Het bericht 'Miljardairsfamilie Van der Vorm koopt huizen voor Syriërs |
|
Sietse Fritsma (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «miljardairsfamilie Van der Vorm koopt huizen voor Syriërs (en u betaalt mee)?»1
Ja.
Waarom wordt deze discriminatie van Nederlanders toegestaan en wat gaat u doen om dit aan te pakken?
Het initiatief is een samenwerking van Rotterdam en SNTR als antwoord op de behoefte aan extra woonruimte voor statushouders als gevolg van de verhoogde instroom. Hoe sneller statushouders in de gemeente gehuisvest kunnen worden, hoe eerder zij kunnen starten met hun integratie en participatie. Om die reden heeft SNTR 200 woningen aangekocht in Rotterdam voor de huisvesting van Syrische statushouders met een daaraan gekoppeld integraal integratie- en onderzoeksprogramma. De stichting heeft ervoor gekozen om hun aanbod te beperken tot Syriërs. Een afgebakende groep naar herkomstland vergemakkelijkt in hun optiek de vormgeving van hun integratieprogramma. De particuliere woningen van SNTR zijn een aanvulling op de bestaande sociale huurvoorraad in Rotterdam, waardoor er een lagere druk op corporatiewoningen is ontstaan. Voor statushouders van andere nationaliteiten en voor Syrische statushouders die niet kiezen voor huisvesting via het programma van SNTR, geldt dat zij in een reguliere woning worden gehuisvest en bij hun integratie worden ondersteund conform de vastgestelde Rotterdamse Aanpak Statushouders 2016–2020. De Algemene wet gelijke behandeling verbiedt het in algemene zin om onderscheid te maken naar nationaliteit bij het aanbieden van woonruimte. Of in het onderhavige geval ook sprake is van discriminatie is niet aan het kabinet, maar aan een rechter om te beoordelen.
Zijn er in Nederland nog meer van dit soort woon- en investeringsconstructies die Nederlanders discrimineren?
Ons zijn geen andere initiatieven bekend die vergelijkbaar zijn met het initiatief van SNTR.
Deelt u de mening dat Syrische statushouders niet in Nederland moeten inburgeren, maar terug moeten naar hun eigen land, zoals hun landgenoten, die in Turkije zijn opgevangen, massaal doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zodra statushouders zijn uitgeplaatst in gemeentelijke huisvesting, zijn zij verplicht om te starten met inburgering. Voor de vraag of Syrische statushouders terug zouden moeten keren naar hun eigen land verwijs ik naar de antwoorden op Kamervragen van het lid Bisschop (SGP) van 5 maart jl.2
Hoe logisch vindt u het dat er op deze manier 200 extra sociale huurwoningen worden gecreëerd – inclusief huurtoeslagen en dergelijk – terwijl er volgens de gemeente Rotterdam juist «te veel sociale huurwoningen in de stad zijn»?
De gemeente Rotterdam heeft, net als andere gemeenten in Nederland, te voldoen aan de taakstelling met betrekking tot de huisvesting van statushouders. Statushouders zijn doorgaans aangewezen op de goedkope woningen. Het aanbod van 200 particuliere woningen dat door SNTR is gecreëerd voor de doelgroep helpt de gemeente bij hun taakstelling en zorgt voor een lagere druk op corporatiewoningen en dus meer mogelijkheden voor de reguliere woningzoekenden in Rotterdam.
Statushouders hebben recht op huurtoeslag. Het maakt daarbij geen verschil of ze een woning van een wooncorporatie krijgen toegewezen of een woning van SNTR.
Deelt u de mening dat dit soort constructies marktverstorend werken?
Nee.
Bent u bereid er voor zorg te dragen dat sociale huurwoningen alleen worden toegewezen aan Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Nee, In Nederland mag geen onderscheid gemaakt worden op basis van nationaliteit. Onze Grondwet begint met het recht op gelijke behandeling van gelijke gevallen.
Het bericht 'Kerncijfers Asiel en Migratie' |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe kan het dat veel Syriërs niet naar Turkije worden teruggestuurd ingevolge de methodiek van de Turkije-deal, maar nog steeds rustig naar Nederland kunnen reizen om hier vervolgens ook nog een verblijfsvergunning in ontvangst te nemen?1
De methodiek van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart 2016 heeft direct bijgedragen aan een significante daling van het aantal mensen dat de levensgevaarlijke oversteek vanuit Turkije naar de Griekse eilanden maakt. Voor wat betreft de Syrische asielzoekers die nog wel op de Griekse eilanden aankomen geldt dat zij de asielprocedure dienen te doorlopen, in plaats van door te reizen naar andere lidstaten. Over de uitvoering en toepassing van de EU-Turkije Verklaring wordt uw kamer geïnformeerd middels de voortgangsrapportages van de Europese Commissie en de kabinetsappreciaties daarvan die zijn opgenomen in de geannoteerde agenda’s en verslagen van de JBZ-raad. Daarin worden ook uitgebreid de uitdagingen beschreven die te maken hebben met de bezwaar- en beroepsprocedures in Griekenland, o.a. van Syrische asielzoekers wier asielaanvragen niet ontvankelijk zijn verklaard en waarvoor terugkeer naar Turkije aan de orde zou moeten zijn. Het is aan de Griekse autoriteiten om hier stappen in te zetten. Gelijktijdig verwacht het kabinet dat Griekenland zich inspant om te voorkomen dat Syrische asielzoekers alsnog doorreizen naar andere Europese lidstaten.
Kunt u, gelet op het feit dat honderdduizenden Syriërs terugkeren naar huis omdat het er weer veilig is, stoppen met het afgeven van verblijfsvergunningen aan Syriërs en alle tijdelijke asielvergunningen van hier te lande verblijvende Syriërs intrekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in antwoord op vergelijkbare vragen van het lid Fritsma wil ik de beoordeling of de veiligheidssituatie in Syrië zodanig is verbeterd dat het asielbeleid kan worden aangepast baseren op de feiten over die situatie. Daarom heeft mijn ministerie aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd daarover een ambtsbericht op te stellen. Dit zal naar verwachting worden opgeleverd in de zomer van 2018.
Vindt u dat het asielbeleid opschiet door enerzijds asielzoekers op grond van een gebrekkige deal terug te (willen) sturen naar Turkije, om vervolgens 73% van de uit datzelfde land afkomstige asielzoekers op een Nederlandse verblijfsvergunning te trakteren? Zo ja, kunt u dit uitleggen?
Ik herken mij niet in de wijze waarop in de vragen de actuele situatie wordt gekwalificeerd. Evenmin is voor mij helder wat bedoeld wordt met de vraag of het «asielbeleid opschiet». Wel kan ik aangeven dat asielbescherming enkel wordt geboden wanneer in een zorgvuldige procedure is vastgesteld dat deze bescherming vereist is. De IND betrekt relevante informatie over de Gülenbeweging bij haar asielbeoordelingen.
Waarom geeft u aan vrijwel iedere Turkse Gülen-aanhanger die in Nederland asiel aanvraagt een verblijfsvergunning? Bent u ervan op de hoogte dat de Gülenbeweging een anti-westerse organisatie is die heimelijk streeft naar de islamisering van de samenleving?
Zie antwoord vraag 3.
Is het inwilligingspercentage van Turkse asielverzoeken in andere Europese landen ook zo hoog of is Nederland wederom de gekke-Henkie van Europa door met zoveel verblijfsvergunningen te strooien?
Het inwilligingspercentage van aanvragen van Turkse asielzoekers waarop in 2017 is beslist, was in Nederland hoger dan gemiddeld in de EU. Voor zover kan worden nagegaan zijn er geen belangrijke verschillen in wijze van beoordeling ten opzichte van de ons omringende landen. Mogelijk kan het verschil in inwilligingspercentage worden verklaard door een andere samenstelling van de instroom.
Hoeveel immigranten uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gehanteerde lijst van «islamitische landen» zijn in 2016 en 2017 tot Nederland toegelaten, uitgesplitst in inwilligingen van aanvragen asiel en regulier, zoals ook door u is becijferd over de jaren 2010 t/m 2015?
Desgevraagd laat het CBS weten dat zij geen lijst van «islamitische landen» hanteert. Ook in de migratieketen bestaat geen lijst gebaseerd op een dergelijke definitie. Deze vraag kan derhalve als zodanig niet worden beantwoord.
Hoeveel partner- en gezinsmigranten zijn in 2016 en 2017 tot Nederland toegelaten, waarbij de door het CBS gebruikte methodiek wordt toegepast waarmee ook de betreffende cijfers tot 2015 zijn berekend?2
Ik kan uw vraag op dit moment niet beantwoorden. Het CBS geeft aan dat de nieuwe cijfers tot en met 2016 in het tweede kwartaal van 2018 beschikbaar komen.
Bent u gelet op alle voortdurende problemen bereid om eindelijk over te gaan op een totale asielstop en om geen immigranten uit islamitische landen meer toe te laten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben hiertoe niet bereid en verwijs naar de vele antwoorden waarmee dezelfde of vergelijkbare vragen van het lid Fritsma of andere leden van de PVV-fractie zijn beantwoord.
Het bericht dat een vierjarige alleen wordt uitgezet naar Liberia |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van plan is een vierjarige alleen naar Liberia uit te zetten omdat haar overgrootmoeder de verkeerde procedure zou hebben gevolgd?1
Ja, inmiddels is aan de minderjarige een verblijfsvergunning verleend.
Wat is het beleid ten aanzien van het uitzetten van kleuters?
Indien een minderjarige in Nederland wil verblijven bij een ouder of familielid die hier al rechtmatig verblijf heeft, dan kan hiervoor een reguliere aanvraag worden ingediend. Een van de voorwaarden is dat degene die zich in Nederland wil vestigen in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV). Indien de betrokkene reeds in Nederland is en niet in het bezit is van een MVV, dan dient deze in het land van herkomst te worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, tenzij er vanwege bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat om van dit MVV-vereiste af te wijken.
Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 3 waarin ik een toelichting geef op het algemene terugkeerbeleid (voor minderjarigen).
Deelt u de mening dat een kleuter niet alleen mag worden uitgezet, welke fouten er ook gemaakt zijn?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat wanneer een vreemdeling geen recht (meer) heeft op verblijf in Nederland, hij of zij Nederland moet verlaten. Dit geldt ook voor minderjarige kinderen, zowel voor kinderen in gezinnen als alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Het vertrek uit Nederland betreft een eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Om die reden staat vrijwillige of zelfstandige terugkeer voorop. De Nederlandse overheid ondersteunt het gezin of de amv hierbij met diverse maatregelen waarin, naast de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en een groot aantal ngo’s een belangrijke rol spelen om te ondersteunen en te begeleiden bij terugkeer. Wanneer een vreemdeling, ondanks de inzet op vrijwillig vertrek en de gesprekken die de DT&V met dat oogmerk voert, niet bereid is aan zijn terugkeer te werken, kan een traject van gedwongen vertrek aan de orde komen. Wanneer er sprake is van een gezin met kinderen, wordt daarbij zoveel mogelijk ingezet op terugkeer van het complete gezin. Voor amv’s geldt dat zij alleen terug kunnen keren als er sprake is van adequate opvang in het land van herkomst of in een land waar zij eerder verblijf hadden.
Bent u bereid dit zo snel mogelijk recht te zetten? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Anders dan weergegeven in het bericht is er geen sprake geweest van een plan om de minderjarige alleen naar Liberia uit te zetten. Zoals gezegd is inmiddels aan de minderjarige een verblijfsvergunning verleend.
Veiligheid over verhoogde leges voor RANOV-vergunninghouders |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat in juni 2018 de verblijfsvergunning «voortgezet verblijf» (humanitair niet-tijdelijk) van veel vreemdelingen die onder de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (RANOV) vallen, verloopt en dat dit betekent dat zij een verlengingsaanvraag moeten indienen en dat deze personen in tegenstelling tot bij vorige verlengingen hiervoor leges van 401 euro moeten betalen volgens de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Wat is hiervoor de argumentatie?1
Ja.
Vreemdelingen die onder de RANOV vielen kregen tussen 15 juni 2007 tot en met 1 juni 2009 ambtshalve, en daarom zonder betaling van leges, een verblijfsvergunning op grond van de regeling. Deze vergunning was in eerste instantie een jaar geldig. Vervolgens is besloten – vanwege het bijzondere karakter van de regeling – om bij de eerste verlenging ambtshalve een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf te verlenen. Deze vergunning was 5 jaar geldig. In 2013 zijn de vergunningen opnieuw verlengd volgens de normale procedures voor verlenging, maar ook toen nog vrijgesteld van leges. Bij de komende verlenging zullen personen met een RANOV-vergunning leges moeten betalen.
Hoeveel personen die een RANOV-vergunning hebben gekregen zijn inmiddels nog niet genaturaliseerd en moeten derhalve leges gaan betalen voor het behoud van verblijfsrecht in Nederland?
Op 31 december 2017 zijn (afgerond) 12.910 personen die ooit een RANOV-vergunning hebben verkregen nog in Nederland woonachtig met een verblijfsvergunning. Deze groep is nog niet genaturaliseerd. Van deze groep hadden op 31 december 2017 nog (afgerond) 2.370 personen een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Deze hoeft niet nu te worden verlengd. De resterende (afgerond) 10.540 personen moeten hun vergunning voor bepaalde tijd verlengen of een vergunning voor onbepaalde tijd aanvragen.
Bent u zich ervan bewust dat een bedrag van 401 euro per persoon voor personen een groot beslag op de financiën kan leggen indien men op het sociale minimum leeft, zeker wanneer sprake is van (grote) gezinnen? Zo ja, hoe weegt u dit in het kader van het heffen van hoge leges voor de verlenging van RANOV-vergunningen?
Na minimaal 10 jaar verblijf in Nederland op grond van een RANOV-vergunning is er geen grond meer om deze groep vrij te stellen van legesheffing. Verwacht mag worden dat zij – net als reguliere vreemdelingen – in staat is leges voor de verblijfsvergunning te voldoen. Personen met een RANOV-vergunning hebben bovendien al geruime tijd de mogelijkheid de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene of een vergunning voor onbepaalde tijd aan te vragen. Zij hebben al vele jaren de kans om aan de voorwaarden van deze vergunning te voldoen. Op basis van de vergunning voor onbepaalde tijd verkrijgen zij bovendien een sterker verblijfsrecht. De leges voor deze vergunningen bedragen € 161.
Daarbij geldt overigens dat per 3 mei a.s. het legestarief voor verlengingen van verblijfsvergunningen wordt verlaagd naar € 355 (zie Kamerstuk 30 573, nr. 138).
Voor kinderen geldt soms een lager tarief, afhankelijk van welke verblijfsvergunning zij hebben. Kinderen in het bezit van een verblijfsvergunning op grond van de RANOV hebben een zelfstandige verblijfsvergunning gekregen. Het gaat hier om gezinsleden die voor 13 december 2006 Nederland zijn ingereisd en in Nederland geboren kinderen van RANOV’ers. Zij zullen bij verlenging het reguliere tarief moeten betalen. Een deel van de kinderen van RANOV’ers hebben echter een verblijfsvergunning gekregen in het kader van gezinsvorming, d.w.z. kinderen uit relaties die hier in Nederland zijn ontstaan. Voor de verlenging van hun vergunning «verblijf bij ouder» betalen zij € 51 leges.
Zijn de mensen die in Nederland verblijven op grond van een RANOV-vergunning tijdig op de hoogte gesteld van het heffen van hoge leges door de IND, zodat zij hier financieel op konden anticiperen? Zo nee, waarom niet?
Op 2 januari 2018 en op 20 februari 2018 zijn nieuwsberichten op de IND website geplaatst, waarin is aangegeven dat personen met een RANOV-vergunning, welke in juni 2018 zal verlopen, een verlengingsaanvraag moeten indienen. Hierbij is tevens de hoogte van de leges vermeld. Los van deze nieuwsberichten heeft de IND een op maat gemaakte verlengingsbrief voor deze groep ontworpen, waarbij de houder van de vergunning tevens wordt gewezen op alternatieven, zoals het aanvragen van een vergunning voor onbepaalde tijd of de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De brief zal 3 maanden (medio maart) voor het verstrijken van de vergunning aan de betreffende personen worden toegezonden.
Daarnaast is op verschillende momenten contact geweest tussen de IND en Vluchtelingenwerk Nederland. In deze contacten is ook aangegeven dat voor de verlenging van de vergunningen leges geheven zal worden.
Hoe verhoudt het heffen van hoge leges voor een vergunningsverlenging zich in uw ogen tot het feit dat de groep personen waar dit op van toepassing is, nog steeds geen Nederlandse nationaliteit heeft kunnen verkrijgen ondanks dat hiertoe vaak wel een wens leeft?
Het indienen van een naturalisatieverzoek geschiedt bij de gemeente waar de vreemdeling woonachtig is. De gemeente bekijkt met de verzoeker de te verwachte haalbaarheid van het verzoek. De gemeente bekijkt ook met de verzoeker de vraag of, en zo ja, welke acties hij (nog) moet ondernemen om in het bezit van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten te komen. De gemeente, maar ook de verzoeker, kan daarbij de website van de IND raadplegen, waar informatie over een aantal landen en hun documenten is opgenomen. Op het moment dat een gemeente aan de hand van deze informatie nog vragen heeft, kan de IND voor bijzondere vragen ook telefonisch of per mail worden geraadpleegd.
De IND website bevat al een paar jaar informatie voor vreemdelingen die willen naturaliseren, maar mogelijk niet over de juiste bewijsstukken beschikken. Hier is voor een aantal landen concrete informatie te vinden over welke documenten uit een bepaald land worden verwacht in de naturalisatieprocedure en waar die documenten kunnen worden verkregen. Daarnaast staat er algemene informatie over niet-erkende staten en is er informatie te vinden over te overleggen documenten voor staatloze vreemdelingen en voor meenaturaliserende minderjarigen. De informatie op de website van de IND wordt up-to-date gehouden en waar mogelijk uitgebreid.
Juist vanwege het belang dat moet worden gehecht aan het Nederlanderschap beoog ik te voorkomen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op onjuiste persoonsgegevens en/of nationaliteit. Hierbij is van belang dat de vreemdeling gedurende een periode van inmiddels ruim tien jaar in de gelegenheid is geweest het noodzakelijke document ter onderbouwing van zijn nationaliteit bij zijn eigen autoriteiten aan te vragen. Alles afwegend zie ik geen aanleiding deze groep reguliere vreemdelingen anders te behandelen dan andere reguliere vreemdelingen.
Een alternatief voor personen met een RANOV-vergunning is de mogelijkheid de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene of een vergunning voor onbepaalde tijd aan te vragen. Zij hebben al vele jaren de kans om aan de voorwaarden van deze vergunning te voldoen. Op basis van de vergunning voor onbepaalde tijd verkrijgen zij bovendien een sterker verblijfsrecht. De leges voor deze vergunningen bedragen € 161.
Bent u bereid het heffen van hoge leges voor de verlenging van RANOV-vergunningen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat RANOV-vergunninghouders die nog niet genaturaliseerd zijn, maar daartoe wel de wens hebben, in staat worden gesteld op korte termijn de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen? Bent u bijvoorbeeld bereid om de vereisten aan aangeleverde identiteitsdocumenten voor deze groep te versoepelen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat illegalen in Nederland te lang worden opgesloten in detentiecentra |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat vreemdelingendetentie in Nederland op gespannen voet staat met mensenrechten?1
Ja.
Kunt u concreet uiteenzetten wat er sinds 2008 is veranderd aan het Nederlandse beleid en praktijk met betrekking tot vreemdelingendetentie? Acht u dit voldoende? Zo nee, wat zou er volgens u nog meer verbeterd moeten worden?
Deze vragen overlappen met het verzoek van de vaste commissie voor JenV om de Tweede Kamer voor het algemeen overleg over opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring op 22 maart een reactie op de rapporten van Amnesty International te doen toekomen. Ik zal de beantwoording van deze vragen dan ook betrekken bij die reactie.
Volledigheidshalve wil ik benadrukken dat het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring dat momenteel in uw Kamer ligt, een nieuw stelsel voor vreemdelingenbewaring in het leven roept. De nota naar aanleiding van het nader verslag wordt op korte termijn aan uw Kamer gezonden. De discussie over dit nieuwe stelsel voer ik graag in het kader van dit wetsvoorstel. Vooruitlopend hierop ga ik thans uiteraard in op de vragen die het wetsvoorstel raken.
Hoe kan het dat er in tien jaar weinig vooruitgang is geboekt met het Nederlandse beleid en praktijk met betrekking tot vreemdelingendetentie?
Ik deel de veronderstelling in deze vraag niet, hetgeen ook blijkt uit de beleidsreactie op de rapporten van Amnesty International over vreemdelingenbewaring.
Wat is uw reactie op het rapport «Het recht op vrijheid» van Amnesty International?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het 42 dagen kan duren voordat een vreemdeling in bewaring voor het eerst een rechter ziet? Klopt het ook dat de advocaat in veel gevallen bij het eerste gehoor ontbreekt? Deelt u de mening dat dit moeilijk te verenigen valt met het recht op goede en effectieve rechtsbescherming?
Ik ben van mening dat de rechtsbescherming van vreemdelingen in vreemdelingenbewaring adequaat is geborgd.
Zij hebben recht op gratis rechtsbijstand en worden voorafgaand aan een in bewaringstelling gehoord. Tijdens dit gehoor kan de vreemdeling zich laten bijstaan door een advocaat. Indien de vreemdeling dit wil dan wordt zijn voorkeursadvocaat of – bij afwezigheid of tijdgebrek – een piketadvocaat verzocht om bij het gehoor aanwezig te zijn. Als een advocaat niet aanwezig kan zijn bestaat er overigens eveneens de mogelijkheid om het gehoor telefonisch voor te bespreken met de vreemdeling en/of de in bewaringstellende ambtenaar. Het kan voorkomen dat een advocaat niet aanwezig is omdat de vreemdeling heeft aangegeven hier geen behoefte aan te hebben.
In het rapport geeft Amnesty niet aan in hoeveel gevallen door de vreemdeling werd gevraagd om een advocaat bij het gehoor. Evenmin wordt inzicht geboden in de redenen waarom de advocaat niet bij het gehoor aanwezig was.
Na het opleggen van een bewaringsmaatregel kan de vreemdeling via zijn advocaat hiertegen in beroep gaan, wat in de regel ook gebeurt en waarna de zaak binnen twee weken door een rechter op zitting wordt behandeld. Ook als een vreemdeling niet (direct) in beroep gaat tegen de maatregel, is ons systeem zo ingericht dat de maatregel wordt getoetst door de rechter. Dit gebeurt dan binnen 6 weken. Dit is de termijn van 42 dagen waar Amnesty International op doelt. Tegen een eventuele ongegrondverklaring kan de vreemdeling vervolgens hoger beroep instellen. Daarna kan een vreemdeling zo vaak als hij wil via zijn advocaat verzoeken om een toetsing door de rechter, waarna door de rechter zal worden getoetst of het nog evenredig is dat de bewaring voortduurt.
Hoe verenigt u het feit dat alternatieven voor detentie pas in beeld komen als de vreemdeling actief meewerkt aan vertrek met het ultimum remedium beginsel dat stelt dat bewaring slechts mag worden opgelegd als minder dwingende middelen niet volstaan? Deelt u de mening dat als mensen actief meewerken aan vertrek, detentie of alternatieven daarvoor überhaupt niet aan de orde zouden moeten zijn?
Om het vertrek van vreemdelingen die niet (langer) in Nederland mogen blijven te bewerkstelligen en hen daartoe in beeld te houden, kent het beleid verschillende maatregelen die opgelegd kunnen worden. Vreemdelingenbewaring is hierbij een ultimum remedium. Minder dwingende terugkeermaatregelen kunnen een alternatief voor bewaring zijn, maar moeten vooral gezien worden als op zichzelf staande maatregelen om terugkeer van de vreemdeling te realiseren. Welke terugkeermaatregel kan worden ingezet is met name afhankelijk van de vraag of de vreemdeling in kwestie bereid is actief te werken aan terugkeer en zich hier ook daadwerkelijk voor wil inzetten. Ik deel niet de mening dat, als mensen actief meewerken aan vertrek, bewaring of alternatieven daarvoor überhaupt niet aan de orde moeten zijn. Bewaring en minder dwingende terugkeermaatregelen kunnen ook worden toegepast indien er een risico is op onttrekking aan toezicht. Dit is in lijn met Europese regelgeving. Hierbij geldt wel dat gebruik moet worden gemaakt van minder dwingende maatregelen als deze effectief kunnen worden toegepast. Pas als dat niet het geval is, ligt vreemdelingenbewaring in de rede. Er dient dan tevens sprake te zijn van een daadwerkelijk zicht op uitzetting. Vanuit dit perspectief wordt in elk individueel geval gekeken welke maatregel het meest passend is. Daarbij wordt door de rechter de motivatie omtrent het al dan niet toepassen van een minder dwingende maatregel meegewogen.
Klopt het dat ook de medewerking aan vertrek tijdens lopende procedures wordt meegenomen in het bepalen of iemand al dan niet gedwongen moet worden uitgezet? Is het waar dat de medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) tijdens vertrekgesprekken dreigen met detentie nog voordat bepaald is of iemand gedwongen of vrijwillig kan vertrekken? Zo ja, bent u bereid de DT&V hierop aan te spreken?
Tijdens een lopende (herhaalde) asielprocedure is vertrek niet aan de orde. Pas als de asielaanvraag door de Immigratie-en Naturalisatiedienst is afgewezen, wordt de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) in kennis gesteld van dit besluit en wordt de persoon uitgenodigd voor vertrekgesprekken.
De DT&V respecteert in alle gevallen (rechterlijke) verblijfsrechtelijke besluiten die maken dat de persoon de rechtsmiddelen tegen een afwijzing van een verzoek in Nederland mag afwachten. In dat geval kunnen er wel gesprekken plaatsvinden, maar zullen er geen onomkeerbare vertrekhandelingen verricht worden. Veelal zijn vreemdelingen ongedocumenteerd (of stellen dat nochtans te zijn) en wordt tijdig gestart met het achterhalen van de juiste nationaliteit en/of identiteit, met name ten behoeve van het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument.
In de vertrekgesprekken bespreekt de regievoerder van de DT&V samen met de vreemdeling diens perspectief, en de reële kans dat terugkeer op enig moment aan de orde is. Er wordt daarbij samen bezien wat er nodig is om terugkeer te realiseren, en welke mogelijke belemmeringen er zijn. De focus ligt daarbij in alle gevallen op zelfstandige terugkeer. Er wordt echter ook op gewezen dat, indien men niet zelfstandig vertrekt, gedwongen terugkeer uiteindelijk aan de orde kan zijn. Gelet op het belang van het volledig informeren van betreffende vreemdelingen vind ik dit een juiste aanpak.
Deelt u de mening dat de eis van zicht op uitzetting betekent dat er daadwerkelijk en concreet in dat individuele geval zicht is op uitzetting en dat dit vooral streng getoetst moet worden bij vreemdelingen uit landen die zelden LPs verstrekken als mensen niet zelf willen terugkeren?
De vraag of er zicht is op uitzetting moet in ieder individueel geval zorgvuldig worden getoetst. Als een vreemdeling afkomstig is uit een land dat zelden LP’s verstrekt betekent dit echter niet per definitie dat de vreemdeling niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land waar de toegang is geborgd of dat hij niet aan zijn aan zijn vertrek hoeft te werken. De verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van een reisdocument ligt immers in eerste instantie bij de vreemdeling zelf. Vreemdelingenbewaring is dan ook in die situatie niet op voorhand uitgesloten.
Waarom acht u het acceptabel dat de totale duur van de cumulatieve vreemdelingendetentie het absolute maximum van achttien maanden uit de Terugkeerrichtlijn overschrijdt?
De inbewaringstelling is een uiterst middel om vertrek van de vreemdeling die niet (langer) in Nederland mag blijven te realiseren. Het komt voor dat de inbewaringstelling moet worden opgeheven voordat de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. Wanneer nieuwe feiten en omstandigheden blijken of een ruime periode sinds de eerder opgeheven inbewaringstelling is verstreken kan herhaalde inbewaringstelling gerechtvaardigd zijn. Uit de tekst van de EU Terugkeerrichtlijn noch de huidige jurisprudentie van de nationale rechter en het EU Hof van Justitie volgt dat bij de herhaalde inbewaringstelling uitgegaan moet worden van een optelling van de maximale termijn van 18 maanden van de Terugkeerrichtlijn (artikel 15, vijfde en zesde lid). Onder de in deze beantwoording genoemde voorwaarden acht ik het dan ook acceptabel dat de termijn van achttien maanden overschreden wordt. In de praktijk komt dit overigens hoogst zelden voor. De duur van de bewaringsmaatregel is gemiddeld 43 dagen.
Hoe worden bijzondere en persoonlijke omstandigheden meegewogen die detentie mogelijk een disproportioneel middel maken? Hoe wordt daarin de gezondheidsschade die detentie teweeg kan brengen meegenomen?
Bij het nemen van een besluit tot inbewaringstelling wordt altijd aan de vreemdeling gevraagd of er in zijn of haar situatie sprake is van bijzondere (medische) omstandigheden die de bewaring onredelijk bezwarend zouden maken. Deze omstandigheden, bijvoorbeeld of een vreemdeling onder medische behandeling staat, worden meegenomen in de beoordeling of een lichter middel dan bewaring aan de orde is.
De inbewaringstellende ambtenaar kan in dit verband een arts raadplegen om te beoordelen of een vreemdeling detentiegeschikt is. Daarbij wordt in bewaring medische zorg geboden die vergelijkbaar is met de zorg die beschikbaar is in de samenleving.
Gedurende bewaring kan ook een detentiegeschiktheidstoets worden aangevraagd. Kernvraag van deze toets is of binnen de omstandigheden van bewaring en de in dat verband beschikbare faciliteiten de zorg geleverd kan worden die de persoon nodig heeft.
Dit is een medische en individuele beoordeling die betrekking heeft op onder andere vragen over de zorgbehoefte van de vreemdeling en in hoeverre deze binnen de bewaringsomstandigheden ondervangen kan worden.
Acht u het gerechtvaardigd dat een vreemdeling zonder strafblad of kwade bedoelingen makkelijk hetzelfde aantal maanden vast kan komen te zitten als een crimineel die een gewapende overval heeft gepleegd? Waarom?
Ik vind het niet rechtvaardig dat een vreemdeling die vertrekplichtig is en die op basis van een gerechtelijke uitspraak niet langer in Nederland mag blijven geen gehoor geeft aan zijn of haar vertrekplicht.
Vreemdelingenbewaring kan in een dergelijk geval als ultimum remedium worden toegepast als de vreemdeling zijn of haar vertrek blijft tegenwerken of als er een reëel risico is dat hij of zij zich aan het overheidstoezicht onttrekt. Dit zijn aspecten waar een vreemdeling zelf invloed op heeft en waarmee hij of zij dus ook invloed heeft op het al dan niet opgelegd krijgen van een bewaringsmaatregel en het continueren daarvan.
Kunt u per aanbeveling uit het rapport «Het recht op vrijheid» op bladzijde 31 en 32 aangeven of u van plan bent die aanbeveling op te volgen en zo ja, hoe en wanneer?3 Kunt u ook aangeven indien u een aanbeveling niet wilt opvolgen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het rapport «Geen cellen en handboeien» van Amnesty International?4
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de stelling dat het feit dat voor vreemdelingendetentie dezelfde gebouwen worden gebruikt als voor strafrechtelijke detentie in strijd is met artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn die stelt dat gebouwen die voor vreemdelingendetentie worden gebruikt niet «prisonlike» mogen zijn?
De wijze waarop vreemdelingenbewaring wordt uitgevoerd voldoet aan de normen zoals neergelegd in Europese wet- en regelgeving, waaronder de EU Terugkeerrichtlijn.
Ik vind het daarbij relevant om te benadrukken dat elke vorm van vrijheidsontneming nu eenmaal bepaalde veiligheids- en beheersmaatregelen met zich meebrengt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de doelgroep die er verblijft. Dit werkt ook door in de inrichting van de gebouwen, de omgeving en het regime. Er wordt naar gestreefd om de uitstraling van inrichtingen voor vreemdelingenbewaring minder penitentiair te laten zijn. Zo zijn de ramen van de inrichting voor vreemdelingenbewaring in Rotterdam niet voorzien van tralies, maar zijn deze uitgerust met veiligheidsglas.
Deelt u de mening dat vreemdelingen zonder strafblad die op bestuursrechtelijke grond gedetineerd worden aan zo min mogelijk beperkingen onderworpen dienen te worden? Zo ja, acht u de gesloten gezinsvoorziening (GGV) in Zeist dan een goed voorbeeld voor op den duur alle vreemdelingendetentiecentra? Zo ja, waarom vindt u dat? Zo nee, waarom gaat u voorbij aan het feit dat zowel de ingeslotenen als het personeel minder spanning en problemen ervaren in een setting zoals in Zeist?
Gelet op de kwetsbare positie van minderjarige kinderen en hun familie is destijds besloten om voor deze groep een gesloten gezinsvoorziening te ontwikkelen. De doelgroep die hier wordt geplaatst, verschilt van de doelgroep die verblijft in de reguliere bewaringscentra. Het afgelopen jaar is dit ook regelmatig gebleken, met name door incidenten die werden veroorzaakt door vreemdelingen afkomstig uit veilige landen. Dit vereist specifieke eisen aan de beheersbaarheid, om de veiligheid van zowel personeel als overige vreemdelingen te kunnen borgen. Daarbij ben ik van mening dat met de huidige reguliere centra van bewaring een goede balans is gevonden tussen enerzijds het voorzien in een verantwoorde bewaringsomgeving, in lijn met internationale wet- en regelgeving en met oog voor noodzakelijke beheers- en veiligheidsmaatregelen, en anderzijds het realiseren van een kosteneffectieve tenuitvoerlegging hiervan.
Kunt u per aanbeveling uit het rapport «Geen cellen en handboeien» op bladzijde 21 en 22 aangeven of u van plan bent die aanbeveling op te volgen en zo ja, hoe en wanneer?5 Kunt u ook aangeven indien u een aanbeveling niet wilt opvolgen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring op 22 maart 2018?
Ja.
Het bericht dat Parijs een strenger en sneller asielbeleid wil |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Parijs wil strenger en sneller asielbeleid»?1
Ja.
Hoe verhouden de voorgenomen Franse plannen zich tot het Nederlandse asielbeleid?
Het voorstel voor de nieuwe Franse asielwetgeving heeft ten doel de asielprocedures te versnellen, sterker op te treden tegen illegale migratie en de opvang en integratie te verbeteren. Hiermee beoogt de Franse overheid om het Franse asielbeleid strenger en rechtvaardiger te maken. De situatie voor asielzoekers die recht hebben op asiel zal volgens de Franse overheid hiermee naar verwachting verbeteren, terwijl het beleid strenger zal worden voor migranten die geen recht hebben op asiel.
Door middel van een integrale aanpak beoogt ook het Nederlandse asielbeleid bescherming te bieden aan degenen die dat echt nodig hebben en degenen voor wie dat niet geldt snel terug te kunnen sturen.
Bent u bereid in EU-verband op te trekken met de Fransen om verdere intensivering van vreemdelingenbewaring mogelijk te maken en ziet de Staatssecretaris ook aanleiding om al binnen de EU-regelgeving vreemdelingenbewaring in Nederland verder aan te scherpen, gelet op het feit dat Frankrijk in haar plannen onder andere aangeeft vreemdelingendetentie te intensiveren, bijvoorbeeld voor mensen die in strijd met de openbare orde hebben gehandeld?
Het Franse voorstel bevat een aantal maatregelen met betrekking tot de intensivering van vreemdelingenbewaring. Onderdeel hiervan is het verlengen van de maximale duur van bewaring tot 90 dagen. Voorts wordt voorgesteld om, als iemand vlak voor zijn geplande uitzetting redenen aangeeft waarom de uitzetting niet zou kunnen plaatsvinden, de termijn met maximaal 15 dagen te verlengen.
In Nederland is de bewaringstermijn reeds gelijk aan het maximum onder de Europese regelgeving, wat betekent dat de bewaringstermijn 6 maanden is met de mogelijkheid deze termijn, onder strikte voorwaarden, te verlengen met nog eens 12 maanden. Ook het nieuwe Franse voorstel benut dus niet de maximale termijnen die de Europese regelgeving toelaat. Dat deze wijziging toch als een verscherping kan worden gepresenteerd kan verklaard worden doordat de Franse wet tot nu toe een nog kortere termijn verbindt aan de inbewaringstelling van vreemdelingen.
Voor wat betreft de mogelijkheid om asielzoekers in bewaring te stellen als hun aanwezigheid een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, geldt dat ook deze mogelijkheid in Nederland al bestaat. De EU Opvangrichtlijn maakt dit mogelijk. Daarbij moet worden onderbouwd dat sprake is van een actuele bedreiging van een wezenlijk belang van de samenleving. Het verwijzen naar in het verleden gepleegde feiten volstaat niet.
Voor uitgeprocedeerde asielzoekers of illegale vreemdelingen geldt in beginsel de Terugkeerrichtlijn. De uitleg die door de Afdeling bestuursrechtspraak is gegeven aan een uitspraak van het Europese hof in Luxemburg2 brengt mee dat door een vreemdeling gepleegde strafbare feiten niet kunnen worden betrokken bij het opleggen van de maatregel van bewaring voor vreemdelingen die onder de terugkeerrichtlijn vallen. In afstemming met een aantal andere lidstaten onderzoek ik of verbreding van de mogelijkheden hiertoe, met inachtneming van Europese regelgeving en jurisprudentie, mogelijk is.
In welke mate ziet u mogelijkheden tot verdere aanscherping van het Nederlandse asielbeleid ter voorkoming van het stapelen van procedures op het punt zoals in de plannen van Frankrijk valt te lezen dat zij niet langer een nieuwe mogelijkheid willen bieden om een verblijfsvergunning aan te vragen wanneer deze op asielgronden reeds is afgewezen?
Ik lees in de plannen van de Franse regering niet dat de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen zou komen te vervallen. Dat zou ook niet in overeenstemming zijn met de Europese regelgeving, die zegt dat nieuwe aanvragen kunnen worden ingediend, maar dat deze ook versneld kunnen worden afgedaan.
Met betrekking tot het Nederlandse asielbeleid merk ik op dat momenteel wordt gewerkt aan het realiseren van de maatregelen die zijn aangekondigd in het Regeerakkoord. Voor wat betreft vervolgaanvragen gaat het om het achterwege laten van het gehoor als op basis van de stukken blijkt dat deze aanvraag geen kans van slagen heeft en om het realiseren van de ééndagstoets binnen twee dagen.
Ziet u naar aanleiding van de voorgenomen maatregel van de Fransen om irreguliere (Schengen)grensoverschrijding strafbaar te stellen mogelijkheden om dit in Nederland eveneens strafbaar te stellen?
De eerdere versie van het wetsvoorstel die aan de Conseil d’État (Franse Raad van State) werd gestuurd, bevatte een maatregel om het illegaal overschrijden van een Schengen buitengrens strafbaar te stellen. Indien Frankrijk via een buitengrens word binnengekomen zonder melding gedurende de openingsuren bij een officiële grenspost, zou dit worden bestraft met een jaar gevangenisstraf en een boete van € 3.750. Deze straf zou tevens toepasbaar zijn in geval van het herstel van controles aan de (Franse) binnengrenzen, indien een binnengrens overschreden wordt zonder melding bij een officiële grenspost. Omdat Frankrijk de interne grenscontroles sinds 13 november 2015 in het kader van de noodtoestand heeft heringevoerd, en onlangs tot 30 april 2018 heeft verlengd, zouden de aangehouden personen die via welke Franse grens dan ook illegaal binnenkomen in voorlopige hechtenis kunnen worden geplaatst (en op deze gronden door de Franse justitie kunnen worden vervolgd). Zo zouden deze personen beschikbaar blijven voor de Franse autoriteiten, die dan vervolgens de tijd hebben om hun terugkeer te organiseren.
Echter, de Conseil d’État heeft nadien besloten deze maatregel uit het wetsvoorstel te halen. Het valt niet uit te sluiten dat de genoemde maatregel tijdens de behandeling van het wetsvoorstel toch weer naar voren wordt gebracht. Eind maart wordt het wetsvoorstel door de Assemblée Nationale (Franse Tweede Kamer) behandeld en in de week van 16 april wordt het door de Sénat (Franse Eerste Kamer) behandeld. De wijze waarop bij herinvoering van de binnengrenscontroles het toezicht moet worden uitgelegd, is ook onderwerp van een procedure bij het Europese Hof van Justitie, met kenmerk C-444/17 (Arib).
In Nederland is het op basis van de huidige regelgeving al mogelijk om sancties te verbinden aan irreguliere buitengrensoverschrijding.
In hoeverre ziet u – nu de Fransen hun asielbeleid willen aanscherpen – kansen samen op te trekken in EU-verband teneinde het gemeenschappelijk Europees asielbeleid verder aan te scherpen en irreguliere migratie richting Europa tegen te gaan door afspraken te maken met derde landen?
Het kabinet trekt tijdens de onderhandelingen over het nieuwe Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel op met lidstaten wanneer dat opportuun is gezien de gedeelde inzet op bepaalde punten. Daar waar Nederland en Frankrijk beide een aanscherping voorstaan, is dit reden om daarin zo mogelijk samen op te trekken. Frankrijk is, net als Nederland, zeer actief richting derde landen. Waar mogelijk treken Nederland en Frankrijk, maar ook met andere lidstaten en de Commissie, samen op richting deze landen. Onder andere via hoog-ambtelijke en politieke bezoeken, zoals het gezamenlijke bezoek van de Minister-President met President Macron aan Ghana, maar ook rond internationale bijeenkomsten zoals recent bij de G5-Sahel top in Brussel en de EU-AU top in Abidjan. Op deze wijze wordt de EU inzet om te komen tot brede migratiepartnerschappen met landen van herkomst ondersteund.
Tien jaar generaal pardon |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de Ombudsman en Kinderombudsman vinden dat er meer hulp geboden moet worden met het verkrijgen van een paspoort na een generaal pardon?1
Ja.
Hoeveel mensen hebben een verblijfsvergunning gekregen op grond van het generaal pardon (RANOV-regeling uit 2007)? Kunt u hierbij onderscheid maken naar minderjarigen en meerderjarigen?
In de brief van 21 juli 2014 van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is gemeld dat aan circa 27.000 vreemdelingen een verblijfsvergunning op grond van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet (ranov) is verstrekt.2 Bijna een derde van de groep (circa 8.400 personen) was op het moment van vergunningverlening jonger dan twintig jaar en voor een deel in Nederland geboren. Na de vergunningverlening geboren kinderen kregen tot 1 januari 2009 eveneens een ranov-vergunning.3 Op 1 januari 2009 sloot de regeling, maar in op dat moment nog liggende dossiers kan, al dan niet na een bezwaar, daarna nog een ranov-vergunning zijn verstrekt.4
Hoeveel van deze mensen hebben tien jaar na dato een aanvraag gedaan om het Nederlanderschap te verkrijgen? Kunt u hierbij onderscheid maken naar minderjarigen en meerderjarigen?
In totaal zijn tussen 15 juni 2007 en 31 december 2017 (afgerond) 14.820 naturalisatieverzoeken ontvangen van ranov-vergunninghouders, waarvan 10.390 meerderjarig en 4.430 minderjarig op het moment van indienen van het verzoek. Op 31 december 2017 is sprake van 13.220 inwilligingen, waarvan 9.220 meerderjarig en 4.000 minderjarig. Tot 31 december 2017 zijn afgerond 230 ranov-vergunninghouders via de optieprocedure Nederlander geworden. In het bijzonder net meerderjarig geworden ranov-vergunninghouders kunnen via een optiebepaling de Nederlandse nationaliteit krijgen. Het gaat dan om de toegelaten meerderjarige vreemdeling die in Nederland is geboren en aldaar sedert zijn geboorte hoofdverblijf heeft (art. 6, eerste lid, aanhef en onder a RWN), mits zij hun vreemde nationaliteit kunnen aantonen.
Hoeveel van deze aanvragen zijn toegewezen? Kunt u hierbij onderscheid maken naar minderjarigen en meerderjarigen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel van deze aanvragen zijn afgewezen vanwege het ontbreken van documenten om de identiteit of nationaliteit aan te tonen? Kunt u hierbij getalsmatig aangeven waar deze mensen zeggen vandaan te komen? Kunt u hierbij onderscheid maken naar minderjarigen en meerderjarigen?
Een verzoeker om naturalisatie die asielgerechtigde is, hoeft geen buitenlandse geboorteakte of een ander bewijsstuk van geboorteregistratie te overleggen om te naturaliseren.
Een houder van een regulier verblijfsrecht hoeft om te naturaliseren geen gelegaliseerde (buitenlandse) geboorteakte te overleggen als hij:
Welke mogelijkheden zijn er om te naturaliseren zonder gelegaliseerde geboorteakte?
De gevraagde cijfers over hoeveel mensen met een verblijfsvergunning op grond van de ranov-regeling inmiddels zijn genaturaliseerd zonder dat zij in het bezit zijn van een gelegaliseerde geboorteakte zijn niet te genereren uit de geautomatiseerde systemen van de IND.
Hoeveel mensen met een verblijfsvergunning op grond van de RANOV-regeling zijn inmiddels genaturaliseerd zonder dat zij in het bezig zijn van een gelegaliseerde geboorteakte?
Het Nederlandse nationaliteitsrecht is in hoge mate vormgegeven door het beginsel dat iemands afstamming zijn nationaliteit bepaalt. Het uitgangspunt is dat (juridische) afstamming uit een Nederlander leidt tot het Nederlanderschap bij de volgende generatie. De omgekeerde situatie (wel een minderjarige is Nederlander, maar niet ten minste één ouder) past niet goed in dit op de afstammingslijn gebaseerde stelsel en de eveneens achterliggende gedachte dat het wenselijk is dat binnen gezinnen ouders en kinderen dezelfde nationaliteit hebben. De Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) heeft om die reden als uitgangspunt dat minderjarige kinderen, onder voorwaarden, meedelen in de verkrijging door optie of de verlening door naturalisatie van de Nederlandse nationaliteit door (één van) hun ouders. Artikel 6, achtste lid RWN bepaalt dit voor optie, waarbij het kind van zestien jaar en ouder uitdrukkelijk moet instemmen. Artikel 11 RWN regelt hetzelfde voor naturalisatie.
De RWN houdt echter ook rekening met omstandigheden die aanleiding kunnen zijn om een minderjarige toch zelfstandig het Nederlanderschap te doen verkrijgen. Dat kan op grond van enkele optiebepalingen, waaronder één die staatloosheid bestrijdt, of, in een bijzonder geval, met toepassing van artikel 10 RWN. Een zelfstandig recht op verkrijging van het Nederlanderschap oefent een minderjarige uit via vertegenwoordiging. De RWN bepaalt hiervoor: «Tenzij anders bepaald, worden verklaringen en verzoeken van minderjarigen door hun wettelijke vertegenwoordigers afgelegd en ingediend». Dit sluit aan bij de positie van minderjarigen in het Burgerlijk Wetboek, waarin in artikel 1:245 is bepaald dat minderjarigen onder gezag staan. Gezag houdt onder meer in de vertegenwoordiging van de minderjarige door degene die het gezag over hem heeft in burgerlijke handelingen, in en buiten rechte.
Waarom kunnen minderjarigen niet zelfstandig een verzoek om naturalisatie indienen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak is het voorgekomen dat het verzoek van ouders om naturalisatie is afgewezen en daarmee het verzoek van de minderjarige kinderen ook is afgewezen? Hoe vaak is het voorgekomen dat zij bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd alsnog genaturaliseerd worden?
Het indienen van een naturalisatieverzoek geschiedt bij de gemeente waar de vreemdeling woonachtig is. De gemeente bekijkt met de verzoeker de te verwachte haalbaarheid van het verzoek. De gemeente bekijkt ook met de verzoeker de vraag of, en zo ja, welke acties hij (nog) moet ondernemen om in het bezit van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten te komen. De gemeente, maar ook de verzoeker, kan daarbij de website van de IND raadplegen, waar informatie over een aantal landen en hun documenten is opgenomen. Op het moment dat een gemeente aan de hand van deze informatie nog vragen heeft, kan de IND voor bijzondere vragen ook telefonisch of per mail worden geraadpleegd.
De website van de IND bevat al een paar jaar informatie voor vreemdelingen die willen naturaliseren, maar mogelijk niet over de juiste bewijsstukken beschikken. Hier is voor een aantal landen concrete informatie te vinden over welke documenten uit een bepaald land worden verwacht in de naturalisatieprocedure en waar die documenten kunnen worden verkregen. Daarnaast staat er algemene informatie over niet-erkende staten en is er informatie te vinden over te overleggen documenten voor staatloze vreemdelingen en voor meenaturaliserende minderjarigen. De informatie op de website van de IND wordt up-to-date gehouden en waar mogelijk uitgebreid.
Onverminderd het bovenstaande blijft het in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling behoren om zich primair bij en door zijn eigen autoriteiten te laten informeren over de wijze waarop hij de beschikking kan krijgen over de voor naturalisatie benodigde buitenlandse bewijsstukken inzake zijn persoonsgegevens en zijn nationaliteit. Ten behoeve van andere naturalisatieverzoekers uit hetzelfde land zet de IND al enige tijd informatie op de website van de IND over welke documenten uit een bepaald land worden geaccepteerd in de naturalisatieprocedure.
Op welke manier worden mensen ondersteund om bewijsnood ten aanzien van de nationaliteit aan te tonen? Bent u bereid deze ondersteuning uit te breiden?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Om te kunnen bepalen of na de naturalisatie tot Nederlander afstand moet worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit is actuele informatie over het bezit van de vreemde nationaliteit nodig en daarvoor kan niet worden volstaan met informatie van jaren geleden. De gegevens in het paspoort worden bovendien vergeleken met de gegevens in de geboorteakte of het daarvoor alternatieve bewijsstuk. Alles afwegend zie ik geen aanleiding deze groep reguliere vreemdelingen anders te behandelen dan andere reguliere vreemdelingen. Juist vanwege het belang dat moet worden gehecht aan het Nederlanderschap beoog ik te voorkomen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op onjuiste persoonsgegevens en/of nationaliteit. Hierbij is van belang dat de vreemdeling gedurende een periode van inmiddels ruim tien jaar in de gelegenheid is geweest het noodzakelijke document ter onderbouwing van zijn nationaliteit bij zijn eigen autoriteiten aan te vragen. Ik wil voorkomen dat naturalisatie plaatsvindt op onjuiste persoonsgegevens en/of nationaliteit.
Volgens het huidige naturalisatiebeleid wordt geen geldig buitenlands paspoort gevraagd aan:
Bent u bereid om een uitzondering ten aanzien van het moeten aantonen van de nationaliteit te maken in de naturalisatie van mensen in het bezit van een verblijfsvergunning op grond van de RANOV-regeling aan wiens nationaliteit tijdens de eerder gevoerde asielprocedure niet is getwijfeld? Zo nee, waarom niet?
In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen. Het beeld dat Nederland niet kan worden verlaten, deel ik overigens niet.
Houders van een ranov-vergunning kunnen in plaats van een verlenging van de ranov-vergunning kiezen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (als zij aan de daarvoor gestelde voorwaarden voldoen). De vergunning voor onbepaalde tijd kost eenmalig (met of zonder de status EU langdurig ingezeten) € 161,–.
Een vreemdeling die langdurig legaal in Nederland woont, heeft in Nederland grotendeels dezelfde rechten als een Nederlander. Het aantal wettelijk gereglementeerde beroepen waarin alleen personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen worden benoemd, is de afgelopen jaren gedaald.7
Wat verwacht u van mensen met een verblijfsvergunning op grond van de RANOV-regeling voor wie het onmogelijk is om de nationaliteit aan te tonen waardoor zij niet kunnen naturaliseren? Is het de bedoeling dat zij eeuwig in Nederland blijven wonen, en Nederland dus ook niet kunnen verlaten, zonder ooit Nederlander te worden? Acht u het gerechtvaardigd dat zij telkens 401 euro voor de verlenging van hun verblijfsdocument moeten betalen? Vindt u dat zij dit hun leven lang zouden moeten doen? Bent u bereid deze groep financieel tegemoet te komen in deze kosten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke moeilijkheden komen jongeren tegen wiens ouders een verblijfsvergunning op grond van de RANOV-regeling hebben? Wat is uw reactie op bijvoorbeeld Marina die als baby naar Nederland kwam en nooit een beroep als officier van justitie zal kunnen uitoefenen?2
Zoals uw Kamer per brief van 22 december 2017 is meegedeeld, is niet gebleken dat vreemdelingen met de nationaliteit van de Volksrepubliek China door hun autoriteiten niet in bezit gesteld kunnen worden van de voor naturalisatie benodigde documenten. Bij de IND is ook recentelijk nog gebleken dat naturalisatieverzoekers met de Chinese nationaliteit (Volksrepubliek China), ook zij die in het bezit waren van een ranov-vergunning, de benodigde documenten hebben overgelegd. In de uitvoeringspraktijk is eveneens niet bekend dat verzoekers uit voormalige Sovjetrepublieken of Afghanistan niet in het bezit gesteld kunnen worden van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten.
In een aantal situaties is specifiek beleid vormgegeven. Aan een etnisch Armeen, geboren in Azerbeidzjan, wordt geen gelegaliseerde geboorteakte of een geldig Azerbeidzjaans paspoort gevraagd. Voor verzoekers die afkomstig zijn uit door Nederland niet-erkende staten als Abchazië of Zuid-Ossetië geldt dat zij geen gelegaliseerde geboorteakte hoeven te overleggen. Afghaanse verzoekers mogen in plaats van een gelegaliseerde geboorteakte ook een gelegaliseerde Taskera gebruiken. Een Taskera is een Afghaanse identiteitskaart voor een persoon met de Afghaanse nationaliteit.
Kunt u specifiek ingaan op de situatie voor Chinezen die inmiddels al tien jaar een verblijfsvergunning hebben op grond van de RANOV-regeling en meer dan twintig jaar in Nederland verblijven? Klopt het dat er in China geen officiële documentatie van hen beschikbaar is en de ziekenhuizen in de vaak afgelegen en arme gebieden van China waar zij vandaan komen geen geboortecertificaten afgaven? Zo ja, hoe kunnen zij toch hun nationaliteit aantonen?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u ook specifiek ingaan op de situatie voor mensen afkomstig uit de voormalige Sovjetrepublieken en Afghanistan waar zelden documenten te krijgen zijn?
Sugardating |
|
Kees van der Staaij (SGP), Anne Kuik (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Rambam van 15 januari 2018 over sugardaddy-praktijken?1
Ja.
Deelt u het beeld dat het bij deze datingsites doorgaans de sugerdaddy in ruil voor seks «de date» betaalt? Bent u het ermee eens dat hiermee dergelijke sites eigenlijk niet meer gebruikt worden als datingsites, maar als platform dienen om seksuele diensten aan te bieden?
Deze datingsites presenteren zich als een online netwerk voor volwassen mannen en vrouwen boven de 18 jaar die een wederzijds profijtelijke relatie zoeken. Deze online dating-dienstverleners bieden een platform waarop deze mensen elkaar kunnen ontmoeten. Ik kan mij voorstellen dat contact via dergelijke websites kan leiden tot seksuele handelingen.
Vindt u zulke praktijken toelaatbaar op grond van de huidige wet- en regelgeving, mede gelet op de uitlatingen van het bedrijf dat sprake is van «een soort escortdienst»?2
Of de activiteiten toelaatbaar zijn op grond van de huidige wet- en regelgeving hangt af van de feiten en omstandigheden. Verschillende opsporingsdiensten kunnen optreden als wet- en regelgeving worden overtreden.
Wat is uw oordeel over het feit dat seksuele handelingen een belangrijke kern van de activiteiten vormen van de sugardaddy-praktijken? Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre het beeld dat in deze uitzending naar voren komt klopt en in hoeverre deze praktijk ook bij soortgelijke organisaties aan de orde is?
Als volwassenen overeenkomen om met elkaar seksuele handelingen te verrichten, dan is dit niet strafbaar. Het is bekend dat aan online dating risico’s kleven, omdat in eerste instantie onbekend is wie achter het online profiel schuil gaat. Om deze reden hebben verschillende datingsites dan ook het Keurmerk Veilig Daten opgericht. Sites die zich richten op een meer bijzondere vorm van dating, zoals deze sugardaddywebsites, maken tot heden geen gebruik van dit keurmerk. Dit kan voor bezoekers van de sites en mogelijke belangstellenden een indicatie zijn om zich op een andere datingsite in te schrijven. Het is van groot belang dat beheerders van dergelijke sites hun verantwoordelijkheid nemen. Waar specifieke risico’s worden geconstateerd, kan hierover vanuit overheidspartners ook actief het gesprek worden aangegaan met de private partijen.
Verder meld ik nog dat het betreurenswaardig zou zijn als vrouwen (of mannen) slachtoffer zijn geworden van ongewenste intimiteiten door contacten via deze site. Dat het contact via een sugardating website is gelegd maakt het niet anders dan contactlegging via Tinder, Facebook of gewoon een fysieke ontmoeting in een café. Ongewenst intimiteiten zijn te allen tijden sterk af te keuren. Mensen die het slachtoffer worden van ongewenste intimiteiten kunnen daarvan aangifte doen bij de politie.
Online dating-dienstverleners zijn reeds jaren actief op de Nederlandse markt. Bij het OM zijn geen indicaties van misstanden in de vorm van uitbuiting bekend die zijn gerelateerd aan het aanbod van datingsites zoals deze. Ik acht volwassen vrouwen en mannen in staat om de risico’s die gepaard kunnen gaan met online dating goed in te schatten. Ik zie op dit moment geen aanleiding om hier verder onderzoek naar te doen.
Ziet u ook dat dergelijke datingsites risicovol kunnen zijn voor kwetsbare (jonge) vrouwen die om geld verlegen zitten? Bieden deze sites, naar uw mening, voldoende waarborgen om illegale prostitutie en/of mensenhandel te voorkomen? Deelt u de verontwaardiging van de Franse Staatssecretaris van Emancipatiezaken dat het lichaam als handelswaar wordt behandeld?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beziet u de inspanningen van de Franse autoriteiten, die onderzoek doen naar de toelaatbaarheid van deze activiteiten en een aanklacht hebben ingediend? Bent u bereid in overleg te gaan met uw Franse collega’s en, in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), te verkennen welke maatregelen in Nederland mogelijk en nodig zijn? Bent u bereid te bevorderen dat aangifte wordt gedaan van strafrechtelijke overtredingen zoals aanranding en verkrachting door personen of het bedrijf dan wel voor poging, deelneming of uitlokking ervan?
Aangezien er bij het OM geen indicaties bekend zijn van misstanden gerelateerd aan datingsites zoals deze, zie ik geen aanleiding om hierover in gesprek te gaan met de Franse collega’s of de VNG.
In algemene zin wordt gestimuleerd aangifte te doen van strafrechtelijke overtredingen zoals aanranding en verkrachting, om opsporing, vervolging en berechting mogelijk te maken. Dit geldt ook voor eventuele misstanden via websites.
In hoeverre is voor een dergelijk bedrijf op grond van de bestaande wetgeving en op grond van het wetsvoorstel voor regulering van prostitutie sprake van een vergunningplicht vanwege escortactiviteiten? Zijn de benodigde vergunningen hiervoor aangevraagd en verkregen?
Er is geen specifieke vergunning nodig voor het aanbieden van een webpagina op internet. Datingwebsites worden, net zoals andere websites, geacht te handelen in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Tegen websites die een platform bieden voor uitbuiting kan strafrechtelijk worden opgetreden. Het huidige wettelijke kader (artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht) biedt voldoende mogelijkheden om aanbieders/beheerders van websites aan te pakken die zich schuldig maken aan seksuele uitbuiting of voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander. In aanvulling op de bestaande mogelijkheden om seksuele uitbuiting aan te pakken werkt de regering aan een wetsvoorstel dat het faciliteren van illegale prostitutie strafbaar stelt (invoering pooierverbod).
De regelgeving voor de bedrijfsmatige exploitatie van prostitutie verschilt per gemeente. Momenteel wordt gewerkt aan landelijke regels inzake prostitutie. Daarin is een escortbedrijf gedefinieerd als de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee. Niet iedere seksuele handeling tegen betaling is aan te merken als prostitutie. En niet iedere bezoeker van een datingwebsite is aan te merken als prostituee. Dit hangt af van de feiten en omstandigheden. Het Wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche wordt op basis van afspraken in het regeerakkoord aangepast. Na invoering van deze wet gelden voor alle gemeenten dezelfde regels voor escortbedrijven.
In hoeverre zijn de praktijken die in deze uitzending naar voren komen in strijd met andere wettelijke regels? Bent u – mede in het licht van het grote risico van uitbuiting – bereid toezicht te houden op de activiteiten van deze branche?
Het is de primaire taak van het OM om te vervolgen bij voldoende bewijs van een strafbaar feit. Daarnaast kaart het OM ook (mogelijke) misstanden in de strafrechtelijke hoek aan. In dat kader vinden twee maal per jaar gesprekken plaats tussen aanbieders van de sites, het OM en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze gesprekken zijn constructief en de ervaring heeft geleerd dat de meeste sites hun medewerking verlenen aan het verwijderen van materiaal e.d. Mede daarom is er nog geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om strafrechtelijk op te treden.
Op voorhand kan niet worden geconstateerd dat de sites mensenhandel faciliteren dan wel zich schuldig maken aan mensenhandel. Als in een concrete zaak blijkt dat dit wel het geval is, dan zal het OM samen met de politie daar onderzoek naar doen en waar mogelijk vervolging instellen.
Wordt ten aanzien van sugerdating-sites al gebruik gemaakt van de in de brief van 28 november 2017 weergegeven mogelijkheid om tegen websites die een platform bieden voor uitbuiting, strafrechtelijk op te treden? Zo ja, hoe vaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben gemeenten op dit moment te weinig mogelijkheden om tegen zulke websites op te treden, zoals de voormalige wethouder van Amsterdam stelde?3 Is de regering bereid te werken aan de totstandkoming van die regels? Wordt in ieder geval op basis van de bestaande regels opgetreden tegen de website, nu blijkt dat daadwerkelijk sprake is van misstanden?
Gemeenten (burgemeesters) zijn bevoegd om op te treden in geval van een verstoring van de openbare orde binnen de gemeentegrenzen. In het geval van een website of bij internetverkeer is de openbare orde in beginsel niet in het geding. Pas wanneer naar aanleiding van een publicatie op internet de openbare orde dreigt te worden vestoord, kunnen bevoegdheden om de openbare orde te handhaven toegepast worden. Wanneer uitingen op het internet zijn te kwalificeren als strafbare gedragingen, kan het OM daartegen optreden. De regering acht het onwenselijk om gemeenten op dit terrein bevoegdheden toe te kennen.
Ik onderken dat artikel 10 EVRM overheden ruimte biedt om commerciële reclame te reguleren. Gemeenten zijn bevoegd om regels te stellen over reclame in de openbare ruimte. Voor zover voor dergelijke websites in de openbare ruimte wordt geadverteerd kunnen gemeenten regulerend en zonodig handhavend optreden. Klachten over reclame-uitingen kunnen worden ingediend bij de Reclame Code Commissie. In de Nederlandse Reclame Code (NRC) zijn de regels vastgelegd waar reclame aan moet voldoen. De Reclame Code Commissie toetst of een bepaalde reclame uiting voldoet aan de regels. In 96% van de gevallen worden uitspraken van deze commissie opgevolgd. Het is derhalve wat de regering betreft niet nodig om aanvullende regels te stellen voor reclame uitingen. Ik vertrouw erop dat gemeenten in overleg met adverteerders bepaalde reclame-uitingen op bepaalde plaatsen kunnen voorkomen. Ik zie dan ook geen meerwaarde om een verkenning uit te voeren.
Onderkent u dat de Europese jurisprudentie inzake artikel 10 van Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overheden veel ruimte biedt om ongewenste commerciële reclame te bestrijden? Bent u bereid om, in samenwerking met de VNG, te verkennen welke lessen geleerd kunnen worden van het optreden van diverse Belgische steden die deze vormen van ongewenste reclame verbieden?
Zie antwoord vraag 10.
Het niet verlenen van asiel aan LHBTI’s afkomstig uit Cuba |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Cubaanse LHBT’ers via sluiproute naar Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken met spoed een transitvisumverplichting heeft ingevoerd om te voorkomen dat Cubaanse LHBTI’s in Nederland asiel aanvragen? Zo ja, waarom wordt er bewust voor gekozen kwetsbare LHBTI’s de vluchtroute naar Nederland af te snijden?
Per 29 januari jongstleden heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de transitvisumplicht ingevoerd voor Cubanen die via Nederland naar een bestemming buiten Schengen reizen. De aanleiding voor het invoeren van de transitvisumplicht is erin gelegen dat de afgelopen maanden een sterke toename te zien was in het aantal Cubanen dat via Nederland op weg was naar een bestemming buiten het Schengengebied, maar op Schiphol de reis afbrak om vervolgens een asielaanvraag in te dienen. De mogelijkheid om visumvrij te transiteren heeft niet tot doel reizigers de mogelijkheid te bieden asiel te vragen in het land van transit. Met het instellen van een luchthaventransitvisumplicht kan vooraf beter worden onderzocht of de documenten van een reiziger (in het bijzonder het ticket en het grensoverschrijdingsdocument) in overeenstemming zijn met het reisdoel en de intenties van de reiziger.
Heeft u kennisgenomen van de verhalen van LHBTI’s in het in vraag 1 genoemde artikel, waarin zij aangeven door de autoriteiten vanwege hun seksuele geaardheid gediscrimineerd en vervolgd te worden? Hoe verhouden deze verhalen zich tot uw in december 2017 in de Kamer ingenomen standpunt dat er in algemene zin geen reden is aan te nemen dat LHBTI’s niet terug kunnen naar Cuba?2
Ik heb kennis genomen van de verhalen die in het betreffende artikel zijn beschreven. Ik kan op grond van dat artikel niet beoordelen of en in hoeverre deze verhalen waarheidsgetrouw zijn. Het in algemene zin in twijfel trekken van verhalen van asielzoekers is niet aan de orde. Of een asielrelaas geloofwaardig is en zo ja, of het voldoende zwaarwegend is voor asielbescherming, wordt door de IND in een zorgvuldige procedure op individuele basis vastgesteld.
Daar waar ik tijdens het algemeen overleg sprak over de toename van Cubaanse asielzoekers gaf ik reeds aan dat beoordeling op individuele basis plaatsvindt en benoemde ik dat enerzijds discriminatie op grond van seksuele geaardheid in de Cubaanse samenleving voorkomt en er anderzijds in de afgelopen jaren op tal van terreinen sprake is van verbetering van de rechten van lhbti's. Zoals ik reeds bij het algemeen overleg naar voren bracht is er daarom geen reden om in algemene zin aan te nemen dat lhbti's bescherming tegen terugkeer naar Cuba behoeven. Dit blijft altijd een individuele toets. Ik zie geen reden dat uitgangspunt te wijzigen.
Heeft u informatie op basis waarvan u de verhalen van Cubaanse LHBTI’s over discriminatie en vervolging door de Cubaanse autoriteiten in twijfel kunt trekken? Zo ja, welke informatie betreft dit?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u in voorgenoemde berichtgeving aanleiding het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Cuba te wijzigen, dan wel de Immigratie en Naturalisatiedienst ruimhartiger te laten toetsen in asielverzoeken van LHBTI’s uit Cuba? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De veranderde situatie in Turkije en vluchtelingen in Turkije |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke invloed heeft het bevriezen van de relatie met Turkije op het voortduren van de Turkijedeal? Op welke manier kan Nederland nog eisen stellen aan de uitvoering daarvan teneinde deze in Turkije in overeenstemming met de mensenrechten is?
De pauze in de bilaterale gesprekken met Turkije is specifiek gericht op het onderwerp normalisatie van de bilaterale betrekkingen en is niet van invloed op de uitvoering van de Verklaring van de EU-Lidstaten en Turkije over migratie. De Europese Commissie ziet toe op de uitvoering van de Verklaring en rapporteert daar ook met regelmaat over.1 Op basis van de uitvoering van de Verklaring in de afgelopen twee jaar is er geen reden om aan te nemen dat de verslechterde relatie tussen Turkije en een individuele EU-lidstaat consequenties zal hebben voor de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring.
Wat heeft de recente inval van Turkije in Afrin voor vluchtelingen betekend? Hoeveel vluchtelingen en intern ontheemden heeft deze aanval tot dusverre opgeleverd?
Naar schatting zijn tenminste 5.000 personen sinds het begin van Operatie Olijftak gevlucht naar regeringsgebied in Syrië. Daarnaast is een onbekend aantal mensen ontheemd geraakt, maar in het district Afrin gebleven. De inval heeft geen consequenties gehad voor de situatie van vluchtelingen in Turkije.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Turkse grenswacht op Syrische vluchtelingen schiet?1
Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, vindt het kabinet berichten over dit soort incidenten zorgelijk. Hoewel het kabinet vaststelt dat Turkije een zeer lange grens bewaakt die grenst aan een gebied in oorlogssituatie, is het neerschieten van een vluchteling evident onacceptabel. Uit eerdere vergelijkbare berichtgeving en de wijze waarop deze is uitgezocht, o.a. door de Europese Commissie, blijkt dat er geen sprake is van instructies dat Turkse grenswachten gericht moeten schieten op mensen die illegaal de grens proberen over te steken.
Deelt u de mening dat, aangezien er sinds het sluiten van de Turkijedeal stelselmatig berichten verschijnen over mensenrechtenschendingen door de Turken richting Syrische vluchtelingen, dit goed onderzocht en veroordeeld moet worden?
Dergelijke berichten dienen serieus te worden genomen en goed onderzocht. Het is primair aan de Europese Commissie, samen met UNHCR om hierop toe te zien. De regering heeft hierover het nodige met uw Kamer uitgewisseld.
Deelt u de mening dat het een verantwoordelijkheid is van de Europese Unie (EU) om zoveel mogelijk te garanderen dat er geen mensenrechtenschendingen richting vluchtelingen in Turkije plaatsvinden? Zo ja, deelt u de mening dat de EU zélf onderzoek moet doen naar de situatie daar en niet enkel mag vertrouwen op berichten vanuit de Turkse overheid? Zo nee, hoe strookt deze opvatting met de stelling uit het Regeerakkoord dat migratiedeals in overeenstemming met het internationaal recht moeten zijn?
In de eerste plaats is een land verantwoordelijk voor de wijze waarop het omgaat met mensen op zijn grondgebied. Dit geldt in het bijzonder voor kwetsbare personen zoals vluchtelingen. Op grond van het VN Vluchtelingenverdrag en de eigen nationale wetgeving, geldt dit ook voor Turkije. Het is dan ook niet aan de Europese Unie om hier garanties op te bieden. Wel ziet de Europese Commissie toe op de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring. Zij baseert zich daarbij niet alleen op verklaringen van de Turkse overheid. Net als de Nederlandse overheid, laat ook de Europese Commissie zich breed informeren: naast de autoriteiten door politieke partijen, IOM en UNCHR, lokale NGO’s, academici, denktanks en diverse (andere) waarnemers. Uiteraard dient de samenwerking met derde landen op het gebied van migratie in lijn te zijn met internationaal recht. Dat geldt ook voor de EU-Turkije Verklaring.
Welke mogelijkheden ziet u om deze praktijken te onderzoeken en veroordelen? Bent u bereid dit in Europees verband te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u de werkwijze van de EU in de toekomst voor zich indien nieuwe migratiedeals gesloten worden? Wie zou verantwoordelijk moeten zijn voor de uitvoering en monitoring op mensenrechtenschendingen om ons ervan te vergewissen dat landen waarmee de deals gesloten worden zich niet schuldig maken aan mensenrechtenschendingen?
Zoals uw Kamer bekend, werkt de EU al langer aan migratie partnerschappen met derde landen. Deze omvatten onder andere afspraken over de aanpak van grondoorzaken en mensensmokkel en het verbeteren van opvang in de regio en terugkeersamenwerking. In het geval dat afspraken, vergelijkbaar met de EU-Turkije Verklaring, in Europees verband zouden worden gemaakt, moeten deze in overeenstemming zijn met het internationaal recht. Het zou wat het kabinet betreft in de rede liggen dat de Europese Commissie toeziet op de wijze waarop de afspraken worden toegepast en dat UNHCR, zoals deel is van zijn mandaat, toeziet op de behandeling van vluchtelingen. Het staande kabinetsbeleid om mensenrechtenschendingen te voorkomen zou uiteraard van toepassing blijven.
Is het ambtsbericht uit 2013 nog altijd toereikend, gezien de veranderde omstandigheden in Turkije? Zo nee, wanneer komt u met een vernieuwd ambtsbericht?
Op dit moment wordt het vanwege de steeds veranderende situatie in Turkije niet behulpzaam geacht om een nieuw algemeen ambtsbericht op te stellen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen op de voet. Om een beslissing te kunnen nemen op asielaanvragen, maakt de IND naast ambtsberichten ook gebruik van andere bronnen, bijvoorbeeld van openbare rapporten van andere landen en van internationale organisaties als de EU, de Raad van Europa en VN-organisaties. Ook maakt de IND gebruik van rapporten van mensenrechtenorganisaties als Human Rights Watch en Amnesty International, en informatie afkomstig van de Nederlandse ambassade in Turkije.
Het uitzetten van mensen met een dubbele nationaliteit |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe luidt het beleid omtrent mensen afkomstig uit een oorlogsgebied met twee nationaliteiten?
Indien iemand twee of meer nationaliteiten heeft en aannemelijk maakt dat hij op grond van het Vluchtelingenverdrag of het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens bescherming behoeft, gelet op de situatie in één van de landen waarvan hij de nationaliteit bezit, wordt beoordeeld of betrokkene naar het andere land waarvan hij tevens de nationaliteit heeft, terug kan keren.
Er is geen reden voor asielverlening indien betrokkene veilig kan terugkeren naar een land waarvan hij de nationaliteit bezit, ook al is dat niet het land waar hij woonachtig was.
Is het waar dat mensen met een andere nationaliteit van een veilig land hier in principe geen asiel krijgen? Wordt daarin meegewogen wat de situatie in dat andere land voor hen is in geval zij daar nooit geweest zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel Armeense Syriërs bevinden zich in Nederland en hoeveel hebben er asiel gekregen?
Het niet mogelijk om uit de geautomatiseerde informatie- en registratiesystemen van de IND te genereren hoeveel asielzoekers met zowel de Syrische als de Armeense nationaliteit zich in Nederland bevinden en asiel hebben gekregen.
Waarom worden velen van hen vijf jaar na dato alsnog naar Armenië gestuurd terwijl zij daar nooit geweest zijn? Bij hoeveel mensen speelt dit?
Zoals onder het antwoord op vragen 1 en 2 is aangegeven wordt bij de beoordeling van iemands asielaanvraag gekeken of iemand ook de nationaliteit dan wel rechtmatig verblijf heeft in een ander land. Bij brief van 14 november 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de Armeense Syriërs.1 In verschillende zaken hebben betrokkenen bij hun asielaanvraag in Nederland geen openheid gegeven over het feit dat zij, naast de Syrische nationaliteit, mogelijk ook de Armeense nationaliteit bezaten. Indien na onderzoek wordt vastgesteld dat betrokkene ook de Armeense nationaliteit bezit, is er in het algemeen reden tot herbeoordeling van de verleende asielstatus. De intrekking van de asielstatus op deze grond is in verscheidene uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bekrachtigd. Er zijn overigens ook Syrische asielzoekers die wel openheid hebben gegeven over het feit dat zij naast de Syrische nationaliteit ook de Armeense bezitten.
Om hoeveel personen het hierbij gaat is onbekend, aangezien dit in het geautomatiseerde systeem van de IND en in dat van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) niet apart wordt geregistreerd.
Hoeveel mensen beweren dat zij nooit Armeense documenten hebben gehad of aangevraagd terwijl Armenië nu wel hun nationaliteit en paspoort accepteert?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat er in Armenië een crimineel netwerk van mensensmokkelaars werkzaam was die via officieel ambassadepersoneel aan Schengenvisa is gekomen zonder dat het paspoort van de betreffende persoon is gecontroleerd? Zo ja, deelt u dan de mening dat het argument dat de vergunningen in Nederland kunnen worden ingetrokken omdat de Armeense Syriërs ten tijde van de asielaanvraag in Nederland al een Armeens paspoort in bezit zouden hebben, niet steekhoudend is?
Ik ken bovengenoemd bericht niet.
In het algemeen geldt dat bij de beoordeling van een asielaanvraag wordt bekeken of betrokkene mogelijk nog een andere nationaliteit heeft. Soms kan dit betekenen dat iemand nog geen paspoort van dit land heeft, maar daar wel de nationaliteit van heeft en daarmee toegang tot dat land heeft. Dat wordt in iedere zaak individueel bekeken en beoordeeld.
Indien de asielaanvraag wordt afgewezen, omdat iemand rechtmatig verblijf in een ander land heeft, dan is het aan betrokkene om aan zijn terugkeer te werken. Daar wordt, zoals bij iedere andere afgewezen asielzoeker, steun door de DT&V bij aangeboden. Indien iemand niet actief aan terugkeer werkt, kan dit leiden tot gedwongen vertrek.
Welke factoren worden meegewogen in de beslissing of een Armeense Syriër wel of niet naar Armenië wordt gestuurd?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de situatie voor Armeense Syriërs in Armenië? Is het waar dat zij van veel voorzieningen zijn uitgesloten en hoge prijzen moeten betalen omdat de bevolking denkt dat Syriërs rijk zijn?
Uit observaties en onderzoek van de Nederlandse ambassade en uit bronnen van UNHCR en in Armenië actieve non-gouvernementele organisaties blijkt dat de situatie voor Armeense Syriërs redelijk is. Zij zijn niet uitgesloten van voorzieningen en hebben dezelfde toegang als alle Armenen tot gezondheidszorg, sociale voorzieningen en het onderwijs. Het destijds bestaande beeld dat Armeense Syriërs rijk waren is bijgesteld. De mensen die na 2016 arriveerden hadden vaak al veel ontberingen geleden en waren vaak noodlijdend. Er zijn geen aanwijzingen dat prijzen voor Armeense Syriërs hoger zouden liggen.
Het bericht dat ‘Asielzoeker mag tweede vrouw uit Syrië halen in belang van kinderen’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoeker mag tweede vrouw uit Syrië halen in belang van kinderen»?1
Ja.
Is een dergelijk verzoek in Nederland wel eens gedaan? Zo ja, hoe is in dat geval gehandeld? Zo nee, wat zou de lijn zijn wanneer een dergelijk verzoek wel zou worden gedaan?
Het komt wel eens voor dat de IND een aanvraag voor gezinshereniging ontvangt waarbij blijkt dat sprake is van een polygame situatie. De IND wijst aanvragen waarin een vergunninghouder verzoekt om de overkomst van zijn tweede of volgende echtgenoot bij polygame huwelijken en de daaruit geboren kinderen af. Voor zover bekend heeft de IND ook in het verleden dergelijke aanvragen afgewezen. Gezinshereniging van de buitenlandse tweede of volgende echtgenoot (alsmede eventuele gezinsleden) is niet toegestaan als de in Nederland verblijvende referent (i.e. aanvrager) met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft.
Deelt u de mening dat een dergelijke vorm van gezinshereniging nooit mag betekenen dat bigamie in feite wordt getolereerd in ons land?
Een polygaam huwelijk is in strijd met de openbare orde. Het beleid voorziet om die reden niet in de mogelijkheden voor gezinshereniging in polygame situaties. Evenmin acht ik gezinshereniging in polygame situaties in het belang van het kind. Ik ben met u van mening dat Nederland niet zou moeten meewerken aan deze vorm van gezinshereniging. De regels hieromtrent zijn daarom helder.
Deelt u de mening dat het leven in een situatie van een polygaam huwelijk nooit in het belang van het kind kan zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat juist naar nieuwkomers toe niet alleen in woord maar ook in daad gehandeld dient te worden conform normen en waarden van ons land?
Ja. De voorlichting aan de vreemdelingen en de bovenstaande beschreven regelgeving zijn daarop gericht.
Kunt u klip en klaar aangeven dat Nederland nooit zou meewerken aan een dergelijke vorm van gezinshereniging?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Marine (19) wil officier van justitie worden, maar waar blijft haar paspoort?’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Marine (19) wil officier van justitie worden, maar waar blijft haar paspoort?»?1
Ja.
Bent u van mening dat kinderen en jongvolwassenen die onder het generaal pardon vallen voldoende kansen moeten krijgen om als Nederlander aan onze maatschappij bij te dragen?
Ja.
Klopt het dat van de 27.000 vreemdelingen die onder het pardon vielen, het nog niet bij de helft gelukt is het Nederlanderschap te verkrijgen?
Van de personen die zijn gestart met een verblijfsvergunning op grond van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet (Ranov) is op 31 december 2017 inmiddels 48% Nederlander. Ook op 31 december 2017 is nog 45% (afgerond 12.910 personen) in Nederland woonachtig met een verblijfsvergunning. De meerderheid daarvan heeft een verblijfsvergunning op grond van de regeling, terwijl een kleine minderheid een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd heeft. Daarnaast is van de oorspronkelijke groep ranov-vergunninghouders volgens de basisregistratie personen 3% vertrokken naar een onbekende bestemming, 1% met opgave van adreswijziging naar het buitenland vertrokken en 1% overleden. Van 1% van de oorspronkelijke groep is in de loop van de tijd het verblijfsrecht ingetrokken.
Hoe gaat u de uitvoering van de aanbeveling van de Nationale ombudsman om communicatie tussen gemeenten en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te verbeteren monitoren, zoals aangekondigd in uw reactie op de aanbeveling van de Nationale ombudsman? Op welke termijn worden van deze verbetering de resultaten verwacht?
Zoals ik in mijn reactie van 27 november 2017 aan de Nationale ombudsman heb aangegeven, is het belangrijk dat het voor medewerkers van een gemeente, mede met het oog op deskundigheidsbevordering, mogelijk is om de IND te benaderen voor het stellen van inhoudelijke vragen aan gespecialiseerde naturalisatiemedewerkers, ook voor vragen over zaken waar bewijsnood aan de orde kan zijn. Ik heb daarom de – al bestaande – instructie voor medewerkers van de ketenservicelijn om bij inhoudelijke vragen door te verbinden met een gespecialiseerde medewerker nogmaals onder de aandacht gebracht.
Medewerkers van gemeenten kunnen ook per mail aan gespecialiseerde IND-medewerkers vragen te stellen. De gemeenten zijn daarover geïnformeerd via de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) die onder andere op het gebied van naturalisatie de belangen behartigt van de aangesloten Nederlandse gemeenten.
In het periodiek overleg met de NVVB wordt besproken hoe de onderlinge communicatie verder kan verbeteren en kan bijdragen aan de deskundigheidsbevordering bij gemeenten, om de potentiële naturalisatieverzoeker zo vroeg mogelijk de juiste informatie te kunnen geven.
De IND website bevat al een paar jaar informatie voor vreemdelingen die willen naturaliseren, maar mogelijk niet over de juiste bewijsstukken beschikken. Hier is voor een aantal landen concrete informatie te vinden over welke documenten uit een bepaald land worden verwacht in de naturalisatieprocedure en waar die documenten kunnen worden verkregen. Daarnaast staat er algemene informatie over niet-erkende staten en is er informatie te vinden over te overleggen documenten voor staatloze vreemdelingen en voor meenaturaliserende minderjarigen. De informatie op de website van de IND wordt up-to-date gehouden en waar mogelijk uitgebreid. De website is raadpleegbaar door medewerkers van gemeenten, die advies willen geven aan hun klanten, die Nederlander willen worden.
Op termijn kan een verbeterde digitalisering de gemeenten ook helpen om de juiste informatie (waaronder bewijsnood-documenten) aan te leveren aan de IND. Om dat te realiseren is de IND in samenwerking met een aantal gemeenten sinds kort een project gestart.
Is het waar dat binnen het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap het kennelijk belang van de minderjarige niet doorslaggevend kan zijn maar wel zwaarder zou kunnen worden gewogen?
Het wettelijk stelsel voor naturalisatie is dat een legaal in Nederland verblijvend minderjarig kind meenaturaliseert met de naturaliserende ouder(s). Dit betekent dat een meerderjarige vreemdeling een hemzelf betreffend naturalisatieverzoek indient en daarbij zijn legaal in Nederland woonachtige minderjarige kind(eren) opgeeft voor de zogenaamde medenaturalisatie. Een minderjarige kan niet een eigen naturalisatieverzoek indienen.
Aan een minderjarige kan volgens het wettelijk stelsel geen medenaturalisatie worden verleend als het hoofdverzoek om naturalisatie van de ouder moet worden afgewezen. Dit betekent dat als de ouder niet wordt genaturaliseerd, een verzoek tot medenaturalisatie ook wordt afgewezen.
Zonder het opzij zetten van op dit moment aan de ouder gestelde voorwaarden voor naturalisatie, is het niet mogelijk om vanwege een bepaald belang van de minderjarige deze minderjarige mee te naturaliseren.
Het bericht ‘Groeiende groep vluchtelingen uit Syrië wil terug naar huis’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Groeiende groep vluchtelingen uit Syrië wil terug naar huis»?1
Ja
Wat vindt u van het feit dat vluchtelingen die vrijwillig willen terugkeren niet worden geholpen door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)? Waarom wordt vreemdelingen ondersteuning onthouden wanneer zij welbewust willen terugkeren naar hun land van herkomst?
De afgelopen maand heb ik gesprekken gevoerd met het hoofd van de Nederlandse missie van IOM en de Directeur-Generaal van IOM en daarin aangegeven dat het gelet op het vrijwillige karakter van deze terugkeer wenselijk zou zijn als IOM hierbij zou kunnen ondersteunen. Door IOM is aangegeven dat IOM het verzoek van Nederland begrijpt en dat IOM het recht op terugkeer ook uiteraard erkent. Ondersteuning hierbij door IOM beschouwt IOM op dit moment niet opportuun. Er is een aantal redenen waarom IOM geen ondersteuning kan bieden bij de vrijwillige terugkeer van (individuele) terugkeerders naar Syrië.
Voor IOM is het belangrijk dat wanneer mensen willen terugkeren IOM hen na terugkeer ook ondersteuning kan bieden in Syrië zelf. Dat is op dit moment niet mogelijk omdat IOM slechts beperkt in Syrië aanwezig is. IOM vindt de situatie in Syrië, die ook van dag tot dag verandert op dit moment nog te gevaarlijk. Ook is er sprake van een wisselende politieke context. Daar waar er wel aanwezigheid is, met name in het zuiden en noorden/noordoosten van Syrië, is IOM voornamelijk bezig met het bieden van humanitaire hulp aan de grote groepen binnenlands ontheemden.
Een andere reden is dat IOM opereert onder het mandaat van de VN. Voor het bieden van ondersteuning bij terugkeer is in het algemeen de medewerking van de autoriteiten in de landen van herkomst nodig. Indien IOM in dit geval zonder medewerking van het Assad-regime ondersteuning aan terugkeer zou verlenen, zou dit gevolgen kunnen hebben voor de bredere VN-relatie met het Assad-regime en daarmee voor de algehele toegang van VN-organisaties tot Syrië. De overweging om vooralsnog geen ondersteuning te bieden bij terugkeer moet dan ook worden gezien in het licht van het bredere afwegingskader van de VN.
Dit betekent niet dat personen die willen terugkeren naar Syrië geen ondersteuning wordt geboden. Als Syriërs willen terugkeren naar hun land van herkomst dan kunnen zij zich wenden tot de Dienst Terugkeer en Vertrek. De DT&V kan hen helpen bij het verkrijgen van een ticket (via Teheran naar Damascus) en kan eventueel ook een financiële bijdrage meegeven. Hierbij is het van belang dat de betrokkenen in bezit zijn van een geldig paspoort of deze aanvragen.
Ziet u in het feit dat vluchtelingen vrijwillig willen terugkeren naar Syrië, reden om te komen tot herijking van het landgebonden asielbeleid voor Syrië?
Ik baseer mijn beleid op de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het nieuwe ambtsbericht voor Syrië wordt in de zomer van dit jaar verwacht. Op basis van dat ambtsbericht zal ik bepalen of aanpassing van beleid aan de orde is. Dat in sommige gevallen individuele vluchtelingen willen terugkeren naar Syrië is voor mij vooralsnog geen reden om het landgebonden asielbeleid voor Syrië te herijken.
Op welke wijze is gewaarborgd dat regelmatig getoetst wordt of de grond voor verlening van een verblijfsvergunning is vervallen doordat mogelijkheden voor terugkeer zijn ontstaan? Wordt hierbij bijzondere aandacht gegeven aan Syriërs, gezien de omvang van deze groep?
Wanneer een persoon een asielverzoek doet, wordt door de IND beoordeeld of er bescherming dient te worden geboden. Als een persoon voor bescherming in aanmerking komt, wordt een vergunning asiel verstrekt. Dat er in sommige gevallen individuele personen terugkeren naar hun land van herkomst betekent niet automatisch dat daarmee de veiligheidssituatie – en daarmee de grond voor de vergunning – is veranderd.
Om na te gaan of er sprake is van een gewijzigde veiligheidssituatie worden voor de belangrijke herkomstlanden regelmatig nieuwe ambtsberichten van Buitenlandse Zaken gevraagd. Op basis van deze ambtsberichten kan worden beoordeeld of aanpassing van landenbeleid nodig is. Indien dat aan de orde is kan dit aanleiding geven voor de IND om een herbeoordeling te doen van de verleende asielvergunningen. Wanneer de grond vervalt op grond waarvan de vergunning is verkregen kan deze worden ingetrokken en dient de betreffende persoon Nederland te verlaten.
Bent u bereid om te verkennen met welke extra ondersteuning en nieuwe initiatieven in Syrië de veilige terugkeer van Syriërs kan worden bevorderd? Welke lessen kunnen hierbij worden geleerd van eerdere ervaringen, zoals de terugkeer van Kosovaren?
Wanneer Syriërs willen terugkeren dan kunnen zij zich wenden tot de Nederlandse overheid. De DT&V kan ondersteuning bieden bij de zelfstandig terugkeer door – zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee – bijvoorbeeld het vergoeden van een ticket of vervangende documenten of door het bieden van een financiële bijdrage. Aan de andere kant geldt in het Nederlandse beleid voor Syrië dat personen uit dit land over het algemeen in aanmerking komen voor bescherming omdat op basis van het laatste ambtsbericht en overige landeninformatie geconcludeerd wordt dat de veiligheidssituatie zeer te wensen overlaat. Dit betekent dus ook dat zij in Nederland mogen blijven. Het feit dat er enkele personen nu willen terugkeren betekent voor mij niet dat daarmee het beschermingsbeleid dient te worden gewijzigd. Hiervoor wacht ik het nieuwe ambtsbericht af dat in de zomer van dit jaar wordt verwacht. Initiatieven om de zelfstandige terugkeer naar Syrië te bevorderen vind ik gelet op de situatie in Syrië nog niet aan de orde. Mocht de situatie dusdanig zijn veranderd dat geen bescherming meer hoeft te worden gegeven dan zal ook worden gekeken hoe Syriërs het best kunnen worden geholpen bij hun terugkeer. Bij het opzetten van dergelijke programma’s wordt ook rekening gehouden met de lessen die zijn geleerd van eerdere terugkeerinitiatieven, zoals destijds ten aanzien van Kosovo.
De berichten ‘Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland’ (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) en ‘Duits parlement wil antisemitische asielzoekers uitzetten’ (NOS 18 januari 2018)? |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland» (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) en «Duits parlement wil antisemitische asielzoekers uitzetten» (NOS 18 januari 2018)?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Somalische ex-moslims, die zich hebben bekeerd tot het christendom, in Nederland noodgedwongen in het geheim moeten samenkomen? Hoe vaak komen dergelijke ernstige situaties voor en welke actie wordt ondernomen wanneer dergelijke signalen bekend worden?
In Nederland is vrijheid van godsdienst een grondrecht. Een ieder in Nederland zou zonder vrees voor geweld in vrijheid een godsdienst moeten kunnen belijden. Bij mij en mijn collega zijn naast het bericht «Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland» (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) geen feiten bekend over noodgedwongen geheime samenkomsten voor Somalische ex-moslims die zich bekeerd hebben tot het christendom. Incidenten waarbij sprake is van bedreiging, discriminerende uitlatingen, aanzetten tot haat, oproepen tot gewelddadig optreden of intimidatie betreur ik ten zeerste.
Slachtoffers kunnen altijd melding of aangifte doen van een strafbaar feit. Sinds 1 april 2017 krijgen alle slachtoffers bij hun eerste contact met de politie een schriftelijke verklaring van hun rechten en mogelijkheden voor hulp. Slachtoffers hebben op grond van de nieuwe wetgeving recht op informatie over hun rechten, over het verloop van hun strafzaak en over de detentie van de dader. Zij krijgen daartoe een wensenformulier opgestuurd door het OM en kunnen daarop aangeven waar zij behoefte aan hebben. Het is uiteindelijk aan het OM om te bepalen of er voldoende aanknopingspunten zijn om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen en zaken voor de rechter te brengen.
Voor slachtoffers is er hulp en begeleiding voor, tijdens en na het strafproces door Slachtofferhulp Nederland. Ook het OM en de politie leveren daaraan hun bijdrage. Slachtoffers worden zo goed mogelijk geïnformeerd over het verloop van het hele strafproces, zodat zij zo min mogelijk voor verrassingen komen te staan.
Voorkomen is beter dan bestraffen. De ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Justitie en Veiligheid, maar ook gemeenten, politie en maatschappelijke organisaties zetten zich in om discriminatie en uitsluiting tegen gaan. Dit doen de ministeries van SZW en Justitie en Veiligheid bijvoorbeeld door het uitvoeren van het Nationaal actieprogramma tegen Discriminatie1 (NAD).
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bevordert daarnaast kennis uitwisseling over vraagstukken rond zelfbeschikking via het Kennisplatform Integratie en Samenleving (KIS). KIS organiseert in 2018 vier regionale bijeenkomsten van het platform Eer & Vrijheid. Hier wordt informatie uitgewisseld tussen o.a. gemeenten, politie, professionals en migranten(zelf)organisaties.
Deelt u de overtuiging dat burgers in Nederland zonder vrees voor geweld hun godsdienst moeten kunnen belijden? Bent u bereid om vanuit uw verantwoordelijkheid voor het integratiebeleid een coördinerende en agenderende rol richting gemeenten, politie en maatschappelijke organisaties op u te nemen wanneer zich signalen voordoen dat deze fundamentele vrijheid voor burgers niet gewaarborgd is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat mensen binnen bijvoorbeeld de Turkse gemeenschap worden bedreigd omdat zij de islam hebben verlaten? Welke inspanningen verricht u om ervoor te zorgen dat deze mensen het vertrouwen hebben dat zij deze bedreigingen veilig kunnen melden en dat de bedreigers worden aangepakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat als nieuwkomers afvalligheid van de islam niet accepteren en zich schuldig maken aan bedreiging en/of geweld, dit consequenties moet hebben voor het behouden of verkrijgen van een verblijfsvergunning? Hoe vaak is het in de afgelopen vijf jaren voorgekomen dat een asielzoeker is uitgezet of hem een verblijfsvergunning is geweigerd of afgenomen wegens het bedreigen of anderszins lastigvallen van ex-moslims?
Voor alle asielzoekers in Nederland, dus ook voor asielzoekers die verblijven bij het COA gelden Nederlandse normen, waaronder vrijheid van godsdienst. Al bij het COA en in de inburgering (in het onderdeel Kennis Nederlandse Samenleving) wordt aandacht besteed aan de Nederlandse grondrechten, waaronder het feit dat we in Nederland vrijheid van godsdienst hebben. Zo wordt samen met een diverse groep van levensbeschouwelijke organisaties voorlichting gegeven over grondrechten en voert het COA met elke nieuwe bewoner een rechten- en plichtengesprek. Dit gesprek is verplicht.
Het belemmeren van deze vrijheid wordt niet getolereerd. Bewoners die zich niet wensen te houden aan de regels van de Nederlandse rechtsstaat, en/of de huisregels van het COA, of die bedreigend gedrag vertonen ten opzichte van andere bewoners worden streng aangepakt. Het COA maatregelenbeleid is in 2016 aangescherpt, zoals aan uw Kamer uitgebreid geschetst in de zogenoemde «maart-brief».2
Antisemitische denkbeelden kunnen voorkomen onder asielzoekers zoals dit helaas soms ook bij anderen binnen de Nederlandse samenleving voorkomt. Of er sprake is van antisemitisme onder asielzoekers, wordt niet geregistreerd. Denkbeelden alleen zijn niet strafbaar. Indien sprake is van een strafbaar feit stimuleert het COA het slachtoffer om aangifte te doen. Bij strafbare feiten wordt door het COA altijd een melding gedaan bij de politie en, indien COA-medewerkers direct getuige zijn van een strafbaar feit, kan COA ook zelf aangifte doen.
Wanneer een vreemdeling een strafbaar feit pleegt, kan dat consequenties hebben voor de asielprocedure en voor zijn verblijfsrecht in Nederland. Dit is mede afhankelijk van de aard van het delict en de strafmaat.
Hoe vaak een asielzoeker is uitgezet of hem een verblijfsvergunning is geweigerd of afgenomen wordt niet gecategoriseerd naar de aard van het delict.
Is er volgens u in Nederland sprake van antisemitisme onder asielzoekers? Om wat voor incidenten gaat het? Hoeveel meldingen komen er binnen en wat gebeurt er met die meldingen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, net als het Duitse parlement, van mening dat als asielzoekers zich schuldig maken aan uitingen van antisemitisme, dit consequenties moet hebben voor de verblijfsstatus?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak is het in de afgelopen vijf jaren voorgekomen dat een asielzoeker is uitgezet of hem een verblijfsvergunning is geweigerd of afgenomen op basis van antisemitisme?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht en bijbehorende uitzending van Nieuwsuur van 21 januari 2018: «Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in de uitzending wordt gesproken over tientallen Roma-kinderen in Nederland die te maken hebben met mensenhandel tegenover honderden Roma-kinderen? Wat is de oorzaak van deze discrepantie in cijfers? Heeft de politie de werkelijke situatie van kinderuitbuiting onder Roma’s goed in beeld?
De exacte aantallen Roma-kinderen zijn mij niet bekend omdat niet wordt geregistreerd op etniciteit door Openbaar Ministerie (hierna: OM) en politie. Politie en OM schatten op basis van de bij hen bekende gegevens het aantal crimineel uitgebuite minderjarigen in Nederland, die slachtoffer zijn van rondtrekkende dadergroepen zoals in de onderzoeken 13Oceans en WODC2 waarover in de uitzending werd gesproken, op enkele tientallen. Dit baseren zij op strafrechtelijk onderzoek en analyse, en cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Ook hiervoor geldt dat niet geregistreerd wordt op etniciteit en er dus geen onderscheid wordt gemaakt naar Roma- en andere kinderen. De in de uitzending genoemde schattingen van de hulpverlening, die zou hebben onderzocht hoeveel minderjarigen uit bepaalde Oost-Europese landen betrokken zijn bij bepaalde strafbare feiten, zijn hoger. De hulpverlening (onder andere Leger des Heils, Defence for Children, Raad voor de Kinderbescherming) geeft aan vanuit humanitair oogpunt een ruimere definitie van uitbuiting te hanteren. Dit zou mogelijkerwijs de discrepantie in de cijfers kunnen verklaren.
Is het waar dat de vorm van uitbuiting van kinderen waarbij ze onder meer worden ingezet voor criminele activiteiten bovengemiddeld voorkomt in de Roma-gemeenschap? Rechtvaardigt dit een bijzondere focus op kinderen uit deze doelgroep?
Op basis van de beschikbare gegevens kan geen uitsluitsel worden gegeven of Roma-kinderen verhoudingsgewijs vaker slachtoffer worden van criminele uitbuiting dan andere kinderen. Over uitbuiting van minderjarigen in de criminaliteit zijn in Nederland, maar ook internationaal, weinig (gedegen) data voorhanden. De onderzoekers van het hier bovengenoemde WODC rapport concluderen dan ook dat de omvang van het fenomeen kinderuitbuiting in Nederland vooralsnog niet kan worden vastgesteld en schattingen hieromtrent moeten worden afgedaan als «guesstimates»3. Het onderzoek suggereert dat er veel meer gevallen zijn van uitbuiting van minderjarigen, die niet gezien worden of in ieder geval op het moment dat de situatie zich voordoet niet als zodanig herkend zouden worden. Dit rechtvaardigt een bijzondere focus voor uitbuiting van minderjarigen, waarin de aanpak van uitbuiting van Roma-kinderen wordt meegenomen, en zal als zodanig worden opgenomen in het plan van aanpak mensenhandel dat ik uw Kamer deze maand zal doen toezenden. Daarnaast verwijs ik u op het antwoord bij vraag 4 en 5 voor de specifiekere Aanpak uitbuiting Romakinderen.
Kunt u aangeven hoe de kennis, expertise en ervaring van de integrale aanpak (project 13Oceans en de Aanpak uitbuiting Roma kinderen), zijn geborgd? Welke elementen uit de aanpak hebben een vervolg gekregen? Zijn er concrete afspraken met de betrokken ketenpartners? Is dit toereikend?
De samenwerking uit het programma Aanpak uitbuiting Romakinderen5 is voortgezet en het netwerk van lokale, regionale en landelijke partners is op zowel strategisch als beleidsmatig niveau in stand gehouden. De partners in het netwerk, bestaand uit een aantal gemeenten, het Leger des Heils, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK), Defence for Children, politie, Movisie, kennisinstellingen, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mijn ministerie, komen regelmatig bijeen in het landelijk beleidsoverleg «aanpak uitbuiting Roma kinderen» waaraan een strategisch beraad is verbonden waar bestuurders van de deelnemende partijen zitting hebben. Het gaat daarbij om het voortzetten van een integrale aanpak, waaronder de afstemming tussen zorg- en veiligheidspartners en de dilemma’s die men daarin tegenkomt. Uitgangspunt is de handelingskracht van professionals, beleidsmakers en bestuurders te vergroten, onder meer door het aanbieden van een eenduidig denk- en handelingskader en een toolkit met concrete instrumenten.
De door het programma ontwikkelde toolkit met alle producten en kennisdocumenten is beschikbaar op de website van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (hierna: CCV) en wordt actief onder de aandacht gebracht bij professionals en gemeenten. Een landelijk expert uit het werkveld is bij het CCV aangesteld als landelijk adviseur multiprobleemgezinnen met een Roma-achtergrond. Deze adviseur jaagt landelijk en ketenbreed (zorg- en strafrechtsketen) de awareness en de inzet op de problematiek aan. Ook is het CCV betrokken bij het verder opbouwen en verspreiden van kennis en het betrekken van gemeenten met vergelijkbare problematiek die nog geen aanpak hebben.
Ook de specialistische kennis die is opgedaan in het 13Oceans onderzoek is geborgd. De begeleidingscommissie van het strafrechtelijk onderzoek 13Oceans is omgevormd tot een landelijke expertgroep kinderuitbuiting. Deelnemers hieraan zijn het OM, politie, Comensha, Fier Fryslân, Leger des Heils, de RvdK, Defence for Children, Stichting Nidos en gemeenten. Deze expertgroep biedt zorg- en veiligheidspartners ondersteuning bij de aanpak van concrete gevallen van (grensoverschrijdende) kinderuitbuiting, waarbij het belang voorop staat dat kinderen uit uitbuitingssituaties worden gehaald.
Een aantal leden van de begeleidingscommissie bij 13Oceans heeft vorig jaar voorlichting gegeven aan medewerkers uit de opsporing en van het OM.
Uw Kamer is op 1 juni 2017 geïnformeerd6 over de intensiveringsmaatregelen mensenhandel en dit jaar is gestart met het trainen van alle eerstelijns politieambtenaren in het herkennen van signalen van mensenhandel. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan criminele uitbuiting van minderjarigen, de geleerde lessen uit het programma en het project 13Oceans. Verder wordt in het kader van de intensiveringsmaatregelen mensenhandel het aantal analisten bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel uitgebreid en het aantal rechercheurs dat gecertificeerd is voor de opsporing van mensenhandel vergroot. Dit leidt tot een verbeterde informatiepositie van politie over de netwerken die hierachter schuil gaan. De afspraak uit het regeerakkoord om politie-liaisons in bronlanden van mensenhandel te stationeren zal ook bijdragen aan de opsporing van deze internationale netwerken.
Naar aanleiding van het signaal uit het project 13Oceans dat een specialistisch zorg- en opvangprogramma ontbreekt heeft overleg tussen het Ministerie van VWS en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) plaatsgevonden. Het bieden van deze hulp aan minderjarigen is de verantwoordelijkheid van gemeenten. De VNG is in overleg met aanbieders die een specialistisch zorg- en opvangprogramma willen ontwikkelen. Afhankelijk van de uitkomst van dit overleg beziet de VNG of er in de landelijke raamovereenkomsten voor specialistische jeugdhulp voor 2019 en 2020 specifieke aandacht voor deze groep moet komen.
Hoe heeft de aanpak uit het project 13Oceans vervolg gekregen?2
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in Europees verband de uitbuiting van Roma-kinderen aan te pakken?
De aanpak van mensenhandel is één van de prioriteiten van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ), daaronder valt ook de aanpak van alle vormen van mensenhandel van minderjarigen. Deze aanpak krijgt vorm binnen EMPACT THB7, het EU-project voor operationele samenwerking tegen mensenhandel dat getrokken wordt door het Verenigd Koninkrijk, Nederland en sinds kort ook door Roemenië. 26 EU-lidstaten nemen deel aan dit project, naast organisaties als Europol, Eurojust, Frontex, CEPOL en Interpol. Binnen EMPACT wordt o.a. ingezet op het delen van informatie over, het verbeteren van het zicht op en het opzetten van gezamenlijke operationele acties en onderzoeken tegen mensenhandel van minderjarigen.
De laatste jaren is op Europees niveau ook aandacht gevraagd voor het stimuleren van schoolparticipatie van Roma kinderen onder andere bij de bijeenkomsten van de EU National Roma Contact Points en de CAHROM, de expert werkgroep voor Roma vraagstukken van de Raad van Europa. Ook zet Nederland via de CAHROM in op de aanpak van problemen van huwelijksdwang en mensenhandel in relatie tot Roma gemeenschappen.
Hoe beoordeelt u het aangekaarte punt uit het interne rapport dat de signalering van mensenhandel bij jeugdcriminaliteit nog onvoldoende is? Welke verbeteringen zijn er doorgevoerd sinds het verschijnen van het rapport «Zicht op kwetsbaarheid» van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?3
Er wordt reeds op verschillende manieren gewerkt aan het verbeteren van de signalering van deze vorm van uitbuiting. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vragen 4 en 5 en de Kamerbrief van 1 juni 2017.9
Wat kunt u doen aan de praktijk dat Bulgaarse en Roemeense minderjarigen worden meegegeven aan een ««familielid»« zonder te controleren of het daadwerkelijk gaat om een wettelijke vertegenwoordiger?
Het is van belang dat de politie en andere professionals bij twijfel over de identiteit van minderjarigen of degenen die hen komen ophalen nader onderzoek instellen. Als er sprake is van een minderjarige zonder wettelijk vertegenwoordiger of als er zorgen zijn over de opvoedingssituatie en/of mogelijke uitbuiting van de minderjarige wordt de RvdK ingeschakeld.
Het voorstel tot herziening van de Eurodac-verordening van de Europese Commissie is relevant voor de identificatie van minderjarige onderdanen uit derde landen en staatlozen. De Commissie stelt voor de minimumleeftijd voor het afnemen van vingerafdrukken te verlagen van 14 naar 6 jaar zodat jonge kinderen geïdentificeerd kunnen worden en mogelijk sneller te herenigen zijn met (echte) familieleden waarvan zij zijn gescheiden. Wanneer kinderen eerder in een andere lidstaat hebben verbleven kunnen de gegevens uit de verschillende lidstaten met behulp van de vingerafdruk met elkaar worden vergeleken. Binnen de Europese Raad wordt de verlaging van de minimumleeftijd gesteund. De onderhandelingen met het Europees parlement duren nog voort.
Bent u ook van mening dat minderjarige verdachten zonder identificatiedocumenten en/of vaste verblijfplaats niet zonder meer mee mogen worden gegeven aan eventuele familieleden en/of uitbuiters die zich melden? Zo ja, welke weg wordt er nu gevolgd om te zorgen dat kinderen in een uitbuitingssituatie blijven?
Zie antwoord vraag 8.
Welke rol is hierin weggelegd voor Jeugdzorg? Heeft Jeugdzorg voldoende instrumentarium om in het geval van een (mogelijke) signalering van mensenhandel op te treden?
Jeugdzorg Nederland heeft, met steun van het Ministerie van VWS en op initiatief van Commissie Azough, verschillende instrumenten ontwikkeld die jeugdhulpmedewerkers in staat stellen menshandel te signaleren. Ik beschik niet over informatie dat deze middelen niet voldoen.
Gemeenten, verantwoordelijk voor jeugdzorg, hebben wijkteams die de RvdK kunnen inschakelen op het moment dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van een minderjarige en ouders geen vrijwillige hulpverlening accepteren of deze niet effectief (meer) is. Daarnaast kan een gecertificeerde instelling (hierna: GI) preventieve jeugdbescherming bieden in aanloop naar een (eventuele) kinderbeschermingsmaatregel. Tot slot kan Veilig Thuis door iedere professional worden ingeschakeld op het moment dat er een vermoeden is van kindermishandeling en/of huiselijk geweld.
Zowel gemeenten als een GI en Veilig Thuis kunnen de RvdK verzoeken onderzoek te doen naar de opvoedingssituatie van de minderjarige om te bezien of het gedwongen kader noodzakelijk is.
Indien de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, en ouders accepteren geen hulp of deze is niet meer effectief, dan kan de RvdK een gezagsbeperkende maatregel vragen: de ondertoezichtstelling, met eventueel een uithuisplaatsing.
De RvdK kan ook een (voorlopige) voogdijmaatregel vragen, wanneer niet vaststaat wie het gezag over de minderjarige uitoefent en eveneens duidelijk is dat het kind in zijn ontwikkeling bedreigd wordt en hulp nodig heeft. De maatregelen worden door de RvdK aan de kinderrechter verzocht. De kinderrechter beslist uiteindelijk over de maatregel en kan daarnaast op verzoek van de RvdK ook een machtiging aan de GI afgeven tot uithuisplaatsing.
Wanneer de minderjarige meer bescherming nodig heeft (bijvoorbeeld doordat druk op hem of haar wordt uitgeoefend) dan deze voorzieningen kunnen bieden, kan de kinderrechter op verzoek van de RvdK ook een machtiging voor plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdhulp afgeven.
Ook kan de Rvdk of de kinderrechter de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden verzoeken te onderzoeken of opvang in het land van herkomst mogelijk is. De kinderrechter toetst vervolgens of door het land van herkomst gegeven waarborgen omtrent de bescherming van de minderjarige aldaar ook voldoende zijn.
Heeft de politie voldoende kennis en bewustzijn dat minderjarigen kunnen zijn aangezet tot strafbare gedragingen? Zo nee, welke stappen kunnen worden genomen om deze vorm van mensenhandel beter tegen te gaan?
Ik verwijs u naar de antwoorden onder de vragen 4, 5 en 7.
Het ambtsbericht Afghanistan |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe is het ambtsbericht Afghanistan uit november 2016 tot stand gekomen?1
Voor een ambtsbericht geldt dat er «terms of reference» worden opgesteld waarin de onderwerpen en de periode staan waarover het Ministerie van Justitie en Veiligheid informatie wil ontvangen. Deze ToR wordt opgesteld met inbreng van verschillende (maatschappelijke) organisaties zoals COC, IOM, UNHCR, UNICEF en VWN. De «terms of reference» zijn net als het ambtsbericht openbaar (rijksoverheid.nl/documenten). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt vervolgens of er informatie te vinden is uit, bij voorkeur, meerdere gezaghebbende bronnen op basis waarvan een onderbouwd antwoord op de gestelde vragen uit de ToR kan worden gegeven. Hierbij wordt ook gekeken of de informatie afkomstig is van die bron zelf dan wel van een andere bron. In dat laatste geval wordt veelal gerefereerd aan de oorspronkelijke bron.
Het algemene ambtsbericht Afghanistan is gebaseerd op informatie van openbare en vertrouwelijke bronnen. Bij de opstelling is gebruik gemaakt van informatie van verschillende organisaties van de Verenigde Naties, niet-gouvernementele organisaties, vakliteratuur en berichtgeving in de media. Daarnaast liggen bevindingen ter plaatse (fact-finding missie tweede helft 2016) en vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse vertegenwoordiging in Afghanistan aan het algemeen ambtsbericht ten grondslag.
Het ambtsbericht is een feitelijke beschrijving van de situatie in een land in een afgebakende periode. Het ambtsbericht geeft dus geen interpretatie of mening over de veiligheidssituatie in een land. Op basis van de feitelijke informatie uit het ambtsbericht bepaalt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid of het landgebonden asielbeleid aanpassing behoeft. Daarbij wordt tevens gebruik gemaakt van andere relevante bronnen.
In welke mate is de informatie uit de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) Eligibility Guidelines 2016 daarbij betrokken? Hoe is besloten welke informatie wordt opgenomen in het ambtsbericht? Welke controle is hierop?
Bij het beantwoorden van de vragen in de «terms of reference» die aan de basis ligt van dit ambtsbericht is vanzelfsprekend ook de informatie van UNHCR meegewogen in de opstelling van het ambtsbericht voor zover relevant en in relatie tot de rapportageperiode. In de bronvermelding in het ambtsbericht is opgenomen dat de «United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) Eligibility Guidelines 2016» een van de geraadpleegde bronnen is geweest bij de beantwoording van de vragen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
De Eligibility Guidelines van de UNHCR zijn niet primair opgesteld als bron van feitelijke landeninformatie. Daar waar de informatie uit de Guidelines een juridische interpretatie of aanbeveling betreft, bestaat er dan ook geen aanleiding die informatie steeds en volledig over te nemen in de Nederlandse ambtsberichten die nu juist beogen een feitelijke beschrijving van de situatie in het betreffende land te geven. Guidelines van de UNHCR worden door het Ministerie van Justitie en Veiligheid waar nodig betrokken bij de beleidsvorming. Daarbij wordt vanzelfsprekend de gezaghebbende positie erkend van de UNHCR als VN-organisatie specifiek gericht op het beschermen en ondersteunen van vluchtelingen conform het Vluchtelingenverdrag. Dit betekent dat ook de Guidelines worden meegenomen als een gezaghebbende bron, doch niet als primair leidend of bindend, aangezien deze niet primair zijn opgesteld als bron voor feitelijke landeninformatie.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit de UNHCR Eligibility Guidelines 2016 opgenomen over het gevaar dat teruggestuurde Afghanen lopen die gezien worden als «verwesterd»?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit deze Guidelines opgenomen over het gevaar dat teruggestuurde Afghanen lopen die de regering of de internationale gemeenschap (inclusief de internationale troepen) steunen en het feit dat zij mogelijk in aanmerking komen voor een vluchtelingenstatus?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit deze Guidelines opgenomen over de oproep van parlementsleden in 2013 om bekeerlingen naar het christendom te executeren en dat er christelijke ngo’s aangevallen zijn door de Taliban wegens hun christelijke oogmerk waarmee christenen in Afghanistan nog extra gevaar lopen?
Zowel in het ambtsbericht van november 2016 als in eerdere ambtsberichten wordt ingegaan op de positie van christenen en andere niet moslims in Afghanistan. In de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 23 februari 20172 is ook aandacht gegeven aan de kwetsbare positie van christenen en andere niet moslims en zijn deze groepen opgenomen als risicogroep en als kwetsbare minderheidsgroep.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit deze Guidelines opgenomen over de voormalig werknemers van de KhAD/WAD, de voormalige inlichtingendienst, die stelt dat de UNHCR geen aanwijzingen heeft dat álle voormalig werknemers betrokken waren bij mensenrechtenschendingen en daarom niet iedereen die bij KhAD/WAD heeft gewerkt collectief kan worden uitgesloten van de vluchtelingenstatus?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de UNHCR is opgericht met als doel het beschermen en ondersteunen van vluchtelingen met opvang, terugkeer of vestiging in een ander land en dat hun informatie een erg belangrijke bron is? Zo ja, waarom wordt dan zonder uitleg informatie uit de UNHCR Eligibility Guidelines 2016 weggelaten uit het ambtsbericht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met nieuwe ambtsbericht Afghanistan? Bent u bereid dit zo spoedig mogelijk naar de Kamer te zenden?
Zowel tijdens het debat over de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als ook tijdens het algemeen overleg op 14 december jl. is met uw Kamer gesproken over de planning van het thematisch ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Afghanistan dat in mei van dit jaar wordt verwacht. Zoals gebruikelijk zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken het ambtsbericht openbaar maken door plaatsing daarvan op de website. Vervolgens zal ik zo spoedig mogelijk beoordelen of het ambtsbericht aanleiding geeft het landgebonden asielbeleid aan te passen en uw Kamer daarover informeren.
Het bericht dat een groeiende groep Syriërs terug wil naar huis |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Groeiende groep vluchtelingen uit Syrië wil terug naar huis»?1
Ja.
Aangezien diverse openbare bronnen vermelden dat regio’s in Syrië als Homs, Idlib, Hama, Damascus en Aleppo relatief veilig zijn, kunt u aangeven wat de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) belet vluchtelingen te begeleiden bij vrijwillige terugkeer naar Syrië wanneer zij bij de IOM aangeven dit te willen?
De afgelopen maand heb ik gesprekken gevoerd met het hoofd van de Nederlandse missie van IOM en de Directeur-Generaal van IOM en daarin aangegeven dat het gelet op het vrijwillige karakter van deze terugkeer wenselijk zou zijn als IOM hierbij zou kunnen ondersteunen. Door IOM is aangegeven dat IOM het verzoek van Nederland begrijpt en dat IOM het recht op terugkeer ook uiteraard erkent. Ondersteuning hierbij door IOM beschouwt IOM op dit moment niet opportuun. Er is een aantal redenen waarom IOM geen ondersteuning kan bieden bij de vrijwillige terugkeer van (individuele) terugkeerders naar Syrië.
Voor IOM is het belangrijk dat wanneer mensen willen terugkeren IOM hen na terugkeer ook ondersteuning kan bieden in Syrië zelf. Dat is op dit moment niet mogelijk omdat IOM slechts beperkt in Syrië aanwezig is. IOM vindt de situatie in Syrië, die ook van dag tot dag verandert op dit moment nog te gevaarlijk. Ook is er sprake van een wisselende politieke context. Daar waar er wel aanwezigheid is, met name in het zuiden en noorden/noordoosten van Syrië, is IOM voornamelijk bezig met het bieden van humanitaire hulp aan de grote groepen binnenlands ontheemden.
Een andere reden is dat IOM opereert onder het mandaat van de VN. Voor het bieden van ondersteuning bij terugkeer is in het algemeen de medewerking van de autoriteiten in de landen van herkomst nodig. Indien IOM in dit geval zonder medewerking van het Assad-regime ondersteuning aan terugkeer zou verlenen, zou dit gevolgen kunnen hebben voor de bredere VN-relatie met het Assad-regime en daarmee voor de algehele toegang van VN-organisaties tot Syrië. De overweging om vooralsnog geen ondersteuning te bieden bij terugkeer moet dan ook worden gezien in het licht van het bredere afwegingskader van de VN.
Is het aan de IOM om te oordelen dat een land niet veilig genoeg is en daarom hulp bij vrijwillige terugkeer te onthouden, of is dat oordeel voorbehouden aan de overheid?
Het is aan de Nederlandse overheid om te bepalen of een land met het oog op het door Nederland te voeren beschermingsbeleid veilig is. Daarnaast is het ook aan de Nederlandse overheid om te bepalen of individuen die vrijwillig terug willen keren daarbij ondersteund kunnen worden. Het is echter niet aan de Nederlandse overheid om te bepalen of IOM of een willekeurige andere organisatie de vrijwillige terugkeer moet ondersteunen. Er kunnen – zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 4 -redenen zijn waarom IOM hier niet aan kan meewerken en het is dan ook aan IOM om hier zelfstandig een afweging in te maken.
Van de zijde van de Nederlandse overheid zijn er geen obstakels die de vrijwillige terugkeer van Syriërs verhinderen. Als Syriërs willen terugkeren naar hun land van herkomst dan kunnen zij zich wenden tot de Dienst Terugkeer en Vertrek. De DT&V kan hen helpen bij het verkrijgen van een ticket (via Teheran naar Damascus) en kan eventueel ook een financiële bijdrage meegeven. Hierbij is het van belang dat de Syrische terugkeerders ten tijde van hun reis in het bezit zijn van een geldig paspoort. Hiervoor kunnen zij zich wenden tot de Syrische ambassade in Brussel. De DT&V kan indien nodig de kosten voor een nieuw document te vergoeden.
Bent u bereid de IOM aan te sporen Syriërs die aangeven terug te willen keren naar hun land van herkomst hierbij te begeleiden, al dan niet naar een land in de regio?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er obstakels vanuit de Nederlandse overheid die vrijwillige terugkeer van Syriërs verhinderen? Zo ja, bent u bereid deze weg te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht de IOM niet bereid zijn Syrische asielzoekers die aangeven vrijwillig terug te willen keren te ondersteunen, zou dan de Dienst Terugkeer en Vertrek die rol op zich kunnen nemen om vrijwillige terugkeer mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke termijn het nieuwe ambtsbericht – en de daaropvolgende aanpassing van het landenbeleid voor Syrië – naar de Kamer komt, zoals toegezegd tijdens afgelopen begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid?
Het nieuwe ambtsbericht verwacht ik in de zomer van dit jaar. Op basis van dit ambtsbericht zal ik bepalen of er aanleiding is om het landenbeleid ten aanzien van Syrië aan te passen.
Kunt u aangeven hoe de Nederlandse overheid Syriërs in de asielprocedure of met een tijdelijke verblijfsvergunning informeert over en voorbereidt op (vrijwillige) terugkeer wanneer Syrië (of een deel daarvan) veilig genoeg is?
Vooralsnog geldt voor Syrië een algemeen beschermingsbeleid. Dit betekent dat Syrische asielzoekers over het algemeen in aanmerking komen voor bescherming en een tijdelijke verblijfsvergunning. Bij het afgeven van de verblijfsvergunning wordt door de IND een folder meegestuurd waarin de rechten en plichten voor de vergunninghouder staan vermeld. Daarnaast betreft het zoals aangegeven een tijdelijke verblijfsvergunning. Voor de betrokken vreemdeling is daarmee duidelijk dat het in beginsel om een tijdelijke status gaat. Bij herbeoordeling na 5 jaar, of tussentijds als de situatie in het land van herkomst daar aanleiding toe geeft, wordt aan de hand van het dan geldende landenbeleid bepaald of nog wordt voldaan aan de gronden voor vergunningverlening. Er wordt niet specifiek geïnformeerd over wat de consequenties kunnen zijn wanneer (een deel van) Syrië weer veilig is. Zoals uw Kamer bekend is, wil het kabinet het tijdelijke karakter van de verblijfsvergunning asiel benadrukken door deze niet voor vijf jaar, maar voor drie jaar te verlenen. Bij de uitwerking van die maatregel uit het regeerakkoord zal ik tevens kijken naar de informatieverstrekking hierover aan de vergunninghouder.
De uitzettingen van afgewezen asielzoekers naar Soedan |
|
Jasper van Dijk , Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het onderzoek dat de Belgische regering heeft ingesteld naar de berichten dat uitgezette Soedanese asielzoekers bij terugkeer in Soedan met marteling of onmenselijke behandeling te maken hebben gekregen voor u aanleiding om zelf ook onderzoek te laten doen naar het lot van Soedanese asielzoekers die door Nederland zijn uitgezet, zoals bijvoorbeeld de Soedanees die in december is teruggestuurd?1 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek dat de Belgische regering is gestart naar de verklaring van enkele door België uitgezette Sudanese vreemdelingen vormt voor mij geen reden om een eigenstandig onderzoek te doen naar uitzetting naar Sudan dan wel om terugkeer naar Sudan op te schorten, omdat de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische situatie.
Het door België gestarte onderzoek betreft de uitzetting van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hebben willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hebben doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer.
Tevens betreft het in België personen voor wie (vervangende) reisdocumenten zijn verkregen van de Sudanese autoriteiten nadat zij waren geïdentificeerd door een met dit doel uit Sudan naar België overgekomen identificatiemissie. Nederland verkrijgt vervangende reisdocumenten voor Sudanese vreemdelingen niet middels een identificatiemissie, maar middels een daartoe strekkend verzoek aan de Sudanese ambassade. Dit laat onverlet dat identificatiemissies een valabele werkwijze zijn om terugkeer vorm te geven. Nederland maakt daarvan (bij andere herkomstlanden) ook met enige regelmaat gebruik.
Op deze twee punten is de Nederlandse situatie derhalve niet vergelijkbaar met de Belgische zaken waarnaar door België thans onderzoek wordt gedaan. Dit neemt niet weg dat regulier contact wordt onderhouden met de Belgische autoriteiten.
Verder kan slechts een concreet en onderbouwd signaal van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland aanleiding vormen om in een individueel geval onderzoek te starten. Ik heb geen concreet en onderbouwd signaal ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan dat aanleiding geeft tot het doen van onderzoek. Eén signaal dat ik in dit verband heb ontvangen is geverifieerd, maar bleek ongefundeerd.
Tot slot is onderzoek doen door middel van monitoring na terugkeer, al sinds vele kabinetten voor mij, geen onderdeel van het Nederlandse terugkeerbeleid. Vreemdelingen die uit Nederland terugkeren naar hun land van herkomst, hebben immers in Nederland een zorgvuldige procedure doorlopen, waarin mogelijke risico’s en de veiligheidssituatie bij terugkeer zijn beoordeeld. Als de asielaanvraag van een vreemdeling na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter wordt afgewezen, is terugkeer aan de orde. Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Nu de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische zaken en ik geen concreet en onderbouwd signaal heb ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan, zie ik geen aanleiding tot het doen van onderzoek of een beleidswijziging. Andere Europese lidstaten hebben in de Belgische ontwikkelingen evenmin reden gezien voor een wijziging in hun beleid ten aanzien van terugkeer naar Sudan.
Voor de volledigheid merk ik op dat in de periode sinds indiening van deze schriftelijke vragen tot aan de beantwoording ervan geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden naar Sudan.
Bent u bereid om in elk geval tot de resultaten van uw eigen onderzoek dan wel het Belgische onderzoek bekend zijn, tijdelijk geen Soedanezen gedwongen naar Soedan uit te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol hebben Soedanese diplomaten of andere functionarissen gehad bij het voorbereiden van de uitzetting van afgewezen Soedanese asielzoekers?
In algemene zin zijn werkafspraken gemaakt over terugkeer met de Sudanese ministeries van binnenlandse en buitenlandse zaken. In individuele zaken verstrekt de Sudanese ambassade in Nederland, wanneer een vreemdeling geen geldig paspoort heeft, vervangende reisdocumenten ten behoeve van terugkeer.
Is het waar dat een of meer Soedanese diplomaten in Nederland informatie hebben verzameld of verzamelen over Soedanese asielzoekers die hier aanwezig zijn?
Mij is hierover niets bekend.
Zijn er gevallen bekend dat een diplomaat of diplomaten van de Soedanese ambassade ook contact zoeken met Soedanese asielzoekers hier? Zo ja, acht u dit aanvaardbaar en welke gevolgen heeft dit gehad?
Zie antwoord vraag 4.
Het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Soedan |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederland zet illegale, bedreigde Soedanees wel uit»?1
Ja.
Kunt u nader motiveren waarom volgens een woordvoerder van het Ministerie van Justitie en Veiligheid de regering geen aanleiding ziet het landenbeleid ten aanzien van Soedan te wijzigen in het licht van het voorval dat een door België uitgezette Soedanees bij terugkomst is gemarteld door de veiligheidsdiensten?
Het onderzoek dat de Belgische regering is gestart naar de verklaring van enkele door België uitgezette Sudanese vreemdelingen vormt voor mij geen reden om een eigenstandig onderzoek te doen naar uitzetting naar Sudan dan wel om terugkeer naar Sudan op te schorten, omdat de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische situatie.
Het door België gestarte onderzoek betreft de uitzetting van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hebben willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hebben doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer.
Tevens betreft het in België personen voor wie (vervangende) reisdocumenten zijn verkregen van de Sudanese autoriteiten nadat zij waren geïdentificeerd door een met dit doel uit Sudan naar België overgekomen identificatiemissie. Nederland verkrijgt vervangende reisdocumenten voor Sudanese vreemdelingen niet middels een identificatiemissie, maar middels een daartoe strekkend verzoek aan de Sudanese ambassade. Dit laat onverlet dat identificatiemissies een valabele werkwijze zijn om terugkeer vorm te geven. Nederland maakt daarvan (bij andere herkomstlanden) ook met enige regelmaat gebruik.
Op deze twee punten is de Nederlandse situatie derhalve niet vergelijkbaar met de Belgische zaken waarnaar door België thans onderzoek wordt gedaan. Dit neemt niet weg dat regulier contact wordt onderhouden met de Belgische autoriteiten.
Verder kan slechts een concreet en onderbouwd signaal van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland aanleiding vormen om in een individueel geval onderzoek te starten. Ik heb geen concreet en onderbouwd signaal ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan dat aanleiding geeft tot het doen van onderzoek. Eén signaal dat ik in dit verband heb ontvangen is geverifieerd, maar bleek ongefundeerd.
Over welke informatie beschikt u met betrekking tot de activiteit van de Soedanese veiligheidsdiensten over terugkerende vluchtelingen?
Ik kan een als in vraag 4 beschreven behandeling van vreemdelingen na terugkeer voor geen enkel land volledig uitsluiten, maar de Nederlandse asielprocedure is er op ingericht terugkeer enkel aan de orde te laten zijn, wanneer er geen reëel risico bestaat op een dergelijke behandeling. In de Nederlandse asielprocedure wordt het asielrelaas van vreemdelingen zorgvuldig beoordeeld in het licht van algemene bekende informatie, waaronder informatie uit het ambtsbericht of nadien verschenen openbare bronnen. Onderdeel van deze beoordeling is of vreemdelingen bij terugkeer een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM lopen. Mij is niet bekend welke rol de Sudanese veiligheidsdiensten spelen bij de terugkeer van individuele vreemdelingen. Dat neemt niet weg dat ik bij Sudan, noch enig ander land, uitsluit dat veiligheidsdiensten zicht hebben op terugkerende onderdanen, evenzeer als dat Nederlandse veiligheidsdiensten dat hebben op terugkeerders naar Nederland. Het vorig jaar verschenen ambtsbericht over Sudan geeft in ieder geval geen aanleiding om te oordelen dat Sudanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om die reden in de bijzondere aandacht van de Sudanese autoriteiten, waaronder de Sudanese veiligheidsdiensten, staan.
Kunt u op basis van de bij u momenteel beschikbare informatie informatie uitsluiten dat in Soedan terugkerende vluchtelingen worden onderworpen aan mishandeling en/of marteling door de Soedanese veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u niet over afdoende informatie beschikt om zorgvuldig te kunnen beoordelen of naar Soedan terugkerende asielzoekers worden blootgesteld aan mishandeling en/of marteling, bent u dan bereid dit nader te (laten) onderzoeken, eventueel in samenwerking met België en relevante internationale organisaties? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik thans over voldoende informatie om asielaanvragen van Sudanese vreemdelingen zorgvuldig te kunnen beoordelen. Daarnaast is onderzoek doen door middel van monitoring na terugkeer, al sinds vele kabinetten voor mij, geen onderdeel van het Nederlandse terugkeerbeleid. Vreemdelingen die uit Nederland terugkeren naar hun land van herkomst, hebben immers in Nederland een zorgvuldige procedure doorlopen, waarin mogelijke risico’s en de veiligheidssituatie bij terugkeer zijn beoordeeld. Als de asielaanvraag van een vreemdeling na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter wordt afgewezen, is terugkeer aan de orde. Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Nu de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische zaken en ik geen concreet en onderbouwd signaal heb ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan, zie ik geen aanleiding tot het doen van onderzoek of een beleidswijziging. Andere Europese lidstaten hebben in de Belgische ontwikkelingen evenmin reden gezien voor een wijziging in hun beleid ten aanzien van terugkeer naar Sudan.
Voor de volledigheid merk ik op dat in de periode sinds indiening van deze schriftelijke vragen tot aan de beantwoording ervan geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden naar Sudan.
Bent u bereid om in afwachting van een dergelijk onderzoek een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor Soedan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.