De tientallen miljoenen die het Rijk laat liggen door een versnipperde aanpak |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Burgemeesters: pluk de crimineel»?1
Ja.
Klopt het dat het Rijk door een versnipperde aanpak minder crimineel vermogen afpakt dan mogelijk is en daardoor tientallen miljoenen laat liggen? Zo nee, waarom niet?
Ondermijnende en georganiseerde criminaliteit moet hard worden aangepakt en het afpakken van daarmee verkregen vermogen is een essentieel onderdeel van die aanpak. Dat blijkt ook uit de Veiligheidsagenda 2015–2018. Er zijn geen betrouwbare schattingen over hoeveel «misdaadgeld» er precies omgaat in Nederland. De genoemde getallen zijn gebaseerd op de algemene (abstracte) aanname dat er naar schatting € 9,3 miljard aan crimineel vermogen in Nederland omgaat en dat hiervan nu «slechts» 1% wordt afgepakt door inzet van het strafrecht. Deze aanname is niet voldoende onderbouwd. Het is empirisch gezien lastig om het criminele vermogen in Nederland vast te stellen. Onderzoeken hiernaar leveren telkens andere uitkomsten op. De bedragen zijn gebaseerd op verschillende aannames en zijn naar mijn mening niet voldoende betrouwbaar om te kunnen dienen als basis voor een verdere berekening.
Datzelfde geldt voor het genoemde bedrag van € 50 miljoen, dat een afgeleide is van de bij de berekeningen gehanteerde schatting van € 9,3 miljard. De op dit moment bestaande doelstelling voor het strafrechtelijk afpakken van crimineel vermogen (conform de Veiligheidsagenda 2015–2018 oplopend tot ruim € 115 miljoen in 2018) is in mijn ogen ambitieus maar realistisch. Dat neemt niet weg dat ik samen met de betrokken partners blijf zoeken naar mogelijkheden om de aanpak verder te versterken en te verbeteren. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren, treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. Dat geldt ook voor de voorstellen van de burgemeesters.
Deelt u de mening dat georganiseerde criminaliteit keihard moet worden aangepakt en dat je deze criminelen hard treft als je hun geld afpakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hetgeen nu wordt afgepakt, iets meer dan 1% van het potentieel crimineel vermogen, ondanks dat de doelstelling ruim is gehaald, veel te weinig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid om de rijksbegroting te ontschotten en een gezamenlijke afpakambitie af te spreken zodat de aanpak nog effectiever wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 2 en 3 terzake van het lid Van Oosten (VVD), ingezonden 14 september 2015 (vraagnummer 2015Z16420).
Daarnaast heb ik in de Ontwerpbegroting 2016 structureel € 3 miljoen vrijgemaakt voor een verdere intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit door middel van het afpakken van crimineel vermogen, waarbij ik ervan uitga dat dit op termijn ook tot hogere afpakopbrengsten leidt.
Klopt het dat een investering van 50 miljoen euro leidt tot een veelvoud aan crimineel vermogen dat kan worden afgepakt en dat daardoor het financieel risico voor het Rijk nihil is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, bent u bereid 50 miljoen euro te investeren in lokale en regionale afpakteams zoals het openbaar ministerie en de burgemeesters dat voorstellen? Zo nee waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een deel van het afgepakte criminele vermogen te gebruiken voor een verstevigde gezamenlijke aanpak van ondermijnde criminaliteit en daarmee weer meer geld af te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het plan van burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal (OM) om meer crimineel vermogen af te pakken |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht Burgemeesters: pak meer vermogen criminelen af»« en het rapport «Integraal afpakken crimineel vermogen door overheidsinstellingen»1 2
Ja.
Deelt u de analyse en conclusies van de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal dat wanneer gemeenten, de politie, het openbaar ministerie en de belastingdienst nog meer optreden als één overheid, criminelen nog meer getroffen kunnen worden in hun motief van het financieel en materieel gewin? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Geldelijk gewin is de drijfveer achter veel vormen van georganiseerde criminaliteit. Het afpakken en ontnemen daarvan is daarom al jaren een belangrijk onderdeel van de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Ik onderschrijf daarom ook het uitgangspunt dat het voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit zinvol is om meer crimineel vermogen door een brede coalitie van handhavingspartners af te laten pakken. Bij integraal afpakken kan op casusniveau bekeken worden welke overheidspartner het meest effectief het criminele vermogen kan ontnemen: de verschillende wettelijke kaders vullen elkaar dan aan.
Integraal afpakken wordt ook al veelvuldig in de praktijk toegepast. Zo is in 2012 het Integraal Afpakteam Brabant opgericht. De ervaringen die daarmee worden opgedaan, kunnen goed gebruikt worden bij de verdere ontwikkeling van het integraal afpakken. Daarnaast vormt het integrale afpakken een belangrijke doelstelling van de samenwerkende partners in de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC) en de TaskForce Brabant-Zeeland. Hierin werken bestuurlijke, strafrechtelijke en fiscale partners samen om ondermijning en georganiseerde criminaliteit aan te pakken. Al deze initiatieven worden mede door mijn departement gefinancierd en ik ben hier dan ook nauw bij betrokken. In de Ontwerpbegroting 2016 heb ik bovendien structureel € 3 miljoen vrijgemaakt voor een verdere intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit middels afpakken van crimineel vermogen.
Is er zoals er in het genoemde rapport wordt gesteld inderdaad geen sprake van een integrale aanpak van crimineel vermogen of een gezamenlijke afpakambitie? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, waaruit blijkt het tegendeel?
De ambitie van alle partijen – het Openbaar Ministerie (OM), de nationale politie (hierna: politie), belastingdienst en bestuur – is om zoveel als mogelijk crimineel vermogen te ontnemen. Het is een effectieve strategie in het bestrijden van georganiseerde misdaad. Voor het strafrechtelijk ontnemen geldt een landelijke doelstelling, die conform de Veiligheidsagenda 2015–2018 oploopt tot € 115 miljoen in 2018. Andere overheden, zoals gemeenten, de Belastingdienst en landelijke overheidsdiensten hebben geen specifieke doelstelling in hun begroting met betrekking tot het afpakken van crimineel vermogen of het terugvorderen of terughalen van onrechtmatig verkregen vermogen. Maar dat hoeft niet in de weg te staan van de ambitie om te komen tot een meer integrale aanpak op dit vlak. Dat sluit ook goed aan bij de in het antwoord op vraag 2 genoemde initiatieven en pilots die al lopen.
In hoeverre past de door de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal voorgestane aanpak binnen de al bestaande aanpak van het ontnemen van crimineel vermogen? In hoeverre is deze voorgestane aanpak nieuw?
Zie antwoord vraag 3.
Vergt de door de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal voorgestane aanpak een aanpassing van de Aanwijzing afpakken van het Openbaar Ministerie (OM)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De business case zoals door de regioburgemeesters opgesteld, biedt nog onvoldoende basis om te komen tot besluitvorming ten aanzien van additionele inzet. In deze fase kan ik geen uitspraken doen over cijfermatige ambities of investeringen. Dat vergt meer inzicht in de huidige inzet van de betrokken partners bij de aanpak van ondermijning in relatie tot de daadwerkelijk geïncasseerde ontvangsten bij de rijksoverheid. De ministeries van Financiën en van Veiligheid en Justitie nemen daarom het initiatief om gezamenlijk met betrokken ketenpartners te bezien of en hoe een voldoende harde business case kan worden opgesteld. Pas daarna ontstaat meer zicht op de vraag in hoeverre aanpassing van de Aanwijzing afpakken van het OM noodzakelijk is en tot welke additionele inzet dit noopt.
Deelt u de mening van de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal dat er extra geld nodig is om meer crimineel geld af te pakken? Zo ja, waarom, aan welk bedrag denkt u en waaraan moet dat worden besteed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om samen met uw collega’s van Financiën of andere ministeries 50 mln. euro beschikbaar te stellen voor lokale en regionale afpakteams? Zo ja, op welke wijze en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen tenminste vóór de behandeling van de begroting voor 2016 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie beantwoorden?
Ja.
Hoeveel wordt er jaarlijks via de fiscale, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke weg aan crimineel vermogen ontnomen?
Via de strafrechtelijke weg zijn in het kader van de aanpak van ondermijning ontnemingsmaatregelen opgelegd ter hoogte van circa € 70 miljoen in 2012, € 86 miljoen in 2013 en € 73 miljoen in 2014 (dit zijn geen incassoresultaten). Deze bedragen zijn door middel van de jaarlijkse «Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit van OM en politie» aan uw Kamer gemeld3. Als ook andere criminele fenomenen naast ondermijning worden meegeteld, is door het OM en de politie in 2014 ruim € 136 miljoen aan crimineel vermogen afgepakt.
Het criminele vermogen vanuit ondermijning en georganiseerde misdaad dat via fiscale en bestuurlijke weg is ontnomen, kan ik niet becijferen, omdat dit in de registratie van die incasso’s niet apart wordt vermeld. Wel is uw Kamer eind 2014 per brief, inzake de voortgang rijksbrede aanpak van fraude, geïnformeerd over het totaal aan strafrechtelijke ontnemingen en teruggehaalde gelden door de Belastingdienst en andere relevante overheidspartijen4. De bedragen die in deze brief worden genoemd, omvatten boetes en terugvorderingen van zeer uiteenlopende aard, op basis van een breed scala aan bestuurlijke, fiscale en strafrechtelijke sanctiemogelijkheden. Denk hierbij aan boetes opgelegd door de belastingdienst, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Sociale Verzekeringsbank, de Nederlandse Zorgautoriteit etc. Deze bedragen en maatregelen zijn te divers om ze in een eenvoudige optelsom te kunnen presenteren als een betrouwbaar totaalcijfer.
Wat wordt de landelijke ambitie voor ontnemen via de fiscale, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke weg voor 2016?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7 is er geen sprake van een getalsmatige, landelijke doelstelling voor het geheel aan fiscale, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke ontneming. Onderzocht zal worden of er een voldoende solide business case opgesteld kan worden gericht op het versterken van het integraal afpakken.
De arbeidsomstandigheden bij het Europees octrooibureau |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Alarm om schrikbewind bij Europees patentbureau na vijfde zelfmoord»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over de arbeidsomstandigheden bij het Europees Octrooibureau?2 3 4
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling dat ondanks de start van een «social dialogue» tussen management en personeelsvertegenwoordigers de situatie bij het Octrooibureau niet verbeterd is? Hoe beoordeelt u berichtgeving in de media dat de situatie zelfs verslechterd zou zijn? Deelt u de mening dat voor de situatie zoals beschreven in de media een snelle en voortvarende oplossing nodig is? Bent u bereid om u in te zetten voor mediation in dit conflict?
Op aandringen van de lidstaten van de Europese octrooiorganisatie (EOO) is er een dialoog op gang gebracht tussen het management van het EOB (onderdeel van de EOO) en de vakbonden. Doel daarvan was en is om in een dialoog tussen beide partijen te komen tot een betere onderlinge verstandhouding als voorwaarde voor een door personeel en management gedragen verbetering.
Deze dialoog verloopt moeizaam en heeft nog niet geleid tot concrete resultaten. Ook geven berichten in de media over de slechte verhoudingen reden tot zorg. Er is dus alle reden om de vinger goed aan de pols te houden over de «social dialogue». De Nederlandse delegatie in de Beheersraad onderhoudt daartoe zowel in als en marge van vergaderingen nauwe contacten met het management van het EOB en met andere landen. Als echter blijkt dat interventie door een derde, bijvoorbeeld via mediation, inderdaad wenselijk wordt, dan zijn wij graag bereid ons daarvoor, in samenspraak met andere landen, in te zetten.
Heeft u kennisgenomen van de wens van de vakbond dat de Europese Octrooiorganisatie meewerkt aan een onafhankelijk onderzoek van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) naar de arbeidsomstandigheden bij het Europees Octrooibureau? Deelt u de mening dat het onwaarschijnlijk is dat het Europees Octrooibureau zelf toestemming zal geven voor een dergelijk onderzoek nu de topman daarvan zelf onderwerp van deze discussie is? Bent u bereid u er sterk voor te maken om de Beheersraad te laten beslissen over toestemming voor een onderzoek? Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek door de Inspectie SZW voor te stellen in de Beheersraad? Zo ja, bent u bereid om dit gezien de ernst van de situatie met alle mogelijke spoed te doen? Zo nee, waarom niet?
Wij hebben kennisgenomen van de wens van de vakbonden dat een onderzoek door de Inspectie SZW plaatsvindt. Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van eerdere kamervragen, heeft de inspectie gelet op de voor de EOO geldende immuniteit geen inspectiebevoegdheid. De inspectie SZW is bereid een inspectie uit te voeren bij het EOB mocht een verzoek daartoe ontvangen worden vooropgesteld dat het management daarom vraagt en zich eraan committeert.
Dat neemt niet weg dat een onafhankelijk onderzoek door een derde partij naar de arbeidsomstandigheden op vrijwillige basis nuttig kan zijn. Naar onze mening zou een dergelijk onderzoek evenwel niet beperkt moeten zijn tot de Nederlandse vestiging van de EOO of beperkt moeten zijn tot toetsing aan Nederlandse wettelijke normen. Goede arbeidsomstandigheden dienen immers in alle vestigingen (de EOO heeft vestigingen in München, Rijswijk, Berlijn en Wenen) aanwezig te zijn en een dergelijk initiatief zou dan ook breed gedragen moeten worden door de lidstaten. Daarnaast is de medewerking van het EOB zelf noodzakelijk. De Beheersraad van de EOO heeft geen zelfstandige bevoegdheid tot het doen uitvoeren van een dergelijk onderzoek.
Op welke termijn kan het onafhankelijk onderzoek starten nadat de Beheersraad besloten heeft tot de uitvoering hiervan? Kunt u de bevoegdheden van de Beheersraad in relatie tot het Europees Octrooibureau nader toelichten?
De Beheersraad heeft geen zelfstandige bevoegdheid tot het doen uitvoeren van een dergelijk onderzoek. Zie ook het antwoord op de vorige vraag. De bevoegdheden van de Beheersraad van de EOO zijn vastgelegd in het Europees Octrooiverdrag. Op grond van artikel 33 van dit verdrag heeft de Beheersraad de bevoegdheid regels aan te nemen en te wijzigen ten aanzien van het financieel reglement, het ambtenarenreglement en de arbeidsvoorwaarden voor ander personeel van de organisatie, hun salarisschaal, de regels met betrekking tot toelagen, het pensioenreglement, het taksenreglement en zijn eigen reglement van orde. Daarnaast mag de Beheersraad de President van de organisatie mandateren overeenkomsten te sluiten met staten en intergouvernementele organisaties. De Beheersraad benoemt op grond van artikel 11 van het verdrag senior functionarissen, waaronder de president van het EOB. Naast deze formele bevoegdheden is de Beheersraad, als hoogste lichaam van de EOO het forum waarin de lidstaten met de leiding van het EOB discussiëren over het te voeren (toekomstige) beleid en besluiten nemen ter zake. In dit kader wordt natuurlijk ook indringend gesproken over de arbeidsomstandigheden bij het EOB. De Beheersraad kent 38 leden, die ieder één stem hebben. Besluiten worden bij gewone of gekwalificeerde meerderheid genomen.
Het bericht dat een man op social media dreigt met massamoord op Turkse Nederlanders |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Koerdische man uit Duitsland dreigt met massamoord op Turken in Nederland»?1
Ja.
Bent u bereid om, eventueel in samenwerking met de Duitse autoriteiten, de identiteit van de persoon in de video te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid kan worden gemeld dat alle mogelijke instrumenten worden ingezet om eventuele dreiging richting Nederlanders of andere in Nederland woonachtige personen te voorkomen, dan wel weg te nemen. Omwille van de belangen van opsporing en vervolging kan ik over individuele gevallen geen uitspraken doen.
Heeft deze persoon banden met de PKK, een organisatie die binnen de Europese Unie, de NAVO en Nederland op de lijst van terroristische organisaties staat?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van activiteiten van de terreurorganisatie PKK in Nederland? Zo ja, welke en wat gaat u hiertegen doen?
De PKK staat op de terrorismelijst van de Europese Unie en is daarom verboden in Nederland. De organisatie kan dus geen openlijke activiteiten ontplooien in Nederland of andere Europese lidstaten. Wel heeft de AIVD vastgesteld dat de PKK of aan PKK gelieerde organisaties heimelijke activiteiten ontplooien. Hierbij moet worden gedacht aan het werven van fondsen ter ondersteuning van de gewapende strijd tegen de Turkse staat. Als heimelijke activiteiten worden gesignaleerd kan de AIVD overgaan tot het verstrekken van een ambtsbericht op basis waarvan het OM een strafrechtelijk onderzoek kan starten
Gaat er op dit moment een dreiging uit naar Nederlanders, en in het bijzonder Koerdische en Turkse Nederlanders, van de PKK in Nederland? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van fysieke dreiging van de PKK of aan de PKK gelieerde organisaties naar Nederlanders ongeacht afkomst, dan wel naar evenementen in Nederland, ongeacht signatuur.
Gaat er op dit moment een dreiging uit naar evenementen in zijn algemeenheid, en in het bijzonder naar evenementen van een Turks-Nederlandse of Koerdisch-Nederlandse signatuur, van de PKK in Nederland? Zo ja, wat gaat u hier, in samenspraak met de lokale autoriteiten, aan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Fairplay-competitie voor jonge voetballertjes |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ouders op afstand en geen scheids, zo wordt voetbal weer leuk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat jonge sportertjes het spel in zijn puurste, plezierigste vorm kunnen beleven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het heel belangrijk dat iedereen kan sporten en bewegen in de buurt, ongeacht leeftijd, beperking of achtergrond. Een veilig sportklimaat is hierbij een randvoorwaarde. Ik vind het dan ook zeer belangrijk dat kinderen met plezier kunnen sporten zodat zij een goede basis mee krijgen om een levenlang te sporten en bewegen. Om die reden ondersteun ik het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat».
Wat vindt u van het initiatief dat de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) in samenwerking met voetbalverenigingen is gestart om f-pupillen te laten voetballen zonder scheidsrechter en met ouders op gepaste afstand? In hoeverre deelt u de mening dat fair play competities bijdragen aan een vitale, plezierige en veilige omgeving voor zowel sporters als sportliefhebbers?
Het is belangrijk dat iedereen op een plezierige en sportieve manier kan sporten. Het fair play voetbal is een voetbalinitiatief voor F-pupillen, waarbij plezier en sportiviteit centraal staat. De KNVB is sinds twee jaar bezig met dit traject. Ze hebben de fair play competitie naar Duits voorbeeld ingericht. De eerste resultaten en reacties van betrokkenen zijn positief. Ik steun de KNVB dan ook in het doorzetten van dit traject. De KNVB bekijkt en onderzoekt stap voor stap wat de nieuwe voetbalvormen betekenen voor de ontwikkeling van jonge voetballers. Hierbij wordt gekeken naar de optimale sportbeleving en voetbalomgeving voor het kind.
In hoeverre bent u bekend met de enthousiaste reacties op de fair play competitie van sportertjes, ouders, coaches en voetbalverenigingen? Hoe duidt u de eerste resultaten van de fair play competitie, waaruit blijkt dat kinderen meer speelplezier ervaren en leren om gezamenlijk met vriendjes tot een rechtvaardig spel te komen? Smaakt dat wat u betreft naar meer?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre ziet u een rol weggelegd voor fair play competities in het project Veiliger sportklimaat? Ziet u kansen om fair play competities landelijk uit te rollen en uit te breiden naar andere leeftijdsgroepen en sporten?
Bij de doorontwikkeling en uitrol van de fairplay competities wordt de KNVB al vanuit het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» ondersteund. Het is aan de sport zelf om te bepalen of een fair play competitie in deze uitvoering past binnen andere leeftijdscategorieën of andere sporten. De KNVB doet breder onderzoek naar verschillende wedstrijdvormen en zal op basis van de resultaten bepalen hoe vervolg te geven aan de fair play competitie.
Erkent u dat sportverenigingen een belangrijke bijdrage leveren aan de sociale vaardigheden, normen, verantwoordelijkheden en opvoeding van de jeugd? In hoeverre bent u bereid om sportverenigingen te helpen om de bijdrage te versterken? Bent u bereid om sport vaker als middel in te zetten om maatschappelijke doeleinden op terreinen als zorg, onderwijs en jeugdopvang te verwezenlijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Sportverenigingen spelen een belangrijke rol in de wijk. Om deze rol te versterken loopt binnen het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» het deeltraject Ketenaanpak. Dit is erop gericht om de vereniging meer te verbinden met de partners op de terreinen van veiligheid, zorg, onderwijs en jeugd. Hierin is gekozen om te beginnen met de voetbalverenigingen. De KNVB is hierbij dan ook direct betrokken.
Bent u bereid om sportverenigingen te stimuleren en te ondersteunen zodat ze hun maatschappelijke rol kunnen pakken ten aanzien van een positieve spelbeleving en een plezierige sportomgeving voor jonge sportertjes? Zo ja, wilt u hierover in overleg treden met de KNVB en andere sportbonden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat het nieuwe tapbeleid van Justitie een aanval is op onze grondrechten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat de politie standaard telefoon en internet tapt?1
Onder het plaatsen van een tap wordt begrepen het conform artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering opnemen van communicatie die plaatsvindt via een communicatiedienst. Hieronder vallen zowel telefoonnummers, IP-adressen als emailadressen. Een tap wordt geplaatst op bijvoorbeeld een computer, tablet of mobiele telefoon. Wanneer de rechter-commissaris toestemming verleent voor het plaatsen van een tap op een mobiele telefoon gaat het om alle communicatie die via een toestel verloopt, dus zowel spraak als data (internetverkeer). Dit was al zo voordat de interceptiestandaard werd aangepast en dit blijft zo.
De interceptiestandaard is het overdrachtsprotocol tussen de aanbieders en de politie om tapgegevens op uniforme wijze technisch over te dragen. De gewijzigde standaard heeft geen betrekking op het juridisch kader, maar alleen op de techniek en het technische proces ten aanzien van tappen. Uitsluitend de wijze van technische overdracht van de tap tussen de aanbieder en de politie en de wijze waarop in de statistieken vervolgens het aantal taps kan worden geteld, zijn gewijzigd.
De nieuwe standaard, die gebaseerd is op de Europese standaard, vervangt twee oude standaarden waarvan er één werd gebruikt ten behoeve van het tappen van spraak en de ander voor het tappen van internetverkeer. De nieuwe standaard sluit daardoor beter aan bij de huidige stand van techniek en praktijk. Er is geen sprake van een situatie dat nu standaard alle telefoon- en internetgegevens worden getapt. Indien naast het opnemen van communicatie via de mobiele telefoon (inclusief internetdata) ook het opnemen van andere internetverbindingen dringend noodzakelijk is voor het strafrechtelijk onderzoek, wordt daarvoor een aparte aanvraag gedaan en wordt deze aanvraag opnieuw door de officier van justitie en de rechter-commissaris getoetst.
Wat houdt de nieuwe interceptiestandaard in? Leidt deze nieuwe standaard er inderdaad toe dat de politie nu standaard alle telefoon- én internetgegevens tapt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is tot deze meer ingrijpende opsporingsmethode overgegaan? Wat is hiervan de wettelijke grondslag?
Er is geen sprake van een meer ingrijpende opsporingsmethode. Het juridisch kader en de opsporingspraktijk ten aanzien van tappen zijn namelijk niet gewijzigd. Uitsluitend de wijze van technische aanlevering van de tap en de wijze waarop in de statistieken vervolgens kan worden geteld, zijn gewijzigd.
Een tap op een mobiele telefoon omvat zowel spraak als data en dit was, zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, vóór de nieuwe interceptiestandaard ook al het geval. Voordat deze telecommunicatie wordt opgenomen, wordt conform artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering getoetst of aan de daarin genoemde wettelijke eisen is voldaan en of de inzet van de tap voldoet aan de proportionaliteits- en subsidiariteitsvereisten. Deze toets wordt tweemaal gedaan, te weten door de officier van justitie die de rechter-commissaris vraagt om een machtiging tot tappen en door de rechter-commissaris die de machtiging afgeeft.
Acht u het proportioneel en legitiem om standaard over te gaan tot het tappen van zowel telefoon als internet? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de proportionaliteitsafweging in Nederland structureel anders ligt dan in veel andere landen?2 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het is moeilijk een vergelijking te maken met andere landen omdat de rechtsstelsels van die landen veelal verschillend zijn. Ieder stelsel kent zijn eigen voorwaarden en waarborgen ten aanzien van de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen zoals het opnemen van telecommunicatie. Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2012 laat zien dat in Nederland een zorgvuldige afweging wordt gemaakt tussen het nut en de noodzaak van de inzet van een telefoon- en internettap in een opsporingsonderzoek.
Ook de tapstatistieken in verschillende landen laten een grote verscheidenheid zien. Dit soort cijfers zeggen overigens niets over de mate waarin de privacy in opsporingsonderzoeken wordt aangetast. Zo is bekend dat de autoriteiten in de VS andere opsporingsmethoden, zoals het plaatsen van bakens of de inzet van (criminele) infiltranten, vaker inzetten dan in Nederland. Ook wordt er niet in alle landen eenduidig geteld. In Nederland wordt bijvoorbeeld het aantal getapte nummers geteld terwijl in andere landen, bijvoorbeeld Spanje, het aantal vorderingen wordt geteld waarbij een vordering meerdere nummers kan bevatten. Dit maakt een betrouwbare cijfermatige vergelijking onmogelijk.
Deelt u de mening dat de nieuwe interceptiestandaard minder transparant is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de nieuwe interceptiestandaard is niet minder transparant. Een tap op een mobiele telefoon omvat zowel spraak als data, dus het is feitelijk onjuist om deze taps separaat te tellen. De nieuwe standaard geeft om die reden een accurater beeld.
Deelt u de mening dat met de nieuwe interceptiestandaard de kans groter is dat extreem privacygevoelige data van onschuldige mensen worden verzameld? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat het juridisch kader en de opsporingspraktijk ten aanzien van tappen niet zijn gewijzigd. Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 aan de orde is gekomen, wordt iedere tapaanvraag getoetst door de officier van justitie en de rechter-commissaris. Dit juridisch kader biedt voldoende waarborgen.
Onder welke voorwaarden wordt het op dit moment rechtmatig geacht om telefoons te tappen? Welke voorwaarden gelden er als het gaat om internettaps?
De voorwaarden voor het plaatsen van een tap op alle communicatie op een mobiele telefoon, dus zowel spraak als data, zijn neergelegd in (onder andere) artikel 126m/126t van het Wetboek van Strafvordering. Er moet sprake zijn van een verdenking van een misdrijf, waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Tevens moet het onderzoek de inzet van de tap dringend vorderen.
Hoe wordt omgegaan met de zogenaamde bijvangst en met de gegevens van onschuldige mensen?
Conform het Wetboek van Strafvordering (art. 126cc en 126dd Sv) wordt de opgenomen communicatie bewaard tot het einde van de betreffende strafrechtelijke onderzoeken. Alle opgenomen communicatie wordt bewaard omdat dit van waarde kan zijn voor het strafrechtelijk onderzoek, zowel in belastende zin als in ontlastende zin.
Hoe lang worden de verzamelde gegevens bewaard en wat is daar de reden van?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verhoudt de nieuwe interceptiestandaard zich tot de uitspraak van het Europese Hof over de bewaarplicht?3
De nieuwe interceptiestandaard heeft niets met de uitspraak van het Europees Hof over de bewaarplicht te maken. Die uitspraak betreft de bewaarplicht van zogenaamde historische (verkeers)gegevens. Dit zijn gegevens over onder meer het nummer van de oproeper en opgeroepene, tijd en duur van het gesprek en de locatie bij het begin van de verbinding. De inhoud van een gesprek valt daarmee niet onder die uitspraak.
De nieuwe interceptiestandaard heeft enkel betrekking op het opnemen van communicatie en niet op deze historische (verkeers)gegevens.
Hoeveel mensen zijn er sinds begin 2014, conform de nieuwe interceptiestandaard, getapt? Hoe lang is er gemiddeld getapt? Indien deze cijfers niet worden gegeven, kunt u dan toelichten waarom niet?
Het wettelijk kader vereist dat per telefoonnummer een vordering tot het plaatsen van een tap wordt gedaan. In de statistieken kan daarom alleen het aantal taps worden weergegeven en niet het aantal personen dat getapt is. Het aantal taps zegt bovendien niet zoveel over het aantal mensen dat wordt afgeluisterd omdat verdachten doorgaans meer dan één telefoon hebben – soms wel enkele tientallen- waarmee zij communiceren. De gemiddelde duur van een tap wordt niet bijgehouden. Wel worden er cijfers verstrekt in het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie over het gemiddeld aantal taps per dag. In 2014 liepen gemiddeld 1.386 taps per dag.
Kan over 2014 en een deel van 2015 alsnog onderscheid worden gemaakt tussen het aantal telefoontaps en internettaps? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals bij de tabel in het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staat toegelicht wordt sinds de invoering van de nieuwe interceptiestandaard, zowel technisch als procedureel, geen onderscheid meer gemaakt tussen een telefoontap en een internettap. Het onderscheid in de tellingen is hiermee ook komen te vervallen.
Hoe vaak tapt Nederland telefoons en internet in verhouding tot andere landen, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) zich reeds uitgelaten over de nieuwe interceptiestandaard? Zo nee, waarom niet en bent u bereid alsnog het oordeel van het CBP te vragen? Zo ja, wat was het oordeel?
Nee, daartoe bestaat geen aanleiding nu de wijziging van de interceptiestandaard louter technisch en procedureel van aard is en niet leidt tot een gewijzigde verwerking van persoonsgegevens.
Het bericht ‘OM wil van RIVM info hielprik babycontainer’ |
|
Peter Oskam (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending gezien van zaterdag 5 september jl. van «Dit is de Dag» over de zaak waarin vorig jaar oktober een baby in een vuilniscontainer werd gevonden»?1 2
Ja.
Kunt u de stand van zaken weergeven ten aanzien van de stappen die het Openbaar Ministerie in deze zaak overweegt via de rechter om medisch gerelateerde informatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) af te dwingen?
Het nemen van gerechtelijke stappen is op dit moment in het geheel niet aan de orde. Zoals het parket Amsterdam in een persbericht van 2 september 2015 heeft laten weten, gaat het Openbaar Ministerie in het kader van het strafrechtelijk onderzoek over deze zaak in gesprek met het RIVM. Als het RIVM besluit de gegevens niet te verstrekken, heeft het Openbaar Ministerie uiteindelijk de mogelijkheid om de zaak aan de rechter voor te leggen. Een beslissing daarover zal pas worden genomen, nadat de zaak inhoudelijk met het RIVM is besproken.
Bent u van mening dat doorbreking van het medisch beroepsgeheim alleen mogelijk is wanneer het leven van het kind of de ouder op het spel staat, of gaat u uit van hetgeen is opgenomen in de factsheet «Medisch Beroepsgeheim» en de «Handreiking Beroepsgeheim en politie/justitie» dat ook bij verdenking van een ernstig strafbaar feit sprake kan zijn van «zeer uitzonderlijke omstandigheden» waardoor het medisch beroepsgeheim doorbroken kan worden?3 Zo nee, waarom niet?
Het medisch beroepsgeheim waarborgt niet alleen de privacy van de persoon wiens gegevens het betreft, maar ook de toegang tot zorg. Er moet daarom zorgvuldig met het beroepsgeheim worden omgegaan. Als het gaat om persoonsgegevens die verkregen worden uit een hielprik mag eventuele verstrekking van deze gegevens aan derden er niet toe leiden dat ouders zich laten weerhouden om bij hun pasgeboren kind een hielprik af te laten nemen.
Wanneer een arts wordt gevraagd informatie te verschaffen die onder zijn beroepsgeheim valt, kan hij zich onder andere daarom op zijn verschoningsrecht beroepen. Dit geldt ook in geval van een verzoek van het OM aan een arts tot verstrekking van bepaalde gegevens. Het verschoningsrecht van de arts is echter niet absoluut. De Hoge Raad heeft erkend dat er in strafzaken «zeer uitzonderlijke omstandigheden» kunnen zijn waarin de waarheidsvinding moet prevaleren boven de belangen die het verschoningsrecht beoogt te beschermen. Of sprake is van een «uitzonderlijke omstandigheid» is afhankelijk van de specifieke situatie. Onder een uitzonderlijke omstandigheid kan volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad bijvoorbeeld worden verstaan dat het opvragen van de gegevens het laatste redmiddel is om een zeer ernstig misdrijf, zoals een moord, doodslag of een zedenmisdrijf op te lossen of het belang van het kind te dienen.5
Kunt u bij de beantwoording van de vorige vraag betrekken de ogenschijnlijk ruime(re) uitleg van de Hoge Raad dat het belang van de waarheidsvinding kan prevaleren boven de belangen die het beroepsgeheim beoogt te beschermen en dat deze belangen dus ook kunnen bestaan uit het algemeen belang?4
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de medische gegevens binnen het RIVM enkel beschikbaar voor personen op wie het medisch beroepsgeheim van toepassing is? Bij wie rust het medisch beroepsgeheim dan? Indien er sprake is van personen met een medisch en/of /afgeleid beroepsgeheim, welke regels hanteert het RIVM dan omtrent de inzage van deze medische informatie?
De medisch adviseurs van het RIVM beoordelen de analyses van het hielprikbloed en verwijzen in voorkomende gevallen door. De medisch adviseurs zijn artsen en als zodanig gebonden aan het medisch beroepsgeheim. Zoals in elke grotere zorgorganisatie worden ook uitvoerend medewerkers betrokken bij de gegevensverwerking. Deze medewerkers hebben een afgeleid beroepsgeheim naast de ambtelijke geheimhoudingsplicht.
De inzage in het informatiesysteem waarin de gegevens van de hielprikscreening worden opgenomen is in overeenstemming met vigerende wet- en regelgeving. Alleen medewerkers van het RIVM die de inzage nodig hebben ten behoeve van de invoer van de gegevens, de medische beoordeling en de eventuele doorverwijzing, hebben toegang tot het systeem.
Kunt u aangeven hoe vaak het RIVM gevolg heeft gegeven aan het doorbreken van het medisch beroepsgeheim op verzoek van politie en justitie, sinds het verschijnen van de herziening «Handreiking Beroepsgeheim en politie/justitie» in februari 2012? Kunt u aangeven hoe vaak dat uit eigen beweging is geweest en hoe vaak dankzij tussenkomst van de rechter?
Het RIVM krijgt zelden dergelijke verzoeken. Sinds 2012 is geen sprake geweest van doorbreking van het beroepsgeheim door geheimhoudingsplichtigen bij het RIVM op verzoek van politie of justitie of door tussenkomst van de rechter.
Kunt u aangeven hoe de implementatie van de «Handreiking Beroepsgeheim en politie/justitie» uit 2012 is geborgd bij instanties die te maken kunnen krijgen met verzoeken om het medisch beroepsgeheim te doorbreken, in het bijzonder bij het RIVM?
De handreiking is opgesteld door het Koninklijke maatschappij ter bevordering van de geneeskunde (KNMG). De KNMG besteedt in nascholingen voor alle artsen aandacht aan het beroepsgeheim en de handreiking. Artsen van het RIVM zijn, net als alle andere artsen, gehouden zorg te dragen voor voldoende nascholingspunten teneinde hun inschrijving in de diverse (specialisten)registers te behouden. Daarnaast vormt de omgang met het beroepsgeheim een vast onderdeel van de vereisten van de artsopleiding, zoals vastgelegd in het Raamplan artsopleiding uit 2009 van de Nederlandse Federatie voor Universitaire medische centra.
Een mogelijke verijdelde terreuraanslag bij de politie in Rotterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie 010 ontsnapt aan terreuraanslag»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de terroristische dreiging tegen de politie in Rotterdam is geweest?
Het betreft een lokaal incident dat heeft plaatsgevonden in januari 2015. Dit incident is door de politie Rotterdam onderzocht en het onderzoek heeft geen aanleiding gegeven tot verdere strafvervolging.
In hoeverre klopt het dat de veiligheidsmaatregelen bij verschillende Rotterdamse politielocaties naar aanleiding van de terroristische dreiging eerst zijn verscherpt, maar daarna al snel zijn teruggedraaid?
Uit veiligheidsoverwegingen doe ik in het openbaar geen uitspraken over dreiging en risico ten aanzien van specifieke objecten en diensten. Indien dreiging en risico er aanleiding toe geven, neemt de politie, in afstemming met en onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, passende maatregelen.
Het huidige dreigingsniveau -substantieel- betekent dat rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van een aanslag.
Is het waar dat veel politielocaties op dit moment onvoldoende zijn beschermd tegen terroristische aanslagen, waardoor veel agenten zich onveilig voelen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de beveiliging van politielocaties op te schroeven?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Alarm om relatie psychotherapeute met gedetineerde” |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Alarm om relatie psychotherapeute met gedetineerde»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat medewerkers van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) en/of door het NIFP ingezette experts, relaties onderhouden met gedetineerden?
Met betrekking tot relaties tussen personeel van DJI, of door het Rijk ingehuurd personeel, met gedetineerden heeft het personeel een meldingsplicht. Vervolgens worden passende maatregelen genomen om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Dat is ook in het geval van de betreffende psychotherapeut gebeurd. Met haar zijn afspraken gemaakt over het uitvoeren van haar werkzaamheden in verband met deze ex-relatie. Zo is afgesproken dat zij geen pro Justitia-rapportages meer verricht in die delen van het land waar ook haar ex-man verblijft en geen onderzoeken verricht in de PI waar hij zich bevindt. Deze transparantie in combinatie met de genomen voorzorgsmaatregelen bieden voldoende garantie voor haar professionaliteit en integriteit.
Zo ja, hoe is het mogelijk dat deze psychotherapeute tot op de dag van vandaag gewoon door kan gaan met haar werkzaamheden?
Op grond van bovengenoemde voorzorgsmaatregelen wordt (de schijn van) belangenverstrengeling voorkomen. De professionaliteit van de betreffende psychotherapeute staat niet ter discussie. Zij kan haar werkzaamheden adequaat uitvoeren.
Staat het protocol van NIFP het toe dat een psychotherapeute in het huwelijk treedt met een langgestrafte gedetineerde en dat zij vervolgens haar werkzaamheden voortzet?
De betreffende psychotherapeute is niet in dienst van het NIFP maar werkzaam als freelance rapporteur. Zij had al een relatie met haar ex-man voordat deze het delict pleegde.
De betrokkene heeft het plegen van het delict door haar ex-man zelf gemeld (conform de gedragscode van het Nationaal Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) en conform de geldende regels. De psychotherapeute houdt zich daarmee aan de gemaakte afspraken. De combinatie van de genomen voorzorgsmaatregelen en de professionaliteit van de psychotherapeute vormen voor het NIFP geen reden de samenwerking te beëindigen.
In hoeverre klopt het dat de relatie tussen de gedetineerde en de psychotherapeute niet is vermeld in de jaarlijkse herregistratie van de psychotherapeute?
Het NRGD toetst de vakbekwaamheid van de gerechtelijke deskundigen conform de geldende richtlijnen. De psychotherapeute heeft voldaan aan deze richtlijnen.
Psychologen werken tevens volgens de beroepscode van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) die zich richt op de relatie met de patiënt/onderzochte. Hierin staat dat psychologen onafhankelijk en objectief moeten kunnen optreden. Zij houden professionele en niet-professionele rollen strikt gescheiden, zodat die elkaar niet kunnen beïnvloeden. Dit om te zorgen dat zij een professionele afstand tot de betrokkene(n) bewaren en de belangen van de betrokkene niet schaden. De vakbekwaamheid van de betreffende psychotherapeute heeft nooit ter discussie gestaan.
In welke mate heeft de onderzoekster haar collega’s kunnen beïnvloeden rond onderzoeken jegens haar partner?
Het NIFP heeft de rapporteur bemiddeld die de ex-man van de psychotherapeute heeft onderzocht. De psychotherapeute is hierover niet geïnformeerd. Ook de onderzoeker van haar ex-man is onderworpen aan de richtlijnen van het NRGD en de beroepscode van het NIP.
Welke maatregelen zijn er genomen om deze onwenselijke situaties, die belangenverstrengeling in de hand werken, in de toekomst te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het gebruik van de Friese taal in de rechtszaal |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rechtszaak mestsilo toch in Almelo»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij de toedeling van zaken naar zittingsplaatsen rekening wordt gehouden met de regionale binding van de verdachte of met de regio waar het misdrijf heeft plaatsgevonden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, regionale binding is een belangrijk uitgangspunt bij de toedeling van zaken. Nabijheid van rechtspraak is daarom ook een belangrijk uitgangspunt geweest bij het tekenen van de gerechtelijke kaart. Nederland kent sinds de inwerkingtreding van de Wet Herziening gerechtelijke kaart (HGK) elf rechtbankarrondissementen met in totaal 32 zittingsplaatsen. De tien regionale arrondissementsparketten van het Openbaar Ministerie brengen de zaken vanuit de regio aan bij de arrondissementsrechtbanken volgens een vastgesteld zaaksverdelingsreglement.
Omdat het aanbod van zaken qua samenstelling zeer divers is, heeft het Openbaar Ministerie enkele jaren geleden voor de behandeling van specialistische zaken het Landelijk Parket en het Functioneel Parket opgericht. Deze beide parketten behandelen onder andere complexe zaken op het gebied van de financieel-economische criminaliteit, regio – en grensoverschrijdende zware criminaliteit, (internationale) onderzoeken op het gebied van mensenhandel en mensensmokkel, etc. De rechtbankorganisatie is daarop aangesloten door deze zaken te concentreren bij een viertal rechtbanken in het land (Amsterdam, Rotterdam, Oost- Brabant en Overijssel) waar specialistische kennis voor de behandeling van dit soort zaken aanwezig is. Als een van de vier concentratierechtbanken behandelt de rechtbank Overijssel op de locatie Zwolle de zaken van het Landelijk Parket, terwijl de zaken van het Functioneel Parket door de rechtbank Overijssel tot 2018 worden behandeld op de locatie Almelo.
Waarom kon de in het bericht genoemde zaak niet in Friesland worden gevoerd? Waarom kon de afspraak dat alle zwaardere economische strafzaken in het noorden en oosten van het land bij de rechtbank in Almelo aangebracht worden in dit specifieke geval (een Friese zaak met enkel Friese betrokkenen) niet worden doorbroken?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, is al enige jaren geleden besloten dat het in het belang is van de kwaliteit van de opsporing, vervolging en berechting van specialistische zaken om dit soort zaken door gespecialiseerde opsporingsambtenaren, officieren van justitie en rechters te laten onderzoeken en behandelen. Daarbij is het uitgangspunt dat niet de geografische herkomst van het onderzoek, maar het specialistische karakter van dit soort onderzoeken leidend is voor de toedeling aan een specialistisch parket zoals het Functioneel Parket. Door het Functioneel Parket worden dit soort onderzoeken aangebracht bij een van de vier concentratierechtbanken. In het onderhavige geval betreft het een onderzoek onder leiding van het Functioneel Parket waarvoor de afspraak geldt dat deze zaken worden aangebracht bij de concentratierechtbank Overijssel op de locatie in Almelo. Aangezien de behandeling van de zaak ook in Almelo in het Fries had kunnen plaatsvinden met behulp van een tolk Fries, was er geen reden om van deze afspraak af te wijken.
Heeft de verdachte inderdaad niet het recht dat zijn zaak in Almelo in het Fries wordt gevoerd? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de regels over het gebruik van de Friese taal in het rechtsverkeer? Zo nee, wat is er niet waar aan het in het bericht gestelde?
De rechtbank kan op grond van artikel 13 Wet gebruik Friese taal besluiten dat de zaak in het Fries kan plaatsvinden met behulp van een tolk.
De rechtbank Overijssel heeft in dit specifieke geval besloten tegemoet te komen aan het bezwaar dat de zittingsplaats Almelo veel reistijd vergt van de verdachte en andere belanghebbenden en belangstellenden in deze zaak. Om die reden zal de rechtbank de zaak behandelen in de zittingsplaats Zwolle, maar blijft wel, conform afspraak, binnen de concentratierechtbank Overijssel. Hiermee wordt voor de verdachte en andere belanghebbenden en belangstellenden in de zaak de reisafstand vanuit Friesland aanzienlijk verkort. Ook in Zwolle kan de verdachte gebruikmaken van de diensten van een tolk in de Friese taal, zodat hij in zijn verdediging niet belemmerd wordt door taalbarrières.
Het ondermijnen van bestuurdersaansprakelijkheid |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «De vaste vertegenwoordiger van een rechtspersoon» en herinnert u zich de eerdere vragen over het ondermijnen van bestuurdersaansprakelijkheid door middel van een buitenlandse rechtspersoon?1 2
Ja.
Wordt de aansprakelijkheid van de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder van een Nederlandse rechtspersoon in beginsel nog steeds beheerst door het toepasselijke buitenlandse recht en wordt het Nederlandse bestuurdersaansprakelijkheidsrecht door dat toepasselijke recht nog steeds begrenst? Zo nee, waarom niet? Wat is er dan in wetgeving of jurisprudentie veranderd sedert 2013?
Het Nederlandse recht beheerst de bestuurdersaansprakelijkheid van een bestuurder van een Nederlandse rechtspersoon, ook als deze bestuurder een rechtspersoon is naar buitenlands recht. De aansprakelijkheid van een bestuurder van zo’n buitenlandse rechtspersoon-bestuurder wordt in beginsel beheerst en begrensd door het buitenlandse recht dat op die rechtspersoon van toepassing is. Zie hierover ook mijn antwoord op de hiervoor genoemde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nrs. 245 en 722). De wetgeving en jurisprudentie zijn op dit punt sinds 2013 niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat het lastig en soms vrijwel onmogelijk is om bij buitenlandse rechtspersoon-bestuurders achterliggende bestuurders te traceren en dat dat een tijdrovende en kostbare zaak is, vooral wanneer er een web is ontstaan van elkaar besturende rechtspersonen? Zo ja, wat zegt dat over de mogelijkheid om dergelijke bestuurders aansprakelijk te kunnen stellen in het geval van bijvoorbeeld financieel-economische criminaliteit of ernstige nalatigheid? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het is internationaal gebruikelijk dat bestuurders van rechtspersonen worden ingeschreven in een soort handelsregister, ook wanneer het bestuurders-rechtspersonen betreft. Om te achterhalen wie de bestuurder is van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder, kan het nodig zijn om een buitenlands handelsregister te raadplegen. Dit kan de aansprakelijkstelling van een dergelijke bestuurder bemoeilijken. Dit is een van de redenen waarom op dit moment in het verband van de Europese Unie gewerkt wordt aan een interconnectie van handelsregisters. Deze interconnectie moet het onder meer makkelijker maken om de identiteit van de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder te achterhalen.
Deelt u de mening dat het toekomstige centraal aandeelhoudersregister minder effectief zal zijn ten aanzien van het voorkomen van financieel-economische criminaliteit als de achterliggende bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder niet of nauwelijks kan worden achterhaald? Zo ja, waarom en welke conclusie trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet?
Het bedoelde centraal aandeelhoudersregister is gericht op het bijhouden van de aandeelhouders van Nederlandse bv’s en Nederlandse niet-beursgenoteerde nv’s. Bestuurders vallen derhalve buiten dit register.
Voor de besluitvorming ten aanzien van het centraal aandeelhoudersregister verwijs ik naar mijn brief van 7 juli 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 32 608, nr. 7) en mijn antwoord op eerdere Kamervragen over dat onderwerp (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 3007).
Waarom is in diverse Europese landen bij wet vastgesteld dat er een vaste vertegenwoordiger aangesteld dient te worden wanneer een rechtspersoon bestuurder wordt van een andere rechtspersoon? Welk doel dient dat?
Een aantal Europese landen, waaronder België, Frankrijk, Luxemburg en Roemenië, kent een regeling die er – kort gezegd – op neerkomt dat een rechtspersoon die bestuurder is van een andere rechtspersoon, een vaste vertegenwoordiger dient aan te wijzen die volledig aansprakelijk is voor de handelingen van de rechtspersoon-bestuurder (zie de in vraag 1 genoemde bijdrage «De vaste vertegenwoordiger van een rechtspersoon»). De regeling kan in die landen de aansprakelijkstelling van een bij de rechtspersoon-bestuurder betrokken natuurlijke persoon vergemakkelijken.
Waarom is in Europese wetgeving i.c. in het geval van een Europees Economisch Samenwerkingsverband (EESV) vastgelegd dat een vertegenwoordiger dient te worden aangewezen wanneer een rechtspersoon bestuurder is van een EESV (Uitvoeringswet Verordening EESV)?
De EESV-verordening bepaalt samengevat, dat een lidstaat ten aanzien van een dergelijk samenwerkingsverband kan bepalen dat een rechtspersoon bestuurder kan zijn, mits deze rechtspersoon een of meer natuurlijke personen als vertegenwoordigers aanwijst. De vertegenwoordiger dient dan aansprakelijk te zijn als ware hij zelf bestuurder van het samenwerkingsverband (zie artikel 19 van Verordening 2137/85 van de Raad van 25 juli 1985, PbEG L 199/1). Met de bedoelde aanstelling van een vertegenwoordiger wordt het aansprakelijk stellen van een bij de rechtspersoon-bestuurder betrokken natuurlijk persoon eenvoudiger.
Deelt u de mening dat naar het voorbeeld van diverse Europese landen en de genoemde Europese regelgeving ook in Nederland wettelijk moet worden vastgelegd dat er een vaste vertegenwoordiger moet worden aangesteld wanneer een rechtspersoon bestuurder wordt van een andere rechtspersoon en dat die vertegenwoordiger de hoofdelijke aansprakelijkheid krijgt voor alle rechtshandelingen van de rechtspersoon-bestuurder? Zo ja, op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet en waarom zou er in Nederland niet voor een dergelijke regeling worden gekozen waar dat in andere landen of bij een EESV wel het geval is?
De aansprakelijkheid van de bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder is in Nederland geregeld in onder meer artikel 2:11 BW. Op grond van deze bepaling rust de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder tevens op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid bestuurder is van de rechtspersoon-bestuurder. De aansprakelijkheid van de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder wordt in beginsel beheerst door het buitenlandse recht dat op die buitenlandse rechtspersoon van toepassing is (zie artikelen 10:118 en 10:119 BW; zie ook HR 18 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1408, bevestigd in HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3958). In bepaalde gevallen wordt de aansprakelijkheid van de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder echter wel door het Nederlandse recht beheerst. Het gaat onder meer om aansprakelijkheid in bepaalde faillissementssituaties (zie artikel 10:121 BW) en aansprakelijkheid op grond van een zelfstandige onrechtmatige daad (zie voor een voorbeeld hiervan Hof Arnhem-Leeuwarden 8 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6649). Verder kan degene die in Nederland de dagelijkse leiding heeft over de activiteiten van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder, onder omstandigheden aansprakelijk zijn voor bepaalde nalatigheden van de rechtspersoon-bestuurder (zie artikel 7 Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen).
Nu de aansprakelijkheid van de bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder in Nederland op deze wijze is vormgegeven, bestaat er onvoldoende reden om iedere rechtspersoon-bestuurder wettelijk te verplichten om een vaste vertegenwoordiger aan te stellen die hoofdelijk aansprakelijk is naast de rechtspersoon-bestuurder. Zo zouden ook bedrijven die gebruikmaken van een Nederlandse rechtspersoon-bestuurder, extra kosten moeten maken om aan een dergelijke verplichting te voldoen. Een dergelijke wettelijke verplichting zou onder meer een ongewenste belemmering kunnen vormen voor het handelsverkeer.
Een regel dat alleen een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder een vaste vertegenwoordiger moet aanwijzen die hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de rechtspersoon-bestuurder, kan op gespannen voet staan met onder meer de Europese vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten. In landen zoals België, Frankrijk en Luxemburg geldt de regeling omtrent de verplichte vaste vertegenwoordiger ook zowel voor rechtspersoon-bestuurders naar nationaal recht als voor rechtspersoon-bestuurders naar buitenlands recht (zie de in vraag 1 genoemde bijdrage «De vaste vertegenwoordiger van de rechtspersoon»).
In de komende periode zal de introductie van een UBO-register naar verwachting een verdere bijdrage kunnen leveren aan het bestrijden van fraude door gebruik van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder. Op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn moeten de lidstaten een UBO-register instellen. In dat register wordt van onder meer rechtspersonen de «uiteindelijk belanghebbende» (ultimate beneficial owner, UBO) vastgelegd. De vierde anti-witwasrichtlijn moet uiterlijk op 26 juni 2017 zijn geïmplementeerd (Richtlijn 2015/849). Andere maatregelen die kunnen bijdragen aan de bestrijding van financieel-economische criminaliteit zijn onder meer de voorgestelde regeling van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod en de voorgenomen maatregelen in het kader van de interconnectie van handelsregisters. Verder wijs ik er op dat de Europese Commissie binnenkort een rapport zal presenteren over de grensoverschrijdende vraagstukken op het gebied van aansprakelijkheid en bestuursverboden (zie artikel 90 lid 1 van Verordening 2015/848 van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures).
Zou het binnen de kaders van Nederlandse of Europese wet- en regelgeving toegestaan zijn om enkel voor buitenlandse rechtspersonen die bestuurder zijn van een Nederlandse rechtspersoon vast te leggen dat in die gevallen een vaste vertegenwoordiger moet worden aangesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt voorkomen dat via de buitenlandse rechtspersoon-bestuurder de door dit kabinet als prioriteit aangemerkte bestrijding van witwassen en vennootschapsfraude wordt omzeild?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat Windows 7 en 8.1 meer data van gebruikers gaan verzamelen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Windows 7 en 8.1 gaan meer data van gebruikers verzamelen»?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten.
Is het waar dat via updates van Windows 7 en 8.1 en standaardinstellingen van Windows 10 trackingsoftware wordt toegevoegd waarmee Windows meer gebruikersgegevens kan achterhalen? Zo ja, wat is de aard van die gegevens? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is bevestigd door Microsoft dat de versies 7 en 8 (na een update) en 10 van Microsoft Windows software bevatten waarmee meer gegevens over de werking van het besturingssysteem en andere applicaties met haar servers uitwisselt dan eerdere versies van dit besturingssysteem. Volgens Microsoft gaat het om diagnostische gegevens over de werking van het besturingssysteem.
Hoe verhoudt deze trackingsoftware en het feit dat die pas achteraf – deels – uit te schakelen is zich tot de Nederlandse wet- en regelgeving ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en cookies? Indien hier strijd tussen bestaat, wat gaat u dan doen om dit op te lossen?
Besturingssystemen die voornamelijk bestemd zijn voor consumenten bieden steeds meer voorzieningen om gebruiksgemak en veiligheid voor de gebruiker te verbeteren. Deze voorzieningen maken in veel gevallen gebruik van gegevens die bij gebruikers van de systemen worden verzameld, of wisselen gegevens uit met diensten die via het internet ter beschikking worden gesteld.
Wanneer dit inhoudt dat informatie van het randapparaat van een gebruiker wordt gelezen dan dient op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet de gebruiker vooraf geïnformeerd te worden. Bovendien is er vooraf toestemming van de gebruiker nodig. Hierop zijn echter uitzonderingen. Of die van toepassing zijn is in eerste instantie ter beoordeling van Microsoft zelf. Het toezicht op de naleving van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet berust bij Autoriteit Consument en Markt.
Wanneer het aanbieden van dergelijke voorzieningen de maker van het besturingssysteem in staat stelt om persoonsgegevens van de gebruiker te verzamelen, dan stellen daarnaast de Wet Bescherming Persoonsgegevens en de Telecomwet strenge randvoorwaarden aan de gegevensverzameling en het beheer daarvan. In algemeenheid heeft het bedrijf dat persoonsgegevens verwerkt een informatieplicht: zij moet de personen op wie de gegevens betrekking hebben laten weten wat zij met hun gegevens gaan doen. Daarnaast moet het bedrijf beschikken over een rechtsgeldige verwerkingsgrondslag. Dat laatste leidt er toe dat in veel gevallen ondubbelzinnige toestemming voor de verwerking van de persoonsgegevens vereist is.
Onderzoek naar de wijze waarop ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens toepassing wordt gegeven aan het bepaalde bij of krachtens de wet en de handhaving daarvan is een taak van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). De zorg die uit uw vragen naar voren komt is gedeeld met het CBP. Het CBP, dat haar taak in onafhankelijkheid vervult, bepaalt of zij onderzoek gaat doen.
Deelt u de mening dat het de voorkeur zou hebben als gebruikers van Windows op basis van goede informatie vooraf zelf zouden kunnen kiezen over het al dan niet installeren van de genoemde trackingsoftware in plaats van het pas achteraf kunnen uitschakelen van deze trackingsoftware of het terugdraaien van updates? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik wil ook hier verwijzen naar het regelgevend kader. Als de in artikel 11.7a, derde lid, van de Telecommunicatiewet genoemde uitzonderingen niet van toepassing zijn dan is, zoals hiervoor reeds aangegeven, voor het lezen van informatie van het randapparaat van een gebruiker toestemming van de gebruiker nodig. Als er daarnaast ook sprake is van de verwerking van persoonsgegevens dan moet ook daarover worden geïnformeerd en is er een rechtsgeldige verwerkingsgrondslag vereist. Dat betekent, bijvoorbeeld, dat er sprake zal moeten zijn van ondubbelzinnige toestemming, of dat de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de gebruiker partij is.
Het gebruik van open standaarden in de informatievoorziening van het UWV en het departement van Veiligheid en Justitie |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven met welke programma’s u de tekst in het aan u voorgelegde PDF-bestand van het UWV leesbaar heeft kunnen maken en met welke PDF-leesprogramma’s dit onmogelijk bleek te zijn?1
UWV streeft ernaar te voldoen aan het open-standaardenbeleid van de rijksoverheid, tenzij dit in grote mate ten koste gaat van de dienstverlening die UWV hierdoor kan bieden.
UWV werkt constant aan een meer klantgerichte benadering. Daarbij hoort ook het verbeteren van de opmaak en leesbaarheid van documenten. Om dit te realiseren heeft UWV medio 2015 een deel van de documenten omgezet in een meer geavanceerde PDF-versie (van statische PDF naar dynamische PDF). Uit reacties van klanten bleek echter dat deze meer geavanceerde PDF’s op een aantal PDF readers, waaronder open source PDF-readers en PDF-readers voor mobiele apparaten (bijvoorbeeld smartphones), niet geopend kunnen worden. Naar aanleiding van die signalen is UWV voor de meest gebruikte brieven aan klanten inmiddels weer overgegaan op het gebruik van de minder geavanceerde PDF’s. Die PDF’s voldoen aan het open-standaardenbeleid van de rijksoverheid, waardoor deze documenten met uiteenlopende software toegankelijk zijn.
UWV beziet welke PDF-versies gebruikt kunnen worden die voldoen aan eisen voor enerzijds de betere opmaak en leesbaarheid én die geopend kunnen worden via PDF-readers op mobile devices en open source systemen. In de tussentijd zal UWV in zijn voorlichting aan klanten erop blijven wijzen dat de PDF-bestanden geopend kunnen worden op PC’s met de PDF-reader van Adobe (vanaf versie3 die gratis verkrijgbaar is voor de besturingssystemen MS Windows en Mac OS.
Kunt u aangeven welke voorschriften het UWV heeft voor het gebruik van open standaarden in haar informatievoorziening?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke van deze programma’s gratis zijn te installeren op computers die op open source-besturingssystemen draaien?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of cliënten van het UWV die PDF-bestanden op een verkeerde manier weergegeven te krijgen de informatie op een andere manier kunnen ontvangen? Zo ja, hoe ontvangen zij die informatie en hoe worden zij hierover geïnformeerd?
Indien klanten van UWV een bestand van UWV niet (goed) kunnen lezen, dan kunnen zij contact opnemen met het Klant Contact Centrum van UWV. Op verzoek zal UWV een papieren exemplaar van de brief toesturen. UWV mailt documenten niet aan klanten, omdat de documenten vaak privacy gevoelige informatie bevatten.
Welke programma’s die wel in staat waren het PDF-document op een manier te openen, waarop de inhoud juist kon worden weergegeven, zijn open source?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, indien dit er geen waren, conform de motie Oosenbrug-Gesthuizen aangeven waarom het UWV gekozen heeft voor closed source-programma’s als Adobe Acrobat en Adobe Acrobat Reader?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het Kamerstuk «Nadere uitwerking kabinetsstandpunt drones» te lezen is in het open source-tekstverwerkingsprogramma LibreOffice?3
Het stuk «Nadere uitwerking kabinetsstandpunt drones» is gepubliceerd op www.overheid.nl en is daar in ODF formaat beschikbaar gesteld (zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30806–31.html). Het document is in dit formaat leesbaar voor het tekstverwerkingsprogramma LibreOffice.
Kunt u toelichten, indien dit het geval is, waarom niet alle overheidsdocumenten voldoen aan open standaarden?
Op het moment dat documenten (die de overheid opstelt) formele overheidsdocumenten worden en openbaar worden gemaakt, dan gelden de regels van de Digicommissaris (waaronder het gebruik van de open standaarden van de «pas toe of leg uit» lijst van het Forum Standaardisatie). In deze lijst staat aangegeven bij welke functionaliteiten welke formaten voor deze documenten gebruik moeten worden. Deze formaten betreffen voornamelijk de verschillende PDF versies (PDF A 1, PDF A 2 en PDF 1.7) en ODF. PDF geldt in de wereld de-facto als de open standaard voor digitale duurzaamheid.
De Digicommissaris heeft deze formaten benoemd op aanwijzing van de experts met consultatie van de markt. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie houdt zich aan deze afspraken. UWV houdt zich zoveel mogelijk aan deze standaarden, tenzij dit de dienstverlening in grote mate nadelig beïnvloedt.
Bent u bereid de eerdergenoemde motie Oosenbrug-Gesthuizen alsnog uit te voeren en binnen uw organisatie en de onder uw verantwoordelijkheid vallende organisaties te vragen voor open standaarden en open source-programma’s te kiezen, tenzij de noodzaak van een closed source-oplossing beargumenteerd kan worden?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal uw Kamer bij de volgende voortgangsrapportage over de uitvoering van de kabinetsreactie op het eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT over de uitvoering van deze motie informeren.
De meerjarenplannen van de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u, naar aanleiding van de meerjarenplannen van de Raad voor de Rechtspraak, nadere duiding geven hoe de toegang tot het recht op bereikbare afstand voor iedere inwoner van Nederland gewaarborgd blijft?
Nederland kent sinds de herziening van de gerechtelijke kaart 32 bij algemene maatregelen van bestuur aangewezen zittingsplaatsen die de geografische toegankelijkheid van rechtspraak waarborgen, en dit blijft ook zo. Bij de keuze voor de 32 rechtspraaklocaties is onder andere rekening gehouden met een goede toegankelijkheid van rechtspraak en het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het zaakspakket identiek is.
Heeft overleg met het lokale bestuur plaatsgevonden, danwel – voor zover dit onverhoopt nog niet heeft plaatsgevonden – zal dit nog worden opgezet? Welke rol ziet de Minister van Veiligheid en Justitie daarbij voor zichzelf weggelegd?
Ik verwijs u ter beantwoording van deze vraag naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer.
In hoeverre deelt u de zorgen van diverse organisaties dat regionaal forse werkgelegenheidseffecten of reductie in inwoners, dienstverlening of koopkracht zouden kunnen optreden ten gevolge van de uitvoering van de meerjarenplannen? Acht u het bijvoorbeeld reëel dat juridisch georiënteerde werkgelegenheid bepaalde regio's in Nederland zal verlaten? Zo nee, waarom niet?
Het voorgenomen locatiebeleid, zoals beschreven in het voorgenomen MJP, leidt tot een verschuiving van arbeidsplaatsen binnen een aantal gerechten. Dit kan werkgelegenheidseffecten hebben op lokaal niveau, maar zal niet leiden tot krimp van de totale werkgelegenheid van de rechtspraak. Ik heb contact met de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de voorgenomen plannen van de rechtspraak. Hij heeft in dat verband aandacht gevraagd voor eventuele werkgelegenheidseffecten in de provincies die in de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126) worden genoemd en in de krimpgebieden.
Bestaan er marges waarbinnen effecten ten gevolge van verplaatsing van overheidsdiensten aanvaardbaar kunnen worden geacht en wordt in uw optiek met de plannen van de RvdR aan die marges voldaan? Zo nee, waar leidt dat toe?
Het kabinet besteedt in het bijzonder aandacht aan provincies waar eerder door uw Kamer aandacht voor is gevraagd, zoals genoemd in de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126). Daarnaast worden de krimpgebieden waar mogelijk ontzien door het kabinet. In verband met de plannen van de Rechtspraak heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst aandacht gevraagd voor deze provincies en gebieden.
In hoeverre is getracht de plannen van de RvdR en overige verplaatsingen van overheidsdiensten in ons land gelijktijdig en gecoördineerd te laten plaatsvinden?
De verplaatsing van Rijkskantoren vindt planmatig plaats. Deze zogenaamde masterplannen kantoorhuisvesting zijn door uw Kamer met de Minister voor Wonen en Rijksdienst besproken. Ook andere Rijksonderdelen deelden hun plannen met uw Kamer. De Minister voor Wonen en Rijksdienst wil op voorhand coördineren dat de regionale werkgelegenheidseffecten voor de rijksoverheid als totaal niet onevenredig neerslaan in gebieden waar eerder aandacht voor is gevraagd door uw Kamer. In het najaar zal hij rapporteren over de eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheidseffecten van de rijksoverheid als totaal. Het voornemen is om daarin de cijfers die de Rechtspraak meegeeft, te verwerken.
Wordt bij toekomstige verplaatsingen van andere overheidsdiensten rekening gehouden met de keuzes gemaakt in het plan van de RvdR? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Elke rijksdienst kent zijn eigen vestigingsplaatsfactoren. Het is primair aan een rijksdienst zelf om op basis daarvan te bepalen wat geschikte locaties zijn. Voor de kantoorhuisvesting zijn in masterplannen samenhangende keuzes gemaakt over locaties. Rijksonderdelen zoals de rechtspraak hebben een eigen plan. Voor andere diensten, die hun eigen vestigingsplaatsfactoren kennen, zijn de locatiebeslissingen van de rechtspraak niet op voorhand bepalend.
Wanneer worden de plannen van de Minister van Wonen en Rijksdienst waar het gaat om eventuele verplaatsing van de andere overheidsgerelateerde diensten gepresenteerd? Hoe wordt het lokale bestuur daarbij betrokken?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal in het najaar rapporteren over eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheid van de rijksoverheid als totaal als gevolg van nieuwe plannen. Daarin wordt het beeld van defensie, de rechtspraak, de nationale politie en de rijkskantoren meegenomen. Over veranderingen rond de rijkskantoren wordt primair met de provincies afgestemd waarbij het de provincies vrij staat om daarbij ook gemeenten uit te nodigen.
Het bericht dat een automobilist € 2500 aan onterechte boetes heeft gekregen |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «2.500 euro aan onterechte boetes»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel flitspalen van dit type er bij benadering in Nederland staan? Zo nee, waarom niet?
In Nederland staan 159 flitspalen van dit type.
Kunt u aangeven hoe vaak per jaar een flitspaal verkeerd staat afgesteld en hoe snel deze wordt vervangen? Zo nee, waarom niet?
Alle flitspalen in Nederland zijn door het Nederlands Meetinstituut (NMi) gecertificeerd, wat betekent dat de meting door de flitspaal geijkt is. Bovendien worden de flitspalen periodiek geschouwd door de politie. Op deze manier wordt voorkomen dat er ten onrechte boetes worden opgelegd door flitspalen. In het bericht «2.500 euro aan onterechte boetes» ging het om één specifiek geval. Het betrof een voertuig met zeer specifieke kenmerken. De combinatie hiervan met de locatie van de flitspaal heeft ertoe geleid dat bij deze auto een aantal keer onterecht een overtreding is geconstateerd. Er zijn geen andere gevallen bekend waarbij ten onrechte een overtreding is geconstateerd.
Voor het geconstateerde probleem is door de leverancier een oplossing geleverd en bij alle flitspalen van dit type is deze oplossing geïmplementeerd, waardoor deze fout niet meer kan voorkomen. Vervanging is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat, nu vast is komen te staan dat deze flitspaal verkeerd afgesteld stond, onderzocht moet worden hoeveel automobilisten het afgelopen jaar bij deze flitspaal in Zeeland nog meer een onterechte boete hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake geweest van een verkeerde afstelling van de flitspaal. Er is slechts één voertuig bekend waarbij dit probleem zich heeft voorgedaan en er zijn geen aanwijzingen dat dit probleem zich bij meer voertuigen heeft voorgedaan. Een onderzoek naar eventuele andere benadeelden is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat flitspalen de verkeersveiligheid moeten dienen en niet de staatskas moet spekken? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. De flitspalen worden geplaatst op onveilige locaties waar ze bijdragen aan de verkeersveiligheid. Als er sprake is van een onveilige locatie wordt eerst gekeken hoe een betere naleving van de verkeersregels kan worden bereikt en/of de infrastructuur moet worden aangepast. Pas als deze maatregelen niet helpen en de locatie onveilig blijft, wordt bekeken of een flitspaal kan bijdragen aan de verkeersveiligheid.
De gevolgen van de huisvestingsplannen van de Rechtspraak voor de rechtbank Assen |
|
Peter Oskam (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat als gevolg van het voornemen van de Raad voor de rechtspraak om in Noord-Nederland de werkplekken te reduceren van drie naar twee zittingsplaatsen, Drenthe vanaf 2016 de enige provincie is zonder eigen volwaardige rechtbank?1
In het voorgenomen Meerjarenplan van de rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) wordt een aanpassing van het locatiebeleid van de Rechtspraak voorgesteld die voor onder andere de zittingsplaats Assen inhoudt dat het zaakspakket en het aantal werkplekken van de rechtbank aldaar wordt verkleind door verschuivingen binnen het arrondissement. Ook voor de provincie Flevoland geldt dat er werkplekken van de rechtspraak over de provinciegrens heen verschuiven naar een andere zittingsplaats. Het MJP is nog niet vastgesteld door de rechtspraak.
Herinnert u zich de toezegging van uw voorganger dat Leeuwarden en Assen ook de komende jaren twee van de 32 zittingsplaatsen blijven waar recht zal worden gesproken? Hoe verhoudt zich hiertoe het voornemen om het takenpakket van Assen te verkleinen en het personeel te verplaatsen?2 Kan dan nog wel gesproken worden over Assen als volwaardige zittingsplaats waar recht gesproken wordt, zoals het uitgangspunt was bij de herziening van de gerechtelijke kaart?
Assen is een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak die Nederland kent, en blijft dit ook. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het zaakspakket identiek is. De wet biedt ruimte voor differentiatie in de zaakspakketten van de zittingsplaatsen binnen een arrondissement. Ook behoeven er niet in elk arrondissement dezelfde keuzes te worden gemaakt ten aanzien van de inrichting van de kantoorfunctie van gerechten. De verantwoordelijkheid voor dergelijke keuzes is primair bij het gerechtsbestuur neergelegd. Wel volgt er uit de wet op de rechterlijke organisatie dat er in elk van de 32 zittingsplaatsen, waaronder Assen, een griffie is die alle werkdagen gedurende ten minste zes uur open is.
Hoe verhouden de plannen rond de rechtbank Assen zich tot de eerdere uitspraak van uw voorganger dat vanuit een oogpunt van toegankelijkheid van de bestuursrechtspraak tegelijk is besloten om veelvoorkomende burgerzaken ook in Leeuwarden en Assen te behandelen?3
Welke rechtsgebieden zullen voortaan niet meer behandeld worden in de rechtbank Assen?
Volgens het voorgenomen MJP wordt het zaakspakket in de zittingsplaats Assen op termijn aangepast tot een uitgebreid zaakspakket. Als te gelegener tijd dienovereenkomstig zou worden besloten, dan zou dat betekenen dat ten opzichte van de huidige situatie zittingen van handelszaken (met name geldvorderingen groter dan € 25.000) en de strafzaken tegen gedetineerde verdachten naar verwachting niet meer in Assen zullen plaatsvinden.
Op welke wijze is het personeel van de rechtbank Assen, waaronder de rechters, betrokken bij de voorgenomen wijzigingen? Is het evenals bij de rechtbank in Almelo zo dat de werkzame rechters in het geheel vooraf niet zijn betrokken bij de plannen? Waarom niet?
De presidenten van de gerechten en de Raad hebben in maart en april van 2015 in het kader van het MJP workshops georganiseerd in alle gerechten. Alle medewerkers van de rechtspraak zijn daarmee in de gelegenheid gesteld ideeën in te brengen over de aanpak van de uitdagingen waar de rechtspraak voor staat, waaronder de huisvesting.
In de rechtbank Noord-Nederland heeft een uitgebreide consultatieronde plaatsgevonden (13 bijeenkomsten) waarbij uitgebreid met ruim honderd medewerkers is gesproken over de analyse van de financiële problematiek van de rechtspraak en oplossingen daarvoor. De concrete uitwerking van alle input heeft zijn beslag gekregen in het voorgenomen locatiebeleid dat op 31 augustus 2015, als onderdeel van het voorgenomen MJP, onder andere aan alle medewerkers van de rechtspraak, is gepresenteerd.
Hoeveel kantoormedewerkers, rechters en griffiemedewerkers zullen uit Assen worden overgeplaatst en naar welke zittingsplaatsen? Wat is de extra reistijd die deze mensen hierdoor kwijt zullen zijn? Kunt u een overzicht geven per verschuiving naar ieder (ander) gerecht?
Op deze vraag kan ik in dit stadium, waarin de Raad en de presidenten een voorgenomen besluit hebben genomen, geen antwoord geven.
Hoeveel medewerkers, die «gebouwgebonden taken» uitvoert, blijven werkzaam op de rechtbank Assen? Om wat voor taken gaat dit en in hoeverre zijn deze rechtspraak gerelateerd?
Gebouwgebonden taken betreffen bijvoorbeeld bodediensten, beveiliging en andere vormen van facilitaire dienstverlening. Het aantal medewerkers dat op een dag in een locatie nodig is voor het uitvoeren van deze taken is afhankelijk van het aantal zittingen op die dag in die locatie. Daarnaast bepaalt de wet op de rechterlijke organisatie dat er ook in Assen een griffie is die alle werkdagen gedurende ten minste zes uur open is. Voor deze taak zijn op locatie ook medewerkers aanwezig.
Wat is de concrete reistijd voor rechtzoekenden en procespartijen die voorheen voor hun zaaksbehandeling in Assen terecht konden maar nu elders heen moeten? Kunt u een overzicht geven per gerecht waarnaar uitgeweken moet worden?
Het is niet exact te zeggen wat de concrete reistijd is, aangezien het niet bekend waar rechtzoekende en procespartijen vandaan moeten komen. Het is namelijk niet gezegd dat alle betrokkenen in de buurt van Assen wonen of kantoor hebben.
Hoe zit het met de toekomstige specialisatie bij de rechtbank Assen, gelet op uw uitspraak dat «het idee van de herziening van de gerechtelijke kaart is dat de gerechten gespecialiseerde teams kunnen inrichten die hun krachten kunnen bundelen en op die plek binnen het gerecht zijn gehuisvest. Op die manier is het mogelijk om ook andere teams in Leeuwarden of Assen in te richten, bijvoorbeeld met betrekking tot mensenhandel, maar die discussie is bij de leden bekend»?4
De inrichting van de organisatiestructuur en de huisvesting van een gerecht is primair aan het gerechtsbestuur. De rechtspraak organiseert specialistische kamers voor een deel op het niveau van het arrondissement. Concentratie wordt ingezet waar dat nodig of wenselijk is.
Klopt het dat het nieuwe kantoorgedeelte van de rechtbank in Assen, dat in de jaren negentig is bijgebouwd, wordt afgestoten? Wat zijn de kosten geweest in de jaren ’90 van de realisatie van dit kantoorgedeelte?5
Op deze vraag is in dit stadium, waarin sprake is van een voorgenomen besluit met betrekking tot hoofdlijnen, geen antwoord te geven. De Raad heeft laten weten dat het gerechtsgebouw Assen in één project door één aannemer is gebouwd en als geheel wordt gehuurd van het Rijksvastgoedbedrijf. Er is geen aparte administratie over de kosten van het kantorendeel.
Wat kan er nog veranderen aan de nu gepresenteerde plannen omtrent de rechtbank Assen, wanneer komende tijd overlegd wordt het met het lokale bestuur? Met welke partijen zal precies gesproken gaan worden? Op welke wijze wordt hierbij rekening gehouden met de voorwaarden die de Kamer heeft gesteld aan de huisvestingsplannen?
De Rechtspraak heeft op 31 augustus 2015 het voorgenomen MJP bekend gemaakt aan de medewerkers van de gerechten, de medezeggenschap, de bonden, de NVvR, de lokale dekens van de Orde van Advocaten en het openbare ministerie. Voorts is de periode tot 28 september 2015 door de rechtspraak gebruikt om verder met onder andere het lokaal bestuur in gesprek te gaan over het voorgenomen locatiebeleid van de rechtspraak. Hiermee is gehoor gegeven aan de motie-Recourt c.s. (TK 29 279, nr. 234) over de afstemming met het lokaal bestuur. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer.
Acht u het niet wenselijk dat u als verantwoordelijk bewindspersoon voor de Rechtspraak hierover eerst spreekt met de Kamer alvorens definitieve beslissingen worden genomen door de Rechtspraak?
De agendering van een gesprek over het voorgenomen locatiebeleid van de Rechtspraak laat ik uiteraard aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik hoop dat ik met beantwoording aan uw verzoek heb voldaan.
Het bericht dat de bezuinigingen op het NFI problemen opleveren voor het opsporen van criminelen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Justitie slaat alarm over chaos bij NFI»?1
Ja
Klopt het dat nu ook het Openbaar Ministerie (OM) zich zorgen maakt over de bezuinigingen op het NFI? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met zorgen van het Openbaar Ministerie omtrent de bezuinigingen op het NFI. Mijn departement heeft heden nog breed en diepgaand overleg gevoerd met het OM, de politie en het NFI over de zorgen van het OM.
Blijft u de jaarlijkse bezuiniging van 9 miljoen euro redelijk vinden ondanks dat het OM nu ook aangeeft dat de bezuinigingen op het NFI voor problemen zullen zorgen bij het opsporen van criminelen? Zo ja, vindt u deze bezuiniging belangrijker dan het opsporen van criminelen en daarmee de veiligheid van de samenleving? Zo nee, gaat u de geplande bezuiniging terugdraaien?
De vraag naar forensisch onderzoek is per definitie groter dan het aanbod ervan, ongeacht het beschikbare budget. Dit is geen nieuw gegeven. Politie en OM maken daarom dagelijks keuzes. Zowel op strategisch niveau via onder andere de Service Level Agreement, als in individuele zaken. De opsporing komt hierdoor niet in het geding. Echter, net als andere organisaties in de strafrechtketen, moet het NFI als gevolg van de efficiencytaakstelling uit het Regeerakkoord Rutte-II bezuinigen. Ten opzichte van 2013 is tot 2018 in totaal een bezuiniging van 9 miljoen voorzien op een totaal budget van 65 miljoen. Ik teken daarbij aan dat hierin ook reeds bestaande taakstellingen zijn opgenomen. De directie van het NFI zal deze taakstellingen uitvoeren en is over de invulling in goed overleg met politie, OM en mijn departement.
Ik heb het volste vertrouwen dat politie, OM en NFI in dit keuzeproces de juiste afwegingen blijven maken, nu en in de toekomst. Overleg over de capaciteit van forensisch onderzoek en de beschikbaarheid daarvan vindt dan ook op reguliere basis plaats.
Klopt het dat de bezuiniging waarschijnlijk helemaal niet zoveel geld zal opleveren omdat bijvoorbeeld een post van 7 miljoen euro aan kosten die ontslagen met zich meebrengen niet is meegerekend? Zo nee, waarom niet?
Het doorvoeren van de reorganisatie brengt ook kosten met zich. Onder andere in het kader van het Van Werk Naar Werk traject. Het betreft derhalve geen tegenvaller in de uitvoering van de structurele taakstelling, maar incidentele kosten gespreid over een aantal jaren. Ik ben nog met het NFI in overleg over de daadwerkelijke hoogte van deze reorganisatievoorziening en de invulling ervan.
Deelt u de mening dat het NFI een ontzettend belangrijke bijdrage levert aan de opsporing?
Jazeker, het belang van forensisch onderzoek wordt steeds groter in het opsporingsproces en de bewijsvoering. Het NFI als kwalitatief hoogstaand en innovatief forensisch instituut levert hieraan een belangrijke bijdrage.
Bent u niet bang dat de bezuiniging onherstelbare schade zal opleveren? Zo nee, waar baseert u dit op?
Binnen het NFI wordt kritisch gekeken naar het slimmer, efficiënter en waar mogelijk bundelen en minder kwetsbaar inrichten van de (bedrijfsvoerings)taken en processen.
Het NFI neemt op weg naar 2018 maatregelen om te komen tot het duurzaam borgen van de robuustheid van de productie en van het innovatief vermogen van alle NFI-productgroepen. De uitwerking hiervan wordt in overleg met het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie besproken. De kernproductie van het NFI blijft onverkort overeind.
Het bericht dat agrariërs in Eemnes een auto met drie Marokkaanse jongens hebben geblokkeerd |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Schapen stelen in Eemnes? Vergeet ’t maar»?1
Ja.
Is het waar dat «twintig boeren» bij Eemnes wegen hebben geblokkeerd om een auto met drie Marokkaanse jongens de doorgang te belemmeren en de politie hebben gealarmeerd? Zo nee, wat is er niet waar?
De burgemeester van Eemnes heeft mij hierover het volgende gemeld. Een aantal inwoners (het is niet bekend of het er twintig waren) heeft de weg met tractoren geblokkeerd omdat in de berm van de weg ’s avonds een auto met een aantal inzittenden gedurende geruime tijd stond geparkeerd. De situatie werd door de inwoners verdacht gevonden omdat de kans op diefstal bij de boerenbedrijven in de polder reëel is, de situatie zich in de avonduren voordeed en de polderwegen vrijwel alleen worden gebruikt door bestemmingsverkeer dat zich nooit lange tijd ophoudt in de berm.
De weg werd geblokkeerd op grote afstand van het voertuig. De bewoners die de weg blokkeerden en de inzittenden van de auto zijn niet met elkaar in contact geweest en de inzittenden van de auto hebben vermoedelijk op dat moment niet in de gaten gehad dat de weg geblokkeerd was. Er is daarom geen sprake geweest van het daadwerkelijk belemmeren van de doorgang. Tegelijkertijd hebben de inwoners de politie gewaarschuwd en die heeft poolshoogte genomen. Pas nadat de politie met de inzittenden had gesproken is hun identiteit ter sprake gekomen.
Deelt u de mening dat uit het bericht en de daarin geciteerde uitingen blijkt dat het feit dat de jongens Marokkaans waren, er tenminste aan bijdroeg dat deze jongens in de ogen van de genoemde boeren verdacht werden? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit op discriminatie duidt? Zo nee, hoe moeten opmerkingen zoals «Drie Marokkaanse jongens die daar maar staan met hun auto. Dat is verdacht.» of verwijzingen naar het offerfeest en schapendiefstal dan wel worden geduid?
Zie antwoord vraag 2.
Konden de boeren op enige manier aannemen dat de jongens uit waren op het stelen van schapen, diefstal van gereedschap of in het donker meisjes opwachten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en deelt u dan de mening dat er sprake was van ongefundeerde verdachtmakingen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de politie dat het zo moet, dat dit absoluut een goede melding was, dit prima burgerzin is, ook het blokkeren van wegen en klemrijden oké is en je als burger zeker wat mag doen, als het maar proportioneel is? Zo ja, waarom en waarom zou het klemrijden van een auto in dit concrete geval proportioneel zijn geweest? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat er geen enkele aanwijzing voor (een voornemen tot) een strafbaar feit was? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord op de vragen 2, 3 en 4 is er volgens de burgemeester geen sprake geweest van klemrijden. De burgemeester is van oordeel dat de reactie alert is geweest en zoals van inwoners wordt gevraagd. De politie heeft de ogen van bewoners nodig om verdachte situaties snel te melden. In de gemeente Eemnes wordt in deze en andere buurten via een buurt-Whatsapp gewerkt aan het bevorderen van de veiligheid. Zo lang men niet voor politieagent of eigen rechter gaat spelen is dit volgens de burgemeester een waardevolle aanvulling op het politiewerk.
Wilt u met de burgemeester van Eemnes in gesprek gaan over de wijze waarop in zijn gemeente een groep agrariërs zich meent te moeten bemoeien met de openbare orde en veiligheid? Zo ja, wilt u de resultaten van dat gesprek met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen reden voor een overleg met de burgemeester. Het is aan het lokale gezag om de openbare orde te handhaven en aan de gemeenteraad om hier desgewenst met de burgemeester over van gedachten te wisselen.
Het farmaceutische bedrijf Mylan dat zich in Nederland heeft gevestigd en mogelijk doodstraf-medicatie levert aan Amerikaanse gevangenissen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over het Nederlandse farmaceutische bedrijf Mylan waarin u aangaf dat het kabinet kan bevestigen noch ontkennen dat Mylan het spierverslappende middel rocuroniumbromide levert aan Amerikaanse gevangenissen ter uitvoering van de doodstraf?1
Ja.
Heeft u inmiddels nader onderzoek gedaan of door het Nederlandse bedrijf inderdaad geen executiemiddelen zijn dan wel worden geleverd aan Amerikaanse gevangenissen, ook niet via het productieland India?
Sinds de beantwoording van de in vraag 1 genoemde Kamervragen heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken over deze kwestie verschillende malen contact gehad zowel met Mylan zelf, als met belegger APG, mensenrechten-ngo Reprieve, en de Nederlandse advocaat Stapert. Ook de ambassade in Washington, D.C. heeft bij lokale contacten navraag gedaan.
Bent u ervan op de hoogte dat de Amerikaanse staat Virginia op zeer korte termijn een aantal executies wil uitvoeren middels de dodelijke injectie bestaande uit drie verschillende drugs waaronder het spierverslappende middel rocuroniumbromide?
Ja, mij is bekend dat op 1 oktober een executie is gepland in Virginia. Ook is bekend dat rocuroniumbromide één van de drie middelen is die bij executies in Virginia in het verleden is toegediend. Of rocuroniumbromide ook voor de aanstaande executie zal worden ingezet, is mij niet bekend.
Nu vrijwel alle andere farmaceutische bedrijven maatregelen hebben genomen die verkoop en doorverkoop van medicatie aan Amerikaanse gevangenissen voorkomen, welke garantie kan Mylan geven dat het middel rocuroniumbromide niet rechtstreeks dan wel via India of groothandelaren is doorverkocht aan Amerikaanse gevangenissen ter uitvoering van de doodstraf?
Op 18 augustus jl. vond op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een gesprek plaats met een delegatie van Mylan. In het gesprek heeft Mylan aangegeven die garantie niet te kunnen geven.
Wat was de uitkomst van het door u aangekondigde gesprek met Mylan over het beleid en de intenties van het bedrijf?
In het gesprek dat op 18 augustus jl. op het Ministerie van Buitenlandse Zaken plaats vond met een delegatie van Mylan, is van de zijde van het ministerie het volgende naar voren gebracht:
Tijdens het gesprek liet Mylan weten niet van plan te zijn contractuele afspraken te maken met distributeurs om te voorkomen dat het middel in kwestie voor dodelijke injecties wordt gebruikt. Het bedrijf voerde hiervoor aan dat gevangenisziekenhuizen het middel wel moeten kunnen gebruiken voor legitieme doeleinden (anesthesie), en dat contractuele afspraken nooit kunnen garanderen dat producten voor oneigenlijke doelen worden ingezet.
Mylan gaf verder aan niet op de hoogte te zijn van de aankoop van Mylanproducten door het Virginia Department of Corrections (VDOC). Kort na het gesprek heeft het bedrijf contact gezocht met het VDOC om zich ervan te vergewissen dat de rocuroniumbromide van Mylan niet zou worden gebruikt voor het uitvoeren van de doodstraf. Op 28 augustus bracht Mylan een persverklaring uit over de kwestie, waarin de brief aan het VDOC wordt genoemd.2 Een reactie op de brief is nog niet bekend.
Het kabinet verwacht dat Mylan aanvullende, proactieve stappen neemt om zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen, en dat het hierover in gesprek blijft met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook het ministerie zet zich in om deze situatie in de toekomst te voorkomen. Omdat het handelsbeleid een EU-bevoegdheid betreft, geeft het kabinet hiertoe de voorkeur aan regelgeving op EU-niveau. Zoals eerder gemeld wordt EU-verordening 1236/20053 momenteel herzien. Nederland zet zich ervoor in ook «tussenhandeldiensten» onder de verordening te laten vallen, en rocuroniumbromide toe te voegen aan de lijst van vergunningplichtige stoffen. Dat houdt in dat ook de handel van Mylan in rocuroniumbromide van India naar de VS onder de EU-exportcontrole zou gaan vallen, vanwege de tussenhandeldiensten die plaatsvinden in het hoofdkantoor van Mylan N.V. in Nederland.
Advocaat Stapert heeft tegen Mylan een melding ingediend bij het Nationaal Contactpunt (NCP) OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Het NCP heeft inmiddels aangegeven de zaak in behandeling te nemen.4 Dat wil zeggen dat het NCP gaat bemiddelen tussen Mylan en Stapert. Mogelijk leidt deze bemiddeling tot een oplossing. Het NCP zal in elk geval met aanbevelingen komen.
Is Mylan bereid om als Nederlands bedrijf zelf expliciete maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat medicijnen die door het bedrijf worden gemaakt, niet kunnen worden gekocht door of doorverkocht aan Amerikaanse gevangenissen voor dodelijke injecties?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat Nederlandse farmaceutische bedrijven alles in het werk moeten stellen om zelfs het risico van gebruik van medicatie voor uitvoering van de doodstraf te voorkomen?
Ja.
Bent u van mening dat Mylan bindende afspraken dient te hebben met distributeurs in lijn met industriestandaarden om te voorkomen dat medicijnen gebruikt kunnen worden bij executies? Bent u bereid met spoed wetgeving te introduceren om Mylan te dwingen zich te conformeren aan de wereldwijde standaarden van de farmaceutische industrie en om Mylan te dwingen het maximaal haalbare te doen om te voorkomen dat door Mylan geproduceerde medicijnen worden gebruikt in executies?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre vindt u in dit geval de «amorele werkwijze» van de Belastingdienst, waarbij de Belastingdienst bij de vestiging van buitenlandse ondernemingen geen waardeoordeel geeft over de oorsprong van de inkomsten en ook geen contact opneemt met het Ministerie van Buitenlandse zaken dan wel van Veiligheid en Justitie, nog houdbaar indien een bedrijf activiteiten heeft die haaks staan op Nederlands beleid en een principieel Kabinetsstandpunt en Nederlandse pensioenfondsen die beleggen in het bedrijf, in ernstige verlegenheid brengen?
Hoewel Mylan in Nederland is geregistreerd als naamloze vennootschap, verwacht het bedrijf na een transitiefase uitsluitend in het Verenigd Koninkrijk belastingplichtig te zijn.5 De Belastingdienst heeft overigens geen zeggenschap over de registratie van bedrijven in Nederland. Het Handelsregister wordt beheerd door de Kamer van Koophandel, maar deze heeft geen wettelijke titel om de registratie van Mylan te weigeren. Daarvan is pas sprake als de activiteitenomschrijving van de onderneming het begaan van één of meer misdrijven inhoudt.
Het sluiten van de rechtbank in Assen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mogelijke sluiting rechtbank Assen: Ik denk niet dat er een advocaat in Drenthe is die dit ziet zitten»?1
Ja.
Is het waar dat er binnenkort een beslissing volgt over de sluiting van de rechtbank in Assen? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte brengen en tevens de overwegingen om de rechtbank te sluiten aan de Kamer bekend maken? Zo nee, wat is er niet waar?
Er is geen sprake van een voornemen om de locatie Assen van de rechtbank Noord-Nederland te sluiten. Assen is een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) heeft op 31 augustus 2015 bij de bekendmaking van het voorgenomen Meerjarenplan van de rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) het voorgenomen locatiebeleid van de rechtspraak gepresenteerd. Het MJP is een document van de rechtspraak. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32891, nr. 27) aan uw Kamer. Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zal uw Kamer het MJP, na vaststelling ervan, van mij ontvangen.
Als er sprake is van sluiting van een van de genoemde rechtbanken, zal dat ten koste gaan van werkgelegenheid? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen gaan er (mogelijk) verloren? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het beleid dat is uitgezet om krimpregio’s te sparen voor sluiting van overheidsinstanties om zo de werkgelegenheid in die gebieden te behouden?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de elf rechtbanken te sluiten. Er is ook geen voornemen om de locatie Assen van de rechtbank Noord-Nederland te sluiten. In het voorgenomen locatiebeleid beschrijft de rechtspraak het plan om in zeven zittingsplaatsen, waaronder Assen, het zaakspakket te verkleinen, in die zin dat er in plaats van een volledig zaakspakket op termijn een uitgebreid zaakspakket wordt aangeboden. Ook wil de rechtspraak het aantal werkplekken in deze zittingsplaatsen terugbrengen tot een beperkt aantal flexibele werkplekken. Daarvoor worden er werkplekken, binnen het betreffende arrondissement, naar een andere zittingsplaats verschoven. Ten aanzien van Assen is het voornemen om werkplekken naar de zittingsplaatsen Leeuwarden en Groningen te verschuiven. Hiermee gaan er geen arbeidsplaatsen binnen de rechtbank Noord-Nederland verloren. Voor het Rijkshuisvestingsbeleid is relevant in hoeverre er sprake is van werkgelegenheidseffecten op het niveau van de provincie en of een locatie in een krimpregio ligt. De voorgenomen verschuiving van werkplekken heeft gevolgen voor de werkgelegenheid in de provincie Drenthe. De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft gewezen op de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126). Ook probeert hij via coördinatie de rijkswerkgelegenheid in krimpgebieden te ontzien. Thans gaat het daar om vijf gebieden buiten Drenthe.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid bij de rechtbank in Assen van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie aldaar? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van zaken binnen een arrondissement staat niet los van de omgeving van een rechtbank. Het is in die zin ook niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zittingsplaats Assen mogelijk invloed heeft op de lokale arbeidsmarktsituatie, de juridische infrastructuur en de economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de totstandkoming of wijziging van een zaaksverdelingsreglement, waarbij de rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Dit is primair een verantwoordelijkheid van het gerechtsbestuur, onder toezicht van de Raad. De Minister van Veiligheid en Justitie kan gebruikmaken van de vernietigingsbevoegdheid op grond van artikel 106 van de wet op de rechterlijke organisatie indien het instemmingsbesluit van de Raad in strijd is met het recht of het algemeen belang. Het behoud van werkgelegenheid kan geen grond opleveren voor vernietiging. Uiteraard voer ik met het oog op mogelijke werkgelegenheidseffecten overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Hoe verhoudt het bericht dat de rechtbank in Assen zal sluiten zich tot de motie-Recourt waarin de regering wordt verzocht de gerechtelijke kaart zo in te richten dat waar kantonrechtspraak wordt aangeboden, tevens veelvoorkomende laagdrempelige zaken worden behandeld?2
De Raad heeft aangegeven dat in alle 32 zittingsplaatsen van de rechtspraak (met uitzondering van Haarlemmermeer) veelvoorkomende kantonzaken, Mulderzaken en overtredingen worden behandeld. Scheidingszaken, zaken met betrekking tot omgang en gezag, zaken met betrekking tot levensonderhoud kunnen eveneens in alle 32 zittingsplaatsen worden behandeld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32891, nr. 27).