Het bericht ‘Verzorgingshuis laat stervende patiënt (87) niet meer eten, verpleger kan het niet verkroppen en gaat in de fout’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verzorgingshuis laat stervende patiënt (87) niet meer eten, verpleger kan het niet verkroppen en gaat in de fout»?1
Ja.
Wanneer worden de onderzoeken van het Openbaar Ministerie en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd naar deze casus afgerond? Kunt u de Kamer informeren zodra over de uitkomsten van de onderzoeken meer bekend is?
Zoals het Openbaar Ministerie (OM) op 5 maart 2024 op zijn website kenbaar heeft gemaakt,2 zijn de stukken uit het medisch dossier in juli 2023, op vordering van de officier van justitie, door de rechter-commissaris in beslag genomen. Tegen deze inbeslagname heeft de behandelend arts bezwaar gemaakt vanwege zijn medisch beroepsgeheim. De rechter-commissaris was met het OM van oordeel dat er in dit geval zwaarwegende redenen zijn om het beroepsgeheim te doorbreken. Ook de rechtbank kwam op 14 februari 2024 tot dit oordeel en verklaarde de bezwaren van de arts ongegrond. De arts heeft tegen de beslissing van de rechtbank cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. In afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad ligt het onderzoek van het OM stil. Het is daarom nog niet te zeggen wanneer dit onderzoek zal zijn afgerond.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft laten weten dat zij het onderzoek na de zomer verwacht af te ronden. Over lopend onderzoek doet de IGJ geen verdere mededelingen. Te zijner tijd zal een zakelijke weergave van het rapport onder toezichtdocumenten worden gepubliceerd op de website van de IGJ.
Kunt u in algemene zin bevestigen dat versterving een vrijwillige keuze moet zijn en dat dit nooit opgedrongen mag worden door naasten, zoals familieleden?
Aan het woord versterving kunnen verschillende betekenissen worden gegeven. Wij gaan ervan uit dat u «bewust stoppen met eten en drinken» (BSTED) bedoelt. De grondslag voor het recht op het stoppen met eten en drinken is gelegen in het grondwettelijke als ook verdragsrechtelijke zelfbeschikkingsrecht van de patiënt. Het is de patiënt zelf die een keuze maakt of hij bewust wenst te stoppen met eten en drinken. Deze keuze dient altijd vrijwillig te zijn.
Kunt u aangeven hoe die vrijwilligheid door zorgverleners wordt getoetst?
In zijn algemeenheid geldt dat iedere patiënt wilsbekwaam wordt geacht, totdat het tegendeel is komen vast te staan. De patiënt hoeft dan ook niet te bewijzen dat hij wilsbekwaam is. Als een zorgverlener twijfelt over de wilsbekwaamheid, kan die getoetst worden aan de hand van professionele richtlijnen en/of door een collega te consulteren. Zorgverleners zullen altijd in gesprek gaan met de betrokkene om de achtergrond van de wens te onderzoeken.
Kunt u eveneens aangeven hoe de wilsbekwaamheid van de patiënt in kwestie wordt getoetst?
Over de betreffende kwestie kan ik geen uitspraken doen. In zijn algemeenheid geldt dat een patiënt wilsbekwaam wordt geacht tot het tegendeel is komen vast te staan. Als zorgverleners twijfelen over de wilsbekwaamheid van patiënten kunnen zij dat toetsen aan de hand van professionele richtlijnen en/of door het consulteren van een collega.
Kunt u uiteenzetten hoe het niet meer toedienen van eten en drinken zich wat u betreft verhoudt tot het verbod op hulp bij zelfdoding (artikel 294 Wetboek van Strafrecht)?
Zorgverleners die zorg bieden aan patiënten die zelf bewust stoppen met eten en drinken respecteren de autonome beslissing van de patiënt en houden de patiënt comfortabel. De zorg en ondersteuning voor een patiënt die gekozen heeft voor bewust stoppen met eten en drinken, zijn gericht op het adequaat en proportioneel verlichten van het lijden van de patiënt, niet op het veroorzaken of versnellen van het levenseinde. Dergelijke zorgverlening aan mensen die wilsbekwaam hebben besloten te stoppen met eten en drinken is gelijk te stellen aan de zorg waarmee mensen worden omringd die een medische behandeling weigeren en daaraan komen te overlijden. Deze begeleiding is daarmee een vorm van palliatieve zorg, die aan alle patiënten die lijden geboden moet worden.
Wanneer een patiënt echter afhankelijk is van de zorg van een ander voor toediening van vocht en voeding, maar daarvan verstoken blijft waardoor deze patiënt komt te overlijden, kan sprake zijn van strafbaar handelen. In een dergelijk geval is de verdenking niet zozeer hulp bij zelfdoding (artikel 294 Wetboek van Strafrecht), maar kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verlating van hulpbehoevenden (artikel 255 Wetboek van Strafrecht) of dood door schuld (artikel 307 Wetboek van Strafrecht). Als die verdenking bestaat, dan zal het OM de zaak onderzoeken.
Het oordeel of van strafbaar handelen sprake is, is uiteindelijk aan de rechter. Die zal daarbij kijken naar alle omstandigheden van het geval. Wanneer sprake is van een medische setting zal onder meer van belang zijn of de patiënt zelf behandeling of verzorging heeft geweigerd, of die patiënt toen wilsbekwaam was en hoe met die wens is omgegaan. Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven staat het patiënten in beginsel vrij om te stoppen met eten en drinken, ook als zij daarmee hun eigen levenseinde bespoedigen.
Hoe vaak komt het voor dat mensen bewust willen stoppen met eten en drinken om hun sterven te bespoedigen (versterven)? Is er een ontwikkeling zichtbaar in het aantal mensen dat overlijdt door versterving? Neemt dat aantal toe?
In de herziene KNMG-handreiking «Zorg voor mensen die stoppen met eten en drinken om het levenseinde te bespoedigen» wordt verwezen naar twee onderzoeken uit 2007 en 2015. In deze onderzoeken komt naar voren dat het in 0,5–1,7% van alle sterfgevallen in Nederland mensen betreft die bewust stopten met eten en drinken. Het is niet bekend of er op dit moment een ontwikkeling is in het aantal mensen dat hierdoor overlijdt en of dit aantal toeneemt.
Klopt het dat er bij versterving vaak sprake is van een afgewezen of niet uitgevoerd euthanasieverzoek? Zo ja, wat vindt u daarvan?
In voorgenoemde KNMG-handreiking is opgenomen dat er in 19 tot 45% van de gevallen waarin mensen bewust stoppen met eten en drinken sprake is van een afgewezen of niet uitgevoerd euthanasieverzoek. Als een wilsbekwame patiënt bewust besluit om te stoppen met eten en drinken, moet de zorgverlener het besluit van de patiënt en daarmee de autonomie van de patiënt respecteren, ongeacht of daarbij sprake is van een eerder afgewezen of niet uitgevoerd euthanasieverzoek.
Kunt u aangeven welke rechten en plichten zorgverleners hebben als een patiënt bewust wil stoppen met eten en drinken? Erkent u dat er sprake is van strijdende plichten?
De zorgverlener dient te handelen als een «goed hulpverlener» in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid en in het belang en met toestemming van de patiënt. In bepaalde gevallen kan de keuze van de patiënt conflicteren met de levensovertuiging of persoonlijke waarden en normen van de zorgverlener. In dit licht zijn kernregel 11 van de KNMG-gedragscode voor artsen (2022) en artikel 2.5 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden van belang. De kernregel 11 behelst dat «als je als arts geen gevolg kunt geven aan de hulpvraag van de patiënt vanwege je geweten, dan stel je haar of hem hiervan op de hoogte en breng je haar of hem in contact met een collega. Een beroep op je geweten mag niet leiden tot ernstig nadeel bij de patiënt».
Is u bekend hoe vaak er sprake is van gewetensbezwaren bij zorgverleners in relatie tot versterving?
De KNMG heeft ons laten weten dat hier geen cijfers over bekend zijn.
Kunt u bevestigen dat zorgverleners die gewetensbezwaren hebben tegen versterving van een patiënt, nooit verplicht kunnen worden om hieraan mee te werken? Kunt u bevestigen dat het hebben van gewetensbezwaren nooit mag leiden tot sancties tegen de zorgverlener?
In antwoord op deze vragen verwijs ik u graag naar kernregel 11 van de eerdergenoemde KNMG-gedragscode voor artsen en artikel 2.5 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden. De beoordeling of gewetensbezwaren leiden tot sancties, is aan de bevoegde instanties en wordt beoordeeld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarom is het niet aan ons om hierover een algemene uitspraak te doen.
Het niet op tijd invoeren van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening (DSA) |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Vindt u het acceptabel dat Nederland achterloopt met het implementeren van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening, gezien de noodzaak voor het reguleren van verslavende en polariserende online diensten?
Uiteraard is het spijtig dat het wetsvoorstel voor de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening op 17 februari jl. nog niet tot wet verheven en in werking getreden was. Er wordt al sinds de totstandkoming van de digitaledienstenverordening (in het Engels: de Digital Services Act, hierna «DSA») aan het ontwerpwetsvoorstel voor de uitvoeringswet gewerkt. De DSA heeft een complex karakter en een breed toepassingsbereik en heeft gevolgen voor bestaande wetgeving, onder meer het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Algemene wet bestuursrecht. Het zorgvuldig opstellen van het wetsvoorstel en bijbehorende memorie van toelichting in afstemming met alle betrokken partijen en het doorlopen van alle stappen van het wetgevingsproces, waaronder verplichte raadplegingen en toetsen1, hebben ervoor gezorgd dat het niet mogelijk was om de uitvoeringswetgeving binnen de termijn die de DSA voorschrijft (15 maanden) tot stand te doen komen.
In dit verband zij opgemerkt dat een uitvoeringstermijn van 15 maanden erg kort is als de uitvoering op het niveau van een formele wet dient plaats te vinden, zoals bij de DSA het geval is. Niet voor niets heeft de Nederlandse regering tijdens de onderhandelingen gepleit voor een langere uitvoeringstermijn van ten minste 18, maar liever 24 maanden. Ook in 10 andere lidstaten is tijdige uitvoering niet gelukt (zie verder antwoord op vraag 12).
Dat neemt niet weg dat we uiteraard de urgentie voelen om de bevoegde autoriteiten in Nederland aan te wijzen en van de benodigde bevoegdheden te voorzien. Om die reden heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 11 februari jl., vooruitlopend op de verdere totstandkoming en inwerkingtreding van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening een ministerieel aanwijzingsbesluit genomen waarin de Autoriteit Consument & Markt («ACM») voorlopig wordt aangewezen als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator.2 Dit besluit stelt de ACM in staat om een aantal handelingen ter uitvoering van de DSA alvast te verrichten. Inmiddels is het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 7 februari jl. verwerkt. Het ontwerpvoorstel voor de uitvoeringswet is gereed en wordt op korte termijn voorgelegd aan de ministerraad. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel daardoor binnenkort bij uw Kamer ingediend.
We hechten er verder aan te benadrukken dat het niet zo is dat online (tussenhandel)diensten op dit moment niet gereguleerd zijn. De DSA is sinds 17 februari jl. volledig van toepassing. Tussenhandeldiensten moeten dus aan de daarin neergelegde regels voldoen en gebruikers kunnen hun rechten onder de DSA inroepen. Bovendien moeten aangewezen «zeer grote online platforms» en «zeer grote online zoekmachines» al sinds 25 augustus 2023 volledig aan de regels uit de DSA voldoen. Laatstgenoemde diensten vallen primair onder het toezicht van de Europese Commissie, die deze taak serieus neemt en voortvarend oppakt.3
Ziet u met oog op de aankomende Europese verkiezingen de noodzaak voor het snel implementeren van de Uitvoeringswet om desinformatie zo goed mogelijk te kunnen bestrijden en de toegang tot betrouwbare informatie juist te versterken?
We zien sowieso de noodzaak om zo snel mogelijk goed en volledig uitvoering te geven aan de DSA. Het streven en de verwachting is dat het voorstel voor de uitvoeringswet op korte termijn kan worden aangeboden aan uw Kamer.
Voor wat betreft de bestrijding van desinformatie in relatie tot het Europese verkiezingsproces wordt opgemerkt dat de aanpak hiervan valt onder de DSA-regels gericht op het identificeren en beperken van systeemrisico’s door zogenaamde «zeer grote online platforms» en «zeer grote online zoekmachines», waarvan er thans 22 zijn aangewezen.4 Desinformatie kan zo’n systeemrisico vormen. Deze verplichtingen gelden uitsluitend voor de aangewezen zeer grote online platforms- en zoekmachines. Op grond van artikel 56, tweede lid, van de DSA houdt de Europese Commissie exclusief toezicht op de naleving van deze regels. Dat doet zij al sinds 25 augustus 2023. De lidstaten – en dus de op nationaal niveau aangewezen/aan te wijzen bevoegde autoriteiten – hebben geen bevoegdheid tot toezicht en handhaving ten aanzien van deze verplichtingen. Dat de nationale uitvoeringswet nog niet in werking is getreden heeft daarop geen invloed.
Waar het gaat om maatregelen voor het tegengaan van desinformatie en de toegang tot betrouwbare informatie zullen bij de Europese verkiezingen dezelfde maatregelen worden genomen als bij de Tweede Kamerverkiezingen van afgelopen november. Zie hierover de brief van de Minister van BZK over de weerbaarheid van het verkiezingsproces5.
Heeft u zonder deze Uitvoeringswet voldoende gereedschap om online platforms te dwingen tot actie als er willens en wetens desinformatie en nepnieuws wordt gedeeld op hun kanalen? Welke bevoegdheden vanuit de digitaledienstenverordening zouden u hierbij helpen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, valt de aanpak van desinformatie (zoals nepnieuws) onder het bereik van de regels gericht op het voorkomen van systeemrisico’s door zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines (artikelen 34 en 35 van de DSA). De Europese Commissie is exclusief bevoegd voor het toezicht op en de handhaving van de verplichtingen die uitsluitend gelden ten aanzien van aanbieders van zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines, waaronder de verplichtingen ten aanzien van systeemrisico’s.
De eerste 19 aangewezen zeer grote online platforms – zoals Facebook, Instagram, TikTok, X en YouTube – moeten sinds 25 augustus 2023 al aan de DSA voldoen. Sindsdien kan het strijd met de verordening opleveren als zij niet-optreden tegen desinformatie die een systeemrisico vormt. De Commissie kan daarop handhaven. Daar is de Nederlandse uitvoeringswet niet voor nodig.
Bent u het met de indieners eens dat het een zwaktebod is dat het Nederland niet is gelukt om de digitaledienstenverordening op tijd als nationale wet in te voeren, ondanks de regelmaat waarmee het kabinet verwijst naar deze verordening als voorbeeld van effectieve en noodzakelijke regulering van online diensten?
Het is spijtig dat de uitvoeringswet op 17 februari jl. nog niet tot wet verheven en in werking getreden was en de toezichthouders nog niet bevoegd zijn om toezicht te houden en te handhaven. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, was de uitvoeringstermijn echter te kort voor een zorgvuldig wetgevingsproces.
Dat de uitvoeringswet er nog niet is, betekent overigens niet dat online tussenhandeldiensten nu niet gereguleerd zijn. Vanaf 17 februari jl. moeten online diensten die onder de DSA vallen volledig aan de verplichtingen uit de verordening voldoen. De ACM en de Autoriteit persoonsgegevens (AP) kunnen, zodra de Uitvoeringswet er is, zo nodig met terugwerkende kracht optreden tegen aanbieders van tussenhandeldiensten die in Nederland gevestigd zijn of hier hun wettelijke vertegenwoordiger hebben aangewezen.
Ook wordt er opgemerkt dat een goede uitvoering van een verordening zoals de DSA meer behelst dan enkel het tot stand brengen van de uitvoeringswet. Zo wordt er sinds de adoptie van de DSA met onder meer de ACM en AP als beoogd toezichthouders samengewerkt, bijvoorbeeld om informatie over de DSA onder de aandacht te brengen van de bedrijven die er straks aan moeten voldoen en van de gebruikers en belanghebbenden die door de DSA nieuwe rechten krijgen. De ACM is bijvoorbeeld in contact gebracht met partijen die geïnteresseerd zijn in het verwerven van de status van «trusted flagger» of «erkend onderzoeker». Verder heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat in 2023 reeds middelen voor beide toezichthouders beschikbaar gesteld zodat zij zich kunnen voorbereiden op het moment dat de DSA volledig van toepassing wordt en zij toezicht kunnen gaan houden. Ook voor 2024 en verder zijn er inmiddels (structurele) middelen beschikbaar gesteld aan de toezichthouders. Verder heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat, vooruitlopend op de uitvoeringswet, het Besluit voorlopige aanwijzing ACM als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator digitaledienstenverordening genomen (zie het antwoord op vraag 1).
Deelt u de mening dat het herhaaldelijk missen van deadlines voor de invoering van digitale wetgeving de rol van Nederland als koploper binnen Europa verzwakt?
Uiteraard streeft het kabinet ernaar om uitvoeringstermijnen te halen. In de praktijk blijken de termijnen die hiervoor worden gegeven in Europese regelgeving echter vaak te krap om nationaal de vereiste formele wet tot stand te brengen.
De uitvoering van wetgeving behelst, zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht, meer dan enkel het zorgvuldig tot stand brengen van uitvoeringswetgeving. Daar is veel op bereikt. Daarom denken we dat de beperkte vertraging die Nederland in dit geval oploopt geen substantieel negatief effect heeft op het vertrouwen in Nederland als onderdeel van de kopgroep in digitalisering.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van het niet tijdig invoeren van de wet? Kunt u ook uitleggen waarom het niet is gelukt om de Uitvoeringswet vóór de formele inwerkstelling op 17 februari 2024 nationaal in te voeren?
Dat de Uitvoeringswet nog niet tot wet verheven is, betekent dat de ACM en de AP als beoogd toezichthouders op dit moment nog geen toezichtsbevoegdheden kunnen inzetten of handhavend kunnen optreden tegen overtredingen van de DSA door diensten die onder hun bevoegdheid vallen. De redenen voor het niet tijdig invoeren van de wet zijn beschreven in de antwoorden op vragen 1, 4, en 5. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 9, kan de ACM op basis van het aanwijzingsbesluit bepaalde onderdelen van de verordening wel al uitvoeren.
Wanneer verwacht u dat de invoeringswet wél is geïmplementeerd? Welke deadlines volgen er nog voor het invoeren van de digitaledienstenverordening en wat zijn de gevolgen als we deze missen?
Op 7 februari jl. heeft de Raad van State advies uitgebracht over het ontwerpwetsvoorstel. Dat advies is inmiddels verwerkt en het wetsvoorstel zal na akkoord van de ministerraad bij uw Kamer worden ingediend. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel medio/eind maart 2024 aan uw Kamer aangeboden. De uiteindelijke datum van inwerkingtreding is afhankelijk van de behandeling door uw Kamer en de Eerste Kamer.
Er volgen verder geen deadlines meer. De DSA is sinds 17 februari jl. volledig van toepassing.
Bent u gezien het verstrijken van de deadline in staat om het zeer recente advies van de Raad van State (14 februari 2024) op fatsoenlijke manier te verwerken en tevens genoeg tijd aan de Kamer te laten om de wet goed te controleren en zo nodig te amenderen?1
Ja. Het advies van de Raad van State is inmiddels verwerkt en het wetsvoorstel wordt op korte termijn bij uw Kamer ingediend. Het is daarna vanzelfsprekend aan uw Kamer, in haar rol als medewetgever, om te bepalen op welke wijze zij het wetsvoorstel wenst te behandelen. In dit verband hechten we er aan om op te merken dat het wetsvoorstel zich beperkt tot datgene wat noodzakelijk is voor de uitvoering van de DSA in Nederland. Daarbij gaat het om de aanwijzing van bevoegde autoriteiten en de digitaledienstencoördinator, het stellen van regels met betrekking tot hun bevoegdheden en samenwerking en de benodigde wijzigingen van andere wetten. Het wetsvoorstel zelf bevat geen nadere regels waar aanbieders van tussenhandeldiensten zich aan moeten houden. Dat zou ook niet mogelijk zijn omdat de DSA een verordening is, die rechtstreeks werkt en voorziet in maximumharmonisatie.
Welke bevoegdheid heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) precies om toezicht te houden op de digitaledienstenverordening, nu hun taak niet wettelijk is vastgelegd en zij slechts «beoogd toezichthouder» is?
Bij het Besluit voorlopige aanwijzing ACM als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator digitaledienstenverordening is de ACM, vooruitlopend op de verdere totstandkoming van voornoemde uitvoeringswet, aangewezen als bevoegde autoriteit en als digitaledienstencoördinator. De aanwijzing stelt de ACM in staat bepaalde onderdelen van de verordening die het karakter hebben van uitvoeringshandelingen alvast uit te voeren. Een voorbeeld is het ontvangen van contactgegevens van in Nederland gevestigde wettelijke vertegenwoordigers van buiten de Unie gevestigde aanbieders van tussenhandeldiensten (artikel 13, vierde lid, DSA). De ACM zal door de aanwijzing tevens fungeren als aanspreekpunt voor de digitaledienstencoördinatoren van andere lidstaten en de Europese Commissie in het kader van de wederzijdse bijstand (artikel 57 DSA) en in die hoedanigheid informatie kunnen uitwisselen die nodig is voor een goede uitvoering van de verordening. Daarnaast zal de ACM deel uitmaken van de digitaledienstenraad – de onafhankelijke adviesgroep van digitaledienstencoördinatoren – en kunnen deelnemen aan de besluitvorming daarin.
De ACM kan op basis van het besluit nog geen uitvoeringstaken uitvoeren die de uitoefening van openbaar gezag behelzen. Dit betekent dat de ACM nog geen toezichtsbevoegdheden kan inzetten of handhavend op kan treden. Ook is zij nog niet bevoegd om besluiten met rechtsgevolgen te nemen, zoals het certificeren van buitengerechtelijke geschilbeslechtingsorganen of het toekennen van de status van «betrouwbare flagger» of «erkende onderzoeker». Die taken kan de ACM pas uitvoeren op het moment dat de uitvoeringswet in werking is getreden.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, beschikt de ACM wel al over financiële middelen waarmee zij al volop voorbereidingen treft om bovenstaande taken wel uit te kunnen voeren als de uitvoeringswet eenmaal tot wet verheven is. Zo heeft de ACM onder meer een meldingenloket ingericht en een leidraad opgesteld over de DSA.7
De reden dat tot dusver steeds is gesproken over «beoogd» toezichthouders, heeft te maken met het feit dat het ontwerpwetsvoorstel nog niet is aangenomen door de Tweede en Eerste Kamer. Pas als dat het geval is, is hun aanwijzing definitief.
Is de ACM in staat om te handelen volgens haar conceptleidraad zonder implementatie van de Uitvoeringswet?2 Zijn de verplichtingen in deze leidraad afdwingbaar als online platforms deze niet naleven?
De verplichtingen vloeien rechtstreeks voort uit de verordening en tussenhandeldiensten moeten daar sinds 17 februari jl. volledig aan voldoen. Gebruikers kunnen de rechten die zij op grond van de DSA hebben jegens online diensten inroepen. De DSA is dus wel degelijk afdwingbaar. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9, kan de ACM op dit moment echter nog niet handhavend optreden. De leidraad gaat in op de zorgvuldigheidsverplichtingen voor tussenhandeldiensten die zijn neergelegd in de DSA en hoe de ACM die interpreteert. Zij vormt een hulpbron voor tussenhandeldiensten die uitvoering moeten geven aan de verplichtingen uit de DSA.
Hoe vaak heeft u contact met de ACM om vast te leggen wat precies haar bevoegdheden zijn? Is de Uitvoeringswet hiervoor noodzakelijk?
De ACM is intensief betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpwetsvoorstel. Ook heeft zij een Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets verricht op het ontwerpwetsvoorstel.
De uitvoeringswet is noodzakelijk om de ACM als beoogd toezichthouder te voorzien van de bevoegdheden die zij op grond van (artikel 50 van) de DSA moet hebben.
Zijn er andere landen die de wet niet tijdig hebben ingevoerd? Welke landen zijn dit?
Ja. De Europese Commissie houdt een website bij met daarop een overzicht van de aangewezen digitaledienstencoördinatoren.9 Uit dit overzicht blijkt dat België, Estland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije, überhaupt nog geen digitaledienstencoördinator hebben aangewezen. Een aantal landen heeft, net als Nederland, (voorlopig) een digitaledienstencoördinator aangewezen, vooruitlopend op uitvoeringswetgeving die nog niet is aangenomen. Voor hoeveel landen dit geldt is niet bekend.
Kunt u een overzicht geven van de wetten die betrekking hebben op digitale zaken, die momenteel niet zijn ingevoerd ondanks de verstreken deadline? Wat zijn de financiële gevolgen geweest voor het missen van de deadlines?
Verordening
Deadline1
Stand van zaken
Gevolgen2
Platform to Business Verordening (P2B) – 2019/1150/EU
Geen, verordening is sinds juli 2020 van toepassing.
Wetsvoorstel om ACM als toezichthouder aan te wijzen is in december 2022 aangeboden aan uw Kamer.3
De verordening verplicht lidstaten om te voorzien in een adequate en doeltreffende handhaving van de verordening, maar schrijft niet voor hoe dat vormgegeven moet worden. Sinds de inwerkingtreding vindt in Nederland privaatrechtelijke handhaving van de P2B door de rechter plaats. Nadien is ervoor gekozen om ook de ACM te belasten met de handhaving van de P2B-verordening. Hiertoe is een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend. De ACM heeft zich al voorbereid op haar toekomstige taak, onder andere door het opstellen van een leidraad waarmee zij de regels uit de verordening verder verduidelijkt. Zolang het wetsvoorstel niet is aangenomen en in werking treedt, kan de ACM niet handhavend optreden. De Europese Commissie is van oordeel dat Nederland had moeten voorzien in specifieke nationale uitvoeringsbepalingen ter handhaving van de verordening en heeft Nederland daarom in gebreke gesteld. Het wetsvoorstel neemt de bezwaren van de Commissie weg.
Data Governance Verordening (DGA) – 2022/868/EU
24 september 2023
Het voorstel uitvoeringswet DGA is in oktober 2023 aangeboden aan uw Kamer.4 De nota n.a.v. het verslag wordt op korte termijn aan uw Kamer verstuurd.
Als onderdeel van de DGA geldt een registratieverplichting voor databemiddelingsdiensten, data-altruïstische organisaties kunnen zich vrijwillig registreren. Daarnaast kunnen zij een EU-label aanvragen om het vertrouwen in hun dienst te vergroten. Zo wordt voor iedereen zichtbaar welke partijen betrouwbaar met data omgaan. Een registratie of een EU-label aanvraag is pas mogelijk vanaf het moment dat de ACM met de inwerkingtreding van de uitvoeringswet formeel wordt aangewezen als toezichthouder. Aanbieders kunnen vanaf nu wel al een pre-notificatie van registratie en EU-label indienen bij de ACM. Dit zorgt ervoor dat het registratieproces efficiënt doorlopen kan worden zodra de ACM formeel is aangewezen als toezichthouder. Ook is er nog geen bevoegd orgaan aangewezen om overheidsorganisaties bij te staan in het kader van het tweede hoofdstuk van de verordening. Daarnaast kan de ACM nog niet formeel als toezichthouder deelnemen aan het Europees Comité voor Gegevensinnovatie.
Digitale Markten Verordening (DMA) – 2022/1925/EU
Geen.
Het voorstel uitvoeringswet DMA is in januari 2024 aan uw Kamer aangeboden.5
De Commissie is als enige bevoegd tot handhaving van de DMA. Voor lidstaten is er geen verplichting om nationale toezichthouders aanvullende onderzoeksbevoegdheden te geven, maar de verordening biedt wel die mogelijkheid. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om de ACM deze aanvullende onderzoeksbevoegdheden te geven.
Digitale Diensten Verordening (DSA) – 2022/2065/EU
17 februari 2024
Het voorstel uitvoeringswet wordt binnen enkele weken aangeboden aan uw Kamer.
Zie het antwoord op vraag 6.
Die de verordening stelt voor de uitvoeringswetgeving.
Er zijn vooralsnog geen financiele gevolgen voorzien.
Kamerstuk 36285.
Kamerstuk 36451.
Kamerstuk 36495.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat digitale wetgeving voortaan tijdig en degelijk wordt ingevoerd, zodat de Kamer deze ook grondig kan behandelen en tijd heeft om deze nog te amenderen?
Vanzelfsprekend streeft het kabinet altijd naar tijdige implementatie of uitvoering van Europese (digitale) wetgeving. Dat lukt echter alleen met een realistische implementatie- of uitvoeringstermijn die ruimte laat voor de vereiste nationale afstemming en wetgevingsprocedures van alle lidstaten. Daar maakt het kabinet zich hard voor tijdens het Europese wetgevingsproces en dat zal zij ook in de toekomst blijven doen. Die pogingen zijn soms succesvol en soms niet.
Dat één of meerdere implementatie/uitvoeringswetten op of na de betreffende termijn bij de Kamer worden ingediend, doet overigens niet af aan de rol en bevoegdheden van de Kamer als medewetgever.
Bent u het met de indieners eens dat het niet op tijd voorleggen van wetgeving de controlerende en medewetgevende taak van de Kamer verslechtert?
Het aan de Kamer voorleggen van wetsvoorstellen na het verstrijken van de uitvoerings- of implementatietermijn neemt naar de mening van het kabinet niet weg dat de Kamer haar controlerende en medewetgevende taak voldoende kan verrichten. Ten overvloede zij opgemerkt dat de Kamer ook tijdens de onderhandelingen over de DSA is geïnformeerd.
Deelt u de mening dat regulering van het digitale domein noodzakelijk is en we hier in het verleden te veel steken hebben laten vallen?
Regulering van het digitale domein is inderdaad wenselijk en het kabinet heeft zich daarom ook proactief opgesteld bij de totstandkoming van diverse wetgeving in het digitale domein op Europees niveau.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
Pro-Palestina demonstratie plaats in Amsterdam |
|
Marjolein Faber (PVV), Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat er op zaterdag 17 februari 2024 een pro-Palestina demonstratie plaatsvond in Amsterdam?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat tijdens die demonstratie een bord omhoog werd gehouden door de vice-fractievoorzitter van GroenLinks in provinciale staten van Gelderland met daarop de tekst «viva viva INTIFADA» (zie de foto in het bericht)?1
Ja, daar ben ik nu mee bekend.
Deelt u de mening dat «viva viva INTIFADA» niets anders is dan een keiharde oproep tot geweld?
Ik ben van mening dat de leus als zodanig te veroordelen is. De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Is de politie in Amsterdam overgegaan tot het aanhouden van deze persoon? Zo nee, waarom niet?
De hierboven, in vraag 2 aangehaalde specifieke uiting is tijdens de inzet niet gesignaleerd door de aanwezige politieagenten. Er is derhalve ten tijde van de demonstratie niet tot aanhouding overgegaan. Het Openbaar Ministerie is niet bekend met een aangifte en is geen strafrechtelijk onderzoek gestart.
Kunt u de Kamer informeren of het Openbaar Ministerie tot vervolging over gaat van deze oproep tot geweld door deze politicus?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer zorgt u er nu eens voor dat dit soort handelingen keihard aangepakt wordt?
De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Het bericht ‘Boetes elk jaar omhoog, behalve voor dierenleed in slachthuizen’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boetes elk jaar omhoog, behalve voor dierenleed in slachthuizen»?1
Bent u bekend met het feit dat boetes voor overtredingen in slachthuizen al sinds 2012 niet meer zijn verhoogd?
Kunt u aangeven wat op dit moment de hoogtes van de boetebedragen zijn en kunt u daarnaast een reflectie geven op deze bedragen?
Deelt u de mening dat het uitblijven van verhogingen en de huidige hoogte voor een perverse prikkel kan zorgen bij slachthuizen, waarmee wordt afgedaan aan de hoge standaard waaraan we deze bedrijven moeten houden?
Vindt u de huidige boetetarieven afdoende afschrikwekkend? Zo nee, bent u bereid om de boetes op te hogen conform een tarief dat afdoende afschrikwekkend is en bedrijven aan voorgenoemde hoge standaard kunnen worden gehouden?
Kunt u aangeven wanneer u deze ophoging inregelt, indien u bereid bent om de boetes op te hogen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er met de benoemde tijd tussen de geconstateerde overtreding en het opleggen van de boete, een onevenredige discrepantie bestaat met de tijd tot wanneer de boete wordt ontvangen?
Zo ja, kunt u aangeven waardoor het zo lang moet duren voordat boetes worden ontvangen en bent u voornemens om doorlooptijd te verkorten? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een stand van zaken geven over de uitvoering van de motie van van de leden Van Campen/Eerdmans (Kamerstuk 28 286, nr. 1249), waarbij de Kamer pleit voor een strengere procedure langs het three-strikes out principe?
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel Cameratoezicht in slachthuizen, wat volgens de beantwoording van de feitelijke vragen over de begroting LNV 2024 binnenkort in consultatie zou moeten gaan? Wordt met dit wetsvoorstel ook de mogelijkheid van artificial intelligence in slachthuizen geregeld, waarmee bij toezicht meer kan worden gekeken naar dierenwelzijn in de hele bedrijfsvoering, dan enkel naar incidenten?
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het bericht dat zorgprofessionals massaal kampen met haperende toevoer van hulpmiddelen |
|
Jimmy Dijk |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgprofessionals massaal kampen met haperende toevoer van hulpmiddelen?1
Ik vind het zeer vervelend als zorgprofessionals te lang moeten wachten op medische hulpmiddelen die zij nodig hebben voor hun werk. Zeker waar het de kwaliteit en continuïteit van zorg raakt, maak ik mij daar zorgen over. Patiënten en zorgprofessionals kunnen niet zonder deze hulpmiddelen en moeten ook niet constant bezig zijn met problemen rondom de levering. Daarom neem ik de resultaten van de enquête van V&VN serieus.
De levering van medische hulpmiddelen verloopt momenteel bij veel zorgverzekeraars via medisch speciaalzaken die landelijk opereren. Het afgelopen jaar heb ik meerdere signalen ontvangen dat het contact tussen zorgverlener en medisch speciaalzaak niet altijd goed verloopt. De NZa heeft eind vorig jaar acties in kaart gebracht waar zorgaanbieders en zorgverzekeraars aan moeten voldoen om met name de spoedzorg beter te organiseren. Graag verwijs ik u in dit kader naar de eerder door mijn voorganger verstuurde brief over de beschikbaarheid van medische producten van 18 december 20232.
Hoewel de uitkomst van de enquête van V&VN een duidelijk signaal afgeeft, vind ik het een goede zaak dat V&VN heeft laten weten vervolgonderzoek in te stellen, aangezien dit kan bijdragen aan verdere duiding.
Begrijpt u dat zorgverleners vooral gewoon zorg willen leveren en niet iedere maand of zelfs iedere week bezig willen zijn met leveringsproblemen van hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke oorzaken ziet u voor de problemen rondom de levering van hulpmiddelen?
Uit de resultaten van de V&VN-enquête maak ik op dat er vooral problemen worden ervaren rondom tijdige levering en beschikbaarheid van hulpmiddelen. Maar ook problemen met de zorgverzekeraar over de vergoeding van het hulpmiddel worden genoemd. De oorzaken van de beschikbaarheidsproblematiek van medische hulpmiddelen zijn echter divers. Deze kunnen variëren van producten die (tijdelijk) niet leverbaar zijn door verstoringen in de (internationale) toeleveringsketens, problemen met de certificering van producten onder de nieuwe medical device regulation (MDR), bedrijfseconomische afwegingen van leveranciers, en het contracteerbeleid van zorgverzekeraars.
Voor de acties die in gang zijn gezet om de beschikbaarheid van medische producten beter te borgen, verwijs ik u graag naar de brieven van mijn voorganger over dit onderwerp3.
Waarom worden hulpmiddelen zo ingekocht dat een verkeerde levering gelijk tot problemen leidt? Zou het niet logischer zijn om te werken met harde voorraden hulpmiddelen bij zorginstellingen?
Het is duidelijk dat partijen met elkaar de zorg zo moeten organiseren dat hulpmiddelen die met spoed nodig zijn, geleverd kunnen worden aan patiënt/gebruiker en zorgprofessional. Hierbij is het belangrijk te beseffen dat de extramurale hulpmiddelenmarkt een grote verscheidenheid aan hulpmiddelen omvat. Het opleggen van een voorraadverplichting voor een groot deel van deze producten is daarom niet doelmatig: het vergt veel opslagcapaciteit van zorginstellingen om aan het aanbod voor patiënten en professionals te voldoen, terwijl bij een groot deel van deze hulpmiddelen zich geen problemen voordoen. Wel geloof ik in het belang van het (regionaal) beschikbaar hebben van voorraden van bepaalde producten, waar in het geval van spoedzorg vaak acuut behoefte aan is.
Zo wordt sinds begin van dit jaar de Palliakit breed geïmplementeerd en door alle zorgverzekeraars vergoed. De Palliakit is een box met hulpmiddelen die preventief kan worden ingezet bij terminale palliatieve patiënten om snel te kunnen handelen als er een plotselinge verslechtering of een acuut probleem optreedt. Dat is een goed voorbeeld van hoe spoedzorg passend georganiseerd kan worden. Ik reken erop dat veldpartijen met elkaar afspraken maken hoe ook andere vormen van hulpmiddelenzorg waar (acute) beschikbaarheidsproblemen optreden passend georganiseerd kunnen worden. Regionale voorraden van bepaalde producten horen wat mij betreft bij de mogelijke oplossingen waar het veld naar kan kijken.
Bent u bereid om leveranciers van hulpmiddelen op deze problemen aan te spreken en samen met hen, zorginstellingen en de zorgprofessionals zelf op zoek te gaan naar oplossingen?
Ja, en dit is het afgelopen jaar ook gedaan. Zoals mijn voorganger u in voorgenoemde brief van 18 december jl. liet weten, heeft de NZa eind vorig jaar in een brief partijen opgeroepen om voor 1 juli 2024 te komen tot een passende organisatie van hulpmiddelenzorg in spoedsituaties. Dit naar aanleiding van ronde tafelbijeenkomsten die de NZa met de veldpartijen heeft georganiseerd. In een reactie op motie Van den Berg c.s. heeft mijn voorganger deze acties onderschreven. Ik deel dit gezien het belang van een passende organisatie van de hulpmiddelenzorg, ook in spoedsituaties. Ook het Ministerie van VWS maant de partijen tot actie.
De KNMG-gedragscode |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom geeft u in uw beantwoording van 13 februari jl. (Kamerstukken II 2023/24, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1018) over de KNMG-gedragscode geen antwoord op de vraag die met een simpel «ja» of «nee» beantwoord zou moeten kunnen worden?
Het antwoord op deze vraag ligt genuanceerd en kan ik daarom niet met een enkel ja of nee beantwoorden. In mijn beantwoording van 13 februari jl. heb ik aangegeven dat regels in de gedragscode leidend zijn voor het professioneel handelen, maar ook dat er omstandigheden kunnen zijn die maken dat het nodig is om van een gedragsregel af te wijken. De KNMG-gedragscode geeft zelf ook aan dat de opgenomen regels niet statisch en absoluut zijn: ze moeten altijd gezien worden in de actuele en concrete context.1
Nogmaals, handelt een arts, die publiekelijk te kennen geeft dat hij of zij van mening is dat klimaat(verandering) geen relatie met gezondheid(sproblemen) heeft, in strijd met de KNMG-gedragscode, ja of nee?
In beginsel moeten artsen zich houden aan de gedragsregels die zij zelf als beroepsgroep heeft opgesteld. Ook aan de kernregel die aangeeft dat artsen zich bewust moeten zijn van de relatie tussen gezondheid, klimaat en milieu. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven is afwijking wel mogelijk, maar deze afwijking zal dan goed onderbouwd moeten worden.
Kunt u deze bovenstaande simpele ja-nee-vraag binnen één week beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Zakelijke vliegreizen binnen de Rijksoverheid |
|
Joost Sneller (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kan de Staatssecretaris inzichtelijk maken hoeveel zakelijke vliegreizen sinds 2018 jaarlijks door ambtenaren van de Rijksoverheid zijn gemaakt en deze uitsplitsen tussen business en economyclass?1
Ik beperk mij in mijn antwoorden tot de situatie bij de sector Rijk. Het Ministerie van Defensie is daardoor niet meegenomen in de beantwoording.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal vliegreizen van de sector Rijk, uitgesplitst tussen economyclass (EC) en businessclass (BC). Vanwege het reisbeleid (zie mijn beantwoording van vraag 6) zijn vluchten in businessclass in principe verre afstandsvluchten (vluchten van zes uur of meer). Percentueel kan de verhouding van vliegkilometers tussen economy- en businessclass daarom anders liggen.
Aantal EC
Aantal BC
EC%
BC%
Jaar 2018
21.918
4.902
82%
18%
Jaar 2019
34.713
5.181
87%
13%
Jaar 2020
11.831
721
94%
6%
Jaar 2021
11.268
1.290
90%
10%
Jaar 2022
23.683
4.144
85%
15%
Jaar 2023
30.512
4.962
86%
14%
Bestaat er een duidelijk kader om de noodzakelijkheid van een zakelijke vliegreis voor overheidsambtenaren te toetsen? Zo nee, is de Staatssecretaris voornemens zo’n toets op te stellen?
Volgens de CAO Rijk is een dienstreis een door de werkgever noodzakelijk geachte reis in verband met het verrichten van werkzaamheden op een andere locatie dan de eigen werklocatie. Dit bepaalt de leidinggevende, maar ministeries kennen hiervoor ook hun eigen kaders. Vanuit het Rijksbrede programma Denk Doe Duurzaam is een checklist beschikbaar.2
De CAO Rijk geeft vervolgens regels over wanneer een buitenlandse dienstreis met de trein moet worden afgelegd en wanneer deze met het vliegtuig mag worden gemaakt. Treinreizen is daarbij het uitgangspunt. Deze regels zijn in 2020 aangescherpt, waardoor niet meer het aantal kilometers, maar het aantal uur leidend is. De dienstreis wordt per trein gemaakt als de reistijd per trein maximaal acht uur is. Is de reistijd meer dan acht uur, maar minder dan anderhalf keer de reistijd per vliegtuig, wordt de reis alsnog met de trein gemaakt. Hierbij geldt als reistijd de tijd die met het reizen is gemoeid, berekend vanaf de werklocatie van de werknemer tot de plek van bestemming. Dit is inclusief het voor- en natransport naar station of vliegveld en inclusief wachttijd (inchecktijd).
Werkgever Rijk en vakbonden hebben in het akkoord over de CAO Rijk 2022–2024 werkgevers en werknemers bij organisatieonderdelen die veel internationaal reizen opgeroepen om actief het gesprek te (blijven) voeren en maatregelen te treffen, zoals het verder inperken van businessclass reizen, zo veel mogelijk rechtstreekse vluchten in te zetten en online overleg in plaats van reizen te overwegen.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat de cao van de Rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft om duurzame arbeidsvoorwaarden te stimuleren?
De sector Rijk heeft zich verbonden aan een duurzame bedrijfsvoering. In relatie tot het reizen leidt dit tot keuzes om reizen te beperken tot het noodzakelijke, het gebruik van het openbaar vervoer te bevorderen en het toepassen van klimaatcompensatie.
De werkgever Rijk is de grootste werkgever van Nederland en heeft in die hoedanigheid een verantwoordelijkheid en een voorbeeldrol, ook in het kader van duurzaamheid. De werkgever Rijk zet daarom ook in op verduurzaming van de arbeidsvoorwaarden. Een recent voorbeeld is de afspraak in het akkoord over de CAO Rijk 2022–2024 dat werknemers een werkgeversbijdrage en IKB-budget kunnen besteden aan verduurzaming van de woning. Naar aanleiding van hetzelfde cao-akkoord is daarnaast 2023 de Pilot duurzame cao gestart. Ook tijdens de nieuwe cao-onderhandelingen zet de werkgever Rijk in op verduurzaming van de arbeidsvoorwaarden.
Binnen de Pilot duurzame cao2 worden vliegreizen niet meegenomen in het duurzame reisgedrag, waarom niet?
Tijdens de onderhandelingen over de CAO Rijk 2022–2024 hebben vakbonden en werkgever Rijk een pilot afgesproken voor verduurzaming van de cao. De bedoeling van deze pilot is om duurzame ideeën uit te proberen, om ze daarna als dat kan rijksbreed door te voeren. Uit de ruim 300 ingestuurde ideeën zijn er veertien geselecteerd, aan de hand van zes vuistregels: originaliteit, uitvoerbaarheid, schaalbaarheid, impact, gedragsverandering en inclusiviteit. Tegelijkertijd bestond de wens ook om een spreiding over de verschillende aspecten van verduurzaming binnen de cao en bedrijfsvoering te creëren. Binnen de Pilot duurzame cao zijn vier andere ideeën die te maken hebben met reizen of mobiliteit uitgewerkt. Zoals in mijn beantwoording op vraag 1 al benoemd, hebben werkgever Rijk en vakbonden in hetzelfde cao-akkoord wel opgeroepen om actief het gesprek te (blijven) voeren en maatregelen te treffen in relatie tot internationaal reizen.
Hoe waardeert de Staatssecretaris het initiatief van andere grote werkgevers om hun werknemers standaard in economy(plus) te laten vliegen, gezien een vlucht in de businessclass 2,6 tot 4,3 keer zoveel CO2-uitstoot oplevert?3
De sector Rijk werkt op vele manieren aan het terugdringen van de CO2-uitstoot. Onderdeel hiervan is dat de sector Rijk het zakelijke verkeer van alle rijksambtenaren wil verduurzamen. De ministeries moeten hiermee zelf aan de slag. Het beperken van vliegen in businessclass en vliegreizen in het algemeen zijn manieren om dat te doen. Werkgevers die daarop inzetten, leveren dan ook een positieve bijdrage.
De CAO Rijk geeft regels over het reizen in economy- dan wel businessclass. Bij een vlucht van minder dan zes uur, wordt de reis in economyclass gemaakt. Het reizen in businessclass is toegestaan als de vlucht zes uur of meer bedraagt, maar dit is geen verplichting. Economyclass is voor uitgezonden werknemers (bij verlof, opleiding in Nederland, overplaatsing en familiebezoek / gezinshereniging) de standaard.
Over arbeidsvoorwaardelijke afspraken uit de CAO Rijk moet ik overeenstemming bereiken met de vakbonden en deze kan ik dus niet eenzijdig aanpassen. De werkgever rijk zet ook tijdens de nieuwe cao-onderhandelingen in op verduurzaming van de arbeidsvoorwaarden.
Overigens geldt dat naast dat reisbeleid duurzaam moet zijn, er ook andere overwegingen spelen. De werkgever moet ervoor zorgen dat de werknemer de reis veilig en verantwoord kan maken, mede met het oog op de gezondheid van de werknemer. Zo moet het reisbeleid de werknemer bijvoorbeeld in staat stellen zijn werkzaamheden zowel na aankomst op de plaats van bestemming als na terugkomst in zijn woonplaats en zo nodig tijdens de heen- en terugreis optimaal te verrichten en fit te zijn en te blijven.
Kan de Staatssecretaris toezeggen om vliegen in economy(plus) voor zakelijke vliegreizen door ambtenaren van de Rijksoverheid de standaard te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘’Wadplaten verdrinken, schelpen leggen het loodje: opwarming bedreigt waddennatuur’’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
In hoeverre komen de resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van klimaatverandering voor de Waddenzee overeen met de onderliggende aannames en kennis op basis waarvan het kabinet het Waddenzeebeleid vormgeeft?1
In december 2020 heeft het Bestuurlijk Overleg Waddengebied de Agenda voor het Waddengebied 2050 vastgesteld. De Agenda is opgesteld en onderschreven door een breed scala aan betrokken partijen in het Waddengebied. In de agenda is nadrukkelijk rekening gehouden met de invloed van klimaatverandering op de ontwikkeling van het Waddengebied.
Het onderzoeksrapport waar het artikel naar verwijst is een Quality Status Review (QSR). Deze QSR geeft de meest recente stand van zaken weer ten aanzien van de kennis over effecten van klimaatverandering op de Waddenzee. Dit rapport is daarmee een inhoudelijke uitwerking van de uitdagingen beschreven in de Agenda voor het Waddengebied 2050. Klimaatontwikkelingen zijn van invloed op verschillende aspecten in de Waddenzee.
Het QSR biedt bovendien een goede basis voor verdere vormgeving van het Waddenzeebeleid, waaronder de verdere ontwikkeling van het Beleidskader Natuur Waddenzee en toekomstig trilateraal beleid.
Bent u van mening dat het gevoerde Waddenzeebeleid ongewijzigd kan worden voortgezet, indien de resultaten van het onderzoek afwijken van de door u gehanteerde onderliggende aannames en kennis?
Menselijk gebruik en ecologie moeten weer in balans komen om de Waddennatuur te kunnen behouden en ontwikkelen. Klimaatverandering is een extra drukfactor op de ecologie van Unesco Werelderfgoed Waddenzee. Daarom werkt de Minister voor Natuur en Stikstof aan het Beleidskader Natuur Waddenzee (BNW) om goed onderbouwde afwegingen te maken gericht op het verlagen van verschillende drukfactoren in de Waddenzee. De bevindingen in het QSR over klimaatverandering onderstrepen de noodzaak om middels het BNW te kijken hoe de balans tussen economie en natuur kan worden hersteld.
Wat is uw reactie op de constatering dat de Waddenzee langzaam verandert in een geheel zoute zee met als gevolg een grote negatieve impact op de aanwezige ecosystemen?2
De Waddenzee wordt gevoed met zoet water, maar de verdeling van zoet water in Nederland kan veranderen met de tijd door klimaatverandering en dat kan gevolgen hebben voor het Waddenzee ecosysteem. Diverse soorten van het ecosysteem Waddenzee zijn gebaat bij een goede mix van zoet en zout water.
Het QSR geeft specifiek aan dat er een recente toename is in de verzilting van de Waddenzee (figuur 7) en een verminderende toevoer van zoet water (figuur 6). Specifiek voor het westelijk deel van de Waddenzee, en dus het Nederlandse deel, geldt dat er nu een periode is van hogere watertemperatuur en lager zoutgehalte (figuur 8). Het is daarom noodzakelijk om in het Waddenzeebeleid uit te gaan van minder zoetwater aanvoer tijdens droge periodes en verder te werken aan maatregelen om daarmee rekening te houden.
Wat is uw reactie op de conclusie dat al vanaf 2030 delen van de wadplaten zullen verdwijnen als gevolg van de zeespiegelstijging?
In het overgrote deel van de Waddenzee vindt momenteel een trendmatige groei plaats van het areaal wadplaten. Of en wanneer wadplaten gaan verdrinken is afhankelijk van het emissie scenario. In het RCP2.6 scenario (= lage uitstoot) is de kans dat de zeespiegelstijging (ver) boven de kritische grens van 4 mm meegroeivermogen uitkomt klein. Wadplaten kunnen in dat scenario mogelijk in een klein deel van de Waddenzee gaan verdrinken.
In het QSR staat aangegeven dat specifiek in de komberging Vlie al vanaf 2030 sprake kan zijn van het verdrinken van wadplaten op de lange termijn indien de zeespiegelstijging zich ontwikkelt volgens klimaatscenario RCP8.5 (= hoge uitstoot). Een versnelling van zeespiegelstijging volgens het RCP8.5 scenario valt op deze korte termijn (2030) niet te verwachten. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft op dit moment een studie lopen naar het sediment leverend vermogen in de komberging Vlie. Daarnaast loopt er een nieuw NWO-onderzoeksprogramma (WadSed) waarmee meer inzicht gaat ontstaan in het sedimentgedrag van de Waddenzee en de reactie van het systeem op klimaatverandering.
Bent u het eens met de constatering dat de hierboven omschreven ontwikkelingen tonen dat de staat waarin het Waddengebied zich bevindt, verslechtert?
De beschreven ontwikkelingen maken wat mij betreft duidelijk dat de druk op het systeem toeneemt.
Staat u nog altijd achter de ambitie die u uitsprak over de Appreciatie van adviezen in meerdere brieven ten behoeve van het commissiedebat Natuur om natuur- en ecosysteemherstel in de Waddenzee te starten (Kamerstuk 33 576, nr. 353)? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u treffen om de trend van verslechtering om te zetten in een trend van herstel? Graag hierbij het verzoek om een uitsplitsing van maatregelen die zullen worden genomen op korte termijn en op langere termijn.
Ja. Het is onze ambitie om te werken aan natuurherstel van de Waddenzee zoals verwoord in bovengenoemde Kamerbrief. De uitvoering van het Beleidskader Natuur Waddenzee (BNW) bevindt zich op dit moment in de analysefase. De Minister voor Natuur en Stikstof verwacht deze in het derde kwartaal van 2024 af te ronden. Als onderdeel van het BNW wordt nu gewerkt aan verschillende bouwstenen. Het BNW is niet het enige instrument dat wordt ingezet om verslechtering van de natuur om te zetten in een trend van herstel.
Op dit moment worden de volgende maatregelen uitgevoerd die natuurherstel bevorderen:
Ecologisch Impulspakket Waddenzee
Het Ecologisch Impulspakket Waddenzee stelt 18 miljoen euro beschikbaar voor de versterking van de ecologie van de Waddenzee. Met de financiering van onder andere Wij & Wadvogels en Waakvogels wordt op de korte termijn ingezet op het versterken van de ecologische condities voor (broed)vogels. Ook wordt ingezet op het herstel van zoet-zoutverbindingen, bijvoorbeeld door additionele financiering voor de vismigratierivier bij de Afsluitdijk.
Tussentijdse maatregelen N2000
Naar aanleiding van de bevindingen in de evaluatie van het Natura 2000-beheerplan (zie antwoord op vraag 8) worden nu tussentijdse maatregelen uitgewerkt die natuurherstel in de Waddenzee moeten gaan versnellen.
Integraal Beheerplan Waddenzee (IBP)
Met de eerste versie van het IBP (Kamerstuk 29 684, nr. 250) zijn vorig jaar de volgende beheertekorten gedekt:
– extra inzet op het verbeteren van de integrale vergunningverlening op het gebied van de Wet Natuurbescherming in de Waddenzee voor het Ministerie van LNV, de provincie Groningen, de provincie Fryslân en de provincie Noord-Holland;
– extra inzet op Toezicht en Handhaving voor het Ministerie van LNV en de provincies Groningen en Fryslân.
Restopgave Natuur Waddenzee
Als onderdeel van het uitvoeringsprogramma voor de Agenda voor het Waddengebied 2050 is in beeld gebracht welke opgaven er liggen op het gebied van natuurherstel in de Waddenzee. Het Ministerie van LNV is voornemens de komende periode budget beschikbaar te stellen om deze opgaven te vullen. Onderzoek, monitoring en pilots m.b.t. de zoetwateraanvoer naar de Waddenzee is daarin opgenomen als prioritair en urgent.
Beleidskader Natuur Waddenzee
Op dit moment worden de volgende bouwstenen ontwikkeld
– Staat van de natuur van de Waddenzee (o.a. op basis van de N2000 evaluatie en QSR’s);
– Ontwikkelen van een ecologisch streefbeeld Waddenzee (als onderdeel van de Programmatische Aanpak Grote Wateren) wat moet leiden tot een duidelijk beeld van een robuust ecologisch systeem in de Waddenzee,
– Ecologisch afwegingskader (bepalen van de belangrijkste drukfactoren en de (cumulatieve) impact van het gebruik),
Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW)
Middels PAGW wordt gewerkt aan verbetering van de natuurlijke dynamiek van het systeem door systeemingrepen en grootschalige inrichtingsmaatregelen. Zie ook vraag 12.
Beheerautoriteit Waddenzee (BAW)
Met de BAW wordt het beheer van natuur, vis en water verbeterd onder andere door betere samenwerking en een meer integraal en gestructureerde benadering van beheeractiviteiten (waaronder fysiek beheer, toezicht en handhaving en vergunningverlening; onderdelen van het Integraal Beheerplan Waddenzee). Op dit moment lopen twee belangrijke trajecten:
– Er wordt een beheerkader opgesteld op basis waarvan het Integraal Beheerplan Waddenzee verder kan worden gevuld;
– Er wordt een evaluatie uitgevoerd op de werking van de Beheerautoriteit Waddenzee.
Natura 2000 Beheerplan Waddenzee
Het N2000-beheerplan gaat over gebruik en beheer, specifiek gericht op het behalen van de instandhoudingsdoelen c.q. de specifiek aangewezen soorten en habitats op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Het huidige beheerplan is verlengd met zes jaar tot 2028. Aan een nieuw beheerplan wordt gewerkt.
Plan-MER Cumulatieve Druk
Op verzoek van Unesco wordt samen met Duitsland en Denemarken gewerkt aan een plan-m.e.r. gericht op cumulatieve druk. Kern van de trilaterale aanpak is dat elk land – conform de bijbehorende EU Directives – een eigen strategische m.e.r. uitvoert voor hun deel van de Waddenzee.
Single Integrated Management Plan
Gezamenlijk beheerplan van Denemarken, Duitsland en Nederland gericht op het terugdringen van effecten van medegebruik op de Waddenzee.
Uitvoeringsprogramma Agenda voor Waddengebied 2050
Op 23 februari 2023 stelde het Bestuurlijk Overleg Waddengebied het Uitvoeringsprogramma Waddengebied 2021–2026 (UP) vast. Dit UP geeft concreet invulling aan de Agenda voor het Waddengebied 2050 en omvat dertig concrete initiatieven. Bij het opstellen van het UP is ook geconstateerd dat er op enkele majeure thema’s meer nodig is dan deze initiatieven. Het betreft transities waarin verschillende dilemma’s (schuurpunten) samenkomen, en waarover het vooralsnog te complex is gebleken om gezamenlijk tot besluitvorming en daarmee stappen vooruit te komen. Afgesproken is de verdere invulling van de transities vorm te geven in een routekaart: een instrument dat duidelijk maakt op welk moment specifieke besluiten noodzakelijk zijn, en welke stappen daartoe gezet moeten worden. Eén van de transities uit het UP is de transitie naar een klimaat adaptief Waddengebied. De verantwoordelijkheid voor deze transitie is met de vaststelling van het UP belegd bij de Waterschappen.
Kunt u een overzicht geven van de nationale en internationale regelgeving en verdragen die van toepassing zijn op de bescherming van het Waddengebied? Kunt u toezeggen zich aan deze wetgeving en afspraken te gaan houden?
Het rapport van de Waddenacademie biedt een uitgebreide beschouwing van uiteenlopende verdragen. Een beleidsreactie vraagt daarom zorgvuldige bestudering en afstemming met andere betrokken overheden. Met de beleidsreactie zal de Minister voor Natuur en Stikstof ook ingaan op de wijze waarop Nederland zich houdt of gaat houden aan internationale regelgeving en verdragen.
In hoeverre wordt voldaan aan de instandhoudingsdoelen en het verslechteringsverbod waar de Waddenzee als Natura 2000-gebied aan moet voldoen?
In januari 2024 is de evaluatie van het Natura 2000-beheerplan Waddenzee gepubliceerd3. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat verwijst naar deze evaluatie voor een uitgebreide stand van zaken van de instandhoudingsdoelen van habitattypen, soorten en vogels. Daaruit blijkt dat de instandhoudingsdoelen nog niet voor alle habitats en soorten worden gehaald.
Op welke wijze werpt dit onderzoek nieuw licht op de aanvraag voor een natuurvergunning voor de boringen onder de Waddenzee vanaf Ternaard?
Er kan alleen toestemming worden verleend voor mijnbouwactiviteiten als wordt voldaan aan vereisten uit de Mijnbouwwet en de Wet natuurbescherming (Wnb). Als op basis van een passende beoordeling geconcludeerd kan worden dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet worden aangetast, kan een Wnb-vergunning worden verleend.
Het Wadden Sea Quality Status Report (QSR) geeft een algemeen overzicht van beschikbare kennis. De focus ligt daarbij op een globaal overzicht van effecten van klimaatverandering. Dit onderzoek is niet gerelateerd aan de mogelijke effecten van gaswinning en levert bovendien ook geen nieuwe kennis op. Via het hand-aan-de-kraan principe is namelijk reeds geborgd dat de laatste wetenschappelijke kennis wordt geborgd in het mijnbouwbeleid voor de Waddenzee.4
In hoeverre wordt bij de beoordeling van de vergunningaanvraag voor gasboringen bij Ternaard meegenomen dat de eerste wadplaten al over een paar jaar zullen «verdrinken» als gevolg van zeespiegelstijging, wat betekent dat ze niet langer droogvallen? Wat betekent deze nieuwe bevinding voor de milieugebruiksruimte?
De Staatssecretaris Mijnbouw heeft advies gevraagd over zeespiegelstijging aan experts van KNMI, TU Delft, NIOZ, Deltares, TNO en Universiteit Utrecht. Alle recente publicaties over zeespiegelstijging worden hierin meegenomen. Het advies is 5 maart 2024 met de Tweede Kamer5 gedeeld.
Acht u het nog steeds denkbaar een dergelijke natuurvergunning af te geven, wetende dat dit onderzoek aantoont dat de Waddenzee permanent verslechtert en gelet op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Waddenzee?
Zie antwoord op vraag 9.
Welke concrete maatregelen heeft u afgelopen jaren genomen om ervoor te zorgen dat de Waddenzee voldoet aan de Kaderrichtlijn Water? Welke maatregelen kunt u nog nemen om ervoor te zorgen dat de Waddenzee voldoet aan de Kaderrichtlijn Water (KRW)?
Met de Kamerbrief van 19 december jl.6 bent u door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat schriftelijk geïnformeerd over de voortgang van de Kaderrichtlijn Water. Met het KRW-impulsprogramma van Rijk en samenwerkingspartners doen we een versterkte inzet op het uitvoeren van de benodigde verbeteracties voor de waterkwaliteit om te voldoen aan de eisen van de KRW. Het impulsprogramma is van toepassing op alle waterlichamen dus ook op de Waddenzee.
De volgende maatregelen hebben sinds 2010 plaatsgevonden om te zorgen dat de Waddenzee voldoet aan de Kaderrichtlijn Water:
Momenteel zijn de volgende maatregelen nog in uitvoering:
Daarnaast zijn er ook nog maatregelen uitgevoerd buiten het KRW-programma om die bijdragen aan de doelstelling zoals het afgraven van een kwelder bij Blija en het herstel van rijshoutendammen door Natuurmonumenten bij de kwelder de Schorren op Texel.
Ook dragen de PAGW maatregelen (Programmatische aanpak Grote wateren) uit de dijkversterking Lauwersmeerdijk – Vierhuizergat hieraan bij, zoals kwelderontwikkeling (35 ha), kunstmatige riffen (5 km) en een binnendijksgetijdengebied (70 ha) in de Marnewaard.
Tenslotte is Rijkswaterstaat bezig met het bezien/herzien van de lozingsvergunningen op rijkswateren, waaronder de Waddenzee. Daarbij wordt bekeken, gelet op de schaarse middelen, wat de juiste prioritering is, onder andere met het oog op de KRW-doelen.
Herkent u het beeld dat bij bestuurlijke beslissingen in het Waddengebied de economische belangen nog altijd boven de ecologische belangen worden gesteld?
Wij herkennen niet het beeld dat bij bestuurlijke beslissingen de economische belangen boven de ecologische belangen worden gesteld. De noodzaak om menselijk gebruik en ecologie weer in balans te brengen om de Waddennatuur te kunnen behouden en ontwikkelen wordt wel herkend. Daarom werkt de Minister voor Natuur en Stikstof aan het Beleidskader Natuur Waddenzee.
Deelt u de mening dat het betekent dat er geen nieuwe vergunningen kunnen worden afgegeven voor schadelijke activiteiten zoals gasboringen gezien het feit dat u schrijft dat u de waarschuwing van het Werelderfgoedcomité van Unesco over het mogelijk verlies van de status van de Waddenzee zeer serieus neemt (Kamerstuk 32 725, nr. 5)? Zo nee, kunt u dan beargumenteren hoe dit soort activiteiten zullen bijdragen aan natuur- en ecosysteemherstel in het Waddengebied conform uw eigen ambities en zoals wordt bepaald door Europese wet- en regelgeving en internationale verdragen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief heeft het niet of met grote vertraging vergunnen van projectvoorstellen mogelijke economische en maatschappelijke gevolgen. Het Waddengebied staat voor een aantal grote uitdagingen, bijvoorbeeld waar het de aanlanding van elektriciteit, duurzame bereikbaarheid en visserij betreft. Het is niet wenselijk om besluitvorming te vertragen door nu vergunningaanvragen niet in behandeling te nemen. Deze projecten worden beoordeeld conform het wettelijke instrumentarium. De Minister voor Natuur en Stikstof wil wel het gesprek aangaan met majeure lopende en nieuwe programma’s om te kijken op welke wijze inzichten vanuit de plan-m.e.r. en Beleidskader Natuur Waddenzee kunnen worden meegenomen. Dit waarborgt meer aandacht voor het thema van cumulatieve druk.
Hoe staat het met de ontwikkeling van het Beleidskader natuur Waddenzee, zoals verzocht door de Tweede Kamer per motie van de leden Tjeerd de Groot/Bevers (Kamerstuk 29 684, nr. 224)?
Het Beleidskader wordt, conform de motie van de leden De Groot/Bevers in samenhang met initiatieven voor natuurherstel, de te ontwikkelen routekaarten en het Integraal Beheerplan voor de Waddenzee ontwikkeld. Het BO Waddengebied van 17 januari jl. heeft ingestemd met het Plan van Aanpak (PvA) van het Beleidskader; het betreft de analysefase. Om de door iedereen gewenste voortgang van het Beleidskader, mede in het licht van de samenhang met het Uitvoeringsprogramma Waddengebied 2050 als geheel, te behouden, wordt al enkele maanden gewerkt aan een verschillende bouwstenen die in het PvA zijn benoemd.
Kunt u toezeggen om een brede inventarisatie te doen naar alle mogelijke maatregelen, inclusief kosten, om de verslechtering van de ecologische kwaliteit in de Waddenzee tegen te gaan en de gevolgen voor de Waddenzee van klimaatverandering te compenseren of herstellen, en de Kamer hier voor het einde van 2024 over te informeren?
In antwoord op vraag 6 is een overzicht gegeven van maatregelen om de trend van verslechtering om te zetten in een trend van herstel. Voor een aantal lange termijn maatregelen komen in een latere fase specifiek uitgewerkte maatregelen, inclusief kosten, in beeld. Wij zien geen meerwaarde om aanvullend een nieuw beleidstraject te starten. Het heeft onze voorkeur om deze capaciteit in te zetten op de uitwerking van het Beleidskader Natuur Waddenzee.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Commissiedebat Wadden op 13 maart 2024?
Ja.
De rellen in Den Haag tussen groepen Eritreers |
|
Bente Becker (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «waarom voor- en tegenstanders van het Eritrese regime met elkaar botsen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat groepen Eritreeërs in Den Haag zoveel geweld hebben gebruikt dat vier agenten gewond raakten, meerdere auto's in brand gestoken werden en een zalencentrum beschadigd raakte?
Wij veroordelen elke vorm van geweld, temeer wanneer dit zich richt tegen onze hulpverleners. Politie en andere hulpverleners staan voor onze veiligheid. Zij moeten te allen tijde hun werk veilig kunnen doen. Tijdens de rellen in Den Haag was er sprake van excessief geweld. De feiten worden momenteel onderzocht door het Openbaar Ministerie. Voor snelle en strenge opsporing en vervolging na geweld tegen werknemers met een publieke taak bestaan de Eenduidige Landelijke Afspraken. Gezien de ernst van deze delicten is bij geweldplegers tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder hulpdiensten, bijvoorbeeld een strafeis van +200 procent van toepassing.
Welke actie is door de driehoek ondernomen om het geweld in Den Haag te stoppen, en welke stappen zet Justitie om de daders op te sporen en te bestraffen?
Er wordt een risico-inschatting gemaakt op basis van beschikbare informatie. Al eerder werden Eritrese bijeenkomsten in Nederland verstoord, ook hier gingen online oproepen aan vooraf. In de voorbereiding naar de bijeenkomst in Den Haag zijn de nodige maatregelen genomen. Er is extra politie, waaronder de Mobiele Eenheid (ME), ingezet gekomen om te voorkomen dat de veiligheid van personen in gevaar zou komen. Daarnaast was al een verdachte aangehouden wegens de verdenking van opruiing tot openlijke geweldpleging. Meer aanhoudingen werden op dat moment ook niet uitgesloten. Op basis van de aanwezige informatie en het verloop van eerdere bijeenkomsten van deze groep, werd rekening gehouden met een aanloop van enkele tientallen «tegenstanders» die een ongehinderd verloop van de bijeenkomst zouden proberen te voorkomen. Niemand had echter voorzien dat er dit keer zoveel relschoppers zouden opdagen en dat het geweld in zoveel hevigheid zou losbarsten.
Kort na de eerste ongeregeldheden is besloten tot de instelling van een Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden, een bevelstructuur speciaal voor een (terroristische) crisis, (dreigende) rampen en calamiteiten. Vervolgens is de driehoek steeds geïnformeerd over de ontwikkelingen in het situationele beeld. Op basis van dat beeld heeft de driehoek overleg gevoerd. De burgemeester heeft op advies toestemming gegeven tot de inzet van traangas om de relschoppers uiteen te drijven, alsmede om bijstand van de ME uit andere eenheden. Ook heeft de burgemeester een noodbevel afgegeven voor de directe omgeving van het zalencentrum. Tot slot heeft de burgemeester met het oog op de veiligheid van de aanwezigen besloten het zalencentrum te ontruimen en de aanwezigen van de Eritrese bijeenkomst over te brengen naar een opvanglocatie. Het optreden van de politie is in de eerste plaats gericht geweest op het beëindigen van het geweld en het beschermen van de aanwezigen in het zalencentrum. De hoofdofficier van justitie heeft in de driehoek het belang benadrukt van het aanhouden van geweldplegers.
Het onderzoek naar de rellen is nog in volle gang. Inmiddels zijn in totaal 16 verdachten aangehouden wegens opruiing tot openlijke geweldpleging dan wel het plegen van openlijke geweldpleging. Meer aanhoudingen worden nog altijd niet uitgesloten. OM en politie hebben getuigen opgeroepen om beelden van de betreffende avond te delen met de politie om zo tot identificatie van andere verdachten te komen. Nu het nog een lopend onderzoek betreft kunnen geen nadere inhoudelijke mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat dit geweld stevig bestraft moet worden en niet slechts met een taakstraf? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het gevraagde taakstrafverbod voor personen die hulpverleners belagen?
Over de beoordeling van de zaken kunnen geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan, nu het onderzoek nog loopt. Op dit moment wordt het wetsvoorstel voor het taakstrafverbod ambtelijk voorbereid, waarbij ook wordt gekeken naar de precieze afbakening van het wetsvoorstel.
Welke gevolgen hebben dergelijke daden in algemene zin in het geval van een asielverzoek, een tijdelijke verblijfsvergunning, in het geval van een permanente verblijfsvergunning en in het geval van het nog niet in bezit zijn van het Nederlanderschap?
Overlastgevend en crimineel gedrag is absoluut onaanvaardbaar. Met landelijke en lokale maatregelen bundelen het Rijk en gemeenten hun krachten om overlast en criminaliteit effectief aan te pakken. Als er sprake is van een veroordeling wegens strafbare feiten kan een verblijfsvergunning worden geweigerd of ingetrokken. In het geval van intrekking van een verblijfsvergunning regulier is de glijdende schaal van toepassing (des te langer het verblijf, des te hoger de opgelegde straf moet zijn om verblijf te kunnen intrekken). Als het gaat om mensen die asielrechtelijke bescherming nodig hebben, gelden bovendien de normen die zijn neergelegd in Europese Kwalificatierichtlijn, die weer een uitwerking zijn van internationale verdragen en jurisprudentie. Ten aanzien van deze personen geldt immers, dat is vastgesteld dat zij bescherming van de Nederlandse overheid nodig hebben. Bij terugkeer naar het eigen land zouden zij ernstige problemen kunnen ondervinden. Daarom is in de Europese regelgeving opgenomen wanneer een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken.
Als betrokkene moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, kan de vergunning alleen worden geweigerd of ingetrokken als er sprake is van een «bijzonder ernstig misdrijf». Hiervan is in beginsel sprake als de rechter een onherroepelijke gevangenisstraf van ten minste 10 maanden heeft opgelegd. Daarnaast moet er ook sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap. Als de vreemdeling geen verdragsvluchteling is maar wel in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van tenminste zes maanden gevangenisstraf. Een van de veroordelingen moet daarnaast betrekking hebben op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Ook is de aard van de misdrijven/gepleegde strafbare feiten van belang. In beide gevallen moet ook het Unierechtelijk openbare- orde criterium worden getoetst. Daarnaast moeten beide gevallen evenredig zijn aan de bedreiging die de betrokken derdelander vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Deelt u de mening dat dit soort ernstige geweldplegingen gevolgen moeten hebben voor het kunnen krijgen van een permanente verblijfsvergunning dan wel het Nederlanderschap, en welke mogelijkheden heeft u om de glijdende schaal die hier op van toepassing is verder aan te scherpen?
Uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die (ernstige) misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Tegelijkertijd zijn de weigering en de intrekking van de verblijfsvergunning gebonden aan de regels waaraan in het antwoord op vraag 5 wordt gerefereerd. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt naar voren dat het Nederlandse beleid reeds scherp gesteld is.
Wat is uw beeld van de mate van ongewenste beïnvloeding vanuit het Eritrese regime, een van de meest onvrije in de wereld, in Nederland? Hoe houdt u hier momenteel toezicht op?
Zoals ook aangegeven in een brief aan uw Kamer in 2016 is het beeld van sociale druk binnen de Eritrese gemeenschap niet volledig eenduidig. Mogelijk vindt dit wisselende beeld zijn oorsprong voor een deel in een generatieverschil tussen personen die voor, dan wel na de onafhankelijkheid het land hebben verlaten. Het is niet vast te stellen of de druk die sommige Eritreeërs ervaren een direct gevolg is van invloed die de Eritrese overheid zou uitoefenen in Nederland op personen van Eritrese afkomst. Ook de heffing van de 2% diasporabelasting door de Eritrese ambassade is een voorbeeld van het uitoefenen van invloed.
Sinds 2018 hanteert het kabinet een nationale aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging (OBI), waarover uw Kamer meermaals is geïnformeerd. Deze aanpak bestaat uit drie sporen, te weten het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijk/strafrechtelijke spoor. Deze integrale OBI-aanpak wordt voortdurend bezien op effectiviteit en actualiteit. Hiertoe is in 2018 de zogenoemde OBI-tafel opgericht, onder coördinatie van de NCTV. Dit is een periodiek, interdepartementaal overleg waarbij de Ministeries van BZ, BZK, Defensie, JenV en SZW zijn aangesloten, alsmede de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Indien er signalen zijn die aanleiding geven tot het bespreken van ongewenste beïnvloeding vanuit de Eritrese overheid, kan dat in dit verband worden gedaan.
Kunt u een inschatting geven van het aantal Eritreeërs met een verblijfsvergunning dat aanhanger is van het Eritrese regime? Hoe houdt u toezicht op beïnvloeding en bedreiging van inwoners in Nederland via deze personen door het Eritrese regime?
In de systemen van de IND wordt niet geregistreerd of een Eritreeër aanhanger is van het regime. In de praktijk zijn er echter geen recente gevallen bekend waarin Eritrese asielzoekers zich kenbaar maken als regeringsgezind of waarbij de IND aanwijzingen heeft dat zij regeringsgezind zouden zijn. Mede hierdoor kan de IND geen inschatting geven over het aantal Eritreeërs met een verblijfsvergunning dat aanhanger is van het Eritrese regime. Het is bovendien waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs niet afkomstig zijn uit de huidige asielinstroom, zoals ik in antwoord op vraag 9 nader toelicht.
Zoals in het antwoord op vraag 7 is gemeld kunnen dergelijke signalen in OBI-verband worden besproken en, indien nodig, van een passende respons worden voorzien. Indien sprake is van bedreiging kan te allen tijde aangifte worden gedaan bij de politie.
Hoe is het mogelijk dat iemand die aanhanger is van het Eritrese regime in Nederland een vluchtelingenstatus krijgt? Is de veronderstelling juist dat aanhangers van het regime aldaar ter plekke geen vervolging hoeven te vrezen en om ongegronde redenen hier asiel kunnen hebben aangevraagd?
Wanneer tijdens de asielprocedure duidelijk wordt dat de betrokkene een loyale aanhanger van de Eritrese autoriteiten is, wordt dit element meegewogen bij de individuele beoordeling van de asielaanvraag. Dit kan betekenen dat de aanvraag wordt afgewezen. Uit de meest recente ambtsberichten van de afgelopen jaren aangaande Eritrea blijkt immers, dat voor aanhangers van het regime bij terugkeer niet dezelfde risico’s gelden als voor andere Eritreeërs. Vrijwel alle Eritreeërs die recent gevlucht zijn uit het land, voeren echter aan dat zij vluchtten vanwege het zeer repressieve regime en de onbeperkte duur van de dienstplicht. Deze personen zijn vrijwel allemaal op illegale wijze vertrokken en lopen een reëel risico om bij terugkeer aan marteling te worden onderworpen.
Het is waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs in Nederland niet afkomstig zijn uit de recente en huidige asielinstroom. Een eerste golf Eritreeërs ontvluchtte het land al tussen 1980–1998, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tussen Eritrea en Ethiopië. Deze groep was grotendeels voorstander van de onafhankelijkheid van Eritrea en lid van de partij die evolueerde tot de huidige regeringspartij. Deze personen zullen reeds vele jaren in Nederland verblijven en in de praktijk daarom veelal een vergunning voor onbepaalde tijd hebben of inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezitten. Daarnaast zullen niet alle Eritreeërs in eerste instantie verblijfsrecht in Nederland hebben gekregen op basis van asiel, maar kunnen zij dit ook op reguliere gronden hebben verkregen.
Van de huidige asielstroom kan in algemene zin worden gesteld dat deze juist gevormd wordt door personen op de vlucht voor het huidige regime.
Hoe houdt u toezicht op dit soort signalen die een contra-indicatie zijn voor het recht op verblijf om vervolgens een verblijfsvergunning in te trekken? Dus als blijkt dat een Eritreeër ongegrond asiel heeft gekregen. Hoe vaak is dat afgelopen vijf jaar gebeurd?
De IND is tijdens de hele asielprocedure alert op signalen die aan verlening van de asielvergunning in de weg staan. Iedere asielaanvraag wordt nauwkeurig en zorgvuldig beoordeeld op individuele gronden. Wanneer er na verlening van de verblijfsvergunning signalen binnenkomen waaruit blijkt dat iemand niet langer de bescherming van Nederland nodig heeft tegen de situatie of individuele omstandigheden in het land van herkomst, kan de IND, afhankelijk van de individuele omstandigheden, toetsen of de vreemdeling in het bezit kan blijven van een verblijfsvergunning asiel dan wel of de verblijfsvergunning asiel ingetrokken moet worden. Voor wat betreft strafrechtelijke veroordelingen in Nederland, ontvangt de IND de vonnissen van vreemdelingen met een verblijfsvergunning, zodat beoordeeld kan worden of op grond van openbare orde het verblijfsrecht moet worden ingetrokken.
In 2019 werden circa 30 asielvergunningen van personen met de Eritrese nationaliteit ingetrokken. In 2020 waren er circa 20 intrekkingen, circa 20 in 2021, circa 30 in 2022 en circa 10 intrekkingen in 2023.
Kan Eritreeërs die jarenlang in Ethiopië, Soedan of een ander land in de regio hebben verbleven vaker een veilig alternatief worden tegengeworpen en op welke wijze?
Ingevolge artikel 38 van de EU-Procedurerichtlijn is voor de toepassing van het begrip «veilig derde land» vereist dat de bevoegde asielautoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een persoon die in Nederland om internationale bescherming verzoekt in het betrokken derde land overeenkomstig een aantal in het eerste lid opgesomde beginselen zal worden behandeld. In dit kader is allereerst van belang dat men in het derde land niet wordt geconfronteerd met vervolging of ernstige schade, dat het derde land het beginsel van non-refoulement naleeft en dat voor de vreemdeling de mogelijkheid bestaat om in het derde land om verlening van de vluchtelingenstatus te verzoeken en, als tot erkenning als vluchteling wordt overgegaan, om bescherming te krijgen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag. Soedan en Ethiopië worden op dit moment niet aangemerkt als veilig derde land.
Als wel kan worden vastgesteld dat het land waar lange tijd is verbleven over het algemeen als veilig aangemerkt kan worden, wordt bepaald of de band van de vreemdeling met dat land zodanig is dat het voor hem redelijk is daarnaartoe te gaan en dat het aannemelijk is dat die vreemdeling in beginsel wordt toegelaten tot dat land. Het is daarbij aan de IND, die tegenwerpt dat een vreemdeling uit een veilig derde land komt, om dat aannemelijk te maken. Indien een vreemdeling jarenlang in een derde land heeft verbleven kan in de regel sneller tegengeworpen worden dat dit een veilig derde land betreft. De vreemdeling heeft dan sterke banden met het land opgebouwd. Wel moet in elk individueel geval voldaan worden aan de bovenstaande voorwaarden.
Herinnert u zich nog een toezegging van het kabinet uit 2016 dat meer toezicht gehouden zou worden op Eritreeërs die op vakantie gaan in eigen land (en daar dus veilig zijn), om vervolgens de verblijfsvergunning in te kunnen trekken? Hoe is gevolg gegeven aan deze toezegging en hoe vaak is daadwerkelijk tot intrekking overgegaan?
De asielvergunning is bedoeld om mensen te beschermen tegen een reëel gevaar in dat herkomstland. De IND werkt daarom samen met de KMar en andere ketenpartners om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning naar hun herkomstland zijn gereisd. Als wordt geconstateerd dat personen met een asielvergunning hun herkomstland hebben bezocht, wordt onderzocht of de asielvergunning kan worden ingetrokken. Intrekken kan als de grond voor verlening is komen te vervallen en gebleken is dat bescherming niet langer nodig is. Personen die al een Nederlands paspoort hebben of een asielvergunning van onbepaalde tijd, kunnen in beginsel zonder verblijfsrechtelijke gevolgen reizen naar hun herkomstland.
In 2016 vroeg uw Kamer aandacht voor signalen van Eritreeërs die op veilige wijze tussen Eritrea en Nederland hadden gereisd. Daarop werden, aanvullend op de reguliere controles, tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord waren. Bij deze controles werden geen terugreizende Eritreeërs aangetroffen. Dit leidde derhalve niet tot intrekkingen.
Hoe staat het met het toezicht op de Eritrese diasporabelasting en hoe vaak is door de Nederlandse overheid ingegrepen als geconstateerd is dat deze onder dwang in Nederland is geïnd?
Indien ons signalen bereiken wordt niet geschroomd stevig in te grijpen. Zo is in 2017 de Tijdelijk Zaakgelastigde van het ambassadekantoor in Den Haag persona non grata verklaard. In 2020 is daarnaast een lokale medewerker van het ambassadekantoor weggestuurd omdat hij zich voordeed als consul en geld ophaalde. Uw Kamer is destijds over deze zaken geïnformeerd.
Hoe vaak is door Eritrese politici geprobeerd hier campagne te voeren sinds er dankzij de VVD een verbod is gekomen op campagne voeren voor verkiezingen van buiten de EU? Hoe vaak heeft u hierop gehandhaafd?
Sinds het kabinet positie heeft genomen tegen het voeren van campagne door niet-Nederlandse burgers in het kader van verkiezingen in landen buiten de EU, heeft Buitenlandse Zaken geen melding ontvangen van Eritrese politici die campagne wilden voeren in NL.
Wat doen gemeenten, zoals de gemeente Den Haag, om zicht te houden op en contact te houden met de Eritrese gemeenschap?
Ik heb geen zicht op hoe individuele gemeenten contacten onderhouden met de Eritrese gemeenschap; dat is aan de gemeenten zelf om daar vorm aan te geven. Voor een specifiek antwoord naar de contacten van gemeente Den Haag met betrekking tot de Eritrese gemeenschap, verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording van de feitelijke vragen n.a.v. de ongeregeldheden van 17 februari jl. door de burgemeester van Den Haag.2
Kunt u met de Kamer delen wat voor informatie u heeft over de Eritrese organisatie Brigade Nhamedu die mogelijk betrokken zou zijn geweest bij de rellen gisteren in Den Haag?
Zoals eerder door het Openbaar Ministerie in persberichten kenbaar is gemaakt zijn er meerdere verdachten aangehouden naar aanleiding van betrokkenheid bij de rellen. Het onderzoek richt zich daarbij op iedereen die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de rellen in Den Haag, inclusief voor het opruien daartoe, de opdrachtgevers en de geweldplegers. Nadere inhoudelijke informatie kan in het belang van het onderzoek niet worden gedeeld.
Er wordt door de politie altijd per casus gekeken naar de beschikbare informatie om een informatiebeeld te vormen. Er worden gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over informatiebeelden van de politie.
Herkent u de betrokkenheid van deze organisatie bij de rellen?
Het Openbaar Ministerie heeft een Team Grootschalige Opsporing ingesteld om daders van de wanordelijkheden te vervolgen. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Wat is dit voor organisatie, met hoeveel leden, en welke rechtsvorm en welke financieringsstuctuur heeft zij?
Er worden gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over informatiebeelden van de politie en het actuele kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Is er contact vanuit de overheid met deze organisatie en zo ja, op welke wijze?
Voor zover bekend is er vanuit de Rijksoverheid geen contact deze organisatie.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de activiteiten van deze organisatie en hoe deze zich verhouden tot artikel 22 van het Burgerlijk Wetboek?
Het lopende strafrechtelijke onderzoek richt zich op iedereen die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de rellen in Den Haag, inclusief voor het opruien daartoe, de opdrachtgevers en de geweldplegers. Nadere inhoudelijke informatie kan in het belang van het onderzoek niet worden gedeeld. Ervan uitgaande dat artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt bedoeld, kan ik slechts zeggen dat dit artikel voorschrijft dat het Openbaar Ministerie de rechtbank kan verzoeken een rechtspersoon verboden te verklaren of te ontbinden indien de werkzaamheid van deze rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
Bent u bereid de Eritrese ambassadeur aan te spreken op de rellen in Den Haag en op de rol van Eritrea in ongewenste buitenlandse beïnvloeding hier?
Het is tot op heden niet aangetoond dat er bij de rellen sprake was van aansturing door of vanuit het Eritrese regime. Op 22 februari jl vond op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een gesprek plaats met de Eritrese Ambassadeur. Daarbij is de Ambassadeur in heldere taal verzocht om de gewelddadigheden af te keuren en zich persoonlijk in te zetten voor de-escalatie van de spanningen binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. De Ambassadeur werd er in het gesprek ook op gewezen dat de Nederlandse overheid is gekant tegen ongewenste buitenlandse inmenging en daar – ook in diplomatiek verband – tegen op zal treden.
Hoe staat het met het meldpunt waar de VVD fractie om heeft gevraagd, waar leden van een diaspora die zich geïntimideerd en bedreigd voelen kunnen melden?
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Becker die oproept tot het inrichten van een meldpunt voor slachtoffers van ongewenste buitenlandse beïnvloeding. U wordt later dit jaar geïnformeerd over de voortgang van de geïntensiveerde aanpak van OBI, daar zal deze motie onderdeel van uitmaken.
Bent u bereid deze vragen één voor één te beantwoorden ruim voor het commissiedebat Inburgering en integratie?
De antwoorden zijn zo snel als mogelijk met uw Kamer gedeeld.
De illegale spieringvisserij in de Waddenzee. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vissers halen meer dan 20 ton aan «verboden» vis uit Waddenzee»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat er in januari van dit jaar al meer dan 23 ton spiering uit de Waddenzee is gevist zonder dat daar een natuurvergunning voor is afgegeven?
Het vissen op spiering met het sleepnet in dit Natura 2000-gebied is zonder vergunning niet toegestaan. Het is volstrekt onacceptabel dat een aantal vissers toch, ondanks de kenbaarheid van dit verbod, deze visserij zeer bewust lijken te ondernemen. Mijn toezichthouders hebben deze visserij waargenomen en gerapporteerd. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft drie vissers hierop formeel gewaarschuwd. Bij verdere overtredingen zullen uiteraard vervolgstappen ondernomen worden.
Welk gevolg is er gegeven aan de uitspraak die op 6 december 2023 werd gedaan door Rechtbank Midden-Nederland, waarin de natuurvergunningen voor spieringvisserij op acht locaties in de Waddenzee als niet voldoende onderbouwd werden verklaard? Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat op deze grote schaal illegaal gevist wordt zonder dat hierop wordt gehandhaafd?2
De Minister voor Natuur en Stikstof heeft geconstateerd dat de visserijbedrijven wiens eerdere natuurvergunning voor de spieringvisserij zijn vernietigd door de rechtbank, deze uitspraak respecteren. In zoverre geven zij dus gevolg aan de uitspraak. De vergunningplicht geldt uiteraard algemeen, ook voor vissers en visserijbedrijven die niet eerder om een natuurvergunning hebben verzocht.
Mij zijn drie concrete gevallen van ogenschijnlijk doelbewuste visserij op spiering, zonder geldige natuurvergunning, bekend. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven zijn hierop inmiddels passende actie gezet. De Minister voor Natuur en Stikstof zal die actie continueren bij voortgaande visserij.
Bent u bekend met het feit dat garnalenvissers hun netten hebben aangepast om op spiering te kunnen vissen?
Vanuit twee kaders bestaan specifieke verplicht aan te houden maaswijdtes voor de uitvoering van de garnalenvisserij. Vanuit de garnalenvergunning die is uitgeven op basis van de Visserijwet is een maaswijdte van minimaal 16 mm verplicht. Deze verplichting geldt dus altijd voor de garnalenvisserij. In de gedoogbeschikking voor het vissen op garnalen met het sleepnet alsmede met het bordennet op specifieke locaties in diverse Natura 2000-gebieden zonder vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (inmiddels opgegaan in de Omgevingswet) is een maaswijdte van minimaal 20 mm in het gehele net en 22 mm in de kuil van de netten (de laatste 150 rijen van de mazen) verplicht. Dit laatste geldt dus alleen voor de garnalenvissers die onder de gedoogbeschikking in de Waddenzee vissen. Niet elk van de bewuste vissers heeft zich aan de vanuit deze gedoogbeschikking verplichte minimummaaswijdte gehouden, afgaande op de door henzelf ingevoerde data in het verplichte logboek. Mede daarom zullen de toezichthouders de komende periode hier fysiek gericht toezicht op houden.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de Vogelbescherming dat de garnalenvissers een bepaalde vistechniek gebruiken, waardoor er geen sprake is van bijvangst maar van bewuste vangst van spiering?
Aan garnalenvissers is vanuit de Visserijwet een vergunning verleend voor het gebruik van enig vistuig geschikt voor het vangen van garnalen, zonder specificatie van soorten die daarmee wel of niet, en in welke hoeveelheden, mogen worden bijgevangen. Dit bemoeilijkt een eventueel oordeel of er sprake is van bijvangst dan wel een bewuste vangst van spiering. Het specifieker vaststellen van de vergunning wordt meegewogen voor het lange termijnperspectief. Om bijvangst in de garnalenvisserij te beperken, is de zeeflap een verplicht onderdeel van het garnalenvistuig. De betreffende garnalenvissers maakten hier gebruik van.
Los van de specifieke vistechniek die men mogelijk hanteert, vinden zowel ik als de Minister voor Natuur en Stikstof vooral de gekozen locaties voor het vissen op garnalen zeer opmerkelijk. De spuikommen bij Den Oever en Kornwerderzand zijn geenszins een reguliere locatie om op garnalen te vissen in de Waddenzee. De spuikommen zijn immers circa 25 meter diep. Garnalenvisserij vindt doorgaans op ondiepere locaties plaats waar met klossen aan het sleepnet de garnalen die zich in de zeebodem bevinden opgeschrikt worden. In combinatie met de aangelande hoeveelheden aan vangsten en de verhouding daarin tussen spiering en garnaal is in de optiek van de Minister voor Natuur en Stikstof een natuurvergunning voor spieringvisserij een vereiste.
Kunt u toezeggen onderzoek te doen naar de gehanteerde vistechnieken op de Waddenzee en maatregelen om de bijvangst van spiering zoveel mogelijk te beperken?
De betrokken toezichthouders zijn in hun waarnemingen alert op de specifieke vispatronen, exacte vislocaties, gehanteerde netconfiguraties en algehele uitvoering van deze visserijen die de betreffende vissers hanteren. Die analyses worden vastgelegd en zijn mede basis voor de dossiervorming richting vervolgstappen in optreden hiertegen.
Wat vindt u van het feit dat het Kornwerderzand één van de plekken is waar intensief wordt gevist, terwijl dit een gebied een voorgenomen visserijvrije zone is? Geldt dit ook nog voor andere gebieden?
Bij de spuisluizen van Kornwerderzand is nog geen visserijvrije zone van toepassing. De besluitvorming hierover is nog in voorbereiding. Over de stappen die hierin zijn genomen heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 45). In de beantwoording op vraag 8 ga ik hier nader op in. Hoewel er dus nog geen visserijvrije zones zijn ingesteld, is de spieringvisserij in het Natura 2000-gebied Waddenzee, en dus ook op deze locaties, niet toegestaan.
Welk gevolg is er gegeven aan de beleidsvoornemens om visserij nabij vismigratievoorzieningen waaronder stuwcomplexen in de Afsluitdijk aan te pakken, zoals staat vermeld in de brief gestuurd op 3 juli 2020 naar aanleiding van de motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 29 664, nr. 197) uit 2019?3
Uw Kamer is geïnformeerd over het beleidsvoornemen voor het instellen van een generieke visserijvrije zone van 250 meter bij alle vismigratievoorzieningen, bij de sluizen van de Afsluitdijk aan de zeezijde een zone van 1.000 meter en bij het Haringvlietsluis aan de zeezijde een zone van 1.500 meter (Kamerstuk 29 664, nr. 204).
Op 8 december 2020 heeft de Kamer de motie Lodders (Kamerstuk 33 450, nr. 82) aangenomen die verzoekt dat er wordt afgezien van het instellen van generieke visserijvrije zones en dat in plaats daarvan tot visserijvrije zones op maat wordt gekomen om de impact op de sportvisserij te verminderen. Per brief van 20 april 2021 is door mijn ambtsvoorganger aangegeven op welke wijze invulling zou worden gegeven aan de motie (Kamerstuk 29 675, nr. 200).
Naar aanleiding hiervan is in het commissiedebat zee- en kustvisserij op 30 juni 2021 over het onderwerp gesproken (Kamerstuk 29 675, nr. 207). Hierbij is toegezegd om met Sportvisserij Nederland in overleg te gaan om te kijken of voor bepaalde categorieën wateren kleinere visserijvrije zones ingesteld kunnen worden. De Kamer is hierover per brief van 9 juni 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 29 664, nr. 207). Als gevolg hiervan is dus opnieuw bekeken welke omvang de visserijvrije zones op welke locaties zouden moeten krijgen en conform de motie Lodders is aan Sportvisserij Nederland en de waterbeheerders verzocht hier een gezamenlijk gedragen advies over uit te brengen. Dit advies is recent afgerond en zal worden betrokken in de definitieve besluitvorming over de instelling van visserijvrije zones. De Kamer is hierover laatstelijk per brief van 1 maart 2023 geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 45).
Kunt u verklaren waarom de visserijvrijezones niet in de loop van 2021 zijn ingevoerd, zoals in de brief van 3 juli 2020 was aangekondigd?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 8.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het invoeren van de visserijvrije zones die in 2024 plaats zal vinden volgens de brief gestuurd door de Minister op 1 maart 2023?4
Ik heb in de beantwoording op vraag 8 toegelicht welke processtappen reeds zijn doorlopen. Het maatwerkadvies van Sportvisserij Nederland en de waterbeheerders wordt nu beoordeeld om te bepalen in welke mate dit advies kan worden overgenomen om tot een afbakening van de visserijvrije zones te komen die de trekvissen voldoende beschermen. Op korte termijn zal ik de resultaten van het traject met Sportvisserij Nederland delen met de Tweede Kamer en bekendmaken hoe ik vervolg zal geven aan het instellen van visserijvrije zones.
De uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, nr. AMS 23/2601, van 5 februari 2024 |
|
Jimmy Dijk , Inge van Dijk (CDA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u het zich dat veel partijen in de Kamer, waaronder het CDA en de SP, op meerdere momenten zeer kritisch zijn geweest op het vereiste van een notariële akte bij een informele schulden die toeslagouders in het verleden zijn aangegaan om onterechte terugvorderingen van kinderopvangtoeslag te betalen?
Ja.
Herinnert u zich ook uw consequente reactie dat niet van dit vereist kon worden afgeweken vanuit de uitvoering, omdat anders niet de hoofdsom van eventuele achterstanden te scheiden was?
De Tweede Kamer is bij brief van 22 juni 2021 geïnformeerd over de eerste contouren en de uitgangspunten van de schuldregeling voor gedupeerde ouders die uitvoerbaar was voor Sociale Banken Nederland.1 De hoofdlijn van deze regeling richt zich op het overnemen van openstaande betalingsachterstanden van private schulden die opeisbaar waren in de periode 31 december 2005 tot en met 1 juni 2021. Er is eerder voor gekozen om enkel opeisbare achterstanden over te nemen die een belemmering zouden vormen voor de ontvangen compensatie van € 30.000. Zonder een dergelijke regeling zou dat namelijk betekenen dat de ouder de ontvangen financiële compensatie direct kwijt zou zijn aan het afbetalen van private schulden. Wat onwenselijk zou zijn. Met deze regeling, die nadien verankerd is in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), is beoogd om de opeisbare achterstanden ontstaan in de toeslagenaffaireperiode over te nemen en niet om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen2.
Het dilemma met betrekking tot het kunnen bewijzen van een opeisbare achterstand bij informele schulden is veelvuldig met de Tweede Kamer besproken. Het komt neer op de vraag op welke wijze opeisbare achterstanden voor informele schulden op een eenduidige en objectieve wijze kunnen worden vastgesteld, welke wijze tevens uitvoerbaar moet zijn. Daarbij speelde ook het dilemma in hoeverre het realistisch zou zijn dat een informele schuldeiser de betalingsachterstanden vóór 1 juni 2021 opeisbaar had gesteld. Met beide dillema’s als vertrekpunt, is in de wetsbehandeling van de Wht aan SBN verzocht een uitvoeringstoets te verrichten naar een andere manier dan via een notariële akte of gerechtelijk vonnis bewijs te leveren voor de opeisbare achterstanden van informele schulden. De belangrijkste conclusie van SBN was dat een alternatieve bewijslast voor informele schulden niet uitvoerbaar is. Het is niet uitvoerbaar om op een eenduidige en consequente manier vast te stellen wat de hoogte van de opeisbare achterstanden van de informele schuld zou zijn. Vervolgens is naar aanleiding van de Eerste Kamer motie Van Apeldoorn (SP) c.s. over het bewijs van de aangegane informele schulden SBN nogmaals verzocht een aanvullende analyse op te leveren over mogelijke alternatieve bewijslasten voor informele schulden3. De nadere analyse leidde eveneens tot de conclusie dat het niet uitvoerbaar is om op een andere manier eenduidig en objectief de bewijscontrole in te richten met daarbij een objectieve wijze van controle op de opeisbare achterstanden van de informele schuld.
Wat vindt u van het oordeel van de Rechtbank Amsterdam, te vinden in haar uitspraak van 5 februari 2024, dat bij een informele schuld van een toeslagouder sprake is van bijzondere omstandigheden die zodanig in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen, dat in dat geval moet worden afgeweken van het wettelijke vereiste van een notariële akte?1
De rechtbank Amsterdam heeft haar oordeel gebaseerd op de wijze van vastlegging van de informele schuld en is daarom afgeweken van de wettelijke vereiste notariële akte. Ik snap de keuze van de rechter om de alternatieve bewijslast voor de informele schuld te accepteren, gezien de unieke vastlegging van de informele schuld in deze zaak. De wet biedt de ruimte om bijzondere omstandigheden van gedupeerde ouders te laten meewegen. Overigens is in 15 gerechtelijke uitspraken door verschillende rechters eerder wel geconcludeerd dat de formele eis van een notariële akte of een gerechtelijk vonnis gesteld kon worden. In deze uitspraken is meermalen bevestigd dat de wetgever, mede gezien de uitgangspunten van de Wht en de uitvoerbaarheid, weloverwogen de formele eis van een notariële akte of gerechtelijk vonnis heeft gesteld.
De opeisbare achterstand in deze zaak is enkel gebaseerd op een mondelinge verklaring van de schuldeiser tijdens de rechtszaak in plaats van objectieve informatie. Daarmee wijkt, zoals de rechtbank zelf ook constateert, deze uitspraak af van de wijze waarop de opeisbare achterstanden op grond van de Wht en door andere rechters worden vastgesteld. Er moet namelijk blijken op welke wijze de informele schuldeiser de achterstanden vóór 1 juni 2021 opeisbaar heeft gesteld. Met dit deel van het vonnis kan ik me niet volledig verenigen, omdat de opeisbare achterstanden van de informele schuld niet in lijn met de Wht zijn vastgesteld. Vanwege het bijzonder en unieke karakter van de schuldsituatie van de gedupeerde ouder (zie hiervoor het antwoord op vraag 8 en 9) zal ik niet in hoger beroep gaan.
Bent u het met de rechtbank eens dat uit deze zaak blijkt dat wél op een andere manier dan via een notariële akte voldaan kan worden aan de vereisten en doelen van de Wet herstel toeslagen, namelijk het verschaffen van duidelijkheid in de wijze waarop, wanneer en onder welke voorwaarden een informele schuld moet worden terugbetaald?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of volgens u die duidelijkheid inderdaad voldoende verschaft wordt op basis van de bijzondere omstandigheden van het geval die in de uitspraak zijn benoemd, te weten: a) er is sprake van (financiële) nood door ten onrechte teruggevorderde bedragen van de kinderopvangtoeslag; en b) de toeslagouder had vanwege die (financiële) nood geen geld om een notaris in te schakelen, maar heeft er wel bewust voor gekozen de leningen zo officieel mogelijk vast te leggen? Indien u van mening bent dat deze omstandigheden niet voldoende duidelijkheid verschaffen, kunt u die mening dan toelichten? Wilt u in uw antwoord ook ingaan op de door de rechtbank genoemde feiten:
Registratie van informele schulden in onderhandse aktes, (financiële) jaarstukken en in aangiftes bij de Belastingdienst of informele schulden die onder toeziend oog van de boekhouder en/of met een aflosschema zijn opgesteld als alternatief van de notariële akte of gerechtelijk vonnis, kunnen duidelijkheid verschaffen over het bestaan van een informele schuld. Deze feitelijke stukken verschaffen daarentegen geen informatie over de opeisbare achterstanden die van belang zijn om een informele schuld over te kunnen nemen. Een aflosschema bij een informele schuld biedt informatie over de betalingsverplichting tussen schuldenaar en schuldeiser, maar biedt geen informatie over de daadwerkelijke opeisbaarheid van de achterstanden van de informele schuld. Daarvoor zou de informele schuldeiser inzichtelijk moeten maken op welke wijze de schuld opeisbaar is gesteld in de periode 1 januari 2006 en 1 juni 2021 (zie antwoord vraag 2).
In de casus van rechtbank Amsterdam was er een aflosschema aanwezig, maar er waren geen documenten waar uit bleek dat de schuldeiser het openstaande bedrag wilde ontvangen vóór 1 juni 2021. Dit is pas kenbaar gemaakt op de zitting toen de rechtbank daar specifiek naar vroeg. In een soortgelijke zaak heeft Rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat het, ondanks de aanwezigheid van een aflosschema voor een informele schuld, niet objectief vastgesteld kon worden wat de opeisbare achterstanden zijn en verklaarde het beroep ongegrond5.
Bestaat er in deze casus volgens u een uitvoeringsprobleem met het onderscheiden van de hoofdsom, die in de onderhandse akte is vastgelegd, en eventuele achterstanden?
De wijze waarop de opeisbare achterstanden van de informele schuld door de Rechtbank Amsterdam is vastgesteld, zal leiden tot uitvoeringsproblemen. Ik kan me daarom niet volledig verenigen met de overweging van de rechtbank op dit punt. De rechter heeft namelijk wegens gebrek aan bewijs van de opeisbare achterstanden haar oordeel gebaseerd op één mondelinge verklaring van de schuldeiser en niet op basis van eenduidige en objectieve stukken. Het kunnen vaststellen van een opeisbare achterstand vergt een zorgvuldig proces en kan niet enkel op basis van één of meerdere mondelinge verklaringen worden vastgesteld. Als uitvoering van de wijze waarop de opeisbaarheid door de Rechtbank Amsterdam is vastgesteld zou worden overgenomen, dan zou het betekenen dat de uitvoeringspartij SBN bij elke informele schuld de opeisbare achterstand moet vaststellen op basis van een mondelinge verklaring van de schuldeiser, wat niet wenselijk is. Uit de eerdere uitvoeringstoets en de nadere analyse van SBN is ook alternatieve bewijslast als niet uitvoerbaar gekwalificeerd.
Bent u het eens met de overweging van de rechtbank dat op dit punt moet worden gekeken naar de realistische gang van zaken, en niet naar een papieren werkelijkheid?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met het oordeel van de rechtbank dat indien wordt vastgehouden aan de eis van de notariële akte, sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel? Zo niet, waarom niet?
De Rechtbank Amsterdam is, op grond van de specifieke bijzondere omstandigheden in deze casus, afgeweken van de Wht. Gezien deze bijzondere omstandigheden, begrijp ik de overweging van de rechter van Rechtbank Amsterdam dat is afgeweken van de bewijslast voor het kunnen vaststellen van de informele schuld. Daarentegen is de opeisbaarheid van de informele schuld in deze zaak niet conform de Wht vastgesteld. Ik kan me daarom niet volledig verenigen met deze uitspraak, maar ik zal desalniettemin niet in hoger beroep gaan vanwege de specifieke en bijzondere situatie.
Het instellen van hoger beroep is niet in het belang van deze gedupeerde ouder. Bovendien is de unieke wijze van vastlegging van de informele schuld zeer uitzonderlijk. De informele lening was namelijk vastgelegd in een jaarrekening van een besloten vennootschap met daarbij een verklaring van een gecertificeerde boekhouder over het bestaan van die lening. Die informele lening is vervolgens consequent geregistreerd in de aangiftes vennootschapsbelasting. De unieke wijze van vastlegging van de informele schuld is mede aanleiding waarom ik geen zwaarwegend juridisch belang zie om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. Bij brief van 17 mei 2023 is de Tweede Kamer geïnformeerd over welke overwegingen een rol spelen om niet hoger beroep te gaan6.
Het niet instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van Rechtbank Amsterdam zal niet automatisch betekenen dat in vergelijkbare gevallen het mondeling opeisen van achterstanden van informele schulden zal worden geaccepteerd. Indien andere rechters deze werkwijze zullen overnemen, dan kan in deze gevallen het instellen van hoger beroep worden heroverwogen om zo meer duidelijkheid over dit punt te krijgen bij een hogere rechter.
Vindt u het vanuit de menselijke maat gerechtvaardigd tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het zich voorstellen dat er meer zaken zijn zoals die van deze gedupeerde ouder, waarin de informele schuld op een andere manier dan via een notariële akte, maar wel materieel voldoende is vastgelegd?
In de praktijk is te zien dat informele schulden op uitlopende wijze zijn vastgelegd. Deze wijze is variërend van een handgeschreven briefje, het overleggen van een bankafschrift, (terug)betaalafspraken tot een notariële akte. Uitgangspunt is dat de opeisbare achterstanden van een informele schuld op een objectieve wijze zijn gedocumenteerd en eenduidig kunnen worden vastgesteld. Het niet eenduidig kunnen vaststellen leidt tot uitvoeringsproblemen. Het is namelijk niet uitvoerbaar om op een andere manier eenduidig en objectief een helder onderscheid te maken tussen de hoofdsom en de opeisbare achterstanden van de informele schuld. De aanwezigheid van alleen een aflosschema biedt onvoldoende houvast.
Vindt u dat deze uitspraak moet leiden tot een aanpassing van de omgang met informele schulden, waarin kan worden afgeweken van het wettelijke vereiste van de notariële akte, wanneer op andere wijze voldoende duidelijkheid wordt verschaft? Bent u bereid de wet te wijzigen om dit te regelen?
De Wht biedt ruimte om in bijzondere omstandigheden af te wijken van wettelijke vereisten. Rechters in de 15 uitspraken over informele schulden hebben tot nu toe getoetst in hoeverre de bijzondere omstandigheden van de gedupeerde ouder in verhouding staan tot de eis notariële akte of gerechtelijk vonnis bij een informele schuld. In één geval heeft de rechter van Rechtbank Amsterdam geoordeeld dat, gezien de bijzondere omstandigheden van de wijze van vastlegging van de informele schuld, deze alternatieve bewijslast moet worden geaccepteerd voor het kunnen aantonen van de informele schuld. Bovendien ontstaat het risico van dubbele compensatie als zonder helder onderscheid tussen een schuld en de opeisbare achterstand een informele schuld wordt overgenomen. De ouder kan mogelijkerwijs ook voor deze schuld zijn gecompenseerd in de integrale beoordeling. Er is daarom geen noodzaak om de wet op dit punt te wijzigen, aangezien er voldoende juridische waarborgen zijn die oog hebben voor de bijzondere omstandigheden van de gedupeerde ouder.
Hoe kijkt u naar overweging 6.1 van de uitspraak, waarin staat dat de rechtbank met deze uitspraak een signaal wil afgeven dat het toeslagenschandaal de rechtspraak juist moet hebben geleerd niet altijd blind te varen op en te verwijzen naar eerder gedane uitspraken en de wet?
Het is belangrijk oog te blijven hebben voor de menselijke maat en de bijzondere omstandigheden van de gedupeerde ouder, uiteraard met de Wht als basis voor de uitvoering.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat over de voortgang van de hersteloperatie toeslagen, dat nu op 19 maart 2024 gepland is?
Ja.
De verkoop van illegaal gefokte dieren met ernstige erfelijke aandoeningen via Marktplaats. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat er op Marktplaats talloze advertenties zijn aangetroffen waarin kittens van het ras Scottish Fold en aanverwante kruisingen worden aangeboden?1
Ja, dit kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat het verboden is om te fokken met Scottish Fold katten, omdat deze dieren continu ernstig lijden vanwege erfelijke afwijkingen?
Ja, het is op grond van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren verboden om te fokken met katten met vouworen (waaronder Scottish Fold katten), omdat deze katten drager zijn van een gen dat zorgt voor kraakbeenafwijkingen in het hele lichaam. Hierdoor krijgen ze op latere leeftijd ernstige gezondheidsproblemen, zoals kreupelheid en pijn. Ik vind het vreselijk dat deze dieren nog steeds worden gefokt.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van House of Animals blijkt dat in drie maanden tijd via meer dan honderd advertenties Scottish Fold kittens zijn aangeboden?
Uit het onderzoek blijkt helaas dat een verbod op het fokken met katten met vouworen onvoldoende effectief is. Daarom werk ik ook aan een houdverbod voor deze katten.
Hoe verklaart u dat fokkers deze illegaal gefokte dieren nog steeds kunnen verkopen via online handelsplatformen, zoals Marktplaats?
Deze dieren kunnen worden verkocht via online handelsplatformen, omdat het momenteel nog toegestaan is om Scottish Fold katten te houden, kopen en voor de verkoop aan te bieden. Online handelsplatformen hebben geen verplichting om na te gaan of de aangeboden kittens legaal zijn gefokt. Voor een online handelsplatform is het ook niet mogelijk om op basis van een advertentie vast te stellen of de aangeboden kittens illegaal zijn gefokt.
Herkent u de signalen dat advertenties voor Scottish Fold kittens op Marktplaats niet adequaat worden verwijderd, in tegenstelling tot andere op het platform verboden producten, zoals sigaretten?
De verkoop en aankoop van dieren op Marktplaats is in beginsel toegestaan als de handel hierin niet is verboden door nationale of internationale wet- en regelgeving. Zo is bijvoorbeeld sinds 1 juli 2023 de online verkoop van tabak en e-sigaretten verboden. Advertenties voor Scottish Fold kittens zijn dat niet. De vergelijking tussen sigaretten en Scottish Fold kittens kan dan ook niet gemaakt worden.
Deelt u de mening dat Marktplaats hiermee ernstig dierenleed faciliteert? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het zijn de fokkers van deze katten die dit ernstige dierenleed veroorzaken voor hun eigen (financiële) gewin.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) in 2023 113 waarschuwingsbrieven en 227 naleefbrieven heeft verstuurd naar fokkers van Scottish Fold katten?
Dat klopt.
Deelt u de mening dat het, gezien het feit dat al zeker 10 jaar verboden is te fokken met dit soort katten, geen tijd meer is voor waarschuwingen, maar dat er meteen moet worden ingegrepen?
Nee, deze mening deel ik niet. Het artikel uit het Besluit houders van dieren dat gaat over het fokken met gezelschapsdieren is inderdaad op 1 juli 2014, dus bijna 10 jaar geleden, in werking getreden. Het betreft hier echter een open norm, waarbij pas meer recent duidelijk is geworden2 en gecommuniceerd3, 4 dat het fokken met katten met vouworen een overtreding van dit artikel is. Daarom is het niet gek dat er op dit moment waarschuwingen worden verstuurd.
Hoe vaak heeft de NVWA het afgelopen jaar, naar aanleiding van advertenties op Marktplaats, handhavend opgetreden bij fokkers van Scottish Fold katten?
De NVWA heeft in 2023 naar aanleiding van advertenties op Marktplaats 113 officiële waarschuwingen en 227 naleefbrieven verstuurd naar fokkers van vouwoorkatten zoals de Scottish Fold katten.
Hoe vaak heeft de NVWA het afgelopen jaar de betaalgegevens en/of de advertentiehistorie van verkopers van Scottish Fold katten gevorderd?
Vanaf juni 2023 verstuurt de NVWA officiële waarschuwingen naar aanbieders van vouwoorkatten zoals de Scottish Fold. Ten behoeve van het kunnen versturen hiervan is gestart met het vorderen van gegevens bij banken. In 2023 heeft de NVWA bij Marktplaats 201 keer de advertentiehistorie en bankrekeningnummers gevorderd van verkopers van vouwoorkatten zoals de Scottish Folds. Daarnaast heeft de NVWA de naam, adres en woonplaats (NAW)-gegevens van adverteerders 130 keer opgevraagd bij de banken.
Welke mogelijkheden ziet u om de handhaving te verbeteren en ervoor te zorgen dat er een einde komt aan de illegale fok van dieren die lijden vanwege erfelijke kenmerken?
Om ervoor te zorgen dat er een einde komt aan de illegale fok van dieren die lijden vanwege erfelijke kenmerken is het ook nodig om de vraag naar deze dieren te stoppen. Daarom heb ik in de Kamerbrief «Aanpak gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken» d.d. 20 januari 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1288) aangegeven een houd- en vertoningsverbod te willen voor gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken. In de verzamelbrief dierenwelzijn gezelschapsdieren van 13 juli 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1303) heb ik aangegeven zo snel mogelijk een houdverbod in te voeren voor katten met vouworen. Momenteel wordt dit houdverbod vormgegeven. Zoals aangegeven in de verzamelbrief dierenwelzijn van 24 januari 2024 (Kamerstuk 28 286, nr. 1324) verwacht ik dit voorjaar de internetconsultatie te starten.
De in voorbereiding zijnde nationale en in het EU-voorstel «Verordening inzake het welzijn van honden en katten en hun traceerbaarheid» (COM/2023/769 final) opgenomen identificatie- en registratieplicht (I&R) voor katten zal toezichthouders beter in staat stellen om een fokker te traceren, te achterhalen of een dier illegaal in Nederland is gefokt, en/of illegaal (voor de leeftijd van de verplichte rabiës-vaccinatie, 15 weken) is geïmporteerd.
Daarnaast is in het EU-voorstel (COM/2023/769 final) een artikel opgenomen waarin staat gesteld dat exploitanten van fokbedrijven ervoor moeten zorgen dat fokstrategieën niet leiden tot het ontstaan van genotypen en fenotypen met schadelijke gevolgen voor het welzijn van honden en katten of van hun nakomelingen. Voor de effectiviteit van dit voorschrift is het van belang dat de gedelegeerde bevoegdheden hieromtrent ook daadwerkelijk en zo spoedig mogelijk na het vaststellen van de verordening opgesteld worden. Ik dring er in de raadswerkgroepen dan ook op aan dat dit op korte termijn gebeurt voor de kenmerken waarover nu al wetenschappelijk onderbouwd stelling kan worden genomen, zoals brachycefale dieren, katten met vouworen en bepaalde designer breeds5.
Bent u bereid om er bij Marktplaats op aan te dringen dat ze advertenties van dieren die in Nederland niet mogen worden gefokt sneller gaan verwijderen? Zo ja, op welke manier gaat u dit waarborgen?
Nee, het is niet doenlijk om op basis van foto's van een dier vast te stellen of deze al dan niet illegaal is gefokt.
Bent u bereid om strengere regels op te stellen voor de online verkoop van levende dieren?
De voornoemde «Verordening inzake het welzijn van honden en katten en hun traceerbaarheid» (COM/2023/769 final) zal hier naar verwachting mogelijkheden toe bieden. In dit voorstel worden maatregelen voorgesteld om de handel in honden en katten via online platforms beter te reguleren, onder andere door een EU-brede verplichting tot identificatie en registratie (I&R) van honden en katten, en een verplichte controle op deze I&R voordat een advertentie geplaatst kan worden. Online platforms worden daarnaast verplicht om bij advertenties voor honden en katten een waarschuwing te plaatsen waarin het belang van verantwoord houderschap wordt benadrukt.
Daarnaast ziet de Digitaledienstenverordening (Digital Servies Act, EU 2022/2065), die sinds 17 februari 2024 van kracht is, toe op verdere zorgvuldigheidsverplichtingen voor online marktplaatsen die relevant zijn voor online verkoop van levende dieren zoals een verbeterde traceerbaarheid van handelaren. Deze ontwikkelingen maken dat ik momenteel geen aanleiding zie tot strengere nationale regelgeving.
Welke andere mogelijkheden zijn er, tot het houdverbod voor katten met vouworen in werking treedt, om te voorkomen dat deze katten nog worden aangeboden via Marktplaats?
Op korte termijn zie ik geen andere mogelijkheden om te voorkomen dat deze katten nog worden aangeboden via Marktplaats. Dat laat onverlet dat ik ook wil dat deze katten niet meer worden aangeboden op Marktplaats, en ik mij daar voor inzet middels het houdverbod.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De vreselijke import van kalfjes uit Ierland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat dacht u toen u zag dat de Nederlandse kalversector ook in 2023 wéér meer kalfjes uit Ierland naar Nederland heeft gehaald – een «recordaantal» van meer dan 106.000 kalfjes – ondanks uw gesprekken met de sector over deze ontwikkeling, die ook u zorgwekkend heeft genoemd?1,2,3
De toename van het transport van ongespeende kalveren van Ierland naar Nederland in 2023 past niet bij mijn inzet om in EU-verband – onder andere bij de herziening van Europese Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening) – te komen tot een verbod op langeafstandstransporten (>8 uur) voor jonge ongespeende dieren. Deze transporten kan ik echter niet verbieden vanwege de regels omtrent vrij verkeer van goederen en de transportverordening die langeafstandstransporten van ongespeende kalveren onder voorwaarden toelaat. Dit moet EU-breed worden aangepakt. Daarom zet ik daar op in; zie ook mijn inzet voor het voorstel voor de herziening van de transportverordening, uiteengezet in het BNC-fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861).
Kunt u bevestigen dat u al jaren zegt een verbod te willen op langeafstandstransporten van ongespeende dieren, zoals de piepjonge Ierse kalfjes die tot wel 50 uur onderweg zijn naar Nederland, waarbij uit onderzoek van Eyes on Animals, L214 en Ethical Farming Ireland bij herhaling is gebleken dat de dieren ernstig worden mishandeld op Franse «rustplaatsen» waar kalfjes worden geschopt, geslagen met stokken en peddels en worden voortgesleept aan hun staart, oren en benen?4
Ik ben inderdaad een groot voorstander van een verbod op langeafstandstransporten (>8 uur) voor jonge ongespeende dieren en ik zet mij hier op Europees niveau voor in. Zie ook mijn inzet voor het voorstel voor de herziening van de transportverordening, uiteengezet in het BNC-fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861).
Kunt u bevestigen dat de veewagens waarmee jonge kalfjes uit Ierland worden vervoerd geen systemen aan boord hebben, waaruit deze kalfjes melk kunnen drinken?
Veewagens waarmee jonge ongespeende kalveren worden vervoerd hebben meestal geen drinksystemen aan boord waar de kalveren melk uit kunnen drinken. Er zijn een aantal bedrijven die dergelijke systemen wel hebben ontwikkeld en Ierland heeft deze eind oktober 2023 getest aan boord van de Roll-on-Roll-off-boot (waarbij de veewagen met daarin de dieren aan boord van de boot wordt geladen) van Ierland naar het vaste land van Europa en de kalveren ook een week gemonitord op de bestemming op het vaste land van Europa. Op dit moment worden de resultaten van die test geanalyseerd door de Ierse onderzoeksinstelling Teagasc. In 2024 voert Teagasc mogelijk nog meer onderzoek uit op dit onderwerp. Mijn departement onderhoudt nauw contact met de Ierse collega’s om deze ontwikkelingen goed te volgen.
Kunt u bevestigen dat elk transport met ongespeende kalfjes per boot van Ierland naar het Europese vasteland in principe de Europese regels overtreedt, aangezien de kalfjes tijdens de 19 uur durende overtocht met de veerboot van Ierland naar Frankrijk geen melk kunnen drinken in de veewagens waarin zij blijven staan?
Ieder transport met dieren moet voldoen aan de eisen die daaraan worden gesteld door de transportverordening. Dat betekent dat ook aan de regels omtrent voederen en drenken moet worden voldaan. Ik vind het heel belangrijk dat er – naast een verbod op lange afstandstransporten van ongespeende dieren – duidelijke regels zijn voor het drenken en voederen van dieren tijdens het transport. Daarom zet ik mij in het kader van de nieuwe transportverordening hiervoor in. Het is aan de Competente Autoriteit van de desbetreffende lidstaat om toezicht te houden op de naleving van de (huidige) transportverordening. In dit geval checkt de Competente Autoriteit van Ierland onder ander de planning van deze transporten voorafgaande aan het transport. Als deze niet in orde is, dan mag het transport niet worden uitgevoerd. Mijn departement heeft hierover contact met de Ierse collega’s, die aangeven dat deze transporten worden uitgevoerd volgens de regels in de Transportverordening.
Bent u bereid om opnieuw contact op te nemen met de Ierse autoriteiten en hen te wijzen op het feit dat zij goedkeuring geven aan transporten die niet zouden mogen worden goedgekeurd en hen met klem te verzoeken daar zo snel mogelijk mee te stoppen? Zo nee, waarom niet?
De Ierse autoriteiten zijn ervan op de hoogte dat ik geen voorstander ben van deze transporten. Zo heb ik in oktober 2023 nog naar mijn Ierse collega benadrukt dat deze transporten van Ierland naar Nederland eindig zijn en dat Ierland zelf voor deze kalveren moet zorgen in de toekomst.
Bent u bereid om, als de Ierse autoriteiten vervolgens nog steeds weigeren te stoppen met het goedkeuren van deze transporten, de Europese Commissie te verzoeken een EU-inbreukprocedure tegen Ierland te starten? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie ziet toe op de naleving van de transportverordening door EU-lidstaten5. Nederland vertrouwt erop dat de Europese Commissie een lidstaat aanspreekt als door die lidstaat de transportverordening niet of niet voldoende wordt nageleefd en daarbij beziet of een inbreukprocedure in de rede ligt. Ik zal de Europese Commissie daarom niet verzoeken om een inbreukprocedure tegen Ierland te starten.
Kunt u bevestigen dat ook de drenksystemen waar kalfjes tijdens transport water uit zouden moeten kunnen drinken, vaak niet geschikt zijn? Kunt u bevestigen dat u hiervan al jaren op de hoogte bent, aangezien andere EU- lidstaten door Nederland meermaals zijn gewezen op de noodzaak van flexibele spenen waar kalfjes uit kunnen drinken, zonder dat dit heeft geleid tot aanpassingen in andere landen van de EU? Wat gaat u hieraan doen?
Metalen bijtnippels – waarmee de meeste veewagens zijn uitgerust – zijn ongeschikt voor ongespeende kalveren. Deze dieren kunnen daar niet goed uit drinken. In Nederland controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) of veewagens die ongespeende kalveren vervoeren zijn uitgerust met flexibele spenen. Nederland heeft inderdaad andere EU-lidstaten meermaals op de noodzaak van deze flexibele spenen gewezen. Helaas heeft dit vooralsnog niet geleid tot aanpassingen in andere landen van de EU. Drinksystemen maken onderdeel uit van de position paper van de Vught-groep waar Nederland onderdeel vanuit maakt. De Vught-groep roept daarmee de Europese Commissie onder andere op om in de herziene Transportverordening duidelijkere regels te stellen over waaraan de drinksystemen voor ongespeende dieren moeten voldoen. Dit is in de huidige Transportverordening onvoldoende duidelijk omschreven. Ik zal mij ervoor inzetten dat een verplichting op geschikte drinksystemen voor ongespeende kalveren duidelijk wordt opgenomen in de herziening van de Transportverordening.
Heeft u gezien dat door Ierse kalverexporteurs nu voor de zoveelste keer wordt gesproken over het onzalige plan om kalfjes op het vliegtuig te zetten?5 Veroordeelt u dit nog steeds?6 Op welke wijze gaat u dit kenbaar maken aan de Ierse autoriteiten?
Ja, dit heb ik gezien. Ik ben van mening dat transport van ongespeende kalveren per vliegtuig ook dierenwelzijnsrisico’s kent, zoals extra stressfactoren (laad- en losmomenten en onbekende geluiden, geuren en bewegingen die bij vliegverkeer horen). De Ierse autoriteiten zijn op de hoogte van mijn standpunt in deze.
Kunt u bevestigen dat de kalversector en de VanDrie Group weliswaar op papier hebben beloofd om voor 2026 een einde te maken aan de import van kalfjes uit Ierland, maar in de praktijk jaar na jaar weer meer dieren naar Nederland slepen?7
Ja, ik kan bevestigen dat de import van kalfjes uit Ierland jaarlijks toeneemt. VanDrie Group had in het MVO-jaarverslag 2020 opgenomen dat het bedrijf voor 2026 zou stoppen met import van kalveren uit Oost-Europa en Ierland naar Nederland. In het verslag van 2021 is dit jaartal niet meer opgenomen.
Kunt u bevestigen dat u al vele jaren zegt hierover in gesprek te gaan met de kalversector en hen te wijzen op hun verantwoordelijkheid?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Wat hebben deze gesprekken volgens u concreet opgeleverd?
Er lopen inderdaad al jaren gesprekken met de kalversector. Deze gesprekken zijn moeizaam, maar de kalversector zet stappen in de goede richting. Zo heeft de sector het voornemen om vanaf 2026 kalveren minimaal tweemaal daags te voeren met melk met een maximaal tijdsinterval van 14 uur, ook tijdens vervoer van melkvee- naar kalverhouder. De sector geeft tevens aan de import van kalveren uit Oost-Europa te stoppen. Omdat ik deze stappen nog niet ambitieus genoeg vind, zet ik me tegelijkertijd in Europa in voor strengere regels omtrent het vervoer van jonge ongespeende kalveren om verdere vooruitgang te stimuleren. Daarnaast werk ik aan een bestrijdingsplan voor de dierziektes BVD (Bovine Virale Diarree) en IBR (Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis, in de volksmond ook wel koeiengriep genoemd), dat ook de kalversector raakt en het transport van kalveren vanuit andere lidstaten naar Nederland beperkt. Ik zal de Kamer op korte termijn informeren over het tijdpad van de IBR-en BVD-bestrijding in Nederland. Uiteraard is de kalversector ook betrokken bij het traject rondom de dierwaardige veehouderij.
Erkent u dat de Kamer bij herhaling zeer duidelijk heeft gemaakt dat er een einde moet komen aan deze vreselijke transporten kalfjes, gelet op de aangenomen moties van de PvdD- en D66-fracties?8
Ja, dat erken ik.
Wat gaat u doen als de kalversector niet levert en de Ierse autoriteiten de regels blijven negeren om dit dierenleed tegen te gaan?
Ik vind het belangrijk dat dieren te allen tijde op een dierwaardige manier worden behandeld, zeker kwetsbare dieren zoals ongespeende kalveren. Daarom zet ik me op Europees niveau in voor een verbod op langeafstandstransporten van ongespeende dieren, zoals aangegeven in het BNC fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861). Ik word daarbij gesteund door het EFSA-rapport van 202210.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord, maar helaas niet binnen de daarvoor gestelde termijn.
Duurzame Ontwikkelingsdoelen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
In antwoord op de Kamervraag met kenmerk 2024Z02173 d.d. 15 februari 2024 schrijft u dat de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals – (SDGs)) niet juridisch bindend zijn maar dat er sprake is van een «politiek commitment» van Nederland om deze doelen te bereiken: wat betekent een dergelijk «politiek commitment» concreet voor Nederland?
Het betekent dat het Koninkrijk der Nederlanden, net zoals alle andere 193 VN-lidstaten, zich tijdens de Global Goals Summit op 25-27 september 2015 heeft gecommitteerd, via VN resolutie 70/1, om gezamenlijk te werken aan het bereiken van de doelen in Agenda 2030 voor Duurzame Ontwikkeling, en de daarmee samenhangende duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s). De SDG’s geven richting aan de internationale inzet op het gebied van duurzame ontwikkeling tot 2030.
Heeft de regering (toentertijd) expliciet toestemming gevraagd aan de Tweede Kamer voor het aangaan van dit «politiek commitment»?
Op 17 juni 2015 is de Tweede Kamer ingelicht over de Nederlandse inzet bij onderhandelingen over de SDG’s in de «Kamerbrief over de post-2015 agenda en Financing for Development» (Kamerstuk nummer 32 605, nr. 168). Deze inzet is vervolgens met uw Kamer besproken in het Algemeen Overleg van 8 september 2015 over de Nederlandse inzet tijdens de 70e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN).
Heeft Nederland met dit «politiek commitment» een (politieke) inspanningsverplichting op zich genomen met betrekking tot de SDGs? Zo nee, wat is dan (nog) de betekenis van dit «politiek commitment» aangegaan door Nederland? Zo ja, hoe wordt beoordeeld of Nederland aan deze inspanningsverplichting voldoet?
Het betreft een politieke inspanningsverplichting. Jaarlijks rapporteert het kabinet aan de Kamer over de nationale voortgang, door het toezenden van de CBS Monitor Brede Welvaart & SDG’sen de Nationale SDG-rapportage (in samenwerking met penvoerders vanuit verschillende sectoren in de maatschappij). Eens per vijf jaar rapporteert het Koninkrijk aan de VN via de zogenaamde Voluntary National Review.
Staat het Nederland (in theorie) vrij om het politiek commitment dat is aangegaan met betrekking tot het behalen van de SDGs (eenzijdig) te annuleren? Met andere woorden, staat het de Kamer en de regering vrij te besluiten zich niet langer en op geen enkele wijze te committeren aan de SDGs en zich op geen enkele wijze in te zetten voor het bereiken van deze doelen? Zo nee, waarom niet?
Resoluties aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN, zoals degene waarin de SDG’s zijn aangenomen, zijn niet juridisch verplichtend. Steun van een VN-lidstaat voor een resolutie betekent evenwel steun aan de elementen vervat in zo’n resolutie. Het is uiteindelijk aan de regering en het parlement om te bepalen hoe hieraan opvolging wordt gegeven.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De uitzending van Pointer rond geluidsnormen op de werkvloer |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Pointer van 15 februari 2024 waarin blijkt dat op veel werkplekken, waaronder gymzalen, geluidsnormen voor veilig werken worden overtreden?1
Ik vind het belangrijk dat te allen tijde wordt voorkomen dat mensen gezondheidsschade oplopen door hun werk. Iedereen heeft het recht om veilig en gezond te kunnen werken. Dat is op grond van artikel 3 van de Arbowet primair de verantwoordelijkheid van werkgevers.
De verplichting tot het voorkomen van gehoorschade is geregeld in artikel 6.8 van het Arbobesluit. Onderdelen van dit artikel zijn aangemerkt als zware overtredingen2. In dat geval moet de Nederlandse Arbeidsinspectie direct een boete opleggen aan de werkgever en kan niet worden volstaan met een waarschuwing. Dat onderstreept het belang van maatregelen door werkgevers om hun personeel te beschermen tegen de schadelijke effecten van het geluid in bijvoorbeeld gymzalen.
Hoeveel van de door de Nederlandse Arbeidsinspectie geconstateerde overtredingen hadden er de afgelopen vijf jaar betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Ik geef een toelichting op hoe de Nederlandse Arbeidsinspectie werkt. De Arbeidsinspectie werkt risicogericht. Daarbij geeft zij voorrang aan het uitvoeren van inspecties op terreinen waar de risico's het grootst zijn. Er zijn veel werkzaamheden die tot gezondheidsschade kunnen leiden. De Arbeidsinspectie gebruikt data en informatie uit in- en externe bronnen in haar risicoanalyses om onderbouwde en doordachte keuzes te maken voor de aan te pakken arbeidsrisico’s en de daarbij passende interventies. De meeste gezondheidsschade komt door drie grote boosdoeners: psychosociale arbeidsbelasting, fysieke belasting en blootstelling aan gevaarlijke stoffen.3 Daarom besteedt de Arbeidsinspectie juist hier aandacht aan met specifieke programma’s.4 Het risico op gezondheidsschade door geluid komt als relatief minder prioritair uit die risicoanalyses naar voren. De Arbeidsinspectie controleert daarom doorgaans niet actief op gezondheidsschade door geluid of lawaai.
Bij inspecties op het gebied van arbeidsomstandigheden neemt de Arbeidsinspectie risico op gezondheidsschade door geluid wel mee in de inspectie, ook al is dat niet de aanleiding van de inspectie. In de afgelopen vijf jaar zijn ruim 80 overtredingen geconstateerd die te maken hadden met blootstelling aan geluid boven de norm. Deze overtredingen zijn geconstateerd tijdens inspecties die zijn uitgevoerd naar aanleiding van een melding, het zogeheten reactief toezicht. Dit betreft in de meeste gevallen meldingen die om een andere reden zijn gedaan, zoals een arbeidsongeval.
Bij die inspecties wijzen de inspecteurs van de Arbeidsinspectie op de blootstelling aan geluid en geven zij aan dat dit risico in de Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) opgenomen dient te worden.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E) waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat de Arbeidsinspectie overtredingen geconstateerde tijdens inspecties die zijn uitgevoerd naar aanleiding van een melding, die in de meeste gevallen niet over werken met (mogelijk te veel) geluid ging. Bij die reactieve inspecties inspecteert de Arbeidsinspectie primair op het onderwerp waar de melding over gaat. Daarover maakt de inspecteur een rapport van bevindingen op. De Arbeidsinspectie registreert niet in welke mate de risico’s omtrent geluid adequaat vastgesteld zijn in de RI&E.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen vijf jaar controles in gymzalen uitgevoerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie?
De Arbeidsinspectie registreert de meldingen onder zogenaamde SBI-codes, die zijn gekoppeld aan de sectoren zoals deze bij de Kamer van Koophandel geregistreerd staan. Gymzalen vallen onder de groep sporthallen, sportzalen en gymzalen geregistreerd. De Arbeidsinspectie heeft dus geen aparte registratie van gymzalen als inspectielocatie. De hieronder genoemde cijfers betreffen waarschijnlijk dus meer typen locaties dan enkel gymzalen. De Arbeidsinspectie heeft ook een handmatige zoekslag met een aantal specifieke zoektermen gemaakt. Gymzalen vallen namelijk niet altijd onder voornoemde SBI-code maar worden in sommige gevallen ook onder scholen gerekend. Hieruit volgt dat de Arbeidsinspectie in de afgelopen vijf jaar in totaal ruim 40 inspecties heeft uitgevoerd in gymzalen. Deze inspecties waren niet specifiek gericht op blootstelling aan geluid. Als inspecties op arbeidsomstandigheden plaatsvinden, inspecteert de Arbeidsinspectie ook op de bescherming van werknemers tegen gezondheidsschade door lawaai/geluid.
Hoe vaak zijn er daarbij overtredingen geconstateerd? Hoeveel van deze overtredingen hadden betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Bij de ruim 40 controles bij sporthallen, sportzalen en gymzalen geconstateerde de Arbeidsinspectie geen enkele overtreding die betrekking had op blootstelling aan geluid boven de norm.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende RI&E waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
De Arbeidsinspectie heeft geen overtredingen vastgesteld die betrekking hebben op werken met geluid bij de geïnspecteerde werkgevers.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen vijf jaar controles in zwembaden uitgevoerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie?
De Arbeidsinspectie heeft in de afgelopen vijf jaar in totaal bijna 50 inspecties in zwembaden uitgevoerd.
Hoe vaak zijn er daarbij overtredingen geconstateerd? Hoeveel van deze overtredingen hadden betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Bij deze bijna 50 inspecties constateerde de Arbeidsinspectie in totaal bijna 20 overtredingen. Van deze bijna 20 overtredingen had geen enkele overtreding betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende RI&E waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
De Arbeidsinspectie heeft geen overtredingen vastgesteld die betrekking hebben op werken met geluid bij de geïnspecteerde werkgevers.
Kunt u een update geven over uw beleid om het aantal RI&Es te laten toenemen? Met hoeveel procent is het aantal RI&Es toegenomen sinds het aantreden van dit kabinet?
In de afgelopen vier jaar, van 2020 tot eind 2023, liep een meerjarenprogramma rondom RI&E met als doel de naleving en kwaliteit te verbeteren bij kleine bedrijven. De middelen daarvoor waren: communicatie, hulpmiddelen bij het uitvoeren van een RI&E, en een andere manier van handhaven5. Het meerjarenprogramma is inmiddels afgerond en ik ben nu bezig met de evaluatie.
Er is nog geen duidelijk beeld over de stijging van de naleving van de RI&E sinds het aantreden van dit kabinet in 2022. Ik verwacht in de loop van dit jaar nieuwe cijfers van de Arbeidsinspectie in het kader van hun monitor Arbo in Bedrijf. De afgelopen jaren is een licht stijgende trend de zien. De naleving was 45% in 2016, 49% in 2018, en 50% in data die is verzameld in 2019 en 20216. Vooral kleine bedrijven hebben geen RI&E en dat vind ik onacceptabel. De RI&E vormt immers de basis van een goed arbobeleid. De verplichte RI&E helpt bedrijven om gestructureerd zicht en grip te krijgen op risico’s, het gesprek daarover te voeren en zo een degelijk arbobeleid te voeren. Zoals ik de Kamer in mijn brief over de Arbovisie 20407 heb laten weten, ben ik ervan overtuigd dat er andersoortige inzet nodig is om een werkelijke trendbreuk te bewerkstelligen. In het kader van de uitwerking van de Arbovisie 2040 werk ik daaraan, waarbij de RI&E één van de prioriteiten is.
Gaat u met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek over het strikter naleven van geluidsnormen in sporthallen en zwembaden zodat docenten hier zonder gevaar kunnen werken? Zo ja, kunt u ons hierover voor het debat Gezond en veilig werken informeren?
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs is reeds bekend met het onderzoek van Pointer en heeft hierop ook al gereageerd8.
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om voor een gezonde en veilige werkomgeving te zorgen. De werkgever is primair verantwoordelijk voor maatregelen in relatie tot geluidsnormen, ook op scholen. De werkgever kan aan de slag met de tips die onder meer via Arboportaal worden gegeven.
Verder worden in het Kwaliteitskader Huisvesting dat is opgesteld door kenniscentrum Ruimte-OK ook wenselijke geluidsnormen benoemd. Het Kwaliteitskader Huisvesting is tot stand gekomen op verzoek van PO-Raad, VO-raad en VNG en met inbreng van huisvestingsprofessionals uit het onderwijs en van gemeenten. Ook de Koninklijke Vakvereniging Lichamelijke Opvoeding (KVLO) heeft normen opgesteld voor de huisvesting-akoestiek.
Daar waar de gemeente de gymzalen beheert, kunnen schoolbesturen hierover afspraken maken met de gemeente. Die kan waar nodig hulp inschakelen van deskundigen op het gebied van arbozorg en akoestiek.
Het bericht 'Geweld tegen NS-medewerkers weer toegenomen, 'schokkend en onacceptabel'' |
|
Olger van Dijk (NSC), Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Geweld tegen NS-medewerkers weer toegenomen, «schokkend en onacceptabel»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Heeft u een verklaring waarom het aantal geweldsdelicten tegen NS-medewerkers is toegenomen?
Verschillende maatschappelijke ontwikkelingen hebben invloed op de veiligheid in de trein en op het station. Het is daarom van belang om de ontwikkelingen in de trein en op het station niet los te zien van deze bredere ontwikkelingen, zoals verharding in de samenleving. NS meldt dat zij daarnaast een toename ziet van het aantal dak- en thuislozen, verwarde personen en drank- en drugsgebruikers in de treinen en op de stations. Deze veroorzaken overlast en agressie en dragen bij aan de stijging van de cijfers.
In treinen ziet NS dat vooral de agressie tegen haar personeel is toegenomen, meestal naar aanleiding van de vervoersbewijscontrole.2 Ik keur dat ten zeerste af. Geweld en agressie tegen mensen die in het openbaar vervoer werken is verwerpelijk. Het openbaar vervoer moet veilig zijn. Zowel voor personeel als reizigers. Ik heb veel respect voor de mensen die ons openbaar vervoer draaiende houden en baal ervan dat zij te maken krijgen met meer geweldsincidenten.
Deelt u het gevoel van de leden dat het «Aanvalsplan veilig met de trein' hard nodig is, mede gelet op deze schrikbarende cijfers?
In de loop van 2022 kwamen de eerste signalen dat de eerdere positieve trend van een dalend aantal incidenten en een toenemend veiligheidsgevoel in het OV sinds de coronapandemie was omgeslagen. In reactie op deze signalen en onder andere de negatieve trend die de personeelsmonitor 2022 liet zien, heb ik samen met de vervoerders, decentrale overheden, ProRail, vakbonden, politie en het Ministerie van JenV een actieprogramma gestart onder leiding van een onafhankelijk voorzitter van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid.3 Ik heb uw Kamer hier op 26 juli 2023 over geïnformeerd4. Ik onderschrijf daarbij uw gevoel dat vanuit de betrokken partijen extra inzet nodig is om de ontwikkelingen een halt toe te roepen. Het actieprogramma geeft daarbij invulling aan de wens voor een bijbehorend plan en hierin samen te werken met het Ministerie van JenV, zoals ik u in de verzamelbrief OV en Taxi op 8 maart jl. heb geïnformeerd.5
Hoe gaan andere landen om met geweld tegen treinmedewerkers en zijn er lessen die we hieruit kunnen trekken?
Nederlandse OV-bedrijven hebben met regelmaat contact met buitenlandse OV-bedrijven om uit te wisselen over de veiligheidssituatie in het OV en de maatregelen die ieder neemt. NS geeft aan dat ook enkele buitenlandse OV-bedrijven de laatste jaren een stijging ziet van geweld tegenover personeel. Dit betreft in sommige gevallen specifieke lijnen waar gericht wordt opgetreden op hotspots en hottimes. Deze informatie gestuurde aanpak past NS ook toe.
In sommige gevallen kunnen Nederlandse OV-bedrijven lessen trekken uit buitenlandse initiatieven. Dat wordt dan uiteraard ook gedaan; denk bijvoorbeeld aan het gebruik van bodycams die ook in verschillende andere landen gebruikt worden in het OV. In andere gevallen is het niet mogelijk om maatregelen over te nemen vanwege verschillen in het juridische landschap of een andere vorm van samenwerking met toezicht en handhaving in het OV. In Nederland zijn OV-boa’s (die werkzaam zijn bij OV-bedrijven) bijvoorbeeld het eerste aanspreekpunt bij overlast. Indien nodig kunnen zij de politie oproepen. In verschillende andere landen zijn er geen OV-boa’s, maar is er wel specifieke spoorweg- of transportpolitie met andere bevoegdheden en instrumenten.
Wat is de stand van zaken wat betreft de uitvoering van de motie «Aanvalsplan veilig met de trein» en binnen welke termijn kan deze uitvoering worden verwacht?2
In 2023 zijn vervoerders, decentrale overheden, ProRail, vakbonden, politie en de ministeries van JenV en IenW voortvarend gestart met maatregelen om het OV veilig te maken voor reizigers en personeel, zoals ik ook bij het antwoord op vraag 3 heb toegelicht. De maatregelen in dit actieprogramma en de bijhorende samenwerking met de genoemde partijen zie ik als een invulling van de wens van uw Kamer om met een plan te komen en hierin samen op te trekken met het Ministerie van JenV. De uitvoering van deze motie loopt en voor een stand van zaken op de inhoudelijke acties verwijs ik naar de verzamelbrief OV en Taxi die uw Kamer heeft ontvangen op 8 maart. Verder blijf ik natuurlijk met alle betrokken partijen in gesprek om het actieprogramma verdere invulling te geven en te bepalen welke aanvullende afspraken nodig zijn. Tevens blijf ik uw Kamer periodiek informeren over de ontwikkelingen op het gebied van sociale veiligheid in het OV.
Hoe vorderen de gesprekken tussen uw ministerie, J&V en de vervoerders wat betreft de veiligheid?
Ik heb regelmatig bestuurlijke gesprekken met alle betrokken partijen, waaronder met JenV en de vervoerders. Deze waardevolle samenwerking is in 2020 ook vastgelegd met het Convenant Sociale Veiligheid in het OV 2020–20257. De samenwerking en de gesprekken zijn voor mij belangrijk zodat ik direct van de partners hoor welke maatregelen worden genomen en waar verbeteringen te behalen zijn. Zo is er in de bestuurlijke setting ook meermaals gesproken over het hierboven genoemde actieprogramma. Binnen die samenwerking zetten we goede stappen, zoals ik uw Kamer op 8 maart heb geïnformeerd.
Zijn de maatregelen die de NS extra neemt bij u bekend en hoe helpt u de NS bij het nemen van deze maatregelen?
De NS neemt enkele structurele maatregelen zoals (permanente) ingangscontroles, gericht cameratoezicht en de informatie-gestuurde inzet van veiligheidspersoneel. Ten eerste verhoogt NS tijdelijk de instroom van het aantal Veiligheid en Service-medewerkers met 8,8% om de toegenomen uitval als gevolg van de situatie op de arbeidsmarkt op te kunnen vangen. Daarnaast is NS in januari 2024 van start gegaan met een pilot met bodycams voor NS-hoofdconducteurs en servicemedewerkers. Hierbij meldt NS dat 120 NS-medewerkers vrijwillig aan deze proef meedoen, waarmee de NS het gebruik van de bodycam uitbreidt ten opzichte van de ruim 700 Veiligheid en Service-medewerkers die de bodycam reeds dragen. Nieuw treinmaterieel wordt door NS tevens standaard voorzien van cameratoezicht. NS werkt ten slotte aan het eerder en sneller uitreiken van reis- en stationsverboden. Deze verboden kunnen worden opgelegd aan (notoire) overtreders en worden door het OM strafrechtelijk gehandhaafd.
OV-bedrijven zijn primair verantwoordelijk voor de sociale veiligheid in het OV en zijn vaak het beste in staat om de risico’s in te schatten binnen het gehele OV-netwerk. In een aantal gevallen hebben OV-bedrijven zoals de NS hulp nodig van de overheid, bijvoorbeeld om regelgeving aan te passen ter vergroting van het veiligheidsinstrumentarium van vervoerders. Waar mogelijk ondersteun ik de NS dan ook.
Verder heb ik in 2024, net als in voorgaande jaren, een subsidie van € 2 mln. verleend voor extra capaciteit van NS veiligheid- en servicemedewerkers. Deze capaciteit kan vervolgens worden ingezet op plekken met een verhoogd risico op onveiligheid op bepaalde tijdstippen. Daarnaast compenseer ik samen met het Ministerie van JenV eenmalig voor de fysieke- en beveiligingsmaatregelen die NS in 2023 heeft genomen om de veiligheid rondom station Maarheeze te waarborgen. NS wordt voor in totaal 2,3 miljoen euro gecompenseerd. Ik heb uw Kamer daarover op 8 maart geïnformeerd.
De NS heeft aangegeven graag bodycams in te willen zetten ter vergroting van de veiligheid; bent u het eens met de stelling dat deze bodycams een goede aanvulling zou zijn ter vergroting van de veiligheid van controleurs?
De ervaringen met bodycams in andere landen en bij de Nationale Politie zijn positief. NS heeft aangegeven dat een bodycam een de-escalerend effect kan hebben tijdens een onveilige situatie en dat het mogelijk ook het veiligheidsgevoel voor NS-personeel vergroot. Ook geven zij aan dat de beelden van de bodycams, in aanvulling op de reeds aanwezige camera’s in het OV, gebruikt kunnen worden voor opsporingsdoeleinden door justitie en politie. Ik vind het positief dat NS met deze proef voor hoofdconducteurs en servicemedewerkers verkent of ze de veiligheid voor het personeel kan verhogen.
Kunt u, mede gelet op de ernst van de situatie, deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik doe uiteraard mijn best om uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
100 tot 150 banen die weg gaan bij Batavus |
|
Jimmy Dijk |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over de fabrikant van Batavus-fietsen?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Wat vindt u van het feit dat een deel van de productie wordt verplaatst naar het buitenland en twee fabrieken in Heereveen worden samengevoegd?
Wanneer een bedrijf een grote reorganisatie aankondigt, kan dit hard aankomen en onrust met zich meebrengen. Dit geldt in de eerste plaats voor de medewerkers van het bedrijf; in dit geval de medewerkers van Batavus en hun families. Reorganisaties zijn soms echter onvermijdelijk.
In het geval van Batavus wordt een deel van de bedrijfsonderdelen naar het buitenland verplaatst en blijft de meer geavanceerde productie in Nederland. Uit berichtgeving in de media begrijp ik dat de directie heeft laten weten dat de herstructurering moet helpen om concurrerender en efficiënter te produceren. Het is verder niet aan mij om uitspraak te doen over de strategie en het beleid van een individueel bedrijf.
In meer algemene zin kan ik aangeven dat ik bedrijven, of onderdelen daarvan, liever (blijvend) in Nederland gevestigd zie. Bedrijven dragen immers bij aan ons verdienvermogen en imago als aantrekkelijk vestigingsland.
Bent u op de hoogte van het fenomeen «high end» fabriek? Beseft u nu dat dat eigenlijk «the end» betekent?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de investeerder Kohlberg Kravis Roberts & Co. (KKR) die de fietsfabrikant overnam? Vindt u dit een goede ontwikkeling?
Kohlberg Kravis Roberts & Co. (KKR) is een private equity investeerder. Private equity is een benaming voor investeerders die, vaak door middel van fondsen, financieel in bedrijven participeren. Private equity maakt onderdeel uit van het financieringslandschap en biedt een alternatieve financieringsbron voor bedrijven. Met het oog op ons investerings- en vestigingsklimaat vind ik het belangrijk dat er voldoende toegang is tot financiering voor bedrijven. Een breed aanbod van zowel bancaire als non bancaire financiering is van belang voor ondernemers, die baat hebben bij verschillende vormen van financiering. Over individuele transacties, zoals de overname van Accell Group door KKR, kan ik geen uitspraken doen.
Bent u op de hoogte van grote investeerders die steeds meer bedrijven overnemen en daarmee de economie? Wat vindt u hiervan?2
De Nederlandse fusies en overnames markt staat er goed voor. De eerste twee maanden van 2024 zagen we dan ook een groei van 15% in het aantal bedrijven dat te koop wordt aangeboden ten opzichte van vorig jaar. Tegelijkertijd is er een stijging van 20% in de interesse van potentiële kopers. Dat komt doordat de economische onzekerheden zijn afgenomen, winsten zijn gestabiliseerd en de rente en inflatie zijn afgevlakt. Dat is een positieve ontwikkeling.
Wat gaat het kabinet doen aan grote investeerders die grote delen van onze economie opkopen en naar het buitenland verplaatsen?
Het behoud van een open economie is van groot belang voor ons verdienvermogen. En overnames, ook door buitenlandse investeerders, horen daar nu eenmaal bij. Hierbij geldt dat elke onderneming in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de strategie en het beleid van de onderneming, de bedrijfsvoering en de continuïteit daarvan.
Wel heeft het Ministerie van Financiën naar aanleiding van de initiatiefnota van de leden Nijboer en de Groot3 maatregelen genomen om een gelijker speelveld te maken voor eigen vermogen ten opzichte van vreemd vermogen. Sommige private equity overnames gaan namelijk gepaard met een substantiële hoeveelheid vreemd vermogen. Door de fiscale aftrekbaarheid van rente werd vreemd vermogen fiscaal voordeliger behandeld ten opzichte van financiering met eigen vermogen.
In meer algemene zin geldt dat een aantrekkelijk vestigings- en ondernemingsklimaat voor bedrijven cruciaal voor hun investeringsbeslissingen. Nederland beschikt over een solide vestigings- en ondernemingsklimaat, maar de kunst is dit hoge niveau vast te houden en tijdig verbetering aan te brengen waar nodig. Hiertoe hebben we een gezamenlijke kabinetsstrategie4 ontwikkeld. In de kern komt die strategie neer op het faciliteren van een set goede randvoorwaarden, accuraat inzicht in verbeteringen dan wel verslechteringen in het ondernemingsklimaat, het vergroten van de waardering voor het bedrijfsleven en het bevorderen van de wederkerigheid in de relatie tussen overheid en bedrijfsleven. Op 19 januari heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze acties in de vorm van een voortgangsrapportage5.
Belastingvoordelen voor bedrijven |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zo. Nu eerst een belastingvoordeel. Hoe de Bavaria-familie het uitstekend voor zichzelf regelde»1
Ja.
Deelt u de mening dat het doel van de Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) is om de continuïteit van ondernemingen te borgen, op het moment dat deze daadwerkelijk in gevaar komt door belastingverplichtingen waaraan zonder toepassing van de BOR niet voldaan kan worden? Deelt u tevens de mening dat het daarmee expliciet niet de bedoeling is dat de BOR wordt toegepast om belastingvoordelen in de erf- en schenkbelasting te genereren in situaties waarin de continuïteit van een bedrijf niet in het gevaar is?
De fiscale regeling voor de bedrijfsopvolging in de schenk- en erfbelasting (BOR) heeft als doel te voorkomen dat belastingheffing bij reële bedrijfsoverdrachten de continuïteit van een bedrijf in gevaar brengt omdat er onvoldoende middelen zijn om de schenk- of erfbelasting te voldoen.
Deelt u de mening dat personen die minder dan 0,5% van de aandelen van een bedrijf in bezit hebben de facto (zeer) kleine beleggers zijn in een bedrijf in plaats van dragende ondernemers, en dat het praktisch is uitgesloten dat de continuïteit van het bedrijf in gevaar komt door aan hen relateerde belastingverplichtingen?
Ja, zie hiervoor mijn brief aan de Tweede Kamer van 16 oktober 2023.2 Ik heb in lijn met die brief tijdens de behandeling van het Belastingplanpakket 2024 in de Tweede Kamer amendement nr. 10 (vervangen door nr. 11) ontraden.3 Op grond van het aanvaarde amendement nr. 11 op het wetsvoorstel Wet Aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024 kan een dergelijk klein belang onder voorwaarden echter vanaf 2025 kwalificeren voor de BOR.4
Deelt u de mening dat het verruimen van de BOR door toegang tot de regeling te geven aan familieleden die minder dan 0,5% van de aandelen in het bedrijf hebben, niet strookt met het beoogde doel van de BOR, namelijk het helpen van échte ondernemers door de continuïteit van ondernemingen te borgen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat uit de evaluatie van het Centraal Planbureau (CPB) blijkt dat in 75% van de gevallen waarin de BOR wordt toegepast, dit niet nodig is omdat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan de belastingverplichtingen te voldoen? Deelt u tevens de mening dat voor de resterende 25% er betalingsregelingen bestaan die in vrijwel alle gevallen uitkomst kunnen bieden? Kunt u een schatting geven qua percentage voor welk deel van gevallen ook deze betalingsregelingen niet voldoende, waardoor toepassing van de BOR echt noodzakelijk is?
Nee. Zoals uit de kabinetsreactie op de evaluatie blijkt, deel ik niet de mening dat in 75% van de gevallen waarin de BOR wordt toegepast, dit niet nodig is omdat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan de belastingverplichtingen te voldoen.5 Daarmee deel ik evenmin de mening dat voor de resterende 25% er betalingsregelingen bestaan die in vrijwel alle gevallen uitkomst kunnen bieden. In de kabinetsreactie is uitvoerig op deze conclusie in de evaluatie ingegaan. In de evaluatie wordt geconcludeerd dat met inbegrip van het eigen vermogen van de verkrijger in circa driekwart van de erfenissen voldoende vrije middelen aanwezig zijn om de erfbelasting direct te betalen. Dit gemiddelde kan de zaak echter vertekenen. Of er voldoende beschikbare vrije financiële middelen zijn, hangt onder andere af van de omvang van het verkregen ondernemingsvermogen. Ook maakt het verschil of het ondernemingsvermogen is verkregen door een erfenis of schenking. Bij schenkingen wordt in de praktijk alleen ondernemingsvermogen verkregen, anders dan bij erfenissen. Daarnaast kan er verschil van opvatting zijn over wat als beschikbare vrije financiële middelen kan worden aangemerkt. Dat is ook de reden dat in de evaluatie verschillende varianten daarvoor zijn opgenomen. Hierbij moet aangetekend worden dat de verkrijger van ondernemingsvermogen schenk- of erfbelasting verschuldigd is. In dit verband wordt opgemerkt dat bijvoorbeeld het beleggingsvermogen binnen de bv weliswaar niet noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming maar dat daarover wel eerst ab-heffing van 26,9% (vanaf 1 januari 2024 is dit 24,5% over de eerste € 67.000 en 33% daarboven per belastingplichtige) is verschuldigd voordat dit kan worden gebruikt voor de betaling van de schenk- of erfbelasting.6Na toepassing van de vrijstelling voor het ondernemingsvermogen in de schenk- en erfbelasting kan een beroep worden gedaan op de betalingsregeling voor het belaste gedeelte van de verkrijging van ondernemingsvermogen. Deze betalingsregeling kent geen nadere voorwaarden. De betalingsregeling houdt in dat tien jaar rentedragend uitstel van betaling kan worden verkregen.
Kunt u tevens een inschatting geven in miljoenen van welk deel van het budgettaire beslag van de BOR echt noodzakelijk is om de continuïteit van een bedrijf te borgen, wanneer rekening wordt gehouden met aanwezige middelen bij het bedrijf en de mogelijkheid tot het gebruik van betalingsregelingen?
Nee, het is niet mogelijk om een inschatting te geven van welk deel van het budgettaire beslag van de BOR echt noodzakelijk is vanuit de doelstelling van de BOR.
Nieuwssites die al jaren pro-Chinese desinformatie verspreiden |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Netwerk van nieuwssites verspreidt al jarenlang pro-Chinese desinformatie, ook in Nederland»?1
Ja
Was u bekend met het netwerk van nieuwssites die zijn opgezet door het Chinese pr-bedrijf Haimai om desinformatie te verspreiden? Zo nee, moet de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie worden verbeterd zodat dit soort desinformatiecampagnes eerder aan het licht komen en effectief worden aangepakt?
Voor het verschijnen van de artikelen «Netwerk van nieuwssites verspreidt al jarenlang pro-Chinese desinformatie, ook in Nederland» en «NVJ: netwerk pro-Chinese nieuwssites leidt tot desinformatie» was ik niet bekend met dit netwerk van nieuwssites opgericht door het Chinese pr-bedrijf Haimai.
In de brief van 9 november 2023 heeft het kabinet al aangekondigd te onderzoeken of, en zo ja hoe, de Rijksbrede aanpak van desinformatie over de kernprocessen van de democratie versterkt moet worden.2 Uw Kamer wordt hier dit voorjaar over geïnformeerd in de Voortgangsbrief over deze strategie.
Kunt u achterhalen hoeveel bezoekers deze nieuwssites per jaar ongeveer hebben?
Het onderzoek van Citizen Lab «PAPERWALL: Chinese Website Posing as Local News Outlets Target Global Audiences with Pro-Bejing Content»3 waarop de artikelen «Netwerk van nieuwssites verspreidt al jarenlang pro-Chinese desinformatie, ook in Nederland» en «NVJ: netwerk pro-Chinese nieuwssites leidt tot desinformatie» gebaseerd zijn, richtte zich o.a. op het bereik van deze websites.
Voor de beantwoording van deze vraag is contact gezocht met de onderzoeker van Citizen Lab. De organisatie onderzocht door middel van verschillende publieke en open source tools, waaronder hypestat.com (een web platform en browserextensie), de bezoekersaantallen van de websites binnen het netwerk. Van alle websites verscheen alleen een aantal generieke Engelstalige websites «wdpp[.]org» of «euleader[.]org», in de statistieken, met een gemiddelde van 50 bezoekers per dag. Dit hoeven geen unieke bezoekers te zijn, dit kan ook dezelfde persoon zijn die de website een aantal keer bezoekt. Dat andere websites, waaronder «nlpress.org» en «greaterdutch.com», niet in de statistieken verschijnen betekent dat hun bereik verwaarloosbaar is.
Bent u in contact met de andere dertig landen waar het netwerk actief is geweest en zo ja, neemt u initiatief om gezamenlijk deze desinformatiecampagne tegen te gaan?
Het kabinet staat zowel bilateraal als in multilateraal verband in nauw contact met bevriende landen over de problematiek van buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI). Dit betreft o.a. uitwisseling van informatie in EU-verband, binnen het NAVO-bondgenootschap en via het Hybrid Centre of Excellence. Via deze weg worden FIMI-campagnes gesignaleerd, vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen van FIMI en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden.
Welke poortwachters zijn er die toezicht houden op nieuw aangemaakte websites? In hoeverre is het mogelijk om in een vroeg stadium al te signaleren dat een nieuwe website onderdeel is van een buitenlandse desinformatiecampagne? Speelt het daarbij een rol of een website in het.com,.org of.nl domein wordt geregistreerd?
Op het moment dat een domeinnaam wordt geregistreerd in het domeinnaamsysteem (DNS) is nog niet bekend voor welke diensten, bijvoorbeeld email of een website, de domeinnaam gebruikt zal gaan worden. Het is dus bij de registratie van een domeinnaam niet mogelijk om het karakter van de website te duiden. Daarnaast breng het vooraf controleren van inhoud van websites de vrijheid van meningsuiting in gevaar.
Wel zijn er binnen de domeinnaamindustrie afspraken gemaakt t.a.v. het voorkomen van DNS misbruik. Hieronder valt een breed spectrum van misbruik waarbij de domeinnaam zelf onderdeel vormt van het misbruik. Bijvoorbeeld phishing m.b.v. domeinnamen die veel lijken op de naam van bestaande gerenommeerde websites (o.a. banken, webwinkels, overheid). Veel domeinnaam- registers en tussenpersonen (registrars) maken bij de aanvraag van een domeinnaam een risicoanalyse op basis van de geregistreerde domeinnaam en de gegevens van de aanvrager. Indien er twijfels zijn over de aanvraag kunnen extra verificatiestappen worden verricht om bijvoorbeeld meer te weten te komen over de identiteit van de aanvrager en diens intenties.
Deze methode wordt onder de naam RegCheck toegepast op registraties van.nl domeinnamen. De Stichting Internetdomeinregistratie Nederland (SIDN) die de registratie van.nl verzorgt, geeft op haar website aan dat vorig jaar ruim 8000 domeinnamen i.v.m. DNS-misbruik offline zijn gehaald. Dit systeem richt zich op het voorkomen van DNS misbruik. Desinformatie of meer algemeen ongewenste inhoud van websites valt niet onder de definitie van DNS-misbruik.
Van andere top-level domeinnamen zijn geen gegevens bekend. Wel zijn er recentelijk door ICANN, de internationale organisatie die deze top-level domeinnamen uitgeeft, een aantal contractuele aanpassingen gedaan wat de registers van deze domeinnamen en hun tussenpersonen verplicht meer maatregelen te nemen om DNS misbruik tegen te gaan en sneller en adequaat te reageren op meldingen over misbruik.
Het ligt niet voor de hand om beheerders van domeinnamen een verantwoordelijkheid te geven in de bestrijding van desinformatie. De enige interventie die beheerders van domeinnamen tot hun beschikking hebben is om een domein in het geheel ontoegankelijk te maken. Als een domein tevens wordt gebruikt voor de verspreiding van legale inhoud dan kan het ontoegankelijk maken een disproportionele beperking van de vrijheid van meningsuiting inhouden.
Worden deze websites nader onderzocht om dergelijke nepsites voortaan sneller te detecteren?
«Nepsites» als zodanig is geen bestaand fenomeen. Het gaat hier om websites die misleidende informatie bevatten. Het vooraf controleren van de inhoud van een website brengt vrijheid van meningsuiting in gevaar.
Daarnaast is het bestempelen van desinformatie als zodanig en factchecken geen taak van overheden. Dit ligt bij factcheckers en onderzoeksjournalistiek. Want vrijheid van meningsuiting en persvrijheid blijven centraal staan. Wanneer blijkt dat de inhoud van, bijvoorbeeld een website, de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in gevaar brengt, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken.
Zijn de critici van de Chinese overheid die door de desinformatiecampagne worden geïmpliceerd op de hoogte gesteld dat zij genoemd worden? Worden er maatregelen genomen om hen waar nodig hulp te bieden?
Buitenlandse Zaken staat in contact met mensenrechtenverdedigers en (vertegenwoordigers van) de Chinese diaspora in Nederland. Onder andere via deze weg komen signalen binnen wanneer er sprake is van negatieve gevolgen van desinformatie, intimidatie via familie in China of bedreiging.
Personen in Nederland die te maken krijgen met strafbare feiten kunnen altijd aangifte of melding doen bij de politie.
Welke mogelijkheden heeft u om zulke desinformatiecampagnes tegen te gaan? Biedt de Digital Service Act (DSA) voldoende instrumenten om dit soort desinformatiecampagnes tegen te gaan?
De Digital Services Act (DSA) is onder meer van toepassing op hostingdiensten en online platforms voor zover die diensten worden aangeboden aan afnemers in de Unie. Een hostingdienst is een dienst die op verzoek van een afnemer informatie opslaat. Een online platform is een hostingdienst die informatie op verzoek van afnemers informatie opslaat en verspreidt bij het publiek. De websites die worden beschreven in de berichtgeving van de Volkskrant lijken hier niet aan te voldoen omdat de websites werden gebruikt door de eigenaren om zelf informatie te verspreiden. Er vindt geen opslag en/of verspreiding van informatie plaats op verzoek van afnemers van de dienst. Zodoende is de DSA waarschijnlijk niet van toepassing op deze websites.
De websites maakten geen gebruik van online platforms, zoals sociale media, om hun content te verspreiden. Daarom zijn de systeemrisico-analyses die zeer grote online platforms als Facebook, Instagram en TikTok jaarlijks moeten verrichten, waarbij ze ook aandacht moeten hebben voor de verspreiding van dit soort desinformatie, in dit geval niet relevant.
In het voorjaar wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak desinformatie. Hierin worden nieuwe acties voorgesteld om de negatieve impact van desinformatie tegen te gaan.
Kunt u achterhalen of deze nieuwswebsites ook tegen betaling gepromoot zijn op sociale media, en zo ja, hoe groot het bereik van deze posts is geweest en, waar relevant, in het geval van betaalde promotie en advertenties, hoeveel platforms als Facebook en X daaraan verdiend hebben?
Artikel 39 van de DSA verplicht aangewezen zeer grote online platforms, waartoe ook grote sociale media bedrijven horen, om de advertenties die op hun dienst worden getoond in een doorzoekbaar register vast te leggen. In dat register moet, naast de inhoud van de reclame, onder meer informatie worden opgenomen over de natuurlijke of rechtspersoon namens wie de reclame wordt getoond en de natuurlijke of rechtspersoon die voor de reclame heeft betaald. Ook de periode waarin de advertentie werd getoond en bepaalde demografische gegevens over het publiek moeten in het register worden opgenomen.
Vanuit de advertentiebibliotheek van X en Meta (Facebook) is geen aanwijzing gevonden dat de websites of HaiMai van sociale media gebruik hebben gemaakt om hun content te verspreiden. Dit is bevestigd door CitizenLab, dat de oorspronkelijke analyse deed en daar uitgebreid naar heeft gekeken. Daarnaast gaf de organisatie aan dat er ook geen officiële sociale media accounts zijn die kunnen worden gelinkt aan een van de websites uit het netwerk.
Deelt u de mening dat de huidige gedragscode desinformatie als officiële gedragscode onder de Digital Services Act nu te weinig specifieke, vage tekst en kernprestatie-indicatoren bevat op het gebied van aanbevelingsalgoritmes? Zo ja, bent u het eens dat de gedragscode in combinatie met de DSA op het punt van desinformatie en aanbevelingssystemen in de praktijk niet te handhaven is? Zo ja, bent u van mening dat de gedragscode desinformatie op dat punt moet worden aangepast?
Op dit moment is de huidige gedragscode desinformatie nog geen officiële gedragscode onder de DSA. Daardoor zijn de onderdelen van de DSA die aansluiting bij, en naleving van, de gedragscode stimuleren nog niet van toepassing. Naar mijn weten is de Europese Commissie bezig om de omzetting naar een gedragscode onder de DSA voor te bereiden. Het is daarom te vroeg om uitspraken te doen over de effectiviteit van de gedragscode.
Staat u open voor het aannemen van meer effectieve maatregelen tegen aanbevelingssystemen, bijvoorbeeld het verbieden van algoritmen gebaseerd op interactie, waarvan we weten dat ze in de praktijk desinformatie in de hand werken? En dat de verplichte niet-gepersonaliseerde aanbevelingssystemen in Artikel 29 DSA altijd de standaard zijn in plaats van gepersonaliseerde aanbevelingssystemen? Zou u hiervoor willen pleiten in de Europese Unie (EU)?
Ik ga ervan uit dat de vragenstellers doelen op artikel 38 DSA en niet artikel 29 DSA. Artikel 38 DSA bepaalt dat zeer grote online platformen ook altijd een optie voor een aanbevelingssysteem moeten aanbieden dat niet gebaseerd is op profilering.
De DSA is pas recent volledig van toepassing geworden. Het is nog te vroeg om te concluderen dat de verplichtingen die daarmee zijn geïntroduceerd onvoldoende effectief zijn. Bovendien wil ik erop wijzen dat aanbevelingsalgoritmes niet alleen risico’s kennen, maar ook nuttig kunnen zijn. Ze helpen gebruikers bijvoorbeeld om in de enorme hoeveelheid informatie op het internet de voor hen meest interessante informatie te vinden. Daarom ben ik nog niet bereid om te stellen dat de norm van artikel 38 DSA bredere toepassing moet krijgen. Hierbij speelt ook mee dat de invloed van aanbevelingsalgoritmes ook betrokken moet worden in de systeemrisicoanalyses waar grote platforms toe verplicht zijn (zie antwoord 12).
Ten slotte is het van belang op te merken dat de DSA een rechtstreeks werkende verordening is die voorziet in maximumharmonisatie.
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) dat er nieuwe Europese wetgeving moet komen die bij grote techbedrijven afdwingt dat dit soort desinformatie-websites geen aandacht krijgen via social media-algoritmes?2
De DSA voorziet in een verplichting voor zeer grote online platforms, waaronder een aantal grote sociale netwerken als Facebook, TikTok en Instagram, om systeemrisico’s te analyseren en beperken (artikel 34 en 25). Ook de verspreiding van sommige vormen van desinformatie kan een systeemrisico vormen. Te denken valt aan desinformatie die verkiezingen kan beïnvloeden, of negatieve effecten heeft voor de volksgezondheid of op minderjarigen. Als dergelijke risico’s bestaan dan kunnen er diverse maatregelen worden genomen, waaronder aanpassingen aan aanbevelingssystemen (artikel 35).
Identificatie en bestrijding van desinformatie is echter niet eenvoudig. Naarmate de methodes daarvoor beter worden kunnen zeer grote platformen die overwegen wanneer zij ter uitvoering van de DSA maatregelen moeten nemen ter bestrijding van systeemrisico’s. Of zeer grote online platforms met hun maatregelen voldoen aan hun verplichtingen onder artikel 35, wordt gecontroleerd en gehandhaafd door de Europese Commissie. De komende jaren moet blijken in hoeverre dit systeem voldoende is. Tot die tijd acht ik verdere wetgeving niet nodig.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat niet alleen Rusland3, maar ook China actief inzet op desinformatiecampagnes om de publieke opinie te beïnvloeden?
Ja. Desinformatiecampagnes zijn een onderdeel van de bredere, ambitieuzere Chinese inspanningen op het gebied van FIMI. Chinese FIMI-activiteiten richten zich op het manipuleren van het media- en informatiesysteem binnen en buiten Europa, o.a. om een positief beeld te creëren van het eigen autoritaire bestuursmodel.6
Heeft u informatie dat China en Rusland hierin gezamenlijk optrekken? Zo ja, op welke manier? Op welke manier trekt u samen met de EU, Verenigde Staten (VS) en andere bondgenoten op om deze ondermijning te bestrijden?
Er zijn voorbeelden beschikbaar waarbij Chinese mediabedrijven Russische desinformatie actief verspreiden.7 Ook na de inval in Oekraïne deelden Chinese staatsmedia op grote schaal Russische narratieven en desinformatie.8 dat China in het recente verleden heeft geleerd van Russische tactieken en technieken voor de verspreiding van desinformatie.9 Zoals genoemd onder vraag 4, werkt Nederland in meerdere kaders samen met gelijkgezinde landen om ervaring en geleerde lessen te delen en onze aanpak af te stemmen. Dat is echter een zaak van lange adem en meerdere sporen, zoals in deze beantwoording geschetst.
Het afwijzen van sociale huurwoningen aan woningzoekenden met een verleden als cliënt in de jeugdzorg |
|
Marijke Synhaeve (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat woningcorporaties woningzoekenden afwijzen voor een sociale huurwoning op grond van het feit dat zij in het verleden cliënt waren in een jeugdzorginstelling?1
Juist voor jongeren die uitstromen uit jeugdzorg is het van belang dat zij hun verdere leven kunnen starten met een stabiele woonplek. Dat is in lijn met het Wetsvoorstel versterking regie op de volkshuisvesting.
Bij het toewijzen van woningen maken woningcorporaties een afweging tussen het belang van de woningzoekende en het belang van de buurt of omgeving. Hierbij wordt naast het inkomen en de huishoudsamenstelling ook gekeken naar het woonverleden om te beoordelen of de kandidaathuurder in staat is zelfstandig te kunnen huren. Wanneer een kandidaathuurder afspraken met de vorige verhuurder niet is nagekomen of zelfs uit de woning is gezet, kan dit worden meegenomen in de toewijzing van een volgende sociale huurwoning. Het is verstandig om, bij twijfels of zorgen door het (woon)verleden van de kandidaathuurder, met elkaar in gesprek te gaan en op die manier gezamenlijk te bepalen of de woning past en of er een zorg- en ondersteuningsbehoefte is. Daar kunnen indien nodig vervolgens aanvullende afspraken over worden gemaakt.
Dit laatste is bij deze specifieke casus gebeurd en het is uiteindelijk naar behoren afgerond: woningcorporatie Domijn heeft een gesprek gehad met de genoemde personen in het artikel, waarbij Domijn excuses voor de gang van zaken heeft aangeboden en een passende woning heeft kunnen toewijzen.
Wat is uw reactie op het feit dat kwetsbare groepen, zoals voormalige cliënten uit de jeugdzorg, in het algemeen vaak jaren moeten wachten om aanspraak te kunnen maken op een sociale huurwoning waardoor problematiek verergert en maatschappelijke problemen ontstaan?
Jongeren die uitstromen uit een jeugdzorginstelling bevinden zich in een kwetsbare positie. Een stabiele woonomgeving is voor deze groep daarom van belang. Ik vind het niet wenselijk dat deze groep lang moet wachten op woonruimte. Er worden wel woningen met voorrang toegewezen aan jongeren die uitstromen uit een jeugdzorginstelling, maar dit geldt niet overal en voor de hele groep.
Met het programma «Een thuis voor iedereen» heb ik aangegeven hoe ik de regie op het huisvesten van mensen uit aandachtsgroepen, waaronder voormalige jeugdzorgcliënten, herneem. Belangrijk onderdeel hierbij is het bouwen tot 2030 van 250.000 sociale huurwoningen door woningcorporaties en het toewerken naar een evenwichtige balans in de woonvoorraad. Zo komen er meer woningen bij voor mensen zoals in het artikel waaraan u refereert en nemen alle gemeenten een «fair share» in de huisvestingsopgave.
Met de wet Versterking regie volkshuisvesting wil ik regelen dat alle gemeenten invulling geven aan de woon- en zorgvraag van alle aandachtsgroepen en daarover prestatieafspraken maken met woningcorporaties waarbij ook zorgpartijen worden betrokken. Zo moeten er duidelijke afspraken komen over hoe onder meer wordt gezorgd voor voldoende betaalbare huisvesting voor mensen die de jeugdzorg verlaten. Specifiek komt hierbij dat alle gemeenten een huisvestingsverordening gaan opstellen met daarin een urgentieregeling voor onder andere mensen die uitstromen uit accommodaties voor jeugdhulp. Dit zorgt ervoor dat deze mensen met voorrang een woning toegewezen kunnen krijgen.
Deelt u de mening dat deze jongeren die uitstromen vanuit de jeugdzorg hierdoor worden gestraft voor een situatie waar zijzelf geen schuld aan dragen?
Ik vind het niet wenselijk dat deze groep lang moet wachten op woonruimte. Daarom zet ik sterker in op het huisvesten van mensen uit aandachtsgroepen, waaronder voormalige jeugdzorgcliënten. Zie ook mijn antwoord bij vraag 2.
Bent u van mening dat hier sprake is van de schending van de Algemene wet gelijke behandeling en het verbod op onderscheid door uitsluiting op basis van verblijf in een jeugdzorginstelling? Zo ja, kunt u dan de Kamer infomeren over hoe u van plan bent deze schending tegen te gaan?
Gelukkig zijn in de genoemde casus de woningcorporatie en de woningzoekenden inmiddels tot een oplossing gekomen. Daarmee hebben de personen uit het artikel woonruimte gevonden waar ze zo naar verlangden.
De Awgb biedt bescherming aan mensen die gediscrimineerd worden op grond van de volgende persoonskenmerken: godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, seksuele gerichtheid en burgerlijke staat. Ook discriminatie op grond van handicap of chronische ziekte is verboden. Dat staat in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz). Uit het artikel blijkt niet dat het verleden van de woningzoekende in een jeugdzorginstelling mogelijk tot (direct of indirect) onderscheid op één van de wettelijk beschermde gronden heeft geleid.
Bent u voornemens te onderzoeken wat nodig is om woningcorporaties hun maatschappelijke plicht te gaan laten uitvoeren om mensen uit kwetsbare groepen te huisvesten?
Hiervoor heb ik al maatregelen getroffen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de maatregel van de gemeente Utrecht om kwetsbare groepen waaronder voormalige cliënten uit de jeugdzorg komend jaar meer kans op een huurwoning te geven? Kunt u de Kamer hierover informeren?2
Uit het artikel blijkt dat de gemeente Utrecht o.a. voormalig cliënten uit de jeugdzorg met voorrang gaat huisvesten. Hiermee loopt de gemeente vooruit op de verplichte wettelijke urgentie die ik via het Wetsvoorstel versterking regie op de volkshuisvesting wil invoeren. Ik moedig dit besluit van de gemeente dan ook aan.
Welk gevolg is er gegeven aan uw conclusie uit uw Kamerbrief onder Kamerstuk dat er in de huisvestigingsmogelijkheden van aandachtsgroepen een trend van verslechtering zit en hoe verhoudt zich dat tot deze situatie dat voormalige jeugdzorgcliënten geweigerd worden voor een sociale huurwoning?3
U verwijst naar de Kamerbrief van 14 februari 2022 waarin ik heb aangekondigd hoe ik de regie op de volkshuisvesting wil hernemen. Met het programma «Een thuis voor iedereen» heb ik aangegeven wat ik doe voor het huisvesten van mensen uit aandachtsgroepen, waaronder voormalige jeugdzorgcliënten. Zie mijn antwoord op vraag 2 voor een toelichting hierop.
Herkent u zichzelf nog altijd in de uitspraak uit uw Kamerbrief dat het bestrijden van dakloosheid in feite gaat over het bestrijden van uitsluiting?4
Wij herkennen ons nog altijd in deze uitspraak. Ik ben van mening dat de woningmarkt inclusief moet zijn en ook kansen moet bieden voor bijzonder kwetsbare groepen.
Op welke wijze wilt u verdere uitsluiting van voormalige bewoners van jeugdzorginstellingen in de toekomst voorkomen?
Met de Wet versterking regie op de volkshuisvesting wil ik regelen dat de overheid de regie herneemt om nu en in de toekomst te sturen hoeveel, waar en voor wie er gebouwd wordt. De Wet versterking regie op de volkshuisvesting wil landelijk vastleggen dat kwetsbare groepen verplicht voorrang krijgen op een woning. Een van deze groepen vormen jongeren die uitstromen uit een jeugdzorginstelling. Het streven is dat de huisvestingsopgave van deze groepen evenwichtig verdeeld wordt in de regio.
Welk gevolg is er gegeven aan uw brief van 2 juni 2022, waarin werd geschreven dat wonen eerst en preventie belangrijk zijn bij het voorkomen van dakloosheid voor onder andere uitstromers van jeugdzorginstellingen?
In het Nationaal Actieplan: Eerst een Thuis én in de Hervormingsagenda Jeugd is het versterken van de overgang van jeugdhulp naar volwassenheid een speerpunt. Er zijn verschillende acties in gang gezet die bijdragen aan het versterken van deze overgang. Zo ondersteunt het ondersteuningsteam Zorg en Jeugd (OZJ) regio’s in het land bij het creëren van een sluitend aanbod in ondersteuning op de verschillende leefgebieden. De geleerde lessen en best practices worden daarbij breed verspreid. Verder wordt door het Nederlands Jeugd Instituut (NJi) gewerkt aan een richtlijn voor de werkwijze toekomstgericht werken voor jeugdprofessionals. Daarnaast werken we zoals bij antwoord 2 aangegeven aan passende en betaalbare huisvesting voor aandachtsgroepen, waaronder voor jongeren die uitstromen uit een jeugdzorginstelling.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het Programma «Een thuis voor iedereen» dat als doel had om huisvesting van kwetsbare mensen te verbeteren en dan specifiek voor jongeren die in een jeugdzorginstelling hebben gezeten?5
Naast wat ik in de antwoorden hiervoor al heb aangegeven over het Wetsvoorstel versterking regie op de volkshuisvesting, wordt er in het land gewerkt aan regionale woonzorgvisies waarin de opgave voor de verschillende aandachtsgroepen in beeld wordt gebracht. Daarnaast is in de woondeals afgesproken dat er 290.000 sociale huurwoningen worden gebouwd. In 2023 is er € 34.705.000 beschikbaar gesteld via de vierde tranche van de Regeling huisvesting aandachtsgroepen (RHA). Met deze tranche is een bijdrage geleverd aan de realisatie van 4.365 woonruimten, waaronder 140 voor mensen tot 27 jaar die uitstromen uit een instelling. Alle tranches bij elkaar hebben bijgedragen aan de realisatie van in totaal 21.380 woningen voor aandachtsgroepen.
Deze resultaten zijn eerder gemeld in de voortgangsrapportages waarmee ik de Kamer twee keer per jaar informeer over «Een thuis voor iedereen». Dat gebeurt een keer aan het eind van het jaar met de Staat van de Volkshuisvesting over alle volkshuisvestingsprogramma’s en een keer rond de zomer met een voortgangsrapportage voor het afzonderlijke programma. Met «Een thuis voor iedereen» werken vijf departementen, het IPO, de VNG en Aedes onverminderd hard aan het verbeteren van de huisvesting van kwetsbare mensen. De eerste specifieke voortgangsrapportage van het programma heeft de Kamer ontvangen bij brief van 8 juni 2023. Voor de zomer 2024 ontvangt de Kamer een tweede rapportage.
Kunt u aangeven of bij het uitvoeren van de passage uit de Hervormingsagenda dat Rijk, provincies, gemeenten en woningcorporaties afspraken maken over bouw, toewijzing van woningen en ondersteuning ook specifiek deze problematiek wordt betrokken van jongeren die geweigerd worden?
U verwijst met de passage uit de Hervormingsagenda naar: «Om dit doel te realiseren maken Rijk, provincies, gemeenten en woningcorporaties afspraken over bouw, toewijzing van woningen en ondersteuning. Welke afspraken dit zijn, staat gedetailleerd omschreven in het programma (Een thuis voor iedereen)».
De uitvoering is er juist op gericht dat er voor alle aandachtsgroepen voor passende huisvesting wordt gezorgd, dus ook voor mensen die uit de jeugdzorg komen.