Het bericht dat het Eritrees consulaat Eritrese Nederlanders afperst |
|
Sadet Karabulut , Harry van Bommel |
|
Leers , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het u bekend dat het Eritrese consulaat al jarenlang Eritrese Nederlanders afperst door maandelijks twee procent van hun inkomsten te innen waarbij weigeraars worden bedreigd, geïntimideerd en noodzakelijke consulaire diensten worden onthouden? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te verrichten, per direct een einde te maken aan afpersingspraktijken en slachtoffers bescherming te bieden?1 2
De Eritrese overheid int sinds 1994 via de ambassades en consulaten een 2% «Development and Rehabilitation» inkomensbelasting onder Eritrese burgers in het buitenland. Het heffen van een dergelijke belasting is in Nederland niet illegaal, evenmin het onthouden van overheidsdiensten bij weigering om te betalen. Volgens een rapport van 13 juli jl. van de VN Monitoring Group on Somalia and Eritrea zou dergelijke belastingheffing door ambassades en consulaten gepaard gaan met intimidatie, bedreiging en dwang.
Het organiseren van culturele festivals en het werven van fondsen tijdens dergelijke festivals is niet illegaal. Indien dit gepaard gaat met intimidatie, bedreiging of fraude is dat uiteraard in strijd met de wet.
Voor het vaststellen of misdrijven als afpersing en soortgelijke delicten aan de orde zijn, zijn politie en het openbaar ministerie (OM) in belangrijke mate afhankelijk van aangifte en melding door de slachtoffers. Zodra er aangifte is gedaan zal de politie onder leiding van het OM daar onderzoek naar doen. Lopende een onderzoek worden geen mededelingen daarover gedaan.
Is het u bekend dat het Eritrese regime festivals en bijeenkomsten organiseert – zoals de geplande bijeenkomst in Zaandam en de bijeenkomsten in Amsterdam en Rotterdam van afgelopen weekend – via het consulaat en/of door het consulaat gecontroleerde groepen waar topfunctionarissen van het regime aanwezig zouden zijn en waar volgens betrokkenen enorm veel druk wordt uitgeoefend om geld te geven aan het regime? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te verrichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gebeurt er met de door de Eritrese autoriteiten geïnde middelen? Wordt met deze middelen een zeer repressief regime zoals staat beschreven in diverse internationale rapporten indirect gefinancierd? Klopt het bericht dat via Nederland en andere landen geïnde middelen zouden kunnen worden ingezet voor gewapende troepen in de Hoorn van Afrika zoals Al Shabab?
De geïnde middelen komen ten goede aan de Eritrese staat. De VNMonitoring Groupvindt in haar rapport van 13 juli jl. geen bewijs van steun door Eritrea aan Al-Shabaab.
Is het wettelijk toegestaan dat Eritrese autoriteiten in Nederland belastingen en andere gelden innen van Eritrese Nederlanders? Deelt u de mening dat dit soort praktijken ontoelaatbaar zijn? Zo ja, wat gaat u doen om hieraan een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Het heffen van een dergelijke belasting in Nederland en fondsenwerving via festivals en evenementen zijn niet illegaal. Indien bij enige vorm van fondsenwerving strafbare feiten worden geconstateerd, dan is dat ontoelaatbaar en zullen politie en het openbaar ministerie daar onderzoek naar doen.
Klopt het bericht dat naast de twee procent verplichte afdracht en geldinzameling via festivals en evenementen, het Eritrees consulaat ook geheime bankrekeningen regelt voor zwartwerkers opdat zij vervolgens de op deze rekeningen gestorte gelden kan incasseren?
Zie antwoord vraag 4.
Is het u bekend dat het regime via het Eritrese consulaat de integratie van Eritreërs in de Nederlandse samenleving zou dwarsbomen door de vorming van een onafhankelijk Eritrese maatschappelijke organisatie in Nederland te belemmeren? Klopt het bericht dat door directe en indirecte inmenging van het consulaat, maatschappelijke activiteiten van verontruste Eritrese Nederlanders in Amersfoort onmogelijk worden gemaakt en zij een brief hebben overhandigd aan de burgemeester van Amersfoort, waarin ze bescherming en hulp vragen? Zo ja, speelt dit ook elders in Nederland en op welke wijze wordt deze ongewenste beïnvloeding en intimidatie tegengegaan?
Eritrese Nederlanders wonend in en rond Amersfoort hebben een brief over dit onderwerp geschreven aan burgemeester Bolsius van Amersfoort. In deze brief maken zij melding van incidenten tussen Eritrees-Nederlandse aanhangers van het Eritrese regime, en personen die een onafhankelijke organisatie voor Eritrese Nederlanders willen oprichten. Naast deze brief zijn er signalen dat activiteiten die indruisen tegen de wensen van het Eritrese regime worden gedwarsboomd door pro-regimeaanhangers in Nederland.
Het kabinet is van mening dat het ieder land vrij staat om relaties met (voormalige) onderdanen in den vreemde te onderhouden. Het kabinet stelt zich hierbij wel op het standpunt dat de contacten tussen een vreemde mogendheid en haar (voormalige) onderdanen in Nederland louter op basis van vrijwilligheid mogen plaatsvinden, binnen de grenzen die de wet hiervoor stelt. Ook mogen deze contacten de integratie in Nederland niet belemmeren.
Ongewenste beïnvloeding en intimidatie zullen vanuit het strafrechtelijk perspectief en op basis van individuele aangiften behandeld worden.
Is het u bekend dat de Eritrese diaspora in onder meer Canada, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland ook te maken hebben met heffingen van de Eritrese autoriteiten? Bent u bereid om ook in internationaal verband actie te ondernemen tegen deze ongewenste praktijken van de Eritrese autoriteiten? Zo nee, waarom niet? 2)
Ja. Nederland overlegt met onder andere Canada, VK en Duitsland en zet deze kwestie in EU-verband op de agenda.
Zijn er Nederlandse bedrijven die handel bedrijven met Eritrea? Zo ja, welke?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. De bilaterale economische betrekkingen tussen Nederland en Eritrea zijn beperkt.
Het schrappen van de langdurigheidstoeslag door de gemeente Schiedam. |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de gemeente Schiedam geen langdurigheidstoeslag meer verstrekt?1
Nee. De conclusie die de vragensteller blijkbaar op grond van de in de voetnoot aangehaalde publieksinformatie trekt, namelijk dat de gemeente Schiedam geen langdurigheidstoeslag meer verstrekt, is onjuist. In de publieksinformatie op de website van de gemeente Schiedam, is weliswaar vermeld dat vanaf 1 januari 2012 de regelingen Langdurigheidstoeslag en Ouderentoeslag en de Regeling chronisch zieken en gehandicapten niet meer bestaan, maar óók dat de «inkomenstoeslag» hiervoor in de plaats is gekomen. Voorts wordt uitgelegd wanneer en hoe men voor deze «inkomenstoeslag» in aanmerking kan komen en hoeveel de toeslag bedraagt.
De voorwaarden om in aanmerking te komen voor genoemde inkomenstoeslag zijn opgenomen in de «Verordening langdurigheidstoeslag Schiedam 2012», die de gemeente Schiedam op 15 december 2011 in een openbare raadsvergadering heeft vastgesteld. Deze verordening bevat ondermeer regels over de verstrekking van een inkomenstoeslag aan bepaalde groepen Schiedamse burgers. In deze verordening is voorts uitdrukkelijk aangegeven dat met de «inkomenstoeslag» de langdurigheidstoeslag artikel 36 WWB wordt bedoeld en met «inkomenstoeslag 65+» de categoriale bijzondere bijstand voor personen van 65 jaar en ouder. Voor wat betreft de verlening van de langdurigheidstoeslag voldoet de gemeente derhalve aan de voorwaarden die de WWB stelt.
Handelt de gemeente Schiedam door het niet verstrekken van de langdurigheidstoeslag in strijd met de Wet werk en bijstand? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen zodat de gemeente Schiedam haar beleid in overeenstemming brengt met de wet? Zo nee, waarom niet?2
Zoals in antwoord 1 is aangegeven is er in de gemeente Schiedam geen sprake van het «niet verstrekken van de langdurigheidstoeslag».
Op welke wijze gaat u de gemeente Schiedam aansporen om met terugwerkende kracht ervoor te zorgen dat inwoners alsnog aanspraak kunnen maken op deze wettelijk verankerde toeslag?
Zie antwoord vraag 2 .
Bent u bekend met andere gemeenten, die geen langdurigheidstoeslag verstrekken, terwijl deze gemeenten daartoe wel verplicht zijn? Zo ja, welke gemeenten zijn dat? Zo nee, ben u bereid dit te onderzoeken?
Nee, ik ben niet bekend met gemeenten die geen langdurigheidstoeslag verstrekken en zie ook geen aanleiding daar een onderzoek naar te doen. Ik heb uw Kamer op 29 november 2010 (TK 2010–2011, 31 441 nr.13) gemeld dat uit een verkennende studie van de toenmalige Inspectie Werk en Inkomen (IWI) over de gedecentraliseerde langdurigheidstoeslag, is gebleken dat alle gemeenten hebben voldaan aan de verplichting om een verordening over de verlening van de langdurigheidstoeslag op te stellen.
De onrust naar aanleiding van plannen van wethouder Florijn te Rotterdam om bijstandsgerechtigden in de thuiszorg te laten werken |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de plannen van wethouder Florijn in de gemeente Rotterdam om bijstandsgerechtigden in de thuiszorg te laten werken nu zijn kassenproject finaal mislukt is? Op welke manier denkt u de werkloosheid meer algemeen en specifiek in Rotterdam te kunnen bestrijden?1 2
Rotterdam vraagt van aanbieders 10% van de contractwaarde in te zetten voor social return. Doel hiervan is om mensen die behoren tot de doelgroep van social return zoveel mogelijk toe te leiden naar werk. Social return creëert extra werk(ervaring)plaatsen en kan daarmee de uitstroom uit een uitkeringssituatie van mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt ondersteunen. De Tweede Kamer heeft de afgelopen jaren aangedrongen op brede toepassing van social return door overheden. Effectieve bestrijding van werkloosheid op lokaal niveau is een taak van gemeenten zelf.
Is het waar dat de bijstandsgerechtigden alleen «nieuwe klusjes» mogen doen en niet worden ingezet om de primaire thuiszorgtaken te vervullen? Welke klussen zijn dit? Welke criteria worden gehanteerd en welke banen en functies zullen worden vervuld?
Werk in het kader van social return hoeft niet uitsluitend werk in het primaire proces van de thuiszorgaanbieder te zijn, maar mag ook werk zijn in andere functies die een aanbieder aanbiedt (bijvoorbeeld werk in een verzorgingshuis of het rondbrengen van post binnen de organisatie). Daarnaast kunnen aanbieders social return ook (gedeeltelijk) invullen door compensatieorders te plaatsen, bijvoorbeeld bij het sociaal werkbedrijf van de gemeente Rotterdam.
Welke lessen trekt u uit het mislukte kassenproject in Rotterdam? Wat zijn de oorzaken? Op welke wijze gaat u wel bijdragen aan het terugdringen in plaats van het laten oplopen van de werkloosheid?
Het project «Westland heeft werk» is een initiatief van twee Westlandse uitzendbureaus en de gemeente Westland. In samenwerking met de gemeenten Den Haag, Delft en Rotterdam is het doel om meer uitkeringsontvangers aan het werk te krijgen in de tuinbouw. Ik vind het te vroeg voor een eindoordeel over het project. Ik heb reeds toegezegd om uw Kamer in het najaar de evaluatie van het project «Westland heeft werk» toe te sturen.
Deelt u de mening dat bijstandsgerechtigden die aan het werk gaan een volwaardig arbeidscontract met daarbij horend cao-functieloon behoren te krijgen? In alle sectoren, voor al het werk dus ook in de sector Welzijn en Zorg? Zo ja, kunt u dit garanderen voor het Rotterdamse beleid? Zo nee, wanneer en onder welke voorwaarden mag hier dan volgens u van afgeweken worden? Hoe verhoudt dit zich tot verdringing en versnippering van bestaande banen en contracten?
Het beleid in het kader van de Wet werk en bijstand is de verantwoordelijkheid van de gemeente Rotterdam. In principe verschillen bijstandontvangers van wie de uitkering eindigt omdat ze regulier werk krijgen bij een werkgever, arbeidsrechtelijk niet van andere werknemers in dezelfde functie. Onder regulier werk wordt verstaan werk dat op de reguliere arbeidsmarkt wordt verricht en waarvoor loon wordt betaald. Bijstandontvangers kunnen in het kader van een re-integratietraject ook met behoud van uitkering bij een werkgever geplaatst worden op bijvoorbeeld een proefplaatsing, work firsttraject of een leerwerktraject.
Deelt u de mening dat werklozen die aan het werk gaan in het welzijn of de zorg gekwalificeerd moeten zijn? Zo ja, krijgen bijstandsgerechtigden de nodige opleiding en scholing? Zo nee, vindt u dat belangrijke taken zoals zorg, welzijn en schoonmaak door ongekwalificeerd personeel gedaan mogen worden met als gevolg uitholling van mooie beroepen en immense druk op toch al niet te hoge lonen en andere arbeidsvoorwaarden ?
Kwaliteitseisen die de gemeenten stellen aan de hulp bij het huishouden uit hoofde van de Wet maatschappelijke ondersteuning, onder andere aan het in te zetten personeel, gelden ook voor eventuele bijstandontvangers die ingezet worden. Bijstandontvangers kunnen evenwel met de juiste begeleiding prima in staat zijn om de geëiste kwaliteit van de hulp bij het huishouden te leveren. De gemeente kan zorgen voor (bij)scholing. Zie tevens mijn antwoord op vraag 2 en 11.
In hoeverre vormt de inschakeling van onvoldoende of ongeschoold personeel een risico voor patiënten? Kunt u garanderen dat wat wethouder Florijn wil niet ten koste gaat van patiënten en patiënten onterechte risico’s lopen?
Zie antwoord vraag 5.
Kent u voorbeelden en projecten in den lande waarbij op een succesvolle wijze bijstandsgerechtigden in de zorg zijn ingestroomd? Kunt u dit toelichten?
De ministeries van SZW en VWS maken zich sterk voor regionale samenwerking tussen UWV, gemeenten en werkgevers van zorginstellingen gericht op instroom, doorstroom en behoud van mensen in de zorgsector. De laatste jaren is de infrastructuur voor samenwerking versterkt. Er zijn zogenoemde servicepunten zorg en welzijn ingericht. In verschillende arbeidsmarktregio’s zijn met ondersteuning vanuit het servicepunt zorg en welzijn onder meer activiteiten ingezet op het werven bijstandontvangers in de zorg. Als concreet voorbeeld noem ik het project «Welslagen» in Zeeland, Drechtsteden en Brabant: het gaat om een BBL – traject voor mensen met een bijstand – of WW uitkering (langer dan een jaar) die vooraf met behoud van uitkering 20 weken stagelopen bij een zorginstelling.
Deelt u de mening dat de wijze waarop wethouder Florijn de thuiszorgorganisaties onder druk wil zetten door de aanbesteding van de thuiszorg gepaard te laten gaan met een bezuiniging van 5 miljoen euro om zo samenwerking af te dwingen perverse effecten kan hebben gezien de tekorten en grote werkdruk in de zorg en stijgende werkloosheid? Zo nee, kunt u garanderen dat huidige thuiszorgmedewerkers niet hun baan verliezen of inkomen moeten inleveren?
De gemeente is verantwoordelijk voor de hulp bij het huishouden en vanuit die verantwoordelijkheid wil de gemeente, uit oogpunt van de betaalbaarheid van de maatschappelijke ondersteuning, dat deze hulp zo doelmatig mogelijk georganiseerd wordt. Samenwerking tussen thuiszorgorganisaties kan een bijdrage aan deze doelmatige wijze van organiseren leveren. Thuiszorgorganisaties zullen hun eigen afweging maken of het bedrijfsmatig verantwoord is een aanbod te formuleren op de door gemeente geformuleerde vraag. Het kabinet geeft geen baan- of inkomensgarantie.
Deelt u de mening dat het hanteren van het kwaliteitsdocument voor verantwoorde hulp bij het huishouden en het signaleren van veranderingen in zorgbehoeften minimaal functiewaardering 15 vereist volgens de functiewaardering in de zorg?
De afspraken over de juiste inschaling van het personeel worden door sociale partners gemaakt. Deze cao-afspraken dienen door partijen te worden nageleefd. In het arbeidsrecht zijn regels gesteld waardoor werknemers in staat worden gesteld om (individueel dan wel collectief) hun belang veilig te stellen.
Is het waar dat de functiewaardering voor huishoudelijke werkzaamheden (HH1) door de gemeente Rotterdam per april 2013 wordt verlaagd van 15 naar 10 en hoe valt dat te rijmen met de landelijke functiewaardering zorg? Betekent dit dat de huidige thuishulpen bij ingang van het nieuwe contract een flink deel van het salaris moet gaan inleveren? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de aangenomen wet Leijten over basistarieven die uitgaan van inzet van personeel dat past bij de vereiste vaardigheden voor huishoudelijke zorg?3
De gemeente gaat niet over de functiewaardering of feitelijke beloning van thuishulpen. Dit is een zaak van werkgevers en werknemers. Zie antwoord 9. De Wmo draagt gemeenten wel op basistarieven voor onderscheidenlijke vormen van huishoudelijke verzorging vast te stellen en daarbij uit te gaan van de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden die benodigd zijn. De precieze invulling hiervan is afhankelijk van de lokale omstandigheden en de wijze waarop de gemeente de dienst heeft omschreven.
Wat is de doelstelling van het project van wethouder Florijn om bijstandsgerechtigden in de thuiszorg aan het werk te krijgen? Klopt het dat de instellingen aan wie de opdracht wordt gegund minimaal 10 procent van de feitelijke waarde van de te verkrijgen opdracht in moet zetten voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en dat de hoofdaanbieder die hieraan niet voldoet een forse boete te wachten staat?4 Zo ja, wat is uw mening hierover? Hoe wordt de kwaliteit gewaarborgd?
De inkoop van huishoudelijke verzorging is door Rotterdam aangewezen om een bijdrage te leveren aan social return. Zie ook mijn antwoord op vraag 1. De werkgever is uiteindelijk verantwoordelijk voor het aannemen van de geschikte persoon op een functie en voor de kwaliteit van het werk. Rotterdam heeft in het bestek voor de uitvoeringseis social return de mogelijkheid geboden om compensatieorders aan te bieden, waarbij mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt van de gemeente Rotterdam ingezet kunnen worden. Mochten er dus onvoldoende geschikte mensen voor werk in de thuiszorg voorhanden zijn in de social return doelgroep om de geëiste 10% te halen, dan kan dit percentage ook gehaald worden door mensen uit de doelgroep te plaatsen op andere functies.
Is het waar dat minimaal twee (bij vaste contracten) of drie (bij raamcontracten) aanbieders voor de huishoudelijke zorg dienen te worden gecontracteerd?5 Hoe valt dit te rijmen met het feit dat in Rotterdam een aanbieder per gebied wordt gecontracteerd?4
Het is toegestaan om één aanbieder per gebied te contracteren.
Wat is uw mening over het contracteren van één aanbieder per gebied in het licht van keuzevrijheid van de thuiszorggebruikers? Deelt u de mening dat dit ernstige gevolgen kan hebben voor de continuïteit van zorg ofwel het behoud van de vertrouwde thuiszorg?
Het is aan de gemeente om een en ander te bepalen.
De klussendienst in de gemeente Bergen op Zoom waarbij bijstandsgerechtigden vrijwillig werk moeten doen dat normaal door betaalde krachten van thuiszorgorganisaties wordt gedaan |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het plan van de gemeente Bergen op Zoom om bijstandsgerechtigden gratis te laten inhuren om hen taken in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) te laten verrichten?1
Volgens informatie van de gemeente Bergen op Zoom is een pilot opgezet voor een boodschappendienst en een was- en strijkservice als algemene voorziening voor mensen die niet zelfstandig deze taken kunnen doen en daarvoor via de Wmo gecompenseerd worden. De gemeente Bergen op Zoom zoekt met deze pilot een manier om haar burgers met een beperking op een doelmatige wijze te compenseren. De gemeente ziet zich daartoe genoodzaakt met het oog op de vergrijzing en de toenemende vraag naar individuele voorzieningen. Naast de inzet van vrijwilligers worden ook mensen met een bijstandsuitkering gestimuleerd om actief aan de pilot deel te nemen als onderdeel van hun traject gericht op re-integratie.
Bent u van mening dat taken als strijken, wassen en boodschappen doen – zoals deze via de WMO worden uitgevoerd voor mensen die daartoe zelf niet in staat zijn – reguliere werkzaamheden zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u het wenselijk en toelaatbaar dat bijstandsgerechtigden niet volgens het geldende arbeidsrecht worden uitbetaald?
Onder regulier werk wordt verstaan werk dat op de reguliere arbeidsmarkt wordt verricht en waarvoor loon wordt betaald. Strijken, wassen en boodschappen doen in het kader van de thuiszorg, zijn taken die voorkomen op de reguliere arbeidsmarkt, maar deze taken worden ook onbetaald verricht door vrijwilligers of mantelzorgers. Ik vind het van belang dat werk boven uitkering gaat. Mensen met een bijstandsuitkering, voor zover ze daartoe in staat zijn, hebben de verplichting om zich in te spannen om zo snel mogelijk regulier werk te vinden en te aanvaarden. Het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van deze pilot kan zeker een bijdrage leveren aan de vergroting van de kans op re-integratie in regulier werk.
Kunt u garanderen dat het werk van thuiszorgmedewerkers, schoonmakers, welzijnswerkers niet wordt verdrongen en/of opgeknipt in kleinere, slecht betaalde baantjes? Kunt u ook garanderen dat deze beroepen niet worden uitgehold en dat de kwaliteit en veiligheid gewaarborgd blijven?
De precieze invulling van deze beroepen is niet aan mij. Gemeenten stellen in het kader van de Wmo kwaliteitseisen aan de hulp bij het huishouden. Deze eisen hebben onder andere betrekking op het in te zetten personeel. Bovendien dienen aanbieders van hulp bij het huishouden te voldoen aan de eisen die volgen uit de Kwaliteitswet zorginstellingen. Verder kan de inhoud van de functie worden beïnvloed door CAO onderhandelingen of overleg tussen werkgever en werknemer.
Een gemeente dient te allen tijde te voldoen aan de compensatieplicht. De daadwerkelijk geboden hulp bij het huishouden dient een burger met een beperking derhalve in staat te stellen om een huishouden te voeren.
Hoe draagt desbetreffende pilot bij aan het uit de uitkering geraken van werkloze bijstandsgerechtigden? Wat is de doelstelling van de pilot? Welke kosten zijn met de pilot gemoeid?
Volgens de gemeente Bergen op Zoom worden naast de inzet van vrijwilligers ook mensen met een bijstandsuitkering gestimuleerd om deel te nemen aan de pilot. Doel hiervan is de bevordering van de re-integratie. Artikel 9, eerste lid onder b Wwb biedt hiertoe ook de mogelijkheid. De begeleiding vindt plaats door de stichting Welzijn Ouderen. De ervaring wijst uit dat de mensen die actief participeren meer kans hebben om uit te stromen naar regulier werk.
De gemeente heeft voor deze pilot gekozen omdat het een manier is om hun burgers met een beperking op een doelmatige wijze te compenseren en ook de mogelijkheid biedt ontvangers van een bijstandsuitkering vrijwilligerswerk te laten verrichten dat bijdraagt aan hun kansen op re-integratie. Het mes snijdt aan twee kanten. De gemeente Bergen op Zoom subsidieert de pilot met ca. € 200 000.
Kunt u toelichten hoe in bovengenoemde pilot het wettelijk minimumloon wordt gegarandeerd?
Zoals aangegeven is er geen sprake van een dienstverband en daarom ook niet van een wettelijk minimumloon.
Een discriminerende vacature |
|
Sadet Karabulut , Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de vacature van CatPalace, waarin mensen met een uitkering worden uitgesloten?1
Ik vind dat elke vorm van uitsluiting onacceptabel is. Mensen moeten worden beoordeeld op hun talenten. De samenleving heeft iedereen die voldoet aan de kwaliteitseisen hard nodig. Wie kan werken moet en mag dat ook doen. Iedereen dient zoveel mogelijk naar vermogen te participeren. Ik vind het dan ook onwenselijk dat mensen op basis van het ontvangen van een uitkering worden uitgesloten.
Wat is de reden dat het UWV en de Commissie Gelijke Behandeling niets kunnen doen tegen deze discriminerende vacature? Kunt u dat uitgebreid toelichten?
De Commissie Gelijke behandeling (CGB) is bevoegd om te oordelen over onderscheid als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (m/v), de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en enige bepalingen in het Burgerlijk Wetboek betreffende onderscheid m/v, onderscheid naar arbeidsduur en onderscheid naar tijdelijkheid van de arbeidsovereenkomst.
Ten aanzien van de in de advertentie gestelde leeftijdseis zijn regels gesteld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl) en is de CGB bevoegd daarover te oordelen (zie verder het antwoord op vraag 4).
Het hebben van een uitkering is geen discriminatiegrond die als zodanig door die wetten wordt beschermd. Mocht echter het uitsluiten van mensen met een uitkering indirect onderscheid tot gevolg hebben op een wel door deze wetten genoemde grond, dan is de CGB bevoegd om daarover te oordelen. Te denken valt aan een sollicitant met een handicap of ziekte op grond waarvan hij een uitkering ontvangt.
Als de CGB inderdaad bevoegd is, kan zij op schriftelijk verzoek onderzoeken of een onderscheid is gemaakt als bedoeld in de bovengenoemde wetten. Zo’n verzoek kan worden gedaan door degene die vindt dat in zijn nadeel onderscheid is of wordt gemaakt, maar ook door degene die wil weten of hij zelf verboden onderscheid maakt. Ook kan het verzoek worden gedaan door de ondernemingsraad of door een vereniging of stichting die ten doel heeft dit soort belangen te behartigen. Ten slotte kan de CGB uit eigen beweging een onderzoek instellen, als zij signalen heeft dat stelselmatig onderscheid wordt gemaakt als bedoeld in één van de genoemde wetten.
Ik wijs erop dat ook aan de civiele rechter altijd de vraag voorgelegd kan worden of hier sprake is van verboden onderscheid, door middel van het instellen van een procedure uit hoofde van onrechtmatige daad. Artikel 1 van de Grondwet verbiedt immers, naast de daarin expliciet genoemde gronden, discriminatie «op welke grond dan ook». Zowel een benadeelde als een organisatie die zich ten doel stelt gelijke behandelingsbelangen te behartigen, kan een dergelijke civiele vordering instellen.
Een benadeelde die eerst meer informatie wil inwinnen of advies wenst over het indienen van een klacht of vordering heeft ook de mogelijkheid zich te wenden tot een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (zoals een antidiscriminatiebureau).
Het UWV kan in dit geval geen verzoek aan de CGB doen om een onderzoek te starten omdat zij niet valt onder degenen die op grond van artikel 12, tweede lid van de Algemene wet gelijke behandeling een dergelijk verzoek kunnen indienen. UWV heeft wel contact met de werkgever opgenomen maar dit heeft niet geleid tot andere inzichten bij de werkgever.
Zoals ik bij het antwoord op uw eerste vraag al heb aangegeven vind ik dat elke vorm van uitsluiting onacceptabel is. Ik betreur het dan ook dat het contact tussen UWV en de werkgever niet tot andere inzichten bij de werkgever heeft geleid.
Welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke discriminerende vacatures te voorkomen, aan te pakken en te beboeten?
De taak van de overheid is om voorwaarden te scheppen die noodzakelijk zijn om discriminatie tegen te gaan. Het systeem van gelijke behandelingswetgeving doet een beroep op individuele personen zelf of belangenorganisaties op dit terrein om de regels te handhaven. In het antwoord op vraag 2 is aangegeven welke mogelijkheden bestaan om onderscheid door de rechter of de CGB te laten toetsen. Of er in een concreet geval sprake is van verboden onderscheid vereist een beoordeling en weging van argumenten en hiervoor is, afhankelijk van de norm die overtreden is, de CGB of de civiele rechter aangewezen.
Wel kan ik melden dat het kabinet voornemens is om aan de Sociaal Economische Raad (SER) een advies te vragen over het onderwerp discriminatie op de arbeidsmarkt. Daarbij zullen sociale partners gevraagd worden op welke wijze discriminatie op de arbeidsmarkt verminderd kan worden. Het advies zal betrekking hebben op alle fasen van werk: werving & selectie, op de werkplek zelf en beëindiging dienstverband. Uw Kamer zal hier separaat over worden geïnformeerd.
Is het waar dat de in de vacature genoemde leeftijdsgrens wettelijke verboden is? Kunt u dat uitgebreid toelichten?
De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl) verbiedt het maken van leeftijdsonderscheid bij de aanbieding van een dienstverband en bij de vervulling van een openstaand dienstverband. In een beperkt aantal gevallen staat de wet leeftijdsdiscriminatie expliciet toe en in de andere gevallen is het slechts toegestaan als er een objectieve rechtvaardigingsgrond is. Als naar de mening van de werkgever een onderscheid naar leeftijd dient plaats te vinden dan moet de werkgever de motivering daarvoor vermelden in de vacaturetekst. In de door u genoemde vacature wordt geen motivering gegeven voor het hanteren van een leeftijdsgrens. Het is aan de CGB en de rechter om te beoordelen of het leeftijdsonderscheid in dit concrete geval verboden is.
Het mogelijk op straat belanden van gezinnen uit de Furmerusflat in Sneek |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat veel gezinnen uit de Furmerusflat in Sneek per 23 augustus a.s. mogelijk op straat belanden?1 2
In de gemeentelijke gebiedsvisie staat dat de Furmerusflat wordt gesloopt. De afgelopen jaren zijn daarom alle huurders van de Furmerusflat door Accolade elders gehuisvest met het recht om eventueel terug te keren naar nieuwbouw op de locatie van de Furmerusflat. Sindsdien is de flat in afwachting van de sloop in gebruik gegeven aan leegstandsbeheerder Carex met als doel om mensen met een acuut woonprobleem tijdelijk te huisvesten en hiermee de locatie sociaal te blijven gebruiken. Carex geeft de woningen in tijdelijk gebruik aan bewoners, en is er geen sprake van een huurcontract maar van een bruikleencontract zonder wettelijke huurbescherming. De bewoners hebben vier maanden geleden van Carex gehoord dat zij de woning eind augustus dienen te verlaten. Overigens probeert Carex de bewoners altijd een alternatieve tijdelijke woonruimte aan te bieden. Dit is in dit geval ook gebeurd. Inmiddels hebben de bewoners van de Furmerusflat vrijwel allemaal nieuwe woonruimte gevonden.
Woningcorporatie Accolade heeft geen juridische relatie met de bewoners van de Furmerusflat. Deze bewoners mogen zich uiteraard wel als woningzoekende bij de woningcorporatie inschrijven. Afhankelijk van hun inschrijfduur en mate van urgentie komen zij op reguliere wijze voor een vrijkomende woning in aanmerking. Het is niet zo dat zij via het bruikleencontract voor tijdelijke bewoning van Carex een voorkeurspositie kunnen krijgen ten opzichte van woningzoekenden die bij Accolade op de wachtlijst staan.
In het sociaal team van de gemeente Sudwest-Fryslan en de in deze gemeente werkzame corporaties is geoordeeld dat de bewoners op basis van hun individuele situatie niet dermate urgent zijn dat zij per direct een corporatiewoning in Sneek kunnen verkrijgen.
Ik zal, gegeven de beschreven situatie en verantwoordelijkheden, de woningcorporatie niet aanspreken. In dit verband is het dakloos worden van woningzoekenden niet aan de orde.
Deelt u de mening dat het onterecht is dat betreffende gezinnen in Sneek door woningcorporatie Accolade verweten wordt dat zij bij Carex voor tijdelijke woonruimte aanklopten, terwijl Accolade deze bewoners zelf heeft doorverwezen naar Carex vanwege een wachttijd voor een sociale huurwoning van achttien maanden? Zo ja, bent u bereid woningcorporatie Accolade hierop aan te spreken en met betrokken partijen in gesprek te gaan opdat een fatsoenlijke overgangsregeling wordt getroffen die de bewoners in staat stelt een nieuw huis te zoeken in de gemeente Sneek waar zij werken en leven, en waar de kinderen naar school gaan? Zo nee, vindt u het acceptabel dat gezinnen in Nederland dakloos worden vanwege woningnood?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het standpunt van de gemeenteraad van Súdwest- Fryslân dat de mogelijkheden voor de gemeente richting woningcorporatie Accolade beperkt zijn om huisuitzetting van deze gezinnen te voorkomen? Welke mogelijkheden ziet u om huisuitzetting wel te voorkomen?
Voor de vraag over de rol van de gemeente Sudwest-Fryslan verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Indien een bewoner kiest voor het betrekken van een woonruimte met een bruikleenovereenkomst, die naar haar aard tijdelijk van aard is, zie ik geen mogelijkheden om beëindiging van een dergelijke bewoning te voorkomen.
Een directeur van sociale werkplaats Permar in Ede die meer verdient dan een minister |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Acht u het acceptabel dat een directeur van een sociale werkplaats meer verdient dan een wethouder of zelfs een minister?1
Uw vragen betreffen arbeidsvoorwaarden waarbij ik geen partij ben. Zoals ik onlangs ook in mijn beantwoording op uw Kamervragen over de situatie bij sw-bedrijf Novatec heb aangegeven2 geldt hiervoor in algemene zin dat ontslagbescherming, collectieve afspraken en specifieke afspraken tussen werkgever en werknemer aan de orde kunnen zijn. Gemeenten hebben beleidsvrijheid in het inrichten van de uitvoering. Permar WS (werkvoorzieningschap) is het sw-bedrijf voor de gemeenten Ede, Wageningen, Scherpenzeel, Barneveld en Renkum3. Zij vormen het bestuur en gaan over het beleid.
Vindt u het normaal dat sommige bestuurders van sociale werkplaatsen torenhoge salarissen ontvangen, terwijl werkers in de sociale werkvoorziening de eerste vijf jaar maximaal honderd procent van het wettelijk minimumloon verdienen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt het salaris van deze directeur gefinancierd met middelen bestemd voor de uitvoering van de taken van de sociale werkplaatsen, zoals de rijkssubsidiegelden voor beschutte werkplekken? Zo nee, uit welke publieke middelen wordt dit salaris dan wel gefinancierd?
Zoals u bekend ontvangen gemeenten middelen van het Rijk voor het realiseren van een taakstellend aantal Wsw plekken. Middelen voor niet gerealiseerde plekken worden teruggevorderd. Gemeenten hebben beleidsvrijheid in de inrichting en uitvoering van de Wsw. In algemene zin geldt dat het salaris van een directeur wordt gefinancierd binnen de totale begroting van een werkvoorzieningschap en niet ten koste gaat van het aantal te realiseren plekken. De rijksbijdrage voor het realiseren van sw-plekken is één van de drie financieringsbronnen. Daarnaast zijn er inkomsten uit onder andere productie en kan sprake zijn van een gemeentelijke bijdrage. Uit navraag bij het bestuur van Permar WS blijkt dat dit hier ook het geval is.
Op welke basis krijgt de bestuurder in kwestie dit extreem hoge salaris? Is het waar dat de sociale werkplaats Permar onder bewind van deze directeur in financieel zwaar is geraakt?
Het bestuur van Permar WS is van mening dat er geen sprake is van een extreem hoge beloning bij de bestuurder in kwestie en geeft aan dat de vergoeding van deze bestuurder het normbedrag voor topinkomens bij de overheid niet overstijgt4.
Desgevraagd meldt het bestuur van Permar WS dat de algemeen directeur niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor de financiële resultaten van Permar WS voor de jaren 2011 en daarvoor. De algemeen directeur is per 1 april 2012 aangesteld in deze functie en is eind 2011 als interim directeur begonnen. Volgens het bestuur was Permar WS op dat moment al in financieel zwaar weer geraakt.
Heeft Permar melding gemaakt van de beloning in het financiële jaarverslag en dit topinkomen digitaal gemeld aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?2
De beloning van de aanstelling als algemeen directeur is niet gemeld aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Permar WS geeft aan dat de noodzaak hiertoe ontbreekt, omdat het normbedrag voor topinkomens bij publieke en semi-publieke sector niet is overschreden (zie antwoord op vraag 4). Permar WS heeft derhalve in het financiële jaarverslag van 2011 geen melding gemaakt van de beloning.
Bent u bereid om naar aanleiding van recente topbeloningen bij sociale werkplaatsen (Permar, Wezo, Vixxia, Novatec) onderzoek te doen naar het niveau en de ontwikkeling van de directiesalarissen van sociale werkplaatsen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De arbeidsvoorwaarden zijn een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast is u bekend dat per 1 maart 2006 de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT) in werking is getreden. Deze wet regelt dat organisaties die onder werking van de wet vallen, de gegevens openbaar moeten maken van functionarissen van wie de totale beloning in enig jaar boven het normbedrag uitstijgen. Het normbedrag wordt jaarlijks berekend aan de hand van het belastbaar loon voor ministers (voor 2011 was dit 193 000 euro). Uit de Rapportage Beloningsgegevens, die de Kamer jaarlijks in december wordt toegestuurd, zijn mij geen meldingen bekend die betrekking hebben op sociale werkplaatsen. Zoals reeds gemeld hebben gemeenten beleidsvrijheid in de uitvoering. Indien het normbedrag door een sw-bedrijf wordt overschreden, zal dit blijken uit de rapportage die u in december ontvangt.
Bent u bereid om in de Wet sociale werkvoorziening op te nemen dat het salaris van een directeur van een sociale werkplaats nooit meer mag bedragen dan het maximum salaris van een wethouder?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u het besluit tot liquidatie van het NISR wegens onvoldoende functioneren ten opzichte van de goedkeuring van de Stichting Afwikkeling Rechtsherstel Sinti en Roma (SARSR) voor het jaarplan en de begroting van 2012?1
Ik heb van deze ontwikkeling kennis genomen. De directie en de Raad van Toezicht van NISR signaleerden dat het vinden van aanvullende financiële bronnen niet lukte, onderkenden dat er te weinig zichtbaar was van de inspanningen van NISR en merkten dat mede daardoor kritiek vanuit een deel van de gemeenschap van Sinti en Roma groeide. Dat beeld was ook bij het indienen van het jaarplan en de begroting bij SARSR bekend, maar niet zodanig dat een besluit om te stoppen aan de orde was. NISR zag nog kansen en SARSR heeft daarom op 22 november 2011 het jaarplan en de begroting voor 2012 goedgekeurd. Sindsdien groeide de kritiek en besloot NISR tot een quick scan naar hoe het functioneren van NISR werd ervaren. Vervolgens besloot het NISR, juist omdat het om middelen gaat die ten behoeve van Sinti en Roma beschikbaar zijn gekomen, de voor eind 2012 voorziene evaluatie niet af te wachten, maar nu het besluit te nemen om te stoppen.
Hoe beoordeelt u het feit dat na 1,5 jaar het NISR reeds geliquideerd wordt, terwijl in eerste instantie een termijn van 5 jaar voor een eindevaluatie was genoemd?
Het NISR moest een structureel karakter krijgen. Van een eindevaluatie na 5 jaar is daarom geen sprake. Afspraken over een tussentijdse evaluatie van NISR zijn wel gemaakt. Deze had eind 2012 moeten plaatsvinden. Onderdeel van die evaluatie zou zijn of NISR er in slaagde voldoende aanvullende middelen te vinden, zodat het beoogde structurele karakter waargemaakt kon worden.
Is het waar dat de medewerkers van de Raad van Toezicht van het NISR op 5 december 2011 een e-mail hebben ontvangen, waarin gesteld werd dat men «op de goede weg» was? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de meest recente ontwikkelingen?
Ik heb geen zicht op de interne communicatie van de stichting NISR.
Op gronden van welke onderzoeken en adviezen is besloten over te gaan tot liquidatie van het NISR? Is er in deze onderzoeken een zo volledig mogelijk beeld gekregen van het functioneren van het NISR en de Raad van Toezicht? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, is er dan niet overhaast besloten tot liquidatie van het NISR?
Het besluit om over te gaan tot liquidatie is genomen door de Raad van Toezicht van NISR, op basis van het beeld dat zij op dat moment had van de effectiviteit van het functioneren van de eigen stichting en bevestigd zag in een externe quick scan die in opdracht van de Raad van Toezicht werd uitgevoerd. Op besluitvorming binnen de stichting NISR heb ik geen invloed en ik kan evenmin vaststellen of er sprake is van een besluit dat wellicht overhaast is genomen op basis van een al dan niet volledig beeld.
Waarom neemt de liquidatie van het NISR, een organisatie met een beperkte omvang, een behoorlijke periode in beslag (maart oktober 2012), terwijl eerder tot een kort traject besloten was?
Het uitgangspunt van SARSR en NISR is altijd een zo kort mogelijk liquidatietraject geweest. Liquidatie kon daadwerkelijk worden gestart na benoeming van een interim-directeur in april. Aan een liquidatie zijn vaste procedures en termijnen gekoppeld, die primair in het belang van het personeel wettelijk zijn vastgelegd. NISR rondt – in het belang van de Sinti en Roma – lopende projecten netjes af, maakt een sociaal plan voor het kantoorpersoneel en de intermediairs en biedt de Personeelsvertegenwoordiging de mogelijk daarop te reageren. Nieuwe activiteiten worden niet ondernomen. Uitschrijving uit het handelsregister is voorzien op 1 oktober 2012.
Hoe beoordeelt u de stelling van de Personeelsvertegenwoordiging van het NISR dat de Raad van Toezicht zich te veel met beleid en te weinig met toezicht heeft bezig gehouden?
Ik heb geen zicht op de interne werkwijze van de stichting NISR en kan dus niet beoordelen of de stelling juist is.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat de liquidatie van het NISR niet leidt tot kapitaalvernietiging wat betreft geboekte resultaten, opgebouwde netwerken en expertise?
SARSR inventariseert momenteel de activiteiten van NISR onder direct en indirect betrokkenen. Deze informatie helpt om vast te kunnen stellen wat heeft gewerkt en wat behouden moet blijven. Gezien de kritiek vanuit een deel van de doelgroep van Sinti en Roma op de organisatie zal er voor worden gewaakt dat een nieuwe aanpak in feite een doorstart is van het NISR. Er zal, in overleg met de doelgroep, worden bezien welke nieuwe aanpak recht doet aan hun wensen, behoeften en betrokkenheid.
Garandeert u dat de geoormerkte middelen van de SARSR niet gebruikt worden voor de afwikkeling van het ontbinden van het NISR?
Het NISR is een project dat door SARSR wordt gefinancierd. Aangezien SARSR de enige financier is gebleven, betekent dit dat kosten die gemaakt worden door NISR worden betaald door SARSR. NISR stelt daartoe een door SARSR goed te keuren liquidatiebegroting op. Het gaat daarbij primair om kosten van nog lopende projecten ten behoeve van Sinti en Roma en om kosten die voortkomen uit het sociaal plan voor het kantoorpersoneel en de intermediairs.
Het bericht dat in Amsterdam meer woningen worden gesplitst dan is toegestaan |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er in de gemeente Amsterdam meer woningen worden gesplitst dan is toegestaan en huurders nog steeds de dupe zijn van verhuurders die er een potje van maken?1
Op basis van de Huisvestingswet kan er op gemeentelijk niveau gestuurd worden op het splitsen van woningen. De gemeente Amsterdam is primair verantwoordelijk voor de handhaving hiervan.
Is het met introductie van de extra «Donnerpunten» uw bedoeling geweest dat er meer woningen gesplitst en geliberaliseerd zouden worden zoals wordt gemeld door het Meldpunt Ongewenst Verhuurgedrag van de gemeente Amsterdam? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de grote woningnood met name in gewilde gebieden? Zo nee, bent u bereid om de maatregel voor extra «Donnerpunten» in gewilde gebieden terug te draaien?
Waar het bericht melding maakt van «Donnerpunten» ga ik ervan uit, dat hiermee wordt gedoeld op de maatregel, inzake de maximaal 25 extra woningwaarderingspunten (WWS-punten), die per 1 oktober 2011 is ingevoerd.
Deze maatregel is niet gericht op het mogelijk maken van meer splitsingen en liberalisatie in Amsterdam. Doel van deze maatregel is om bij de maximale huurprijs meer rekening te kunnen houden met de gewildheid van de woning in schaarstegebieden. Dat de gewildheid van een woning huurders bereid maakt een geliberaliseerde huurprijs te betalen, en dat deze maatregel dat mogelijk maakt acht ik geen ongewenst effect. Daarbij kan liberalisatie alleen optreden op het moment dat een woning opnieuw wordt verhuurd. De huurder heeft in een dergelijk geval de keuze om de woning wel of niet te gaan huren.
Gemeenten kunnen via prestatieafspraken met corporaties zorgen voor voldoende woningen voor de doelgroep, bijvoorbeeld in verband met grote woningschaarste in gewilde gebieden.
Gemeenten kunnen voorts inzake het splitsen van woningen gebruik maken van de mogelijkheden die de Huisvestingswet biedt om te sturen op de woonruimteverdeling en de woonruimtevoorraad. Wanneer Amsterdam in zijn huidige huisvestingsverordening heeft staan dat woningen gesplitst en samengevoegd kunnen worden boven een bepaalde prijsgrens en deze prijsgrens door de maatregel inzake de maximaal 25 extra WWS-punten onder druk komt te staan dan kan de gemeente haar verordening daar op aanpassen.
Overigens is een tweede effect van het meer rekening houden met de gewildheid, dat corporaties en projectontwikkelaars gemakkelijker projecten voor binnenstedelijk bouwen tot stand kunnen brengen omdat zij daarvoor een hogere huur kunnen vragen. Dit stimuleert dus de woningbouw in gewilde gebieden met grote woningschaarste.
De aangegeven effecten zijn voor mij geen aanleiding om de maatregel inzake de maximaal 25 WWS-punten terug te draaien.
Acht u een stijging van de huurprijs van 505 euro per maand naar 1 800 euro per maand, of een huurprijs van 1 000 euro per maand voor een woonruimte van 30 m2, als gevolg van de invoering van de 25 extra woningwaarderingspunten gerechtvaardigd? Zo nee, wat gaat u doen om deze ontwikkeling te stoppen?
De maximaal 25 extra WWS-punten leiden niet tot hogere huurprijzen bij lopende huurovereenkomsten. De huurprijzen van deze huurovereenkomsten kunnen alleen worden verhoogd op grond van een contractuele indexering of op grond van de reguliere jaarlijkse huurverhoging. De huurcommissie kan, na een bezwaar van de huurder, toetsen of de reguliere huurverhoging het maximale percentage overschrijdt. Dit huurverhogingspercentage is sinds enkele jaren gelijk aan inflatie; per 1 juli 2012 bedraagt dit maximale huurverhogingspercentage 2,3%.
De maximaal 25 extra WWS-punten kunnen alleen leiden tot hogere huurprijzen bij nieuwe verhuringen. Dit laat onverlet, dat de maximale huurprijs van een woning kan worden bepaald aan de hand van het totaal van WWS-punten. Dit totaal bepaalt dan ook of een huurprijs van € 1 800 per maand, of een huurprijs van € 1 000 per maand voor 30m2, gerechtvaardigd is.
Om te voorkomen dat bij een nieuwe huurovereenkomst een huurprijs van € 1 800 of € 1 000 per maand wordt gevraagd die de maximale huurprijs overschrijdt, is voorzien in een procedure bij de huurcommissie. Deze procedure houdt in dat een huurder zich tot de huurcommissie kan wenden binnen zes maanden na ingangsdatum van die huurovereenkomst.
De gemeente Nijmegen die camera’s inzet tegen bijstandsfraude. |
|
Sadet Karabulut |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat de gemeente Nijmegen observatiecamera’s gaat richten op de voordeur van bijstandsgerechtigden zonder dat er een objectief vermoeden is van fraude? Zo ja, waarom?1 2
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de Wet werk en bijstand. Het is dan ook in de eerste plaats aan het College van Burgemeester en Wethouders en aan de gemeenteraad van Nijmegen om te bepalen welke onderzoeksmethoden zij voor een juiste uitvoering wenselijk achten. Voor een gedetailleerde uiteenzetting over de in uw vragen opgebrachte juridische aspecten rondom het heimelijk filmen van uitkeringsgerechtigden verwijs ik naar de antwoorden die de toenmalige Minister van Justitie, mede namens de toenmalige Minister en Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, heeft gegeven op eerdere vragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1089).
Hoe verhoudt de inzet van observatiecamera’s voor de opsporing van fraude door bijstandsgerechtigden zich tot de opsporing van strafbare feiten zoals opgenomen in artikel 126g van het wetboek van strafvordering?
Zie antwoord vraag 1.
Wie geeft uiteindelijk toestemming tot de inzet van observatiecamera’s? Is hiervoor toestemming nodig van de officier van justitie, zoals bij de opsporing bij misdrijven het geval is?3
Zie antwoord vraag 1.
Is er – net als in het Wetboek van Strafvordering – een maximale termijn verbonden aan de inzet van observatiecamera’s?4
Zie antwoord vraag 1.
Hoe concreet moeten de signalen, feiten en omstandigheden zijn om de inzet van observatiecamera’s te rechtvaardigen? Kunt u dit toelichten?
Bij de inzet van (camera-)observatie moet er sprake zijn van een redelijk vermoeden van fraude. Bovendien moeten er geen minder ingrijpende mogelijkheden dan heimelijke waarneming beschikbaar zijn om het vermoeden van fraude te onderzoeken. Dit vereist een beoordeling van alle omstandigheden van geval tot geval.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 april 2005 een uitspraak gedaan (LNJ: AT4447) in een zaak die was gebaseerd op observaties die met behulp van een bij de woning van de bijstandscliënt verdekt opgestelde videocamera onafgebroken hadden plaatsgevonden over een periode van bijna vier weken. De Raad oordeelde dat de desbetreffende observaties een wettelijke grondslag vonden in de Algemene bijstandswet en in het onderhavige geval tevens beantwoordden aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De Raad overwoog daarbij dat er een gegrond vermoeden van fraude bestond, dat de camera buiten de woning verdekt stond opgesteld, dat de observaties een bescheiden periode hadden bestreken, en dat door middel van de camera niet méér kon worden waargenomen dan een toevallige passant ook had kunnen waarnemen.
Kunt u aangeven hoe de inzet van camera’s om bijstandsfraude op te sporen zich verhoudt tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op eerbiediging van privéleven)? Kunt u dit toelichten?
Het recht op eerbiediging van het privéleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM is geen absoluut recht. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat inbreuken op dit recht in bepaalde bij wet geregelde gevallen is toegestaan, onder andere ter voorkoming van stafbare feiten. Bij het bestrijden van uitkeringsfraude is hiervan sprake.
Op welke wijze wordt de privacy van bijstandsgerechtigden gewaarborgd als er geen objectief vermoeden van fraude bestaat en mensen wel 24 uur per dag, zeven dagen in de week in de gaten worden gehouden?
Als er geen vermoeden van fraude bestaat kan er ook geen sprake zijn van observatie, op welke wijze dan ook. Als er wel sprake is van een redelijk vermoeden van fraude dan biedt onder andere de Wet bescherming persoonsgegevens waarborgen voor de privacy van bijstandsgerechtigden die onderwerp van onderzoek zijn.
Kunt u een overzicht geven van de kosten en de baten van de inzet van observatiecamera’s om bijstandsfraude op te sporen in Nederland? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
De Wet werk en bijstand bevat geen verplichtingen voor gemeenten om de minister of staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierover te rapporteren. Ik beschik derhalve niet over deze informatie en zie evenmin aanleiding om hier onderzoek naar te doen.
bijstandfraudeur
Hoe verhoudt de inzet van observatiecamera’s zich qua proportionaliteit en subsidiariteit tot andere instrumenten en methodes die gebruikt worden om fraude met bijstand op te sporen?
Zie antwoord vraag 5.
De uitreiking van de huisjesmelkerprijs 2012 door ROOD |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Huisjesmelker wil wel cashen en verder niets»?1
Het is betreurenswaardig als verhuurders hun panden niet onderhouden,hun contractuele verplichtingen niet nakomen en zich ook overigens niet als een goed verhuurder gedragen. In hoeverre dit hier het geval is, kan ik niet beoordelen.
Gezien het feit dat de winnares van de Huisjesmelkerprijs haar woningen verwaarloost, servicekosten in rekening brengt voor niet geleverde diensten en huurders intimideert, welke stappen gaat u ondernemen om dergelijke praktijken te voorkomen?
Er bestaan goede wettelijke mogelijkheden voor huurders om hun recht te halen. Huurders kunnen bij een geschil met hun verhuurder over de huurprijs, de geleverde diensten of de servicekosten een procedure starten bij de huurcommissie. De huurcommissie kan zich een oordeel vormen over de onderhoudstoestand en ook of overeengekomen diensten wel zijn geleverd. Is het onderhoud slecht, dan kan de huurcommissie besluiten tot een huurprijsverlaging. Zijn de diensten onvoldoende geleverd, dan kan de huurcommissie besluiten dat alleen de geleverde diensten hoeven te worden betaald. De verhuurder moet hiervoor namelijk jaarlijks een eindafrekening verzorgen richting huurder. Ook kan een huurder naar de kantonrechter om een goede nakoming van de huurovereenkomst te eisen. Uit het artikel waar naar wordt verwezen valt niet op te maken of de huurders, waarvan in ieder geval één er zes jaar blijkt te wonen, ooit gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om een procedure bij de huurcommissie te starten.
Er zijn overigens ook gemeenten die huurders ondersteunen, de huurteams in Amsterdam zijn hier een voorbeeld van.
Mocht er sprake zijn van fysieke intimidatie, dan kan de huurder aangifte doen bij de politie.
Bent u bereid om een vergunningsplicht voor verhuurders in te voeren die het mogelijk maakt om de vergunning in te trekken bij slecht onderhoud, onrechtmatige verhuur, onrechtmatige servicekosten en intimidatie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bereid een algemeen vergunningstelsel voor verhuurders in te voeren. Alle genoemde overtredingen kunnen worden aangepakt op basis van bestaande wet- en regelgeving. Een vergunningstelsel voor alle verhuurders leidt tot bureaucratie en hoge administratieve lasten.
Wel onderzoek ik op dit moment de mogelijkheden voor nieuwe maatregelen die ernstige vormen van huisjesmelkerij moeten kunnen aanpakken. In mijn brief van 20 maart 2012 heb ik u hierover geïnformeerd.
Overigens merk ik op dat de nieuwe maatregelen zich richten op ernstige vormen van huisjesmelkerij, waaraan de inzet van andere juridische middelen is vooraf gegaan (zoals bijvoorbeeld aanschrijving door de gemeente, het opleggen van een last onder dwangsom, etc.). Dit lijkt op basis van het persbericht in het onderhavige geval niet van toepassing.
Wanneer kunnen we het beloofde nieuwe wetsvoorstel inzake de aanpak van huisjesmelkers tegemoet zien?
De voorstellen worden uitgewerkt in overleg met de gemeente Rotterdam. Ook zullen andere gemeenten worden geconsulteerd. Gezien de verregaande aard van de voorstellen luistert de uitwerking nauw, en dat vergt tijd. Naar verwachting kunnen de voorstellen in de loop van het voorjaar van 2013 aan de Kamer worden aangeboden.
Hoe verhouden uw antwoorden op de vragen over het dreigend woningtekort in Metropoolregio Amsterdam van 24 april jl. zich tot de toezegging van de toenmalige minister van BZK bij de presentatie van het Actieplan studentenhuisvesting dat de genoemde 16 000 woningen bovenop de ambities vanuit de grote steden gerealiseerd zouden worden? Is hier sprake geweest van onjuiste informatieverstrekking?2 3 4
In de brief van 17 november 2011 over de ondertekening van het landelijk actieplan studentenhuisvesting (TK, 2011–2012, 33 104, nr. 1) is aangegeven dat de leden van Kences (de brancheorganisatie voor studentenhuisvesting) in het actieplan studentenhuisvesting de realisatie van 16 000 extra studenteneenheden hebben toegezegd. Tevens is in deze brief aangegeven dat in de grote steden studentenhuisvesting al een plek heeft gekregen in de collegeakkoorden en er samengewerkt wordt om tot realisatie van meer studentenhuisvesting te komen. In de antwoorden aan uw Kamer van 24 april jl. over het woningtekort in de metropool Amsterdam is dit herhaald en is aangegeven dat ook andere partijen buiten Kences studenteneenheden in Amsterdam realiseren om zo de gemeentelijke doelstelling van 9000 eenheden te behalen. Naar mijn overtuiging is hier dan ook geen sprake van onjuiste informatieverstrekking.
Uitblijvende nieuwbouw en verbouwingsprojecten door de problemen bij Vestia |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Opknappen oude Haagse wijken op losse schroeven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat juist in de oude Haagse en Rotterdamse wijken de wijkaanpak van cruciaal belang is voor de leefbaarheid en hoe gaat u ervoor zorgen dat hier geen stagnatie in gaat optreden?
Ja, de wijkenaanpak is van belang om de problematiek in de oude stadswijken op fysiek en sociaal-economisch terrein aan te pakken. De corporaties spelen hier een cruciale rol in. De financiële problemen van Vestia betekenen dat de investeringen in de achterstandswijken waar Vestia bezit of voornemens heeft voorlopig niet plaatsvinden. Daarom ben ik met de wethouders van Den Haag en Rotterdam in overleg over de precieze consequenties en de mogelijke oplossingen in brede zin. Aan Aedes is verzocht om de bereidheid te onderzoeken van andere corporaties om een bijdrage te leveren aan de noodzakelijke investeringen in de gebieden waar Vestia actief is. Inmiddels heb ik van de wethouders van Den Haag, Rotterdam, Delft en Zoetermeer brieven ontvangen met daarin verschillende oplossingsrichtingen. De komende periode zal ik deze opties bezien op hun reële mogelijkheden.
Wat vindt u van de uitspraken van wethouder Norder van Den Haag dat u als minister verantwoordelijkheid dient te nemen voor de volkshuisvesting nu u, in aansluiting op de conclusies van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, heeft geconcludeerd dat Vestia alle geplande investeringen moet laten vallen waar mogelijk?
Ik heb geconstateerd dat Vestia haar investeringsvoornemens zal moeten bijstellen met het oog op het noodzakelijke herstel van haar financiële situatie. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb toegelicht ben ik hierover in gesprek met de wethouders van Den Haag, Rotterdam, Delft en Zoetermeer. Op beide punten neem ik dus mijn verantwoordelijkheid.
Kunt u ons een totaal overzicht doen toekomen van alle nieuwbouw- en renovatieprojecten in Nederland van Vestia die door de ontstane situatie nu stil zijn komen te liggen?
Ik heb aan Vestia gevraagd of zij een overzicht kan leveren van alle nieuwbouw- en renovatieprojecten. De bijgevoegde lijst is door Vestia verstrekt.2
Welke oplossingen ziet u voor doorgang van al geplande nieuwbouw en verbouwprojecten van Vestia ook als er geen deal met de banken gesloten kan worden voor eind mei a.s.? Bent u al in gesprek met eventuele andere partners voor alternatieve scenario’s?
Op 19 juni heb ik uw Kamer geïnformeerd3 over de gemaakte afspraken tussen Vestia en de banken. Op basis van deze afspraken worden momenteel verdere vervolgstappen bepaald. Ik ben met Aedes, betrokken gemeenten, de VNG en andere corporaties in gesprek over de overname van investeringsopgaven van Vestia.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de huurders nu uiteindelijk de dupe zijn van het debacle bij Vestia en zo spoedig mogelijk duidelijkheid dienen te krijgen over doorgang van projecten? Hoe gaat u hiervoor zorg dragen?
Ik vind de situatie die is ontstaan, ook voor de huurders van Vestia, bijzonder vervelend. Er is onzekerheid ontstaan over de woningverbetering, verhuismogelijkheden en de huurprijzen. Vestia heeft aangegeven dat er niet wordt bezuinigd op de onderhouds- en beheerprogramma’s. Voor nieuwe huurders zullen de huren bij vrijkomende woningen weliswaar verhoogd worden, maar tot 92% van de maximale huurprijsgrens.
Zijn de betrokken bewonersorganisaties in de betreffende steden en wijken inmiddels benaderd? Zo nee, waarom niet?
De huurders van Vestia zijn allemaal geïnformeerd over de situatie. Ik ga er van uit dat Vestia haar huurders nader zal informeren als de situatie hier om vraagt. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeenten en Vestia om de bewonersorganisaties in de steden en wijken te informeren.
De liquidatie van het Nederlands Instituut Sinti en Roma (NISR) |
|
Sadet Karabulut |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Leers |
|
Kent u het artikel: «Roma Instituut is alweer verleden tijd»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Raad van Toezicht van het NISR dat overheidsgeld niet goed is besteed door een slecht functionerende NISR? Zo ja, waarom heeft u niet eerder actie ondernomen en kunt u een overzicht geven waar de € 2,5 mln. aan uitgegeven is?
Over het NISR heb ik geen zeggenschap. NISR is een particuliere stichting, gefinancierd als project door Stichting Afwikkeling RSR (SARSR). SARSR is het zelfstandig bestuursorgaan dat opdracht heeft om de beschikbare middelen te bestemmen ten behoeve van de Sinti en Roma. Informatie over het NISR ontvang ik indirect als onderdeel van de verantwoording die SARSR aan mij aflegt. Formeel ben ik weliswaar niet betrokken bij NISR, maar materieel maak ik mij zorgen over de nu ontstane situatie. Ik volg daarom de ontwikkelingen op de voet en zet mij in waar dat nodig en mogelijk is om ervoor te zorgen dat NISR netjes wordt ontbonden en de resterende circa 4,5 miljoen euro op een verantwoorde wijze bestemd kan worden voor en met de Sinti en Roma.
Het NISR heeft zich, conform door SARSR goedgekeurde begrotingen, ingezet om invulling te geven aan de missie die het sinds de start op 1 januari 2010 kende: Een bijdrage leveren aan het duurzaam verbeteren van de maatschappelijke positie van alle Sinti en Roma in Nederland. Het NISR beoogde een situatie te creëren van wederzijdse acceptatie tussen Sinti en Roma en de Nederlandse samenleving, en hen zo in staat te stellen om voluit te participeren in het proces van hun maatschappelijke positieverbetering. Het NISR zag daarin voor zichzelf een initiërende en stimulerende rol naar zowel Sinti en Roma als maatschappelijke organisaties en lokale, regionale en landelijke overheid. Het NISR heeft deze groepen gevraagd en ongevraagd geadviseerd en heeft activiteiten uitgevoerd en mogelijk gemaakt op de terreinen onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting, welzijn en cultuur. Activiteiten gericht op repressie behoorden niet tot de taken. De focus lag op het bieden van kansen.
In de wetenschap dat de beschikbare middelen begrensd zijn, was cofinanciering en het vinden van andere financieringsbronnen essentieel om structureel invulling te kunnen geven aan de taak die het NISR zicht stelde. De Raad van Toezicht van NISR signaleerde dat het vinden van aanvullende bronnen niet lukte, onderkende dat er te weinig zichtbaar was van de inspanningen van NISR en merkte dat mede daardoor kritiek vanuit een deel van de Sinti en Roma groeide. De Raad van Toezicht van NISR nam het mijns inziens dappere besluit om niet te wachten op de evaluatie die eind 2012 was voorzien, maar tijdig te stoppen met iets wat in de gekozen opzet onvoldoende werkte. SARSR heeft dit besluit geaccepteerd, waarna de liquidatie van NISR in gang kon worden gezet.
Het bovenstaande rechtvaardigt niet de conclusie dat alles wat NISR deed zinloos is geweest. Er zijn ook activiteiten die wel goed gingen, bijvoorbeeld die op het terrein van onderwijsparticipatie, waarop mede door de inzet van NISR goede resultaten zijn geboekt en «best practices» zijn ontwikkeld.
Mijn opdracht aan Stichting Afwikkeling RSR, het bestemmen van de middelen ten behoeve van Sinti en Roma, is ongewijzigd. SARSR houdt daarom toezicht op een correctie ontbinding van NISR, waarbij ook de belangen van het personeel zullen worden gerespecteerd, en buigt zich tegelijkertijd over de vraag op welke wijze de resterende middelen effectief besteed kunnen worden. Daarbij betrekt het niet alleen de praktijkervaring van NISR, maar ook de ervaringen van Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma (SRSR) in de jaren daarvoor. SRSR kende aanvankelijk een subsidieregeling voor projecten. Dat leverde toen onvoldoende projecten van een aanvaardbare kwaliteit op. SRSR besloot vervolgens zelf activiteiten te laten uitvoeren, nadat werkgroepen van Sinti en Roma en andere deskundigen zich hadden gebogen over de vraag waar dat nodig is (onderwijs, werkgelegenheid, cultuur). Dat werkte, maar leerde ook dat een lange adem vereist is. Het NISR werd gezien als een kans om structureel te werk te gaan. Leren van fouten en van wat goed ging is dus nodig. Een belangrijk uitgangspunt is en blijft dat niet moet worden gesproken over de Sinti en Roma, maar met de Sinti en Roma. Daarbij wordt van de Sinti en Roma niet alleen nadrukkelijk gevraagd mee te denken over het bestemmen van de middelen met het oog op hun toekomst, maar ook bereid te zijn uitvoering te geven aan activiteiten die daarop zijn gericht.
Het is mij duidelijk dat zorgvuldig te werk moet worden gegaan en dat er dus ook wat tijd voor uitgetrokken mag worden. Die tijd gun ik SARSR. Dat is in het belang van de Sinti en Roma die het aangaat.
Kunt u een overzicht geven van de projecten waar de Raad van Toezicht op doelt als hij voorstelt om de resterende gelden in te zetten voor projecten die wel werken? Op basis van welke criteria wordt er gekozen voor deze projecten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat heeft het overleg opgeleverd dat u, zoals in het Algemeen Overleg van 22 maart jl. toegezegd, met de staatssecretaris van VWS zou voeren om te bekijken hoe de resterende gelden ingezet zouden kunnen worden voor de Roma- en Sinti-gemeenschap?
In het antwoord op vraag 2 is uiteengezet dat de opdracht aan SARSR niet is gewijzigd. Het resterende geld wordt dus ingezet ten behoeve van de Sinti en Roma. Niet de departementen, maar SARSR samen met de Sinti en Roma zelf zijn aan zet om daar invulling aan te geven.
Wat zijn uw overwegingen om de ontwikkelingen af te wachten en voorlopig op afstand te blijven zoals in het artikel in Trouw wordt gemeld? Lijkt het u niet verstandiger om in overleg met de Roma- en Sinti-achterban het resterende geld nu opnieuw te bestemmen en dit niet over te laten aan de Raad van Toezicht van het te liquideren NISR? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het stopzetten van de voorbereidende werkzaamheden voor de Wet Werken Naar Vermogen |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bereid om in overleg met gemeenten ontslagen medewerkers in de sociale werkvoorziening weer in dienst te nemen en nieuwe ontslagen te voorkomen?
De Wet sociale werkvoorziening (Wsw) is een gedecentraliseerde regeling, waarbij het Rijk stuurt op hoofdlijnen. Mensen met een Wsw-dienstbetrekking zijn in dienst van een gemeente. Het Rijk heeft daar geen rol in. Het is aan gemeenten om een besluit te nemen of en op welke wijze mensen wiens tijdelijke aanstellingen niet verlengd zijn weer worden aangenomen en in hoeverre tijdelijk aanstellingen worden verlengd.
Dreigend woningtekort in Metropoolregio Amsterdam |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Amsterdam vreest over dertig jaar voor groot woningtekort»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat uit de Quickscan Woningbouw blijkt dat de Metropoolregio Amsterdam mogelijk te maken krijgt met een vraag naar 270 000 extra woningen tot 2040 die niet kunnen worden gerealiseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De behoefte aan extra woningen in de noordelijke Randstad tot 2040 is gemeten in het onderzoek «Houdbaarheid Woningbehoefte prognoses Noordvleugel». Dat onderzoek is op 18 oktober 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 089, nr. 88) aan uw Kamer aangeboden door de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en is met u besproken in het Algemeen Overleg Grootproject RRAAM van 21 december 2011.
De conclusie, dat die woningen niet kunnen worden gerealiseerd is prematuur.
De regio heeft in een quickscan aangegeven dat zij nu ruimte ziet voor 208 000 woningen en mogelijkheden voor 70 000 extra woningen bij knooppunten en kantoorlocaties. De conclusie van de regiobestuurders is, dat er daarmee geen aanleiding is om nu al naar nieuwe locaties te gaan zoeken. Daarnaast heeft de quickscan ook een aantal potentiële en toekomstige ruimtelijke beperkingen voor woningbouw geïdentificeerd waarmee mogelijk rekening moet worden gehouden. Dit zijn echter nog geen feiten of voldongen zaken, maar aandachtspunten bij het goed faciliteren van de woningbouwbehoefte in deze regio.
Aanbod van voldoende, goede en betaalbare woningen en een voldoende arbeidspotentieel maakt een belangrijk onderdeel uit van het vestigingsklimaat en is een voorwaarde voor een duurzame economische ontwikkeling. De Metropoolregio Amsterdam (MRA) heeft een inschatting gemaakt van de mogelijkheden om de regionale woningproductie verder op te schroeven.
Op basis van het huidige bouwtempo lijkt het realistisch om te veronderstellen dat tot 2020 het tekort aan woningen in de regio op zal gaan lopen. Ook die conclusie is overigens vermeld in het onderzoek «Houdbaarheid Woningbehoefte prognoses Noordvleugel».
Wat vindt u van de conclusie uit het rapport dat een inhaalslag waarbij de regionale woningbouwproductie groeit naar 12 500 woningen per jaar, voor praktisch onmogelijk wordt gehouden?
De conclusie dat het, gezien de huidige omstandigheden op de woningmarkt, moeilijk zal zijn op korte termijn dergelijke aantallen woningen te realiseren, kan ik onderschrijven. De regionale partijen stemmen woningbouwplannen ook onderling met elkaar af ten behoeve van de uitvoering en uitvoerbaarheid.
Het Rijk is graag bereid hierin mee te denken. In het Bestuurlijk Overleg MIRT van het najaar 2011 hebben wij de regio al uitgenodigd om concrete casuïstiek van knelpunten in wet- en regelgeving aan te geven. Duidelijk is wel dat er in deze regio nog een forse verstedelijkingsopgave in het verschiet ligt en dat er zorgvuldig moet worden omgegaan met de beschikbare locaties en plancapaciteit.
Hoe verhoudt de conclusie uit het rapport dat studenten en kennismigranten Amsterdam vanwege het ontbreken van woonruimte zullen gaan mijden, zich tot de in december door u aangekondigde plannen voor 16 000 extra studentenwoningen bovenop de al geplande 16 000 in de vier grote steden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het landelijk actieplan studentenhuisvesting is voor de periode 2011–2016 een proces ingegaan dat enerzijds gericht is op de realisatie van extra studentenhuisvesting, waarvoor Kences 16 000 extra nieuwe studentenwoningen op landelijk niveau heeft toegezegd. Anderzijds is op landelijk en lokaal niveau een proces in gang gezet, waarbij betrokken partijen directer met elkaar gaan samenwerken om tot een goede invulling van het tekort aan studentenhuisvesting te komen. In het Landelijk platform studentenhuisvesting, waarin alle ondertekenaars van het actieplan zijn vertegenwoordigd, wordt periodiek ondermeer de voortgang van de verschillende activiteiten besproken.
De gemeente Amsterdam heeft in het Collegeakkoord 2010–2014 het belang van studenten voor de stad en de hoger onderwijsinstellingen benoemd. De uitwerking hiervan vindt in Amsterdam plaats met het programma Studentenhuisvesting gericht op realisatie van 9 000 studenteneenheden. De resultaten worden jaarlijks gemonitord en laten zien dat in Amsterdam in 2011 2 952 woonplekken voor studenten gerealiseerd zijn, waarvan ruim 1 500 door productie (nieuwbouw en transformatie van kantoren/gebouwen) en ruim 1 400 in de bestaande woningvoorraad (labelen en tijdelijke verhuur). In 2011 omvat het aantal nieuwe studenteneenheden (productie met start bouw in 2011) de helft van de totale woningbouwproductie in Amsterdam.
De inzet in de gemeente Amsterdam voor de genoemde collegeperiode (2010–2014) maakt onderdeel uit van het landelijk actieplan en daarmee overlapt dit deels ook de 16 000 eenheden op landelijk niveau die door Kences in het actieplan zijn toegezegd. Niet alle studenteneenheden in Amsterdam worden door Kences gerealiseerd. Er zijn ook andere partijen, buiten Kences, die in Amsterdam studenteneenheden realiseren om de doelstelling van 9 000 te behalen.
De gemeente Amsterdam geeft aan dat met de concrete nieuwbouwplannen voor 2012–2014 samen met de woningen waarvan de bouw in 2011 is gestart, de teller nu in totaal op circa 5 500 nieuwe studenteneenheden staat. Amsterdam is dus hard op weg om de eigen doelstelling voor studentenhuisvesting te realiseren. Amsterdam loopt hiermee in de pas met de door de hoger onderwijsinstellingen geraamde behoefte.
Naast de behoefte aan studentenhuisvesting is er ook een gedifferentieerd aanbod nodig van voldoende, goede en betaalbare woningen om andere woningzoekenden te kunnen bedienen, waaronder ook expats en kenniswerkers uit andere landen die zich (tijdelijk) in deze regio willen vestigen. De Metropoolregio Amsterdam is één van de belangrijkste dragers van de Nederlandse economie. Voor (internationale) bedrijven wordt het vestigingsklimaat mede bepaald door de aanwezigheid van voldoende arbeidspotentieel.
Bent u het eens met de stelling in het rapport dat de prijs van bestaande woningen zodanig zal worden opgedreven dat starters hun woonwensen niet kunnen realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ook die stelling vind ik prematuur. De prijs van woningen wordt door meer zaken bepaald dan alleen het aanbod ervan. Zo profiteren ook starters van de verlaagde overdrachtsbelasting van 6% naar 2% en het verruimde aanbod.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er voldoende woonruimte komt in de Metropoolregio Amsterdam? Kunt u uw antwoord toelichten?
De realisatie van voldoende woonruimte is primair een zaak van de lokale en regionale partijen. Het nationale beleid voor ruimte en infrastructuur ondersteunt dat met de ruimte die het aan decentrale overheden geeft voor eigen afwegingen. Met oog op het onderkende nationale economische belang van de Amsterdamse regio, ben ik bereid en voornemens om samen met deze regio – en in nauwe afstemming met de gebiedsagenda die in het kader van het MIRT wordt geactualiseerd – een uitvoeringsagenda voor de verstedelijkingsopgaven op te stellen. Ik waarborg daarbij, in samenwerking met mijn collega’s van Infrastructuur en Milieu, dat er rekening wordt gehouden met de ruimtebehoefte voor functies van nationaal belang, zoals opgenomen in het nationaal beleid voor ruimte en infrastructuur. In de uitvoeringsagenda wil ik ook – samen met de regio – kritisch kijken naar mogelijke belemmeringen in wet- en regelgeving en in het bijzonder bij het binnenstedelijk bouwen.
Het Rijk is ook (in)direct betrokken bij de ontwikkeling van verschillende locaties, zoals bijvoorbeeld op de locaties in Almere of op de Zuidas. Verder stimuleert het Rijk particulier opdrachtgeverschap en de transformatie van kantoren met de daartoe ingestelde expertteams.
De toegenomen woonsegregatie in Amsterdam |
|
Sadet Karabulut |
|
Leers , Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van bureau O&S, waaruit blijkt dat de woonsegregatie in Amsterdam de afgelopen jaren is gegroeid?1
In het rapport Woonwensen van (allochtone) jongeren waarop in het artikel in Het Parool van 4 april jl. op wordt gedoeld gaat het niet om feitelijk toegenomen segregatie maar om woonwensen. De conclusie dat segregatie doorzet is derhalve op basis van het genoemde onderzoek niet te trekken.
In het onderzoek wordt vastgesteld dat jongeren het liefst in een gemengde buurt wonen met zowel allochtone als autochtone bewoners. Binnen dit wensbeeld zijn wel gradaties zichtbaar: autochtone jongeren hebben bijvoorbeeld wat meer voorkeur voor een wijk waar meer autochtonen dan allochtonen wonen terwijl Marokkaanse jongeren wat vaker een voorkeur hebben voor een wijk waar meer allochtonen dan autochtonen wonen. De onderzoekers concluderen dat «deze voorkeuren ertoe kunnen leiden dat autochtonen en Marokkanen, nog meer dan nu het geval is, elkaars buurten mijden». Echter, voorkeuren worden lang niet altijd gerealiseerd, zodat het nog maar de vraag is of het genoemde effect zal optreden.
Deelt u de mening dat de groeiende woonsegregatie in Amsterdam een slechte ontwikkeling is voor het samen wonen en samen leven? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om de segregatie te bestrijden en integratie te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
In tegenstelling tot de teneur van het artikel in Het Parool constateer ik op basis van het rapport van O&S niet dat er spraken is van toenemende segregatie. Op basis van de ontwikkeling in de cijfers (zie ook vraag2 van de segregatie in Amsterdam in 2011 constateer ik dat deze niet is toegenomen maar juist is gedaald. Deze trend is reeds vanaf 2006 – 2007 ingezet. Ik zie dan ook geen aanleiding om acties hierop te ondernemen zoals het in gesprek gaan met de gemeente Amsterdam over het opstellen van een plan van aanpak.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam om een plan van aanpak op te stellen om de segregatie tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de huidige stand van zaken betreffende de woonsegregatie in de andere grote steden, de zogeheten G 32?
Wanneer de cijfers3 van de afgelopen jaren voor de grote steden (G4 en G32) nader worden bestudeerd, blijkt dat in 2011 de segregatie (uitgedrukt in de segregatie-index: het aandeel van de bevolking dat zou moeten verhuizen om een volledig gelijkmatige ruimtelijke verdeling te bereiken) slechts in 9 steden hoger lag dan in 2001. In 27 steden was de mate van etnische segregatie in 2011 juist lager dan in 2001.
Mishandeling van Koerdische kinderen in Turkse gevangenissen |
|
Harry van Bommel , Sadet Karabulut |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Juvenile detention guards sexually abusing minority children in Turkey»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding van het onderzoek dat 25 van de recent gevangengenomen 215 Koerdische kinderen van 12 tot 18 jaar in de Pozanti jeugdgevangenis in Adana aangeven door beveiligers en andere gevangenen te zijn verkracht en geslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft ernstige bevindingen. De Turkse minister van Justitie heeft een onderzoek naar de misstanden laten uitvoeren. Op basis van het onderzoek is onder meer de jeugddetentie in de Pozanti-gevangenis gesloten, zijn de minderjarige gedetineerden overgeplaatst en hebben vier gevangenismedewerkers elders een functie gekregen. Daarnaast zijn strafrechtelijke maatregelen in voorbereiding tegen 16 gedetineerden, 4 leidinggevenden en 2 cipiers.
Is het waar dat de 215 gevangenen in de Pozanti gevangenis inmiddels zijn overgeplaatst naar een detentiecentrum in Ankara? Hoe beoordeelt u de bewering van BDP-parlementariër Kürkçü dat ook in Ankara de gevangenen geslagen worden en dat zij bedreigd worden met herhaling van wat in de Pozanti gevangenis plaatsvond?
De minderjarige gevangenen uit de Pozanti-gevangenis zijn naar de Sincan-gevangenis in Ankara overgebracht. Er zijn buiten de uitlatingen van de BDP parlementariër geen onafhankelijke bronnen die diens lezing bevestigen.
Is het waar dat de Turkse autoriteiten al ruim voor de publicatie van het onderzoek op de hoogte waren van de misstanden in het detentiecentrum in Pozanti? Indien ja, hoe beoordeelt u dat pas onlangs is overgegaan tot onderzoek van de beschuldigingen? Kunt u uw antwoord toelichten? Is er inmiddels een aanklacht ingediend tegen de verdachten, zowel de gevangenisbewaarders als de gevangenen?
De eerste verklaringen over misbruik van minderjarigen in de Pozanti-gevangenis zijn in april 2011 door zeven minderjarige slachtoffers gemeld aan de Turkse mensenrechtenorganisatie IHD. Vervolgens heeft IHD een onderzoek gestart en zijn naast de 7 slachtoffers nog 25 minderjarige gedetineerden geïnterviewd. Dat heeft in juli 2011 geleid tot een rapport, dat aan het Turkse ministerie van Justitie en de mensenrechtencommissie van het Turkse parlement is aangeboden. Op 29 februari 2012 heeft het Turkse ministerie van Justitie een onderzoek naar de gang van zaken in de Pozanti-gevangenis ingesteld. Op basis van deze gegevens constateer ik dat de Turkse autoriteiten niet meteen op de signalen van misbruik hebben gereageerd, niettemin lijken de hierboven genoemde maatregelen en ook de uitspraken van de Turkse minister van Justitie inmiddels te duiden op een gevoel van urgentie om deze zaak grondig aan te pakken.
Kent u het bericht dat de vrijgelaten Pozanti gevangene, die in een interview liet weten dat er mishandeld en verkracht wordt in de Turkse gevangenis, inmiddels opnieuw is opgepakt en opnieuw wordt mishandeld? Indien ja, hoe beoordeelt u dit?
Dat bericht is mij niet bekend.
Is het waar dat marteling en mishandeling van gevangengenomen Koerdische kinderen minder voorkomt in gevangenissen waar Koerdisch beveiligingspersoneel aanwezig is in het zuidoosten van Turkije? Indien ja, acht u het wenselijk dat wanneer Koerdische kinderen in het zuidoosten worden opgepakt, zij in de eigen regio worden gevangen gehouden? Indien ja, bent u bereid hier bij uw Turkse collega’s op aan te dringen?
Dat Koerdische minderjarige gedetineerden in Turkse gevangenissen anders worden behandeld door Koerdisch beveiligingspersoneel is mij niet bekend.
Is het waar dat ondanks een verbod hierop het nog altijd voorkomt dat kinderen in Turkse detentiecentra opgesloten worden bij volwassenen? Is het eveneens waar dat Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s) niet toegelaten worden tot gevangenissen? Deelt u de conclusie van de Turkije onderzoeker van Human Rights Watch dat er onvoldoende toezicht is op Turkse detentiecentra? Indien ja, bent u bereid bij uw Turkse collega’s aan te dringen op beter toezicht, waaronder het toelaten van NGO’s?
In Turkije is een tekort aan gespecialiseerde faciliteiten voor jeugddetentie. Het komt dus inderdaad voor dat kinderen in volwassendetentie zitten, al worden ze daar wel zoveel mogelijk gescheiden van de volwassenen. Ook de Europese Commissie heeft op dit probleem gewezen, onder meer in haar laatste voortgangsrapportage over Turkije van oktober 2011. De Raad van 5 december 2011 heeft naar aanleiding hiervan -en mede op Nederlands aandringen- conclusies aangenomen, waarin Turkije wordt opgeroepen stappen te ondernemen om de eerbiediging van kinderrechten te verbeteren. Nederland zal er in EU-verband op blijven aandringen dat kinderrechten een belangrijk aandachtspunt blijven in de toetredingsonderhandelingen met Turkije.
De Turkse NGO’s waarmee de ambassade in Ankara en het consulaat-generaal in Istanbul contacten onderhouden hebben wel toegang tot gevangenissen, onder meer om zich te bekommeren om ernstig zieke gedetineerden of om workshops te houden. Het toezicht op de Turkse gevangenissen is georganiseerd rond provinciale toezichtsorganen. Of die in het geval van de Pozanti-gevangenis adequaat hebben gefunctioneerd zal het strafrechtelijke onderzoek moeten uitwijzen.
Welke stappen zijn naar aanleiding van misstanden in de Pozanti gevangenis door de Turkse autoriteiten genomen tegen mishandeling en verkrachting in detentiecentra? Bent u van mening dat hierdoor herhaling van deze misstanden voorkomen kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de reactie van de Turkse minister van Justitie, Sadullah Ergin, op 2 maart leid ik af dat het de Turkse autoriteiten ernst is en ze deze misstanden willen bestrijden en het liefst voorkomen.
Turkije is zich bewust van de noodzaak zijn penitentiaire inrichtingen te moderniseren en in lijn te brengen met de Europese standaarden. Turkije krijgt hiertoe assistentie van de EU in het kader van pre-accessiesteun (IPA) en heeft samenwerkingsprojecten (zogenaamde Twinning-projecten) met EU-landen op het terrein van detentie en gevangenisbeheer. In bilateraal verband werkt Nederland met de Turkse autoriteiten samen om dit streven te ondersteunen. Zo voert de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie een tweetal samenwerkingsprojecten uit met de Turkse autoriteiten om onderdelen van het gevangenisbeheer en gedetineerdenzorg te verbeteren. Beide projecten worden gefinancierd uit het MATRA programma. Ook wordt Turkije regelmatig door het European Committee for the Prevention of Torture (CPT) van de Raad van Europa geïnspecteerd. Deze inspecties richten zich ook op de gedetineerdenzorg.
Ik zal deze situatie, ook in het kader van het EU -toetredingsproces, met aandacht blijven volgen.
Zie verder mijn antwoorden op vraag 2 en 4.
De vergoeding van orthopedische schoenen aan jonggehandicapten |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen waarin u jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding voor noodzakelijke voorzieningen verwijst naar de Zorgverzekeringswet?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Zorgverzekeringwet alleen orthopedische schoenen voor dagelijks gebruik vergoedt en geen orthopedische werkschoenen?
Ik acht het niet wenselijk dat mensen genoodzaakt zijn hun dagbesteding op te zeggen, omdat ze geen vergoeding krijgen voor orthopedische schoenen. Dit is ook niet nodig. Indien er sprake is van dagbesteding geïndiceerd vanuit de AWBZ worden orthopedische schoenen die nodig zijn om in de dagbesteding activiteiten te kunnen verrichten, vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet. Hierbij geldt dat de orthopedische schoenen geschikt moeten zijn om de beperkingen/belemmeringen van verzekerde in aanvaardbare mate te compenseren, en daarbij de concrete feiten en omstandigheden waarin de individuele verzekerde op het gebruik ervan is aangewezen, in aanmerking moeten worden genomen. Dit houdt in dat er rekening wordt gehouden met het gebruik van de schoenen in de dagbesteding.
Acht u het wenselijk dat jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding noch bij het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), noch bij de zorgverzekering, noch bij de bijzondere bijstand de orthopedische werkschoenen vergoedt kunnen krijgen en hierdoor genoodzaakt zijn om deze dagbesteding op te zeggen? Kunt u aangeven waar jonggehandicapten deze noodzakelijke voorziening vergoedt kunnen krijgen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding niet achter de geraniums komen te zitten vanwege het ontbreken van noodzakelijke voorzieningen?
Zie antwoord vraag 2.
Jongeren met een licht verstandelijke beperking die geen bijzondere bijstand krijgen |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat jongeren met een licht verstandelijke beperking die net 18 jaar zijn geworden in sommige situaties vier tot zes maanden geen uitkering krijgen, omdat de aanvraag van de Wajong-uitkering nog in procedure is en gemeenten bijzondere bijstand weigeren, omdat de Wajong-uitkering als voorliggende voorziening zou dienen?1
In de Wajong is geregeld dat het recht op arbeidsondersteuning voor jongeren die in de studieregeling of de werkregeling terecht komen, ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden hiervoor wordt voldaan, doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag is ingediend. Jongeren die tot deze groep behoren en kort voor of na hun 18e verjaardag een beroep op de Wajong doen, verkrijgen dus in beginsel niet eerder dan zestien weken na datum aanvraag het recht op Wajong. Deze jongeren hebben echter uitdrukkelijk de mogelijkheid om reeds vier maanden vóór hun 18e verjaardag een Wajong uitkering aan te vragen. De Wajong uitkering gaat dan – mits er aan de voorwaarden voor het recht op uitkering wordt voldaan – in op hun 18e verjaardag.
Ten aanzien van het recht op bijzondere bijstand voor personen van 18, 19 of 20 jaar geldt er in de WWB een specifieke regeling. Genoemde personen hebben alléén recht op bijzondere bijstand voor zover hun noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de toepasselijke algemene bijstandsnorm (thans € 230,91 per maand) én zij voor deze kosten géén beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van hun ouders. Zij worden geacht geen beroep op de onderhoudsplicht van de ouders te kunnen doen, indien de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn, of dat zij redelijkerwijs hun onderhoudsrecht jegens hun ouders niet te gelde kunnen maken.
Het is vervolgens aan de gemeente om te beoordelen of en zo ja in welke mate jongeren van 18, 19 of 20 jaar die géén beroep op de onderhoudsplicht van hun ouders kunnen doen, in aanmerking komen voor de verlening van bijzondere bijstand. Het is ook aan de gemeente om bij de beoordeling van het recht op individuele bijzondere bijstand de omstandigheid te betrekken dat de betreffende jongere door vier maanden vóór zijn 18e verjaardag een Wajong uitkering aan te vragen, vanaf zijn 18e verjaardag redelijkerwijs had kunnen beschikken over deze uitkering.
Is het waar dat de Wajong-uitkering als voorliggende voorziening geldt voor jongeren met een licht verstandelijke beperking die net 18 jaar zijn geworden, ook al voldoen zij aan alle criteria om bijzondere bijstand te ontvangen?
Nee, zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven geldt er voor jongeren van 18, 19 of 20 jaar in de WWB een aparte regeling voor de verlening van de bijzondere bijstand. Een Wajong-uitkering geldt daarbij niet als voorliggende voorziening voor het recht op bijzondere bijstand.
Acht u het wenselijk dat deze jongeren met een licht verstandelijke beperking maandenlang geen inkomen ontvangen en hierdoor grote schulden opbouwen, achterstanden in de premiebetaling krijgen en geen traject ontvangen richting werk of school? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om dit te veranderen?
Nee, dat acht ik niet wenselijk, maar het is ook niet nodig dat zo’n situatie ontstaat. Immers zoals in antwoord 1 is aangegeven kunnen deze jongeren zelf door reeds vier maanden vóór de 18e verjaardag een Wajong-uitkering aan te vragen, dit recht daadwerkelijk vanaf hun 18e verjaardag verzilveren.
Een afkoopsom van een half miljoen voor een bestuurder van een sociale werkplaats |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat een ex-directeur van sociale werkplaats Novatec een afkoopsom van een half miljoen ontvangt, terwijl hij vanwege een verstoorde arbeidsrelatie moet vertrekken? Vindt u het moreel aanvaardbaar dat bestuurders van sociale werkplaatsen zichzelf verrijken, terwijl er vanwege bezuinigingen afspraken in de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) van de sociale werkplaats zijn gemaakt dat iedere werknemer met een indicatie de eerste vijf jaar maximaal honderd procent van het wettelijk minimumloon mag verdienen en u tienduizenden banen in de sociale werkvoorziening zullen worden geschrapt?1
Uw vragen betreffen afspraken over arbeidsvoorwaarden waarbij ik geen partij ben. Ten aanzien hiervan geldt in algemene zin dat ontslagbescherming, collectieve afspraken en specifieke afspraken tussen werkgever en werknemer aan de orde kunnen zijn. Ik kan geen oordeel verbinden aan een situatie die ik niet ken en waarbij ik geen partij ben.
Gemeenten krijgen geld van het Rijk voor een taakstellend aantal Wsw plekken. Indien een plek niet wordt gerealiseerd, wordt het geld teruggevorderd door het Rijk. De wijze waarop een gemeente de Sw-plekken realiseert, is aan de gemeente. Ook de wijze waarop een gemeente een Sw-bedrijf binnen de ambtelijke organisatie inricht, is aan gemeenten zelf. Naar ik uit het aangehaalde bericht begrijp, is het bedrijf waarover het gaat verlieslatend. In algemene zin geldt dat de kosten die zijn verbonden aan het vertrek van een bestuurder een exploitatietekort zullen vergroten en zullen worden gedragen door (afhankelijk van de rechtsvorm) de aandeelhouders of deelnemende gemeenten. Naar ik aanneem zal dat hier ook het geval zijn.
Desgevraagd bevestigt de voorzitter van Novatec dat geen middelen bestemd voor de uitvoering van de taken van de sociale werkplaats zoals de rijkssubsidiegelden voor beschutte werkplekken worden weggenomen.
Wordt de afkoopsom gefinancierd met middelen bestemd voor de uitvoering van de taken van de sociale werkplaatsen, zoals de rijkssubsidiegelden voor beschutte werkplekken? Zo nee, met welke middelen wil men deze afkoopsom dan wel financieren?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke basis krijgt de ex-bestuurder in kwestie deze extreem hoge afkoopsom? Klopt het dat de sociale werkplaats onder bewind van deze directeur een miljoenenverlies heeft geleden en in financieel zwaar weer verkeert? Welke mogelijkheden ziet u om deze afkoopsom ongedaan te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de arbeidsovereenkomsten van de overige zittende leden van de raad van bestuur, de directie en de raad van commissarissen van deze sociale werkplaats onder de loep te nemen, en deze bij te stellen als dat nodig mocht zijn, zodat herhaling van dergelijke afkoopsommen wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De arbeidsvoorwaarden zijn een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Bovendien is het aan de betrokken gemeenten om een besluit te nemen over het instellen van onderzoek. Desgevraagd geeft de voorzitter van Novatec aan dat er geen raad van bestuur, noch een raad van commissarissen bestaat. Er is alleen een bestuur van zittende wethouders van de deelnemende gemeenten die overigens niet betaald worden voor hun diensten.
Zijn u andere gevallen van zelfverrijking van bestuurders in de sociale werkvoorziening bekend? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de kamer hierover te informeren?
Zoals u bekend is per 1 maart 2006 de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) in werking getreden. Deze wet regelt dat organisaties die onder de werking van de wet vallen de gegevens openbaar moeten maken van functionarissen van wie de totale beloning in enig jaar boven het normbedrag uitstijgen. Het normbedrag wordt jaarlijks berekend aan de hand van het belastbaar loon van de ministers (voor 2010 was dit € 193 000). Uit de rapportages beloningsgegevens, die de Kamer jaarlijks in december worden toegestuurd, zijn mij geen meldingen bekend die betrekking hebben op de sociale werkplaatsen.
Ook uit eerdere onderzoeken naar het niveau van ontwikkeling van de directiesalarissen van sociale werkplaatsen (2005, 2006 en 2007) blijkt dat het salaris in de sw-sector niet uit de pas loopt met het niveau dat als wenselijk wordt beschouwd door de toenmalige commissie Dijkstal. Deze commissie heeft advies uitgebracht over de beloning van bestuurders in de (semi)-publieke sector. Ik zie dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek.
Bent u bereid deze vragen voor het komende dertigledendebat over de honderden ontslagen in de sociale werkplaatsen te beantwoorden?
Ja.