De toename van het aantal afgewezen asielzoekers dat van de radar verdwijnt |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in de eerste twee maanden van 2017 al 2000 afgewezen asielzoekers van de radar zijn verdwenen?1
Het is juist dat in de eerste twee maanden van 2017 zo’n 2.000 vreemdelingen uit de caseload van Dienst Terugkeer en Vertrek zonder toezicht zijn vertrokken. Dat kan niet worden gelijkgesteld met dat zij nog steeds niet-rechtmatig in Nederland verblijven. Het is niet uitgesloten dat vreemdelingen die in deze categorie vallen nog (enige tijd) niet-rechtmatig in Nederland verblijven, maar het is ook zeer wel mogelijk dat zij Nederland hebben verlaten. Naar de aard van het vraagstuk is dit niet te achterhalen.
Hoe kunt u beweren dat het in zichzelf geen probleem is dat een vreemdeling is vertrokken, zonder dat de uiteindelijke bestemming bekend is? Zegt u daarmee dat illegaliteit geen probleem is?
Het is niet zo dat ik meen dat het niet problematisch is als een vreemdeling Nederland niet verlaat. Wanneer vreemdelingen zonder toezicht vertrekken kan dit echter niet zonder meer worden gelijkgesteld met niet-rechtmatig verblijf in Nederland. Zoals ik in het debat hierover met uw Kamer op 11 mei jl. heb aangegeven, heeft gecontroleerd daadwerkelijk vertrek mijn voorkeur en is mijn inzet, ook in EU-verband, daarop gericht.
Deelt u de mening van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) dat minder mensen (uit o.a. Marokko en Algerije) terugkeren omdat er geen financiële terugkeerhulp meer beschikbaar is? Hoe gaat u om met dit effect van het beleid?
De maatregelen ten aanzien van het afschaffen van de financiële terugkeerondersteuning (landen uit de ring rond Europa waaronder Marokko en Algerije) en het stopzetten van de volledige terugkeerondersteuning (visumvrije landen waaronder de Balkanlanden) zijn genomen als onderdeel van een groter pakket aan maatregelen, gericht op het terugdringen van de instroom van, soms overlastgevende, vreemdelingen uit veilige landen van herkomst. Dat is gelukt. Of dat (mede) is veroorzaakt door deze maatregel is niet vast te stellen. Aan de andere kant kan ook niet worden geconcludeerd dat de daling van de vertrekcijfers enkel toe te schrijven is aan deze maatregel. Er zijn veel factoren die van invloed zijn op het aantal migranten dat terugkeert, waarvan terugkeerondersteuning er een is. Voor zover mogelijk zullen de effecten van de genomen maatregelen ten aanzien van de terugkeerondersteuning deze zomer worden geëvalueerd en daarna met uw Kamer worden gedeeld.
Welke stappen heeft u genomen om met Marokko en Algerije te onderhandelen over het mogelijk maken van gedwongen terugkeer? Op welke essentiële stappen doelt u in uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht dat burgemeesters af willen van kansloze asielzoekers?2
Het kabinet spant zich in om de terugkeersamenwerking met Marokko en Algerije te verbeteren als onderdeel van de bredere bilaterale relatie. Het belang van terugkeer wordt zowel in gesprekken op hoog-ambtelijk als politiek niveau geadresseerd. Dit heeft mede geresulteerd in afspraken met Marokko over identificatie van Marokkanen in Nederland die geen recht hebben op verblijf. Algerije heeft onlangs enkele vervangende reisdocumenten afgegeven voor (gedwongen) terugkeer. Met essentiële stappen wordt bedoeld dat er sprake is van een betrouwbare terugkeersamenwerking met deze landen, met korte doorlooptijden.
Welke mogelijkheden ziet u om Marokko en Algerije onder druk te zetten om gedwongen terugkeerders te accepteren?
Nederland investeert in een brede samenwerking met deze landen, in de verwachting dat dit ook positief resultaat zal geven op het gebied van migratie en terugkeer. Gelet op de recente stappen in de terugkeersamenwerking met Marokko en Algerije is het uitoefenen van meer druk nu niet aan de orde.
Bent u bereid met uw Spaanse collega te bespreken waarom zij wél succesvol zijn als het gaat om gedwongen terugkeer naar Marokko? Zo ja, wilt u de verschillende Spaanse maatregelen voorleggen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?3
Onlangs heb ik gesproken met mijn Spaanse ambtgenoot. Spanje heeft jarenlang geïnvesteerd in een brede relatie met Marokko. Er wordt op verschillende terreinen en op grote schaal ondersteuning gegeven aan Marokko. Belangrijk onderdeel daarvan in relatie tot terugkeer is dat Spanje bijvoorbeeld vergunningen voor seizoensarbeid verstrekt aan personen uit Marokko. Marokkanen die ervoor kiezen illegaal Spanje in te reizen, worden uitgesloten van een dergelijke werkvergunning.
Zowel in Nederland als in EU-verband vormt terugkeer een integraal onderdeel van het buitenlandbeleid en wordt terugkeer zowel op politiek als technisch niveau met herkomstlanden besproken. Ten aanzien van seizoensarbeid voor werknemers van buiten de EU geldt dat er in Nederland en de rest van de EU voldoende arbeidsaanbod is om de vacatures te vervullen, zodat geen werknemers van buiten de EU tot de Nederlandse arbeidsmarkt hoeven te worden toegelaten.
Wat vindt u van de stelling van de Duitse vice-kanselier Sigmar Gabriel dat landen die onvoldoende meewerken aan gedwongen terugkeer, op ontwikkelingshulp gekort moeten worden?4
De bijdrage van vicekanselier Gabriel maakt deel uit van de discussie binnen de Europese Unie over effectieve terugkeer. De inzet van positieve prikkels in de relatie met derde landen en – indien deze onvoldoende effect sorteren – ook negatieve prikkels om medewerking aan terugkeer te bevorderen, is in lijn met de aanpak van het kabinet zoals opgenomen in het regeerakkoord en in de kabinetsreactie op het rapport van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) over de «Strategische Landenbenadering migratie» (Kamerstuk 29 344/ 30 573, nr. 128). Zoals hierin aangegeven zullen negatieve prikkels eerst en vooral worden gezocht binnen het migratiedomein (bijv. visumrestricties) zonder daarbij andere beleidsterreinen op voorhand uit te sluiten. Het kabinet zal elk voorstel voor negatieve prikkels zorgvuldig beoordelen op verwachte effectiviteit en op proportionaliteit. Uiteindelijk gaat het om maatwerk per land, dat rekening houdt met effecten en de mogelijke impact op de bredere relatie.
Hoe oordeelt u over de bereidheid van Duitsland om Noord-Afrikaanse landen te betalen voor het terugnemen van hun onderdanen?5
Het kabinet staat terughoudend tegenover directe financiële vergoedingen aan herkomstlanden voor de terugname van eigen onderdanen. Dit verhoudt zich immers niet tot de plicht die er vanuit het internationaal (gewoonte)recht op iedere staat rust om eigen onderdanen terug te nemen.
Wat vindt u van de bereidheid van Zweden om Noord-Afrikaanse landen tegemoet te komen voor het terugnemen van hun onderdanen door bijvoorbeeld tehuizen te financieren?
De vreemdelingen die uit Nederland moeten terugkeren naar Noord-Afrikaanse landen zijn in de regel meerderjarig. Anders dan bij minderjarige vreemdelingen is adequate opvang geen voorwaarde voor terugkeer naar het land van herkomst. Ik zie vooralsnog geen meerwaarde in een dergelijk initiatief.
Hoe verloopt de gedwongen terugkeer van Marokkanen en Algerije vanuit andere Europese lidstaten?
De terugkeer vanuit andere EU-lidstaten naar Marokko en Algerije verloopt in de regel tamelijk moeizaam. Verschillende lidstaten geven aan problemen te ondervinden met identiteitsvaststelling en het verkrijgen van reisdocumenten voor terugkeer. Sommige lidstaten hebben bilaterale afspraken met Marokko en Algerije, maar deze worden niet altijd nageleefd.
Zoals eerder gesteld kent Spanje een relatief succesvolle samenwerking. Ook Frankrijk ziet betere resultaten, mogelijk vanwege de historisch nauwere banden die het land met deze landen onderhoudt.
Deelt u de mening dat maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat een groeiende groep afgewezen asielzoekers buiten beeld raakt?
Zoals ook geantwoord op vraag 1, kan het gegeven dat vreemdelingen zonder toezicht vertrekken niet worden gelijkgesteld met niet-rechtmatig verblijf in Nederland. Evenwel zou het kabinet vreemdelingenbewaring doelmatiger willen kunnen inzetten, zodat in relevante gevallen vreemdelingen in beeld kunnen worden gehouden tot het moment van uitzetting. Bij de onderhandelingen over het pakket van voorstellen gericht op de herziening van het gemeenschappelijke Europees asielstelsel pleit Nederland dan ook voor voldoende ruimte in de EU-regelgeving om vreemdelingenbewaring te kunnen toepassen wanneer daartoe aanleiding bestaat. In dit kader heeft Nederland, met enkele andere lidstaten, de Commissie verzocht om – mede in dat licht – haar initiatiefrecht te gebruiken om de terugkeerrichtlijn te herzien.
Het bericht dat Hongaarse vrachtwagenchauffeurs die voor een Nederlands transportbedrijf rijden niet betaald hoeven te worden volgens de Nederlandse cao |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof in Den Bosch dat Hongaarse vrachtwagenchauffeurs die voor het Nederlandse transportbedrijf Van den Bosch internationale transporten uitvoeren, niet betaald hoeven te krijgen volgens de Nederlandse cao?1
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof dat de zogenoemde «charterbepaling» niet van toepassing is waardoor de vanuit Hongarije ingevlogen chauffeurs niet onder de Nederlandse cao vallen?
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof dat ook de Europese detacheringsregel niet van toepassing is, wat erop neer komt dat de Hongaarse chauffeurs geen recht hebben op de in Nederland geldende arbeidsvoorwaarden?
Vindt u dat de wetgeving op dit punt – ondanks alle mooie woorden en intenties om schijnconstructies en verdringing aan te pakken – geen stand houdt voor de rechter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het argument dat de wet niet wordt overtreden omdat de ritten vanuit Nederland voor een groot deel in het buitenland plaats vinden? Op welke manier is de wetgeving hierover onvoldoende duidelijk?
Deelt u de mening dat met deze uitspraak ook de deur voor andere transportbedrijven wagenwijd wordt opengezet om met soortgelijke (schijn)constructies de Nederlandse arbeidsmarkt verder te ondermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De uitspraak lijkt te gaan over een zeer specifieke situatie, waarin de werknemers van het Hongaarse bedrijf in Hongarije wonen, daar sociaal verzekerd zijn en ook voor andere opdrachtgevers rijden. Het gerechtshof Den Bosch komt daarom tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst van de chauffeurs nauwer is verbonden met Hongarije dan met Nederland. Het Nederlandse recht is daarom niet van toepassing. Door de specifieke kenmerken van deze zaak kunnen hier echter geen algemene conclusies aan worden verbonden; er is dus geen deur voor een schijnconstructie open gezet.
In algemene zin ben ik overigens van mening dat de duidelijkheid van de Europese regelgeving over bijvoorbeeld de toepasselijkheid van de detacheringsrichtlijn in het wegtransport te wensen over laat. Die onduidelijkheid werkt schijnconstructies in de hand.
Wat hebt u te bieden aan transportbedrijven die Nederlandse chauffeurs in dienst hebben tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden, maar die vanwege oneerlijke concurrentie steeds vaker werk verliezen aan bedrijven als Van den Bosch?
Ik blijf mij hard maken voor gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek.
Is de uitspraak van het gerechtshof voor u aanleiding om de wet aan te scherpen? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat Nederlandse en Hongaarse chauffeurs in een Europese race naar de bodem tegen elkaar worden uitgespeeld?
Het internationaal transport is bij uitstek een bedrijfsactiviteit die op Europees niveau gereguleerd moet worden. Ik kijk daarom uit naar de voorstellen die de Europese Commissie zal doen om een meer gelijk speelveld te creëren en de regels duidelijker te maken.
De dagvaarding van het sociaal werkbedrijf Alescon door FNV Overheid vanwege het inzetten van werknemers via een schijnconstructie |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat FNV Overheid het sociaal werkbedrijf Alescon in Assen heeft gedagvaard omdat het bedrijf medewerkers via schijnconstructies laat werken?1
Ik heb hiervan kennisgenomen. Aangezien de zaak onder de rechter is, is het niet aan mij hierover een oordeel te vellen. Waar mogelijk zal ik wel een aantal feiten toelichten. Voor de beantwoording van de vragen heb ik informatie ingewonnen bij FNV en Alescon.
Deelt u de mening dat de constructie die door Alescon gehanteerd wordt om loonkosten uit te sparen in strijd is met de wet en de cao? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze schijnconstructie tegen te gaan? Zo nee, hoe typeert u de gehanteerde constructie dan wel?
Deze vraag maakt onderdeel uit van de dagvaarding die op dit moment onder de rechter is. Het is aan de rechter om te beoordelen of er conform wet- en regelgeving is gehandeld.
Is het u bekend welke juridische positie Alescon en AwerC-Flex ten opzichte van elkaar hebben? Kunt u in uw antwoord ingaan op hun rechtsvorm, bedrijfsactiviteiten en de wijze waarop deze twee bedrijven rechtspositioneel met elkaar verbonden zijn?
Desgevraagd is mij gemeld dat Alescon een Gemeenschappelijke Regeling (publiekrechtelijk lichaam) is van zes gemeenten. AwerC-Flex is een besloten vennootschap, waarvan de aandelen volledig in eigendom zijn van de besloten vennootschap Alescon Personeels Management. De aandelen van Alescon Personeelsmanagement zijn volledig in eigendom van Alescon.
Is het waar dat desbetreffende WSW-werknemers in het kader van de WSW ook steeds werk op locatie van Alescon onder aangepaste omstandigheden hebben verricht? Zo ja, wat is hierover uw mening?
Ja, ik begrijp van Alescon dat een deel van de medewerkers van AwerC-Flex onder aangepaste omstandigheden werkzaamheden hebben verricht op de locatie van Alescon. Het is aan de rechter om te beoordelen of er conform wet- en regelgeving is gehandeld.
Is het waar dat sinds 2011 werknemers bij Alescon een schriftelijke arbeidsovereenkomst hebben gesloten met AwerC-Flex op basis waarvan zij bij Alescon te werk werden gesteld? Zo ja, om hoeveel werknemers gaat het?
Ja, ik begrijp van Alescon dat dat eind 2016 in totaal 274 werknemers waren.
Welk contractvorm(-en) hebben de werknemers bij AwerC-Flex? Waarop is de beloning gebaseerd? In hoeverre verschilt deze van de cao SW?
Ik begrijp van Alescon dat de medewerkers een arbeidsovereenkomst hebben. AwerC-Flex is lid van de ABU. De cao voor uitzendkrachten is van toepassing. Deze cao gaat uit van inlenersbeloning. Dit betekent dat de uitzendkracht hetzelfde salaris verdient als de overige personeelsleden van de inlener die dezelfde werkzaamheden uitvoeren en volgens de cao van de inlener worden betaald. Verschillen tussen de cao’s zitten ondermeer in de eindejaarsuitkering, seniorenverlof, loondoorbetaling bij ziekte en vergoeding van de vakbondcontributie.
Gaat het bij de uitzending door AwerC-Flex aan Alescon om «begeleid werken», waarbij de werkende een reguliere arbeidsovereenkomst sluit met de betreffende werkgever, op basis van de binnen diens eigen bedrijf geldende arbeidsvoorwaarden? Zo nee, is hier sprake van een schijnconstructie? Indien dit het geval is, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Ik begrijp van Alescon dat de werknemers van AwerC-Flex met een Wsw-indicatie een arbeidsovereenkomst «begeleid werken» hebben zoals bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening. Het is verder aan de rechter om te beoordelen of er conform wet- en regelgeving is gehandeld.
Is het waar dat Alescon en AwerC-Flex door de bovengenoemde uitzendconstructie en de toepassing van de ABU-cao ten onrechte gebruik hebben gemaakt van de subsidieregeling? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de betrokken werknemers, ongeacht de keuze van gedaagden voor een schriftelijke uitzendconstructie via AwerC-Flex, ook sinds 2011 en tot 2015 feitelijk steeds krachtens een arbeidsovereenkomst bij Alescon in dienst zijn getreden en gebleven? Zo ja, vindt u dat Alescon als werkgever verplicht is om de betreffende werknemers alle rechten toe te kennen die hen toekomen op basis van de cao SW?
Het is niet aan mij om hierover een oordeel uit te spreken. Het is aan de rechter om dit te beoordelen. In zijn algemeenheid geldt dat, in het geval sprake is van begeleid werken, niet de cao Sociale Werkvoorziening van toepassing is maar de arbeidsvoorwaarden waar de betrokkene in dienst is.
Wat is uw reactie op de brief van 1 november 2016 van Alescon-directeur Moorlag aan de FNV waarin hij het volgende zegt over de keuze voor de uitzendconstructie: «Deze werkwijze leidt tot lagere loonkosten en daardoor meer ruimte om werknemers te werk te stellen»? Deelt u de mening dat we deze «race tot the bottom» nu juist moeten bestrijden?
Doel van de Participatiewet is zoveel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking bij reguliere werkgevers te laten werken, tegen de geldende arbeidsvoorwaarden van de sector. Daarbij vind ik het van belang dat er sprake is van een gelijk speelveld, dat wil zeggen zonder onderlinge concurrentie op loonkosten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de wijze waarop de uitvoering van de Participatiewet georganiseerd wordt en de gemeenteraden hebben daarbij een controlerende rol. Cao-partijen zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van cao’s. Indien zij er niet uitkomen, kunnen ze – zoals nu gebeurt – de rechter vragen een uitspraak te doen.
Oost-Europese uitzendkrachten die worden ingezet bij sociale werkbedrijven |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van Nieuwsuur waarbij Oost-Europese uitzendkrachten ingezet worden bij sociale werkbedrijven?1
Het feit dat er in de reportage wordt gesproken over Oost-Europese uitzendkrachten werd veroorzaakt doordat de Tomingroep met een onderaannemer werkt die gespecialiseerd is in buitenlandse arbeidskrachten die op hun beurt weer gespecialiseerd zijn in groenwerk en productiewerk. Het is echter geen beleid van de Tomingroep om zich specifiek op die doelgroep te richten. Het is het jammer dat deze incidentele inzet van (Oost-Europese) uitzendkrachten het belangrijkste thema vormde voor deze uitzending, want oorspronkelijk was het manifest van de wethouders over de betaalbaarheid van de sociale werkvoorziening het belangrijkste onderwerp voor deze uitzending.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat Oost-Europese uitzendkrachten werken bij sociale werkbedrijven, terwijl arbeidsgehandicapten thuis op de bank zitten? Zo ja, wat gaat u ondernemen om hier een eind aan te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het werk dat primair bedoeld is voor mensen met een arbeidsbeperking niet door (Oost-Europese) uitzendkrachten moet worden gedaan.
De werkzaamheden bij sw-bedrijven worden in uitgevoerd door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die tot de doelgroep van de Participatiewet horen. Als de opdrachten van werkgevers die aan een sw-bedrijf worden verstrekt echter niet op tijd kunnen worden uitgevoerd bij gebrek aan personeelscapaciteit vind ik het acceptabel bij wijze van uitzondering uitzendkrachten in te huren. Hiermee worden werkplekken die in de toekomst wel bezet kunnen worden door de doelgroep van de Participatiewet ook veilig gesteld.
Hoeveel sociale werkplaatsen maken gebruik van uitzendkrachten? Indien de cijfers niet voorhanden zijn, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Over deze cijfers beschik ik niet. De koepelorganisatie van de sw-bedrijven Cedris heeft aangegeven dat er sprake is van incidentele inzet. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en maken daarover afspraken met de sw-bedrijven.
Welk percentage van de werknemers van sociale werkplaatsen bestaat momenteel uit uitzendkrachten en hoe verhoudt zich dat tot percentages in het verleden, voor invoering van de Participatiewet? Kunt u in uw antwoord tevens (in percentages) aangeven wat het land van herkomst is van de uitzendkrachten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre schijnconstructies worden toegepast en in hoeverre de cao Sociale Werkplaatsen (SW) wordt ontdoken of ontweken bij werkvoorziening voor arbeidsbeperkten? Zo ja, wanneer wordt het resultaat hiervan naar de Kamer gestuurd? Welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De controle op de naleving van cao’s is primair de verantwoordelijkheid van sociale partners. Het is belangrijk dat zij de cao-naleving bevorderen en op de naleving toezien. Dat bevordert eerlijke concurrentie tussen bedrijven en werkt corrigerend indien werknemers worden onderbetaald door malafide bedrijven. In hoeverre de cao Sociale Werkplaatsen in de specifieke casus wordt ontdoken is niet aan mij om te beoordelen. De cao-partijen kunnen de Inspectie SZW verzoeken om een aanvullend onderzoek te doen naar naleving van de cao-voorwaarden. Wanneer het de naleving van de cao voor uitzendkrachten betreft, kan de Inspectie worden gevraagd een onderzoek in te stellen naar de naleving van artikel 8 van deze wet, de zogenaamde Loonverhoudingsnorm.
Hoeveel mensen met een arbeidsbeperking zitten momenteel thuis?
Eind 2016 behoren 79 duizend arbeidsgehandicapte mensen tot de werkloze beroepsbevolking (Bron: CBS).
Hoe verklaart u dat arbeidsbeperkten niet of onvoldoende via gemeenten aan de slag komen bij sociale werkbedrijven?
Sw-bedrijven spelen een belangrijke rol bij de uitvoering Participatiewet. Gemeenten organiseren het nieuw beschut werk veelal bij de sw-bedrijven. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de besteding van de middelen (30 miljoen euro) uit de motie Kerstens om de omvorming van de sw-bedrijven tot toekomst gerichte werkbedrijven te ondersteunen. De resultaten waren positief en veel gemeenten kiezen voor een brede uitvoering van de Participatiewet door de nieuwe werkbedrijven. Dat het nog beter kan blijkt uit het gegeven dat gemeenten de mensen uit de doelgroep onvoldoende kennen. Om de transparantie van de bestanden bij gemeenten te vergroten heb ik daarom extra middelen (3 miljoen euro) aan gemeenten beschikbaar gesteld om de kandidatenverkenner zoals ontwikkeld door UWV ook door gemeenten versneld te laten vullen. Daarnaast is per 1 januari 2017 de mogelijkheid geschapen om zichzelf te melden bij het UWV om voor beschut werk in aanmerking te komen, ook de «warme» overdracht van leerlingen van de VSO/PRO scholen aan gemeenten stimuleert de participatie van arbeidsbeperkten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als sociale werkbedrijven concurreren met het bedrijfsleven door opdrachten «voor dumpprijzen» uit de markt te halen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In het Cedris-rapport «Optimaliseren van het verdienvermogen», mede mogelijk gemaakt door ondersteuning vanuit SZW, zijn in 2014 thema’s benoemd waarvoor onderzocht kon worden of besparingen mogelijk zijn. Eén van de thema’s betrof de marktconformiteit. De levensvatbaarheid van het sw-bedrijf als geheel moet hierbij een rol spelen.
Het betreffende bedrijf uit de Nieuwsuur uitzending geeft aan dat zij absoluut niet tegen dumpprijzen werken. Het bedrijf is tot nu toe altijd winstgevend geweest. De Tomingroep weigert opdrachten die te ver onder het markttarief liggen. Sw-bedrijven hebben eenvoudige verpakkingswerkzaamheden echter wel nodig, omdat een aanzienlijk deel van de zittende sw-populatie (het zogenaamde beschutte deel van de Wsw, ca 30% van de totale sw-populatie) daarop is aangewezen.
Wat is uw reactie op de noodkreet van ruim 200 wethouders dat het gemeenten financieel onmogelijk wordt gemaakt werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt naar betaald werk te begeleiden?2
Ik heb op 21 april 2017 per brief aan uw Kamer gereageerd op het Manifest van de wethouders waarnaar u verwijst. Samenvattend concludeerde ik in deze brief dat een duurzame en sluitende sociale infrastructuur in elke arbeidsregio essentieel is. Een goede samenwerking tussen gemeenten, sociale partners, UWV en sw-bedrijven is onontbeerlijk om de kansen die de huidige conjuncturele omstandigheden bieden om ook de kwetsbare groepen aan het werk te helpen te benutten. Dat vraagt forse inspanningen van alle betrokken partijen. Ik blijf de financiële condities waaronder dit gebeurt goed monitoren, zodat we zo nodig aanpassingen kunnen bewerkstelligen.
Onderschrijft u de analyse van de wethouders dat de in 2012 gemaakte prognoses over de uitstroom van werknemers vanuit de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) niet aansluiten bij de werkelijkheid? Kunt u in uw antwoord kwantificeren hoeveel de daadwerkelijke uitstroom is, van welke uitstroom werd uitgegaan en welke financiële tekorten uit het verschil voortkomen voor sociale werkbedrijven?
Deze analyse onderschrijf ik niet. In mijn brief van 21 april geef ik aan dat het gerealiseerde volume op basis van voorlopige cijfers circa 300 arbeidsjaren lager is dan de raming die destijds bij de invoering van de Participatiewet is gemaakt. Inmiddels zijn de definitieve cijfers beschikbaar. Deze bevestigen dat beeld. Het volume Wsw in arbeidsjaren in 2016 bedroeg 83.014. Dat ligt onder de prognose ten tijde van de invoering Participatiewet van 83.300 arbeidsjaren. Ook in 2015 was de volumerealisatie lager dan geraamd. De uitstroom over de afgelopen twee jaar is dus iets hoger en niet lager geweest dan de prognose. Er is daarmee geen sprake van financiële tekorten als gevolg van een hoger Wsw-volume dan verwacht. Het blijft echter zaak om goed de vinger aan de pols te houden op dit punt en dat doe ik ook jaarlijks.
In hoeverre is de door u toegezegde 3 miljoen «nieuw» geld?3 Wat is hierover eerder aan de Kamer gerapporteerd, waar dient dit geld precies voor en uit welk potje is het afkomstig?
Tijdens de behandeling van de begrotingsstaten van het ministerie voor het jaar 2017 is een zestal amendementen aangenomen die worden gefinancierd uit de onderbenutting van het budget voor de sectorplannen4. Het amendement van Kamerlid Van ’t Wout en voormalig Kamerlid Kerstens ten behoeve van het opstellen en beschikbaar maken van (gemeentelijke) klantprofielen, is daar één van5. Het bedrag wordt door middel van een decentralisatie-uitkering uitgekeerd en is in de meicirculaire 2017 meegenomen. Uw Kamer is hierover bij brief van 24 april 2017 (TK 29 544, nr. 779) geïnformeerd. De middelen zijn afkomstig uit de onderuitputting van de middelen voor de sectorplannen en er is daarom geen sprake van nieuw geld.
Erkent u dat de wethouders met 3 miljoen euro nog lang niet uit de problemen zijn, aangezien zij jaarlijks 420 miljoen euro nodig hebben? Bent u bereid aan hun eis tegemoet te komen?
zie antwoord op vraag 9.
Het bericht dat tientallen medewerkers van het asielzoekerscentrum Ter Apel al maanden thuiszitten |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tientallen medewerkers van het asielzoekerscentrum in Ter Apel al maanden thuis zitten en dat dit mogelijk komt door giftige stoffen die in de bodem van het terrein zouden zitten?1
In Ter Apel zijn 185 medewerkers van het COA werkzaam. Daarvan zijn er op dit moment 17 die geheel of gedeeltelijk met ziekteverzuim zijn (stand 15 mei 2017). Op 15 maart van dit jaar waren er 19 medewerkers geheel of gedeeltelijk met verzuim. Niet in alle gevallen is precies bekend wat de reden of oorzaak is daarvan. Voor de betrokken medewerkers is dit een vervelende situatie en ik begrijp dat deze mensen ongerust zijn en behoefte hebben aan duidelijkheid en een verklaring voor hun klachten. Daarom hecht het COA er zeer aan dat de mogelijke oorzaken van de gezondheidsklachten worden gevonden. Het COA heeft dan ook besloten een onafhankelijke onderzoekscommissie in te stellen. De commissie wordt gevraagd om alle factoren en tot nu toe ondernomen acties te beoordelen en te komen met een concreet advies waarmee de gezondheidsklachten kunnen worden onderzocht en opgelost.
Is bekend welke bedrijven vroeger illegaal chemisch afval dumpten op het terrein van het asielzoekerscentrum? Zo ja, om welke bedrijven gaat het en hoe worden zij hiervoor verantwoordelijk gehouden?
Dat is mij niet bekend.
Waarom zijn alleen kleine delen van het terrein gesaneerd en is niet het hele terrein gesaneerd?
Bij de overdracht van het voormalige NAVO-terrein van het Ministerie van Defensie naar het toenmalige Ministerie van Justitie, zijn in 1996 de gronddepots met vervuilde grond opgeruimd en is de grond afgevoerd naar verschillende grondverwerkingsbedrijven. De gronddepots waren voorzien van een onder- en bovenafdichting van HDPE-folie. Volgens het rapport van ingenieursbureau DHV heeft de vervuiling van de grond die opgeslagen was in het depot door de onder – en bovenafdekkingen geen invloed gehad op de ondergrond2. Er is destijds op het gehele NAVO-terrein onderzoek verricht naar vervuilende stoffen en geadviseerd om drie locaties te saneren (grondwatersanering).
In het kader van het beoordelen van de bouwaanvraag zijn in het verleden in opdracht van de vergunningverlenende instanties ook bodemonderzoeken verricht op de plekken waar de bouw van de locatie was gepland, overeenkomstig de voorschriften die in Nederland van toepassing zijn op bouwaanvragen. Ook op het gehele terrein waar de nieuwbouw is gekomen, die onlangs op 19 april is geopend, heeft bodemonderzoek plaatsgevonden. In alle gevallen is de aangevraagde bouwvergunning verleend.
Het rapport waarin de resultaten staan beschreven van het meest recente bodemonderzoek is sinds 11 april 2017 te vinden op de website van het COA (www.coa.nl).
Is onderzocht of de bodem verontreinigd is toen het asielzoekerscentrum werd gebouwd? Zo ja, bent u bereid de onderzoeksresultaten daarvan met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat dit wel had moeten gebeuren gezien de wijdverspreide bekendheid met het feit dat er veelvuldig chemisch afval is gedumpt?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) weigert inzage te geven in de resultaten van hun interne onderzoek en dit onderzoek nogmaals op grotere schaal uit te gaan voeren? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het COA te vragen de resultaten van hun onderzoek openbaar te maken en naar de Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft het COA slechts een bodemonderzoek uitgevoerd op zes vierkante meter? Bent u van mening dat een onderzoek op een dergelijk klein perceel absoluut niet representatief is en daarop niet gebaseerd kan worden dat het hoge ziekteverzuim niet te maken heeft met de bodemverontreiniging?
De resultaten van de onderzoeken die in het verleden zijn verricht lieten zien dat er geen sprake is van bodemverontreiniging die tot gezondheidsklachten kan leiden. Het aanvullende bodemonderzoek dat onlangs is verricht vond plaats op het gedeelte van het terrein waar voormalige gronddepots met vervuilde grond aanwezig waren. De oppervlakte van dit terrein bedraagt ca. 6.000 m2. In november 1996 zijn deze gronddepots opgeruimd. De gezondheidsklachten zijn afkomstig van medewerkers die op dit gedeelte van het terrein werkzaam zijn geweest. Ook dit bodemonderzoek heeft aangetoond dat er in de bodem geen stoffen of materialen zijn aangetroffen die de oorzaak kunnen zijn van de medische klachten van medewerkers, dan wel waardoor medewerkers gezondheidsrisico’s lopen.
Bent u bereid het COA, de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND), de Koninklijke Marechaussee en alle andere instanties die werkzaam zijn in het asielzoekerscentrum te vragen een soortgelijk onafhankelijk grootschalig preventief medisch onderzoek te doen, op de wijze dat het COA intern en op kleine schaal heeft uitgevoerd? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er zijn bij het COA geen bewoners bekend met gezondheidsklachten die vergelijkbaar zijn met de klachten van medewerkers.
Zijn er ook zieke asielzoekers met dezelfde klachten die, anders dan de medewerkers, permanent in het centrum verblijven? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Bent u bereid onder hen ook een preventief medisch onderzoek te doen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat vluchtelingenkinderen in Griekenland geen andere uitweg zien dan seks voor geld |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vluchtelingenkinderen geen andere uitweg zien dan seks voor geld?1
De berichtgeving over de positie van vluchtelingenkinderen in Griekenland blijft een ernstig punt van zorg. Nederland heeft nadrukkelijk oog voor de positie van kwetsbare groepen zoals kinderen, en heeft daarover meermaals gesproken met ngo’s, de Griekse autoriteiten, de Commissie en de VN.
Wat is uw reactie op de zes gedefinieerde risicofactoren in het rapport «Emergency within an emergency» van Harvard University?2 Kunt u per risicofactor afzonderlijk aangeven hoe deze factor wordt meegewogen in het werk dat Nederland, de EU en Griekenland zelf doen?
In het rapport «Emergency within an emergency» worden meer dan 30 aanbevelingen aan de Griekse overheid gedaan. Het is in eerste instantie dan ook aan de Griekse overheid om hierop te reageren. Wel kan ik u melden dat de Nederlandse standaarden ten aanzien van de opvang en begeleiding van minderjarigen hoog zijn. Veel van de aanbevelingen in het rapport brengt Nederland al in de praktijk.
Het is van groot belang het menselijk aspect niet uit het oog te verliezen bij de aanpak van de Europese vluchtelingenproblematiek. Er wordt hard gewerkt om bestaande faciliteiten waar nodig verder te verbeteren en ervoor te zorgen dat er voldoende opvangcapaciteit beschikbaar is in zowel Griekenland als langs de zogenoemde Westelijke Balkanroute (waar de vragen hieronder over gaan). De EU heeft bijzondere aandacht voor de belangen van kinderen in migratie, dit blijkt onder meer uit de onlangs door de Europese Commissie uitgebrachte mededeling over de bescherming van kinderen in migratie. Over de inhoud van de mededeling en het standpunt van het kabinet bent u op 24 mei jl. geïnformeerd. De Commissie heeft daarnaast binnen de herziening van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, waarover de lidstaten momenteel onderhandelingen voeren, veel aandacht voor de kwetsbare positie van kinderen. Ik verwijs u in dit verband naar de Kamerbrief van 16 januari 2017 waarin dit nader staat beschreven.
Wat is uw reactie op de verschillende aanbevelingen uit dit rapport? Kunt u per aanbeveling afzonderlijk uiteenzetten op welke wijze Nederland, de EU en Griekenland zelf hieraan werken en waar u ruimte ziet voor verbetering? Bent u bereid hierin het voortouw te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het rapport van Save the Children en the International Rescue Committee getiteld Out of sight, exploited and alone3 waaruit blijkt dat ook op de Balkanroute veelvuldig migrantenkinderen worden misbruikt? Wat is hierop uw reactie?
Ik ben bekend met het rapport en ben van mening dat misbruik van deze kwetsbare groep op alle mogelijke wijzen tegengegaan moet worden.
Wat is uw reactie op de verschillende aanbevelingen uit dit rapport? Kunt u per aanbeveling afzonderlijk uiteenzetten op welke wijze Nederland, de EU en de verschillende Balkanlanden zelf hieraan werken en waar u ruimte ziet voor verbetering? Bent u bereid hierin het voortouw te nemen?
Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3. Voor wat betreft de in het rapport genoemde Lidstaten van de EU blijft het kabinetsstandpunt dat de behandeling van vluchtelingen, dus ook van minderjarige migranten, in lijn moet zijn met Europese verdragen en afspraken, waaronder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Europese acquis, evenals internationaal vluchtelingenrecht. De Europese Commissie ziet als hoedster van de verdragen toe op de naleving van deze Europese verplichtingen. Het rapport onderschrijft het belang van het respecteren van de Europese regels op dit terrein.
Erkent u dat het sluiten van de Balkanroute en het ontbreken van een permanent Europees herverdeelsysteem de reden is dat deze kinderen nu vast zitten in Griekenland? Zo nee, wat is dan volgens u de reden?
Het kabinet is zich ervan bewust dat er in landen langs de Westelijke Balkanroute mogelijk een groep migranten is die niet kan doorreizen naar de door hun gewenste bestemmingen in Noordwest-Europa als gevolg van het sluiten van de Balkanroute. In dit verband wijst het kabinet er op dat het recht op asiel een recht is op bescherming, maar niet kan worden uitgelegd als een recht op verblijf in het land waaraan een asielzoeker de voorkeur geeft. Het is aan Griekenland zelf om de asielaanvragen van deze groep in behandeling te nemen. Die migranten die in aanmerking komen voor herplaatsing kunnen naar andere lidstaten worden herplaatst. Op basis van het Europese herplaatsingsmechanisme hebben lidstaten tot dusver gezamenlijk 12.707 migranten herplaatst uit Griekenland, maar de inspanningen van lidstaten op herplaatsing zijn helaas nog niet evenredig te noemen zoals blijkt uit het 12e voortgangsverslag van de Europese Commissie over herplaatsing en hervestiging.4 Nederland roept andere lidstaten herhaaldelijk op om hun herplaatsingsinspanningen structureler vorm te geven, en daarbij in het bijzonder ook aandacht te hebben voor de herplaatsing van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Zoals blijkt het genoemde voortgangsrapport zijn in Griekenland al 359 amv’s herplaatst van de in totaal 576 amv’s die in aanmerking komen voor herplaatsing. Nederland verleent bij het herplaatsen vanuit Griekenland prioriteit aan amv’s en steeds meer lidstaten volgen dit voorbeeld.
Deelt u de mening geuit in het rapport van Harvard dat er voorrang zou moeten worden gegeven aan het herverdelen van minderjarigen? In hoeverre kunt en gaat u hieraan voldoen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze pakt het samenwerkingsverband EMPACT (European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats) mensenhandel en (seksuele) uitbuiting van kinderen aan en wat zijn de resultaten over de afgelopen jaren? Kunt u hierbij specifiek ingaan om hun werkzaamheden in Griekenland en de Balkanlanden?
Zoals eerder gemeld in de beantwoording van Kamervragen over amv’s die slachtoffer worden van mensenhandel en uitbuiting (23 januari 2017), doen aan EMPACT THB 25 lidstaten mee, twee niet-EU landen en daarnaast organisaties als Eurojust, Frontex, Cepol en Interpol. Het Verenigd Koninkrijk is de zogenaamde «driver» van EMPACT THB en Nederland de «co-driver». Griekenland en vier Balkanlanden (Kroatië, Slovenië, Roemenië en Bulgarije) horen bij de deelnemende lidstaten. Het geheel wordt ondersteund door Europol. Eén van de subprojecten van EMPACT THB betreft mensenhandel van minderjarigen, waar o.a. Nederland, Griekenland, Kroatië, Slovenië, Roemenië en Bulgarije aan deelnemen. In december 2016 heeft Spanje, de actieleider van dit subproject, een tweedaagse conferentie over mensenhandel van minderjarigen georganiseerd.
Er wordt binnen EMPACT ook aandacht besteed aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel binnen migratiestromen en aan de kwetsbare positie van migrantenkinderen voor uitbuiting. Er wordt informatie en kennis uitgewisseld via Europol en er worden operationele acties en opsporingsonderzoeken geïnitieerd. In 2017 wordt daarnaast binnen EMPACT aandacht besteed aan opleidingen voor de opsporing om de uitbuiting van kinderen beter te kunnen onderkennen en multidisciplinair aan te kunnen pakken. Het Europees opleidingsagentschap voor opsporing (CEPOL) zal hieraan bijdragen.
Ik kan u alleen informeren over de samenwerking op het gebied van mensenhandel tussen Nederland enerzijds en de genoemde landen anderzijds. Wanneer bij een opsporingsonderzoek naar mensenhandel blijkt dat er verbanden zijn met een ander land, zoekt Nederland doorgaans samenwerking. Zo is er bij het onderzoek 13Oceans naar criminele uitbuiting van kinderen een gezamenlijk onderzoeksteam (JIT) opgezet met Bosnië-Herzegovina en Oostenrijk. Bij dit onderzoek is ook samengewerkt met Kroatië. De Koninklijke Marechaussee heeft onder andere een flexibele liaison officer (FILO) migratiecriminaliteit aangesteld die zich focust op Italië, Albanië en Oostenrijk. Daarnaast heeft de Koninklijke Marechaussee een thematische FILO Balkan aangesteld met een focus op migratiecriminaliteit. Ten slotte heeft de nationale politie een liaison officer in Servië geplaatst die zich met diverse vormen van voorkomende criminaliteit in Servië, Slovenië, Bosnië en Montenegro bezig houdt. Voor zover bekend heeft er geen samenwerking met betrekking tot mensenhandel plaatsgevonden met Griekenland.
De concentratiekampen voor homoseksuelen in Tsjetsjenië |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten over martelkampen in Tsjetsjenië voor homoseksuelen?1
De berichten zijn zeer ernstig. Het kabinet veroordeelt deze grove schendingen van de rechten van mensen die homoseksueel zijn, of waarvan gedacht wordt dat zij homoseksueel zijn.
Om hoeveel gevangenen en doden gaat het? Zijn dit exclusief homoseksuele mannen?
Precieze cijfers zijn niet bekend maar verschillende media en ngo’s spreken van 160 personen die gevangen zijn gezet en minimaal 3 mannen die tijdens of na hun gevangenschap zijn overleden.
De mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië is over het algemeen zeer zorgwekkend. Internationale mensenrechtenorganisaties zoals Human Rights Watch hebben in het verleden melding gemaakt van willekeurige arrestaties, slechte detentieomstandigheden en marteling. Niet alleen homoseksuele mannen of mannen waarvan gedacht wordt dat zij homoseksueel zijn, zijn hiervan slachtoffer.
Heeft u contact opgenomen met de Tsjetsjeense autoriteiten? Zo ja, hoe verliep dit gesprek? Welke maatregelen kunt u eventueel tegen Tsjetsjenië nemen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit zo snel mogelijk vanuit Nederland en in EU-verband te doen?
Nederland heeft de kwestie op verschillende manieren, bilateraal, in EU-verband en met de Equal Rights Coalition, aangekaart bij de autoriteiten van Rusland, waar Tsjetsjenië deel van uitmaakt. De EU heeft op 6 april haar zorgen uitgesproken over deze ontwikkelingen en heeft tijdens de Permanente Raad van de OVSE twee verklaringen uitgedaan, mede op aandringen van Nederland. Als covoorzitter van de Equal Rights Coalition heeft Nederland een verklaring van deze Coalitie gecoördineerd, die door 23 leden is ondertekend. De Equal Rights Coalition is opgericht tijdens een Nederlandse-Uruguayaanse conferentie die in het teken stond van gelijke rechten voor LHBTI-personen en bestaat uit 33 landen van over de hele wereld. Minister Koenders heeft de zaak, samen met zijn ambtsgenoten van Duitsland, Frankrijk, het VK en Zweden, tevens aan de orde gesteld bij de Russische Minister van Buitenlandse Zaken, Sergej Lavrov. Daarnaast heeft Minister Ploumen de zaak aan de orde gesteld in een gesprek met de secretaris-generaal van de VN Gutteres en de hoge commissaris voor de Mensenrechten Zeid.
Wat is uw reactie op de stelling van woordvoerder van de Tsjetsjeense president Ramzan Kadyrov, Alvi Karimov, dat er geen LHBTI'ers2 in Tsjetsjenië bestaan?
De uitspraken van de Tsjetsjeense autoriteiten geven blijk van een vijandige opstelling tegenover LHBTI’ers en worden door het kabinet sterk veroordeeld. Nederland is van mening dat iedereen in vrijheid en in veiligheid moet kunnen uitkomen voor zijn of haar genderidentiteit en seksuele geaardheid. Daarom zijn gelijke rechten voor LHBTI’ers één van de topprioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Wat is uw reactie op de uitspraken van het hoofd van de Tsjetsjeense Mensenrechtenraad dat mochten er wel lLHBTI'ers in Tsjetsjenië bestaan zij het beste opgesloten en vermoord worden, dat homoseksualiteit erger is dan oorlog en dat homoseksualiteit een kwaad is dat iedere Tsjetsjeen zal bestrijden?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het afschuiven van verantwoordelijkheid door Kremlin-woordvoerder Dimitri Peskov, die stelt dat dit geen kwestie voor het Kremlin, maar voor de lokale autoriteiten is?
Nederland is teleurgesteld over de reactie van de Russische autoriteiten. De Russische president Poetin heeft de kwestie weliswaar publiekelijk besproken met de Tsjetsjeense leider Kadyrov, maar dit heeft niet geleid tot verbeteringen in de situatie. Nederland heeft daarom op verschillende manieren, ondermeer via het statement van de 22 landen van de Equal Rights Coalition, opgeroepen de vervolgingen onmiddellijk te stoppen, de slachtoffers de juiste hulp te bieden, en de daders te vervolgen.
Hoe beoordeelt u de stelling van Kremlin-woordvoerder Peskov dat de slachtoffers klachten moeten indienen bij de lokale autoriteiten in het licht van de stelling van het hoofd van de Tsjetsjeense Mensenrechtenraad dat zij dergelijke klachten niet in behandeling zullen nemen? Deelt u de mening dat Peskov op deze manier weet dat hij mensen met een kluitje het riet instuurt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe steunt Nederland onafhankelijke media in Tsjetsjenië waardoor zij ook over dergelijke kwesties kunnen berichten?
Nederland zet zich via het mensenrechtenfonds in voor de bevordering van vrijheid van meningsuiting en persvrijheid in Rusland.
Klopt het dat Nederland LHBTI-asielzoekers uit Tsjetsjenië als risicogroep behandelt en bent u gegeven de situatie en indien nodig bereid om een aantal Tsjetsjeense LHBTI'eers op uitnodiging in Nederland asiel te verlenen? Bent u bereid voor soortgelijke hervestigingsmogelijkheden te pleiten in andere EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Voor LHBTI’s afkomstig uit de Russische Federatie, waartoe ook Tsjetsjenië behoort, is het asielbeleid eind 2015 aangepast. Rekening houdend met de fragiele situatie van LHBTI’s in de Russische Federatie, zijn zij inderdaad benoemd tot risicogroep. Voor wat betreft de vraag om een aantal LHBTI»-ers in Nederland te hervestigen, is van belang dat hervestiging naar Nederland plaatsvindt op voordracht van de UNHCR vanuit een ander land dan het land van herkomst. Eerst wanneer een persoon zijn herkomstland heeft verlaten kan sprake zijn van vluchtelingschap. Alsdan selecteert UNHCR vanuit de totale vluchtelingenpopulatie personen die vanwege individuele kwetsbaarheden vallen binnen de zeven voordrachtcategorieën (o.a. legal and/or physical protection needs, survivors of violence and torture, lack of foreseeable alternative durable solutions) en in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. In het algemeen kunnen LHBTI’s vallen binnen meerdere van deze categorieën. UNHCR beoordeelt daarnaast ook welk hervestigingsland gelet op de individuele omstandigheden het meest aangewezen is om een persoon aan voor te dragen. Nederland hecht eraan om de keuze welke zaken UNHCR voordraagt voor individuele dossierhervestiging te laten aan de UNHCR. UNHCR is ermee bekend dat Nederland in het algemeen LHBTI-zaken verwelkomt.
Op welke manier geeft u in deze kwestie invulling aan de Nederlandse voortrekkersrol op het gebied van LHBTI-rechten? Bent u bereid om in Europees verband als voortrekker deze kwestie blijvend te agenderen totdat de kampen gesloten zijn? Welke landen zijn hierbij medestander?
Als één van de topprioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid, stelt Nederland gelijke rechten voor LHBTI's wereldwijd aan de orde. Nederland zet zich in internationale fora, via het mensenrechtenfonds en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit, het tegengaan van discriminatie en de bevordering van sociale acceptatie van LHBTI’s. Ten aanzien van de situatie in Tsjetsjenië heeft Nederland zich ingezet om in multilateraal verband de schendingen aan de orde te brengen. Belangrijke medestanders hierin zijn de lidstaten van de Europese Unie en de leden van de Equal Rights Coalition.
Het bericht “Onrust op ministeries over komst Eritrese partijfunctionaris” |
|
Bram van Ojik (GL), Raymond Knops (CDA), Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Attje Kuiken (PvdA), Malik Azmani (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onrust op ministeries over komst Eritrese partijfunctionaris»?1
Ja.
Klopt het dat het Eritrese Young People's Front for Democracy and Justice (YPFDJ), de jeugdorganisatie van de regerende PFDJ, van plan is haar jaarlijkse congres in Nederland te organiseren? Zo ja, weet u waar en wanneer?
De conferentie zou van 13–17 april plaatsvinden in Veldhoven (Noord-Brabant), maar is op donderdagavond 13 april na een verstoring van de openbare orde en ernstige vrees voor verdere verstoring door de burgemeester van Veldhoven verboden.
Deelt u de mening dat een dergelijk congres als ongewenste bemoeienis van de Eritrese overheid met Eritreeërs in Nederland beschouwd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bezorgd over de mensenrechtensituatie in Eritrea. Het kabinet vond het bezoek van de heer Gebreab aan de jeugdconferentie ongemakkelijk, omdat deze hoge Eritrese ambtenaar Eritreeërs zou gaan toespreken terwijl velen Eritrea hebben verlaten om politieke redenen. Ook waren er aanwijzingen dat Eritreeërs in Nederland gedwongen werden aan deze bijeenkomst bij te dragen. Zoals ook in de Kamerbrief van 15 december jl. is aangegeven (Kamerstuk 22 831, nr. 125) dient vrijwilligheid het uitgangspunt te blijven voor contacten van Eritreeërs in Nederland met de Eritrese autoriteiten. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 21 april de Ambassadeur van Eritrea ontboden en deze boodschap nogmaals overgebracht.
Ziet u mogelijkheden dit congres te verhinderen?
De burgemeester van Veldhoven heeft besloten de bijeenkomst te verbieden, omdat in de avond van 13 april onrust uitbrak bij de Koningshof in Veldhoven en omdat meer en grotere demonstraties waren aangekondigd. De kortgedingrechter heeft het besluit in stand gelaten.
Is de Eritrese ambassade betrokken bij dit congres? Zo ja, hoe beoordeelt u deze betrokkenheid?
Voor zover bekend waren de Eritrese Ambassades in Brussel en Den Haag betrokken bij de organisatie van dit congres. Dit is niet ongebruikelijk. Een van de functies van een ambassade is het behartigen van de belangen van de zendstaat in het gastland. Ondersteuning van een dergelijk evenement door een ambassade valt hier ook onder.
Hoe beoordeelt u het voornemen van de tweede man van het regime van de Eritrese president Afewerki, Yemane Gebreab, om dit congres toe te spreken?
De heer Gebreab beschikte over een geldig Schengen-visum. Zijn bezoek werd op geen enkele wijze gefaciliteerd door de Nederlandse overheid en werd als privéaangelegenheid behandeld.
Heeft u aanwijzingen dat er andere regeringsfunctionarissen uit Eritrea bij dit congres aanwezig zullen zijn?
Neen.
Is de heer Gebreab betrokken bij de misdaden tegen de menselijkheid die volgens de onderzoekscommissie van de Verenigde Naties in Eritrea plaatsvinden?
De beoordeling van eventuele betrokkenheid van de heer Gebreab bij misdrijven tegen de menselijkheid en de beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan is aan het Openbaar Ministerie.
Is het denkbaar dat de heer Gebreab vervolgd wordt voor misdaden tegen de menselijkheid als hij naar Nederland komt?
Zie antwoord vraag 8.
Welk land heeft het Schengenvisum aan de heer Gebreab verleend?
Italië.
Zijn er mogelijkheden om de aanvraag van een Schengenvisum te weigeren voor personen gelieerd aan het Eritrese regime?
Of er mogelijkheden op dit terrein zijn en zo ja welke, is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden rond een visumaanvraag.
Elke aanvraag wordt dan ook op eigen merites beoordeeld.
Bent u bereid andere landen uit de Schengenzone te verzoeken Schengenvisa te weigeren aan personen gelieerd aan het Eritrese regime?
De afspraken die de lidstaten van de Europese Unie hebben gemaakt over de verstrekking van visa aan derdelanders schrijven voor dat steeds een individuele beoordeling gemaakt moet worden. Dit leent zich niet voor een generieke stelling ten aanzien van een groep van personen, tenzij er sprake is van formele EU-sancties tegen bepaalde personen. Dergelijke sancties bestaan niet voor Eritrea.
Wat is de stand van zaken van het laagdrempelig meldpunt voor de Eritrese gemeenschap over intimidatie en bemoeienis vanuit het Eritrese regime?
Politie en het OM zullen, indien daar aanleiding toe is, mogelijke slachtoffers van strafbare feiten actief wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte. Wantrouwen en onwetendheid van Eritreeërs ten opzichte van de politie vormt een belangrijke belemmering voor het doen van aangiften. In gesprekken van overheid, niet-gouvernementele organisaties en andere relevante betrokken organisaties met de Eritrese gemeenschap wordt aandacht besteed aan deze belemmering.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek in Europees verband naar de aard en omvang van de diasporabelasting van het Eritrese regime?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een onafhankelijk bureau opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de aard en omvang van de diasporabelasting van het Eritrese regime. Dit onderzoek loopt. Het kabinet zal u in het tweede kwartaal van 2017 over de bevindingen informeren, zoals toegezegd in de Eritreabrief van 15 december 2016 (Kamerstuk 22 831, nr. 125).
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de bijeenkomst plaatsvindt?
De snelle opvolging van gebeurtenissen maakte het niet mogelijk deze vragen binnen een dag te beantwoorden.
Een mogelijke Libiëdeal |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat er wordt gewerkt aan een zogenaamde «Libiëdeal», vergelijkbaar met de Turkijedeal? Hoe oordelen de verschillende EU-lidstaten hierover?1
Vanuit de Europese Unie wordt de samenwerking met Libië geïntensiveerd om de migratiestromen via de centrale Middellandse Zeeroute beter te beheersen, het cynische verdienmodel van mensensmokkelaars te doorbreken en om levens te redden.
Het is evident dat de situatie in Libië complex is. Zoals onder andere ook in de algemene overleggen met uw Kamer ter voorbereiding van de JBZ- en RBZ-raden is gewisseld, is er dan ook geen sprake van een «deal» naar voorbeeld van de EU-Turkije Verklaring.
De samenwerking met Libië maakt onderdeel uit van een alomvattende aanpak die bestaat uit verschillende activiteiten en inspanningen langs de gehele migratieroute: in de herkomstlanden, transitlanden en de Noord-Afrikaanse landen van vertrek richting Europa. De Europese Commissie en EU-lidstaten werken hier nauw in samen met UNHCR en IOM. Een belangrijk onderdeel van deze Europese aanpak is het verbeteren van de situatie van migranten in Libië en het bevorderen van de vrijwillige terugkeer vanuit Libië naar herkomstlanden. Het kabinet is al langer van mening dat de migratiesamenwerking met Noord-Afrikaanse landen, inclusief Libië, moet worden versterkt.
Voor een appreciatie van deze samenwerking en de verwachtingen van het kabinet verwijs ik u kortheidshalve naar het BNC-fiche naar aanleiding van de Commissiemededeling inzake migratie langs de centrale Middellandse Zeeroute2 en de geannoteerde agenda en het verslag van de informele Europese Raad van 3 februari jl.3
Welke zaken zijn voor u zwaarwegend om een dergelijke deal te laten slagen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reëel acht u de kans dat Libië op korte termijn zaken dusdanig op orde krijgt waardoor een deal met dit compleet verdeelde land uitvoerbaar zou worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is tot dusverre het Europese geld dat ter beschikking is gesteld voor de Libische kustwacht besteedt en bij wie is dit terechtgekomen?
De Europese steun aan de Libische kustwacht heeft tot nu toe bestaan uit trainingen en activiteiten gericht op capaciteitsopbouw, door EUNAVFOR MED Sophia, IOM en individuele lidstaten waaronder Italië. Nederland heeft in 2016 een substantiële bijdrage geleverd aan EUNAVFOR MED Sophia met de inzet van Zr. Ms. Rotterdam.
Wat is uw reactie op de meldingen van mishandeling en beschietingen van vluchtelingen door medewerkers van de Libische kustwacht? Welke stappen gaat u ondernemen om dit te verifiëren en wat moet volgens u de consequentie hiervan zijn?
Het kabinet deelt uw zorgen over dergelijke berichten. In de verschillende Europese overleggen over de Europese aanpak van de migratiestromen benadrukt het kabinet telkens weer de noodzaak dat alle activiteiten en inspanningen, zowel vanuit de Europese Unie als aanvullende bilaterale inspanningen, in overeenstemming moeten zijn met geldende verdragen en mensenrechten. In de verschillende contacten van zowel de Europese Commissie als die van individuele lidstaten, wordt ook op politiek niveau bij de Libische autoriteiten hierop aangedrongen. Door de complexe situatie in Libië is het echter niet altijd mogelijk om dergelijke signalen adequaat te verifiëren. Tijdens de training van de Libische kustwacht door EUNAVFOR MED Sophia en andere internationale actoren wordt expliciet aandacht besteed aan respect voor mensenrechten, onder andere bij reddingsoperaties.
Wie houdt er controle en toezicht op de besteding van dit Europese geld, hoe wordt gegarandeerd dat dit geld niet in handen komt van lokale milities die mensenrechten schenden?
In het algemeen geldt dat de besteding van Europese fondsen gehouden is aan duidelijke voorwaarden. Ook moeten organisaties, zowel overheden als (internationale) non-gouvernementele organisaties, die met deze fondsen activiteiten uitvoeren in detail aan de Europese Commissie rapporteren over het gebruik van deze fondsen. Dit geldt ook voor de projecten die in Libië worden uitgevoerd via bijvoorbeeld het EU noodtrustfonds voor Afrika (EUTF).4 In dit geval wordt met name samengewerkt met betrouwbare organisaties als nationale ontwikkelingssamenwerkingsagentschappen, zoals GIZ (Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit) en internationale organisaties als IOM en UNHCR. Gelet op de complexe situatie in Libië dringen lidstaten, waaronder ook Nederland, er bij de Europese Commissie op aan om extra alert te zijn met welke partijen wordt samengewerkt en dat goede monitoring wordt gegarandeerd.
Wie kan besluiten over het al dan niet stopzetten of terugvorderen van dit Europese geld? Op welk moment zou dit volgens u gedaan moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Hoort het verbeteren van de slechte omstandigheden in de opvangcentra bij een eventueel te sluiten Libiëdeal? Zo ja, op welke manier gaat u Libië hierbij helpen? Zo nee, op welke manier is het in lijn met het Vluchtelingenverdrag om mensen naar een land terug te sturen waar hen een onmenselijke behandeling te wachten staat?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 1 tot en met 3 is geen sprake van een deal met Libië. Ook stuurt de EU geen migranten terug naar Libië. Wel is sprake van uitbreiding van een aantal door de EU ondersteunde programma’s in het land. De inzet van de EU is erop gericht om samen met IOM en UNHCR, maar ook met andere organisaties zoals de Rode Halve Maan, de omstandigheden in Libische opvang- en detentiecentra te verbeteren. Hiervoor zijn extra middelen beschikbaar gesteld (€ 90 miljoen uit het EU Noodfonds voor Afrika (EUTF) ten behoeve van de bescherming van vluchtelingen en migranten in Libië en het bevorderen van sociaaleconomische ontwikkeling van gastgemeenschappen en verbeteren lokaal bestuur). IOM en UNHCR hebben goede toegang tot de ruim twintig centra die onder controle staan van DCIM (Directorate for Combatting Illegal Migration). De migranten die worden gered door de Libische kustwacht worden in principe naar deze centra gebracht. Mede door inzet van genoemde en andere internationale organisaties zijn de omstandigheden in de door DCIM beheerde centra het afgelopen jaar verbeterd, onder meer op het gebied van voedselvoorziening, maar er is nog een lange weg te gaan voordat deze voldoen aan Europese en internationale kaders. In lijn met de motie Voordewind5 zal het kabinet consequent blijven pleiten voor het ontwikkelen van humane opvang voor migranten. De vrijwillige terugkeerprogramma’s van IOM naar herkomstlanden worden uitgebreid, mede om migranten een uitweg te geven uit de detentiecentra. Mede dankzij Nederlandse steun heeft IOM in 2016 bijna 2.800 migranten vrijwillig terug laten keren naar hun herkomstland. Dit jaar wil IOM dat met Europese steun opschalen tot maximaal 10.000 migranten.
Wat is uw reactie op het bericht dat Italië een deal heeft gesloten met een zestigtal stammen en milities in het zuiden van Libië om het aantal vluchtelingen te beperken?2
Zoals ook in de Verklaring van Malta van de leden van de Europese Raad van 3 februari 2017 wordt benadrukt, onderstrepen de 28 lidstaten de noodzaak om – naast een Europese aanpak – ook gebruik te maken van bilaterale inspanningen van individuele lidstaten. De Europese Raad heeft daarom in dezelfde verklaring ook de samenwerking tussen Italië en de Libische autoriteiten verwelkomd. Het kabinet acht het van belang dat deze inspanningen elkaar ondersteunen en complementair aan elkaar zijn.7
Wat is de precieze inhoud van het twaalfpuntenakkoord tussen Italië en Libië? Wat is op elk van deze punten uw reactie?
Het kabinet steunt de bilaterale inspanningen van Italië om de migratiestromen langs de centrale Middellandse Zeeroute onder controle te krijgen. Dat geldt ook voor activiteiten die zijn gericht op het versterken van de grenzen in het zuiden van Libië, waartoe ook wordt opgeroepen in de Verklaring van Malta.
Het is het kabinet bekend dat de inspanningen van Italië en de Libische regering van nationale eenheid hebben geleid tot een vredesakkoord tussen een aantal stammen die het gebied rond de zuidelijke grenzen van Libië controleren. Italië is bereid om materieel en middelen te leveren voor het beter beheren van de grenzen. Daarnaast worden projecten ontwikkeld die zijn gericht op het versterken van de lokale economie en specifiek op het bieden van alternatieve inkomsten voor mensenhandel en -smokkel en andere vormen van smokkel. Ook wordt gekeken naar mogelijke heropening van de luchthaven van Sabha en wordt de grensoverschrijdende samenwerking met zusterstammen in Tsjaad en Niger bevorderd.
Het kabinet onderschrijft dat dit een belangrijke stap kan zijn in het bereiken van stabiliteit in Libië en het tegengaan van ongecontroleerde migratiestromen. De succesvolle uitvoering van deze overeenkomst kan voorts bijdragen aan de bestrijding van terrorisme en jihadisme.
Wat is de achtergrond van de verschillende milities en stammen met wie deze afspraken zijn gemaakt en wat is de achtergrond van deze groeperingen? In hoeverre respecteren zij de internationale mensenrechten?
Aan het door Italië gefaciliteerde overleg namen de grootste stammen in Zuid-Libië, de Toeareg, Tebu en Awlad Suleiman, deel. Het overleg was mede gericht op het bereiken van verzoening tussen deze stammen. In een context van vrede en stabiliteit zullen naar verwachting meer mogelijkheden zijn om te werken aan migratiemanagement aan de Libische zuidgrens. Ik ga ervan uit dat Italië zorgvuldig zal monitoren hoe eventuele middelen besteed zullen worden en dat mensenrechten worden gerespecteerd.
Deelt u de brede zorg dat deze milities en stammen de vluchtelingen op brute wijze zullen tegenhouden? Zo ja, bent u dan bereid hierover met uw Italiaanse collega in gesprek te gaan en te pleiten voor het ongedaan maken van deze afspraken?
De samenwerking met Libische autoriteiten, mede als onderdeel van de uitvoering van de Verklaring van Malta, wordt met grote regelmaat besproken in de JBZ-Raad, de Raad Buitenlandse Zaken en de Raad Algemene Zaken. Daarbij wordt ook stilgestaan bij de bilaterale inspanningen van individuele lidstaten, zoals Italië. Vooralsnog ziet het kabinet geen reden om bij de Italiaanse partners erop aan te dringen de zeer recente pogingen om de migratiestromen onder controle te krijgen te staken.
Boetes voor migranten vanwege het niet tijdig slagen voor het inburgeringsexamen |
|
Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat meer dan 500 vluchtelingen en huwelijksmigranten boetes van tot wel € 1.250 hebben gekregen omdat ze niet binnen drie jaar het inburgeringsexamen hebben gehaald?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Inburgeraars die volgens de bij DUO bekende gegevens verwijtbaar niet aan de inburgeringsplicht hebben voldaan, krijgen een kennisgeving van de termijnoverschrijding van DUO. Daarin wordt aangegeven dat de inburgeraar een boete wordt opgelegd als niet alsnog kan worden aangetoond dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is. Als de inburgeraar aan kan tonen dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is, bijvoorbeeld wegens het volgen of gevolgd hebben van een alfabetiseringscursus of vanwege langdurige ziekte, dan wordt de termijn voor het voldoen aan de inburgeringsplicht verlengd. Ook als een inburgeringsplichtige 300 uur les heeft gevolgd bij een instelling met Blik-op-Werk keurmerk en minimaal 2 examenpogingen heeft gedaan, wordt de overschrijding als niet-verwijtbaar beschouwd. Er wordt dan geen boete opgelegd.
Wat zegt het volgens u over de kwaliteit van de inburgeringscursussen, wanneer bijna de helft van de migranten zijn inburgeringsexamen niet op tijd haalt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om de kwaliteit van de inburgeringscursussen te waarborgen wordt een keurmerk toegekend van de Stichting Blik op Werk. Ik heb uw Kamer in juni 2016 toegezegd de kwaliteit en het toezicht nog verder aan te scherpen (Motie Sjoerdsma/Karabulut over harde criteria voor toekenning van het keurmerk Blik op Werk – Integratiebeleid2) Daarnaast heb ik besloten het toezicht uit te laten voeren door een externe deskundige. De Inspectie SZW en de Onderwijsinspectie zijn nauw betrokken bij dit proces. Verder werken wij met Blik op Werk aan het verbeteren van de informatiepositie van inburgeraars op de markt.
Bent u van mening dat het terecht is dat vluchtelingen letterlijk de rekening gepresenteerd krijgen voor de chaos die het huidige en het voorgaande kabinet van de inburgering hebben gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in de lezing van feiten zoals gepresenteerd door het lid Van Dijk.
Bent u van mening dat een boete van mogelijk € 1.250, bovenop de lening van maximaal € 10.000 voor de inburgeringscursus, een gepaste sanctie is voor het niet op tijd halen van een examen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eén van de pijlers van het huidige inburgeringsbeleid is de resultaatsverplichting. Een sanctie onderstreept het niet-vrijblijvende karakter van inburgering en is een stimulans om aan te vangen met de inburgeringscursus en dit tijdig af te ronden. Daarnaast wordt er geen boete opgelegd als de inburgeraar aan kan tonen dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is, zie het antwoord op vraag 1.
Gelooft u dat de integratie van vluchtelingen wordt bevorderd wanneer zij door falend overheidsbeleid diep in de schulden gestoken worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij wederom niet in de lezing van feiten zoals deze door het lid Van Dijk worden gepresenteerd.
Wat zijn de maatschappelijke kosten wanneer vluchtelingen vanwege de forse schulden die zij aan hun inburgering overhouden, in de schuldhulpverlening terecht komen en geen bijdrage kunnen leveren aan onze samenleving?
Als een inburgeraar als gevolg van niet verwijtbare redenen de termijn van de inburgeringsplicht overschrijdt, kan hij/zij een verlenging van deze termijn aanvragen bij DUO. Bij het tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht wordt de lening van DUO van maximaal € 10.000 omgezet in een gift voor asielgerechtigden. De inburgering is niet alleen gericht op het leren van de Nederlandse taal maar ook op het kunnen meedoen in de Nederlandse samenleving.,
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van VluchtelingenWerk Nederland om – tenminste voor de groep die buiten zijn schuld om maanden lang moest wachten op het examen – de boetes te schrappen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid per direct maatregelen te nemen die voorkomen dat vluchtelingen met forse schulden opgezadeld worden, in plaats van te verwijzen naar een evaluatie van de Wet inburgering in 2018?
Op basis van de eerste resultaten van de inburgeringsplichtingen onder het nieuwe stelsel is een brede verkenning gestart naar mogelijke punten van verbetering van het stelsel. Onder anderen is een rapport opgesteld door de Algemene Rekenkamer naar het inburgeringsbeleid en een beleidsdoorlichting gedaan door Regioplan op het integratieartikel. Ingrijpende wijzigingen van het stelsel doorvoeren is een zaak van het nieuwe kabinet. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid te erkennen dat de Wet inburgering en het introduceren van marktwerking in de inburgering een kapitale blunder is geweest waarvan de samenleving op termijn de wrange vruchten plukt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in de lezing van feiten zoals gepresenteerd door het lid Van Dijk.
De integratie van nieuwkomers |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de oproep van de adviescommissie Vreemdelingenzaken, dat vluchtelingen die in Nederland aankomen zo snel mogelijk volwaardig moeten meedoen aan de samenleving?1
Nieuwkomers die mogen blijven moeten zo snel mogelijk meedoen. Het kabinet is daarom van mening dat het belangrijk is om zo snel mogelijk in te zetten op integratie en participatie van deze groep. De afgelopen tijd is hier met verschillende partners hard aan gewerkt. Vanaf het moment van vergunningverlening kunnen statushouders aan de slag met voorinburgering, inburgering en werk. Het programma voorinburgering vindt in de AZC’s plaats en is vanaf januari 2016 geïntensiveerd. De voorinburgering bestaat uit taalonderwijs, trainingen kennis van de Nederlandse maatschappij en een module arbeidsmarktoriëntatie. Asielzoekers kunnen participeren door deel te nemen aan vrijwilligerswerk of online of met behulp van vrijwilligers de Nederlandse taal te leren. Ook is met COA afgesproken om de taalles die in de AZC’s wordt gegeven in het kader van de voorinburgering naar voren te halen voor kansrijke asielzoekers die nog in de procedure zitten (Kamerstuk 34 334, nr. 23), zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Daarnaast is met het COA een meer gerichte koppeling van vergunninghouders aan gemeenten mogelijk gemaakt. Bij een koppeling aan een gemeente wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de onderwijs- en arbeidsachtergrond en het netwerk van de vergunninghouder. Op basis hiervan wordt gekeken in welke arbeidsmarktregio(s) de kansen op participatie het grootst zijn, en wordt de vergunninghouder in afwachting van huisvesting in deze arbeidsmarktregio zoveel mogelijk geplaatst in een AZC in of nabij deze regio. De gemeente waar de vergunninghouder uiteindelijk gehuisvest wordt, kan al afspraken maken met de vergunninghouder over activiteiten gericht op (arbeids)participatie of onderwijs. Gemeenten worden in de arbeidsmarktregio’s ondersteund door regiocoördinatoren. De coördinatoren zorgen voor versnelling in het participatieproces door de regionale samenwerking van gemeenten met het COA te ondersteunen en te faciliteren. Zo ontstaat een doorlopende integratie- en participatielijn voor de vergunninghouder. Daarnaast leggen regiocoördinatoren verbindingen met de bestaande structuur van werkgeversservicepunten, onderwijsinstellingen, leerwerkloketten en inburgeringsaanbieders.
Hiermee wordt het voor de vergunninghouder makkelijker om snel te starten met activiteiten die bijdragen aan integratie en participatie, zoals werk, vrijwilligerswerk of re-integratietrajecten.
Wat is uw reactie op het verhaal van Zuhoor Al Qaisi, een talentvolle vrouw uit Irak die na anderhalf jaar verblijf in asielzoekerscentra nog geen Nederlands spreekt omdat zij pas nadat ze een verblijfsvergunning kreeg aan haar inburgering kon gaan werken?
Het is van belang dat een ieder die in Nederland een verblijfsvergunning krijgt, zo snel mogelijk de Nederlandse taal leert. Daar heeft het kabinet dan ook op ingezet.
De hoge instroom in 2015 heeft ertoe geleid dat asielzoekers destijds lang(er) hebben moeten wachten op vergunningverlening, en dus later konden starten met voorinburgering en inburgering. Daarnaast werd er tot september 2016 gebruik gemaakt van noodopvanglocaties, waar naast asielzoekers ook vergunninghouders verbleven. Op deze locaties waren niet altijd de faciliteiten en mogelijkheden voor een aanbod op voorinburgering. Het is spijtig dat mevrouw Al Quaisi hierdoor wellicht niet optimaal aan haar inburgering heeft kunnen werken. Inmiddels zijn de noodopvanglocaties gesloten en wordt het voorinburgeringsprogramma conform afspraken en inzet uitgevoerd. Asielzoekers kunnen zelfstandig starten met het leren van de Nederlandse taal. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de vrijwilligers op locaties. Daarnaast kunnen asielzoekers ook via internet zelfstandig taalvaardigheid opdoen en dragen activiteiten als vrijwilligerswerk ook bij aan het leren van de taal.
Deelt u de mening dat asielzoekers onnodig een achterstand oplopen met de inburgering aangezien zij daar pas werk van kunnen maken op het moment dat zij een verblijfsvergunning krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om – in lijn met de oproep van de burgemeester van Nijmegen – niet alleen voor statushouders, maar ook voor degenen wier procedure kansrijk is, direct in te zetten op inburgering en daarmee op een volwaardige deelname aan onze samenleving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Een snelle integratie begint bij het leren van de Nederlandse taal, zoals aan uw Kamer gecommuniceerd is vindt het kabinet het belangrijk dat hier zo snel mogelijk mee aan de slag kan worden gegaan. Daarom is met COA afgesproken om de taalles die in de AZC’s wordt gegeven in het kader van de voorinburgering naar voren te halen voor kansrijke asielzoekers die nog in de procedure zitten (Kamerstuk 34 334, nr. 23). Dit zal vanaf eind dit voorjaar mogelijk zijn. Uiteraard kan de asielzoeker daarnaast investeren in zijn taalniveau door middel van (online) zelfstudiemethodes en taalvrijwilligers. Ook wordt ingezet op het doen van vrijwilligerswerk door asielzoekers die nog in de procedure zitten.
Erkent u dat het belemmeren van de integratie van nieuwkomers «zich als een boemerang tegen de samenleving keert», omdat het leidt tot meer (psychische) «klachten bij vluchtelingen, meer sociale onrust in de wijken, slechtere leerprestaties bij vluchtelingenkinderen en moeizamer toegang tot de arbeidsmarkt»?2
Nieuwkomers die mogen blijven moeten zo snel mogelijk meedoen. Het kabinet heeft daarom de afgelopen twee jaar in nauwe samenwerking met de organisaties die samenwerken in de Taskforce Werk en Integratie Vluchtelingen extra inzet gepleegd om de integratie en participatie van de nieuwkomers te versnellen, en heeft daarbij de verschillende adviezen ter harte genomen. Dit heeft naast het versterken van de bestaande uitvoering, geleid tot een aantal concrete maatregelen om participatie en integratie actiever en eerder in de keten op te pakken conform advies WRR-rapport «Geen tijd verliezen». Er wordt gelijktijdig gewerkt aan huisvesting, taalverwerving, opleiding en (vrijwilligers)werk, waardoor zo min mogelijk kostbare tijd wordt verloren. Zie ook de antwoorden op vraag 1 en 3. In mijn brief van 27 oktober (Kamerstuk 19 637, nr. 2243) heb ik uw Kamer in detail geïnformeerd over de maatregelen en de voortgang.
Het is te vroeg om vast te kunnen stellen of de nieuwe maatregelen daadwerkelijk leiden tot de verwachte verbetering en versnelling in de participatie van vergunninghouders. Daarom wordt de integratie en participatie van de groep statushouders die vanaf 1 januari 2014 tot 1 juli 2016 zijn binnengekomen zorgvuldig gevolgd in een grootschalig cohortonderzoek. In dit onderzoek wordt ingegaan op onderwerpen als onderwijs, werk, inkomen, zorg en criminaliteit.
Deelt u de mening dat een uitbreiding van de mogelijkheden om vluchtelingen sneller te laten participeren – via werk en inburgering – positief uitpakt voor alle partijen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat talloze adviesorganen, zoals de Sociaal Economische Raad en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ervoor hebben gewaarschuwd dat het huidige beleid leidt tot non-participatie van nieuwkomers en «verminderde maatschappelijke samenhang»? Erkent u inmiddels dat deze insteek contraproductief heeft gewerkt?
Zie antwoord vraag 5.
De campagne in Nederland voor het referendum in Turkije |
|
Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Nederlandse tak van de AK-partij van de Turkse president Erdogan busvervoer regelt voor Ja-stemmers van het referendum in Turkije?1
Het aanbieden van vervoer naar stemlokalen, door bijvoorbeeld politieke partijen of anderen, is in Nederland niet ongebruikelijk. Het is daarbij wel gebruikelijk dat het vervoer openstaat voor iedereen. Dat zowel het Ja-kamp als het Nee-kamp in het Algemeen Dagblad aangeven dat zij het vervoer speciaal voor hun eigen achterban hebben geregeld, is een bevestiging van de grote verdeeldheid in de Turks Nederlandse gemeenschap.
Wat is voorts uw reactie op het bericht dat het Nee-kamp busvervoer regelt, uitsluitend voor Nee-stemmers?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat opkomst bevorderende maatregelen (busvervoer) zich exclusief richten op Ja-stemmers dan wel Nee-stemmers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat een campagnevoerder van het Nee-kamp tijdens het flyeren te horen kreeg dat hij moest vertrekken omdat hij anders in elkaar werd geslagen?
Intimidatie en bedreiging zijn onaanvaardbaar. Als daar sprake van is, dan is het belangrijk dat mensen aangifte doen. Het aantal aangiftes in Nederland dat mogelijk in verband kan worden gebracht met interne Turkse aangelegenheden is, met uitzondering van de incidentele stijging rondom de couppoging vorig jaar zomer, redelijk stabiel. De politie handhaaft de openbare orde indien dit noodzakelijk is, zoals dat ook rond de stemlocaties voor het referendum is gebeurd.
Komen dergelijke intimidaties en bedreigingen vaker voor gedurende deze campagne? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich nog uw antwoord op eerdere vragen dat «het ontplooien van politieke activiteiten in Nederland is geoorloofd, ook door buitenlandse partijen, indien daarbij de wettelijke grenzen niet worden overschreden»?2
Ja.
Deelt u de mening dat intimidatie onaanvaardbaar is, dus ook in het kader van deze campagne? Valt het uitsluitend busvervoer aanbieden aan Ja- dan wel Nee-stemmers binnen de wettelijke grenzen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Intimidatie is onaanvaardbaar. Mensen moeten in vrijheid hun democratische rechten kunnen uitoefenen. Het aanbieden van busvervoer aan kiesgerechtigden exclusief voor bepaalde groepen valt binnen de wettelijke grenzen.
Waar ligt voor u de grens voor wat acceptabel is qua beïnvloeding van Turkse Nederlanders? Is die grens inmiddels bereikt? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Het kabinet vindt het ongewenst dat buitenlandse overheden keuzes van Nederlandse burgers openlijk dan wel heimelijk proberen te beïnvloeden. Het kabinet is hierover altijd helder geweest naar de Turkse autoriteiten en treedt stevig en consequent op wanneer dergelijke beïnvloeding plaatsvindt. Het optreden van het kabinet eind vorig jaar naar aanleiding van berichten over rapportages die de attaché Religieuze Zaken van de Turkse ambassade in Nederland aan Ankara stuurde (over vermeende banden van Nederlandse organisaties en burgers met de Gülen-beweging), is hier een concreet voorbeeld van.
Hoe oordeelt u over het bericht dat een Turks-Nederlandse journalist met de dood wordt bedreigd vanwege zijn interview met Mark Rutte?3
Het kabinet acht persvrijheid een zeer groot goed. Het is onacceptabel dat journalisten bedreigd worden in de uitoefening van hun werk. Het kabinet roept mensen die bedreigd worden op hiervan aangifte te doen bij de politie.
Het is van belang dat deze signalen serieus worden genomen en mensen die over de schreef gaan dit niet vrijblijvend kunnen doen.
De betreffende journalist heeft meerdere malen aangifte gedaan. De recherche heeft de zaak in onderzoek. In het belang hiervan kunnen er op dit moment geen mededelingen worden gedaan. Ook over eventuele maatregelen ter bescherming van de aangever doet de politie zoals gebruikelijk geen uitspraken.
Is het waar dat deze journalist al zeven keer aangifte heeft gedaan? Wat onderneemt u om aan deze onaanvaardbare bedreigingen een eind te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat er generaties in Nederland geboren Molukkers stateloos zijn |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat Molukkers die hier geboren zijn en een Nederlands paspoort hebben, niet allemaal Nederlands blijken te zijn?1
Het is begrijpelijk dat dit bericht aandacht schenkt aan een soms voor betrokkenen verwarrende kwestie. Van de groep Molukse KNIL-militairen en hun gezinsleden, die in 1951 naar Nederland zijn overgebracht, heeft een deel bewust en om principiële redenen geen gebruik willen maken van de mogelijkheid om de Nederlandse nationaliteit aan te nemen. Net als hun ouders (voor zo ver dezen nog in leven zijn) worden deze kinderen, op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers van 9 september 1976 (Stb.1976, 468 (hierna: de faciliteitenwet), behandeld als Nederlander.
De faciliteitenwet is ingevoerd om de betreffende groep ondanks het ontbreken van het bezit van het Nederlanderschap rechtspositioneel zoveel mogelijk gelijk te stellen aan Nederlanders. Iemand die onder de faciliteitenwet valt, komt in aanmerking voor verstrekking van Nederlandse reisdocumenten. Aanvankelijk beperkte dat zich tot de verstrekking van een faciliteitenpaspoort, waarin standaard de aanduiding betreffende de Nederlandse nationaliteit werd doorgehaald en een clausule werd opgenomen dat de houder van het document als Nederlander wordt behandeld. Dit leidde in de praktijk echter tot problemen, omdat de houder van dat paspoort door diverse landen als niet-Nederlander en dus als visumplichtig werd beschouwd. Bovendien wilde een aantal landen houders van een dergelijk paspoort geen toestemming tot binnenkomst geven, wanneer in het paspoort niet was aangegeven dat de mogelijkheid van terugkeer naar Nederland werd gegarandeerd.
Dit heeft ertoe geleid dat in 1991 de faciliteitenwet werd gewijzigd. Aan artikel 1 werd een derde lid toegevoegd, inhoudende dat zij die ingevolge deze wet als Nederlander worden behandeld, indien zij daarom verzoeken, als Nederlander gelden in de zin van de Paspoortwet en dat in het aan hen op zodanig verzoek te verstrekken nationaal paspoort de Nederlandse nationaliteit wordt vermeld.2 Die bepaling trad op 1 januari 1992, tegelijk met de nieuwe Paspoortwet, in werking. Later is daar de Nederlandse identiteitskaart aan toegevoegd als document dat ook door deze groep personen kan worden aangevraagd en waarop eveneens de Nederlandse nationaliteit wordt vermeld. De aanvrager die dit wenst kan echter nog steeds kiezen voor een (faciliteiten)paspoort, waarin de clausule is opgenomen dat de houder als Nederlander wordt behandeld. Er is geen sprake van een (faciliteiten)identiteitskaart.
Deze specifieke regeling is, zoals gezegd, bedoeld om het reizen van de betrokken personen buiten Nederland met Nederlandse reisdocumenten te vergemakkelijken, maar laat onverlet dat zij op grond van de faciliteitenwet als Nederlander worden behandeld, zonder de Nederlandse nationaliteit te bezitten. Zij ondervinden bij het reizen en terugkeren naar Nederland daar verder geen nadelen van.
Hoe kan het dat mensen een Nederlands paspoort hebben, maar niet de Nederlandse nationaliteit hebben? Wat is de status van dit faciliteitenpaspoort en welke nadelen ondervinden zij hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gevallen zijn bij u bekend van mensen die een Nederlands paspoort hebben, maar niet de Nederlandse nationaliteit? Op welke manier worden zij voorgelicht?
Er zijn op dit moment 1289 personen als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) met de vermelding dat zij als Nederlander worden behandeld. Zoals gemeld in het antwoord op de vragen 1 en 2 komen zij allen in aanmerking voor verstrekking van een Nederlands reisdocument, waarin op grond van de Paspoortwet de Nederlandse nationaliteit is opgenomen. Bij de aanvraag van een Nederlands reisdocument zal de basisregistratie personen worden geraadpleegd en daaruit blijken dat de betrokken persoon als Nederlander wordt behandeld. Het is niet bekend in hoeverre gemeenten vervolgens aan de betrokken aanvrager expliciet de vraag stellen of deze een paspoort wenst waarin de Nederlandse nationaliteit wordt vermeld. Het is, blijkens het krantenartikel, niet uit te sluiten dat in de praktijk de aanvraag voor een paspoort of Nederlandse identiteitskaart van een persoon die als Nederlander wordt behandeld standaard wordt opgevat als een verzoek om een reisdocument waarin de Nederlandse nationaliteit van de houder is opgenomen. De bedoeling van de wijziging van de faciliteitenwet in 1991 was immers het reizen voor deze groep personen te vergemakkelijken door daarin de Nederlandse nationaliteit op te nemen.
Hoe wordt gehandeld wanneer iemand met een faciliteitenpaspoort een kind krijgt? Worden zij van de status van hun paspoort op de hoogte gesteld en in de gelegenheid gesteld hun kind wél de Nederlandse nationaliteit te geven?
Om de Nederlandse nationaliteit te krijgen, kunnen personen die onder de faciliteitenwet vallen opteren of naturaliseren. Op personen die onder de faciliteitenwet vallen, is de Vreemdelingenwet 2000 niet van toepassing, hetgeen bij het opteren of naturaliseren ertoe leidt dat aan de optie- of naturalisatievoorwaarde van «toelating» voorbij wordt gegaan. In plaats van «toelating op grond van de Vreemdelingenwet» geldt dan de status «behandeling als Nederlander». Daarnaast wordt het Nederlanderschap automatisch verworven door de (klein)kinderen van de oorspronkelijke immigrerende groep. Het Nederlandse nationaliteitsrecht kent al heel lang een derde-generatieregel. Deze houdt sinds 1985 in dat bij geboorte Nederlander wordt het kind dat geboren wordt uit een in Nederland wonende moeder of een vader, die zelf is geboren uit een in Nederland wonende moeder of vader (art. 4, derde lid RWN). Voor 1985 gold een soortgelijke, maar iets beperktere regeling. Op deze manier wordt vermeden dat generatie op generatie het «vreemdelingenschap» zou worden doorgegeven als er geen generatie is die kiest voor optie of naturalisatie.
Het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit is voor deze groep vergemakkelijkt. Zo hoeven Molukkers op wie de faciliteitenwet van toepassing is geen leges te betalen voor naturalisatie of optie. Ook behoeven zij geen naturalisatietoets te doen.
Welke mogelijkheden hebben mensen met een faciliteitenpaspoort teneinde de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom moeten mensen die niet goed zijn voorgelicht en waarvan het geen bewuste keuze was om de Nederlandse nationaliteit niet te verkrijgen, alsnog de normale naturalisatieprocedure doorlopen met kosten die kunnen oplopen tot 800 euro? Bent u bereid het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit voor hen te vergemakkelijken en in ieder geval zonder kosten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunnen mensen zelf onderzoeken of zij over de Nederlandse nationaliteit beschikken als zij een Nederlands paspoort hebben? Bent u bereid deze procedure voor Molukkers kosteloos beschikbaar te stellen zodat zij in ieder geval weten waar zij aan toe zijn?
Degenen die onder de werking van de faciliteitenwet vallen en op grond daarvan als Nederlander worden behandeld, zijn als zodanig ook geregistreerd in de basisregistratie personen. Op grond van artikel 2.55, tweede lid, van de Wet BRP kan een ieder bij het college van burgemeester en wethouders van een gemeente op diens verzoek binnen vier weken kosteloos inzage krijgen in de gegevens die over hem in de basisregistratie zijn opgenomen. Daarmee wordt de betrokkene in staat gesteld te achterhalen of hij als Nederlander is geregistreerd of als een persoon die als Nederlander wordt behandeld. Het is ook mogelijk om met gebruikmaking van DigiD deze gegevens, eveneens kosteloos, op elektronische wijze in te zien in het portaal Mijn Overheid.nl.
Voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer en voor provinciale staten ontvangen zij geen oproep (art. 4 van de faciliteitenwet), hetgeen voor betrokkenen ook als een aanwijzing kan gelden.
Bent u bereid te onderzoeken welke mensen een Nederlands paspoort hebben, maar niet de Nederlandse nationaliteit, en hen hierover te informeren zodat zij de benodigde stappen kunnen nemen? Zo ja, wanneer kunt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het niet bezitten van de Nederlandse nationaliteit is het gevolg van een bewuste keuze van ouders of grootouders die nauw samenhangt met de persoonlijke beleving van de Molukse identiteit binnen de desbetreffende gemeenschap. Tegen deze achtergrond past een terughoudende opstelling van de Nederlandse overheid. Het actief informeren van de betrokken personen over hun behandeling als Nederlander is daarmee niet in overeenstemming. Dit ligt echter anders op het moment dat betrokkenen een aanvraag doen voor een Nederlands reisdocument. Met het oog daarop zullen de gemeenten en de andere paspoortverstrekkende autoriteiten er, voor zover nodig, op worden gewezen dat zij aanvragers die blijkens de basisregistratie personen als Nederlander worden behandeld, van dit feit op de hoogte stellen en hen te vragen of zij een paspoort wensen waaruit hun behandeling als Nederlander blijkt.
1 jaar Turkijedeal |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de stand van zaken een jaar na de Turkijedeal? Kunt u daarbij in beschouwing nemen dat er meer dan 60.000 vluchtelingen vastzitten in Griekenland?
Welk deel van de beloofde zes miljard euro aan Turkije is inmiddels uitgekeerd en welk bedrag heeft Nederland reeds betaald? In hoeverre is daarbij voldaan aan de voorwaarden?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Turkijedeal alsnog een succes wordt, waarbij niet alleen gekeken wordt naar de instroom naar Nederland, maar ook naar de mensenrechtensituatie voor de vluchtelingen?
Erkent u dat de Turkijedeal niet functioneert, aangezien vluchtelingen in Griekenland vastzitten en niet kunnen doorreizen naar bijvoorbeeld Nederland, maar ook niet worden teruggestuurd?
Deelt u de mening dat de situatie in Griekenland verbeterd kan worden als de Europese (EU) lidstaten meer doen teneinde zo snel mogelijk het beloofde aantal vluchtelingen te herplaatsen? Zo ja, waarom gebeurt dit niet?
Ik deel uw mening dat alle lidstaten hun bijdrage moeten leveren aan de herplaatsing van vluchtelingen uit Griekenland, maar ook uit Italië. Dit is ook het standpunt van het kabinet. Nederland geeft hierin het goede voorbeeld en loopt daarom samen met Duitsland en Frankrijk voorop in het aantal vluchtelingen dat uit Griekenland is herplaatst. Het tiende voortgangsverslag over herplaatsing en hervestiging van de Europese Commissie bevestigt dit wederom. Het kabinet vindt het belangrijk dat ook andere lidstaten hun deel doen en dat deze lidstaten, net als Nederland, ook op een structurele basis kansrijke asielzoekers gaan herplaatsen uit Griekenland. Een kabinetsappreciatie van het tiende verslag is met uw Kamer gedeeld.4 Ook verwijs ik u graag naar de recente beantwoording van vragen van uw Kamer over dit onderwerp n.a.v. het negende voortgangsverslag van de Europese Commissie.5 Uw Kamer ontvangt op korte termijn de Kabinetsappreciatie van het elfde voortgangsverslag over herplaatsing en hervestiging van de Europese Commissie.
Zoals ook blijkt uit het 10e voortgangsverslag, komen niet alle asielzoekers die in Griekenland verblijven in aanmerking voor herplaatsing. Uw Kamer is hierover in detail geïnformeerd in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Voortman.6 Voor deze groep is het primair van belang dat de asielprocedures in Griekenland en, in het geval van een afwijzing, de terugkeer naar Turkije of het land van herkomst sneller verloopt. Hiertoe heeft Griekenland samen met de Europese Commissie een Actieplan opgesteld. Een appreciatie daarvan is opgenomen in het verslag van de JBZ-raad van 8 en 9 december 2016.7
Wat is er gebeurd met het Europese geld voor de opvang van vluchtelingen in Griekenland? Hoe worden deze uitgaven gemonitord en is hiervan een overzicht beschikbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit aan de Kamer toezenden?
Sinds het begin van de Europese migratiecrisis staat de EU Griekenland bij vanuit verschillende fondsen met een robuuste financiële ondersteuning. Overzichten van de totale steun, inclusief de verschillende activiteiten die worden gefinancierd worden door de Commissie op haar website geplaatst.9
Zoals ook toegelicht in het schriftelijk overleg met uw Kamer ter voorbereiding op de JBZ-Raad van 23 en 24 maart jl.10 maakt de besteding van hulpgelden onderdeel uit van het in december jl. door de JBZ-Raad aangenomen Actieplan voor implementatie van de EU-Turkije Verklaring. In het Actieplan staan meerdere maatregelen die een efficiëntere besteding van de Europese hulpgelden ten goede zouden moeten komen. Griekenland dient onder andere de benodigde cofinanciering beschikbaar te stellen en de afspraken van de EU-Turkije Verklaring in de nationale programma’s te incorporeren. De Commissie zal waar nodig technische ondersteuning bieden. De uitvoering van het Actieplan wordt periodiek ter bespreking voorgelegd aan de JBZ-Raad, en de coördinatie rond de uitvoering ligt bij de Commissie. Nederland neemt signalen serieus als besteding van gelden niet zorgvuldig plaatsvindt. Het kabinet maakt dat voortdurend onderwerp van gesprek met de Commissie en met Griekenland.
In het algemeen geldt dat de besteding van Europese fondsen gehouden is aan zeer duidelijke en strenge voorwaarden. Ook moeten organisaties, zowel overheden als (internationale) non-gouvernementele organisaties, die maatregelen met deze fondsen implementeren in detail aan de Europese Commissie rapporteren over het gebruik van deze fondsen. Wanneer de Commissie daar onregelmatigheden in aantreft, schroomt de Commissie niet om nader onderzoek te doen via een daarvoor speciaal opgerichte anti-fraude bureau van de Commissie: OLAF.
Klopt de bewering van de klokkenluider in de Nieuwsuur-rappportage1 dat Europees geld voor vluchtelingen niet of onjuist wordt besteed? Wat wordt hiertegen ondernomen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat deze klokkenluider regelmatig contact heeft gehad met de voorzitter van de Europese Commissie (de heer Juncker), die op de hoogte moet zijn geweest van mogelijke verspilling en corruptie? Wat heeft de heer Juncker ondernomen en heeft hij de EU lidstaten hierover geïnformeerd? Zo ja, waarom heeft u de Kamer dan niet geïnformeerd? Zo nee, hoe kan het dat u niet bent geïnformeerd?
Ik ben niet op de hoogte van contacten die de geïnterviewde oud-ambtenaar zou hebben gehad met de voorzitter van de Europese Commissie. Wel is bekend dat de oud-ambtenaar uit hoofde van zijn toenmalige functie bij het Griekse Ministerie van Migratie contact heeft gehad met de vertegenwoordiger van de Commissie in Athene.
Graag maak ik van deze gelegenheid nogmaals gebruik om te benadrukken dat de oud-ambtenaar in de betreffende Nieuwsuur-reportage zelf aangeeft dat hij geen bewijzen heeft van corruptie. Zoals hierboven aangegeven zal de Commissie dat bij eventuele vermoedens zelf nader onderzoeken.
Hoe zijn de uitspraken van de Eurocommissaris voor Migratie en Binnenlandse Zaken (de heer Dimitris Avramopoulos) – dat de opvang van vluchtelingen in Griekenland goed verloopt – te rijmen met het verontrustende beeld in de reportage van Nieuwsuur van 19 maart jl? Deelt u de mening dat zijn uitspraken niet erg realistisch zijn?
Uit eigen waarneming van Nederland blijkt dat op sommige plekken op de Griekse eilanden de opvang nog niet op het gewenste niveau is. Tijdens de JBZ-Raad heb ik hierover ook gesproken met mijn Griekse collega en Commissaris Avramopoulos.
Tegelijkertijd merk ik op dat sinds het begin van de migratiecrisis in Griekenland grote stappen zijn gezet om het Griekse asiel- en migratiesysteem te verstevigen. Dit gebeurt ook met bijdragen van lidstaten als Nederland in de vorm van de Border Security Teams. Zoals eerder met uw Kamer besproken blijft het nodig om te werken aan verbeteringen in de manier waarop de Griekse overheid opvang en hulp regelt voor asielzoekers.
Daarbij moet ook worden stilgestaan bij het feit dat hier met man en macht aan wordt gewerkt in een land dat naast migratievraagstukken ook economische, financiële en institutionele uitdagingen kent. Dat maakt het des te meer van belang dat de EU en alle lidstaten de afspraken nakomen op het gebied van herplaatsing en het leveren van experts. Hier heb ik ook tijdens de laatste JBZ-Raad weer op gehamerd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Europees geld voor vluchtelingen op de juiste plek terecht komt?
Zie het antwoord op vragen 6 en 7.
Een schietincident in Irak in 2004 |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Advocaat: «OM misleidt rechter in zaak schietpartij Irak»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat nog voordat al het bewijs over de schietpartij in Irak in 2004 was verzameld en beoordeeld, het Openbaar Ministerie (OM) al had besloten om de mogelijk verantwoordelijke Nederlandse militair niet te vervolgen? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Over deze aangelegenheid loopt momenteel een procedure ex artikel 12 Wetboek van strafvordering. Het respecteren van de onafhankelijke rechtsgang, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het opsporingsbelang (in geval van gegrondverklaring van het beklag wegens niet vervolgen) maken het niet mogelijk om inhoudelijke informatie te delen met uw Kamer.
Klopt het dat het OM verklaringen heeft achtergehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de advocaat van de nabestaande dat het OM de rechter heeft misleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Onrecht als gevolg van de invoering van het leenstelsel voor studenten |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Erkent u dat ouders de kinderbijslag mislopen als hun minderjarige kind gaat studeren in het hoger onderwijs?1
Ja. Op het moment dat minderjarige studenten gaan studeren en aanspraak kunnen maken op studiefinanciering vervalt op de eerste dag van het kwartaal volgend op de start van de opleiding voor de ouders het recht op kinderbijslag.
Deelt u de mening dat ouders en hun kinderen erop achteruitgaan als de kinderbijslag wordt omgezet in een studieschuld?
Ouders van minderjarige kinderen maken aanspraak op kinderbijslag zolang hun kinderen geen opleiding in het hoger onderwijs volgen en dus nog geen aanspraak hebben op studiefinanciering. Op het moment dat een student een opleiding gaat volgen in het hoger onderwijs kan hij, mits aan de voorwaarden is voldaan, aanspraak maken op studiefinanciering. Dat geldt ook voor minderjarige studenten. De studiefinanciering levert een bijdrage in de kosten van levensonderhoud tijdens de studie en komt voor minderjarige studenten in de plaats van het recht op kinderbijslag. De studiefinanciering bestaat uit een reisvoorziening, die in tegenwaarde ongeveer gelijk is aan de kinderbijslag, en eventueel een aanvullende beurs afhankelijk van het inkomen van de ouders. Daarnaast heeft iedere student de mogelijkheid om te lenen onder sociale voorwaarden. Ik deel dan ook niet de mening dat ouders en hun kinderen erop achteruitgaan op het moment dat minderjarige studenten gaan studeren.
Waarom laat u deze rechtsongelijkheid voortbestaan, aangezien ouders wier kind niet gaat studeren, gewoon kinderbijslag blijven ontvangen?
Van rechtsongelijkheid is geen sprake. Studiefinanciering en kinderbijslag zijn verschillende faciliteiten, bedoeld voor verschillende doelgroepen. Op het moment dat een student begint aan een opleiding in het hoger onderwijs ontstaat ongeacht zijn leeftijd aanspraak op studiefinanciering, bestaande uit de reisvoorziening, eventueel een aanvullende beurs en de mogelijkheid om te lenen. Deze aanspraak komt in plaats van het recht op kinderbijslag. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat ambitieuze jongeren door deze maatregel worden ontmoedigd om snel te gaan studeren, aangezien de kinderbijslag wordt omgezet in een studieschuld?
Nee, die mening deel ik niet. Studiefinanciering levert een bijdrage in de kosten van levensonderhoud tijdens de studie en bestaat behalve uit de mogelijkheid om onder sociale voorwaarden te lenen, uit de reisvoorziening en een eventuele aanvullende beurs. Daarmee is de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs geborgd.
Erkent u dat het nogal hypocriet is om jongeren enerzijds te waarschuwen voor hoge schulden («let op: geld lenen kost geld»), terwijl u anderzijds ambitieuze jongeren dwingt om een studieschuld aan te gaan via het leenstelsel?
Studenten hebben verschillende mogelijkheden om hun studie te financieren, waaronder de mogelijkheid van een studielening. Ik vind het belangrijk dat studenten daarin een bewuste keuze maken. Uit de monitor beleidsmaatregelen 2015 bleek dat 62 procent van de studenten die onder het studievoorschot viel, gebruik maakte van de leenmogelijkheid. Een studie is een goede investering in de eigen toekomst van de student. Daarnaast kan een eventuele studieschuld worden terugbetaald onder sociale terugbetaalvoorwaarden.
Is het waar dat ongeveer 15.000 minderjarige jongeren hoger onderwijs volgen en dat dit staat voor ongeveer 10 tot 20 miljoen euro aan misgelopen kinderbijslag? Zo nee, wat is het juiste bedrag?
Voor een berekening is uitgegaan van het vierde kwartaal van 2016, omdat de meeste kinderen op 1 september beginnen met een opleiding in het hoger onderwijs en daarom het kwartaal daaropvolgend geen recht meer bestaat op kinderbijslag. Over dat vierde kwartaal is voor circa 22.500 minderjarigen de kinderbijslag gestopt, omdat zij in het derde kwartaal zijn begonnen met een opleiding in het hoger onderwijs. Als de kinderbijslag tot hun 18e jaar zou worden doorbetaald, rekening houdend met de geboortedatum van deze kinderen, zou dit voor deze kinderen in totaal nog circa 55.000 kwartalen kinderbijslag kosten. Omgerekend is dit een bedrag van circa 15 miljoen euro.
Bent u ermee bekend dat indien minderjarige studenten (bijvoorbeeld) in januari stoppen met hun studie, dat zij per 1 februari geen aanspraak meer maken op studiefinanciering en een OV-kaart, terwijl de kinderbijslag pas in het volgende kwartaal wordt uitgekeerd, waardoor ouders twee maanden geen tegemoetkoming ontvangen? Bent u bereid dit probleem op te lossen?
Daar ben ik mee bekend. Dit hangt samen met de kwartaalsystematiek van de kinderbijslag. De situatie op de eerste dag van het kwartaal is bepalend voor het recht op kinderbijslag in dat kwartaal. Dit kan in een individueel geval voor- of nadelen hebben. Er wordt niet overwogen het systeem aan te passen.
Bent u bereid om de kinderbijslag voor ouders te laten doorlopen, ook als hun minderjarige kind gaat studeren in het hoger onderwijs? Zo nee, waarom laat u deze rechtsongelijkheid voortbestaan?
Er is geen reden om de kinderbijslag voor minderjarige studenten die een opleiding volgen in het hoger onderwijs te laten doorlopen. Deze studenten kunnen immers aanspraak maken op studiefinanciering, waarbij geldt dat enkel de tegenwaarde van de reisvoorziening al ongeveer gelijk is aan de kinderbijslag. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3. Met ingang van 1 september 2017 kunnen minderjarige studenten overigens direct vanaf de eerste maand waarin zij hoger onderwijs volgen aanspraak maken op studiefinanciering. Dit terwijl hun ouders voor dat hele kwartaal nog kinderbijslag en eventueel kindgebonden budget ontvangen.
Bent u bereid om het leenstelsel terug te draaien, zodat (minderjarige) studenten een basisbeurs als gift ontvangen en niet langer ontmoedigd worden om te gaan studeren?
Met de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs is de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs geborgd. Iedereen die het talent en de motivatie heeft, heeft in Nederland de kans om te gaan studeren. Ik zie dan ook geen reden het studievoorschot terug te draaien.
De klokkenluider van Vliegbasis Eindhoven |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Waarom is over de melder een zogenaamde aantekening gemaakt in het medisch dossier onder de noemer «psychische stoornissen», terwijl dit pertinent onjuist is? Waarom niet over een andere aandoening?1 2 3
Zoals vermeld in de brief van 1 februari 2017 (Kamerstuk 34 550 nr. 71), heeft er op 16 november 2009 een gesprek plaats gevonden tussen de leden van het Sociaal Medisch Team (SMT).
Zowel het rapport van de Onderzoeksraad Integriteit en Overheid (OIO) als dat van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) vermeldt dat dit gesprek door de onderdeelsarts als consult is geregistreerd onder een onjuiste code. Die registratie is later verwijderd. Van het vervalsen van het medisch dossier is geen sprake.
De IMG heeft de feiten en data zo goed mogelijk gereconstrueerd op basis van de gesprekken en andere informatie. Mede vanwege de verstreken tijd heeft de IMG daarbij een voorbehoud gemaakt bij de dateringen. Zo is hij uitgegaan van een vakantie van de melder van ongeveer een week. Dat was een verkeerde aanname, omdat de melder langer op vakantie is geweest. Het rapport is de melder en zijn raadsman overigens op 22 maart 2012 verstrekt. De melder heeft de IMG toen, en voor zover bekend ook daarna, niet verzocht om een correctie.
Als u stelt dat het niet bestaande consult van 16 november 2009 een «onjuist weggeschreven aantekening» zou zijn, wat is dan volgens u de exacte aanleiding geweest voor deze zogenaamde aantekening? Kunt u dit specifiek en onderbouwd omschrijven?4 5
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is hierover contact geweest tussen de squadroncommandant en de arts? Wat is daar besproken en waarom? Waarom is er überhaupt iets in het medisch dossier terecht gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat de squadroncommandant op 2 december 2009 publiekelijk verklaringen deed die geheel niet op waarheid berusten, maar die wel naadloos aansluiten op het consult van 16 november 2009? Wat was de intentie van de squadroncommandant? Welke informatie lag ten grondslag aan zijn uitspraken en van wie was die informatie afkomstig?6
Zie antwoord vraag 7.
Waarom werd de melder door de squadroncommandant van 23 november tot en met 7 december 2009 in het personeelssysteem valselijk op «ziek thuis» gezet? Hoe rijmt dit met de beweringen dat de melder op 23 tot en met 25 november 2009 aan het werk was? Waarom negeert de IMG dit gegeven in het rapport? Waar was de melder volgens Defensie op 23, 24 en 25 november 2009? Welke verklaring heeft de squadroncommandant hiervoor gegeven?7
De melding die de IMG heeft onderzocht had betrekking op het handelen van de onderdeelsarts en de notities in het medisch dossier. Het handelen van de squadroncommandant valt niet onder het toezicht van de IMG en is derhalve niet door de IMG onderzocht.
Waarvoor is precies excuses gemaakt door de squadroncommandant? Is dat vastgelegd? Waren de melder mogelijke (rechtspositionele) consequenties in het vooruitzicht gesteld in het geval van het door hem niet accepteren van excuses?8
Zie antwoord vraag 7.
Is aan melder ooit een verklaring gegeven voor de gebeurtenissen in november-december 2009, de uitspraken en het toevoegen van een consult aan het medisch dossier? Zo nee, waarom niet?
Melder heeft op 2 februari 2012 een klacht ingediend over het handelen van zijn toenmalige onderdeelsarts. Zowel de IMG als de OIO heeft de gang van zaken rondom de mutaties in het medisch dossier van melder onderzocht. Het OIO-rapport van 5 februari 2015 vermeldt dat de IMG met zijn medische expertise en bevoegdheid heeft vastgesteld dat er sprake was van een onzorgvuldige verslaglegging onder een onjuiste code. Ook blijkt uit het OIO-rapport dat zaken destijds niet direct zijn gecorrigeerd nadat de IMG had vastgesteld dat deze onjuist waren. Zoals gemeld in de reactie van Defensie op het OIO-rapport (op 30 april 2015 gepubliceerd op de website van de OIO), zijn de gegevens van 16 november 2009 tot en met 5 januari 2010 gewist uit het medisch dossier.
Is de melder ooit door Defensie geïnformeerd over het plaatsen van het zogenaamde consult in zijn medisch dossier en over het feit dat er door commandant en arts over hem gesproken zou zijn of moest de melder daar zelf achter komen?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft de melder Defensie eerder verzocht om het zogenaamde consult uit zijn medisch dossier te laten verwijderen? Zo ja, wat was daarop de reactie van Defensie? Waarom heeft Defensie het medisch dossier van de melder pas geschoond na het verschijnen van het OIO rapport en niet eerder?
Zie antwoord vraag 7.
Wat staat er in de originele klokkenluidersmelding van 37 punten? Kunt u de originele melding delen met de Kamer?9
Op 24 oktober 2011 heeft melder een melding van vermoede misstanden gedaan bij de Secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie. De Secretaris-generaal heeft de OIO verzocht een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen inzake de genoemde melding. De OIO is ook gevraagd de (wijze van) behandeling van de meldingen en melder in eerdere interne onderzoeken van Defensie te bezien. Een geanonimiseerde versie van het onderzoeksrapport van de OIO en de reactie van Defensie daarop zijn op 28 mei 2015 aan uw Kamer verstrekt.
De Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) heeft onderzoek gedaan naar de (vlieg)veiligheidsincidenten. Dit onderzoek is op verzoek van de OIO en met instemming van Defensie en de melder uitgevoerd.
De OIO meldt in zijn rapport dat hij niet ingaat op alle afzonderlijke onderdelen van de melding. Een aantal onderdelen van de melding overlapt elkaar namelijk en andere onderdelen kunnen naar het oordeel van de OIO het best worden beoordeeld indien zij vanuit een breder en meer algemeen kader worden beschouwd.
Wat heeft Defensie gedaan om moedwillige verzinsels over de melder te ontkrachten?
De melder is op vrijdag 15 april 2016 door de plaatsvervangend Commandant Luchtstrijdkrachten opnieuw geïntroduceerd op vliegbasis Eindhoven. Dit gebeurde in het bijzijn van de directeur Operaties Luchtstrijdkrachten en de commandant Vliegbasis Eindhoven. Tijdens deze bijeenkomst hebben alle betrokkenen, inclusief de melder, afgesproken niet terug maar vooruit te kijken. Tijdens de toespraak voor het personeel van de vliegbasis Eindhoven is in zijn bijzijn waardering geuit voor de melder. Ook heb ikzelf met hem gesproken.
Is het waar dat Defensie meer dan 50 documenten heeft achtergehouden voor de OIO? Zo ja, waarom? Zo nee, waarop baseert de melder zich dan?10
De OIO heeft vastgesteld dat Defensie tijdens het OIO-onderzoek terughoudend is geweest met het (tijdig) overleggen van relevante informatie. Zo heeft de OIO vastgesteld dat van de overgelegde stukken soms meer versies bestonden, dat stukken geen kenmerk of correspondentienummer hadden en meermaals niet waren ondertekend of gedateerd. Zoals gemeld in de reactie van Defensie van 29 april 2015 op het OIO-rapport is er in 2013 een aanwijzing «Protocol interne onderzoeken» vastgesteld. Deze aanwijzing bestond nog niet ten tijde van de interne onderzoeken. De aanwijzing besteedt ook aandacht aan de wijze waarop moet worden omgegaan met de stukken die in het onderzoek zijn betrokken.
Is het waar dat Defensie moedwillig zaken heeft verzonnen over de terminaal zieke vader van de melder en dat Defensie dit heeft beoordeeld als «geen ongewenst gedrag»? Heeft Defensie carte blanche om een melder op deze manier te krenken?11
Zoals het OIO-rapport vermeldt, heeft de melder op 2 mei 2012 een klacht ingediend op grond van de regeling Klachtenprocedure ongewenst gedrag en melding van misstanden Defensie (KOGVAM). De KOGVAM-commissie heeft de klacht over onjuiste mededelingen door de squadroncommandant over de ziekte en behandeling van de vader van de melder onderzocht en ongegrond verklaard.
U noemt gespreksverslagen die tijdens het IMG onderzoek gebruikt zijn om de tijdslijn te creëren; wat zijn dat voor gespreksverslagen? Waarom en door wie zijn die gemaakt en wat staat daar exact in? Kunt u aantonen dat deze gespreksverslagen bestaan?12
Bij de beantwoording van de vragen tijdens het algemeen overleg Personeel op 26 januari jl. heb ik de redeneerlijn verwoord van de opsteller van het IMG-rapport. Bij het onderzoek van de IMG heeft de inspecteur relevante zaken genoteerd en deze vervolgens uitgewerkt in het rapport.
Waarom gaat het IMG-rapport niet in op zeer relevante gebeurtenissen, onlosmakelijk verbonden met de vervalsing van het medisch dossier, zoals bijvoorbeeld het feit dat het niet bestaande consult van 16 november 2009 wel degelijk een doel heeft gediend?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom negeert de IMG het feit dat de melder van 23 november 2009 tot en met 4 januari 2010 door de squadroncommandant op «ziek thuis" was gezet? Welke verklaring heeft de squadroncommandant gegeven voor het maken van die wijziging?13
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer wist u dat de in het IMG rapport geschetste tijdslijn (16–18 november 2009) niet op waarheid berust? Was u al voordat het IMG-rapport (vertrouwelijk) met de Tweede Kamer werd gedeeld op de hoogte van de onjuiste tijdslijn? Zo ja, waarom is die informatie niet met de Kamer gedeeld? Zo nee, wanneer wist u het dan wel?
Zie antwoord vraag 1.
Geniet de melder op dit moment de bescherming die de Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie en de Wet Huis voor Klokkenluiders hem zou moeten bieden?14
Ja, nog steeds geldt dat de melder, als voormalige klokkenluider, niet vanwege zijn melding mag worden benadeeld in zijn rechtspositie en dat hij de bescherming geniet die de regeling biedt. Wat zijn verdere functioneren betreft, is de melder net als alle militairen, gehouden aan de regels en is de normale rechtspositie van toepassing.
Nederlandse verzekeraars die nog steeds investeren in wapenfabrikanten |
|
Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer waaruit blijkt dat zes van de tien grootste Nederlandse verzekeraars nog steeds investeren in bedrijven die wapens en wapensystemen maken en leveren aan Saudi-Arabië?1
Ja.
Hoe verhoudt een miljardeninvestering in wapenleveranties aan Saoedi-Arabië door Nederlandse levensverzekeraars zich tot de exportrestricties die Nederland hanteert voor wapenleveranties aan Saoedi-Arabië?
Op grond van EU-sancties kan het voor verzekeraars verboden zijn te investeren in wapenproducenten in een bepaald land. Voor Saoedi-Arabië gelden er geen EU-sancties. Ook in gevallen waarvoor additionele wetgeving is opgesteld, gelden beperkingen. Zo is het in Nederland bijvoorbeeld verboden om te investeren in clustermunitie. Met in achtneming van deze voorwaarden is het aan verzekeraars zelf om te bepalen in welke bedrijven zij investeren, de overheid reguleert dit in beginsel niet.
Hoe verhoudt deze investering door Nederlandse levensverzekeraars in wapenexport naar Saoedi-Arabië, waarbij wapens mogelijk worden gebruikt voor ernstige mensenrechtenschendingen in de strijd in Jemen, zich tot de Code Duurzaam Beleggen van de verzekeringssector en hun verantwoordelijkheid om de mensenrechten te respecteren onder de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs), en de verplichtingen onder de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen?
Volgens de Code Duurzaam Beleggen van het Verbond van Verzekeraars moeten de leden van het Verbond investeringen in controversiële wapens nalaten. Onder controversiële wapens verstaat het Verbond van Verzekeraars wapens die geen onderscheid maken tussen militaire en civiele doeleinden. Ook moeten de leden volgens de code de United Nations Principles for Responsible Investments (UN PRI) en United Nations Global Compact naleven. De UNPRI stellen dat verzekeraars milieu, sociale en governance onderwerpen mee moeten nemen in de analyse voorafgaand aan een investeringsbeslissing en UN Global Compact hanteert tien principes ten aanzien van mensen-, arbeidsrechten, milieu en anti-corruptie. Deze principes en richtlijnen schrijven niet voor in welke bedrijven, landen of sectoren wel of niet geïnvesteerd mag worden. Het is aan de verzekeraars zelf om deze afweging te maken waarbij het risico voor mens en milieu moet worden meegenomen. Dit geldt ook voor de verantwoordelijkheden en verplichtingen voor verzekeraars onder United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen uit 2015 naar aanleiding van vergelijkbare berichten over controversiële investeringen in wapenhandel, waarin u aangaf dat u in gesprek was met het Verbond van Verzekeraars over het beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van de sector? Wat hebben uw gesprekken met de sector opgeleverd en in hoeverre zijn inmiddels binnen de verzekeringssector concrete afspraken gemaakt over het afbouwen van controversiële investeringen in wapenfabrikanten?
Het Verbond van Verzekeraars heeft eind 2015 het initiatief genomen om te komen tot een IMVO-convenant, in september 2016 zijn de convenantbesprekingen onder begeleiding van de SER van start gegaan. Naar verwachting zal het convenant voor het zomerreces van de Tweede Kamer afgerond zijn.
Het convenant zal voortbouwen op de Code Duurzaam Beleggen van het Verbond van Verzekeraars. Voor het convenant wordt het SER-advies «IMVO-convenanten» gevolgd. Volgens het advies hebben de convenanten een tweeledig doel: ten eerste om op specifieke risico's binnen een ambitieuze en realistische termijn substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren en, ten tweede, om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet geheel op kunnen lossen.
De OESO-richtlijnen en de UNPGs zijn de uitgangspunten voor het convenant. In deze richtlijnen en principes staat dat bedrijven moeten onderzoeken welke mogelijke schade voor mens en milieu door hun activiteiten of de activiteiten van toeleveranciers of investeringen kunnen ontstaan. Op basis dit onderzoek moeten verzekeraars zelf bepalen welke zakelijke relaties zij aangaan of in welke bedrijven zij investeren. Ook bepalen zij zelf of zij deze relaties of investeringen stopzetten. De convenantbesprekingen vinden op dit moment plaats, daarom kan er nog niet vooruitgelopen worden op de afspraken die in het convenant zullen worden vastgelegd.
Neemt u naar aanleiding van de Eerlijke Verzekeringswijzer opnieuw contact op met het Verbond van Verzekeraars over het IMVO-beleid van de sector of bent u voornemens dat op korte termijn te doen en bent u daarbij voornemens om de aanbevelingen van de Eerlijke Verzekeringswijzer onder de aandacht te brengen van de verzekeraars?
Het IMVO-beleid van de sector wordt met het Verbond van Verzekeraars besproken in het kader van het IMVO-convenant. Voor de overheid vormen de OESO-richtlijnen en de UNGPs het uitgangspunt bij deze gesprekken. Onder deze richtlijnen en principes wordt verwacht dat een bedrijf een IMVO-beleid heeft, een gedegen risicoanalyse uitvoert om de meest ernstige risico’s voor mens en milieu te identificeren en aan te pakken en hier publiekelijk over rapporteert.
De aanbevelingen van de Eerlijke Verzekeringswijzer kunnen verzekeraars die investeren in de wapenindustrie ondersteunen bij het aanscherpen van hun IMVO-beleid en risicoanalyse. Het is echter aan de verzekeraars zelf om te bepalen of zij de aanbevelingen overnemen.
Naar aanleiding van het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer is contact opgenomen met de zes verzekeraars die in het rapport worden genoemd of hun Nederlandse maatschappij. Uit het contact met de zes verzekeraars kwam naar voren dat zij regelmatig in gesprek zijn met de Eerlijk Verzekeringswijzer over de onderzoeken, dat zij belang hechten aan deze dialoog en streven naar verbetering van hun MVO-beleid. Ook werd ingebracht dat één van de bedrijven uit het rapport ook bijdraagt aan de ontwikkeling van producten voor de Nederlandse staat, namelijk BAE Systems voor de ontwikkeling van de JSF. Een aantal verzekeraars, zoals Generali en Legal & General, gaf aan dat het MVO-beleid van de Nederlandse maatschappij en de moedermaatschappij verschilt. Het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer kijkt naar de moedermaatschappij en derhalve konden Nederlandse maatschappijen hier geen reactie op geven.
Het bericht dat Navigators Studentenvereniging Amsterdam op basis van de christelijke identiteit wordt geweerd door een leverancier van pinapparaten |
|
Jasper van Dijk , Eppo Bruins (CU) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Christelijke grondslag? Dan geen pinapparaat» en «Waarom Navigators Amsterdam zijn pinautomaat weer moest inleveren»1, waarin staat dat de christelijke Navigators Studentenvereniging Amsterdam op basis van de religieuze grondslag geen pinapparaat krijgt geleverd?
Ja.
Wat vindt u van het weigeren van het leveren van een pinapparaat aan een christelijke studentenvereniging door het bedrijf Payleven op basis van een religieuze grondslag?
In het algemeen verbiedt de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) dat bij het aanbieden van diensten onderscheid wordt gemaakt op grond van godsdienst. Of er in het genoemde geval sprake is van verboden onderscheid kan alleen op basis van onderzoek worden vastgesteld. Navigators studentenvereniging zou daartoe bij het College voor de Rechten van de Mens een verzoek kunnen indienen.
Is het toegestaan onderscheid te maken naar levensovertuiging of godsdienst bij het aanbieden of verlenen van toegang tot goederen of diensten? Hoe verhoudt het besluit van het bedrijf Payleven zich tot de Algemene wet gelijke behandeling die direct en indirect onderscheid op basis van onder andere godsdienst verbiedt?
Zie antwoord vraag 2.
Promotiefraude aan de Tilburg University |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van Argos over oud-decaan Arie de Ruijter die meer dan één miljoen euro aan budget van de Tilburg University heeft laten uitbetalen aan bedrijven van familieleden?1
Tilburg University heeft aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie tegen de oud-decaan vanwege verduistering en valsheid in geschrifte. Ik neem deze signalen dan ook zeer serieus. Ik heb de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) gevraagd om onderzoek te doen. De IvhO is het gesprek aangegaan met het College van Bestuur (CvB) van Tilburg University. Tijdens dit gesprek is gebleken dat het CvB naar aanleiding van de fraudezaak een aantal maatregelen heeft getroffen, waaronder een onderzoek door een extern recherchebureau alsmede de aanstelling van een externe commissie die de kwaliteit van de promoties heeft onderzocht. De IvhO heeft ook een gesprek gehad met deze externe commissie. De commissie heeft geconstateerd dat er geen wetenschappelijke fraude is aangetroffen rondom de promoties die zijn afgerond onder de betreffende promotor (zie antwoord op vraag 7).
Is het waar dat De Ruijter een overeenkomst had met de universiteit, waarbij hij per promotiebonus van 90.000 euro, ongeveer 30.000 euro uitkeerde aan bedrijven van familieleden voor begeleidingswerkzaamheden? Zo nee, hoe zat de afspraak dan wel in elkaar?
De IvhO heeft een gesprek gevoerd met het CvB van Tilburg University. Het CvB heeft gemeld dat er geen afspraak was tussen het CvB en de heer De Ruijter waarbij is afgesproken dat de heer De Ruijter bedragen uitkeerde aan bedrijven van familieleden. Elke faculteit heeft een eigen budget en de decaan had binnen bepaalde kaders de vrijheid om dat budget te besteden. Het CvB heeft aangegeven dat de interne controle rond het financieel proces niet goed heeft gewerkt. Het CvB heeft de kaders voor besteding van middelen inmiddels aangescherpt en er is een aantal beheersingsmaatregelen getroffen om de kans op herhaling zo klein mogelijk te maken. Tevens heeft Tilburg University aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie.
Was deze afspraak volgens u geoorloofd of had dit geld binnen de universiteit besteed moeten worden? Indien de uitbesteding van de begeleidingswerkzaamheden wel was geoorloofd, waarom was er dan geen sprake van een openbare aanbesteding?
Zoals bij vraag twee vermeld, was er geen sprake van een afspraak. Uit het gesprek van de IvhO met het CvB is gebleken dat Tilburg University beschikt over regels voor openbare aanbesteding. De toenmalige decaan heeft deze regels niet nageleefd.
Hoe oordeelt u over de werkwijze van het College van Bestuur in deze kwestie? Had het bestuur deze afspraak omtrent begeleidingswerkzaamheden niet moeten afkeuren?
Uit het gesprek van de IvhO met het CvB blijkt dat het CvB niet op de hoogte was van het bestaan van deze afspraak tussen de heer De Ruijter en bedrijven van familieleden. Op de website van Tilburg University wordt vermeld dat Tilburg University de onregelmatigheden zelf heeft ontdekt en sindsdien grondig intern en extern onderzoek door een recherchebureau heeft laten verrichten naar de gang van zaken, waarbij gekeken is naar zowel de financiële achtergronden alsmede zaken rond wetenschappelijke integriteit. Het financiële onderzoek heeft ertoe geleid dat de universiteit op 15 april 2016 aangifte heeft gedaan bij het Openbaar Ministerie. Inmiddels zijn de voormalige decaan en twee andere verdachten aangehouden door het Openbaar Ministerie. Onderzoek naar de wetenschappelijke integriteit heeft eind 2016 een rapport opgeleverd dat is opgesteld door een externe ad-hoc commissie van deskundigen (zie antwoord op vraag 7). Ik ben van mening dat het CvB van Tilburg University er alles aan doet om deze zaak correct af te handelen.
In hoeverre had het College van Bestuur er belang bij dat De Ruijter veel promoties afhandelde, aangezien er een promotiebonus van 90.000 euro tegenover stond?
In 2016 ontving iedere bekostigde universiteit ruim € 98.000 voor ieder proefschrift dat heeft geleid tot een promotie. Deze bijdrage is onderdeel van het onderzoekdeel wo van de rijksbijdrage voor universiteiten en vormde in 2016 op macroniveau ongeveer 25% van het onderzoekdeel wo. Door de gehanteerde werkwijze van de heer De Ruijter konden meer promoties worden verwerkt, wat leidde tot een hogere vergoeding in de rijksbijdrage. De promoties waren volgens de verklaring van de externe ad-hoc commissie van deskundigen echter van voldoende kwaliteit en dus is de rijksbijdrage niet onrechtmatig verstrekt.
Erkent u dat de promotiebonus een perverse prikkel bevat die blijkbaar zelfs tot een «promotiefraude» kan leiden? Wat gaat u hier tegen ondernemen?
In de Wetenschapsvisie 2025 heb ik aangekondigd dat de promotieparameter wordt afgetopt zodat er een eind komt aan het groeiend aandeel van deze parameter in de rijksbijdrage. Het doel hiervan is om meer transparantie en stabiliteit aan te brengen in het onderzoekdeel van de bekostiging. Er was geen sprake van een perverse prikkel, het wegnemen van een perverse prikkel was dan ook geen doel van deze maatregel. Vanaf 2017 heeft deze maatregel haar beslag gekregen door het aandeel van promoties en ontwerpercertificaten in het onderzoekdeel wo te maximeren op 20%. Dit betekent dat de vergoeding per promotie aanzienlijk wordt verlaagd tot circa € 80.000. Dit betekent ook dat de vergoeding per promotie, bij een stijging van het totaal aantal promoties, zal dalen. Overigens moeten promoties aan diverse wettelijke eisen voldoen, dus is het nooit zo geweest dat universiteiten ongelimiteerd promoties kunnen afgeven.
Zijn de promoties die onder leiding van De Ruijter tot stand zijn gekomen, van voldoende kwaliteit? Kan de Kamer het rapport ontvangen van de externe commissie die onderzoek heeft gedaan naar de wetenschappelijke integriteit?
Eind 2016 heeft een externe ad-hoc commissie van deskundigen een rapport naar de wetenschappelijke integriteit opgeleverd. Het rapport van de Commissie Hol is inmiddels gepubliceerd op de website van Tilburg University2. De commissie heeft geconstateerd dat er geen wetenschappelijke fraude is aangetroffen rondom de promoties die zijn afgerond onder de betreffende promotor. De commissie Hol ziet geen directe relatie tussen de financiële onregelmatigheden en de wetenschappelijke inhoud van de gerealiseerde promoties. De promotiecommissies zijn op correcte wijze ingesteld en er zijn geen aanwijzingen dat bij de beoordeling van proefschriften niet integer is gehandeld. De onderzochte proefschriften zijn van wisselend niveau, maar voldoen alle minstens aan de minimumeisen die de sector hanteert voor toelating tot de verdediging. De IvhO heeft een gesprek gevoerd met de commissie en geconstateerd dat de «checks & balances» rondom het inhoudelijke proces van de promoties op orde zijn.
Is het waar dat De Ruijter in ieder geval sinds 2013 meerdere functies bekleedde, waaronder decaan, lector aan de politie-academie en directeur van stichting NCDO? Kunt u een overzicht leveren van de betaalde functies die De Ruijter de afgelopen tien jaar heeft vervuld?2
Ik kan dit overzicht niet leveren. De heer De Ruijter heeft inderdaad de afgelopen jaren meerdere functies bekleed. Deze functies bij de Politieacademie en de NCDO vallen niet onder het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Jaarlijks wijst Tilburg University medewerkers op de noodzaak van het vragen van toestemming voor eventuele nevenwerkzaamheden. Tilburg University heeft geen formele toestemming verleend voor de genoemde functies.
Welk salaris ontving De Ruijter voor deze functies in totaal? Klopt het dat hij meerdere jaren meer verdiende dan de afgesproken normen (zoals de Balkenendenorm)? Gaat u het teveel betaalde salaris terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
De betreffende functionaris was bij Tilburg University werkzaam als hoogleraar en niet als topfunctionaris. Daarmee is de bezoldiging op grond van de WNT niet genormeerd en moet deze, alleen als de algemene WNT-norm wordt overschreden, openbaar worden gemaakt (op functienaam en niet op persoonsnaam). Uit informatie van Tilburg University leid ik af dat de WNT-norm voor deze specifieke functie niet is overschreden.