De aantrekkelijkheid en betaalbaarheid van duurzame vormen van vervoer. |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat eind 2024 de energiecontracten van de NS aflopen?1
Ja, de huidige energiecontracten van NS lopen eind 2024 af.
Hebt u in beeld welke (financiële) gevolgen dit voor de NS en mogelijk diens reizigers heeft?
Dat inzicht is er op dit moment nog niet. Het is nog niet bekend hoe de energieprijzen zich vanaf 2025 ontwikkelen en wat de exacte gevolgen daarvan zijn.
Kunt u ingaan op de te verwachten gevolgen van het nieuwe cao-akkoord van de NS voor de prijs van treinreizen?
In de concessie met NS is afgesproken dat NS de tarieven voor de beschermde kaartsoorten2 jaarlijks kan corrigeren met de consumentenprijsindex (zoals geprognotiseerd in de Macro Economische Verkenning) en een eventuele wijziging van de gebruiksvergoeding voor het spoor. NS kan de te verwachten gevolgen van het nieuwe cao-akkoord dus niet één op één doorberekenen in deze beschermde kaartsoorten. De tarieven voor de overige kaartsoorten mag NS zelf bepalen. Hier zijn geen voorwaarden aan verbonden.
Bent u bereid een aanpak te formuleren en onderzoek te doen naar de toekomstige (meerjarige) aantrekkelijkheid en betaalbaarheid van het reizen per trein, gezien de toegenomen energiekosten, loonkosten en onderhoudskosten van het spoor, achterblijvend herstel na de COVID-19-pandemie en personeelstekorten?
Ov-bedrijven zijn in hun concessies al bezig om de reizigers terug te krijgen met verschillende tijdelijke kortingsacties en nieuwe flexibele soorten abonnementen. Dit is ook een uitvloeisel van de transitieafspraken in het Nationaal OV Beraad (NOVB). Met betrekking tot de betaalbaarheid en de mogelijkheid om reizigers (terug) te winnen voor het ov, onderzoekt het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) momenteel welke instrumenten ingezet kunnen worden om de overstap van reizigers van de auto naar het openbaar vervoer te bevorderen. Deze instrumenten hebben niet alleen effect op de omvang van het auto- en ov-gebruik, maar ook op bijvoorbeeld bereikbaarheid voor verschillende groepen en op milieu en duurzaamheidsdoelstellingen. Planning is om het rapport dit najaar naar de Kamer te sturen. Voor wat betreft de prijzen in het ov kan ik zelfstandig weinig doen, omdat de tariefbevoegdheid en opbrengstverantwoordelijkheid grotendeels bij decentrale overheden en ov-bedrijven is belegd. Daarom bespreek ik de uitkomsten van het KiM-onderzoek in het NOVB met alle tariefbevoegden.
Voor wat betreft de aantrekkelijkheid van het ov maak ik een Regeling Transitievangnet 2023 dat kan zorgen voor een voldoende, veilig en beschikbaar ov. Het transitievangnet 2023 biedt zekerheid aan de decentrale overheden en vervoerders voor 2023 en is zo ingericht dat het voldoende prikkels en tijd biedt, zodat de sector zich klaar kan maken voor het «nieuwe normaal». Tot slot bereid ik op dit moment de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet voor. De thema’s betaalbaarheid en de aantrekkelijkheid van het treinvervoer spelen daarbij een belangrijke rol.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar het verlagen van de btw voor het openbaar vervoer?
Het Ministerie van Financiën evalueert momenteel het verlaagde btw-tarief in algemene zin. De inzichten uit de evaluatie worden meegenomen bij beleidsmatige keuzes in de btw. Volgens planning is de evaluatie begin 2023 gereed.
Kunt u bevestigen dat eind dit jaar de verlaagde energiebelasting voor stroom van publieke laadpalen stopt en de btw-korting op elektriciteit stopt?
Ja. Navraag bij mijn collega de Staatssecretaris van Financiën heeft uitgewezen dat zowel de tijdelijke btw-korting als de tijdelijk verlaagde energiebelasting op elektriciteit per 1 januari 2023 stopt.
Wat is uw appreciatie van de (verwachte) stijging van de kosten voor het laden van een elektrische auto als gevolg van deze ontwikkelingen?
Ik deel uw beeld dat de kosten voor het laden van een elektrische auto gaan stijgen. Mede omdat per 1 januari 2023 zowel de btw-korting als de korting op de eerste schijf van de energiebelasting voor publiek laden aflopen, alsmede omdat de voorgenomen verlaging van de energiebelasting niet doorgaat ter dekking van het tariefplafond op energie. Maar ook omdat de bruto marktprijs van elektriciteit sterk is gestegen vanwege de energiecrisis waarin wij momenteel zitten. Verder is momenteel nog onduidelijk hoe de kabinetsplannen rondom het prijsplafond energie precies gaan uitwerken op de businesscase van elektrisch rijden. Generiek is mijn verwachting dat daarom op de korte en middellange termijn het laden van een elektrische auto duurder zal worden.
De elektriciteitsprijs is opgebouwd uit de bruto marktprijs opgehoogd met belastingen (BTW, energiebelasting en in sommige gevallen Opslag Duurzame Energie (ODE)). De huidige bruto marktprijs is momenteel vanwege de energiecrisis ongekend hoog. Bij bedrijven en consumenten waarvan het vaste energiecontract afloopt vinden sterke prijsstijgingen plaats. Het is niet te voorspellen hoelang deze tarieven zo hoog zullen blijven. Naar mate de tijd vordert, zullen steeds meer bedrijven en consumenten te maken krijgen met hogere (laad)tarieven omdat de vaste contracten aflopen. De huidige inschatting van het kabinet3 is dat het markttarief voor huishoudens in 2023, zonder tijdelijk tariefplafond op energie, voor elektriciteit iets onder een euro per kWh uitkomt.
Ook voor het opladen van een auto bij een publiek laadpunt geldt dat de laadprijzen in sommige regio’s al aangepast zijn aan de hogere bruto marktprijs. De laadprijzen bij publieke laadpunten in andere regio’s zullen naar verwachting ook stijgen. Mede door de afloop van de korting op de energiebelasting 1e schijf en de afloop van de verlaging van de BTW op energie en de verlenging van de accijnskorting op brandstoffen tot en met juni 2023 kan het zo zijn dat laden van een elektrische auto duurder is dan rijden op benzine. Het rekenvoorbeeld in mijn antwoord op vraag 8 illustreert dit effect. Zoals eerder aangegeven is het momenteel nog onduidelijk hoe de kabinetsplannen rondom het prijsplafond energie precies gaan uitwerken voor het laden bij publieke laadpunten.
Deelt u de opvatting dat de variabele kosten van het rijden van een elektrische auto zodoende stevig toenemen het en rijden van een elektrische auto in aantrekkelijkheid afneemt in vergelijking met een fossiele auto?
Ja. Die opvatting deel ik. Aan de hand van een rekenvoorbeeld zal ik illustreren hoe sterk de energiekosten toenemen waarbij het rijden van een elektrische auto in aantrekkelijkheid afneemt in vergelijking met een fossiele auto.
Van een gemiddelde C-segment auto, een Kia e-Niro (17 kWh/100 km) en een VW Golf (6,67 liter/100 km/1 op 15) en 20.000 kilometers per jaar, had de elektrische e-Niro een verbruiksvoordeel van ruim € 1.600 per jaar ten opzichte van de benzine Golf. Dit bij een oude benzineprijs van € 1,85 per liter en bij een oude elektriciteitsprijs € 0,25 per kWh voordat de energiecrisis startte.
Wanneer daar nu met de huidige elektriciteitsprijzen van € 0,90 per kWh wordt gerekend en een actuele benzineprijs van € 2,00 de liter (inclusief tijdelijk accijnsverlaging), dan is dit voordeel inmiddels omgeslagen in een nadeel van € 400,– per jaar. Dit komt de transitie naar de elektrische auto en de uitrol van openbare laadinfrastructuur niet ten goede. Momenteel wordt onderzocht in hoeverre de kabinetsplannen rondom het prijsplafond energie hierin nog wat kunnen verbeteren.
De variabele kosten van een elektrische auto bestaan overigens niet alleen uit de energiekosten, maar daarnaast ook uit afschrijving en onderhoud. Met name de energiekosten staan momenteel onder druk. Afhankelijk met welke laadprijzen er exact gerekend moet worden kan de elektrische auto vanaf 1 januari 2023 goedkoper of duurder zijn dan een auto die op fossiele brandstoffen rijdt.
Vindt u dat een wenselijke ontwikkeling?
Nee, dit vind ik geen wenselijke ontwikkeling. De variabele kosten van het rijden van een elektrische auto moeten aantrekkelijk blijven in vergelijking tot het rijden op fossiele brandstoffen.
Wat zijn uw verwachtingen ten aanzien van deze ontwikkeling, gelet op de (aanhoudende) significante stijging van de elektriciteitsprijs?
Ik monitor deze ontwikkeling goed en de komende tijd moet duidelijk worden in hoeverre de verwachtingen van het PBL/CPB omtrent de energie- en benzineprijs-ontwikkeling aangepast moeten worden.
Welke stappen onderneemt u om de aantrekkelijkheid van elektrisch rijden blijvend te stimuleren?
Conform mijn eerdere toezegging in het tweeminutendebat Duurzaam Vervoer op 1 juni 20224 verwacht ik u in het voorjaar van 2023 te kunnen informeren over de scenario’s hoe ik elektrisch rijden wil blijven stimuleren na 2025. Dit omdat ik enerzijds de beleidsopties voor na 2025 en de bijbehorende budgettaire dekking waarschijnlijk pas in het voorjaar van 2023 op een rij kan zetten. Anderzijds omdat dan pas de resultaten van de lopende tussenevaluatie van het stimuleringsbeleid voor het elektrisch vervoer gereed zijn en kunnen worden meegenomen in mijn scenario’s. Deze scenario’s zullen vervolgens bij de Voorjaarsnota met de Kamer worden besproken. De ontwikkelingen rondom de stijgende elektriciteitsprijzen zal ik meenemen in deze scenario’s.
Deelt u de opvatting dat elektrisch rijden aantrekkelijker moet blijven dan een fossiel alternatief?
Ja. Ik deel de opvatting dat elektrisch rijden aantrekkelijker moet blijven dan een fossiel alternatief.
Kunt u toezeggen de Kamer blijvend te informeren, bijvoorbeeld als onderdeel van uw reguliere brieven over duurzaam vervoer, over het prijsniveau van elektrisch rijden in vergelijking tot fossiele alternatieven?
Ja. Het prijsniveau van elektrisch rijden in vergelijking tot fossiele alternatieven is momenteel al te raadplegen op de website bij RVO5 en wordt ieder kwartaal op basis van CBS-data bijgewerkt.
Op deze website treft u een vertaling aan per autosegment wat de elektriciteits- en brandstofprijzen zijn per 100 km. Zodoende hoeft een berijder zelf geen omrekening te maken naar een prijs per liter of kilowattuur. Voor elektrisch rijden wordt hiervoor de laadmix aangehouden die jaarlijks uit het laadonderzoek van RVO komt.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT,
Bent u bekend met de uitzending van SBS6-programma Undercover in Nederland van 11 september 2022 waar blootgesteld wordt dat afvalcoaches zonder enige gewetenswroeging misbruik maken van (minderjarige) anorexiapatiënten?1
Ja.
Heeft u naar aanleiding van de uitzending van het programma de bereidheid te onderzoeken wat er zich afspeelt op platforms van de pro-ana-wereld, waar zelfbenoemde afvalcoaches zonder enige gewetenswroeging misbruik maken van (minderjarige) anorexiapatiënten? Kunt u een detailleerd antwoord geven?
Ik stel voorop dat het onacceptabel is dat personen die zich voordoen als coach, (seksueel) misbruik maken van kwetsbare minderjarige slachtoffers met psychische problematiek zoals een eetstoornis. De aanpak van deze problematiek heeft mijn prioriteit en vergt een brede inzet, zowel in het hulpverleningskader (onder andere gericht op preventie) als in het opsporings- en vervolgingskader. Op die drie sporen is het beleid van het kabinet ook steeds gericht, waarbij via het opsporingsspoor op verschillende manieren wordt ingezet op het verkrijgen van zicht op deze problematiek.
De politie is in het opsporingskader bekend met het bestaan van pro-ana-platforms en heeft ook zaken in onderzoek betreffende online seksueel misbruik van kwetsbare jongeren. Van de ontvangen gelden in het kader van de motie Hermans komt vanaf 2024 in tranches 4 miljoen euro beschikbaar onder meer voor de opsporing van online seksueel kindermisbruik door de Teams Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme. Ik verwijs u ook naar mijn antwoorden op de Kamervragen van mevrouw Michon-Derkzen van 10 oktober jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 355). Online seksueel kindermisbruik is daarnaast onderdeel van de Veiligheidsagenda 2019–2022. Daarin wordt beschreven waar de focus in de aanpak en opsporing van online seksueel kindermisbruik ligt en zijn jaarlijkse resultaatafspraken voor de politie neergelegd. De nadruk daarbij ligt op het ontzetten van slachtoffers van acuut misbruik door het identificeren van deze slachtoffers maar ook misbruikers, vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Zoals ik de Kamer eerder al berichtte zal online seksueel kindermisbruik wederom een van de thema’s zijn in de Veiligheidsagenda 2023–2026.2 Over de thema’s en afspraken in de nieuwe Veiligheidsagenda is uw Kamer per aparte brief geïnformeerd. Na de wijziging van de Wet Computercriminaliteit III, die per 1 maart 2019 in werking is getreden, is bovendien de inzet van een lokpuber in het opsporingskader mogelijk.
Op dit moment worden nog verschillende acties ondernomen voor het (verder) vergroten van het zicht op de problematiek van misbruik door (onder andere) pro-ana-coaches, dat vaak online aanvangt. Zo wordt door de politie een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden voor de opzet en uitrol van een online opsporingsstrategie gericht op seksuele misdrijven en mensenhandel in het bijzonder. Op 10 oktober jl. is bij uw Kamer bovendien het wetsvoorstel seksuele misdrijven ingediend. Als gevolg van dat wetsvoorstel krijgen slachtoffers meer mogelijkheden om aangifte te doen van een seksueel misdrijf. De professionals die slachtoffers ondersteunen en begeleiden, kunnen aan de hand van het nieuwe wettelijk kader aan slachtoffers beter duidelijk maken voor welke strafbare feiten een dader vervolgd en berecht kan worden. Het voorgaande kan bijdragen aan de verhoging van de aangiftebereidheid van slachtoffers.
Wat vindt u van het feit dat de adviezen van deze zogenaamde coaches letterlijk levensgevaarlijk zijn, vanwege het feit dat als de kinderen het dieetplan opvolgen, de dood erop zou kunnen volgen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven waarbij u aangeeft hoe u anorexiapatiënten gaat helpen beschermen?
Het geven van levensgevaarlijke adviezen aan kwetsbare minderjarigen met een eetstoornis is heel kwalijk en dient effectief te worden aangepakt. Voorop in deze aanpak staat de bescherming van slachtoffers tegen dergelijke praktijken. Gevaarlijke adviezen worden in veel gevallen echter gegeven door personen die zelf ook ziek zijn vanwege een eetstoornis en de ernst van deze ziekte niet kunnen of willen inzien. Hulpverlening aan deze personen die zelf ziek zijn vanwege een eetstoornis is dan ook van groot belang. Zie in dat kader ook de beantwoording van Kamervragen van de leden Bikker (Christen Unie) en Westerveld (GroenLinks) over het bericht «Hoe pro-ana coaches kwetsbare meisjes misbruiken» en de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 31 015, nr. 197), die op 4 juli 2022 mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer is gezonden.
Op grond van verschillende bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht kan in voorkomende gevallen toch strafrechtelijk worden opgetreden tegen zogenaamde coaches die kwetsbare minderjarigen van levensgevaarlijke adviezen voorzien. Zo is in artikel 294 Sr het aanzetten tot zelfdoding strafbaar gesteld indien de zelfdoding ook daadwerkelijk volgt. Degene die een ander opzettelijk aanzet tot bijvoorbeeld extreem vermageren zou strafbaar kunnen zijn over de band van de strafbaarstelling van artikel 294 Sr indien de ingetreden zelfdoding het directe gevolg is van het aanzetten tot extreem vermageren. Zou bijvoorbeeld sprake zijn van (psychische) mishandeling kan daarvoor op grond van artikel 300 Sr vervolging worden ingesteld. Zie ook de Voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden die ik op 6 juli 2022 aan uw Kamer zond (Kamerstuk 34 843, nr. 60). Door het openbaar ministerie wordt uiteraard per individuele zaak vastgesteld of, gelet op de specifieke omstandigheden die aan de orde zijn, sprake is van strafbare gedragingen.
Wat vindt u van het feit dat het daar niet bij blijft omdat sommige van deze afvalcoaches ook uit zijn op seks met de zieke, kwetsbare kinderen? Kunt u ook hier een gedetailleerd antwoord op geven hoe u deze kwetsbare kinderen gaat helpen beschermen?
Ik deel de zorgen over het seksueel misbruik van kwetsbare minderjarigen door mensen die zich voordoen als coach. Seksueel misbruik is in alle gevallen onacceptabel, zeker wanneer sprake is van minderjarige slachtoffers met een psychische aandoening. De verbetering van de veiligheid door de bescherming van potentiële slachtoffers (waaronder kwetsbare minderjarige slachtoffers) en het voorkomen en aanpakken van daderschap, is en blijft een van mijn prioriteiten. In dat kader is het beleid van het kabinet gericht op het doen van effectieve interventies, zowel in het hulpverleningskader (onder andere gericht op preventie) als in het opsporings- en vervolgingskader. Door de Minister en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt actief ingezet op het aanpakken van deze problematiek in het hulpverlenings- en preventiespoor. Zie voor een overzicht onder andere de uitgebreide beantwoording van Kamervragen van de leden Bikker (Christen Unie) en Westerveld (GroenLinks) over het bericht «Hoe pro-ana coaches kwetsbare meisjes misbruiken» en de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 31 015, nr. 197), die op 4 juli 2022 mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer is gezonden.
Door mijn ministerie wordt het online outreach-project gefinancierd, waarbij door het CKM een proef wordt uitgevoerd om online in contact te komen met kwetsbare groepen en (mogelijke) slachtoffers van seksuele uitbuiting die zich bevinden op het internet en sociale media, met het doel hen te signaleren en beschermen. Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving financiert de pilot, die specifiek is gericht op de pro-ana-problematiek. Slachtoffers van seksueel geweld kunnen zich ook melden bij een van de Centra Seksueel Geweld of contact opnemen met HelpWanted, een programma van het Expertisebureau Online Kindermisbruik («EOKM») en met het Landelijk expertise- en behandelcentrum Fier. Ook is in 2021 de wegwijzer «Seksualiteit Online» ontwikkeld, die scholen onder andere helpt bij incidenten, het ontwikkelen van beleid en de keuzes voor de beschikbare lesprogramma’s. De wegwijzer geeft een duidelijk overzicht van alle preventieve en curatieve programma’s en van betrokken experts uit de strafrechtketen, het onderwijs, de zorg en kenniscentra. Daarnaast wordt aan (potentiële) daders van seksueel kindermisbruik hulpverlening geboden via Stop it Now!, een programma van het EOKM dat als doel heeft om seksueel kindermisbruik te voorkomen. Het EOKM ontvangt een jaarlijkse subsidie van mijn ministerie voor de daar lopende programma’s.
Voor de acties die zijn en worden uitgevoerd voor het verbeteren van de opsporing oftewel verkrijgen van zicht op de problematiek van zelfbenoemde pro-ana-coaches verwijs ik naar de beantwoording van vraag 2. In het Wetboek van Strafrecht is in ieder geval voorzien in mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen verschillende vormen van seksueel misbruik, ook als dit is gepleegd door pro-ana-coaches.
Het wetsvoorstel seksuele misdrijven maakt bovendien een aantal bestaande strafbaarstellingen «online proof», stelt sexchatting met kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar expliciet strafbaar en verhoogt de strafmaxima voor sommige delicten die zien op seksueel misbruik van kinderen.
Welke strafmaatregelen wilt u gaan nemen om deze criminele zedendelinquenten zo zwaar als het kan te bestraffen? En hoe wilt u actief inzetten op het sneller in de kraag te vatten van deze levensgevaarlijke gekken? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie voor wat betreft de acties die zijn en worden genomen in het opsporingskader de beantwoording van vraag 2, en zie voor wat betreft de strafrechtelijke aanpak van misbruik door de zogeheten pro-ana-coaches de beantwoording van vraag 4. Het is uiteindelijk aan de officier van justitie om in een specifieke zaak te bepalen of vervolging wordt ingesteld en vervolgens aan de rechter om een voorliggende zaak te beoordelen en de eventuele strafmaat te bepalen op grond van de specifieke omstandigheden van die zaak.
De gevolgen van de stijgende gasprijzen voor de culturele en creatieve sector. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over de stijgende gasprijzen en de impact op verschillende culturele instellingen, zoals bijvoorbeeld de musea?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de potentiële gevolgen van de stijgende gasprijzen voor de sector?
Daar maak ik mij zeker zorgen over. De stijgende energieprijzen raken ons allemaal, van huishoudens tot bedrijven en instellingen. Culturele instellingen, waaronder musea zijn daarop geen uitzondering. Dit terwijl de cultuursector tegelijkertijd nog de gevolgen ondervindt van de coronacrisis, zoals de achterblijvende bezoekersaantallen.
Heeft u hier voldoende zicht op?
Ja, door veel gesprekken van mijzelf en mijn ambtenaren met partijen uit het veld en brieven en e-mails die mij worden toegezonden denk ik dat ik hier in het algemeen voldoende zicht op heb. Tegelijkertijd is de culturele en creatieve sector breed, veelvormig en divers en zijn de energiecontracten en de huisvestingsomstandigheden in deze sector dat natuurlijk ook. We werken daarom aan diverse sporen.
Op 4 oktober heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over de uitwerking van het tijdelijk prijsplafond.2 Het prijsplafond zal niet alleen gaan gelden voor huishoudens, maar richt zich daarnaast ook op zzp’ers, kleine ondernemers en bijvoorbeeld verenigingen en kleine maatschappelijke organisaties. Hiermee heeft het prijsplafond ook betekenis voor de culturele sector.
Op 14 oktober jl. heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitwerking van de aangekondigde compensatieregeling voor de energie-intensieve MKB: de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK). Voor de vereisten die gaan gelden voor deze regeling verwijs ik graag naar bovengenoemde brief van de Minister van Economische zaken en Klimaat.3
Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op donderdag 22 september is een motie aangenomen van leden Paternotte, Kuiken en Klaver. De motie verzoekt het kabinet om bij de zoektocht naar oplossingen voor energie-intensieve MKB ook te kijken naar gerichte ondersteuning van scholen en culturele instellingen en te kijken of gemeenten daarbij een rol kunnen spelen. 4 Op dit moment wordt de impact van de stijgende energiekosten op de OCW-sectoren, waaronder de culturele sector, verder in beeld gebracht. Tot nu toe is het beeld dat hoewel de gevolgen voor instellingen sterk kunnen verschillen, er wel sprake is van aanzienlijk hogere kosten die ten koste kunnen gaan van het primaire proces. Over de uitvoering van de motie Paternotte, c.s., waar dit onderdeel van uitmaakt, zal de Kamer uiteraard worden geïnformeerd.
Bent u bereid om in kaart te brengen waar de problemen precies zitten in de sector en die informatie met de Kamer te delen?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 3. De Kamer zal worden geïnformeerd over de uitvoering van de motie Paternotte c.s.
Kunt u daarbij ook specifiek oog houden voor zzp’ers in de sector?
Ja, daarbij zal ik zeker oog houden voor de zzp’ers. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 zullen zzp’ers ook onder het prijsplafond energie gaan vallen, zodat schommelingen in de energieprijzen deels voor hen opgevangen worden.
Welke stappen kunt u zo snel mogelijk zetten om de culturele en creatieve sector te helpen verduurzamen, zodat zij de gasrekening omlaag kunnen brengen?
Ik werk intensief samen met de Ministeries van BZK en VWS om de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed te bevorderen. Hieronder vallen – naast monumenten en musea – in den brede ook gebouwen met een culturele functie. Eigenaren van maatschappelijk vastgoed kunnen – als zij voldoen aan de voorwaarden – een beroep doen op de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) die op 3 oktober is opengesteld en wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).5 Voor deze subsidie is in de eerste tranche (2022–2023) is 150 miljoen euro beschikbaar. In 2024 zal de regeling opnieuw open gaan en wordt er een nieuw budget beschikbaar gesteld. Daarnaast kunnen kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren voor het verduurzamen van hun gebouwen terecht bij het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed binnen hun provincie. Via dit programma wordt advies en ondersteuning op maat geboden voor verduurzaming. Culturele instellingen met of gelieerd aan een organisatie met een culturele ANBI status (met maximaal 10 gebouwen) vallen onder de doelgroep van het ontzorgingsprogramma van het Ministerie van BZK, dat wordt uitgevoerd door de provincies. Dit geldt ook voor het vastgoed van kleinere gemeenten (tot 50.000 inwoners). Op 3 oktober jl. is de tweede tranche van het programma van start gegaan.6
Daarnaast ontwikkelt de RCE een specifiek ontzorgingsprogramma voor monumenteigenaren. Dit zal naar verwachting in de eerste helft van 2023 operationeel zijn.
Bent u bezig met onderzoeken hoe makers, musea, theaters en podia beter geholpen kunnen worden met het omlaag brengen van hun energie- en gasrekeningen?
De RCE onderzoekt op dit moment in hoeverre museale instellingen (en monumentenorganisaties) energie kunnen besparen zonder dat dit ten koste gaat van de (wettelijke) collectiebeheertaak of de instandhouding van het monument. De Boekmanstichting voert momenteel samen met Bureau 8080 een onderzoek uit naar verduurzaming in de culturele sector. De resultaten van het (kwantitatieve) eerste deel van het onderzoek worden dit najaar verwacht en kunnen mogelijk inzichten bieden voor culturele instellingen om van elkaar te leren. Tot slot heeft ook de Raad voor Cultuur in zijn «Werkplan 2022–2023» aangekondigd een Verkenning Duurzaamheid uit te voeren met de betrekking tot de culturele en creatieve sector.7
Wat doet u nu al om de sector op korte termijn te helpen verduurzamen?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 6. De komende tijd wil ik breder met de culturele sector in overleg over de vraag hoe de sector verdere stappen kan zetten op het gebied van verduurzaming.
Kunt u toezeggen ook met gemeenten in gesprek te gaan om het verschralen van aanbod in gemeenten tegen te gaan?
Ik ben het met u eens dat we de gevolgen van de stijgende energieprijzen op de culturele (en museale) sector goed moeten volgen en bespreken in de bestaande overleggen met de VNG en de cultuurregio’s.
Kunt u toezeggen de gemeenten ook te ondersteunen op het gebied van verduurzaming in de culturele en creatieve sector?
De Ministeries van BZK, VWS en OCW hebben in samenwerking het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed opgezet. Dit platform richt zich op het ontwikkelen en delen van kennis over de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed. Verschillende doelgroepen, waaronder de monumenten – en museale sector én gemeenten worden hiermee ondersteund. Dit laatste is ook van belang in geval culturele instellingen een pand huren van een gemeente. Gemeenten kunnen ook een beroep doen op de DUMAVA-regeling voor verduurzaming van hun vastgoed.
Welke mogelijkheden ziet u om met uw collega’s op EZK, Binnenlandse Zaken en Financiën in gesprek te gaan om ook daar de verduurzamingsopgave van de culturele en creatieve sector te bespreken?
De samenwerking met andere departementen op dit onderwerp is zeer intensief. Ik ga deze samenwerkingen voortzetten en ik zal daarin ook nadrukkelijk de verduurzaming van de culturele en creatieve sector meenemen. Vanuit deze samenwerking zijn onder meer het ontzorgingsprogramma, de DUMAVA-regeling en het Kennis- en Innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed tot stand gekomen.
Kunnen musea en theaters bijvoorbeeld een beroep doen op de Minister voor Volkshuisvesting voor financiële ondersteuning bij het verduurzamen van hun gebouwen?
Ja. Musea en theaters kunnen aanspraak doen op een aantal regelingen van BZK zoals de DUMAVA-regeling. Hiermee kunnen culturele instellingen met een ANBI-status 30% van de kosten van duurzaamheidmaatregelen vergoed krijgen en 50% van de kosten voor het vergaren van energieadvies of een energielabel. De regeling wordt uitgevoerd door RVO.
Bent u bekend met het kennisplatform Duurzame Sportsector?2
Ja.
Ziet u mogelijkheden om een vergelijkbaar platform in te richten voor de culturele en creatieve sector?
Ik wil graag met de culturele sector in gesprek over hoe de sector verder kan verduurzamen. Ik ben bereid om daarbij te kijken of een dergelijk platform behulpzaam kan zijn voor de sector. Een andere optie is om het Kennis- en Innovatieplatform voor het verduurzamen van maatschappelijk vastgoed uit te breiden met een kennisinstelling uit de culturele sector.
De eerder genoemde verkenning van de Raad voor Cultuur en het onderzoek van de Boekmanstichting en Bureau 8080 bieden naar verwachting ook belangrijke inzichten die ik kan betrekken bij de gesprekken met de culturele sector over verduurzaming.
Overweegt u om verduurzamingsafspraken op te nemen bij de financiering van het culturele sector?
Zoals gesteld bij de beantwoording van vraag 14 wil ik in gesprek met de sector om te kijken hoe ik hen kan ondersteunen in de verduurzamingsopgave. Ook de Boekmanstichting betrek ik daar graag bij. Hierbij zal ik ook de overweging meenemen om verduurzamingsafspraken op te nemen bij de financiering van de culturele sector. Maar ook de aanpak in de monumentensector kan nadrukkelijk als voorbeeld dienen. Deze sector heeft de «Routekaart verduurzaming monumenten» opgesteld en heeft zichzelf daarmee een doel gesteld dat onderdeel uitmaakt van het Klimaatakkoord. Er zijn inmiddels 12 sectorale routekaarten voor het verduurzamen van maatschappelijk vastgoed, waaronder voor zorg, sport en onderwijs.
Samen met het Ministerie van BZK zal ik bezien hoe de culturele sector beter kan aansluiten bij de reeds in gang gezette initiatieven voor de verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed zoals het Kennis- en Innovatieplatform.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de wapenstilstand tussen Armenië en Azerbeidzjan is mislukt |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er opnieuw gevechten zijn uitgebroken tussen Azerbeidzjan en Armenië?1
Ja
Deelt u de zorgen over de geweldsescalatie tussen Azerbeidzjan en Armenië?
De geweldsuitbarstingen tussen beide landen zijn zeer zorgelijk. Ik verwelkom het staakt-het-vuren en het stoppen van het geweld. Er zijn aan beide kanten veel slachtoffers gevallen. Het is zaak dat beide landen terug naar de onderhandelingstafel gaan om tot een duurzaam vredesakkoord te komen, maar ook om praktische afspraken te maken over o.a. de uitruil van gevangen genomen soldaten.
Klopt het dat er nu ook buiten Nagorno-Karabach gewelddadigheden plaatsvinden, zoals beschietingen in de Armeense steden Jermuk en Goris? Zo ja, deelt u de mening dat dit een zeer ernstige escalatie van het conflict betekent?
Eerder beperkte het conflict zich voornamelijk tot de regio Nagorno-Karabach, waar in 2020 een oorlog werd uitgevochten tussen Azerbeidzjan en Armenië. Het klopt dat er nu ook buiten Nagorno-Karabach gewelddadigheden plaatsvinden. Dit is inderdaad een verdere en onwenselijke escalatie van het conflict.
Deelt u de zorg dat Azerbeidzjan de huidige geopolitieke onrust en de status als belangrijke nieuwe gasleverancier voor de Europese Unie (EU) in zijn voordeel wil gebruiken in het conflict met Armenië?
Op dit moment heb ik daar geen aanwijzingen voor. Azerbeidzjan heeft zich in gesprekken met de EU gecommitteerd aan het vredesproces.
Volgens het energieministerie van Azerbeidzjan is in de eerste 8 maanden van dit jaar 7,3 miljard kubieke meter aardgas geleverd aan de EU. Dit is naar schatting slechts een klein deel, circa 3%, van de totale EU-gasconsumptie over deze periode. Met het door de EU-afgesloten Memorandum of Understanding (MoU) met Azerbeidzjan is de EU geen bindende juridische en financiële verplichtingen aangegaan.
Wat is de voortgang van de vredesbesprekingen tussen Azerbeidzjan en Armenië die in april van dit jaar werden aangekondigd? En zijn naar uw weten beide partijen nog gecommitteerd aan dit vredesproces?
De EU, o.l.v. voorzitter van de Europese Raad Charles Michel, leidt het bemiddelingsproces tussen Armenië en Azerbeidzjan. Op 31 augustus jl. vond de vierde ronde gesprekken plaats in Brussel, waar zowel de Azerbeidzjaanse President Aliyev als de Armeense premier Pasjinian aanwezig waren. Beide landen hebben zich daar gecommitteerd aan het vredesproces, en het is te betreuren dat er recentelijk alsnog gewelddadigheden hebben plaatsgevonden. Beide landen hebben publiekelijk aangegeven dat zij vrede ambiëren en dat zij zo spoedig mogelijk de vredesgesprekken willen herstarten.
Op welke wijze zetten Nederland en de Europese Unie zich in voor het onmiddellijk beëindigen van de militaire vijandelijkheden en voor een herstart van de vredesonderhandelingen tussen beide landen?
Meteen na het begin van de militaire escalatie in het grensgebied tussen Armenië en Azerbeidzjan heeft de EU zich ingezet om verdere escalatie te voorkomen en de vredesbesprekingen tussen beide landen te hervatten. Hiertoe reisde de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië, T. Klaar, op 13 september jl. naar Bakoe en Jerevan. Ook had de voorzitter van de Europese Raad, C. Michel, hierover telefonisch contact met de Minister-President van Armenië en de president van Azerbeidzjan. Voorts belde de Hoge Vertegenwoordiger J. Borrell met de Ministers van Buitenlandse Zaken van beide landen. Nederland steunt de EU in het bemiddelingsproces. De enige oplossing voor het conflict is dat beide partijen zich committeren aan het staken van de gewelddadigheden en dat er een duurzaam vredesakkoord wordt getekend.
Heeft de voorzitter van de Europese Commissie tijdens haar bezoek aan Azerbeidzjaan op 18 juli jl. aandacht gevraagd voor het militaire conflict tussen Azerbeidzjan en Armenië? Zo ja, hoe heeft Azerbeidzjan gereageerd op de zorgen die binnen de EU leven over het conflict?
De voorzitter van de Europese Commissie heeft tijdens haar bezoek in juli in algemene termen de zorgen overgebracht over de veiligheid in de regio. Ook worden deze zorgen op andere wijzen overgebracht, o.a. door de speciale vertegenwoordiger, de voorzitter van de Europese Raad en de Hoge Vertegenwoordiger. Nederland heeft op hoog ambtelijk niveau dezelfde zorgen overbracht. De Azerbeidzjaanse zijde is bekend met de Europese zorgen en heeft aangegeven gecommitteerd te zijn aan het vredesproces met Armenië.
Zijn er in het recent getekende Memorandum of Understanding (MoU) tussen de EU en Azerbeidzjan, waarin de basis wordt gelegd voor verdergaande samenwerking, ook voorwaarden opgenomen over gewelddadigheden tegen Armenië? Zo ja, welke zijn dit?
De voorzitter van de Europese Commissie, Von der Leyen, was op 18 juli jl. in Azerbeidzjan. Tijdens dit bezoek werd een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend op het gebied van energiesamenwerking. Dit MoU behelst een intentie om de gastoevoer van Azerbeidzjan naar de Europese Unie te verdubbelen en samen te werken op het gebied van hernieuwbare energie en klimaat inclusief het verminderen van methaanemissies. In algemene zin wordt in het MoU aandacht besteed aan het belang van respect voor territoriale integriteit, onschendbaarheid van internationale grenzen, soevereiniteit en goede nabuurschapsbetrekkingen. Met het MoU zijn geen bindende juridische en financiële verplichtingen aangegaan.
Kunt u zich binnen de Europese Unie, en in het bijzonder binnen de EU Associatieraad met Azerbeidzjan, inzetten voor een heldere boodschap richting Azerbeidzjan dat het de grenzen van Armenië dient te respecteren?
De zorgen over het conflict tussen Azerbeidzjan en Armenië worden mede op instigatie van Nederland consequent in de dialogen van de EU met beide landen besproken, zo ook tijdens de EU Associatieraad met Azerbeidzjan op 19 juli jl. in Brussel.
Aanvallen op Armeens grondgebied en de deelname van de Nederlandse ambassadeur in Azerbeidzjan aan een door de Azerbeidzjaanse regering georganiseerd bezoek aan de stad Sushi in Nagorno Karabach |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten over Azerbeidzjaanse aanvallen op Armeens grondgebied afgelopen nacht?1
De geweldsuitbarstingen tussen beide landen zijn zeer zorgelijk. Ik verwelkom het staakt-het-vuren en het stoppen van het geweld. Er zijn aan beide kanten veel slachtoffers gevallen. Het is zaak dat beide landen terug naar de onderhandelingstafel gaan om tot een duurzaam vredesakkoord te komen, maar ook om praktische afspraken te maken over de uitruil van gevangen genomen soldaten.
Hecht u geloof aan de Azerbeidzjaanse bewering dat Armenië als eerste aanvallen zou hebben uitgevoerd? Zo ja, waarom acht u dit aannemelijk?
Beiden landen ontkennen de gevechten te zijn begonnen en beide partijen ontkennen het staakt-het-vuren als eerste te hebben geschonden. Er is sprake van veel desinformatie. Het kabinet heeft noch de capaciteit, noch de presentie ter plaatse, om vast te stellen wie de gevechten is begonnen, alsook wie het staakt-het-vuren als eerste schond. Wat we wel weten is dat er beschietingen over en weer zijn geweest waar zowel soldaten als, aan Armeense kant, ook burgers bij zijn omgekomen.
Veroordeelt u de aanvallen op Armenië en bent u bereid ook in Europees verband aan te dringen op een veroordeling van dit geweld? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het geweld tussen beide partijen zeer zorgelijk en betreurt de gevallen slachtoffers. Het is zaak dat beide landen terugkeren naar de onderhandelingstafel. Namens de EU spelen de Voorzitter van de Europese Raad, de Hoge Vertegenwoordiger en de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Zuidelijke Kaukasus een actieve bemiddelende rol tussen Armenië en Azerbeidzjan, en Nederland steunt hen daarin. In aanvulling daarop zijn de Nederlandse zorgen op hoog ambtelijk niveau overgebracht.
Deelt u de analyse dat Azerbeidzjan zich sterk waant nu Rusland verzwakt is door de oorlog in Oekraïne en de 2000 Russische militairen mogelijk niet tussenbeide wil of kan laten komen, en de Europese Unie bovendien recent overeenstemming heeft bereikt met Azerbeidzjan over levering van gas?
Gesteld kan worden dat de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne de positie van Rusland in de regio heeft verzwakt. Armenië is als lid van de Collectieve Veiligheidsverdragsorganisatie (CSTO) een militaire bondgenoot van Rusland. In de afgelopen maanden is de reactie van Rusland diffuus geweest. De CSTO heeft Armenië niet beschermd, ondanks de afspraken tussen CSTO-staten.
Het vertrouwen in de effectiviteit in de CSTO heeft hierdoor een deuk opgelopen. Welk effect dit zal hebben in de regio is niet te voorspellen, maar het kan de regionale veiligheid beïnvloeden. Rusland blijft voor Armenië een belangrijke speler, o.a. door afhankelijkheid van energieleveranciers, militaire en diplomatieke steun, als afzetmarkt en als bestemmingsland.
Met betrekking tot de leveranties van gas: de voorzitter van de Europese Commissie, Von der Leyen, was op 18 juli jl. in Azerbeidzjan. Tijdens dit bezoek werd een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend op het gebied van energiesamenwerking. Dit MoU behelst een intentie om de gastoevoer van Azerbeidzjan naar de Europese Unie te verdubbelen en samen te werken op het gebied van hernieuwbare energie en klimaat inclusief het verminderen van methaanemissies. Met het MoU zijn geen bindende juridische en financiële verplichtingen aangegaan. Volgens het energieministerie van Azerbeidzjan is in de eerste 8 maanden van dit jaar 7,3 miljard kubieke meter aardgas geleverd aan de EU (naar schatting 3% van de totale EU-gasconsumptie over deze periode). De EU blijft ook op andere terreinen met Azerbeidzjan in dialoog en brengt daarbij ook kritische boodschappen over. Zorgen met betrekking tot het conflict tussen Azerbeidzjan en Armenië en over de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan worden bijvoorbeeld, mede op instigatie van Nederland, consequent in de dialogen van de EU met Azerbeidzjan besproken, zo ook tijdens de EU Associatieraad met Azerbeidzjan op 19 juli jl. waar de Hoge Vertegenwoordiger de EU-delegatie leidde.
Op welke manier kunt u er toch voor zorgen dat de Europese Unie effectieve druk uitoefent op Azerbeidzjan om geen verdere aanvallen te plegen op Armeens grondgebied?
De EU is sinds enkele maanden actief betrokken bij de bemiddeling tussen de twee landen. De Voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel, heeft vier keer een ontmoeting geleid tussen de twee leiders van de landen, President Aliyev van Azerbeidzjan en Premier Pashinyan van Armenië. De laatste ontmoeting vond plaats op 31 augustus jl. Er wordt langzaam voortgang geboekt in deze gesprekken. Zo is op 31 augustus onder meer afgesproken dat de twee Ministers van Buitenlandse Zaken in september bijeen zouden komen om een start te maken met vredesbesprekingen. Ook werd in de persverklaring Azerbeidzjan aangesproken op de Armeense gevangenen die nog in Azerbeidzjan zijn. Op 8 september jl. liet Azerbeidzjan vijf Armeense gevangenen vrij.
Mede gezien deze voortgang kwam de geweldsescalatie onverwacht. Op verzoek van Charles Michel is de Speciale Vertegenwoordiger van de EU voor de Zuidelijke Kaukasus, Toivo Klaar, meteen afgereisd naar de regio. Op 15 september bezocht hij Bakoe en de dag erna Jerevan. Zijn bezoek heeft bijgedragen aan het tot stand brengen van een staakt-het-vuren tussen de twee landen.
Klopt het dat de Nederlandse ambassadeur in Bakoe opnieuw deelgenomen heeft aan een door de Azerbeidzjaanse regering georganiseerde reis naar de stad Sushi in Nagorno Karabach, waar recent etnische zuivering heeft plaatsgevonden?
De Nederlandse ambassadeur in Bakoe heeft dit jaar deelgenomen aan een door de Azerbeidzjaanse regering georganiseerde reis naar de stad Shusha/Shushi. Deze stad ligt in de regio Nagorno-Karabach en hoort internationaalrechtelijk gezien tot het Azerbeidzjaanse grondgebied. Net als in het voorgaande jaar heeft de ambassadeur in goed gezelschap van gelijkgezinde landen en de EU deelgenomen. Het is gebruikelijk dat ambassadeurs in land van plaatsing zich breed laten informeren. Het bezoek is geenszins een goedkeuring van agressie, of erkenning dat het conflict volledig ten einde is. Nederland is zich bewust van het feit dat dit bezoek door de Azerbeidzjaanse autoriteiten is georganiseerd. Niettemin had het bezoek toegevoegde waarde omdat de situatie met eigen ogen kon worden bezien.
Wist u dat, evenals vorig jaar, de ambassadeurs van de landen die de co-chairs van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) Minsk-groep leveren, in dit geval van de Verenigde Staten (VS) en Frankrijk, deelname aan de reis geweigerd hebben, wegens het standpunt van de Azerbeidzjaanse regering dat de zaak van Nagorno Karabach dankzij inzet van Azerbeidzjaans geweld al is opgelost, terwijl beide landen juist gericht zijn op de snelst mogelijke start van het proces om tot een allesomvattende oplossing van de problemen te komen onder auspiciën van de OVSE Minsk-groep? Zo nee, kunt u zich door deze landen laten informeren over hun standpunt en dit betrekken bij het Nederlandse standpunt? Zo ja, waarom schaart Nederland zich niet achter de VS en Frankrijk?
Alle ambassadeurs die in Azerbeidzjan geaccrediteerd zijn, zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken uitgenodigd om deel te nemen aan deze reis. Het staat alle landen vrij om hier al of niet op in te gaan. Enkele landen, waaronder VS en Frankrijk, hebben niet deelgenomen. Zij hebben geen uitleg gegeven waarom ze niet meegingen. Deze reis staat geheel los van de bemiddelingstrajecten.
Daarnaast blijkt uit contacten met de Minsk Group Co-Chairs VS en Frankrijk in Wenen dat zij momenteel geen rol (kunnen) spelen in het vredesproces. Azerbeidzjan heeft aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in dit bemiddelingsorgaan. Als gevolg van de oorlog in Oekraïne praten de Verenigde Staten en Frankrijk niet met hun mede-covoorzitter Rusland, en daarmee is het bemiddelingsproces moeizamer geworden.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, speelt de EU op dit moment een belangrijke rol bij de bemiddeling tussen Armenië en Azerbeidzjan. De EU delegatie nam ook deel aan deze reis.
Wat betekent voor Nederland het geven van prioriteit aan het onderhandelingsproces van de OVSE Minsk-groep2, als in het tweede jaar op rij de daarbij betrokken landen een signaal afgeven door niet deel te nemen aan een wat toch met reden een propagandareis genoemd kan worden, maar dit niet door Nederland wordt gesteund? Wordt niet ingezien dat Nederland daarmee juist het gewenste proces verzwakt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het eens dat in dit geval een verklaring zoals die afgelopen jaar gegeven werd (zie voetnoot 2, antwoord 18), namelijk dat de beslissing van de betrokken Minsk-groep landen pas kort tevoren bekend werd, in dit, tweede, geval niet van toepassing kan zijn? Kunt u uw antwoord toelichten? Heeft Nederland in dit tweede geval zelf wel eerst geïnformeerd naar het standpunt van Minsk-groepco chairs hierover? Zo nee, waarom niet?
Net als in het voorgaande jaar heeft de ambassadeur in goed gezelschap van gelijkgezinde landen en de EU deelgenomen. Het feit dat enkele landen, waaronder de VS en Frankrijk, niet deelnamen was tevoren bekend.
Hoe kunt u beweren de Nederlandse ondersteuning van de Minsk-groep en deelname aan het bezoek los staan van elkaar – zoals Nederland eerder stelde – (voetnoot 2, bij antwoord 18), nu de landen die co-chairszijn van de Minsk-groep zelf andermaal zo nadrukkelijk afstand nemen van dit bezoek, en voor de tweede keer een duidelijk verband leggen tussen deelname daaraan en de afwijzing door Azerbeidzjan van onderhandelingen?
Ieder land maakt een eigenstandige afweging. Nederland heeft daarbij gekeken naar zowel de deelnemers aan de reis, waaronder de EU, als degene die niet deelnamen, zoals Frankrijk en de Verenigde Staten.
Hoe effectief kan het Nederlandse beleid zijn, als enerzijds verder aandringen op onderzoek naar de verantwoordelijkheid van Azerbeidzjan voor oorlogsmisdaden in de Nagorno Karabach oorlog van 2020 wordt afgewezen (wegens gebrek aan medewerking van Azerbeidzjan) met als reden volop ruimte te geven aan het onderhandelingsproces, dat categoraal wordt afgewezen door Azerbeidzjan, en anderzijds Nederland zelfs een kleine mogelijkheid om dit proces te steunen namelijk door zich aan te sluiten bij de co-chair landen, laat lopen, en ervoor kiest mee te gaan met een door het Azerbeidzjaanse regime georganiseerde reis? Wordt het volgens u, nu op beide fronten geen voortgang is, wellicht tijd om een andere keuze te maken, namelijk voor het in alle vergelijkbare gevallen doen van onderzoek in het kader van het vaststellen van de verantwoordelijkheid, waarbij het niet meewerken van een van de landen niet het doorslaggevende argument kan en mag zijn? Zo nee, waarom niet?
Conform de motie Omtzigt/Van Helvert (21 501–02, nr. 2228) heeft Nederland in het verleden diverse malen gepleit voor het belang van accountability, en specifiek een internationaal onafhankelijk onderzoek. In de gesprekken met relevante gesprekspartners kwam naar voren dat zij dit niet steunen, waarbij werd benadrukt dat een dergelijk onderzoek en het uitvoeren daarvan zelfs contraproductief kan werken. Ik verwijs u ook graag naar de Kamerbrief d.d. 7 december 2020, de Kamerbrief d.d. 7 juli 2021 en de Kamerbrief d.d. 14 oktober 2021, waarin in meer detail wordt ingegaan op de uitvoering van deze motie.
Zoals eerder gesteld, steunt Nederland het EU-bemiddelingsproces, waarbij er op hoog niveau vanuit de Europese Unie, door de Voorzitter van de Europese Raad, de Hoge Vertegenwoordiger en de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Zuidelijke Kaukasus met de leiders van Azerbeidzjan en Armenië wordt gepraat. De in Bakoe geaccrediteerde EU-delegatie nam ook deel aan de reis naar Shusa/Sushi. Frankrijk en de Verenigde Staten gaven geen reden voor het niet deelnemen aan de reis.
Welke politieke overwegingen spelen voor de Nederlandse regering een rol, om het regime ter wille te zijn en in tegenspraak met het eigen beleid te negeren dat in Azerbeidzjan nog steeds 100 Armeense krijgsgevangenen in vreselijke omstandigheden vastzitten, evenals Azerbeidzjaanse dissidenten en andere vele schendingen van het recht onverminderd doorgaan, zoals de vernietiging van Armeens cultureel erfgoed en verspreiding van haat tegen Armeniërs, waarover het Internationaal Gerechtshof in december 2021 duidelijke uitspraken heeft gedaan? Hebt u in dit kader kennisgenomen van de recente Committee on the Elimination of Racial Discrimination (CERD)-uitspraak?3
Zoals eerder gesteld, dient deelname aan de reis geenszins gezien te worden als ondersteuning van de positie van een van beide partijen. Daarnaast blijft Nederland Azerbeidzjan in bilateraal en EU-verband oproepen tot het vrijlaten van Armeense gevangenen en de uitvoering van rechtelijke uitspraken.
Kunt u aangeven in wiens belang het is als Nederland de propaganda van Azerbeidzjan ondersteunt door lijdzame deelname aan deze rondleidingen?
Deelname aan de reis dient geenszins gezien te worden als ondersteuning van de positie van een van de partijen. Het bezoek geeft een mogelijkheid om de situatie met eigen ogen te zien en een objectief oordeel te vestigen. Daarnaast geeft het een mogelijkheid om tijdens de reis gesprekken te voeren en boodschappen af te geven aan de Azerbeidzjaanse autoriteiten, hetgeen ook gebeurd is.
Het bericht dat Voorzitter Ursula von der Leyen geen openheid geeft aan de Europese Rekenkamer. |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Von der Leyen blijft zwijgen over vaccinonderhandelingen met Pfizer»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie weigert aan alle informatieverzoeken van de Europese Rekenkamer te voldoen rond het inkoopcontract van vaccins van Pfizer/BioNTech in mei 2021?
In het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer (ERK) is een van de observaties (no. 48) dat de ERK specifiek geen informatie heeft ontvangen van de Europese Commissie over de voorbereidende onderhandelingen van het derde inkoopcontract van vaccins van Pfizer/BioNTech in mei 2021.2 Er wordt door de ERK dus niet aangegeven dat dit om alle informatieverzoeken zou gaan, maar het wordt in observatie no. 49 afgebakend tot documenten rondom de voorbereidende onderhandelingen van het inkoopcontract van vaccins van Pfizer/BioNTech in mei 2021.
Welke verplichtingen zijn er voor de Europese Commissie om mee te werken aan de onderzoeken van de Europese Rekenkamer?
In artikel 287, lid 3, van het VWEU is opgenomen dat «de controle (lees: door de Europese Rekenkamer) geschiedt aan de hand van stukken, en, zo nodig, ter plaatse bij de overige instellingen van de Unie (lees in dit geval de Europese Commissie)». Eveneens bepaalt dit artikel het volgende: «de overige instellingen van de Unie [...] zenden de Rekenkamer op verzoek alle bescheiden en inlichtingen toe die nodig zijn voor de vervulling van haar taak». In Artikel 257 van het Financieel Reglement – van toepassing op de algemene begroting van de EU – is het recht van toegang van de Rekenkamer tot informatie die de Rekenkamer nodig heeft voor de uitvoering van haar taken gedetailleerder uitgewerkt. Uit deze bepalingen volgt dat de Europese Rekenkamer uitgebreide bevoegdheden heeft tot inzage in alle documenten die zij voor de uitvoering van haar taken noodzakelijk acht.
Zijn deze verplichtingen vergelijkbaar met die van Nederlandse Ministeries en de Nederlandse Rekenkamer of zijn deze lichter dan in Nederland?
De bevoegdheden tot inzage in relevante informatie zijn voor de Algemene Rekenkamer geborgd in artikel 7, lid 18, van de Comptabiliteitswet 2016. Voor zover de Rekenkamer het nodig acht voor het uitvoeren van haar taken dienen Onze Ministers en colleges te voldoen aan de informatieverzoeken van de Rekenkamer. Afgaande op de bepalingen in het VWEU en in de Comptabiliteitswet zijn de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer vergelijkbaar met de bevoegdheden die de Europese Rekenkamer heeft ten aanzien van de Europese Commissie.
Indien deze lichter zijn, deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de Europese Commissie minder verplichtingen heeft t.o.v. de Europese Rekenkamer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om de verplichtingen tot medewerking van de Europese Commissie aan te scherpen?
In het antwoord op vraag 4 is aangegeven dat de bevoegdheden van de Europese Rekenkamer vergelijkbaar zijn met die van de Algemene Rekenkamer in Nederland. Ik zie op dit moment geen aanleiding om deze bevoegdheden aan te scherpen.
Hoe bent u van plan zich voor een dergelijke verscherping in te zetten?
Zie antwoord op vraag 6.
De internationale campagne om de klimaatcrisis naar het Internationale Gerechtshof (ICJ) te brengen |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de huidige internationale campagne, geleid door Vanuatu, om de klimaatcrisis naar het Internationale Gerechtshof (ICJ) te brengen middels een Advisory Opinion (ICJ-AO) van dit Hof?
Ja.
Heeft u reeds kennisgenomen van het feit dat deze campagne onlangs door Australië en Nieuw-Zeeland is ondersteund tijdens het 51e Pacific Island Forum in Fiji?
Ja.
In uw Kamerbrief benoemt u dat het koninkrijk speciaal aandacht wil vragen voor de bijzondere positie waarin kleine ontwikkelingseilandstaten (SIDS) op dit moment verkeren, in het voorjaar hebben de CARICOM lidstaten collectief hun steun geuit voor de Advisory Opinion campagne van Vanuatu, binnen CARICOM nemen de landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten deel namens ons koninkrijk als observeerder; gaat u ervoor zorgen dat er tijdens de 77e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) een grotere rol weggelegd gaat zijn voor Nederland en deze landen binnen ons koninkrijk wanneer het aankomt op klimaatthema’s die vooral hen (als SIDS) aangaan?
Het Koninkrijk zet zich in VN-verband o.a. in voor duurzame ontwikkeling, kansengelijkheid en klimaatadaptatie. Tijdens de AVVN High Level Week heeft het Koninkrijk aandacht gevraagd voor de bijzondere positie van kleine eilandstaten (SIDS) en daarmee voor de specifieke uitdagingen waarmee de Caribische Landen van het Koninkrijk worden geconfronteerd.
Tijdens afgelopen High Level Week hebben Aruba, Curaçao of Sint Maarten op basis van hun respectievelijke prioriteiten gezamenlijk bepaald aan welke bijeenkomsten waarvoor het Koninkrijk was uitgenodigd zij wilden deelnemen.
Overigens overwegen de Caribische Landen van het Koninkrijk om geassocieerd lid te worden van CARICOM, maar dit is nu nog niet het geval.
Welke concrete mogelijkheden voorziet u?
Het Koninkrijk heeft tijdens de AVVN High Level Week op verschillende manieren aandacht besteed aan klimaatthema’s die relevant zijn voor de Caribische Landen van het Koninkrijk. Zo heeft Premier Rutte tijdens zijn speech in de AVVN de kwetsbaarheid en uitdagingen van SIDS expliciet benoemd. Daarnaast werden onderwerpen als klimaat en water belicht en werd er bij verschillende evenementen aandacht gevraagd voor de specifieke klimaatuitdagingen en uitdagingen omtrent sociale en economische ontwikkeling van SIDS.
Ook hebben Aruba, Curaçao en Sint Maarten deelgenomen aan verschillende SIDS- en klimaat gerelateerde evenementen tijdens de AVVN High Level Week, waaronder een evenement waarin de link wordt gemaakt tussen financiering, het behalen van de SDGs en klimaatadaptatie. Dit is een belangrijk onderwerp voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten, omdat toegang tot ontwikkelingsfondsen en alternatieve financieringsmogelijkheden voor hen niet eenvoudig is, onder meer doordat zij onderdeel uitmaken van het Koninkrijk.
Verder heeft het Koninkrijk zich tijdens de AVVN High Level Week aangesloten bij The Blue Leaders, een groep van meer dan 30 landen die ernaar streeft om 30% van de oceanen in hoge mate te beschermen (het zogenaamde 30x30 initiatief).
Voorts zal het Koninkrijk in 2023 de VN waterconferentie (co)organiseren. Tijdens de AVVN High Level Week zijn verkennende gesprekken gevoerd over de specifieke uitdagingen van de Caribische Landen van ons Koninkrijk op dit vlak. Op basis daarvan zal worden bepaald hoe Aruba, Curaçao en Sint Maarten een rol krijgen tijdens de conferentie.
Hoe staat het kabinet op dit moment tegenover een dergelijk advies over de klimaatcrisis van het Internationaal Gerechtshof, wetende dat deze adviezen geenszins bindend zijn voor lidstaten, maar wel juridisch en moreel zwaar wegen in het bestrijden van de klimaatcrisis?
Nederland is in afwachting van de formulering van de specifieke rechtsvraag alvorens stelling ingenomen kan worden. In beginsel steunt Nederland Adviesaanvragen aan het Internationaal Gerechtshof wanneer deze relevant zijn voor de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde, mede gelet op artikel 90 van de Grondwet, en wanneer deze geen bilaterale geschillen betreffen of een in essentie politieke vraag.
Bent u bereid om, net als Australië en Nieuw-Zeeland, ook officieel steun te betuigen en voor een toekomstige VN-resolutie te stemmen die het mogelijk maakt om een advies aan het Internationaal Gerechtshof te vragen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat bij vrouwen met borstimplantaten nieuwe vormen van kanker zijn gevonden. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: nieuwe vormen van kanker bij vrouwen met borstimplantaten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat Amerikaanse onderzoekers huidkanker en lymfeklierkanker hebben gevonden bij vrouwen met borstimplantaten?
De FDA heeft op 8 september 2022 veiligheidsinformatie gepubliceerd naar aanleiding van meerdere meldingen over het voorkomen van plaveiselcelcarcinoom en bepaalde vormen van lymfeklierkanker in het littekenweefsel rondom het implantaat. Plaveiselcelcarcinoom is een kanker van een bepaald type cellen dat op meerdere plaatsen in het lichaam voorkomt. Bepaalde huidkankers, maar bijvoorbeeld ook sommige vormen van longkanker bestaan uit dit type. De vormen van lymfeklierkanker die zijn gevonden, zijn andere vormen dan het bekende Breast Implant Associated Anaplastic Large-Cell Lymphoma (BIA-ALCL). Vanwege het lage aantal casussen is meer onderzoek nodig om precies te weten of er inderdaad een verband is met borstimplantaten. De IGJ heeft hierover al contact gelegd met Nederlandse onderzoekers die ook onderzoek doen naar BIA-ALCL. Ik blijf samen met de IGJ de situatie rondom borstimplantaten in de gaten houden en bij belangrijke ontwikkelingen uw Kamer hierover informeren.
Maakt u zich zorgen over Nederlandse vrouwen met borstimplantaten die mogelijk ook vormen van kanker hebben? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de veiligheidsinformatie van de FDA heeft de NVPC inmiddels een nieuwsbericht op haar website geplaatst en goede voorlichting opnieuw onder de aandacht gebracht2.
Op dit moment is nog niet bekend hoe vaak deze vormen van kanker voorkomen en wat de risicofactoren zijn dat zij optreden in het kapsel rond een borstimplantaat, of er een verband is met borstimplantaten, en hoe groot het risico op deze vormen van kanker is. Ik zie momenteel geen aanleiding tot extra voorlichting. Desondanks vind ik het belangrijk dat patiënten wel duidelijk geïnformeerd worden over de voor- en nadelen van borstimplantaten, voordat deze worden geplaatst. Hierdoor kunnen patiënten namelijk in samenspraak met hun arts een goede afweging maken over het al dan niet nemen van borstimplantaten. De Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) heeft om dit gesprek te ondersteunen een patiëntenfolder en chirurgische bijsluiter ontwikkeld,3, 4.
Daarnaast krijgen patiënten het advies om zich bij hun arts te melden bij (lokale) klachten als pijn en vormverandering van de borst, toename van de borstgrootte (kan wijzen op BIA-ALCL), indien zij iets voelen (een zwelling) dat zij niet vertrouwen (kan wijzen op BIA-ALCL of een borsttumor), of als er per toeval met een echo of MRI, verricht vanwege een andere reden, een kapotte prothese wordt vermoed.
Gaat u ervoor zorgen dat vrouwen worden voorgelicht over dit extra risico op kanker? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u overwegen om ook in Nederland vrouwen met borstimplantaten om de vier jaar een MRI-scan te laten ondergaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs u hiervoor naar het antwoord van mijn voorgangers Blokhuis5 en Van Ark6. Ik zie geen aanleiding om hierover een ander standpunt in te nemen.
Zijn siliconen borstimplantaten volgens u veilig?
Ik wil benadrukken dat geen enkel implantaat honderd procent veilig is. Hierdoor zal iedereen die borstimplantaten heeft of overweegt te nemen, in samenspraak met de arts, een afweging moeten maken tussen de risicos en de voordelen van een behandeling. Vandaar dat ik het belang van goede voorlichting van de voor- en nadelen van borstimplantaten benadruk.
Daarnaast wil ik aangeven dat bij markttoelating de fabrikant met toereikende klinische bewijsvoering moet aantonen dat het implantaat voldoende veilig en effectief is. Verder moeten fabrikanten bijwerkingen nauwlettend monitoren in de verplichte post-market surveillance, zodat hier vroegtijdig op kan worden geacteerd. Dit kan leiden tot bijvoorbeeld het maken van aanpassingen in het product of de ingreep, of het verbeteren van de gebruiksaanwijzing en/of patiëntinformatie etc. Zowel patiënten als zorgverleners roep ik op mogelijke bijwerkingen te melden bij het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) van het RIVM, zodat mogelijke problemen met een implantaat vroegtijdig gesignaleerd worden.
Zijn alternatieven zoals lipofilling niet beter aan te bevelen boven siliconen?
Momenteel bevindt autologe vettransplantatie (AFT), ook wel lipofilling genoemd, zich in een traject van Voorwaardelijke Toelating7. Het doel is om de effectiviteit van deze behandeling te bepalen bij patiënten die een borstverwijderingsoperatie hebben ondergaan ter behandeling van borstkanker. Bij een positief oordeel van het Zorginstituut Nederland (ZIN) zal de behandeling, zoals beschreven in de duiding, onderdeel worden van het basispakket. Het traject van Voorwaardelijke Toelating kent een looptijd tot 1 januari 2023. Uiterlijk dan stelt ZIN haar duiding ook vast.
Het bericht ‘Groot deel van de musea in de rode cijfers’. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het krantenbericht «Groot deel van de musea in de rode cijfers»?1
Ja.
Klopt het dat er in 2021 minder mensen naar een museum gingen (11,8 miljoen bezoekers) dan in 2020 (13,2 miljoen)?
Ja, dit klopt. Deze cijfers zijn afkomstig uit Museumcijfers 2021, een publicatie van de Museumvereniging en de Stichting Museana.
Hoe verklaart u de terugloop van het aantal bezoekers, los van de gedwongen sluiting in het kader van de coronamaatregelen?
Het grootste deel van de terugloop in bezoekersaantallen in 2021 is te verklaren door de sluiting van musea gedurende 24 weken in 2021 tegen 19 weken in 2020. Daarnaast is het beeld dat de bezoekersaantallen bij bepaalde groepen achterblijven. Dit lijkt te komen door onder andere het wegblijven van buitenlandse toeristen, verminderd bezoek door museumkaarthouders, concurrentie op de vrijetijdsmarkt en omdat kwetsbaar publiek nog voorzichtig is of het museumbezoek ontwend is. Dit geldt niet alleen voor musea, maar ook voor andere delen van de culturele sector.
De Museumvereniging geeft aan dat het aantal museumbezoeken in het eerste halfjaar van 2022 met 8,6 miljoen bezoekers is gestegen ten opzichte van een jaar eerder. Om bezoek verder te stimuleren heb ik middelen beschikbaar gesteld voor een publiekscampagne. De Museumvereniging heeft hiervoor € 125.000,- ontvangen. De campagne is deze week van start gegaan.
Klopt het dat vooral gemeentelijke musea geen reserves meer hebben?
Op dit moment heb ik geen cijfers over 2021 tot mijn beschikking om deze vraag te beantwoorden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het monitoren en ondersteunen van door hen gefinancierde instellingen.
Eind 2022 verschijnt de CBS museumstatistiek van 2021 over alle Nederlandse musea. Daarin zijn ook gegevens opgenomen over reserves. Deze informatie zal worden meegenomen in de evaluatie van het corona steunpakket cultuur die in het voorjaar van 2023 zal worden afgerond.
Welke gevolgen heeft het ontbreken van reserves voor de mogelijkheden om te investeren, bijvoorbeeld in nieuwe tentoonstellingen?
Het ontbreken van reserves kan het doen van investeringen in tentoonstellingen en publieksactiviteiten belemmeren.
Met mijn hoofdlijnenbrief cultuur 2022: Herstel, vernieuw en groei heb ik in verschillende leeninstrumenten geïnvesteerd via Cultuur + Ondernemen. Deze zijn ook beschikbaar voor de museale sector. Voorts zijn er verschillende regelingen beschikbaar bij het Mondriaanfonds voor bijzondere presentaties en kunnen andere overheden en private financiers hier een rol spelen.
In hoeverre zijn wegvallende publieksinkomsten voor musea gecompenseerd met noodsteun?
Tijdens de coronapandemie hebben musea gebruik kunnen maken van de generieke steunmaatregelen van de overheid. Daarnaast is de cultuursector ondersteund met specifieke steunmaatregelen. Rijksgesubsidieerde instellingen, waaronder musea, zijn zo ten dele gecompenseerd voor wegvallende publieksinkomsten. Voor gemeentelijke instellingen heeft het kabinet in verschillende coronasteunpakketten middelen vrijgemaakt. Deze zijn uitgekeerd via het gemeentefonds. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verdelen van deze middelen onder musea die door hen gefinancierd worden.
Op welke wijze hebben gemeenten de middelen van het Rijk voor het in stand houden van de culturele infrastructuur besteed?
Dat is op dit moment niet duidelijk. Ik heb het CBS gevraagd om uit te zoeken waar gemeenten deze middelen aan besteed hebben. Deze informatie wordt eind dit jaar openbaar gemaakt en wordt meegenomen in evaluatie Coronasteun.
Bij de uitkering van de middelen aan het gemeentefonds hebben zowel mijn ambtsvoorganger als ik alle gemeenten op de hoogte gesteld. Hierbij werd benadrukt om welk bedrag het ging en werd opgeroepen deze middelen ook aan de ondersteuning van de lokale culturele infrastructuur te besteden.
Welke effecten verwacht u van de stijgende energiekosten voor musea?
De impact van de stijgende energiekosten op musea zal naar verwachting zeer verschillend zijn, gezien uiteenlopende situaties met betrekking tot huisvesting en energiecontracten. Zie daarvoor ook de beantwoording van vraag 9.
Bent u bereid in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te onderzoeken op welke wijze musea gericht ondersteund kunnen worden?
Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op donderdag 22 september is een motie aangenomen van leden Paternotte, Kuiken en Klaver. De motie verzoekt het kabinet om bij de zoektocht naar oplossingen voor energie-intensieve MKB ook te kijken naar gerichte ondersteuning van scholen en culturele instellingen en te kijken of gemeenten daarbij een rol kunnen spelen. Op dit moment wordt de impact van de stijgende energiekosten op de OCW-sectoren in beeld gebracht. Daarbij wordt ook gekeken naar de culturele sector. Over de uitvoering van de motie Paternotte, c.s. zal de Kamer uiteraard worden geïnformeerd.2
Daarnaast heb ik de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) gevraagd om samen met de museale sector te onderzoeken hoe ze energie kunnen besparen.
Bovendien is vanaf 3 oktober de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) beschikbaar bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Maatschappelijk vastgoed, waaronder musea en overheidsgebouwen, die aan de voorwaarden van deze regeling voldoen kunnen een beroep doen op deze regeling voor verduurzaming van hun gebouwen.
Het bericht ‘Megafraude toeslagen, ouders harkten ’kinderlijk eenvoudig’ zes ton binnen'. |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Megafraude toeslagen, ouders harkten «kinderlijk eenvoudig» zes ton binnen»?1
Ja, dit artikel is bekend.
Zijn er meer casussen bekend waarin een vergelijkbare fraude is gepleegd en kunt u dit toelichten?
Ja, er zijn meer casussen bekend van dit soort fraude. In de specifieke casus uit het artikel werd de fraude gepleegd door bij de aanvraag voor kinderopvangtoeslag gebruik te maken van het Landelijke Register Kinderopvang (LRK)-nummer van de kinderopvangorganisatie. Dit kan door de aanvrager (ouder) zelf of – zoals in deze zaak – voor anderen (door de facilitator). De kinderopvangorganisaties (KOO) waren zelf niet op de hoogte dat dit gebeurde, mede omdat de kinderen in de meeste gevallen niet naar de opvang gingen. In een enkel geval ging het kind wel naar de opvang, maar voor veel minder uren dan dat er een toeslag voor was aangevraagd. In deze zaak werden tijdens de controle door Toeslagen door de verdachten/facilitator valselijk opgemaakte stukken overgelegd, zoals facturen en jaaropgaves van de KOO. Toeslagen heeft na verder onderzoek deze casus overgedragen aan de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdiensten (FIOD) en het Openbaar Ministerie (OM), waarna strafrechtelijk onderzoek is gestart waarbij uiteindelijk veroordelingen voor de facilitator en de betrokken ouders zijn opgelegd.
Fraude is onacceptabel. Niet alleen bij het ten onrechte aanvragen van toeslagen, maar ook bij de herstelregeling die bedoeld is om gedupeerde ouders te helpen. Bij vermoedens van fraude treden Toeslagen en UHT op. In de opvolgende antwoorden wordt dit nader toegelicht.
Kunt u zekerstellen dat dergelijke fraudeurs, zeker in gevallen waarin een rechtelijke uitspraak is gedaan, niet worden gecompenseerd in de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, zonder dat de terechte compensatie aan gedupeerde toeslagouders daarbij in gevaar komt of wordt vertraagd?
Het uitgangspunt is dat ouders niet worden gecompenseerd indien zij compensatie vragen over dezelfde periode als waarover een strafrechtelijke vervolging door het OM, gevolgd door een strafrechtelijke veroordeling, heeft plaatsgevonden of een terechte vergrijpboete door Toeslagen is opgelegd. UHT heeft daarom de gegevens ontvangen over ouders die te maken hebben gehad met een strafrechtelijke veroordeling of die een vergrijpboete opgelegd hadden gekregen in het verleden door Toeslagen. Deze ouders komen niet in aanmerking voor beoordeling via de eerste toets, maar bij hen vindt enkel de integrale – uitgebreidere – beoordeling plaats, met inachtneming van beschikbare informatie uit het strafdossier. Hiermee wordt voorkomen dat deze ouders via de eerste toets, zonder medeneming van alle feiten en omstandigheden, al recht krijgen op compensatie.
Het is wel mogelijk dat deze ouders worden gecompenseerd over andere perioden dan waarop de vastgestelde fraude of de terechte vergrijpboete ziet. Een ouder kan bijvoorbeeld te maken hebben gehad met een strafrechtelijke vervolging van fraude door het OM met de kinderopvangtoeslag over de periode 2012–2014. Deze ouder meent dat hij/zij in de jaren 2008–2011 gedupeerd is geraakt door Toeslagen, en vraagt hiervoor compensatie aan. Op basis van de beoordeling door UHT blijkt de ouder door vooringenomen handelen van Toeslagen in het verleden onterecht een terugvordering te hebben gekregen. In dat geval ontslaat de strafrechtelijke vervolging UHT er niet van om deze ouder voor de periode 2008–2011 te compenseren. Ook ouders die bijvoorbeeld weliswaar zijn overgedragen naar het strafrecht, maar waar geen strafbaar feit is vastgesteld door het OM, of waarbij de vergrijpboete naar de huidige maatstaven te lichtvaardig of onterecht is opgelegd, kunnen in aanmerking komen voor compensatie.
Het is niet volledig uit te sluiten dat er gevallen zijn waarin ouders wel compensatie ontvangen, ook als een zaak is overgedragen aan het OM voor strafrechtelijke veroordeling of er een vergrijpboete is opgelegd over dezelfde periode als waar de compensatie voor is aangevraagd. In de eerste paar maanden dat de Catshuisregeling werd toegepast was bijvoorbeeld nog niet voorzien in een sluitend proces van informatievoorziening tussen het OM en UHT. Er zijn geen cijfers bekend of en in hoeveel gevallen dit mogelijk heeft geleid tot onterechte uitbetaling van compensatie.
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat van gedupeerdheid sprake is als de ouders recht hadden op kinderopvangtoeslag, hun kind daadwerkelijk naar de opvang ging en er een correctie plaatsvond waarbij sprake was van vooringenomenheid en/of hardheid van het stelsel en/of waarbij in het invorderingsproces opzet/grove schuld (O/GS) was vastgesteld, waardoor zij niet in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling.
Welke waarborgen zijn in deze hersteloperatie ingebouwd om dergelijke gevallen op te sporen en niet te compenseren, zonder dat gedupeerde toeslagouders hiervan last hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw inschatting van het bedrag dat terecht komt bij mensen die wel bewezen fraude gepleegd hebben?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 4 is het mogelijk dat een ouder ondanks bewezen fraude ook in aanmerking komt voor een compensatie. Tot op heden is er bij 17 ouders waar sprake is van een strafrechtelijke veroordeling door een strafrechter ook compensatie via het proces van de integrale beoordeling geboden. Zoals beschreven betreft dit gevallen waarin op basis van de integrale beoordeling door UHT blijkt dat de ouders vooringenomen zijn behandeld in andere perioden dan waar het vergrijp op ziet. Conform de herstelregelingen ontvangen deze ouders tenminste € 30.000.
In het Telegraaf-artikel wordt ook gesproken over 17 ouders, dit is toevallig hetzelfde aantal als hierboven genoemd, maar het betreft niet dezelfde ouders. Van deze specifieke strafrechtzaak hebben 10 ouders zich bij UHT gemeld. De veroordeelde ouders hebben tot op heden geen compensatie ontvangen.
Is er volgens u reden om de hersteloperatie aan te passen naar aanleiding van dergelijke signalen? Waarom wel, dan wel waarom niet?
Op dit moment is er geen aanleiding om de hersteloperatie aan te passen naar aanleiding van signalen van oneigenlijk gebruik en fraude. Er zijn waarborgen in de beoordeling van aanvragen ingebouwd, die er aan bijdragen dat een poging tot fraude vroegtijdig in beeld komt. Zo worden mensen die in het verleden strafrechtelijk vanwege toeslagfraude zijn veroordeeld of een vergrijpboete opgelegd hebben gekregen door Toeslagen binnen de hersteloperatie direct integraal beoordeeld, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4.
In zijn algemeenheid beziet UHT voortdurend of de werkwijze in de praktijk past binnen de kaders van de wet- en regelgeving en daarop gebaseerde interne behandelkaders. Signalen die zien op vermoedens van overcompensatie of oneigenlijk gebruik worden geanalyseerd en besproken met de vaktechnische specialisten en de managementlijn.
In bewezen gevallen van opzettelijk misbruik zal worden opgetreden. Misbruik en fraude zijn onacceptabel. Bij fraude biedt de Wet hersteloperatie Toeslagen de mogelijkheid om – indien die aanvraag is ingediend nadat het wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen in werking is getreden – het forfaitaire bedrag en het compensatiebedrag terug te vorderen. Aanvullende regelingen worden waar mogelijk stopgezet.
Ook zijn er waarborgen om te voorkomen dat fraude op andere terreinen gecompenseerd wordt via de hersteloperatie. De private schuldenregeling staat niet toe dat schulden die het gevolg zijn van misbruik of fraude, worden vergoed. Ook voor ouders die rondom de kinderopvangtoeslag niet gefraudeerd hebben, maar een schuld hebben als gevolg van misbruik of fraude, kunnen die schuld niet indienen bij de schuldenaanpak. Waar andere publieke schulden kunnen worden kwijtgescholden gebeurt dat niet voor strafrechtelijke boetes.
Welke stappen zijn de afgelopen jaren gezet om dergelijke fraude tegen te gaan en vroegtijdig op te sporen?
Toeslagen werkt structureel aan verbetering van de processen, waaronder het toezicht. De afgelopen jaren is ten aanzien van de kinderopvangtoeslag specifiek ingezet op een aantal maatregelen waarmee wordt beoogd om het aantal hoge terugvorderingen te verkleinen. Zo ontvangt Toeslagen inmiddels maandelijks gegevens van kinderopvangorganisaties, op basis waarvan bestandsvergelijkingen plaats kunnen vinden tussen de informatie uit aanvragen en de ontvangen gegevens van de opvang. Wanneer Toeslagen daarbij (grote) verschillen constateert, wordt de ouder hierop geattendeerd en kan de ouder de toeslagaanvraag aanpassen. Indien na afloop van het jaar blijkt dat de ouder te veel kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, vordert Toeslagen het te veel ontvangen bedrag terug. Dit proces is met waarborgen omkleed. Ook is een proces van persoonlijke begeleiding ingericht bij complexe persoonlijke situaties en wanneer sprake is van schuldenproblematiek.
Andere processen bij Toeslagen ten aanzien van de kinderopvangtoeslag waren reeds langer ingericht, bijvoorbeeld het (achteraf) vergelijken van informatie in de aanvragen met de jaaropgaven van de kinderopvanginstellingen in het kader van de definitieve vaststelling van de toeslag, en het handmatig controleren van de hoogste toeslagaanvragen. Hoewel deze processen niet zozeer zijn gericht op de aanpak van misbruik en/of oneigenlijk gebruik, maar meer algemeen op het correct toekennen van de kinderopvangtoeslag, kunnen naar aanleiding van deze processen vermoedens van mogelijk misbruik en/of oneigenlijk gebruik naar voren komen. Bij deze vermoedens kunnen binnen het reguliere toezichtproces correcties worden gemaakt: door nieuwe uitbetalingen te voorkomen of terugvorderingen op te leggen. Zoals eerder met u gedeeld is het intensief toezichtproces bij Toeslagen in 2020 stilgelegd.2 De redenen hiervoor waren dat de nodige waarborgen ontbraken om onder meer te voldoen aan de algemene beginselen van bestuur en privacy-vereisten. Ook de IT-voorzieningen waren onvoldoende op orde. Op dit moment wordt het intensief toezicht-proces gefaseerd opgestart. De benodigde waarborgen worden ingericht en de IT-voorzieningen worden verbeterd. In de nabije toekomst kunnen vermoedens en eventuele meldingen over mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik van toeslagen daarom weer gestructureerd worden opgepakt. Ook kan dan verdiepend onderzoek, de overdracht naar de FIOD en het OM en het opleggen van vergrijpboeten door Toeslagen, weer plaatsvinden.
Diverse berichten over het disfunctioneren van het ISR en de negatieve gevolgen voor de sporters/sportsters |
|
Lisa Westerveld (GL), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is de status van de uitvoering van de motie van der Laan cs.1 en Westerveld cs.2 voor zover de delen van het onderzoek die betrekking hebben tot het Instituut Sportrechtspraak (ISR)?
De motie Westerveld c.s.3 wordt meegenomen in het onafhankelijk onderzoek naar een veilige en integere sport waar ook een evaluatie van het sporttuchtrecht onderdeel van is. Het onderzoek is momenteel in volle gang. Op dit moment vinden de laatste interviews en bureau-onderzoek plaats. Er staat een enquête uit bij sportverenigingen en ondernemende sportaanbieders. Daarnaast wordt in het najaar een juridische analyse uitgevoerd alsmede een evaluatie van het Instituut Sportrechtspraak (ISR) en wordt het functioneren van het tuchtrechtstelsel bekeken door middel van profielreizen. Verder staat een vergelijkende juridische analyse op de planning zoals met het tuchtrecht in de jeugdzorg. De uitkomsten van het onderzoek worden begin 2023 verwacht. Ik zal u hierover nader informeren.
De uitvoering van motie Van der Laan4 krijgt opvolging door sportspecifieke onderzoeken naar grensoverschrijdend gedrag, zoals het onderzoek door Verinorm naar de cultuur, aard en omvang van ongewenst gedrag in de danssector. Ook dit onderzoek is in volle gang en de uitkomsten worden begin 2023 verwacht. Het is niet het doel van het onderzoek om specifiek naar het ISR te kijken, maar gezien de problematiek sluit ik niet uit dat dit wordt meegenomen.
Welke acties heeft u ondernomen na het lezen van de berichten «Oud-turnsters voelen zich oefenmateriaal voor het tuchtrecht»3, «Tuchtrecht in de sport wankelt: ministerie start onderzoek»4 en «Politiek steunt oud-turnsters: «Melders grensoverschrijdend gedrag worden opgevreten door het systeem»»5?
Het is ontzettend pijnlijk om wederom deze berichten te lezen. Ik voel mee met de oud-turnsters die ik ook persoonlijk over deze ervaringen heb gesproken. Het is mij inmiddels duidelijk dat de zaken van de oud-turnsters om verschillende redenen dermate complex en van een andere materie zijn dat dit om een zeer zorgvuldige behandeling vraagt. Ik begrijp de zorgen over of het ISR deze zaken voldoende aan kan. Ik heb het ISR aangesproken op de voorbereiding en voortgang van deze specifieke zaken. De vraag daarbij is of de huidige scope van het sporttuchtrecht wel toereikend is voor dit type zaken. Mede om die reden heb ik de evaluatie van het sporttuchtrecht geïnitieerd waarbij ook de uitvoering van het tuchtrecht door het ISR onafhankelijk onderzocht wordt.
Ik hecht veel waarde aan een onafhankelijk en kwalitatief tuchtrecht in de sport. Daarom heb ik onlangs meerdere malen met het ISR gesproken over haar functioneren, houding en gedrag, en de benodigde verbeteringen op korte termijn. Dit betreft onder andere het instellen van een Raad van Toezicht en vernieuwing en diversiteit in alle lagen van het ISR. Daarnaast wil ik inzetten op het verbeteren van de kwaliteit van onderzoek. Ik ben met het ISR in gesprek voor een extra impuls bovenop de huidige subsidie voor het verbeteren van de kwaliteit van onderzoek, zoals een extra onderzoeker voor complexe zaken en als «meelezer» op zaken. Ik ga de afspraken met het ISR bekrachtigen in aanvullende subsidievoorwaarden zodat ze hieraan gebonden zijn.
Mijn bevoegdheden in het sporttuchtrecht zijn echter beperkt. De sportsector is verantwoordelijk voor het sporttuchtrecht en kan zelf inhoudelijk het tuchtrecht via de tuchtreglementen aanpassen. Bovendien is het ISR een onafhankelijke organisatie. Binnen mijn mogelijkheden draag ik bij door in te zetten op een evaluatie van het tuchtrecht en door het ISR financieel te ondersteunen samen met NOC*NSF.
Klopt hetgeen in het artikel «Politiek steunt oud-turnsters: «Melders grensoverschrijdend gedrag worden opgevreten door het systeem»» geschreven staat, dat u onlangs in gesprek bent geweest met het ISR over een verdere professionaliseringslag, ook op de korte termijn? Welke acties zijn besproken en welke acties (op de lange en korte termijn) zullen worden uitgevoerd naar aanleiding van dit gesprek?6
Ja, zie ook antwoord 2. De acties op korte termijn die ik met het ISR heb besproken zijn: het verbeteren van de kwaliteit van onderzoek en een bestuursmodel waarbij er meer toezicht is. Evenals het verder professionaliseren en aandacht voor houding en gedrag. Daarnaast zal de evaluatie van het sporttuchtrecht, als onderdeel van het onderzoek veilige en integere sport, naar verwachting met concrete aanbevelingen voor het sporttuchtrecht komen. Ik ben voornemens om deze aanbevelingen waar mogelijk op te volgen.
Op welke wijze wordt de Kamer betrokken bij de invulling van de aanvullende subsidievoorwaarden? Wanneer zijn deze af en wanneer ontvangt de Kamer deze stukken (in concept)?
Ik ben bereid om de Kamer op hoofdlijnen te informeren over de invulling van de aanvullende subsidievoorwaarden zodra deze in de subsidieverlening aan de instelling zijn verzonden. Dit gaat volgens de termijnen die zijn vastgesteld in de Kaderwet VWS subsidies.9
Begrijpt u de geuite zorgen over «secundaire victimissatie» van de slachtoffers door het gebrek aan goede expertise en procedures?
Ja.
Vindt u dat «secundaire victimisatie» voorkomen zou moeten worden? Welke rol ziet u hierin voor uzelf? Welke acties wilt u ondernemen, anders dan het afwachten van de resultaten van het bredere onderzoek naar topsportcultuur?
Slachtoffers hebben niet gevraagd om slachtoffer te worden. Slachtofferschap heeft vaak een grote en soms ook een blijvende impact op hun leven. Secundaire victimisatie moet waar mogelijk worden voorkomen. In het coalitieakkoord staat dan ook opgenomen dat dit kabinet inzet op het borgen van de positie van slachtoffers. Deze afspraak krijgt vorm via de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2022–2025. Met deze agenda wordt ingezet op erkenning van slachtoffers via een stevige positie in het recht, en waar nodig bescherming en ondersteuning op weg naar herstel. Dit najaar zal de Minister voor Rechtsbescherming u informeren over de voortgang van deze meerjarenagenda.
Daarnaast is het belang van het voorkomen van secundaire victimisatie ook aan bod gekomen tijdens de verkenningssessies van het Nationaal Actieplan Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag waar ik mij ook voor inzet. De Kamer wordt eind dit jaar geïnformeerd over het actieplan. Bovendien faciliteer ik slachtofferhulp voor sporters via Slachtofferhulp Nederland. Sporters kunnen daar terecht voor hulp bij een tucht- of strafzaak.
Vindt u dat er in deze kwesties ook een rol is weggelegd voor het Openbaar Ministerie (OM)? Welke rol ziet de Minister voor het OM?
Het is van belang om het onderscheid tussen het ISR en het OM te benadrukken. Een melding doen bij het ISR staat los van het doen van een strafrechtelijke aangifte. Slachtoffers van zedenzaken of (kinder-)mishandeling of van andere strafbare feiten kunnen te allen tijde bij de politie daarvan aangifte doen. De zaken waar aangifte is gedaan van een (vermeend) strafbaar feit worden door het OM opgepakt. Er is sprake van een samenwerking tussen ISR en OM in die zin dat er contacten zijn tussen de politie en het bureau van het ISR, om te voorkomen dat ISR een zaak oppakt terwijl er een opsporingsonderzoek loopt bij politie/OM. Een opsporingsonderzoek gaat dan namelijk voor. Ik kan echter geen uitspraken doen over eventuele lopende onderzoeken bij het OM. Daarnaast is het OM betrokken bij een veilige en integere sport door dat zij zitting neemt in de begeleidingscommissie van het onderzoek veilige en integere sport, waarin ook de evaluatie van het tuchtrecht wordt meegenomen, zie ook antwoord 1 en 14.
Wat heeft het OM al uitgevoerd op dit terrein, is er bijvoorbeeld een verkennend onderzoek gestart naar aanleiding van de vele berichtgeving in de media? Kunnen de conclusies hiervan gedeeld worden met de Kamer voor het Wetgevingsoverleg Sport d.d. 28 november 2022?
Zie antwoord vraag 7.
Is het mogelijk om, in lijn met de wens van de oud-turnsters, de zaken bij een ander instituut opnieuw te behandelen? Zo nee, kunnen de zaken worden stilgelegd totdat het ISR voldoende geprofessionaliseerd is?
De alternatieven voor het tuchtrecht zijn een strafrechtelijke of een civielrechtelijke procedure. De tuchtzaken in de sport kunnen niet worden stilgelegd of worden afgebroken. Een melder kan zich terugtrekken, dan is hij/zij geen actief onderdeel meer van het proces. Het proces gaat echter wel door. Alleen een onafhankelijk aanklager kan besluiten om een zaak te seponeren.
Staat u nog achter de woorden van uw ambtsvoorganger, dat melders veilig zijn, hun melding vertrouwelijk wordt behandeld en er altijd sprake is van hoor en wederhoor? Zo ja, kunt u dit toelichten?7
Het ISR geeft aan dat zaken vertrouwelijk worden behandeld binnen de regels van de reglementen van het ISR. Hoor en wederhoor maakt essentieel onderdeel uit van de regels en derhalve van de gesprekken die gevoerd worden in het kader van een tuchtrechtelijk onderzoek. Daarmee geven zij aan dat melders veilig zijn.
Ik realiseer mij echter dat veilig voelen iets heel anders is. En ik ben mij er zeer van bewust dat er melders zijn die zich niet veilig voelen; dit kwam nadrukkelijk naar voren in mijn gesprek met een aantal oud-turnsters.
Wat is er gebeurd met de extra financiële middelen van 1 miljoen die het ISR heeft gekregen om te professionaliseren? Kunt u een precies overzicht geven van de besteding van deze middelen?
Het ISR heeft onder andere haar capaciteit vergroot van 2,6 fte naar 6,6 fte waaronder een extra casemanager en juridisch secretaris. Er zijn procesmatige zaken aangepast, zoals: het opstellen van een klachtenregeling, het bijstellen van het onderzoeksprotocol en het aanpassen en opstellen van modellen voor onderzoeksgesprekken en aanklagers. Door de invoering van een casemanagement systeem is er beter inzicht in de zaken. Daarnaast wordt ingezet op extra opleiding en intervisiebijeenkomsten. Ik zal het ISR vragen te communiceren over haar voortgang met betrekking tot de professionaliseringsslag.
Kunt u verklaren waarom de professionalisering van het ISR zo lang duurt terwijl (oud-)turnsters zelf, sportorganisaties en koepels, de Kamer en andere betrokkenen al jaren aan de bel trekken en ook uit het rapport van Berenschot blijkt dat verbetering noodzakelijk is?
Ja. Om een dergelijke professionalisering aan te pakken is er bij de start een kwartiermaker aangesteld. Dit heeft een strategisch driejarenplan (2021–2023) opgeleverd dat momenteel in uitvoering is. Daarnaast vergt professionalisering van het ISR zorgvuldige afstemming met betrokken partijen, zoals: NOC*NSF, de sportorganisaties, politie en het OM. Tevens vragen sommige acties eerst een aanpassing van bestaande procedures en reglementen waardoor het meer tijd in beslag neemt.
Het ISR geeft aan dat de professionalisering en versterking van het ISR op schema ligt volgens het driejarenplan. Bovendien heeft het ISR een enorme groei doorgemaakt in het aantal zaken wat in behandeling is de afgelopen jaren. De behandeling van zaken heeft echter altijd voorrang gehad. Ik blijf in gesprek met het ISR om de professionalisering te bespoedigen.
Is er onderzocht hoeveel financiële middelen het ISR nodig zou hebben om goed te kunnen functioneren? Is dit in lijn met de financiële bijdrage die het ISR verkrijgt vanuit het ministerie?
In 2020 heeft Berenschot, in opdracht van NOC*NSF en het ISR, ingeschat dat de benodigde jaarlijkse financiering voor het ISR ligt tussen circa € 600.000 en € 1 miljoen.11 Inmiddels krijgt het ISR een instellingssubsidie van circa € 1,4 miljoen van VWS en daarnaast een financiële bijdrage van NOC*NSF. Het blijkt dat de groei in het aantal zaken lastig te voorspellen is. Ik blijf met het ISR in overleg over de benodigde financiële middelen.
Hoe staat het met het onderzoek naar een veilige en integere sport, waarbinnen ook het tuchtrecht geëvalueerd zou worden?8 en 9
Zie antwoord 1.
Het bericht dat advocatenkantoor Houthoff nog steeds zaken doet met Russische klanten |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat advocatenkantoor Houthoff, in tegenstelling tot eerdere berichtgeving, nog steeds zaken doet met Russische klanten?1
Ja.
Klopt het dat de huidige Amsterdamse deken tevens ook partner is bij Nauta-Dutilh en dat Houthoff cliënt is bij Nauta-Dutilh? Zo ja, wat vindt u hiervan? Is onafhankelijk dekentoezicht op het kantoor Houthoff op deze manier wel voldoende gewaarborgd? Zo ja, kunt u dat nader onderbouwen?
Met ingang van 1 september 2022 heeft Amsterdamse orde van advocaten twee dekens, waarvan er een inderdaad partner is bij NautaDutilh.2 Ik heb begrepen dat zij vanuit NautaDutilh niet betrokken is bij enige zaak die voor of namens Houthoff wordt gevoerd. Overigens geldt dat alle lokale dekens met hun kantoor een professioneel statuut hebben getekend met als doel de randvoorwaarden voor het zorgvuldig en onafhankelijk functioneren van de deken vast te leggen en (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen.3
In de voortgangsbrief aanpak georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting4 en in antwoord op eerdere Kamervragen5 heb ik aangegeven dat de lokaal deken nu veel verschillende taken en rollen heeft, dat die taken en rollen elkaar kunnen versterken, maar ook tegenstrijdig kunnen zijn met elkaar en dat ik de zorgen van uw Kamer over de schijn van belangenverstrengeling deel. Op 26 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de versterking van het toezicht op de advocatuur. Die versterking houdt onder meer in dat er een Landelijk toezichtautoriteit advocatuur (LTA) komt die verantwoordelijk wordt voor het toezicht op alle advocaten in Nederland, dat de rol van de lokaal deken bij het toezicht komt te vervallen en dat er een blik van buiten komt die kijkt hoe de LTA functioneert. Ik ben er van overtuigd dat er met de voorgestelde versterking van het toezicht op de advocatuur een robuust en toekomstbestendig toezichtstelsel voor de advocatuur ontstaat.
Kunt u meer duidelijkheid geven over de uitkomsten van onderzoek naar de werkzaamheden van Houthoff dat onder toezicht van de vorige deken van Amsterdam heeft plaatsgevonden, in het kader van een mogelijke overtreding van de sanctieregels? Kunt u ook aangeven welke specialist dat onderzoek precies heeft uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen6 heb aangeven vindt, gelet op de bijzondere positie van de advocatuur in onze samenleving, het toezicht op advocaten onafhankelijk van de overheid plaats. Daarbij hoort dat ik in beginsel terughoudend ben met het reageren op individuele casus zo ook deze.
In antwoord op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat ik uit een bericht van de website van de Amsterdamse orde van advocaten opmaak dat de toenmalig Amsterdamse deken na onderzoek heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van de schending van sancties.7 De naam van de ingeschakelde specialist is mij niet bekend. Ik heb begrepen dat de Amsterdamse deken in het kader van toepassing van de sanctieregelgeving door advocaten diverse interne en externe specialisten raadpleegt en dat de precieze wijze waarop een onderzoek wordt uitgevoerd en de uitkomsten van dat onderzoek onder de van de advocaat afgeleide geheimhoudingsplicht van de deken valt (artikel 45a, tweede lid Advocatenwet).
Hoe weegt u de beslissing van de tuchtrechter dat het, ondanks de afgekondigde sancties mogelijk moet zijn voor rechtsbijstandsverleners om Russische cliënten bij te staan, op grond van artikel 18 van onze Grondwet? Mogen en moeten rechtsbijstandsverleners nu wel of niet juridische bijstand verlenen aan Russische cliënten?2
In Nederland geldt de toegang tot het recht voor iedereen. Dat betekent dat ook gesanctioneerde (rechts)personen zich tot een Nederlandse rechter moeten kunnen wenden of zich moeten kunnen verweren.
Artikel 13 van de Advocatenwet bepaalt dat de rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich kan wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen. Een deken kan alleen wegens gegronde reden dit verzoek afwijzen en tegen de afwijzing staat beklag open bij het hof van discipline.9 In onderhavige zaak ging het om het instellen van een cassatieberoep namens de Russische Federatie. Voor het instellen van een cassatieberoep is een advocaat noodzakelijk. Het hof van discipline heeft het beklag tegen de weigering om in een specifieke zaak een cassatieadvocaat aan te wijzen gegrond verklaard (ECLI:NL:TAHVD:2022:132) met als argument dat de weigering om in deze zaak een advocaat aan te wijzen ertoe leidt dat de toegang tot de rechter onmogelijk wordt gemaakt en dat is in strijd met het fundamentele beginsel van de Nederlandse rechtstaat dat een ieder toegang tot de rechter moet kunnen hebben. Als gevolg van de uitspraak moet de deken in het arrondissement Den Haag een advocaat aanwijzen, waarbij die advocaat op grond van artikel 13, vierde lid van de Advocatenwet verplicht is zijn diensten te verlenen.
Rechtsbijstandsverleners mogen zonder meer diensten verlenen aan Russische cliënten, zolang die Russische cliënten niet op enigerlei wijze op een sanctielijst voorkomen of verbonden zijn aan een (rechts)persoon die op een sanctielijst voorkomt. Voor rechtsbijstand aan gesanctioneerde (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen gelden aanvullende eisen (zie ook het antwoord op vraag 5 en 6).
Kunt u nauwgezet uiteenzetten in welke gevallen rechtsbijstand aan Russische cliënten uitgezonderd is van de sancties die op dit moment gelden, nu hier nog altijd onduidelijkheid over is?3
Op grond van artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen («de verordening») is het niet toegestaan economische middelen, rechtstreeks of onrechtstreeks, ter beschikking te stellen aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen. Dit geldt in beginsel ook voor het verlenen van juridische diensten.
Het is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking die op grond van artikel 4 van bovengenoemde verordening toestemming kan verlenen voor het beschikbaar stellen van economische middelen aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen. Eind juli 2022 heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een nadere uitleg gegeven over de invulling van voornoemde bevoegdheid voor zover het gaat om het verlenen van juridische diensten aan gesanctioneerde (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen. Die uitleg is gedeeld met vertegenwoordigers van de Nederlandse orde van advocaten.
Bij de uitleg van het verbod van artikel 2 van de verordening en de invulling van de bevoegdheid van artikel 4 van de verordening is een balans gezocht tussen een effectieve en juiste uitvoering van de EU-sancties enerzijds en het waarborgen van de fundamentele rechten binnen de EU en Nederland anderzijds. Zowel artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie als artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden borgt namelijk het fundamentele recht op verdediging in juridische procedures. Daarnaast refereert de Europese Commissie in door haar opgestelde richtsnoeren bij de verordening aan het borgen van het fundamentele recht op verdediging in juridische procedures, zoals neergelegd in het Handvest en het EVRM. Een ruime uitleg van het verbod van artikel 2 van de verordening zou daarmee op gespannen voet staan.
Op dit moment wordt de volgende lijn gehanteerd voor juridische dienstverlening aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen.
Buiten de werking van het verbod van artikel 2, tweede lid, van de verordening valt de juridische dienstverlening die noodzakelijk is voor de verdediging of vertegenwoordiging van een gesanctioneerde (rechts)persoon of verbonden (rechts)persoon in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen de juridische dienstverlening die noodzakelijk is voor het bepalen van de rechtspositie of voor het instellen of vermijden van een rechtsgeding. Advisering ten behoeve van het verkrijgen van een ontheffing van EU-sancties valt hier ook onder.
Voor andere vormen van juridische dienstverlening aan gesanctioneerde (rechts)personen, bijvoorbeeld de advisering ten behoeve van de oprichting, een fusie of een overname van een bedrijf, is nog steeds toestemming vereist van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft deze lijn tevens voorgelegd aan de Europese Commissie en is nog in afwachting van een antwoord.
Voor de volledigheid merk ik op dat bovenstaande lijn alleen geldt voor juridische dienstverlening aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen. Dat betekent dat het verlenen van juridische diensten aan Russische cliënten die niet op een sanctielijst staan en niet verbonden zijn aan een gesanctioneerde (rechts)persoon, nog steeds mogelijk is (zie ook het antwoord op vraag 4). Daarbij blijft uiteraard gelden dat juridische dienstverleners op grond van bestaande wet- en regelgeving alert moeten zijn op het risico dat de gevraagde dienstverlening niet wordt gebruikt voor onwettige activiteiten en zonodig de dienstverlening stoppen.
In het geval er uitzonderingen zijn op de sancties in het kader van het grondwettelijke recht op rechtsbijstand, zijn deze uitzonderingen dan definitief of zijn zij nog onderhevig aan een standpunt van de Europese Commissie of enige gerechtelijke instantie, Nederlands of Europees?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat gedetineerden niet met verlof kunnen vanwege maandenlange wachttijden bij de verlofaanvraag |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verloven van gedetineerden die zijn veroordeeld voor een ernstig gewelds- of zedendelict zijn ingetrokken omdat de wachttijden bij psychologen soms maanden bedragen? Herkent u deze problemen?1
Ja. Het beeld dat bepaalde categorieën gedetineerden moeten wachten op de afname van een risicotaxatie en delictanalyse voorafgaand aan hun verlof(fase) herken ik.
Klopt het dat deze ingetrokken verloven het gevolg zijn van de nieuwe werkwijze onder de Wet straffen en beschermen? Zo nee, waar ligt dit dan aan?
Het intrekken van verloven op deze grond is niet terug te voeren op de (deels) per 1 juli 2021 inwerking getreden Wet straffen en beschermen. De ingetrokken verloven zijn het gevolg van de wijziging van artikel 3 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Rtvi) uit november 2021.2 Met de wijziging werd geregeld dat een risicotaxatie en delictanalyse verplicht worden betrokken bij het re-integratieverlof van gedetineerden die zijn veroordeeld voor een ernstig gewelds- en zedenmisdrijf en in verband met een specifieke zorg- of behandelingsbehoefte worden overgeplaatst naar een forensische zorginstelling. In de formulering van dit artikel is ten onrechte opgenomen dat dat voor iedere verlofsituatie dient te worden opgesteld. Hierdoor zijn de voorwaarden voor re-integratieverlof voor een te ruime doelgroep aangescherpt. Door de hierdoor toegenomen vraag om een risicotaxatie en delictanalyse uit te voeren, zijn er wachttijden ontstaan bij de inrichtingspsychologen die deze risicotaxatie en delictanalyse moeten afnemen. Dit heeft tot gevolg dat het langer duurt voordat op een verlofaanvraag kan worden beslist. Het kan hierdoor ook voorkomen dat nieuwe verloven nu niet worden toegekend aan gedetineerden die eerder wel met verlof mochten. Op dit moment wordt de huidige (te ruime) formulering in de Rtvi aangepast. Het streven is de gewijzigde regeling per 1 januari in werking te laten treden. Vooruitlopend op deze wijziging heb ik met DJI afgesproken dat zij vanaf 6 september 2022 niet meer bij alle verlofaanvragen van gedetineerden waarbij sprake is van een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, standaard een risicotaxatie en delictanalyse verplicht wordt gesteld (zie ook antwoord op vraag 6).
Bent u het ermee eens dat verloven van wezenlijk belang zijn om recidive te verminderen en dat het dus niet goed is als verloven geen doorgang kunnen vinden?
Ja, re-integratieverlof is een wezenlijk onderdeel van het detentie- en re-integratietraject van gedetineerden en belangrijk om recidive te verminderen. Daarbij is het wel belangrijk dat risico’s voor de veiligheid van de samenleving, voorafgaand aan het re-integratieverlof, goed in beeld worden gebracht. Voor de verzoeken tot re-integratieverlof (extramurale arbeid, kortdurend- en langdurend re-integratieverlof) wordt daarom altijd de Risicoscreener Geweld afgenomen. Indien uit de Risicoscreener Geweld volgt dat sprake is van ernstige zorgen is afname van een verdiepende risicotaxatie aangewezen.
Is bij de inwerkingtreding van de nieuwe Wet straffen en beschermen voldoende geanticipeerd op het feit dat meer gedetineerden voor hun verlof aan een risicotaxatie of delictanalayse onderworpen dienen te worden? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
De verplichting om bij de doelgroep van veroordeelden voor een ernstig geweld- of zedendelict verplicht een risicotaxatie en delictanalyse uit te voeren voorafgaand aan een plaatsing vanuit detentie naar een forensische zorginstelling, vloeit voort uit de maatregelen die in 2019 zijn genomen naar aanleiding van de zaak Michael P. De ontstane situatie vloeit, zoals hierboven reeds is aangegeven, niet voort uit de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen. Deze verplichting is met de genoemde wijziging van de Rtvi in november 2021 ten onrechte te ruim aangescherpt naar alle aanvragen tot re-integratieverloven voor deze doelgroep.
Kunt u per gevangenis aangeven hoe lang de extra wachttijden gemiddeld zijn voor gedetineerden die een ernstig zeden- en/of geweldsdelict op hun kerfstok hebben, en om hoeveel gedetineerden het gaat die tegen vertragingen voor hun verlof aanlopen?
Op 31 augustus 2022 betrof het landelijk totaal aantal aanvragen om toekenning van re-integratieverlof van gedetineerden die zijn veroordeeld voor een ernstig geweld- of zedendelict en waarbij moest worden gewacht op een risicotaxatie en delictanalyse, ongeveer 100 zaken. Omdat dit per geval en per penitentiaire inrichting verschilt is het niet mogelijk om de gemiddelde wachttijd aan te geven die is gemoeid met het wachten op een risicotaxatie en delictanalyse.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat wachttijden om met verlof te mogen gaan zo spoedig mogelijk verleden tijd zijn? Bent u bereid om te kijken of de eis van een risicotaxatie/delictanalyse niet te breed is geformuleerd?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 aangegeven wordt op dit moment de huidige (te ruime) formulering in de Rtvi aangepast. Het streven is de gewijzigde regeling per 1 januari in werking te laten treden. Vooruitlopend op deze wijziging heb ik met DJI afgesproken dat zij vanaf 6 september 2022 niet meer bij alle verlofaanvragen van gedetineerden waarbij sprake is van een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, standaard een risicotaxatie en delictanalyse verplicht wordt gesteld. De risicotaxatie en delictanalyse zijn verplicht voor gedetineerden die zijn veroordeeld voor een ernstig geweld- of zedendelict en in verband met een specifieke zorg- of behandelingsbehoefte worden overgeplaatst naar een forensische zorginstelling. Voorafgaand aan alle verzoeken tot re-integratieverlof (extramurale arbeid, kortdurend- en langdurend re-integratieverlof) dient altijd in de penitentiaire inrichting de Risicoscreener Geweld te worden afgenomen. Indien uit de Risicoscreener Geweld volgt dat sprake is van ernstige zorgen is afname van een verdiepende risicotaxatie noodzakelijk, tenzij door de penitentiaire inrichting afdoende beargumenteerd kan worden waarom er gegronde redenen zijn om een verdiepende risicotaxatie niet af te nemen.
Het bericht ‘Bereikbaarheid Ameland op het spel: boot te vaak te laat’ |
|
Fahid Minhas (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bereikbaarheid Ameland op het spel: boot te vaak te laat»?1
Ja, wij zijn bekend met het bericht «Bereikbaarheid Ameland op het spel: boot te vaak te laat», waarmee gedoeld wordt op het bericht «burgemeester Leo Pieter Stoel van Ameland houdt zijn hart vast voor het naderende stormseizoen: «Veerboot is te vaak te laat»» in de Leeuwarder Courant van 9 september jl.
Klopt het dat de veerboot naar Ameland te vaak te laat aankomt en de betrouwbaarheid van het dienstrooster hiermee op de lange én korte termijn op het spel staat? Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak er sprake is geweest van een vertraagde dienstregeling in de afgelopen zeven maanden na de stormen van januari en februari?
Het klopt dat de veerboot naar Ameland vaker vertraging heeft dan de veerboten naar de andere Friese Waddeneilanden en dat dit een negatieve impact heeft op de betrouwbaarheid van de dienstregeling. In het tweede kwartaal van 20222 vertrok de veerboot bij 40 procent van de afvaarten meer dan 10 minuten te laat.
Heeft u de exacte oorzaak in beeld voor de vertraagde dienstregeling van de veerdienst naar Ameland en in hoeverre speelt de diepte van de vaargeul en het type zand uit deze geul hier een rol in?
In 2019 zijn de vertragingen op Ameland onderzocht door het onafhankelijke onderzoeksbureau Lievense3. Dit bureau concludeerde dat vertragingen ontstonden door een combinatie van factoren. Als meest voorkomende vertragingsfactoren werden genoemd: vervolgvertraging, staat van de vaargeul, laden en lossen en de waterstand. Wat betreft de vertragingen in het tweede kwartaal 2022 heeft Rederij Wagenborg Passagiersdiensten (hierna: WPD) ons gemeld dat het merendeel van de vertraagde afvaarten te wijten was aan het dichtslibben van de vaargeul.
In hoeverre beseffen alle betrokken partijen dat inwoners en bezoekers van Ameland volledig afhankelijk zijn van deze veerdienst voor hun bereikbaarheid en verbinding met het vaste land en hoe uit zich dit?
Alle betrokken partijen zijn zich terdege bewust van de afhankelijkheid van bewoners en bezoekers van Ameland van de veerverbinding.
De bereikbaarheid van de Waddeneilanden en havens is vastgelegd in de Agenda voor het Waddengebied 20504. Het hoofddoel van de vervoerconcessie Waddenveren Oost, die is verleend aan WPD, is het personenvervoer tussen het vasteland en de Waddeneilanden in stand te houden op een zodanige wijze dat deze verbindingen voor het publiek en de eilandbevolking toereikend zijn.
In het Nationaal Waterprogramma zijn de afmetingen van de geulen opgenomen. Rijkswaterstaat garandeert als vaarwegbeheerder de bereikbaarheid van het eiland. Die opdracht wordt in afstemming met regionale partners uitgewerkt in onderhoudsmaatregelen voor veerhavens en vaargeulen.
Om de bereikbaarheid ook voor de langere termijn te kunnen garanderen voert Rijkswaterstaat in onze opdracht het Vervolgonderzoek Bereikbaarheid Ameland 2030 uit. Het onderzoek is een vervolg op de Lange termijn Oplossingsrichtingen Bereikbaarheid Ameland na 2030 (LTOA). De LTOA is in januari 2020 door de Minister aan de Tweede Kamer aangeboden5. Het doel van het Vervolgonderzoek is een betrouwbare en duurzame verbinding naar Ameland voor de periode na 2030. Rijkswaterstaat werkt in het onderzoek samen met de gemeente Ameland, gemeente Noardeast-Fryslân, provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân. Ook worden belangenorganisaties, experts en inwoners bij het Vervolgonderzoek betrokken, bijvoorbeeld via deelname aan adviesgroepen en informatiebijeenkomsten.
Heeft u in beeld wat de gevolgen zijn van de vertraagde dienstregeling van de veerdienst voor de bereikbaarheid van Ameland, haar inwoners, haar bezoekers en het naderende stormseizoen?
Ons ministerie is de afgelopen jaren nauw betrokken geweest bij het oplossen van de bereikbaarheidsproblematiek. Daardoor hebben wij een goed beeld kunnen ontwikkelen van de gevolgen van de vertragingen. Diverse onderzoeken (zoals de rapporten uit het Vervolgonderzoek Bereikbaarheid Ameland 20306 en het rapport Lievense7) en participatiegesprekken met burgers, toeristen, ondernemers en bestuurders hebben dat beeld verder aangescherpt. De veerboot naar Ameland heeft vaker vertraging dan de veerboten naar de andere Friese Waddeneilanden, met mogelijk negatieve gevolgen voor de reizigers.
Kunt u toelichten wanneer Rijkswaterstaat en de baggeraars op de hoogte waren van de problemen rondom het dienstrooster van de veerdienst en waarom er tot op heden geen orde op zaken is gesteld voor het beter bevaarbaar maken van de vaargeul?
Het Waddengebied is een dynamisch natuurgebied dat continu aan natuurlijke veranderingen onderhevig is en daarmee onderhoud behoeft. In februari 2020 waren er drie opeenvolgende stormen die leidden tot een kleinere diepte van de vaargeulen. Na deze stormen is direct begonnen met het weer bevaarbaar maken van de vaargeul. Bij het eerste gedeelte van het traject vanaf veerdam Holwerd bleek ongeveer 100.000 m3 zand de vaargeul ingestroomd. Dit zand bleek moeilijker te verwerken en is – anders dan slib – minder goed doorvaarbaar. Ook blijkt de aanzanding vanaf de platen naar de lager gelegen vaargeul sinds de stormen structureel hoger. Door extra inzet was eind maart het midden van de vaargeul weer op diepte, alleen niet overal op de volle breedte. Met name bij lage waterstanden zoals springtij gecombineerd met oostenwind konden daardoor de veerboten elkaar niet overal passeren. Vanaf medio mei voldoet de vaargeul, op het eerste deel bij de veerdam Holwerd na, weer aan de eisen. Ondanks de inzet van extra materieel (sleephopperzuigers, kraanschepen en ploegboot) blijft het lastig om daar de hogere aanzanding vóór te blijven.
In hoeverre zou een aanpassing van de dienstregeling – het plannen van afvaarten om de 75 minuten in plaats van om de 60 minuten – kunnen bijdragen aan de oplossing van dit probleem en wat is de haalbaarheid van deze aanpassing?
Het plannen van de afvaarten om de 75 minuten zou waarschijnlijk leiden tot minder vertraagde afvaarten, omdat een vertraagde aankomst dan minder doorwerkt op de punctualiteit van de volgende afvaart. Er kleven echter ook nadelen aan een dergelijke dienstregeling, bleek tijdens het Open Plan Proces vaarverbinding Ameland-Holwerd8, namelijk onder andere een stijging van de exploitatielasten van de rederij. Wij beschouwen het ontwerp van de dienstregeling primair als een taak van de huidige concessiehouder. Deze handhaaft in haar vervoerplan 2023 de uursdienstregeling.
Kunt u aangeven waarom de gesprekken tussen Rijkswaterstaat en de provincie, het waterschap en de gemeenten Ameland en Noardeast-Fryslân pas 2030 in het vizier hebben voor het realiseren van een structurele oplossing van dit probleem? Hoe verhoudt zich dit tot de huidige concessie voor de Waddenveerdiensten die tot 2029 loopt?
Het onderzoek richt zich op de periode na 2030 omdat in 2029 de concessie voor zowel de oostelijke Waddenveren (Ameland en Schiermonnikoog) als de westelijke Waddenveren (Terschelling en Vlieland) afloopt. Het jaar 2030 vormt daarmee een logisch moment voor het realiseren van een lange termijn oplossing. Gezien de breedte van de alternatieven is een zorgvuldige afweging van belang. Daarnaast kost het realiseren van de oplossing tijd. In de periode totdat een lange termijn oplossing is gerealiseerd, draagt Rijkswaterstaat zorg voor de instandhouding van de verbinding naar Ameland.
Kunt u toelichten waarom de uitkomst van het vervolgonderzoek van Rijkswaterstaat nog geen voorkeursalternatief zal bevatten en waarom het besluit over een definitieve oplossing van dit probleem pas in 2023 zal worden genomen?
In het Vervolgonderzoek bereikbaarheid Ameland 2030 worden de twee meest kansrijke oplossingen uit de LTOA verder onderzocht en uitgewerkt, namelijk:
Het optimaliseren van de bestaande verbinding of;
Het verplaatsen van de vertreklocatie en/of de aankomstlocatie (van Holwerd naar Ferwert / van Nes naar de Ballumerbocht of naar Hollum).
Het streven is, conform de oorspronkelijke planning9 het onderzoek in 2023 af te ronden. Op basis van de informatie uit het onderzoek neemt de Minister een besluit over een eventueel vervolg. Pas als er voldoende informatie is en de gewenste oplossing helder is, zal er afhankelijk van de gewenste oplossing een procedure gestart worden, gericht op realisatie.
Welke kansen ziet u om het beslissingsproces naar een definitieve oplossing te versnellen, aangezien er volgend jaar al grote investeringen moeten worden opgenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)?
Voor het starten van een verkenning binnen het MIRT is het noodzakelijk dat de volledige financiering beschikbaar is voor het realiseren van de meest voor de hand liggende oplossing. Dit wordt meegenomen in het besluit over een vervolg. Met de uitkomsten van het Vervolgonderzoek is het mogelijk een eventuele MIRT-verkenning versneld uit te voeren.
Hoe gaat u voorkomen dat de huidige vervoerder en de potentiële nieuwe vervoerder in de problemen komen, aangezien er na 2023 al bepaalde investeringen niet meer mogen worden gedaan in de concessie voor de Waddenveerdiensten tot 2029?
Er is goed overleg tussen Rijkswaterstaat, WPD en ons ministerie over investeringsbeslissingen voor schepen die nog onder de huidige concessie ingezet worden. Volgens de concessievoorwaarden dient de huidige vervoerder de voorgenomen aanschaf van een schip uiterlijk vijf jaren voor het aflopen van de concessie bij de concessieverlener te melden. Dit is dus tot april 2024.
Welk effect heeft het ontstaan van natuurlijke geulen op de bestaande vaarroutes in het Waddengebied en hoeveel natuurlijke geulen doen zich momenteel aan als alternatieve vaarroutes?
Het beleid is om de veerbootroutes zo goed mogelijk te laten aansluiten op de natuurlijke ontwikkeling van de geulen van de Waddenzee en daarmee zo min mogelijk baggerwerk te hoeven plegen. De geulen en zandplaten veranderen continu van ligging. Sommige geulen verzanden langzaam, nieuwe geulen ontstaan. Als de vaargeulen verzanden wordt baggerwerk uitgevoerd. Als zich een nieuwe natuurlijke geul ontwikkelt die zonder of met minder baggerwerk in stand gehouden kan worden, dan wordt de vaarroute naar die nieuwe geul verlegd, mits ook passend binnen de daar voorkomende natuurwaarden. Dat kan dus betekenen dat de veerboot soms een andere route moet nemen en dat de reis iets korter of langer gaat duren. Een voorbeeld van een natuurlijke vaargeul bevindt zich ten westen van de huidige vaargeul Holwerd – Ameland. Om deze geul te kunnen gebruiken als veilige vaarweg, moet de geul op de juiste onderhoudsdiepte en breedte worden gebracht. Deze geul sluit beter aan op de natuurlijke morfologische ontwikkelingen in de Waddenzee. De verwachting is dat, door mee te bewegen met het systeem en deze geul te gebruiken als vaarweg, er minder baggerwerkzaamheden nodig zijn. De beweging van de geulen wordt voortdurend gemonitord en er zijn momenteel twee tot drie gebieden waar potentieel nieuwe geulen aan het ontstaan zijn. Naar verwachting is dat echter niet op korte termijn.
Heeft u in beeld hoeveel vaarroutes in het Waddengebied momenteel te maken hebben met dichtslibbende vaargeulen of hiertoe risico lopen? Hoe gaat u voorkomen dat er meer vaargeulen in het Waddengebied dichtslibben en zo meer veerdiensten onder druk komen te staan?
Ja, dit is in beeld. Rijkswaterstaat doet veel metingen en laat onderzoek doen naar de ontwikkeling van de Waddenzee. Bijna alle vaarroutes hebben te maken met dichtslibbende of verzandende vaargeulen. In de meeste gevallen gaat het echter niet om gehele vaargeulen, maar om een aantal locaties in de routes. Om de eilanden en havens bereikbaar te houden, houdt Rijkswaterstaat de geulen met baggerwerk op diepte zoals vastgelegd in het Nationaal Waterprogramma. Rijkswaterstaat kan niet echter voorkomen dat vaargeulen dichtslibben.
Nieuwe risicogrenzen voor PFAS in oppervlaktewater |
|
Tjeerd de Groot (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwe risicogrenzen voor PFAS in oppervlaktewater zoals vastgesteld door het RIVM?1
Ja.
Klopt het dat de risicogrenzen voor PFOA en PFOS tussen de 90–160 keer lager liggen dan de nu geldende normen voor zoet en zout water?
Het RIVM heeft op verzoek van IenW nieuwe risicogrenzen voor PFAS in oppervlaktewater afgeleid nadat eerder al risicogrenswaarden zijn vastgesteld voor zwemwater en vis2. De nu door het RIVM voorgestelde risicogrenzen voor oppervlaktewater zijn lager dan de huidige vastgestelde normen. Aanleiding voor de herbeoordeling is de EFSA-opinie uit 2019, waarin geconcludeerd is dat PFAS al bij lagere inname schadelijk is voor de gezondheid.
Klopt het dat de nieuwe PFOA-risicogrenzen voor het oppervlaktewater 0,3 ng/l bedragen?
Ja, dat is de risicogrens zoals deze in het rapport van het RIVM staat.
Wat betekenen deze nieuwe risicogrenzen voor de Nederlandse inzet in de Kaderrichtlijn Water?
De Europese lijst prioritaire stoffen van de Kaderrichtlijn water en de bijlage van de EU-grondwaterrichtlijn worden op dit moment herzien. Een voorstel voor een herziene richtlijn wordt op 26 oktober verwacht. Er zullen nieuwe stoffen worden voorgesteld die Europees-breed een probleem zijn (en de chemische toestand van de KRW bepalen). De meest recente wetenschappelijke inzichten zijn ook op Europees niveau de basis voor de hoogte van de Europese milieukwaliteitsnormen. Nederlandse experts zijn nauw betrokken bij het proces van de herziening. Nieuwe wetenschappelijke inzichten kunnen aanleiding zijn om bestaande normen van de huidige prioritaire stoffen aan te passen, zoals eerder in de herziening van de richtlijn prioritaire stoffen is gebeurd met de aanscherping van de normen van enkele PAK’s en lood.
Welke vervolgstappen gaat u zetten nu de risicogrenzen voor PFOA, PFOS en GenX zo sterk zijn aangescherpt?
Ik zal mede op basis van het advies van het RIVM een besluit nemen of de normen voor PFAS in oppervlaktewater aangepast moeten worden.
Klopt het dat bij het besluit om alsnog over te gaan tot ontpoldering van de Hedwigepolder onderzoeken naar de PFAS-concentratie in oppervlaktewater een rol hebben gespeeld?
In de Kamerbrieven van 5 oktober 2021 (Kamerstukken 30 862, nr. 114) en van 20 juni 2022 (35 334, nr. 188) is aangegeven dat het zwevend stof dat uiteindelijk zal bezinken de beste indicatie geeft voor de op termijn te verwachten PFAS-waarden op de waterbodem van de ontpolderde Hedwigepolder. De PFAS-gehalten in het (oppervlakte)water vormen daar geen goede indicatie voor.
De metingen van PFAS in het water van de Westerschelde hebben dan ook geen aanleiding gegeven om de plannen voor de Hedwigepolder aan te passen. De waarde van PFAS in de Westerschelde zijn desalniettemin hoog en de inzet is om samen met de Vlaamse autoriteiten de emissies en daarmee uiteindelijk de PFAS-gehalten in het oppervlaktewater naar beneden te krijgen.
De ontpoldering van de Hedwigepolder is overigens op dit moment onderwerp van een tweetal rechtszaken. Een daarvan betreft een verzoek om herziening van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4074) door de voormalig eigenaar van de Hedwigepolder. De Raad van State heeft dit verzoek op 19 oktober verworpen, nadat eerder al de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen had (ECLI:NL:RVS:2022:3003).
Een tweede procedure betreft een verzoek om handhaving door de gemeente Hulst. De uitspraak hierover van de rechtbank Zeeland West-Brabant wordt een dezer dagen verwacht.
Klopt het dat uit dit onderzoek van het oppervlaktewater van de Hedwigepolder bleek dat de concentratie PFOA 11 ng/l betrof?
In een onderzoek naar PFAS in grondwater, kwelwater en oppervlaktewater is inderdaad bij een enkele meting een waarde van 11 ng/l PFOA in het oppervlaktewater in de Hedwigepolder gevonden.3 De gemiddelde concentratie PFOA in de Westerschelde in 2021 en 2022 is 8 ng/l.4
Klopt het dat de gemeten PFAS-waardes in het oppervlaktewater uit de onderzoeken in de Hedwigpolder niet voldoen aan de nieuwe risicogrenzen zoals vastgesteld door het RIVM?
Inderdaad zijn zowel de enkele meting in de Hedwigepolder als de tweejaarsgemiddelden in de Westerschelde hoger dan de risicogrenzen die RIVM nu heeft berekend. Of deze grenzen ook omgezet worden in normen moet nog besloten worden. De actuele norm voor PFOA in oppervlaktewater is 48 ng/l.
Welke consequenties heeft dit voor de natuur en de veiligheid in en om de Westerschelde en de Hedwigepolder?
De Minister voor Natuur en Stikstof heeft uw Kamer op 20 juni 2022 laten weten wat de verschillende uitgevoerde onderzoeken betekenen voor de ontpoldering van de Hedwigepolder (35 334 nr. 188). In deze brief staat uitgelegd dat de gevonden PFAS-waarden de ontwikkeling van estuariene natuur niet in de weg staan. Ook levert de ontpoldering van de Hedwigepolder geen aanvullend risico op voor de volksgezondheid.
Bent u het eens met de stelling dat het doel van de ontpoldering van de Hedwigepolder is om kwalitatief hoogwaardige natuur te creëren? Staat de PFAS-concentratie (kijkende naar de nieuwe risicogrenzen) dit in de weg?
Het doel van de ontpoldering van de Hedwigepolder en de Prosperpolder in Vlaanderen is het creëren van een grensoverschrijdend intergetijdengebied om het oppervlak aan estuariene natuur te vergroten. Hiermee wordt invulling gegeven aan de uitbreidingsdoelstelling die geldt voor de habitattypen estuaria, zilte pionierbegroeiing en schorren en zilte graslanden. Zoals aangegeven in de brief van de Minister voor Natuur en Stikstof van 20 juni 2022 staan de gemeten PFAS-waarden het bereiken van dat doel niet in de weg.
Welke consequenties heeft dit voor uw besluit om alsnog over te gaan tot ontpoldering van de Hedwigepolder?
Zie antwoord vraag 10.
De arrestatie van Steve Bannon |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de arrestatie van Steve Bannon in de VS?
Ja.
Erkent u dat Steve Bannon, met zijn achtergrond in de media en de politiek, een belangrijke rol vervult in het organiseren van democratische oppositie in de VS?
Het is niet aan het kabinet om de rol van dhr. Bannon te kwalificeren.
Is de arrestatie van een oppositieleider in aanloop naar de verkiezingen voor u een reden tot zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb vertrouwen in de Amerikaanse rechtstaat.
Ziet u een breder patroon van politieke rechtspleging in de Verenigde Staten, zoals de huiszoeking van President Trump in Mar-a-Lago op 8 augustus jl.? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb vertrouwen in de Amerikaanse rechtstaat.
Hoe beziet u het interview met de Amerikaanse president Joe Biden, dat dateert van vóór de vervolging van Steve Bannon, waarin hij stelt dat hij hoopt dat Bannon «strafrechtelijk wordt vervolgd»1? Vindt u dit in strijd met de trias politica en democratische basisprincipes? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb vertrouwen in de Amerikaanse rechtstaat.
Hoe beziet u deconference call van Kate Bedingfield, topadviseur van president Joe Biden, waarin zij tegen journalisten zegt dat het geen verrassing is dat «Bannon een fraudeur is»2, terwijl de rechter en jury hier nog helemaal geen uitspraak over hebben gedaan? Vindt u dit in strijd met de trias politica en democratische basisprincipes? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb vertrouwen in de Amerikaanse rechtstaat.
Hoe beziet u de toespraak van president Joe Biden van 1 september jl., waarin hij stelt dat Amerika «een baken is voor de rest van de wereld»3 omdat dit land «gelijkheid en democratie» zo hoog in het vaandel heeft, in relatie tot de arrestatie van Steve Bannon?
Ik bezie de toespraak van president Biden niet in relatie tot (de arrestatie van) Steve Bannon.
Bent u bereid de Amerikaanse autoriteiten om tekst en uitleg te vragen over de dubieuze timing – vlak voor demidterm-verkiezingen – van hun rechtsvervolging? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb vertrouwen in de Amerikaanse rechtstaat.
Is Nederland bereid politieke vluchtelingen uit de VS op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Iedere asielaanvraag die in Nederland wordt ingediend, wordt op individuele merites beoordeeld. De VS is aangemerkt als veilig land van herkomst. Het uitgangspunt is dat asielzoekers uit een veilig land geen risico lopen op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Wettelijke maatregelen om de kans op gehoorschade te beperken |
|
Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat experts een «vloedgolf» aan nieuwe tinnituspatiënten voorzien?1
Ja.
Klopt het dat momenteel al ruim 2,5 miljoen Nederlanders – waaronder veel jongeren – op de een of andere manier aan (tijdelijke) tinnitus lijden?
Het aantal van 2,5 miljoen is afkomstig van de stichting TinnitusFree. Naar schatting van de Keel-Neus-Oorheelkunde Vereniging hebben 2 miljoen mensen last van tinnitus. In de wetenschappelijk literatuur variëren de prevalentiecijfers tussen de 3 en 34%. Deze grote range komt doordat de studies verschillen in meetmethodes, verschillende gradaties van tinnitus zijn uitgevraagd (tijdelijk, permanent en tinnitussyndroom) en er sprake is van verschillende mogelijke oorzaken.
Deelt u onze mening dat het huidige Convenant Preventie Gehoorschade te vrijblijvend is, aangezien niet alle relevante sectoren hieraan meedoen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat niet alle relevante sectoren zijn aangesloten bij het convenant. De achterblijvende dekkingsgraad van het convenant vind ik zorgelijk.
Herinnert u zich de reactie van uw voorganger op de aangenomen motie Kuik/Dik-Faber, waarin verzocht werd te onderzoeken hoe wetgeving op het gebied van maximumgeluidsnormen en het toezicht op de naleving hiervan er in Nederland uit zouden kunnen zien?2, 3
Ja.
Welke van de twee uitvoeringsvarianten uit het rapport Preventie Gehoorschade Aanpak problematische blootstelling versterkte muziek van Berenschot heeft uw voorkeur: voortzetting en versterking van het convenant zonder zorgplicht (1) of invoering van een (wettelijke) zorgplicht, mét behoud van het convenant en decentrale toezicht & handhaving (2)?4
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd om te adviseren over mogelijke verdere maatregelen die genomen kunnen worden in het kader van de preventie van gehoorschade. In het licht van dit advies zal ik mij beraden op de uitvoeringsvarianten zoals voorgesteld in het rapport van Berenschot.
Bent u – vanwege het acute en ernstige probleem – bereid het advies van de Gezondheidsraad niet af te wachten, maar per direct wetgeving voor te bereiden om een wettelijke zorgplicht (uitvoeringsvariant 2) door te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben ervan overtuigd dat we het advies van de Gezondheidsraad dienen af te wachten. Zij zullen mij op basis van de laatste stand van de wetenschap adviseren over hoe de verschillende beleidsinterventies in onderling verband kunnen worden bezien, waaronder een eventuele zorgplicht.
Klopt het dat het huidige (derde) convenant in december 2022 afloopt en dat ongeacht welke uitvoeringsvariant gekozen wordt, er een nieuw (vierde) convenant afgesloten moet worden? Zo ja, wat is hiervan de stand van zaken?
Het klopt dat het derde convenant op 6 december zou aflopen. Er is met de convenantpartners afgesproken om de looptijd van het huidige convenant met een jaar te verlengen. Reden hiervoor is dat de convenantagenda vertraging heeft opgelopen doordat bijna alle muziekactiviteiten ten gevolge van de Coronamaatregelen hebben stilgelegen. Komend jaar zal worden gebruikt om de achterstand in te halen. Ik beraad mij momenteel op de verschillende mogelijkheden voor het vervolg op het huidige convenant.
Deelt u de mening dat – ongeacht welke uitvoeringsvariant gekozen wordt – meer sectoren waar versterkte muziek wordt aangeboden aan zouden moeten sluiten bij het volgende convenant? Zo ja, welke acties onderneemt u om bijvoorbeeld de horeca aan te laten sluiten?
Ja. Het convenant is echter een samenwerking op vrijwillige basis en ik kan partijen niet verplichten om toe te treden. Ik heb de afgelopen periode meerdere gesprekken gevoerd met verschillende partijen, waaronder Koninklijke Horeca Nederland. Zij hebben vooralsnog besloten om niet aan te sluiten bij het convenant. Uiteraard zijn zij meer dan welkom om alsnog deel te nemen.
Deelt u de mening dat zowel de voorlichting als de handhaving in het kader van het convenant verbeterd moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken worden hierover in het vernieuwde convenant gemaakt?
Binnen het convenant wordt er veel ingezet op voorlichting en bewustwording met de I Love My Ears-campagne en ik zal hier verder in blijven investeren. Wat betreft handhaving houden de convenantpartners binnen het huidige convenant zelf hun voortgang in de gaten met behulp van onder andere geluidsmetingen en houden zij elkaar ook verantwoordelijk voor de nakoming van het convenant. Er is altijd ruimte voor verbetering. Komend jaar zal hierover gesproken worden met de convenantpartners, mede in het licht van de verschenen WHO-richtlijn.
Klopt het dat volgens Europese wetgeving sinds 2013 de volumebegrenzer van draadloze earpods of headphones standaard aan moet staan, maar dit in de praktijk niet het geval is? Welke acties kunt u ondernemen om er voor te zorgen dat volumebegrenzers wel standaard aan staan?5
Het klopt dat in een Europese norm is vastgelegd dat op persoonlijke muziekspelers de volumebegrenzer van earpods en koptelefoons standaard aan moet staan. De NVWA heeft recent geen meldingen ontvangen over onveilige earpods en ook geen signalen dat deze niet aan de wet voldoen. Naar aanleiding van de laatste berichtgeving in de media hierover heeft de NVWA echter besloten om alsnog nader te onderzoeken wat de risico’s van earpods en koptelefoons zijn en zij zal bezien of dit aanleiding geeft tot verdere actie.
Wilt u concreet in beeld brengen wat de taken en verantwoordelijkheden zijn en worden van de Landelijke Eenheid opsporing en welke partners daarbij betrokken zijn?
Zoals ik heb toegelicht in mijn beleidsreactie op het eindadvies van de commissie Schneiders1, heb ik het advies om de huidige Landelijke Eenheid (hierna: LE) om te vormen naar twee landelijke eenheden overgenomen. De commissie Schneiders heeft contouren voor de twee nieuw te vormen landelijke eenheden aanbevolen, te weten: een eenheid voor landelijke opsporing en een eenheid voor landelijke operaties en expertise.
Op dit moment werkt de politie aan een transitieplan waarin onder andere (het proces om te komen tot) de omvorming van de LE naar twee nieuwe landelijke eenheden wordt uitgewerkt. In dit proces zal de precieze vormgeving van de landelijke eenheden worden uitgewerkt, alsook de wijze waarop wordt samengewerkt met partners. Ik heb uw Kamer op 6 oktober jl. geïnformeerd over de aanbieding van het transitieplan.2
Wilt u concreet in beeld brengen wat de taken en verantwoordelijkheden zijn (worden) van de Nationale Samenwerking Ondermijnende Criminaliteit (NSOC)?
Op 25 mei 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de taken en verantwoordelijkheden van NSOC. Het samenwerkingsverband is gericht op het ontvlechten van de (financiële) verwevenheid van onder- en bovenwereld door met gerichte interventies te belemmeren dat de maatschappelijke infrastructuur wordt misbruikt voor criminele doeleinden. Daarbinnen richt het zich op het bestrijden van misbruik van Nederland als handelsland voor criminele waarde verplaatsingen en het verstoren van criminele bedrijfsprocessen. Hierbij worden de informatieposities en bevoegdheden van de zes samenwerkingspartners (politie, Openbaar Ministerie, Fiscale Opsporings- en Inlichtingendienst, Belastingdienst, Douane en Koninklijke Marechaussee) gebruikt om tot gecoördineerde interventies te komen.
Wilt u in beeld brengen waar de overlap tussen de Landelijke Eenheid opsporing en de NSOC zit in het werk dat ze doen?
Ik ben het niet eens met de stelling dat er versnippering kan ontstaan door het vormen van de eenheid voor landelijke opsporing in relatie tot NSOC. Deze versnippering bestaat nu niet en zal ook niet ontstaan door de voorziene omvorming van de huidige Landelijke Eenheid naar twee separate landelijke eenheden door herordening van organieke delen. De taken, sturing en financiering veranderen niet door de omvorming.
De nieuw te vormen eenheid voor landelijke opsporing zal zich primair richten op de opsporing van zware vormen van georganiseerde criminaliteit met een ondermijnend en internationaal karakter, en terrorisme. De vorming van een nieuwe eenheid voor landelijke opsporing zorgt voor meer focus op opsporing en specialistische taken, en heeft onder meer tot doel de herkenbaarheid van de eenheid en de samenwerking met partners te verbeteren, onder andere met NSOC.
NSOC is een samenwerkingsverband met als doel het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. NSOC is dan ook geen opsporingsdienst.
Nauwe samenwerking tussen de landelijke eenheden en NSOC vindt reeds plaats en blijft van belang, want door deling van informatie, kennis en expertise ontstaat er meer inzicht, coördinatie en overzicht. Op basis van de analyses van NSOC kan door de samenwerkende partijen gerichte inzet van capaciteit plaatsvinden en kan NSOC adviseren over welke interventies het meeste effect sorteren om die processen en structuren te verstoren of te doorbreken. NSOC is daardoor nadrukkelijk een innovatieve aanvulling op de bestaande aanpak en de diensten.
Wie staan er aan het roer bij beide eenheden?
De directeur van NSOC is Joost van Slobbe. Hij is per 26 september 2022 benoemd.
Sinds 1 februari 2022 is Oscar Dros aangesteld als politiechef van de LE. De politie is voornemens om voor de transitie twee kwartiermakers aan te stellen. Het is thans nog niet duidelijk wie de eenheid voor landelijke opsporing te zijner tijd zal gaan leiden.
Hoe verhoudt de NSOC zich tot de Landelijke Eenheid nieuwe stijl waarvan de nationale opsprongseenheid de Nederlandse variant van de FBI moet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat met de stelling dat door de Landelijke Eenheid opsporing naast de NSOC een versnippering kan ontstaan met eigen (a) doelen, (b) sturing en (c) middelen, wat het gezamenlijke doel van opsporing niet ten goede komt? Zo nee, wilt u dit per onderdeel toelichten? Zo ja, hoe wilt u dit tegengaan? Kunt u dit ook per onderdeel toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het met mij eens dat de integratie van deze twee diensten samen op termijn de opsporing ten goede komt, niet alleen vanwege de expertise die gedeeld kan worden maar tevens door betere sturing en samenvoeging van financiën? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit op termijn bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer kunnen wij het transitieplan en het plan van de NSOC verwachten?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld in mijn brief van 6 oktober 2022, heeft de korpsleiding aan mij laten weten dat er enkele weken nodig zijn voor het maken van hernieuwde afwegingen om het beschikbare financiële kader en het transitieplan nader tot elkaar te brengen. Zodra ik het transitieplan heb ontvangen, zal ik de commissie Schneiders vragen hierover een advies uit te brengen. Na ontvangst van dit advies zal ik de Kamer verder informeren.
Op 25 mei 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de operationele aanscherping van NSOC. Deze aanscherping is uitgewerkt in een actieplan van NSOC voor de komende achttien maanden. In de najaarsbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit heb ik uw Kamer geïnformeerd over de financiële consequenties hiervan.
De nieuwe landelijke eenheden zullen, net als de huidige LE, duurzame allianties en samenwerkingsverbanden binnen en buiten de politie vormen, waaronder met de NSOC. De samenwerking met partners vormt onderdeel van de transitie van de LE en krijgt invulling in de (uitvoering van) het transitieplan.
Hoe worden de twee plannen onderling afgestemd?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u tot slot aangeven hoeveel financiering er is uitgegeven aan NSOC sinds de oprichting en wat de operationele resultaten tot nu toe zijn? Kunt u deze vraag graag uitgebreid beantwoorden?
Voor het MIT was de afgelopen drie jaar in totaal 160 miljoen euro aan de moederorganisaties beschikbaar gesteld. Op 25 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de koerswijziging ten aanzien van het MIT. De samenwerkende partners gaan met een nieuwe focus aan de slag als NSOC. De kosten voor NSOC zullen in 2022 lager uitvallen dan wat oorspronkelijk voor het MIT beoogd was. In de najaarsbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zal ik uw Kamer informeren over de toekomstige beschikbare middelen voor NSOC. Als onderdeel van de operationele versnelling zijn sinds de zomer zes field labs van start gegaan op de onderwerpen financiële facilitators, logistieke facilitators en andere onderwerpen die faciliterend zijn aan georganiseerde criminaliteit zoals ID-fraude en wapenhandel. Deze field labs lopen nog tot halverwege 2023. De field labs hebben een diversiteit aan resultaten opgeleverd. Zo zijn er diverse controleacties uitgevoerd waaronder de eerste grootschalige handhavingsactie uitgevoerd onder regie van het NSOC. De grootste actie op uitvoer van verdovende middelen ooit, heeft op 21 juni 2022 plaatsgevonden. Deze actie werd uitgevoerd in samenwerking met diverse overheidsdiensten, private partijen en de Britse autoriteiten. Naast controleacties is er geëxperimenteerd met nieuwe technieken en methoden om toezicht te verbeteren en zijn er diverse samenwerkingen aangegaan met niet alleen publiek – private partners, maar ook met de wetenschap.
Kunt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het PFAS-schandaal |
|
Bouchallikh , Corinne Ellemeet (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Kuipers , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het de uitzending van Zembla over het PFAS-schandaal1?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat baby’s in de omgeving van de Chemours-fabriek in Dordrecht door het drinken van moedermelk gemiddeld tien keer meer PFAS binnenkrijgen dan wat veilig wordt geacht? Zo nee, waarom niet?
Voor de deelnemers die mee hebben gedaan aan het onderzoek van de Vrije Universiteit (VU) van Amsterdam moet het verontrustend zijn geweest om te horen dat hun borstvoeding PFAS bevat. Echter, er is ten onrechte geconcludeerd dat de borstvoeding van deze vrouwen meer dan tien keer meer PFAS bevat dan wat op basis van de gezondheidskundige grenswaarde als veilig wordt geacht. De VU heeft naar aanleiding van de berichtgeving door Zembla een verklaring naar buiten gebracht waarin zij afstand neemt van de conclusies die in de uitzending van Zembla van 9 september jl. worden getrokken.2
De gemiddelde hoeveelheid PFAS komt in het onderzoek uit op ongeveer 77 ng/L borstvoeding. Dit blijft ruim onder de concentratie van 133 ng/L PFAS in moedermelk die de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) als grenswaarde hanteert. Bij deze concentratie worden geen nadelige effecten van PFAS in moedermelk op het immuunsysteem van jonge kinderen verwacht. De gemeten PFAS-concentraties in de steekproef van de VU geven voor het RIVM ook geen aanleiding om te adviseren een kortere periode borstvoeding te geven of helemaal te stoppen met borstvoeding geven.
Is er zicht op de gevolgen van deze blootstelling voor de ontwikkeling van kinderen in deze regio? Zo nee, gaat u dit op korte termijn onderzoeken?
Bij de aangetroffen concentraties worden geen nadelige effecten van PFAS in moedermelk op het immuunsysteem van jonge kinderen verwacht. Er is om die reden geen specifiek onderzoek voorzien. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Geeft dit aanleiding om te adviseren om voor een kortere periode borstvoeding te geven of om daar helemaal mee te stoppen? Zo ja, hoe wordt dit gecommuniceerd en op welke termijn? Zo nee, kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen?
Zoals toegelicht bij vraag 2 geven de gemeten PFAS-concentraties in de steekproef van de VU voor het RIVM geen aanleiding om het geldende borstvoedingsadvies aan te passen. De regionale GGD heeft samen met het RIVM een advies opgesteld voor ouders die vragen hebben over borstvoeding geven. Dat advies is ook gedeeld met verloskundigen, de jeugdgezondheidszorg en huisartsen, zodat ouders ook daar zo goed mogelijk geadviseerd kunnen worden.
Gaat u landelijk onderzoeken of de hoge concentraties PFAS in borstvoeding zich tot de omgeving Dordrecht beperken of ook in andere regio’s voorkomen? Gaat u metingen doen bij mensen die borstvoeding geven in andere delen van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt met het RIVM bekeken of nader onderzoek naar PFAS in borstvoeding nodig is. Dat PFAS in Nederland wordt aangetroffen in moedermelk is al enige jaren bekend.3 In geen enkele meting tot nu toe – inclusief de metingen uit de steekproef van de VU – wordt de gezondheidsnorm overschreden. Maar de zorgen hierover zijn begrijpelijk.
Moedermelk is niet de enige manier waarop men wordt blootgesteld aan PFAS. Daarom wordt in samenwerking met het RIVM en met de Ministeries van VWS en LNV gewerkt aan een programma waarin de verschillende blootstellingsroutes van PFAS in beeld worden gebracht en wordt onderzocht hoe de blootstelling aan PFAS teruggedrongen kan worden. Blootstelling aan PFAS via moedermelk is hier een expliciet onderdeel van. De Kamer wordt voorafgaand aan het Commissiedebat PFAS van 3 november nader geïnformeerd over dit programma.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toezegging, gedaan aan het lid Bouchallikht tijdens het commissiedebat Externe veiligheid op 11 september 2021, dat er zou worden verkend wat de mogelijkheden zijn omtrent een publiekscampagne over blootstelling aan PFAS voor zwangere mensen?
Een afzonderlijke publiekscampagne voor zwangere mensen past niet goed bij de huidige risico’s. Op dit moment zijn zwangere mensen in Nederland geen specifieke groep met extra risico’s voor blootstelling aan PFAS. Er gelden ook geen specifieke adviezen voor zwangere mensen. Het RIVM heeft berekend dat iedereen in Nederland op dit moment wordt blootgesteld aan PFAS. Het beste advies dat daarvoor aan iedereen gegeven kan worden, is om gevarieerd te eten. Dat advies geldt ook voor zwangere mensen. Verder zijn er enkele gebieden waar voedselproducten extra vervuild kunnen zijn, in de omgeving van Dordrecht, Helmond en de Westerschelde. In die gebieden wordt aan de omwonenden geadviseerd om bijvoorbeeld geen of minder producten uit moestuinen, zelfgevangen vis en zelfgeraapte schelpdieren te eten. Gemeenten, provincie en GGD’en zorgen daar voor extra informatie. In antwoord op de toezegging is de conclusie dat er daarom geen meerwaarde van een speciale publiekscampagne voor zwangere mensen.
Deelt u de opvatting dat het zeer zorgelijk is dat PFOA nog steeds wordt aangetroffen in moedermelk ondanks het feit dat Chemours al in 2012 is gestopt met de productie van deze stof? Bevestigt dit voor u nogmaals hoe persistent deze stoffen zijn en de noodzaak om zo snel mogelijk te komen tot een volledig verbod op PFAS? Zo nee, waarom niet?
Het feit dat PFOA in moedermelk voorkomt en in feite iedereen al PFAS binnenkrijgt, onderstreept het belang van een breed Europees verbod op zoveel mogelijk PFAS. Nederland heeft hiertoe het voortouw genomen en werkt samen met Duitsland, Denemarken, Noorwegen en Zweden aan de zorgvuldige voorbereiding van dit voorstel.
Wist u dat Chemours PFAS-afval laat verwerken door het bedrijf Indaver in Antwerpen? Wist u dat dit bedrijf niet in staat is om dit afval goed te verwerken en grote hoeveelheden PFAS-stoffen, waaronder GenX loost? Is het bekend of deze stoffen afkomstig zijn van Chemours? Kan de Nederlandse overheid voorkomen dat Chemours afval laat «verwerken» door het bedrijf Indaver?
Ja, het is bekend dat Chemours PFAS-houdend afval laat verwerken door het bedrijven Indaver in Antwerpen. Hier is de Kamer al meermaals over geïnfomeerd4.
Voor het overbrengen van afvalstoffen naar een ander lidstaat moet een (openbare) kennisgevingsprocedure doorlopen worden onder de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). De ILT is samen met de autoriteit in het ontvangende land vergunningverlener, behandelt de aanvragen («kennisgevingen») en houdt toezicht op de voorwaarden die afgegeven EVOA-vergunningen stellen. Een afvaltransport naar het buitenland krijgt alleen een vergunning als er sprake is van een doelmatige afvalverwerking. Wanneer bijvoorbeeld het overschrijden van (lozings)normen uit vergunningen afvalverwerking in de weg staat, moet de ontvangende autoriteit negatief beslissen op een EVOA-kennisgeving en de verzendende autoriteit (ILT) daar over informeren. Hiervan was bij eerdere kennisgevingen geen sprake. Voor een aantal lopende aanvragen voor exportvergunningen heeft de ILT aanvullende informatie opgevraagd bij de kennisgevers en de Vlaamse autoriteiten.
Als voldaan wordt aan de voorwaarden van de EVOA-verordening, waaronder dus de doelmatige verwerking van afval, en alle andere in Nederland geldende wet- en regelgeving, kan de Nederlandse overheid niet verhinderen dat het afval door een specifiek bedrijf wordt verwerkt.
Hoe is het mogelijk dat Rijkswaterstaat een nieuwe vergunning heeft gepubliceerd waarin staat dat 2 kg PFOA en 5kg GenX-stoffen op de Beneden Merwede geloosd mogen worden2? Waarom geeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat toestemming hiervoor als de gevaren van PFAS alom bekend zijn?
Bij het verlenen van lozingsvergunningen volgt het bevoegd gezag, in dit geval RWS namens de Minister, de vigerende waterkwaliteitswetgeving. Op grond daarvan worden alleen vergunningen verleend als de beste beschikbare technieken worden toegepast om emissies te voorkomen of beperken en als geen normen in oppervlaktewater worden overschreden, waardoor de lozing geacht wordt geen onaanvaardbare gevolgen te veroorzaken voor mens en milieu. Voor Zeer Zorgwekkende Stoffen geldt daarnaast een minimalisatieverplichting.
Indien een stof aangemerkt is als Zeer Zorgwekkende Stof, hetgeen hier het geval is bij de directe lozing van de betreffende PFAS-verbindingen, betekent dit niet automatisch dat de lozing verboden kan worden. Zo oordeelde recent ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State6. Het betekent wel dat het bevoegd gezag strengere eisen kan opleggen in vergunningen zoals een minimalisatieplicht. Zodoende worden emissies steeds verder teruggedrongen. Het verbieden van het gebruik van een ZZS in een productieproces kan alleen via Europese wetgeving (REACH) geregeld worden. Hiertoe wordt een voorstel voorbereid, zie ook het antwoord op vraag 10.
Deelt u de opvatting dat, gezien de grote gevolgen voor milieu en gezondheid van PFAS en het feit dat de PFAS-afvalverwerking totaal ontoereikend is, een stop op de productie van PFAS door Chemours de enige oplossing is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer wordt dit gerealiseerd?
De meest effectieve manier om problemen met PFAS te voorkomen, is door ervoor te zorgen dat PFAS niet in het milieu terechtkomen. Daarom heeft Nederland ingezet op een breed Europees verbod op de productie en het gebruik van PFAS, zie ook het antwoord op vraag 6. Daarnaast hanteert Nederland een streng emissiebeleid voor ZZS, waar ook een aantal PFAS onder vallen. Voor deze emissies geldt een minimalisatieplicht. Dat houdt in dat emissies van deze stoffen zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Het bevoegd gezag ziet hierop toe. Zodoende zijn de emissies van de GenX-stoffen door het bedrijf Chemours al met 99% gereduceerd. De minimalisatieplicht blijft van kracht tot er geen ZZS-emissies naar het milieu meer plaatsvinden. Chemours zal zich aantoonbaar voor deze minimalisatieplicht moeten inspannen.
Op welke wijze voert u de motie van de leden Bouchallikht en Van Esch uit om in Europa zo snel mogelijk te komen tot een volledig verbod op PFAS (Kamerstuk 28 089, nr. 202)? Wanneer kunnen we het EU-restrictievoorstel verwachten? Draagt u er zorg voor dat dit voorstel in lijn is met de wens van de Kamer, namelijk een totaalverbod binnen de EU zónder uitzonderingen?
Verwezen wordt Kamerbrief van 9 maart jl.7 waarin aangegeven is hoe de Kamer is geïnformeerd over het voorstel voor een brede Europese restrictie op het gebruik van PFAS via de Europese stoffenverordening REACH. Nederland werkt met een aantal andere Europese lidstaten aan dit omvangrijke voorstel. De restrictie moet ertoe leiden dat het gebruik van PFAS in de EU zo ver mogelijk wordt ingeperkt. De planning is dat het voorstel voor de restrictie in januari 2023 wordt ingediend bij het EU-chemicaliënagentschap ECHA. Daarna volgt de gebruikelijke procedures voor restrictievoorstellen in het kader van de Europese REACH verordening, inclusief de formele consultatierondes. Politieke besluitvorming in Europa, op basis van een voorstel van de Europese Commissie, wordt voorzien in 2024. In lijn met de motie-Bouchallikh/Van Esch8 blijf ik mij op deze wijze inzetten op een zo volledig mogelijk Europees verbod op PFAS.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Voor altijd een piep in je oor’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Voor altijd een piep in je oor»?1
Ja.
Deelt u onze grote zorgen over de grote toename van mensen met ernstige gehoorschade en het feit dat deze groep steeds jonger wordt? Zo ja, welke acties hebt u ondernomen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw zorgen. Het ministerie heeft samen met partijen uit de sector het Derde Convenant Preventie Gehoorschade gesloten waarbij onder andere poppodia, de evenementensector, sportscholen en de bioscopen zijn aangesloten. In het convenant zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het maximale geluidsniveau en het laten uitvoeren van geluidsmetingen en ook wordt er met de I Love My Ears-campagne ingezet op voorlichting. Daarnaast wordt in het kader van het convenant kennis verzameld en onderzoek uitgevoerd.
Hoe kunnen we oortesten bij jongeren structureel inbedden in ons preventiebeleid en welke instanties hebben hier een rol in?
Momenteel wordt in Nederland het gehoor gescreend bij pasgeborenen en bij kinderen van 4 tot 6 jarige leeftijd door de Jeugdgezondheidszorg (JGZ).
Eerder dit jaar heeft VeiligheidNL een haalbaarheidsstudie uitgevoerd over de haalbaarheid en de praktische mogelijkheden van een uitbreiding op deze bestaande gehoorscreenings. Daarnaast heb ik de Gezondheidsraad gevraagd om een advies uit te brengen over optimalisatie van de gehoorscreening bij jongeren. Dit advies wordt in 2024 verwacht.
Welke stappen om te komen tot aanscherping van de decibelnorm heeft u gezet sinds het rapport Preventie gehoorschade?2
Ik heb de Gezondheidsraad om advies gevraagd over het maximaal geluidsniveau. Dit advies, waarbij wordt ingegaan op de laatste stand van de wetenschap, wordt in het najaar verwacht. Aan de hand van het advies zal ik mij beraden op de aanscherping van het maximaal geluidsniveau zoals we nu hebben afgesproken in het convenant.
Bent u bereid om wetgeving voor te bereiden nu er een Kamermeerderheid gloort voor een wettelijke verankerde afdwingbare decibelnorm, mede gezien de vrijblijvendheid van het huidige convenant? Zo ja, wanneer kunnen we dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
Er is de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor wetgeving in Nederland. In 2020 heeft Berenschot in opdracht van het ministerie een verkenning ingesteld naar wetgeving op het gebied van maximumgeluidsnormen. De «Rapportage preventie gehoorschade» van 2021 behelsde een vervolgonderzoek van Berenschot waarbij gekeken werd naar een aantal concrete voorstellen voor een zorgplicht of alternatieve mogelijkheden. Het afgelopen jaar hebben we ons beraad op de voorgestelde mogelijkheden uit het rapport. Hierbij bleken niet alle richtingen even proportioneel te zijn. Het advies van de Gezondheidsraad zal ons handvatten geven om deze voorgestelde maatregelen in een breder kader te zien.
Bent u bereid om hierin de richtingen 2 en 4 uit het rapport van Berenschot te overwegen en te komen tot wetgeving waarin heldere handhaafbare normen staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u verder voor aanscherping van de wet en regelgeving?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke termijn kunnen we maatregelen verwachten nu een Kamermeerderheid zich lijkt uit te spreken voor concrete stappen, waaronder ons voorstel om te komen tot wettelijke verankering van geluidsnormen?
Na het verschijnen van het advies van de Gezondheidsraad zal ik u informeren over mogelijk aanvullende maatregelen.