Het bericht dat vier van de vijf gemeenten niet weten of ‘tijdens de Tweede Wereldoorlog Joods vastgoed is onteigend en doorverkocht terwijl dat in hun gemeente wel is gebeurd’ |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Een besmet pakhuis: zo kocht Lucas Bols geroofd Joods bezit tijdens WO II» en het onderliggende onderzoek?1
Ja.
De onteigening van Joods vastgoed in de Tweede Wereldoorlog (WOII) is bijzonder tragisch en een zwarte pagina in de geschiedenis. Het Nederlandse kabinet heeft zijn verantwoordelijkheid genomen voor het rechtsherstel voor de vervolgingsslachtoffers. Dat is in twee perioden gebeurd: direct na WOII toen de anti-Joodse maatregelen met terugwerkende kracht ongedaan werden gemaakt in de herstelwetgeving, en vanaf 1997 met de instelling van een aantal commissies, waaronder de commissie Kordes, om onderzoek te doen naar de roof en recuperatie van bezittingen van oorlogsslachtoffers. Deze commissies hebben ook een historische analyse gemaakt van de periode van rechtsherstel direct na de Tweede Wereldoorlog.
Na WOII is overgegaan tot rechtsherstel en behandeling van claims van Joodse Nederlanders. De Nederlandse overheid heeft na WOII het Nederlandse Beheersinstituut (NBI) in het leven geroepen om vermogens te beheren en eventueel af te nemen. Het betreft vermogens van onder andere gedeporteerde of ondergedoken Joden. Deze tijdelijke maatregel had als doel om het rechtsherstel en de afhandeling van claims in goede banen te leiden.
Na een internationale discussie in de jaren 90 over Joodse tegoeden gaf de rijksoverheid opdracht tot verschillende onderzoeken. De Commissie van Onderzoek Liro-archieven (de Commissie Kordes), ingesteld door de Minister van Financiën in 1997, heeft de opdracht gekregen het naoorlogs rechtsherstel van geroofde onroerende goederen te onderzoeken. Daaruit bleek dat rechtsherstel, onder andere van geroofde onroerende goederen, naar vermogen was uitgevoerd, maar dat het formalistisch was geweest, en vaak ook kil. De overheid en de samenleving waren onvoldoende doordrongen van wat Joden tijdens de oorlog was aangedaan.1
In een brief aan de Tweede Kamer van 21 maart 20002 heeft het kabinet een oordeel gegeven over conclusies van bovengenoemde commissies. Het kabinet onderschreef de conclusie dat hoewel direct na WOII naar vermogen is getracht om rechten van slachtoffers te herstellen, dit rechtsherstel met meer begrip en minder formalistisch had moeten worden uitgevoerd. Daarom heeft het kabinet toen besloten om € 181,5 miljoen (ƒ 400 miljoen) ter beschikking te stellen aan de joodse gemeenschap «om finaal recht te doen aan de kritiek op de bejegening van de betrokken vervolgingsslachtoffers, het rechtsherstel en de gevolgen die dat heeft gehad voor hun verdere bestaan». De uitkering werd als volgt verdeeld:
De Stichting Maror-gelden overheid (SMO) heeft deze € 159,7 miljoen verdeeld op basis van de door de Joodse gemeenschap vastgestelde uitkeringsreglementen. Tot eind 2005 was er overheidstoezicht op SMO. Rechtsopvolger Stichting afwikkeling Maror-gelden overheid had daarna de taak het afhandelen van lopende bezwaar- en beroepsprocedures en het financieel en bedrijfsmatig controleren van de nog lopende meerjarige trajecten. In het najaar van 2019 is de stichting ontbonden en is het overschot verdeeld onder de Stichting Collectieve Maror-gelden Nederland (COM) en Stichting Collectieve Maror-gelden Israël (SCMI).
Bent u bereid om samen met de Nederlandse gemeentes al het geroofde onroerend goed van Joden in kaart te brengen? Ook dat onroerend goed dat wel tijdens de oorlog onteigend is, maar niet werd doorverkocht? En ook bijvoorbeeld bedrijfsmatig onroerend goed dat geroofd werd door door de Nazis aangestelde «verwalters»?
De commissie Kordes heeft het naoorlogs rechtsherstel van geroofde onroerende goederen onderzocht. Gezien de uitkomsten van dit onderzoek en de reactie van het kabinet is er geen aanleiding om opnieuw onderzoek te doen naar geroofd onroerend goed.
Recent is een groot deel van de transacties van onroerende goederen online in beeld gebracht door een samenwerking van het Nationaal Archief en het Kadaster door het verbinden van de administratie van Verkaufbücher met data van het Kadaster. Deze bevatten 7.107 vastgoedobjecten van de naar schatting 10.000 panden en stelt ons in staat om transacties per gemeente te zien. Helaas is veel van de oorspronkelijke administratie verloren gegaan, wat het onmogelijk maakt om de objecten die hierin niet zijn opgenomen verder in kaart te brengen.
Heeft de Nederlandse overheid, centraal en lokaal, onroerend goed waarvan de Joodse eigenaren of hun nabestaanden waren vermoord, zelf gehouden en/of in bezit genomen? Zo ja, bent u niet van mening dat deze panden aan de Joodse Gemeenschap gerestitueerd zouden moeten worden?
Zoals hierboven vermeld, heeft de Commissie Kordes onderzoek gedaan naar het naoorlogs rechtsherstel. De commissie concludeerde dat «niet gebleken [is] dat het rechtsherstel met betrekking tot Joodse onroerende goederen op incorrecte wijze heeft plaatsgevonden.» Wel had dit rechtsherstel met meer begrip en minder formalistisch moeten worden uitgevoerd, en heeft het kabinet destijds besloten om € 181,5 miljoen (ƒ 400 miljoen) ter beschikking te stellen aan de joodse gemeenschap. Er is geen aanleiding de conclusies van de Commissie Kordes te herzien.
Welke moeite hebben Joden, die de Shoa hadden overleefd, na de oorlog moeten doen en welke kosten hebben zij moeten maken om hun geroofde eigendom weer terug te krijgen?
De bovengenoemde Commissie Kordes, die onder meer onderzoek deed naar rechtsherstel van geroofde onroerende goederen van Joden, constateerde in haar rapport dat ten aanzien van onroerend goed, geen inzicht is te geven in het totale bedrag aan kosten dat gedupeerden in hun geschillen moesten maken. Wel is door het kabinet besloten om € 181,5 miljoen (ƒ 400 miljoen) ter beschikking te stellen aan de Joodse gemeenschap, waarin ook de erkenning is begrepen van de moeite en kosten die Joden hebben moeten maken om hun geroofde eigendommen weer terug te krijgen.
Bent u van mening dat de Staat der Nederlanden aansprakelijk is voor de handelwijze van foute notarissen, aangezien zij een cruciale schakel vormden bij de roof van het Joodse geroofde onroerend goed in en na de oorlog?
De rol van het notariaat in de gedwongen eigendomsoverdrachten tijdens WOII is indringend beschreven in het recente proefschrift van Raymund Schütz3. Ook deze beroepsgroep – die de rechtszekerheid, de rechtsbescherming en het juridische advies als kerntaak heeft – kreeg in de jaren 40–45 te maken met de uitvoering van discriminerende verordeningen van de bezetter, waarvan de naleving met geweld en intimidatie werd afgedwongen. Dit heeft tot ver na de oorlog tot veel discussie geleid binnen en buiten de beroepsgroep, in hoeverre men anders had kunnen en behoren te handelen, maar ook over beroepsethiek in oorlogstijden, en over het optreden van de beroepsorganisaties, het ministerie en de Hoge Raad.
De vraag naar de aansprakelijkheid voor beroepsfouten van de notaris is tot ontwikkeling gekomen in de rechtspraak van de jaren tachtig van de vorige eeuw. De notaris verricht naar huidig recht zijn ambtshandelingen weliswaar als openbaar ambtenaar en bestuursorgaan in de zin van de Awb, maar treedt niet op als een orgaan of vertegenwoordiger van de Staat (vgl. voor de gerechtsdeurwaarder HR 24 april 2009, NJ 2009, 488). Een algemene aansprakelijkheid van de Staat voor beroepsfouten voortvloeiend uit de wettelijke taken van de notaris kan dus niet uit de wet worden afgeleid. Uitgangspunt is dat de notaris het ambt, waaronder het beheer van het protocol dat onder hem berust, voor eigen rekening en risico uitoefent. Dit beginsel is neergelegd in artikel 2 lid 3 van de Wet op het Notarisambt en betekent dat de notaris primair een eigen (beroeps)aansprakelijkheid heeft. Dit is bevestigd in bijvoorbeeld HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:288 en HR 20 januari 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0586, NJ 1989/766.
Bij vraag 1 is het proces van rechtsherstel van vervolgingsslachtoffers door de overheid beschreven. Het Nederlandse kabinet heeft zijn verantwoordelijkheid genomen voor het rechtsherstel voor de vervolgingsslachtoffers.
Bent u bekend met het feit dat de Belastingdienst bij elke verkoop van het geroofde Joodse vastgoed 5% «registratierecht» inde? Zo ja, bent u bereid deze gelden alsnog te restitueren?
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd een registratierecht (recht van overdracht) geheven ter zake van de overdracht van onroerende zaken naar een tarief van 3% (tot en met 31 december 1941) respectievelijk 5% (vanaf 1 januari 1942).
Zoals eerder beschreven heeft rechtsherstel voor vervolgingsslachtoffers direct na WOII en als gevolg van onder meer het rapport van de Commissie Kordes plaatsgevonden. Als reactie op het rapport van de Commissie Kordes heeft het kabinet besloten om € 181,5 miljoen (ƒ 400 miljoen) ter beschikking te stellen aan de Joodse gemeenschap «om finaal recht te doen aan de kritiek op de bejegening van de betrokken vervolgingsslachtoffers, het rechtsherstel en de gevolgen die dat heeft gehad voor hun verdere bestaan». Er is geen aanleiding dit te herzien.
Behoorde de restitutie van het geroofde Joodse onroerend goed tot de regeling die de overheid in 2000 met de Joodse Gemeenschap sloot?
Rechtsherstel van geroofde onroerende goederen is meegenomen in het onderzoek van de Commissie Kordes en de regeling die met de Joodse gemeenschap zijn gesloten. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 1.
Welke gemeentes hebben aan de terugkerende Joden erfpacht, straatbelasting en andere heffingen opgelegd?
De lokale belastingheffing betreft een autonome taak van gemeenten waarover bij het Rijk geen gegevens worden bijgehouden. Om die reden beschikt het Rijk niet over het overzicht over deze kwestie. Wel is bekend dat enkele gemeenten (Den Haag, Utrecht, Amsterdam) zich hebben toegelegd op schadevergoedingen aan gedupeerden en hun nabestaanden.
Deelt u de mening dat de tijd is aangebroken uit te zoeken welke onrechtmatigheden van de zijde van de overheid in WOII nog recht gezet kunnen worden? Zoals geïnde boetes en belastingen, leges voor Jodensterren, betaalde vervoerskosten door of namens weggevoerden?
Vanuit de zijde van de rijksoverheid heeft rechtsherstel plaatsgevonden. Zie voor een toelichting vraag 1.
Bent u ermee bekend dat veel informatie over het geroofd Joods bezit zich bevindt in het archief van het Nederlandse Beheersinstituut? Vindt u het niet tijd om al deze archieven digitaal te ontsluiten en vrij toegankelijk te maken?
Het archief van het Nederlandse Beheersinstituut is reeds digitaal ontsloten en voor een belangrijk deel vrij toegankelijk. Sommige delen zijn niet toegankelijk vanwege de bescherming van persoonsgegevens.
Een belangrijk onderdeel van het archief, de Verkaufsbücher, (dat wil zeggen de administratie van door de Duitsers verkochte panden, waarvan de eigenaren veelal Joods waren) is echter al gedigitaliseerd en wordt door het Nationaal Archief aangeboden als (linked) open data.
Beperkingen begrafenissen en kerkdiensten in het licht van de Grondwettelijke vrijheden |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen over begrafenissen en kerkdiensten in het licht van grote aantallen bezoekers van warenhuizen en bouwmarkten?1
Ja.
Bent u tevens bekend met de door de Afdeling advisering van de Raad van State gegeven voorlichting over de grondrechtelijke aspecten van de coronamaatregelen?2
Ja.
Zou u aan kunnen geven hoe de zeer vergaande beperking van het aantal deelnemers aan kerkdiensten en begrafenisplechtigheden zich verhoudt tot de grondrechten, in het bijzonder de vrijheid van godsdienst?
Op grond van de op basis van artikel 7, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid door de Minister van VWS aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s gegeven opdrachten en de ter uitvoering daarvan door de voorzitters van de veiligheidsregio’s vastgestelde noodverordeningen, geldt een verbod op samenkomsten. Onder meer voor samenkomsten tot belijdenis van godsdienst en levensovertuiging en uitvaarten bestaat een uitzondering op dit verbod, mede met het oog op de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Deze bijeenkomsten zijn mogelijk, mits de hygiënevoorschriften in acht worden genomen, men steeds anderhalve meter afstand houdt en niet meer dan dertig personen aanwezig zijn. Met deze maatregelen blijft een betekenisvolle uitoefening van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging behouden, omdat kleinschalige bijeenkomsten mogelijk zijn en door het live uitzenden van de diensten (streamen via de website van de betreffende religieuze organisatie of via YouTube) de mogelijkheid wordt geboden om op afstand deel te nemen aan de dienst. Uit de praktijk blijkt dat het overgrote deel van de kerkgenootschappen gebruikmaakt van deze mogelijkheid en er zelfs vaak voor kiest om helemaal af te zien van fysieke diensten en deze uitsluitend online aanbieden. Hiervoor verwijs ik naar het communiqué van 26 maart van de religieuze koepelorganisaties waarin zij hun achterban oproepen om fysieke aanwezigheid bij alle religieuze samenkomsten zoveel mogelijk te beperken en de diensten zoveel mogelijk digitaal te laten plaatsvinden, dan wel uit te stellen. De religieuze koepelorganisaties hebben, in goed overleg met mij, op 29 mei in een gemeenschappelijke verklaring aangegeven hoe ze de komende tijd hun geloof op een veilige manier kunnen beleven met hun gemeenschap. Zij hebben uitgesproken dat behoedzaam vieren van het geloof het nieuwe uitgangspunt is nu de maatregelen per 1 juni versoepeld zijn. Ik heb waardering voor de wijze waarop de geloofsgemeenschappen de afgelopen tijd hun inventiviteit hebben getoond en allerlei nieuwe manieren hebben gevonden om gezamenlijk het geloof te vieren en hier hoop uit te putten.
In de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State aan uw Kamer is aangegeven dat bijeenkomsten inzake belijdenis van godsdienst en levensovertuiging binnen gebouwen, uitsluitend bij wet in formele zin, kunnen worden beperkt. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft ook aan dat de spanning met artikel 6, eerste lid, van de Grondwet voor een korte periode wellicht kan worden weggenomen met de methode van de redelijke uitleg. Ik volg deze lijn, die inhoudt dat de op grond van de noodverordeningen geldende maximering van het aantal deelnemers voor samenkomsten tot belijdenis van godsdienst en levensovertuiging binnen gebouwen geen beperking zou zijn van de vrijheid van godsdienst voor de beperkte duur van deze crisisperiode waarin de noodverordeningen noodzakelijk zijn. Een redelijke uitleg van de vrijheid van godsdienst brengt dan met zich dat dit recht niet zó ver reikt dat het onder de huidige omstandigheden een onbeperkt aantal deelnemers aan religieuze bijeenkomsten omvat, zelfs indien het samenkomsten binnen gebouwen en besloten plaatsen betreft. Met de door het kabinet genomen maatregelen blijft een betekenisvolle uitoefening van de vrijheid van godsdienst mogelijk; kleinschalige bijeenkomsten (maximaal dertig personen) zijn mogelijk evenals de mogelijkheid om online deel te nemen aan de diensten. De noodverordeningen vormen een, voor de beheersing van de ontstane crisissituatie, belangrijk en noodzakelijk juridisch kader. Noodverordeningen dienen in een rechtsstaat niet al te lang te duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. Zoals aangekondigd in mijn brief van 1 mei 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 35 300 VI, nr. 124), is een wetsvoorstel in voorbereiding met daarin onder andere bepalingen over maatregelen voor zover die grondrechten van burgers beperken.
Hoe oordeelt u in dit licht over de opvatting van de Afdeling advisering van de Raad van State dat de noodverordeningen in principe ongeschikt zijn om de grondrechten te beperken, met name ook met betrekking tot het recht op de vrijheid van godsdienst binnen gebouwen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat de genomen maatregelen spanning opleveren met artikel 6, eerste lid, van de Grondwet? Welke consequentie verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat noodverordeningen geen geschikt en toegestaan middel zijn om vergaande en langdurige beperkingen aan te brengen op de vrijheidsrechten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat ook wie terecht uitgaat van het uitgangspunt van behoedzaamheid zich er steeds van moet vergewissen of de al dan niet voorgeschreven maatregelen zich wel op een logische en verklaarbare manier tot elkaar verhouden?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat het antwoord op vraag 2 in de eerder genoemde vragen weliswaar feitelijk correct is, omdat er inderdaad geen maatregelen gelden voor commerciële activiteiten, maar dat dit feit als zodanig géén argument is om het onderscheid te maken tussen commerciële activiteiten en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten?
Nee, die mening deel ik niet. Zie ook het antwoord op de volgende vraag.
Kunt u aangeven wat de precieze dragende gedachte erachter is dat het voor bijvoorbeeld warenhuizen en bouwmarkten mogelijk is om honderden personen tegelijkertijd te ontvangen, terwijl vergelijkbare aantallen binnen grote gebouwen ongewenst zouden zijn? Wat is de precieze motivering hiervoor en op welke wijze is hierbij afgewogen of op de minst vergaande manier inbreuk is gedaan op de grondrechten en ook op de meest proportionele manier?
Voor warenhuizen en bouwmarkten geldt dat deze niet van overheidswege zijn gesloten. Het is in beginsel aan deze sectoren om te besluiten om open te gaan en om daarbij een beleid te voeren waarbij de beperkende maatregel met betrekking tot het houden van anderhalve meter afstand tussen daar aanwezige personen in acht wordt genomen. De voorzitters van de veiligheidsregio’s kunnen warenhuizen en bouwmarkten sluiten als deze onvoldoende maatregelen nemen om de anderhalve meter te borgen. Voor samenkomsten in grote gebouwen (zoals in kerkgebouwen die plaatsen kunnen bieden aan 1500 personen) geldt dat die vaak gepaard gaan met reisbewegingen op gezette tijden. Men zit bovendien gedurende langere tijd in een besloten ruimte (dicht) bij elkaar. Er is bovendien vaak sprake van een hechte gemeenschap met leden die elkaar voor of na een dienst ook willen treffen. Deze afwegingen hebben meegeteld bij het genomen besluit.
Kunt u tevens aangeven wat de argumentatie is tussen het (voorgenomen) onderscheid tussen bioscopen waar het aantal van 30 geldt per zaal, terwijl dit bij kerkgebouwen waar meerdere grote vergaderzalen aanwezig zijn, niet het geval is?
Zoals bij de beantwoording van vraag 9 aangegeven, is hierbij onder meer de overweging geweest dat samenkomsten in (grote) kerkgebouwen vaak gepaard gaan met reisbewegingen op gezette tijden, terwijl bioscopen door de regulering van aanvangs- en eindtijden beter in staat zijn bezoekersstromen te reguleren.
Bent u bereid om op zo kort mogelijke termijn te komen tot maatwerk (bijvoorbeeld door het stellen van een afstandsnorm en hygiënevoorschriften) in plaats van uniforme getalsmatige regels die gelden ongeacht de regio, de concrete situatie ten aanzien van de gezondheidszorg of de grootte van het gebouw? Is het uw voornemen om op zo kort mogelijke termijn te komen tot proportionele maatregelen die kunnen variëren naar de grootte van een gebouw en het aantal zitplaatsen per gebouw, eventueel in relatie tot de mate waarin een bepaalde regio getroffen is door een uitbraak van corona?
Ik onderhoud uit hoofde van mijn verantwoordelijkheid voor de erediensten en conform mijn toezegging, sinds het begin van deze crisis nauw contact met verschillende kerkgenootschappen, religieuze koepelorganisaties en kerkelijke vertegenwoordigers. Ik spreek hen minstens wekelijks en heb de afgelopen weken verschillende erediensten bezocht. Dit doe ik onder andere om toe te lichten waarom deze voor hen ingrijpende beslissing (diensten beperken tot 30 personen) genomen moest worden. In de gesprekken heb ik de religieuze koepelorganisaties opgeroepen na te denken over het intelligent opstarten van de erediensten, zodra het kabinet aangeeft dat daar weer ruimte voor is.
Mijn oproep om na te denken over het opstarten van de erediensten is voortvarend opgepakt door de religieuze koepelorganisaties. De Boeddhistische Unie, het Contactorgaan Moslims en Overheid, het Interkerkelijk Contactorgaan Overheid en de Hindoeraad (en veel van de bij hen aangesloten kerkgenootschappen) hebben protocollen opgesteld waarin wordt aangeven op welke wijze erediensten kunnen opstarten en kunnen worden hervat in de anderhalvemetersamenleving. Daarbij juist rekening houdend met het bijzondere karakter van hun diensten en de gebedshuizen waar deze plaatsvinden. Dit biedt bij uitstek de mogelijkheid tot het gewenste maatwerk, omdat de betreffende kerk zelf verantwoordelijk is voor het opstellen, uitvoeren en naleven van het eigen protocol. De kerk kan een protocol opstellen en eventueel bijstellen op basis van nieuwe inzichten, aangepaste normen en veranderingen in de omgeving.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de protocollen ligt bij de kerken. Het past ook niet bij onze kerk-staat-relatie om als overheid inhoudelijk te sturen op de protocollen die door de kerken zijn opgesteld; vrijheid van godsdienst houdt ook in dat de overheid zich zoveel mogelijk onthoudt van ingrijpen in de interne organisaties van kerkgenootschappen.
Op 24 juni heeft besluitvorming over verdere versoepeling van de maatregelen vanaf 1 juli plaatsgevonden. Nu we per 1 juli weer een stap vooruit kunnen zetten in de corona-aanpak kunnen we – met het in acht nemen van de basisregels die onder andere zien op anderhalve meter afstand houden en de hygiënevoorschriften – nieuwe maatregelen voor activiteiten binnen vaststellen. Voor bijeenkomsten binnen kan er worden gevarieerd: (1) maximaal 100 personen per ruimte met vaste zitplaatsen en (2) geen maximumaantal personen onder de voorwaarden: vaste zitplaatsen, reservering en gezondheidscheck vooraf. Hiermee wordt het mogelijk om het bezoekersaantal te laten variëren naar de grootte van een gebouw en het aantal zitplaatsen per gebouw.
Het is ten slotte het voornemen van het kabinet om ook het in de eerdergenoemde brief van 1 mei 2020 aangekondigde wetsvoorstel bijzondere aandacht te schenken aan religieuze en levensbeschouwelijke situaties.
Overweegt u ook, net als bij de bezoekregelingen bij zorginstellingen, met pilots te werken?
Nee, zie het antwoord op de vorige vraag.
Deelt u de mening dat ook in een zogenoemde anderhalvemetersamenleving het de voorkeur verdient om ruimte te bieden voor eigen verantwoordelijkheid zoals de kerken die net als veel andere sectoren in de samenleving laten zien boven allerlei voorschriften die precies voorschrijven wat wel en niet gewenst zou zijn en tevens dat overleg de voorkeur verdient boven allerlei opgelegde regels? Op welke wijze en op welke termijn biedt u perspectief op het nemen van de eigen verantwoordelijkheid binnen de geldende regels van het RIVM?
Zie antwoord op vraag 11.
Welke empirische onderzoeken kent u over situaties waarin kerkdiensten, trouwdiensten en uitvaartbijeenkomsten na het instellen van de maatregelen van respectievelijk 13 en 23 maart jl. zouden hebben bijgedragen aan de verspreiding van het virus? Waar zijn de resultaten van deze onderzoeken te vinden?
Mij zijn geen empirische onderzoeken hierover bekend.
Het bericht ‘Parlement, maak een einde aan deze uitzonderingstoestand’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u duidelijkheid verschaffen over de vraag met hoeveel mensen bij elkaar op 1,5 meter afstand er sprake is van een overtreding van de huidige noodverordeningen (die ingegaan zijn op 11 mei jl.)? Wanneer is er precies sprake van een samenkomst?1
De maatregelen met betrekking tot de afstandsnorm en samenkomsten zijn op aanwijzing van de Minister van VWS met ingang van 1 juni jl. gewijzigd en daarna opnieuw gewijzigd met ingang van 1 juli. Op basis van de modelnoodverordening per 1 juni, die in iedere veiligheidsregio is omgezet in een noodverordening, was het verboden om zich te bevinden in de publieke ruimte zonder daarbij 1,5 meter in acht te nemen, waarbij kon worden gehandhaafd vanaf 3 personen. Dit verbod gold niet voor personen die gezamenlijk een huishouden vormen, voor het houden van afstand tot kinderen tot en met 12 jaar, bij de uitoefening van contactberoepen, voor een persoon met een handicap en diens begeleiders, voor personen van 13 tot en met 18 jaar die georganiseerd en begeleid buiten sporten en bewegen. In de uitvoering van jeugdhulp was het verbod niet van toepassing op kwetsbare jongeren in de leeftijd van 13 tot en met 18 jaar onderling en op kwetsbare jongeren en jeugdhulpverleners onderling.
Op grond van de noodverordeningen per 1 juni, gold een verbod op samenkomsten van meer dan dertig personen, exclusief personeel. Dit verbod gold zowel voor samenkomsten in voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven (dat wil zeggen gebouwen die in beginsel voor eenieder toegankelijk zijn) als in besloten plaatsen, niet zijnde woningen. Ook voor samenkomsten gold dat betrokkenen te allen tijde 1,5 meter afstand moeten houden tot de dichtstbijzijnde persoon.
Bij excessen kon worden opgetreden tegen bijvoorbeeld «coronafeestjes» in studentenhuizen, garages, loodsen en dergelijke met gebruikmaking van een noodbevel. Bij «coronafeestjes» in garages en loodsen kon ook worden opgetreden als er meer dan 30 personen aanwezig waren.
Naar aanleiding van de besluitvorming van 24 juni jl. zijn per 1 juli nieuwe noodverordeningen in werking getreden. Zo zijn de maatregelen met betrekking tot samenkomsten aanzienlijk versoepeld, maar de onderlinge afstand van 1,5 meter geldt onverkort. De laatste stand van zaken t.a.v. de geldende maatregelen kan worden teruggevonden op de website van de rijksoverheid2.
Hoe verhoudt de uitspraak van de Minister-President tijdens zijn persconferentie op 19 mei jl. «dat er op dit moment geen strikte begrenzing is van met hoeveel mensen je ergens mag zijn, mits er 1,5 meter afstand gehouden wordt» zich tot het feit dat in sommige Veiligheidsregio’s op grond van de thans geldende noodverordening mensen wel een boete hebben gekregen omdat zij met 3 of meer mensen op 1,5 meter in bijvoorbeeld een park zaten?
Op basis van de noodverordening die geldig was van 11 mei tot 1 juni jl., gold een algeheel verbod op samenkomsten, met enkele uitzonderingen. Er kon opgetreden worden op basis van dit verbod op samenkomsten. Op 19 mei lichtte de premier een wijziging hiervan toe die inhield dat er geen sprake meer was van een algeheel verbod op samenkomsten. Wel gold vanaf 1 juni het verbod op het in de publieke ruimte niet in acht nemen van de veilige afstand van 1,5 meter. Vanaf 3 personen kon worden gehandhaafd op het niet in acht nemen van de onderlinge afstand van 1,5 meter. Ook per 1 juli geldt in de publieke ruimte een verbod (met enkele uitzonderingen) op het niet in acht nemen van de onderlinge afstand van 1,5 meter. Ook nu geldt dat de 1,5 meter afstandsnorm kan worden gehandhaafd vanaf drie personen.
Hoe moet de opmerking van de Minister-President dat «als de groep te groot wordt, er al gauw sprake is van een evenement» begrepen worden? Wat is precies de definitie van een evenement? Viel bijvoorbeeld een verjaardag of picknick met 8 mensen in een park altijd al onder de definitie van evenement?
Op grond van de «modelnoodverordening COVID-19 bij aanwijzing van 8 mei 2020» en de «modelnoodverordening COVID-19 bij aanwijzing van 26 mei 2020» wordt onder evenement verstaan: «elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onderdeel g, van de Gemeentewet en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties; onder evenementen vallen mede, maar niet uitsluitend, herdenkingsplechtigheden, braderieën, optochten niet zijnde manifestaties in de zin van de Wet openbare manifestaties, feesten, festivals, popconcerten en overige muziekvoorstellingen, betaald voetbalwedstrijden (met of zonder publiek), straatfeesten, barbecues en vechtsportwedstrijden». Een verjaardag of picknick valt in principe niet onder de definitie van evenement, maar viel wel onder het verbod op samenkomsten. Inmiddels geldt dat mensen buiten in de publieke ruimte samen mogen komen zolang zij de 1,5 meter afstand houden.
Deelt u de mening dat de verwarring over wat nu precies wel en niet mag, bijdraagt aan onduidelijkheid voor zowel burgers als voor handhavers? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze onduidelijkheid wordt weggenomen?
In zijn algemeenheid geldt dat een noodverordening voldoende bepaalde voorschriften moet bevatten om te kunnen worden nageleefd en gehandhaafd. Vanaf het moment dat de eerste opdrachten op grond van artikel 7 Wet publieke gezondheid zijn gegeven, worden regelmatig ervaringen gedeeld uit de uitvoeringspraktijk. Ook juridische vraagstukken komen daarbij aan de orde, waaronder die rondom het begrip «samenkomsten». In dit verband is relevant dat een wetsvoorstel in voorbereiding is waarin ook de normstelling rond samenkomsten wordt betrokken.
Het bericht dat er in Oekraïne honderden draagmoederbaby’s wachten tot ze opgehaald worden door hun wensouders |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hebt u er kennis van genomen dat er in Oekraïne honderden draagmoederbaby’s wachten tot ze opgehaald worden door hun wensouders?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat baby’s op deze manier niet de noodzakelijke liefde en aandacht krijgen die juist in de eerste periode zo belangrijk zijn? Waarom worden deze baby’s niet (tijdelijk) opgevangen en verzorgd door hun eigen draagmoeder?
Een kind ontwikkelt doorgaans al in een vroeg stadium een band met zijn ouders of verzorgers. Het is dan ook van belang dat de kinderen vanaf hun geboorte worden verzorgd en opgevoed door hun (beoogde) ouders. Iedere breuk of grote verandering in de opvoeder-kindrelatie is een risicofactor voor de ontwikkeling van een kind.2 Ik vind het dan ook zorgelijk dat kinderen vanwege de corona-lockdown nu mogelijk niet of beperkt kunnen worden opgehaald door hun (beoogde) ouders zoals gemeld in het NOS bericht van 15 mei 2020 en de daarbij gepubliceerde video.3 In een nadien in het NRC verschenen artikel wordt toegelicht dat de door de NOS gepubliceerde video is gemaakt door een Oekraïense draagmoederkliniek en deels in scene is gezet om het probleem op de politieke agenda te krijgen.4 Sommige kinderen in de video waren al verenigd met hun ouders en voor het effect waren de vijftig baby’s bij elkaar in één kamer gezet, zo wordt in dit bericht vermeld. Desondanks is het voor ieder kind dat langere tijd niet met zijn verzorgers en opvoeders kan worden verenigd een persoonlijke tragedie, zeker als het zeer jonge kinderen betreft.
In Oekraïne is de draagmoeder vanaf de geboorte van het kind niet de juridische moeder van het kind. Zij heeft dan ook geen verantwoordelijkheid of zorgplicht voor het kind. Over het algemeen geldt dat draagmoeders een kind dragen en baren met de intentie het na de geboorte af te staan aan de (biologische) wensouder(s). Het is dan ook de vraag of de draagmoeders de baby’s (tijdelijk) kunnen en willen verzorgen en bovendien of dat van hen kan worden verlangd.
Welke mogelijkheden zijn er om vast te stellen of de betrokken vrouwen niet gedwongen worden om een kind voor een ander te dragen, terwijl ze hun kind liever zelf zouden willen houden?
Ik ben niet bekend met de beweegredenen van de draagmoeders van deze baby’s bij het besluit tot het vervullen van de rol van draagmoeder. Zowel de draagmoeders als de getoonde kinderen bevinden zich binnen de jurisdictie van Oekraïne en vallen daarom onder de Oekraïense wetgeving. Oekraïne is gebonden aan relevante internationale verdragen, waaronder het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).5 Verder is Oekraïne, net als Nederland, partij bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel. Het is niet aan mij of Nederland maar aan de Oekraïense autoriteiten om de feitelijke omstandigheden vast te stellen en waar relevant strafbare feiten te onderzoeken en te vervolgen.
Op dit moment heb ik een wetsontwerp in voorbereiding waarin een met waarborgen omklede regeling voor draagmoederschap wordt voorgesteld.6 Een wettelijke regeling geeft het kind de beste kans op zekerheid over wie zijn of haar ouders zijn, op kennis over de afstamming en op zekerheid omtrent naam en nationaliteit. Een regeling zal de draagmoeder in Nederland bescherming en waarborgen bieden. In dit wetsvoorstel worden tevens voorwaarden gesteld voor eenvoudige acceptatie in Nederland van een buitenlandse geboorteakte na draagmoederschap. Eén van deze voorwaarden is dat er voor de draagmoeder, voor zover het ouderschap van de wensouders vóór de geboorte is ontstaan, na de geboorte een mogelijkheid heeft om een beroep te doen op de rechter om het ouderschap te betwisten. Door het stellen van onder meer deze voorwaarde worden wensouders die gebruik willen maken van een buitenlands draagmoederschapstraject gestimuleerd te kiezen voor een land waarin het traject voldoet aan bepaalde waarborgen.
Is er duidelijkheid over of de betrokken vrouwen wel écht vrijwillig ervoor gekozen hebben om op deze manier geld te verdienen? Is het risico niet erg groot dat er sprake is van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ermee bekend of er onder deze baby’s ook kinderen zijn die wachten op wensouders uit Nederland? Om hoeveel gevallen gaat het? Welke mogelijkheden zijn er om hiertegen strafrechtelijk of op een andere manier op te treden?
Er hebben zich in verband met deze baby’s geen wensouders bij de Nederlandse autoriteiten gemeld. In het aangehaalde bericht uit het NRC wordt genoemd dat de betreffende kliniek geen wensouders uit Nederland bedient. Zoals ik in antwoord op vragen 3 en 4 heb aangegeven is het aan Oekraïne om hiertegen al dan niet (strafrechtelijk) op te treden.
Is er in Oekraïne nog steeds sprake van dat kinderen die geboren worden uit draagmoeders meteen de naam krijgen van de ouders die het kind willen hebben?2 Wat zijn de gevolgen hiervan voor hun nationaliteit? Is er ook het risico van staatloosheid?
Uit de Oekraïense wet volgt dat de wensouders de juridische ouders zijn van het kind dat na hoogtechnologisch draagmoederschap ter wereld is gekomen.8 Voorts bepaalt de Oekraïense wet dat het kind de naam van een van de (wens)ouders krijgt.9 Het vaststellen van de achternaam heeft voor het kind geen nationaliteitsrechtelijke gevolgen. Het kind is staatloos tot het moment waarop het kind op grond van het nationale recht van de wensouders de nationaliteit aan hen kan ontlenen. In de gevallen waarin een Nederlandse wensvader met toestemming van de draagmoeder het kind in Nederland als ongeboren vrucht rechtsgeldig heeft erkend, heeft het kind bij geboorte de Nederlandse nationaliteit en is het derhalve niet staatloos.
Wordt in Nederland in het geval dat de geboorteplaats in Oekraïne is nog extra kritisch gekeken naar de afkomst en nationaliteit van het kind? Hoe wordt in de praktijk voorkomen dat kinderen tóch niet bekend zijn met hun ouders en afstamming of zelfs onder een andere naam opgenomen worden in de basisregistratie?
Een kind kan op basis van de gegevens in de geboorteakte waaronder de daarin vermelde naam ingeschreven worden in de Basisregistratie personen (Brp). Voor gemeenteambtenaren geldt het advies om extra aandacht te besteden aan een verzoek van in Nederland wonende (wens)ouders tot inschrijving van een kind in de Brp op basis van gegevens uit een buitenlandse geboorteakte zoals een geboorteakte uit Oekraïne. Zo kan de ambtenaar vragen naar de omstandigheden van de geboorte, hoe lang de ouders in Oekraïne zijn geweest en waarom het kind in Oekraïne is geboren.
Zoals genoemd in antwoord op vraag 6, is in de Oekraïense wet bepaald dat de wensouders de juridische ouders zijn van het kind dat na hoogtechnologisch draagmoederschap ter wereld is gekomen. De wensouders staan dan ook als ouders op de geboorteakte van het kind. In Nederland wordt een beslissing of akte waaruit de afstamming van het kind geboren uit een draagmoeder in het buitenland niet blijkt in beginsel niet van rechtswege erkend. De rechter zal dan de geboortegegevens van het kind vaststellen.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met Oekraïne om deze vorm van commercialisering van het krijgen van kinderen en het inschrijven onder andere naam per direct te stoppen?
In Oekraïne vindt een maatschappelijke discussie plaats over draagmoederschap, mede aangewakkerd door de recente berichtgeving. De Oekraïense wetgeving omtrent draagmoederschap is een interne aangelegenheid van de Oekraïense autoriteiten. Ik zal mij daar niet in mengen. Wel wordt in internationaal verband binnen de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht gesproken over knelpunten en oplossingen rondom internationaal draagmoederschap. Zowel Nederland als Oekraïne zijn hier lid van. De Haagse Conferentie heeft in 2015 een expertgroep opgericht die werkt aan de ontwikkeling van een instrument op het terrein van afstamming/draagmoederschap. De expertgroep bespreekt onder meer de haalbaarheid van het treffen van internationale bepalingen voor de erkenning van ouderschap na draagmoederschap.10
Wilt u ervoor zorgdragen dat ook in Nederland op geen enkele wijze verdergaande mogelijkheden voor commercieel draagmoederschap komen en dat ook op geen enkele andere wijze medewerking verleend wordt aan deze praktijken?
In Nederland is beroeps- of bedrijfsmatige bemiddeling ter zake van draagmoederschap thans reeds verboden. In het genoemde wetsontwerp dat ik in voorbereiding heb is een (on)kostenvergoeding voor draagmoeders opgenomen waarbij het uitgangspunt is dat van kinderkoop geen sprake mag zijn en dat geldelijk gewin niet de drijfveer mag zijn voor de draagmoeder. Voorts stelt het wetsvoorstel evidente vormen van kinderkoop strafbaar, ook als een Nederlander zich hieraan in het buitenland schuldig maakt. Met deze maatregelen wil ik ongewenste praktijken rondom draagmoederschap voorkomen.
Is bekend hoe wijdverspreid deze praktijk in Oekraïne is en om hoeveel kinderen het gaat?
In het aangehaalde artikel uit het NRC noemt de directeur van de kliniek in Oekraïne dat er in Oekraïne jaarlijks 2.500 tot 3.000 kinderen worden geboren uit draagmoederschap voor buitenlandse ouders. Mijn ministerie beschikt niet over officiële cijfers hierover.
Is bekend in welke andere landen het ook mogelijk is om via draagmoederschap op een vergelijkbare manier kinderen te krijgen?
Draagmoederschap komt in diverse landen voor. Het verschilt per land en zelfs per staat of provincie óf en hoe draagmoederschap is gereguleerd. In sommige landen is draagmoederschap geheel verboden. Draagmoederschap in Georgië heeft overeenkomsten met de manier waarop dit in Oekraïne is geregeld. Hoe landen draagmoederschap hebben geregeld is vaak niet één op één met elkaar te vergelijken. Daarbij komt dat de standpunten en regels van de diverse landen omtrent draagmoederschap regelmatig wijzigen. Om die reden is niet eenvoudig vast te stellen in welke andere landen het mogelijk is op een vergelijkbare manier als in Oekraïne via draagmoederschap een kind te krijgen.
Is dit ook nog steeds mogelijk in India, Nepal, Cambodja, Thailand, Mexico en de Verenigde Staten en onder welke voorwaarden?3
Hieronder ga ik achtereenvolgens in op de mogelijkheden van draagmoederschap in de landen die worden genoemd in de vraagstelling.
India: vooralsnog is betaald draagmoederschap mogelijk. Om vervolgens met het kind uit India te kunnen vertrekken verlangt India een verklaring van de overheid van het land van de wensouders dat het kind de nationaliteit zal krijgen van dat land, of tenminste toestemming heeft om dat land binnen te komen. Nederland geeft dergelijke verklaringen niet af. Hierdoor is internationaal draagmoederschap vanuit India de facto afgesloten. India werkt aan een wet die strikte voorwaarden stelt, bijvoorbeeld dat de draagmoeder een naaste is van de wensouders. Deze wet, alhoewel in vergevorderd stadium, is nog niet in werking getreden.
Nepal: betaald draagmoederschap is in Nepal verboden na een uitspraak van het Hooggerechtshof in juli 2016. Draagmoederschap zonder vergoeding is toegestaan voor onvruchtbare getrouwde Nepalese paren, maar niet mogelijk voor alleenstaande mannen en vrouwen, transgenders en buitenlanders.
Cambodja: sinds 2016 is er in Cambodja een verbod op betaald draagmoederschap. Vrouwen die na het verbod al draagmoeder waren of werden kregen de keuze: een gevangenisstraf voor mensenhandel (soms oplopend tot vijftien jaar) of het kind verplicht opvoeden tot het achttien jaar is. Er zijn nu kinderen van bijvoorbeeld Australische ouders, die worden opgevoed door hun Cambodjaanse draagmoeder.
Thailand: sinds 2015 zijn in Thailand de regels voor draagmoederschap aangepast. Alleen getrouwde heterostellen, waarvan één van beiden Thais is, mogen via een draagmoeder een kind krijgen. Voorwaarde is wel dat de draagmoeder de zus is van één van de wensouders.
Mexico: in Mexico is betaald draagmoederschap momenteel – onder stringente voorwaarden – toegestaan in de deelstaten Tabasco en Sinaloa. In andere deelstaten is betaald draagmoederschap niet toegestaan.
Verenigde Staten: betaald draagmoederschap is mogelijk in verschillende staten in de VS. De aard van de betaling en voorwaarden voor draagmoederschap verschillen per staat.
Is commercieel draagmoederschap ook nog steeds mogelijk in Georgië?4 Klopt het ook dat het draagmoeders daar verboden is om het kind dat zij zelf ter wereld gebracht hebben te houden?5
Ja, betaald draagmoederschap is mogelijk in Georgië. Conform de Georgische gezondheidswetgeving komt na de geboorte van het kind uit draagmoederschap op de geboorteakte de naam van de wensmoeder te staan.14 De draagmoeder heeft daardoor geen juridisch zeggenschap over dit kind.
Welke inspanningen levert Nederland, ook in Europees en in internationaal verband, om te bereiken dat in al die landen waar commercieel draagmoederschap mogelijk is te komen tot een wettelijk verbod vanwege de noodzakelijke bescherming van (ongeboren) kinderen?
Het kabinet acht het van belang dat bestaande knelpunten rondom internationaal (betaald) draagmoederschap worden opgelost en rechtszekerheid kan worden geboden aan alle betrokkenen, in het bijzonder aan het kind. Mijn ministerie faciliteert dan ook de deelname van een Nederlandse expert in de expertgroep van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.15 Uit de verslagen van de expertgroep blijkt dat in de laatste bijeenkomst in het najaar van 2019 vooruitgang is geboekt met het opstellen van conceptbepalingen voor een nieuw verdrag dat gaat over de erkenning van buitenlandse gerechtelijke beslissingen over juridisch ouderschap. Ik juich deze ontwikkeling toe en zal de uitkomsten met een positieve grondhouding bezien.
Het bericht ‘cyberbeveiliger Fox-IT schorst drie directieleden’. |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cyberbeveiliger Fox-IT schorst drie directieleden»?1
Ja.
Kunt u nader ingaan op de situatie bij Fox-IT en de mogelijke gevolgen voor de dienstverlening aan de overheid op het gebied van cyberveiligheid en de versleuteling van staatsgeheimen?
De samenwerking tussen de overheid en Fox-IT is vooralsnog onveranderd, wel houden wij de situatie nauwlettend in de gaten. Er is regulier en goed contact tussen Fox-IT, Fox Crypto BV en de relevante overheidsonderdelen.
Toen Fox-IT in 2015 werd overgenomen door de Britse NCC-Group zijn er speciale afspraken gemaakt zodat de specialistische dienstverlening van Fox-IT voor de Nederlandse overheid niet in gevaar zou komen. Hierover is uw Kamer meermaals geïnformeerd2 Deze afspraken berusten op een aantal voorwaarden zoals het onderbrengen van alle crypto-gerelateerde opdrachten bij een apart bedrijfsonderdeel Fox Crypto BV en het scheiden van ICT-systemen van Fox Crypto BV en de andere onderdelen van Fox-IT. Zolang aan deze voorwaarden wordt voldaan, zien wij geen reden dat de versleuteling van staatsgeheimen, gebruikmakend van de producten van Fox Crypto, in gevaar komt.
Fox Crypto BV, waarbinnen beveiligingsproducten voor staatsgeheime informatie worden ontwikkeld, is een in Nederland ingeschreven BV. Voor zowel personen, materieel, informatie als de fysieke locatie is het VIRBI 2013 (Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie) onverkort van toepassing.
Deelt u de mening dat met name de cryptografische afdeling van Fox-IT van essentieel belang is voor de Nederlandse overheid?
Ja, het is essentieel dat de overheid toegang heeft tot hoogwaardige
cryptologische toepassingen. Fox Crypto BV. levert dergelijke toepassingen en is daarmee een belangrijke partner van en voor de rijksoverheid.
Ziet u risico’s in de ontstane situatie bij Fox-IT voor de doorgang van dergelijke cruciale diensten aan de overheid? Zo ja, welke stappen neemt u deze risico’s te ondervangen?
Het is essentieel dat de overheid toegang heeft en blijft houden tot hoogwaardige cryptologische toepassingen. Het vervaardigen van dergelijke producten vindt plaats in een uiterst kleine markt, met een beperkt aantal afnemers. De hiervoor benodigde kennis en techniek is slechts bij enkele gespecialiseerde bedrijven aanwezig. Vanuit de rijksoverheid wordt gewerkt aan de Nationale Cryptostrategie. Het uitvoeren daarvan moet dit risico verkleinen.
Aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw toezegging aan de Kamer om geen onomkeerbare stappen te zetten in de richting van het programma Tolken in de Toekomst?1
Ja, ik heb in afwachting van het advies van de parlementair advocaat geen onomkeerbare stappen gezet.
Hoe moet in het kader van de bovenstaande toezegging het openen van een voorinschrijving voor het nieuwe register voor tolken en vertalers worden bezien?2 Kunt u toelichten waarom hier volgens u geen sprake is van een onomkeerbare stap?
De voorinschrijving voor het nieuwe Register beëdigde tolken en vertalers is geen definitieve inschrijving en is bovendien nog niet gestart. Er is dus geen sprake van een onomkeerbare stap.
Hoe moet in het kader van de bovenstaande toezegging de online aankondiging van aanbestedingen door uw Ministerie van tolk- en vertaaldiensten worden bezien?3 Kunt u toelichten waarom hier volgens u geen sprake is van een onomkeerbare stap?
Voor een goed verloop van de aanbestedingen met een zo breed mogelijk aantal inschrijvers is het van belang alle potentiële geïnteresseerde marktpartijen in beeld te hebben. Om in contact te komen met deze partijen is in de afgelopen jaren vaker een dergelijke oproep gedaan. Zo’n bericht is geen onomkeerbare stap.
Door wie en wanneer is besloten de bovenstaande stappen te zetten?
De stappen genoemd in vraag 2 en 3 maken onderdeel uit van de voorbereiding op de implementatie van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten en betreffen, zoals gezegd, geen onomkeerbare stappen. De stappen zijn onderdeel van het lopende transitietraject dat toewerkt naar de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten, waarover ik u onder meer in mijn brieven van 13 november 2018 en 5 april 2019 reeds heb geïnformeerd.4
Kunt u het beeld wegnemen dat u de aanbestedingen voortzet ondanks dat u eerder heeft aangegeven niets te zien in aanbestedingen van deze diensten4 en dat de parlementair advocaat heeft aangetoond dat de overheid er ook voor kan kiezen tolken en vertalers in dienst te nemen, of binnen de rijksoverheid de activiteiten voor het plannen en inzetten van tolken en vertalers te organiseren?5
Voor de duidelijkheid benadruk ik dat deze diensten voor een groot deel al worden aanbesteed. U hebt uit mijn reactie tijdens het AO tolken en vertalers op 19 februari 2020 kunnen opmaken dat ik geen nieuwe aanbestedingssystematiek zou introduceren als hier geen noodzaak toe zou zijn. Die noodzaak is er echter wel en heb ik toegelicht in mijn reactie op het advies van de parlementair advocaat, die u op 20 mei jl. ontvangen heeft.7 In de eerste plaats volgen we met het aanbesteden van tolk- en vertaaldiensten de Aanbestedingswet, die stelt dat ook op tolk- en vertaalopdrachten het reguliere aanbestedingsregime van toepassing is. Daarnaast kiezen we met de nieuwe systematiek voor een eenduidige marktbenadering en een betere grip op kwaliteit. Het is bovendien noodzakelijk om op korte termijn invulling te geven aan de verplichting de tolk- en vertaaldienstverlening aan te besteden. Uitstel van de aanbestedingen en implementatie van de systematiek brengt onzekerheden met zich mee voor de continuïteit van de dienstverlening van een aantal organisaties en voor de sector zelf. In de reactie op het advies van de parlementair advocaat heb ik uiteengezet dat en waarom het intern organiseren van tolk- en vertaaldiensten geen begaanbare weg is.
Wanneer kan de Kamer uw reactie op het rapport van de parlementair advocaat verwachten? Schetst u in uw reactie ook hoe de toekomst van tolk- en vertaaldiensten er uit komt te zien?
Mijn reactie op het advies van de parlementair advocaat heeft u ontvangen op 20 mei 2020 (zie vraag 5).
Voor een uitgebreide beschrijving van tolk- en vertaaldienstverlening en de waarborgen die voor de positie van de beroepsgroep zijn ingebouwd verwijs ik naar mijn brieven van 13 november 2018 en 5 april 2019 (zie vraag 4).
Waarom worden beslissingen genomen over de registertolken en registervertalers zonder die beroepsgroep hiervan in kennis te stellen of, beter nog, met de tolken en vertalers hierover in gesprek te gaan?
In de afgelopen jaren is er veel tijd en aandacht gegaan naar het betrekken van de beroepsgroep en de beroepsorganisaties. Het gaat dan niet alleen over de huidige Rbtv-tolken en -vertalers, maar ook de tolken die momenteel nog niet zijn opgenomen in het register en die wel veelvuldig ingezet worden bij rijksoverheidsorganisaties. De zorgen die daarbij naar voren zijn gebracht, zijn zorgvuldig meegenomen in de gewijzigde systematiek voor tolk- en vertaaldiensten. Ik realiseer me dat er nog steeds zorgen zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat met de invoering van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten een sterke en noodzakelijke professionaliseringsslag wordt gemaakt en de zorgen van de beroepsgroep geadresseerd worden. Door het vormgeven van een goede en effectieve monitoring is de mogelijkheid gecreëerd om de praktijk van de nieuwe systematiek met elkaar te volgen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, uiterlijk binnen een week, beantwoorden?
Beantwoording van deze vragen was niet eerder mogelijk dan vandaag.
De waarschuwing van de Nationale Ombudsman het stroomstootwapen terughoudend te gebruiken |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman: gebruik stroomstootwapen terughoudend»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat het stroomstootwapen is ingezet tegen een demente man van 73 en jongeman in een psychose?
De oproep van de Nationale ombudsman is in algemene zin al geldend voor ieder gebruik van deze of andere geweldsmiddelen. Daarnaast wordt gebruik van geweld door de politie achteraf altijd beoordeeld op rechtmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Zo ook bij de inzet van het stroomstootwapen.
Met het stroomstootwapen kan de politie, mits zorgvuldig ingezet, met minder geweld gevaarsituaties tot een goed einde brengen. Het zorgvuldig inzetten van het stroomstootwapen is uiteraard een belangrijk onderdeel van de opleiding en training die politieagenten doorlopen voordat zij over het stroomstootwapen mogen beschikken en dit indien noodzakelijk en in overeenstemming met de geweldsinstructie kunnen inzetten.
De politiechef van de eenheid Rotterdam heeft in reactie op het onderzoek van de Nationale ombudsman aangegeven dat de politie hier lering uit trekt. Ik ga verder niet in op specifieke casussen waarbij het stroomstootwapen is gebruikt.
Was u voorafgaand aan het advies van de Nationale ombudsman bekend met de klachten over de inzet van het stroomstootwapen in een GGZ-instelling? Zo ja, welke lessen zijn hieruit getrokken en welk gevolg heeft dit gehad voor het beleid rondom de inzet van het stroomstootwapen?
In het najaar van 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de GGZ een inspanningsverplichting heeft om eerst zelf een acute noodsituatie beheersbaar te maken. Bij de afspraken die de politie met de GGZ-sector heeft gemaakt gelden de volgende uitgangspunten. De GGZ-instelling doet pas een beroep op de politie indien zij er zelf niet in slaagt een situatie beheersbaar te houden of te maken. Om de juiste aanpak te kunnen bepalen, is de inzet verder dat een door de GGZ-instelling aangewezen functionaris de politie van relevante informatie voorziet, waaronder eventuele medische risico’s of gezondheidsrisico’s waar de politie in die specifieke (nood)situatie rekening mee moet houden. De agent weegt deze informatie mee bij het maken van de keuze voor het meest proportionele middel om de noodsituatie te beëindigen.2 Onder het huidige juridische kader – dat naar aanleiding van de pilots is aangescherpt – voldoet de inzet van het stroomstootwapen ten behoeve van medicijninname, of tegen verdachten die reeds geboeid of anderszins onder controle zijn, bijvoorbeeld in gesloten ruimtes waar ze geen gevaar vormen, niet aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste.3
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de motie van de leden Den Boer en Diertens over de toegezegde monitoring van de gezondheidseffecten van het stroomstootwapen onafhankelijk wetenschappelijk laten uitvoeren?2
Zoals ik in mijn brief van 30 januari 2020 aan de Tweede Kamer heb aangegeven, verwacht ik in het halfjaarbericht politie van komend najaar nader in te kunnen gaan op de opzet van dit onderzoek.5
In hoeverre is het mogelijk voor de politie om bij de inzet van het stroomstootwapen rekening te houden met gezondheidsklachten van burgers tegen wie het wapen wordt ingezet? Welke implicaties heeft dit voor de inperking van de inzet van het stroomstootwapen?
Tijdens de opleiding en training worden politieambtenaren bewust gemaakt van de risico’s bij het gebruik van de diverse vormen van geweld en het gebruik van geweldmiddelen. Dit geldt ook voor het gebruik van het stroomstootwapen. Daarbij wordt uitvoerig besproken wanneer in het kader van bekende dan wel zichtbare gezondheidsklachten, maar ook bij jonge kinderen, zichtbaar zwangere vrouwen, ouderen en zichtbaar zwakkere personen, het stroomstootwapen niet mag worden gebruikt indien met het gebruik van een minder ingrijpend geweldsmiddel kan worden volstaan of omdat het beoogde doel dit niet rechtvaardigt. De context van dat moment, zoals omgeving, gedrag van de verdachte, mogelijkheden van andere alternatieven waaronder afwachten en gebruik andere geweldsmiddelen, blijft hierbij altijd leidend.
Overigens is het stroomstootwapen op dit moment, anders dan ten behoeve van de pilotteams, uitsluitend rechtens toegekend aan ambtenaren die behoren tot een aanhoudings- en ondersteuningsteam.6 Door politieambtenaren bewust te maken van de risico’s leren zij situaties beter in te schatten en daar het gebruik van geweld en geweldmiddelen op af te stemmen. In de politieorganisatie en bij politieambtenaren is daarbij continu aandacht voor het leren van het gebruik van geweld.
Welke lichamelijke of mentale gezondheidsrisico’s voorziet u bij het op grote schaal inzetten van het stroomstootwapen?
Aan het gebruik van geweld zijn in zijn algemeenheid altijd risico’s op verwonding verbonden, dat geldt ook voor het stroomstootwapen. Eerder heb ik uw Kamer reeds het WODC rapport Gezondheidseffecten van blootstelling aan stroomstootwapens (Tasers) doen toekomen7. Uit dit rapport blijkt dat bij het gebruik van het stroomstootwapen potentieel drie soorten schade kunnen worden veroorzaakt. In de eerste plaats veroorzaken de darts kleine wondjes in de huid. In de tweede plaats zijn verwondingen denkbaar doordat de doelpersoon tijdelijk geen controle heeft over zijn spieren en daardoor ongelukkig ten val kan komen. In de derde plaats is schade voorstelbaar ten gevolge van de kortstondige stroompuls.
Op dit moment zijn die risico’s op verwonding niet zodanig dat het gebruik van het stroomstootwapen niet langer verantwoord zou zijn. Wel geeft het WODC aan dat meer wetenschappelijke onderzoek nodig is.
Ik heb daarom naar aanleiding van dit rapport besloten dat de bredere invoering bij de politie gepaard moet gaan met nader medisch wetenschappelijk onderzoek. Zoals in het antwoord op vraag 4 reeds is aangegeven, kom ik later dit jaar terug op de invulling van dit onderzoek.
Bent u bereid strengere richtlijnen op te stellen voor het gebruik van het stroomstootwapen alvorens het gebruik ervan uit te breiden naar 17.000 agenten?
Zoals ik in mijn brieven van 15 november 20188 en 15 november 20199 aan uw Kamer heb laten weten, zijn naar aanleiding van de pilots de inzetcriteria reeds aangescherpt.
Gaat u de training van politieagenten aanpassen op basis van het advies van de Nationale ombudsman? Klopt het dat de trainingsdagen met betrekking tot de inzet van het stroomstootwapen worden uitgebreid van twee naar drie? Hoeveel aspiranten krijgen deze training en in welk jaar? Wordt de training met enige regelmaat herhaald, bijvoorbeeld in het kader van de Integrale Beroepsvaardigheidstrainingen? Beschikt de Politieacademie over voldoende opleidingscapaciteit of wordt deze nader uitgebreid?3
De aandachtspunten uit de pilots, de evaluatie en de afspraken uit de handreiking tot samenwerking tussen ggz en politie zijn in de opleiding voor het stroomstootwapen opgenomen. De richtlijnen die de Nationale ombudsman meegeeft voor het stroomstootwapen onderschrijf ik. Ze komen overeen met de afspraken die ik eerder hierover met de politie heb gemaakt.
Zoals ik eerder in mijn brief van 15 november 2019 aan de Kamer heb gemeld, is de opleiding voor het stroomstootwapen uitgebreid van twee naar drie dagen11. Daarnaast heeft de korpschef bij mij aangegeven dat na invoering, het oefenen met- en jaarlijks certificeren voor het stroomstootwapen altijd onderdeel zal uitmaken van de reguliere Integrale Beroepsvaardigheids- Training (IBT), onafhankelijk van de daar thans voor geldende beschikbaar gestelde uren. Zonder geldige certificering mag een politieambtenaar dit geweldmiddel niet tijdens zijn dienst bij zich dragen noch gebruiken.
Het stroomstootwapen wordt uitgerold over 167 basisteams, gefaseerd over 5 jaar. Nadat de implementatie volledig is afgerond, wordt de training van het stroomstootwapen ook opgenomen in de initiële opleiding. Daarom blijft er jaarlijks een noodzaak om de nieuwe instroom, bij de reeds geïmplementeerde teams op te leiden. Bij het berekenen van de impact met deze werkwijze is rekening gehouden met de benodigde middelen en capaciteit.
Het bericht ‘Politie luidt noodklok over toename crystalmethlabs’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie luidt noodklok over toename crystalmethlabs»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel crystalmethlabs er dit jaar zijn opgerold? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal opgerolde crystalmethlabs, opgesplitst per jaar, vanaf 2017? Zo nee, waarom niet?
Over de periode 1 januari tot en met 8 juni 2020 zijn op dit moment acht opgerolde productielocaties geregistreerd waarin vermoedelijk productie van methamfetamine (crystal meth) plaatsvond. Het aantal productielocaties voor methamfetamine dat sinds 2017 is opgerold is in onderstaande tabel weergegeven.
Jaar
2017
2018
2019
2020
Opgerold
5
7
9
81
Kunt u aangeven waar de tot nu toe opgerolde crystalmethlabs zich in Nederland bevinden? Zo ja, in hoeverre is er sprake van geografische concentratie van dergelijke labs? Zo nee, waarom niet?
De politie geeft aan dat het inzichtelijk maken van de locaties waar productieplaatsen zijn opgerold het opsporingsbelang kan schaden. Ik kan daarom over de vindplaatsen geen uitspraak doen.
Kunt u aangeven hoe het aandeel inbeslaggenomen crystal meth zich verhoudt tot het totaal aantal in beslag genomen drugs? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven, opgesplitst per jaar, vanaf 2017? Zo nee, waarom niet?
Een volledige registratie van de totale hoeveelheid in Nederland in beslag genomen drugs, onderverdeeld naar type drugs, is over de periode 2017 tot en met 2019 niet beschikbaar. In de van de politie ontvangen informatie zijn niet alle inbeslagnames van alle eenheden opgenomen. Over 2018 zijn alleen gegevens bekend van het Hit and Run Cargo Team (HARC) in de Rotterdamse haven en de Douane. Omdat deze gegevens op onderdelen een aanzienlijke onderschatting vormen van de totale hoeveelheid drugs die dat jaar in beslag zijn genomen, kan ten aanzien van de inbeslagnames in dat jaar geen voldoende representatief beeld worden geschetst. In onderstaande tabel zijn de drugssoorten vermeld die in de van de politie ontvangen gegevens over zowel 2017 als 2019 voorkomen en voldoende eenduidig zijn gedefinieerd om te kunnen worden vergeleken. De gegevens over deze jaren zijn inclusief de inbeslagnames door de Douane en de Koninklijke Marechaussee.
Uit deze cijfers blijkt dat het aandeel methamfetamine binnen de totale hoeveelheid inbeslagnemingen sinds 2017 is toegenomen. Cocaïne blijft verreweg het grootste deel vormen. Hierbij moet worden aangetekend dat voorzichtigheid geboden is bij het duiden van trends op grond van deze beperkte beschikbare data.
2017
2019
In beslag genomen
kg
kg
Amfetamine (speed)
122
475
Heroïne
1.110
1.326
Cocaïne
14.628
43.836
Methamfetamine / crystal meth
23
837
Ecstasy
1.249
599
Ketamine
1
19
Designerdrugs/NPS
5
Bronnen: «Drugs inbeslagnemingen uit het jaar 2017«, politie, Landelijke Eenheid, en «Informatierapport inbeslagname drugs 2019», politie, DLIO, mei 2020
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Nederland vanwege de goede infrastructuur, productiefaciliteiten en het milde strafklimaat als aantrekkelijke productiebasis voor crystal meth wordt gezien? Zo ja, welke concrete maatregelen neemt u en bent u bereid nog meer te nemen om Nederland minder aantrekkelijk te maken voor drugscriminelen? Zo nee, waarom niet?
De toename van het aantal aangetroffen productielocaties voor methamfetamine baart ook mij zorgen, en toont eens te meer de noodzaak om de georganiseerde ondermijnende criminaliteit krachtig te bestrijden. In mijn brief aan uw Kamer van 18 juni 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd op welke wijze het kabinet in de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit investeert.2 Van de daarin genoemde investeringen zal in het bijzonder de introductie van het Multidisciplinair Interventieteam (MIT) de risico’s voor drugscriminelen vergroten, en het daarmee voor hen Nederland onaantrekkelijker maken in Nederland actief te zijn. Ook zijn momenteel enkele wetswijzigingen in voorbereiding waarmee de handel in niet-geregistreerde precursoren (grondstoffen voor drugs) en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen kan worden aangepakt.
Over de aantrekkingskracht van Nederland op drugscriminelen kan in het algemeen het volgende worden opgemerkt. Aannemelijk is dat de factoren die Nederland aantrekkelijk maken voor bona fide ondernemers, zoals infrastructuur en financiële dienstverlening, ook door criminelen worden gewaardeerd. Ten aanzien van het strafklimaat heb ik uw Kamer in mijn brief van 3 februari jl. bericht dat Nederland in vergelijking tot andere landen in Noordwest-Europa geen bijzonder lage maximumstraffen kent.3 Over de overwegingen die voor drugscriminelen bepalend zijn voor de keuze hun waar in Nederland te produceren is vooralsnog weinig bekend. Om maatregelen te kunnen voorstellen die de aantrekkingskracht van Nederland op drugscriminelen verminderen is meer inzicht in deze overwegingen gewenst. In het kader van de kennisagenda van het brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waarover ik uw Kamer in de hiervoor genoemde brief heb geïnformeerd, ga ik na op welke wijze hier onderzoek naar kan worden gedaan. Ik zal uw Kamer daarover in het najaar nader informeren.
Is bij u meer bekend over de achtergrond van de opdrachtgevers van de crystalmethlabs? Zo ja, bestaat er enig verband tussen crystal meth opdrachtgevers en xtc opdrachtgevers? Zo nee, waarom is niet meer bekend over de achtergrond en lopen er überhaupt onderzoeken naar deze crystal meth opdrachtgevers?
Ik kan geen uitspraken doen over lopende onderzoeken. Wel kan worden gezegd dat bij enkele zaken is geconstateerd dat er naast de vermoedelijke productie van methamfetamine sprake was van handel in andere soorten illegale drugs. Daarnaast zijn er signalen op basis waarvan wordt vermoed dat bestaande synthetische drugsproducenten en handelaren (deels) overstappen naar de productie van methamfetamine.
De politie geeft aan aanwijzingen te hebben dat Nederlandse drugshandelaren met behulp van Mexicaanse drugskartels xtc-labs ombouwen tot labs waar crystal meth wordt gemaakt, herkent u dit beeld? Zo ja, welke concrete acties, zowel nationaal als internationaal, heeft u genomen en bent u van plan om te nemen om te voorkomen dat dat Mexicaanse drugskartels hun werkgebied in Nederland kunnen uitbreiden?
Zoals gemeld in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer over methamfetamine werkt de politie nauw samen met buitenlandse opsporingsdiensten, zowel in Europees verband als daarbuiten.4 Buiten Europa onderhoudt de politie intensief contact met de Amerikaanse Drug Enforcement Agency (DEA), de Australian Federal Police (AFP) en Mexicaanse opsporingsdiensten. De politie geeft aan op dit moment geen concrete reden te hebben om aan te nemen dat Mexicaanse drugskartels hun werkterrein uitbreiden naar Nederland. Evenals ten tijde van de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen is het beeld dat Mexicaanse criminelen op verzoek en onder regie van Nederlandse criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) in uitvoerende rollen de productie ondersteunen. In het contact met de Mexicaanse opsporingsdiensten worden de ontwikkelingen op dat vlak gevolgd en signalen uitgewisseld.
Kan worden toegelicht welk deel van de productie van crystal meth is bestemd voor de Nederlandse afzetmarkt en welk deel is bestemd voor de buitenlandse markt? Zo nee, waarom niet?
Uit het in maart jl. door het Trimbos-Instituut gepubliceerde Jaarbericht Nationale Drug Monitor 2019 (NDM 2019) blijkt dat het gebruik van methamfetamine in Nederland sporadisch is, en zich beperkt tot enkele groepen zoals mannen die seks hebben met mannen.5 Op basis daarvan kan worden aangenomen dat de in Nederland geproduceerde methamfetamine vrijwel volledig wordt geproduceerd voor de buitenlandse markt.
Zijn er signalen vanuit het buitenland over uit Nederland afkomstige crystal meth? Zo nee, bent u bereid om contact op te nemen met uw Europese collega’s om de Europese productielijnen en afzet van crystal meth meer in kaart te brengen en de Kamer hier op korte termijn nader over te informeren?
In enkele gevallen zijn vanuit het buitenland, zowel binnen Europa als overzees, signalen ontvangen over aangetroffen methamfetamine die uit Nederland afkomstig zou zijn. Omdat het lopende onderzoeken betreft kan de politie hierover geen specifieke informatie verstrekken. Vanwege het onderzoeksbelang kan ook geen gedetailleerde informatie over de productie- en afzetlijnen worden gegeven. Zoals ik uw Kamer heb medegedeeld in mijn brief over crystal meth van 10 september 2019 bevinden de gebruikers van methamfetamine zich vooral in Noord-Amerika, en in toenemende mate in Zuid- en Oost-Azië en Australië.6 De landen in deze regio’s vormen daarom een belangrijke eindbestemming voor in Nederland geproduceerde methamfetamine.
Indien uit het buitenland het signaal wordt ontvangen dat vermoedelijk in Nederland geproduceerde methamfetamine is aangetroffen, zet de politie waar mogelijk met het desbetreffende land in op joint targeting. Hieronder wordt verstaan: het maken van afspraken met de internationale partners over de (structurele) opbouw van een informatiepositie, die leidt tot een aanpak van de sleutelfiguren, vanuit een gedeeld belang en kijkend naar gezamenlijke (interventie-) mogelijkheden. Joint targeting leidt tot focus, samen met andere landen, op High Priority targets, met het doel hen in hun criminele handelen te frustreren en uit te schakelen en verkregen vermogen af te nemen.
Welke maatregelen zijn er reeds genomen tegen eigenaren die, in ruil voor geld, hun leegstaande schuren beschikbaar stellen voor crystalmethlabs? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze eigenaren weerbaarder te maken tegen deze drugscriminelen?
Eigenaren die worden verdacht van een strafbaar feit met betrekking tot de productie of opslag van illegale drugs in hun schuur worden strafrechtelijk vervolgd. Daarnaast is de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet bevoegd een pand te sluiten als dit wordt gebruikt voor de productie of opslag van illegale drugs. Deze bevoegdheid ziet ook op schuren en loodsen, en wordt in de praktijk ook toegepast. Behalve het aanpakken van eigenaren die zich inlaten met drugscriminelen wordt ook in preventie geïnvesteerd. Om te voorkomen dat drugscriminelen ongestoord hun gang kunnen gaan in leegstaande schuren en loodsen zijn meerdere initiatieven ontwikkeld. In Brabant heeft de Taskforce – RIEC Brabant-Zeeland het Project Agrarisch Buitengebied geïnitieerd, dat als doel heeft de maatschappelijke weerbaarheid in het agrarisch buitengebied te vergroten en barrières op te werpen tegen ondermijning. Naast controles van stallen en loodsen, wordt door het geven van voorlichting en het bieden van handelingsperspectief bijgedragen aan het vergroten van de weerbaarheid van agrariërs. Verder is in het kader van de Regiodeal Achterhoek het programma Vitaal Buitengebied ontwikkeld. Naast het vergroten van de weerbaarheid van eigenaren van leegstaande panden wordt in dit programma ook ingezet op de transformatie en sloop van leegstaande gebouwen en het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen voor boeren om hun erf vitaal te kunnen houden en goed te kunnen blijven leven in het buitengebied. Tot slot heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer in zijn brief over de wijkaanpak van 31 maart jl. geïnformeerd over het onderzoek dat door de ministeries van JenV en BZK is uitgevoerd naar de huur van panden voor criminele doeleinden («Panden met een luchtje»).7 In de voortgangsbrief ondermijning van komend najaar wordt uw Kamer nader over dit onderzoek geïnformeerd.
Hoe staat het met het wetsvoorstel dat het mogelijk maakt om een groep van nieuwe psychoactieve stoffen (NPS), ook wel designerdrugs genoemd, te verbieden? Hoe verhouden de actieve stoffen van crystal meth zich tot de groep NPS behorende tot dit wetsvoorstel?
Het wetsvoorstel waarmee groepen nieuwe psychoactieve stoffen kunnen worden verboden is dit voorjaar door Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport via internet geconsulteerd. Partijen die belast zullen zijn met de uitvoering en handhaving van de voorgenomen wetswijziging zijn verzocht een uitvoeringstoets uit te brengen. De verwachting is dat alle reacties de komende weken ontvangen zullen zijn en verwerkt kunnen worden. Het streven is het wetsvoorstel dit najaar in procedure te brengen.
De verhouding van methamfetamine tot het wetsvoorstel kan als volgt worden toegelicht. De stofgroepen die voor een verbod worden beoogd zijn afgeleid van de chemische structuur van middelen die op lijst I van de Opiumwet staan. Een van die stofgroepen (fenethylamines) omvat ook de chemische structuur van amfetamine. Dat betekent dat alle nieuwe aan amfetamine verwante stoffen verboden zullen zijn. Methamfetamine is een stof die tot de amfetamines behoort, wat betekent dat ook alle mogelijke varianten van methamfetamine automatisch verboden zullen zijn.
Veilige evenementen |
|
Eppo Bruins (CU), Rutger Schonis (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Een drive-in bioscoop: organisatoren staan te trappelen maar krijgen geen vergunning»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met de signalen uit het bericht, namelijk dat er bij een vergunningsaanvraag meteen wordt afgewezen op basis van de noodverordening en niet wordt gekeken of een individueel evenement veilig is volgens de RIVM-richtlijnen?
Het verbod op evenementen tot 1 september 2020 was een maatregel die noodzakelijk was om de verdere verspreiding van het Corona-virus tegen te gaan.
Op 24 juni heeft besluitvorming plaatsgevonden en zodoende wordt per 1 juli het algemene verbod op meld- en vergunningplichtige evenementen opgeheven. Het is aan de lokale autoriteiten om te bepalen of organisatoren hun activiteit voldoende op anderhalve meter in kunnen richten en tevens aan andere van toepassing zijnde maatregelen kan worden voldaan. De procedure voor het aanvragen van een vergunning kost tijd en het zal dus een aantal weken duren voordat de eerste evenementen weer kunnen plaatsvinden. Niet alles zal meteen mogelijk zijn. 1,5 meter afstand houden blijft ook de norm bij evenementen.
Bent u het ermee eens dat door een algemeen verbod op evenementen met een vergunnings- en meldplicht veilige evenementen onnodig geen doorgang kunnen krijgen?
Nee. Een algemeen verbod op evenementen was een eenduidige norm die, vanwege de mogelijke effecten op de publieke gezondheid, het gebruik van de publieke ruimte, de handhaafbaarheid en op (de beschikbare capaciteit in) het openbaar vervoer noodzakelijk geacht werd. Gezien de positieve ontwikkelingen wordt per 1 juli is het algemeen verbod op meld- en vergunningplichtige evenementen opgeheven.
Kunt u toelichten waarom het in Nederland niet mogelijk is om net als in Duitsland2 en Denemarken3 evenementen te organiseren die veilig zijn?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het afschalen van maatregelen een politieke afweging, waarbij niet alleen het gezondheidsperspectief wordt meegewogen maar ook het maatschappelijk en economisch perspectief.
Bent u het ermee eens dat hierdoor onnodig schade wordt geleden door een sector die reeds hard wordt getroffen door de corona maatregelen?
Ik besef dat de maatregelen ter voorkoming van het coronavirus onvermijdelijke gevolgen hebben voor de economie. We zien dat daardoor ook de evenementensector zwaar getroffen wordt, net als andere sectoren. Daarom ondersteunt het kabinet (zelfstandig) ondernemers met tijdelijke financiële regelingen. De steun heeft als doel dat Nederland zich kan aanpassen aan een veranderde samenleving en economie. De regelingen zijn in twee noodpakketten gepresenteerd op 17 maart en 20 mei 2020.
Bent u bereid om het OMT te vragen te bezien hoe bij de advisering over sectoren meer maatwerk mogelijk kan worden gemaakt anders dan een generiek go/no-go signaal?
Het kabinet streeft naar eenduidige normen binnen sectoren. Op 24 juni is op basis van adviezen van het OMT besloten dat een verdere versoepeling van de maatregelen mogelijk is.
Bent u bereid burgemeesters meer ruimte te bieden om uitzonderingen op te nemen in de noodverordening die de mogelijkheid bieden evenementen die kunnen plaatsvinden, conform de richtlijnen van het RIVM doorgang te laten vinden?
Zoals ik eerder heb aangegeven is op 24 juni besloten dat het algemene verbod op meld- en vergunningplichtige evenementen per 1 juli wordt opgeheven. Het is aan de lokale autoriteiten om te bepalen of organisatoren hun activiteit voldoende op anderhalve meter in kunnen richten en tevens aan andere van toepassing zijnde maatregelen kan worden voldaan.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De tolk- en vertaaldiensten die door het Openbaar Ministerie via bemiddelaars worden verdeeld |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Sinds wanneer zijn voor het eerst tolk- en vertaaldiensten door het Openbaar Ministerie (OM) via bemiddelaars (bijvoorbeeld via Tolk- en Vertaalcentrum Nederland) verdeeld, in plaats van rechtstreeks aan de tolken via tolkenbureaus? Met welk doel gebeurde dat?
De gebruikelijke werkwijze is dat tolken en vertalers rechtstreeks worden gecontracteerd voor opdrachten. Naast deze werkwijze heeft het OM ook altijd al de mogelijkheid gehad om een bemiddelaar in schakelen. Dit gebeurt in de huidige praktijk incidenteel.
Met de aanpassing van de Europese richtlijn betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten zoals geïmplementeerd in de Aanbestedingswet is het verlichte aanbestedingsregime voor zogenoemde II-B-diensten – waar tolk- en vertaaldiensten toe behoorden – afgeschaft en volgen deze diensten het gewone aanbestedingsregime. Hierdoor is het op de huidige wijze rechtstreeks contracteren van tolken en vertalers niet langer rechtmatig. Voor de toekomstige situatie geldt daarom dat alle tolk- en vertaaldiensten bij de rijksoverheid worden aanbesteed.
Klopt het dat tijdens de stakingsacties van tolken en vertalers in 2020 tolk- en vertaaldiensten van het OM via bemiddelaars zijn verdeeld, maar dat er sinds 11 mei, zonder aanwijsbare reden en terwijl de tolken en vertalers het financieel bijzonder zwaar hebben, opnieuw door het OM wordt gekozen de tolk- en vertaaldiensten via bemiddelaars aan te bieden?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 1 komt het in de huidige praktijk reeds voor dat het OM gebruikmaakt van een bemiddelaar voor een tolk- of vertaalopdracht.
Erkent u dat deze werkwijze voor de tolken nadelig is, omdat de tolken per minuut worden betaald en een veel slechtere reis- en onkostenvergoeding hebben dan bij rechtstreekse tolkdiensten van het OM? Kunt u uiteenzetten wat een (gemiddelde) tolkdienst kost als deze rechtstreeks door het OM aan een tolk wordt verleend, en wanneer hier een bemiddelaar tussen wordt geplaatst? Welk deel van het geld blijft (gemiddeld) bij de bemiddelaar?
Indien het OM rechtstreeks tolken en vertalers inschakelt, ontvangt de tolk/vertaler een vergoeding conform het Besluit tarieven in strafzaken. Op dit moment is slechts incidenteel sprake van inzet van een bemiddelaar. In de toekomstige situatie zal als garantie voor de tolk/vertaler als zzp-er, in de aanbestedingen van deze dienstverlening een minimumtarief worden opgenomen. Dit is nadrukkelijk een ondergrens. De uiteindelijke tarieven op de markt zullen van meerdere aspecten afhangen, zoals de vraag naar een bepaalde taal en/of specialisatie en de kwalificaties van de tolk. De nieuwe systematiek biedt derhalve een gunstigere uitgangspositie voor de tolk/vertaler dan op dit moment het geval is.
Klopt het dat naast het inschakelen van deze diensten via bemiddelaars door het OM, vergelijkbare diensten bij dezelfde rechtbanken en dezelfde talen via de gebruikelijke wijze zijn verlopen? Waarom is er op deze twee verschillende manieren gewerkt?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 1 staat het het OM in de huidige situatie vrij om te kiezen voor de ene of de andere werkwijze.
Is hier sprake van een beleidswijziging of een pilot? Wat is hier precies aan de hand?
Er is geen sprake van een beleidswijziging of een pilot; dat het OM incidenteel gebruikmaakt van een bemiddelaar is staande praktijk.
Was hier sprake van een aanbesteding? Hoe verhoudt dat zich tot het programma Tolken in de Toekomst en de nog lopende discussie met de Kamer over de aanbestedingen?
Voor het incidentele gebruik van een bemiddelaar zoals dat in de huidige praktijk gebeurt, is een aanbesteding niet aan de orde.
Zoals vermeld in antwoord op vraag 1 geldt voor de toekomstige situatie dat alle tolk- en vertaaldiensten bij de rijksoverheid worden aanbesteed. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Was u hiervan op de hoogte en hoe heeft u de Kamer hierover geïnformeerd?
Het gaat hier om staande praktijk. Er is derhalve geen aanleiding voor het OM om hiervan mij op de hoogte te brengen, noch aanleiding om de Kamer hierover te informeren.
Hoe verklaart u het aanbesteden van tolk- en vertaaldiensten via bemiddelaars vanaf 11 mei in het kader van uw toezegging aan de Kamer om geen onomkeerbare stappen te nemen in de richting van het programma Tolken in de Toekomst?1
De genoemde dienstverlening is bij het OM nog niet aanbesteed. Zoals u meest recentelijk in de reactie op het advies van de Parlementair Advocaat over de aanbestedingsplicht voor tolk- en vertaaldiensten (d.d. 20 mei 2020)2 hebt kunnen lezen heb ik in afwachting van het advies van de Parlementair Advocaat geen onomkeerbare stappen genomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid een pas op de plaats te maken, tolk- en vertaaldiensten door OM en rechtbanken rechtstreeks in te blijven schakelen en niet (of zo min mogelijk) via bemiddelaars, en nu zo spoedig mogelijk uw reactie op het advies van de Parlementair Advocaat aan de Kamer te sturen? Wanneer kan de Kamer deze verwachten?
De reactie op het advies van de Parlementair Advocaat is op 20 mei 2020 aan uw Kamer gezonden. Zoals ik in deze reactie heb toegelicht is het geen optie om tolk- en vertaaldiensten door OM en rechtbanken rechtstreeks in te blijven schakelen. Zoals ik in de reactie van 7 mei 2020 op de schriftelijke vragen naar aanleiding van het schriftelijk overleg gesubsidieerde rechtsbijstand en corona gerelateerde maatregelen in het gevangeniswezen en de rechtspraak en in bovengenoemde brief heb aangegeven is het noodzakelijk om op korte termijn invulling te geven aan de verplichting de tolk- en vertaaldienstverlening aan te besteden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen een week te beantwoorden?
Beantwoording van deze vragen was niet eerder mogelijk dan vandaag. Genoemde brief van 20 mei jl. heeft deels reeds antwoord gegeven op uw vragen.
De berichten ‘Wapenbranche dreigt met claim tegen politie om gesloten loket’ en ‘Politie bezorgd over florerende wapenhandel’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wapenbranche dreigt met claim tegen politie om gesloten loket»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken niet zijn aangewezen als «contactberoep»? Waarom gaat de politie hier dan per saldo wel zo mee om? Kunnen – nu door het kabinet het besluit is genomen dat vanaf 11 mei (echte) contactberoepen weer uitgeoefend mogen worden – ook de volledige werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken hervat worden?
De politie heeft aan het begin van deze coronacrisis de publiekscontacten voor zover niet strikt noodzakelijk opgeschort tot nader order. Ook bij korpscheftaken zijn werkprocessen stilgelegd. Het stilleggen van de afdelingen korpscheftaken was niet in het kader van de zogenaamde contactberoepen, maar in het licht van de RIVM maatregelen om het aantal contacten en reisbewegingen tot een minimum te beperken.
Zoals de politie op 18 mei ook alle relevante branchepartijen heeft laten weten starten de bureaus korpscheftaken weer op zodat uiterlijk op 25 mei per eenheid minstens één locatie geopend is. Dat is inmiddels het geval. Dit alles moet bezien worden binnen de richtlijnen die binnen het korps worden opgesteld over contact met de aanvragers. Dit om zowel de aanvragers van wapenvergunningen en verloven en hun families als politieambtenaren te beschermen.
Beseft u – maar ook de leiding van de politie – dat door het stilleggen van de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken de (binnenlandse) handel in vuurwapens nagenoeg geheel stil ligt omdat wapens niet bijgeschreven kunnen worden op verloven? Beseft u welke enorme economische schade dit betekent voor vuurwapenhandelaren?
Het coronavirus heeft ons allemaal getroffen. Om het virus zo min mogelijk kans te geven zijn contactbeperkende maatregelen genomen. Dit heeft directe en indirecte gevolgen voor veel partijen, zo ook voor de wapenhandelaren. Dat is te betreuren, maar was onvermijdelijk. Goed dat de werkzaamheden sinds 25 mei weer zijn opgepakt.
Bent u bekend met het artikel «Politie bezorgd over florerende wapenhandel»?2
Ja.
Herkent u zich in de volgende quote van politieman Schouten in dit artikel, namelijk: «Sportschutters mogen tot 10 duizend stuks munitie aanschaffen. Elke dag opnieuw, bij wijze van spreken. We zien dat legaal aangekochte munitie soms in het criminele milieu belandt. Door de toegestane hoeveelheid te beperken, werp je een extra barrière op»? Kunt u aangeven welke concrete feiten ten grondslag liggen aan deze uitspraak?
De quote van de heer Schouten ziet op de veronderstelling dat legaal aangekochte munitie in sommige gevallen in het criminele milieu belandt. De politie heeft aangegeven hier in het kader van de opsporing in bepaalde gevallen tegenaan te lopen. Voor de wapenhandelaren geldt in dit verband dat zij op grond van artikel 9a van de Wet Wapens en Munitie (Wwm) verplicht zijn verdachte transacties rondom de verwerving van munitie – waaronder een transactie van een (of meerdere) aankopen voor munitie waarbij meer dan 10.000 patronen binnen een week worden aangeschaft – te melden bij de korpschef.
Is de waarneming van de heer Schouten aanleiding voor de politie om meer te investeren in de kerntaak «toezicht en handhaving» die naast de administratieve taken toebedeeld zijn aan de afdelingen Korpscheftaken? Kunt u aangeven (uitgaande van gecombineerd 100%) hoeveel procentueel qua capaciteit en tijd van de afdeling Korpscheftaken besteed wordt aan administratieve taken en hoeveel capaciteit en tijd besteed wordt aan toezicht en handhaving? Bestaat er een jaarverslag of anderszins een overzicht van de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken?
De waarneming van de heer Schouten draagt voor politie bij aan het onderstrepen van het belang van de taak «toezicht en handhaving». Een harde procentuele verdeling tussen de hoeveelheid capaciteit en tijd dat wordt besteed aan de administratieve taken en toezicht en handhaving kan op dit moment niet worden gemaakt. De politie heeft bij mij aangegeven dat – op basis van een grove inschatting – ongeveer 75% tot 85% van de capaciteit opgaat aan administratieve taken. De overige capaciteit wordt besteed aan toezicht en handhaving. Op de website van politie wordt jaarlijks een overzicht gepubliceerd van het aantal verstrekte, geweigerd of ingetrokken vergunningen binnen korpscheftaken.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid in het verleden onderzocht heeft in hoeverre de capaciteit van de afdeling Korpscheftaken afdoende is om de werkzaamheden op het vlak van de Wet wapens en munitie (WWM), de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (WPBR), de Wet explosieven civiel gebruik (WECG) en de Wet natuurbescherming (WNB) uit te voeren? Klopt het beeld dat de afdelingen Korpscheftaken de handen vol hebben aan de administratieve werkzaamheden die deze wetten met zich meebrengen en dat zij nauwelijks of niet in staat zijn om daadwerkelijk controles uit te voeren of te reageren op meldingen van incidenten? Wat zijn uw beleidsvoornemens op dit terrein? Hoe staat het met het overhevelen van administratieve taken naar andere instanties, zoals de dienst Justis?
De Inspectie van Justitie en Veiligheid heeft zich in haar vorige onderzoek primair gericht op de Wwm en de Wpbr. Zij heeft inderdaad geconcludeerd dat de capaciteit tekortschiet om alle taken volledig te kunnen uitvoeren. Met name de toezichthoudende kant van korpscheftaken krijgt daarbij minder dan gewenst de aandacht. De korpschef heeft dit dilemma ook aangegeven en samen kijken we naar mogelijk (tijdelijke) oplossingen. Momenteel wordt bijvoorbeeld een businesscase gemaakt naar in hoeverre het wenselijk en haalbaar is om een deel van de vergunningverlenende taken over te hevelen naar Justis. Ik zal uw Kamer hier te zijner tijd over informeren.
Wat is de voortgang rond het deactiveren van vuurwapens? Kunt u kort uiteenzetten hoe tussen wapenhandel en politie dit proces is ingebed, inclusief een toelichting op de positie en de rol van de Controlerende Autoriteit (CA)?
De Controlerende Autoriteit (CA) heeft bij mij aangegeven dat er tot op heden 40 gedeactiveerde wapens gecertificeerd zijn. Hierbij heeft de CA aangegeven met een vijftal wapenhandelaren, die zich inmiddels vanuit Nederland op de markt voor gedeactiveerde wapens begeven, contact te hebben. Op de website van politie staat informatie over hoe de CA te bereiken is en hoe wapens kunnen worden aangemeld voor keuring.3 Na aanmelding van het wapen krijgen de handelaren verdere instructies over het verloop van het proces.
Hoeveel onklaar gemaakte wapens zijn er door de wapenhandel aangeleverd sinds de start van het functioneren van de CA? Hoeveel onklaar gemaakte wapens zijn feitelijk door de CA gecontroleerd en teruggezonden aan de wapenhandel? Kunt u een beeld schetsen van de (enorme) voorraden aan onklaar gemaakte of te maken wapens die wachten op controle, die zich hebben opgehoopt bij de wapenhandel? Kloppen de berichten dat de CA vooralsnog qua capaciteit en qua kennis en vaardigheden totaal niet berekend is op deze taak?
De korpschef geeft aan dat sinds de start van het functioneren van de CA circa 100 wapens zijn aangeboden door wapenhandelaren. Hiervan zijn 40 wapens inmiddels gecertificeerd en 40 wapens nog in behandeling. Daarnaast zijn er ook wapens afgekeurd. De CA geeft aan geen beeld te hebben van de hoeveelheid wapens die op dit moment nog bij de handelaren liggen ter aanbieding.
De oprichting van de CA heeft opstartproblemen gekend, waardoor het proces van het controleren en certificeren van onklaar gemaakte vuurwapen vertraging heeft opgelopen. De CA maximeert op dit moment de behandeling van wapens naar circa 25 wapens per week. Momenteel zijn er drie medewerkers die kunnen keuren en worden twee extra medewerkers opgeleid. Ik heb van de korpschef geen signalen ontvangen dat dat op dit moment niet voldoende zou zijn.
Deelt u de opvatting dat verwacht mocht worden dat de CA inmiddels – zo lang na invoering van de wetgeving – naar behoren zou moeten functioneren? Deelt u de zorg dat een slecht functionerende CA niet bijdraagt aan het met de wetgeving beoogde doel, namelijk het terugdringen van te reactiveren vuurwapens? Wat gaat u op korte termijn doen om hier verbetering in aan te brengen?
De korpschef heeft mij aangegeven dat van een slecht functionerende CA geen sprake is.
Bent u bereid elke gestelde vraag afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Defensie en politie willen samen personeel werven' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Defensie en politie willen samen personeel werven»?1
Ja.
Klopt het dat de politie en Defensie een bilaterale overeenkomst hebben gesloten met onder andere de afspraak het verkennen van uitwisselbaarheid in loopbaanpaden? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Zoals ik meldde in het eerste halfjaarbericht politie 20192, hebben de politie en Defensie op 9 april 2019 een bilaterale overeenkomst gesloten, waarin is afgesproken nauwer te gaan samenwerken, onder meer op het gebied van human resources management. Op dit moment wordt er invulling gegeven aan de samenwerking.
De samenwerking tussen de politie en Defensie is opgehangen in een bredere samenwerking in het veiligheidsdomein, onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waar ook DJI, de Douane en de Brandweer deel van uitmaken. Gestart is met een gezamenlijk arbeidsmarktonderzoek, hetgeen inmiddels is afgerond.
Binnen de organisaties worden de medezeggenschapsorganen met enige regelmaat op de hoogte gehouden van de voortgang en activiteiten in de samenwerking. Dit geldt ook voor de gezamenlijke vakorganisaties, die sinds kort samenwerken in de «Coalitie voor Veiligheid».
Bent u bekend met het feit dat diverse personen, thans (nog) werkzaam bij Defensie, bereid zijn de overstap naar de politie te overwegen, dan wel daadwerkelijk te maken? Zo ja, bent u ook bekend met het gegeven dat een dergelijke overstap in de praktijk een forse terugval in netto salaris als gevolg heeft van soms wel meer dan € 700,– bruto per maand? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit verschil financieel overbrugd dient te worden, omdat anders niet verwacht en verlangd mag worden dat personen die Defensie verlaten zich bij de politie als werkzoekende zullen melden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, deelt u de mening dat de politie hierdoor waardevolle potentiële werknemers laat lopen?
Ik kan geen uitspraken doen over de beweegredenen van individuele Defensiemedewerkers die overstappen naar de politie, of dit overwegen.
Daarnaast herken ik mij niet in het door u geschetste algemene beeld. Zonder een nadere duiding van functie, rang en leeftijd is het vermeende verschil in salaris onmogelijk te onderschrijven of te weerleggen. Behalve enkel het salaris zijn er ook andere factoren, zoals de inhoud van het werk en loopbaanperspectief, die van invloed zijn op de afweging om al dan wel of niet over te stappen naar de politie.
Vooralsnog zie ik dan ook geen aanleiding om vermeende salarisverschillen van medewerkers die overstappen van Defensie naar de politie te compenseren. Daarnaast hebben Defensie en politie afgesproken om elkaar op de arbeidsmarkt niet te beconcurreren. Dit neemt uiteraard niet weg dat iedere werknemer vrij is om te solliciteren waar en wanneer hij/zij dat wenst.
Deelt u ook de mening dat dit niet mag gebeuren, omdat de politie voor de grote opdracht staat de komende jaren vele duizenden nieuwe werknemers te werven?
Zoals bekend, staat de politie voor een omvangrijke vervangings- en uitbreidingsopgave. Ik wijs er echter op dat de politie er vooralsnog in slaagt voldoende nieuwe medewerkers te werven.
Bent u bereid om deze vragen zo snel mogelijk, ondanks de coronaproblematiek, te beantwoorden, omdat geen tijd verloren mag gaan op dit onderwerp?
Ja.
De wenselijkheid van zelfonderzoek in fraudezaken |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u toelichten hoe de huidige beroeps- en gedragsregels voor advocaten bescherming bieden tegen onterechte verdachtmakingen van derden of het weglaten van bekende feiten in zelfonderzoeken naar fraude?
Zoals eerder aangegeven1 dienen advocaten die worden ingeschakeld voor zelfonderzoeken zich te houden aan de voor hen geldende beroeps- en gedragsregels, zoals neergelegd in de kernwaarden genoemd in artikel 10a van de Advocatenwet. Zo dienen advocaten bij het uitvoeren van het onderzoek voldoende onafhankelijkheid te betrachten ten opzichte van hun opdrachtgever. Tevens is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. In de Gedragsregels advocatuur 2018 over de onafhankelijkheid en partijdigheid is verder het volgende opgenomen: de advocaat vermijdt dat zijn onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zou kunnen komen; en het belang van de cliënt, geen enkel ander belang, bepaalt de wijze waarop de advocaat zijn zaken behandelt. Deze regels zijn te allen tijde van toepassing op de advocaat, dus ook bij zelfonderzoeken naar fraude door advocaten.
Hierbij merk ik op dat de advocaat uitsluitend instructies ontvangt van zijn cliënt, niet betekent dat hij zonder meer gehouden is om al hetgeen te doen dat hem door zijn cliënt wordt opgedragen. De advocaat behoort zich, gelet op het vereiste van onafhankelijkheid, niet met zijn cliënt te vereenzelvigen. Een partijdige belangenbehartiging brengt bovendien niet mee dat de advocaat bewust onwaarheden zou mogen spreken of in strijd met een goede procesorde of rechtsbedeling zou mogen handelen. Belangenbehartiging van cliënten mag alleen met rechtmatige middelen worden nagestreefd. De advocaat behoudt zijn eigen verantwoordelijkheden ten aanzien van het handelen overeenkomstig de wet en het recht. Wat partijdigheid concreet inhoudt, betreft een professionele inschatting van de advocaat. Bij de behartiging van belangen van een cliënt komt een advocaat een grote mate van vrijheid toe.
De naleving van deze regels wordt geborgd door het voor de beroepsgroep geldende tuchtrecht. Het handelen van een advocaat kan derhalve worden getoetst door de tuchtrechter.
Kunt u toelichten hoe de verplichte partijdigheid van advocaten te verenigen is met objectief onderzoek?
Bij zelfonderzoeken door advocaten selecteert en beoordeelt de advocaat de juridisch relevante feiten teneinde de cliënt te adviseren over diens juridische positie en hem bij te staan in lopende of toekomstige procedures en/of optreden door autoriteiten. Dit zelfonderzoek doet de advocaat vanuit zijn onafhankelijke en partijdige rol overeenkomstig de kernwaarden. Onpartijdig optreden is niet verenigbaar met de kernwaarden van artikel 10a van de Advocatenwet en de Gedragsregels advocatuur 2018, zoals in antwoord op de vorige vraag nader uiteen is gezet. Het Openbaar Ministerie (OM) en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) dienen zich dan ook goed te vergewissen van deze onafhankelijke en partijdige rol wanneer advocaten zelfonderzoek verrichten.
Onderkent u het risico op perverse financiële prikkels bij betaald fraudeonderzoek in opdracht van de verdachte partij, aangezien grondiger onderzoek of een objectiever geschetst beeld kan leiden tot negatieve gevolgen voor de opdrachtgever?
Een eventueel risico op perserve financiële prikkels wordt naar mijn mening in voldoende mate gemitigeerd door het feit dat advocaten zijn gehouden aan de voor hen geldende beroeps- en gedragsregels en het tuchtrecht, zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven. Bovendien zullen resultaten van een zelfonderzoek alleen worden aanvaard, indien sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek waarin door het OM met de verdediging is afgesproken dat zelfonderzoek plaats kan vinden en wat de aard en omvang van zo’n onderzoek zal moeten zijn. Voorts controleert de FIOD de door de verdachten aangeleverde onderzoeksresultaten altijd op voldoende diepgang, volledigheid en juistheid, hetgeen vervolgens ook door het OM wordt geverifieerd. Daarnaast is en blijft het OM verantwoordelijk voor een strafrechtelijk onderzoek en beslist over het inzetten van strafvorderlijke bevoegdheden en over de vervolging.
Heeft u zicht op de grootte van de markt voor zelfonderzoek bij fraude? Zo ja, hoeveel wordt jaarlijks verdiend in de juridische sector aan zelfonderzoek in fraudezaken? Zo nee, hoe waarborgt u de onafhankelijkheid van advocaten en objectief onderzoek zonder te weten in hoeverre advocatenkantoren afhankelijk zijn van onderzoeksopdrachten?
Nee, ik heb geen zicht op de grootte van de markt voor zelfonderzoek bij fraude.
Het waarborgen van de onafhankelijkheid van advocaten en een objectief onderzoek wordt mijns inziens voldoende gewaarborgd, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de advocatuur gebaat is bij specifieke gedragsregels om de spanning tussen de verplichte partijdigheid van advocaten en de gewenste objectiviteit in zelfonderzoek bij fraudezaken het hoofd te bieden?
Nee, die mening deel ik niet. De geldende beroeps- en gedragsregels en het tuchtrecht bieden naar mijn mening voldoende mogelijkheden om een mogelijke spanning tussen partijdigheid en onafhankelijkheid het hoofd te kunnen bieden.
Is het waar dat advocaten, in tegenstelling tot accountants, op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) geen vergunningsplicht dragen voor het verrichten van zelfonderzoek bij fraudezaken? Zo ja, acht u dit verschil wenselijk?
Het is juist dat advocaten niet vallen onder de vergunningsplicht voor zelfonderzoek, zoals neergelegd in de Wpbr. Dit is ook niet onwenselijk, aangezien de geldende beroeps- en gedragsregels voor advocaten en het tuchtrecht voorzien in voldoende waarborgen waardoor advocaten ontheven kunnen worden van die vergunningsplicht.
Waarom wordt er expliciet aangestuurd op zelfonderzoek door advocaten, gezien het feit dat de beroepsregels van (forensisch) accounts expliciet aansturen op objectiviteit?
Het OM heeft te kennen gegeven in de toekomst open te staan voor zelfonderzoek door professionals, waaronder advocaten of (forensisch) accountants, die door verdachte bedrijven zelf zijn ingehuurd. Daarbij worden de voorwaarden, zoals genoemd in antwoord op vraag 3, te allen tijde door het OM in acht te worden genomen. Er wordt niet louter aangestuurd op zelfonderzoek door advocaten.
Kunt u aangeven wat de «goede werkafspraken» tussen de FIOD en het OM over de verantwoording van de evaluatie van zelfonderzoek in fraudezaken inhouden, waarnaar u refereert in uw antwoorden op schriftelijke vragen van 8 april jongstleden?1
Het betreft reguliere werkafspraken die zijn gemaakt tussen het OM en de FIOD, dat vanuit de opsporing wordt gestuurd op de voorwaarden voor zelfonderzoek en dat het OM in staat wordt gesteld een eigen toets aan te brengen. Daarom worden ook alleen de resultaten van een zelfonderzoek aanvaard indien de meldende c.q. verdachte partij daarover vooraf concrete afspraken met het OM heeft gemaakt, zie ook het antwoord op vraag 3. Verder zal de FIOD nagaan of het zelfonderzoek op voldoende diepgaande, volledige en juiste wijze is uitgevoerd, waarbij zij ook toegang moeten kunnen hebben tot de onderliggende stukken. Zo nodig doet de FIOD aanvullend onderzoek. Ten slotte zal het OM beoordelen of de uitkomsten van het zelfonderzoek en de validatie daarvan door de FIOD voldoende grondslag bieden voor een vervolgingsbeslissing in de casus.
Waaruit blijkt dat in de Verenigde Staten van Amerika «heel goede ervaringen zijn opgedaan» met zelfonderzoek bij fraude, zoals u beweert in de antwoorden op mondelinge vragen 4 juni 2019?2
Mijn antwoord is gebaseerd op ervaringen van het OM, zoals ook aangegeven in het krantenbericht van het Financieele Dagblad van 4 juni 2019. Het OM heeft gemeld dat de Nederlandse autoriteiten door hun samenwerking met de Amerikaanse autoriteiten, onder andere in de Vimpelcom-zaak en de Telia Company-zaak, ervaring hebben opgedaan met deze wijze van samenwerken met de advocatuur.
In hoeverre zijn de voorbeelden uit de Verenigde Staten van Amerika representatief voor het Nederlandse rechtssysteem, gezien het feit dat in de Verenigde Staten van Amerika specifieke richtlijnen bestaan voor strafvermindering bij zelfmelding en medewerking in fraudezaken en daardoor de stimulans hiertoe groter is?
Dat in Verenigde Staten van Amerika specifieke richtlijnen bestaan voor strafvermindering bij zelfmelding en medewerking in fraudezaken maakt niet dat het voorbeeld geen representatieve waarde heeft. Indien een verdachte meewerkt in een strafproces is dat een omstandigheid die ook in de huidige situatie door het Nederlandse OM in de regel positief wordt meegewogen bij het bepalen van de strafeis. Die afweging kan ook plaatsvinden bij een zelfstandig onderzoek zolang het onderzoek voldoende diepgang heeft en juist en volledig is. Verder heeft het OM aangegeven te zullen onderzoeken of het mogelijk is om meer duidelijkheid te gaan geven aan een verdachte voor wat betreft de vraag hoe meewerken en zelfmelden concreet wordt meegewogen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Dat heb ik bij deze gedaan.
Het bericht ‘Agressie tegen agenten neemt fors toe: Mijn gehoorschade is mogelijk blijvend’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Agressie tegen agenten neemt fors toe: Mijn gehoorschade is mogelijk blijvend»?1
Ja.
Wat is de verklaring voor de forse stijging van de gevallen van agressie tegen agenten, waaronder zelfs pogingen tot doodslag?
Agressie en geweld tegen politieambtenaren is onacceptabel. Zoals ook in het artikel wordt opgemerkt zou een toename van agressie en geweld in coronatijd onder andere kunnen samenhangen met de toename van het aantal meldingen van overlast.
De in het artikel gemelde toename van pogingen tot doodslag heeft betrekking op de cijfers van geweld tegen politieambtenaren in 2019 ten opzichte van 2018. Uit de geregistreerde cijfers kan geen verklaring worden afgeleid voor deze toename. Naast een toename in een aantal categorieën is in andere categorieën sprake van een afname. Het totale aantal gevallen van agressie en geweld tegen politieambtenaren is in 2019 licht gedaald ten opzichte van 2018.
Deelt u de mening dat ieder geval van verbaal en/of fysiek geweld tegen agenten onacceptabel is en fors bestraft moet worden? Zo nee, waarom niet?
Politiemensen moeten in een veilige omgeving hun werk kunnen uitvoeren. Uit de cijfers van de politie blijkt helaas dat zij regelmatig geconfronteerd worden met geweld en agressie. Dit is onaanvaardbaar. Een geweldsincident kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de politieambtenaar en diens omgeving. Wij achten het daarom van groot belang dat tegen de geweldplegers hard, eenduidig, effectief en snel wordt opgetreden. Dit gebeurt door zaken van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak – conform de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) – met prioriteit te behandelen, eenduidig te registreren en zoveel mogelijk lik op stuk toe te passen. Verder wordt ook een zwaardere straf geëist en wordt de schade zoveel mogelijk verhaald op de daders.
Zo ja, waar blijft het wetsvoorstel Taakstrafverbod bij geweld tegen hulpverleners naar aanleiding van de motie Helder c.s. (ingediend 22 november 2018)?2
Het wetsvoorstel Taakstrafverbod is op dit moment voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Het streven is het wetsvoorstel spoedig na het ontvangen van het advies bij de Tweede Kamer in te dienen. We verwachten dat dit voor het zomerreces zal zijn.
En zo ja, waar blijft het al jarenlang beloofde plan van aanpak om de overlast door verwarde personen niet meer op het bordje van de politie te laten liggen, maar het door de GGZ te laten aanpakken, waar het primair ook hoort?
Er is de afgelopen jaren volop ingezet op een integrale goed werkende persoonsgerichte aanpak voor mensen met verward gedrag en deze aandacht hebben we stevig vastgehouden. In de brief van 10 december 2019 aan uw Kamer (Kamerstuk 2019–2020, 52 424, Nr. 494) bent u laatstelijk geïnformeerd over de stand van zaken. Het is daarbij goed om op te merken dat de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep is met diverse problematiek. Het grootste deel is niet gevaarlijk voor zichzelf of voor anderen en veroorzaakt geen overlast.
Dit neem niet weg dat we samen met gemeenten veel aandacht hebben voor het deel van deze doelgroep dat wel betrokken is bij (gewelds)incidenten. Zorgwekkende signalen moeten vroegtijdig worden gezien, gemeld en opgepakt en de samenwerking tussen zorg en veiligheid op lokaal niveau moet dan ook verder worden versterkt. De initiatieven hiervoor leiden nu ook tot resultaten in de praktijk, maar hier moet ook nog door alle partijen samen hard aan worden getrokken. Voor deze noodzakelijke persoonsgerichte aanpak ligt nu de regie bij gemeenten en regio’s. Het Verbindend Landelijk OndersteuningsTeam (VLOT) is ingericht om gemeenten en regio’s daar waar nodig te ondersteunen. Ook zal per 1 juli het landelijk meldnummer niet-acuut live gaan. Burgers met zorgen over personen met verward gedrag kunnen via dit landelijke nummer worden doorverbonden met regionale en gemeentelijke meldpunten
Indien toch een melding wordt gedaan via 112 van een melding van een acute situatie of een strafbaar feit, zetten we in op goede triage. Het is onze ambitie voor 2020 om bij iedere melding, waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek, een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Hiermee hoeft de politie enkel in actie te komen wanneer de situatie om hun ingrijpen vraagt en kan zij ontlast worden.
Deelt u voorts de mening dat de softe aanpak door de rechterlijke macht mede debet is aan de (forse) stijging van geweld tegen agenten? Zo nee waarom niet?
Bij agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak verhoogt het OM de strafeis conform de OM-richtlijn en de ELA. Bij de straftoemeting door de rechter zijn landelijke oriëntatiepunten van belang. Deze oriëntatiepunten zijn door de rechtspraak zelf vastgesteld en vormen veelal het vertrekpunt bij de straftoemeting. In deze oriëntatiepunten wordt betekenis toegekend aan de omstandigheid dat geweld werd toegepast tegen een persoon met een publieke taak. Gebleken is dat rechters de eis van het OM in geval van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak veelal volgen. Bij mij is geen signaal bekend dat rechters structureel een veel lagere straf opleggen dan de eis van de officier van justitie.
En zo nee, wat vindt u dan van het feit dat de zogenoemde «trouwstoetmepper» de behandeling van zijn strafzaak in vrijheid mocht afwachten en pas de cel inging toen hij eerder opgelegde voorwaarden had geschonden?
Het is aan de rechter om de afweging te maken of een verdachte de behandeling van zijn strafzaak in vrijheid mag afwachten.
Als Minister die het onderwerp slachtoffers in de portefeuille heeft, vindt u niet dat bij geweld tegen agenten niet alleen de samenleving in het algemeen, maar de gezinsleden van de getroffen agenten in het bijzonder ook aandacht verdienen?
Wij vinden het inderdaad heel belangrijk dat ook het thuisfront betrokken wordt. Na een geweldsincident wordt de politieambtenaar, en indien nodig ook diens directe familieleden en collega’s, door het politiekorps opgevangen en de nodige zorg en nazorg geboden. Medewerkers en hun thuisfront kunnen voor hulpvragen terecht bij de leidinggevende, de casemanager en voor (na)zorg bij mentale problemen 24/7 bij het 24-uursloket.
Het bericht ‘IS op de weg terug’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «IS op de weg terug»?1
Ja
Hoeveel van de in het artikel genoemde gearresteerde extremisten zijn in Nederland gearresteerd? Hoeveel zijn elders gearresteerd? Kunt u aangeven in welke landen?
Het is onduidelijk naar welke arrestaties het bericht precies refereert. Zoals in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 522 is te lezen, zijn in november 2019 in Zoetermeer twee mannen gearresteerd op verdenking van het voorbereiden van een terroristische aanslag. Hierna hebben in Nederland geen soortgelijke arrestaties van vermoedelijke jihadisten meer plaatsgevonden. Arrestaties waren er recentelijk onder meer wel in Duitsland en Spanje.
Neemt ook in Nederland de activiteit van ondergrondse cellen toe? Zo ja, in welke mate? En hoeveel neemt de activiteit toe in andere landen? Kunt u aangeven welke landen dit betreft?
In Nederland en andere West-Europese landen bestaan netwerken van personen en groepen die het jihadistisch gedachtegoed aanhangen. In uitzonderlijke gevallen gaan jihadisten over tot het plannen en uitvoeren van aanslagen. Zelden wordt een directe band aangetoond tussen (potentiële) aanslagplegers in westerse landen en het leiderschap van ISIS in Syrië en Irak. Het aantal aanslagen van jihadisten in West-Europa is tussen de tweede helft van 2017 en begin 2020 sterk afgenomen. In internationaal verband wordt door politie informatie uitgewisseld. De samenwerking tussen diensten is onder meer verankerd in de Counter Terrorism Group (CTG). Deze samenwerking versterkt de Nederlandse inlichtingenpositie en die van de aangesloten partnerdiensten. Concreet leidt deze samenwerking tot het eerder onderkennen, identificeren en aanhouden van potentiële jihadistische aanslagplegers in Europa.3
Hoe beoordeelt u het dat Islamitische Staat zowel in Irak en Syrië maar ook in Europa aan kracht wint en op de weg terug is? Wat betekent dit voor de dreiging in Europa en Nederland?
De dreiging die uitgaat van jihadistisch terrorisme in of tegen Europa en andere westerse landen is sinds de zomermaanden van 2017 sterk afgenomen, maar niet verdwenen. Zoals in het DTN 52 is genoemd, is de terroristische dreiging voor Nederland op dit moment aanzienlijk (niveau 3 van 5). Zowel ISIS als al Qa’ida houden onverminderd de intentie om een aanslag te plegen. Aangezien ISIS zich op dit moment concentreert op herstel in Syrië en Irak, is de dreiging richting Europa vooralsnog niet toegenomen. Dit kan veranderen als ISIS grondgebied verovert en meer ruimte krijgt om ook buiten de regio te opereren. ISIS heeft nog steeds het strategische doel om op termijn opnieuw een «kalifaat» te stichten. De terroristische organisatie zet sinds 2017 haar strijd voort in de vorm van een guerrilla. Vanuit ondergrondse netwerken is ISIS nog altijd in staat aanslagen te plegen in Syrië en Irak. Deze modus operandi is sinds de uitbraak van de COVID-19-crisis niet fundamenteel gewijzigd. In Noordoost-Syrië plegen ondergrondse ISIS-netwerken geregeld aanslagen en trachten zij hun invloed uit te breiden. De Syrian Democratic Forces (SDF) slagen er met steun van de achtergebleven Amerikaanse troepen vooralsnog in ISIS hierbij substantieel te hinderen. Er bestaat ook zorg over ISIS-activiteit in gebieden ten westen van de Eufraat, die formeel onder controle van het Syrische regime staan. ISIS lijkt hier te kunnen profiteren van het gegeven dat het regime zijn aandacht vooral op de regio Idlib heeft gericht.
Bent u bereid de grenzen voorgoed te sluiten voor immigranten uit islamitische landen, voor alle asielzoekers en zorg te dragen dat islamitische terroristen ons land niet inkomen, danwel snel het land uit worden gezet, zodat ze nooit meer terug kunnen keren?
Het kabinet acht het voorgoed sluiten van de grenzen voor immigranten uit islamitische landen geen realistische oplossing, laat staan dat het een structurele oplossing is voor complexe veiligheids- en migratievraagstukken. Iedereen die via de Schengenbuitengrens Nederland of een andere Schengen lidstaat inreist, wordt onderworpen aan een grenscontrole. Indien een persoon geregistreerd staat als een potentieel gevaar voor de Nederlandse veiligheid kan deze persoon, indien het een derdelander is, de toegang worden geweigerd of kan de persoon, indien het een EU-burger betreft, worden aangehouden bij inreis.
Het bericht ‘Ruit ingeslagen bij restaurant HaCarmel: ‘Het begint bijna gewoon te worden’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Restaurant HaCarmel vernield door zelfde verdachte als in 2017»?1
Ja.
Hoe vaak heeft dit restaurant nu te maken gehad met belaging, vernieling, verdachte pakketjes, besmeuring of een andere manier van vandalisme en intimidatie met antisemitisch motief? Wanneer was er hier volgens de politie sprake van een antisemitisch motief? Kunt u een overzicht hiervan geven?
Een overzicht van incidenten die bij de politie geregistreerd zijn rondom het restaurant HaCarmel treft u hieronder aan. Overigens verwijst de politie hierbij naar de term discriminatie, wat in dit verband de strafrechtelijk relevante term is.
Op 7 december 2017 zijn de ruiten van het restaurant vernield en is de Israëlische vlag die in het restaurant hing gestolen. De verdachte is aangehouden, vervolgd en veroordeeld ter zake vernieling en diefstal. De officier van justitie heeft de aanwezigheid van een discriminatoir motief meegewogen in het bepalen van de strafeis.
Tussen 28 en 31 december 2017 is het restaurant besmeurd met eieren en patat. Vanwege het ontbreken van opsporingsindicaties kon geen motief worden vastgesteld en kon geen verdachte worden aangehouden.
Op 29 december 2017 is informatie binnengekomen dat de verdachte van het incident van 7 december 2017 wederom de ramen wilde vernielen. Hierop heeft intensieve politiesurveillance plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft er geen vernieling plaatsgevonden en is de verdachte niet aangetroffen in de omgeving van het restaurant.
Op 20 januari 2018 is door een surveillance-eenheid van de politie opgemerkt dat het raam van het restaurant is besmeurd. Gebleken is dat de ruit schoongemaakt kon worden en dat de eigenaar daarin aanleiding heeft gezien om geen aangifte te doen.
Op 2 maart 2018 is een tegel door de ruit van het restaurant gegooid. Er is geen verdachte aangetroffen of aangehouden. De politie heeft een onderzoek ingesteld. Beschikbare camerabeelden hebben niet tot identificatie van een verdachte geleid. Gelet op de eerdere vernieling is de uitzonderlijke stap gezet om een op de stoeptegel aangetroffen DNA-mengprofiel te onderzoeken. Helaas leverde dit geen match op. Nu een verdachte niet is achterhaald, kon ook geen motief worden vastgesteld.
19 maart 2018: een op het oog verward persoon staat te schreeuwen voor het restaurant. Het is onduidelijk wat hij roept en de politie is snel ter plaatse. Er was geen sprake van een strafbaar feit en derhalve is ook geen motief vastgesteld.
Op 15 januari 2020 wordt melding gemaakt van een verdacht pakketje voor het restaurant, te weten een doos waaruit elektriciteitsdraden steken. Uit onderzoek door de EOD bleek dat het om een ongevaarlijk pakketje ging. In deze zaak is op 14 mei 2020 een verdachte aangehouden (niet zijnde de verdachte van de vernieling op 8 mei 2020). Omdat het onderzoek op dit moment nog loopt, kan ik nog niets zeggen over het motief.
Op 8 mei 2020 wordt melding gemaakt van vernieling. De ruit van het restaurant is vernield en door het gat in de ruit is de Israëlische vlag naar buiten getrokken en gepoogd in de brand te steken. Kort daarop is een verdachte aangehouden. Het betreft dezelfde persoon die is veroordeeld voor de vernieling op 7 december 2017. Omdat het onderzoek op dit moment nog loopt, kan ik nog niets zeggen over het motief.
Op 8 mei 2020 en op 15 mei 2020 is er met stift «Find Jews» op de gevel geschreven. De politie doet nog onderzoek.
Klopt het dat de aangehouden persoon voor deze recente belaging dezelfde persoon is die de ruiten van HaCarmel eind 2017 ook insloeg? Hoe vaak is de betrokkene, Saleh A., inmiddels veroordeeld en waarvoor?
Ja, het klopt dat het om dezelfde persoon gaat. Deze persoon is op 11 juli 2018 door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor de vernieling van de ruiten van het restaurant en diefstal van de in het restaurant hangende Israëlische vlag. Deze persoon is bovendien in oktober 2019 veroordeeld voor mishandeling.
Hoe wordt het recidivegevaar beoordeeld bij de betrokkene en op welke wijze wordt hierop gehandeld?
Zoals in alle zaken is ook in de zaak van deze verdachte voor de beoordeling van het recidivegevaar gekeken naar een veelheid van factoren: het strafblad van de betrokkene, rapportages van reclasseringsinstanties, psycholoog en psychiater uit eerdere en/of andere zaken, het verhoor van verdachte, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en bijvoorbeeld informatie van de politie (wijkagent).
Het rechtbankvonnis van 11 juli 2018 geeft inzicht in de beoordeling van het recidivegevaar. Blijkens het Pro Justitiarapport, dat in het vonnis wordt aangehaald, schat de psychiater de kans dat de verdachte opnieuw strafbare feiten gaat plegen, hoog in. Uit hetzelfde vonnis blijkt dat de psycholoog heeft geconcludeerd dat de psychische problematiek een risico vormt voor de kans op recidive van de ten laste gelegde feiten. Zowel de psychiater, de psycholoog als Reclassering Nederland hebben, zo blijkt uit het openbare rechtbankvonnis, de rechtbank in dit verband onder meer geadviseerd om als bijzondere voorwaarde op te nemen dat de verdachte een ambulante behandeling bij de forensische GGZ moet ondergaan.
Conform dit advies heeft de officier van justitie gevorderd:
«De officier van justitie heeft ook gevorderd dat naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldplicht, een behandelverplichting (ambulante begeleiding), een verplichting tot begeleid wonen en een verplichting mee te werken aan de aanpak gemeente Amsterdam en begeleiding en ondersteuning door de niet-gecontracteerde zorginstantie Sensa-Zorg. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbenemende maatregel zal worden opgelegd, te weten een locatieverbod, en dat deze dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.»
De rechtbank heeft vervolgens overwogen:
«De rechtbank maakt zich – gelet op de problematiek van verdachte – zorgen of verdachte niet opnieuw dergelijke strafbare feiten zal plegen, bijvoorbeeld als verdachte zich weer boos maakt over de Palestijnse zaak. (...) Om ervoor te zorgen dat verdachte niet opnieuw de fout in gaat, legt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken op, met een proeftijd van 2 jaar.»2
De rechtbank legde hierbij de algemene voorwaarde op dat verdachte zich binnen een proeftijd van twee jaar niet schuldig zal maken aan het plegen van een strafbaar feit. Verder legde de rechtbank conform de eis van de officier van justitie de volgende bijzondere voorwaarden op:
Verdachte moet zich melden bij de reclassering, zolang en zo vaak als de reclassering dat nodig acht.
Verdachte wordt verplicht om zich ambulant te laten behandelen bij ambulante forensische zorg, om mee te werken aan begeleid wonen en om zich de bemoeizorg vanuit de gemeente Amsterdam en de zorginstantie Sensa-Zorg te laten welgevallen.
Ook is aan de verdachte door de rechtbank een locatieverbod opgelegd, dat onder meer inhoudt dat de verdachte zich niet zal ophouden binnen een straal van honderd meter rondom het restaurant.
Klopt het dat Saleh A. een gebiedsverbod heeft van 100 meter rondom restaurant HaCarmel? Zo ja, hoe heeft de politie hierop gehandhaafd?
Ja, zoals in het antwoord op vraag 4 vermeld, heeft de rechtbank bij het vonnis van 11 juli 2018 de maatregel opgelegd dat verdachte zich gedurende twee jaren niet zal ophouden in een straal van honderd meter rond restaurant HaCarmel, zoals ook was gevorderd door het Openbaar Ministerie. De politie heeft vervolgens op de momenten dat daarvoor aanleiding bestond intensief gesurveilleerd rondom het restaurant. Verder zijn er in de omgeving van het restaurant gemeentelijke camera’s geplaatst, die er nog steeds hangen.
Is u bekend dat een aantal weken geleden de woorden «find Jew» met zwarte marker op de deurpost van restaurant HaCarmel zijn geschreven? Is hier opvolging aan gegeven door de politie of het openbaar ministerie (OM)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals hiervoor vermeld in antwoord 2, doet de politie onderzoek met behulp van camerabeelden.
Deelt u de mening dat hier duidelijk sprake is van een antisemitisch motief? Deelt u de mening dat het ontzettend belangrijk is voor het veiligheidsgevoel van Amsterdammers, en daarbij de Joodse gemeenschap in het bijzonder, om het kwaad te benoemen voor wat het is en daarop vervolgens adequaat te handelen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar het incident op 8 mei 2020 nog loopt, onthoud ik mij van een inhoudelijk oordeel over deze zaak. In zijn algemeenheid deel ik de mening dat antisemitisme nooit normaal mag worden gevonden en bestreden moet worden. Ik acht het met u van het grootste belang dat burgers zich veilig voelen in hun eigen stad. Juist dit was mijn motivering om op 5 juni jl. bij een aantal Joodse ondernemers langs te gaan. Adequaat optreden van politie en OM is daar dienstig aan en ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit op dit moment onvoldoende of niet naar behoren zou gebeuren. In de door u aangehaalde antwoorden op Kamervragen4 heb ik in het antwoord op vraag 5 aangegeven dat ik van mening ben dat het belangrijk is om antisemitische incidenten te herkennen en correct op te volgen. Voor de politie betekent dit dat kennis en inzichten ten aanzien van verschillende leefstijlen en culturen in onze samenleving goed geborgd blijven in haar organisatie via de «Netwerken Divers Vakmanschap» in de eenheden. In dit netwerk zijn de informele diversiteitsnetwerken binnen de politie, zoals het Joodse Netwerk, vertegenwoordigd. Zij onderhouden de contacten met de groepen in de samenleving.
Naar aanleiding van het WODC-onderzoek naar strafverzwaringsgronden bij discriminatie dat recent aan uw Kamer is toegestuurd, ben ik met de politie en het OM in gesprek over eenduidige werkdefinities die handvaten kunnen zijn bij de beoordeling van gedragingen en uitingen.
Daarnaast is het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het OM recentelijk structureel uitgebreid met 2,5 fte. Tegelijkertijd blijft er aandacht voor het steviger positioneren van de Regionale Discriminatie Overleggen (RDO’s), zodat een betere afstemming met politie en ADV’s kan plaatsvinden over de vraag welke aanpak het beste effect sorteert.
Op welke manier heeft u uitvoering gegeven aan de belofte gedaan in de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen, waarbij er maatregelen zouden worden genomen om op een juiste manier opvolging te geven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes met een antisemitisch karakter?2
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich dat u in de beantwoording van deze eerder gestelde schriftelijke vragen heeft aangegeven dat de afhandeling van antisemitische incidenten op de agenda staat van uw overleggen met het OM en de politie? Op welke manier heeft u hier sinds de beantwoording van deze schriftelijke vragen aandacht aan besteed? Bent u van mening dat de huidige aanpak van antisemitische incidenten afdoende is? Zo nee, hoe gaat u deze aanpak intensiveren?
De aanpak van discriminatie – waaronder discriminatie met een antisemitisch motief – is regelmatig onderwerp van gesprek met OM, politie en de regioburgemeesters in de reguliere bestuurlijke overleggen. In deze overleggen is bevestigd dat discriminatie een hardnekkig probleem is dat blijvend onze aandacht verdiend. In het door mij geïnitieerde WODC-onderzoek naar de toepassing van strafverzwaringsgronden bij discriminatie wordt geconcludeerd dat politie en OM hun aanpak hebben versterkt, maar dat er nog een aantal verbeteringen mogelijk zijn. Hierover ben ik met genoemde organisaties in gesprek.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de constante antisemitische vernielingen en bedreiging bijna «gewoon» beginnen te worden voor de familie van restaurant HaCarmel? Deelt u de mening dat antisemitisme nooit normaal mag worden gevonden en dat we als samenleving en overheid de verantwoordelijkheid hebben om hier hard tegen op te treden? Zo ja, op welke concrete manier gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Hof moet na hardhandige arrestatie Michael P. weer kijken naar straf’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hof moet na hardhandige arrestatie Michael P. weer kijken naar straf»?1
Ja.
Beseft u dat u verantwoordelijk bent voor de knettergekke uitspraken van deze advocaat-generaal, en dat strafverlaging voor de serieverkrachter en moordenaar van Anne Faber, Michael P., onbestaanbaar is? Zo nee, waarom niet?
Het parket bij de Hoge Raad der Nederlanden onder leiding van de procureur-generaal maakt geen deel uit van het Openbaar Ministerie. Gelet op de scheiding der machten is het niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om te oordelen over onafhankelijke adviezen van een advocaat-generaal bij de Hoge Raad.
Deelt u de mening dat iemand die pleit voor strafverlaging van Michael P. niet geschikt is als advocaat-generaal? Zo nee, waarom niet?
Een advocaat-generaal heeft de taak om rechtsgeleerde adviezen aan de Hoge Raad te geven. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om hierover mijn mening te uiten.
Bent u bereid deze advocaat-generaal te ontslaan? Zo nee, waarom niet?
Als Minister van Justitie en Veiligheid heb ik geen rol in de ontslagprocedure van advocaten-generaal bij de Hoge Raad. Ik verwijs hiervoor onder meer naar de artikelen 46ca, 46l en 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
Bent u voorts van mening dat in hoger beroep het Openbaar Ministerie voor levenslange celstraf zou moeten pleiten voor de serieverkrachter en wrede moordenaar van Anne Faber?
Gelet op het opportuniteitsbeginsel is het aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of iemand strafrechtelijk wordt vervolgd en zo ja, welke straf zal worden geëist. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om hier uitspraken over te doen.
Bent u bereid de zaak tegen de agenten die Michael P. gearresteerd hebben te seponeren en alle betreffende agenten voor te dragen voor een lintje? Zo nee, waarom niet?
Het is de eigenstandige bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om te beslissen of een zaak al dan niet geseponeerd wordt.
Drugssmokkel op zee |
|
William Moorlag (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Drugssmokkel op zee. Bij terugkeer ligt het bootje lager in het water»?1
Ja.
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde officier van justitie dat de visserijsector in toenemende mate vatbaar lijkt voor druk en geld van criminelen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan die invloed hebben op de visserijsector. Brexit, het verbod op pulsvisserij, beperking van het aantal visgronden en recent de coronacrisis kunnen de verdiensten in de visserij onder druk zetten. Uit wetenschappelijk onderzoek is bekend dat er een sterke relatie bestaat tussen financiële problematiek en delictgedrag.2 De zorg dat vissers die in financiële problemen raken in toenemende mate vatbaar worden voor criminele aanbiedingen lijkt daarom terecht. Overigens is voor de vatbaarheid van vissers voor criminele aanbiedingen de gelegenheidsstructuur die de visserij biedt sterk bepalend. Vervoersmiddelen en transport zijn onmisbare schakels in het proces van georganiseerde criminele activiteiten. Dat maakt vissersschepen aantrekkelijk voor criminelen die drugs willen smokkelen, ook in tijden van economische voorspoed.
Deelt u de mening van het team Volans dat drugssmokkelende vissers niet in aanmerking mogen komen voor subsidies om de visserij op de Noordzee te saneren of verduurzamen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de opvatting van Volans dat vissers die zich schuldig maken aan strafbare feiten, zoals drugssmokkel, niet in aanmerking zouden moeten komen voor subsidies voor sanering of verduurzaming. Belangrijk hierbij is onderscheid te maken tussen nationale middelen en Europese middelen. Subsidies voor verduurzaming komen vanaf 2021 uit het Europees Maritiem Visserij en Aquacultuur Fonds (EMVAF) waarover in Brussel onderhandeld wordt. Dit biedt geen concrete mogelijkheid vissers op grond van criminele activiteiten uit te sluiten. Onderzocht wordt of lidstaten nationaal nog ruimte hebben om dergelijke verleningscriteria te hanteren. Daarnaast zal de Minister van LNV dit onderwerp bij haar collega’s uit Groot-Brittannië en van de Europese lidstaten aankaarten.
In het Noordzeeakkoord komen ook nationale middelen beschikbaar voor de visserij ten behoeve van sanering en verduurzaming. De Minister van LNV zal onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om vissers die strafbare feiten hebben gepleegd uit te sluiten van deze middelen.
Deelt u de mening van dit team dat de pakkans voor drugssmokkelende vissers op dit moment laag is? Zo ja, wat gaat u doen om die pakkans te vergroten? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Ik beschik niet over cijfers waaruit de pakkans voor drugs smokkelende vissers kan worden afgeleid. Omdat drugssmokkel een delict is waarvan de betrokkenen vrijwel nooit aangifte doen, bestaat geen zicht op de totale omvang van de drugssmokkel op zee. In het algemeen kan wel worden gezegd dat maritieme smokkel geen eenvoudig oplosbaar probleem is. Dat komt door de uitgestrektheid van het gebied waarin deze plaatsvindt, de ruime mogelijkheden om smokkelactiviteiten in en rond visserijschepen te verhullen, de diversiteit van partijen die bij de aanpak van maritieme smokkel betrokken zijn en de lage meldingsbereidheid binnen de visserijsector.
Juist vanwege deze complexiteit zijn in het kader van het Programma Aanpak Ondermijning Noord-Holland versterkingsgelden toegekend aan het project maritieme smokkel. In dit programma worden de verschillende actoren samengebracht en wordt er gewerkt aan het weerbaarder maken van de visserijsector, het verkrijgen van inzicht in de aard en omvang van de betrokkenheid van vissers bij drugssmokkel en het geven van inzicht in de gevaren van ondermijning. In het najaar wordt u per brief geïnformeerd over de voortgang van de regionale aanpak die is gefinancierd met de versterkingsgelden.
Deelt u de mening van dit team dat het mogelijk moet worden om visvergunningen en schepen van veroordeelde vissers af te nemen? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Schepen kunnen nu al van veroordeelde vissers worden afgenomen. Op basis van artikel 33a, eerste lid, onderdeel c van het Wetboek van Strafrecht, kunnen voorwerpen waarmee het feit is begaan of voorbereid verbeurd worden verklaard. Deze straf is in de praktijk bij vissers die drugs hebben gesmokkeld in een enkel geval gevorderd, maar voor zover het kabinet bekend nooit opgelegd. Het OM heeft hierover bericht dat het in de belangenafweging vaak te ingrijpend wordt geacht om een schip te vorderen mede vanwege het punt dat hierdoor iemands kostwinning geheel wordt weggenomen en daarnaast bijvoorbeeld ook niet-verdachte personen bij een dergelijke vordering hard geraakt worden.
Daarnaast bestaat in het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de Economische Delicten (WED) de mogelijkheid om als straf ontzetting van rechten te vorderen (artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 7 van de WED). Dit kan ook betrekking hebben op het recht om te vissen. Een dergelijk verbod is ook eerder aan vissers opgelegd, ook wanneer geen sprake was van overtredingen van de visserijregelgeving als zodanig.
De Minister van LNV bekijkt thans de mogelijkheden om visvergunningen van veroordeelde vissers in te nemen. Een optie is dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Bibob de visserij onder de reikwijdte van de Wet Bibob wordt gebracht. Daarbij moet worden bezien in hoeverre de Europeesrechtelijke visserijregelgeving hiertoe ruimte laat, met name in de gevallen dat vissers zijn veroordeeld voor strafbare feiten die, anders dan bij bijvoorbeeld drugssmokkel, bestaan uit een schending van de visserijregelgeving als zodanig. Verder wordt, door LNV, tezamen met JenV en IenW, ook onderzocht of andere, minder vergaande maatregelen denkbaar zijn. De Wet Bibob is tenslotte een zwaar instrument, aangezien op basis van een Bibob-toetsing niet alleen aangevraagde beschikkingen kunnen worden geweigerd, maar ook afgegeven beschikkingen kunnen worden ingetrokken. Daarnaast betekent toepassing een vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de onderzochte personen.
Acht u de omvang van de geschetste problematiek dusdanig groot dat vissers die vergunningen aanvragen voortaan een Bibob-toets moeten ondergaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en hoe gaat er dan wel de integriteit van vergunning aanvragers getoetst worden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde officier van justitie dat betere controles van vissersschepen op opvallende financieringen, het uitzetten van volgsystemen op zee of op verdachte tijdstippen waarop schepen uitvaren nodig is? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het interdepartementale samenwerkingsverband Kustwacht wordt jaarlijks opdracht gegeven aan de Directeur Kustwacht om een pakket aan taken uit te voeren en daaraan middelen en capaciteit toe te kennen. Op het onderdeel Handhaving neemt het Openbaar Ministerie deel aan de totstandkoming van het handhavingsplan. Toezicht op visserijschepen ter handhaving van de visserijregelgeving maakt daar onderdeel van uit. Het Openbaar Ministerie zal bij de totstandkoming van een nieuw handhavingsplan respectievelijk uitvoeringsplan handhaving aandacht vragen voor de verbetering van de in het artikel door de officier van justitie genoemde controles op het uitzetten van volgsystemen en scheepsbewegingen ter verhoging van de pakkans van maritieme smokkel.
Daarnaast werkt Nederland in internationaal verband o.a. samen met 6 landen (IER, VK, FRA, SPA, POR en ITA) binnen het Maritime Analysis Operation Centre Narcotics (MAOC-N) ter bestrijding van de aanpak van trans-Atlantische drugssmokkel over zee (irreguliere vaart) en door de lucht. MAOC-N is een verdragsrechtelijke organisatie die opgericht is in 2007 en zetelt in Lissabon. Nederland heeft net als de andere landen een Liaison Officer geplaatst bij MAOC-N t.b.v. de informatievoorziening vanuit en naar nationale politiediensten. MAOC-N heeft zich als relatief kleine organisatie ontwikkeld tot een erg succesvolle wereldwijde speler in de bestrijding van drugssmokkel. Inmiddels zijn door toedoen van MAOC-N honderden tonnen verdovende middelen inbeslaggenomen met een omgerekende straatwaarde van meerdere miljarden. Hun informatie kan ook behulpzaam zijn bij het signaleren van vissersschepen die mogelijk drugs smokkelen.
De uitvoering van de aangenomen motie inzake geen coronaboetes voor studenten in hun eigen studentenhuis. |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de aangenomen motie Van Haga/Hiddema inzake geen coronaboetes voor studenten in hun eigen studentenhuis (Kamerstuk 25 295, nr. 344)?
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze en binnen welke termijn u uitvoering zult gaan geven aan deze motie?
Zoals aangegeven bij de beantwoording heden van de vragen van de leden Den Boer, Paternotte en Van Eijs geldt het verbod van groepsvorming alleen in de publieke ruimte. In artikel 2.2, eerste lid, van de op 8 mei 2020 door de voorzitters van de veiligheidsregio’s opgestelde modelnoodverordening staat nu expliciet dat het groepsvormingsverbod geldt voor de publieke ruimte. Bovendien is hier bij de instructie voor de handhaving nogmaals op gewezen. Hiermee heb ik uitvoering gegeven aan de motie.
Kunt u aangeven of de reeds opgelegde boetes op grond van de aangenomen motie zullen worden teruggedraaid, aangezien de consequenties van deze boetes voor de studenten erg groot zijn?
Als men van mening is dat ten onrechte een boete is opgelegd voor groepsvorming buiten de publieke ruimte, dan kan de betrokkene tegen de opgelegde OM-strafbeschikking in verzet gaan bij de rechter. De rechter beoordeelt de zaak dan opnieuw en toetst of de strafbeschikking terecht is uitgevaardigd.
Vindt u niet dat de definitie van een «gezamenlijk huishouden» op landelijk niveau zou moeten worden geregeld?
Zoals aangegeven in de brief van 1 mei 20201 is het kabinet momenteel bezig om via nieuwe, aanvullende wetgeving maatregelen vorm te geven om COVID-19 te blijven bestrijden. Bij de totstandkoming van deze wetgeving zullen dergelijke definities en andere regelelementen opnieuw vorm worden gegeven. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel wissel ik hierover graag met u van gedachten.
Vindt u niet dat de definitie van een «gezamenlijk huishouden» zodanig moet worden gewijzigd dat wordt voorkomen dat er sprake is van discriminerend onderscheid tussen verschillende woonvormen?
Zie antwoord vraag 4.
Fundamentele rechten in het strafrecht |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten over zorgen om coronamaatregelen in de strafrechtspleging?1
Ja, daar zijn wij mee bekend.
Bent u het met de indieners van de brief eens dat fundamentele (proces)rechten in het strafrecht ook in deze tijden gewaarborgd dienen te worden?
Ja, daar zijn wij het mee eens.
Bent u van mening dat dit nu (voldoende) het geval is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als gevolg van het coronavirus zijn er ingrijpende maatregelen getroffen. Deze maatregelen hebben ook hun uitwerking op het strafrecht. Bij het treffen van alle maatregelen worden de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten geborgd met in achtneming van de beperkingen die voortvloeien uit de noodzakelijke maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid. De buitengewone maatregelen die in Nederland zijn getroffen in het kader van de bestrijding van het coronavirus zijn geoorloofd en wenselijk vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid en voldoen aan vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en tijdelijkheid.
Bent u het met de indieners van de brief eens dat consultatiebijstand en verhoorbijstand door een advocaat in de piketfase het beste persoonlijk (in plaats van telefonisch) kan plaatsvinden? Zet u zich, gezien de omstandigheden, in om dit veilig mogelijk te maken, bijvoorbeeld door middel van gebruik van plexiglas?
Het uitgangspunt is dat de communicatie tussen verdachten en advocaten in persoon geschiedt. Van het recht op fysieke aanwezigheid van een raadsman bij met name het politieverhoor kan alleen tegen de wens van de verdachte of de raadsman worden afgeweken indien door noodzakelijke maatregelen ter bestrijding van besmetting met het coronavirus op de verhoorlocatie de aanwezigheid van de raadsman aldaar niet mogelijk of zeer bezwaarlijk is. Daarnaast kan een advocaat zelf de keuze maken om alleen telefonische bijstand te verlenen.
De maatregelen die zijn genomen in het kader van het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus mogen echter niet een effectieve verlening van rechtsbijstand in de weg staan. Consultatiebijstand en rechtsbijstand bij politieverhoor kunnen ook op een effectieve wijze worden uitgevoerd door toepassing van videoconferentie of andere vormen van tweezijdige elektronische communicatie. De wettelijke regeling van de consultatiebijstand en verhoorbijstand (artikelen 28–28e Wetboek van Strafvordering) bevat daarvoor geen beperkingen.2
De politie heeft maatregelen getroffen om de veiligheid van betrokkenen in het werkproces en de rechten van verdachten te garanderen. Dit is op veel plaatsen goed gelukt, op een enkele plek zijn deze voorzieningen suboptimaal. Binnen de politie wordt de komende weken daarom op alle politielocaties gekeken of de getroffen maatregelen afdoende zijn – is dit niet het geval dan zullen hier extra voorzieningen komen. Daarnaast wordt, nu gebleken is dat de maatregelen ter bestrijding van de verspreiding van het coronavirus langere tijd van kracht zullen zijn, samen met betrokken ketenpartners gekeken wat mogelijkheden zijn om persoonlijk contact tussen de verdachte en diens advocaat mogelijk te maken.
Kunt u, gelet op het feit dat telefonische bijstand soms onvermijdelijk is, toelichten hoe dit in de piketfase plaatsvindt? Klopt het dat hier geen consequente werkwijze is binnen penitentiaire inrichtingen (PI’s)? Klopt het dat dit soms plaatsvindt via de intercom in de arrestantencel en dat een inhoudelijk gesprek daardoor slecht te voeren is en er geen mogelijkheden zijn voor een tolk om in te bellen?
De werkwijzen verschillen per locatie en zijn sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals het gebouw waar de verdachte zich bevindt. Gegeven de omstandigheden en de gezondheidsrisico’s kent de communicatie van arrestanten met advocaat en tolk vandaag de dag beperkingen.
In dit proces worden twee fases onderscheiden. De eerste is de fase na de aanhouding. In deze piketfase zit de arrestant op het politiebureau en is de politie verantwoordelijk voor een juiste afhandeling. In deze fase wordt een piketadvocaat ingeschakeld die de arrestant veelal fysiek bezoekt. Dat kan ook telefonisch. Wij beschikken niet over informatie dat gesprekken tussen arrestanten en advocaten via de intercom hebben plaatsgevonden. Voor het overige aangaande deze fase verwijzen wij naar mijn antwoord op vraag 4.
De tweede fase is de voorlopige hechtenis in het huis van bewaring. Ook in de coronacrisis heeft de advocaat toegang tot de gedetineerde in de inrichting. Indien fysiek contact niet mogelijk is, vindt het gesprek tussen advocaat en gedetineerde telefonisch plaats (zie ook antwoord3. Binnen de PI’s wordt gebruik gemaakt van een tolkentelefoon, die de advocaat kan inschakelen.
Vindt u het wenselijk dat arrestanten gebruik moeten maken van een telefoon op de gang om met hun advocaat te communiceren? Hoe staat dit in verhouding met het vereiste van vertrouwelijkheid van deze communicatie?
Indien een fysiek bezoek van de advocaat niet mogelijk is, wordt de gedetineerde in de penitentiaire inrichting in de gelegenheid gesteld om zijn advocaat te bellen. Dit telefonisch contact vindt in de regel plaats tijdens een recreatiemoment via een telefoon die (meestal) geplaatst is in een telefooncel op het vlak van de inrichting. Tijdens de coronacrisis is dit niet anders. Verder verwijzen wij naar mijn antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de afgelopen weken advocaten ontmoedigd zijn om aanwezig te zijn bij urgente strafzittingen? Zo ja, bent u het eens met de indieners van de brief dat dit zeer onwenselijk is en in strijd met het recht op een eerlijk proces? Bent u bereid hierover met de Raad voor de rechtspraak in contact te treden?
Gedurende de eerste fase zijn advocaten gestimuleerd om via digitale middelen aan zittingen of raadkamers deel te nemen. Het is dus niet zo dat zij hierin niet konden participeren. Zij zijn steeds in staat gesteld om ten overstaan van de rechter voor de belangen van hun cliënten op te komen. Dit heeft de Rechtspraak ook gepubliceerd op Rechtspraak.nl in de tijdelijke regeling strafzaken.
Voor de periode vanaf 6 april is uitdrukkelijk gecommuniceerd dat bij een fysieke zitting in aanwezigheid van de officier van justitie ook de advocaat aanwezig is. Een advocaat kan zelf de keuze maken om alleen telefonisch deel te nemen.
Vanaf 11 mei j.l. geldt een «Tijdelijke regeling strafzaken in verband met de geleidelijke openstelling gerechtsgebouwen».4 De gerechtsgebouwen zijn vanaf deze datum weer geopend en er worden steeds meer fysieke zittingen gehouden. De behandeling van onder meer strafzaken heeft daarbij prioriteit. Overigens geldt vanaf deze datum in geval van fysieke zittingen dat in beginsel alle bij het strafproces betrokken partijen zoals tolken, deskundigen, slachtoffers, benadeelde partijen, getuigen, ouder(s) met gezag/voogd, (jeugd)reclassering, Raad voor de Kinderbescherming en journalisten weer uitgenodigd worden fysiek in de zittingzaal aanwezig te zijn.
Welke voorwaarden vloeien voort uit het recht op een eerlijk proces wanneer er gebruik wordt gemaakt van een videoverbinding ter zitting? Kunt u, gelet op de beperkingen die volgen uit het gebruik maken van een videoverbinding op zitting, zoals het feit dat soms de verdachte alleen kan inbellen voor het verhoor en niet de hele zitting kan bijwonen, de verdachte geen contact kan hebben met zijn advocaat tijdens de zitting, haperende communicatiemiddelen, het ontbreken van lichaamstaal en non-verbale communicatie van de verdachte, garanderen dat er nog sprake is van een eerlijk proces?
In het recht op een eerlijk proces, zoals opgenomen in onder meer artikel 6 EVRM, ligt besloten het recht van de verdachte om bij de berechting aanwezig te zijn. De verdachte moet in de gelegenheid worden gesteld de beschuldigingen aan zijn adres tegen te spreken. Het aanwezigheidsrecht is niet absoluut, maar ingebed in het recht op een behoorlijke verdediging en vervult een rechtsbeschermende functie samen met andere verdedigingsrechten, zoals het recht op rechtsbijstand en het recht getuigen te ondervragen.
Indien aanwezigheid van de (gedetineerde) verdachte ter terechtzitting door uitzonderlijke omstandigheden, zoals zich nu voordoen vanwege de maatregelen ter bestrijding van de verspreiding van het coronavirus, niet mogelijk of zeer bezwaarlijk is, kan dit worden gecompenseerd doordat de verdachte aan de behandeling van de zaak ter terechtzitting op afstand deelneemt via videoconferentie. Op grond van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid kan, indien dit noodzakelijk is in verband met de uitbraak van coronavirus, voor het horen, verhoren of ondervragen van personen in plaats van videoconferentie waarbij een directe beeld- en geluidsverbinding tot stand komt, onder voorwaarden en beperkingen gebruik worden gemaakt van een ander tweezijdig elektronisch communicatiemiddel.
Ook bij deelname op afstand moet een verdachte in de gelegenheid worden gesteld zijn rechten uit te oefenen. Daarnaast kan de (fysieke) aanwezigheid van zijn raadsman bij de terechtzitting de beperking die kan uitgaan van op afstand deelnemen, compenseren. Voor de beantwoording van de vraag of het recht op een eerlijk proces is geschonden volstaat niet dat elk verdedigingsrecht geïsoleerd wordt getoetst. Beoordeeld wordt of het proces, over het geheel genomen, eerlijk was. Niet iedere tekortkoming in de procedure leidt tot de conclusie dat het recht op een eerlijk proces zou zijn geschonden. Een gebrek in de uitoefening van een verdedigingsrecht kan worden gecompenseerd indien daarvoor een adequaat alternatief wordt geboden.
De rechter zal zich vergewissen van volwaardige deelname door de verdachte gedurende de hele zitting. Daarbij zal vertrouwelijk overleg tussen verdachte en raadsman moeten worden gewaarborgd, bijvoorbeeld via een andere telefoonlijn. Wanneer een verbinding hapert, zal alles in het werk worden gesteld om hierin verbetering te brengen. Kan (de kwaliteit van) de verbinding niet aanstonds of na een korte onderbreking van de zitting worden verbeterd of hersteld, dan zal de rechter de zaak moeten aanhouden. Indien in een voorkomend geval de indruk bestaat dat rechten van de verdachte zijn geschonden, is het voor de verdachte uiteraard mogelijk om hiertegen een rechtsmiddel aan te wenden.
Bent u het met de indieners van de brief eens dat het recht van een verdachte om zich in persoon te verdedigen het uitgangspunt moet zijn, zeker in zaken waar zijn of haar vrijheid ter discussie staat, en een videoverbinding dus slechts de uitzondering moet zijn als het niet anders kan? Zo ja, hoe waarborgt u dit? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het antwoord op vraag 8 blijkt, leidt het aanwezigheidsrecht van de verdachte tot het uitgangspunt dat de verdachte bij de berechting aanwezig kan zijn. Aan de wens van de verdachte om fysiek bij de terechtzitting aanwezig te zijn, moet dus als uitgangspunt zoveel mogelijk gevolg worden gegeven.
In de memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid is tot uitdrukking gebracht dat fysieke aanwezigheid van een persoon die wordt gehoord of verhoord over het algemeen ook de voorkeur verdient boven de toepassing van videoconferentie. Op het gebruik van deze noodoplossing moet dan ook alleen worden teruggevallen, zeker als dit tegen de wens van de verdachte of de raadsman is, indien de aanwezigheid van de gedetineerde verdachte bij de terechtzitting niet mogelijk of zeer bezwaarlijk is in verband met de bestrijding van het coronavirus. Ook bij deelname op afstand aan de zitting moet ervoor worden zorggedragen dat verdedigingsrechten kunnen worden uitgeoefend en dat het verlenen van rechtsbijstand effectief kan plaatsvinden.
In de «Tijdelijke regeling strafzaken in verband met de geleidelijke openstelling gerechtsgebouwen» van de Rechtspraak is als uitgangspunt opgenomen dat vanaf 11 mei jongstleden zittingen met niet-gedetineerde verdachten in beginsel zullen plaatsvinden in fysieke aanwezigheid van de verdachte. Ook de inhoudelijke behandeling van (jeugd)strafzaken waarbij de verdachte gedetineerd is, zullen in beginsel en voor zover dat binnen de corona-maatregelen mogelijk is, in fysieke aanwezigheid van de verdachte plaatsvinden.
Klopt het dat gedetineerde verdachten vaak slechts 45 minuten kunnen inbellen op zitting, omdat deze tijdslots zijn toegewezen vanuit de penitentiaire inrichting? Is dit landelijk beleid van de Dienst Justitiële Inrichtingen? Bent u het met de indieners van de brief eens dat dit een te kort tijdsbestek kan zijn voor een zorgvuldige behandeling? Is het mogelijk de videobelvoorzieningen in PI’s uit te breiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Er is een inschatting gemaakt van de tijd die over het algemeen nodig zal zijn voor behandeling van een zaak ter zitting. De tijd van 45 minuten is tot stand gekomen in onderling overleg tussen de verschillende ketenpartners. Daarbij is ervan uitgegaan dat een behandeling ter zitting over het algemeen binnen ongeveer 30 minuten zal zijn afgerond. Er worden alleen zaken op zitting geplaatst die zich voor behandeling in de tijdspanne van 45 minuten lenen. De rechter maakt voorafgaand aan de zitting een tijdinschatting ten aanzien van de specifieke zaak en stemt dit af zodat telehoorfaciliteiten bij de PI´s kunnen worden ingepland. De Rechtspraak monitort samen met de ketenpartners hoe een en ander verloopt met als doel de beschikbare tijd zo optimaal mogelijk te benutten. Wij hebben begrepen dat dit steeds beter lukt. Overigens is het niet de bedoeling dat de verbinding na verloop van de vooraf ingeschatte benodigde tijd automatisch wordt verbroken.
De telehoorvoorzieningen in de penitentiaire inrichtingen zijn de afgelopen weken aanzienlijk uitgebreid. Waar nodig vindt verdere uitbreiding plaats. De aandacht gaat nu vooral ook uit naar de efficiënte inzet van de faciliteiten.
Kunt u toelichten hoe op dit moment het vereiste van de openbaarheid van een proces wordt gewaarborgd? Wanneer wordt er gebruik gemaakt van openbare livestreams? Hoe vaak is dit de afgelopen weken gebeurd? Welke knelpunten ziet u en hoe kunt u die oplossen?
Er is momenteel als gevolg van de corona-crisis noodgedwongen een beperking in de openbaarheid van zittingen. In individuele gevallen kan daarvan worden afgeweken, waarbij wel altijd een belangenafweging gemaakt wordt tussen het belang van de volksgezondheid in het algemeen en de gezondheid van procespartijen en aanwezigen in de zittingszaal in het bijzonder, en het belang van de openbaarheid van zittingen.
Vanwege de huidige beperkingen worden er momenteel veel meer uitspraken op www.rechtspraak.nl gepubliceerd. Verder kunnen bij elke zitting in ieder geval drie journalisten aanwezig zijn. Afhankelijk van de omstandigheden in het gerechtsgebouw kan dat ruimer zijn. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van Skypeverbindingen of videozalen om journalisten de zitting te laten volgen. Bij grote en/of mediagevoelige zaken en/of wanneer het maatschappelijk belang dit vordert, worden professionele livestreams ingezet. Een gerecht kan daartoe een verzoek indienen bij de Raad voor de rechtspraak.
In de afgelopen weken zijn vier zittingen gelivestreamd voor een groot publiek. Het ging onder andere om de uitspraak in de zaak Gökmen T. en het kort geding van twee voetbalclubs tegen de KNVB (meer dan 75.000 kijkers). Ook de komende weken zullen verschillende zittingen waar veel belangstelling voor wordt verwacht, worden gelivestreamd. Het is gelet op de beperkte capaciteit en middelen niet mogelijk alle zittingen door middel van een livestream toegankelijk te maken voor het publiek.
Kunt u, gelet op de maatregel dat maximaal drie journalisten een strafzitting mogen bijwonen, toelichten of dit in de praktijk gebeurt en hoe deze journalisten geselecteerd worden, mochten er meerdere geïnteresseerden zijn?
Het klopt dat dit in de praktijk gebeurt. In individuele gevallen kan er op verzoek worden afgeweken van de beperking tot 3 journalisten, waarbij wel altijd een belangenafweging gemaakt wordt tussen het belang van de volksgezondheid en het belang van de openbaarheid van zittingen. Dit is een afweging die decentraal door het desbetreffende gerecht, op basis van de lokale situatie, wordt gemaakt. Op het moment zijn er nog geen signalen dat gerechten journalisten hebben moeten selecteren.
De Rechtspraak realiseert zich dat voor sommige zaken grote maatschappelijke belangstelling bestaat. Om die reden is een regeling getroffen voor de inzet van professionele livestreams.
Kunt u het perspectief schetsen dat u gedetineerden kunt bieden, nu al een aantal weken de tijd die zij buiten hun cel binnen de PI mogen doorbrengen (voor arbeid, luchten, etc.) drastisch is teruggebracht? Welke plicht heeft de overheid hier ten opzichte van de gedetineerde om ook in crisistijd, hun rechten te waarborgen?
De afgekondigde maatregelen hebben tot doel medewerkers en justitiabelen te beschermen tegen verspreiding van het coronavirus. Aan fundamentele rechten zoals luchten wordt niet getornd, ook niet in deze crisistijd. Dagprogramma’s van justitiabelen vinden zoveel mogelijk doorgang. De realiteit is echter dat bij een beperkt aantal inrichtingen het niet altijd mogelijk is het volledige dagprogramma uit te voeren. In alle gevallen is evenwel sprake van luchten en enige uren recreatie. In het merendeel van de PI’s wordt het dagprogramma deze weken (bijna) onverkort aangeboden, met aanpassing van de groepsgrootte.
Aan ingeslotenen die tijdelijk geen bezoek mogen ontvangen en niet met verlof kunnen worden ruimere mogelijkheden voor telefonisch contact en beeldbellen geboden. De Minister voor Rechtsbescherming zal de Tweede Kamer zodra dat aan de orde is nader informeren over een versoepeling van de maatregelen ten aanzien van onder meer bezoek en verlof.
Tot slot willen wij meegeven dat het CPT (European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment) onlangs in de context van de COVID-19 pandemie een verklaring heeft gepubliceerd met tien uitgangspunten over de bejegening van personen die van hun vrijheid zijn beroofd.5 De in Nederland getroffen maatregelen zijn in lijn met deze uitgangspunten.
Erkent u dat er risico’s zitten aan het gebruik van meerpersoonscellen, omdat het feitelijk onmogelijk is 1,5 meter afstand te houden tussen gedetineerden onderling en gedetineerden en personeel, en het gezamenlijk gebruik van sanitaire voorzieningen? Hoe werden en worden de adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gehandhaafd binnen dit soort cellen? Mag een gedetineerde weigeren op een meerpersoonscel geplaatst te worden zonder daarvoor een sanctie te krijgen? Bent u bereid het gebruik van meerpersoonscellen zo ver mogelijk terug te dringen of (tijdelijk) te stoppen?
Gedetineerden die voor het eerst instromen in een penitentiaire inrichting worden eerst twee weken op een eenpersoonscel geplaatst (gelet op incubatietijd van het coronavirus). In deze periode wordt gemonitord of de gedetineerde klachten ontwikkelt. Als dit niet het geval is, kan de gedetineerde op een meerpersoonscel (MPC) worden geplaatst. Alleen gedetineerden die volledig klachtenvrij zijn, worden samen in een cel geplaatst. Bij elke verdenking van besmetting wordt er getest.
Gedetineerden die ziek worden en zorg nodig hebben die niet in de inrichting geboden kan worden, worden overgeplaatst naar een instelling waar 24/7 medische zorg geleverd wordt. Voormalige celgenoten van besmette gedetineerden worden zo lang zij geen klachten hebben, niet geïsoleerd. Zij worden wel strikt gemonitord op corona gerelateerde symptomen. Mocht hiervan sprake zijn, dan worden ook zij geïsoleerd.
De bezetting van MPC is sinds het begin van de coronamaatregelen teruggebracht van ca. 30% naar 10,2% (12 mei 2020). Voor gezonde gedetineerden zijn MPC ook in de huidige situatie een passende vorm van detentie. Uiteraard worden de richtlijnen van het RIVM strikt gevolgd en worden alle hygiënische maatregelen in acht genomen.
De gedetineerden hebben de mogelijkheid in beklag te gaan tegen plaatsing op een MPC bij de beklagcommissie van de inrichting en in afwachting van de behandeling van het beklag schorsing van de beslissing vragen bij de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ).
Kunt u tot slot reageren op het blog van de algemeen directeur Reclasssering Nederland om de strafrechtketen te vernieuwen door middel van meer gebruik van mediation in het strafrecht en positieve ervaringen met digitale rechtspraak voort te zetten?2
Wij hebben met interesse kennisgenomen van het blog, waarin de algemeen directeur Reclassering Nederland ideeën naar voren brengt voor vernieuwing in de strafrechtsketen. Eén van die ideeën is meer gebruik te maken van mediation in strafzaken. Zoals uiteengezet in de brief aan uw Kamer d.d. 8 januari 2020, waarmee het beleidskader herstelrechtvoorzieningen gedurende het strafproces is aangeboden (Kamerstuk 29 279, nr. 560), streven wij ernaar de inzet van herstelrecht, zoals mediation in strafzaken, te bevorderen. Uw Kamer wordt, zoals ook toegezegd tijdens het algemeen overleg geschilbeslechting en herstelrecht op 20 februari 2020, voor het eind van het jaar door mij nader geïnformeerd met betrekking tot de bevordering van herstelrecht en de verdere gevolgen voor de uitvoering.
Een ander idee dat door de algemeen directeur naar voren is gebracht, is om (vormen van) digitale rechtspraak waarmee de afgelopen periode is geëxperimenteerd, voort te zetten. Als voorbeeld wordt daarbij genoemd het via videobellen horen van reclasseringsmedewerkers als getuige-deskundige op zitting. Wij onderstrepen de wenselijkheid van het voortzetten van positieve ervaringen en blijven daarover graag met de betrokken ketenpartners in gesprek.