderstreept door de strafbaarstelling van schending ervan. Voor degenen die geen medisch beroepsgeheim hebben, maar wel beroepsmatig op de hoogte raken van behandelgegevens van de patiënt, zoal ICT-ers, geldt overigens een afgeleid medisch beroepsgeheim. Dat betekent dat voor hen dezelfde regels gelden als voor hulpverleners.
Deze kaders bieden, mits zij goed worden toegepast, robuuste waarborgen voor de verwerking van gezondheidsgegevens door medische apps. Het is primair aan zorgaanbieders zelf om te zorgen dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving en daar goede voorzieningen voor te treffen.
Wat de AVG betreft, is de Autoriteit Persoonsgegevens verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving, ook in het digitale domein. Het verwerken van medische gegevens door apps is een onderwerp dat volop in beweging is en vraagt om een stevige vinger aan de pols. Dit heeft zowel onze aandacht, als de aandacht van de toezichthouder.3 Verder wordt op verschillende manieren ingezet op bewustwording en verbetering van de naleving. Zo worden zorgaanbieders onder meer ondersteund door de informatie die te vinden is op de AVG-helpdesk (www.avghelpdeskzorg.nl). Daarnaast worden zorgaanbieders ondersteund en gefaciliteerd om de informatiebeveiliging en digitale weerbaarheid te verbeteren. Er wordt gezamenlijk met de zorgkoepels gewerkt aan het Actieplan Informatieveilig gedrag met als doel om het bewustzijn van informatiebeveiliging in de zorg te verhogen. Bij ICT-incidenten kunnen aangesloten zorginstellingen rekenen op hulp van Z-CERT. Deze organisatie helpt zorginstellingen bij het bestrijden van dit soort incidenten. Verder wordt met het project «toekomstbestendig maken UZI» ingezet of verbetering van de manier waarop zorgverleners en zorgaanbieders zich identificeren, authentiseren en autoriseren voor het uitwisselen van medische gegevens. Daarnaast wordt onderzocht of de toezicht- en handhavingsbevoegdheden van de Inspectie Gezondheid en Jeugd (IGJ) van de eerder genoemde informatiebeveiligingsnormen verduidelijking behoeven.
Waarom zijn de signalen van een medewerker van het betreffende bedrijf niet opgepikt, die dit zowel bij de politie als uw ministerie zou hebben gemeld? Kunt u toelichten wat er volgens u moet gebeuren op uw ministerie zodat dit soort meldingen in de toekomst serieus worden genomen?
Het is niet aan de Minister van VWS om dit soort meldingen te onderzoeken. Dit laat onverlet dat de melder door mij zeer serieus is genomen. De Beveiligingsautoriteit van VWS heeft o.a. samen met de melder gezocht naar het geschikte loket om deze melding te doen, zoals bij een officier van justitie of het huis voor de klokkenluiders zodat de noodzakelijke data verstrekt kon worden en een onderzoek mogelijk was. De melder heeft echter ervoor gekozen daarvan geen gebruik te maken. De melder heeft aan de BVA van het Ministerie van VWS aangegeven zelf de melding bij de AP te hebben gedaan.
Klopt het dat de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) het datalek heeft gemeld aan het bedrijf in augustus 2020? Zo ja, kunt u aangeven of dit is gebeurd naar aanleiding van (onder andere) de melding van de oud-medewerker?
Over werkwijzen en onderzoeken van de AIVD en MIVD worden in het openbaar geen mededelingen gedaan. Wel kunnen wij t.a.v. deze casus meedelen dat bij het Ministerie van Defensie een anonieme melding is binnengekomen van een potentieel datalek van medische gegevens. Deze melding is onderzocht en naar aanleiding daarvan is contact opgenomen met het bedrijf. De onderzoeksresultaten zijn vervolgens overgedragen aan de politie.
Is er op basis van de MIVD-melding actie ondernomen om onderzoek te doen naar het betreffende bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gebeurt er doorgaans indien de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) of MIVD aanwijzingen hebben dat bedrijven kwetsbaar zijn voor datalekken? Kunt u toelichten wat hierbij het gangbare proces is en waarom?
Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen informatiebeveiliging. In zijn algemeenheid heeft de AIVD in het kader van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 een taak om veiligheidsmaatregelen te bevorderen tegen concrete of voorstelbare dreigingen bij vitale instanties – van overheid tot bedrijfsleven – die van essentieel belang zijn voor het maatschappelijke leven. Indien bij een concrete of voorstelbare dreiging een mogelijk gevolg van deze dreiging datalekken zijn, dan kan de AIVD in samenwerking met andere partners zoals het Nationaal Cybersecurity Centrum betreffende bedrijven benaderen. De MIVD heeft in het kader van de Wiv2017 de taak om veiligheidsmaatregelen te bevorderen tegen concrete of voorstelbare dreigingen bij defensieorderbedrijven.
Klopt het dat er melding van dit datalek is gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, waarom zijn de betreffende huisartsen en patiënten niet geïnformeerd over het datalek?
Over individuele meldingen en zaken doet de AP in het kader van eventueel onderzoek in principe geen uitspraken. De AP beoordeelt of er op een juiste wijze invulling is gegeven aan de meldplicht van art. 33 en art. 34 van de AVG.
Erkent u dat alsnog alle betrokkenen in dit datalek – zowel patiënten als huisartsen – moeten worden ingelicht conform de AVG? Hoe gaat u hierop toezien?
Het is aan verwerkingsverantwoordelijken om te beoordelen of een datalek moet worden gemeld aan betrokkenen en de AP. De AP beoordeelt als onafhankelijke toezichthouder of hieraan op een juiste wijze invulling is gegeven.
Bent u het met mij eens dat medische informatie van mensen zeer gevoelig is of kan zijn en daarom nog beter beschermd dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Medische informatie is zeer gevoelige informatie en dient goed beschermd te worden. En dat gebeurt ook: medische informatie wordt beschermd in internationale en nationale regelgeving.
In ons antwoord op vraag 2 zijn wij al op deze regelgeving ervan ingegaan. Deze regelgeving moet goed worden uitgevoerd. Daarnaast zetten wij ons op verschillende manieren in om bewustwording en verbetering van de naleving. In ons antwoord op vraag 2 zijn meerdere voorbeelden genoemd hoe daarop ingezet wordt.
Bent u in het licht van bovenstaande bereid met aanvullende maatregelen te komen om medische data van mensen beter te beschermen, waarbij commerciële belangen worden uitgesloten? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds internationale en nationale wetgeving waarin is geborgd dat commercieel gebruik van medische informatie niet zomaar is toegestaan. Deze regelgeving moet goed worden uitgevoerd en gehandhaafd. Daarom zetten wij ons, zoals in het antwoord op vraag 2 toegelicht, op verschillende manieren in om bewustwording van de regelgeving en op het verbeteren van de naleving.
Het bericht dat tienduizenden mensen die arbeidsongeschikt zijn door de WIA in armoede leven |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Tienduizenden mensen die arbeidsongeschikt zijn, leven in armoede door de WIA: «Menselijke maat is ver te zoeken»»?1
Ik vind de verhalen van de personen die in de uitzending van EénVandaag aan het woord komen schrijnend. Het is bijzonder vervelend voor mensen als zij met ziekte en arbeidsongeschiktheid geconfronteerd worden en ik begrijp dat dit grote gevolgen kan hebben voor diegenen die het treft. Ik vind het zorgelijk om te horen dat mensen zich niet serieus genomen voelen of zelfs extra stress ervaren doordat zij in onzekerheid zitten over de hoogte van hun uitkering.
Constaterende dat wanneer een persoon voor 33% arbeidsongeschikt wordt verklaard, deze persoon een derde van de werkzaamheden niet meer kan uitvoeren, maar deze toch niet onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) valt, bent u het eens dat het onacceptabel is dat de grens voor arbeidsongeschiktheid extreem hoog is? Bent u het eens dat het verlagen van die drempel naar 15 procent ervoor zou zorgen dat de WIA menselijker en minder hard zou worden?
Het arbeidsongeschiktheidspercentage zegt niet direct iets over hoe groot iemands beperking door ziekte of arbeidsongeschiktheid is, maar ziet op de mate van verlies van verdiencapaciteit. Bij de invoering van de WIA is uitgegaan van de veronderstelling dat mensen die door ziekte of beperking, minder dan 35% van hun verdiencapaciteit verliezen, zo veel mogelijk aan het werk zouden blijven bij hun werkgever of in staat zijn (ander passend) werk te vinden. Ik constateer dat er een groep is die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, geen WIA-uitkering krijgt en ook niet werkt. Deze groep heeft wel recht op re-integratiedienstverlening. Deze situatie kan hardvochtige effecten hebben voor werknemers. Ik neem dit probleem serieus en onderzoek het in het kader van mijn aanpak van hardheden in de WIA, zoals aangekondigd in het coalitieakkoord. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze aanpak op korte, middellange en lange termijn2.
Hoeveel mensen vallen op dit moment onder de WIA 35-min? Wat is het aandeel werkenden van de WIA 35-min, zowel procentueel als absoluut? Hoe reflecteert u op deze cijfers? Ziet u deze cijfers als problematisch?
Wanneer uit de WIA-beoordeling volgt dat mensen minder dan 35% verdiencapaciteit verliezen, ontvangen deze mensen geen WIA-uitkering. Als zij hun werk verliezen, hebben ze mogelijk recht op een WW-uitkering of bijstand. Op basis van de uitkomsten van de WIA-claimbeoordeling is bekend hoeveel mensen er zijn afgewezen vanwege minder dan 35% arbeidsongeschiktheid (zie hieronder), maar het is mogelijk dat een deel van de mensen door toegenomen arbeidsongeschiktheid bij een herbeoordeling binnen vijf jaar wel een WIA-uitkering ontvangt. Er wordt niet gemonitord wat er met de groep mensen die afgewezen wordt voor de WIA wegens minder dan 35% verlies van verdiencapaciteit gebeurt in de periode nadat zij de WIA-beoordeling hebben gehad. Wel doet het UWV op dit moment onderzoek naar de zogenaamde 35-min-groep, met als doel om meer grip te krijgen om deze groep, door kennis in zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht te vergroten.
Uit de Monitor Arbeidsparticipatie UWV 2021 volgt dat er eind 2020 349.400 mensen een WIA-uitkering ontvangen en 69.000 mensen minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn. Hiervan werken 33.400 mensen en dat betekent dat 48,5% van de 35-minners werkt op het moment van de beoordeling. Van de in totaal 37.600 voormalig werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, hebben 24.500 personen werk. Van de in totaal 31.400 personen die onder de Ziektewet vallen («vangnetters») werken er 8.900. Dit betekent dat 65% van de voormalig werknemers die minder 35% arbeidsongeschikt zijn en 28% van de «vangnetters» die minder 35% arbeidsongeschikt zijn, werken.
In het IBO «Geschikt voor de arbeidsmarkt 2017» is beschreven wat er met mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt waren, gebeurde in de periode 2010–2015. Daaruit blijkt dat na vijf jaar 16% van de mensen die in 2010 minder 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard een bijstandsuitkering ontvangt.
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2 neem ik de problemen van de mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard en geen werk hebben, serieus. Ik onderzoek wat er nodig is om de situatie van die groep te verbeteren. Ik zie mogelijke wijzigingen in de manier waarop het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt bepaald als onderdeel van de aanpak van hardheden in de WIA. Zoals ik recent in de Kamerbrief3 over de aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA heb aangegeven laat ik dit meelopen in de opdracht aan de onafhankelijke onderzoekscommissie.
Kunt u aangeven hoeveel 35-minners er op dit moment in de bijstand zitten? Hoe oordeelt u over deze cijfers? Bent u van mening dat deze cijfers actie vanuit het kabinet verdienen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat wanneer mensen na afloop van de werkgerelateerde uitkering te maken krijgen met de restverdiencapaciteit en wanneer iemand 2.000 euro per maand verdiende en voor 50% is afgekeurd, zijn restverdiencapaciteit 1.000 euro is en hij geacht wordt 50% van die restverdiencapaciteit te verdienen en wanneer hem dat niet lukt zijn inkomen daalt tot 35% van het wettelijk minimumloon (WML) (35% van 1756,20 = 614,67 euro)? Klopt deze berekening? Wat gaat u doen om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen?
Na afloop van de loongerelateerde periode komt de WIA-uitkeringsgerechtigde in de vervolgfase. De hoogte van de uitkering is vanaf dat moment afhankelijk van zowel de inkomsten naast de uitkering als de mate van arbeidsongeschiktheid. Het omslagpunt ligt op het verdienen van ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit (RVC). Wanneer er minder dan 50% van de resterende verdiencapaciteit wordt verdiend, komt iemand in een ander uitkeringsregime terecht. De hoogte van de uitkering wordt, kortgezegd, lager op het moment dat de uitkeringsgerechtigde minder dan 50% van zijn resterende verdiencapaciteit verdient.
In meer detail: voor het voorbeeld in de vraag betekent het dat er sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van 50%, waarbij een resterende verdiencapaciteit is vastgesteld van € 1.000. Als deze persoon minder dan de helft van de resterende verdiencapaciteit verdient, in het voorbeeld minder dan € 500, ontvangt hij de vervolguitkering. De hoogte van de vervolguitkering is een percentage van het wettelijk minimumloon, afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij 50% arbeidsongeschiktheid is dat 35%. Dit betekent dat de uitkering € 614,67 bedraagt (35% van € 1.756,20).
Indien het totale gezinsinkomen van de uitkeringsgerechtigde en/of diens partner lager ligt dan het geldend sociaal minimum (70% voor een alleenstaande, 100% voor gehuwd/samenwonenden) kan recht op een toeslag uit de Toeslagenwet bestaan.
Het uitgangspunt bij de vormgeving van de uitkeringsstructuur van de WGA is geweest dat werken (meer) moet lonen. In de meeste gevallen lukt het mensen om de helft van hun resterende verdiencapaciteit te verdienen, maar er kunnen verschillende redenen zijn waarom het iemand niet (meer) lukt, soms ook buiten iemands schuld. Ik begrijp dat de terugval in uitkeringshoogte grote impact heeft op de mensen die het raakt. Dit kan tot hardvochtige effecten leiden. Door de vakbonden FNV, CNV en VCP is dit als hardheid geformuleerd. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak van hardheden op korte, middellange en lange termijn4. Ik neem dit vraagstuk mee in gesprekken met sociale partners over het aanpakken van hardheden door wijzigingen binnen het huidige stelsel. Mijn insteek van deze gesprekken is om gezamenlijk te analyseren welke knelpunten op korte en welke op middellange termijn aangepakt kunnen worden. Het knelpunt dat in deze vraag wordt beschreven, betreft wat mij betreft in ieder geval een fundamenteel vraagstuk, dat meeloopt in de opdracht aan de commissie die ik instel om te reflecteren op het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Kunt u bevestigen dat het in de WIA mogelijk is om onder het sociaal minimum te belanden wanneer de drempel van 50% van de restverdiencapaciteit niet wordt gehaald? Hoe is dit ontstaan en op welke wet- en regelgeving is dit gebaseerd? Kunt u een overzicht toesturen van de ambtelijke instructies en dergelijke die hierop van toepassing zijn?
Wanneer iemand in de WIA onder het sociaal minimum dreigt te belanden, dan kan met een toeslag op basis van de toeslagenwet voorkomen worden dat dit gebeurt. Als iemand met een vervolguitkering minder dan de helft van de resterende verdiencapaciteit verdient, ontvangt hij een uitkering gebaseerd op een percentage van het wettelijk minimumloon. De WIA-uitkering zal daarmee minder dan het sociaal minimum bedragen (bij 65–80% arbeidsongeschikt, bedraagt de vervolguitkering 50,75% van het wettelijk minimumloon). Indien het totale gezinsinkomen van de uitkeringsgerechtigde en/of diens partner lager ligt dan het geldend sociaal minimum (70% voor een alleenstaande, 100% voor gehuwd/samenwonenden) kan recht op een toeslag uit de Toeslagenwet bestaan, waarmee wordt voorkomen dat werknemers onder het sociaal minimum belanden. Alleen in het geval dat de werknemer voor intreden van de arbeidsongeschiktheid al minder dan het sociaal minimum verdiende, vindt er een maximering van de toeslag plaats op het dagloon. In dat geval dient de werknemer een aanvullende bijstandsuitkering aan te vragen waar een vermogenstoets geldt.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is dat mensen onder het sociaal minimum terechtkomen wanneer zij te ziek zijn om de restverdiencapaciteit te verdienen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de in het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» aangegeven kabinetsplannen, om te onderzoeken hoe hardheden in de WIA hervormd kunnen worden met oog voor uitvoerbaarheid, betaalbaarheid en uitlegbaarheid, hoge prioriteit hebben? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het inkomen van deze mensen niet langer onder het sociaal minimum uitkomt? Op welke termijn gaat u die stappen ondernemen? Ziet u de urgentie voor deze groep mensen en gaat u daar naar handelen?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 6 en 7 bestaat er een vangnet om te voorkomen dat arbeidsongeschikte werknemers onder het sociaal minimum uitkomen. Tegelijkertijd heb ik oog voor de manier waarop de huidige systematiek uitpakt in de praktijk en wil ik daar waar de systematiek leidt tot hardvochtige effecten, onderzoeken of verbeteringen nodig en mogelijk zijn. Zoals aangekondigd voer ik met sociale partners het gesprek over mogelijke oplossingen voor hardheden binnen het huidige stelsel en over de vraag wat op welke termijn aangepakt kan worden. Dit vraagstuk betrek ik in die gesprekken. Dat sluit ook aan bij het feit dat de FNV in haar witboek «Hardheden in de WIA»5 de hoogte van de WIA-uitkering op het moment dat iemand niet in staat is 50% van de restverdiencapaciteit te verdienen, als hardheid aankaart. Daarnaast loopt dit vraagstuk mee in de opdracht aan de commissie die ik, zoals aangekondigd, instel om te reflecteren op het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Bent u bereid om extra geld uit te trekken voor het aanpakken van deze hardheden? Hoe kijkt u aan tegen het feit dat er in het coalitieakkoord geen kosten zijn begroot voor het aanpakken van deze hardheden? Hoeveel extra geld bent u bereid uit te trekken en op welke termijn?
Ik ben voornemens om voor de langere termijn aanpak van hardheden, integraal en fundamenteel te kijken, om te komen tot scenario’s voor mogelijke hervorming van het stelsel van arbeidsongeschiktheid, waarbij oog moet zijn voor de uitvoerbaarheid, uitlegbaarheid en betaalbaarheid van het stelsel. Ik wil daar nu niet op vooruit lopen.
Het bericht 'Boze boeren kappen uit frustratie 100 oude bomen én hangen houten koe op aan trekker' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het omkappen van oude knotwilgen als manier van demonstreren?1
Ik betreur het dat een agrariër een deel van de wilgen op zijn land heeft omgezaagd uit frustratie over het voorgenomen stikstofbeleid.
Bent u het eens met de stelling dat protesten geen reden mogen zijn om permanente schade aan de natuur te berokkenen?
Protesteren mag, maar zonder geweld en zonder vernielingen aan te richten. Ik vind het vernielen van beschermde natuur als protestactie, zoals dat recent bij Stroe is gedaan, ontoelaatbaar. In dit geval, waarbij een boer zijn eigen wilgen heeft gekapt, die op grond van de Wet natuurbescherming zijn vrijgesteld van de meld- en herplantplicht, ligt dat anders. Ik betreur het kappen van de bomen, maar het betreft geen overtreding van de regels in de Wet natuurbescherming over houtopstanden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de beschadigde natuur hersteld wordt? Bent u het met de stelling eens dat de veroorzaker van de schade in dit soort gevallen hiervoor op moet draaien?
Op grond van de Wet natuurbescherming zijn populieren en wilgen die als rijbeplanting langs wegen of waterwegen staan of in een enkele rij langs landbouwgronden, uitgezonderd van de herplantplicht. Dat is hier ook het geval. Provincies en gemeenten zijn bevoegd om regels te stellen ter bescherming van houtopstanden in het landelijke gebied, maar in de betreffende provinciale en gemeentelijke verordeningen zijn geen regels gesteld ten aanzien van de wilgen. Er is dus geen grondslag waarop herstel of vervanging van de gekapte wilgen kan worden afgedwongen.
Kunt u aangeven hoe opgetreden wordt tegen het nodeloos kappen van oude bomen uit frustratie?
De provincie zal per situatie de zaak moeten beoordelen en daartegen passend optreden. In de huidige casus ziet de provincie geen aanleiding om op te treden aangezien niet is geconstateerd dat er regels zijn overtreden.
Kunt u aangeven of voor kappen zonder vergunning als protestwijze boetes opgelegd zijn?
Over die gegevens beschik ik niet. Op enkele uitzonderingen na ligt die bevoegdheid bij de provincies. Voor de casus in de Krimpenerwaard gold geen meldings- of vergunningsplicht.
Kunt u aangeven welke voorwaarden gesteld worden aan boeren die Europese subsidies ontvangen voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken en op welke wijze dit gecontroleerd wordt?
Indien een agrariër gebruik wil maken van subsidie onder het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), moet deze zich ook houden aan de randvoorwaarden van het GLB. Dit zijn wetten en regels op het gebied van milieu, gezondheid en dierenwelzijn. Voor milieu zijn dit bijvoorbeeld het voorkomen dat gevaarlijke stoffen het grondwater vervuilen en het beschermen van de natuurlijke omgeving van vogels, planten en andere dieren. Daarnaast behoort een agrariër zijn land in goede landbouw- en milieucondities te houden. Op het gebied van gezondheid betreft het activiteiten die ziektes voorkomen bij mensen, dieren en planten. Bij dierenwelzijn gaat het er over dat landbouwhuisdieren een goed leven hebben en niet lijden. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controleert of agrariërs zich aan de randvoorwaarden houden, en maakt daarbij gebruik van controles uitgevoerd door andere instanties. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) legt bij een overtreding een terugvordering en sanctie op.
Kunt u aangeven of Europese subsidies voor milieubeheer bij schade berokkenen aan natuur teruggevorderd worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, indien de randvoorwaarden zijn overtreden, zie het antwoord bij vraag 6.
Het bericht 'Oneigenlijk gebruik van opvang' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «oneigenlijk gebruik van opvang»?1
Ja.
Is het juist dat een «juridische grondslag» ontbreekt om arbeidsmigranten die geen oorlogsvluchtelingen zijn te kunnen afwijzen voor de sinds februari opgezette opvang voor Oekraïners? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, hoe verklaart u het signaal van de gemeente Den Haag dat dit wel aan de orde zou zijn?
De voorzieningen in de Regeling Opvang Ontheemden Oekraïne (ROOO), waaronder leefgeld, huisvesting, medische zorg en verzekeringen zijn bedoeld om ontheemden uit Oekraïne te ondersteunen die als gevolg van de verschrikkelijke oorlog in hun thuisland hebben moeten vluchten. Arbeidsmigranten uit Oekraïne, die al in Nederland waren toen de oorlog in Oekraïne uitbrak, die terug zouden willen keren naar Oekraïne maar die mogelijkheid niet meer hebben, zijn ook ontheemd. Daarom kunnen ook deze mensen gebruik maken van de regeling.
Indien blijkt dat de ontheemde inkomsten uit arbeid heeft of opvang (of onderdak) elders is voorzien, dan kan een burgemeesters op basis van art. 7 lid sub b en art. 13 ROOO de verstrekkingen intrekken. Arbeidsmigranten uit Oekraïne die inkomsten hebben uit arbeid en voor wie onderdak elders is voorzien kunnen geen aanspraak maken op de voorzieningen.
Is het juist dat deze arbeidsmigranten op basis hiervan aanspraak kunnen maken op (gratis) huisvesting, medische zorg, verzekeringen en leefgeld? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, welke consequenties heeft het wel?
Zie antwoord vraag 2.
Om hoeveel aanspraken gaat het landelijk gezien, aangezien volgens het artikel het in de regio Den Haag zou gaan om ongeveer 400 personen?
Er zijn geen integrale cijfers beschikbaar van het aantal arbeidsmigranten uit Oekraïne die al in Nederland verbleven en onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) vallen.
Wat wordt precies bedoeld met het op de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vermelde feit dat Oekraïners die hier al langer werken, maar vanwege de oorlog niet meer terug kunnen, soepel behandeld zullen worden? Hangt dit samen met het door de gemeente Den Haag genoemde onbedoelde gebruik van de opvang? Zo ja, gaat u hier iets in aanpassen?
Oekraïners die hier al langer werken worden geacht om in bezit te zijn van een geldige verblijfsvergunning. Indien de verblijfsvergunning is verlopen en het niet mogelijk is om de verblijfsvergunning te verlengen, gaat de IND daar soepel mee om in de zin dat er door de IND, zolang de Richtlijn Tijdelijke Bescherming actief is, niet actief ingezet op terugkeer naar Oekraïne.
Klopt het dat zodra de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming afloopt, Oekraïners geen verblijfsrecht meer in de EU hebben en zij – dus ook in Nederland – de reguliere asielprocedure ingaan? Zo ja, hoe gaat u met deze grote instroom in de asielprocedure om terwijl er al sprake is van een overbelaste asielketen? Zo nee, wat zal wel de consequentie zijn van het aflopen van de Richtlijn?
De Richtlijn Tijdelijke Bescherming is in werking tot 4 maart 2023, met de mogelijkheid om met maximaal 2 jaar te verlengen. Wanneer de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming afloopt is op dit moment nog niet helder. Wat het mogelijke beleid wordt van Nederland na afloop van de tijdelijke richtlijn wordt op dit moment nader uitgewerkt in een scenario-traject. Hierover wordt meer duidelijk in Q4.
Fouten in energienota bij teruglevering zonnepalenen. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Fouten ontdekt in energienota’s bij teruglevering zonnepanelen»?1
Ja.
Klopt het dat er signalen zijn dat sommige energieleveranciers niet meer over een heel jaar salderen, maar over een kwartaal of een andere periode? Is dat volgens de wet toegestaan?
Zowel mijn ministerie alsook de Autoriteit Consument en Markt (ACM) hebben dergelijke signalen ontvangen. In artikel 31c, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 is opgenomen dat de leverancier het verbruik ten behoeve van de facturering en inning van de leveringskosten berekent door de aan het net onttrokken elektriciteit te verminderen met de op het net ingevoede elektriciteit, waarbij de vermindering maximaal de hoeveelheid aan het net onttrokken elektriciteit bedraagt. Uit de wet volgt niet expliciet over welke periode de saldering van de hoeveelheid ingevoede en onttrokken elektriciteit dient plaats te vinden, maar dit blijkt wel duidelijk uit het amendement waardoor de salderingsregeling in 2004 van kracht is geworden.2
De intentie van de salderingsregeling is dat de hoeveelheden op jaarbasis gesaldeerd moeten worden, zodat het overschot aan opwekking in de zomer kan worden gesaldeerd tegen het overschot aan afname in de winter. Dit blijkt ook uit de wijze waarop de salderingsregeling tot voor kort werd uitgevoerd: de ingevoede en onttrokken elektriciteit werden gesaldeerd op de jaarnota. Indien er na saldering sprake is van meer afname dan invoeding, dan wordt het meerdere gefactureerd aan de klant. De wet doet daarbij geen uitspraak tegen welk tarief de voor facturering in aanmerking komende kWh’s moeten worden gefactureerd. Indien er sprake is van meer invoeding dan afname, dan betaalt de energieleverancier de klant over dat meerdere een vergoeding. Deze moet op grond van artikel 31c, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 redelijk zijn. De ACM houdt toezicht hierop.
In uw Kamer ligt het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers3 ter behandeling, met daarin het voorstel dat de salderingsregeling in de periode 2025 – 2031 stapsgewijs wordt afgebouwd tot nul. Totdat de regeling volledig is afgebouwd, is het de bedoeling dat de regeling wordt toegepast zoals deze oorspronkelijk was beoogd én zoals deze sinds 2004 ook consequent is toegepast. Dit houdt in dat de onttrokken elektriciteit en een percentage van de hoeveelheid ingevoede elektriciteit op jaarbasis gesaldeerd moet worden. Ik ben dan ook van plan dit expliciet te maken door via een nota van wijziging in het voorliggende wetsvoorstel artikel 31c van de Elektriciteitswet 1998 hierop aan te passen.
Klopt het dat er geen heldere regels zijn over welk tarief een energieleverancier als uitgangspunt mag gebruiken bij de saldering? Indien dergelijke regels wel bestaan, wat zijn deze regels en waar kunnen consumenten deze terugvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het een correcte uitleg van de salderingsregeling dat zonnestroom die wordt gesaldeerd vergoed moeten worden door de energieleverancier tegen het tarief dat op het moment van opwekken en terugleveren aan het elektriciteitsnet door dezelfde leverancier in rekening zou worden gebracht wanneer er sprake zou zijn van verbruik?
Salderen is het tegen elkaar wegstrepen van de hoeveelheid ingevoede en onttrokken elektriciteit zonder het tarief hierbij te betrekken. Het aantal kWh dat resteert na saldering, onttrokken dan wel ingevoed, wordt gefactureerd. Op dit moment is wettelijk niet geregeld tegen welk tarief het saldo na dit salderen moet worden gefactureerd in een situatie waarbij het tarief in de factuurperiode varieert. In het antwoord op de vragen 2 en 3 heb ik aangegeven dat ik via een nota van wijziging zal expliciteren dat saldering op jaarbasis dient plaats te vinden. In deze nota van wijziging heb ik tevens opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de berekening van de jaarlijkse leveringskosten.
Zie verder ook de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Hoe moet de salderingsregeling worden toegepast wanneer er sprake is van een energiecontract op basis van variabele (uurlijkse) tarieven?
Eérst dienen op jaarbasis de hoeveelheid ingevoede en de hoeveelheid onttrokken elektriciteit tegen elkaar weggestreept te worden. Het aantal kWh dat resteert, onttrokken dan wel ingevoed wordt, wordt gefactureerd. Op dit moment is niet wettelijk vastgelegd op welke wijze dit dient te gebeuren in een situatie waarbij het tarief in de factuurperiode varieert. In een nota van wijziging die ik uw Kamer zal toesturen, wordt opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de berekening van de jaarlijkse leveringskosten.
Het bericht: ‘Woede over autobranden in Eindhoven’ |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verschrikkelijke autobranden in Eindhoven?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat onder andere auto’s in brand zijn gestoken die dicht op woningen geparkeerd staan?
Ja.
Bent u het met eens met de stelling dat hiermee door de daders het risico is genomen dat menselijke slachtoffers zouden vallen?
Het in brand steken of anderszins vernielen van eigendommen van een ander is per definitie onacceptabel. Het is echter niet aan mij als Minister om te duiden of de daders dit risico hebben genomen. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie (OM) om onderzoek te doen naar het genomen risico en vervolgens aan de rechter om hier mogelijk een uitspraak over te doen.
Is het u opgevallen dat het logo van Extinction Rebellion is gespoten op de muur van een woning, waar een auto in brand is gestoken, die dicht tegen de gevel van de woning geparkeerd stond?2
Op individuele gevallen kan ik zoals bekend niet ingaan. Politie en OM doen zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 nader onderzoek.
Hoeveel autobranden worden sinds mei 2018 gelinkt aan deze organisatie?
Het is voor de politie en het OM niet mogelijk om een betrouwbaar overzicht te geven van betreffende dergelijke strafbare activiteiten sinds mei 2018. De verklaring hiervoor is dat er geen specifieke classificering is met betrekking tot deze organisatie. Hierdoor kan uitsluitend op zoektermen gezocht worden naar misdrijven in de politiesystemen.
Hoeveel misdrijven worden sinds mei 2018 gelinkt aan deze organisatie?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het met het eens met de stelling dat het plegen van misdrijven met als doel een bevolking ernstig angst aan te jagen, de overheid of een internationale organisatie op onrechtmatige wijze te dwingen een handeling te verrichten of na te laten, de definitie van terreur is?
Nee. De NCTV gebruikt in haar dreigingsbeeld terrorisme de volgende definitie van terreur: «Schrikbewind van een staat tegen haar eigen onderdanen, veelal met als doel de macht van de heersende politieke, religieuze of etnische elite te handhaven; in media en elders vaak gebruikt in plaats van «terrorisme.»» Terrorisme noemt de NCTV: «Het uit ideologische motieven plegen van op mensenlevens gericht geweld, dan wel het aanrichten van maatschappij-ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke ondermijning en destabilisatie te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden.»3 Ik sluit mij aan bij deze definities.
Bent u bereid Extinction Rebellion aan te merken als een terroristische organisatie?
In Nederland hanteren we de lijst van terroristische organisaties die ook gehanteerd worden binnen de Europese Unie (EU) en de Verenigde Naties (VN)4, Extinction Rebellion staat niet aangemerkt als terroristische organisatie. De lijst bevat personen, groepen en entiteiten die zowel in de EU als daarbuiten actief zijn en wordt ten minste om de zes maanden opnieuw bezien. In het Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB staan de criteria voor het op de lijst plaatsen van personen, groepen en entiteiten. Het Gemeenschappelijk Standpunt bepaalt dat de lijst wordt opgesteld op basis van nauwkeurige informatie waaruit blijkt dat een besluit is genomen door een rechterlijke of gelijkwaardige bevoegde instantie met betrekking tot de betrokken persoon, groep of entiteit. Dit besluit kan betrekking hebben op 1) het instellen van een onderzoek of van vervolging wegens een terroristische daad of een poging tot het plegen of faciliteren van een dergelijke daad of 2) veroordeling voor één van die daden. Personen, groepen en entiteiten die door de VN-Veiligheidsraad in verband worden gebracht met terrorisme en waartegen sancties zijn afgekondigd, kunnen ook op de lijst worden geplaatst.
Bent u het met mij eens dat alle mogelijke middelen ingezet moeten worden om verdere terreur van deze terroristische organisatie te voorkomen?
Ik ben het met u eens dat alle mogelijk middelen binnen de wettelijke kaders in moeten worden gezet om terroristische misdrijven te voorkomen.
Een reis per vliegtuig m.b.t. het staatsbezoek van de Koning en Koningin aan Oostenrijk |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u schetsen waarom voor het staatsbezoek van de Koning en Koningin aan Oostenrijk gekozen is voor een reis per vliegtuig, terwijl juist Oostenrijk sinds enige tijd heel goed bereikbaar is per (nacht)trein? Hoe past dit in het beleid van de rijksoverheid om duurzaam vervoer te stimuleren?
Voor iedere reis wordt een afgewogen keuze gemaakt waarbij onder andere efficiëntie, veiligheid, flexibiliteit, duurzaamheid, beschikbaarheid en kosten meespelen. Hierbij worden de mogelijkheden van reizen (auto, trein, lijnvlucht of regeringsvliegtuig) bekeken en naast de agenda gelegd van het Koninklijk Paar en de eventueel meereizende bewindsperso(o)n(en). Hieruit volgt een beslissing. Voor het traject van Nederland naar Oostenrijk bleek de trein helaas (nog) geen volwaardig alternatief. Een vliegreis kostte ongeveer anderhalf uur terwijl de treinreis meer dan 12 uur zou hebben gekost. Om deze reden en ook vanwege de impact van logistieke en veiligheidsmaatregelen op het traject en op andere treinreizigers is gekozen voor een reis per vliegtuig.
Deelt u de mening dat het voor een staatsbezoek, dat mede in het teken staat van duurzaam vervoer, logischer was geweest om te kiezen voor een reis per trein in plaats van niet-duurzaam vervoer per vliegtuig? Zo nee, waarom niet?
Helaas is reizen per trein niet altijd passend in verband met factoren zoals veiligheid, efficiëntie en flexibiliteit. Desalniettemin zal deze optie, met inachtneming van voornoemde factoren, iedere keer worden overwogen en wordt telkens bekeken of het mogelijk is het vervoer per trein in te passen in het reisschema.
Deelt u de mening dat een buitenlandse reis van het staatshoofd per trein een goed voorbeeld zou zijn voor vele anderen om te kiezen voor duurzaam vervoer per trein? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet is om nationaal en internationaal met de trein reizen binnen Europa verder te stimuleren. De voorkeur voor duurzaam reizen wijkt in die zin dus niet af van de afweging door andere leden van de regering. Voor iedere reis wordt een afgewogen keuze gemaakt waarbij onder andere efficiëntie, veiligheid, flexibiliteit, duurzaamheid, beschikbaarheid en kosten meespelen.
Wat is het beleid ten aanzien van de inzet van het koninklijke rijtuig (SR-10)? Kan dit rijtuig ingezet worden als onderdeel van bijvoorbeeld de huidige nachttreinen naar Wenen en Zurich en/of toekomstige internationale verbindingen? Wanneer is het Koninklijke rijtuig in de afgelopen vijf jaren ingezet voor vervoer van leden van het Koninklijk Huis?
Het koninklijke rijtuig is een aangepast intercityrijtuig en kan ook internationaal worden ingezet. In het verleden is het internationaal ingezet voor bijvoorbeeld vakantiereizen naar Lech in Oostenrijk. Het rijtuig is de afgelopen vijf jaar niet ingezet voor buitenlandse reizen. De laatste keer dat het werd ingezet was voor een reis naar Tilburg op Koningsdag 2017. Bij inzet wordt het rijtuig normaal gesproken gekoppeld aan een al ingeplande trein.
Bent u bereid om overleg tussen de Dienst Koninklijk Huis, de NS en eventuele andere vervoerders te stimuleren om het huidige koninklijke rijtuig of een nieuw rijtuig de komende periode gereed te maken voor het gebruik van buitenlandse reizen? Zo nee, waarom niet?
Het koninklijk rijtuig is al internationaal toegelaten. Aanpassing is derhalve niet aan de orde.
Bent u bereid om het gebruik van duurzaam vervoer van leden van het Koninklijk Huis per trein voor officiële buitenlandse bezoeken zoveel mogelijk te stimuleren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Duurzaamheid is standaard een belangrijke factor in het keuzeproces voor de transportmodaliteit voor officiële buitenlandse bezoeken van leden van de regering en van het Koninklijk Huis. Helaas is reizen per trein niet altijd passend in verband met factoren zoals veiligheid, efficiëntie en flexibiliteit. Voor iedere reis wordt een afgewogen keuze gemaakt waarbij onder andere efficiëntie, veiligheid, flexibiliteit, duurzaamheid, beschikbaarheid en kosten meespelen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.