Het bericht dat chemisch afval massaal wordt gebruikt als scheepsbrandstof |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Haverkort (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Chemisch afval wordt massaal gebruikt als scheepsbrandstof»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
We zijn bekend met de signalen over vermeend bijmengen van afvalstoffen in stookolie. Deze signalen nemen we serieus, om die reden heeft de Minister op 5 juli jongstleden een tweetal toezeggingen gedaan aan de Kamer met betrekking tot het bijmengen van afval in scheepsbrandstoffen. In dat kader wordt de Kamer vóór het volgende Commissiedebat Maritiem geïnformeerd over de huidige inzet en resultaten van ILT en wat daaruit te leren valt2. De resultaten van deze toezegging zijn nodig om de Kamer meer inzicht te geven in onze beoordeling van deze signalen alsook verder invulling geven aan enkele van de door U gestelde vragen. In het voorjaar van 2023 zal de Minister u tevens informeren over de inzet in IMO-verband voor het tegengaan van bijmenging van giftige stoffen in stookolie3. De verdere beantwoording van deze vragen zal ingaan op bestaande regelgeving en inzet, in afwachting van de resultaten van de in uitvoering zijnde toezeggingen.
De eisen aan scheepsbrandstoffen zijn vastgelegd in Annex VI van het MARPOL Verdrag. Het verdrag kent bepalingen om de kwaliteit van scheepsbrandstoffen wereldwijd te harmoniseren, waaronder een algemene bepaling dat bunkerolie geen stoffen mag bevatten die het functioneren van de scheepsmotor schaden, tot extra luchtverontreiniging leiden, een gevaar opleveren voor het schip en het personeel.
In Nederland is door een aantal belanghebbende partijen een lijst opgesteld van stoffen waarvan de bijmenging in stookolie ongewenst is, met een maximaal toelaatbaar gehalte. Deze staat op de website van het Havenbedrijf Rotterdam4. Hiervan is ook melding gemaakt in enkele brieven aan de Tweede Kamer5. Als dergelijke stoffen boven die grenswaarden aanwezig zijn, is de kans groot dat er schadelijke effecten optreden, afhankelijk onder meer van andere componenten die in de betreffende partij stookolie zitten, de scheepsmotor en de operatiecondities van de motor.
De EU-wetgeving staat niet toe dat afvalstoffen voor de productie van stookolie gebruikt worden. Als men een grondstof voor stookolie als product op de markt wil brengen moet deze voorafgaand worden geregistreerd onder de EU-verordening REACH. Die registratie bevat informatie over de samenstelling en de toepassing. In een brief aan de Tweede Kamer van 21 juni jl. is (conform eerdere brieven) aangegeven dat een stof mag worden bijgemengd als deze onder de REACH-verordening is geregistreerd met als geïdentificeerd gebruik «brandstof voor professionele toepassing» of als de gebruiker dit zelf heeft gewijzigd volgens de procedure beschreven in de REACH-verordening.
Hoe verklaart u de hoge financiële kosten voor het varen op stookolie als gevolg van de nieuwe milieuregels en de strengere eisen voor zwaveluitstoot?
In zogeheten «emissiebeheersgebieden», zoals de Noordzee, gelden vanaf 2015 strenge normen en mag alleen nog brandstof met een zwavelinhoud van maximaal 0,10% worden gebruikt. Ook de wereldwijde zwavelnorm is aangescherpt, sinds 1 januari 2020. Het voldoen aan de nieuwe zwaveleisen brengt kosten met zich mee, onder andere doordat schonere brandstof met minder zwavel inhoud duurder is dan hoogzwavelige brandstoffen. Beide maatregelen hebben geleid tot de inzet van relatief schonere brandstoffen in de zeescheepvaart en een vermindering van de uitstoot van zwavel en fijnstof.
Wat is uw reactie op de strafrechtelijke onderzoeken van de politie en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) waarin aangetoond is dat afvalstromen op terminals in Nederland worden gemengd en als scheepsbrandstoffen worden geleverd aan zeeschepen?
De eerder genoemde toezegging van 5 juli zal ingaan op de resultaten van de acties van de ILT. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het RIVM-onderzoek en de recente actie van de politie en de ILT waarin dat ook is aangetoond?
Het artikel van Follow the Money zegt dat RIVM-onderzoek en een recente actie van de politie en de ILT aantonen dat in het buitenland verwerkt afval «onder een valse kwalificatie weer naar Nederland wordt gehaald, waar het opnieuw wordt gemengd tot stookolie». Het artikel geeft niet aan in welk RIVM-onderzoek een dergelijke conclusie is getrokken. Dit is ook niet duidelijk geworden uit navraag bij het RIVM. In het rapport «Chemische samenstelling van vijftig stookoliemonsters 2017–2018» uit 2019 heeft het RIVM aangegeven dat het vaak niet duidelijk is welke stoffen in de productie van stookolie worden gebruikt en of die stoffen daarvoor zijn toegestaan. Volgens het rapport zijn in enkele van de onderzochte monsters afwijkend hoge gehalten van bepaalde stoffen gevonden die erop kunnen duiden dat de olie met ongewenste vloeistoffen is bijgemengd.6 De eerder genoemde toezegging van 5 juli zal verder ingaan op de resultaten van de acties van de ILT.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het minder financieel aantrekkelijk wordt om afvalstoffen bij te mengen?
De ILT houdt in haar toezicht en handhaving rekening met financieel voordeel van niet-naleving, dit zal bij nakoming van de openstaande toezegging van 5 juli verder worden toegelicht.
Wat is uw reactie op de signalen van de toezichthouders dat de regelgeving voor afvalstoffen die in stookolie mogen voorkomen ingewikkeld zijn, waardoor toezichthouders en handhavers veel tijd en moeite moeten besteden aan de regels in plaats van aan opsporing?
Zoals eerder benoemd zult u later dit jaar geïnformeerd worden over de huidige inzet en resultaten van toezicht op het vermeend bijmengen van afval in stookolie, en wat daaruit te leren valt. Daarbij zal ook worden ingegaan op de in vraag 8 genoemde signalen.
Deelt u de mening dat de regelgeving voor afvalstoffen die in stookolie mogen voorkomen eenvoudiger moet worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Zie antwoord 7.
Klopt de constatering van Follow the Money (FTM) dat er geen uitgebreide lijst bestaat waarop staat welke stoffen in welke hoeveelheden in de stookolie mogen zitten? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze lijst er komt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt de constatering van FTM dat, voordat de afvalstoffen in stookolie terechtkomen, de afvalstoffen worden getransporteerd naar een afvalverwerker in het buitenland en onder een valse kwalificatie weer naar Nederland worden gehaald? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze illegale weg wordt aangepakt in Nederland, in de EU en aan de randen van de EU?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Deelt u de mening van de VVD dat er een Europese definitie moet komen van wat precies afval is, zodat de afvalstoffen niet onder een valse kwalificatie weer naar Nederland worden gehaald en de toezichthouders eenvoudiger toezicht op de stookolie kunnen houden?
Er is al een Europese definitie van afval, vastgelegd in de Kaderrichtlijn afvalstoffen en geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het toezicht op de juiste productie van stookolie is niet geholpen met de aanpassing hiervan. In aanvulling op deze Europese definitie zijn er ook artikelen die voorwaarden geven voor de status «einde afval» en de status «bijproduct».
Daarnaast is er regelgeving die randvoorwaarden stelt aan het op de markt brengen en gebruik van stookolie zoals de REACH en POP-verordeningen, het Besluit organisch-halogeengehalte van brandstoffen en de Regeling bepalingsmethoden organisch-halogeengehalte van brandstoffen. In de eerder genoemde toezegging zal u geïnformeerd worden over de resultaten van de huidige handhavingspraktijk.
Wat is uw reactie op de signalen van de scheepvaartsector dat het financieel aantrekkelijk is om afvalstoffen illegaal bij te mengen, omdat grote verdiensten worden gemaakt en boetes of vervolgingen ingecalculeerd worden en snel worden terugverdiend?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u ook van mening dat er meer onderzoek moet komen naar verschillende samenstellingen van stookolie om milieueffecten van zowel stookolie als bijgemengde afvalstoffen te kunnen meten?
Het RIVM heeft in het in het antwoord op vraag 6 genoemde rapport geconcludeerd dat het bepalen van milieueffecten van specifieke in stookolie bijgemengde stoffen niet goed mogelijk is. Hier zal de eerdergenoemde toezegging verder op in gaan.
Kunt u uiteenzetten hoe u het recycleren van afvalstoffen gaat stimuleren en tegelijkertijd gaat zorgen voor goede toezicht en handhaving van zowel stookolie als bijgemengde afvalstoffen?
Het in brandstoffen bijmengen van materialen die eerst afvalstoffen waren is geen recycling. In de definitie van recycling, zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn afvalstoffen en de Wet milieubeheer, wordt inzet als brandstof uitgesloten van recycling. Het beleid om recycling te stimuleren is uitgewerkt in onder andere het Landelijk Afvalbeheerplan en andere plannen om de circulaire economie te stimuleren. Hierbij staat voorop dat recycling van afvalstoffen, maar ook andere wijze van toepassen van afvalstoffen, niet schadelijk mag zijn voor mens en milieu. Bij inzet van voormalig afvalstoffen als (grondstof voor) brandstof moet, net zoals voor reguliere brandstoffen, worden voldaan aan de geldende eisen zoals vastgelegd in het Besluit organische halogenen brandstoffen (Bohb). Het Bohb regelt bijvoorbeeld de maximale concentraties van PCB’s en halogenen in brandstoffen binnen Nederland. De inzet op het gebied van toezicht en handhaving zal worden toegelicht in de eerdergenoemde toezegging.
De aanpak van het lerarentekort |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het lerarentekort een bedreiging vormt voor ons onderwijs die niet eenvoudig valt weg te nemen door genoegen te nemen met kwalitatief minder goed onderwijs?
Als er niet voldoende bevoegde en bekwame leraren en schoolleiders zijn, dan is dat een risico voor de kwaliteit, kansengelijkheid en continuïteit van het onderwijs. Alle registers moeten open om de tekorten aan te pakken. In de brief van 1 juli jl. hebben wij daarom de Lerarenstrategie beschreven.1 We gaan door met wat werkt, breiden uit waar nodig en durven ook met nieuwe ideeën door te pakken om het tekort te lijf te gaan.
Dit gaan we niet bereiken door op dezelfde manier verder te gaan zoals we afgelopen jaren hebben gedaan. We moeten onszelf slimmer en steviger organiseren en we moeten meer gaan samenwerken. Om te komen tot een effectieve manier van samenwerken die daadwerkelijk ervoor gaat zorgen dat we sneller én meer goede leraren voor de klas krijgen, is de opdracht om op een onafhankelijke manier tot deze samenwerkingsvorm te komen uitgezet bij Van de Bunt. Zij zullen in een team, overigens onder leiding van de u bekende heer Asscher tot eind oktober werken aan een voorstel waarover wij uw Kamer dan zo spoedig mogelijk zullen informeren.
Vanzelfsprekend wordt er ondertussen hard doorgewerkt aan de ingezette acties op intensiveringen en uitbreiding van maatregelen die werken.
Houdt u eraan vast dat het leraarschap een professie is en dat scholen voor kwalitatief goed onderwijs bevoegde docenten voor het onderwijs moeten inzetten?
Uit nationaal en internationaal wetenschappelijk onderzoek blijkt dat leraren de belangrijkste schakel zijn in kwaliteit van onderwijs.2 Het stelsel van bevoegdheden is een belangrijk instrument om de kwaliteit van leraren te borgen. Onze inzet is dan ook dat er voldoende bevoegde leraren zijn voor alle leerlingen. Tegelijkertijd lopen de tekorten op. Scholen komen dan voor ingewikkelde keuzes te staan. Zoals in de brief over de Lerarenstrategie staat, vraagt dit om een meer fundamentele discussie over wat er nodig is om zowel dezelfde (of betere) kwalitatieve onderwijsuitkomsten te krijgen en tegelijk een bijdrage te leveren aan het terugdringen van het lerarentekort. Hier spreken we graag ook met uw Kamer over.
Houdt u eraan vast dat pabo-studenten die de toetsen voor de poort niet halen, maar toch mogen beginnen, dan niet alleen die toelatingstoets alsnog in hun eerste jaar kùnnen, maar ook moeten halen om hun opleiding te vervolgen?
Om aan de pabo te mogen starten, moeten aspirant-studenten afkomstig van de havo en het mbo voldoen aan toelatingseisen. Met het experiment voor de toelatingseisen voor de pabo, moeten studenten nog steeds aan dezelfde eisen voldoen om leraar te worden. Aan de instroomeisen, die we in 2015 hebben ingevoerd, verandert dan ook niets. Wel krijgen studenten een jaar langer de tijd om aan de eisen te voldoen. Deze eisen moeten zij uiterlijk aan het eind van het eerste jaar behaald hebben. Het experiment zal uiteraard nauwlettend worden gevolgd en geëvalueerd.
Hoe beziet u in dit licht noodgrepen en houtje-touwtjeconstructies die scholen bedenken om te zorgen dat alle leerlingen na de zomer toch gewoon naar school kunnen?1
Wij hebben waardering voor de inzet van schoolleiders en besturen om er met creatieve oplossingen voor te zorgen dat alle leerlingen na de zomer naar school kunnen. Om scholen te helpen de juiste afweging tussen (nood)maatregelen te maken, heeft OCW eerder samen met de inspectie de handreiking Lerarentekort po opgesteld.4 Tegelijkertijd bevestigen deze noodgrepen de noodzaak van een stevige lerarenstrategie en om alles uit de kast te halen om de tekorten aan te pakken.
Rekent u de sluiting van scholen in Tiel2 en in Ridderkerk3 ook tot zulke houtje-touwtjeconstructies? Zo neen waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 staat, bevestigen deze noodgrepen de noodzaak van een stevige lerarenstrategie en om alles uit de kast te halen om de tekorten aan te pakken. Het kritisch kijken naar de huidige scholen in een wijk of regio past wat ons betreft prima als onderdeel van het pakket aan maatregelen dat schoolbesturen in een regio kunnen uitwerken. Zeker in de grote steden zijn nog veel relatief kleine scholen. Hier kleven zowel vanuit kwaliteit als inzet van personeel nadelen aan. We kunnen niet om een discussie heen over of deze scholen in gezamenlijkheid het meest bijdragen aan goed onderwijs voor alle leerlingen.
Waarom beschouwt u een vierdaagse schoolweek, zoals nu ook realiteit wordt bij een school in Zaanstad4, niet eveneens als zo’n houtje-touwtjeconstructie? Hoe wilt u voor leerlingen en hun ouders bij deze constructie onverminderd dezelfde kwaliteit van het onderwijs waarborgen die wij voor schoolgaande kinderen wenselijk achten?
Laat er geen misverstand over bestaan: leerlingen horen gewoon vijf dagen per week naar school te gaan, ook kinderen in het speciaal onderwijs. De wet biedt ruimte om maximaal zeven keer per jaar (per groep) een vierdaagse schoolweek te houden. Dat staat ook in de eerder genoemde handreiking. Deze school in Zaanstad gaat hier komende week overheen. Daarmee gaat de school over de wettelijke ruimte heen.Dat is niet acceptabel. De inspectie, die intensief contact heeft met de school, heeft een herstelopdracht gegeven aan het bestuur om met een plan van aanpak te komen om ervoor te zorgen dat de kinderen zo snel mogelijk weer vijf dagen naar school kunnen.
Hoe verenigt u deze constructie met artikel 8, lid 9b en c van de Wet op het primair onderwijs? Kwalificeert u zo’n afwijking van een vijfdaagse schoolweek zonder meer als gericht op «het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden» zoals deze wettelijke bepaling vereist?
Alle leerlingen horen vijf dagen in de week naar school gaan en les krijgen van bevoegde leraren. Gezien de oplopende tekorten, zien wij dat het, ondanks hun inzet, scholen niet altijd lukt om dat te realiseren. Wij zien dat scholen er alles aan doen om de kwaliteit en continuïteit zo goed mogelijk te borgen. Om scholen te helpen in het maken van keuzen bij tekorten, is de in vraag 4 benoemde handreiking opgesteld. Het (tijdelijk) afwijken van een vijfdaagse schoolweek is daar één van. Zoals in het antwoord op vraag 6 staat, kan een school maximaal zevenkeer per jaar een vierdaagse schoolweek inzetten. Bij overmacht geldt altijd dat de minst schadelijke keuze eerst moet gaan. De zorg voor de veiligheid van leerlingen en leerkrachten en de kwaliteit van het onderwijs, inclusief de continuïteit, moet hierbij centraal staan.
De escalatie van de boerenprotesten |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Deelt u de zorgen over de voortgaande escalatie van de protesten? En welke zorgen heeft het kabinet precies?1
Het kabinet hecht veel waarde aan de mogelijkheid om maatschappelijk ongenoegen te kunnen uiten. Demonstreren is een grondrecht en een groot goed. Het kabinet vindt het belangrijk dat boeren vreedzaam van zich kunnen laten horen. Het kabinet heeft er echter geen begrip voor dat er spullen worden vernield, mensen worden bedreigd en dat ambtsdragers worden geïntimideerd om de uitoefening van hun functie. Van uitoefening van het demonstratierecht is dan geen sprake. Dergelijke acties raken aan de fundamenten van onze democratische samenleving en kwalificeren als ondermijnend gedrag, met een onveilige situatie voor de samenleving als gevolg. Dit gedrag zal nooit getolereerd worden. De wet geldt voor iedereen, ook voor mensen die het niet eens zijn met voorgenomen beslissingen. Het kabinet heeft groot respect voor de burgemeesters, politie en het openbaar ministerie die de afgelopen weken hard gewerkt hebben om onveilige situaties te beëindigen en op te treden. Zie verder het antwoord op vraag 4 en 5.
Herkent u de signalen dat ook andere groepen dan boeren zich aansluiten bij de protesten? Hoe zou u die groepen willen omschrijven en welke risico’s geeft dit nu en in de (nabije) toekomst?
Ja, het kabinet herkent de signalen. De politie ziet onder andere anti-overheidsgroepen die actief oproepen tot protestacties gerelateerd aan de stikstofthematiek. In enkele gevallen ziet de politie deze groepen ook fysiek aansluiten bij de protesten die door boeren zijn georganiseerd. Zolang er niet wordt opgeroepen tot buitenwettelijke acties levert dit geen extra risico’s op.
Deelt u de mening dat verdere escalatie van de onrust in de samenleving als geheel en onrust onder boeren, tuinders en vissers snel voorkomen moet worden?
Ja, uiteraard zijn wij van mening dat verdere escalatie, te allen tijde moet worden voorkomen.
Welke stappen gaat u nu concreet ondernemen om escalatie te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1 hecht het kabinet veel waarde aan de mogelijkheid om maatschappelijk ongenoegen te kunnen uiten. Er moet ruimte zijn om het gesprek te voeren met mensen die binnen de grenzen van de wet hun stem willen laten horen. Daarom zetten wij als overheid in op het blijven onderhouden van het onderlinge overleg en de goede dialoog, hoe hoog de spanning soms ook oploopt. Wij zien het als onze taak om altijd op redelijke wijze in contact en gesprek te blijven met (vertegenwoordigers van) (branche)organisatie maar ook met kritische groepen in de samenleving. Tegen mensen die zich niet aan de wet houden, wordt hard opgetreden.
De aanpak op het gebied van Openbare Orde en Veiligheid (OOV) ligt bij het lokaal bevoegd gezag. Vanuit die partijen worden lokaal maatregelen voorbereid en ingezet om escalaties, gevaarlijke situaties en/of maatschappelijke ontwrichting, zoveel als mogelijk te voorkomen.
Welke acties gaat u ondernemen als grotere groepen burgers zich aansluiten bij de protesten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat groepen in de samenleving zich weer gehoord voelen?
Voor wat betreft de onrust onder boeren rond de aanpak van onder andere de stikstofproblematiek is een van de manieren het voeren van gesprekken en het daarvoor aanstellen van een onafhankelijk gespreksleider. Het voeren van de gesprekken in het kader van de gebiedsprocessen zijn echter ook van groot belang. Wij hechten er dan ook aan dat alle betrokken partijen hieraan kunnen en zullen deelnemen.
Vindt u dat de heer Remkes, die met zijn rapport «Niet alles kan» een van de adviseurs is geweest van het kabinet voor het huidige stikstofbeleid, nu als onafhankelijke bemiddelaar kan optreden? Zo ja, waarom?
Ja. De heer Remkes zal als onafhankelijk gespreksleider een aantal gesprekken begeleiden. Hij is iemand met bewezen ervaring in het begeleiden van gesprekken waarbij de verhoudingen ingewikkeld liggen.
Heeft u andere kandidaten dan de heer Remkes overwogen? Zo nee, waarom niet?
De situatie afwegende is het kabinet tot de conclusie gekomen dat de heer Remkes voor deze gesprekken de meest geschikte persoon is.
Waarom heeft u voor de heer Remkes gekozen?
De heer Remkes heeft een goede staat van dienst op politiek-bestuurlijk vlak en is zeer ervaren en deskundig op gebied van ingewikkelde verhoudingen.
Vindt u ook dat de benoeming van de heer Remkes olie op het vuur heeft gegooid bij boeren en burgers? Zo nee, waarom niet?
In de reacties hebben we kunnen constateren dat de heer Remkes niet voor eenieder de eerste keuze lijkt te zijn geweest. Desalniettemin zie je breed in de samenleving het vertrouwen in de kennis en competenties van de heer Remkes.
Hoe denkt u dat de inzet van de heer Remkes als bemiddelaar gaat bijdragen aan de-escalatie van de situatie op korte termijn?
De heer Remkes zal als onafhankelijk gespreksleider een aantal gesprekken begeleiden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is hij iemand met bewezen ervaring in het begeleiden van gesprekken waarbij de verhoudingen ingewikkeld liggen.
Bent u bereid de stikstofplannen tijdelijk on hold te zetten? Zo nee, waarom niet?
In de gesprekken wordt nadrukkelijk ruimte geboden om over de uitvoering van de plannen te praten. Ook in het vervolgtraject zoals dat geschetst is in de startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied is daar nadrukkelijk ruimte voor. Vertragen op dat proces of verlagen van de nationale doelen is evenwel geen optie, gezien de urgente klimaat-, water- en natuuropgave. En ook in niemands belang gezien de druk die er nog steeds is op de vergunningverlening als gevolg van de stikstofproblematiek.
Bent u bereid de benoeming van de heer Remkes als bemiddelaar te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals hierboven toegelicht acht het kabinet de heer Remkes zeer geschikt is als onafhankelijk gespreksleider.
(bouwkundige) problemen die ontstaan tijdens versterking en sloop-nieuwbouw in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er tijdens versterking en sloop-nieuwbouw soms bouwkundige fouten worden gemaakt?
Ja, ik ben op de hoogte van gevallen waarin dit is voorgekomen. Ik ben ook zelf in soortgelijke gevallen op bezoek geweest bij bewoners die dit is overkomen.
Erkent u dat bewoners (zowel huurders als kopers) in een uitermate onmachtige situatie terechtkomen wanneer hun versterkte of nieuw gebouwde woning bouwkundige of constructieve gebreken vertoont?
Uit de gesprekken met bewoners bij mijn bezoeken is het mij duidelijk geworden dat bewoners die in deze situatie zijn beland, vaak na een al langdurig proces, gefrustreerd of boos zijn en gevoelens van onmacht ervaren. Het is daarom van groot belang om eventuele gebreken snel en adequaat te verhelpen, in goed overleg met de bewoner en de verantwoordelijke aannemer.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de leden Beckerman en Nijboer over een oplossing voor problemen met huizen in Overschild?1
Met deze motie heeft uw Kamer ten eerste verzocht om met de gezinnen in gesprek te gaan en tot een oplossing te komen die nog dit jaar wordt uitgevoerd. Deze gesprekken hebben inmiddels plaatsgevonden en hebben geleid tot overeenstemming over oplossingen. De werkzaamheden zullen nog dit jaar kunnen worden afgerond.
Voor de uitvoering van het tweede verzoek in de motie, met betrekking tot het toezicht in de bouwfase verwijs ik u naar mijn beantwoording van vraag 23.
Wat heeft u gedaan voor de gezinnen in Overschild die na sloop-nieuwbouw een nieuw huis hebben met zeer ernstige gebreken? Is er, zoals de motie verzocht, voor 1 juni 2022 een gesprek geweest en is er een oplossing die nog dit jaar zal worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de genoemde gezinnen nog steeds in een onmachtige en slopende situatie zitten en afhankelijk zijn van de opdrachtgever Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en het bouwbedrijf?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan ik mij goed voorstellen dat bewoners in deze situatie gevoelens van onmacht ervaren. Het is aan bewoners, NCG en de aannemer om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Het doet mij deugd dat dit in dit geval uiteindelijk is gelukt.
Erkent u dat dit traject voor de betrokken gezinnen loodzwaar is omdat ze na het zeer ingrijpende proces van sloop-nieuwbouw nu opnieuw in een slepend proces zitten en niet in hun eigen huis kunnen wonen? Zo ja, wat gaat u voor deze gezinnen doen om hun leed te verzachten?
Deze situatie is voor de bewoners lastig en zwaar. In aanvulling op het herstel van de gebreken (zie het antwoord op vraag 3 en 4) zijn zij financieel gecompenseerd en is hen tijdelijke huisvesting aangeboden voor de periode van het herstel.
Bent u op de hoogte van het feit dat de gezinnen in Overschild niet de enigen zijn die dit overkomt? Kent u het bericht «Het huis van Bertus en Margriet in Woltersum is te laag neergezet. Een blunder van jewelste. Hun hele woning wordt daarom opgekrikt»?2
Ja, ik ben op de hoogte van deze situatie. Zij heeft mijn uitdrukkelijke aandacht, en ik ben samen met de NCG aan het werk om tot een gepaste oplossing te komen.
In algemene zin geldt dat als door vertraging in de versterking of een bouwfout die opgelost dient te worden een bewoner langer dan verwacht geen gebruik van de eigen woning kan maken, tijdelijke huisvesting of compensatie beschikbaar wordt gesteld.
De veiligheid en het welbevinden van de bewoner zijn uitgangspunten van de versterkingsoperatie. Als een bewoner het gevoel heeft dat hij of zij niet centraal staat in dit proces, maar een buitenstaander is, dan is dat niet in lijn met mijn inzet. De NCG en de projectteams nemen de bewoners serieus en op basis van feiten moet een situatie beoordeeld worden. Het moet voor bewoners duidelijk zijn waarop zij recht hebben. Ik wil hier nogmaals benadrukken dat hen deze rechten op een heldere, serieuze manier duidelijk gemaakt worden, waarna dit op papier wordt vastgelegd en uitgevoerd.
Als het duidelijk is dat er onvoorziene kosten zijn gemaakt door een bewoner in het oplossen van schade of andere problemen die voortkomen uit een versterking, dan worden deze gecompenseerd.
Weet u dat de personen uit het artikel al twee jaar in een deels verbouwde loods achter hun nieuwe huis aan de Kollerijweg verblijven? Weet u dat ze sinds 2015 in een versterkingsproject zitten waarbij het budget dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) daarvoor beschikbaar stelde lang niet voldoende was waardoor ze zelf hun tijdelijke huisvesting hebben moeten financieren en (duidelijk omschreven) werkzaamheden zelf moeten uitvoeren om de bouw door te kunnen laten gaan? Wat vindt u van dergelijke situaties? Wat gaat u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat al in de zomer van 2020 duidelijk was dat de aannemer die het huis moest bouwen fouten maakte? Erkent u voorts dat het huis 30 centimeter te laag is neergezet?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom werd de wens van de bewoners om te stoppen met deze aannemer door de NCG niet gehonoreerd? Deelt u de conclusie dat de bewoners hierdoor dieper in problemen zijn gebracht en daardoor ook hogere kosten hebben moeten maken?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat JEZ (Juridische en Economische Zaken) van NCG weigert ongeveer 24.000 euro van de extra kosten die de bewoners hebben gemaakt te betalen?
Zie antwoord vraag 7.
Kent u de uitspraak van een van de bewoners: «Het is jouw huis maar de NCG behandelt je als een kleuter»? Hoe vindt u het dat de bewoners zich niet serieus genomen voelen? Begrijpt u dat ze de «arrogantie» niet meer accepteren?
Ja, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan ik mij goed voorstellen dat bewoners die in een situatie als deze zijn beland, gefrustreerd of boos zijn en gevoelens van onmacht ervaren. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor het welbevinden en de gezondheid van bewoners.
Klopt het dat u een brief heeft ontvangen van de bewoners? Wat heeft u hiermee gedaan? Welke stappen zijn gezet? Wordt voorkomen dat deze mensen moeten procederen om hun recht te halen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de conclusie dat dit overheidsfalen zorgt voor (nog) meer persoonlijk leed en gezondheidsschade?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat doordat de NCG (star) de regie heeft bewoners klem komen te zitten in zowel de casus in Overschild als de casus in Woltersum?
Ik erken dat het van groot belang is dat de bewoner vanaf het begin van het versterkingsproject betrokken is bij elke stap die genomen wordt. De werkwijze van de NCG stelt de bewoner dan ook altijd centraal. De versterkingsoperatie is complex en omvangrijk. Het is daardoor noodzakelijk om sommige processen te standaardiseren. Projecten zoals de dorpenaanpak proberen daarom ook de zorgplicht van de overheid voor een veilige woning, te laten samenlopen met zo veel mogelijk eigen regie voor bewoners. De kern van de dorpenaanpak is precies het garanderen van regie voor de bewoners.
Erkent u dat veel leed voorkomen had kunnen worden als bewoners meer rechten, regie en zeggenschap hadden gehad?
Zie antwoord vraag 15.
Waar kunnen bewoners zich melden wanneer er (bouwkundige) problemen ontstaan tijdens versterking en sloop-nieuwbouw?
Wanneer de bouwwerkzaamheden nog niet afgerond zijn, dan kan de bewoner zich direct wenden tot de projectleider van de NCG en de bewonersbegeleider. Projectleiders en bewonersbegeleiders hebben tijdens de versterking regelmatig contact met bewoners. Als de sleuteloverdracht heeft plaatsgevonden en het project is afgerond, dan kan de bewoner zich altijd wenden tot het Bewoners Contact Centrum van de NCG.
Wie staat bewoners hierin bij? Erkent u dat bewoners het gevoel hebben hierin vaak alleen te staan en op moeten boksen tegen de machtige overheid?
Ik ben mij bewust van het feit dat bewoners zich onmachtig voelen bij problemen tijdens versterking of sloop-nieuwbouw. Bewoners worden bijgestaan door een eigen bewonersbegeleider, die de bewoners begeleidt in elke fase van het versterkingsproces. Tijdens de ontwerp en realisatiefase heeft de bewoner ook een projectleider die in direct contact staat met de aannemer. Daarnaast hebben bewoners de mogelijkheid om onafhankelijke adviseurs in te schakelen voor extra advies. Hier is subsidie voor beschikbaar.
Hoeveel zaken zijn er waarbij bouwkundige problemen zijn ontstaan tijdens versterking en sloop-nieuwbouw?
Na een omvangrijke verbouwing of nieuwbouw van een woning wordt, ook buiten de versterkingsoperatie, in de praktijk geen enkele woning volledig zonder enig verbeterpunt opgeleverd. Dit gaat veelal om kleine punten met betrekking tot de afgesproken afwerking, maar in enkele gevallen ook om bouwkundige fouten. Uit de inspecties die NCG en gemeenten uitvoeren na het opleveren van nieuwe of versterkte woningen blijkt dat de aantallen verbeterpunten die dan aan het licht komen niet afwijken van wat gebruikelijk is bij de oplevering van andere bouwprojecten. De problemen die er zijn worden in het merendeel van de gevallen door de aannemer, conform opdracht, gerepareerd. Er wordt niet bijgehouden om hoeveel fouten dit precies gaat, of hoeveel hiervan van bouwkundige aard zijn. Bouwkundige problemen (maar ook processen die hiertoe geleid hebben) worden altijd gemeld door de teamleiders aan de afdelingshoofden binnen NCG en direct teruggekoppeld naar projectverantwoordelijke Uit de casuïstiek is mij wel duidelijk dat het hier gelukkig om uitzonderingen gaat.
Is het beeld compleet? Zo ja, hoe weet u dit zeker? Zo nee, wat gaat u doen om dit zo compleet als mogelijk te maken?
De oplossing verschilt per geval. In het algemeen kan ik zeggen dat alle projectverantwoordelijken in de ontwerpfase van een project een gedegen risicoanalyse maken die wordt bijgehouden gedurende de rest van de operatie. Daarmee is niet gegarandeerd dat dit alle situaties voorkomt of geconstateerde problemen altijd naar volle tevredenheid van bewoners worden opgelost. Door middel van de binnenkort van start gaande Tevredenheidsmonitor wordt het mogelijk om scherper te krijgen waar in het proces van versterking of sloop/nieuwbouw verder verbeterd kan worden.
Hoe zijn de verschillende casussen aangepakt? Is dit naar tevredenheid van bewoners gebeurd? Is er geleerd van de aanpak?
Zie antwoord vraag 20.
Welke oorzaken ziet u voor de ontstane problemen? Wie is hiervoor verantwoordelijk? Is dat enkel de NCG of ziet u ook andere betrokkenen?
Evenals in de reguliere bouw komen restpunten geregeld voor. Dat blijkt ook uit bevindingen van Vereniging Eigen Huis, die dat geregeld onderzoekt. Dat optreden van restpunten hangt samen met de complexiteit van het bouwproces zelf. Zowel bij de oplevering als later na ingebruikname van een pand kunnen die aan het licht komen. Dat is ook een belangrijke drijfveer achter de Wet op de kwaliteitsborging voor het Bouwen (Wkb). De opdrachtnemer blijft vanaf inwerkingtreding Wkb nog 20 jaar aansprakelijk voor gebreken en er geldt een omgekeerde bewijslast. Dat maakt verhaal op de opdrachtnemer makkelijker, maar belangrijker is dat de verwachting wordt dat opdrachtnemers zich meer richten op het voorkomen van fouten.
Hoe gaat u voorkomen dat er (bouwkundige) problemen ontstaan tijdens versterking en sloop-nieuwbouw?
De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van bouwen ligt bij de opdrachtnemer (aannemer). Het toezicht op de onderdelen die rechtstreeks onder het Bouwbesluit vallen ligt bij de gemeente. Voor de versterking (NPR) ligt dat toezicht bij NCG. Zowel gemeente als NCG houden geen dagelijks, maar tweedelijnstoezicht. Dat is ook in lijn met wat er is vastgelegd in de Wkb. Hierin is de bouwer verantwoordelijk en vult die verantwoordelijkheid in door vooraf een risicobeoordeling te maken en een onafhankelijk kwaliteitsborger (OKB) daarop te laten toezien.
De inwerkingtreding van de Wet op de kwaliteitsborging voor het Bouwen (Wkb) staat gepland voor 1 januari 2023. NCG heeft onlangs besloten al conform deze wet te gaan werken. Dit betekent dat leveranciers gecontracteerd worden alsof de Wkb al in werking is getreden. Onder de Wkb dragen partijen in de bouw zelf zorg voor het voldoen aan de voorschriften. Dit is vormgegeven middels het opstellen van een technische risicoanalyse en een borgingsplan met beheersmaatregelen in de ontwerpfase en het aantoonbaar uitvoeren van het borgingsplan op de bouwplaats tijden de realisatie. Een OKB-er ziet hierop toe en maakt de goedkeurende verklaringen richting het bevoegd gezag.
De NPR 9998 valt niet onder het Bouwbesluit en daarom ook niet onder de Wkb. Toch is besloten om de versterkingsmaatregelen ook onderdeel te maken van de risicoanalyse en het borgingsplan, zodat steeds een integrale beoordeling plaatsvindt.
Voor de lopende projecten en de projecten die niet onder de Wkb gaan vallen, valt het toezicht en handhaving op bouwwerkzaamheden bij de realisatie van projecten onder de verantwoordelijkheid van de NCG-bouwtoezichthouder. Dit betreft het eerder geschetste tweedelijnstoezicht.
Hoe dan ook is het onder de huidige wetgeving het geval dat bij gebreken die op enig moment aan het licht kunnen komen, de opdrachtnemer de gelegenheid krijgt deze te herstellen.
Hoe is het toezicht op de versterking en sloop-nieuwbouw nu geregeld? Wie is of zijn hiervoor verantwoordelijk?
Zie het antwoord op vraag 23.
Wordt bij elk pand en elke woning die wordt versterkt of gesloopt en nieuw gebouwd één of meermalen toezicht gehouden op de werkzaamheden?
Bij elk pand waar de NCG de opdrachtgever is, vindt tenminste tweemaal toezicht plaats: gedurende de bouw en bij de (voor-) oplevering van de opdrachtnemer voor het eventueel vaststellen van zogeheten restpunten die deze nog moet herstellen.
In trajecten waarbij de bewoner/eigenaar opdrachtgever is, ligt deze taak bij de bewoner/eigenaar. Hierin kan hij worden ondersteund door een onafhankelijk adviseur, binnen de daarvoor bestaande regelingen.
Hoe vaak worden bij deze inspecties problemen geconstateerd?
Zie het antwoord op vraag 22.
Wie krijgen de rapporten van deze inspecties? Is dit alleen de NCG als opdrachtgever? Heeft de bewoner/eigenaar het recht alle rapporten die over het pand/de woning worden gemaakt te ontvangen?
De eigenaar/bewoner, de aannemer en de NCG ondertekenen zowel het rapport dat de gebreken beschrijft als het vervolgrapport dat concludeert dat de restpunten zijn verholpen. NCG voegt het rapport toe aan het gebouwdossier voor de eigenaar/bewoner. Alles is inzichtelijk voor de bewoner.
Wordt bij de materiaalkeuze bij de versterking en sloop-nieuwbouw ook rekening gehouden met het voorkomen van bouwkundige problemen? Zo ja, hoe?
In de meeste gevallen is de materiaalkeuze gemaakt door het ingenieursbureau dat het versterkingsadvies heeft opgesteld. Zij houden hierbij rekening met de maatregelen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de NPR. Mocht tijdens de ontwerpfase dat – in overleg met de eigenaar – een andere versterkingsoplossing wordt gekozen, dan wordt door de constructeur van de aannemer, eventueel in overleg met de architect, de materiaalkeuze bepaald.
Hebben bewoners na versterking en sloop-nieuwbouw garantie op de uitgevoerde werkzaamheden en de materialen en constructies? Hoe lang geldt die garantie? Hoe kunnen bewoners hier gebruik van maken?
In de NCG Model-aannemingsovereenkomsten zijn standaard garantietermijnen opgenomen die betrekking hebben op de door de aannemer uitgevoerde werkzaamheden, waaronder de materialen en constructies. De garantietermijn, die ingaat op het moment van oplevering, is standaard 6 jaar, maar voor sommige onderdelen kan die korter zijn of zelfs oplopen tot 10 jaar. Dit staat in het Model Garantieverklaring vermeld. De garantieverklaring wordt door de aannemer op naam van de eigenaar gesteld. Deze kan, bij een gebrek dat te wijten is aan de aannemer, herstel onder de garantie inroepen.
Zijn er ook bouwkundige problemen bekend die veroorzaakt zijn bij de schadeafhandeling?
Nee. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) heeft tot taak om schade af te handelen die is ontstaan door het winnen van gas uit het Groningenveld en van de gasopslag Norg. Dat doet het IMG door onafhankelijk te besluiten over aanvragen tot vergoeding van schade, waarmee bewoners de schade zelf kunnen laten herstellen. Bewoners kunnen in plaats van een vergoeding ook kiezen voor herstel in natura. Het IMG laat in dat geval de schade herstellen door een aannemer en controleert de werkzaamheden ook achteraf. Het IMG is niet bekend met bouwkundige problemen bij deze vorm van schadeafhandeling.
Overigens krijgt het IMG met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Versterken een ruimere bevoegdheid voor het duurzaam herstellen van schade door ook onderliggende, constructieve gebreken aan te pakken. Deze kunnen een andere oorzaak hebben dan (de gevolgen van) de gaswinning, maar er wel toe leiden dat schade door aardbevingen blijft terugkeren of verergert. Het IMG ontwikkelt hiervoor momenteel een werkwijze. Dit biedt het IMG de mogelijkheid om in aangewezen gevallen reeds bestaande bouwkundige problematiek in de toekomst mee te nemen in de schadeafhandeling.
Bent u van mening dat het huidige stelsel goed genoeg is ingericht om (bouwkundige) problemen te voorkomen en aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. In de huidige werkwijze en ook de toekomstige werkwijze via de Wkb zijn voldoende maatregelen genomen om bouwkundige problemen te voorkomen. Ten eerste moeten de aannemers bij registratie in de bouwpool met behulp van referenties aantonen voor welke werkzaamheden ze kunnen worden ingezet. Ten tweede wordt in het Programma van Eisen aangegeven op welke wijze de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Ten derde moeten aannemers, conform de Wkb, aantonen dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd zoals is afgesproken. En als laatste komen de bouwtoezichthouders van NCG op de bouwplaats voor controles (steekproefsgewijs en risicogestuurd, zie ook het antwoord op vraag 23).
Bent u van mening dat het huidige stelsel goed genoeg is ingericht om bewoners bij te staan en te ontzorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eigenaren hebben een bewonersbegeleider en een projectleider van de NCG ter beschikking om bewoners te woord te staan en afspraken te maken over hoe het probleem met zo weinig mogelijk impact snel op te lossen. Door goede opleiding van de projectverantwoordelijke, aandacht in voorbereidingsfase, duidelijkheid vanaf het begin naar bewoners/eigenaren en goede kaders zal het merendeel van die duizenden woningen in sloop/nieuwbouw en versterking goed en veilig opgeleverd worden.
Bovendien bestaat de mogelijkheid voor eigenaren om een onafhankelijk bouwadviseur in te huren betaald door NCG in de ontwerp en realisatiefase. Dit geheel is naar mijn mening afdoende om bewoners in Groningen bij te staan.
Het bericht ‘Bouwbranche trekt aan de bel: Gemeenten grootste horde bij aanpak wooncrisis’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bouwbranche trekt aan de bel: Gemeenten grootste horde bij aanpak wooncrisis»?1
Ja.
Wat zijn, op dit moment, de grootste knelpunten bij gemeenten om de bouwambitie van 100.000 woningen per jaar te behalen?
Gemeenten ervaren verschillende knelpunten in de realisatie van woningen. Gemeenten ondervinden knelpunten die betrekking hebben op (ambtelijke) capaciteit. En lijken er, onder andere door aanhoudende prijsstijgingen, financiële knelpunten te ontstaan om goede woningbouwprojecten met voldoende betaalbare woningen te realiseren. Tevens ervaren gemeenten knelpunten in het voldoen aan randvoorwaarden voor woningbouw als gevolg van regelgeving over geluid en stikstof.
Welke maatregelen kan het Ministerie van BZK nemen om een oplossing te bieden voor deze knelpunten?
Voor het oplossen van de knelpunten werk ik verschillende trajecten uit. Voor stikstof en (nest)geluid bekijk ik met andere departementen en medeoverheden welke mogelijkheden er zijn om woningbouw mogelijk te maken. Bijvoorbeeld via een gebiedsaanpak zoeken we naar oplossingen voor conflicterende ruimtelijke opgaves in bepaalde gebieden. Daarnaast zullen we duidelijker maken hoe randvoorwaarden al aan de voorkant goed kunnen worden meegenomen, bijvoorbeeld bij klimaatbestendig bouwen. Daar waar regelgeving onnodig belemmerend is, kan worden bezien waar aanpassing van regelgeving nodig is.
Om de financiële knelpunten aan te pakken zet ik financiële instrumenten in zoals de Woningbouwimpuls (Wbi) en de transformatiefaciliteit om transformatieprojecten voor te financieren. Voor het versnellen van transformatie- en flexwoningen heb ik de Taskforce versnellen tijdelijke huisvesting ingesteld die gemeenten kunnen ondersteunen. Hiervoor is circa 300 miljoen euro beschikbaar gesteld2. Met de afschaffing van de verhuurdersheffing (jaarlijks 1.7 miljard) wordt de investeringscapaciteit van corporaties versterkt.
Om het tekort aan capaciteit te verminderen continueer ik de flexpoolregeling (2x 40 miljoen euro) waarbij ik ook samenwerking in regio-verband zal stimuleren. Gemeenten kunnen ook het expertteam woningbouw inschakelen voor advies om projecten vlot te trekken. Voor locatie-overstijgende knelpunten richt ik een landelijke versnellingstafel in.
Hoe verklaart u dat gemeenten zeggen dat zij niet binnen de gestelde termijn op ingediende bouwplannen kunnen reageren, terwijl dit slechts in uitzonderlijke gevallen plaats zou moeten vinden?
Er zijn verschillende oorzaken waarom gemeenten niet altijd binnen de gestelde termijn op ingediende bouwplannen kunnen reageren. Hierbij speelt het gebrek aan voldoende capaciteit een rol. Vanuit het Rijk wordt daarom de Regeling specifieke uitkering flexibele inzet ondersteuning woningbouw (flexpoolregeling) ingezet om gemeenten en provincies te ondersteunen in het aantrekken van flexibele capaciteit en expertise. In de beantwoording van vraag 6 en vraag 8 ga ik verder in op de flexpoolregeling.
Naast het vergroten van de capaciteit zijn er ook andere maatregelen denkbaar waarmee het niet halen van de termijnen voorkomen kan worden. Er worden verschillende onderzoeken uitgevoerd naar belemmeringen en oplossingen om het versnellen van processen en procedures in het realiseren van woningbouw mogelijk te maken. Ik verwacht uw Kamer hier in het najaar nader over te kunnen informeren.
Welke factoren hebben een positieve invloed op het snel realiseren van woningen? Hoe kunnen gemeenten hieraan bijdragen?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 4 verwacht ik uw Kamer in het najaar nader te informeren over uitkomsten van de onderzoeken naar het versnellen van processen en procedures en mijn aanpak hiervoor.
Speelt de bovengemeentelijke flexibele pool een positieve rol in het ondersteunen van gemeenten?
In 2020 is er ruim 34 mln. euro beschikbaar gesteld voor de flexpoolregeling. Recentelijk is een tussenevaluatie afgerond naar de meerwaarde van de flexpoolregeling, waarbij tevens adviezen zijn gegeven voor voorwaarden in een nieuwe regeling. Dit is op 24 juni 2022 naar uw Kamer gestuurd. Over het algemeen voorziet de regeling in een behoefte aan extra expertise en capaciteit en biedt de regeling voldoende ruimte voor medeoverheden.
Hoe kan de uitvoeringskracht bij gemeenten worden versterkt? Zijn hier ook andere verklaringen voor dan financiële problemen?
Het versterken van de uitvoeringskracht bij gemeenten is een belangrijk onderdeel van het programma Woningbouw. De eerdergenoemde flexpoolregeling wordt ingezet om provincies en gemeenten financieel te ondersteunen in het aantrekken van flexibele capaciteit en expertise. Daarnaast kunnen gemeenten gebruik maken van het Expertteam Woningbouw voor ondersteuning bij vastgelopen woningbouwprojecten. Medeoverheden kunnen zelf ook verschillende stappen nemen om de uitvoeringskracht te vergroten. Hier kom ik in een brief over het versnellen van processen en procedures in het najaar op terug.
Welke mogelijkheden heeft u om gemeenten tegemoet te komen en/of te stimuleren om extra ambtenaren op te leiden, zodat er versnelling kan komen in het beoordelen en uitvoeren van bouwplannen?
In het programma Woningbouw is aangekondigd dat de flexpools zullen continueren. De komende vier jaar is er totaal 80 miljoen euro beschikbaar. Door middelen op een langere termijn beschikbaar te stellen voor medeoverheden, kan ook geanticipeerd worden op een langere inzet van extra capaciteit. Dit geeft bijvoorbeeld ook ruimte om meer ambtenaren op te leiden.
Daarnaast, ga ik samen met kennisinstellingen en medeoverheden de mogelijkheden voor het versterken van capaciteit en expertise onderzoeken. Het gaat daarbij over het opleiden van, het samenwerken met en het aantrekken van professionals.
Kunt u toelichten of een deel van de woningbouwimpuls is uitgegeven aan het versnellen van procedures door de inzet van extra ambtelijke capaciteit?
Er zijn geen middelen vanuit de Woningbouwimpuls uitgegeven aan het versnellen van procedures door de inzet van extra ambtelijke capaciteit.
Gaat u bij het sluiten van de woondeals in het najaar rekening houden met de ambtelijke capaciteit? Zo ja, op welke wijze gaat u dat aanpakken?
Onderdeel van de regionale woondeals wordt ook het bieden van ondersteuning aan gemeenten en provincies bij het realiseren van nieuwbouw. Er is komend najaar programmageld voorzien voor provincies voor het opstellen en uitvoeren van de woondeals. Ook wil ik wijzen op ondersteuningsmogelijkheden om lokale knelpunten aan te pakken. Zo kan het Expertteam Woningbouw ingeschakeld worden om projecten vlot te trekken en kan er gebruik gemaakt worden van de flexpoolregeling voor extra capaciteit. Voor locatie-overstijgende knelpunten richt ik een landelijke versnellingstafel op. Een eerste tafel zal in het najaar worden georganiseerd.
Wat zijn de grootste verschillen in het verlenen van vergunningen bij binnenstedelijke en buitenstedelijke locaties voor woningbouw? Is er voordeel te behalen in vergunningverlening door meer te kijken naar buitenstedelijke locaties voor woningbouw?
Er zijn geen verschillen in de duur van een procedure voor verlening van een vergunning voor nieuwbouw van woningen op een binnenstedelijke of buitenstedelijke locatie. Als bouwplannen in overeenstemming zijn met een bestemmingsplan, is vergunningverlening relatief eenvoudig. De reguliere procedure is in dat geval van toepassing, welke standaard maximaal 8 weken in beslag neemt. Bij bouwplannen die strijdig zijn met het bestemmingsplan ontstaan er complicaties. In dat geval moet ook de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een bouwplan beoordeeld worden. Bij buitenstedelijke ontwikkelingen is dat in de regel een meer complexe opgave dan bij binnenstedelijke ontwikkelingen. Ook omdat daar een sterke betrokkenheid van provincies nodig is, in verband met de samenhang van ruimtelijke opgaven op provinciaal niveau. Daarnaast zijn er vaak grote investeringen nodig in infrastructuur.
Bij nieuwbouw van woningen in strijd met een bestemmingsplan geldt, zowel binnen- als buitenstedelijk, de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure neemt standaard maximaal zes maanden in beslag. Op het verbouwen van bestaande gebouwen tot woningen (bijvoorbeeld bij kantoortransities) is in binnenstedelijk gebied, ook bij strijd met het bestemmingsplan, de reguliere procedure van toepassing.
In algemene zin kan dus niet gesteld worden dat besluitvorming over nieuwbouw van woningen op buitenstedelijke locaties eenvoudiger is. Dat neemt niet weg dat inzet op alle locaties belangrijk is. Met binnenstedelijke ontwikkelingen alleen, kan de woningbouwopgave niet worden gerealiseerd. Bouwen «in het weiland» is dus zeker geen taboe: 35 à 40% van de huidige woningbouwplannen ligt al buiten bebouwd gebied. Versnelling vereist vooral spoedige realisatie van huidige woningbouwplannen.
Deelt u de mening dat er mogelijkheden liggen in een standaard bouwvergunning bij uniforme woningen?
Ja, het gaat daarbij om de bouwtechnische beoordeling van de bouwvergunning.
Zo ja, welke concrete stappen kunt u nemen met betrekking tot standaardisatie via wetgeving? Kan dit met de aanstaande Wet Kwaliteitswaarborging?
De invoering van de Wet kwaliteitswaarborging (Wkb) maakt het landelijk goedkeuren van fabriekswoningen mogelijk. Het wordt daarbij mogelijk om fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woningbouw vooraf, eenmalig te beoordelen op het kwalitatief goed en veilig zijn. Per project kan dan volstaan worden met de noodzakelijke beoordeling van specifieke lokale omstandigheden, zoals de fundering, en een toets op de juiste uitvoering van het bouwproject. Binnen het stelsel kan gewerkt worden met bijvoorbeeld certificatieregelingen. Op dit moment lopen hier al gesprekken over en zijn er proefprojecten gestart.
Na inwerkingtreding van de Wkb zijn het niet langer de gemeenten die bouwplannen bouwtechnisch goedkeuren. Kwaliteitsborgers zullen na inwerkingtreding van de Wkb deze plannen beoordelen en toezien op de uitvoering volgens de bouwtechnische regels (toetsing aan BBL). Dit geldt dus ook voor een landelijke type-goedkeuring.
Het streven is de Wkb tegelijk met de Omgevingswet op 1 januari 2023 in te voeren.
Zo nee, waarom ziet u standaardisatie niet als mogelijkheid?
Zoals bij antwoord 12 aangegeven zie ik zeker mogelijkheden in standaardisatie.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, de vragen zijn één voor één beantwoord.
Het Verdrag inzake de Voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Verdrag inzake de Voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er slechts zes landen lid zijn van dit verdrag?
Zes landen hebben het verdrag ondertekend, drie landen hebben het verdrag ook geratificeerd. Naast Nederland zijn dat Luxemburg en Australië.
Bent u bekend met de casus van een Nederlandse vrouw die in 2019 op de Britse ambassade in Beijing trouwde met een Engelse vrouw, maar waarbij de Nederlandse overheid de huwelijksakte niet erkende, omdat het huwelijk gesloten zou zijn in een land dat het homohuwelijk niet erkent?
Ja.
Klopt het dat dit huwelijk niet erkend werd omdat het niet zou voldoen aan artikel 9 van het Verdrag inzake de Voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken en dat dit doorwerkt in artikel 26 van ons Burgerlijk Wetboek waarin staat dat een buiten Nederland gesloten huwelijksvoltrekking niet rechtsgeldig is als het is voltrokken in een staat waar dit huwelijk niet wordt erkent?
Navraag bij de gemeente Land van Cuijk heeft geleerd dat de erkenning van het huwelijk is geweigerd op basis van artikel 10:31, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat artikel ziet op de erkenning van op een buiten Nederland voor een diplomatieke of consulaire ambtenaar voltrokken huwelijk. Dat vereist wordt dat het op een ambassade gesloten huwelijk ook erkend wordt door de gaststaat van de ambassade blijkt geen ongebruikelijke uitleg van dit artikel. In die zin sluit de toepassing door de gemeente aan bij een bestaande praktijk. Deze invulling lijkt evenwel niet te stroken met de uitleg die aan het artikel wordt gegeven in de wetenschappelijke literatuur.2
Over de toepassing van de in artikel 10:31, lid 2, BW opgenomen erkenningsregeling blijkt daarmee onduidelijkheid te bestaan in de praktijk. Dit vormt voor mij aanleiding de vraag omtrent die toepassing in dit soort gevallen voor te leggen aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit. Deze Commissie heeft tot wettelijke taak om op verzoek van ambtenaren van de burgerlijke stand en andere bestuursorganen advies uit te brengen over vragen betreffende de rechtstoepassing in zaken van burgerlijke staat of nationaliteit. Zij kan deze adviezen openbaar maken op een door haar te bepalen wijze (ingevolge artikel 1:29b BW). Na ontvangst van de reactie van de Commissie van Advies zal ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Klopt het dat de Britse ambassade juridisch onderdeel is van de Britse staat en de diplomatieke of consulaire ambtenaar die het huwelijk heeft voltrokken, dus een ambt vervult van een staat die het homohuwelijk wel erkent? Zo nee, hoezo niet?2 Zo ja, kan de Nederlandse overheid het huwelijk alsnog erkennen?
De Britse ambassade is de vertegenwoordiging van de Britse staat in een andere staat. Hoewel een diplomatieke of consulaire ambtenaar de Britse staat vertegenwoordigt ten opzichte van het gastland, dient daarbij wel de wet- en regelgeving van het gastland te worden gerespecteerd.
De vraag of Nederland het huwelijk kan erkennen wordt niet voorgeschreven door het Verdrag inzake de voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken, dat enkel stelt in welke gevallen een huwelijk in ieder geval moet worden erkend,4 maar is afhankelijk van het Nederlands internationaal privaatrecht, meer in het bijzonder het in het antwoord op vraag 4 genoemde artikel 10:31, lid 2, BW.
Wegen de voordelen van de Nederlandse ondertekening van het Verdrag inzake de Voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken op tegen de nadelen? Hoe weegt u dit verdrag in verhouding tot het grote belang van de Wet Openstelling Huwelijk die heeft geleid tot een wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht?3
Ja, deze voordelen wegen zwaarder. Het verdrag regelt welke huwelijken in ieder geval worden erkend. Het vormt daarmee geen hindernis voor het erkennen van een rechtsgeldig gesloten huwelijk tussen personen van gelijk geslacht. Bij de totstandkoming van de Wet openstelling huwelijk is ook ingegaan op de verhouding tot het verdrag.6 Daarbij is overwogen dat ofschoon ervan mag worden uitgegaan dat de verdragsopstellers een regeling voor ogen stond voor huwelijken tussen personen van verschillend geslacht, [..] het verdrag geen bepaling [bevat] die de staten die daarbij partij zijn, belemmert om huwelijken tot stand te laten komen tussen personen van hetzelfde geslacht. Alle drie de verdragspartijen bij het verdrag hebben het huwelijk inmiddels opengesteld voor paren van gelijk geslacht. Het belang van de Wet openstelling huwelijk staat daarmee niet op gespannen voet met dit verdrag.
Tegelijkertijd biedt het verdrag de nodige ruimte voor het niet erkennen van huwelijken die in strijd komen met de Nederlandse openbare orde, zoals polygame huwelijken. Daarmee is mijn algemene oordeel over het verdrag positief.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘KVLO: “Tekort sportaccommodaties brengt bewegingsonderwijs PO in gedrang”. |
|
Michiel van Nispen , Rudmer Heerema (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «KVLO: «Tekort sportaccommodaties brengt bewegingsonderwijs PO in gedrang»»?1
Ja, dat ben ik.
Bent u bekend met het feit dat in een derde van de gemeenten onvoldoende sportaccommodaties aanwezig zijn om te kunnen voldoen aan de twee verplichte lesuren bewegingsonderwijs? En bent u bekend met het feit dat veel sportaccommodaties niet voldoen aan de netto-vloeroppervlakte zoals opgenomen in de Modelverordening Huisvesting Onderwijs?
Ja, ik ben bekend met het feit dat nog niet in alle gemeenten voldoende sportaccommodaties aanwezig zijn om te kunnen voldoen aan de urennorm. Uit het onderzoek van de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) blijkt inderdaad ook dat niet alle gemeentelijke sportaccommodaties voldoen aan de netto-oppervlakte die de Modelverordening Huisvesting Onderwijs voorschrijft. Evenwel gebruiken veel scholen ook buitenlocaties voor bewegingsonderwijs. Scholen die twee lesuren bewegingsonderwijs in een te kleine sportaccommodatie aanbieden, voldoen op dit moment nog niet aan de urennorm. Ik vertrouw erop dat scholen en gemeenten zich inzetten om de urennorm na te leven, hier wordt echter geen centraal toezicht op gehouden. Het is primair aan de scholen zelf om de urennorm te halen en aan gemeenten om voor voldoende sportaccommodaties te zorgen in samenspraak met scholen.
Klopt het dat de gemeenten waar de sportfaciliteiten niet op tijd op orde lijken te zijn, de middelen uit het gemeentefonds voor andere zaken hebben aangewend dan voor de wettelijke taak om te voldoen aan gymzaalcapaciteit voor tenminste twee uur bewegingsonderwijs in het primair onderwijs?
Hiervan zijn mij geen voorbeelden bekend, en navraag bij de VSG leert dat ook daar dit beeld niet bestaat. Gemeenten ontvangen geen geoormerkt budget voor huisvesting bewegingsonderwijs. Gemeenten ontvangen middelen uit het gemeentefonds op basis van objectieve maatstaven en deze middelen zijn vrij besteedbaar. Het is aan het gemeenteraad om te bepalen hoe die middelen worden besteed.
Hoe waardeert u de uitspraak van de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO) dat veel kinderen door het tekort aan gymzaalcapaciteit straks ongewenst grote afstanden moeten afleggen voor bewegingsonderwijs?
Ik vind het niet gewenst wanneer kinderen door een tekort aan gymzaalcapaciteit grote afstanden moeten afleggen voor bewegingsonderwijs. Maar ik zie ook voorbeelden waarbij spreiding van lesuren bewegingsonderwijs een oplossing biedt. Dit vraagt flexibiliteit van scholen in het lesrooster, wat soms lastig is gezien de vele opgaven waar scholen mee worstelen. Ik vind dat scholen en gemeenten elkaar onderling moeten opzoeken om te kijken hoe zij elkaar kunnen helpen, om te voorkomen dat onnodig veel tijd opgaat aan reizen naar sportaccommodaties.
Met de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs konden scholen een procesbegeleider aannemen die helpt bij het vinden van oplossingen voor dit soort knelpunten. De KVLO geeft op de website Impuls Bewegingsonderwijs tips over wat procesbegeleiders, scholen en gemeenten kunnen doen bij een grote afstand tot een gymaccommodatie en heeft een ondersteuningsteam ingesteld die scholen met raad en daad bijstaat.1
Wat is de status van de motie van de leden Heerema en Van Nispen2, waarin uw voorganger werd verzocht om gemeenten te wijzen op de extra benodigde gymzaalcapaciteit en te inventariseren hoe groot het tekort aan gymzalen is?
De inventarisatie van de beschikbaarheid van sportaccommodaties heeft plaatsgevonden. Op 15 juli jl. is de factsheet «Huisvesting Bewegingsonderwijs in het Primair Onderwijs» aan de Kamer gezonden.3 Daarnaast hebben de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en VSG gemeenten geïnformeerd over de urennorm. Uit dit rapport blijkt dat 95 procent van de ondervraagde gemeenteambtenaren op de hoogte zijn van de urennorm. Ook is in de meeste gemeenten goed zicht op de ruimtelijke consequenties van de wetswijziging. Met bovenstaande acties heb ik invulling gegeven aan de motie van de leden Heerema en Van Nispen. In het najaar informeer ik uw Kamer over de vervolgacties naar aanleiding van het rapport.
Wat is de actie vanuit gemeenten geweest om op tijd te voldoen aan de benodigde gymzaalcapaciteit? Is er door gemeenten en/of scholen pro actief contact opgenomen met het ministerie?
Gemeenten zijn volgens de VSG in overleg met schoolbesturen volop bezig met het inroosteren en organiseren van eventuele aanvullende gymzaalcapaciteit. In het rapport «Huisvesting Bewegingsonderwijs in het Primair Onderwijs» geven gemeenten aan de volgende maatregelen te overwegen om scholen in staat te stellen te voldoen aan de wettelijke verplichting:4
Inzetten van andere typen (sport)accommodaties, zoals sportvelden, schoolpleinen, openbare schoolpleinen en grasvelden (39 procent)
Inzetten van leerlingenvervoer (32 procent)
Extra gymnastieklokalen realiseren (28 procent)
Het huidige gebruik van andere typen (sport)accommodaties verbreden (26 procent)
Huidige regelingen van leerlingenvervoer verbreden (9 procent)
Er zijn enkele vragen ter verduidelijking van de urennorm binnengekomen bij het ministerie.
Hoeveel gymzaalcapaciteit en in hoeveel gemeenten moeten in Nederland worden aangepast of bijgebouwd om te voldoen aan de wettelijke eis van twee uur bewegingsonderwijs?
Dat is mij op dit moment niet bekend. Gymzaalcapaciteit is een lokale aangelegenheid. Gezien het feit dat vrijwel alle gemeenten op de hoogte zijn van de eisen uit de wet, ga ik er vanuit dat zij ook aldus zullen handelen en inzicht krijgen in de knelpunten om aan de urennorm bewegingsonderwijs te voldoen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat gemeenten ondanks twee jaar voorbereidingstijd te weinig actie hebben ondernomen om voldoende gymzalen te faciliteren voor twee uur bewegingsonderwijs?
Ik ga er vanuit dat scholen en gemeenten zich inzetten om aan de urennorm bewegingsonderwijs te voldoen.
Ik zie dat vrijwel alle gemeenten op de hoogte zijn van de toekomstige wijzigingen in de wet. Uit het rapport van de VSG blijkt dat gemeenten die knelpunten ervaren deze zoveel mogelijk proberen op de lossen door inzet van andere (sport)accommodaties. Mijn beeld is dan ook dat gemeenten hier veelal actie op ondernemen. Op plekken waar dit nog niet gebeurt, en waar wel sprake is van een mogelijk tekort aan geschikte accommodaties, wil ik de urgentie verder aanwakkeren. Samen met de PO-Raad, ALO Nederland, VSG en KVLO stel ik een communicatieplan op om scholen en gemeenten nog steviger te wijzen op de urennorm. Daarmee maak ik tevens duidelijk waar ondersteuning en praktische handvatten te vinden zijn: onder meer bij het ondersteuningsteam van de KVLO. In het najaar informeer ik uw Kamer verder over de maatregelen rondom de urennorm voor bewegingsonderwijs.
Bent u bereid om te interveniëren zodat gemeenten voldoende voorbereid zijn om voldoende bewegingsonderwijs te geven vanaf schooljaar 2023–2024?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle leerlingen in het primair onderwijs vanaf schooljaar 2023–2024 twee uur bewegingsonderwijs kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 8.
De situatie van de Russische politieke oppositiepoliticus Vladimir Kara-Murza |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie van het Russische oppositielid Vladimir Kara-Murza?
Het kabinet is door berichtgeving in de (Russische) media in grote lijnen bekend met zijn situatie.
Hoe oordeelt u hierover?
Het kabinet acht de arrestatie van de heer Kara-Murza zeer verontrustend. Sinds Rusland in maart van dit jaar wetgeving heeft ingevoerd tegen zogenaamd «nepnieuws» over de oorlog in Oekraïne en «extremisme», hebben diverse onafhankelijke media de deuren moeten sluiten en worden talloze mensenrechtenactivisten, bloggers, journalisten en oppositiepolitici vervolgd onder valse voorwendselen. Het vastzetten van een oppositiepoliticus als Kara-Murza is wederom een inbreuk op de politieke vrijheden die in de Russische Grondwet zijn vastgelegd. Het proces is louter gebaseerd op politiek gemotiveerde aanklachten.
Wat weet u over de omstandigheden van de gevangenis waarin Kara-Murza wordt gehouden? Is hij gezond en wordt hem toegang gegeven tot medici?
Rusland geeft buitenlandse overheden geen toegang tot gedetineerden met de Russische nationaliteit. Het kabinet is dan ook slechts bekend met de publieke berichtgeving omtrent de detentieomstandigheden van de heer Kara-Murza. Volgens deze berichtgeving is hij relatief gezond.
Kunt u via de diplomatieke route pleiten voor een eerlijk proces voor Kara-Murza?
Het kabinet zet zich in zijn mensenrechtenbeleid in voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers en bevordering van de vrijheid van meningsuiting, ook in Rusland. Waar mogelijk steunt het kabinet, zowel in bilateraal als multilateraal verband, mensenrechtenverdedigers in Rusland. Waar zich de gelegenheid voordoet zal het kabinet, al dan niet met EU-partners, bij Rusland pleiten voor goede detentieomstandigheden en een eerlijk proces voor de heer Kara-Murza.
Worden journalisten en diplomaten toegelaten bij het rechtsproces van Kara-Murza? Zo nee, hoe oordeelt u hierover? Kan de ambassadeur in Moskou hiervoor pleiten?
Tijdens het rechtsproces worden journalisten en diplomaten beperkt toegelaten. Dit is een zorgelijke situatie en een inperking van de fundamentele vrijheden in Rusland. Voor zover mogelijk volgt het kabinet, samen met gelijkgezinde landen, het proces van de heer Kara-Murza zo goed mogelijk. De Nederlandse ambassade in Moskou coördineert met vertegenwoordigingen van gelijkgezinde landen de diplomatieke aanwezigheid tijdens de rechtszaken. Gezien het besluit van de Russische autoriteiten om een aanzienlijk aantal Westerse diplomaten te verklaren tot persona non grata, kampen veel ambassades momenteel echter met een personeelstekort. Deze realiteit compliceert zaken zoals het bijwonen van rechtsprocessen, waaronder die van Kara-Murza.
Bent u het ermee eens dat Nederland het met bondgenoten moet opnemen voor belangrijke oppositieleiders in Rusland zoals Kara-Murza en Aleksej Navalny?
Het kabinet heeft zich verscheidene keren uitgelaten over de situatie van belangrijke oppositieleiders in Rusland. Daarnaast staat het kabinet achter de inspanningen die op EU-niveau zijn gedaan en neemt hieraan actief deel. Mede met steun van Nederland is de detentie van de heer Kara-Murza in EU-verband scherp veroordeeld.
Bent u bereid in de Europese Raad aan te dringen om de Russische overheidsvertegenwoordigers die verantwoordelijk zijn voor de ongegronde arrestatie van Kara-Murza, op de Europese sanctielijsten te zetten?
Het Europese sanctieinstrumentarium is één van de kanalen om te ageren tegen mensenrechtenschendingen, inperking van politieke vrijheden en ondermijning van de rechtsstaat in derde landen. Voor het plaatsen van personen op de Europese sanctielijsten dient te worden voldaan aan Europese listingcriteria. Nederland is binnen de EU voortdurend in gesprek over het toevoegen van personen aan de Europese sanctielijsten. Nederland is voorstander van listings indien deze aansluiten bij de listingcriteria. Het kabinet doet geen uitspraken over sanctionering om te voorkomen dat de betrokkenen hun tegoeden in veiligheid kunnen brengen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Vierbaans N18 waar 100 kilometer mag worden gereden blijft staan als piketpaal' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vierbaans N18 waar 100 kilometer mag worden gereden blijft staan als piketpaal»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
In het bericht wordt gemeld dat in de Achterhoekse Raad de wens is uitgesproken voor uitbreiding van de N18 met ongelijkvloerse kruisingen waar 100 km/uur mag worden gereden.
In 2018 is de N18 tussen Groenlo en Enschede vernieuwd. De vernieuwde N18 vergroot de veiligheid van de weggebruikers doordat op het tracé een rijbaanscheiding is aangebracht. Ook zorgt de nieuwe weg voor de verbetering van de leefbaarheid van verschillende kernen in de Achterhoek en in Twente doordat de weg om de kernen Eibergen, Haaksbergen en Usselo is geleid. Ten slotte geeft de Nieuwe Twenteroute een impuls aan de bereikbaarheid van en de verbinding tussen de Achterhoek en Twente. Daarnaast is de afgelopen jaren geïnvesteerd in verkeersveiligheid op het gedeelte Varsseveld – Groenlo. Zo zijn oversteken opgeheven en kruispunten gereconstrueerd.
Op basis van de € 200 miljoen die dit kabinet beschikbaar heeft gesteld voor verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen, wordt de komende jaren verder in de N18 geïnvesteerd. Zoals op 28 juni jl. aan uw Kamer gemeld, wordt het laatste ongeregelde kruispunt op de N18 voorzien van verkeerslichten en worden op een deel van de N18 bermmaatregelen uitgevoerd.2 Daarmee wordt de komende jaren een impuls gegeven aan het verbeteren van de verkeersveiligheid op de N18.
De verbreding van het hele traject naar een 2x2 weg heeft onvoldoende prioriteit, omdat bij de eerdere aanpak van de N18 bleek dat een dergelijke investering onvoldoende baten bracht aan de regionale ontwikkeling van het gebied. Op het gebied van bereikbaarheid zijn er nationaal grotere knelpunten en opgaven.
Hoe hoog scoort de N18 in de Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA)?
In de IMA-2021 zijn voor bereikbaarheid geen netwerkgerichte opgaven voor de N18 in beeld gebracht. De IMA-2021 laat voor de N18 in 2040 in het WLO scenario laag en hoog geen grote knelpunten zien voor bereikbaarheid. De IMA-2021 laat voor 2040 op de N18, net als op andere N-wegen, een relatief hoog gemonetariseerd slachtofferrisico zien. Zie voor een verdere toelichting de beantwoording van vraag 6.
Wat zijn de variabelen op basis waarvan u bepaalt of een N-weg wel of niet een probleem voor de doorstroming vormt?
In de IMA-2021 is de (potentiële) bereikbaarheid van bestemmingen in beeld gebracht aan de hand van de verbetering of verslechtering van de potentiële bereikbaarheid van activiteiten (bijvoorbeeld arbeidsplaatsen). Daarnaast is de reissnelheid in beeld gebracht door restcapaciteit, economische voertuigverliesuren en reistijdverlies in beeld te brengen.
Wat zijn de variabelen op basis waarvan u bepaalt of een N-weg wel of niet een probleem voor de verkeersveiligheid vormt?
In de IMA-2021 zijn per traject de verwachte slachtofferongevallen en de daarmee samenhangende maatschappelijke kosten geschetst. Dit is gedaan op basis van ongevalscijfers en gegevens over wegkenmerken die bepalend zijn voor de verkeersveiligheid. Voor de slachtofferongevallen is zowel het slachtofferongevalsrisico (slachtofferongevallen per miljard voertuig-km, afgezet tegen totaal aantal afgelegde kilometers op een traject) als de slachtoffer- ongevalsdichtheid (slachtofferongevallen per 10 kilometer weglengte) geschetst. Voor de maatschappelijke kosten is een beeld geschetst van het gemonetariseerd slachtofferongevalsrisico (miljoen euro per miljard voertuigkilometers) en de kosten van verkeersonveiligheid per 10 kilometer weglengte.3
Hoe hoog zijn de betreffende variabelen voor de N18 in de IMA?
De IMA laat in 2040 langs het westelijk deel van de N18 in Gelderland een toename en langs het oostelijk deel van de N18 in Overijssel een afname van potentiële bereikbaarheid van banen te zien. De toe- en afname lijkt niet in de eerste plaats gerelateerd aan een gebrek aan wegcapaciteit. In het WLO laag scenario zijn er geen grote capaciteitsknelpunten. Ook in het WLO hoog scenario zijn er geen ernstige capaciteitsknelpunten. Op het traject treedt geen groot reistijdverlies op.
De prognoses voor 2040 in de IMA-2021 laten zien dat over de gehele N18 het gemonetariseerd slachtoffer-ongevalsrisico in zowel WLO scenario laag als hoog in de hoogste categorie (>9,5 mln/miljard voertuig-km) valt, net als op een aantal andere Rijks-N-wegen. Voor zowel het slachtofferongevalsrisico als het gemonetariseerd slachtofferongevalsrisico geldt dat de N18 tussen Varsseveld-Groenlo op positie 7 staat. Het slachtofferongevalsrisico ligt op dit deel van de N18 in Gelderland iets hoger (>29 slachtofferongevallen per miljard voertuig-km) dan op het oostelijke deel in Overijssel (25–27 slachtofferongevallen per miljard voertuig-km). De slachtofferongevals- dichtheid en de kosten van verkeersonveiligheid per 10 kilometer weglengte liggen op de N18 relatief laag t.o.v. andere Rijkswegen.
Op basis waarvan heeft u bepaald om sommige delen van de N18 twee bij twee banen te maken en niet de hele N18?
In 2009 hebben de Ministers van VenW en VROM een standpunt ingenomen over de aanpak van de N18. De hoofddoelstellingen van de vernieuwing van de N18 waren het verbeteren van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid op en rond de bestaande N18. De Ministers hebben een aantal afwegingen moeten maken. De afwegingen hadden betrekking op de mate waarin projectdoelstellingen worden bereikt, de gevolgen voor het landschap en het beschikbare budget. Vanuit de hoofddoelstelling voor verbetering van de verkeersveiligheid en leefbaarheid was een volledige aanleg van een 2x2 autoweg tussen Varsseveld en Enschede niet nodig; een 2x1 profiel voldeed grotendeels aan de hoofddoelstellingen. Op het gedeelte Groenlo – Enschede lagen de grootste knelpunten. Er was geen doelstelling om de bereikbaarheid te verbeteren, maar met de aanpassing is de reistijd tussen Groenlo en Enschede tijdens de spits wel met circa 30 minuten verkort. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 bleek verder dat een verbreding van het hele traject naar een 2x2 weg onvoldoende baten bracht aan de regionale ontwikkeling van het gebied.
Op basis waarvan zou u kunnen bepalen om de hele N18 twee bij twee banen te maken?
Op dit moment zijn er geen gebiedsgerichte of netwerkgerichte knelpunten of opgaven vastgesteld die aanleiding geven om de N18 in het geheel tot een 2x2 weg te verbreden. Er zijn nationaal ernstiger knelpunten. Indien de situatie wijzigt zou dit kunnen leiden tot een andere afweging.
De effectiviteit van coronavaccins |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Eerste prikken tegen corona beschermen nauwelijks meer»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Kunt u uitleggen waarom de vaccineffectiviteit van de eerste twee prikken vrijwel geheel is afgenomen? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
De vaccineffectiviteit tegen ziekenhuisopname wordt door het RIVM berekend door het risico op ziekenhuisopname bij ongevaccineerde mensen te vergelijken met dat bij gevaccineerde mensen. De gegevens hierover komen uit de ziekenhuisregistratie van de Nationale Intensive Care Evaluatie (NICE), aangevuld met gegevens uit het COVID-vaccinatie Informatie- en Monitoringssysteem (CIMS). Deze systemen bevatten geen gegevens over het aantal mensen dat al eerder COVID-19 heeft gehad en daardoor immuniteit heeft opgebouwd. In de afgelopen twee jaar zijn de meeste mensen inmiddels wel één of meerdere keren besmet geraakt. Verschillen in risico’s op ziekenhuisopname tussen gevaccineerde mensen en ongevaccineerde mensen zijn daarom niet meer alleen te wijten aan effecten van de vaccinatie, maar ook aan effecten van infecties.
Ook speelt mee dat mensen die door onderliggende aandoeningen (zoals diabetes, COPD of overgewicht) of medicijngebruik meer risico lopen om ernstig ziek te worden door COVID-19, zich relatief vaker hebben laten vaccineren dan mensen zonder dit soort risicofactoren. De groep ongevaccineerde mensen kan dus gemiddeld gezonder zijn dan de groep gevaccineerde mensen. Omdat het RIVM niet beschikt over gegevens over onderliggende aandoeningen, kan de vaccineffectiviteit hier niet op worden gecorrigeerd.
Vaccinatie is wel degelijk effectief in het voorkomen van ziekenhuisopname door COVID-19. Internationaal onderzoek laat namelijk een lagere kans op ziekenhuisopname door COVID-19 zien voor mensen met een afgeronde basisserie, wanneer dit wordt vergeleken met ongevaccineerde mensen. Het gaat bijvoorbeeld om onderzoek uit landen als het Verenigd Koninkrijk. Wel is het zo dat de bescherming van de basisserie tegen ernstige ziekte en sterfte door COVID-19 na verloop van tijd enigszins afneemt, met name bij mensen met een immuunsysteem dat minder goed werkt. Om deze bescherming op peil te houden is het daarom van belang dat mensen de herhaalprikken halen waar ze voor in aanmerking komen.
Heeft de afgenomen vaccineffectiviteit te maken met het feit dat het coronavirus een muterend virus is en vaccineren tegen een respiratoir, muterend virus eigenlijk zinloos is omdat je het niet kunt elimineren?
Vaccineren is zinvol omdat hiermee kan worden voorkomen dat mensen (ernstig) ziek worden door COVID-19. De nu beschikbare COVID-19-vaccins zijn ook bij de nu dominante variant(en) effectief in het voorkomen dat mensen ernstig ziek worden of overlijden door COVID-19. Op die manier dragen COVID-19-vaccins in grote mate bij aan de volksgezondheid. Het is daarom nog steeds van belang dat alle mensen de prikken halen waar ze voor in aanmerking komen.
Dat virussen muteren is overigens een natuurlijk fenomeen. Hoe meer een virus circuleert, hoe groter de kans dat er mutaties optreden.
Bent u het, achteraf bezien, eens met de vele medici en wetenschappers die al vanaf het begin van de coronacrisis aangaven dat vaccineren dit virus niet zal doen verdwijnen? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
Zie antwoord vraag 3.
Betekent dit dat u de bevolking jaarlijks, of misschien zelf meerdere keren per jaar, gaat oproepen om een coronavaccin te nemen? Zo ja, waarom?
Het is op dit moment niet te voorspellen of het nodig is de bevolking jaarlijks of meerdere keren per jaar op te roepen voor een vaccinatie. Dit hangt af van verschillende factoren, waaronder de infectiedruk, de dominante variant en de effectiviteit van de vaccins. Het responsteam van het RIVM houdt deze factoren nauwlettend in de gaten en vraagt wanneer deze factoren hiertoe aanleiding geven het OMT-V te adviseren over de noodzaak voor revaccinatie.
Wat voor consequenties heeft dit voor het leven van mensen die ervoor kiezen geen vaccin te nemen? Worden zij meerdere keren per jaar geweerd uit het openbare leven?
Op dit moment gelden er geen beperkende maatregelen. In de praktijk betekent dit dat het coronatoegangsbewijs (CTB) op dit moment niet wordt ingezet. In de periode dat het CTB wel nog werd ingezet, hadden mensen die ervoor kiezen zich niet te laten vaccineren altijd de mogelijkheid om met een negatieve testuitslag toegang te krijgen tot locaties waar het hebben van een geldig CTB verplicht was.
Betekent dit daarnaast dat gevaccineerde mensen zich vrij door de openbare ruimte mogen bewegen, terwijl zij, zoals wij inmiddels weten, het virus wel kunnen verspreiden en daarmee dus zorgen voor een grotere en snellere verspreiding dan ongevaccineerden?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 6. De beschikbare COVID-19-vaccins beschermen nog steeds erg goed tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname door COVID-19. Het is dus nog steeds erg belangrijk dat alle mensen de prikken halen waar ze voor in aanmerking komen. Zo houden we de zorg toegankelijk en de maatschappij open.
Weet u wat de potentiële gevolgen en bijwerkingen zijn van mensen jaarlijks vaccineren met een nieuw, experimenteel vaccin? Zo ja, wat zijn deze? Zo nee, vindt u het dan niet verstandig te wachten met op structurele schaal vaccineren tot de potentiële bijwerkingen en lange termijn effecten daarvan in kaart gebracht zijn?
De COVID-19-vaccins die in Nederland gebruikt worden zijn geen experimentele vaccins. De vaccins zijn op dit moment voorwaardelijk toegelaten tot de markt. Zoals ik op 1 april jl. ook heb benoemd in reactie op vragen van het lid Van Meijeren (FvD)2, wordt een voorwaardelijke handelsvergunning pas afgegeven wanneer het Europese Beoordelingscomité (CHMP) van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) de balans van werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit van een geneesmiddel positief heeft beoordeeld. Ook moet de fabrikant regelmatig aanvullende informatie aanleveren, waaronder bevindingen over langetermijneffectiviteit.
De kans dat er op langere termijn bijwerkingen optreden is zeer klein. Dit heb ik ook al aangegeven in reactie op de schriftelijke vragen van het lid Van Meijeren3. Meestal treden bijwerkingen binnen één of enkele dagen na vaccinatie op en gaan vanzelf weer over. Dit komt door de manier waarop vaccins werken: het vaccin zorgt ervoor dat het lichaam antistoffen tegen het virus aanmaakt, waarna het vaccin zelf door het lichaam wordt afgebroken. Bijwerkingen die na enkele weken nog optreden zijn zeer zeldzaam.
Wereldwijd zijn inmiddels ruim 12 miljard doses van de COVID-19-vaccins toegediend. De eerste vaccinaties zijn daarbij al ruim 1,5 jaar geleden gegeven. Er zijn geen aanwijzingen dat de vaccins op langere termijn bijwerkingen geven die zouden moeten leiden tot een andere afweging met betrekking tot de inzet van vaccins. Hier is brede wetenschappelijke consensus over.
Gaat u gelijklopend aan het herhaaldelijk vaccineren onderzoek doen naar de eventuele medische gevolgen die dat heeft? Zo nee, waarom niet?
Er wordt al onderzoek gedaan naar de effecten van de vaccins op korte en op langere termijn, door verschillende onafhankelijke organisaties in binnen- en buitenland. De bijwerkingen zijn te vinden in de bijsluiters van de vaccins en te vinden op de websites van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en het bijwerkingencentrum Lareb.
Meldingen van mogelijke bijwerkingen worden gemonitord door Lareb. Het doel van het monitoren van meldingen is het opsporen van mogelijk nog niet bekende bijwerkingen. De bevindingen van Lareb worden met het CBG gedeeld. Het CBG beoordeelt of het gaat om een nieuwe bijwerking en neemt maatregelen wanneer noodzakelijk. Ook zorgt het CBG ervoor dat de bevindingen internationaal worden gedeeld. De bevindingen worden gedeeld met de EudraVigilance-databank van het EMA en vanuit daar met VigiBase, de databank van de WHO. Deze databanken maken het mogelijk om informatie over mogelijke bijwerkingen internationaal uit te wisselen.
Betekent de zeer beperkte effectiviteit van de vaccins ook dat we nu jaarlijks beperkende maatregelen kunnen verwachten, zoals bijvoorbeeld schoolsluitingen en mondkapjesverplichtingen, aangezien het virus zich zal blijven verspreiden?
Het verdere verloop van het virus is onzeker. Voor de scenario’s over het verdere verloop van het virus verwijs ik naar de scenario’s van de WRR en het KNAW4. De effectiviteit van de vaccins is van verschillende factoren afhankelijk, onder andere de infectiedruk en de dominante variant.
De huidige virusvariant kan weer opleven als de immuniteit afneemt. De immuniteit neemt af naarmate de vaccinatie of besmetting langer geleden is. Een voorbeeld van een dergelijke opleving hebben we recent gezien met de zomergolf. Tijdens deze golf was het echter niet noodzakelijk om beperkende maatregelen in te voeren en het RIVM meldt dat deze zomergolf inmiddels lijkt te zijn gepasseerd.
Het is ook mogelijk dat een nieuwe virusvariant dominant wordt. Dit kan betekenen dat veel meer mensen besmet kunnen worden met het virus en/of veel meer mensen ernstig ziek kunnen worden door een infectie met het virus.
Het is niet uit te sluiten dat in een dergelijk scenario opnieuw maatregelen noodzakelijk zijn.
Het kabinet heeft in voorbereiding op de verschillende scenario’s, zoals uiteengezet door de WRR en KNAW, een lange termijnstrategie gepresenteerd. Onderdeel daarvan is dat het onderwijs onder op de stapel ligt bij het treffen van maatregelen. Er zal slechts sprake zijn van een (gedeeltelijke) sluiting van het onderwijs of de kinderopvang als we te maken krijgen met een virus(variant) waarbij scholieren, studenten en personeel in de scholen en onderwijsinstellingen direct gevaar lopen.
Betekent dit dat ook kinderen jaarlijks zullen worden opgeroepen voor een inenting tegen COVID-19? Zo ja, weet u wat hiervan de eventuele medische gevolgen en/of bijwerkingen zijn?
Net als bij volwassenen, is het op dit moment nog niet te voorspellen of het noodzakelijk is kinderen jaarlijks te vaccineren tegen COVID-19. Het antwoord op vraag 5 geldt ook voor het vaccineren van kinderen.
Bent u zich ervan bewust dat de steeds verder oplopende gevallen van vaccinatieschade, bijvoorbeeld veroorzaakt door myocarditis en pericarditis, zich veelal voordoen na het ontvangen van herhaalprikken/boosters? Zo ja, vindt u het dan verstandig om mensen herhaaldelijk te blijven vaccineren?
De kans dat myocarditis of pericarditis na vaccinatie optreedt is zeer klein. De belangrijkste oorzaken voor myocarditis en pericarditis zijn infecties, zoals een eerder doorgemaakte verkoudheid of griep en auto-immuunaandoeningen. Ook de ziekte COVID-19 kan myocarditis of pericarditis veroorzaken. Bijwerkingencentrum Lareb geeft aan dat uit onderzoek blijkt dat het risico op myocarditis na een COVID-19-infectie achttien keer groter is dan na een COVID-19-vaccinatie. Voor pericarditis is dit risico vijf keer groter.5 De door Lareb ontvangen meldingen geven geen aanwijzingen dat pericarditis of myocarditis vaker voorkomt na de boostervaccinaties dan na de eerdere vaccinaties. Overigens gaan de klachten die worden veroorzaakt door myocarditis en pericarditis meestal vanzelf over. Ook zijn ze met medicijnen goed te behandelen.
Betekent dit dat niemand ooit «volledig gevaccineerd» zal zijn tegen COVID-19, aangezien de vaccins maar zeer beperkte tijd effect hebben?
We weten inmiddels dat de bescherming van de COVID-19-vaccins na verloop van tijd afneemt en dat het voor bepaalde groepen nodig kan zijn om een extra dosis te krijgen, zodat de bescherming tegen ernstig ziek worden en ziekenhuisopname weer op peil gebracht wordt. Het is op dit moment niet uit te sluiten dat daar in de toekomst meer vaccinaties bij komen. De term «volledig gevaccineerd» geeft daarom nu aan of iemand alle vaccinaties heeft gehad waar diegene op dat moment voor in aanmerking komt.
Weet u ook hoeveel effectiviteit de vaccins hebben na elf maanden, tien maanden, negen maanden, etc., aangezien het belangrijk is te weten hoe snel en hoeveel de vaccin effectiviteit precies afneemt in welk tijdsbestek? Zo nee, waarom weet u dat niet en kunt u daar onderzoek naar doen?
Het RIVM houdt de incidentie van ziekenhuisopnames bij gevaccineerde en ongevaccineerde mensen en de effectiviteit van de vaccins op populatieniveau voortdurend in de gaten, op basis van eigen onderzoek en internationale literatuur, en informeert mij daar elke vier weken over. De effectiviteit van de vaccins is van verschillende factoren afhankelijk, waaronder de infectiedruk en de dominante variant. Dit is waarom de vaccineffectiviteit van tijd tot tijd kan verschillen. Ik hecht daarom grote waarde aan de monitoring van de incidentie van ziekenhuisopnames bij gevaccineerde en ongevaccineerde mensen door het RIVM.
Kunt u reflecteren op het feit dat vaccinatie volgens het kabinet «de enige uitweg» uit de coronacrisis was, terwijl dat nu geheel niet zo blijkt te zijn?
Nee, die mening deel ik niet. Het is belangrijk dat zoveel mogelijk mensen zich laten vaccineren, zodat minder mensen ernstig ziek worden door COVID-19 en het virus zich minder makkelijk kan verspreiden. Om burgers in staat te stellen een weloverwogen keuze te maken om zich wel of niet te laten vaccineren, is actief en op grote schaal over vaccinatie gecommuniceerd. Naarmate de beschikbare informatie steeds uitgebreider werd en er nieuwe (wetenschappelijke) inzichten bekend werden, is dit open en transparant in de publiekscommunicatie verwerkt.
Kunt u reflecteren op de manier waarop gecommuniceerd is naar de burgers aangaande de coronavaccins? Deelt u de mening dat het kabinet de burger misleidende informatie heeft gegeven over de werking van de vaccins en hen daarmee op oneigenlijke gronden heeft bewogen zich te laten vaccineren?
Zie antwoord vraag 15.
Wat vindt u van de manier waarop is omgegaan met mensen die ervoor kozen zich niet te laten vaccineren? Staat u nog steeds achter de framing van de «pandemie van de ongevaccineerden» en de stigmatisering en maatschappelijke polarisatie die dat heeft opgeleverd? Zo ja, waarom? Kunt u een gedetailleerde verklaring geven?
Het halen van een vaccinatie blijft een vrije keuze. Stigmatisering van bepaalde groepen en maatschappelijke polarisatie passen daar niet bij. Dat laat onverlet dat je niet laten vaccineren nadelige effecten kan hebben voor anderen. Vaccinatie doe je voor jezelf maar ook voor een ander. Ook dat is iets om bij stil te staan.
Deelt u de mening dat het effectiever is op de zorgcapaciteit in Nederland structureel op te schalen, in plaats van te blijven prikken met een vaccin waarvan de effectiviteit snel afneemt?
De vaccins zorgen er, zoals ik in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen al heb toegelicht, nog steeds voor dat mensen minder ernstig ziek worden door COVID-19. De kans dat zij door een infectie in het ziekenhuis opgenomen moeten worden is daardoor een stuk kleiner. Het is daarom nog steeds van belang dat mensen die in aanmerking komen voor een vaccinatie deze ook halen. Zo blijft de zorg beschikbaar voor mensen die dit om een andere reden dan COVID-19 nodig hebben.
Ten behoeve van de zorgcapaciteit van ziekenhuizen bracht het expertteam «COVID-zorg in ziekenhuizen» (hierna: expertteam) in kaart wat nodig is om de ziekenhuiszorg goed voorbereid te laten zijn op een eventuele nieuwe COVID-19-golf in het najaar van 2022. Het expertteam heeft onder meer geadviseerd de bestaande personele capaciteit effectiever in te zetten door met meer flexibiliteit in te spelen op een eventuele oplopende zorgvraag. Het kabinet nam onder meer dit advies over en is hierover in gesprek met ziekenhuizen. Voor een gedetailleerde reactie op het advies van het expertteam verwijs ik u naar de Kamerbrief van 13 juni jl.6
Wat gaat de aanhoudende vaccinatiestrategie Nederland kosten en waar gaat het geld daarvoor vandaan gehaald worden?
Voor het jaar 2022 heb ik in mijn begroting rekening gehouden met de uitvoering van meerdere vaccinatierondes, namelijk de eerste boostercampagne in de winter, een herhaalprik voor ouderen en kwetsbaren in het voorjaar en een herhaalprik voor de gehele bevolking in het najaar. Ook voor het jaar 2023 heb ik een budget geraamd voor de COVID-19-vaccinatiestrategie. Hier heb ik de Kamer met de 6e incidentele suppletoire begroting over geïnformeerd7. De hiervoor benodigde middelen komen ten laste van het generale Rijksbrede beeld. Er wordt nog bezien of en in welke vorm structurele inbedding in mijn begroting nodig wordt geacht.
Afhankelijk van de opkomst, kan het voorkomen dat de uitvoeringskosten van de eerdere vaccinatierondes en de najaarsronde anders zijn dan ik aanvankelijk heb geraamd. Indien dit zo is zal ik dit de Kamer, conform de normale begrotingssystematiek, zo spoedig mogelijk melden met een suppletoire begroting. Dit geldt ook voor wijzigingen in mijn begroting ten behoeve van eventuele toekomstige vaccinatierondes.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn om in te zetten op preventie en eventueel vroegtijdige medicatie, dan op vaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Preventie is van groot belang. Het is nog steeds erg belangrijk dat iedereen zich aan de basisadviezen houdt. Zo proberen we te voorkomen dat mensen besmet raken met het coronavirus. Toch kan het gebeuren dat iemand wel besmet raakt. De vaccins zorgen er in dat geval voor dat mensen minder ziek worden. Vroegtijdige medicatie en verdere behandeling bij ziekte kunnen in aanvulling daarop het risico verlagen dat patiënten die besmet raken een ernstig verloop van de ziekte doormaken. Vaccinatie, preventie en behandeling zijn daarmee alle drie van groot belang in het voorkomen dat mensen ernstig ziek worden of overlijden door COVID-19.
De Afrikaanse varkenspest naar aanleiding van het bericht ‘Zorgen over uitbraak varkenspest pal over de grens in Duitsland.’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Zorgen over uitbraak varkenspest pal over de grens in Duitsland»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de laatste ontwikkelingen rondom de Afrikaanse varkenspest?
Ik maak me daar zorgen over. We zien geregeld besmettingen die op grote afstand van besmette locaties plaatsvinden, zoals onlangs in Duitsland en Italië, en eerder in bijvoorbeeld België, Tsjechië, Polen. Migratie van wilde zwijnen leidt niet tot zo’n type verspreiding. De virusverspreiding over zulke grote afstanden als we de laatste tijd hebben gezien zijn het gevolg van onachtzaamheid van mensen, door het onvoldoende toepassen van bioveiligheidsmaatregelen. De recente uitbraken laten de onvoorspelbaarheid van de verspreiding zien. Het is niet de eerste keer dat het virus zo is verspreid en ik vrees dat het ook niet de laatste keer zal zijn. Dat betekent dat, ondanks alle voorzorgmaatregelen die wij en belanghebbenden nemen, het ook in Nederland kan uitbreken. Ik verwijs hierbij ook naar de antwoorden op de schriftelijke vragen gesteld door beide leden in de brief aan de Kamer op 13 juni 2022 (kenmerk 2022D24663).
Bent u het eens dat de huidige risicobeoordeling van de Afrikaanse varkenspest gedateerd is? Bent u bereid om de deskundigengroep dierziekten een nieuwe risicobeoordeling te vragen? Zo nee, waarom niet?
De deskundigengroep dierziekten heeft in december 2021 een beoordeling gegeven en dit op mijn verzoek op 5 juli jl. opnieuw gedaan. Dit rapport heb ik op 8 juli jl. naar de Kamer gestuurd (kenmerk 2022Z14836). Het staat eveneens op de website van de Deskundigengroep Dierziekten2.
Laat u onderzoeken op welke manier transportbeperkingen van veevoer uit besmette gebieden kunnen bijdragen aan het verkleinen van de kans op introductie van het virus in Nederland?
Er wordt door de NVWA standaard een risico-inventarisatie uitgevoerd om riskante contacten tussen Nederland en een besmette regio ten gevolge van het vervoer van vee in kaart te brengen. Het virus kan echter op diverse manieren via verontreinigd materiaal worden verspreid, bijvoorbeeld via schoeisel, vervoermiddelen, stro, vleesproducten etc. Varkenshouders zijn zelf verantwoordelijk voor de bioveiligheid op hun bedrijf; de keten moet zich over de hele linie aan de regelgeving houden en de bioveiligheid op orde hebben. De transporten van veevoer zelf vormen een klein risico voor de verspreiding van AVP. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op 13 juni 2022 (Kenmerk 2022D24663).
Welke maatregelen heeft u genomen om virusintroductie door menselijk handelen te voorkomen en zijn die volgens u voldoende?
Ik heb sinds de eerste besmetting met Afrikaanse varkenspestvirus zich heeft voorgedaan in de oostelijke lidstaten van de Europese Unie, in 2014, en vooral na de besmetting in België in september 2018, meerdere acties in gang gezet. Dit betreft bijvoorbeeld het instellen van het preventieteam met diverse sectorpartijen, het regelmatig overleggen met de provincies met wilde zwijnen om over het beheer te spreken, het instellen van een taskforce die in mei 2020 de roadmap preventie AVP heeft opgeleverd, het beschikbaar stellen van voorlichtingsmateriaal, het plaatsen van waarschuwingsborden bij parkeerplaatsen in de buurt van leefgebieden van wilde zwijnen en het opstellen van een plan van aanpak voor de bestrijding van AVP bij wilde zwijnen. Ik heb de Kamer daarover geregeld geïnformeerd (zie bijvoorbeeld Kamerstukken 28 286, nr. 1230; 28 286, nr. 1207; 29 683, nr. 251, 28 286, nr. 1062; 29 683, nrs. 244–246, nr. 253; brief met kenmerk 2018Z19715, 2022Z14836 en 2022D24663).
Bent u bereid om specifieke veetransporten naar besmette gebieden te stoppen om de kans op virustransmissie te verkleinen?
Er is natuurlijk altijd een zeker risico. De kans op verspreiding vanuit besmette gebieden wordt verkleind door goede hygiënemaatregelen, zoals de extra reiniging en desinfectie van lege transportmiddelen direct bij terugkomst in Nederland, en de biosecuritymaatregelen op varkenshouderijen. Daar bovenop zijn er strenge Europese regels en maatregelen in de besmette landen, en gelden er strenge eisen aan de handel in varkens en varkensproducten binnen de Unie om te waarborgen dat geen besmette dieren of met virus verontreinigde producten in het Europese handelsverkeer komen. De Europese Commissie heeft onlangs weer aangegeven dat met de formele handel (intra-verkeer) in vee het virus niet is verspreid.
Daarbovenop is er in Nederland de verplichting voor chauffeurs dat veetransportmiddelen die gebruikt zijn voor het vervoer van evenhoevigen onmiddellijk bij terugkomst in Nederland een tweede reiniging en desinfectie ondergaan op een erkende wasplaats. De NVWA heeft het toezicht hierop verscherpt. Daarmee wordt de kans op verspreiding van virus en introductie in Nederland verder verkleind. Ik verwacht dat chauffeurs het belang ervan onderkennen en hun hierin verantwoordelijkheid nemen.
Het is van het grootste belang dat iedereen de juiste bioveiligheidsmaatregelen neemt, om de kans op virusverspreiding zo klein mogelijk te maken.
Hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat er geen miljoenen varkens preventief worden geruimd?
Bij een uitbraak leg ik de maatregelen op die zijn voorgeschreven in de verordeningen (EU) 2020/687 en (EU) 2021/605. Daarnaast is een van de extra maatregelen die ik kan opleggen verdachte bedrijven uit voorzorg te ruimen. Dit betreft dus nadrukkelijk verdachte bedrijven, verdacht vanwege de ligging ten opzichte van of een riskant contact met een besmette locatie.
Mijn inzet is zo min mogelijk niet-besmette dieren te ruimen. Het is van groot belang om de epidemie zo klein mogelijk te houden, en snelle opsporing van de eerste maar ook mogelijk daarop volgende infecties op houderijen zijn daarbij cruciaal. Hoe eerder we een uitbraak op het spoor zijn, hoe minder groot de impact is. Het is daarom essentieel dat varkenshouders een vermoeden van een besmetting direct melden aan de NVWA. Daarnaast zetten we maximaal in op preventie, en ook daarvoor is de inzet van varkenshouders een absolute noodzaak.
Wanneer acht u een preventief fokverbod proportioneel om ervoor te zorgen dat er geen miljoenen varkens preventief geruimd hoeven te worden?
Als er een uitbraak is bij gehouden varkens zet ik me maximaal in om verspreiding zo snel mogelijk te voorkomen. Een fokverbod instellen is zeer ingrijpend en heeft enorme gevolgen voor de varkenshouderij in Nederland. Wanneer er onverhoopt sprake is van een uitbraak in Nederland, zal ik overwegen om dit instrument al dan niet toe te passen, gegeven de situatie op dat moment. Ik doe dit alleen als het noodzakelijk is en past binnen de voorwaarden die de Wet dieren stelt. Daarin zal ik mij ook baseren op een beoordeling van de deskundigengroep dierziekten over de effectiviteit van een dergelijke maatregel in het licht van de situatie op dat moment.
Een fokverbod instellen ter preventie van het introduceren van AVP virus acht ik nu disproportioneel, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer van 13 juni jl. (kenmerk 2022D24663).
De deskundigen achten de kans van introductie van AVP virus door menselijk handelen in de komende vijf jaar groot. Varkenshouders zullen zich maximaal moeten inspannen om de bioveiligheid op hun bedrijf op orde te houden. Het feit dat de kans van insleep door menselijk handelen groot is, is echter voor mij geen reden om nu een fokverbod in te stellen voor de hele sector. Ik verwijs ook naar de brief van 13 juni 2022 (kenmerk 2022D24663).
Deelt u de urgentie om de voortgang van de uitvoering van de roadmap door een taskforce sneller te delen met de Kamer, nu dat de Afrikaanse varkenspest zich aan onze grenzen bevindt?2
Er is in 2019 een taskforce opgericht die een roadmap preventie introductie AVP heeft opgesteld. De Taskforce bestaat uit de POV, vier provincies (Noord-Brabant, Limburg, Overijssel en Gelderland), drie terreinbeherende organisaties (Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en LandschappenNL) en het Ministerie van LNV. Deze roadmap heb ik eind mei 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 683, nr. 251). Hierin staan 16 acties en aanbevelingen die als doel hebben om de kans op virusintroductie verder te verkleinen. De aanbevelingen en acties gaan over het verbeteren van de bioveiligheid op varkensbedrijven en voorlichting over de risico’s, reductie van het aantal zwijnen in de vier provincies en een risicogebaseerde en daarmee gebiedsgerichte aanpak van het beheer van wilde zwijnen. Andere aanbevelingen richten zich op het inventariseren van mogelijke routes van besmetting door menselijk handelen, het informeren van diverse doelgroepen waaronder werknemers uit andere landen en reizigers, en het, waar nodig, verbeteren van de communicatie naar diverse sectorpartijen en andere belanghebbenden. Ik verwacht op korte termijn een update te geven van de resultaten van de acties die de afgelopen twee jaar in het kader hiervan zijn uitgevoerd en ik zal de Tweede Kamer hierover te informeren. Ik verwijs hiervoor naar de brief aan de Tweede Kamer van 8 juli 2022 (kenmerk 2022Z14836).
Wanneer acht u het hanteren van een minimale afstand van 1 km tussen gevestigde en vergunde varkenshouderijen proportioneel?
Op 13 juni jl. heb ik de Tweede Kamer geschreven dat ik een minimale afstand van 1 km tussen gevestigde en vergunde varkenshouderijen nu niet proportioneel acht. Ik verwijs hierbij naar de nadere uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak. In die aanpak worden risico’s van zoönosen meegewogen. Ook zal ik afwegen of (en zo ja, hoe) in deze aanpak ook rekening wordt gehouden met risico’s rond de verspreiding van besmettelijke dierziekten anders dan zoönosen. De Kamer wordt hierover te zijner tijd geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat besmettelijke dierziekten ook permanent meegewogen dienen te worden in de gebiedsgerichte aanpak?
Binnen de gebiedsgerichte aanpak worden kansen op andere terreinen benut naast de doelen voor water, klimaat, stikstof en natuur, zoals op het thema zoönosen. Dit betekent dat bij het beëindigen, vestigen of verplaatsen van veehouderijbedrijven rekening gehouden wordt met het risico op uitbraken met en de verspreiding van (zoönotische) ziektekiemen. Op deze manier kunnen verschillende opgaven worden gecombineerd.
In de beantwoording van de vorige vragen gaf u aan dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) met de huidige capaciteit de meeste dierziektesituaties aan kan; kan de NVWA met de huidige capaciteit en gezien de huidige omstandigheden, de Afrikaanse varkenspest aan? Waarom wel of niet?3
De NVWA heeft contracten met verschillende partijen afgesloten om ook de bestrijding van AVP goed te kunnen uitvoeren. De bestrijding van uitbraken van besmettelijke dierziekten moet snel, efficiënt en effectief zijn en dit hangt af van vele factoren. De capaciteit van de NVWA om besmettelijke dierziektes te bestrijden is daar een van, maar het hangt ook af van de mogelijkheden van gecontracteerde partijen. De capaciteit van de NVWA is niet onbeperkt en de uitvoering van de bestrijding hangt af van de ontwikkelingen. Daarbij zet ik in om zoveel mogelijk maatwerk te leveren en zo min mogelijk niet-besmette dieren te ruimen. Wij zetten ons in om de epidemie zo klein mogelijk te houden. Daarvoor is het van groot belang dat varkenshouders een vermoeden van een besmetting direct melden aan de NVWA.
Kunt u de vragen afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de demonstratie van Extinction Rebellion in de centrale hal van de Belastingdienst in Den Haag op 29 juni 2022?
Ja. Overigens waren er tijdens deze demonstratie demonstranten van Extinction Rebellion en van Christian Climate Action aanwezig.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze vreedzame demonstratie binnen 40 minuten is afgebroken door de politie, ondanks dat er op geen enkel moment sprake was van obstructie of blokkades, het aanspreken en/of lastigvallen van personeel of andere aanwezigen of het verhinderen van alledaagse werkzaamheden? Zo ja, wat is de reden dat het demonstratierecht alsnog niet werd gewaarborgd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ben ik bekend met de demonstratie van 29 juni jl. en het optreden van de politie daarbij. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat beelden, evenals de verklaring van ooggetuigen laten zien dat er mensen die vreedzaam en zonder geweld of provocatie demonstreerden, door de politie met geweld op de grond zijn gegooid, in de handboeien zijn geslagen zonder duidelijke aanleiding en op zeer pijnlijke (en/of gewelddadige) wijze zijn weggesleurd door middel van zogenaamde «bokkenpootjes»? Wat is daarover uw oordeel?
Ik ben op de hoogte van beelden waarop politieoptreden in het pand van de Belastingdienst te zien is.
Het is voor de politie soms onvermijdelijk om bij het uitvoeren van haar taak geweld te gebruiken indien dat absoluut noodzakelijk is. Hiertoe heeft de politie op grond van artikel 7 van de Politiewet 2012 de bevoegdheid. Hierbij moeten de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid in acht worden genomen. Dat betekent dat de politie niet zomaar zonder aanleiding of redelijk doel geweld gebruikt tegen burgers. In algemene zin merk ik daarbij op dat bij die beoordeling naar de gehele context van een incident wordt gekeken, die niet in alle gevallen blijkt uit bepaalde beelden van een incident.
Het is aan het lokale gezag om te besluiten of een demonstratie dient te worden beëindigd. De politie zal aan een dergelijk besluit vervolgens uitvoering geven. De demonstranten van Extinction Rebellion en Christian Climate Action zijn door medewerkers van de Belastingdienst, als beheerder van het gebouw, gevorderd het
pand te verlaten. Daar gaf men geen gehoor aan. Vervolgens is tweemaal door de politie aangegeven dat de demonstratie beëindigd was en zijn de demonstranten gevorderd het pand te verlaten. Daarbij is te kennen gegeven dat wanneer men geen gehoor zou geven aan de vordering, er over zou worden gegaan tot aanhouding. Dit was voor sommige demonstranten reden om het pand te verlaten. Zeventien demonstranten gaven geen gehoor aan het bevel van de politie om de demonstratie te beëindigen en het gebouw te verlaten. Deze demonstranten zijn vervolgens aangehouden, voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en hebben een proces-verbaal gekregen.
Ik wijs er hierbij op dat het niet aan mij maar aan andere autoriteiten is – in voorkomende gevallen de rechter – om te oordelen over het geweld dat hierbij door de politie is gebruikt. Geweldsaanwending door de politie moet worden gemeld en getoetst.
Bent u op de hoogte van het feit dat ooggetuigen en demonstranten aangeven langere tijd in een afgesloten busje te zijn geplaatst, waar de binnentemperatuur dermate opliep dat ademhaling werd belemmerd en oververhitting dreigde? Wat is daarover uw oordeel?
In relatie tot deze vragen heeft de politie formele klachten ontvangen, deze worden momenteel onderzocht. Gedurende het onderzoek past het dan ook niet om inhoudelijk op deze vragen in te gaan.
Bent u op de hoogte van het feit dat ooggetuigen en demonstranten die zich in deze alsmaar warmer en benauwder wordende bus bevonden aangeven dat de politie weigerde te reageren op hun hulpvraag toen uitdroging en oververhitting dreigde, en dat de politie op een later moment aangaf zich al van tevoren bewust te zijn van het feit dat de luchtverversing in de bus niet werkte? Wat is daarover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat hiermee de veiligheid van vreedzame demonstranten in het geding is gebracht? Zo ja, wat is daarover uw oordeel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de manier waarop de vreedzame demonstranten van Extinction Rebellion zijn behandeld in schrijnend contrast staat met de manier waarop gelijktijdige boerenprotesten, waarbij sprake was van bedreiging, vernieling en intimidatie, in veel gevallen wel de ruimte hebben gekregen? Zo nee, hoe verklaart u het contrast in aanpak, benadering en afhandeling dan?
De omstandigheden waarin deze verschillende demonstraties hebben plaatsgevonden zijn niet dezelfde. De burgemeester maakt altijd afwegingen op basis van de lokale situatie. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek en desgevraagd wordt verantwoording afgelegd aan de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat het demonstratierecht voor iedereen zou moeten gelden, en dat op deze manier de schijn kan worden gewekt dat bepaalde groeperingen veel meer ruimte krijgen van de politie om hun onvrede te uiten middels dit recht dan anderen?
Het recht om te demonstreren is een grondrecht en een groot goed. Het kabinet hecht veel waarde aan de mogelijkheid om maatschappelijk ongenoegen te kunnen uiten. De burgemeester dient zich dan ook in te spannen om demonstraties te faciliteren, zodat het demonstratierecht zo goed mogelijk kan worden uitgeoefend.
De burgemeester kan bij een demonstratie op openbare plaatsen voorschriften en beperkingen stellen, en in het uiterste geval een demonstratie verbieden of beëindigen, ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Bij demonstraties op andere dan openbare plaatsen kan hij opdracht geven een demonstratie terstond te beëindigen en uiteen te gaan, indien de bescherming van de gezondheid, of de bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden dat vordert.
Het in goede banen leiden van demonstraties vergt maatwerk en een inschatting door de burgemeester en de politie op basis van hun kennis van de lokale situatie. Hierover vindt afstemming plaats in de driehoek. Het is niet aan mij als Minister om daarin te treden. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de politie allereerst het recht op demonstratie zou moeten beschermen, en dat bij onverhoopt eventueel ingrijpen de-escalatie altijd als uitgangspunt moet worden gebruikt? Zo ja, bent u bereid om in dat licht in te gaan op de patronen rondom de inzet van buitenproportioneel geweld jegens de vreedzame protesten van Extinction Rebellion? Hoe kijkt u naar het feit dat dit blijft gebeuren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om duidelijk uit te spreken dat vreedzame demonstraties een belangrijk grondrecht zijn, en dat dit te allen tijde gefaciliteerd moet worden, ook als het enig ongemak veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om excuses aan te bieden voor de manier waarop vreedzame demonstranten met geweld zijn behandeld, zoals op beelden te zien is? Zo nee, waarom niet?
Neen. De politie handelt bij het handhaven van de openbare orde onder het gezag van de burgemeester. De burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is niet aan mij maar aan andere autoriteiten – en in voorkomende gevallen aan de rechter – om te oordelen over het geweld dat door de politie is gebruikt. Met betrekking tot enkele individuele gevallen loopt er momenteel nog een formele klachtenprocedure. Het is ook daarom niet gepast om hier, vooruitlopend op deze procedure, inhoudelijk op in te gaan.
Het bericht ‘Drie doden en drie zwaargewonden bij schietpartij in Kopenhagen’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Drie doden en drie zwaargewonden bij schietpartij in Kopenhagen»?1
Ja, ik ben daarvan op de hoogte en vind het vreselijk wat daar is gebeurd.
Kunt u schetsen wat er in Kopenhagen is gebeurd? Klopt het dat er voor de aanslag inmiddels een verdachte aangehouden is?
Op zondag 3 juli 2022 zijn in een winkelcentrum in Kopenhagen drie doden en vier zwaargewonden gevallen, allen zijn neergeschoten. De 22-jarige verdachte is aangehouden en verhoord, en zal worden aangeklaagd voor doodslag. Volgens de Deense autoriteiten handelde de verdachte alleen en was hij in het bezit van een vuurwapen en munitie. Ook heeft de rechter besloten hem voor 24 dagen in een gesloten psychiatrische afdeling te plaatsen.
Is het motief van de dader bekend? Is er sprake van een terroristisch motief?
De Deense collega’s hebben aangegeven dat het momenteel niet wordt behandeld als terroristische aanslag, maar als schietincident. Alles wijst er volgens hen op dat de verdachte alleen handelde en volstrekt willekeurig op voorbijgangers schoot. De Deense politie heeft bekend gemaakt dat de verdachte al jarenlang leed aan psychische problemen en dat hij hiervoor was opgenomen in een psychiatrische inrichting. Er is vooralsnog geen motief ontdekt.
Klopt het dat er sprake was van een lone-wolf actie, waarbij de verdachte een lange geschiedenis van psychische problemen had?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn dit soort aanslagen, door geradicaliseerde eenlingen, voorstelbaar in Nederland?
Alhoewel dit incident momenteel niet behandeld wordt als terroristische aanslag, blijkt uit het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (56) dat er ook voor ons land een dreiging voortkomt uit alleenhandelende daders en kleine groepen. Dit incident illustreert wederom hoe lastig het is om dergelijk geweld te voorspellen.
Preventie van aanslagen door alleenhandelende daders met psychische problematiek is niet eenvoudig. Hoewel velen van hen op enige wijze bekend staan bij de autoriteiten wegens hun «verwarde» gedrag, is het vaak niet mogelijk te voorspellen welke personen een intentie omzetten in gewelddadige actie. Dit betekent dat er altijd een bepaald risico is op een individuele geweldsdaad.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft mede daarom het dreigingsniveau in Nederland vastgesteld op «aanzienlijk» (niveau 3 van 5). Dat betekent dat erop dit moment geen concrete aanwijzingen zijn voor een terroristische aanslag in Nederland, maar dat een aanslag voorstelbaar blijft. Vanzelfsprekend doen de politie en inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderzoek naar personen en organisaties als daar een aanleiding voor is.
Hoe groot is de geweldsdreiging die uitgaat van dit soort eenlingen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het aantal potentieel geradicaliseerde individuen is toegenomen na corona? Zet die trend zich volgens u voort via nieuwe, andere uitingen van anti-overheidssentiment?
Het is niet goed mogelijk om precies vast te stellen of het aantal geradicaliseerde individuen is toegenomen of afgenomen. Rondom collectieve grieven, zoals in periode van de Covid-19 maatregelen, is wel een context ontstaan voor vergaande acties. Specifieke gebeurtenissen («trigger events») kunnen in korte tijd tot escalatie leiden, waarbij personen tot (terroristisch) geweld over kunnen gaan. Tijdens de coronapandemie is een diverse activistische beweging ontstaan (al dan niet gevoed door anti-overheidssentimenten) met een radicalere onderstroom waarbinnen personen of groeperingen zich aangespoord kunnen voelen tot het plegen van buitenwettelijke acties.
Hebben de diensten voldoende mensen, manieren en middelen om toezicht te houden op geradicaliseerde eenlingen?
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) doet onderzoek naar gedragingen en intenties van personen of groepen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of democratische rechtsorde. Middels eigen onderzoek en informatiepositie zorgt de AIVD voor een zo actueel, accuraat mogelijk en betrouwbaar beeld van dreigingen.
Waar mogelijke verdere radicalisering kan uitmonden in geweld kan de AIVD-maatwerk leveren om dit te voorkomen. Hiervoor kan de AIVD binnen en buiten de strafrechtketen partners betrekken, waaronder ook in de zorg en hulpverlening. Op deze manier kunnen inlichtingen ook bijdragen aan een zorginterventie, waardoor dit ook kan bijdragen aan de nationale veiligheid.
Een aanslag kan uit verschillende hoeken komen, waarbij het moeilijk blijft te voorspellen wie de stap naar geweld zal maken. Alle inzet is gericht om de stap naar geweld tijdig te voorzien en aanslagen te voorkomen.
Wordt dit incident besproken in EU-verband? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt eendrachtig samen met Europese lidstaten op het terrein van justitie en veiligheid. Internationaal wordt ingezet op de uitwisseling van best practices en informatie-uitwisseling. Dit wordt in zowel bilateraal als multilateraal verband op verschillende niveaus besproken.
Welke verbeteringen zijn er nog mogelijk om effectievere samenwerking tussen landen te bevorderen bij het voorkomen van schietpartijen?
Nederland is op verschillende vlakken actief om internationale samenwerking ten aanzien van de openbare orde en veiligheid te waarborgen. Onder meer door het illegale bezit van wapens en munitie, waaronder de illegale wapenhandel, te bestrijden en legaal bezit zoveel mogelijk te beheersen. De Landelijke Eenheid van de politie heeft een team welke zich voornamelijk richt op (inter)nationale onderzoeken naar illegale wapenhandel. Dit team beschikt over uitstekende contacten met de brongebieden en andere betrokken landen. Er is ervaring met werken in Joint Investigation Team-verband.
Daarnaast beschikt Nederland door de deelname aan EMPACT Firearms (European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats) over een uitstekend Europees netwerk op dit thema en werkt Nederland samen met de andere lidstaten (en soms ook met Oekraïne) aan diverse operationele actieplannen.
Verbeteringen worden op continue basis bezien met onze internationale partners.
Wat doet de NCTV op dit moment niet meer in het kader van de coördinatie en analyse van dreigingen van radicale eenlingen sinds de opschorting van werkzaamheden in november 2021, in afwachting van de parlementaire behandeling van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid?
De NCTV kan gebeurtenissen zoals het schietincident in Kopenhagen op dit moment beperkt duiden in afwachting van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid, welke een grondslag moet creëren voor het verwerken van persoonsgegevens. Er is ook sprake van persoonsgegevens bij dergelijke gebeurtenissen, dus hier past daarom terughoudendheid.
Dat betekent dat de NCTV, in afwachting van het wetsvoorstel dat in behandeling is, gestopt is met het duiden van (online) openbare uitingen om te beoordelen of deze passen binnen een bepaalde ontwikkeling die in potentie de stabiliteit van Nederland kan ontwrichten, en of er in dat kader maatregelen ter verhoging van de weerbaarheid moeten worden bevorderd.
Zo heeft de NCTV geen analyse kunnen bieden naar aanleiding van de aanslag in Buffalo (15 mei 2022, Verenigde Staten) om te duiden of dit past binnen het rechts-extremisme en mogelijk navolging kan krijgen in Nederland. Zolang de NCTV voor de uitvoering van deze analyse- en coördinatietaken geen persoonsgegevens kan of mag verwerken is de NCTV niet in staat om al zijn verantwoordelijkheden ten behoeve van de nationale veiligheid waar te kunnen maken.
Zoals ook beschreven in mijn brief van 31 mei 20222 is de NCTV op dit moment ook beperkt in de coördinatietaak doordat de NCTV niet, of alleen in uitzonderlijke gevallen, kan aansluiten bij het lokale casusoverleg als er persoonsgegevens van individuen worden gedeeld. Dit betekent dat de NCTV bij complexe casuïstiek of nieuwe dreigingen de lokale partners niet vroegtijdig kan adviseren en geen gerichte ondersteuning kan bieden in bijvoorbeeld het lokale casusoverleg.
In hoeverre deelt u de mening dat de opschorting van werkzaamheden van de NCTV ertoe leidt dat nieuwe trends en andere uitingen van antidemocratische en antirechtsstatelijke groeperingen en eenlingen minder goed in kaart kunnen worden gebracht?
Zie antwoord vraag 11.
Heeft de opschorting van werkzaamheden gevolgen voor een zo snel en volledig mogelijke informatie-uitwisseling over trends en ontwikkelingen met betrekking tot geradicaliseerde eenlingen met EU-landen? Zo ja, welke?
Europese systemen en platformen bieden in beginsel voldoende mogelijkheden tot het snel uitwisselen van (operationele) informatie over (mogelijke) extremistische- en terroristische daden.
De opschorting van werkzaamheden (van de NCTV) staat dat niet in de weg. Het is wel zo dat de opschorting van de analyse taken gevolgen heeft voor kennis- en informatie-uitwisseling met EU-partners. Uitgebreidere analyses van thema’s op het gebied van veiligheid worden minder vaak opgesteld en missen de inzichten van open online bronnen. Binnen het huidige wettelijke kader mogen immers geen persoonsgegevens gedeeld worden in afwachting van het wetsvoorstel.
De 320.000 verloren levensjaren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving aangaande de 320.000 verloren levensjaren door uitgestelde zorg in Nederland?1
Ja. Het betreft berichtgeving n.a.v. het RIVM rapport over de gezondheidsgevolgen van uitgestelde operaties tijdens de coronapandemie.2
Wat vindt u ervan dat er in Nederland 320.000 levensjaren verloren zijn gegaan door uitgestelde zorg veroorzaakt door de coronamaatregelen? Afgezet tegen de levens die verloren zijn gegaan door het virus zelf, vindt u dan dat de coronamaatregelen gerechtvaardigd waren?
Het is natuurlijk verschrikkelijk dat mensen moeten wachten op hun operatie omdat de druk op de zorg te groot is door het grote aantal coronapatiënten, te meer als ze daardoor kwaliteit van leven inleveren. Dit geeft wederom aan hoe groot de impact is geweest van de coronapandemie op onze samenleving.
Het rapport geeft aan dat er naar schatting 320.000 gezonde levensjaren verloren zijn gegaan (Quality-Adjusted Life Years, QALY’s). Het gaat niet over overledenen maar over een inschatting van het aantal levensjaren in goede gezondheid. Zoals bovenstaand en in het rapport wordt beschreven, zijn deze veroorzaakt door afgeschaalde zorg ten tijde van de coronapandemie, door bijvoorbeeld tekort aan capaciteit (bedden/mensen) door het grote aantal coronapatiënten, of doordat mensen niet naar hun afspraak konden of wilden gaan vanwege (angst voor) een coronabesmetting. Het was al bekend dat uitstellen van zorg leidt tot het verlies van gezonde levensjaren. Dat was zeker na de 1e golf van het coronavirus, toen de ziekenhuiszorg bijna geheel was afgeschaald, een belangrijk inzicht. Daarom zijn vele maatregelen ingezet zodat, in de opvolgende golven, de reguliere zorg zoveel mogelijk doorgang kon vinden. Voorbeelden hiervan zijn de algemene gedragsregels en het beleidskader acute zorg.
De maatregelen hebben voorkomen dat nog meer mensen corona kregen, en daardoor ook voorkomen dat de zorg nog verder belast werd en verder afgeschaald moest worden. Als er geen maatregelen waren genomen was het aantal coronapatiënten (en daarmee het aantal ziekenhuisopnames) vele malen groter geweest, en daarmee ook het aantal uitgestelde behandelingen van mensen die voor een andere oorzaak zorg nodig hadden, en daarmee ook het verlies aan gezonde levensjaren.
Kunnen wij concluderen dat de verloren levensjaren, bijvoorbeeld door psychische schade en/of het missen van vroege diagnoses, in werkelijkheid nog veel hoger is, aangezien in het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) alleen de uitgestelde planbare zorg is meegenomen? Gaat u daar onderzoek naar doen?
Op dit moment wordt al een groot aantal evaluaties uitgevoerd. Daarnaast loopt er ook een aantal inventarisaties om in kaart te brengen of alle relevante evaluaties uitgevoerd worden, of dat er nog zaken missen. Het nu gepubliceerde RIVM-rapport heeft in de modellen alleen de niet-gewonnen gezonde levensjaren in de planbare ziekenhuiszorg geanalyseerd. De totale niet-gewonnen gezonde levensjaren zullen waarschijnlijk iets groter zijn, hoewel de huidige ingeschatte 320.000 levensjaar wel het merendeel zal zijn omdat de meeste afschaling in deze categorie is geweest. Verder is eerder een rapport gepubliceerd over mijding van huisartsenzorg tijdens de coronapandemie.3 In dat rapport wordt een analyse gedaan van de hoeveelheid niet geleverde zorg, maar niet op de effecten daarvan op kwaliteit van leven. Daarnaast worden andere onderzoeken uitgevoerd, zoals die vanuit de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. In deze en andere rapporten worden de effecten van zowel de coronapandemie als die van de genomen maatregelen geëvalueerd.
Is het mogelijk dat (een deel van) de onverklaarbare oversterfte van de afgelopen tijd is veroorzaakt door de gevolgen van de uitgestelde zorg door de coronamaatregelen?
Het rapport bevat een analyse naar verloren levensjaren in goede gezondheid. Het gaat dus niet om overledenen maar om ingeschatte verloren kwaliteit van leven. De zorg die niet is gegeven is het resultaat van verschillende factoren, bijvoorbeeld tekort aan capaciteit (bedden/mensen) door het grote aantal coronapatiënten, of doordat mensen niet naar hun afspraak konden of wilden gaan vanwege (angst voor) een coronabesmetting.
In het recent verschenen rapport over oversterfte tijdens de coronapandemie4 wordt geconcludeerd dat een deel van de oversterfte in de derde oversterftegolf (augustus – december 2021) nog niet verklaard kon worden. Er zijn hierin geen conclusies getrokken over of deze onverklaarde oversterfte van de afgelopen tijd veroorzaakt zou zijn door de gevolgen van uitgestelde zorg. Wel concluderen het CBS en het RIVM dat tijdens de derde oversterftegolf in totaal 11,1 duizend mensen meer zijn overleden dan verwacht. Hiervan overleden 7,8 duidend mensen aan COVID-19. De overige oversterfte (3,3 duizend) vond voornamelijk plaats bij 65- tot 80-jarigen.
Is in Nederland duidelijkheid over hoeveel mensen tijdens de coronacrisis medische hulp nodig hadden en deze niet, of niet voldoende hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Alle inzet was erop gericht om de medische hulp zorg zoveel mogelijk doorgang te kunnen laten vinden. Bij een stijging of daling van het aantal COVID-19 patiënten in de ziekenhuizen werd volgens het LNAZ opschalingplan COVID-19 de zorg op- of afgeschaald. Conform dit plan werd de COVID-19 capaciteit opgeschaald en zorg die medisch verantwoord kon wachten werd afgeschaald. Patiënten met planbare behandelingen moesten daardoor langer wachten, of de behandeling werd uitgesteld. De acute zorg heeft wel doorgang kunnen vinden.
De NZA houdt een monitor bij waarin per maand wordt geanalyseerd wat de werkvoorraad van de medisch specialistische zorg in Nederland is, zodat hierop adequaat geacteerd kan worden. Op dit moment zijn er nog veel mensen die wachten op hun operatie. Ik heb de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en genomen acties via mijn brief van 5 juli 2022.5
Aangezien het volgens het RIVM «uitgesloten» is dat alle uitgestelde zorg kan worden ingehaald, kan worden geconcludeerd dat er de komende tijd nog veel meer levensjaren verloren zullen gaan doordat mensen noodzakelijke zorg niet zullen ontvangen?
Dit is niet het geval. Het rapport beschrijft het volledige verlies van de uitgestelde operaties in 2020 en 2021, ook doorgerekend naar toekomstige jaren. Als de eerder uitgestelde zorg ingehaald wordt, dan zal een deel van de levensjaren in goede gezondheid teruggewonnen worden. Het totaal van niet-gewonnen gezonde levensjaren in deze periode blijft hetzelfde bij niet inhalen en wordt kleiner naarmate de uitgestelde zorg alsnog ingehaald wordt.
Betekent dit dat de collectieve levensverwachting in Nederland zal dalen, als gevolg van alle uitgestelde zorg en de verdere verschraling van de zorg die als gevolg hiervan de komende jaren zal optreden?
Op basis van het RIVM-rapport is dat niet te zeggen. Zoals aangegeven betreft dit rapport een analyse van verloren levensjaren in goede gezondheid volgens een modelmatige inschatting. Het gaat dus niet om overledenen maar om ingeschatte verloren kwaliteit van leven. De NZa geeft aan dat de urgente operaties minder zijn afgeschaald dan de niet-urgente planbare operaties en dat de grootste afname zichtbaar was bij niet-urgente ingrepen.
Zo ja, betekent dit niet dat de Nederlandse Staat verzaakt om de volksgezondheid te waarborgen? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
Zoals ook uit bovenstaande antwoorden blijkt, is de impact van de coronacrisis op onze maatschappij gigantisch geweest, zo ook op de zorg. Daarom is het beleid er steeds, ook tijdens eerdere golven, op gericht geweest om de reguliere zorg zoveel als mogelijk doorgang te laten vinden. Daar werd en wordt hard aan gewerkt. Over de huidige acties m.b.t. het borgen van de volksgezondheid heb ik u geïnformeerd in mijn brief aan de kamer van 5 juli 2022 en de Kamerbrief met kabinetsreactie op onderzoeksrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid «Aanpak Coronacrisis, Deel 1».6, 7
Gaat u de schade van mensen die te lijden hebben gehad onder uitgestelde zorg compenseren? Zo ja, hoe en op welke termijn?
Mensen moeten de zorg krijgen die ze nodig hebben, dat is en blijft een topprioriteit. Om dit te borgen en uitgestelde zorg weg te werken lopen verschillende acties, die ik in bovenstaande antwoorden heb toegelicht.
Hoe gaat u voorkomen dat de achterstanden in de zorg zich nog verder zullen opbouwen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief aan de Kamer van 5 juli 2022.8
Bent u van mening dat, bij een eventuele volgende coronagolf, COVID-19-patiënten opnieuw voorrang moeten krijgen op andere patiënten? Zo ja, waarom? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
Cruciaal is dat er goede triage plaatsvindt zodat mensen die risico lopen op verdere achteruitgang bij uitstel van behandeling tijdig de benodigde zorg krijgen. Het is aan de ziekenhuizen om deze triage uit te voeren en te beoordelen welke patiënten als eerste geholpen moeten worden om verdere gezondheidsschade te voorkomen.
Deelt u de mening dat al deze uitgestelde zorg op de lange termijn gaat zorgen voor een nog grotere druk op de zorg, aangezien de mensen die noodzakelijke zorg niet ontvangen hebben naar alle waarschijnlijkheid meer en ernstiger klachten zullen ontwikkelen en daardoor meer en complexere zorg nodig hebben? Zo ja, ligt er een plan voor het opvangen van deze zorgvraag?
Het overgrote merendeel van de uitgestelde zorg betreft planbare, niet-urgente zorg met een laag risico op verdere verslechtering. De druk op de zorg neemt toe door de werkvoorraad die zij nu nog hebben door de uitgestelde zorg, maar het risico op verdere verslechtering van deze patiënten (en daarmee ook een grotere belasting van de zorg) is klein. Een deel van de zorg die niet is gerealiseerd, is ondertussen opgelost of niet meer nodig, bijvoorbeeld doordat een patiënt met meniscusproblematiek ondertussen naar tevredenheid geholpen is door de fysiotherapeut. Op de acties die nu lopen om de uitgestelde zorg verder in te halen ben ik ingegaan in mijn antwoorden op vraag 8 en vraag 10.
Als er buitenlandse ziekenhuizen en privéklinieken ingezet gaan worden voor het uitvoeren van behandelingen omdat dat in Nederland niet kan, wat betekent dat dan voor de zorgkosten voor de burger? Worden de extra kosten die hiervoor gemaakt zullen moeten worden verhaald op de burger, bijvoorbeeld door verhoging van de zorgpremies?
Onderdeel van het Nederlandse pakket is de werelddekking, daarin is opgenomen de dekking voor vergoeding van een zorgbehandeling in het buitenland. Ook is het op basis van de Europese regels al mogelijk dat patiënten in andere Europese lidstaten een behandeling of second opinion kunnen ondergaan als zij aan de voorwaarden daartoe voldoen. Uiteraard gelden deze regels op individuele basis, waarmee de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht jegens de zorgverzekerde voldoet. Buitenlandse zorg is daarmee al een onderdeel van de premie. Voor alle onderdelen van de premie geldt dat wanneer meer zorg geleverd wordt en dit op macroniveau tot hogere kosten leidt, dit een gevolg kan hebben op zorgpremies.
Hoe gaat u voorkomen dat nog meer personeel de zorg verlaat door de hoge werkdruk die het inhalen van de uitgestelde zorg ongetwijfeld met zich mee gaat brengen?
Het behoud van medewerkers is één van de grootste uitdagingen waar de zorgsector momenteel voor staat. Bij het organiseren van het inhalen van de uitgestelde zorg is het van groot belang om oog te hebben voor de werkdruk en om voldoende ruimte maken voor goed werkgeverschap en werkplezier. Ik kijk daarbij nadrukkelijk naar werkgevers in zorg en welzijn. De werkgever is immers primair verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid en zal vanuit die rol, samen met medewerkers, voor het behoud van die medewerkers moeten zorgen. Zoals toegelicht in mijn hoofdlijnenbrief Toekomst Bestendige Arbeidsmarkt Zorg9, zie ik het als mijn taak om hen hiertoe te stimuleren en waar nodig te ondersteunen met specifieke thema’s zoals professionele autonomie en zeggenschap, het inwerken en begeleiden van nieuwe medewerkers en voldoende aandacht voor een goede balans tussen werk en privé. In het najaar ontvangt uw Kamer het uitgewerkte programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg; Samen anders leren en werken» waarin invulling wordt gegeven aan deze en andere thema’s ten behoeve van behoud van medewerkers.
Deelt u de conclusie dat dit des te meer laat zien dat de zorgcapaciteit in Nederland aanzienlijk moet worden opgeschaald, omdat ons systeem de grote druk niet meer aankan? Zo nee, waarom, niet? Kunt u een uitgebreide verklaring geven?
Zoals ik ook in de beleidsagenda pandemische paraatheid schets, welke ik op 14 april jl. aan uw Kamer heb verzonden, is de beleidsopgave gericht op een goed voorbereide zorg, die wendbaar en opschaalbaar is tijdens een pandemische uitbraak. Om beter voorbereid te zijn op een volgende crisis, is het belangrijk om te werken aan een flexibele opschaling. Een flexibele opschaling vraagt om paraatheid op verschillende vlakken, waaronder voldoende flexibel inzetbaar personeel. Met name de inzetbaarheid van personeel bleek een knelpunt voor de verdere opschaling. Om de pandemische paraatheid te versterken is het daarom noodzakelijk om te kijken naar slimmere en optimalere inzet van zorgprofessionals. Dat kan bijvoorbeeld door de mogelijkheden voor sociale en technologische innovatie optimaal te benutten. Anderzijds zal gekeken worden naar flexibeler opleiden, zodat zorgprofessionals voorbereid zijn om aan de slag te kunnen bij een acute zorgvraag.
Het bericht ‘Overheid schendt eigen regels door cookies van derden toe te laten op websites’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheid schendt eigen regels door cookies van derden toe te laten op websites»1?
Ja.
Klopt het bericht dat cookies van derden op talloze websites van provincies, gemeenten en aan de overheid gelieerde organisaties te vinden zijn?
Voor een overheidswebsite gelden dezelfde vereisten voor het plaatsen van cookies als voor andere websites. De voorwaarden voor het gebruik van trackingtechnologieën, waaronder cookies, zijn opgenomen in de Europese ePrivacy richtlijn.2 In Nederland is de ePrivacy richtlijn geïmplementeerd in artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. De Telecommunicatiewet staat daarom ook wel bekend als de «Cookiewet». Bij het gebruik van cookies die ook persoonsgegevens verzamelen, zoals bij de tracking cookies het geval is, is ook de Algemene verordening gegevensbescherming van toepassing.
De belangrijkste vereisten voor het plaatsen van cookies zijn dat de bezoeker vrij toestemming heeft gegeven voor de gegevensverwerking en dat de bezoeker tijdig en adequaat is geïnformeerd. Technisch noodzakelijke, functionele en niet-privacy gevoelige analytische cookies hebben echter nauwelijks tot geen gevolgen voor de privacy van de bezoekers van een website. Daarom hoeft bij deze cookies geen toestemming gevraagd te worden. De Telecommunicatiewet maakt daarbij geen onderscheid tussen cookies van de aanbieder van de website en cookies afkomstig van derden.
Op de website «Mag een website ongevraagd cookies plaatsen? | Rijksoverheid.nl» wordt nadere toelichting gegeven over het gebruik van cookies. Hier wordt uiteengezet dat websites toestemming moeten vragen voor plaatsing van cookies. Daarbij geldt een uitzondering voor cookies die geen of weinig inbreuk op de privacy maken, zoals bijvoorbeeld analytische cookies of functionele cookies die nodig zijn om een dienst of webshop te laten functioneren. Voor bijvoorbeeld tracking cookies, die individueel surfgedrag bijhouden en profielen opstellen om bijvoorbeeld gerichte advertenties mogelijk te maken, is wel toestemming nodig voor het plaatsen van cookies. Dergelijke tracking cookies zijn meestal van derde partijen.
Ook op de website van zowel de Autoriteit Consument en Markt (ACM) 3 als de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)4 wordt toelichting gegeven. Buiten deze wetgeving zijn er geen specifieke overheidsbrede en/of rijksbrede kaders of richtlijnen voor cookies op overheidswebsites. Het is de verantwoordelijkheid van iedere overheidsorganisatie die een website maakt om in lijn met de wetgeving te handelen.
Omdat ik het belangrijk vind dat de overheidswebsites voldoen aan geldende wet- en regelgeving, zal ik medeoverheden en rijksoverheidsorganisaties per brief wijzen op het belang hieraan te voldoen, en te verzoeken dit voor hun websites na te gaan. In overleg met de medeoverheden zal ik verder met hen verkennen of het wenselijk is een handreiking te ontwikkelen over hoe deze regelgeving ook voor nieuwe websites goed is te implementeren.
Zo ja, waarom gebruiken provincies, gemeenten en aan de overheid gelieerde organisaties deze cookies van derden?
Zie antwoord vraag 2.
Aan welke cookie-eisen, met betrekking tot cookies van derden, moet een overheidswebsite voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat cookies van derden niet wenselijk zijn op overheids- en op aan overheid gelieerde websites? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om deze cookies te weren van overheids- en aan overheid gelieerde websites? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat burgers veilig gebruik kunnen maken van de websites van de overheid, en dat hun privacy daarbij wordt verzekerd. Het plaatsen van trackingcookies door derden staat daarmee op gespannen voet. De overheid moet natuurlijk het goede voorbeeld geven. Het is daarom vanzelfsprekend en noodzakelijk dat overheidswebsites in ieder geval voldoen aan de huidige wetgeving. Daarom zal ik zoals bij het vorige antwoord aangegeven met de medeoverheden een handreiking opstellen voor het goed implementeren van de relevante wetgeving bij overheidswebsites. In het overleg over de handreiking zal ik in overleg met de overheden ook het gesprek aangaan over de wenselijkheid van het gebruik van (tracking) cookies door de overheid.
In hoeverre acht u het mogelijk om, zoals de onderzoekers voorstellen, de inhoud die overheden nodig hebben op hun websites niet te halen van commerciële sites en media, maar van eigen publieke servers?
Zie antwoord vraag 5.
Het oproepen tot gebruik vetorecht inzake EU-wanbeleid boeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe ellende dreigt voor boer: Brussel kijkt ook naar ons mestbeleid»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Brusselse dictaten de Nederlandse landbouw helemaal kapotmaken?
Nederland is een lidstaat van de Europese Unie (EU) en als zodanig gehouden uitvoering te geven aan Europese richtlijnen, die volgens de daarvoor binnen de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie afgesproken procedures zijn aangenomen, waarin ook Nederland een stem heeft. Dat geldt ook voor de voor de Nederlandse landbouw van belang zijnde Nitraatrichtlijn, die tot doel heeft om de waterverontreiniging veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen. Voor de uitvoering van de Nitraatrichtlijn stelt Nederland opvolgende actieprogramma’s Nitraatrichtlijn vast, bij de totstandkoming waarvan het parlement altijd wordt betrokken. De in de actieprogramma’s opgenomen maatregelen worden grotendeels geïmplementeerd door wijzigingen van de Nederlandse wet- en regelgeving.
Bent u het met ons eens dat u er primair bent voor het dienen van de Nederlandse belangen? Zo ja, heeft u de bereidheid om een Nederlands vetorecht uit te spreken tegen de stikstofeisen, prullemanderen van de plannen van PvdA-mastodont Frans Timmermans en het voor boeren onwerkbare mestbeleid? Graag een gedetailleerd antwoord.
De stikstofeisen en het mestbeleid volgen uit reeds bestaande richtlijnen, welke volgens de Europese wetgevingsprocedures tot stand zijn gekomen. Deze richtlijnen zijn bedoeld om ook de Nederlandse belangen, als onderdeel van de Europese Unie, op het gebied van milieu te dienen. Het is immers in ons belang om een gezonde natuur en goede waterkwaliteit te realiseren.
Bij de totstandkoming van Europese wet- en regelgeving behartigt de lidstaat Nederland haar belangen via de Raad. Het Europees Parlement en de Raad oefenen samen de wetgevingstaak van de Europese Unie uit. Lidstaten hebben hierin geen vetorecht.
Het beleid op het gebied van waterstof |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u van mening dat de Nederlandse en Europese afhankelijkheid van aardgas uit één land ons kwetsbaar maakt en dat we deze afhankelijkheid moeten voorkomen op het gebied van waterstof?
Ja. De huidige gasmarksituatie laat zien dat te grote afhankelijkheid van één land Europa – en daarmee Nederland – kwetsbaar maakt. Dit moet ook op het gebied van waterstof worden voorkomen door in te zetten op diversificatie. De productie van waterstof is minder locatiegebonden dan de productie van aardgas; daar waar veel zonne- en windenergie is, kan in theorie hernieuwbare waterstof worden geproduceerd. Dit maakt diversificatie makkelijker.
Bent u van mening dat er daarom een heldere importstrategie moet zijn op het gebied van diversificatie van landen waaruit waterstof gaat worden geïmporteerd?
Diversificatie is inderdaad een belangrijk onderdeel van de importstrategie. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 29 juni 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1060), is deze importstrategie nog in ontwikkeling. Zo is er nog meer duidelijkheid nodig over de implicaties van de voorgestelde bindende subdoelen voor de industrie en de transportsector als onderdeel van de herziening van de Renewable Energy Directive II (RED II) en over hoe import mee kan tellen voor deze subdoelen.
In de huidige fase is het zaak dat overheden werken aan de randvoorwaarden voor import en dat marktpartijen in staat worden gesteld om productie- en exportketens van waterstof op te bouwen. Diversificatie speelt hierin al een rol.
De Nederlandse overheid ondersteunt marktpartijen namelijk bij het leggen van contacten met stakeholders in een groot aantal landen. Met een aantal landen is de samenwerking op het gebied van waterstof ook vastgelegd in een bilaterale verklaring, waaronder met Portugal, Chili, Uruguay, Namibië, Canada en recent met de Verenigde Arabische Emiraten. In het algemeen is het vooruitzicht positief: er is een groot aantal landen dat op termijn waterstof en derivaten kan leveren.
Bent u van mening dat er heldere doelen moeten zijn hoeveel procent van de totale Nederlandse waterstofvraag uit het buitenland moet komen en dat dit vervolgens ook over een minimaal aantal landen verspreid moet zijn? Zo ja, hoe denkt u dit vorm te geven?
Zoals vermeld wordt met veel verschillende landen gewerkt aan het opzetten van productie- en exportketens van waterstof. Het is daarbij nog niet precies bekend hoeveel hernieuwbare waterstof er door Nederland en andere landen in Noordwest-Europa zelf zal worden geproduceerd (uit met name wind op zee). Verder kan de import van hernieuwbare energie plaatsvinden via een breed scala aan energiedragers (zoals vloeibare waterstof, gasvormige waterstof, ammoniak, methanol en andere Liquid Organic Hydrogen Carriers -LOHCs). Nederland zal voor de Noordwest-Europese markt ook een doorvoerfunctie kunnen gaan vervullen. Dit compliceert het monitoren van ketens en moleculen. Tenslotte is het bespreken van doelen voor diversificatie gezien de geïntegreerde Europese energiemarkt ook een vraagstuk dat in Europees verband moet worden opgepakt. Daarom zie ik op dit moment nog geen uitvoerbare mogelijkheid voor het bepalen van genoemde doelen voor de Nederlandse waterstofvraag.
Uiteraard is het belangrijk om de ontwikkelingen in de markt goed te volgen. Daarom heeft Nederland onder meer, als onderdeel van de activiteiten van de Clean Energy Ministerial Hydrogen Initiative (CEM-H2I)1, de opdracht gegeven aan het Internationaal Energieagentschap (IEA) om de waterstofmarkt en het waterstofbeleid in Noordwest-Europa jaarlijks te monitoren. Het eerste rapport wordt aan het einde van dit jaar verwacht.
Bent u van mening dat er een verschil bestaat tussen waterstofimport uit 1) bevriende landen, 2) landen waarmee Nederland een redelijke relatie heeft en 3) autocratische, dictatoriale landen, en dat voor elk van deze drie soorten landen, en landen specifiek, er een ander maximaal importpercentage mag zijn?
Voor de energievoorzieningszekerheid van Nederland is het van belang dat er diversificatie is van herkomstlanden, aanvoerroutes en energiebronnen. Uiteraard volgt het kabinet ook vanuit het oogpunt van de voorzieningszekerheid van waterstof de wereldwijde ontwikkelingen, onder meer via de jaarlijkse Global Hydrogen Review2 van het IEA, de rapportages van de International Renewable Energy Agency3 en het Sustainable Hydrogen Import Programma4 binnen het Nationaal Waterstof Programma. Het kabinet wil voorkomen dat een te grote afhankelijkheid ontstaat van een beperkt aantal landen.
Een maximum percentage per land (of soort landen) voor het aandeel in de totale import aan waterstof is nu niet nodig en ook niet goed uitvoerbaar. Dit heb ik toegelicht in de reactie op de motie-Grinwis en Erkens over diversificatie (Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Ik zie nog geen aanleiding om over te gaan tot maatregelen, zeker nu de eerste ketens zich nog moeten ontwikkelen. Het vooruitzicht is daarbij positief: er is een groot aantal landen, zowel van binnen als buiten Europa, dat op termijn waterstof en derivaten kan leveren.
Hoe denkt u deze importstrategie vorm te geven? Zijn er marktgebaseerde maatregelen te bedenken om bedrijven te sturen in waar zij hun waterstof vandaan halen? Zo ja, welke?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het voor de overheid vooral zaak om de randvoorwaarden voor import te regelen, zoals infrastructuur en certificering. Daarnaast kan de overheid een faciliterende rol spelen in het opbouwen van contacten tussen marktpartijen in bepaalde landen. Ik zie op dit moment geen noodzaak voor marktgebaseerde maatregelen om bedrijven te sturen in waar zij waterstof in de toekomst vandaan halen. De vast te leggen voorwaarden onder de Hernieuwbare Energierichtlijn (zie Kamerstuk 32 813, nr. 1060) voor wat hernieuwbare waterstof mag heten, zullen een rol spelen in het bepalen welke ketens richting Europa kansrijk zullen zijn (uit welke landen en in welke vorm). Verder kan H2Global in beperkte mate (zie vraag 7) een instrument worden om te sturen in importroutes. Ik stuur daarnaast op de diversificatie van import door contacten te leggen met potentiële exportlanden en door het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten (zie hiervoor Kamerstuk 32 813, nr. 1060).
Vindt u dat er bij het beoordelen van de waterstofimport uit een willekeurig land niet alleen naar de laagste prijs per kilogram waterstof moeten kijken, maar ook naar andere factoren zoals onze relatie op het gebied van migratie, buitenlandbeleid en/of mensenrechten om op die manier niet chantabel te zijn op het gebied van onze energievoorziening? Hoe denkt u dit vorm te kunnen geven?
Voor toekomstige waterstofketens net als voor andere internationale handelsketens, verwacht de overheid dat marktpartijen maatschappelijk verantwoord ondernemen en rekening houden met mensenrechten, milieu en arbeidsomstandigheden. In een eerdere motie van de leden Kröger en Boucke (Kamerstuk 32 813, nr. 1025) is aandacht gevraagd voor de risico’s die grootschalige productie van waterstof met zich meebrengt voor de duurzame ontwikkeling van toekomstige exportlanden. Ik laat momenteel een Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-risicoanalyse uitvoeren voor waterstofimport. Ik zal hierover rapporteren voor het einde van het jaar, waarbij ik ook zal ingaan op de eventuele implicaties voor het Nederlandse en Europese beleid ten aanzien van waterstofimport.
Hoe ziet u hierbij een samenwerkingsverband zoals H2Global? Is meedoen aan dit samenwerkingsverband een manier om grip te krijgen waar het bedrijfsleven investeert in groene waterstofproductie buiten Nederland? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, waarom niet en zijn er dan andere initiatieven waarbij Nederland zich zou kunnen aansluiten? Hoe bekijkt u hierbij het concept van verticale integratie in waterstofketens?
Ik zie een samenwerkingsverband met H2Global als een positieve manier om waterstofproductie buiten Nederland te stimuleren om vervolgens die waterstof hier in Nederland te kunnen gebruiken. Zoals toegelicht in mijn brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1060) verken ik momenteel of en hoe Nederland kan deelnemen aan H2Global. Een voordeel van financiële deelname is dat Nederland zelf tenders voor de productie van CO2-arme waterstof in het buitenland kan vormgeven, waarbij vervolgens de geproduceerde waterstof kan worden geïmporteerd in Europa. Ook zal de ontwikkeling van ketens afhangen van de locatie van de grootschalige productie van hernieuwbare energie. In sommige landen kan daarvoor deels gebruik worden gemaakt van bestaande ketens en infrastructuur, in andere landen moet alles van het begin worden opgebouwd. In alle gevallen wordt van de betrokken partijen verwacht dat ze maatschappelijk verantwoord ondernemen (zie antwoord op vraag 6). Nederland heeft de mogelijkheid in H2Global om ook samen met Duitsland een tender in te richten. De uitkomsten van mijn verkenning van deelname aan H2Global deel ik komende najaar met uw Kamer. Een ander initiatief dat hiervoor ruimte kan bieden en dat Nederland actief zal verkennen is de Global Hydrogen Facility van de EU Commissie (Kamerstuk 22 112, nr. 3438 en nr. 3447). Op dit moment is echter nog niet duidelijk hoe deze faciliteit zal worden opgezet.
De komende tijd zal uitwijzen of en in welke mate het concept van verticale integratie toegepast zal worden in toekomstige waterstofketens, waarbij bedrijven alle onderdelen van de keten in eigen beheer houden: van productie, transport tot distributie.
De toekomstige waterstofmarkt zal zich naar verwachting ontwikkelen tot een mondiale markt en kan daarbij deels voortbouwen op patronen en ketens uit de bestaande olie- en gasmarkten. Het is mogelijk dat net als in de fossiele energieketens er bedrijven zullen zijn die in de hele keten of een groot deel daarvan, een rol willen of kunnen spelen. Dit past ook bij de beginfase van de ontwikkeling van nieuwe markten. Energiebedrijven zullen op deze manier ook hun bestaande assets en netwerken kunnen blijven gebruiken. Tegelijkertijd is hernieuwbare waterstofproductie een compleet nieuwe markt en zijn er op veel vlakken nieuwe technologieën nodig voor productie, opslag, transport en toepassing. Dit vergt samenwerking met andere partijen en geeft ruimte voor specialisatie en nieuwe marktspelers in de afzonderlijke ketens.
Welke rol ziet u voor langetermijncontracten van waterstof ten opzichte van een importbeleid dat gericht is op de spotmarkt? Welke rol speelt hier de Staat volgens u?
In de beginfase van de ontwikkeling van de hernieuwbare waterstofmarkt, waarbij er nog veel onzekerheden zijn, zullen langetermijncontracten ongetwijfeld een belangrijke rol spelen. Met name om investeringen in productie- en exportfaciliteiten mogelijk te maken en vraagzekerheid aan toekomstige exporterende landen en bedrijven te geven. Naarmate de waterstofmarkt meer volwassen wordt met voldoende aanbod van waterstof, veel vragers en voldoende concurrentie tussen aanbieders, zal de rol van een hernieuwbare waterstofspotmarkt meer in beeld komen en een belangrijke rol kunnen spelen. Een soortgelijk patroon was ook zichtbaar bij de ontwikkeling van andere internationale energiemarkten, zoals de LNG-markt. Een dergelijk proces kan jaren in beslag nemen.
Om de fase te overbruggen tussen een markt die grotendeels gebaseerd zal zijn op langetermijncontracten en het begin van een sportmarkt, kunnen instrumenten en mechanismen zoals H2Global (zie het antwoord op vraag 7) zeer bruikbaar zijn. De Staat kan een faciliterende rol spelen om de opschalingsfase te overbruggen, net zoals Duitsland doet met H2Global. Met de inzet van publieke middelen zal H2Global lange termijncontracten voor een periode van tien jaar afsluiten om vervolgens via tenders de importen aan de industrie door te verkopen op basis van contracten van één jaar. Met dit mechanisme van lange en korte termijncontracten kan een impuls worden gegeven aan het ontstaan van liquiditeit in de nieuwe hernieuwbare waterstofmarkt.
Welk percentage van de binnenlandse waterstofvraag moet volgens u in Nederland opgewekt worden? Welk percentage van de binnenlandse waterstofvraag zou Europees opgewekt moeten worden?
In de Kabinetsvisie op waterstof, Kamerstuk 32 813, nr. 485) heeft het kabinet aangegeven een zekere binnenlandse elektrolysecapaciteit van 3–4 GW, zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord, wenselijk te vinden. Naar aanleiding van het Commissiedebat Waterstof in de Tweede Kamer van 13 april 2022 verken ik de ruimte om de waterstofambities t.o.v. productie voor 2030 te verhogen. Bij de uitwerking van de aangekondigde instrumenten voor de ontwikkeling van de waterstofmarkt komend najaar ga ik uit van een sterke prikkel voor (potentiële) waterstofgebruikers, waarbij zowel import als binnenlandse productie nodig zijn om in de vraag te voorzien.
Voor de beoogde verhouding tussen import en binnenlandse productie kan ik geen specifiek percentage noemen, omdat de wenselijke verhouding onder meer afhangt van de prijsverschillen tussen de verschillende aanbodstromen.
Hoe houdt u rekening met de nationale waterstofvraag bij tenders voor Wind op Zee? Gaat waterstofproductie voor Nederlands gebruik een integraal onderdeel worden van de tendersystematiek? Zo nee, waarom niet? Hoe borgt u anders dat een nader te bepalen percentage van de binnenlandse waterstofvraag ook in Nederland geproduceerd gaat worden?
Waterstofproductie op zee en op land in combinatie met windenergie op de Noordzee kan voordelen bieden met betrekking tot systeemintegratie, draagt bij aan de aanbodzekerheid van waterstof en kan bijdragen aan het mitigeren van netcongestie door het bieden van flexibele vraag.
Voor de komende tenders voor windenergie op zee wordt daarom bekeken of en hoe waterstofproductie daar een onderdeel in kan zijn. Na de zomer zal ik u hierover in twee Kamerbrieven nader informeren. Om nationale waterstofproductie (o.a. op zee) te borgen zal ik gerichte instrumenten gebruiken. Ook hierover zal ik de Kamer in het najaar meer duidelijkheid bieden in de appreciatie van de Routekaart van Het Nationaal Waterstof Programma.
Ziet u ook een rol voor kernenergie in de productie van waterstof, in de vorm van grote reactors maar ook small modular reactors (SMR)?
Hoewel de toepassing van kernenergie voor de productie van waterstof mogelijkheden biedt, is het op dit moment nog onduidelijk op welke termijn en op welke schaal dit toegepast kan worden. Ik volg de ontwikkelingen hieromtrent op de voet. Zo is Nederland aangesloten bij internationale werkgroepen (OECD-NEA) rondom dit thema. Voor de nieuw te bouwen centrales is de mogelijkheid voor waterstofproductie een pluspunt in het reactorontwerp, maar niet in één van de doorslaggevende selectiecriteria in de techniekkeuze. Zie voor meer informatie de Kamerbrief van 1 juli 2022 (Kamerstuk 32 645, nr. 98).
Welke voordelen zijn er als we een substantiële waterstofproductie opbouwen? Zijn er schattingen om hoeveel investeringen in onze economie dit zou gaan tot 2030? Is er al eens gekwantificeerd wat voor effect dit zou hebben op onze economie?
Groene waterstofproductie-, -infrastructuur en -opslag zijn cruciaal voor de verduurzaming van ons energiesysteem. Het maakt de (seizoens-)opslag van duurzame energie mogelijk en is nodig voor de verduurzaming van zowel delen van de bestaande industrie als zwaar- en lange afstandstransport. Binnenlandse waterstofproductie draagt bij aan het flexibeler maken van ons energiesysteem. Bovendien draagt nationale en EU-brede productie van hernieuwbare waterstof en -opslag bij aan de energievoorzieningszekerheid doordat we minder afhankelijk worden van de import van fossiele brandstoffen uit enkele landen waar het aanbod geconcentreerd is. Nederland beschikt over een sterke kennisbasis en heeft in niches innovatieve startups die internationaal competitief zijn. De ontwikkeling van waterstofproductie biedt kansen voor innovatieve bedrijven die bijvoorbeeld aan elektrolysers werken of nieuwe producten en diensten maken met waterstof. Deze producten kunnen geëxporteerd worden en het Nederlandse verdienvermogen versterken. Bovendien heeft Nederland een gunstige geografische ligging en een goede uitgangspositie om in de EU te fungeren als hub voor de in- en doorvoer van waterstof.
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in een analyse van voorstellen voor het Nationaal Groeifonds gekeken naar het economisch effect van opzetten van demonstratiefaciliteiten voor waterstof.5 Het CPB geeft aan dat de groei in ontwikkeling en/of productie van apparatuur en diensten gerelateerd aan waterstofproductie, -transport, -opslag en -gebruik naar verwachting bijdraagt aan het verdienvermogen op lange termijn. CE Delft schat in haar studie uit 20216 in, dat groene waterstof een bijdrage zal leveren aan de werkgelegenheid in Nederland tussen de 6.000 en 17.300 fte in 2030. Kanttekening hierbij is dat de arbeidsmarkt krap is en in 2030 extra technici nodig zijn om de klimaatdoelstellingen te behalen. Voor de energietransitie in den brede geldt dat arbeidsbesparende technieken (innovatie) en meer aanbod van technici essentieel zijn. Gegeven de jonge markt en de vele onzekerheden op het terrein van technologische ontwikkelingen is het moeilijk om het totale effect op de economie te kwantificeren.
Hoe ziet u de productie van elektrolysers in Nederland binnen het totale beleid rondom onafhankelijk worden voor onze energievoorziening, al dan niet op Europees niveau? Hoe gaat u hierbij voorkomen dat deze industrie grotendeels in China terechtkomt?
Het is belangrijk om in Europees verband te beschikken over voor duurzame energie essentiële technologie, zoals elektrolysers. Dit kan een bijdrage leveren aan het verminderen van energieafhankelijkheden in bredere zin. De EU-landen bezitten momenteel meer dan 60% van de wereldwijde productiecapaciteit voor elektrolyse7 en hebben een voorsprong t.o.v. China die circa een derde van de productiecapaciteit bezit. We zetten in nationaal en Europees verband in op het stimuleren van de maakindustrie voor elektrolysers. Dit doen we via diverse nationale en Europese publiek-private innovatieprogramma’s, zoals de Fuel Cell and Hydrogen Joint Undertaking, onderdeel van het EU Horizon-programma. Dit programma is opgevolgd door de Clean Hydrogen Partnership, gericht op het borgen van de leidende Europese positie op het gebied van waterstoftechnologie. Ook in Nederland is er veel perspectief voor bedrijven en kennisinstellingen om een positie te verwerven in deze ketens, mede door het grote aantal geplande productieprojecten. Nederlandse partijen hebben zich hiervoor ook verzameld in het Nederlandse Elektrolyser Makers Platform (waarvan FME en TNO het secretariaat voeren). Vanuit de overheid wordt dit verder ondersteund vanuit het Groeifonds door de honorering van het Groenvermogen voorstel. Financiële ondersteuning van de ontwikkeling van elektrolysers is een van de speerpunten van Groenvermogen.
Bent u van mening dat er, in nationaal verband, een strategische opslag voor waterstof moet komen? Zo ja, aan welk percentage van het nationale verbruik denkt u dan?
In dit vroege stadium van de ontwikkelingen van een waterstofmarkt zijn strategische voorraden van waterstof niet nodig. Waterstofopslag komt in alle gebruikte energiescenario’s naar voren als een belangrijke en noodzakelijke technologie die met name tussen 2030 en 2050 zal opschalen in Nederland (zie rapport «Ondergrondse energieopslag in Nederland 2030–2050», Kamerstuk 29 023, nr. 270). Gegeven de huidige te verwachten ontwikkelingen zal tot 2030 de verwachte behoefte aan waterstofopslag nog relatief beperkt zijn en waarschijnlijk volledig gedekt kunnen worden door de huidige plannen in de nieuwe aan te leggen (en bestaande) zoutcavernes op de locatie Zuidwending. Afhankelijk van de ontwikkelingen in het energiesysteem zal de noodzaak voor waterstofopslag in de toekomst verder groeien. Dit hangt volgens het TNO en EBN-onderzoek8 enerzijds af van de veronderstelde herkomst en toepassing van waterstof, en anderzijds van de mate waarin andere flexibiliteitopties (zoals import en export van elektriciteit) kunnen worden benut in het energiesysteem.
Het aanleggen van strategische opslagen betekent dat opslagvolumes en capaciteit uit het marktsysteem worden gehaald en enkel als back-up mogen worden ingezet in crisissituaties. De kosten voor het aanleggen en vullen van deze additionele opslagcapaciteit naast de bestaande waterstofopslagen zullen aanzienlijk zijn en wegen in een vroeg ontwikkelingsstadium van de waterstofmarkt niet op tegen de mogelijke baten. Naarmate de systeemrol van waterstof in het energiesysteem vanaf 2030 relevanter wordt, zal ook het maatschappelijk belang van de waterstofopslagen voor de voorzieningszekerheid toenemen. Hoe precies invulling wordt gegeven aan het borgen van de systeemrol van opslagen, inclusief verdeling verantwoordelijkheden publiek/privaat, dient in komende jaren uitgewerkt te worden. Naast de optie van strategische opslagen dient dan ook te worden gekeken naar minder vergaande opties als mechanismen om de jaarlijkse vulgraad van opslagen op peil te houden.
Waarom sorteert u voor op een systeem waarbij u deze opslag en reserves volledig aan de markt wil laten? Lijkt u het niet verstandig om, inzake de huidige gascrisis, meer publieke regie op deze belangrijke factor voor de leveringszekerheid te krijgen?
Waterstofopslag zal op termijn een belangrijke rol spelen bij de leveringszekerheid in energie- en grondstoffensysteem. Zowel publieke als private partijen hebben de mogelijkheid om opslagfaciliteiten voor waterstof te ontwikkelen. Zie ook de Kamerbrief van 29 juni 2022 over voortgang ordening waterstofmarkt (Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Ik herken me dan ook niet in de stelling dat de ontwikkeling van opslag en reserves volledig aan de markt worden gelaten.
Denkt u dat een systeem zoals bij strategische oliereserves daarbij kansrijk is? Welk ander model ziet u anders voor zich?
Zie antwoord op vraag 14
Op welke termijn kan u zo’n model voor een strategische opslag uitwerken?
Zie antwoord op vraag 14
Welke factoren spelen er wat u betreft mee bij een model voor een strategische opslag? Is er een rol weggelegd voor een staatsbedrijf? Zo ja, hoe groot zou die rol moeten zijn? Hoe voorkomen we daarbij een situatie zoals nu bij Gasopslag Bergermeer met een groot aandeel van een onbevriend land?
Zie antwoord op vraag 14. Daarnaast geldt voor een strategische opslag van olie dat deze volgens de geldende internationale regels slechts onder zeer uitzonderlijke en extreme omstandigheden mag worden ingezet, dit vanwege risico’s van marktverstoring en prijsmanipulatie9. Daarmee is de kans gering dat commerciële marktpartijen, ongeacht uit welk land, zelfstandig een strategische opslag zullen aanleggen.
Het bericht ‘Achterstanden Kamer van Koophandel frustreren financiële sector’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Achterstanden Kamer van Koophandel frustreren financiële sector»?1
Ja.
Klopt het dat financiële instellingen vanaf 1 september 2022 alleen een zakelijke relatie mogen aangaan met bedrijven die in het UBO-register zijn opgenomen?
Artikel 4, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) bepaalt dat een meldingsplichtige instelling bij het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie met een cliënt dient te beschikken over een bewijs van inschrijving in het Handelsregister en daarbij dient vast te stellen of de UBO’s in het Handelsregister zijn opgenomen. In de memorie van toelichting wordt daarbij aangegeven dat dit artikel de verplichting bevat «voor een instelling die een nieuwe zakelijke relatie wil aangaan om, voordat zij deze relatie aan kan gaan, te beschikken over een bewijs van registratie van de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt uit het register». Daarbij wordt verwezen naar artikel 14, eerste lid, van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn. Deze bepaalt dat meldingsplichtige instellingen bij het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie met een registratieplichtige juridische entiteit een bewijs van registratie of een uittreksel uit het UBO-register dienen te verzamelen. Als een juridische entiteit niet aan de registratieplicht heeft voldaan, kan de meldingsplichtige instelling niet aan deze plicht voldoen. De interpretatie van de Wwft is derhalve conform de richtlijn dat het niet beschikken over UBO-informatie uit het handelsregister een belemmering oplevert voor het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie.
Het voorgaande geldt vanaf het verstrijken van de registratiedeadline van 27 maart 2022. Doordat veel juridische entiteiten pas tegen de deadline opgave deden, ontstond een piek in de verwerking van opgaven bij de Kamer van Koophandel (KVK). Om te voorkomen dat dienstverlening wordt verstoord bij partijen die wel al opgave hebben gedaan, maar waarvan de opgave nog niet is verwerkt, is in een tijdelijke regeling voorzien. In de Kamerbrief over de stand van zaken van het UBO-register van 14 april 20222 schreven wij dat tot 1 september 2022 meldingsplichtige instellingen kunnen volstaan met de vaststelling dat de nieuwe client opgave heeft gedaan aan de hand van bijvoorbeeld de bevestigingsmail van de KVK, met de uitleg van de client welke UBO-gegevens en onderliggende documentatie daarbij zijn opgegeven. De datum van 1 september 2022 is gekozen omdat naar inschatting van de KVK de ingediende opgaven voor 27 maart 2022 dan zijn verwerkt en de verwerkingstijden weer aanzienlijk korter zullen worden. Vanaf dat moment geldt dat een juridische entiteit die niet aan de registratieplicht heeft voldaan alsnog op relatief korte termijn de UBO’s kan registreren om een nieuwe zakelijke relatie aan te gaan. In dat geval wordt de dienstverlening niet of slechts beperkt verstoord. Met bovenstaande regeling is dus juist voorzien in continue dienstverlening voor partijen die opgave van hun UBO’s hebben gedaan.
Ten overvloede merk ik op dat indien de juridische entiteit wel aan de registratieplicht heeft voldaan, maar de meldingsplichtige instelling bij het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie van oordeel is dat de juridische entiteit onjuiste of onvolledige informatie geregistreerd heeft, het aan de meldingsplichtige instelling is om te beoordelen of dit een belemmering vormt voor het aangaan van een zakelijke relatie. Wel moet hiervan dan melding worden gedaan bij de KVK.
Kunt u precies aangeven waarop deze regel (zoals verwoord in vraag 2) is gebaseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het standpunt van de Verenigde Betaalinstellingen Nederland (VBIN), namelijk dat betaalinstellingen risicogebaseerd een nieuwe zakelijke relatie kunnen aangaan, ook wanneer de betreffende prospect nog niet staat ingeschreven in het UBO-register?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld dat er grote achterstanden zijn bij de Kamer van Koophandel (KvK) met betrekking tot de vulling van het UBO-register, waardoor onder andere financiële instellingen in de problemen dreigen te komen en hoe worden deze problemen opgelost?
Graag verwijs ik naar het antwoord op vragen 2, 3 en 4. Zoals onder meer aangegeven in onze brief over de stand van zaken van het UBO-register van 14 april jl. hebben alle organisaties die verplicht zijn een UBO-opgave te doen hiervoor 18 maanden de tijd gehad. In deze periode zijn zij op verschillende wijzen verzocht om de UBO-registratie te doen, bijvoorbeeld via directe aanschrijfbrieven. De inzet hierbij was om, gelet op het zeer grote aantal organisaties dat de UBO’s diende in te schrijven (destijds ca. 1,6 miljoen), de inschrijving gefaseerd te laten plaatsvinden. Opgaven die na aanschrijving, of althans ruim voor de deadline, zijn gedaan zijn snel en overwegend probleemloos verwerkt. Ondanks de aanschrijvingen hebben vele organisaties gewacht met het doen van opgave tot rond de deadline van 27 maart jl. Hierdoor is er rond die datum een enorme piek ontstaan. De KVK is momenteel deze piek, alsmede de nieuwe opgaven die nog steeds binnenkomen, aan het verwerken. De KVK heeft de capaciteit voor het verwerken van opgaven uitgebreid en verwerkt op dit moment ongeveer 25.000 opgaven per week. De werkvoorraad wordt met de dag kleiner. De verwachting is dat uiterlijk 1 september 2022 de werkvoorraad is ingelopen. Dit is gelet op de omvang van de piek, de diverse inspanningen van de KVK, alsmede zaken zoals krapte op de arbeidsmarkt waar ook de KVK mee te maken heeft, een hele prestatie. Uiteraard houd ik, in nauw overleg met de KVK, in de gaten of er geen nieuwe pieken ontstaan en of de taak waar de KVK voor gesteld staat, uitvoerbaar blijft. Mocht eventuele verlenging van voornoemde regeling nodig zijn, dan zal dit minimaal een maand voor 1 september 2022 worden aangekondigd.
Ik herken niet het beeld dat financiële instellingen in de problemen komen door de verwerkingstijd bij de KVK. Zoals in antwoord op de vragen 2, 3 en 4 is toegelicht, is in dit verband juist voorzien in de mogelijkheid dat financiële instellingen gedurende de verwerking van de piek kunnen volstaan met een bewijs van opgave en de ingediende documentatie. Daarmee kan de dienstverlening blijvend worden aangeboden aan nieuwe cliënten en vormt de verwerking van de opgaven geen belemmering.
Is het mogelijk de overgangstermijn die loopt tot 1 september 2022, te verlengen, en bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de diverse problemen die ontstaan zijn sinds de invoering en inwerkingtreding van het UBO-register, zoals de trage vulling van het register, de negatieve privacy-gevolgen voor ondernemers, de enorme impact op (vrijwilligers)organisaties en ANBI-instellingen, het feit dat UBO’s zelf geen overzicht kunnen opvragen waar zij als Ultimate Beneficial Owner (UBO) staan geregistreerd, de matige kwaliteit van de vulling van het UBO-register en de mogelijk belemmerde werking voor de financiële sector en bent u bereid om, zo nodig in EU-verband, de opzet van het UBO-register te heroverwegen?
Graag verwijs ik voor de beantwoording deels naar de beantwoording op de voorgaande vragen.
Privacy was een belangrijk onderwerp in zowel de ontwerpfase als tijdens de parlementaire behandeling van het UBO-register. Binnen het kader van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn zijn diverse maatregelen genomen om de privacy-impact te beperken. Bovendien wordt de privacy-impact respectievelijk één en vier jaar na de vulling van het register geëvalueerd volgend op onder meer de motie Ronnes en Bruins3 en de motie Stoffer.4 Specifiek voor (vrijwilligers)organisaties en ANBI’s merk ik op dat dergelijke organisaties in de regel geen UBO’s zullen hebben op basis van eigendom of zeggenschap en derhalve de leden van het hoger leidinggevend personeel dienen te registreren. Dit betreft een vereenvoudigd proces, en deze gegevens staan ook reeds openbaar in het Handelsregister. Daarbij is ter opvolging van de motie-Bruins5 de situatie bij ANBI’s voor raadplegers reeds verduidelijkt, namelijk dat zij in de regel geen echte UBO zullen hebben. Daarbij zullen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid een onderzoek laten uitvoeren naar de achterliggende oorzaken van de ervaren regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en goede doelen. Het UBO-register wordt hierin ook betrokken.
Voor wat betreft de vulling van het register is de verwachting dat dat na verwerking van alle opgaven tot 1 juni jl. de vulgraad op ca. 64 procent zal uitkomen. De komende tijd zal de achterblijvende vulling nader worden geanalyseerd en zal worden bezien hoe juridische entiteiten alsnog bewogen kunnen worden om opgave te doen, bijvoorbeeld middels gerichte informatie of ondersteuning. Deze analyse is onder meer afhankelijk van de verwerking van de werkvoorraad. Daarbij zijn er ook signalen dat een deel van de registratieplichtige entiteiten mogelijk wacht met het doen van opgave tot de uitspraak van het Hof van Justitie naar aanleiding van de prejudiciële vragen uit Luxemburg over het UBO-register.6
Een matige kwaliteit van het register herken ik niet. Er zijn relatief veel meldingen van discrepanties gedaan door meldingsplichtige instellingen («terugmeldingen») tussen de eigen gegevens en de gegevens in het UBO-register. Slechts een beperkt aantal meldingen leidt echter tot wijzigingen in het register. De meldingen kunnen namelijk ook duiden op onjuiste informatie bij de melder, of zien op een niet-materiele discrepantie. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar het grote aantal terugmeldingen dat niet tot wijzigingen in het register leidt en mogelijke oplossingen daarvoor. Daarbij is het van belang te benadrukken dat de verplichting om een juiste en volledige UBO-opgave te doen rust op de juridische entiteit. Bij verwerking van deze opgave worden de opgegeven gegevens door de KVK gecontroleerd op volledigheid en interne consistentie. Een deel van de opgaven wordt op basis van deze controle afgewezen. De gegevens in het UBO-register zijn echter, anders dan de gegevens in het Handelsregister, geen authentieke gegevens. Het UBO-register is weliswaar een belangrijk hulpmiddel, maar meldingsplichtige instellingen mogen hier niet enkel op vertrouwen en moeten eigen cliëntenonderzoek blijven doen.
Ten aanzien van de opzet van het UBO-register en het al dan niet heroverwegen in EU-verband geldt het volgende. Het UBO-register volgt uit de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn en de Nederlandse implementatie volgt dit kader. Dat gezegd hebbende heeft de Europese Commissie op 20 juli 2021 een pakket met voorstellen op het gebied van het tegengaan van witwassen en financieren van terrorisme gepubliceerd. Onderdeel hiervan is een nieuwe anti-witwasrichtlijn (AMLD6), en een anti-witwasverordening (AMLR). Deze bevatten ook bepalingen die gevolgen hebben voor de UBO-registers. Thans vinden hierover onderhandelingen plaats. Zoals aangegeven in het BNC-fiche7 over deze voorstellen staat het kabinet positief tegenover eventuele verbeteringen op het gebied van vaststellen van UBO’s en het functioneren van de UBO-registers, maar zal kritisch worden gekeken naar wijzigingen die eventueel gevolg kunnen hebben voor de administratieve lasten of de privacy van ondernemers.
Het Duitse evaluatierapport Corona en de datachaos bij het Robert Koch Instituut |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het evaluatierapport inzake het coronabeleid in Duitsland en de ontoereikende gegevensverzameling van het Robert Koch Instituut?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit evaluatierapport. De URL waarnaar wordt verwezen werkt inmiddels niet meer. Het rapport kan worden geraadpleegd via: https://www.bundesgesundheitsministerium.de/fileadmin/Dateien/3_Downloads/S/Sachverstaendigenausschuss/220630_Evaluationsbericht_IFSG_NEU.pdf
Kunt u reflecteren op het feit dat uit het Duitse evaluatierapport over het coronabeleid blijkt dat circa 2,5 miljoen Duitsers onder behandeling van een arts kwamen te staan als gevolg van bijwerkingen door een coronavaccinatie?
In het genoemde evaluatierapport staat nergens vermeld dat circa 2,5 miljoen Duitsers onder behandeling van een arts zouden zijn komen te staan als gevolg van bijwerkingen door COVID-19-vaccinatie. Wel wordt het cijfer 2.487.526 genoemd in een persbericht2 en een motie3 van de Bondsdagfractie van de partij Alternative für Deutschland (AfD). Op basis van dit cijfer, dat afkomstig is van de Kassenärztliche Bundesvereinigung (KBV), stelt AfD dat ernstige bijwerkingen na vaccinatie met een COVID-19-vaccin vele malen vaker zouden zijn voorgekomen dan door het Paul-Ehrlich-Institut is geregistreerd.
Ondanks het feit dat het genoemde cijfer niet in het evaluatierapport voorkomt, wil ik toch kort ingaan op de bewering die in de vraag wordt gedaan. Ik vind het namelijk van belang dat burgers kunnen beschikken over correcte informatie bij het maken van afwegingen over hun eigen gezondheid.
Naar aanleiding van uw vraag is door het Ministerie van VWS bij de KBV nagevraagd of de bewering dat circa 2,5 miljoen Duitsers onder behandeling van een arts zouden zijn komen te staan als gevolg van bijwerkingen door COVID-19-vaccinatie juist is. De KBV heeft in reactie op dit verzoek laten weten dat het hier gaat om een misvatting, waar zij in de scherpst mogelijke bewoordingen afstand van neemt. Volgens de KBV waren er in 2021 ongeveer 2,5 miljoen patiënten met vaccinatiebijwerkingen die door een fondsdokter (Vertragsarzt) zijn gezien. Hoewel dit aantal op het eerste gezicht hoog lijkt, is dit geenszins onverwacht of zorgwekkend te noemen. De bijwerkingen die door fondsdoktoren zijn geregistreerd bestaan namelijk voor het grootste deel uit veelvoorkomende en overwegend milde postvaccinale verschijnselen, zoals roodheid en pijn op de injectieplaats. Voor deze veelvoorkomende postvaccinale verschijnselen geldt in Duitsland geen meldplicht en derhalve zijn deze niet door het Paul-Ehrlich-Institut geregistreerd. Daarnaast is de bewering dat alle 2,5 miljoen patiënten vanwege bijwerkingen door een arts zijn gezien niet uit de cijfers af te leiden. Het is aannemelijk dat er ook patiënten tussen zitten die vanwege andere klachten, zoals een chronische onderliggende ziekte, door een arts zijn gezien en dat bijkomstige postvaccinale klachten daarbij ook in het medisch dossier zijn geregistreerd. Tot slot dient het cijfer 2,5 miljoen in perspectief te worden geplaatst: in Duitsland zijn in 2021 rond de 154 miljoen coronaprikken gezet.
Kort samengevat geeft de bewering van AfD dus een vertekend beeld. Ik zie op basis van deze informatie dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de veiligheid van de in Nederland ingezette COVID-19-vaccins. Volledigheidshalve heb ik de verklaring van de KBV (in het Duits) als bijlage aan deze beantwoording toegevoegd.
Is het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de hoogte van de wijdverspreide vaccinatieschade in Duitsland? Zo ja, is het kabinet daarover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2. In Duitsland is geen sprake van een zeer hoge incidentie van ernstige bijwerkingen na vaccinatie met een door het EMA goedgekeurd COVID-19-vaccin.
Is er in Nederland duidelijkheid over hoeveel mensen als gevolg van een coronavaccinatie medische hulp hebben gezocht?
Zoals ik in reactie op uw motie van 24 mei jl.4 in de Verzamelbrief van 4 juli jl.5 ook heb toegelicht, zijn zorgverleners volgens de Geneesmiddelenwet (artikel 78:3) verplicht om bij Lareb melding te maken van ernstige vermoedelijke bijwerkingen. Van de 220.000 meldingen van vermoedelijke bijwerkingen werden er ongeveer 7.500 meldingen door zorgverleners gemaakt. Daarbij wil ik nogmaals benadrukken dat niet alle gemelde vermoedens ook daadwerkelijk bijwerkingen van COVID-19-vaccinatie zijn.
Is het mogelijk dat de onverklaarbare oversterfte van de afgelopen maanden veroorzaakt wordt door gevolgen van de coronavaccinaties, die onder de radar zijn gebleven, en/of het gevolg zijn van bijwerkingen en/of het versnellen van (chronische) aandoeningen? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide verklaring geven?
Er zijn op dit moment nog geen gegevens beschikbaar over de doodsoorzaken van de afgelopen maanden. In het recent gepubliceerde rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het RIVM6 is wel onderzoek gedaan naar de oorzaken en redenen van oversterfte in 2020 en 2021 in Nederland. De oversterfte van de afgelopen maanden viel, net als de eerdere drie periodes van oversterfte beschreven in het rapport, samen met een periode van hoge infectiedruk van COVID-19. Dit is bijvoorbeeld af te leiden uit rioolwatersurveillance en de aantallen ziekenhuisopnames door COVID-19. Het onderzoek liet zien dat het risico op overlijden aan COVID-19 veel kleiner was na vaccinatie. De geschatte vaccineffectiviteit tegen overlijden aan COVID-19 was hoger dan 90% in de eerste twee maanden na afronden van de basisserie. Dit betekent dat de kans om te overlijden aan COVID-19 meer dan 90% kleiner was voor gevaccineerde personen dan voor ongevaccineerde personen.
Daarnaast zijn er op basis van de analyses in het rapport van het CBS en RIVM ook geen aanwijzingen dat er in de Nederlandse bevolking een verhoogde kans op overlijden aan andere doodsoorzaken dan COVID-19 bestaat in de eerste twee maanden volgend op COVID-19-vaccinatie. Het onderzoek toont een verlaagd risico op overlijden aan andere doodsoorzaken dan COVID-19 in de acht weken na ontvangst van een vaccindosis, ten opzichte van het risico op overlijden zonder deze vaccindosis. Ook laat het rapport zien dat de sterftekans lager is in de gevaccineerde populatie dan in de ongevaccineerde populatie. De resultaten geven hiermee geen aanwijzing dat op populatieniveau het risico op overlijden na een eerste, tweede of boosterdosis COVID-19-vaccin verhoogd was.
Tot slot zijn er geen aanwijzingen dat de vaccins op langere termijn bijwerkingen geven die zouden moeten leiden tot een andere afweging met betrekking tot de inzet van vaccins. Meldingen van bijwerkingen worden zorgvuldig geanalyseerd en gemonitord door onder andere Lareb, het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA). Het overgrote deel van de meldingen van bijwerkingen betreft niet-ernstige en bekende bijwerkingen na vaccinatie die kortdurend van aard zijn. Wereldwijd zijn inmiddels ruim 12 miljard doses van de COVID-19-vaccins toegediend waarvan de eerste
vaccinaties al ruim 1,5 jaar geleden gegeven zijn. Er is brede wetenschappelijke consensus over het gegeven dat de voordelen van vaccinatie tegen COVID-19 opwegen tegen de geringe kans op (ernstige) bijwerkingen.
Is het mogelijk dat de coronavaccins de afweer van (kwetsbare en oude) mensen dusdanig verzwakt/aantast dat zij vatbaarder zijn voor allerhande aandoeningen en/of eerder bezwijken aan (chronische) aandoeningen? Zo nee, waarom is dat niet mogelijk? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
Het immuunsysteem werkt heel specifiek gericht op delen van bacteriën of virussen die in een vaccin zitten. Een prik tegen polio beschermt bijvoorbeeld niet tegen mazelen. Daarom is het niet te verwachten dat er effecten optreden buiten de ziekte waartegen het vaccin gericht is. Er is geen wetenschappelijk bewijs dat er bij COVID-19-vaccins effecten optreden die verder gaan dan bescherming tegen COVID-19. Het is wel bekend dat de COVID-19-vaccins korte termijn bijwerkingen kunnen hebben, zoals koorts en roodheid op de injectieplaats. Er is geen bewijs dat dit leidt tot serieuze gezondheidsproblemen bij kwetsbare of oudere mensen. Ook is in het eerdergenoemde onderzoek van het CBS en RIVM geen verhoogde sterfte gezien na vaccinatie. Er werd juist gezien dat de kans op overlijden aan COVID-19 in de eerste twee maanden na afronding van de basisserie bij alle gevaccineerde leeftijdsgroepen ruim 90% kleiner is in vergelijking tot ongevaccineerde personen7.
Kan worden geconcludeerd dat het aantal mensen dat in Nederland schade heeft ondervonden van de coronavaccinaties vele male groter is dan wij nu in beeld hebben, gezien het feit dat slechts een heel klein deel van bijwerkingen van vaccinaties wordt gemeld bij het Lareb? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
Nee, deze conclusie kan niet worden getrokken. Via verschillende kanalen, zoals de website van de rijksoverheid, het RIVM en bijvoorbeeld Thuisarts.nl, zijn mensen geattendeerd op de mogelijkheid eventuele bijwerkingen na vaccinatie te melden bij Lareb. Dit is ook onder de aandacht gebracht via posters en flyers bij de vaccinatielocaties. Zorgverleners bij wie patiënten met mogelijke bijwerkingen zich melden, zijn tevens goed op de hoogte van de mogelijkheid om een melding bij Lareb te doen. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb toegelicht, zijn zorgverleners wettelijk verplicht melding te maken van ernstige bijwerking. Met een meldgraad van zo’n 6 meldingen per 1000 vaccins is Nederland volgens Lareb internationaal koploper als het gaat om het melden van mogelijke bijwerkingen van COVID-19-vaccins.
In het licht van de informatie over vaccinatieschade in Duitsland, vindt u het dan nog steeds verantwoord de deze week aangekondigde nieuwe vaccinatiecampagne voor kwetsbare mensen doorgang te laten vinden? Zo ja, waarom? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
In mijn Kamerbrief van 29 juli jl.8 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd dat op basis van een advies van het expertteam COVID-19-vaccinaties (OMT-V) een nieuwe vaccinatieronde zal plaatsvinden in het najaar. Lareb heeft de meldingen die zijn gedaan uitvoerig onderzocht. Zo blijkt uit het vragenlijstonderzoek dat Lareb heeft uitgevoerd9 dat veel mensen milde, kortdurende bijwerkingen ervaren na een COVID-19-vaccinatie. Het gaat om bekende, niet-ernstige bijwerkingen, zoals hoofdpijn, spierpijn, rillingen en koorts. Er is brede wetenschappelijke consensus over het gegeven dat de voordelen van vaccinatie tegen COVID-19 opwegen tegen de geringe kans op (ernstige) bijwerkingen.
Heeft u kennisgenomen van de kritiek op het Duitse coronabeleid, welke onder andere melding maakt van wetenschappelijk niet gefundeerde maatregelen, censuur en het ontbreken van gedegen gegevensverzameling?
Ja, ik heb daar kennis van genomen.
Hoe verhoudt zich dit tot het Nederlandse coronabeleid, aangezien dit vergelijkbaar was? Kunt u reflecteren op de bevindingen uit het Duitse evaluatierapport?
Ik deel de opvatting niet dat het Nederlandse en het Duitse COVID-19-beleid vergelijkbaar waren. Het beleid dat in Nederland is gevoerd is toegesneden op de eigen lokale context, net zoals dat in Duitsland is gedaan. In Nederland evalueert de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) het COVID-19-beleid. Op 16 februari jl.10
heeft de OvV het rapport «Aanpak Coronacrisis, Deel 1: tot september 2020» aan het kabinet aangeboden. Op 1 april jl.11 is de kabinetsreactie op dit rapport naar de Kamer verstuurd.
Kunt u reflecteren op het feit dat volgens dit rapport vele maatregelen zoals het verplichten van mondkapjes, lockdowns, de inzet coronatoegangsbewijzen, etc. ongefundeerd en weinig tot niet effectief zijn gebleken?
Voor de Nederlandse situatie geldt dat maatregelen altijd in samenhang werden genomen. Daarom is de effectiviteit van een afzonderlijke maatregel niet te bepalen. Wat betreft de fundering van de maatregelen: het kabinet liet zich bij het nemen van maatregelen breed adviseren door het Outbreak Management Team (OMT), alsook door de Gedragsunit van het RIVM, de politie, communicatiewetenschappers en andere gezaghebbende instituties. Wat betreft de opmerkingen over de effectiviteit van de maatregelen, zoals in het rapport wordt opgemerkt: ook dat moet in de specifieke lokale context worden bezien. Gegevens van het ene land kunnen niet een-op-een geëxporteerd worden naar het andere land.
Hoe kijkt u terug op de Nederlandse communicatie vanuit de overheid naar de burger, nu het Duitse rapport blijkt dat de communicatie in Duitsland veelal top-down werd gevoerd en er weinig ruimte was voor dialoog met de burger? Kunt u een analyse over de Nederlandse communicatie geven?
Dialoog met (groepen) mensen is altijd een belangrijk onderdeel geweest van de corona-aanpak van het kabinet en de communicatie-inspanningen die daarbij hoorden en horen. Zo is voortdurend contact met organisaties die in de haarvaten van de maatschappij zitten, partijen die dicht bij de verschillende doelgroepen staan. Denk hierbij onder andere aan vertegenwoordigers van jongeren, ouderen, mensen met een migratieachtergrond, mensen met een kwetsbare gezondheid, anderstaligen en laaggeletterden. Met deze partijen bespreken we wat de signalen en behoeften zijn, daarop spelen we in. Deze partijen verspreiden ook de materialen die we vanuit het Ministerie van VWS maken om de doelgroepen zo goed mogelijk te informeren. Daarnaast werden en worden de effecten van alle publiekscommunicatie gemeten zodat we goed kunnen inspelen op de ontvanger van de informatie. Dit draagt bij aan een effectieve communicatie waarbij het belang van de burger centraal staat.
Wat vindt u van de conclusie dat de gegevensverzameling van het Robert Koch Instituut ernstig incompleet is, waardoor het beleid en de maatregelen niet zorgvuldig getoetst geëvalueerd kunnen worden? Geldt dit ook voor Nederland?
Als Minister van VWS ben ik verantwoordelijk voor de bestrijding van de COVID-19-pandemie en de verzameling van daaraan gerelateerde gegevens in Nederland. De conclusies uit het rapport hebben geen betrekking op de Nederlandse situatie.
Wat vindt u ervan dat ook de data die is gebruikt voor het onlangs verschenen rapport van het RIVM en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over de oversterfte niet compleet is en de brondata bovendien niet toegankelijk is gemaakt voor onafhankelijke wetenschappers?
Het CBS en RIVM hebben op mijn verzoek onderzoek gedaan op basis van de op dat moment voor hen beschikbare datasets, zoals de doodsoorzakengegevens, sterftecijfers, demografische gegevens, data over langdurig zorggebruik in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de vaccinatiestatus (CIMS). Het CBS en RIVM hebben in hun onderzoeksrapport12 helder uiteengezet wat de restricties zijn geweest binnen de gebruikte datasets en de daaraan verbonden consequenties voor de conclusies.
Naast de bovengenoemde gebruikte data hadden de onderzoekers bij het CBS en RIVM graag meer data willen gebruiken, zoals een actuelere doodsoorzakenregistratie, en koppelbare testdata. Dit is binnen de gestelde onderzoeksperiode niet mogelijk gebleken gezien de noodzakelijke zorgvuldigheid in de omgang met persoonsgegevens.
Mijn doelstelling is om in het verdiepende vervolgonderzoek naar oversterfte, dat wordt uitgevoerd in het kader van de beantwoording van motie 1617 van het lid Omtzigt13, zo veel mogelijk brondata beschikbaar te stellen voor onderzoek door wetenschappers die niet zijn gelieerd aan het CBS of RIVM. Hierover ben ik in gesprek met het RIVM en de GGD’en. Zorgvuldigheid in de wijze waarop het beschikbaar stellen van brondata gebeurt, vind ik van groot belang. Ik houd daarom te allen tijde rekening met de geldende wettelijke kaders.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle data alsnog verzameld en openbaar gemaakt wordt en op welke termijn, zodat deze data getoetst kan worden?
Zoals ik reeds in de beantwoording van eerder gestelde Kamervragen van het lid Omtzigt14 heb benoemd, werk ik op dit moment samen met onder meer het RIVM, de GGD’en en het CBS, om de data in de CBS-omgeving toegankelijk te maken voor onderzoek door onderzoekers die niet gelieerd zijn aan een van de zojuist genoemde instanties. Met het RIVM en de GGD’en verken ik wat er voor nodig is om data met betrekking tot vaccinatiestatus en doorgemaakte infecties via het CBS toegankelijk te maken voor onderzoekers die door de begeleidingscommissie van ZonMw worden geselecteerd in traject 3 van het oversterfteonderzoek. Op dit moment zijn diverse bronnen reeds beschikbaar bij het CBS15 waar onderzoekers onder strikte voorwaarden in de beveiligde CBS-onderzoeksomgeving onderzoek mee kunnen doen.
Welke conclusies verbindt u aan het Duitse evaluatierapport en welke gevolgen zal dit hebben voor het coronabeleid in Nederland? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Als Minister van VWS ben ik verantwoordelijk voor de bestrijding van de COVID-19-pandemie in Nederland. De conclusies van het evaluatierapport hebben betrekking op het Duitse COVID-19-beleid. Ik verbind hier geen gevolgen aan voor het Nederlandse COVID-19-beleid.
Bent u bekend met het bericht «Who’s Still Buying Fossil Fuels From Russia?»1
Ja.
Kunt u bevestigen of Rusland voor 97,7 miljard dollar aan fossiele brandstoffen heeft geëxporteerd in de eerste 100 dagen sinds de Russische invasie in Oekraïne?
Nee. De bron van data in het artikel op de site van Visual Capitalist is het Centre for Research on Energy and Clean Air (CREA). Om genoemd bedrag te becijferen heeft CREA een model gebruikt, waarin publiek bekende scheepsbewegingen in de periode 24 februari tot en met 3 juni zijn opgenomen en vermenigvuldigd met een aangenomen waarde voor lading en prijs. De daadwerkelijke invoer van fossiele brandstoffen uit Rusland in Nederland berust op statistieken die van de douane afkomstig zijn. Deze zijn slechts tot en met april 2022 beschikbaar (zie antwoord op vraag 7).
Kunt u bevestigen of Nederland hiervan voor een totaal van 8,2 miljard dollar aan fossiele brandstoffen heeft geïmporteerd uit Rusland in de periode van 24 februari tot 4 juni 2022?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een maandelijks overzicht geven van de waarde van de door Nederland geïmporteerde Russische ruwe olie, olieproducten, pijplijngas, liquid natural gas (lng) en kolen, gedurende de periode 1 februari 2022 tot heden?
Een overzicht van de laatste stand van zaken op het vlak van geïmporteerde Russische olie is in te zien op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).2 Hierop is de meest actuele informatie beschikbaar. Hier is te zien dat de Nederlandse import uit Rusland een grillig verloop kent. Verwacht wordt dat de import richting 5 december, als het embargo in gaat, snel zal afnemen.
Kunt u verklaren waarom de statistiek over de import van Russische olie naar Nederland op 22 juni 2022 al wel in de media heel precies bekend was, maar het kabinet ons op 28 juni 2022 geen data kon verschaffen over de import van Russische olie in maart, april en mei 2022?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de betreffende informatie voor de afbeelding van Visual Capitalist geproduceerd door het Centre for Research on Energy and Clean Air (CREA). Deze data is door CREA modelmatig tot stand gekomen door publiekelijk bekende scheepsbewegingen te monitoren over de periode 24 februari tot en met 3 juni en deze te vermenigvuldigen met een aangenomen waarde voor lading en prijs. Deze getallen kunnen pas geverifieerd worden als de officiële statistiek o.b.v. douanedata beschikbaar is.
Welke informatie over import van Russische olie en cijfers had het kabinet wel toen de Kamervragen zo ontwijkend beantwoord werden?
In de beantwoording van de schriftelijke vragen gesteld door de leden Piri en Omtzigt over de olietanker Sunny Liger (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3305), die uw Kamer 28 juni jl. is toegekomen, is gebruik gemaakt van de beschikbare data van het CBS. Zoals toegelicht in de beantwoording kan een deel van de informatie over invoer van steenkool en olie uit Rusland niet door het CBS beschikbaar worden gesteld vanwege concurrentiebelangen. De geheimhouding voor de statistiek Internationale Handel in Goederen wordt jaarlijks vastgesteld. Dit is een onafhankelijk en automatisch CBS-proces waar bewust geen directe invloed op wordt uitgeoefend vanwege spelende concurrentiebelangen.
Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt tot dezelfde periode een jaar geleden? Is er sprake van een afname? Kunt u dit per maand (maart 2021 en maart 2022, april 2021 en april 2022, mei 2021 en mei 2022, juni 2021 en juni 2022) heel precies aangeven?
Dit is mogelijk tot en met april 2022. De CBS statistieken voor de invoerwaarde van ruwe aardolie en geraffineerde olieproducten tussen januari 2020 en april 2022 tonen het volgende beeld: In het algemeen is te zien dat de import in 2022 gestegen is ten opzichte van 2020 en 2021. Zoals al aangegeven bij vraag 4, loopt de import in al deze jaren grillig. Naar verwachting zal de in- en export in aanloop naar het embargo vanaf 5 december sterk afnemen.4
Hoeveel olietankers met ruwe Russische olie heeft Nederland ontvangen sinds het begin van de oorlog op 22 februari 2022 tot heden? Hoe verhoudt zich dit tot het totaal aantal olietankers met ruwe Russische olie die door de gehele Europese Unie zijn ontvangen?
Er is op dit moment uitsluitend informatie beschikbaar via betaalde diensten die o.a. scheepsbewegingen monitoren (Kayrros, Kpler, Refinitiv, Platts etc.).
Via Refinitiv zijn 254 scheepsbewegingen vanuit Rusland naar Nederland gemeld in de periode tussen 22 februari en 10 juli (waarvan 154 met ruwe aardolie/stookolie en 100 met olieproducten). Het aantal scheepsbewegingen vanuit Rusland naar Europa in dezelfde periode betrof 1.115 (waarvan 706 met ruwe aardolie/stookolie en 409 met olieproducten).
Doet het kabinet pogingen om de import van Russische energieproducten te verminderen? Zo ja, waar bestaan die maatregelen uit?
Zoals in de Kamerbrief van 22 april 2022 is aangegeven (Kamerstuk 29 023 302, 2021–22) wil het kabinet aan het einde van dit jaar onafhankelijk worden van Russische fossiele brandstoffen. Nederland zet zich daarom nationaal en Europees actief in om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen in het algemeen en Russische fossiele brandstoffen in het bijzonder zo snel en veilig mogelijk af te bouwen met behoud van de leveringszekerheid. Nederland is voorstander van de EU oliesancties die zo zijn ingericht dat leveringszekerheid geborgd is voor de EU lidstaten gelet op de specifieke omstandigheden van iedere lidstaat. Deze sancties zijn van toepassing sinds 4 juni 2022 en kennen een uitgestelde werking voor oliecontracten die vóór 4 juni zijn gesloten of voor incidentele eenmalige leveringscontracten die na 4 juni worden gesloten. Voor beide typen contracten geldt de verplichting deze contracten afgewikkeld te hebben uiterlijk 5 december 2022 (ruwe olie) of uiterlijk 5 februari 2023 (olieproducten). Door deze uitgestelde werking kunnen handelsroutes worden aangepast. Daarnaast is er een oproep gedaan aan partijen om nu reeds geen olie uit Rusland meer te betrekken.
Bent u daarnaast bekend met het bericht «Vermomd als Indiase diesel stroomt de Russische olie toch Europa in»?3
Ja.
Klopt het dat in de eerste vijf maanden van 2022 in de Rotterdamse haven ongeveer 200.000 ton diesel uit India aankwam en dat dit vorig jaar in dezelfde periode nog nul was?
Uit de tot nu toe beschikbare statistiek (t/m april 2022) van Eurostat6 blijkt dat Nederland in de eerste 4 maanden van 2022 196.000 ton diesel importeerde uit India. Dit is een maandgemiddelde van 48.000 ton. In 2019 was het gemiddelde 66.000 ton/maand, in 2020 was dit 77.000 ton/maand en 2021 betrof dit 48.000 ton/maand.
Klopt de bewering dat India goedkoop Russische olie inkoopt, die raffineert tot diesel, en vervolgens doorverkoopt aan Europese landen? Kopen Nederlandse bedrijven deze olie ook in?
Ten dele, landen zoals India en China maken inderdaad gebruik van import van Russische ruwe aardolie die met korting wordt gekocht (IEA Oil Market Report, Juni 2022). Wat er met deze Russische ruwe aardolie gebeurt is niet te traceren. Deze kan ook bestemd zijn voor raffinage met als doel eigen gebruik of het opbouwen van een ruwe aardolievoorraad.
Nederlandse bedrijven kochten altijd al diesel uit India die deels gemaakt zal zijn met ruwe aardolie uit Rusland. Volgens het zesde EU sanctiepakket valt dieselimport met Indiase oorsprong buiten de reikwijdte van de sancties, ook na 2023. In de productie van deze diesel kan voor een beperkt deel gebruik zijn gemaakt van Russische ruwe olie. Dat laat onverlet dat het verboden is om ruwe olie of olieproducten te betrekken van partijen waar het krachtens artikel 5 bis bis van Verordening (EU) nr. 833/2014 verboden is enige transactie mee aan te gaan, zoals Rosneft.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat Russische olie alsnog via India en Rotterdam als doorvoerhaven de Europese markt invloeit?
Zoals bij het antwoord op vraag 12 vermeld, is de invoer van diesel van Indiase oorsprong op basis van de sanctiemaatregelen tegen Rusland niet uitgesloten, ook al zou bij de productie van deze diesel ruwe aardolie afkomstig uit Rusland gebruikt worden. Hierbij dient vermeld te worden dat een belangrijk deel van de import niet (alleen) voor Nederland bestemd is, maar ook voor het achterland. Zolang het olieproduct dat India exporteert van Indiase oorsprong is, valt het niet onder de sanctiemaatregelen. De oorsprong van goederen waarvoor sanctiemaatregelen gelden wordt vastgesteld op basis van niet-preferentiële oorsprongsregels zoals vastgelegd in het Douanewetboek van de Unie (Verordening (EU) Nr. 952/2013). De oorsprong van het olieproduct hangt onder andere af van de bewerking die de gebruikte ruwe olie heeft ondergaan, alsook de relatieve hoeveelheden van ruwe olie van verschillende oorsprong die gebruikt zijn in het productieproces.
Wat sowieso niet is toegestaan op basis van de sanctiemaatregelen is om ruwe olie of olieproducten zoals diesel te betrekken van Russische partijen die gesanctioneerd zijn, ook niet als deze partijen vanuit andere landen actief zijn.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord, maar heeft vertraging opgelopen in verband met onder meer het reces en de tijd die het vergde om ontbrekende informatie voor de beantwoording te verzamelen.