Het bericht dat Achterhoekse huisartsen ernstig gedupeerd worden door de wisseling van zorgverzekeraar |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Achterhoekse huisartsen ernstig gedupeerd worden door de wisseling van zorgverzekeraar?1
Ik betreur het dat er onenigheid is tussen huisartsen en zorgverzekeraars. Juist in deze tijd van corona waarin de druk op de (huisartsen)zorg enorm is en goede samenwerking zo hard nodig is.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze huisartsen door deze wisseling minder financiering zullen ontvangen voor ouderenzorg?
Het is vervelend dat er onrust is ontstaan onder deze huisartsen. Zorgverzekeraars voeren hun eigen (inkoop) beleid en er kunnen daardoor verschillen optreden bij een wisseling van preferente zorgverzekeraar. Zo wordt de huisartsenzorg in samenwerking tussen huisartsen en zorgverzekeraars deels op verschillende manieren ingericht. Een deel van de middelen kan bijvoorbeeld geoormerkt zijn voor specifieke doelgroepen zoals ouderen, maar er zijn ook niet geoormerkt middelen die in samenspraak met zorgverzekeraar en de betreffende regio voor specifieke doelgroepen of doelen ingezet worden. Het is dus mogelijk dat verschillende zorgverzekeraars en huisartsen met elkaar tot een andere afweging en daarmee invulling komen.
De Achterhoekse huisartsen zagen het risico dat deze andere invulling tot gevolg zou hebben dat zij minder beroep konden doen op praktijkondersteuning.
Ten behoeve van de continuïteit van zorg zou een dergelijke wisseling echter niet moeten leiden tot ingrijpende gevolgen voor de praktijkvoering. Ik heb informatie ingewonnen bij de betrokken partijen met als doel om een beeld te krijgen van de feitelijke situatie.
Zorgverzekeraars en de betrokken huisartsen maken onderling afspraken over tarieven en de te leveren zorg. Voor mij is van belang dat partijen daarbij ruime aandacht hebben voor de grote uitdagingen waar de zorg voor staat. En dat de communicatie over deze afspraken tijdig en goed verloopt. Huisartsen Organisatie Oost-Gelderland (verder: HOOG) waar de betrokken huisartsen bij zijn aangesloten en zorgverzekeraar Menzis bevestigen dat dit het geval is geweest.
Er is nog geen helder beeld van de financiële impact en de gevolgen voor de zorgverlening van de wisseling. Zilveren Kruis en HOOG hebben afgesproken dit samen te monitoren en te evalueren. Inmiddels heeft Zilveren Kruis ook haar beleid aangepast en hebben de betrokken huisartsen uit de Achterhoek de keuze om per 1 april 2022 de bekostiging voor praktijkondersteuners op de oude of de nieuwe manier te ontvangen.
Volgens HOOG is het acute probleem vooralsnog uit de lucht. Alle betrokken huisartsen hebben besloten om het contract van Zilveren Kruis te ondertekenen. Er zijn andere financieringsmiddelen die Zilveren Kruis biedt op basis van bestaande afspraken in de regio, waar deze huisartsen nu ook gebruik van kunnen maken. Dat compenseert mogelijk deels het initiële verwachtte verlies van inkomen voor de praktijken, dat zou gaan ontstaan door de wijziging van zorgverzekeraar.
Zilveren Kruis geeft aan dat er weliswaar financieringsverschillen zijn tussen zorgverzekeraars maar dat het verschil in uitgaven aan huisartsenzorg tussen hen op totaal niveau al jaren beperkt en deze wijziging bovendien naar eigen zeggen budgetneutraal is. Omdat de precieze effecten voor de individuele huisartsen nog onduidelijk zijn, zal Zilveren Kruis de situatie goed monitoren om de werkelijke impact te beoordelen. Partijen zijn nog in overleg in de regio, om te zorgen van een zachte landing van deze overgang. De branchepartijen delen de zorgen van huisartsen, maar ook zij kunnen nog niet goed beoordelen wat de impact zal zijn. De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) zegt dat deze onzekerheid onder andere wordt veroorzaakt door een complexe financieringswijze van Zilveren Kruis en dat een negatieve uitkomst wel degelijk tot de realiteit kan behoren.
Menzis geeft aan, dat zij de huisartsen in 2019 op de hoogte heeft gesteld van het besluit om niet langer zèlf afspraken te maken met zorggroepen in de gemeenten Lochem, Bronckhorst en Berkelland. Maar om daar de afspraken te volgen die door Zilveren Kruis met deze zorggroepen zijn gemaakt. Nadien heeft Menzis hierover nog meerdere keren gesproken met betrokkenen.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze huisartsen door deze wisseling minder financiering zullen ontvangen voor praktijkondersteuners?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat een wisseling van de preferente zorgverzekeraar in een regio zulke ingrijpende gevolgen heeft voor zorgverleners, zonder dat zij hier zelf over hebben kunnen meebeslissen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat deze huisartsen hierdoor straks minder aandacht kunnen besteden aan hun patiënten? Hoe verhoudt dit zich tot de rol die huisartsenpraktijken vervullen op het gebied van preventie en het aanbieden van laagdrempelige zorg? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het belangrijk dat huisartsen en praktijkondersteuners genoeg tijd kunnen besteden aan hun patiënten. En dat daar zij daarbij in toenemende mate aandacht hebben voor preventie en de zorg voor kwetsbare groepen, zoals chronisch zieken en ouderen. Zij moeten hiertoe financieel in staat worden gesteld door de zorgverzekeraars. Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het niet duidelijk of de verandering van financieringswijze een dermate groot gevolg heeft, dat huisartsen daardoor minder aandacht aan hun patiënten kunnen geven. Om dit duidelijker in beeld te brengen, hebben Zilveren Kruis en de NZa aangegeven de ontwikkelingen op dit vlak te blijven monitoren. Dit geldt ook voor brancheorganisaties als LHV en InEen.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat deze huisartsen door deze wisseling «grote organisatorische veranderingen» moeten doorvoeren in hun praktijken, terwijl zij momenteel ook al onder hoge druk staan door het corona? Kunt u dit toelichten?
De vraag is of er door de wisseling van zorgverzekeraar ook daadwerkelijk «grote organisatorische veranderingen» aan de orde zijn. Menzis heeft betrokken partijen in 2019 geïnformeerd over op handen zijnde wijzigingen en Zilveren Kruis heeft destijds ook direct aangegeven open te staan om de betreffende huisartsen een contract aan te bieden. Huisartsen hebben daardoor ruim de tijd gehad om op deze overgangssituatie in te spelen. De overgang blijkt echter complexer dan in eerste instantie was ingeschat. Maar met de beleidsaanpassing van Zilveren Kruis om huisartsen de keuze te bieden voor financieringswijze van praktijkondersteuners wordt dat weer grotendeels opgeheven.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de getroffen huisartsen en de betrokken zorgverzekeraars om tot een oplossing te komen die de verlaging van het budget voor deze huisartsen ongedaan maakt?
Zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 2 heb ik reeds informatie ingewonnen bij betrokken partijen. Partijen zelf zullen samen een toekomstbestendige oplossing moeten vinden en zij hebben reeds aangegeven dat zij met elkaar in overleg zijn. Ook heb ik aangegeven dat de NZa deze situatie de contractering blijft monitoren.
Het bericht dat laboratorium PAMM overgenomen gaat worden |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de overname door laboratorium PAMM doorgezet wordt?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving dat er een overname onder ontbindende voorwaarden bij laboratorium PAMM speelt. In artikel 49a van de Wet marktordening gezondheidzorg is bepaald dat bij dergelijke overnames binnen het Nederlandse zorgstelsel voorafgaande toestemming moet worden verleend door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).2 De NZa voert een zorgspecifieke concentratietoets uit, waarbij onder meer wordt bezien of de effecten van de voorgenomen overname voor patiënten, cliënten, personeel en/of andere belanghebbenden voldoende zijn onderzocht, en deze belanghebbenden zorgvuldig zijn betrokken en hun zienswijze op de voorgenomen concentratie kenbaar hebben kunnen hebben maken.3 Vervolgens dient goedkeuring te worden verkregen van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), die krachtens de Mededingingswet toeziet op de gevolgen van voorgenomen concentraties voor de mededinging.4 5 Het is de rol van deze toezichthouders om tot een oordeel te komen over voorgenomen fusies en overnames in de zorg; een dergelijke overname kan niet worden doorgezet zonder de expliciete goedkeuring van deze organisaties.
Wat is uw opvatting over het feit dat een belangrijk laboratorium in commerciële handen valt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat een partij – die belangrijk is voor het onder controle houden van de coronacrisis – in internationale, commerciële handen valt? Hoe verhoudt zich dat tot de lessen die we hebben geleerd tijdens de pandemie dat het van belang is dat we capaciteit en kennis binnen onze landsgrenzen nodig hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de overname er niet toe leidt dat Eurofins en haar aandeelhouders winst gaan maken op met publiek geld gefinancierde coronatests en andere zorg? Zo ja, hoe kunt u dat garanderen? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Dit kan ik niet garanderen, dat is ook geen onderdeel van mijn stelselverantwoordelijkheid ten aanzien van de zorg en mijn verantwoordelijkheid om de continuïteit, capaciteit en kwaliteit in de diagnostische keten voor COVID-19 te waarborgen.6 Onder de huidige contractering voor COVID-diagnostiek is het gecontracteerde labs toegestaan om winst te maken, ongeacht welk lab dit is of waar het lab gevestigd is. Ook onder de vorige contracten was het labs toegestaan om winst te maken. Winstuitkering is verboden voor zorgaanbieders, die (mede) intramurale zorg binnen de Wet langdurige zorg of Zorgverzekeringswet leveren, of medisch-specialistische zorg binnen de Zvw. De NZa ziet hierop toe.
Hoe gaat u garanderen dat – ondanks de overname – de capaciteit, kennis en expertise die PAMM heeft in Nederland behouden blijft?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat er met de coronatestrobot gebeuren nu het laboratorium in commerciële handen dreigt te vallen?
De STRIP-coronatestrobots (Systematisch Testen met Robotica en Innovatie tijdens Pandemieën) zijn eigendom van de Staat; winstgevende exploitatie hiervan door een (private) partij is niet toegestaan. De STRIP-robots worden verplaatst indien goedkeuring van NZa en ACM wordt gegeven voor de genoemde overname van PAMM. Hiertoe zijn al voorbereidingen getroffen.
Wat gebeurt er met de testcapaciteit in Zuid-Oost Brabant als daar straks geen testrobot meer beschikbaar is?
De continuïteit van COVID-diagnostiek in de regio Brabant-Zuidoost komt niet in gevaar. Als de beschikbare analysecapaciteit bij PAMM sterk vermindert of zelfs verdwijnt, kunnende stromen van testmonsters worden verlegd naar andere laboratoria.
Het artikel ‘Ambtenaren halen kritiek uit stikstofstudie’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het artikel «Ambtenaren halen kritiek uit stikstofstudie»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de inhoud van dit artikel gebaseerd is op de stukken die openbaar zijn gemaakt naar aanleiding van het WOB-verzoek van Greenpeace?
Ja.
Is het correct dat waarschuwingen door hoge beleidsambtenaren over het ontbreken van een deugdelijke motivering voor grootschalige opkoop zijn genegeerd en dat zij niet zijn opgenomen in de rapportages van ABDTOPConsult? Zo ja, wat is de reden om deze waarschuwingen te negeren?
Nee, dit is niet correct. Het rapport is opgesteld door een onafhankelijke voorzitter van ABDTOPConsult en een ondersteunend ambtelijk secretariaat. De inhoud van het rapport is volledig door de voorzitter en het secretariaat onderling bepaald.
De waarschuwingen waar in het artikel aan wordt gerefereerd, komen niet van hoge beleidsambtenaren, maar volgen uit een inhoudelijke bijdrage die door een externe partij aan de voorzitter is gestuurd. De stukken laten zien dat er veel verschillende inbreng is gevraagd van diverse partijen. Het wel of niet opnemen van inbreng van geraadpleegden op basis van inhoudelijke overwegingen is aan de onafhankelijke voorzitter en zijn secretariaat.
Heeft de toenmalig Minister van LNV dit besluit genomen of een andere bewindspersoon in het toenmalige kabinet? Zo nee, kunt u zeggen of er überhaupt opdracht hiertoe is gegeven en waar die opdracht dan vandaan kwam?
Nee, mijn ambtsvoorganger is op geen enkele wijze betrokken geweest bij de inhoudelijke totstandkoming van dit rapport.
Bent u ervan op de hoogte dat deze waarschuwingen over onder andere de te eenzijdige focus op de kritische depositiewaarde (KDW), het ontbreken van metingen en de gebrekkige onderbouwing van AERIUS ook uit de sector komen, en dat ook met deze waarschuwingen uit de sector niets is gedaan? Zo ja, wat is de reden om deze waarschuwingen te negeren?
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat de wijze en gronden waarop aangereikte informatie aan de voorzitter van de verkenning «Stikstofruimte voor de Toekomst» al dan niet in het rapport is opgenomen, geheel aan de voorzitter is geweest. Dat volgt uit de onafhankelijkheid van de opdracht.
Ik ben bekend met het feit dat bepaalde partijen kritisch zijn over het gebruik van de KDW en AERIUS. De stikstofaanpak is echter niet slechts gericht op het bereiken van de kritische depositiewaarden, maar gericht op het realiseren van een samenspel van benodigde condities voor het behoud en herstel van de (stikstofgevoelige) natuur. De stikstofaanpak bevat daarom naast stikstofbronmaatregelen ook natuurherstelmaatregelen en richt zich daarnaast op een natuurinclusievere ruimtelijke inrichting. De kritische depositiewaarden zijn zeer relevant voor de aanpak. Het zijn belangrijke wetenschappelijk onderbouwde indicatoren voor het risico op verslechtering van natuur door stikstofdepositie. De synergie tussen stikstofbronmaatregelen en natuurherstelmaatregelen op gebiedsniveau wordt geconcretiseerd via de natuurdoelanalyses die een belangrijke informatiebasis vormen voor de gebiedsplannen. De op te richten ecologische autoriteit zal voor wetenschappelijke toetsing hiervan gaan zorgen.
Ook de monitoringssystematiek van de stikstofaanpak is gericht op zowel de monitoring van stikstof als de monitoring van natuur. Tevens wordt er continu gewerkt aan verbetering van het systeem van meten en berekenen om de depositie op de natuur te bepalen. Het RIVM werkt om deze reden onder meer aan een uitbreiding van het meetnetwerk voor stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 132).
Bent u ermee bekend dat, naast de kritiek van de commissie-Hordijk op het AERIUS-rekenmodel, ook de hoge ambtenaren kritiek hebben op het AERIUS-rekenmodel?
Zoals eerder aangegeven, is de kritiek die geleverd is op het Aerius-rekenmodel bij de totstandkoming van het rapport «stikstofruimte voor de toekomst» afkomstig van externen en niet van hoge ambtenaren.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is wanneer kritische geluiden van ambtenaren uit rapporten worden geschrapt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit?
Ik deel die mening, maar zoals ik toelicht in het antwoord op vraag 6 is er geen sprake van het schrappen van kritische geluiden van ambtenaren.
Kunt u aangegeven wat dit betekent voor de betrouwbaarheid van andere rapporten die door ABDTOPConsult zijn opgesteld? Zijn er uit meer rapporten voor de Minister kritische geluiden weggelaten? Zo ja, kunt u de Kamer deze kritische geluiden doen toekomen, ook als ze uit andere rapporten zijn weggelaten?
Ik heb geen aanwijzingen dat kritische geluiden, anders dan op grond van een inhoudelijke weging zijn weggelaten voor mijn ambtsvoorganger. Ik zie dus ook geen implicaties voor de betrouwbaarheid van andere rapporten die door ABDTopconsult zijn opgesteld.
Beseft u dat de gepubliceerde documenten naar aanleiding van dit WOB-verzoek een ernstige aantasting zijn van het draagvlak voor het stikstofbeleid?
Ik deel die mening niet. Ik heb vertrouwen in de wijze waarop de voorzitter van het rapport «Stikstofruimte voor de toekomst» de inbreng van derden heeft gewogen en al dan niet heeft gebruikt bij het opstellen van het rapport. Het rapport levert, net zoals andere bijdrages en rapporten een waardevolle bijdrage aan de beleidsvorming ten behoeve van het stikstofvraagstuk.
Bent u bereid om de kritische ambtenaren alsnog te horen en hun signalen serieus te nemen en te onderzoeken?
Zoals ik in eerdere antwoorden heb gemotiveerd, heb ik geen enkele aanwijzing dat er kritische geluiden van ambtenaren zijn genegeerd. Dat neemt niet weg dat ik eraan hecht dat kritische geluiden serieus worden genomen.
Bent u bereid om het stikstofbeleid tot nader order uit te stellen, totdat er een nieuw advies is, met daarin de kritische geluiden?
Nee, ik ben niet bereid het stikstofbeleid tot nader order uit te stellen. Het stikstofbeleid komt zorgvuldig tot stand waarbij verschillende adviezen, onderzoeken en standpunten worden benut, ook de kritische geluiden. De stikstofopgave is bijzonder urgent. De natuur is op veel plekken niet in een goede staat en toestemmingverlening is in veel gevallen nog steeds moeilijk. Het is dus van belang voortvarend stappen te blijven zetten.
Deelt u de mening dat om een doel te bereiken, doeltreffendheid een van de belangrijkste voorwaarden is?
Ja, dat deel ik.
Deelt u de mening dat er zeer grote twijfels zijn over de doeltreffendheid van de instrumenten KDW en grootschalige opkoop? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De KDW is de best beschikbare wetenschappelijke onderbouwde indicator van het risico op verslechtering van de natuur als gevolg van depositie van stikstof. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven is de stikstofaanpak gericht op het realiseren van alle benodigde condities voor het behoud en herstel van de (stikstofgevoelige) natuur. Opkoop is, evenals extensivering, innovatie, omschakeling, legalisering en verplaatsing, een belangrijk onderdeel van de brede gebiedsgerichte aanpak van dit kabinet die erop gericht is de stikstofopgave, maar ook de water- en klimaatopgaves het hoofd te bieden. Het gaat in deze aanpak niet om de doeltreffendheid van één instrument, maar om de totale inzet van diverse instrumenten. De benodigde inzet zal grotendeels gebieds- en opgaveafhankelijk zijn en in nauwe samenspraak met betrokken partijen worden vormgegeven.
Deelt u de mening dat geld veel doelmatiger en doeltreffender ingezet kan worden met andere instrumenten, zoals brongerichte maatregelen? Zo ja, gaat u daarop inzetten?
De diverse maatregelen uit het structurele pakket zijn brongericht en bij de vormgeving daarvan geldt dat doelmatig- en doeltreffendheid van belang is. De doelmatigheid en doeltreffendheid van de aanpak is afhankelijk van de vormgeving en inzet van en samenhang met andere maatregelen. Daar houd ik, samen met betrokken partijen, rekening mee bij de verdere vormgeving van de al bestaande maatregelen en de vormgeving van nieuwe maatregelen binnen de gebiedsgerichte aanpak.
Hoe gaat u garanderen dat de inzet van de gereserveerde miljarden voor het stikstofbeleid, zoals die nu voorligt, ook daadwerkelijk tot een betere staat van instandhouding van de natuur in 2030 leidt?
De nadere besteding van de middelen die zijn gereserveerd voor de transitie in het landelijk gebied zal zorgvuldig plaatsvinden. Zo zijn er reeds diverse studies en analyses beschikbaar maar worden op dit moment ook de natuurdoelanalyses gemaakt. Deze zullen belangrijke inzichten opleveren om de gebiedsplannen, waarin de te nemen aanvullende maatregelen worden vastgelegd, medio 2023 vast te stellen. De aanpak voorziet ook in een systematiek van uitgebreide monitoring en bijsturing wanneer dat nodig blijkt om de verplichte doelstellingen tijdig te bereiken.
Hoe weerlegt u de tot nu toe genegeerde kritiek die met name raakt aan het ontbreken van een een-op-eenverband tussen de KDW en een goede staat van instandhouding van de natuur en aan het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing van het rekenprogramma AERIUS?
Zoals ik toegelicht heb bij de beantwoording van vraag 5 vormen de KDW’s zeer relevante wetenschappelijke indicatoren voor het risico op verslechtering van de natuur door stikstofdepositie. Ook heb ik daarin aangegeven dat het AERIUS-programma regelmatig wordt geëvalueerd en geactualiseerd en het meetnetwerk wordt uitgebreid.
Kunt u, gezien de urgentie van dit onderwerp, deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Dat heb ik bij dezen gedaan.
Het winnen van extra gas uit het Groningenveld |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Hoeveel extra gas bent u voornemens om maximaal te winnen uit het Groningenveld?
Conform de motie van het lid Paternotte c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 127) informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de gaswinning in het huidige gasjaar en de mogelijke scenario’s om de winning te minimaliseren.
Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Is vooraf onderzoek gedaan naar en zijn er scenario’s voor de (geologische) gevolgen hiervan?
TNO heeft op mijn verzoek een aanvulling gemaakt op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Ik heb de resultaten van TNO aan het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) voorgelegd, zodat het SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s. Dat advies zal ik betrekken bij mijn besluit over het winningsniveau dat ik voor 1 april 2022 neem.
Op hoeveel gas heeft Duitsland maximaal recht? Hoe lang nog? Gaat dit volgend jaar weer gebeuren?
Nederland heeft een verantwoordelijkheid voor de leveringszekerheid van beschermde afnemers, ook in buurlanden, die nog geen alternatief hebben voor laagcalorisch gas. De hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in Duitsland naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, wordt de vraag gereduceerd en de export afgebouwd met ongeveer 10% per jaar.
Duitsland heeft de vraag naar Nederlands laagcalorisch gas de afgelopen jaren afgebouwd van bijna 20 miljard Nm3 in het gasjaar 2017–2018 naar minder dan 15 miljard Nm3 in het afgelopen gasjaar en bouwt de komende jaren verder af met circa 2 miljard Nm3 per jaar tot nul aan het eind van dit decennium.
De Taskforce Monitoring L-gas market bewaakt de voortgang van de ombouw in het buitenland. In de brief van 24 september 2021 heb ik uw Kamer over de voortgang geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 902). Binnenkort informeer ik uw Kamer over het nieuwe rapport van de Taskforce van februari 2022 met de meest actuele cijfers.
De Duitse netbeheerders hebben aan GTS een verhoging van de prognose voor de vraag naar laagcalorisch gas gegeven voor de komende vijf jaar. Wat betreft de gaswinning uit het Groningenveld heeft deze bijstelling enkel effect op het huidige gasjaar. In de overige jaren kan de vraag ingevuld worden door in stikstofinstallaties hoogcalorisch gas met stikstof te mengen.
Zijn er (kansrijke) gronden om de leveringscontracten met Duitsland te ontbinden dan wel anderszins niet te leveren?
De exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Het is ook die fysieke vraag die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder langetermijncontracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor de nog aanwezige langetermijncontracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers. Deze contracten bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet al onderzoek gedaan naar deze langetermijncontracten. De Tweede Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De conclusie was toen dat minder levering aan buitenlandse afnemers alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk is en ook alleen in combinatie met gelijktijdige reductie van gaslevering aan alle andere afnemers (zowel in Nederland als in de andere landen die laagcalorisch gas gebruiken, waaronder Duitsland).
Mijn aandacht is er daarom op gericht geweest om in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot tot alternatieve oplossingen te komen.
Wordt er ook geleverd aan andere landen? Zo ja, kan dat worden stopgezet?
Afnemers in België, Duitsland en Frankrijk zijn voor het laagcalorisch gas dat zij gebruiken volledig afhankelijk van Nederland. Naar deze landen vindt uit Nederland export plaats. Door grootschalige en complexe ombouwprogramma’s waarin afnemers van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, wordt deze export afgebouwd en uiterlijk gasjaar 2028–2029 afgerond. Uw Kamer wordt sinds februari 2020 elk half jaar geïnformeerd over de voortgang van deze programma’s. Gelet op zowel contractuele beperkingen als Europeesrechtelijke verplichtingen zou een reductie van levering gevolgen hebben voor zowel Nederlandse als buitenlandse afnemers.
Is het gas dat aan Duitsland wordt geleverd allemaal bedoeld voor de lokale vraag of exporteert Duitsland zelf weer gas naar elders? Neemt Duitsland gasbesparende maatregelen?
Duitsland is geen exporteur van laagcalorisch gas. Er vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in België, Duitsland en Frankrijk naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5. De ombouw vertaalt zich niet 1-op-1 door in een afname van de vraag, omdat de vraag van resterende afnemers van laagcalorisch gas van jaar tot jaar verschilt door temperatuurverschillen. Daarnaast hebben energiebesparende maatregelen in Duitsland nog niet het effect bereikt dat wordt beoogd.
Is de reden dat Duitsland Gronings gas opeist puur een fysiek tekort aan gas of speelt de gasprijs hier een rol in?
Er is geen sprake van dat Duitsland gas «opeist». Vanuit Nederland vindt export van laagcalorisch gas plaats op basis van de fysieke vraag. Het vraagstuk dat voorligt betreft een verwachting van een fysiek tekort. Mijn Duitse ambtgenoot heeft benadrukt dat de hoge gasprijs geen rol speelt.
Hoe wordt op dit moment het Bescherm en Herstelplan Gas uitgevoerd? Worden er maatregelen uit de maatregelenladder in werking gesteld? Wordt er bijvoorbeeld een besparingstender, zoals omschreven in het Bescherm en Herstelplan Gas, geëffectueerd?
Het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) bestaat uit een aantal maatregelen die ervoor moeten zorgen dat we in tijden van een gascrisis zo lang mogelijk in de energiebehoefte kunnen voorzien. Dit BH-G is uitdrukkelijk bedoeld voor (internationale) noodsituaties waarin de gasmarkt op ingrijpende wijze is verstoord en er geen sprake meer is van een normale situatie.
Het BH-G is bedoeld als leidraad om een plotseling en naar verwachting langer durend tekort aan gas op te kunnen vangen, om te voorkomen dat bijvoorbeeld ziekenhuizen geen verwarming meer hebben, elektriciteitscentrales niet meer werken en de maatschappij ontwricht raakt.
Er zijn verschillende fases: vroegtijdige waarschuwing, alarm en noodsituatie. In de eerste twee fases blijft de nadruk liggen op het ondervangen van een crisissituatie met behulp van marktgebaseerde maatregelen. Hiertoe beschikken de betrokken partijen over de daarvoor noodzakelijke bevoegdheden. Als er sprake is van een noodsituatie, kan er worden ingegrepen met behulp van niet-marktgebaseerde maatregelen. Die maatregelen zijn in het BH-G opgenomen in een maatregelenladder die ook de volgorde dicteert waarin de maatregelen moeten worden overwogen.
Op dit moment is er geen sprake van een situatie waarin het BH-G van toepassing is. Wel wordt zowel op nationaal niveau als op niveau van de Europese Unie de vinger goed aan de pols gehouden gezien de meest recente ontwikkelingen. Dit betekent dat er ook geen maatregelen uit het BH-G in werking zijn gesteld. Op het moment dat ik genoodzaakt ben om een crisisniveau als bedoeld in het BH-G af te kondigen en maatregelen tref ter uitvoering van het BH-G, dan informeer ik uw Kamer daar direct over. Ook geldt dat ik het afroepen van een noodsituatie moet melden aan de Europese Commissie die beoordeelt of dit gerechtvaardigd is. De Commissie kan mij vervolgens, op verzoek van een andere lidstaat, van aardgasbedrijven dan wel op eigen initiatief, verzoeken de maatregelen te wijzigen als zij tot de conclusie komt dat die in strijd zijn met
EU-regelgeving. Het gaat in het bijzonder om verordening (EU) 2017/1934 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid.
Waarom is het Bescherm en Herstelplan Gas nog niet wettelijk verankerd? Was het niet heel opportuun geweest wanneer dit plan al wettelijk verankerd zou zijn geweest?
In de bevoegdheid om de maatregelen die zijn opgenomen in het BH-G te treffen is voor een deel reeds voorzien. Voor het treffen van een deel van de maatregelen waarin het BH-G voorziet in het geval er sprake is van een noodsituatie is nog niet voorzien in een specifieke wettelijke grondslag. Het kabinet werkt aan wetgeving om voor deze maatregelen een specifieke wettelijk bevoegdheid te creëren. Deze wetgeving is echter niet voor deze winter gereed.
Dat betekent niet deze maatregelen op dit moment niet getroffen kunnen worden. Als het treffen van deze maatregelen noodzakelijk is dan kan daarvoor gebruik gemaakt worden van de bevoegdheden die het staatsnoodrecht biedt, bijvoorbeeld op grond van de Distributiewet.
Deelt u de mening dat bepaalde bedrijven minder essentieel zijn dan andere bedrijven, ook binnen de groep niet door solidariteit beschermde afnemers van het Bescherm en Herstelplan Gas? Is er sprake van een bepaalde cascadering?
Het kan zeker zijn dat er sprake is van een verschil van impact qua veiligheid of andere maatschappelijke effecten bij het verplicht terug- of afschakelen van gasgebruik van bedrijven. Om deze potentiële gevolgen beter in beeld te krijgen is een uitvraag gedaan bij de grootste gasafnemers. Deze informatie helpt om, mocht de situatie zich onverhoopt voordoen dat het BH-G gas ingezet moet worden, de maatschappelijke en economische gevolgen van die maatregelen zoveel mogelijk te beperken. Hoe de maatregelen er in de praktijk precies uit zullen zien bij een noodsituatie, hangt af van de specifieke situatie (hoe groot en hoe lang is het gastekort, situatie buurlanden, gasafname van bedrijven, weersomstandigheden).
Wat is het middellangetermijnplan voor het gasloos maken van de sectoren die als minst essentieel worden beschouwd? Is het mogelijk om voor deze sectoren alvast de grootverbruikerskortingen af te bouwen of hogere heffingen voor gasverbruik in te voeren, zoals ook omschreven staat in het Bescherm en Herstelplan Gas?
Met het klimaatbeleid en de energietransitie wordt ingezet op CO2-reductie in alle sectoren. Het reduceren van de gasvraag (door energie-efficiëntie of substitutie naar duurzame bronnen) is onderdeel van het palet aan maatregelen. Hiertoe is een palet aan instrumenten ingezet en nog in voorbereiding, zoals de opschalingsregeling voor groene waterstof. De mogelijk inzetbare instrumenten zoals genoemd in het BH-G zijn bedoeld om kortstondig in te zetten om een kortstondige vraagreductie van gas te realiseren in een zeer specifieke situatie, waarbij er op de gasmarkt een noodsituatie is opgetreden. Deze vormen daarmee geen onderdeel van het reguliere klimaatinstrumentarium.
Ziet u in de huidige hoge gasprijzen en hoge gasvraag aanleiding om de subsidieregelingen voor woningisolatie en andere gas- en warmtebesparing op te plussen?
Met ingang van 3 januari 2022 zijn de subsidiebedragen voor isolatiemaatregelen en (hybride) warmtepompen in de ISDE-regeling verhoogd van 20 naar 30% van de gemiddelde investeringskosten (Stcrt. 2022, nr. 1718). Ter uitvoering van de motie van het lid Grinwis (Kamerstuk 32 813, nr. 945) is deze verhoging met ingang van 19 januari 2022 ook doorgevoerd voor zonneboilers. In samenhang met de verhoging van de subsidiebedragen is het budget voor deze maatregelen in 2022 verhoogd van 100 miljoen euro naar 228 miljoen euro.
Daarnaast zal het kabinet conform het coalitieakkoord nader en aanvullend beleid uitwerken rondom de verdere invulling van een nationaal isolatieprogramma en de stimulering van hybride warmtepompen. Hiermee komt het kabinet dus al tegemoet aan deze vraag.
Hoe kijkt u aan tegen het overvragen van de subsidies van het samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN)? Hoe kijkt u aan tegen de organisatorische chaos rond de aangifte waarbij mensen het gevoel hadden aan een loterij mee te doen en soms urenlang in lange rijen buiten in de kou moesten wachten?
Ik betreur de gang van zaken rondom de aanvraagprocedure waarbij Groningers urenlang in de rij hebben gestaan – letterlijk in de kou. Ik heb besloten dat er voldoende budget komt zodat alle Groningers die in aanmerking komen voor de subsidie, deze kunnen aanvragen (Kamerstuk 33 529, nr. 946).
Kan er snel een tussentijdse tweede ronde komen voor de mensen die wel een aanvraag volgens de criteria hadden, maar nu buiten de boot vielen? Hoeveel geld is hiervoor nodig? Hoe voorkomen we dat er weer een soort loterij ontstaat en mensen met elkaar moeten concurreren?
In mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 946) heb ik aangegeven dat 250 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld. Dit bedrag is gebaseerd op circa 25.000 woningeigenaren die dreigden niet in aanmerking te komen voor de subsidie. De regeling wordt hierop aangepast en de volgende aanvraagperiode wordt georganiseerd. Daarbij heb ik aangegeven dat ik me ervoor zal inspannen dat dit zo spoedig mogelijk maar ook zorgvuldig gebeurt. De ervaringen van de eerdere rondes worden hierbij uiteraard betrokken. Zodra ik meer duidelijkheid heb over de invulling en vormgeving van de aanvraagperiode, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Wat is nu het reëele plan om te zorgen dat in 2023 de gaskraan definitief dicht kan? Wat is hier het afschaalpad voor? Hoe is voorzien in mogelijk nieuwe tegenvallers?
Binnenkort informeer ik uw Kamer conform de motie Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen en de afbouw van de gaswinning.
Wat zijn de mogelijkheden tot beroep met betrekking tot het op 1 april te nemen besluit?
Indien ik vóór 1 april tot een ophoging van het winningsniveau besluit, kunnen belanghebbenden hier tegen in beroep gaan bij de bestuursrechter. Indien zij de uitvoering van het besluit willen voorkomen, kunnen zij verzoeken om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter.
Deelt u de mening dat de (gas)markt hier gefaald heeft en uit zichzelf niet in staat is een betrouwbare en betaalbare energievoorziening te regelen?
Nee, die opvatting deel ik niet. De gasmarkt is de afgelopen jaren in staat geweest om de afbouw van de winning uit het Groningenveld van meer dan 45 miljard Nm3 in gasjaar 2011–2012 tot minder dan 8 Nm3 in gasjaar 2020–2021 zonder problemen op te vangen. Dit gasjaar is er echter sprake van een aantal uitzonderlijke omstandigheden zoals onder meer uiteengezet in de op 23 september 2021 aan uw Kamer gestuurde antwoorden op vragen van het lid Erkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 19). Daarnaast heeft de oorlog in Oekraïne mogelijk effect op de leveringszekerheid. Zeer binnenkort informeert het kabinet uw Kamer hierover.
Wie profiteert van de extra opbrengst door de extra winning? Hoeveel hiervan gaat naar de overheid en is er al een bestemming voor deze meevaller? Kan er een «windfall tax» worden geïntroduceerd zoals in het Verenigd Koninkrijk wordt voorgesteld?1
In het coalitieakkoord staat dat de regio spoedig perspectief wordt geboden. Daarbij staat een ruimhartige uitvoering van de schade- en hersteloperatie centraal. Indien nodig wordt hiervoor extra geld beschikbaar gesteld. Dit uitgangspunt staat vast, onafhankelijk van de financiële gevolgen van de eventuele extra aardgaswinsten. Ik heb nog niet besloten over het verhogen van het winningsniveau en bekijk eerst de alternatieven.
Hoe gaat u garanderen dat het volgend jaar wel lukt om de winning te stoppen?
Binnenkort informeer ik uw Kamer conform de motie Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen en de afbouw van de gaswinning.
Het feit dat de regering brieven met aanwijzingen aan gemeentes stuurde zonder wettelijke grondslag |
|
Jasper van Dijk , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen waaruit duidelijk werd dat de aanwijzingen aan gemeentes schijnbevelen waren?1
Wij herinneren ons de antwoorden die op 10 januari jl. zijn gegeven aan de leden Omtzigt en Van Dijk waarnaar wordt verwezen.
Is er door de «aangewezen» gemeenten gevraagd om nadere (juridische) duiding over de aanwijzingsbrieven die zij gekregen hebben? Is daarbij ook (expliciet) gevraagd om de nationale juridische grondslag van de in de brieven gepretendeerde bevoegdheden?
Een aantal van de gemeenten die een brief heeft ontvangen op 14 december jl., heeft hier schriftelijk nadere vragen over gesteld aan de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze vragen hebben een breed karakter en zien bijvoorbeeld op de mogelijkheid om andere locaties aan te dragen, wijze van financiering, verantwoordelijkheden, omvang en looptijd van de locatie en communicatie over de locatie. Daarnaast zijn door een aantal gemeenten vragen gesteld over de juridische onderbouwing en de rechtsgrond voor de realisatie van acute noodopvanglocaties. Voor de volledige aard van de informatie-uitwisseling verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 5.
Is daarbij ook anderszins gevraagd naar de juridische status van de aanwijzingsbrieven?
Met meerdere gemeenten is contact geweest over de juridische onderbouwing van het gedane verzoek in de brief die 14 december jl. aan de gemeente is verstuurd.
Heeft u bij het beantwoorden van deze vragen van gemeenten duidelijk gemaakt dat de aanwijzingsbrieven geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving hebben, geen rechtsgevolg kennen en dus effectief een «dringend bestuurlijk verzoek» zijn? Zo nee, waarom niet?
Met meerdere gemeenten is contact geweest over de juridische onderbouwing van het gedane verzoek. In reactie hierop is de onderbouwing herhaald die ook in de brief aan de gemeente van 14 december jl. is weergegeven. Daarbij is aangegeven dat de brief beoogt de gemeente te bewegen al het nodige te doen om de beschreven asielopvang op korte termijn te realiseren. Voor de volledige aard van de informatie-uitwisseling verwijs ik u naar de beantwoording van onderstaande vraag.
Kunt u alle correspondentie die u met de gemeentes (inclusief de regio Rotterdam) en met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gevoerd heeft, aan de Kamer doen toekomen?
Het kabinet hecht groot belang aan een zo spoedig mogelijke beantwoording van deze belangrijke vragen en wil dit zorgvuldig en kwalitatief goed doen. Gezien de wens van het kabinet om deze vragen snel te beantwoorden zijn de bijgevoegde stukken beperkt tot hetgeen wat vanuit het Rijk is gedeeld met de betrokken gemeenten (inclusief Regio Rotterdam), daarop volgende briefwisselingen en wat op Rijksniveau is gedeeld met medeoverheden voor zover dat nu bij ons in beeld is. Ook zijn de stukken2 toegevoegd die eerder met uw Kamer zijn gedeeld.
Op een later moment, binnen de beantwoordingstermijn van deze vragen, zal aanvullende correspondentie met gemeenten en de VNG, anders dan de hierboven genoemde correspondentie, met uw Kamer worden gedeeld. Dit geeft ons de tijd om alle relevante correspondentie te verzamelen en om de afzenders hiervan op de hoogte te stellen.
Was het een welbewuste strategie om zo min mogelijk (naar buiten toe) te communiceren dat de aanwijzingsbrieven geen rechtsgevolg hadden om het effect van deze schijnbevelen zo groot mogelijk te laten zijn?
De term aanwijzing is gebruikt in een context waarin gedurende een langere periode daaraan voorafgaand op vele momenten een steeds dringender beroep is gedaan op gemeenten om extra opvangplekken te realiseren. Van een generieke oproep om opvangplekken in augustus tot een opgave per provincie in november. Daarbij zijn in de loop van de tijd meerdere formuleringen gebruikt, onder meer de termen verzoeken, aansporen en dringende oproep. Ondanks inspanningen van Rijk, provincies en gemeenten bleek eind 2021 dat de vereiste aantallen opvangplekken niet waren gehaald. Daarmee ontstond het onaanvaardbare risico dat Nederland niet zou kunnen voldoen aan de EU- en internationaalrechtelijke verplichting om aan asielzoekers menswaardige opvangvoorzieningen te bieden. Daardoor drong zich het scenario op dat moest worden overgegaan tot crisisnoodopvang. Bij de inzet van crisisnoodopvang gaat het om het gebruik van bijvoorbeeld sporthallen om asielzoekers gedurende een korte periode van ongeveer drie tot zeven dagen op te vangen. Na die periode verhuizen asielzoekers naar een volgende locatie. Gezien het tekort aan opvangplekken was de kans groot dat asielzoekers in een dergelijke situatie voor langere tijd van crisisnoodopvanglocatie naar crisisnoodopvanglocatie zouden moeten verhuizen, omdat er niet genoeg nieuwe (nood)opvanglocaties beschikbaar zouden komen. Dit zou veel vragen van een veel groter aantal gemeenten, die telkens opnieuw een locatie gereed moesten maken en afbreken, en asielzoekers, waaronder kinderen, die wekelijks zouden moeten verhuizen. Dit is voor gemeenten, inwoners en asielzoekers een zeer onwenselijke situatie die geen stabiliteit biedt.
Het laten realiseren van opvang op concrete locaties die geschikt waren of snel geschikt te maken waren, werd gezien als de enige resterende manier om dat scenario af te wenden. In breed bestuurlijk overleg tussen het Rijk en medeoverheden, zoals ook blijkt uit de eerder meegestuurde stukken, is dit onderwerp besproken, waarna besloten is om de stap te zetten om opvang op concrete locaties te realiseren. Het werd van belang gevonden in de formulering van de daartoe op te stellen brieven duidelijk te maken dat een volgende fase was aangebroken en dat bij het uitblijven van de benodigde opvangplekken bovenbeschreven gevolgen zou hebben. Tegen deze achtergrond werd de term aanwijzing passend geacht om de urgentie te benadrukken. In drie van de vier brieven ging het ook daadwerkelijk om concrete locaties. Aan het begin van in de brieven is meteen het (internationaal-)rechtelijk kader weergegeven van waaruit Nederland voor menswaardige asielopvang zorgt en waar alle overheden voor nodig zijn. In die tekstpassage is dan ook niet gesteld dat er in de nationale wetgeving, die van toepassing is op gemeenten, een grondslag aanwezig is voor een juridisch bindende aanwijzing. Het ontbreken van die grondslag is in de brieven echter niet expliciet gemaakt. Aan de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie is op 8 december jl. wel aangegeven dat het hier gaat om een het politiek aanwijzen van locaties.
Inmiddels is, mede aan de hand van de door uw Kamer gestelde vragen, duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Het kabinet betreurt dat. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken. Wel wil het kabinet grote waardering uitspreken voor de gemeenten waar in de afgelopen periode acute noodopvanglocaties zijn gerealiseerd. Dit heeft er mede voor gezorgd dat het niet nodig is geweest om crisisnoodopvang in te zetten.
Op basis waarvan kunnen medeoverheden er voortaan nog op vertrouwen dat de inzet van juridische instrumenten op basis van bestaande bevoegdheden gebeurt? Vindt u het een verantwoordelijkheid van de medeoverheden om zelf maar uit te zoeken of een aanwijzingsbrief een schijnbevel is of een echte aanwijzing?
Zoals in vraag 6 uiteengezet is geen sprake geweest van de inzet van een juridisch instrument. Door het tekort aan opvangplekken en het aantal dringende beroepen dat al eerder was gedaan op gemeenten, werd het van belang gevonden duidelijk te maken dat een volgende fase was aangebroken in de problematiek en dat bij het uitblijven van de benodigde opvangplekken als gevolg zou hebben dat crisisnoodopvang zou moeten worden ingezet. Inmiddels is, mede aan de hand van de door uw Kamer gestelde vragen, duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken.
Moet een burger vanaf nu bij een brief van de belastingdienst zelf gaan uitzoeken of het schijnbevel is of dat er een wettelijke basis onder de brief ligt?
Zoals hiervoor uiteengezet is geen sprake geweest van de inzet van een juridisch instrument. Inmiddels is, mede aan de hand van de door uw Kamer gestelde vragen, duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context. Daarnaast willen we benadrukken dat de context van communicatie tussen de Belastingdienst en burgers een geheel andere is dan de context waarin de term aanwijzing is gebruikt richting gemeenten.
Hoe taxeert het kabinet zelf de impact van deze schijnbevelen op de interbestuurlijke verhoudingen in de toekomst?
Zoals hiervoor uiteengezet is duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context. Het kabinet verwacht evenwel niet dat de situatie blijvende invloed zal hebben op de interbestuurlijke verhoudingen.
Is het kabinet voornemens om het woord «aanwijzing» in brieven aan gemeenten niet meer te gebruiken op de manier zoals nu is gebeurd, waar het feitelijk om «dringende bestuurlijke verzoeken» gaat? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder is aangegeven wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context, omdat het duidelijk geworden is dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd.
Wat wordt bedoeld met de bewuste passage in het regeerakkoord «Wanneer het algemeen belang dit noodzakelijk maakt, zal het kabinet, met inachtneming van de lokale autonomie en passende waarborgen, gebruik maken van de mogelijkheid een aanwijzing te geven aan de medeoverheden»?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking door het kabinet, waarover de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 10 van de eerdere Kamervragen waaruit duidelijk wordt dat voor aanwijzingen zoals de Staatssecretaris die suggereerde te geven grondwettelijk gezien uitsluitend ruimte is als een specifieke wet in een grondslag voorziet? Nu duidelijk is dat geen specifieke wet hierin voorziet, heeft de Staatssecretaris met het versturen van de aanwijzingsbrieven, en de Minister die de brieven ook ondertekend heeft, bevelen gegeven, «wetende dat daardoor de Grondwet wordt geschonden»? Althans een poging daartoe heeft ondernomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierop een heel precies juridisch antwoord geven?2
Ja, wij hebben kennisgenomen van het aangehaalde antwoord van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In dit antwoord is inderdaad aangegeven dat de aanwijzingen geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving hebben. Het betrof daarmee geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven, werd het gebruik van de term aanwijzing ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft. Het had tot doel de betreffende gemeenten te bewegen, als volgende stap om al het nodige te doen om vanuit een in onze ogen gemeenschappelijke verantwoordelijkheid de acuut noodzakelijke tijdelijke asielopvang op zeer korte termijn te realiseren. Er is daarvoor ook geen juridische grondslag genoemd, noch een rechtsmiddelenclausule opgenomen.
Waarom weigerde u, de Minister-President, de vorige vraag te beantwoorden bij de vorige set Kamervragen?
Het is gebruikelijk dat Kamervragen worden beantwoord door de hiervoor eerstverantwoordelijke bewindspersonen, in dit geval de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Indien u volhardt dat uit internationale verplichtingen (zoals de opvangrichtlijn) het recht op het geven van een aanwijzing aan een gemeente voortvloeit, zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag bestaat en terwijl gewoon overleg met medeoverheden mogelijk is om het doel te bereiken, kunt u dan in Kamerstukken, wetsartikelen en academische literatuur aangeven waaruit deze aanwijzingsbevoegdheid zou volgen?
Zoals hiervoor uiteengezet is duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context.
Wat vindt u van het feit dat u gesuggereerd heeft in antwoorden op Kamervragen en in het begrotingsdebat in de Eerste Kamer, dat u een ongerichte aanwijzingsbevoegdheid heeft, terwijl u die helemaal niet heeft?
Zowel in de beantwoording van de Kamervragen gesteld door de leden Van Dijk en Omtzigt4 en in het begrotingsdebat in de Eerste Kamer op 21 december jl. heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangegeven dat er geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving is voor het geven van een dergelijke aanwijzing. Wel heeft de toenmalige Staatssecretaris aangegeven dat de Nederlandse staat zich via het EU-recht, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Vluchtelingenverdrag, de Opvangrichtlijn en andere internationale verdragen verbonden heeft aan het opvangen en begeleiden van asielzoekers, vanuit de overtuiging dat mensen die vluchten voor vervolging en geweld recht hebben op bescherming in Nederland. Hiervoor is de inzet van alle overheden hard nodig.
Kunt u aangeven of het mogelijk is dat artikel 355 van het Wetboek van Strafrecht hier van toepassing is? Kunt u dit heel precies aangeven?
Indien een aangifte bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad binnenkomt, zal de procureur-generaal bij de Hoge Raad overeenkomstig het genoemde protocol een oriënterend onderzoek verrichten, indien de aangifte betrekking heeft op een concrete gedraging die een bepaald strafbaar feit oplevert en er daarbij (mogelijk) sprake is van een ambtsdelict door een bewindspersoon of Kamerlid.
Wij hebben, om redenen als uiteengezet in het antwoord op vraag 12, zelf geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake is van schending van art. 355 Sr.
Bent u van mening dat het geven van ongrondwettige schijnbevelen door een Staatssecretaris reden kan zijn om aan de procureur-generaal een oriënterend onderzoek te vragen zoals bedoeld in artikel 4 van het Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Met uitzondering van vragen 16 en 17 zijn alle vragen afzonderlijk beantwoord.
Het artikel ‘Oud-tbs’er Zouo A. vrijdag voorgeleid in Nederland voor dodelijke schietpartij’ |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Oud-tbs’er Zouo A. vrijdag voorgeleid in Nederland voor dodelijke schietpartij»?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Wat vindt u van het feit dat iemand aan wie tbs was opgelegd, meteen na beëindiging van zijn behandeling in de criminaliteit terugvalt, terwijl het Openbaar Ministerie daar uitdrukkelijk voor waarschuwde?
Het past mij niet om op een individuele casus in te gaan. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de tbs-maatregel is gericht op het voorkomen van recidive. Gedurende de tbs-maatregel worden de risico’s voor de veiligheid van de samenleving altijd scherp in het oog gehouden, onder meer aan de hand van risicotaxaties en klinische oordelen. Als iemand ondanks de tbs-behandeling recidiveert is dat ernstig en moet de dader worden vervolgd en gestraft. Iedereen zet zich maximaal in om recidive te voorkomen, maar we kunnen nooit garanderen dat personen niet recidiveren.
Wat vindt u ervan dat Reclassering Nederland, herhaaldelijk beoordeelde dat het risico op herhaling van het plegen van strafbare feiten laag zou zijn?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 aangaf, past het mij niet om in te gaan op de specifieke afwegingen in deze individuele casus. In het algemeen maakt de reclassering voor het inschatten van het recidiverisico gebruik van het risicotaxatie-instrument RISC. Met dit instrument brengt de reclassering op gestructureerde wijze de risico- en beschermende factoren in beeld en maakt een inschatting van het recidiverisico. Onderdeel van de RISC is de OXREC, een risicotaxatie-instrument van de University of Oxford waarmee op basis van statische en dynamische factoren een statistische berekening wordt gemaakt van het recidiverisico.
De University of Oxford heeft de OXREC in 2017 gevalideerd voor Nederland op basis van data van het CBS, het WODC en de drie reclasseringsorganisaties. Daarnaast heeft de Vrije Universiteit in 2021 een validatiestudie naar de risico- en beschermende factoren van de RISC afgerond, waarin geconcludeerd is dat de leefgebieden de relevante risicofactoren omvatten.2 Indien nodig kan de reclassering ook gebruik maken van verdiepende instrumenten, bijvoorbeeld bij zedendelinquenten of relationeel geweld.
Gegeven de totstandkoming en wetenschappelijke validatie van het instrumentarium, de werkwijze van de reclassering en de kwaliteitsborging daarvan acht ik dit instrumentarium actueel en toereikend.
Welk toetsingskader hanteert Reclassering Nederland in dit soort gevallen om tot een oordeel te komen? Acht u dit toetsingskader actueel en toereikend?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat een voormalig onder terbeschikkinggestelde verdacht wordt van het doodschieten van iemand, een zeer ernstig strafbaar feit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe staat de implementatie van alle lessen en maatregelen naar aanleiding van de zaak Michael P. ervoor?
Zoals vermeld in de voortgangsbrief forensische zorg van 12 mei 2021 op basis van de onafhankelijke toets op de implementatie door Significant Public, is de implementatie afgerond.3 De aanpassingen in regelgeving die toen nog moesten worden doorgevoerd zijn inmiddels allemaal afgerond.
Hoe beoordeelt u het feit dat de laatste jaren zeer ernstige strafbare feiten zijn gepleegd door tbs-gestelden of voormalig tbs-gestelden?
Zie het antwoord op vraag 2. Daarbij vind ik van belang te vermelden dat uit onderzoek door het WODC volgt dat de cijfers voor recidive voor een zeer ernstig delict na tbs met dwangverpleging relatief laag zijn (binnen twee jaar na uitstroom recidiveert 4,2 procent).4 Uit ditzelfde onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat dit cijfer voor personen die alleen tijdens een detentie forensische zorg hebben gekregen 11 procent is.
Hoe gaat u de balans bewaken tussen het veilig houden van de samenleving en de voorbereiding op een veilige terugkeer in de maatschappij van tbs-gestelden?
Zoals beschreven in de Visie forensische zorg is het voor de voorbereiding op een veilige terugkeer in de maatschappij van tbs-gestelden van belang om stapsgewijs vrijheden toe te kennen.5 Dit doen we door scherpe risicotaxatie, goede informatieoverdracht en passende begeleiding en toezicht. Het evenwicht tussen beveiliging, behandeling en rechtsbescherming moet continu bewaakt worden zodat het past bij het rechtsgevoel in de samenleving én ruimte biedt voor verantwoorde terugkeer. Dit uitgangspunt is verder uitgewerkt in het Kwaliteitskader Forensische Zorg. Na besluitvorming over financiering van hieruit voortkomende meerkosten wordt het naar verwachting dit jaar ingevoerd. In het kwaliteitskader zijn door de sector normen vastgelegd die bepalen wat kwalitatief goede forensische zorg is.
Kunt u in gesprek gaan met de Inspectie J&V over onderhavige casus en daarbij bespreken of de Inspectie J&V als toezichthouder op de tenuitvoerlegging van tbs-maatregelen aanleiding ziet om een (verkennend) onderzoek te doen naar een betere bescherming van de samenleving tijdens het resocialisatietraject van tbs-gestelden? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie is op de hoogte van deze casus, omdat de reclassering conform protocol de Inspectie over deze casus heeft geïnformeerd. Daarbij heeft de reclassering aangegeven – zoals vaker gebeurt – een interne evaluatie uit te voeren. De Inspectie heeft – als onafhankelijk toezichthouder – bij mij aangegeven de uitkomsten van de evaluatie af te wachten alvorens de melding af te sluiten of verder in behandeling te nemen.
Kunt u de Kamer op korte termijn informeren over de capaciteitsuitbreidingen bij tbs-klinieken?
Ik informeer uw Kamer voor de zomer in de volgende voortgangsbrief forensische zorg over capaciteitsuitbreidingen bij tbs-klinieken.
De enorm hoge kosten bij spoedhulp voor huisdieren |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van MAX Meldpunt van vrijdag 7 januari 2022?
Ja.
Hoe oordeelt u over de in het programma genoemde woekerprijzen die in rekening worden gebracht door de grote ketens van dierenartsenklinieken en over het gebrek aan transparantie over de kosten vóór de behandeling bij huisdierennoodhulp in de avonden en in het weekend?
De markt voor diergeneeskundige behandelingen is een vrije markt. De tariefbepaling is zodoende aan de individuele dierenartsenpraktijk. In de tariefbepaling wegen factoren mee zoals het type behandeling, de diersoort, de graad van specialisatie en de dag en het tijdstip waarop de zorg wordt geleverd.
Het is bij wet verplicht om voorafgaand aan de koop van producten of diensten informatie te geven betreffende de prijs en eventuele bijkomende kosten van het product of de dienst. Ook dierenartsenpraktijken zullen daarom voordat een behandeling wordt verricht duidelijk moeten zijn over de prijs ervan en de eventuele bijkomende kosten.
Hoe oordeelt u over een aanbetaling van ruim € 500 voordat er medische hulpverlening heeft plaatsgevonden?
Het is niet aan mij een oordeel te geven over de hoogte van een aanbetaling. Dierenartsenpraktijken kunnen in vrijheid hun tarieven vaststellen. Dierenartspraktijken mogen net als andere ondernemers met hun klanten een overeenkomst aangaan waar een aanbetaling onderdeel van is. Het is echter niet bij wet verplicht voor de koop van een product of dienst een aanbetaling aan te gaan. Op basis van jurisprudentie van het Veterinair Tuchtcollege is het een dierenarts ook niet toegestaan in het geval van spoedzorg een aanbetaling te vragen.1
Wat vindt u ervan dat de klant van dergelijke commerciële klinieken wordt geadviseerd om de pinlimiet te verhogen, een persoonlijk krediet af te sluiten, geld te lenen bij vrienden of om een crowdfundingsactie op te zetten om de kliniekrekening te kunnen betalen?1
Zowel de diereigenaar als de dierenarts hebben een zorgplicht in het belang van het dier. Ik onderschrijf het belang van overleg tussen de dierhouder en dierenarts voorafgaand aan de behandeling over de behandelingsmogelijkheden en de kosten daarvan. Voor de diensten van een dierenarts wordt een tarief gehanteerd en indien een eigenaar aangeeft dat aan de kosten niet kan worden voldaan staat het de dierenarts vrij om de mogelijkheden voor de eigenaar uiteen te zetten. Het is aan de diereigenaar en dierenarts samen om te zoeken naar de meest passende oplossing. Ik vertrouw op de expertise van dierenartsen dat zij in goed overleg en met afweging van de verschillende belangen samen met de klant tot de juiste beslissing komen.
Het Landelijk Expertise Centrum Gezelschapsdieren heeft hiervoor mogelijkheden in kaart gebracht.
Hoe oordeelt u over het feit dat de grootste keten van dierenklinieken in Nederland (Evidensia, met meer dan 300 klinieken) aanbeveelt dat wanneer een eigenaar niet in staat is om het benodigde geld voor een behandeling bij elkaar te krijgen er afstand gedaan kan worden van het huisdier?2 Is deze aanbeveling volgens u in het belang van het dier?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat wanneer een dierenarts spoedeisende veterinaire handelingen verricht bij een dier, bijvoorbeeld om het dier van de dood te redden of om het dier veel pijn te besparen, dit geen luxe is, maar noodzakelijke hulp aan het dier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om u, met uw collega van Financiën, in te zetten om diergeneeskundige handelingen vrij te stellen van BTW? Zo nee, waarom niet?
Zowel de dierhouder als de dierenarts hebben de wettelijke plicht om dieren in nood te voorzien van zorg. De geneeskundige behandeling van een dier is belast met het algemene btw-tarief van 21%. Een btw-vrijstelling voor geneeskundige behandeling van een dier is op basis van de Europese btw-richtlijn niet mogelijk.
Deelt u de mening dat niet de wetten van de markt, maar het belang van het dier voorop zou moeten staan bij spoedzorg?
Elke dierenarts heeft het belang van het dier zeer hoog staan. Deze belangen bestaan echter binnen het marksysteem, waarin marktwerking plaatsvindt. Het belang van het dier kan kosten voor veterinaire zorg met zich mee brengen. Deze moeten betaald worden waarbij vraag en aanbod in een vrije markt altijd een rol spelen. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4 en 5 indien situaties zich voordoen waarin de kosten voor de diensten niet betaald kunnen worden. Daarnaast is er voor diereigenaren de mogelijkheid om zich tegen onvoorziene kosten van diergeneeskundige zorg te verzekeren.
Welk deel van de markt van dierenartsklinieken is in handen van IVC Evidensia, welk deel van AniCura, en welk deel CVS?
Volgens het CBS waren er begin 2022 in Nederland 2780 bedrijven binnen de veterinaire dienstverlening. Hieronder vallen bedrijven met betrekking tot gezondheidzorg voor vee en huisdieren, dierenambulances en bedrijven ter advisering over welzijn en voeding van huisdieren. De groep dierenartsenpraktijken wordt hierin niet gespecificeerd.
Momenteel zijn 287 dierenartsenklinieken onderdeel van IVC Evidensia, 100 klinieken zijn onderdeel van AniCura en 26 klinieken zijn onderdeel van CVS.
Is er volgens u voldoende toezicht op monopolievorming van huisdierennoodhulp in de avonduren en in de weekenden en hoe is dit vormgegeven? Is er door de Autoriteit Consument en Markt gelet op de monopoliepositie die grote concerns in de avonduren en in de weekenden hebben ten opzichte van kleinere dierenklinieken, waardoor deze grote concerns elke prijs kunnen vragen die zij willen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u daaraan doen?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de onafhankelijke toezichthouder voor mededinging, een aantal specifieke sectoren en de bescherming van consumenten. Zij vervult haar taken naar tevredenheid, zoals ook blijkt uit de recente evaluatie van de ACM (Kabinetsreactie op de Evaluatie van de Autoriteit Consument en Markt, Kamerstuk 25 268, nr. 195 en de daarbij behorende bijlagen). Specifiek voor het mededingingstoezicht houdt ACM toezicht op kartelvorming en misbruik van marktmacht (ook wel misbruik van een economische machtspositie genoemd) en toetst zij fusies en overnames om het ontstaan van marktmacht te voorkomen. De ACM kan bijvoorbeeld een onderzoek starten als zij daartoe strekkende concrete signalen en tips ontvangt van consumenten of bedrijven en op diverse manieren ingrijpen om problemen op te lossen.
Hoeveel dierenartsen zijn er de afgelopen vijf jaar met pensioen gegaan of gestopt met hun praktijk?
Ik neem aan dat uw vraag gericht is op praktiserende dierenartsen. Uit gegevens van Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen (SPD) blijkt dat in de periode 2016–2020 de volgende aantallen praktiserende dierenartsen met pensioen zijn gegaan:
De cijfers over het jaar 2021 zijn nog niet openbaar. Voor de verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 15.
Klopt het dat er jaarlijks ongeveer 225 opleidingsplekken zijn voor nieuwe studenten diergeneeskunde?3
Jaarlijks starten er 225 studenten met de bacheloropleiding Diergeneeskunde. Na succesvolle beëindiging van de bachelor stroomt men door naar de master diergeneeskunde. Vanaf aanstaand academisch jaar (2022–2023) zal er plek zijn voor 240 masterstudenten. Het hogere aantal opleidingsplaatsen binnen de master biedt de mogelijkheid aan zij-instromers om ook deze opleiding te kunnen volgen.
Hoeveel dierenartsen zijn er de afgelopen vijf jaar, per jaar uitgesplitst, afgestudeerd?
Over de afgelopen jaren zijn de volgende aantallen studenten aan de Faculteit Diergeneeskunde afgestudeerd in de master diergeneeskunde:
Welk deel van de afgestudeerde dierenartsen gaat werken met huisdieren en welk deel richt zich op veterinaire zorg voor landbouwhuisdieren?
Aan het begin van de master wordt de keuze voor een afstudeerrichting gemaakt. Studenten kunnen kiezen tussen de richting Geneeskunde van gezelschapsdieren (GD), Gezondheidzorg paard (P) of Gezondheidzorg landbouwhuisdieren & veterinaire volksgezondheid (LHD). De verhouding binnen de groep masterstudenten over de afgelopen jaren is gemiddeld 50% GD, 15–20% P en 30–35% LHD.
Erkent u dat er in de laatste jaren meer mogelijk is op het gebied van huisdierenzorg en dat het gevolg daarvan is dat werk voor dierenartsen en de druk op de dierenarts toeneemt?
In zijn algemeenheid wordt het werk van dierenartsen gekenmerkt door een toegenomen complexiteit. Dierenartsen wegen in hun werk verschillende belangen af. De dierenarts levert een private dienst richting patiënt en klant en daarnaast een publieke dienst richting de samenleving door de belangen dierenwelzijn, diergezondheid, voedselveiligheid, volksgezondheid en het milieu te dienen. Het is van maatschappelijk belang dat de dierenarts deze rol op een sterke en onafhankelijke wijze kan vervullen, zodat een goede afweging gemaakt kan worden tussen de private en publieke belangen.
Het karakter van de werkzaamheden en de context waarin de dierenarts werkzaam is, is over de afgelopen jaren sterk veranderd. Vanuit de beroepsgroep worden signalen gegeven dat de druk is toegenomen. Enkele oorzaken die daarvoor genoemd worden, zijn: de toegenomen verwachtingen van diereigenaren, die tijdstiponafhankelijke dienstverlening en een verder gaande (specialistische) zorg voor hun dieren verlangen. Daarnaast is de vraag naar zorg toegenomen als gevolg van een stijging van het aantal huisdieren in de afgelopen twee jaar gerelateerd aan de coronacrisis.
In opdracht van mijn ministerie wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de manier waarop het veterinaire veld is gestructureerd, de dierenarts is gepositioneerd en de kwaliteit van de diergeneeskundige beroepsuitoefening en de publieke belangen binnen dit veld worden geborgd. Dit onderzoek vormt het startpunt van een dialoog met de beroepsorganisaties en andere belanghebbenden uit het veterinaire veld over de toekomst van de beroepsgroep.
Bent u bereid om te onderzoeken of het gewenst is en welke mogelijkheden er zijn om extra dierenartsen op te leiden?
Er is op dit moment onvoldoende kennis over de in- & uitstroom van dierenartsen uit de praktijk en de vraag en het aanbod van dierenartsen op de arbeidsmarkt. Momenteel wordt er in opdracht van het Ministerie LNV en de Faculteit Diergeneeskunde een arbeidsmarktonderzoek uitgevoerd om dit in beeld te brengen. In dit onderzoek worden de trends en de oorzaken die van invloed zijn op de vraag en het aanbod van de dierenartsenberoepsgroep onderzocht en worden scenario’s geschetst. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek medio 2022 naar uw Kamer toe te sturen. Over de resultaten en aanbevelingen van dit onderzoek ga ik met de Faculteit Diergeneeskunde, de beroepsorganisaties en andere betrokken partijen in gesprek.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zie de beantwoording van de vragen.
Het bericht ‘Na jaar vertraging levert Schiphol onvolledige data over gifstoffen’. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Na jaar vertraging levert Schiphol onvolledige data over gifstoffen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat Schiphol medio december bijna een jaar te laat een rapport opleverde over de uitstoot van onder meer kankerverwekkende stoffen en dat nu blijkt dat de aangeleverde gegevens onvolledig zijn?
Uitgangspunt is dat een bedrijf rapporteert conform de daarvoor geldende regels in de wet- en regelgeving en vergunningen.
Zoals in de inleiding van deze brief is aangegeven, heeft de rapportage waarnaar in vraag 1 wordt verwezen, betrekking op 0,1% van de totale uitstoot van ZZS door de luchthaven Schiphol. Desgevraagd heeft Schiphol aangegeven dat men in de veronderstelling was dat deze emissies niet afzonderlijk gerapporteerd hoeven te worden. Toen de Omgevingsdienst NZKG aan Schiphol mededeelde dat men wel over die uitstoot moet rapporteren, heeft Schiphol dat in 2021 alsnog opgepakt.
Klopt het dat Schiphol tot drie keer toe om uitstel heeft gevraagd en dit werd toegekend door de verantwoordelijke Omgevingsdienst? Wat is uw reactie hierop?
Volgens de Omgevingsdienst NZKG heeft Schiphol twee keer uitstel gevraagd en gekregen.
Het is de verantwoordelijkheid van de Omgevingsdienst NZKG om een aanvraag voor uitstel te beoordelen en vervolgens een besluit over een aanvraag te nemen.
Waarom heeft Schiphol tot drie keer toe uitstel gekregen?
Volgens de Omgevingsdienst NZKG heeft Schiphol twee keer uitstel gekregen vanwege de complexiteit en omvang van de inventarisatie.
Zijn er bij u andere bedrijven bekend die in een vergelijkbare situatie meerdere malen om uitstel vragen en dit krijgen toegewezen?
Voor meerdere bedrijven geldt dat 1 januari 2021 de eerste keer was dat ze aan deze informatieplicht moesten voldoen. Er zijn signalen dat dat soms leidt tot te laat of onvolledige informatie aanleveren. Hierover zijn geen exacte gegevens bekend. Het is telkens aan het bevoegde gezag om per geval te beoordelen hoe hiermee wordt omgegaan.
Hoe lang krijgt Schiphol de tijd om de aanvullende gegevens over de giftige uitstoot aan te leveren?
De Omgevingsdienst NZKG heeft een brief aan Schiphol gestuurd met het verzoek om aanvullende gegevens aan te leveren.
In de brief is opgenomen dat Schiphol hiervoor twee maanden de tijd krijgt.
Welke consequenties voor Schiphol zijn er verbonden aan het te laat en onvolledig opleveren van het rapport over de uitstoot van onder meer kankerverwekkende stoffen?
De Omgevingsdienst NZKG heeft vooralsnog geen consequenties verbonden aan het later en onvolledig rapporteren. De dienst geeft aan dat Schiphol een redelijke termijn krijgt om aanvullingen aan te leveren en dat handhaving niet is uitgesloten als Schiphol in gebreke blijft.
Klopt het dat het de verantwoordelijke Omgevingsdienst nog eens zes maanden kost om de rapportage te beoordelen, na ontvangst van de aanvullende informatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit gangbaar?
De Omgevingsdienst heeft aangegeven de rapportage van Schiphol binnen zes maanden inhoudelijk te beoordelen.
De gangbaarheid van een termijn is afhankelijk van de hoeveelheid en complexiteit van de te beoordelen informatie.
Vindt u het acceptabel dat de Omgevingsdienst weigert te handhaven totdat de rapportage is beoordeeld? Ook als het resultaat hiervan is dat burgers tot die tijd niet worden beschermd tegen kankerverwekkende stoffen?
In het artikel waarnaar in vraag 1 wordt verwezen, worden hoeveelheden ZZS genoemd waarop volgens de opsteller van het artikel het niet handhaven door de Omgevingsdienst NZKG betrekking heeft. Dat zijn echter de hoeveelheden die door het vliegverkeer worden uitgestoten, die overeenkomen met 99,9% van de totale uitstoot aan ZZS door de luchthaven Schiphol. Daarbij heeft de Omgevingsdienst NZKG juist geen betrokkenheid.
Zoals in de inleiding van deze brief is aangegeven, hebben de uitvoerende taken van de Omgevingsdienst NZKG betrekking op de overige 0,1% van de uitstoot aan ZZS. Gelet daarop is het acceptabel dat de Omgevingsdienst NZKG nu niet handhaaft, ook al omdat een deel van de activiteiten die verantwoordelijk zijn voor de 0,1% uitstoot essentieel zijn voor de veiligheid van de luchthaven.
Wat gaat u doen om ondertussen de burgers wel te beschermen tegen deze gifstoffen?
In de Luchtvaartnota staan vier publieke belangen centraal die een rol spelen bij luchtvaart. Het afwegingsmechanisme tussen die belangen zal door het huidige kabinet verder worden uitgewerkt en geconcretiseerd.
Doel voor het publieke belang «gezonde en aantrekkelijke leefomgeving» is een daadwerkelijke afname van de negatieve gezondheidseffecten door geluidbelasting en de uitstoot van schadelijke stoffen. Ik wil hiermee aansluiten bij het Europese doel van «zero pollution».
De doelstelling van de Luchtvaartnota gaat over de uitstoot van alle schadelijke stoffen door de luchtvaart. Dat betreft in ieder geval stikstof en ultrafijn stof, maar ook andere chemische stoffen, zoals de Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Ik snap dat omwonenden zich hier zorgen over maken. Niet voor niks gaat het om stoffen die de benaming «zeer zorgwekkend» hebben gekregen. Daarom zal ik nog in de eerste helft van dit jaar bezien of de uitstoot van ZZS door de luchtvaart, de omgeving van luchthavens dusdanig negatief beïnvloedt, dat die uitstoot moet verminderen. Uitgangspunt hierbij is dat luchtvaart niet anders zal worden behandeld dan andere activiteiten.
Dit besluit zal ik nemen in de bredere context van uitstoot van ZZS in Nederland. Daarbij moet ik, zonder enige afbreuk te doen aan zorgen die begrijpelijkerwijs leven, meewegen dat de hoeveelheden ZZS die worden uitgestoten door vliegverkeer van en naar Schiphol gering zijn ten opzichte van de totale ZZS-uitstoot in Nederland. Ter illustratie het kankerverwekkende benzeen: bijna de helft van de Nederlandse uitstoot aan benzeen vindt plaats binnen de sector wegverkeer, terwijl het vliegverkeer van Schiphol verantwoordelijk is voor 0,3% van die totale uitstoot.
Juridisch is het belangrijk om te vermelden dat luchtkwaliteit is geregeld in de implementatie van de Europese Richtlijn Industriële Emissies en dat het Nederlandse ZZS-emissiebeleid van «inrichtingen» is geregeld in het Activiteitenbesluit Milieubeheer. Een inrichting is een bedrijf of iets wat de omvang van een bedrijf heeft, waarvan de activiteit op één plek en niet op meerdere plekken wordt uitgevoerd en waarvan de activiteit ten minste zes maanden duurt of regelmatig terugkeert op dezelfde plek. Dat betekent dat een vliegtuig niet onder het Activiteitenbesluit valt, net zomin als een auto of een schip. Maar onder het Activiteitenbesluit vallen wél bedrijven die zich bezighouden met bijvoorbeeld het tanken van auto’s (tankstations) en vliegtuigen (het bedrijf Aircraft Fuel Supply op Schiphol, voor opslag van vliegtuigbrandstof en het betanken en defuelen van vliegtuigen).
Daarnaast zijn er (internationale) normen voor de samenstelling van brandstof en de emissies van motoren. Ook de ontwikkeling van alternatieve brandstoffen en schonere motoren zorgen ervoor dat schadelijke emissies van vliegtuigen zullen verminderen.
De brief van 6 januari 2022 'Mogelijke verhoging gaswinning Groningenveld gasjaar 2021-2022' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Vind u ook dat extra gaswinning niet gestart kan worden op grond van late oplevering van genoemde stikstoffabriek zolang hiervoor geen nieuwe procedure gestart en afgerond is, welke betrokkenen de kans biedt om bezwaar en beroep in te dienen voorrafgaande aan enige extra gaswinning, aangezien het onder de gegeven omstandigheden niet aanvaardbaar is om gas te winnen alvorens voorlopige voorzienings-, bezwaar- en beroepprocedures zijn afgerond?1
De Mijnbouwwet (hoofdstuk 4a) voorziet in de systematiek waarbij ik jaarlijks voorafgaand aan ieder gasjaar een besluit neem over de winning uit het Groningenveld. Dit besluit moet ook tijdens het gasjaar kunnen worden bijgesteld als dat nodig is. Bij al deze besluiten worden de belangen van veiligheid en leveringszekerheid zorgvuldig betrokken en afgewogen. Bij de totstandkoming van deze systematiek is ook expliciet benoemd dat de bewindspersoon tussentijds moet kunnen ingrijpen.2
Indien ik vóór 1 april tot een ophoging van het winningsniveau besluit, kunnen belanghebbenden hiertegen in beroep gaan bij de bestuursrechter. Indien zij de uitvoering van het besluit willen voorkomen, kunnen zij verzoeken om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter.
Bent u het eens met de onderbouwing van het eerder genomen besluit tot stillegging van de gaswinning, dat verdere winning onverantwoorde risico’s met zich mee brengt en dus niet mogelijk is, omdat de gaswinning nu juist stilgelegd werd in verband met onaanvaardbare maatschappelijke risico’s?2
In het coalitieakkoord is benoemd dat het huidige kabinet, net als het vorige kabinet, de gaswinning uit het Groningenveld in het belang van de bewoners in Groningen zo snel mogelijk wil afbouwen. Het vorige kabinet heeft aangegeven dat dit de beste manier is om de veiligheid op korte termijn te verbeteren en op lange termijn te garanderen. Daarbij is door mijn voorgangers altijd duidelijk benoemd dat de winning weliswaar zo spoedig mogelijk wordt afgebouwd, maar niet per direct kan worden stilgelegd. Het kabinet heeft een groot aantal maatregelen getroffen om de winning zo spoedig mogelijk af te bouwen en zet zich maximaal in voor de zo spoedig mogelijke definitieve sluiting.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot het voorzorgsbeginsel, het beginsel van gelijkheid voor publieke lasten en de beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien de stillegging van de gaswinning is aangekondigd als noodzakelijk terwijl er in de praktijk allerlei belemmeringen blijken te zijn, waarvan wordt gesteld dat ze zeer langdurig zijn?3
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 1 is benoemd, voorziet de Mijnbouwwet in een systeem voor besluitvorming over de gaswinning uit het Groningenveld voor ieder gasjaar. Besluitvorming vindt altijd plaats in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarnaast worden, zoals wettelijk voorgeschreven, de belangen van veiligheid en leveringszekerheid zorgvuldig betrokken en afgewogen. Dat kan ertoe leiden dat er – hoe vervelend dat ook is – toch tijdelijk meer gas moet worden gewonnen dan eerder voorzien, omdat dit in het kader van de gasleveringszekerheid noodzakelijk is. Dit neemt niet weg, zoals is toegelicht in antwoord op vraag 2, dat het kabinet er alles aan doet om het Groningenveld zo snel mogelijk te sluiten.
Het kabinet heeft in de besluiten over het winningsniveau altijd de onzekerheden en afhankelijkheden in de afbouw benoemd en bij de afweging betrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in meerdere uitspraken geoordeeld dat de wijze waarop deze afweging tot nu toe in de besluiten is gemaakt, standhoudt.5
Hoe verhoudt het onder de derde vraag gestelde zich met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nu de staat reeds besloten heeft dat de gaswinning dient te worden stilgelegd terwijl er nu belemmeringen blijken te zijn?
De hiervoor in het antwoord op vraag 3 bedoelde belangenafweging raakt aan de grondrechten van burgers, onder meer op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Eerste Protocol van het EVRM (EP EVRM). De door deze grondrechten beschermde belangen van burgers in Groningen worden in de afweging in ieder besluit betrokken. De veiligheidsrisico’s worden aan de hand van een concrete wettelijke veiligheidsnorm op aanvaardbaarheid beoordeeld en er wordt op zo kort mogelijke termijn toegewerkt naar een volledige beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld. Tot die tijd – en ook daarna – worden door het kabinet (voorzorgs)maatregelen genomen om de omstandigheden en toekomst van bewoners op alle mogelijke manieren te verbeteren. De belangen van overige burgers in Nederland zijn betrokken doordat het winningsniveau tot op heden niet is verlaagd onder het niveau van de leveringszekerheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft herhaaldelijk bevestigd dat deze manier om de grondrechten gemotiveerd mee te wegen standhoudt.6
Welke middelen staan de staat ten dienste om met een beroep op noodtoestand of andere daaraan verwante maatregelen de gasleverantie aan buitenlandse partijen te beëindigen?
Pas als sprake is van een noodsituatie in de zin van de Europese Verordening leveringszekerheid (Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid), kunnen maatregelen worden genomen uit het Bescherm en Herstelplan Gas. Het gaat om een zeer uitzonderlijke situatie waarin de gasmarkt op ingrijpende wijze is verstoord. Een dergelijke situatie in de zin van deze verordening is nog niet eerder voorgekomen en is ook nu niet aan de orde. In het geval een noodsituatie zich wel voordoet en ik die moet afroepen, moet ik dat melden aan de Europese Commissie. Die beoordeelt of dit gerechtvaardigd is. De Commissie kan mij vervolgens, op verzoek van een andere lidstaat, van aardgasbedrijven dan wel op eigen initiatief, verzoeken de maatregelen te wijzigen als zij tot de conclusie komt dat die in strijd zijn met EU-regelgeving.
Wel ben ik met mijn Duitse ambtgenoot in gesprek gegaan over mogelijke manieren om de vraag te verlagen. Conform de motie van het lid Paternotte c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 127) informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de gaswinning en de mogelijke scenario’s om de extra winning te minimaliseren.
Wilt u de adviezen overleggen die, gezien de ernst van deze situatie ongetwijfeld in de afgelopen jaren gevraagd zijn aan de juridische afdeling van uw ministerie, aan de landsadvocaat en/of een andere gerenommeerde advocaat?
Ik verwijs naar de brief aan uw Kamer over dit onderwerp van 17 januari 2014 (Kamerstuk 33 529, nr. 28) en de bijlage daarbij (het document «Nadere toelichting onderzoeksresultaten, adviezen en kabinetsbesluit»). Deze analyse is nog altijd relevant, want het gaat om dezelfde langjarige contracten.
Deelt u de mening dat uit niets blijkt en dat ook van de kant van uw ministerie tot op heden niet beweerd is dat de onvoorziene omstandigheden, zoals genoemd in artikel 4 van het Vaststellingsbesluit onder lid a (transportbeperkingen), b (technische mankementen aan de installaties van Gasunie Transport Services B.V.) dan wel c (onvoorziene ontwikkelingen in de samenstelling van het hoogcalorisch gas) van het Vaststellingsbesluit, van toepassing zijn, zodat dit artikel ook geen grond is waarop extra gewonnen mag worden?4
Artikel 4 van het vaststellingsbesluit regelt de inzet van het Groningenveld als zogenoemde back-up voor de uitvoering van wettelijke taken die GTS heeft op het gebied van systeemintegriteit, waaronder het beheer van het landelijk gastransportnet, de balanshandhaving en kwaliteitsconversie. In drie specifiek benoemde situaties kan GTS, tot een genoemd maximum, een aanwijzing geven aan GasTerra die ertoe leidt dat de gaswinning voor dit back-up doel wordt verhoogd.
Deze mogelijkheid staat los van de bevoegdheden die ik heb op grond van de Mijnbouwwet, om gedurende het gasjaar in te grijpen als dat nodig is. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik tevens naar het antwoord op vraag 1.
Conform de motie van het lid Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen (Kamerstuk 35 788, nr. 127), zal ik uw Kamer informeren in hoeverre een verhoging van het winningsniveau noodzakelijk is en welke mogelijkheden hiervoor bestaan,
Bent u het met ons eens dat, nu het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) spreekt van een warme winter5, dat u alleen al op basis hiervan de minimale door u genoemde hoeveelheid van 3,9 miljard kuub niet mag winnen, omdat deze hoeveelheid gebaseerd is op een normale winter?
Inderdaad is er geen absoluut of minimaal winningsniveau vastgesteld, maar een formule – de zogenoemde graaddagenformule – die de relatie geeft tussen het temperatuurverloop en het winningsniveau. Het klopt dat er tot op heden sprake is van een relatief warme winter, waardoor op basis van het huidige vaststellingsbesluit de verwachting is dat de gaswinning lager uitkomt.
Kunt u ons voorrekenen, op basis van de formule, genoemd in artikel 2 van het Vaststellingsbesluit, die tot op heden leidt tot een veel lagere toegestane gaswinning dan 3,9 miljard kuub, welke gaswinning is toegestaan gezien het aantal graaddagen tot op heden?
Voor het winningsniveau in het lopende gasjaar wordt rekening gehouden met het aantal graaddagen in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 maart 2022. Het aantal graaddagen is het aantal graden dat de daggemiddelde temperatuur in De Bilt, gecorrigeerd voor de windsnelheid, onder de 14 graden Celsius uitkomt, opgeteld voor alle dagen in de genoemde periode. Tot en met 31 januari 2022 waren er 1076 graaddagen, bijna 50 minder dan in het referentiejaar voor een gemiddeld temperatuurverloop 2011–2012. Zie ook https://dashboardgroningen.nl.
Volgt uit het in vraag zeven en acht gestelde niet noodzakelijkerwijs dat extra gaswinning juridisch niet mogelijk is?
Nee. Voor het antwoord verwijs ik u tevens naar het antwoord op vraag 1 en 7.
Hoe is het mogelijk dat de afspraken over export/levering aan het buitenland in conflict zijn met uw besluit tot beëindiging van de gaswinning en hier in het vaststellingsbesluit ook niet in is voorzien en deze afspraken slechts in randopmerkingen zijn vermeld?
Het besluit uit 2018 om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als mogelijk te beëindigen is niet in strijd met de export van laagcalorisch gas naar België, Duitsland en Frankrijk. Er zijn afspraken gemaakt met de netbeheerders van deze landen over de afbouw van de gaslevering vanuit Nederland. Tussen nu en gasjaar 2028–2029 vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door afnemers van laagcalorisch gas om te bouwen.
Gezien het belang van de reductie van de laagcalorische gasvraag in het buitenland is door mijn ministerie en de betrokken collega’s van de Duitse, Belgische en Franse overheden een Task Force opgericht om de activiteiten op het gebied van de ombouw te monitoren. Uw Kamer wordt tot en met september 2022 elk halfjaar geïnformeerd over de monitoringsrapportage van de Task Force.
De operationele strategie voor de inzet van het Groningenveld wordt in het vaststellingsbesluit vastgesteld aan de hand van de in artikel 52d, tweede lid van de Mijnbouwwet voorgeschreven afweging van belangen. Het tempo van de afbouw van de vraag naar laagcalorisch gas is een van die belangen (in het vaststellingsbesluit criterium c genoemd) en komt uitgebreid aan bod. In de brieven van 19 juni en 21 september 2020 en van 11 februari, 25 juni en 24 september 2021 is uw Kamer ook geïnformeerd over de randvoorwaarden voor de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529, nr. 788, nr. 803, nr. 848, nr. 873 en nr. 902).
Deelt u de mening dat alle adviezen die ten grondslag liggen aan het vaststellingsbesluit niet meer relevant zijn, omdat die uitgingen van een geheel ander uitgangspunt (namelijk stillegging van de gaswinning) en gaat u daarom nieuwe adviezen aanvragen?
Zoals aangegeven in de brief van 6 januari jl. van mijn voorganger over de mogelijke verhoging van de gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529, nr. 944) is aan NAM gevraagd om voor de verschillende varianten in de rapportage van GTS de operationele strategie van het huidige gasjaar te herzien en te berekenen hoe in de verschillende varianten de druk zich in het gasveld ontwikkelt. TNO heb ik gevraagd op basis hiervan een aanvulling te maken op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Deze analyse is voorgelegd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), zodat SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s van een verhoging van de gaswinning in dit gasjaar.
GTS maakt op mijn verzoek een actualisatie van de gasvraag en kijkt daarbij op welke manier de gevolgen voor het winningsniveau en de sluitingsdatum kunnen worden geminimaliseerd.
Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Heeft u na het besluit tot beëindiging van de gaswinning de contracten met de hierbij relevante afnemende landen/klanten beëindigd en, zo nee, waarom niet?
De exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Het is ook die fysieke vraag die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder langetermijncontracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor de nog aanwezige langetermijncontracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers. Deze contracten bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet al onderzoek gedaan naar deze langetermijncontracten. Uw Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De conclusie was toen dat minder levering aan buitenlandse afnemers alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk is en ook alleen in combinatie met gelijktijdige reductie van gaslevering aan alle andere afnemers (zowel in Nederland als in de andere landen die laagcalorisch gas gebruiken, waaronder Duitsland).
Wat betreft de nu door Duitsland gevraagde extra leveringen is mijn aandacht er op gericht geweest om in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot tot alternatieve oplossingen te komen. Conform de motie Paternotte, informeer ik uw Kamer binnenkort over de laatste inzichten voor de gaswinning en alle mogelijke scenario’s om de extra winning te minimaliseren. Er wordt op dit moment reeds gewerkt aan de fysieke ombouw van afnemers in het buitenland zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 11.
Hoe ziet u de beëindiging van deze contracten? Tegen welke compensatie heeft u de leverafspraken met de afnemers beëindigd en wilt u de bijbehorende documenten allen per ommegaande aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 is er geen sprake van contracten die de Staat is aangegaan. Het is aan de partijen die contracten hebben afgesloten om te overwegen of contracten moeten worden aangepast naar aanleiding van de afbouw van de export.
Wilt u ons ook alle correspondentie met afnemers over beëindiging van de leveranties toesturen, ook in gevallen waar de correspondentie tot op heden niet tot daadwerkelijke beëindiging heeft geleid?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 en 14 is er geen sprake van contracten die de Staat is aangegaan.
Waarom komen deze met uw beleid conflicterende export-/leveringsafspraken nu pas als concreet probleem op tafel en hoe gaat u dit oplossen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 betreft de huidige situatie, behalve een vraag van contracten tussen spelers op de gasmarkt, eerst en vooral een fysiek vraagstuk. Er vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in België, Duitsland en Frankrijk naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld. Jaarlijks worden honderdduizenden afnemers per jaar omgezet. Bij brief van 24 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 278) is uw Kamer geïnformeerd welke stappen België, Frankrijk en Duitsland zetten om het gebruik van laagcalorisch gas uit te faseren. Uw Kamer wordt sinds februari 2020 elk half jaar geïnformeerd over de voortgang van dit programma. De ombouw loopt tot op heden voorspoedig en loopt ondanks de corona-maatregelen nog steeds op schema. De ombouw vertaalt zich niet 1-op-1 door in een afname van de vraag, omdat de vraag van resterende afnemers van laagcalorisch gas van jaar tot jaar verschilt.
Dit jaar speelt, voor het eerst, dat de prognose van de vraag naar Nederlands laagcalorisch gas door nog niet omgebouwde Duitse afnemers minder is afgenomen dan verwacht. Ik ben met mijn Duitse ambtgenoot in gesprek gegaan over mogelijke manieren om de vraag te verlagen.
Afwijzingen kort verblijf familieleden Syrische Nederlanders. |
|
Jasper van Dijk , Sylvana Simons (BIJ1), Kati Piri (PvdA), Marieke Koekkoek (D66), Don Ceder (CU), Tunahan Kuzu (DENK), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel aanvragen zijn in de afgelopen vijf jaar gedaan voor een kort verblijf in Nederland door Syriërs via een «bewijs garantstelling en particuliere logiesverstrekking»?
Ingevolge artikel 14 van de (EU) Visumcode1 moeten aanvragers van een kort verblijf (Schengen)visum aantonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken voor de kosten van de (retour)reis en de kosten van het verblijf in Nederland. Een visumaanvrager kan dit ook aantonen met een «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking» door een solvabele derde, bijvoorbeeld de referent in Nederland. Er is geen overzicht beschikbaar hoe vaak een dergelijk «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking» is gebruikt, maar dit formulier wordt voornamelijk gebruikt voor het verblijfsdoel «familiebezoek». In de afgelopen vijf jaar (periode 01-01-2017 t/m 31-12-2021) zijn er 1.958 visumaanvragen voor kort verblijf ingediend met als verblijfsdoel «familiebezoek», door aanvragers met de Syrische nationaliteit (zie cijfers in bijlage 1, figuur 2).
Bij hoeveel van deze aanvragen voldeed de aanvrager aan de gestelde voorwaarden?
In de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 zijn er 9.222 visumaanvragen ingediend door personen met de Syrische nationaliteit, waarvan 4.143 zijn ingewilligd (een inwilligingspercentage van ongeveer 45%). Voor specifiek het verblijfsdoel «familiebezoek» zijn er in deze periode 1.958 visumaanvragen ingediend door personen met de Syrische nationaliteit, waarvan 497 aanvragen zijn ingewilligd (ongeveer 25%). T.a.v. de ingewilligde aanvragen is geoordeeld dat aan de bepalingen van de Visumcode is voldaan.
Wat was het afwijzingspercentage van aanvragen voor kort verblijf voor alle nationaliteiten? Wat is het afwijzingspercentage voor aanvragen voor kort verblijf specifiek voor Syriërs? Wat is het afwijzingspercentage voor aanvragen kort verblijf voor Syriërs die aan alle gestelde voorwaarden voldoen?
In de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 was het weigeringspercentage van alle visumaanvragen wereldwijd (ongeacht nationaliteit en verblijfsdoel) ongeveer 13%. Het weigeringspercentage voor personen in bezit van de Syrische nationaliteit (ongeacht verblijfsdoel) in deze periode bedroeg afgerond 55%.
Aanvragen voor een (Schengen) visum kort verblijf (max. 90 dagen per periode van 180 dagen) worden getoetst overeenkomstig de bepalingen van de Visumcode. Als aan alle voorwaarden (inclusief tijdige terugkeer, het niet gesignaleerd staan ter fine van weigering en er geen bezwaar van een andere lidstaat bestaat tegen de komst van de aanvrager) wordt voldaan, wordt een aanvraag ingewilligd. Het afwijzingspercentage van 55% betreft derhalve uitsluitend aanvragen waarbij niet aan alle voorwaarden werd voldaan.
Zie bijlage 1, figuren 5 en 6 voor de gebruikte weigeringsredenen voor afgewezen visumaanvragen van personen in het bezit van de Syrische nationaliteit in de periode van 1-1-2017 t/m 31-12-2021. Vaak worden meerdere weigeringsredenen gebruikt voor een visumaanvraag omdat er sprake is van een combinatie van weigeringsgronden.
De meest voorkomende weigeringsgronden voor Syrische aanvragers zijn:
Bovengenoemde weigeringsgronden zijn overigens ook de meest gebruikte weigeringsgronden voor andere nationaliteiten. In bijlage 2 vindt u een nadere omschrijving van de weigeringsgronden.2
Kunt u aangeven om welke redenen aanvragen, die aan alle voorwaarden voldoen, alsnog worden afgewezen? Speelt het «vestigingsgevaar» hierin een rol?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Eén van de criteria voor het verlenen van een (Schengen) visum kort verblijf is inderdaad of de aanvrager het voornemen heeft het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór de geldigheidsduur van het aangevraagde visum verstrijkt. Hiervoor wordt onder meer gekeken naar de sociaaleconomische binding van betrokkene met het land van herkomst en/of bestendig verblijf. Dit wordt beoordeeld op individuele merites aan de hand van het aanvraagdossier.
Betekent de oorlogssituatie in Syrië dat voor inreizende familieleden in alle gevallen wordt aangenomen dat er geen of slechts een zwakke sociaal en economische band met het land van herkomst of verblijf bestaat? Bestaat een interne werkinstructie waarin dit is uitgewerkt? Zo ja, wilt u deze aan de Kamer doen toekomen?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 4. In algemene zin is de burgeroorlog in Syrië uiteraard van grote invloed op de sociaaleconomische omstandigheden van Syriërs. Alle visumaanvragen worden echter op hun eigen merites beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van de Visumcode. De meeste visa van Syriërs worden aangevraagd vanuit (buur)landen uit de regio, waarbij geldt dat sommige Syriërs hiervoor op en neer reizen vanuit Syrië en anderen zich (al dan niet tijdelijk) in deze landen hebben gevestigd.
Bent u het eens dat, als aanvragers aan alle voorwaarden voldoen, het uitgangspunt dient te zijn dat de vergunning wordt verleend, tenzij er zwaarwegende redenen zijn dit niet te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het uitgangspunt is inderdaad dat een visum kan worden verleend als aan alle voorwaarden van de Visumcode wordt voldaan. Indien niet aan alle voorwaarden wordt voldaan biedt de Visumcode op grond van artikel 25 aan lidstaten de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen een territoriaal beperkt «kort verblijf» visum te verstrekken voor de duur van maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen, wanneer zij dat op humanitaire gronden, vanwege het nationale belang of gelet op internationale verplichtingen, noodzakelijk achten. Dit artikel biedt echter geen ruimte om af te wijken van de voorwaarde dat het voornemen moet bestaan om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. Nederland verstrekt daarom geen (territoriaal beperkte) Schengenvisa voor kort verblijf aan personen als ten tijde van de beoordeling van de visumaanvraag gerede twijfel bestaat aan de tijdige terugkeer na afloop van hun visum.
Bent u ook van mening dat elke aanvraag individueel moet worden beoordeeld? Zo ja, kunt u aangeven en onderbouwen of dat de afgelopen jaren ook de praktijk is geweest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er zoveel aanvragen worden afgewezen, terwijl wel aan alle voorwaarden wordt voldaan?
Ja, zie ook de antwoorden op vraag 4 en vraag 5. Visumaanvragen worden op hun eigen merites beoordeeld. Dat is het uitgangspunt en de staande praktijk bij de beoordeling van (Schengen)visumaanvragen voor kort verblijf. Het algemene gemiddelde weigeringspercentage bij visumaanvragen voor NL bedroeg in de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 ongeveer 13%. Voor aanvragers met de Syrische nationaliteit bedroeg het weigeringspercentage 55%. Zoals figuur 5 in bijlage 1 laat zien is daarbij vaak sprake van onvoldoende binding met het land van herkomst of bestendig verblijf en twijfel aan tijdige terugkeer.
Erkent u dat er objectieve belemmeringen bestaan voor het uitoefenen van het gezins- of familieleven voor Syriërs die hier asiel hebben gekregen? Erkent u dat een kort bezoek naar Nederland de enige mogelijkheid kan zijn waarop mensen elkaar kunnen zien of deel uit kunnen maken van belangrijke levensgebeurtenissen?
Voor de beantwoording van deze vraag is het belangrijk om onderscheid te maken tussen gezinsleden en overige familieleden van Syrische Nederlanders/ statushouders. Gezinsleden (partners, minderjarige kinderen en afhankelijke meerderjarige kinderen) kunnen op basis van gezinshereniging (reguliere gezinshereniging of gezinshereniging in het kader van nareis asiel) naar Nederland komen, hiervoor kan een lang verblijf visum worden aangevraagd. In de Nederlandse situatie is dat een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Voor gezinsleden is er derhalve geen belemmering. Voor overige familieleden geldt dat zij voor een bezoek aan Nederland een (Schengen) visum kort verblijf moeten aanvragen waarbij getoetst wordt aan de voorwaarden zoals beschreven in de Visumcode.
Bent u van mening dat de menselijke maat voldoende wordt toegepast bij het beoordelen van deze visumaanvragen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 6 v.w.b. de mogelijkheid in uitzonderlijke gevallen een visum te verstrekken op humanitaire gronden. Personen die om humanitaire redenen moeten reizen zijn gedurende de coronapandemie bovendien uitgezonderd van het EU-inreisverbod.
Wat kunnen Syriërs, die aan alle voorwaarden voldoen om hun familieleden uit te nodigen voor kort verblijf, doen om te zorgen dat zij hun familieleden alsnog kunnen zien?
Een Syrische Nederlander of (asiel) statushouder kan een visumaanvraag voor een familielid ondersteunen d.m.v. een «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking», maar bij de beoordeling van de visumaanvraag zullen onder andere ook de individuele omstandigheden van de visumaanvrager worden betrokken, om te beoordelen of tijdige terugkeer aannemelijk is. Indien aan alle bepalingen van de Visumcode wordt voldaan, wordt een visum verleend.
Zie het antwoord op vraag 8 voor de overige mogelijkheden.
Figuur 1: Totaal aantal aanvragen voor een kort verblijf (Schengen) visum per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit, voor alle verblijfsdoelen.
Figuur 2: Aantal aanvragen voor een (Schengen) visum kort verblijf per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel «familiebezoek».
Figuur 3: Aantal ingewilligde visa (inclusief VTBG) voor een (Schengen) visum kort verblijf per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit, voor alle verblijfsdoelen.
Figuur 4: Aantal ingewilligde visa (inclusief VTBG) voor een (Schengen) visum kort verblijfper jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel familiebezoek.
Figuur 5: Aantal keer dat een weigeringsreden is gebruikt in geweigerde aanvragen van 1-1-2017 t/m 31-12-2021 van aanvragers met de Syrische nationaliteit voor alle verblijfsdoelen gezamenlijk.
Figuur 6: Aantal keer dat een weigeringsreden is gebruikt in geweigerde aanvragen van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel «familiebezoek».
Het bericht dat het Rijksmuseum de term Bersiap niet langer wil gebruiken |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het Rijksmuseum de term Bersiap bestempelt als «racistisch» en dat de term niet zal worden gebruikt in de tentoonstelling «Revolusi, Indonesië onafhankelijk», die volgende maand wordt gehouden?1
De gastconservator Bonnie Triyana heeft in een opiniestuk in het NRC Handelsblad van 10 januari 2022 geschreven dat «als het begrip «bersiap» in zijn algemeenheid [wordt gebruikt] voor geweld dat tijdens de revolutie plaatsvond tegen Nederlanders, het een sterk racistische lading [krijgt].» Het Rijksmuseum heeft laten weten dat het museum de term Bersiap niet schrapt en deze niet in de ban doet.
Het museum geeft aan dat het de term Bersiap zal uitleggen en voorzien van historische context. De tentoonstelling «Revolusi! Indonesië onafhankelijk» erkent en toont zowel het geweld in deze periode tegen Indo-Europeanen, Nederlanders, Molukkers, Chinezen en anderen die aan Nederlandse zijde stonden of daarvan verdacht werden, als het geweld tegen andere groepen waaronder Indonesiërs in dezelfde periode. In de tentoonstelling, publicatie en randprogrammering is er aandacht voor de term Bersiap.
Bent u ervan op de hoogte dat de term Bersiap verwijst naar de zeer gewelddadige periode na de Tweede Wereldoorlog, toen tienduizenden Nederlanders, Indische-Nederlanders en andere groepen het slachtoffer werden van racistisch geweld dat werd gepleegd door Indonesische strijders?
De term Bersiap verwijst naar een periode in Indonesië na de Japanse capitulatie in 1945, waarin veel Indo-Europeanen, Nederlanders, Chinezen, Molukkers en Indonesiërs die met Nederlanders samenwerkten of daarvan verdacht werden, slachtoffer werden van extreem geweld. Deze periode is onderdeel van de koloniale geschiedenis van Indonesië en de dekolonisatieoorlog.
Bent u ervan op de hoogte dat vele (Indische) Nederlandse mannen, vrouwen en kinderen die net waren bevrijd uit de jappenkampen het slachtoffer werden van deze racistische aanvallen en dat deze aanvallen gepaard gingen met grootschalige martelingen, verkrachtingen en moordpartijen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het te walgelijk voor woorden is dat het Rijksmuseum deze term nu uitwist omdat het de daders zou neerzetten als «primitief» en «ongeciviliseerd», wat niet geheel vrij zou zijn van rassenhaat? Zo nee, waarom niet?
Het Rijksmuseum heeft laten weten dat het museum de term Bersiap niet schrapt, maar zal uitleggen en voorzien van historische context.
Deelt u de mening dat het uitwissen van de term Bersiap een klap in het gezicht is van alle slachtoffers van dit geweld en hun nabestaanden? Zo nee, waarom niet?
De term Bersiap wordt niet uitgewist door het Rijksmuseum.
Bent u bereid het Rijksmuseum tot de orde te roepen en ervoor te zorgen dat deze belangrijke periode in de Nederlandse geschiedenis niet wordt uitgewist, maar dat de term Bersiap volgende maand wel onderdeel zal uitmaken van de expositie? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht 'In achterkamertje van beautysalon verdienen ze aan leed van toeslagenouders: ‘Schandalig’' |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Ja.
Kunt u een algemene reflectie geven op het bovenstaande bericht?
Het Algemeen Dagblad (AD) berichtte op 8 januari jl. over een tussenpersoon uit Den Haag die voor € 150,– mensen middels een standaardbrief hulp aanbiedt bij het indienen van een verzoek tot compensatie voor de problemen bij toeslagen. Uit het artikel wordt niet duidelijk of het om verzoeken gaat tot compensatie voor de problemen bij de kinderopvangtoeslag of de beoogde compensatie voor gedupeerden van problemen bij andere toeslagen (huurtoeslag, zorgtoeslag, kindgebonden budget) zoals aangekondigd door mijn ambtsvoorganger bij brief van 29 oktober 2021.2
Uitgangspunt voor de bestaande en beoogde herstelregelingen is dat het proces voor aanmelding en behandeling passend en zo eenvoudig mogelijk is. Aanmelding voor de herstelregeling kinderopvangtoeslag kan eenvoudig telefonisch en via de website van de hersteloperatie. Indien gewenst kunnen ouders hierbij ondersteuning krijgen vanuit het sociaal domein binnen hun gemeente, bijvoorbeeld als zij de Nederlandse taal niet machtig zijn. Ouders krijgen in het verdere proces onder meer gratis juridische bijstand en een persoonlijk zaakbehandelaar die hen bijstaat. Een beroep doen op de beoogde herstelregeling voor gedupeerden van andere toeslagen is niet mogelijk, omdat die herstelregeling nog niet van kracht is.
Vanuit het eerder genoemde uitgangspunt zou het absoluut niet nodig moeten zijn om (betaalde) aanvullende hulp in te schakelen. Het staat iedereen echter wel vrij om deze toch in te schakelen. Wanneer veel personen desondanks gebruikmaken van een (betaalde) tussenpersoon, is dit voor de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), de VNG en voor mij een signaal dat de informatievoorziening en dienstverlening voor deze personen mogelijk niet goed werkt. Het artikel suggereert dat met name burgers die de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn, van deze tussenpersoon gebruikmaken. Naar aanleiding van deze casus kijken de VNG en UHT opnieuw naar de informatievoorziening aan en dienstverlening richting deze burgers.
Hoe kan het dat dit soort constructies met tussenpersonen kunnen bestaan? Wat gaat u hiertegen doen?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 2 is de hersteloperatie erop gericht het proces van aanmelding en behandeling voor gedupeerden passend en zo eenvoudig mogelijk te maken. Ik wil benadrukken dat het absoluut niet nodig is om betaalde tussenpersonen in te schakelen. Het staat iedereen natuurlijk vrij om zelf (betaalde) aanvullende hulp in te schakelen. Het geven van advies aan burgers over het doen van een aanvraag en het ondersteunen van burgers bij het doen van een aanvraag bij een overheidsinstantie zoals Toeslagen is niet verboden. Bedrijven die deze diensten aanbieden dienen zich echter wel te houden aan wet- en regelgeving. Of er sprake is van strafbare gedragingen kan ik niet beoordelen op basis van dit artikel en is ook niet aan mij om te beoordelen. Wanneer personen vermoeden dat er sprake is van strafbaar handelen door tussenpersonen, dan moedig ik hen aan om aangifte te doen bij de politie. Uit het artikel maak ik op dat dat in dit geval ook gebeurd is, en dat de politie deze zaak onderzoekt. Wel ga ik na in hoeverre er grond is om een melding te doen bij de Autoriteit Consument en Markt die onderzoek kan doen en kan handhaven op het terrein van het consumentenrecht.
Bent u het met de leden van de VVD-fractie eens dat het bestaan van deze constructies volstrekt onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat dit soort aanvragen worden gesignaleerd bij de toetsing?
Voor alle verzoeken die binnenkomen bij Toeslagen wordt vastgesteld om wat voor type verzoek het gaat. Er wordt niet vastgesteld en niet bijgehouden of verzoeken via of met hulp van een tussenpersoon binnenkomen. Dit zou ik ook onwenselijk vinden in het kader van gelijke behandeling. Indien het een verzoek betreft voor compensatie vanwege problemen met andere toeslagen, antwoordt UHT de burger middels een brief waarin onder meer wordt toegelicht dat de beoogde compensatieregeling thans nog niet bestaat en dat daarmee nog geen beroep gedaan kan worden op deze regeling. Er wordt aangegeven dat deze burgers daarom ook niet op een lijst worden geplaatst bij UHT. Ik wil hiermee voorkomen dat er mogelijke onterechte verwachtingen worden gewekt dat er recht zou zijn op compensatie en daarmee uitbetaling. Op deze manier wordt direct duidelijkheid gegeven aan deze groep. Indien het verzoek (ook) een verzoek om compensatie vanwege de problemen met de Kinderopvangtoeslag bevat, wordt de ouder aangemeld voor de huidige hersteloperatie kinderopvangtoeslag, voor zover een ouder daar niet al bekend is.
Welke stappen gaat u ondernemen om de groep gedupeerden waarom het hier gaat te informeren over de bestaande hulp en middelen bij het aanvragen van compensatie, zodat zij dit soort constructies kunnen vermijden?
Wanneer veel personen gebruikmaken van een (betaalde) tussenpersoon, is dit – zoals ik ook in antwoord 2 aangaf – voor UHT, de VNG en voor mij een signaal dat de informatievoorziening en dienstverlening voor deze personen mogelijk niet goed werkt. Naar aanleiding van deze casus kijken de VNG en UHT opnieuw naar de informatievoorziening aan en dienstverlening richting deze groep burgers. Op korte termijn betekent dit in ieder geval dat UHT de informatie over onder andere de mogelijkheden rondom juridische bijstand en ondersteuning vanuit gemeenten nadrukkelijker op de website plaatst. Ook wordt aangegeven wat burgers kunnen doen indien zij vermoeden dat er sprake is van strafbaar handelen door tussenpersonen. Deze informatie wordt ook geplaatst op het Engelstalige gedeelte van de website van de hersteloperatie. Daarnaast informeert de VNG de gemeenten over deze casus en vraagt hen waar mogelijk additionele voorlichting te geven, bijvoorbeeld via wijkteams. UHT en de VNG verkennen of er additionele mogelijkheden zijn om deze doelgroep beter te bereiken.
Hoe wordt omgegaan met de genoemde taalbarrière die oorzaak kan zijn dat gedupeerden zich tot dit soort tussenpersonen wenden?
Het artikel suggereert dat met name burgers die de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn van deze tussenpersoon gebruikmaken. Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 2 en vraag 6 kunnen burgers die de taal onvoldoende machtig zijn gratis ondersteuning krijgen vanuit hun gemeente bij het aanmelden voor de hersteloperatie Kinderopvangtoeslag. Daarnaast wil ik er zorg voor dragen dat de informatie over onder andere deze ondersteuning, verdere juridische bijstand en wat burgers kunnen doen indien zij vermoeden dat er sprake is van strafbaar handelen ook nadrukkelijker wordt vermeld op het Engelstalige gedeelte van de website van de hersteloperatie.
Wat gaat u doen om de mensen in beeld te krijgen die onterecht door dit soort constructies worden gelokt?
Er wordt niet vastgesteld en niet bijgehouden of verzoeken via of met hulp van een tussenpersoon binnenkomen. Burgers die een verzoek indienen voor de beoogde compensatie vanwege problemen met andere toeslagen ontvangen wel de eerder genoemde brief van UHT. Daarnaast wil ik via voorlichting en informatievoorziening benadrukken dat het absoluut niet nodig zou moeten zijn om (betaalde) aanvullende hulp in te schakelen. Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 6 vraag ik de gemeenten om waar mogelijk additionele voorlichting te geven. Ook wordt er additionele informatie geplaatst op de website van de hersteloperatie over wat burgers kunnen doen indien zij vermoeden dat er sprake is van strafbaar handelen door tussenpersonen. Daarnaast wil ik samen met de VNG verkennen of er additionele mogelijkheden zijn om deze doelgroep beter te bereiken.
Heeft u een beeld of door dit soort constructies daadwerkelijk geld bij mensen terecht komt die feitelijk niet gedupeerd zijn? Zo ja, over hoeveel geld gaat het dan?
Deze constructie – waarbij een tussenpersoon een burger helpt met het invullen van een verzoek om compensatie – leidt er op zichzelf niet toe dat er geld bij mensen terechtkomt die geen gedupeerde zijn van de kinderopvangtoeslag zijn. Immers: iedereen die zich aanmeldt voor de herstelregeling voor gedupeerden van de problemen bij de kinderopvangtoeslag, op welke wijze dan ook, doorloopt een grondige eerste toets. Op basis van deze toets wordt vastgesteld of iemand gedupeerd is en in aanmerking komt voor de € 30.000,– vanuit de Cathuisregeling.
Daarnaast geldt dat de beoogde herstelregeling voor gedupeerden van de andere toeslagen nog niet in werking is. Naar aanleiding van verzoeken van burgers op basis van deze, toekomstige, regels wordt nog niet besloten, laat staan compensatie uitgekeerd.
Of het signaal uit het bericht in het AD tot misbruik van de herstelregelingen leidt is nu nog geen oordeel over te geven. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn toezegging in de begeleidende brief van heden waarin ik heb aangegeven een inventarisatie te maken van signalen rondom misbruik en u hierover in de Voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag te informeren.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, behoudens vragen 3 en 4 die zijn gezamenlijk beantwoord vanwege de samenhang.
De toename van landbouwgifcocktails op voedsel en op insecten, waaronder bijen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «De hoeveelheid gif op Nederlandse aardappelen, aardbeien en radijsjes neemt niet af, maar toe»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat uit deze analyse van PAN-Nederland blijkt dat het gemiddeld aantal resten van soorten landbouwgif op Nederlandse aardappels, groente en fruit de afgelopen zeven jaar is toegenomen?2 Hoe verklaart u dit?
Dat kan ik niet bevestigen. De NVWA houdt toezicht op de maximaal toegestane residuen (MRL’s) op voedsel, het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen is daar geen onderdeel van. Er kan daarom geen betrouwbare conclusie getrokken worden over het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen in bijvoorbeeld het gehele volume aan Nederlandse aardappelen, groente en fruit op basis van de gegevens van de NVWA. De cijfers die door PAN-Nederland worden gepresenteerd komen uit een steekproef waarvan het niet duidelijk is hoe die zich verhoudt tot het gehele volume Nederlands product. Uit de inspectieresultaten van de NVWA over 2020 blijkt daarnaast dat het aantal overschrijdingen van de maximaal toegestane residuen van gewasbeschermingsmiddelen in groente en fruit uit Nederland en de EU zeer gering is3.
Maakt u zich zorgen over de toename van aangetroffen resten landbouwgifcocktails op ons voedsel? Zo ja, wat zijn uw concrete ambities om dit probleem (spoedig) aan te pakken?
Op basis van de huidige kennis over cumulatieve blootstelling van de consument aan residuen van gewasbeschermingsmiddelen is er geen aanleiding om zorgen over de veiligheid te hebben. Het RIVM en andere instituten in de EU hebben een methode ontwikkeld voor het berekenen van het gezondheidseffect van residuen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen die de consument per dag via de voeding binnenkrijgt. Het vorige kabinet heeft uw Kamer daarover de afgelopen jaren meermaals geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 433, Kamerstuk 27 858, nr. 461 en Kamerstuk 26 991, nr. 575). Uit de berekeningen blijkt dat de combinatie van residuen van verschillende middelen met hetzelfde effect op het lichaam geen risico voor de volksgezondheid oplevert. Op dit moment is er dus geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
Kunt u bevestigen dat de gezondheidseffecten van dergelijke cocktails tot op heden onbekend zijn, ook wanneer elke stof afzonderlijk onder de waarde van de eigen Maximale Residu Limiet (MRL) zit?
Nee, ik kan dat niet bevestigen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is voor het berekenen van cumulatieve blootstelling inmiddels een methodiek ontwikkeld. Tot nu toe laten de hiermee uitgevoerde berekeningen zien dat het gesommeerde effect van residuen van verschillende middelen met hetzelfde effect op het lichaam en waaraan de consument via de voeding wordt blootgesteld, beneden gezondheidskundige grenswaarden blijft en dus geen risico voor de consument oplevert.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van PAN-Nederland, in het licht van de doelstelling uit de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, om in 2030 nagenoeg geen residuen van landbouwgif meer op voedselproducten te hebben? (Kamerstuk 27 858, nr. 449).
Zoals in antwoord 1 aangegeven blijkt uit de inspectieresultaten van de NVWA over 2020 dat het aantal overschrijdingen van de maximaal toegestane residuen (MRL’s) van gewasbeschermingsmiddelen in groente en fruit uit Nederland en de EU zeer gering is. Het doel van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 is dat weerbare planten en teeltsystemen gerealiseerd worden, nagenoeg zonder emissies naar het milieu en dat de land- en tuinbouw met de natuur is verbonden. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen. Het doel is dat er in 2030 nagenoeg geen residuen op producten voor de consumptie meer zijn. Uw Kamer is op 28 september 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 518) over het uitvoeringsprogramma horend bij deze toekomstvisie.
Kunt u bevestigen dat uit deze analyse ook blijkt dat verschillende populaire Nederlandse voedselproducten gemiddeld méér gifresten bevatten dan dezelfde producten uit het buitenland? Hoe beoordeelt u dit?
Dat kan ik niet bevestigen. De cijfers die door PAN-Nederland worden gepresenteerd komen uit een steekproef, waarvan het niet duidelijk is hoe die zich verhoudt tot het gehele volume Nederlands product. De NVWA houdt toezicht op de maximaal toegestane residuen op voedsel, het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen is daar geen onderdeel van. Er kan daarom geen betrouwbare conclusie getrokken worden over het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen in bijvoorbeeld het gehele volume aan Nederlands fruit, op basis van de gegevens van de NVWA.
Kunt u bevestigen dat uit de meetgegevens van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit blijkt dat op Nederlands gangbaar geteeld fruit een gifcocktail van gemiddeld vier verschillende pesticiden zit?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat uit deze meetgegevens blijkt dat rozijnen het meest vervuilde product zijn, met een cocktail van gemiddeld 11 verschillende gifresten?
Dat kan ik niet bevestigen. De aanwezigheid van veel verschillende residuen betekent niet dat de som van die residuen hoger is dan bij andere gewassen, waarbij slechts één of enkele residuen worden aangetroffen.
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) werken aan een methodiek om het cumulatieve effect van residuen van verschillende pesticiden te berekenen, maar dat dit nog niet voor alle werkingsmechanismen ontwikkeld is? (Kamerstuk 2021D39060) Zo ja, wanneer verwacht u dat deze methodiek gereed is?
Dat klopt. De methodiek voor de berekening van het cumulatieve effect is inmiddels ontwikkeld en voor twee werkingsmechanismen (op het zenuwstelsel en op de schildklier) zijn de cumulatieve effecten inmiddels berekend. Deze effecten blijken onder de veilige gezondheidskundige grenswaarden te blijven, waardoor aanpassing van het Maximale Residu Limiet (MRL) niet nodig is. Momenteel wordt bepaald wat én hoeveel het effect is van iedere goedgekeurde werkzame stof op andere organen. Deze bepaling vergt nog enkele jaren.
Onderschrijft u het belang dat de gezondheid van mensen en dieren beschermd wordt tegen schadelijke cocktails van landbouwgif?
Ja.
Bent u bereid uit voorzorg een maximum te stellen op het aantal verschillende residuen dat op voedselproducten mag zitten? Zo ja, wanneer?
Op basis van het aantal residuen kunnen geen conclusies worden getrokken over de risico’s van deze residuen. Het stellen van een maximaal aantal residuen draagt daarom niet bij aan de voedselveiligheid.
Bent u bereid om een blijvende inzet te tonen voor de volledige uitvoering van de aangenomen motie Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49) waarin de Kamer de regering verzoekt stevig te pleiten voor de invoering van een extra veiligheidsfactor bij de Europese toelating van pesticiden? Bent u bereid om dit pleidooi kracht bij te zetten voor het invoeren van een veiligheidsfactor voor álle stoffen, zoals de motie vraagt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Europese Commissie, in lijn met de motie van het lid Wassenberg, inderdaad verzocht een veiligheidsfactor te introduceren voor werkzame stoffen, waarvan het risico op cumulatie in het milieu het grootst is en om dit onderwerp op de agenda van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) te plaatsen. De Europese Commissie heeft in haar reactie aangegeven dit onderwerp te zullen bespreken met de lidstaten in de «post approval issues» werkgroep. De uitkomst van deze bespreking zal onder de aandacht worden gebracht van het SCoPAFF. Ambtelijk wordt het gesprek met de Europese Commissie hierover voortgezet, waarbij mijn inzet erop gericht blijft om een veiligheidsfactor te introduceren.
Bent u bekend met het onlangs verschenen Duitse onderzoek dat aantoont dat insecten meer én langer zware bestrijdingsmiddelen vasthouden dan werd gedacht?3
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek. Uit het onderzoek komt naar voren dat het aantal werkzame stoffen dat in de monsters werd aangetroffen toeneemt naarmate het aandeel landbouwgrond in de omgeving van de monsterlocaties groter is. Het onderzoek geeft niet aan dat er méér stoffen gevonden zijn dan verwacht. Het onderzoek noemt ook geen gehalten of normoverschrijdingen van de aangetroffen stoffen, maar slechts het aantal. De onderzoekers trekken dan ook geen conclusies over mogelijke effecten van de aangetroffen stoffen.
Kunt u bevestigen dat op insecten op één locatie van dit onderzoek een mix van wel 27 gifstoffen werd gevonden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de onderzoekers ook resten van landbouwgif, dat (recent) op Europees niveau verboden is, aantroffen op insecten?
Ik kan bevestigen dat de onderzoekers stoffen vonden die nu niet meer gebruikt mogen worden als werkzame stof in een gewasbeschermingsmiddel, maar ten tijde van het onderzoek in 2020 nog wel.
Waarom mogen Nederlandse boeren, wanneer een landbouwgif vanwege de schadelijke effecten op de gezondheid, natuur of milieu verboden worden, nog wel de restanten van deze middelen, zoals het bijengif thiacloprid, opmaken?
Wanneer een werkzame stof niet langer is goedgekeurd of een gewasbeschermingsmiddel niet meer is toegelaten wordt een periode bepaald, waarin een middel nog mag worden afgeleverd en opgebruikt, de zogenaamde respijtperiode. Deze periode is beschreven in de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 en is bedoeld om de markt en de teler de kans te geven om zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Bij het bepalen van de lengte van de respijtperiode wegen de Europese Commissie en het Ctgb het risico van het gebruik van de stof of middel mee. Zo liep de respijtperiode van middelen op basis van de werkzame stof thiacloprid tot uiterlijk 3 februari 2021.
Bent u bereid om bij een verbod op een middel direct ook het gebruik van de restanten te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. De Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 geeft zowel de Europese Commissie als de toelatingsautoriteiten van de lidstaten de mogelijkheid om een afweging te maken voor een bepaalde respijtperiode (met een vastgesteld maximum). Ik vind het passen binnen behoorlijk bestuur dat bij beëindiging van een verleende toelating er een overgangsperiode kan worden bepaald.
Bent u het eens met de stelling dat het onwenselijk is dat Nederlandse voedselproducten gemiddeld niet minder, maar méér verschillende soorten giftresten bevatten, terwijl steeds duidelijker wordt hoe desastreus de effecten van gifgebruik zijn voor mens, dier en natuur?4
Het beleid ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen gaat niet uit van complexe stellingen, maar is risico-gebaseerd, gaat uit van aangetoond veilig gebruik voor mens, dier en milieu en wil daarnaast steeds werken aan vastgestelde knelpunten en het oplossen daarvan. Wat dat betreft is er in de Europese Unie een brede overeenstemming dat het huidige gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor het milieu ongewenst is en dat dit moet worden verminderd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de hiervoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb getracht de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het ‘Known Traveller Digital Identity’ (KDTI) van het World Economic Forum (WEF) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de «white paper» van het World Economic Forum (WEF) waarin door het WEF het «Known Traveller Digital Identity» (KDTI) concept wordt uitgewerkt?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is het correct, zoals vermeld staat op pagina 12 van dit document, dat «de Nederlandse regering» een «KDTI pilot partner» is van het WEF?
In januari 2018 is Nederland benaderd door de Canadese overheid en het World Economic Forum (WEF) om deel te nemen aan een proefproject om het Known Traveller Digital Identity (KTDI) concept in de praktijk te toetsen. Het doel van het KTDI-concept is het vergemakkelijken van het gehele reisproces voor de reiziger; van vertrek uit het land van verblijf tot en met aankomst in het land van bestemming. De kern van het idee is dat een burger zich op basis van vrijwilligheid, op digitale wijze, op een manier die betrouwbaar en door de overheid gevalideerd is, met behulp van biometrische gegevens kan identificeren en de grens kan passeren.
Voor de uitvoering van het project is een publiek-privaat consortium ingericht, bestaande uit het WEF, Canadese overheid, Nederlandse overheid, Air Canada, Toronto Pearson International Airport, Aéroports de Montréal, KLM Royal Dutch Airlines, Schiphol Nederland B.V, Accenture en Vision-box. Het projectmanagement aan Nederlandse zijde is belegd bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Op 26 juni 2019 hebben de betrokken partijen een intentieverklaring ondertekend waarin zij aangeven zich in te zetten voor de uitvoering van de pilot. Voor Nederland is deze verklaring, met mandaat van de Staatssecretaris van JenV, ondertekend door de Nederlandse ambassadeur in Canada.
Overeenkomstig de planning had de pilot eind 2020 moeten starten met een technische en operationele test door een besloten doelgroep bestaande uit medewerkers van de betrokken partijen. Als gevolg van de uitbraak van Covid-19 is het aantal reizigers wereldwijd echter sterk afgenomen en zijn de prioriteiten op het gebied van innovaties in grensmanagement veranderd, de implementatie van het Europese Entry Exit Systeem geniet momenteel de hoogste prioriteit. De planning van de pilot heeft hierdoor vertraging opgelopen en Canada en Nederland heroverwegen of zij de implementatie van de pilot nog willen continueren en in welke vorm eventueel. Op dit moment is het derhalve zeer onzeker of deze pilot nog geïmplementeerd zal worden.
Kunt u ons alle documenten (e-mails, notulen, rapporten, vergaderstukken, et cetera) sturen waarin de Nederlandse regering als «KDTI pilot partner» wordt genoemd, handelt of betrokken is?
Dit verzoek is omvangrijk en kost tijd. Ik streef ernaar u deze documenten voor de zomer te doen toekomen.
Het bericht dat steeds meer zorgverzekeraars tweelingpolissen aanbieden |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgverzekeraars lokken gezonde klanten met tweelingpolissen»?1
Ja, ik ben met dit bericht bekend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat steeds meer zorgverzekeraars tweelingpolissen aanbieden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat er voor verzekerden écht iets te kiezen valt op de zorgverzekeringsmarkt. Nagenoeg gelijke polissen («tweelingpolissen») dragen niet bij aan een onderscheidend polisaanbod en maken het voor een verzekerde onnodig ingewikkeld om een zorgverzekering te kiezen. Ook zouden deze polissen de risicosolidariteit kunnen aantasten, indien de goedkopere polis zich vanuit financiële overwegingen richt op een specifieke groep verzekerden met bepaalde kenmerken in plaats vanuit een zorgperspectief.
Het polisaanbod heeft daarom ook de voortdurende aandacht en is de afgelopen jaren reeds verschillende keren onderwerp van gesprek geweest met zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars zijn hierbij opgeroepen om het polisaanbod meer onderscheidend te maken. Momenteel wordt een onderzoek uitgevoerd dat in kaart brengt hoe de polismarkt eruitziet en welke poliskenmerken verzekerden daadwerkelijk als onderscheidend zien. Dit onderzoek besteedt verder aandacht aan de betalingsbereidheid van verzekerden ten aanzien van verschillende poliskenmerken. Er wordt bijvoorbeeld nagegaan of verzekerden bereid zijn meer te betalen voor een polis die op het eerste gezicht slechts op geringe aspecten verschilt van een andere polis. Ik verwacht de resultaten van het onderzoek in het voorjaar van 2022 naar uw Kamer te sturen. Op basis van de resultaten zal ik bepalen of, en zo ja welke, vervolgstappen voorhanden en nodig zijn.
Deelt u de mening dat de tweelingpolissen de solidariteit in het zorgstelsel aantasten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat de goedkopere tweelingpolissen vaak een minder groot aanbod hebben van aanvullende verzekeringen, waardoor chronisch zieken hier niet voor zullen kiezen? Deelt u de mening dat dit een vorm van risicoselectie is? Zo nee, waarom niet?
De markt voor aanvullende verzekeringen is een vrije markt. Verzekeraars bepalen zelf welke aanvullende verzekeringen ze aanbieden, met welke dekking, tegen welke premie en aan wie. Recent onderzoek2 laat zien dat het aanbod van aanvullende verzekeringen gevarieerd is.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beschrijft in de «Monitor Zorgverzekeringsmarkt 2021» dat zorgverzekeraars zich in de praktijk, als gevolg van de toegenomen concurrentiedruk, op de overstapmarkt vooral richten op jonge en gezonde overstappers (zie Kamerstuk 29 689, nr. 1130). De focus op jonge en gezonde overstappers kan, indien blijkt dat deze groep een positief resultaat heeft in de risicoverevening, een vorm van risicoselectie zijn. Door het uitvoeren van diverse onderzoeken wordt continu gewerkt aan het nog verder verbeteren van de risicoverevening. Ik informeer de Tweede Kamer jaarlijks over de uitkomsten van die onderzoeken en de daaruit volgende aanpassingen in het risicovereveningsmodel.
De focus op jonge en gezonde overstappers zou kunnen samenhangen met het aanbieden van minder uitgebreide aanvullende verzekeringen. Maar het is niet zo dat chronisch zieken als vanzelf een voorkeur hebben voor een uitgebreide aanvullende verzekering of überhaupt een aanvullende verzekering. We kennen in Nederland namelijk een zeer breed basispakket. En aan de andere kant kan het ook zo zijn dat een verzekerde die weinig kosten maakt voor de basisverzekering, en dus gezien wordt als een «gezonde verzekerde», wel behoefte heeft aan de ruime aanvullende verzekering met een hoge dekking voor bijvoorbeeld fysiotherapie of tandzorg.
Bent u van plan om maatregelen te nemen tegen de onwenselijke ontwikkeling dat steeds meer zorgverzekeraars tweelingpolissen aanbieden? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars actief moeten melden als er tweelingpolis bestaat van een hoofdlabel? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat verzekerden erop gewezen worden als er een (nagenoeg) gelijk alternatief bestaat. Op die manier wordt het hen niet onnodig ingewikkeld gemaakt een zorgverzekering te kiezen. Daarom bevat de regelgeving3 van de NZa informatieverplichtingen hierover voor zorgverzekeraars. Wanneer vanuit een concern of individuele zorgverzekeraar polissen worden aangeboden die (nagenoeg) gelijk zijn voor wat betreft de te verzekeren prestaties als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw)4 en voor wat betreft de keuzemogelijkheden tussen aanbieders van zorg of van overige diensten, dient elk van de betrokken zorgverzekeraars een overzicht te plaatsen met deze (nagenoeg) gelijke polissen. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor polissen die enkel verschillen in de manier waarop gecommuniceerd wordt tussen verzekerde en zorgverzekeraar (wel of niet digitaal).5
Het overzicht moet ingaan op de belangrijke verschillen tussen de polissen. Omdat het belangrijk is dat verzekerden het overzicht ook daadwerkelijk kunnen vinden en gebruiken, moet het overzicht op een direct zichtbare plek op de website staan waar ook het aanbod van de polissen en de premies van de zorgverzekeraar zijn geplaatst. Dat betekent dat het voor verzekerden inzichtelijk is als er een (nagenoeg) gelijke polis bestaat.
Tegelijkertijd hoeven verzekeraars op grond van deze informatieverplichting niet inzichtelijk te maken of er ook een polis is die op kleine punten ten aanzien van het aantal gecontracteerde zorgaanbieders en/of het vergoedingspercentage voor niet-gecontracteerde zorg verschilt. Want als er relatief kleine verschillen zijn tussen het aantal gecontracteerde zorgaanbieders en/of de vergoedingspercentages voor ongecontracteerde zorg gaat het, op grond van artikel 11 van de Zvw, namelijk om een andere polis. Uit het in antwoord op de vorige vragen genoemde onderzoek wil ik achterhalen in hoeverre verzekerden zulke verschillen in polissen ook echt als onderscheidend zien. Op basis van de resultaten zal ik bepalen of, en zo ja welke, vervolgstappen voorhanden en nodig zijn.
Wat vindt u van het idee van een onafhankelijke, en dus niet commerciële, vergelijkingssite voor zorgverzekeringen zodat verzekerden op basis van onafhankelijke en begrijpelijke informatie een keuze kunnen maken?
Verschillende vergelijkingssites6 hebben zich gecommitteerd aan het Keurmerk «Objectief Vergelijken». In dit Keurmerk is onder andere afgesproken dat vergelijkingssites de beste passende verzekering duidelijk en als eerste tonen, ongeacht de vergoeding die de vergelijkingssite vanuit de zorgverzekeraar ontvangt. Op deze manier krijgt de verzekerde bij het maken van een vergelijking al een onafhankelijke ranking van zorgverzekeraars te zien. Eventuele nieuwe vergelijkers die consumenten (nog) beter begeleiden in het kiezen van de beste zorgverzekeringspolis zijn welkom om toe te treden.
Het bericht 'Boris Johnson wil VDL Nedcar aftroeven: Britse premier zet zich persoonlijk in voor komst Rivian naar Engeland' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boris Johnson wil VDL Nedcar aftroeven: Britse premier zet zich persoonlijk in voor komst Rivian naar Engeland»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel een strijd gaande is om de vestiging van een autofabriek van Rivian in Europa? Wat is u hierover bekend?
Het kabinet is bekend met de zoektocht van Rivian naar een Europese productielocatie voor haar elektrische voertuigen. We zouden uiteraard graag zien dat Rivian naar Nederland komt en het kabinet zet zich daar actief voor in. Rivian zal een dergelijk besluit weldoordacht nemen en verschillende opties in meerdere landen tegen elkaar afwegen, waarbij ongetwijfeld ook andere overheden zich hard willen maken voor de komst van Rivian. In de media wordt gespeculeerd welke landen in beeld zijn bij Rivian, maar het bedrijf zelf doet hier geen mededelingen over. Buiten de speculaties zijn wij dan ook niet op de hoogte van potentiële andere vestigingslocaties en hoe concurrerend die zijn.
Welke andere potentiële vestigingslocaties concurreren volgens uw informatie met VDL Nedcar om de komst van de Europese Rivianfabriek?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de besluitvorming over de locatie van de fabriek? In welke fase bevindt deze zich?
Omwille van de bedrijfsvertrouwelijkheid en omdat voortijdige mededelingen het proces kunnen schaden is het kabinet over het algemeen terughoudend met het geven van informatie over ontwikkelingen rond actuele bedrijfscasussen. Op de vraag in welke fase de besluitvorming zich bevindt kunnen we derhalve niet ingaan.
Kunt u zich de schriftelijke vragen van het CDA nog herinneren over het bericht «Is er nog leven voor VDL Nedcar na 2023 nu BMW afhaakt» van 19 oktober 20202 en de oproep aan het kabinet om het vinden van een nieuwe opdrachtgever voor VDL Nedcar «chefsache» te maken?3
Ja.
Heeft het kabinet gehoor gegeven aan deze oproep? Is de Minister-President betrokken bij het vinden en binnenhalen van een nieuwe opdrachtgever voor VDL Nedcar? Indien ja, op welke manier(en)? Indien niet, is de Minister-President alsnog bereid zich er persoonlijk en met urgentie voor in te zetten dat Rivian naar Born komt, wetende dat andere regeringsleiders, zoals de Britse premier Johnson, zich ook in eigen persoon met deze kwestie bemoeien?
Sinds bekend is dat de productie bij VDL Nedcar voor BMW over enkele jaren beëindigd wordt, verleent het kabinet haar volle medewerking aan de zoektocht van VDL Groep naar nieuwe klanten en opdrachten, onder meer via de inzet van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). Het gezamenlijke doel is om de werkgelegenheid en bedrijvigheid in Born en de regio langjarig zeker te stellen. Het kabinet onderhoudt intensief contact met VDL Nedcar en betrokken andere partijen over de ontwikkelingen en ondersteunt waar mogelijk, in afstemming en samenwerking met de provincie Limburg. Met deze actieve ondersteuning geven we ook invulling aan de motie van het lid Graus c.s. (Kamerstuk 35 570-XIII, nr. 16) en aan de motie van het lid Amhaouch c.s. (Kamerstuk 35 438, nr. 9) waar het gaat om kansen creëren voor behoud van werkgelegenheid en het stimuleren van regionale investeringen rondom de maakindustrie.
Binnen het Rijk is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) het eerste aanspreekpunt voor VDL Nedcar en waar relevant zijn andere departementen aangehaakt. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister-President zijn actief in dit proces betrokken, onder meer in de contacten met potentiële klanten. Over de aard en inhoud van die contacten kunnen we nu geen nadere mededelingen doen, omwille van de vertrouwelijkheid en om het acquisitietraject niet te schaden.
Klopt het dat premier Johnson aan Rivian een stimuleringspakket met onder andere subsidies, belastingvoordelen, opleidingsfaciliteiten en infrastructuur heeft toegezegd? Indien u dit niet weet, bent u bereid dit na te gaan?
De signalen zijn ons bekend, maar wat premier Johnson mogelijk wil bieden om Rivian naar het VK te halen speelt tussen de Britse regering en Rivian. Beide partijen zullen hier niet over uitweiden naar derden.
Acht u het Nederlandse vestigingsklimaat op dit moment van voldoende hoog niveau dat Nederland een serieuze kanshebber voor de Rivianfabriek is? Wat zijn succes- en eventuele faalfactoren? Hoe wordt daarop geanticipeerd?
Bij een investeringsbesluit van een individueel bedrijf spelen verschillende factoren een rol, mede afhankelijk van de activiteiten waar het om gaat. We kunnen (vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid) nu niet ingaan op welke factoren voor Rivian van belang zijn en wat dus mogelijke succes- en faalfactoren zijn.
In algemene zin staat het Nederlands vestigingsklimaat er nog steeds goed voor. Nederland biedt een prettige leefomgeving, een goed opgeleide beroepsbevolking, kennis en innovatie van wereldklasse, excellente verbindingen binnen Nederland en naar het buitenland en sterke clusters waarin kleine en grote bedrijven, kennisinstellingen en overheden met elkaar samenwerken. Dat heeft eraan bijgedragen dat verschillende bedrijven ook de afgelopen jaren weer voor Nederland hebben gekozen voor een productiefaciliteit. Enkele voorbeelden zijn Fujifilm in Tilburg, Innocent in Rotterdam en Plastic Energy & Sabic in Geleen.
Het kabinet is zich er echter van bewust dat ons vestigingsklimaat voortdurende aandacht behoeft. Zeker in een steeds uitdagendere internationale omgeving en de grote transities waar de industrie voor staat. Een stabiel en betrouwbaar overheidsbeleid is daarbij een belangrijke factor om te zorgen dat bedrijven kiezen voor een investering in Nederland. Ook zet het kabinet onder meer in op grootschalige investeringen in onderwijs, kennis en innovatie en in vergroening van de industrie. Het kabinet werkt momenteel haar industrievisie nader uit, onder andere over de invulling van de groene industriepolitiek zoals omschreven in het Coalitieakkoord. Deze industriebrief zal naar verwachting in het tweede kwartaal van dit jaar verschijnen.
Staan leden van het kabinet persoonlijk met Rivian, of met andere potentiële opdrachtgevers voor VDL Nedcar, in contact?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer had het kabinet voor de laatste keer contact met VDL Nedcar en de provincie Limburg over de huidige situatie? Is bij het kabinet bekend waarmee VDL Nedcar en de provincie Limburg op dit moment geholpen zouden zijn? Wordt hiernaar gehandeld?
Over de huidige situatie is sprake van doorlopend en hoogfrequent contact met VDL Nedcar en de provincie Limburg, voornamelijk ambtelijk en waar opportuun of nodig op politiek niveau. Kansen, uitdagingen en actuele ontwikkelingen zijn het kabinet derhalve goed bekend en in afstemming met genoemde partijen wordt hier binnen de mogelijkheden die er zijn naar gehandeld.
Hoe belangrijk is de komst van een partij als Rivian voor (het ecosysteem rondom) de automotive sector in de grensregio met Duitsland en België en voor Zuidoost-Nederland?
VDL Nedcar telt momenteel ruim 4.000 medewerkers, waarvan het overgrote deel afkomstig is uit Limburg. Daarbij leidt de aanwezigheid van de fabriek tot een significant aantal indirecte banen in de regio, onder meer bij toeleverende industrie, de diensten- en transportsector en de lokale en regionale detailhandel. VDL Nedcar is daarmee een van de grootste werkgevers in Zuid-Limburg en een belangrijke factor in de Limburgse economie. Indien de komst van een partij als Rivian betekent dat werkgelegenheid en bedrijvigheid in Born behouden kan blijven dan achten we dat van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt en daarmee de leefbaarheid van het gebied.
De signalen die zij ontvangen m.b.t. de steunmaatregelen voor zzp’ers |
|
Thierry Aartsen (VVD), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Romke de Jong (D66), Judith Tielen (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Herkent u de signalen dat gemeenten anders omgaan met de ondersteuning van zelfstandigen dan het Kabinet beoogt? Herkent u de signalen van veel zelfstandigen dat zij geconfronteerd worden met een vermogens- of levensvatbaarheidstoets bij de aanvraag van steun? Zo ja, wat doet u met deze signalen?
Er is inderdaad een aantal signalen in de media geweest dat gemeenten te veel informatie zouden hebben opgevraagd. Gemeenten moeten in het (vereenvoudigd) Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) de levensvatbaarheid beoordelen en hebben daar informatie voor nodig. Gemeenten kijken daarbij naar de soort onderneming, de individuele omstandigheden van de zelfstandig ondernemer en de lokale economie. Dat kan bij gemeenten leiden tot verschillen en gemeenten hebben daarin een decentrale verantwoordelijkheid. Ook kunnen gemeenten aanvullende informatie uitvragen als die relevant en noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. Informatie over vermogen kan in sommige gevallen van belang zijn bij de levensvatbaarheidstoets. Daar waar bij het ministerie signalen binnenkomen dat gemeenten (te)veel informatie zouden uitvragen, wordt dit uitgezocht en als blijkt dat er inderdaad onnodige informatie wordt uitgevraagd, wordt de VNG verzocht contact hierover op te nemen met de betreffende gemeente.
Daarnaast heeft de voormalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemeenten in de Kamerbrief over het steunpakket in het eerste kwartaal van 20222 en in het Gemeentenieuws van SZW opgeroepen om alleen informatie uit te vragen die noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag van het vereenvoudigde Bbz. Ook is hierover gecommuniceerd in de werkgroep dienstverlening (waar gemeenten en VNG zitting in hebben).
Wat vindt u ervan dat – ondanks de eerdere uitspraak van het kabinet dat «gemeenten alleen informatie kunnen uitvragen die relevant is voor de beoordeling van de aanvraag» – gemeenten klaarblijkelijk1 toch vragen stellen over het vermogen van zelfstandigen? Kunt u zich voorstellen dat dit voor zelfstandigen een belemmering is om steun aan te vragen? Bent u bereid ervoor te zorgen dat gemeenten de «instructies» m.b.t. steun voor zelfstandigen beter opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier bent u in contact met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, Divosa en individuele gemeenten om ervoor te zorgen dat uw beleid op de bedoelde manier wordt toegepast? In hoeverre beschouwen deze organisaties de ondersteuning van zelfstandigen als voldoende? En in hoeverre werken zij eraan om zelfstandigen snel te ondersteunen tijdens deze fase van de coronacrisis?
Gemeenten hechten er, net zoals het kabinet, veel belang aan dat zelfstandigen snel en goed ondersteund worden. Er is voortdurend en intensief contact met de VNG, Divosa en gemeenten over dit beleid en de uitvoering ervan in diverse werkgroepen. Juist dit contact heeft ervoor gezorgd dat het Bbz is vereenvoudigd, omdat gemeenten aangaven dat het reguliere Bbz niet zou zijn toegerust op de verwachte aantallen na afloop van de Tozo. Daarnaast vinden gemeenten op de websites van Divosa, VNG, Stimulansz en het Platform voor Publieke Ondernemersadviesorganisaties Nederland de meest actuele informatie en ondersteuningsproducten waarmee ze het vereenvoudigde Bbz adequaat kunnen uitvoeren. Gemeenten geven aan ondernemers hiermee goed te kunnen ondersteunen.3
Heeft u (cijfermatig) inzicht in de ontwikkeling van enerzijds de omzetten en aantal gewerkte uren van zelfstandigen en anderzijds het interen op de financiële reserves en buffers van zelfstandigen? Kunt u deze cijfers delen? Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen in vergelijking met werknemers in loondienst?
Er is recent onderzoek van de Universiteit Leiden4 naar de werkgelegenheidseffecten van de coronacrisis op zelfstandigen. Daaruit blijkt dat het aantal gewerkte uren van zelfstandigen in 2020 en in het begin van 2021 gedaald is. Ook is de daling van het aantal gewerkte uren bij zelfstandigen sterker dan bij werknemers. CBS-cijfers laten eenzelfde beeld zien.5
Bij de evaluatie van het steunpakket zal eveneens ingegaan worden op overige ontwikkelingen met betrekking tot onder andere de werkgelegenheidseffecten en de financiële positie van zelfstandigen en werknemers tijdens de coronacrisis. Over deze evaluatieaanpak is uw Kamer eind 2021 nader geïnformeerd.6
Kunt u zich voorstellen dat zelfstandigen zich door de overheid niet serieus genomen voelen omdat voor velen een eventuele tegemoetkoming tot maximaal bijstandsniveau niet in verhouding staat tot hun verlies van inkomen door corona? Zo ja, wat kunt u eraan doen om te laten zien dat u zelfstandigen serieus neemt?
Het zijn moeilijke tijden voor ondernemers. Dit geldt zeker voor ondernemers in die sectoren die nog steeds geconfronteerd worden met maatregelen. Ik begrijp dan ook heel goed dat ondernemers en werkenden zich zorgen maken en dat onzekerheid over hun inkomen hard aankomt. Daarom biedt het kabinet ook inkomensondersteuning via het Bbz. Het Bbz is een tijdelijke vangnetvoorziening voor zelfstandigen met financiële problemen om hen in staat te stellen weer volledig zelfstandig in het bestaan te voorzien. Het klopt dat een voorziening op bijstandsniveau niet het hele verlies aan inkomen compenseert, maar het biedt wel een basis. Dit Bbz is vereenvoudigd. Tot 1 april 2022 geldt dat eventueel aanwezig vermogen geen reden vormt om de aanvraag inkomensondersteuning af te wijzen, terwijl dat in het reguliere Bbz eerst zou leiden tot voorlopige leenbijstand. De ondersteuning kan met terugwerkende kracht aangevraagd worden. Ook geldt een maandsystematiek in plaats van een jaarsystematiek. Deze maandsystematiek leidt daarbij tot een verrekening van inkomsten die gunstiger voor ondernemers uitpakt omdat over een heel jaar bezien alle inkomsten meetellen en deze kunnen tegenvallen maar ook meevallen. De voorwaarden zijn ruimer dan de voorwaarden die in het reguliere Bbz gelden. Daarnaast is er ook nog ondersteuning beschikbaar die gemeenten kunnen bieden in de vorm van bijzondere bijstand, kan een deel van de zelfstandigen aanspraak maken op de TVL en/of de NOW en is er ook aanvullende ondersteuning in de vorm van heroriëntatie op ondernemerschap beschikbaar.
Hoeveel zelfstandigen hebben zich – met behulp van de regionale mobiliteitsteams bijvoorbeeld – sinds maart 2020 laten omscholen of zijn in loondienst gaan werken? Kunt u cijfers hierover met de Kamer delen? Hoe kwalificeert u de mobiliteit van deze zelfstandigen?
Sinds september 2021 zijn de 35 regionale mobiliteitsteams (RMT’s) in het land operationeel. Landelijk is nog geen cijfer te geven over het aantal zelfstandigen dat bij de RMT’s heeft aangeklopt voor ondersteuning bij het vinden van werk. In algemene zin valt de vraag naar dienstverlening van de regionale mobiliteitsteams tot nu toe nog mee, mede vanwege de steunmaatregelen en de huidige economische situatie (lage werkloosheid). Momenteel werken we aan een monitor om dit inzichtelijker te krijgen. Hierover wordt de Kamer via de volgende voortgangsbrief over het coronasteun- en herstelpakket geïnformeerd. De Bbz-loketten en RMT’s werken actief samen om de aanvullende RMT-dienstverlening waar nodig aan te bieden aan zelfstandigen. Uit de tweewekelijkse overleggen met de operationeel coördinatoren van de 35 RMT’s blijkt dat zelfstandige ondernemers ook uit eigen beweging de weg naar het RMT weten te vinden.
Heeft u overwogen om de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO) te herintroduceren, op dezelfde manier vorm gegeven als tijdens de eerste TOZO? Wat is de uitvoerbaarheid van een dergelijke regeling? Wat is de reden dat u niet heeft besloten tot een herintroductie daarvan?
Het kabinet is van mening dat het in deze fase van de pandemie van belang is dat de inkomensondersteuning bij die zelfstandigen terecht komt van wie verwacht wordt dat ze na het wegvallen van de contact beperkende maatregelen in staat zijn hun onderneming succesvol voort te zetten. Ook ondernemers zelf zijn niet gebaat bij het aanhouden van een niet-levensvatbaar bedrijf. Per 1 oktober 2021 is als overgang van de Tozo naar het reguliere Bbz, een versoepelde versie van het Bbz in werking getreden. Hierbij wordt ook gekeken naar de levensvatbaarheid van het bedrijf. Het kabinet is van mening dat dit het beste past bij de huidige situatie. Zelfstandigen van wie de onderneming niet levensvatbaar is, komen zo eerder in beeld zodat er naast inkomensondersteuning vanuit gemeenten ook ondersteuning bij heroriëntatie richting andere (bedrijfs-)activiteiten kan worden geboden. Gemeenten bieden daarnaast schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers.
Hoe gaat u ervoor te zorgen dat zelfstandigen die door corona hun omzet en inkomen hebben zien verdampen, voldoende inkomen of omzet kunnen verdienen?
De verwachting is dat zelfstandigen met in de kern levensvatbare bedrijven mettertijd voldoende inkomen of omzet kunnen verdienen. Ook zet het kabinet in op ondersteuning in de vorm van heroriëntatie op ondernemerschap. Het gaat hierbij onder andere om coaching, scholing en schuldhulpverlening. Voor ondersteuning via de bijzondere bijstand en schuldhulpverlening heeft het kabinet € 45 mln. vrijgemaakt voor 2022. Ik ben in gesprek over de schuldhulpverlening met onder andere de VNG, MKB-NL, herstructureringsdeskundigen, schuldhulpverlening voor ondernemers (de NVVK en ook individuele schuldhulpverleners).7 Ook de krapte op de arbeidsmarkt kan ondernemers mogelijkheden bieden om in hun inkomen te voorzien. Tot slot doet het kabinet zijn best om ondernemers in de problemen zo goed mogelijk te bereiken. We roepen ondernemers op om zich bij hun gemeente te melden voor de juiste ondersteuning.
Het onderzoek naar oversterfte tijdens de coronapandemie |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Herinnert u zich dat de Kamer de motie-Omtzigt over een academisch onderzoek naar oversterfte met algemene stemmen heeft aangenomen en dat het dictum luidde: «verzoekt de regering zo snel mogelijk een academisch onderzoek te laten starten om onderzoek te doen naar de redenen en oorzaken van oversterfte tot en met november 2021, en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren»?1
Ja, hier ben ik van op de hoogte. In de Stand van Zakenbrief aan uw Kamer van 14 januari jl. is uiteengezet welke stappen ondernomen en voorgesteld zijn ter uitvoering van deze motie. Door middel van 2 trajecten wordt zo snel mogelijk onderzoek uitgevoerd naar de redenen en oorzaken van oversterfte. Op de korte termijn wordt gebruik gemaakt van de op dit moment beschikbare data door- en binnen het CBS en RIVM. Aansluitend wordt verdiepend, met additionele data, door het CBS, RIVM en niet aan deze instituten gelieerde academici onderzoek gedaan in samenwerking met ZonMW. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de verdere ontwikkelingen.
Bent u ervan op de hoogte dat er geen tweede termijn van de regering over die motie plaatsvond op 1 december 2021 vanwege de lengte van het debat en dat de indiener van de motie na de stemmingen op 2 december 2021 het volgende verzoek gedaan heeft: «Die laatste motie over oversterfte is aangenomen. Omdat er nog wat onduidelijkheid was over de appreciatie en er niet over gewisseld kon worden, verneem ik graag hoe die uitgevoerd wordt en hoe ook de academische betrokkenheid daarbij gewaarborgd is, want het kan ook verkeerd geclassificeerd zijn en dat moet expliciet in het onderzoek staan»?2
Ja, hier ben ik van op de hoogte. In de Stand van Zakenbrief 14 januari jl. is uiteengezet hoe uitvoering gegeven zal worden aan de motie van het lid Omtzigt en hoe hierbij de academische betrokkenheid gewaarborgd zal worden.
Bent u ervan op de hoogte dat uw ambtsvoorganger vervolgens op 14 december 2021 aan de Kamer schreef: «Motie lid Omtzigt over onderzoek naar oversterfte – De aangenomen motie van het lid Omtzigt waarin wordt opgeroepen om een academisch onderzoek te laten starten naar de redenen en oorzaken van oversterfte tot en met november 2021, kan momenteel nog niet worden opgepakt. Bij de CBS-oversterfte gaat het om het verschil ten opzichte van een meerjarig gemiddelde. Als het verschil groot is, is het aannemelijk dat dit komt door COVID-19, maar dit is niet zeker vanwege het ontbreken van inzicht in de onderliggende doodsoorzaken. Het inzicht in de onderliggende doodsoorzaken van de overleden personen in november en daarmee in de oorzaken van oversterfte, heeft het CBS pas begin april 2022. Deze motie kan dan verder worden opgepakt en uitgewerkt. Ik zal de Kamer hierover informeren. Daarnaast heb ik tijdens het debat van 1 december jl. over de ontwikkelingen rondom het coronavirus toegezegd aan het lid Omtzigt het CBS te vragen om bij de eerstvolgende rapportage over de sterfte naar doodsoorzaken een goede duiding te geven over de gemeten sterfte door COVID-19. In een volgende Kamerbrief zal ik u hierover nader informeren»?3
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Ik onderschrijf het belang van dit onderzoek en ik heb onderzocht hoe versnelling van het proces mogelijk is om aan het verzoek van de Kamer tegemoet te komen. In de Stand van Zakenbrief van 14 januari jl. is de Kamer nader geïnformeerd over de uitvoering van de motie van het lid Omtzigt betreffende een academisch onderzoek naar de redenen en oorzaken van oversterfte tot en met november 2021. Ook is de Kamer geïnformeerd over de wijze van uitvoering van de toezegging van het lid Omtzigt betreffende een duiding over de oversterfte door het CBS en het RIVM.
Bent u ervan op de hoogte dat er op 20 december 2021 door de indiener van de motie een voorstel is gedaan om een kleine onafhankelijke commissie van hoogleraren (statistiek en gezondheidszorg) en een of twee mensen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) te vragen om de beschikbare data te analyseren, dat beschikbare data beschreven zijn en dat snelheid gewenst is omdat de uitkomsten van het onderzoek relevant zijn voor het verdere beleid tijdens de coronacrisis en dat een half jaar wachten dus onacceptabel is?
Om de gewenste snelheid te kunnen garanderen stel ik twee trajecten voor ter uitvoering van motie 1617 die parallel starten. Binnen traject 1 zal met de nu beschikbare data door de onafhankelijke onderzoekers van het CBS en het RIVM onderzoek gedaan worden. Hiermee kan snel gehoor gegeven worden aan de motie van het lid Omtzigt. Traject 2 biedt verdieping op traject 1, waarbij met additionele data door het CBS, RIVM en niet aan deze instituten gelieerde academici verder onderzoek gedaan zal worden naar oversterfte. Ook zal er via het onderzoeksinstituut ZonMW actief gestimuleerd worden dat onafhankelijke academici gelijktijdig onderzoek kunnen doen.
Traject 1 wordt naar verwachting half februari afgerond, waarna ik uw Kamer zal informeren over de resultaten. Om de motie in haar volledigheid uit te voeren met een zo compleet mogelijke data set, op een veilige en verantwoorde manier, is een uitgebreide juridische risico analyse nodig. Dit kost helaas meer tijd. Daarnaast zijn we in traject 2 gebonden aan de complexiteit van de doodsoorzakenstatistieken. Door het uitgebreide, en deels handmatige proces dat aan dit register ten grondslag ligt kunnen de doodsoorzakenstatistieken tot vier maanden later pas gepubliceerd worden. Daarom worden de resultaten van traject 2 eind juni verwacht.
Heeft u gezien dat er in de samenleving vanuit bijvoorbeeld hoogleraren en ouderenorganisaties ook een oproep is gedaan om dit onderzoek snel te laten starten?
Dat heb ik gezien en ik ben het er mee eens om snel een onderzoek te laten starten. Daarom heb ik allereerst het RIVM en het CBS gevraagd om snel met een eerste antwoord te komen. Via de samenwerking met ZonMW wordt het ook mogelijk gemaakt dat academici hier een bijdrage aan leveren.
Kunt u aangeven wanneer u, zoals gevraagd, in de richting van de Kamer een voorstel zult doen om zo’n commissie in te stellen, zodat de Kamer kan instemmen met zowel de samenstelling als de opdrachtformulering van de commissie?
Ik vind onafhankelijk onderzoek erg belangrijk. Uiteraard zijn RIVM en CBS volledig onafhankelijk, dit is bij wet geregeld. Aanvullend wordt via ZonMW gestimuleerd dat onafhankelijke academici onderzoek doen. CBS en RIVM zijn in staat snel onderzoek uit te voeren, omdat zij over de op dit moment zo compleet mogelijke dataset beschikken rondom oversterfte. Desalniettemin zet ik ook in op het laten uitvoeren van het onderzoek door externe partijen, onder voorbehoud van een juridische toets of het veilig en verantwoord kan.
Is aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) opdracht gegeven om samen met het CBS dit onderzoek te doen, zoals gerapporteerd in de media? Zo ja, wie heeft deze opdracht gegeven, wanneer is die opdracht gegeven en hoe luidt die opdracht?4
Statistiek en onderzoek op het gebied van oversterfte en doodsoorzaken behoort tot het takenpakket van het RIVM en het CBS, en wordt als zodanig ook al jarenlang door hen uitgevoerd. Ik heb hen daarom dan ook gevraagd zich met dit vraagstuk specifiek bezig te houden zoals aangegeven in de Stand van Zakenbrief van 14 januari jl. Het is een van de taken van het RIVM om infectieziekten en de gevolgen daarvan te monitoren. Het RIVM en het CBS zijn in overleg over additionele informatie die ter aanvulling op de reguliere statistieken en onderzoeksuitkomsten geleverd kan worden voor meer gedetailleerd onderzoek naar sterfte en COVID-19. Rondom dit gedetailleerde onderzoek naar oversterfte wordt een onafhankelijke begeleidingscommissie ingesteld voor een wetenschappelijke toetsing van de hypothesen, aanpak en review van de resultaten.
Klopt het dat RIVM ook vanuit de wet op het RIVM (artikel 3) uitvoerder van het beleid is en dat de Minister het RIVM rechtstreeks kan opdragen taken uit te voeren (artikel 3, lid 1, onder e: «Het RIVM [...] heeft tot taak andere door Onze Minister op te dragen werkzaamheden uit te voeren»)?
Dat klopt, maar het RIVM mag onafhankelijk bepalen hoe zij het onderzoek uitvoeren en de resultaten rapporteren (zie artikel 5 wet op het RIVM).
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat juist het instituut dat een belangrijke rol gespeeld heeft in de bestrijding van de coronacrisis (het RIVM), in de monitoring en surveillance van COVID die aanleiding geeft tot dit onderzoek en rechtstreeks opdrachten van de regering dient uit te voeren, niet de vraagstelling van het onderzoek vormgeeft, omdat er juist ook vragen gesteld moeten kunnen worden, die zouden kunnen leiden tot een bijstelling van het beleid – waarbij kan worden gedacht aan het testbeleid en de wijze waarop testuitslagen en diagnoses worden verwerkt in de registratie?
Het laten beantwoorden van een specifieke vraagstelling met wetenschappelijk onderzoek en statistiek door het RIVM en het CBS betekent niet dat zij ook de vraagstelling van het onderzoek hoeven vorm te geven. Bij wet zijn het RIVM en het CBS onafhankelijke instituten die het onderzoek dus ook onafhankelijk kunnen uitvoeren. Voor de begeleiding en toetsing van het wetenschappelijk onderzoek, de statistiek en rapportages wijs ik op het antwoord op vraag 7. Dit zal met een onafhankelijke begeleidingsgroep van wetenschappers, losstaand van het RIVM en het CBS, ingericht worden.
Herinnert u zich de soap rond de uitvoering van de motie Omtzigt/Bruins, waar uw ambtsvoorganger feitelijk eerst vergat advies te vragen aan Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) over een standaard voor onafhankelijk onderzoek en na tien maanden na telefonisch contact ineens concludeerde dat er genoeg standaarden zijn voor onafhankelijk onderzoek, terwijl dat evident niet het geval is?5 6
Het proces van voorbereiding van het antwoord op de motie is als volgt verlopen. Op 1 oktober 2021 is aan uw Kamer de reactie gestuurd op de motie Omtzigt/Bruins (Kamerstuk 31 490, nr. 306). Conform het verzoek in de motie heeft BZK namens het Kabinet gesproken met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en met de Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (WRR). Het overleg heeft op de volgende wijze plaatsgevonden. In juli 2021 is een conceptbrief gedeeld met de WRR en KNAW en ambtelijk telefonisch toegelicht. Naar aanleiding van dat overleg is een herziene conceptbrief opgesteld en opnieuw aan de WRR en KNAW voorgelegd. Op 16 september 2021 heeft een overleg op directeurenniveau met KNAW en WRR plaatsgevonden, om die herziene conceptbrief formeel te bespreken. Gezamenlijk met KNAW en WRR is bezien op welke wijze de verschillende belangen die in de context van de motie onderscheiden kunnen worden, het beste gewaarborgd kunnen worden. Op 1 oktober 2021 is een brief aan de Kamer gestuurd met reactie op de motie Omtzigt/Bruins.
Inventarisatie toont aan dat er reeds diverse codes en documenten bestaan, die waarborgen bieden voor te onderscheiden belangen. Op basis van deze inventarisatie is geconcludeerd dat deze bestaande instrumenten inhoudelijk voldoende waarborgen bieden voor het verrichten van onafhankelijk onderzoek. Betrokken partijen bij onderzoek dienen kennis te hebben van de bestaande documenten en die na te leven. De KNAW en WRR hebben gevraagd om aandacht te besteden aan het stimuleren van het daadwerkelijke gebruik in de praktijk. Het stimuleren van het gebruik van gedragscodes door en voor wetenschappers moedig ik uiteraard aan. De overheid – in haar rol als opdrachtgever – dient de onderzoekers ruimte te geven om hun onderzoek onafhankelijk te kunnen doen. Het is vervolgens aan de onderzoekers om hun onderzoek vorm te geven, in lijn met de geldende gedragscodes en de kwaliteitseisen aan dit onderzoek. Dit vraagt om rolvastheid van beide zijden met respect voor de verschillende verantwoordelijkheden. Naar mijn overtuiging bieden de bestaande codes en documenten voldoende waarborgen voor onafhankelijk onderzoek en onafhankelijke oordeelsvorming daarbinnen, maar biedt een overzichtelijke bundeling beter houvast voor de praktische toepassing daarvan. Naar aanleiding van een analyse van bestaande documenten en mede door het gesprek met de KNAW en WRR ben ik ervan overtuigd dat een nieuwe code op dit moment niet nodig is. Bovengenoemde kamerbrief is, opdat deze kan functioneren als naslagwerk, opgenomen in de kennisbank Openbaar Bestuur en geplaatst op de website van het Handboek Organisatie Rijksdienst.
Wilt u aangeven hoe komt dat ondanks al de richtlijnen die in de brief genoemd zijn, de commissie-Donner is ingesteld om onderzoek te doen naar de kinderopvangtoeslagenaffaire? Welke aspecten van de genoemde codes zijn daar overtreden?
In mijn ogen staat de commissie-Donner helemaal los van uw voorstel, zoals genoemd in vraag 2 en zoals geformuleerd tijdens het debat van 21 december 2021.
Wilt u een lange lijst hebben van onderzoeken van de regering naar het eigen handelen, waar de vraagstelling alsnog veranderd is, waar de scope van het onderzoek bewust verkleind is en waar onderzoekers onder druk gezet zijn? Zo nee, wilt u dan gewoon deze aangenomen motie alsnog uitvoeren en het advies aan KNAW en WRR vragen, zoals ook meerdere keren betoogd in de Kamer?
Zie antwoord vraag 10.
Wilt u op korte termijn een opdracht voor een onafhankelijk academisch onderzoek naar oversterfte en al haar mogelijke oorzaken naar de Kamer sturen?
Zoals uiteengezet in de Stand van Zakenbrief van 14 januari 2021, zal op de korte termijn traject 1, een eerste analyse met beschikbare data, door het CBS en RIVM gedaan worden. Ook zal ik ervoor zorgen dat onderzoek door academici via ZonMW gestimuleerd en mogelijk gemaakt wordt. Daarnaast zullen wetenschappelijke experts naar de resultaten van traject 1, en het plan van aanpak voor traject 2, kijken. Traject 2 zal bestaan uit een verdiepend onderzoek naar oversterfte, in aanvulling op traject 1, waarbij een completere dataset gebruikt kan worden. De onderzoeksresultaten van de door bij wet onafhankelijke instituten CBS (ZBO) en RIVM (art. 5 onafhankelijk van onderzoek) zullen actief openbaar gemaakt worden.
Wilt u ervoor zorgen dat alle modellen en onderliggende data om dit onderzoek te doen openbaar zijn en beschikbaar voor wetenschappers, zodat ook niet betrokken wetenschappers onderzoek naar de oorzaken van oversterfte kunnen doen?
Ik vind wetenschappelijk onderzoek erg belangrijk. Daarom wil ik meer data beschikbaar stellen voor onderzoek. Ook zal ik, zoals hierboven genoemd, uitgebreider academisch onderzoek stimuleren in samenwerking met ZonMW. Datatoegang op een verantwoorde wijze is een cruciale voorwaarde. We streven ernaar dat de data toegankelijk wordt voor academici, indien dit op een veilige en juridisch verantwoorde manier kan zoals toegelicht in de Stand van Zakenbrief van 14 januari jl.
Kunt u ervoor zorgen dat het Age-structured SEIR-model van het RIVM en de input en de output (onderdeel van die output is de verwachte sterfte, zodat deze kan worden vergeleken met de geobserveerde sterfte) ervan openbaar worden, zoals ook gedaan zou moeten zijn naar aanleiding van de aangenomen motie-Van Haga/Kuzu?7
De beschrijving van het SEIR model kunt u vinden op de volgende website (https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/rekenmodellen/openbaar-en-toegankelijk). De beschrijving van de input voor het model, en waar dit te vinden is, wordt ook gegeven op deze website. Daar waar risico bestaat op onthulling van persoonsgegevens kunnen de gebruikte bestanden zelf niet openbaar gemaakt worden, maar worden de geanonimiseerde en geaggregeerde gegevens gepubliceerd. Sterfte is geen onderdeel van de output van dit model of van andere modellen gebruikt door het RIVM voor prognoses rondom SARS-CoV-2.
Wilt u het mogelijk maken dat in Nederland, net als in het Verenigd Koninkrijk modelconsortia ontstaan, zodat verschillende groepen wetenschappers de input hebben voor de modellen, zelf een model kunnen bouwen en modellen qua uitput en voorspellende waarde vergeleken kunnen worden?
Wij willen het mogelijk maken dat verschillende groepen wetenschappers de input kunnen verkrijgen om zelf modellen te maken, met de Remote Access omgeving van het CBS. Deze toegang is al mogelijk voor de meeste gegevens die nu bij het CBS beschikbaar zijn. Wij streven ernaar additionele data, relevant voor het oversterfte onderzoek, toe te voegen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en voor de regeringsverklaring beantwoorden? Indien het u niet lukt de vragen voor de regeringsverklaring te beantwoorden, kunt u dan in ieder geval voor die tijd een onderzoeksvoorstel voor een onafhankelijk onderzoek naar oversterfte aan de Kamer doen toekomen, net als een formele vraag aan de KNAW en de WRR om standaarden voor onafhankelijk onderzoek te ontwikkelen?
Via deze brief heb ik al uw vragen beantwoord, dit is helaas niet voor de regeringsverklaring gelukt.
De mogelijkheid dat de nachttrein Brussel/Amsterdam-Berlijn/Dresden/Praag ook in Hengelo stopt |
|
Mahir Alkaya , Pieter Grinwis (CU), Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat u aan de Kamer in het MIRT Overzicht 2021 schreef dat er meer dan 9 miljoen euro is uitgetrokken voor de verbinding Hengelo-Bad Bentheim voor het wegnemen van belemmeringen voor grensoverschrijdend vervoer en de verknoping van de nationale netwerken van Nederland en Duitsland?1
Ja. Deze bijdrage van € 9,33 mln. betreft een afspraak uit 2014 om de treindienst van Bielefeld over Osnabrück en Rheine tot 2029 door te laten rijden naar Hengelo. In het kader van navolgbaarheid worden deze eerdere afspraken opgenomen in elk volgend MIRT-overzicht.
Herinnert u zich dat de regering de ambitie geuit heeft om de reistijd, frequentie en het reiscomfort te verbeteren op de internationale treinen naar het Oosten en het Zuiden?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat er nu een nieuwe nachttrein gaat rijden tussen Brussel, Antwerpen, Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Berlijn/Dresden/Praag en dat deze trein nergens stopt tussen Amsterdam en Bad Bentheim?3
Zie mijn beantwoording van vragen 2 en 4.
Is het u bekend dat Bad Bentheim weliswaar een mooie stad is, maar slechts ongeveer 15.000 inwoners heeft en dat het dus ook logischer zou zijn om de trein (ook) te laten stoppen op ten minste een extra station aan de Nederlandse kant van de grens, namelijk Hengelo (en/of Deventer)?
Naar ik begrijp van European Sleeper stopt de nachttrein Brussel-Amsterdam Praag in Bad Bentheim omdat er een wisseling moet plaatsvinden van personeel en bovenleidingspanning.
Daarbij heb ik ook begrepen dat er voor hen verschillende redenen zijn om hun nachttrein niet te laten stoppen tussen Amsterdam en de Duitse grens. Ten eerste speelt mee dat met het late vertrek en vroege aankomst op deze eventuele halteplaatsen een minder aantrekkelijk treinproduct ontstaat. Een stop op Hengelo zou bijvoorbeeld zijn rond half 1 ’s nachts en rond half 5 ’s ochtends. Deze nachtelijke tijden maken deze haltes niet erg aantrekkelijk voor zowel de reizigers die in-/uit willen stappen als voor de reizigers aan boord die rustig willen slapen. Ten tweede speelt het feit dat de dienstregeling voor deze nachttrein niet genoeg ruimte biedt voor een extra stop tussen Amsterdam en de grens. De krapte van deze dienstregeling wordt overigens, naast de wensen van overige vervoerders, mede veroorzaakt door nachtelijk onderhoud en snelheidsbeperkingen in het kader van de baanstabiliteit, een toetredingsdrempel die ook naar voren is gekomen in eerder genoemde marktverkenning.
Is het u bekend dat er overdag één of twee treinen per uur tussen Hengelo en Bad Bentheim zijn (reistijd: 18 minuten), maar dat er laat op de avond geen treinen rijden tussen deze stations?
Ja.
Wilt u bevorderen dat de nachttrein tussen Brussel/Amsterdam en Berlijn/Dresden/Praag ook op het internationaal knooppunt Hengelo stopt, zodat reizigers uit het Oosten van het land (Amersfoort en verder naar het Oosten) naar Hengelo kunnen reizen en daar kunnen overstappen op de nachttrein naar Berlijn, Dresden en Praag?
Gezien de ambities rondom internationale verbindingen, juich ik toe dat nieuwe vervoerders deze stap maken en zelf een nieuwe verbinding in de markt willen zetten. European Sleeper rijdt deze verbinding in open toegang, waardoor European Sleeper haar eigen afwegingen mag maken binnen de eerder genoemde (on)mogelijkheden. Ik onderhoud wel contacten met dergelijke nieuwe initiatiefnemers om te kijken waar het Rijk bijvoorbeeld een rol kan spelen in het wegnemen van toetredingsdrempels.
In deze contacten heeft European Sleeper bij mij aangegeven dat ze zelf een ultieme poging doen om een stop in Oost-Nederland in te passen, maar dat dit voor 2022 niet erg kansrijk lijkt. Onderzocht wordt of een stop per 2023 realiseerbaar is, maar gezien de inpasbaarheid op het spoornetwerk (zoals genoemd in antwoord 13) lijkt dit vooralsnog lastig. Zoals eerder benoemd, heeft European Sleeper de bereidheid om met betrokkenen in gesprek te gaan. Ik moedig dergelijke gesprekken aan.
De eis van goedkeuring door een andere rijschool voordat een kandidaat mag afrijden. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) overweegt dat iemand die praktijkexamen wil afleggen voortaan goedkeuring moet vragen van twee rijscholen?1
Nee, het CBR overweegt momenteel niet om aan rijscholen te verzoeken om een goedkeuring van een andere rijschool te hebben alvorens een kandidaat praktijkexamen kan doen.
In het nieuwsbericht van De Telegraaf en RTL Nieuws van 7 januari 2022 wordt een relatie gelegd tot een van de adviezen van de heer Roemer over de kwaliteitsverbetering van de rijschoolbranche. Op 14 april 2021 is dit advies aan u toegestuurd (kamerstuk 29 398, nr. 917). Eén van de adviezen is om een zogenaamde collegiale toets in te voeren om de afhankelijkheidsrelatie tussen kandidaat en rijinstructeur te verbreken. Daarnaast adviseert de heer Roemer een examengereedverklaring in te voeren waarbij de rijinstructeur verklaart dat een kandidaat gereed is voor het examen.
Er worden op dit moment in opdracht van het ministerie en mede op verzoek van de Kamer (motie van de leden De Groot en Geurts, Kamerstuk 29 398, nr. 918) voorbereidingen getroffen voor het uitvoeren van een pilot op kleine schaal in de regio Zeeland samen met de rijschoolbranche en het CBR om ervaringen op te doen met een collegiale toets. In het commissiedebat CBR van 5 oktober 2021 is toegezegd dat de resultaten met u zullen worden gedeeld. Eind maart aanstaande verwacht ik een beeld te hebben van de eerste resultaten van deze pilot.
Is het bestaan van prijsvechters onder de rijscholen een dermate groot probleem dat controle van andere rijscholen (een zogenoemde collegiale gereedheidsverklaring) nodig is om te waarborgen dat kandidaten die afrijden daadwerkelijk over voldoende rijvaardigheid beschikken?
Het voorkómen van misstanden in de rijscholenbranche is één van de overwegingen geweest om in samenwerking met de rijschoolbranche tot een kwaliteitsslag te komen, waarover de heer Roemer in april 2021 heeft geadviseerd. Het advies is uitgebreid besproken met uw Kamer in de commissiedebatten CBR op 19 april 2021 en 5 oktober 2021. De aangenomen motie Hagen en de Hoop (Kamerstuk 29 398, nr. 919) verzoekt het kabinet om dit advies voortvarend op te pakken. Examengereedverklaring door de rijinstructeur betreft één van de adviezen die voortvarend zijn opgepakt. Aanvullend is in overleg met de Kamer en in lijn met de eerdergenoemde motie De Groot en Geurts een pilot rond collegiale toetsing opgezet, waarin binnenkort ervaringen zullen worden opgedaan met collegiale toetsing.
Als het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, komt een collegiale gereedheidsverklaring aan het eind van de rit niet neer op dweilen met de kraan open omdat het werkelijke probleem is dat een aantal rijscholen domweg onder de maat presteert?
Het advies van de heer Roemer bevat negentien deeladviezen waarvan collegiale toetsing deel uit maakt. Het kabinet bereidt op dit moment een kabinetsreactie voor op dit advies dat in het tweede kwartaal van 2022 aan uw Kamer zal worden aangeboden.
Kan het CBR een duidelijk verband leggen tussen het stilleggen van rijexamens en de rijscholen die het betreft, met name omdat met de beschuldigende vinger naar de prijsvechters onder de rijscholen wordt gewezen?
Het CBR kent de rijscholen met kandidaten van wie het praktijkexamen vroegtijdig is afgebroken bij gebrek aan vaardigheden om veilig het examen te kunnen doorlopen. In welke mate bij deze rijscholen «prijsvechten» aan de orde is, is niet bekend bij het CBR.
Het CBR verkent momenteel de mogelijkheden om gevolgen te verbinden aan de slagingspercentages van rijscholen. Hierover bent u schriftelijk geïnformeerd in de Kamerbrief ten behoeve van het commissiedebat verkeersveiligheid van 2 december 2021 (Kamerstuk 29 398, nr. 975)
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die in het afgelopen jaar zijn ondernomen om een einde te maken aan het probleem van (identiteits)fraude met rijbewijzen en rijlessen?2
Het CBR neemt continu maatregelen om fraude te voorkomen. Daarvoor bestaat een fraudecommissie. In verband met de aard van deze problematiek wordt terughoudendheid betracht in het prijsgeven van de maatregelen die worden genomen of overwogen.
Kunt u gemotiveerd toelichten dat de dubbele goedkeuring geen oneigenlijk middel is om prijsvechters te ontmoedigen?
De negentien deeladviezen van de heer Roemer (inclusief de collegiale toetsing) zijn gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de rijschoolbranche, het bestrijden en voorkómen van misstanden en het beschermen van consumenten. Het gaat daarbij niet om de vraag of een rijschool prijsvechter is of niet, maar om de door de rijschool geleverde kwaliteit.
Kunnen bevriende rijschoolhouders vriendjespolitiek bedrijven door elkaars examens goed te keuren?
De manier waarop de collegiale toets kan worden vormgegeven maakt onderdeel uit van de pilot collegiale toets die vorig jaar is voorbereid en waarvoor binnenkort wordt gestart met de werving van deelnemende rijscholen.
Wat is de mogelijke impact van deze beoogde maatregel op de planning van rijschoolhouders, gelet op de achterstanden die nog altijd niet zijn weggewerkt?
De mogelijke impact op de planning van rijschoolhouders en op de leskosten en wachttijden hangt af van de wijze waarop collegiale toetsing vorm wordt gegeven. Daarom wordt eerst een pilot uitgevoerd.
Over het advies van de heer Roemer in zijn geheel zult u een integrale kabinetsreactie krijgen.
Wat is de mogelijke impact van deze beoogde maatregel op de leskosten en de extra wachttijd voor kandidaten?
Zie antwoord vraag 8.