De 1500 geseponeerde zaken bij rechtbank Gelderland |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Klopt het, dat slachtoffers eerst in de media hebben moeten vernemen dat zaken geseponeerd gingen worden en vervolgens pas een sepotbrief van het openbaar ministerie (OM) kregen? Zo ja, snapt u dat het voor slachtoffers dan onduidelijk is of ook hun zaak is geseponeerd en dat die onduidelijkheid voor secundaire victimisatie kan zorgen? Deelt u de mening dat de communicatie vanuit het OM richting slachtoffers voor verbetering vatbaar is en dat zij slachtoffers vroegtijdig moeten informeren over zaken die zij wensen te seponeren? Hoe wilt u dit bewerkstelligen?1 2
De aankondiging in de media betrof een algemeen bericht over de voorgenomen seponering van een bepaalde hoeveelheid oude zaken. De zaken waren nog niet opnieuw beoordeeld zodat er geen concrete beslissingen ten aanzien van individuele zaken en slachtoffers waren en dus ook niet konden worden gecommuniceerd.
Die beoordeling is nu gaande. Slachtoffers die hebben aangegeven van het verloop van de zaak op de hoogte te willen worden gehouden, krijgen bericht met uitleg in het geval dat hun zaak wordt geseponeerd vanwege tijdverloop en oudheid van de zaak. In deze brief worden zij ook geïnformeerd of zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de opgegeven schade. Wanneer dat niet zo is, wordt hen gewezen op de mogelijkheid de vordering tot schadevergoeding ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter. Deze mogelijkheid staat ook nog open voor diegenen die wel een tegemoetkoming krijgen.
Ik begrijp dat deze werkwijze bij slachtoffers tot onzekerheid heeft kunnen leiden over de vraag of hun zaak zou worden geseponeerd. De omgekeerde werkwijze (eerst seponeren en dan een algemeen bericht) was echter niet beter geweest. Het was dan waarschijnlijk al vroegtijdig bekend geworden dat het OM een groot aantal zaken aan het seponeren was.
Het OM hecht grote waarde aan een zorgvuldige communicatie richting slachtoffers. Ik heb hierover gesproken met het OM en zal zo nodig of wenselijk dit herhalen.
In antwoord op vraag zes staat dat in schrijnende situaties een tegemoetkoming gegeven zou kunnen worden aan slachtoffers, wanneer is sprake van schrijnende situaties en hoe moeten slachtoffers aantonen dat daarvan sprake is in hun geval?
Of en wanneer sprake is van een schijnende situatie wordt door het OM beoordeeld aan de hand van de informatie die in het dossier aanwezig is. In alle individuele zaken zal afhankelijk van de ernst en omvang van de schade worden beoordeeld of alsnog zal worden gedagvaard op de beperkte gereserveerde zittingsruimte. Wanneer dat niet haalbaar is, wordt de mogelijkheid van een tegemoetkoming beoordeeld.
Betekent dit dat deze tegemoetkoming door het OM (of in elk geval de Staat) wordt gegeven omdat de zaak tegen de verdachte is geseponeerd en het OM of de rechter die verdachte dus niet meer kan verplichten een schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen? Hoe ziet die tegemoetkoming eruit? Hoe stelt u slachtoffers van deze mogelijkheid tot tegemoetkoming op de hoogte? In hoeverre kunt u of bent u bereid Slachtofferhulp of Perspectief Herstelbemiddeling daarbij te betrekken?
Het klopt dat de tegemoetkoming kan worden gegeven indien de zaak tegen de verdachte is geseponeerd en het OM of de rechter de verdachte niet meer kan verplichten een schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen. De hoogte daarvan wordt per zaak en in verhouding tot alle zaken die hiervoor in aanmerking komen, bepaald. Slachtoffers krijgen indien zij daarvoor in aanmerking komen bericht over hoe die tegemoetkoming aan hen zal worden voldaan.
Ten aanzien van de mogelijkheid tot herstelbemiddeling geldt dat het OM na beoordeling van de zaken die daarvoor in aanmerking komen in overleg treedt met SHN om te bespreken of en welke zaken hiervoor in aanmerking komen.
Kunt u aangeven hoeveel zaken de afgelopen drie jaar tot op heden beleidsmatig of voorwaardelijk zijn geseponeerd, terwijl het OM vond dat er wel genoeg bewijs was? Kunt u aangeven bij hoeveel van deze zaken met een slachtoffer, herstelrecht is toegepast?
In het Jaarbericht 2021 van het OM wordt het aantal zaken dat om beleidsredenen is geseponeerd benoemd. Wij hebben dit u toegezonden per brief van 25 juli 20223. In onderstaande tabel is het aantal beleidssepots voor misdrijven opgenomen.
Jaartal
2019
2020
2021
beleidssepots
12.500
15.300
13.600
Het OM heeft geen informatie over de toepassing van het herstelrecht bij deze zaken.
In antwoord op vraag zeven stelt u dat het OM aan buitengerechtelijke afdoening doet, het klopt dat de OM-strafbeschikking een buitengerechtelijke afdoening is; deelt u echter de mening dat slachtofferrechten niet gekoppeld zijn aan een gerechtelijke afdoening en dat slachtofferrechten gewoon in de wet zijn verankerd, zoals bijvoorbeeld artikel 51e, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv)?
Het klopt dat slachtofferrechten in de wet zijn verankerd, zoals uitoefening van het spreekrecht tijdens de zitting in artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel richt zich echter op een gerechtelijke afdoening.
Klopt het dat als het OM een zaak met een delict dat genoemd is in artikel 51e, eerste lid, Sv afdoet met een strafbeschikking, daarmee een slachtoffer het spreekrecht wordt ontnomen? Wat is uw mening hierover en hoe verhoudt zich dat tot de term ernstig spreekrechtwaardig feit in de aanwijzing OM-strafbeschikking? Hoe wilt u voorkomen dat slachtoffers hun wettelijke rechten niet kunnen uitoefenen bij de OM-strafbeschikking?
Het spreekrecht dat slachtoffers in artikel 51e Sv wordt toegekend heeft betrekking op de situatie dat een zaak ter zitting komt. Wel is het zo dat ook in de procedure van de OM-strafbeschikking rekening wordt gehouden met de belangen van het slachtoffer. Eind vorig jaar heeft het Openbaar Ministerie in zijn beleid tot uiting laten komen dat ernstige spreekrechtwaardige delicten, waarbij slachtoffers hebben aangegeven van hun spreekrecht gebruik te willen maken, niet met een strafbeschikking worden afgedaan.
Naar aanleiding van de discussie die ik hierover met uw Kamer heb gevoerd
tijdens het Commissiedebat van 1 juni 2022 en het daaropvolgende tweeminutendebat van 8 juni 2022 heb ik toegezegd de zorgen van uw Kamer over de rechten van slachtoffers in de procedure van de OM-strafbeschikking over te brengen en daarover met het College van Procureurs-Generaal in gesprek te zullen gaan. Dit gesprek staat gepland voor 5 oktober 2022. Over de uitkomst van dat gesprek zal ik uw Kamer informeren; ik wil nu niet op de uitkomst van dit gesprek vooruitlopen.
De komende maanden vindt een toezichtsonderzoek plaats door de procureur-generaal van de Hoge Raad naar de strafbeschikking, in hoeverre wordt het slachtofferperspectief daarin meegenomen?
De inhoud van het onderzoeksrapport van de Hoge Raad is mij nog niet bekend.
Werkbezoeken aan de grensregio in het kader van stikstof en de aangenomen motie over verschillen aan de grens. |
|
Derk Boswijk (CDA), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Thom van Campen (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat de motie Omtzigt/Boswijk/Van Campen (Kamerstuk 33 576, nr. 273) met zeer grote meerderheid is aangenomen in juni 2022 en dat het dictum luidde: «verzoekt de Minister van Landbouw en de Minister voor Stikstof een aantal werkbezoeken te brengen aan agrariërs die tegen de Duitse grens aan wonen en vervolgens aan de Kamer voor het eind van de zomer voorstellen te doen hoe de verschillen aan de grens zo klein mogelijk gemaakt worden, en gaat over tot de orde van de dag.»
Bent u op de hoogte van de situatie in het Natura 2000-gebied «Bergvennen & Brecklenkampse Veld (gemeente Dinkelland)» – dat tegen de grens met Duitsland aan ligt –, waar aan de Nederlandse kant landbouwactiviteiten fors worden beperkt en grond wordt vernat en waar aan Duitse kant diepe sloten liggen en nieuwe varkensstallen gebouwd worden?
Ja, ik ben bekend met het feit dat er natuurherstelmaatregelen uitgevoerd gaan worden in en rondom het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld. Hiervoor wordt door de provincie Overijssel, samen met de gebiedspartners, een Natura 2000-beheerplan en Provinciaal Inpassingsplan opgesteld. De maatregelen die voortvloeien uit deze plannen kunnen leiden tot beperkingen voor landbouwactiviteiten en vernatting. Het kabinet herkent zich niet in de kwalificatie «fors». Een deel van de gronden behoudt de bestemming «agrarisch», al dan niet met een beperking (hoofdzakelijk vanwege vernatting).
Het is bekend dat er aan de Duitse kant diepe sloten liggen die hydrologische effecten hebben voor het Natura 2000-gebied. Om die reden zijn er ook herstelmaatregelen (onder andere het verondiepen van sloten) aan Duitse zijde in het beheerplan opgenomen, om de doelstellingen voor Bergvennen & Brecklenkampse Veld te kunnen behalen. Hierover vinden constructieve gesprekken plaats met de betreffende grondeigenaren en Duitse overheden. Er wordt maximale inzet gepleegd om de maatregelen aan Duitse zijde uit te voeren.
Wanneer bekend is dat er door Duitse overheden bestemmingsplannen worden voorbereid die uitbreiding mogelijk maken van agrarische bedrijven die negatieve effecten kunnen hebben op het Natura 2000-gebied, dan wordt daar door de provincie Overijssel, vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid voor natuurbeleid, op geacteerd (bijvoorbeeld door het indienen van een zienswijze en het verzoek om een milieueffectrapportage).
Kunt u aangeven hoe groot de verschillen aan de Duitse en Nederlandse kant van de grens zijn en hoe de samenwerking verloopt bij het natuurbehoud?
De samenwerking met Duitsland (deelstaat Nedersaksen) verloopt goed. De Landkreis Grafschaft Bentheim en de Gemeinde Nordhorn stellen zich constructief op tijdens overleggen en zijn bereid om de middelen in te zetten die zij hiervoor tot hun beschikking hebben om de maatregelen aan Duitse zijde uit te voeren. Het verschil is dat er alleen voor het Nederlandse grondgebied een Provinciaal Inpassingsplan kan worden opgesteld.
Klopt het dat zelfs als alle Nederlandse stikstofdepositie wordt voorkomen, de Kritische DepositieWaarde (KDW) voor dit gebied toch nog wordt overschreden?
Het klopt dat er binnen het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld op sommige plekken habitattypen zijn waarop de depositie veroorzaakt door buitenlandse emissies hoger is dan de KDW. Dit geldt bijvoorbeeld voor de zwakgebufferde vennen (H3130).
Bent u het eens dat in grensgebieden niet alleen invloed op KDW vanuit het buitenland is te verwachten, maar ook invloed op de beheermaatregelen?
Behalve dat een deel van de uitgestoten stikstof buiten de landgrenzen neerslaat, kunnen ook andere drukfactoren een grensoverschrijdend karakter hebben. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan verdroging, doordat het hydrologisch systeem een gebied beslaat dat ook in het buitenland gesitueerd is. Wanneer een gebied aan beide kanten van de grens gelegen is, zal ook het beheer binnen het buitenlandse deel van de gebiedsbegrenzing plaatsvindt van invloed zijn op de natuurkwaliteit in het gebied.
Gezien het feit dat u in uw Kamerbrief DGS/22300439 van 15 juli aangeeft, dat door in onder andere grensgebieden naast stikstofreductie in te zetten op beheermaatregelen, het brede doel van een gunstige staat van instandhouding kan worden gehaald, of dichterbij gebracht, ondanks dat de KDW in die gebieden wordt overschreden (door invloed van stikstof uit het buitenland): op welke wijze worden deze beheermaatregelen in samenspraak met Duitsland uitgevoerd en hoe ziet de invloed van het grensgebied op deze maatregelen, bijvoorbeeld bij de in vraag 2 omschreven gewenste vernatting van het gebied, terwijl aan de Duitse kant vlakbij de grens diepe sloten liggen?
In het ontwerpbeheerplan (onderdeel van het Provinciaal Inpassingsplan) is onder andere opgenomen dat de ontwatering aan de oostzijde van het gebied zal worden teruggedrongen. Dat vergt dus ook het aanpakken van de ontwateringssloten aan Duitse zijde. Het ontwerpbeheerplan is in goed overleg met de Duitse partners tot stand gekomen.
Kunt u vertellen hoe de samenwerking verloopt en hoe de verschillen/overeenkomsten zijn aan beide zijden van de grens bij het grensoverschrijdende Natura 2000-gebied Aamsveen (gemeente Enschede)?
Er wordt sinds enkele jaren samengewerkt bij het grensoverschrijdend hoogveenherstel, in het Nederlandse Natura 2000-gebied Aamsveen en het Duitse Natura 2000-gebied Amtsvenn-Hündfelder Moor. Deze gebieden vormen samen één hydrologisch samenhangend hoogveensysteem. Daarom is het belangrijk dat er grensoverschrijdende samenwerking plaatsvindt.
Er vinden al vele jaren gesprekken plaats tussen de Duitse en de Nederlandse gebiedsbeheerders. Vanaf 2019 hebben deze gesprekken meer richting gekregen in de vorm van een Europese «LIFE-subsidie» aanvraag. LIFE is het Europese subsidie-instrument voor projecten op gebied van natuur, milieu en klimaat. De samenwerking heeft in de loop van de jaren steeds meer vorm gekregen, waarbij het leren van elkaar en het begrijpen van de verschillen in werkwijzen en mogelijkheden een terugkerend thema is. Wanneer de LIFE-aanvraag wordt goedgekeurd, biedt dit een uitgelezen kans om de samenwerking te consolideren en te intensiveren.
De situatie in Duitsland is op verschillende punten anders dan in Nederland. Zo is in Duitsland het vergunningentraject wat nodig is voor natuurherstel een zeer zwaar traject, dat al snel 2 jaar kan duren, waarvoor zeer grondige en gedetailleerde berekeningen worden gevraagd. Ook financieel zijn er verschillen: investeren in natuurherstel kan in Nederland met diverse beschikbare budgetten, terwijl men aan Duitse zijde het veel meer van bijvoorbeeld de LIFE-aanvraag moet hebben.
De rapportage van een Natura 2000-gebied tussen Nederland en Duitsland kent een groot verschil: in Nederland wordt vooral gewerkt met de KDW als indicator, in Duitsland is vooral de staat van de natuur van belang en wordt stikstof vaak helemaal niet genoemd, in de beheerplannen die in Nederland per gebied zijn opgemaakt, worden voorkomende flora en fauna en hun staat van instandhouding uitgebreid beschreven; kunt u deze verschillen in Nederlandse en Duitse aanpak verklaren en aangeven waarom in Nederland alleen wordt gestuurd op stikstof en waarom de informatie uit de beheerplannen per gebied niet gebruikt wordt als indicator voor een gebied?
De bedoelde rapportage is het standaardgegevensformulier (SDF), de administratie over de Natura 2000-gebieden in de Europese database. In het SDF wordt per habitattype en soort aangegeven wat het belang is van het gebied voor dat habitattype of die soort. In grote lijnen is Europees vastgelegd hoe dit belang bepaald moet worden, de lidstaten hebben veel vrijheid in details van de bepaling. Heel wezenlijk verschilt de beoordeling van Nederland en Duitsland niet voor vergelijkbare habitattypen. Bij de invulling van het belang van het gebied speelt ook in Nederland de KDW slechts een beperkte rol, het vormt één van de onderdelen van het bepalen van de zogenoemde behoudsstatus van het habitattype in het gebied. De behoudsstatus is weer één van de drie onderdelen op basis waarvan het belang van het gebied bepaald wordt. Voor de volledige methodiek die gebruikt is voor de invulling van het belang van gebieden voor habitattypen zie https://edepot.wur.nl/314180.
Kunt u verklaren waarom het Wooldse Veen (gemeente Winterswijk), wat gedeeltelijk in Nederland en gedeeltelijk in Duitsland ligt, aan de Nederlandse kant wordt geclassificeerd als zorgelijk, omdat de neerslag aan stikstof te hoog is, terwijl aan de Duitse kant de staat van instandhouding wordt geclassificeerd als goed?
Er zijn mij geen documenten bekend waarin staat dat het Nederlandse deel van het Wooldse veen «zorgelijk» zou zijn en het Duitse deel «goed». De enige vergelijking die mogelijk is, is via het in antwoord 8 genoemde SDF. Daarin komt echter het oordeel «zorgelijk» niet voor, want dat bevat alleen het belang van het gebied voor de betreffende habitattypen en soorten.
Kunt u begrijpen waarom boeren in Winterswijk het Korenburgerveen hebben uitgeroepen tot Duits grondgebied, omdat de regels in Duitsland veel minder streng zijn en zij onder die regels hun activiteiten veel beter kunnen voortzetten dan onder de Nederlandse regels? (bron: De Gelderlander, 27 juni 2022, Boeren bombarderen Korenburgerveen tot Duits grondgebied: «Daar gelden andere stikstofregels»https://www.gelderlander.nl/winterswijk/boeren-bombarderen-korenburgerveen-tot-duits-grondgebied-daar-gelden-andere-stikstofregels~a919ef1e)
Ik kan mij voorstellen dat de verschillen in beleid tussen Nederland en Duitsland kan leiden tot onbegrip. Nederland heeft echter, net zoals alle EU-lidstaten, de ruimte, maar ook de plicht om de implementatie van richtlijnen op terreinen als natuur, klimaat en water eigenstandig vorm te geven om zo aan de internationale verplichtingen te voldoen. Het feit dat lidstaten hier een eigenstandige bevoegdheid hebben, alsook de verschillen in onder andere juridische en ecologische omstandigheden, maken dat er ook verschillen (zijn) ontstaan in beleid om aan deze internationale verplichtingen te kunnen blijven voldoen.
Als in Nederland alle mogelijke beheermaatregelen zijn uitgevoerd, kan dan geconcludeerd worden dat het uiterste is gedaan, ondanks dat de KDW niet is gehaald en zijn we hier dan klaar, gezien het feit dat de stikstofbijdrage uit Duitsland voor het Wooldse Veen hoger is dan de KDW van het gebied toelaat?
Voor het realiseren van instandhoudingsdoelstellingen zal een combinatie nodig zijn van maatregelen die gericht zijn op het orde brengen van milieucondities (zoals stikstofbronmaatregelen) en natuurherstelmaatregelen. Dit zal een continue inzet vragen.
Specifiek voor grensgebieden: hoe wordt de staat van instandhouding hier vastgesteld en hoe kunnen instandhoudingsdoelen hier behaald worden? Hoe vindt monitoring plaats en hoe wordt dat gerapporteerd en openbaar gemaakt?
De staat van instandhouding van soorten of habitattypen wordt op landelijk niveau vastgesteld, niet op gebiedsniveau. Op gebiedsniveau wordt vastgesteld of instandhoudingsdoelstellingen worden gehaald (en of verslechtering wordt voorkomen). Instandhoudingsdoelstellingen kunnen in zijn algemeenheid in grensgebieden gerealiseerd worden door het nemen van passende maatregelen om verslechtering tegen te gaan en het nemen van instandhoudingsmaatregelen om daarmee tegemoet te komen aan de ecologische vereisten van de soorten en habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen. Gedeputeerde staten zijn verantwoordelijk voor het treffen van die maatregelen. Wanneer het gaat om grensgebieden is er doorgaans sprake van samenwerking en afstemming met het betreffende buurland.
Op gebiedsniveau wordt door de voortouwnemer binnen een beheerplan de monitoring voor een gebied in detail uitgewerkt en ingepland voor de beheerplanperiode. Daarnaast wordt er op basis van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering tussentijds gemonitord en zo nodig bijgestuurd om te voldoen aan de resultaatsverplichtingen voor stikstofreductie.
Het is aan de voortouwnemers zelf op welke wijze zij deze gegevens ontsluiten. De monitoring op gebiedsniveau is momenteel echter nog beperkt, waardoor natuurgegevens op gebiedsniveau nog incompleet zijn. De monitoring was tot nu toe in belangrijke mate gericht op monitoring van de natuurkwaliteit op landelijk niveau. Samen met de provincies werk ik daarom, als onderdeel van het Programma Natuur, aan een doorontwikkeling van de natuurmonitoring. Mede ter uitvoering van de motie-Van Campen c.s. (kenmerk 2022D15964), zal daarbij ook ingezet worden op een publiekvriendelijke ontsluiting van monitoringsgegevens. Ook worden de monitoringsgegevens gebruikt voor de natuurdoelanalyses, die per Natura 2000-gebied inzichtelijk maken in welke mate de instandhoudingsdoelstellingen worden gerealiseerd.
Op welke wijze wordt het beheer van een Natura 2000-gebied gecontroleerd?
Provincies en Rijkswaterstaat (en in één geval het Ministerie van Defensie) zijn voortouwnemers voor het beheerplan van een Natura 2000-gebied. Zij zorgen voor de opstelling van het beheerplan, de uitvoering van de maatregelen en de monitoring van de resultaten. Het beheerplan wordt door de voortouwnemer geëvalueerd en na een looptijd van zes jaar vernieuwd.
Bent u bereid om met de boeren, bestuurders, Kamerleden en (na afloop) pers op ten minste deze drie locaties in gesprek te gaan deze zomer?
Op 22 augustus 2022 zal ik een werkbezoek brengen aan drie locaties langs de grens met Duitsland. Hier zal ik in gesprek gaan met boeren, bestuurders en Kamerleden. Na afloop zal ik op elke locatie de pers te woord staan.
Kunt u uw bereidheid om in gesprek te gaan zo spoedig mogelijk melden en wilt u vertellen welke grensregio’s u gaat bezoeken in het kader van de motie, voordat u begint met het afleggen van de werkbezoeken?
In het licht van alle onrust maken we tijdens de voorbereiding van werkbezoeken, op advies van de veiligheidsdiensten (politie en beveiligingsdienst binnen het ministerie), de exacte locaties niet openbaar. We kunnen deze locaties, zodra deze bekend zijn, delen met de vragenstellers en de leden van de vaste Kamercommissie, zodat zij tijdig op de hoogte zijn.
Het bericht ‘Blijf weg als je geen kamer hebt’ |
|
Jeanet van der Laan (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Is de Minister ervan op de hoogte dat de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam internationale studenten oproepen om niet naar Nederland te komen als zij geen huisvesting hebben?1
Ja, in de brief van 18 juli 2022 (Kamerstuk 32 847, nr. 932) van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is aangegeven dat in het kader van het landelijk actieplan studentenhuisvesting onder andere is afgesproken dat onderwijsinstellingen studenten sterk afraden om naar Nederland te komen als het niet op tijd lukt huisvesting te vinden. In deze brief is verder aangegeven dat er op dat moment bestuurlijke afspraken tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Vereniging Hogescholen en de Universiteiten van Nederland werden gemaakt die al gelden voor aankomend studiejaar. Deze bestuurlijke afspraken zijn inmiddels gemaakt en uw Kamer is hierover reeds geïnformeerd (Kamerstuk 31 288, nr. 969). Hierin is onder andere opgenomen dat op basis van de toekomstverkenning de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2023 wettelijke sturingsinstrumenten zal voorstellen aan de Tweede Kamer die de universiteiten in staat stellen de internationale aantallen studenten gericht te beheersen, zonder dat de voordelen van internationalisering in het gedrang komen. Bovendien moeten universiteiten gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen voor een beheerste en verantwoorde internationale studentenstroom, zeer terughoudend zijn met internationale wervingsactiviteiten gericht op uitbreiding tenzij zij zich bevinden in krimpregio’s en/of werven voor opleidingen die cruciaal zijn voor de tekortsectoren en frequent lokaal overleg voeren met de betrokken gemeenten en huisvesters over de ontwikkeling van de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting. Dit aangezien een aantal opleidingen en een aantal steden nu al tegen de grenzen van hun capaciteit aanloopt. In de toekomstverkenning 2023 wordt met betrekking tot de groei van het aantal (internationale) studenten huisvesting meegenomen.
Is de Minister ervan op de hoogte dat de Universiteit Maastricht ook Nederlandse studenten die aan de start van het collegejaar nog geen huisvesting hebben, adviseert om een andere universiteit te zoeken?
Ja, hier zijn wij van op de hoogte. Het tekort aan studentenhuisvesting raakt alle studenten, ook Nederlandse studenten. Toegankelijkheid van ons onderwijsstelsel is een zeer groot goed. Maar dit brengt ook dilemma’s met zich mee doordat bijvoorbeeld grenzen aan capaciteit bereikt worden, zoals onderwijscapaciteit en de capaciteit voor huisvesting. Nederlandse studenten hebben een OVreisproduct waar gebruik van gemaakt kan worden. Indien reizen met een OV-reisproduct echter geen uitkomst biedt is het niet in het belang van de student om er pas vlak voor of bij aanvang van de studie achter te komen dat er geen zicht is op huisvesting. Een waarschuwing zoals afgegeven door Universiteit Maastricht kan dan ook als billijk gezien worden. Met de universiteiten is ondertussen de afspraak gemaakt dat zij met gemeenten en huisvesters in contact zijn over vraag- en aanbodplanning van huisvesting. Elke universiteit voert daarnaast frequent lokaal overleg met de betrokken gemeentes en huisvesters over de ontwikkeling van de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting. Dit is een verantwoordelijkheid van de universiteit zelf.
Hoe ziet de Minister de verantwoordelijkheid van de instellingen bij de het realiseren van voldoende studentenhuisvesting? Deelt de Minister de mening dat het realiseren van voldoende studentenhuisvesting een gedeelde verantwoordelijkheid is van universiteiten en hogescholen en de overheid?
Studentenhuisvesting valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en gemeenten. Echter, universiteiten en hogescholen zijn zeker betrokken bij studentenhuisvesting. Het is vooral belangrijk dat hogeronderwijsinstellingen afstemmen met de gemeente over prognoses en benodigde capaciteit. In het nieuwe actieplan studentenhuisvesting dat op 7 september naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 33 104 nr. 30), worden hogeronderwijsinstellingen, studentenhuisvesters en gemeenten opgeroepen om actief met elkaar af te stemmen over de benodigde studentenhuisvesting.
Deelt de Minister de mening dat de beschikbaarheid van huisvesting niet de bepalende factor moet zijn voor het internationaliserings- of toegankelijkheidsbeleid op instellingen?
Wij delen de mening dat de beschikbaarheid van huisvesting niet de bepalende factor zou moeten zijn voor het internationaliserings- of toegankelijkheidsbeleid op instellingen. Woningnood is echter op dit moment een gegeven in onze samenleving, voor studentenhuisvesting is dit niet anders. In het nieuwe landelijke actieplan studentenhuisvesting is de realisatie van een groot aantal studentenwoningen aangekondigd. Dit zal naar verwachting bijdragen aan de mogelijkheden voor instellingen op het gebied van internationalisering en toegankelijkheid. Desalniettemin kan dit betekenen dat er op plaatsen die erg aantrekkelijk zijn, zoals bijvoorbeeld Amsterdam, uitdagingen blijven bestaan en afstemming hierop vanuit de hogeronderwijsinstelling blijft daarom essentieel.
Wat voor korte termijn maatregelen nemen instellingen voor internationale en Nederlandse studenten die aan de start van het collegejaar nog geen huisvesting hebben? Zijn er bijvoorbeeld gebouwen in het beheer van het Rijksvastgoedbedrijf geschikt om (tijdelijke) studentenhuisvesting te realiseren?
Veel hogeronderwijsinstellingen reserveren voor eerstejaars internationale studenten huisvesting bij sociale en commerciële studentenhuisvesters in de stad en regio. Omdat de vraag dit aanbod vaak overstijgt, zijn veel instellingen in gesprek met gemeenten en andere betrokkenen bij studentenhuisvesting over de prognoses voor wat betreft de instroom en de daaruit volgende benodigde realisatie van (extra) piekopvang. Hierbij worden op verschillende wijze mogelijkheden gecreëerd al naar gelang de situatie in de betreffende stad en aan de specifieke instelling. Zo zijn er instellingen die tijdelijke huisvesting realiseren op de campus, is het op een aantal plekken mogelijk voor studenten om met zijn tweeën een kamer te huren, wordt er op verschillende plekken ingezet op hospita’s en gastgezinnen (voor piekopvang maar ook voor langdurige huisvesting), en zijn er instellingen die kamers in hostels en hotels reserveren.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft rijksgebouwen in de portefeuille waarin het mogelijk is opvang te organiseren. Het realiseren van huisvesting vraagt om aanpassing van de gebouwen. Vanwege de enorme behoefte aan opvangplekken voor vluchtelingen heeft het Rijksvastgoedbedrijf onlangs gebouwen aangeboden aan het COA en de Veiligheidsregio’s. Daarnaast zijn panden aangeboden aan gemeenten om woonruimten in te realiseren. In dergelijke projecten is over het algemeen een menging van doelgroepen aan de orde, met bijvoorbeeld een derde vergunninghouders en tweederde andere doelgroepen.
Welke maatregelen neemt de Minister om ervoor te zorgen dat er in de toekomst voldoende huisvesting is voor Nederlandse en internationale studenten? Hoe vordert het Actieplan Studentenhuisvesting? Kan de Minister erop toezien dat studentenhuisvesting een belangrijk onderdeel wordt in de provinciale en regionale prestatieafspraken?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in de recent afgesloten bestuurlijke afspraken die op 14 juli jl. naar uw Kamer verzonden zijn ook huisvesting en de beheersing van de instroom van internationale studenten meegenomen. Zie hiervoor ook het antwoord uit vraag 1. In lijn met de toekomstverkenning zal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2023 wettelijke sturingsinstrumenten voorstellen aan de Tweede Kamer die de universiteiten in staat stellen de aantallen internationale studenten helpen te beheersen, zonder dat de voordelen van internationalisering in het gedrang komen. Op 7 september 2022 is het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting aan de Kamer aangeboden, waarin oplossingen aangedragen zijn om in de toekomst voldoende studentenhuisvesting te realiseren. Het programma Een thuis voor iedereen en de Regeling huisvesting aandachtsgroepen van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zijn mede gericht op de aanpak van de huisvestingsproblematiek van studenten. Zo gaan alle gemeenten integrale woonzorgvisies opstellen waarin ook de huisvestingsbehoefte van studenten wordt opgenomen. Deze woonzorgvisies leiden tot actualisering van de regionale woondeals. Via de Regeling huisvesting aandachtsgroepen kunnen gemeenten ook aanvragen indienen voor het bouwen van passende woonruimte, daar is studentenhuisvesting expliciet in meegenomen.
Is de Minister het eens dat voorrang voor studenten bij de toekenning van flexwoningen kan helpen bij het tekort aan studentenhuisvesting? Kan de Minister aangeven hoe de bouw van flexwoningen vordert? Kan de Minister aangeven of, en zo ja hoeveel, flexwoningen met voorrang aan studenten toegewezen kunnen worden? Kunnen flexwoningen op korte termijn helpen bij het tekort? Zijn er locaties in het bezit of beheer van het Rijksvastgoedbedrijf geschikt om per direct flexwoningen te realiseren?
Vanuit het Rijk wordt landelijk ingezet op het stimuleren en versnellen van het realiseren van flexwoningen. Een toename in het bouwen van flexwoningen kan voor veel doelgroepen een uitkomst bieden op gebied van huisvesting. Studenten zijn een van de doelgroepen waarvoor flexwonen een mogelijkheid biedt. Per locatie zal gekeken moeten worden voor welke doelgroep huisvesting door middel van flexwoningen het meest geschikt is. Hierin spelen verschillende factoren een rol, bijvoorbeeld aanwezige voorzieningen, behoefte van gemeente/regio en beschikbare ruimte op de locatie. Per locatie is maatwerk vereist. Het in algemene zin geven van voorrang aan studenten is om deze reden niet wenselijk.
Flexwoningen kunnen op korte termijn zeker helpen bij het verkleinen van het woningtekort, ook voor studenten. De in het Programma Woningbouw opgenomen doelstelling voor flexwoningen en transformaties, is gegeven de oorlog in Oekraïne en de crisis in de asielopvang opgehoogd van 30.000 naar 37.500 tot en met 2024. Om gemeenten, corporaties en andere partijen daarbij te ondersteunen, is een samenhangend pakket aan maatregelen getroffen, waaronder de inzet van de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting.
Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden op locaties die in bezit of beheer zijn van het Rijksvastgoedbedrijf.
In sommige steden is er sprake van een gedeeltelijk of vrijwel volledig verkameringsverbod; kan de Minister aangeven hoe dit beleid van invloed is op de beschikbare studentenhuisvesting per stad? Kan de Minister aangeven welke instrumenten er bestaan om op het «verkameringsbeleid» van gemeenten te sturen?
Aan woningdelen en verkamering zitten twee kanten. Woningdelen kan een bijdrage leveren aan het zo doelmatig mogelijk gebruik maken van de schaarse woningvoorraad. Aan de andere kant kan het gezinnen verdringen en, afhankelijk van de schaal waarop het gebeurt, de leefbaarheid van buurten en wijken beïnvloeden. Om hier de juiste balans in te vinden heeft een gemeente de mogelijkheid om door middel van een huisvestingsverordening regels te stellen. Natuurlijk is voldoende huisvesting voor studenten van groot belang. De gemeente zelf moet de verschillende belangen in het fysieke domein en voor wat betreft de volkshuisvesting afwegen. Dat is ook de insteek van de Huisvestingswet: op lokaal niveau kan het beste bepaald worden in welke wijken welke regels nodig zijn. Wat ons betreft gaat dat echter niet ten koste van woonruimte voor de student. Studenten hebben behoefte aan voldoende woningen, maar ook aan veilig, plezierig en betaalbaar wonen. Daarom is met de betrokken partijen het landelijk actieplan studentenhuisvesting ondertekend, waarmee we ons ten doel stellen om vraag en aanbod lokaal in evenwicht te brengen. Dat gaat om nieuwbouw, maar ook om de bestaande woningvoorraad zo goed mogelijk te benutten. Verkamering is daar onderdeel van.
Is het mogelijk om in Kronenburg 2500 short stay studentenwoningen te realiseren?2 Wat is hiervoor nodig? De Minister heeft in het laatste commissiedebat «Staat van de Volkshuisvesting» aangegeven om hierover met de gemeente Amstelveen en de studentenhuisvester in gesprek te gaan. Kan de Minister toezeggen om in dit gesprek ook de mogelijkheid tot het bouwen van short stay woningen mee te nemen?
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) biedt de mogelijkheid om op locaties zoals Kronenburg shortstay-functies te realiseren, omdat door de tijdelijkheid van bewoning, namelijk een verblijf van niet langer dan 6 maanden, de gezondheidseffecten beperkt zullen zijn. Het plan voor studentenhuisvesting op Kronenburg dat door de Raad van State is vernietigd, ging echter uit van studentenwoningen waarbij de duur van de bewoning langer is dan 6 maanden. Het was daarmee geen shortstay functie. Wij begrijpen dat de gemeente graag een andere uitspraak had gehoord. Voor investeringen die de gemeente in de leefbaarheid wenst te doen, kan woningbouw immers van belang zijn en bovendien een kostendrager zijn. Momenteel vindt er ambtelijk overleg plaats tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) waarin de mogelijkheden worden verkend voor Kronenburg en andere locaties in de regio rond Schiphol, die kampen met vergelijkbare leefbaarheidsproblematiek. Hierbij wordt ook gekeken naar mogelijkheden zoals shortstay.
De tweet basisserie vaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de tweet waarin het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op Twitter de bevolking oproept om de basisserie vaccinaties tegen COVID-19 te gaan halen omdat deze de verspreiding van het virus zou tegengaan?1
Ja, hiervan ben ik op de hoogte.
Heeft u eerder niet al kennisgenomen van het interview van CEO de heer Bourla uit januari 2022, waarin hij zegt dat deze basisserie nauwelijks nog iets doet tegen infectie met de omikronvariant en dat daarvoor een omikron-update voor het vaccin staat gepland voor maart?2
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Weet u dat deze update nog niet beschikbaar is voor de Europese markt en op dit moment onder review is bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)?3
Ja, hiervan ben ik mij bewust.
Waarom roept het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een grote groep mensen op die na natuurlijke infectie langdurige bescherming tegen herinfectie geniet zoals blijkt uit diverse onderzoeken, waarbij er in het hier gerefereerde onderzoek tot wel veertien maanden bescherming te zien is, om zich te laten vaccineren met een vaccin dat de fabrikant wil vervangen, een vaccin dat antistoffen induceert voor een virus dat volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) al lang niet meer in omloop is, een vaccin dat volgens de fabrikant nauwelijks nog beschermt tegen de nu prevalente omikronvariant?4
Over het algemeen zien we bij zowel vaccinaties als doorgemaakte infecties na verloop van tijd een afname van bescherming tegen een SARS-CoV-2-infectie (bij alle varianten). Dit betekent dat ook mensen die een infectie met een eerdere variant hebben doorgemaakt opnieuw besmet kunnen raken met een nieuwe variant en mogelijk ernstig ziek kunnen worden. Daarom is het van belang om de bescherming op peil te houden door middel van vaccinatie.
Uit recent onderzoek van het RIVM5 blijkt dat personen die een infectie hebben doorgemaakt én een vaccinatie hebben gehaald beter beschermd zijn tegen een SARS-CoV-2-infectie, in vergelijking met personen die alleen een infectie hebben doorgemaakt of alleen een vaccinatie hebben gekregen. Het is daarom ook voor mensen die eerder een infectie hebben doorgemaakt nog steeds belangrijk om zich te laten vaccineren. De huidige vaccins beschermen erg goed tegen ernstige ziekte en sterfte door COVID-19, ondanks dat deze zijn gebaseerd op de Wuhanvariant. Binnenkort heeft Nederland naar verwachting ook beschikking over bivalente vaccins, welke zijn gebaseerd op meerdere varianten.
Vindt u ook niet dat mensen die met hun natuurlijke immuniteit als gevolg van een eerder doorgemaakte infectie in de grote omikrongolf begin dit jaar voldoende beschermd zijn en dat vaccineren met een vaccin dat suboptimale antistoffen induceert voor een oudere variant niet wenselijk is, mede omdat een dergelijke interventie ook een negatieve impact op de algehele immuunrespons kan hebben, blijkens dit onderzoek van de Radboud Universiteit vorig jaar, en grootschalige vaccinatie daarmee ook een averechtse werking kan hebben op epidemiologisch niveau? Zo nee, waarom niet?5
Voor een toelichting op het feit dat mensen die een SARS-CoV-2-infectie hebben doorgemaakt nog steeds baat hebben bij een vaccinatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Het (niet gepeerreviewde) artikel waarnaar u verwijst toont niet aan dat vaccinatie tegen COVID-19 een negatieve impact op de algehele immuunrespons zou hebben en daarmee een averechts effect heeft op de gevaccineerde bevolking. Ten eerste bevestigen de auteurs in een kleine studie bij zestien geteste gezondheidswerkers juist dat het COVID-19-vaccin van BioNTech/Pfizer een effectieve humorale en cellulaire immuunrespons opwekt. Dit kan alleen wanneer de aangeboren en aangeleerde linies van het immuunsysteem beide goed werkzaam zijn na vaccinatie. Ten tweede hebben de auteurs in laboratoriumtesten onderzocht of innate immuuncellen (immuuncellen die niet specifiek tegen één bacterie of virus beschermen) kort na de eerste of tweede dosis van het BioNTech/Pfizer-vaccin anders reageerden op zogenaamde innate stimuli (bacteriën, schimmels en virussen anders dan SARS-CoV-2) dan voorafgaand aan de vaccinatie. De meeste onderzochte innate reacties bleven echter ongewijzigd na de vaccinatie; een enkele reactie was marginaal verlaagd of verhoogd. De claim dat het aangehaalde artikel zou aantonen dat de werkzaamheid van het afweersysteem door vaccinatie tegen COVID-19 wordt verminderd is dus ongegrond. Mijn ambtsvoorganger heeft de Kamer hier op 15 november 2021, in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FvD)7, reeds over geïnformeerd.
Vindt u gezien het bovenstaande een algemeen advies aan de hele bevolking om de basisserie vaccinaties te halen niet onwenselijk? Zo ja, wilt u dan de oproep voor mensen om zich te laten vaccineren nuanceren? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit vind ik niet onwenselijk. Ik heb dit onderbouwd in mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Het artikel ‘Hacker ontdekt dat Chinese zonnepanelen een bedreiging zijn voor ons stroomnet’ |
|
Silvio Erkens (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat 43% van de Nederlanders zich zorgen maakt om de uitval van vitale processen, zoals onderzocht door de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Hoe beoordeelt u dit? Welke mogelijkheden ziet u met deze zorgen aan de slag te gaan?2
Ja. Uit de Risico-en crisisbarometer voorjaar 20223, uitgevoerd in opdracht van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) blijkt dat Nederlanders zich zorgen maken om cyberdreigingen (47%), geopolitieke dreigingen (45%) en uitval van vitale processen(43%). Het kabinet onderkent deze zorgen. Zoals ook blijkt uit het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 20214 (DBSA) en het Cybersecurity Beeld Nederland 20225 (CSBN) zijn vitale processen doelwit van statelijke actoren en digitale aanvallen. Om die reden heeft het Kabinet in 2021 de versterkte aanpak ter bescherming van de vitale infrastructuur aangekondigd en werkt het kabinet aan het tegengaan van statelijke dreigingen. In de Kamerbrief Voortgang Aanpak Statelijke Dreigingen6 uit 2021 bent u hierover geïnformeerd.
Met de versterkte aanpak wordt ingezet op het verbeteren van de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur door het vitaal beleid, het vitaalstelsel en de wetgeving tegen het licht te houden en waar nodig te herzien. Daarnaast wordt ook vanuit de Europese Unie sinds 2020 gewerkt aan de Critical Entities Resilience Directive (CER) en de Network- and Information Security 2 Directive (NIS2). Beide richtlijnen gaan Nederland helpen te komen tot een verbeterde bescherming van de vitale infrastructuur om via wetgeving te borgen dat vitale aanbieders passende maatregelen nemen tegen risico’s die de continuïteit, integriteit of vertrouwelijkheid van hun vitale proces kunnen schaden. Om die reden wordt de toekomstige implementatie van beide richtlijnen binnen de versterkte aanpak voorbereid en betrokken bij het verbeteren van de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur.
Hoe beoordeelt u het gevaar voor ons stroomnet zoals in het artikel omschreven?
Zoals ook blijkt uit het CSBN nemen de risico’s op digitale incidenten toe door de toegenomen digitalisering en de opkomst van het Internet of Things (IoT).7 Dit wordt versterkt doordat statelijke actoren zeer actief zijn in het digitale domein. Deze statelijke actoren gebruiken het digitale domein in toenemende mate bij het behartigen van hun geopolitieke belangen.
De beschreven casus maakt daarnaast duidelijk dat dit soort IoT apparatuur aan hogere veiligheidsnormen moet voldoen met het oog op de nationale veiligheid.
Het kabinet zet zich in om te voorkomen dat deze risico’s een bedreiging vormen voor de continuïteit, integriteit en vertrouwelijkheid van de Nederlandse vitale processen, waaronder het landelijke transport, distributie en productie van energie. Om die reden zijn vitale aanbieders op basis van wetgeving, waaronder de Wet bescherming netwerk- en informatiesystemen (Wbni), verplicht tot het treffen van passende maatregelen ter beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen (zorgplicht) en worden zij geacht om inzicht te hebben in de risico’s die hun dienstverlening kunnen raken.
In dat kader heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat ondernemingen in deze sector aangewezen als zogenaamde Aanbieders van Essentiele Diensten (AEDs), onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Het Agentschap Telecom (AT) houdt toezicht op deze aanbieders. Incidenten met aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening, moeten gemeld worden bij AT en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Ook kunnen deze AEDs andere vrijwillige meldingen doen bij het AT en het NCSC. Het NCSC heeft als primaire taak om vitale aanbieders en Rijksoverheidsorganisaties in geval van dreigingen en incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen te informeren, adviseren en indien nodig bijstand te verlenen.
Daarnaast wordt er in Europees verband nu gewerkt aan een Europese, gedelegeerde verordening over cybersecurity in de elektriciteitssector (Netcode on Cybersecurity). Dit is specifieke Europese regelgeving waarin bindende voorschriften voor cybersecurity worden opgelegd aan entiteiten die, wanneer zij mikpunt zouden worden van een cyberaanval, een risico vormen voor de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnet. Op de naleving van deze verplichtingen zal toezicht worden gehouden, door onder andere het AT en de Autoriteit Consument en Markt. Onder deze Netcode kunnen ook entiteiten vallen die omvormers op grote schaal op afstand aansturen, ook wanneer zij zich niet op Europees grondgebied bevinden.
Hoe beoordeelt u het feit dat China, of andere kwaadwillenden die het systeem kunnen (binnendringen en) beheersen, op deze manier digitale ontwrichting in gang zou kunnen zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat dit een gevaar is voor onze nationale veiligheid?
De beschreven casus maakt duidelijk dat IoT apparatuur aan hoge veiligheidsnormen moet voldoen met het oog op onze nationale veiligheid. De antwoorden op vraag 3,4, 6 en 7 gaan in op de wijze waarop veiligheidsrisico’s worden gemitigeerd.
Wat wordt gedaan de risico’s op korte termijn te beperken? In hoeverre zijn software- of hardwarematige aanpassingen een oplossing?
Internet of Things-apparaten, zoals de omvormers van zonnepanelen die beschreven zijn in het artikel, kunnen een risico vormen voor het elektriciteitsnet als deze slecht beveiligd en grootschalig aan te sturen zijn. Deze omvormers zijn nodig om het elektriciteitssysteem effectief te laten werken. Alle netbeheerders hebben op grond van Elektriciteitswet 1998 de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen, echter kunnen netbeheerders apparaten achter de elektriciteitsmeter niet zonder meer weren van het elektriciteitsnet. Netbeheerders sluiten huizen, bedrijfspanden en andere onroerende zaken aan op hun elektriciteitsnet, maar kunnen niet zien of toezicht houden op het type apparaten dat binnen een huis of bedrijfspand op een stopcontact zit. Netbeheerders treffen om die reden voorbereidingen voor een eventuele, grootschalige inzet van IoT-apparaten in een cyberaanval, maar kunnen niet voorkomen dat apparaten met dergelijke veiligheidsrisico’s worden aangeschaft en in gebruikt worden genomen binnen een woning of bedrijfspand. Dit betekent dat er eveneens een belangrijke verantwoordelijkheid ligt bij leveranciers en fabrikanten van apparatuur om risico’s voor het elektriciteitsnet te verkleinen (hieronder worden de wettelijke trajecten die gaan gelden voor fabrikanten en leveranciers verder toegelicht).
Om risico’s van deze apparaten te mitigeren, wordt er ingezet op preventie, awareness en aanvullend wetgeving die producten softwarematig maar ook hardwarematig weerbaarder maakt tegen digitale aanvallen en mogelijk misbruik.
In dat kader wordt er op dit moment gewerkt aan verschillende trajecten van Europese wet- en regelgevingen om veiligheidsrisico’s te mitigeren. Onder de Radio Equipement Directive (RED) zijn cybersecurityeisen als markttoegangseisen voor draadloos verbonden apparaten aangenomen. Omvormers vallen ook onder de scope van de RED. 1 augustus 2024 moeten draadloos verbonden apparaten die de Europese markt op komen voldoen aan deze cybersecurityeisen. Apparaten die niet aan de eisen voldoen kunnen vanaf dat moment door AT van de markt worden geweerd en gehaald. In voorbereiding op het van kracht worden van de cybersecurityeisen onder de RED heeft AT naar aanleiding van deze casus een onderzoek ingesteld naar omvormers. Het AT zal het gesprek aan gaan met de desbetreffende fabrikanten hoe verbeteringen van de cybersecurity gerealiseerd kunnen worden.
Daarnaast wordt in het najaar een Europees wetsvoorstel van de Europese Commissie verwacht voor horizontale regulering voor de cybersecurity van ICT-producten en diensten, de Cyber Resilience Act. Nederland zet bij de Cyber Resilience Act in op een zorgplicht voor fabrikanten en leveranciers van alle ICT-producten en diensten in de hele productlevenscyclus. Hiervoor is een non-paper opgesteld en aangeboden aan uw Kamer op 14 december 2021.8 De Markttoezichtverordening (EU) 2019/1020 is van toepassing op de RED (EU) 2014/53. Deze verordening bevat regels en procedures voor marktdeelnemers betreffende producten die onder bepaalde harmonisatiewetgeving van de Unie vallen. Relevant is dat producten die binnen het toepassingsgebied van de RED vallen alleen in de handel mogen worden gebracht als er in de Unie een marktdeelnemer is die onder andere (technische) informatie kan verstrekken aan markttoezichtautoriteiten over het product en medewerking kan verlenen aan corrigerende maatregelen.
Als gevolg van de herziening van de NIS2 zullen meer bedrijven dan op nu in o.a. de energiesector in de toekomst moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen voor cybersecurity. Deze verplichtingen bestaan uit een meldplicht voor incidenten en een zorgplicht om risico’s voor de continuïteit van de dienstverlening te beperken. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met risico’s die afkomstig zijn van leveranciers. Daarnaast zal de eerder genoemde Netcode on Cybersecurity tevens zorgen voor hogere cybersecurity eisen aan o.a. grootschalig aan te sturen omvormers.
Ten slotte wordt, om de veiligheid van informatiesystemen verder te verbeteren, aan de hand van de leidraad Coordinated Vulnerabilty Disclore (CVD) van het NCSC9 het melden van kwetsbaarheden in software gestimuleerd. Eigenaren van ICT-systemen kunnen op deze manier kwetsbaarheden verhelpen vóórdat deze actief misbruikt kunnen worden. Indien het gaat om een complexe kwetsbaarheid die meerdere partijen raakt of als de eigenaar of leverancier niet of onvoldoende reageert, kan het NCSC optreden als bemiddelaar.
Wat wordt gedaan deze veiligheidsrisico’s in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer ontvangt de Tweede Kamer het toegezegde onderzoek/scan naar afhankelijkheden van vitale Nederlandse processen van landen met een cyberoffensief?3
Op 5 april 2022 is de motie11 van de leden Rajkowski en Van Weerdenburg aangenomen die het kabinet verzoekt een scan uit te voeren op de aanwezigheid van apparatuur of programmatuur van organisaties uit landen met een tegen Nederland gerichte offensieve cyberagenda in de vitale infrastructuur. Op dit moment wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenwerking met de betrokken departementen, verkend op welke manier opvolging kan worden gegeven aan de motie. Uw Kamer wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat Nederland voor haar vitale processen, zoals het stroomnet, deze mate van afhankelijkheid kent zoals in het artikel is omschreven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u hiertoe nemen? Welk tijdspad heeft u hiervoor ogen?
Het kabinet is zich bewust van de risico’s met betrekking tot strategische afhankelijkheden en verstoringen in vitale processen en deelt de zorgen ten aanzien van elke ongewenste inmenging van statelijke actoren. Zoals ook in het DBSA, kunnen vitale processen doelwit zijn van voorbereidingshandelingen voor of daadwerkelijke (digitale) verstoring of sabotage. Zoals ook gesteld in het DBSA beschreven, is een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven, aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren.
De inzet van het kabinet is daarom om risico’s op ongewenste strategische afhankelijkheden te mitigeren en tegelijkertijd het open investeringsklimaat van Nederland te beschermen. Daarnaast wordt, zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 2, gewerkt aan een versterkte aanpak voor de bescherming van de vitale infrastructuur. Met een geactualiseerd instrumentarium worden onder andere technologische ontwikkelingen en geopolitieke veranderingen integraal meegewogen in het beoordelen van risico’s en vervolgens bij het nemen van gepaste en proportionele weerbaarheidsverhogende maatregelen. Hierbij worden ook de (intersectorale) afhankelijkheden van vitale processen, specifieke grondstoffen of andere randvoorwaarden meegenomen.
Werkt u ook aan het voorkomen van afhankelijkheden in onze energievoorziening die ontstaan door de optelsom van veel kleine en vaak decentrale afhankelijkheden, naast het al plaatsvinden van een versterking van het toezicht op de aanbestedingen van Tennet op en aan het hoofdspanningnet?
Ik ben mij bewust van de risico’s die gepaard gaan met deze twee ontwikkelingen. De specifieke risico’s voor de energievoorziening van veel kleine en decentrale eenheden manifesteren zich met name, wanneer deze gezamenlijk en gecoördineerd in worden gezet in het kader van een cyberaanval. Ik verwijs u terug naar de antwoorden op vraag 3,4, 6 en 7 voor een uiteenzetting van de instrumenten en maatregelen gericht op het voorkomen van dergelijke risico’s.
Zoals eerder beschreven hebben netbeheerders een algemene taak om hun netten te beschermen, op grond van Europese regels en zoals vereist in de Elektriciteitsnet 1998 en de Gaswet. Er is al een uitgebreid Europees pakket aan wet- en regelgeving dat invult hoe netbeheerders in algemene zin veiligheidsrisico’s moeten voorkomen en hoe zij de gevolgen van incidenten moeten mitigeren of wegnemen.
Ziet u ook risico’s voor individuele huishoudens en bedrijven door deze afhankelijkheid ontstaan? Hoe mitigeert u deze risico’s?
Digitale apparaten van individuele huishoudens en bedrijven kunnen in theorie gehackt worden, zeker wanneer deze aan het internet gekoppeld zijn. Dat geldt dus ook voor apparaten waarmee elektriciteit wordt opgewekt (of opgeslagen). De beste manier om zulke risico’s te mitigeren is via cyberveiligheidseisen die aan apparaten worden gesteld. Afronding en implementatie van de eerder genoemde Radio Equipment Directive (RED) en Cyber Resilience Act (CRA) zullen ervoor zorgen dat ook de digitale veiligheid van IOT apparaten van individuele huishoudens en bedrijven verhoogd wordt. De Netcode on Cybersecurity zal daarnaast voorzien in aanvullende cybersecurity eisen voor de elektriciteitssector.
Zijn er andere energiebronnen waarvoor Nederland afhankelijk is van de Chinese techniek waar u soortgelijke risico’s ziet? Hoe gaat u deze risico’s mitigeren?
Het Rijk heeft niet inzichtelijk in hoeverre welke energiebronnen precies allemaal afhankelijk zijn van Chinese techniek en daarbij is er geen overzicht over alle lopende en aankomende aanbestedingen bij vitale aanbieders.
Wel biedt het Rijk ondersteuning en begeleiding op aanvraag aan vitale aanbieders wanneer zij te maken hebben met een (mogelijk) risicovolle aanbesteding. Hiervoor is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het Rijk kan daarbij ondersteuning bieden.
Met betrekking tot het digitaal veiliger maken van Internet of Things apparatuur, is eerder benoemd welke wetgeving in Europees verband van toepassing is.
Ook bij andere energiebronnen dan elektriciteit maakt internationale handel ons in zekere mate afhankelijk van andere landen. In EU-verband zetten we in op het vergroten van onze veerkracht en op strategische autonomie, onder meer door het diversifiëren en versterken van wereldwijde toeleveringsketens van kritieke grondstoffen12.
De handvatten voor bedrijven zijn onder anderen de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet voor netbeheerders, waarin zij een wettelijke taak hebben hun netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Er is in 2020 door het kabinet, in het licht van de invulling van de eigen vermogensbehoefte van TenneT Duitsland, een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998. De Kamer is hierover geïnformeerd op 19 mei 202113.
Daarnaast is recent de Wet Veiligheidstoets Investeringen, Fusies en Overnames (Vifo) aangenomen. Deze wet voorziet in instrumenten om risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, fusies en overnames te mitigeren. Met deze wet kunnen zeggenschapswijzigingen in bepaalde bedrijven ex-ante worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval transacties kunnen worden geblokkeerd. De Wet Vifo is van toepassing op vitale aanbieders die buiten bestaande sectorale investeringstoetsen vallen, zoals Elektriciteitswet, de Gaswet en de Telecommunicatiewet, alsmede op beheerders van bedrijfscampussen en ondernemingen actief op het gebied van sensitieve technologie. Gezien de ontwikkelingen in de energiesector zijn er een aantal energie-gerelateerde processen meegenomen in de deze wet. Dit zijn aanbieders van de volgende diensten: warmtetransport, gasopslag, kernenergie en winbare energie. De Wet Vifo treedt naar verwachting begin 2023 in werking zodra de benodigde lagere regelgeving bij de Wet Vifo gereed is.
Tot slot zijn er in de nieuwe Energiewet die deze zomer ter advisering aan de Raad van State is aangeboden, extra mogelijkheden gecreëerd zoals het kunnen toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV).
De ADV heeft voorrang op de Aanbestedingswet (Aw) 2012 voor opdrachten die onder het toepassingsbereik van de ADV vallen. De ADV biedt meer mogelijkheden voor het nemen van risico mitigerende maatregelen dan de Aw 2012 in geval van risico’s voor de nationale veiligheid en de bescherming van vitale processen in het bijzonder.
Lopen er op dit moment aanbestedingen, of worden er binnenkort aanbestedingen gestart, binnen de vitale sector die de afhankelijkheid van Nederland van landen met een offensieve cyberstrategie op onwenselijke wijze zal vergroten?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat bij aanbestedingen van vitale Nederlandse processen voorkomen moet worden dat landen met een offensief cyberstrategie deze mate van invloed krijgen vanwege de enorme veiligheidsrisico’s en de kans op mogelijke digitale ontwrichting? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u deze afhankelijkheid van deze landen te verminderen om ons land veiliger te maken? Zo nee, waarom niet?
Eind 2018 is een verscherpt inkoop- en aanbestedingsbeleid geïmplementeerd voor de rijksoverheid. Voor aanbestedingen geldt dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Zoals wordt genoemd in antwoord op vraag 12 en 13 is ter ondersteuning van dit beleid een instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen.
Uitstellen operaties in Drentse ziekenhuizen door tekort medische materialen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat Drentse ziekenhuizen operaties uitstellen vanwege een tekort aan medische materialen?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat het uitstellen van operaties vanwege een tekort aan medische materialen in een welvarend land als Nederland een absolute no-go dient te zijn? Zo ja, hoe gaat u dit probleem kordaat oplossen, zodat patiënten snel geholpen worden? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ik deel de zorgen over het uitstellen van operaties vanwege een tekort aan medisch materiaal. Overal in Europa is te zien dat de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen en In-vitro diagnostica (IVD’s) op dit moment onder druk staat. Ik kan mij voorstellen dat dit bij patiënten en zorgverleners voor onrust zorgt.
Dit probleem heeft alleen niet één oorzaak en helaas is er ook niet één oplossing. We hebben te maken met hogere grondstofprijzen, wachttijden bij de certificerende instanties (de notified body’s), problemen in de leveringsketen, nieuwe EU-regels die goed zijn voor de patiëntveiligheid en effectiviteit, maar ook hogere eisen stellen aan medische hulpmiddelen en IVD’s. Ook de Russische invasie van Oekraïne is een factor.
Juist omdat dit zo complex is, moeten fabrikanten, inkopende partijen en de overheid samen werken aan oplossingen. Om eerder zicht te hebben op eventuele naderende tekorten, heb ik met de fabrikanten een intentieverklaring opgesteld over het tijdig melden, zodat zorgverleners hierop kunnen inspelen.
Uiteindelijk is de beschikbaarheid van medische materialen bovenal een Europees of zelfs mondiaal probleem. In Europa werk ik daarom, samen met mijn collega’s, aan een actieplan om beschikbaarheid van medische hulpmiddelen op de Europese markt te verbeteren. Dit onder andere door in te zetten op het vergroten van de capaciteit van de notified body’s. Dit doen we in nauwe afstemming met het Nederlands veld. Dit zijn stappen die we nemen, maar laat me ook duidelijk zijn: de wereldmarkt is veranderd. En dat betekent dat creatief voorraadbeheer van groot belang is. Dat betekent onder meer weten wat je in huis hebt, de afhankelijkheid van individuele producten verkleinen, zicht op alternatieven, coördinatie tussen zorginstellingen om onderling tekorten op te vangen.
Ik ben hierover in gesprek met het veld om te kijken hoe we de fabrikanten en inkopende partijen hierin kunnen ondersteunen. Over deze ondersteunende maatregelen hoop ik uw Kamer in de komende periode te kunnen informeren.
Heeft u, gezien de huidige geopolitieke situatie in de wereld, de bereidheid om te onderzoeken of Nederland geheel zelfvoorzienend kan worden in het fabriceren van medische materialen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het is om meerdere redenen (o.a. technologisch, toegang tot grondstoffen en halffabricaten, personeel, logistiek en financieel) niet haalbaar om voor alle medische hulpmiddelen zelfvoorzienend te zijn in Nederland of in Europa. Wel is het van belang dat we inzetten op het verminderen van kwetsbaarheden en ongewenste afhankelijkheden door te investeren in de leveringszekerheid van medische hulpmiddelen. Hierbij zoek ik de samenwerking met andere landen in Europa zodat voor veel medische producten de leveringszekerheid versterkt kan worden.
Het (tijdelijk) sluiten van de Spoedeisende Hulpafdeling in Zoetermeer. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over het (tijdelijk) sluiten van de spoedeisende hulp (SEH)-afdeling in het LangeLand Ziekenhuis te Zoetermeer?1
Ja.
Deelt u de mening dat het sluiten van de SEH-afdeling volstrekt onaanvaardbaar is, levens in gevaar brengt en de al onder immense hoge druk onder werkende huisartsen nóg verder belast? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat men deze maatregel intrekt? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Nee, deze mening deel ik niet. Als er op een SEH-afdeling geen kwalitatief goede en veilige zorg kan worden geleverd door personeelstekort, dan is het niet verantwoord om deze afdeling open te houden en patiënten hier te laten behandelen. Goede en veilige zorg voor patiënten staat voor mij voorop. Volgens de AMvB acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)) moet een zorgaanbieder die aanbod van acute zorg geheel of gedeeltelijk wil beëindigen of opschorten, een zorgvuldige besluitvormingsprocedure volgen waarbij de belangen van cliënten, inwoners, andere zorgaanbieders, gemeenten en veiligheidsregio worden meegewogen. Er moet onder meer een plan worden opgesteld waarin wordt omschreven hoe wordt gestreefd naar het borgen van de continuïteit van zorg voor cliënten. Het LangeLand Ziekenhuis heeft vanwege deze tijdelijke sluiting met andere partijen in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) afspraken gemaakt om de continuïteit van de acute zorg in de regio te kunnen blijven garanderen. Hierin wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de spreiding van patiënten om de drukte en opstoppingen elders te beperken, ook onder de huisartsen in de omgeving. Ik heb geen indicaties dat de tijdelijke sluiting tot gezondheidsschade voor patiënten leidt of tot problemen bij andere zorgaanbieders in de regio.
Wat is uw plan om het grote tekort aan SEH-artsen te lenigen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven hoe u op korte termijn de benodigde 600 SEH-artsen gaat realiseren?
De opleiding tot SEH-arts wordt door de overheid bekostigd volgens dezelfde systematiek als de opleiding tot medisch specialist. De jaarlijkse opleidingsbehoefte wordt geraamd door het Capaciteitsorgaan. Daarbij wordt rekening gehouden met tal van factoren, zoals demografie, vakinhoudelijke ontwikkelingen, epidemiologie, vacaturegraad et cetera. De beroepsgroep, met inbegrip van de Nederlandse Vereniging van SEH-artsen, is nauw betrokken bij het opstellen van deze raming. Volgens het huidige advies van het Capaciteitsorgaan zijn jaarlijks 40 nieuwe opleidingsplaatsen voor SEH-artsen nodig. Deze worden beschikbaar gesteld en volledig benut. De afgelopen jaren is het aantal SEH-artsen flink toegenomen en dat zal ook de komende jaren het geval zijn. Overigens ligt de verlening van acute medische zorg niet alleen in handen van SEH-artsen, maar zijn daarbij ook andere artsen en andere zorgverleners zoals verpleegkundigen betrokken. Eind van dit jaar brengt het Capaciteitsorgaan een nieuw instroomadvies uit voor medische vervolgopleidingen. Na het verschijnen van dat advies zal ik de Kamer informeren over de instroom in de bekostigde medische vervolgopleidingen in de komende jaren.
Tegelijkertijd moeten we ons realiseren dat het vinden van personeel voor zorg en welzijn, waaronder ook voor de SEH, een grote uitdaging is. In de hoofdlijnenbrief Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg die uw Kamer op 13 mei 2022 heeft ontvangen, schetst het kabinet op hoofdlijnen de opdracht die we voor alle partijen zien ten aanzien van de uitdagingen op de arbeidsmarkt in zorg en welzijn.2 De komende jaren is het doel om het anders werken en leren in de zorg verder te brengen, om zo de vraag naar zorgmedewerkers te dempen bij de stijgende zorgvraag die op ons afkomt. Het is noodzakelijk om de komende periode in te zetten op voldoende ruimte voor het behoud van medewerkers door goed werkgeverschap, voor leren en ontwikkelen, en voor innovatie in werkvormen en technieken. In het najaar van 2022 ontvangt uw Kamer een uitgewerkt programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg; Samen anders leren en werken».
Bent u bekend met het burgerinitiatief «Opschalen zorg»?2
Ja
Wilt u reageren op het verzoek van het burgerinitiatief? Kunt u in dit kader een gedetailleerd antwoord geven?
In het burgerinitiatief wordt verzocht om het opschalen van de IC-capaciteit, het stoppen met het sluiten van ziekenhuizen en spoedeisende hulpafdelingen, de tijdelijke inzet van het leger en noodhospitaal capaciteit en invoering van een sociale dienstplicht en om overleg met ziekenhuizen om het probleem van de uitgestelde zorg in te halen.
Om goed voorbereid te zijn op een eventuele nieuwe COVID-golf in het najaar van 2022 heeft het «expertteam COVID-zorg in Ziekenhuizen» in beeld gebracht wat
hiervoor nodig is. In de Kamerbrief van 13 juni 2022 is aangegeven welke acties worden ingezet waaronder het toewerken met onder meer zorgverzekeraars, zorgaanbieders en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) naar afspraken over de financiering van de instandhouding van de IC-opschaling en -beschikbaarheid in 2023.4
Ook zijn in deze Kamerbrief maatregelen geschetst voortkomend uit het advies van de Taskforce Ondersteuning Optimale Inzet Zorgverleners, die op korte en (middel)lange termijn uitvoerbaar zijn, de optimale beschikbaarheid van zorgmedewerkers vergroten en de behoefte aan beschikbaar zorgpersoneel verkleinen, door bijvoorbeeld het werk anders te organiseren in crisistijd.
Het is aan de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars om samen te zorgen voor toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de inwoners uit de regio. Het is van belang dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars in nauw contact staan met elkaar als het behandelaanbod wijzigt. Wijzigingen in behandelaanbod vragen om zorgvuldige communicatie richting patiënten, medewerkers en andere betrokkenen. Patiënten moeten tijdig geïnformeerd worden over wijzigingen en waar men indien nodig elders terecht kan voor een behandeling. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NZa houden vinger aan de pols en informeren mij wanneer dat nodig is. De NZa ziet toe op onder meer de toegankelijkheid van de zorg. De NZa informeert mij conform de vroegsignaleringsafspraken, indien dat aan de orde is.5 Als een ziekenhuis het aanbod van acute zorg geheel of gedeeltelijk wil beëindigen, moet de besluitvormingsprocedure uit de AMvB acute zorg gevolgd worden.6 Dit houdt onder andere in dat de IGJ geïnformeerd moet worden en dat gemeente en inwoners worden betrokken.
Een van de voorstellen uit het burgerinitiatief is het tijdelijk inzetten van het leger en het opzetten van noodhospitaal-capaciteit. De inzet van het leger is een «last resort» ten tijde van een crisis. Alleen in geval van maatschappelijke steun in openbaar belang kan de Minister een beroep doen op Defensie. Voordat hier een beroep op kan worden gedaan, zijn zorgaanbieders eerst aan zet om in onderlinge samenwerking naar oplossingen te zoeken, al dan niet in het ROAZ en met de Veiligheidsregio.
Ook wordt voorgesteld om de sociale dienstplicht in te stellen. In 2020 is de maatschappelijke diensttijd (MDT) van start gegaan. Tijdens een MDT kunnen jongeren maatschappelijke activiteiten uitvoeren om anderen te helpen, zoals wandelen met ouderen en het geven van bijlessen aan leerlingen. Het werken op de SEH vraagt om veel kennis en ervaring. Het is niet voor niets dat SEH-verpleegkundigen een lang opleidingstraject volgen. Een MDT/sociale dienstplicht zal daarom weinig uitkomst bieden voor het gespecialiseerde werk op een SEH.
De impact van de coronacrisis op onze maatschappij is zeer groot geweest, zo ook op de zorg. Het beleid is er steeds, ook tijdens eerdere golven, op gericht geweest om de reguliere zorg zoveel als mogelijk doorgang te laten vinden. Daar werd en wordt hard aan gewerkt. Over de huidige acties gericht op het wegwerken van de uitgestelde zorg heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 5 juli 2022.7
Ziet u mogelijkheden in het verzoek van een Zoetermeers raadslid om met inzet van het leger de SEH open te houden, hetgeen ook als optie staat vermeld in het burgerinitiatief? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie beantwoording vraag 5.
De verdubbeling van het aantal zaken dat de politie zonder onderzoek terzijde schuift |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal zaken dat de politie zonder onderzoek terzijde schuift sinds 2018 is verdubbeld?1
De inzet van politiecapaciteit is per definitie een kwestie van keuzes maken. Ook in het kader van de opsporing moeten er door politie en Openbaar Ministerie keuzes worden gemaakt. Dit geldt altijd, maar in tijden van krapte moeten de keuzes nog scherper worden gemaakt. Die afweging vindt plaats met als basis het selectiekader dat is vastgesteld door het Openbaar Ministerie – zie voor een nadere toelichting de beantwoording van vraag 3. De belangrijkste factoren die hierbij meewegen zijn: of er enige opsporingsindicatie is om een zaak succesvol te kunnen afronden; of zaken op een andere wijze – bijvoorbeeld door mediation of verwijzing naar hulpinstanties – kunnen worden afgedaan; en de ernst en prioriteit van het delict waarvan aangifte wordt gedaan.
Bent u geschrokken van dit bericht, of wist u eigenlijk wel dat dit de huidige staat van de politie is?
Het is mij en u bekend dat de politie momenteel door uitstroom van ervaren politiemensen druk ervaart op de beschikbare capaciteit, dus ook op de opsporing. Daarnaast is de complexiteit van zaken in veel gevallen toegenomen in verband met digitalisering en internationalisering van de criminaliteit waardoor er meer inzet (ook van specialisten) vereist is. Ik vind het, net als uw Kamer, van het grootste belang dat het capaciteitstekort van de politie zo snel mogelijk wordt aangevuld. Daarom hebben het vorige en het huidige kabinet diverse maatregelen genomen, waaronder het versneld opleiden van aspiranten.
Vindt u het aan slachtoffers van oplichting, cybercrime, fraude en bijvoorbeeld mishandeling uit te leggen dat de daders in hun zaken wegens capaciteitsproblemen niet worden opgespoord?2
Het is belangrijk dat slachtoffers zich gehoord voelen en dat de politie transparant is over de keuzes die er gemaakt worden. In zaken van internetoplichting wordt onder andere bekeken of er andere mogelijkheden zijn voor slachtoffers om hun schade vergoed te krijgen: banken geven (na aangifte) de gegevens door van de persoon die óf niet heeft betaald, of niet heeft geleverd. Slachtoffers hebben dan de mogelijkheid de schade eventueel civiel te verhalen. Daarnaast wordt ook sterk ingezet op preventie en voorlichting.
In gevallen kan een andere interventie – denk aan een civiele, bestuursrechtelijke, zorg gerelateerde of een fiscale – een oplossing bieden richting slachtoffers. Ook mediation of buurtbemiddeling kan in een aantal gevallen een oplossing bieden. De politie en het Openbaar Ministerie worden geconfronteerd met een veelheid aan strafbare feiten. Daarnaast is de beschikbare opsporingscapaciteit beperkt en dwingt dat tot het maken van keuzes welke aangiften in behandeling worden genomen. Dat betekent dat steeds afgewogen moet worden of in een zaak tot opsporing wordt overgegaan en, zo ja, met welke inzet. Het Openbaar Ministerie heeft daartoe een screenings- en selectiviteitskader misdrijven opgesteld, hetgeen een nadere uitwerking is van de criteria uit de Aanwijzing voor de opsporing. Het kader geeft handvatten voor de politie en het OM om de juiste keuzes te maken in de aanpak van misdrijven aan de hand van criteria benoemd om de juiste zaken op te pakken. Naast de opsporingsindicatie worden ook meegenomen zaken als de impact op de maatschappij en de bijdrage van het strafrecht aan het oplossen van betreffende zaak.
Vindt u dat de afgelopen jaren goed geanticipeerd is op de vergrijzing en de verwachte uitstroom van personeel bij de politie en de toenemende complexiteit van zaken? Waren dit soort capaciteitsproblemen niet gewoon te voorzien?
De vergrijzing was voorzien, maar achteraf zijn minder mensen met vroegpensioen gegaan dan voorspeld waardoor de uitstroom later op gang kwam dan verwacht. Mede hierdoor was er lange tijd financieel geen ruimte om tijdig extra aspiranten op te leiden anticiperend op die uitstroom. Immers, de politie had lange tijd te maken met een door de Minister vastgestelde begroting inclusief sterkte-afspraken waarvan niet kon worden afgeweken. Inmiddels is de politieke keuze (in 2018) gemaakt om meer geld beschikbaar te stellen zodat er extra aspiranten (kunnen) worden opgeleid. Daarnaast is (in 2021) begonnen met het sneller opleiden van aspiranten voor de uitbreiding en vervanging. Om te anticiperen op toenemende complexiteit van zaken wordt niet zozeer ingezet op meer personeel maar vooral op anders toegerust personeel. Zo wordt er sinds een aantal jaren meer ingezet op zij-instroom van mensen met andere kennis (zoals financieel of digitaal).
Denkt u dat uw plannen voldoende zijn om deze ernstige capaciteitsproblemen tegen te gaan? Zo ja, per wanneer? Zo nee, wat gaat u meer of anders doen?
De politie en de Politieacademie zetten alles op alles om met het geld dat beschikbaar is gesteld zo snel en zorgvuldig mogelijk aspiranten op te leiden om de (uitgebreide) formatie te bezetten. Naar verwachting komen de formatie en de bezetting in de loop van 2024–2025 weer in balans. Ik onderstreep dat deze verwachting gebaseerd is op de meest recente personeelsprognose. Momenteel is er een nieuwe personeelsprognose in de maak ter onderbouwing van de begroting en het beheersplan van de politie. Indien de nieuwe personeelsprognose daar aanleiding toe geeft kom ik hier bij uw Kamer op terug.
Voor hoeveel zaken vindt u het acceptabel dat deze wegens capaciteitsproblemen terzijde worden geschoven? Moet het streefcijfer nul zijn? Zo nee, hoeveel zaken mogen dit dan zijn?
Dit is geen ontwikkeling van de laatste tijd maar een gegeven dat al heel lang bestaat. Politie en OM opereren altijd in een situatie van schaarste. Uiteraard zouden zij graag alle slachtoffers willen helpen door het oppakken van hun zaak. Dit zou echter een veelvoud aan opsporingscapaciteit kosten. Daarnaast is het strafrecht niet altijd de beste oplossing voor slachtoffers. Door kritischer te kijken naar de reden waarom men aangifte doet en wat de – voor de burger – meest effectieve interventie is, kan de beschikbare opsporingscapaciteit zo goed mogelijk worden ingezet.
Het gaat naar mijn oordeel dan ook niet over het aantal zaken dat wegens capaciteitsproblemen terzijde worden geschoven, maar dat – gegeven de beschikbare capaciteit – vooral die zaken worden opgepakt die kansrijk zijn (opsporingsindicatie), die prioriteit hebben (vanuit de impact op slachtoffers, de ernst van het delict, de Veiligheidsagenda en de lokale prioriteiten) en waarbij een strafrechtelijke interventie het meest aangewezen is.
We zetten in op het versneld op orde brengen van de politiesterkte. Ik wil de Kamer verwijzen naar de lopende initiatieven op dat vlak, zoals het versneld opleiden van aspiranten en het sterker inzetten op zij-instroom. Ik verwijs ook naar het meest recente halfjaarbericht politie van 17 juni 2022. Maar ook als de politiecapaciteit weer op orde is, zal er altijd sprake zijn van relatieve schaarste: niet elke zaak kan worden opgepakt. Ook blijven er altijd zaken waarbij er geen enkele opsporingsindicatie is of waarbij – ondanks dat er opsporingsonderzoek is verricht – er geen dader wordt gevonden c.q. berecht.
Het oordeel van het College voor de rechten van de mens van 23 mei 2022 over de taaleis van de Haagse Hogeschool |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het oordeel van het College voor de rechten van de mens van 23 mei 2022 over de taaleis van de Haagse Hogeschool?1
Ja.
Vindt u het ook volstrekt legitiem dat een instelling voor hoger onderwijs die topkwaliteit wil leveren de eis stelt van uitstekende taalbeheersing in de Nederlandse taal voor functies waarin curriculumontwikkeling en afstemming met allerlei Nederlandse partners een belangrijke rol spelen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen vind ik het legitiem en ook wenselijk dat een instelling voor hoger onderwijs bevordert dat haar medewerkers de Nederlandse taal uitstekend beheersen wanneer het voor een functie noodzakelijk is. Of dit noodzakelijk is kan verschillen tussen functies. Het College voor de rechten van de mens heeft in dit geval geoordeeld dat de Haagse Hogeschool «niet heeft aangetoond dat het voor alle op dat moment opengestelde vacatures noodzakelijk was om een taaleis te stellen, laat staan dat het voor alle vacatures noodzakelijk was dat dit taalvaardigheidsniveau uiteindelijk uitstekend zou moeten zijn».
Is het naar uw mening wenselijk als er een cultuur ontstaat waarin instellingen zoveel mogelijk moeten beknibbelen op de Nederlandse taal omdat anders personen die niet aan de geobjectiveerde eisen voldoen zich gegriefd kunnen voelen? Is de samenleving erbij gebaat als we in een neerwaartse spiraal komen waarin kwalificaties als redelijk of voldoende in plaats van uitstekend de voorkeur verdienen om niet met juridische oordelen om de oren geslagen te worden?
Ik juich het toe dat instellingen voor hoger onderwijs hoge eisen stellen aan hun werknemers, ook waar het de taalbeheersing betreft. Daarnaast horen de instellingen personen gelijk te behandelen ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, seksuele gerichtheid of burgerlijke staat. De samenleving is erbij gebaat dat een onafhankelijk, nationaal instituut zich buigt over gevallen waarbij die eisen op gespannen voet staan met gelijke behandeling en daarover een oordeel geeft. Dat is hier ook gebeurd. De instelling is gevraagd beter te motiveren voor welke functies deze eis daadwerkelijk noodzakelijk is.
Onderkent u dat het voor instellingen een behoorlijke administratieve belasting kan worden als ze per functie uitgebreid moeten gaan aantonen dat basale uitgangspunten als een uitstekende beheersing van de Nederlandse taal echt noodzakelijk zijn? Vindt u ook dat de instelling behoorlijk haar best gedaan heeft om intern uit te leggen dat er ook voor de klagers perspectief bestond bij sollicitatie?
Van instellingen voor hoger onderwijs mag verwacht worden dat zij vacatures met zorg opstellen. Het College heeft zich een oordeel gevormd over de wijze waarop de Haagse Hogeschool dit heeft gedaan. Ik maak uit het oordeel van het College onder andere op dat de hogeschool zich heeft ingespannen om eventuele drempels weg te nemen voor sollicitanten, bijvoorbeeld door een ontwikkelperspectief te bieden voor sollicitanten voor wie de taalbeheersing in het Nederlands nog niet voldoende is. Het is sowieso goed dat de hogeschool dat aanbod doet.
Hoe stimuleert u dat ook het excelleren in de Nederlandse taal over de volle breedte van het hoger onderwijs als kwaliteitskenmerk wordt gezien? Bent u bereid hierover met de sectororganisaties in gesprek te gaan?
De kwaliteitseisen die de overheid stelt aan opleidingen in het hoger onderwijs zijn vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en nader uitgewerkt in het accreditatiekader van de NVAO. Uw Kamer heeft met de Wet accreditatie op maat (2018) ingestemd om bij de kwaliteitsbeoordelingen niet langer oordelen als goed en excellent te hanteren. Het is aan de instellingen zelf om keuzes te maken waarin zij wensen te excelleren. Ik zie geen aanleiding om daarover nu met de sectororganisaties in gesprek te gaan. Wel heb ik onlangs aangekondigd met de koepels een verkenning te doen naar de toekomst van het hoger onderwijs. In die verkenning zal ook aandacht zijn voor de taal waarin het onderwijs wordt verzorgd.
De trage uitvoering van sancties |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Sancties tegen Russen bleven maand liggen»?1
Strekking van het bericht was dat er informatie (van de Kamer van Koophandel) is blijven liggen en dat er niet tijdig op is gehandeld. De Kamer van Koophandel had vanaf begin maart gegevens beschikbaar over mogelijke zakelijke belangen van op de sanctielijst geplaatste personen in Nederlandse niet-beursgenoteerde ondernemingen, maar was niet bevoegd om deze persoonsgegevens te delen met andere instanties. Bovendien was er op dat moment geen aangewezen toezichthouder op de naleving van het bevriezen van bezit en zeggenschap van geliste personen. Het delen van deze persoonsgegevens is met de wijziging van sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 in april deels ondervangen, maar duidelijk werd dat een meer structurele modernisering van het sanctiestelsel nodig zou zijn. De voorbereiding hiervoor is kort daarop, in lijn met de aanbevelingen van Stef Blok, in gang gezet2 alsmede de aanwijzing van een toezichthouder op de naleving van sancties ter zake het eigendom en zeggenschap in niet-beursgenoteerde ondernemingen (het Bureau Toetsing Investeringen).
Is het juist dat de regering «door een afwachtende houding en gebrekkige coördinatie» ruim een maand heeft gewacht met de uitvoering van belangrijke sancties?
Feitelijk gezien is het correct dat het een maand duurde dat deze gegevens met de juiste betrokkenen gedeeld konden worden. Na de inwerkingtreding van de gewijzigde sanctieregelgeving in reactie op de inval van Rusland in Oekraïne kreeg het kabinet diverse signalen van uitvoeringsinstanties over de uitvoering hiervan. Er was derhalve geen aanleiding voor twijfel over de nalevingsbereidheid. Om vervolgens de sanctienaleving volledig in beeld te krijgen was echter enige tijd nodig. Het kabinet heeft, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, op basis van het huidige beeld dat zij heeft van de sanctienaleving geen aanleiding om te concluderen dat hierin zaken zijn gemist.3 Wel illustreerden deze ontwikkelingen de behoefte om de naleving van sancties te bevorderen en het toezicht hierop te verbeteren door middel van gedegen wet- en regelgeving. Het kabinet is naar aanleiding hiervan actief bezig met het zorgvuldig dichten van juridische leemten, bijvoorbeeld met betrekking tot het delen van gegevens. Dit gebeurt op zowel korte termijn, door aanpassingen in sanctieregelingen, als lange termijn zoals de modernisering van het nationale sanctiestelsel.
Waarom kwam de regering pas in april in actie, aangezien al op 1 maart een lijst met personen en bezittingen (banktegoeden, vastgoed, boten, aandelen) was samengesteld door de Kamer van Koophandel?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 werd direct actie ondernomen na het instellen van de sancties. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de inventarisatie van de KvK enkel betrekking had op bedrijfsbezit, en niet op bijvoorbeeld banktegoeden, vastgoed en boten. Daarnaast was deze inventarisatie (veel) breder dan enkel (Wit-)Russische personen en entiteiten op de EU-sanctielijst.
Waarom heeft u op 25 februari geen actie ondernomen na ontvangst van de brief van burgemeester Halsema met de oproep om «voortvarend» aan de slag te gaan met het bevriezen van Russische bezittingen?
De brief van de vier grote steden onderstreept de urgentie die ook door de rijksoverheid werd en wordt gevoeld in de naleving van sancties. De informatie over aanwezigheid van Russische bezittingen, Russisch eigendom en Russisch vermogen in Nederland was bekend en uw Kamer is daarover in hoofdlijnen geïnformeerd4. Het hebben van bezittingen en vermogen is niet verboden. Pas wanneer hier met sancties beperkingen aan worden gesteld, is optreden mogelijk. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft het kabinet thans geen aanleiding om te concluderen dat er wat betreft de sanctienaleving zaken zijn gemist.
Waarom heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties na de brief van Halsema geen formeel verzoek ingediend bij het Kadaster om aan de slag te gaan met de sancties?
Een formeel verzoek aan het Kadaster was niet nodig. Het Kadaster was al eerder betrokken. Wat ontbrak was een wettelijke grondslag voor het plaatsen van een aantekening bij registergoederen in bezit van personen en entiteiten op de sanctielijst. In dat laatste is op 1 april jl. voorzien door een ministeriele regeling. Direct na het van kracht worden van die regeling is het Kadaster begonnen met vergelijken van personen en entiteiten op de sanctielijst met personen en entiteiten opgenomen in de Basisregistratie Kadaster (BRK).
Begrijpt u de frustratie over uw trage optreden bij betrokken instanties zoals de Kamer van Koophandel en het Kadaster?
Het kabinet herkent zich niet in het beeld dat er traag is opgetreden. Zoals eerder aangegeven5 is na onderzoek gebleken dat er bij de naleving van de sancties in Nederland in het algemeen spoedig en naar behoren is gehandeld door zowel de private partijen, de toezichthouders als de uitvoeringsorganisaties, waaronder de Kamer van Koophandel en het Kadaster. Het kabinet geeft prioriteit aan het adequaat uitvoeren van de sancties en dit is tevens aanleiding voor nauwere samenwerking tussen overheidsinstanties betrokken bij de naleving van sancties en het toezicht daarop, onder coördinatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Erkent u dat u veel eerder in actie had moeten komen, in plaats van te zeggen dat het «in de eerste plaats aan marktpartijen zelf» is om te handelen?
Net als bij andere wetten en regels in Nederland dient iedereen zich aan sanctiewet- en regelgeving te houden.
Hoewel iedere (markt)partij in Nederland in eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor een onverwijlde naleving van de sancties, waaronder het bevriezen van tegoeden, het naleven van verboden op handelen in bepaalde goederen en het stopzetten van bepaalde dienstverlening, dient de overheid zorg te dragen voor een gedegen wet- en regelgeving.
Er zijn verschillende toezichthouders betrokken bij de naleving van sancties binnen hun verantwoordelijke sector. Zo ziet o.a. het Bureau Toetsing Investeringen (BTI) toe op de naleving van sancties op het gebied van eigendom en zeggenschap in niet-beursgenoteerde ondernemingen, kijken de financiële toezichthouders DNB en AFM naar de bedrijfsvoering bij financiële instellingen en voert de Douane het toezicht op sectorale sanctiemaatregelen aangaande de gesanctioneerde goederenstromen.
Een juridische grondslag voor gegevensuitwisseling tussen betrokken instanties is essentieel voor een goed werkend sanctiestelsel. Met bovengenoemde wijziging van de sanctieregeling is hier op korte termijn in voorzien. Sinds het aantreden van de nationaal coördinator sanctienaleving is uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de naleving van sancties.6
Wat is de stand van zaken rond de nodige wetswijzigingen, bijvoorbeeld inzake het uitwisselen van gegevens?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld werkt het kabinet aan de uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport van de nationaal coördinator.7 Onderdeel hiervan is de modernisering van het nationale sanctiestelsel, hiervan is gegevensuitwisseling een belangrijk onderdeel. De Kamer zal hier verder over geïnformeerd worden middels een hoofdlijnenbrief. Met betrekking tot gegevensuitwisseling specifiek zijn er daarnaast op voorspraak van Nederland artikelen aan de Europese sanctieverordeningen toegevoegd om het delen van gegevens tussen autoriteiten betrokken bij sanctienaleving onderling en tussen deze autoriteiten en de Europese Commissie te vergemakkelijken.
Hoe staat het met de uitvoering van sancties tegen personen, welke bedragen en welke bezittingen zijn tot op heden in beslag genomen dan wel bevroren?
De Kamer is hierover geïnformeerd in brief van 6 juli.8 Zoals in die brief aangegeven zal de Kamer met regelmaat geïnformeerd worden van nieuwe aantallen indien daar aanleiding toe is.
Helmplicht |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waarom heeft u het advies van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) om alleen de veiligste helm, de motorhelm, toe te staan niet overgenomen?1
Uit de internetconsultatie is gebleken dat niet voor iedere snorfietser een bromfietshelm geschikt is. Bij sommige snorfietsers moet de bestuurder zelf trappen, net als bij een speed-pedelec. Voor de speed-pedelec, die snelheden tot 45 km/u bereikt, is om die reden een speciale helmnorm opgesteld en dit heeft geleid tot keuzevrijheid: een bromfietshelm of een speed-pedelec-helm. De speed-pedelec-helm is namelijk lichter van gewicht en biedt meer ventilatie.
Vanuit het Ministerie van IenW is TNO gevraagd te onderzoeken of de speed-pedelec-helm ook geschikt is voor een snorfietser en een eventuele passagier2. TNO heeft daarbij rekening gehouden met een veiligheidsmarge van 10 km/u, door in de analyse een snelheidsverdeling te gebruiken van 15 tot 35 km/u voor de snorfiets en 35 tot 55 km/u voor de bromfiets, met het zwaartepunt op de constructiesnelheid. TNO heeft op basis van twee onderzoeken (april 2021 en september 2021) geconcludeerd dat per saldo de speed-pedelec-helm, ook in het geval van de passagier achterop, bijdraagt aan het verminderen van hoofdletsel en daarmee dus ten goede komt aan de verkeersveiligheid.
Om deze reden is er voor gekozen om naast de bromfietshelm ook de speed-pedelec-helm toe te staan voor de bestuurders en passagiers van alle snorfietsen. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de uitkomsten van de internetconsultatie over de zorgen rondom ventilatie en het gewicht van de bromfietshelm voor een deel van de snorfietsers. Het toestaan van deze helm draagt door het beperkte gewicht en de extra keuzemogelijkheid bij aan het draagvlak en daarmee het naleven van deze maatregel.
Bent u zich ervan bewust dat de snorfiets in Amsterdam en Utrecht naar de rijbaan is verplaatst op basis van de plicht om daarbij een Economic Commission Europe (ECE) 22.05 voor de snelweg goedgekeurde motorhelm te dragen? Hoezo is een speedpedelec-helm veilig genoeg om mee op de rijbaan te rijden terwijl dat blijkbaar niet geldt voor bromfietsers op de rijbaan, bij praktisch dezelfde snelheid?
Zoals bekend mogen bromfietsers maximaal 45 km/u en mogen snorfietsers maximaal 25 km/u. Aangezien snorfietsers in de praktijk vaak harder blijken te rijden, heeft TNO daar rekening mee gehouden in hun onderzoek.
TNO heeft verschillende scenarios onderzocht, waarbij plaats op de weg niet expliciet is meegenomen als parameter. Verschillende type botsingen met autos zijn echter wel onderdeel van het onderzoek geweest van TNO. De conclusies van TNO hebben betrekking op de mate van bescherming van de bestuurder en passagier van de snorfiets in verschillende scenarios die zowel op de rijbaan als op het fietspad voor kunnen komen. De conclusie is dat de speed-pedelec-helm voldoende bijdraagt aan het verminderen van hoofdletsel, en volstaat dan ook in de steden waar de snorfiets naar de rijbaan wordt verplaatst.
Vreest u niet dat bromfietsers ook een fietshelm gaan dragen, in plaats van een goedgekeurde helm? Hoe gaan handhavers die controleren? Is dat, als hiervoor een staandehouding nodig is (typekeuring onderzoeken), niet veel te bewerkelijk? Gaat dit niet ten koste van andere handhaving?
Het ligt niet in de rede dat bromfietsers een fietshelm gaan dragen. Voor bromfietsers verandert er met de nieuwe regelgeving niets. Op een bromfiets is alleen een bromfietshelm toegestaan.
Ook op een snorfiets is een fietshelm met de nieuwe regelgeving niet toegestaan. Wel is een speed-pedelec-helm toegestaan op een snorfiets, die meer bescherming biedt dan een fietshelm. De handhaafbaarheid van de snorfietshelmplicht is getoetst bij de politie en het OM. Er worden geen bijzondere problemen voorzien in de handhaafbaarheid van de speed-pedelec-helm voor de snorfietser. Handhaving op de helmdraagplicht behoort in het kader van verkeersveiligheid tot de reguliere taak van de politie en wordt naar vermogen uitgevoerd. Op dit moment is vaak op afstand al duidelijk zichtbaar of aan de (juiste) helmplicht wordt voldaan. De politie houdt alleen iemand staande als er geen helm wordt gedragen of er reden is om te twijfelen aan het dragen van de juiste helm. De politie handhaaft al op de helmplicht voor speed-pedelecs, ook dit gebeurt dus in de eerste plaats op afstand. De politie heeft hierbij dus al ervaring opgedaan in het op zicht onderscheiden van een speed-pedelec-helm van een reguliere fietshelm. Bij de invoering van de helmplicht voor snorfietsers zal het echter gezien de grotere aantallen snorfietsers op de weg dan speed-pedelecs wel van belang zijn deze vaardigheid verder te ontwikkelen. Hiervoor is praktijkervaring nodig die na de invoering van de helmplicht door de politie zal worden opgedaan.
Heeft u de gevolgen voor de verkeersveiligheid laten onderzoeken als een deel van de bromfietsers een fietshelm gaat dragen?
Nee, de gevolgen van het dragen van een fietshelm op een bromfiets zijn niet onderzocht. Er verandert met de nieuwe regelgeving niets voor bromfietsers. Een bromfietshelm blijft verplicht op een bromfiets. Het ligt dan ook niet in de rede dat bromfietsers een fietshelm zouden gaan dragen.
Heeft u ook laten onderzoeken of de door de helmplicht verwachte massale overstap naar een veiliger vervoermiddel wel zal plaatsvinden als snorfietsers ook een minder veilige helm, met de oren vrij, mogen dragen?2
Nee. Daarbij wil ik benadrukken dat het doel van de helmplicht niet is om snorfietsers aan te zetten om naar andere vervoersmiddelen over te stappen, maar om hoofdletsel te verminderen en daarmee de verkeersveiligheid te verbeteren. Uit het TNO onderzoek blijkt dat, naast de bromfietshelm, de speed-pedelec-helm ook geschikt is voor dit doel.
Daarnaast stelde Arcadis in het verdiepingsonderzoek ook dat de verwachting is dat het deel snorfietsers dat daadwerkelijk overstapt, lager ligt dan het deel dat zegt over te stappen, zoals ook is gebleken in de gemeente Amsterdam (daar geldt nu al een helmplicht in verband met verplaatsing naar de rijbaan).
Heeft u kennisgenomen van de petitie van artsen en een helmenfabrikant, die benadrukt dat een gewone fietshelm en de speedpedelec-helm niet in het voorbijgaan zijn te onderscheiden?
Ik heb kennisgenomen van de petitie. Zoals ook in het antwoord op vraag 3 aangegeven heeft de politie al ervaring in het op zicht onderscheiden van een speed-pedelec-helm en een gewone fietshelm en zal hier na de invoering van de helmplicht voor snorfietsers meer praktijkervaring mee op moeten worden gedaan om dit steeds beter zonder een staandehouding te kunnen constateren.
Heeft u ook gesignaleerd dat leveranciers van niet-gecertificeerde fietshelmen deze bij de detailhandel aanprijzen om ook als speedpedelec-helm met goede marge te verkopen?
Nee, dit signaal is niet bekend. Het is aan de verkoper en aan de gebruiker om een goedgekeurde helm aan te schaffen. Deze verantwoordelijkheid is niet anders dan bij andere vervoersmiddelen waarvoor nu ook al een helmplicht geldt (bijvoorbeeld een bromfiets of speed-pedelec). Het is belangrijk om duidelijk uit te leggen aan welke eisen een helm voor snorfietsers moet voldoen. Dit wordt dan ook meegenomen in de communicatie over de helmplicht voor de snorfiets.
Heeft u onderzoek gedaan naar het internationale aanbod van via het internet te bestellen modieuze, onveilige fietshelmen zonder certificering, maar die door de gesloten schaal wel op een veilige motorhelm lijken?
Nee, er is geen onderzoek gedaan naar het aanbod van fietshelmen die op motorhelmen lijken. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Kent u andere lidstaten in de Europese Unie waar een fietshelm op een snorfiets of bromfiets is toegestaan? Zijn daar onderzoeken gedaan naar veiligheid en handhaving waar wij van kunnen leren?
Nee. Graag benadruk ik nogmaals dat in Nederland de fietshelm ook niet wordt toegestaan voor de snorfietser.
Bent u bereid het toestaan van de speed-pedelec-helm uit te stellen of ervan af te zien totdat het heel duidelijk is dat dit geen gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert?
Het toestaan van de speed-pedelec-helm voor de snorfietser is een weloverwogen keuze op basis van gedegen onderzoek door TNO naar de verkeersveiligheid. Daarbij kan het toestaan van een speed-pedelec-helm niet tot een verslechtering van de verkeersveiligheid leiden, aangezien er nu geen helmplicht geldt. Er is dan ook geen reden om het toestaan van de speed-pedelec-helm uit te stellen of ervan af te zien.
De brief ‘Aankondiging van maatregelen ter voorkoming identiteitsfraude’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel gevallen zijn bekend waarbij onrechtmatige identiteitsbewijzen zijn uitgegeven?1
In mijn brief van 8 juli «Aankondiging van maatregelen ter voorkoming van identiteitsfraude» geef ik aan dat er tientallen gevallen van onrechtmatig verkregen identiteitsbewijzen zijn onderkend en het vermoeden is dat dit aantal waarschijnlijk nog zal oplopen.3
Van hoeveel ambtenaren is bekend c.q. bestaat het vermoeden dat ze onrechtmatige identiteitsbewijzen hebben uitgegeven? Loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar al deze ambtenaren?
Op dit moment lopen er strafrechtelijke onderzoeken naar het valselijk opmaken en uitgeven van paspoorten. Over deze onderzoeken kan ik geen nadere informatie verstrekken.
Is bekend wat de beweegredenen zijn van ambtenaren die onrechtmatige identiteitsbewijzen hebben uitgegeven? Zo ja, wat zijn de beweegredenen?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat een mogelijke beweegreden geldbejag is. Gebleken is dat criminelen bereid zijn te betalen voor een valselijk opgemaakt paspoort op naam van een ander persoon. Hiermee kunnen zij reizen en transacties uitvoeren terwijl zij onder de radar blijven.
Welk strafbaar feit wordt ten laste gelegd aan de ambtenaren die onrechtmatige identiteitsbewijzen hebben uitgegeven? Is dit (medeplichtigheid aan) deelname aan een criminele organisatie? Zo nee, waarom niet?
Aan welk(e) feit(en) een ambtenaar die onrechtmatige identiteitsbewijzen uitgeeft zich schuldig heeft gemaakt, kan van geval tot geval verschillen en dient uit nader strafrechtelijk onderzoek te blijken. Zo is voorstelbaar dat een ambtenaar «het valselijk opmaken van een reisdocument of identiteitsbewijs» (artikel 231 Wetboek van Strafrecht) en/of «ambtelijke corruptie» (artikel 363, Wetboek van Strafrecht) ten laste wordt gelegd.
In welke gemeenten zijn deze onrechtmatige identiteitsbewijzen uitgegeven?
Deze vorm van corruptie beperkt zich in beginsel niet tot een enkele gemeente. Daar waar kwetsbaarheden bestaan in de aanvraag- en afgifteprocedures van paspoorten of zorgvuldigheidsprotocollen aan de balie niet goed worden gevolgd, kan hiervan misbruik worden gemaakt door kwaadwillenden.
In hoeverre is bij de aanvraag en uitgifte van paspoorten, waarbij is afgeweken van de standaardprocedure, sprake van crimineel handelen, onwenselijk handelen of dienstverlenend handelen? Hoe wordt dit bepaald?
In het merendeel van de gevallen waarbij bij de afgifte van paspoorten is afgeweken van de standaardprocedures, gaat het om fouten/vergissingen/nalatigheden van het baliepersoneel. De achtergrond is soms onoplettendheid, snel moeten/willen zijn, maar kan ook gelegen zijn in het de burger snel en goed ten dienste willen zijn.
Het feit dat voorgeschreven procedures niet altijd juist worden gevolgd binnen een gemeente, maakt het voor corrupte ambtenaren mogelijk gebruik te maken van kwetsbaarheden in deze procedures zonder dat dit direct opvalt. Of sprake is van crimineel handelen door een gemeenteambtenaar zal moeten blijken uit alle feiten en omstandigheden van het strafrechtelijk onderzoek.
In de brief van 8 juli, heb ik toegezegd dat ik de RvIG nader onderzoek naar de procedure-afwijkingen laat doen. Ik verwacht u einde dit jaar, in de brief over de voortgang van de maatregelen nader te kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Is bekend wat de echte identiteit is van diegene die een onrechtmatig identiteitsbewijs hebben verkregen? Zo ja, is ook bekend of deze personen het land zijn ontvlucht door middel van de uitgegeven onrechtmatige identiteitsbewijzen? Gaat het hier om criminelen die actief zijn binnen de georganiseerde misdaad? Zo nee, kunt u hier een toelichting op geven?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat in een aantal gevallen dergelijke valselijk opgemaakte paspoorten in het bezit van zware criminelen zijn aangetroffen terwijl zij – soms in het buitenland – werden aangehouden door de opsporingsautoriteiten. In die gevallen stond het paspoort op naam van een derde (al dan niet een katvanger), maar droeg wel de pasfoto van de crimineel zelf.
Zijn de Nederlanders wier foto’s zijn gebruikt geïnformeerd over de gepleegde activiteiten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Welke stappen zijn verder gezet om getroffen Nederlanders te ondersteunen?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat het niet op voorhand duidelijk is of er sprake is van katvangers of van burgers die onwetend zijn ten aanzien van het feit dat hun identiteit is misbruikt. Veelal vormt dit niet de primaire focus van het strafrechtelijk onderzoek dat zich eerder richt op de corrupte ambtenaar of de (criminele) ontvanger van het paspoort.
Is het kabinet het ermee eens dat Nederlanders wier foto’s zijn gebruikt, bijgestaan moeten worden bij eventuele fraudegevallen? Zo ja, hoe wordt dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Als mensen vermoeden dat iemand anders gebruik maakt van een identiteitsbewijs op hun naam dan kunnen ze bij het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude terecht voor advies en hulp. Er zijn het afgelopen half jaar geen meldingen gemaakt die wijzen op gebruik van identiteitsbewijzen door criminelen waar het hier over gaat.
Is het kabinet het ermee eens dat ambtenaren die zich hier schuldig aan hebben gemaakt onder geen enkele omstandigheid aan de slag mogen gaan bij andere gemeentes? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor om dit te voorkomen? Kunt u ook ingaan op het beroepsverbod? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben zelfstandige bevoegdheden op het gebied van personeelsbeleid. Ik wil gemeenten ondersteunen om hun taken goed uit te kunnen oefenen. In de brief van 8 juli heb ik al maatregelen aanbevolen om aandacht aan de integriteit van personeel te geven. Via voorlichting zal ik de gemeenten wijzen op het belang voor hun baliemedewerkers een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan te vragen en referenties bij vorige werkgevers op te vragen. Verder wil ik, zoals in de brief van 8 juli aangekondigd, onderzoeken of en zo ja hoe het invoeren van verplichte certificering en een bijbehorend beroepsregister mogelijk is. Ook dat kan gemeenten helpen in de selectie van hun personeel.
Is het kabinet het ermee eens dat de «korte termijn» maatregelen die worden voorgesteld in de brief, zoals het vierogen principe, per direct moeten worden ingevoerd? Zo ja, wanneer zijn de werkprocessen aangepast? Zo nee, waarom niet?
Het vierogenprincipe houdt in dat in het aanvraag- en uitgifteproces per fase andere medewerkers worden ingezet, bijvoorbeeld voor het nemen van een besluit tot het verstrekken van een paspoort, en voor het uitreiken van het paspoort. RvIG zal, zoals in de brief is aangegeven, extra inzetten op voorlichting gericht op de adequate naleving van werkvoorschriften voor het proces van aanvraag en uitgifte van documenten en personeelsbeleid. Onderzocht wordt hoe functiescheiding, ook technisch, het beste kan worden ingezet. Niet in alle gevallen (kleine gemeenten bijvoorbeeld) is een strikte functiescheiding haalbaar.
Stikstof |
|
Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink , Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich de 300 pagina’s aan memo’s die de Minister van Financiën op 15 juli naar de Kamer stuurde, waarin helder werd dat de emissiereductiedoelstelling van 39 kiloton die in het programma landelijk gebied staat, veel hoger is dan nodig om de nieuwe hogere doelen te bereiken?
Ja.
Herinnert u – de Minister van Financiën – zich dat u op 22 mei 2022 – dus voordat de stikstofbrieven naar de Kamer werden gestuurd – een memo kreeg, waarin stond: «Deze doelstelling [een uitstootreductie van 30 tot 40 kton (bandbreedte)] is om meerdere redenen onwenselijk. Als meer dan 30 kton wordt gevraagd: LNV lijkt ook een politiek doel na te streven met een 40kton doel. Door hoog in te zetten worden bijna alle boeren geraakt en deelt iedereen in de pijn, waar bij een lager doel een kleiner aantal boeren zeer hard geraakt wordt (stoppen). Dit kan worden gemotiveerd uit een visie op de landbouwsector na 2030, waarbij veel ingrijpender en breder wordt verbouwd dan nu strikt genomen vanuit de depositiedoelstelling noodzakelijk zou zijn. Een meer evenredige verdeling van de pijn is mogelijk makkelijker te verkopen dan een gerichte aanpak. Dit is een politiek vraagstuk dat in de het licht van de CA afspraken en het bijbehorende budgettaire kader op basis van de huidige invulling niet past.»?
Ja.
Herinnert u zich ook de volgende tabel in dat memo: Ruimtelijke verdeling Maximaal gericht Gecombineerde aanpak: i. ABCD-gebieden ii. generiek iii. gericht iv. ringen rond N2000 Gecombineerde aanpak: i. ABCD-gebieden ii. generiek iii. gericht iv. ringen rond N2000 Aannames andere sectoren 50% emissiereductie cf. Commissie Remkes PBL basispad volgens KEV 2021 PBL basispad volgens KEV 2021 Doelbereik: % onder kdw 74% 77% 82% Aantal veehouderijen dat moet stoppen 5.300 11.200 11.200 Aantal veehouderijen dat moet extensiveren Nvt 200 17.600 Kosten in mld EUR [bandbreedte] 10,4 23,5 [17,6 – 29,7] 34,2 [26,1 – 42,7]
Ja.
Deelt u de mening dat het essentieel voor het parlement is om over deze berekeningen te beschikken voor het nemen van een besluit over het programma landelijk gebied?
Deze berekeningen tonen de kwantitatieve uitkomsten in een modelmatige benadering van de stikstofproblematiek. Het betreft interne advisering voor de bewindspersonen op het Ministerie van Financiën, de interne advisering is niet gelijk aan de beleidsinzet van dit kabinet. De berekeningen zijn een toetssteen om aanpakken te kunnen vergelijken, ook in financiële zin. Deze berekeningen zijn niet gevalideerd, hebben een indicatief karakter en waren nog niet voldragen. Zulke berekeningen laten daarbij per definitie ook veel niet zien, zoals de onzekerheid voor boeren, de individuele moeilijkheden die op de boerderijen leven en de verhalen die achter de bedrijven schuilgaan.
Zoals ook vermeld door de Minister voor Natuur en Stikstof in de startnotitie NPLG1 (pagina 25) zullen de richtinggevende doelen worden bijgesteld als nieuwe inzichten hier aanleiding toe geven. Ten behoeve van accurate besluitvorming zal het kabinet zich daarbij baseren op gevalideerde en recente prognoses en uw Kamer daarover informeren. De eventuele bijstelling van de richtinggevende stikstofdoelen zal onder andere gebeuren op basis van de Klimaat en Energieverkenning (KEV) 2022 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de emissiebijlage bij de KEV.
Waarom verklaarde u in de antwoorden op Kamervragen dat: «Het kabinet acht het openbaar maken van niet-gevalideerde berekeningen die nog onderdeel zijn van de beleidsvoorbereiding niet in het belang van goede en democratische bestuursvoering.», terwijl het kabinet juist al zeer expliciet een keuze heeft gemaakt?
Het betreffen ambtelijke berekeningen van het Ministerie van Financiën met een indicatief karakter en die nog niet wetenschappelijk zijn gevalideerd. Het is niet gebruikelijk om indicatieve ambtelijke berekeningen met een dergelijke status te delen met de Kamer. De berekeningen van het Ministerie van Financiën zullen worden gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning. Inmiddels vinden gesprekken met RIVM plaats over beoordeling van deze berekeningen, zoals gecommuniceerd in antwoord op Kamervragen van de leden Maatoug en Bromet (2022Z14908).
De gepresenteerde beleidskeuzes die het kabinet voor het NPLG gemaakt heeft zijn op basis van door het RIVM gevalideerde gegevens en berekeningen genomen. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 4, zullen de richtinggevende doelen die in de NPLG zijn aangegeven nog verder verfijnd worden. Deze zijn nog niet definitief. Onder meer op basis van gevalideerde nieuwe prognoses is bijstelling van de richtinggevende stikstofdoelen mogelijk. Dat kan onder andere gebeuren op basis van de Klimaat en Energieverkenning (KEV) 2022 van het PBL en de emissiebijlage bij de KEV, waarbij ook effecten van het voorgenomen klimaatbeleid zullen worden meegenomen. Het kabinet zal uw Kamer informeren over de berekeningen en prognoses waarop het vervolgbesluiten baseert.
Is het de normale gang van zaken om eerst besluiten te nemen – die nu weer zijn teruggedraaid tot voorgenomen beleid – en dan pas berekeningen te valideren om ze achteraf met de Kamer en de samenleving te delen?
Zoals al in de startnota van het NPLG staat, heeft het kabinet richtinggevende emissiereductiedoelen opgesteld ten behoeve van de gebiedsprocessen van de provincies. Deze richtinggevende doelen zijn gebaseerd op gevalideerde berekeningen van het RIVM. Deze berekeningen zijn openbaar toegankelijk en gepubliceerd door het RIVM op 10 juni 2022. In het proces om tot definitieve doelen te komen op 1 juli 2023 wordt er continu gewerkt aan nieuwe prognoses en berekeningen, zowel ambtelijk als door kennisinstellingen. Bij de diverse vervolgstappen in het kader van het NPLG, zoals de vaststelling van de definitieve doelen, wordt de Kamer geïnformeerd.
Is het mogelijk dat de plannen fors worden gewijzigd wanneer de berekeningen zijn gevalideerd?
Zoals vermeld in de startnotitie NPLG en tijdens het Kamerdebat op 23 juni kunnen stikstofemissiedoelstellingen per gebied in aanloop naar de definitieve gebiedsprogramma’s worden aangepast aan de hand van nieuwe inzichten.2 Het gaat dan onder andere ook om de resultaten van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van dit najaar. Indien daar aanleiding toe is, kunnen inzichten die volgen uit de validatie van berekeningen van het Ministerie van Financiën ook invloed hebben op de hoogte van de gebiedsgerichte emissiedoelstellingen.
Welke ministers waren ervan op de hoogte dat het Ministerie van Financien van mening was dat een reductie van 30 kiloton ruim voldoende is om de doelen te behalen?
Het Ministerie van Financiën heeft berekeningen gemaakt om de (financiële) gevolgen van beleidsstrategieën voor het behalen van natuurdoelen modelmatig te kunnen duiden en hierover te kunnen adviseren. Deze berekeningen zijn niet gevalideerd en daarom niet eerder openbaar gemaakt. Inmiddels vinden gesprekken met RIVM plaats over beoordeling van deze berekeningen, zoals gecommuniceerd in antwoord op Kamervragen van de leden Maatoug en Bromet (2022Z14908). Deze berekeningen hebben voorgelegen in hoog ambtelijk, interdepartementaal overleg (zie ook de op 20 juli j.l. door de Minister van Financiën gedeelde stukken). Het kabinetsbeleid om tot richtinggevende emissiereductiedoelen te komen is onderdeel geweest van de besluitvorming in de Raad voor de Fysieke Leefomgeving (RFL). Er is toen gekozen voor een landelijk uitgangspunt van 39 kton NH3-reductie, op basis van de meest recente en beschikbare gevalideerde berekeningen van het RIVM, rekening houdend met de brede doelstellingen van de integrale aanpak en het uitgangspunt van zoveel mogelijk vrijwilligheid. De RFL is toen ook geïnformeerd over de afwegingen die samenvallen met de keuze voor 39 kton.
Welke ministers waren ervan op de hoogte dat een reductie van 40 kiloton zou leiden tot 11200 boeren die moeten stoppen en 17600 veehouderijen die moeten extensiveren?
Het Ministerie van Financiën heeft berekeningen gemaakt om de (financiële) gevolgen van beleidsstrategieën voor het behalen van natuurdoelen modelmatig te kunnen duiden en hierover te kunnen adviseren. De cijfers en de indicatieve, niet-gevalideerde inschatting van het aantal boeren dat zal moeten stoppen of extensiveren zijn gebruikt in de interne advisering voor de bewindspersonen op het Ministerie van Financiën. Ten behoeve van de besluitvorming in de RFL is erop gewezen dat een reductie van 39 kton mogelijk tot hoge kosten leidt, maar is niet ingegaan op de specifieke gevolgen voor het aantal boeren.
Kunt u alle memo’s, notities en berekeningen over stikstof en aanverwante zaken die de Minister van Landbouw, de Minister voor Stikstof en de Minister van Algemene Zaken sinds maart 2021 hebben ontvangen, aan de Kamer doen toekomen op dezelfde manier waarop alle memo’s van de Minister van Financiën naar de Kamer zijn gestuurd?
Deze informatie wordt zo spoedig mogelijk aan uw Kamer verzonden.
Kunt u ervoor zorgdragen dat alle memo’s, notities en berekeningen over stikstof, maar ook over aanverwante zaken zoals de relatie met de bouw(plannen) die de Ministers van Binnenlandse Zaken, de Minister voor Wonen en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat hebben ontvangen hebben sinds 2021, aan de Kamer worden gestuurd?
Deze informatie wordt zo spoedig mogelijk aan uw Kamer verzonden.
Hoe verhoudt de zin «Bij de ruimtelijke vertaling van de stikstofreductie wordt uitgegaan van richtinggevend 39 kton NH3 reductie. Naar verwachting is 39kton emissiereductie van NH3 nodig om ten minste de wettelijke omgevingswaarde van 74% onder de KDW te behalen.» die in de startnotitie landelijk gebied staat, zich tot de berekeningen van het Ministerie van Financiën die een totaal ander beeld geven? Deelt u de mening dat deze zin misleidend is?
Ik deel uw mening dat deze zin misleidend is niet. De openbaar gemaakte berekeningen van het Ministerie van Financiën betreffen hoofdzakelijk interne advisering voor de bewindspersonen op het Ministerie van Financiën. De interne advisering is niet gelijk aan de beleidsinzet van dit kabinet. Het kabinet heeft bij het vaststellen van de richtinggevende emissiereductiedoelen rekening gehouden met de brede doelstellingen van de integrale aanpak, het uitgangspunt van zoveel mogelijk vrijwilligheid en de mogelijkheid van tegenvallende resultaten. Dat afwegende heeft het kabinet ervoor gekozen om uit te gaan van 39 kton. Het kabinet realiseert zich ook dat het klimaatbeleid mogelijk effect heeft op de richtinggevende doelen voor stikstof. Zoals ook vermeld in de startnotitie NPLG (pagina 25) en in de beantwoording op vraag 7 kunnen de richtinggevende doelen worden bijgesteld als nieuwe inzichten hier aanleiding toe geven.
De openbaar gemaakte berekeningen van het Ministerie van Financiën tonen de kwantitatieve uitkomsten in een modelmatige benadering van de stikstofproblematiek. In deze modelmatige benadering wordt uitgegaan van een grote mate van sturing op maatregelen en de locatie van emissiereductie. Daarbij zijn deze berekeningen niet gevalideerd en hebben ze een indicatief karakter. Zulke berekeningen laten per definitie ook veel niet zien, zoals de onzekerheid voor boeren, de individuele moeilijkheden die op de boerderijen leven en de verhalen die achter de bedrijven schuilgaan.
Heeft de Minister van Financiën (of haar woordvoerder namens haar) aan de Telegraaf laten weten: «Kaag wist tot maandag helemaal niet van de berekening»1?
Voor aanvang van de Eurogroep vergadering op 11 juni meldde de Minister van Financiën aan de correspondent van Telegraaf de dat de berekeningen gebaseerd waren op een rekenmodel dat ambtenaren van het Ministerie aan het verfijnen waren (in aanvulling op berekeningen van het RIVM of PBL). Daarbij liet zij weten dat ze er tot dan toe niet van op de hoogte was dat ambtelijk FIN verder was gegaan met uitwerking van de berekeningen. De Minister heeft geen stukken ontvangen over de impact van het klimaatakkoord op de stikstofdoelen. Toen de Telegraaf de Minister vroeg naar die berekeningen, wist ze dus niet dat ambtenaren van het Ministerie van Financiën hier zelf berekeningen over hadden gemaakt.
Dat er verschillende varianten waren doorgerekend door het RIVM en PBL was wel bekend, deze berekeningen waren immers besproken tijdens de formatie. Die berekeningen zijn politiek afgehecht. De Minister was er niet van op de hoogte dat ambtelijk Financiën vervolgens het rekenmodel verder is gaan verfijnen. De Minister is in nota’s geïnformeerd over de uitkomsten van berekeningen, bijv. op het gebied van gericht uitkopen. Daarbij is zij echter niet op het achterliggende model gewezen, zij kende de achtergrond op basis waarvan zij werd geadviseerd dan ook niet in detail.
Klopt het dat zij helemaal niets wist van de berekeningen of wenst zij dat beeld bij deze te nuanceren?
Zie antwoord op vraag 13. Er wordt op het Ministerie van Financiën door ambtenaren doorlopend aan de Minister van Financiën geadviseerd op basis van kwantitatieve analyses. Dergelijke kwantitatieve adviezen en analyses zijn ook noodzakelijk voor de Minister van Financiën om de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleidsvoorstellen te kunnen beoordelen. Hoe deze kwantitatieve analyses en adviezen precies tot stand zijn gekomen, en of en welke berekeningen daar aan ten grondslag liggen, is echter niet altijd bekend bij de Minister van Financiën. Zo geldt in dit specifieke geval dat de Minister van Financiën niet bekend was met het achterliggende model dat ten grondslag ligt aan de berekeningen.
Herinnert u zich dat het kabinet een aantal maatregelen genomen heeft tot stikstofbeperking de afgelopen jaren en dat er dus een groot verschil zit of er wordt uitgegaan van de stikstofberekeningen in de KEV 2020 of de KEV 2021 (Klimaat en Energieverkenning)?
Voor de beperking van stikstofemissies is met name de nevenpublicatie Emissieramingen luchtverontreinigende stoffen bij de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van belang. De hoofdpublicatie van de KEV richt zich op de emissies van broeikasgassen. De nevenpublicatie geeft een beeld van de verwachte toekomstige ontwikkeling van de emissies voor luchtverontreinigende stoffen, waaronder stikstofoxiden en ammoniak. De nevenpublicatie wordt eens per twee jaar uitgebracht. De laatste keer was in 2020. De volgende keer dat het rapport uitkomt is medio december 2022. In deze publicatie worden naast de vastgestelde maatregelen alle voorgenomen beleidsmaatregelen meegenomen die vόόr of op 1 mei 2022 officieel openbaar zijn gemaakt en concreet genoeg zijn uitgewerkt. Er worden dus aanvullende maatregelen meegenomen in de KEV22 ten opzichte van de KEV20. De cijfers die eind 2022 volgen geven inzicht in de geactualiseerde ramingen en de verschillen ten opzichte van de eerdere raming.
Klopt het dat er grote verschillen zijn tussen de KEV 2020 en de KEV 2021 en dat de laatste de volgende zaken wel meeneemt:
Zie antwoord op vraag 15.
Klopt het dat de veestapel tussen april 2018 en 2022 is afgenomen met ongeveer 1,5 miljoen varkens, 0,2 miljoen runderen en miljoenen kippen?
De cijfers van de Landbouwtelling 2022 zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Tussen 2018 en 2021 is op basis van de gegevens uit de Landbouwtelling de veestapel met 0,1 miljoen runderen, bijna 1 miljoen varkens en ruim 5 miljoen kippen afgenomen. Voorlopige cijfers van de landbouwtelling 2022 volgen naar verwachting eind van dit jaar, definitieve cijfers in maart 2023.
Waarom is het RIVM bij de doorrekening van het akkoord uitgegaan van de (hogere) veestapel van 2018 in plaats van 2021 of 2022 en van de KEV2020 in plaats van de KEV2021? Is dat een keuze van het RIVM zelf geweest en is het mogelijk om de berekening te ontvangen gebaseerd op de laatste cijfers en de laatste KEV? Zo nee, waarom niet?
Bij de berekeningen voor de ruimtelijke verdeling van de depositiereductieopgave, beter bekend als de richtinggevende doelen, is door het RIVM gebruik gemaakt van de op dat moment meest recente beschikbare informatie. Dat gaat dan met name om het zogenaamde GIAB bestand (WUR) GIAB2019, waarin de dieraantallen volgens de opgave van 2018 zijn opgenomen.
Bij aanvang van het project in november 2021 is de meest recente beschikbare informatie gebruikt zoals in AERIUS Monitor 2021. Daarin is voor de emissie- en depositieramingen gebruik gemaakt van de Klimaat- en Energieverkenning van 2020 (KEV20). De meer recente KEV21 bevat geen raming van luchtverontreinigende stoffen en daarmee dus geen actuelere informatie over stikstoframingen. De nieuwste ramingen voor de luchtverontreinigende stoffen zijn eind 2022 beschikbaar (KEV22).
Een verdere toelichting op deze vragen vindt u in «Aanvulling op het rapport 21–0166 Ruimtelijk effect zonering emissiereducties landbouw3», «RIVM-AERIUS_21–083_Toelichting bij richtinggevende emissiereductiedoelstellingen4» en in de factsheet «Bepalen depositie natura 2000 gebieden5».
Waarom is het RIVM bij de doorrekening van het akkoord uitgegaan van de totale depositie volgens het NEMA-model ZONDER correctie voor reeds toegepaste stalsystemen en andere volgens de RAV-lijst door de overheid goedgekeurde maatregelen waarin veehouders hebben geïnvesteerd om de emissies te verlagen? Is dat een keuze van het RIVM zelf geweest en is het mogelijk om de berekening te ontvangen gebaseerd op de laatste cijfers en de laatste KEV en de reducties via systemen op de RAV-lijst? Zo nee, waarom niet?
De berekeningen bij het regiodoelenscenario over de ruimtelijke verdeling dat ten grondslag ligt aan de kaart, zijn gericht op het vergelijken van effecten van verschillende ruimtelijke verdelingen van emissiereductie. Later is aanvullend een toets op het bereiken van de omgevingswaarde gedaan. Daarbij is uitgegaan van een theoretische verdeling van de emissiereductie.
Bij dergelijke berekeningen wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde NEMA-factoren; dat zijn RAV-factoren, waarbij gecorrigeerd is naar NEMA-emissietotalen, zoals dit ook gebeurd voor AERIUS Monitor. Het Nationaal emissiemodel voor Ammoniak (NEMA)gebruikt gegevens volgens de meest recente NH3 emissiefactoren van de Regeling Ammoniak en veehouderij (RAV). Als nieuwe informatie (recentste wetenschappelijke inzichten) beschikbaar is over een diercategorie of stalsysteem wordt de emissiefactor aangepast aan deze nieuwe informatie. In dat geval wordt de RAV emissiefactor dus overschreven.
In de NEMA-emissietotalen wordt derhalve ook informatie over de toegepaste stalsystemen meegenomen (conform RAV-systematiek). Echter, een verschil met de RAV is dat bij NEMA ook een inschatting van de verminderde werking van oudere systemen t.o.v. nieuwe systemen wordt meegenomen, waardoor de totale emissie volgens NEMA anders uit zal komen dan wanneer gebaseerd o.b.v. RAV-emissiefactoren.
Kan het kabinet inzage verlenen in wat de verwachte gevolgen zijn van de startnotitie landelijk gebied en 39 kiloton reductie en dan specifiek het aantal boeren dat moet stoppen, het aantal boeren dat moet extensiveren en de totale kosten voor de schatkist?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen op 22 juni geven de richtinggevende regionale stikstofdoelen in de startnotitie van het NPLG geen sturing op de wijze waarop de stikstofreductie tot stand moet komen. In de gebiedsprocessen zullen de provincies met hun kennis en expertise van het gebied samen met betrokken partners aangeven welke maatregelen waargenomen zouden moeten worden. Dan wordt er meer duidelijk over welke agrarische ondernemers hun bedrijfsvoering (verder) zullen moeten aanpassen of zullen beëindigen. In het Transitiefonds Landelijk Gebied is in aanvulling op de reeds beschikbare middelen 24,3 miljard euro gereserveerd voor de aanpak.
Kunt u aangeven op welke termijn hoeveel PAS-melders gelegaliseerd zullen worden? Kunt u dat per maand aangeven: dus binnen twee maanden x melders, binnen drie maanden y melders etcetera?
De maatregelen die nodig zijn voor het legaliseren van de PAS-meldingen moeten drie jaar na het vaststellen van het legalisatieprogramma uitgevoerd zijn. Dat betekent dat die maatregelen uiterlijk voor 1 maart 2025 uitgevoerd moeten zijn. Deze bronmaatregelen worden in het stikstofregistratiesysteem (SSRS) opgenomen. Daarnaast heb ik, om de uitvoering van het legalisatieprogramma te versnellen, recent aangekondigd dat er € 250 miljoen beschikbaar is voor de provincies. De provincies kunnen daar nu mee aan de slag.
Wanneer welke PAS-meldingen worden gelegaliseerd is niet met zekerheid te zeggen. Dat is onder andere afhankelijk van de staat van de natuur, de getroffen maatregel, waar stikstofruimte beschikbaar komt en hoeveel ruimte een melding nodig heeft.
Blijft de kritische depositowaarde (KDW) in de wet staan of wordt de KDW uit de wet verwijderd en wordt er overgestapt op een andere set indicatoren? Kunt u aangeven wanneer dat gebeurt en van welke omstandigheden dat afhankelijk is?
In de Wet stikstofreductie en natuurverbetering zijn omgevingswaarden voor stikstofreductie opgenomen in de vorm van een percentage van stikstofgevoelige areaal van habitats in Natura 2000-gebieden dat onder de KDW moet worden gebracht. Met deze omgevingswaarden is er een concrete en onontkoombare doelstelling om naar toe te werken voor het verminderen van stikstofeffecten op natuur en daarmee natuurdoelen te realiseren. Daarmee wordt invulling gegeven aan de juridische verplichting op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn om verslechtering van natuur tegen te gaan en uiteindelijk herstel te realiseren. De omgevingswaarde is gekoppeld aan de kritische depositiewaarde omdat dit een belangrijke wetenschappelijke indicator is. De kritische depositiewaarde geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van een habitat significant wordt aangetast door de verzurende of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Stikstof is een van de belangrijkste factoren waardoor de kwaliteit van natuur onder druk staat.
De KDW hebben we voorlopig als maatstaf nodig om tot reductie van stikstof te komen. Dit neemt niet weg dat het uiteindelijke doel is om een gunstige staat van instandhouding van natuur te realiseren en daar spelen andere factoren ook een rol. Daarom wil ik samen met sectorpartijen en natuurorganisaties onderzoeken of het sturen op bredere omgevingswaarden mogelijk is. Om dit mogelijk te maken stuur ik op het ontwikkelen van nieuwe indicatoren en een robuuste onderbouwing hiervan. Hierbij kan de ecologische autoriteit een belangrijke rol spelen.
Wilt u per Natura-2000 gebied in de bijlage van de RIVM-notitie aangeven hoe groot het is (in hectare) en hoeveel procent van het Natura-2000 areaal in Nederland het beslaat?
In onderstaande tabel is per Natura 2000-gebied aangegeven wat de omvang is (in hectares) van de stikstofgevoelige habitats waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden (stikstofgevoelig areaal). De gebieden zijn gesorteerd naar de omvang van het stikstofgevoelige habitat.
In de kolom Oppervlakte (%) is aangegeven welk aandeel van het totale stikstofgevoelige areaal (in de Natura 2000-gebieden) in Nederland het betreft. Dit is waar de omgevingswaarde betrekking op heeft. De laatste kolom geeft het cumulatieve percentage van de gebieden op volgorde opgeteld.
De totale oppervlakte van elk Natura 2000-gebied is niet aangegeven, omdat de omgevingswaarde alleen betrekking heeft op het stikstofgevoelige deel, terwijl er vaak ook niet-stikstofgevoelige arealen in een Natura 2000-gebied liggen. Bijvoorbeeld: de totale oppervlakte van de Biesbosch (nr. 112) is 9.640 ha. De omvang van stikstofgevoelig habitat in de Biesbosch is 337 ha.
De tabel is aangeleverd door het RIVM. De gegevens zijn gebaseerd op de gekarteerde oppervlakte zoals deze ook verwerkt zijn in AERIUS. Provincies en rijk (voortouwnemers) zijn verantwoordelijk voor het vaststellen van de habitatkartering. Informatie daarover is te vinden via Bepalen gekarteerde oppervlakte | AERIUS.
Veluwe
81.355
47,84%
47,84%
Waddenzee
8.626
5,07%
52,92%
Kennemerland-Zuid
6.025
3,54%
56,46%
Drents-Friese Wold & Leggelderveld
4.727
2,78%
59,24%
Rijntakken
4.339
2,55%
61,79%
Brabantse Wal
3.917
2,30%
64,10%
Noordhollands Duinreservaat
3.383
1,99%
66,09%
Maasduinen
3.323
1,95%
68,04%
Duinen Terschelling
2.894
1,70%
69,74%
Westerschelde & Saeftinghe
2.885
1,70%
71,44%
Dwingelderveld
2.555
1,50%
72,94%
De Wieden
2.339
1,38%
74,32%
Duinen en Lage Land Texel
2.250
1,32%
75,64%
Meijendel & Berkheide
2.246
1,32%
76,96%
Weerter- en Budelerbergen & Ringselven
1.910
1,12%
78,08%
Weerribben
1.774
1,04%
79,13%
Bargerveen
1.618
0,95%
80,08%
Duinen Ameland
1.537
0,90%
80,98%
Fochteloërveen
1.531
0,90%
81,88%
Oostelijke Vechtplassen
1.530
0,90%
82,78%
Meinweg
1.388
0,82%
83,60%
Deurnsche Peel & Mariapeel
1.325
0,78%
84,38%
Geuldal
1.304
0,77%
85,15%
Kop van Schouwen
1.245
0,73%
85,88%
Grevelingen
1.191
0,70%
86,58%
Duinen Goeree & Kwade Hoek
1.076
0,63%
87,21%
Sallandse Heuvelrug
1.028
0,60%
87,82%
Groote Peel
1.010
0,59%
88,41%
Voornes Duin
959
0,56%
88,97%
Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux
896
0,53%
89,50%
Strabrechtse Heide & Beuven
879
0,52%
90,02%
Oosterschelde
847
0,50%
90,52%
Duinen Vlieland
819
0,48%
91,00%
Schoorlse Duinen
806
0,47%
91,47%
Duinen Schiermonnikoog
719
0,42%
91,89%
Solleveld & Kapittelduinen
656
0,39%
92,28%
Vecht- en Beneden-Reggegebied
629
0,37%
92,65%
Engbertsdijksvenen
626
0,37%
93,02%
Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen
564
0,33%
93,35%
Buurserzand & Haaksbergerveen
530
0,31%
93,66%
Kampina & Oisterwijkse Vennen
510
0,30%
93,96%
Noordzeekustzone
484
0,28%
94,24%
Naardermeer
458
0,27%
94,51%
Drentsche Aa-gebied
445
0,26%
94,78%
Duinen Den Helder-Callantsoog
430
0,25%
95,03%
Zwanenwater & Pettemerduinen
427
0,25%
95,28%
Wierdense Veld
384
0,23%
95,51%
Rottige Meenthe & Brandemeer
372
0,22%
95,72%
Manteling van Walcheren
358
0,21%
95,94%
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck
349
0,21%
96,14%
Holtingerveld
348
0,20%
96,35%
Van Oordt's Mersken
344
0,20%
96,55%
Biesbosch
337
0,20%
96,75%
Witterveld
335
0,20%
96,94%
Kempenland-West
321
0,19%
97,13%
Krammer-Volkerak
290
0,17%
97,30%
Alde Feanen
266
0,16%
97,46%
Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht
254
0,15%
97,61%
Mantingerzand
254
0,15%
97,76%
Korenburgerveen
195
0,11%
97,87%
Savelsbos
193
0,11%
97,99%
Westduinpark & Wapendal
178
0,10%
98,09%
Springendal & Dal van de Mosbeek
164
0,10%
98,19%
Regte Heide & Riels Laag
158
0,09%
98,28%
Brunssummerheide
152
0,09%
98,37%
Coepelduynen
136
0,08%
98,45%
Geleenbeekdal
136
0,08%
98,53%
Landgoederen Oldenzaal
131
0,08%
98,61%
Dinkelland
131
0,08%
98,68%
Drouwenerzand
127
0,07%
98,76%
Bunder- en Elslooërbos
122
0,07%
98,83%
Lingegebied & Diefdijk-Zuid
115
0,07%
98,90%
Roerdal
113
0,07%
98,96%
Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek
93
0,05%
99,02%
Groote Wielen
93
0,05%
99,07%
Voordelta
90
0,05%
99,13%
Borkeld
82
0,05%
99,17%
Sint Jansberg
81
0,05%
99,22%
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske
72
0,04%
99,26%
Yerseke en Kapelse Moer
64
0,04%
99,30%
Botshol
63
0,04%
99,34%
Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem
57
0,03%
99,37%
Kolland & Overlangbroek
52
0,03%
99,40%
Sint Pietersberg & Jekerdal
51
0,03%
99,43%
Bergvennen & Brecklenkampse Veld
51
0,03%
99,46%
Boetelerveld
51
0,03%
99,49%
Aamsveen
50
0,03%
99,52%
Landgoederen Brummen
49
0,03%
99,55%
Bakkeveense Duinen
45
0,03%
99,58%
Zwin & Kievittepolder
44
0,03%
99,60%
Wijnjeterper Schar
43
0,03%
99,63%
Ulvenhoutse Bos
40
0,02%
99,65%
Polder Westzaan
37
0,02%
99,67%
Wooldse Veen
33
0,02%
99,69%
Olde Maten & Veerslootslanden
33
0,02%
99,71%
Sarsven en De Banen
33
0,02%
99,73%
Bekendelle
32
0,02%
99,75%
Witte Veen
30
0,02%
99,77%
Uiterwaarden Lek
30
0,02%
99,79%
Leudal
27
0,02%
99,80%
Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving
25
0,01%
99,82%
Norgerholt
24
0,01%
99,83%
Swalmdal
22
0,01%
99,84%
Boschhuizerbergen
22
0,01%
99,86%
Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek
22
0,01%
99,87%
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder
17
0,01%
99,88%
Kunderberg
17
0,01%
99,89%
Stelkampsveld
16
0,01%
99,90%
Mantingerbos
15
0,01%
99,91%
Bemelerberg & Schiepersberg
14
0,01%
99,92%
Willinks Weust
14
0,01%
99,92%
Lemselermaten
13
0,01%
99,93%
Lieftinghsbroek
12
0,01%
99,94%
De Bruuk
12
0,01%
99,94%
Zeldersche Driessen
11
0,01%
99,95%
Noorbeemden & Hoogbos
11
0,01%
99,96%
Zwarte Meer
11
0,01%
99,96%
Binnenveld
11
0,01%
99,97%
Elperstroomgebied
10
0,01%
99,98%
Lonnekermeer
10
0,01%
99,98%
Langstraat
7
0,00%
99,99%
Oeffelter Meent
7
0,00%
99,99%
Zouweboezem
5
0,00%
99,99%
IJsselmeer
4
0,00%
100,00%
Vogelkreek
2
0,00%
100,00%
Canisvliet
1
0,00%
100,00%
Groote Gat
1
0,00%
100,00%
Eilandspolder
0
0,00%
100,00%
Maas bij Eijsden
0
0,00%
100,00%
170.042
100,00%
Wat, en welke gebieden, is het kleinste aantal Natura-2000 gebieden dat samen 50 procent en 74 procent van de oppervlakte van het Natura-2000 gebieden vormt?
Het kleinste aantal gebieden dat 50% van het areaal stikstofgevoelige habitats bevat waar de omgevingswaarde betrekking op heeft is twee. Het kleinste aantal voor 74% is 12 (zie voorgaande tabel). Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat afname van de stikstofdepositie kan worden gericht op alleen deze gebieden. De omgevingswaarde is immers een hulpmiddel zijn om te sturen op condities voor het realiseren van de instandhoudingsdoelen die gelden voor alle gebieden en het voorkomen van verslechtering per gebied. Een focus op slechts enkele gebieden om met zo min mogelijk gebieden de omgevingswaarde te halen zou betekenen dat toestemmingsverlening in relatie tot de andere gebieden nog vele jaren zeer moeizaam zal blijven. Ook zou de focus op enkele gebieden niet doelmatig zijn omdat stikstof zich door het hele land verspreid, en dit dus ook maatregelen in het hele land vraagt. Stikstofreductie ten behoeve van een specifiek gebied draagt ook bij aan afname in andere gebieden. De tabel laat bovendien ook niet zien welk deel binnen een gebied nu nog overbelast is, en welk deel niet.
Is het juridisch mogelijk om boeren te onteigenen op basis van de KDW die maar een aspect van de natuurkwaliteit weergeven en op basis van het AERIUS-model en dus niet van metingen? Kunt u alle adviezen die daarover beschikbaar zijn aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen rechtstreeks verband tussen de KDW en de eventuele inzet van onteigening als instrument. Voor onteigening geldt dat dit als uiterste middel kan worden ingezet als het algemeen belang dat vergt. Onder de Omgevingswet kan dat alleen als een bepaalde functie niet in overeenstemming is met de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving, die mogelijk is gemaakt in een omgevingsplan, een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of door een projectbesluit. Onteigening kan alleen op basis van een grondig onderbouwde noodzaak en als onteigening urgent is. Daaraan is ook een zeer zorgvuldige procedure met rechterlijke toetsing verbonden. Welke vormen van ontwikkeling, gebruik of beheer rond Natura 2000-gebieden kunnen plaatsvinden in het licht van de opgaven voor natuur, stikstof, landbouw, water, bodem en klimaat wordt integraal bezien in het kader van de gebiedsprocessen onder leiding van de provincies.
Klopt het dat het kabinet geen enkele juridische basis heeft om provincies te dwingen mee te werken aan het uitwerken van plannen in de startnotitie nationaal programma landelijk gebied nu duidelijk is dat daaronder geen wettelijke basis ligt? Zo nee, welke dwangmiddelen heeft het kabinet dan wel?
Op grond van artikel 1.12fa van de Wet natuurbescherming en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – artikel 11.69b van het Besluit kwaliteit leefomgeving moeten provincies aangeven welke maatregelen zij nemen om bij te dragen aan de vermindering van de stikstofdepositie met het oog op het tijdig voldoen aan de landelijke doelstelling en om uitwerking te geven aan het programma stikstofreductie en natuurverbetering. Daarbij hebben provincies een grote mate van ruimte om in te vullen hoe ze dat willen doen. Daarnaast voorzien de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet en daarop gebaseerde regelgeving in wettelijke provinciale taken inzake het nemen van maatregelen ter voldoening aan de internationale biodiversiteitsverplichtingen en het treffen instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen voor Natura 2000-gebieden.
Onder het NPLG is sprake van een ten opzichte van de gebiedsplannen verbreed provinciaal gebiedsprogramma, dat integraal uitwerking geeft aan, en maatregelen bevat voor de gebiedsgerichte opgaven op het vlak van natuur, stikstof, landbouw, water, bodem en klimaat. Voor de verkrijging door provincies van middelen uit het transitiefonds landelijk gebied zal voorwaardelijk zijn dat de aanpak op doelmatige en doeltreffende wijze leidt tot doelbereik. In het licht van de onontkoombaarheid van de aanpak wordt een toetsingsproces ingericht voor de beoordeling van de door de provincies voorgenomen maatregelen. De Minister voor Natuur en Stikstof houdt een vinger aan de pols bij de uitvoering, want doelen moeten onontkoombaar worden gerealiseerd. Als maatregelen uitblijven of de doelen niet gehaald dreigen te worden zal overeenkomstig de in het NPLG op te nemen escalatieladder worden geëscaleerd. Dat kan ook zo nodig ook leiden tot wet- en regelgeving voor instructieregels, verlegging van taken en bevoegdheden en rijksnormstelling e.d.
Wilt u deze vragen een voor een en voor 15 augustus beantwoorden?
Voor deze beantwoording is een uitstelbrief verstuurd.
Het bericht 'Pal naast Natura 2000-gebied in Barchem wil Natuurmonumenten grote huizen bouwen' |
|
Alexander Kops (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pal naast Natura 2000-gebied in Barchem wil Natuurmonumenten grote huizen bouwen»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat Natuurmonumenten projectontwikkelaar speelt met land waar boeren van verdreven zijn?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien die passen binnen de wettelijke kaders.
De bouwlocatie betreft een pachthoeve van Natuurmonumenten, inclusief omliggend terrein en opstallen, waarop binnen de contouren van het bestaande bouwperceel krachtens het vigerende bestemmingsplan van de gemeente Lochem woningbouw is toegelaten.
Mede op initiatief van de Provincie Gelderland heeft de toenmalige pachter, een melkveehouder, in 2014 zijn agrarische activiteiten in goed overleg met Natuurmonumenten en geheel vrijwillig verplaatst naar een locatie die beter past bij zijn bedrijfsambities. Er waren weinig mogelijkheden tot uitbreiding vanwege het nabijgelegen Natura 2000-gebied; daarom zag de pachter meer toekomstperspectief op een andere locatie. Op het bestaande bouwperceel worden vier woningen gerealiseerd waarbij het bebouwde oppervlak afneemt t.o.v. de eerdere situatie.
Verplaatsing paste geheel in de opgaven, plannen en ambities om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren en om nieuwe natuur te realiseren, zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. De verplaatsing heeft mede bijgedragen aan de instandhoudingsdoelen en uitbreidingsopgave van het aanwijzingsbesluit. Vrijkomende gronden – het bebouwde perceel, plus de grond die de pachter in gebruik had voor zijn melkveebedrijf – die niet zijn ingericht als natuur of ondersteunend zijn geweest aan hydrologisch herstel van het Natura 2000 gebied – zijn verpacht aan andere bedrijven, die daarmee konden extensiveren.
Waarom mag Natuurmonumenten huizen bouwen pal naast Natura 2000-gebied en mogen boeren dat niet, of mogen boeren dat ook?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien binnen de wet. De nieuwbouw past binnen het bestemmingsplan en (landelijke) regelgeving. Boeren mogen dat ook als ze aan de wettelijke voorwaarden voldoen.
De bouwactiviteiten vinden plaats op het bestaande bouwperceel overeenkomstig de «Rood voor Rood regeling» van de gemeente Lochem. Dit betreft een regeling waarbij leegstaande en/of verouderde agrarische gebouwen worden omgezet naar kleinschalige percelen met woningen op bestaande bouwerven. Hiermee wordt in het landelijk gebied leegstand voorkomen en ondermijning (door illegale hennepplantages of drugslaboratoria) tegengegaan. De bouwactiviteiten vinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied Stelkampsveld plaats.
Op de betreffende locatie wonen, als de plannen doorgaan, veel meer mensen dan voorheen, wellicht vier keer zoveel. Is dit volgens u goed voor de natuur? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Natuurmonumenten heeft mij toegelicht dat het nieuwbouwproject de realisatie van twee vrijstaande en een twee-onder-een-kapwoning betreft, in totaal vier woningen. Op de betreffende locatie was tot 2014 een gangbaar agrarisch bedrijf gevestigd met circa 90 melkkoeien en bijbehorend jongvee. Op het terrein stonden ook twee woningen die tot die tijd bewoond werden.
Door de ontwikkeling is er sprake van een afname van stikstofuitstoot. Ook past de ontwikkeling in de opgave om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. De door verplaatsing vrijgekomen gronden zijn deels ingericht als versterkende natuur en ondersteunen hydrologisch herstel van het gebied, en heeft mede bijgedragen aan de instandhoudingverplichting voor het Natura 2000-gebied. Een ander deel van de grond is verpacht aan andere pachtbedrijven, die daarmee konden extensiveren. Per saldo wordt er dus in velerlei opzicht aanmerkelijke natuurwinst geboekt.
Gaat u enige actie ondernemen tegen Natuurmonumenten, bijvoorbeeld de opbrengst van dit project dubbel aftrekken van de overheidssubsidies die Natuurmonumenten ontvangt? Zo nee, waarom niet?
Daar is geen aanleiding voor. Natuurmonumenten ontvangt reguliere subsidie voor natuurbeheer. De organisatie ontvangt geen subsidie voor het beheer van gebouwen. Het beheer van gebouwen moet komen uit de opbrengsten van pacht en verhuur, donaties en bijdragen van leden.
De nieuwbouw vindt plaats binnen de kaders van het bestemmingplan en natuurwetgeving. Het project past in de opgaven, plannen en ambities om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren, zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. Bovendien wordt door de sloop van leegstaande agrarische bedrijfspanden verrommeling van het landschap voorkomen en ongewenst gebruik van de vrijgekomen agrarische gebouwen tegengegaan.
Wilt u de Kamer informeren over alle bouwplannen van de terreinbeherende organisaties? Vindt u het prima dat de terreinbeherende organisaties pal naast de natuur bouwen?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien binnen de wet.
De Tweede Kamer wordt twee keer per jaar geïnformeerd over de plancapaciteit en realisatie met betrekking tot de woningbouw per provincie. Verder worden nu afspraken gemaakt met de provincies over aantallen te bouwen woningen: de programmering. Zie ook Kamerbrief over de voortgang programma woningbouw van 24 juni 2022 (Kamerstuk 32 847 nr. 921). Er wordt niet gerapporteerd over afzonderlijke bouwplannen per gemeente of andere organisatie.
Vindt u het een goed idee, dat Nederland steeds voller wordt, meer en meer versteent zowel uit oogpunt van natuur als uit oogpunt van landschapskwaliteit? Zo nee, wat gaat u aan uw beleid veranderen?
Nieuwbouwprojecten zijn nodig, gezien de woningbouwopgave in Nederland, maar daarbij zal wel goed gekeken moeten worden naar de locaties.
Vanuit het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) zullen er de komende jaren meer projecten worden ontwikkeld die zijn gericht op extensivering van agrarische activiteiten in de buurt van Natura 2000-gebieden en verplaatsing van intensieve veehouderij naar locaties op ruime afstand van stikstofgevoelige natuur.
Met het NPLG stelt het kabinet een forse inzet op behoud- en herstel van natuur en landschapskwaliteit ten doel. Het NPLG voorziet in een integrale aanpak voor de realisatie van internationale verplichtingen op het gebied van natuur, klimaat, water en bodem en biedt ruimte voor duurzame economische en maatschappelijke ontwikkelingen.
Paspoortwalhalla voor topcriminelen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat ambtenaren criminelen hielpen aan een valse identiteit?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat zijn uw acties richting de gemeente Den Haag geweest waar een ambtenaar naar hartelust paspoorten aan het vervalsen was voor criminelen? Kunt u deze vraag een gedetailleerd antwoord geven?
De Rijksdienst voor de Identiteitsgegevens (RvIG) heeft verschillende malen contact gehad met de gemeente Den Haag. De gemeente Den Haag erkent de urgentie van het probleem en de noodzaak tot verbetering van de processen aan de balie. RvIG heeft de gemeente Den Haag bezocht om de werkprocessen samen met de gemeentelijke auditdienst door te lopen en te bespreken hoe deze beter kunnen worden nageleefd. Het gaat hier om werkprocessen, inclusief de beschrijving ervan, die nodig zijn om fraude te beperken. De nadruk lag op de besprekingen op controles, autorisaties en functiescheiding.
Wat vindt u van het feit dat in het artikel van Het Parool naar voren komt dat de Haagse ambtenaar nog vier jaar werkzaam is geweest voor deze gemeente? Wat is uw actie daarop richting de gemeente Den Haag?
Ik wil voorop stellen dat de gemeente Den Haag over haar eigen persoonsbeleid gaat. De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat in 2016 de betrokken ambtenaar gedurende een integriteitsonderzoek op non-actief gesteld is conform het eigen personeelsbeleid. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is aan betrokken ambtenaar een arbeidsrechtelijke sanctie opgelegd, namelijk voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van 2 jaar en overplaatsing naar een andere functie. De gemeente Den Haag heeft aangegeven in 2016 ook aangifte te hebben gedaan tegen de ambtenaar. Na ontvangst van een aantal vorderingen van het Openbaar Ministerie in 2020, heeft de gemeente contact gezocht met RvIG. RvIG heeft op 19 oktober 2020 de gemeente Den Haag formeel aangeboden om expertise te leveren om herhaling zoveel mogelijk te voorkomen.
Wat gaat u doen tegen het feit dat de afgelopen tien jaar structureel fouten zijn gemaakt in de uitgifte van paspoorten? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
In mijn brief van 8 juli «Aankondiging van maatregelen ter voorkoming van identiteitsfraude» geef ik aan welke maatregelen ik nu al heb ingezet en op korte, middellange en lange termijn ga nemen.2 Het gaat dan kort gezegd over maatregelen op communicatief vlak (gesprekken en voorlichting), aanpassingen in werkwijze en techniek (bijvoorbeeld live enrolment, programma Verbeteren Reisdocumentenstelsel) en op personeelsvlak het certificeren van baliemedewerkers en het vragen van een VOG. Voor verdere details met betrekking tot de door mij genomen en te nemen maatregelen verwijs ik naar deze brief.
Wat gaat u doen tegen het feit dat uit een steekproef onder zeventien gemeenten is gebleken dat in een kwart van de gevallen de paspoortprocedures niet werden gevolgd? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
In de brief van 8 juli, in vraag 4 genoemd, is toegezegd dat ik RvIG nader onderzoek naar de procedure-afwijkingen laat doen. Ik verwacht u einde dit jaar, in de brief over de voortgang van de maatregelen nader te kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat een niet functionerende overheid een paspoortwalhalla creëert voor zware criminelen? Zo ja, wat wordt uw actieplan om dit te bestrijden?
Ik hecht veel waarde aan de integriteit van het Nederlandse paspoort in nationaal en internationaal verband. Het leveren van paspoorten op bestelling door corrupte ambtenaren moet krachtig worden bestreden.
In de brief van 8 juli presenteer ik een groot aantal maatregelen waardoor de procedure van de aanvraag en afgifte van paspoorten minder kwetsbaar moet worden voor corruptie en misbruik door criminelen. Daarnaast heb ik aangegeven dat er een analyse zal worden uitgevoerd naar incorrecte gegevens en dat mogelijke fraudegevallen met het Openbaar Ministerie zullen worden gedeeld.
Bijwerkingen coronavaccinaties |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het aantal meldingen van bijwerkingen na coronavaccinatie veel hoger is dan in eerste instantie ingeschat door het Lareb in mei 2020?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de initiële inschatting zoveel lager was? Waar was deze inschatting op gebaseerd? Kunt u deze risico-analyse delen? Welke aanpassingen moeten daarin nu worden gedaan?
Lareb heeft in 2020, vooruitlopend op een eventuele vaccinatiecampagne tegen COVID-19, een eerste grove inschatting gemaakt van het aantal meldingen van eventuele bijwerkingen. Hierbij heeft Lareb zich gebaseerd op de meldgraad van de vaccinatie van de Mexicaanse griep (12,5 per 10.000 gevaccineerden). Zo is toen een eerste schatting gemaakt van 15.000 meldingen. In mei 2020 waren er echter nog geen COVID-19-vaccins toegelaten tot de Europese markt. Ook was nog niet duidelijk welke vaccins zouden worden ingezet binnen de Nederlandse vaccinatiestrategie, voor welke doelgroepen de vaccins beschikbaar zouden komen, en hoeveel vaccinatierondes tegen SARS-CoV-2 nodig zouden zijn. Het Lareb houdt al sinds de start van de vaccinatiecampagne in januari 2021 goed zicht op het aantal meldingen van mogelijke bijwerkingen en de analyse daarvan. Ik zie geen reden om hier aanpassingen in te maken.
Bent u zich ervan bewust dat het aantal bijwerkingen in werkelijkheid veel hoger ligt dan het aantal meldingen, aangezien het overgrote deel van de mensen met klachten de weg naar het Lareb niet weet te vinden?
Het is mij niet duidelijk waar deze stelling op is gebaseerd. Via verschillende kanalen, zoals de website van de rijksoverheid, het RIVM, en bijvoorbeeld Thuisarts.nl, zijn mensen geattendeerd op de mogelijkheid eventuele bijwerkingen na vaccinatie te melden bij Lareb. Dit is ook onder de aandacht gebracht via posters en flyers bij de vaccinatielocaties. Zorgverleners bij wie patiënten met mogelijke bijwerkingen zich melden, zijn tevens goed op de hoogte van de
mogelijkheid om een melding bij Lareb te doen. Volgens de Geneesmiddelenwet (artikel 78:3) zijn zorgverleners verplicht om bij het Lareb melding te maken van ernstige bijwerkingen, zoals ik in reactie op uw motie van 24 mei jl.2 in de Verzamelbrief van 4 juli jl.3 ook heb toegelicht. Met een meldgraad van zo’n 6 meldingen per 1000 vaccins is Nederland volgens Lareb internationaal koploper als het gaat om het melden van vermoedelijke bijwerkingen van COVID-19-vaccins.
Kunnen wij hieruit dus concluderen dat het aantal mensen dat op enigerlei wijze schade ondervindt van de coronavaccinaties bijzonder groot is? Zo ja, hoe reflecteert u daarop? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide verklaring geven?
Nee, deze conclusie valt hieruit niet te trekken. Lareb geeft aan dat een gemelde bijwerking niet altijd door het vaccin wordt veroorzaakt. Klachten of aandoeningen kunnen ook een andere oorzaak hebben. Ook zegt het aantal meldingen niets over hoe vaak een bepaalde bijwerking daadwerkelijk optreedt. Lareb heeft de meldingen die zijn gedaan uitvoerig onderzocht. Zo blijkt uit het vragenlijstonderzoek dat Lareb heeft uitgevoerd4 dat veel mensen milde, kortdurende bijwerkingen ervaren na een COVID-19-vaccinatie. Het gaat om bekende, niet-ernstige bijwerkingen, zoals hoofdpijn, spierpijn, rillingen en koorts. Er is brede wetenschappelijke consensus over het gegeven dat de voordelen van vaccinatie tegen COVID-19 opwegen tegen de geringe kans op (ernstige) bijwerkingen.
Welke conclusie trekt u uit het feit dat inmiddels al zoveel mensen bijwerkingen hebben ondervonden van de coronavaccinaties?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4. Uit het onderzoek van Lareb blijkt dat het overgrote deel van de meldingen bestaat uit bekende, niet-ernstige bijwerkingen die kortdurend van aard zijn.
Kunt u verklaren waarom er van deze vaccinaties zoveel bijwerkingen ontstaan? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Lareb geeft aan dat een gemelde bijwerking niet altijd door het vaccin wordt veroorzaakt. Klachten of aandoeningen kunnen ook een andere oorzaak hebben. De bijwerkingen die het vaakst worden gemeld zijn bekende bijwerkingen die kunnen optreden na vaccinatie. Het betreft een reactie van het lichaam op het vaccin. Het vaccin bevat immers een stukje van het virus wat zorgt voor een afweerreactie en de opbouw van bescherming. Door deze reactie van het lichaam kunnen er bijwerkingen ontstaan. In de meeste gevallen gaat het om bekende bijwerkingen, zoals hoofdpijn, spierpijn, rillingen en koorts. De bijwerkingen gaan doorgaans binnen een paar dagen vanzelf over.
Bent u het eens dat elke andere vaccinatie met deze bijwerkingencijfers gestaakt zou zijn om onderzoek te doen naar de oorzaken en gevolgen van deze bijwerkingen? Waarom gebeurt dit bij de coronavaccinaties niet? Kunt u een uitgebreide verklaring geven?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 4 en 5, zijn de meeste bijwerkingen die worden gemeld niet ernstig en gaat het om bekende bijwerkingen die op kunnen treden na vaccinatie. Meldingen van bijwerkingen worden zorgvuldig geanalyseerd en gemonitord door onder andere Lareb, het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA). Op 25 januari jl. heb ik in reactie op schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FvD)5 aangegeven dat vaccinproducenten ook na toelating tot de markt maandelijks een extra veiligheidsrapportage moeten inleveren bij het EMA. Het EMA voert een onafhankelijke wetenschappelijke beoordeling uit ten aanzien van het aangeleverde bewijs. Daarnaast monitort EMA nadat het vaccin op de markt is gekomen welke mogelijke bijwerkingen worden gezien. Over de uitkomsten daarvan is duidelijke informatie beschikbaar. Deze informatie bereikt ook professionals. Dat gebeurt bijvoorbeeld via de Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM. Hierin is per vaccin opgenomen wat de bijwerkingen en contra-indicaties zijn.
Is het mogelijk dat de voortdurende oversterfte in Nederland een gevolg is van de (ongemelde) bijwerkingen van de coronavaccinaties? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten met een uitgebreide analyse?
Momenteel zijn de doodsoorzaakstatistieken tot april 2022 beschikbaar bij het CBS6. Hiermee wordt eerdere berichtgeving7 hierover gerectificeerd (NB. in antwoord op eerdere vragen van het lid van Haga (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2760) is aangegeven dat nog geen gegevens beschikbaar waren bij het CBS over de doodsoorzaken van de afgelopen maanden. Dit is sinds 17 augustus 2022 wel het geval). Met de cijfers uit 2022 is echter nog geen verdiepend onderzoek gedaan waarbij een verband is gelegd tussen de doodsoorzaken en de oversterfte. Wel is door het CBS, in samenwerking met het RIVM, recentelijk een rapport gepubliceerd8 waarin onderzoek is gedaan naar de oorzaken en redenen van oversterfte in 2020 en 2021 in Nederland. De oversterfte van de afgelopen maanden viel, net als de eerdere drie periodes van oversterfte beschreven in het rapport, samen met een periode van hoge infectiedruk van COVID-19. Dit is bijvoorbeeld af te leiden uit rioolwatersurveillance en de aantallen ziekenhuisopnames door COVID-19. Het onderzoek liet zien dat het risico op overlijden aan COVID-19 veel kleiner was na vaccinatie. De geschatte vaccineffectiviteit tegen overlijden aan COVID-19 was zelfs hoger dan 90% in de eerste twee maanden na afronden van de basisserie. Dit betekent dat de kans om te overlijden aan COVID-19 meer dan 90% kleiner was voor gevaccineerde personen dan voor ongevaccineerde personen.
Daarnaast laten de resultaten zien dat er in de acht weken na vaccinatie een verlaagd risico is op overlijden aan andere doodsoorzaken dan COVID-19, ten opzichte van het risico zonder deze vaccindosis. Hier kunnen verschillende verklaringen voor zijn, bijvoorbeeld dat de personen die gevaccineerd werden gemiddeld iets gezonder waren dan mensen die niet gevaccineerd werden. Dit resultaat moet, vanwege het observationele karakter van de analyse, voorzichtig geïnterpreteerd worden. De resultaten geven hiermee echter geen aanwijzing dat op populatieniveau het risico op overlijden na een eerste, tweede of boosterdosis COVID-19-vaccin verhoogd was.
In hoofdstuk 6 van het onderzoeksrapport van het CBS en RIVM9 treft u een uitgebreide toelichting aan op het onderzoek en de resultaten in relatie tot oversterfte en bijwerkingen. In dit hoofdstuk wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van een verhoogd risico op overlijden aan andere doodsoorzaken dan COVID-19 na het ontvangen van een COVID-19-vaccinatie. Bovendien laten analyses uit Nederland en andere landen zien dat er door COVID-19-vaccinatie veel sterfte is voorkomen10.
Gaat u een onderzoek instellen naar de oorzaken van de vele bijwerkingen na coronavaccinatie? Zo ja, hoe gaat dit onderzoek eruit zien? Zo nee, waarom niet?
Er wordt zeer veel onderzoek gedaan naar het optreden van bijwerkingen na vaccinatie. Lareb is op 1 februari 2021 gestart met het actief volgen van meldingen van bijwerkingen na COVID-19-vaccinatie om inzicht te krijgen in welke bijwerkingen optreden, hoe vaak ze optreden en wat het beloop is. Zoals in de beantwoording op vraag 4 t/m 7 is aangegeven, zijn de meeste bijwerkingen niet ernstig en goed te verklaren. Lareb blijft meldingen van vermoedelijke bijwerkingen van COVID-19-vaccinatie monitoren, ook om mogelijk nog niet bekende bijwerkingen op te kunnen sporen. Zoals ik ook in reactie op uw vragen van 6 juli jl. heb aangegeven, worden de bevindingen van Lareb met het CBG gedeeld. Het CBG beoordeelt of het gaat om een nieuwe bijwerking en neemt maatregelen wanneer noodzakelijk. Ook zorgt het CBG ervoor dat de bevindingen internationaal worden gedeeld. De bevindingen worden gedeeld met de EudraVigilance-databank van het EMA en vanuit daar met VigiBase, de databank van de WHO. Deze databanken maken het mogelijk om informatie over bijwerkingen internationaal uit te wisselen.
Bent u het eens dat het vaccineren gestaakt zou moeten worden tot er meer duidelijkheid is over de oorzaak van de vele bijwerkingen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Vaccins worden alleen goedgekeurd door het EMA en het CBG als de werkzaamheid, kwaliteit én veiligheid voldoende zijn aangetoond. Dat is voor alle COVID-19-vaccins die in Nederland worden gebruikt het geval.
Bent u het eens dat de vele bijwerkingen na coronavaccinatie grote gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid op de lange termijn, bijvoorbeeld door het ontstaan van chronische klachten en/of aandoeningen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 4 t/m 7, betreft het overgrote deel van de meldingen bekende bijwerkingen na vaccinatie, die niet ernstig en doorgaans kortdurend van aard zijn. Daarmee worden geen gevolgen voor de volksgezondheid op de lange termijn verwacht. De gevolgen van de ziekte COVID-19 op de samenleving zijn echter duidelijk bijzonder groot. Dat onderstreept het belang van vaccineren.
Wat zijn gevolgen hiervan voor de zorg? Vindt u ook dat de druk op de zorg hierdoor alleen maar toeneemt, aangezien mensen vaker, meer, langduriger en complexer behandelingen nodig hebben?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de gevolgen hiervan op de lange termijn op de rest van de samenleving, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, etc.? Bent u het eens dat de vele bijwerkingen kunnen leiden tot ontwrichting van de samenleving op verscheidene fronten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u het nog altijd verstandig om een nieuwe vaccinatieronde te starten in het najaar? Zo ja, waarom? Zorgen meer vaccinaties niet voor nog meer bijwerkingen? Zo nee, waarom niet?
De herhaalprik tegen COVID-19 wordt door het OMT-Vaccinaties geadviseerd omdat deze nodig is om de bescherming tegen ernstige ziekte en sterfte op peil te houden. Hiermee voorkomen we dat mensen ernstig ziek worden of overlijden door COVID-19. Ik onderschrijf het advies van deze experts.
Gaat u het Nederlandse volk nu wel volledig voorlichten over het risico op bijwerkingen na coronavaccinaties? Worden deze cijfers opgenomen in de informatievoorziening over deze vaccinaties? Zo nee, waarom niet?
Vanaf het begin van de vaccinatiecampagne is op diverse manieren aandacht besteed aan de voordelen en eventuele risico’s van de COVID-19-vaccinatie. Informatie over mogelijke bijwerkingen is onder andere beschikbaar op de website van de rijksoverheid, het RIVM, het CBG, Bijwerkingencentrum Lareb en diverse andere kanalen.
Gaat u dit najaar / deze winter opnieuw over tot drang en dwangmiddelen, zoals coronapaspoorten en lockdowns, om vaccinatie af te dwingen? Zo ja, vindt u dat terecht en/of verantwoord, nu u weet dat de vaccinaties zoveel schade veroorzaken?
Er is brede wetenschappelijke consensus over de mate waarin vaccinatie bijdraagt aan bescherming tegen het coronavirus. Vaccins voorkomen dat mensen ernstig ziek worden of overlijden door COVID-19. Op die manier draagt vaccinatie in grote mate bij aan het bevorderen van de volksgezondheid. Van het afdwingen van vaccinatie is geen sprake. Gedurende de periode dat het coronatoegangsbewijs (CTB) nog werd ingezet, bestond altijd de mogelijkheid om met een negatieve testuitslag toegang te krijgen tot locaties waar het hebben van een geldig CTB verplicht was.
Wat zijn de criteria om de vaccinatiecampagne stil te leggen? Hoeveel bijwerkingen moeten daarvoor worden gemeld? Hoe bent u tot deze kosten-baten analyse gekomen? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Zoals ook in het antwoord op vraag 4 is aangegeven zegt het aantal meldingen niets over hoe vaak een bepaalde bijwerking daadwerkelijk optreedt. Klachten of aandoeningen kunnen ook een andere oorzaak hebben. Er vindt doorlopend onderzoek plaats naar meldingen van vermeende bijwerkingen. Als er twijfel is over de kwaliteit, werkzaamheid of veiligheid van vaccins wordt actie ondernomen. Rapportages van Lareb en onderzoek door het CBG en het EMA spelen hierbij een belangrijke rol.
Opzeggen Vluchtelingenverdrag |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de asielcrisis onbeheersbaar is geworden en Nederland haar absorptievermogen heeft bereikt?
De druk op de asielketen is erg hoog met name in de asielopvang. De situatie is, voor zowel mensen die asiel willen aanvragen als voor medewerkers met name in Ter Apel nog nauwelijks houdbaar. Het is duidelijk dat veel extra inzet benodigd is om de opvang adequaat te organiseren en weer tot normalisatie te komen. Dat betekent echter niet dat de situatie onbeheersbaar is geworden.
Ten behoeve van de beheersing van deze crisis is zoals uw Kamer bekend de structuur voor nationale crisisbesluitvorming geactiveerd en wordt gesproken met medeoverheden over maatregelen voor de korte termijn en plannen voor de middellange en lange termijn.1 Het blijft onverminderd van kracht dat eenieder die heeft moeten vluchten voor zijn of haar eigen veiligheid bescherming moet worden geboden.
Het kabinet wil wel meer grip krijgen op migratie en tijdig kunnen anticiperen. Zoals tevens in de Staat van Migratie2 opgenomen werkt de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken3 (hierna: ACVZ) aan een advies over in hoeverre en op welke wijze beleidsmatige richtgetallen bij kunnen dragen aan sturing van asiel- en reguliere migratie naar Nederland.
Deelt u de mening dat het VN-Vluchtelingenverdrag uit 1951 een aanzuigende werking heeft op de komst van asielzoekers, waaronder ook veel derde- en veiligelanders, waardoor Nederland verplicht is vluchtelingen toe te laten tot de asielprocedure?
In het regeerakkoord van kabinet Rutte III («Vertrouwen in de Toekomst») is afgesproken om onafhankelijk onderzoek te doen of en zo ja op welke wijze het Vluchtelingenverdrag bij de tijd moet worden gebracht om een duurzaam juridisch kader te kunnen bieden voor het internationale asielbeleid van de toekomst. Dat resulteerde in april 2020 in de verkenning «Terechte vraag, verkeerd aanknopingspunt» van mr. J.P.H. Donner en mr. dr. M. den Heijer.4
In de samenvattende conclusie van dit rapport valt te lezen: Mensen vluchten niet vanwege het Vluchtelingenverdrag, maar uit vrees voor oorlog of vervolging. Die realiteit is onveranderd gebleven. Opzegging of aanpassing van het verdrag zal het vluchtelingenvraagstuk niet doen verdwijnen. Ik onderschrijf deze uitkomst van de verkenning en deel uw mening dan ook niet dat het Vluchtelingenverdrag een aanzuigende werking heeft.
Deelt u de mening dat het u door u bewierookte belangrijke principe van opvang in de regio echt kan worden waargemaakt door het opzeggen van het VN-Vluchtelingenverdrag? Zo ja, wilt u, zeker gezien de huidige situatie, per direct daartoe overgaan? Kunt u een gedetailleerd antwoord hierop geven?
Nee, deze mening wordt niet gedeeld. Het overgrote deel van de personen die vluchten voor oorlog of vervolging wordt momenteel reeds opgevangen in de regio, in veelal lage- en middeninkomens landen. In 2021 werd 72 procent van alle vluchtelingen opgevangen door een buurland van hun land van herkomst.5 Opvang in de regio wordt dus al waargemaakt.
Daarnaast stipt de hiervoor genoemde verkenning van Donner en Den Heijer aan dat de juridische verplichtingen van Nederland jegens asielzoekers en vluchtelingen niet alleen voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag, maar ook uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en EU-regelgeving. Het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag zal de verplichtingen van Nederland dan ook niet wezenlijk veranderen.
Dit kabinet heeft als doel om migratie zoveel mogelijk gestructureerd te laten verlopen, ongewenste migratiebewegingen zoveel mogelijk te beperken en het draagvlak voor migratie in onze samenleving te behouden en te versterken. Dit conform internationale verdragen en EU-regelgeving, waaronder het VN-Vluchtelingenverdrag. Het kabinet zet zich daar continu voor in, onder meer door in te zetten op een fundamentele herziening van het gezamenlijke Europese asielsysteem, afspraken te maken met derde landen in brede partnerschappen, te investeren in opvang in de regio en het aanpakken van grondoorzaken van migratie.
Allerlaatst deel ik u graag nog mede dat uw Kamer aan het einde van dit jaar een brief toe komt over opvang in de regio en migratiesamenwerking zoals reeds aan gekondigd in de brief over de Staat van Migratie.
Het bericht 'Toezichthouder verzamelt ongevraagd info over 800.000 ggz-patiënten' |
|
Rens Raemakers (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zonder nadrukkelijke toestemming van patiënten medische gegevens verzamelt?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Ik wil in de eerste plaats opmerken dat de NZa informatie uitvraagt bij zorgaanbieders om te zorgen voor een toegankelijke en betaalbare geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Nederland. Dit doen zij als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO), waarbij zij primair zelf gaan over de invulling van hun rol als toezichthouder en in dit kader de mogelijkheid hebben om de hiertoe benodigde informatie te vergaren en verwerken. Daarbij moeten zij vanzelfsprekend voldoen aan de privacy- wet- en regelgeving. De kaders voor uitvraag van gegevens en verwerking door de NZa liggen in de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Patiënten hebben altijd de mogelijkheid om via een privacyverklaring bij hun behandelaar aan te geven dat zij bezwaar hebben tegen het aanleveren van informatie.
Specifiek voor de ggz werkt de NZa de komende jaren aan een verbetering van de zorgvraagtypering in samenwerking met branchepartijen. In dit kader vraagt de NZa gegevens uit over zorgzwaarte en behandelinzet om een beter beeld te krijgen welke zorg voor welke groep patiënten passend is. De NZa mag, gelet op haar taken, gezondheidsgegevens verwerken zonder uitdrukkelijke toestemming van de patiënt. De NZa stelt hierbij alles in werking om de privacy van patiënten te borgen.
Hebben er al ggz-behandelaars of ggz-instellingen geweigerd of nagelaten de betreffende gegevens aan te leveren? Zo ja, om hoeveel gaat het?
De verplichting om aan te leveren gaat in per oktober 2022. Er zijn daarom nog geen ggz-behandelaars of ggz-instellingen die hebben geweigerd of nagelaten om de gevraagde gegevens aan te leveren.
Hoeveel sancties zijn er tot op heden vanuit de NZa opgelegd vanwege het niet aanleveren van de betreffende gegevens?
Tot op heden heeft de NZa haar handhavingsinstrumenten niet ingezet. Zie ook de beantwoording van vraag 2.
Kunt u uiteenzetten op welke wettelijke grondslag het delen van deze gegevens en het eventueel opleggen van sancties zijn gebaseerd?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 heeft de NZa de wettelijke taak om markttoezicht en marktontwikkeling uit te voeren en heeft de NZa de bevoegdheid om informatie op te vragen die van belang is voor de uitvoering van haar wettelijke taken in het kader van de Wmg. Op grond van de Wmg kan de NZa regels stellen over het verstrekken van gegevens en inlichtingen. De NZa neemt hierbij de onder meer de Regeling categorieën persoonsgegevens Wmg in acht. Voor de geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg heeft de NZa in de Regeling geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg voorschriften gegeven op het gebied van registratie, administratie, declaratie en informatie. In deze Regeling heeft de NZa ook de informatieverplichting opgenomen over de periodieke aanlevering zorgvraagtypering. De doorbreking van het medisch beroepsgeheim van de zorgaanbieder kan geschieden indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht. Die verplichting is in dit geval de Wmg in combinatie met de Regeling geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg (NR/REG-2214d) zoals hierboven benoemd.
In de Wmg zijn eveneens bepalingen opgenomen over handhaving.
De NZa heeft in haar brief van 28 oktober 2021 (kenmerk 0412002/1050507) gericht aan voormalig Staatssecretaris Blokhuis aangegeven dat noodzakelijkheid, proportionaliteit, subsidiariteit en mogelijke risico’s die voortvloeien uit beleidskeuzes zorgvuldig zijn afgewogen en getoetst. De NZa is op basis van deze toets en de bijbehorende onderbouwing tot de conclusie gekomen dat het zorgprestatiemodel en de bijbehorende zorgvraagtypering voldoen aan de eisen die worden gesteld vanuit de AVG.
Voldoet de werkwijze van de NZa aan de voorwaarden die gelden voor het delen van deze gegevens? Zo ja, waar is dat oordeel op gebaseerd en is deze werkwijze ooit juridisch getoetst?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uiteenzetten hoe de NZa de eisen uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) dat informatiedeling proportioneel en doelgebonden moet zijn, heeft gewogen met het kiezen voor deze werkwijze?
Voor de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering is gedetailleerde informatie nodig. Een aanzienlijk deel van het verder ontwikkelen van zorgvraagtypering heeft betrekking op het juiste verband tussen zorgvragen (individuele patiënten) en zorgvraagtypes. Mogelijke verbeteringen van het systeem zijn te vinden in het samenvoegen of opsplitsen van zorgvraagtypes, of het verschuiven van de verwachte grens tussen zorgvraagtypes op basis van de individuele scores op de HoNOS+-vragenlijst. Voor deze analyses moet de NZa voor een individuele zorgbehoefte kunnen achterhalen of de zorgvraagtypes goed passen. Om die reden vraagt de NZa de scores op patiëntniveau uit. Het gaat niet zozeer om de patiëntinformatie, maar om informatie over de zorgzwaarte en het zorgverloop daarvan. Bij het verzamelen van voornoemde informatie vraagt de NZa niet meer gegevens op dan noodzakelijk en weegt zij af of een andere wijze van informatie verzamelen in de rede ligt. Met de wijze van onderzoek zoals aangegeven in vraag 8 en 9 kan de NZa niet voldoende informatie genereren. Ik zal geen opdracht geven tot nader onderzoek zoals omschreven in vraag 8 en 9, omdat zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 1 de NZa als ZBO haar eigen afwegingen maakt over de wijze waarop zij informatie genereert.
Bij de huidige werkwijze ontvangt de NZa overigens geen gegevens die direct tot personen herleidbaar zijn en deze informatiestroom bevat op zichzelf geen persoons identificerende kenmerken. De NZa ontvangt via Vektis gepseudonimiseerde gegevens over gedeclareerde zorgprestaties, inclusief de informatie die bij de declaratie op de factuur moet worden vermeld zoals het gekozen zorgvraagtype en de DSM-diagnosehoofdgroep. Daarnaast ontvangt de NZa informatie van zorgaanbieders over de zorgvraagtypering. De NZa zal geen koppeling tussen deze informatiestromen maken. Na gebruik zal de NZa de verzamelde gegevens vernietigen.
De grondslag toestemming is niet goed toepasbaar in de relatie tussen overheid en burger, omdat een voorwaarde voor rechtsgeldige toestemming is dat deze in vrijheid gegeven is. Gelet op de ongelijke machtsverhouding tussen overheid en burger wordt verondersteld dat toestemming niet vrijelijk kan worden gegeven (overweging 43 AVG). Bovendien wordt het aan de wetgever overgelaten om de rechtsgrond voor gegevensverwerkingen door overheidsinstanties te creëren (overweging 47 AVG). Toestemming als verwerkingsgrondslag is niet uitgesloten, maar er dient wel zeer terughoudend mee om te worden gegaan.
Zou het onderzoek ook doorgang kunnen vinden indien mensen proactief gevraagd wordt om toestemming te verlenen voor het delen van hun gegevens en is deze optie onderzocht?
Zie antwoord vraag 6.
Is er onderzocht of het onderzoek van de NZa ook doorgang zou kunnen vinden zonder het opvragen van medische informatie die onder het beroepsgeheim valt? Zo ja, waarom is daar niet voor gekozen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Is onderzocht of het onderzoek van de NZa ook doorgang zou kunnen vinden als de informatie geaggregeerd per zorginstelling of zorgverlener aangeleverd zou worden en daarmee meer bescherming zou bieden voor de privacy van patiënten? Zo ja, waarom is daar niet voor gekozen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven op welke wijze de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) betrokken is?
In de brief van de NZa gericht aan voormalig Staatssecretaris Blokhuis d.d. 28 oktober 2021 (kenmerk 0412002/1050507) heeft de NZa de betrokkenheid van de AP met betrekking tot het zorgprestatiemodel en de zorgvraagtypering uitvoerig omschreven. De NZa heeft alle relevante stukken verstuurd aan de AP en deze heeft geen voorwaarden of kritiekpunten meegegeven. Het staat een ieder vrij om een klacht in te dienen bij de AP.
Met betrekking tot de aanlevering van gegevens ten behoeve van de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering heeft de AP aangegeven dat zij de onderbouwing van de gegevensaanlevering aan de NZa alsnog goed wil bekijken.
De NZa heeft bekend gemaakt dat zij de verplichte aanlevering van gegevens in verband met de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering zal uitstellen tot 1 januari 2023.
De NZa heeft inmiddels een aanvullende toelichting gegeven aan branchepartijen met betrekking tot de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering. (informatiekaart informatiestromen in het zorgprestatiemodel en privacy versie 2 – Nederlandse Zorgautoriteit (overheid.nl).
Heeft de AP ingestemd met deze werkwijze, of heeft deze nog voorwaarden of kritiekpunten meegegeven?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke manier voldoet de NZa aan eventuele voorwaarden of kritiekpunten vanuit de AP en is hierover voldoende contact geweest tussen de NZa en de AP?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft een medisch-ethische toetsingscommissie een oordeel gegeven over deze werkwijze? Zo ja, hoe is dit oordeel opgevolgd?
Nee. Dit is niet noodzakelijk en niet gebruikelijk.
Asielopvang op cruiseschepen op zee |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat onder meer UNHCR en VluchtelingenWerk Nederland de opvang van asielzoekers op cruiseschepen op zee kwalificeren als «een krankzinnig idee», «merkwaardig» en «een absurd idee»? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja.
Is hier sprake van, in de woorden van hoogleraar migratiegeschiedenis Lucassen, een door een gebrek aan politieke wil om de asielopvang fatsoenlijk te regelen ontstane paniek die dit soort proefballonnen voortbrengt, of bent u serieus van plan asielopvang op cruiseschepen op zee te realiseren? Kunt u de onderzoeken qua juridische en praktische haalbaarheid met de Kamer delen?
In de huidige opvangcrisis wordt geen enkele mogelijke oplossing voor het opvangen van vreemdelingen bij voorbaat uitgesloten. Om deze reden is ook geïnventariseerd wat (veiligheids)technische, juridische en praktische mogelijkheden zijn van opvang georganiseerd op cruiseschepen die niet zijn aangemeerd in een Nederlandse gemeente. Uit deze eerste inventarisatie is gebleken dat er te veel nadelen aan opvang op open zee kleven. Deze optie wordt daarom momenteel dan ook niet verder onderzocht, zoals aan uw Kamer gemeld dd. 28 juli 2022 (Kamerstuk 19 637, nr. 2948).
Onderschrijft u het standpunt van VluchtelingenWerk Nederland dat het opvangen van vluchtelingen op zee traumatisch kan zijn voor mensen die op gammele bootjes de overtocht naar de Europese Unie hebben gemaakt en deze oplossing «een van de lelijkste in zijn soort» is? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat in Nederland het streven is om het asielproces, inclusief de daarbij behorende opvang, op een humane wijze in te richten. Humaniteit wordt dan ook als een van de criteria gehanteerd bij de opvangmogelijkheden die in de huidige opvangcrisis worden gerealiseerd. Opvang van asielzoekers op (cruise)schepen is dan ook alleen aan de orde indien dit op een humane wijze kan plaatsvinden.
Hoe denkt u bij opvang op zee de basale vrijheden, zoals bewegingsvrijheid en basisvoorzieningen van asielzoekers te garanderen? Of is dit voorstel, dat volgens professor Lucassen nu lijkt op «een drijvende gevangenis» eigenlijk bedoeld om asielzoekers af te schrikken? Zo nee, waarom niet?
Bij het zoeken naar oplossingen voor de huidige opvangcrisis wordt geen enkele optie bij voorbaat uitgesloten, vandaar dat ook de mogelijkheid van opvang op (cruise)schepen op open zee is bezien. Hierbij is ook gekeken naar de mogelijkheden om een continue pendeldienst in te richten, zodat bewoners op eenvoudige wijze van en naar het schip kunnen begeven. Dit blijkt lastig te zijn, zeker bij slechte weersomstandigheden. Dit is ook een van de redenen dat besloten is asielzoekers niet op open zee op te gaan vangen.
Ik deel uiteraard het oordeel dat opvang geen gevangenis mag zijn, en er bewegingsvrijheid moet zijn voor de bewoners. Het idee is dan ook nimmer bedoeld om asielzoekers af te schrikken.
Waarom levert uw overleg met de Veiligheidsregio’s tot nu toe onvoldoende op? Bent u bereid gemeenten te vragen hun voorwaarden, voor het op korte termijn realiseren van asielopvang, als uitgangspunt te nemen voor de verdere besluitvorming?
Zoals uiteengezet in mijn brief van 28 juli jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2948) streeft ook het kabinet naar een stabieler asiellandschap op de langere termijn, mede in samenwerking met de Veiligheidsregio’s. Zo wordt in de Landelijke Regietafel Migratie & Integratie ingezet op versnelling van de implementatie en actualisering van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen. Onderdeel hiervan is het creëren van een wettelijke taak voor gemeenten om asielopvang binnen hun gemeentegrenzen mogelijk te maken. Deze elementen moeten ervoor zorgen dat ook in de toekomst voldoende opvangcapaciteit wordt gerealiseerd.
De Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen die in mei 2020 is vastgesteld in de Landelijke Regietafel Migratie & Integratie vormt het uitgangspunt voor een stabiel, wendbaar en duurzaam stelsel van asielopvang, waarbij de asielopvang evenwichtig over het land is verdeeld. De Uitvoeringsagenda is nog onvoldoende geïmplementeerd, ondanks intensieve inspanningen van alle partijen, en daarom is er een plan van aanpak opgesteld om de realisatie van de Uitvoeringsagenda concreet op te pakken, te actualiseren en te versnellen.
Bent u bereid op korte termijn, uiterlijk voorafgaande aan de publicatie van de Begroting voor 2023, een plan van aanpak te presenteren waarin praktisch en juridisch haalbare maatregelen worden voorgesteld waarmee voldoende asielopvangvoorzieningen op korte en lange termijn worden gerealiseerd en structureel voorhanden blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De toename van de export van varkens over lange afstanden en de dreiging van Afrikaanse varkenspest |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat er in het eerste half jaar van 2022 veel meer biggen en «vleesvarkens» over lange afstanden zijn geëxporteerd voor de slacht dan in dezelfde periode vorig jaar, met name naar Spanje, Italië, Polen en Slovenië?1, 2
Ik ben bekend met de toename van lange afstand transporten van biggen en varkens die bestemd zijn voor de slacht in die periode. Het ongenoegen dat ik daarbij voel spreekt voor zich. Ik zet mij immers samen met een aantal andere lidstaten in EU-verband in voor beperking van de transportduur voor jonge dieren en dieren die naar het slachthuis worden vervoerd.
Kunt u beschrijven hoe een transport van biggen en vleesvarkens naar Spanje, Italië, Polen en Slovenië verloopt? Hoe lang zijn de dieren in totaal onderweg? Hoeveel ruimte is er beschikbaar per dier en op wat voor ondergrond staan ze? Kunnen de dieren onderweg eten en drinken? Wat is de gemiddelde en maximale temperatuur? Hoe vaak worden zij gecontroleerd door een dierenarts? Worden zij onderweg uit- en weer ingeladen?
De biggen of varkens naar deze bestemmingen worden vanaf een varkenshouderij in Nederland geladen op een wegvervoermiddel. Biggen worden in de meeste gevallen rechtstreeks vanaf de varkenshouderij afgevoerd naar de plaats van bestemming in Spanje, Italië, Polen of Slovenië. Vleesvarkens, maar ook biggen kunnen ook eerst naar een erkend verzamelcentrum in Nederland vervoerd worden, waarvandaan ze vervolgens afgevoerd worden naar de plaats van bestemming. In dit verzamelcentrum moeten de dieren worden uitgeladen en ondergebracht.
Voordat de varkens Nederland verlaten worden zij gecontroleerd door een officiële dierenarts van de NVWA. Dit gebeurt tijdens het laden van het wegvervoermiddel vanaf de varkenshouderij of het erkende verzamelcentrum.
De welzijnsregels voor diertransporten volgen uit de transportverordening (Verordening (EG) nr. 1/2005). Alle transporten naar Spanje, Italië, Polen en Slovenië zijn lange transporten; dit zijn transporten die langer dan acht uur duren. Bij alle lange transporten is het verplicht om een door de RDW goedgekeurd vervoermiddel te gebruiken en de ondergrond te voorzien van passend strooisel. Voor varkens wordt meestal zaagsel gebruikt. Daarnaast is het verplicht dat varkens tijdens een lang transport voortdurend toegang hebben tot water; onderweg voeren is niet verplicht.
Varkens worden afgevoerd naar een varkenshouderij, een slachthuis of een erkend verzamelcentrum in Spanje, Italië, Polen of Slovenië. In het erkende verzamelcentrum worden de dieren uitgeladen en ondergebracht. De dieren moeten daarna nogmaals opgeladen worden om naar een slachthuis of een varkenshouderij afgevoerd te worden. In het slachthuis worden de dieren bij de ante mortem keuring gecontroleerd door een officiële dierenarts.
Wanneer het totale transport van plaats van vertrek naar de plaats van bestemming langer dan 24 uur duurt, moeten de varkens uiterlijk 24 uur na het moment dat het eerste dier werd geladen, ondergebracht worden in een erkende controlepost. In deze controlepost moeten de dieren tenminste 24 uur rusten en gedrenkt, gevoerd en verzorgd worden. In deze controlepost wordt door een officiële dierenarts gecontroleerd of de varkens geschikt zijn voor verder vervoer.
De gemiddelde transportduur naar Spanje bedraagt rond de 24 uur, naar Italië 21 uur, naar Polen 15 uur en naar Slovenië 18 uur. Bij een deel van de varkenstransporten naar deze bestemmingen moet dus gebruik worden gemaakt van een controlepost.
Alleen biggen ouder dan drie weken en zwaarder dan 10 kg mogen op lang transport, en dus vervoerd worden naar deze landen. Het is verplicht dat alle varkens tijdens het vervoer over de weg tenminste gelijktijdig kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding kunnen staan. Het gewicht van biggen en vleesvarkens getransporteerd naar deze landen kan variëren van meer dan 10 kg tot circa 130 kg. Dieren van beduidend verschillende grootte of leeftijd worden gescheiden vervoerd. De hoeveelheid ruimte die beschikbaar is per dier is afhankelijk van de oppervlakte van het wegvervoermiddel, het aantal dieren dat wordt geladen en het gewicht van de dieren.
De ventilatiesystemen op wegvervoermiddelen moeten de temperatuur in het vervoermiddel tussen de 0 graden Celsius en 35 graden Celsius kunnen handhaven. Lange transporten zoals die naar Spanje, Italië, Polen en Slovenië mogen niet plaatsvinden wanneer de verwachte buitentemperatuur op de geplande route hoger dan 30 graden Celsius is. De NVWA voert hier voorafgaand aan de transporten controles op uit en neemt een exportaanvraag niet in behandeling wanneer niet aan deze eis voldaan wordt. Achteraf controleert de NVWA aan de hand van de temperatuurregistratie in het vervoermiddel of de temperatuur tussen de 0 en 35 graden Celsius is gebleven.
Heeft u gezien dat er in de eerste helft van 2022 meer dan 930.000 biggen naar Spanje zijn geëxporteerd, veel meer dan in dezelfde periode in 2021? Hoe verklaart u deze toename?
Ten opzichte van het jaar 2021 is er inderdaad sprake van een toename van ongeveer 10%. Dit betekent overigens niet dat deze aantallen zo blijven, of dat deze stijging zal aanhouden. Het is bekend dat er tussen jaren, of tussen seizoenen binnen een jaar, variaties bestaan in het aantal geëxporteerde dieren en de bestemmingslanden. Dit is afhankelijk van diverse factoren, vooral van vraag- en aanbod.
Uit navraag bij brancheorganisatie Vee en Logistiek Nederland volgt dat de toename van verre bestemmingen in die periode vooral veroorzaakt werd door problemen die speelden in de keten vanwege tijdelijke afgenomen slachtcapaciteit van een aantal slachterijen in Nederland en Duitsland. Hierdoor werden minder biggen afgenomen door Nederlandse en Duitse varkenshouders en moesten andere bestemmingen worden gezocht.
Wat vindt u ervan dat Nederland daarmee de grootste leverancier is van buitenlandse biggen in Spanje?3
Met het oog op het welzijn van dieren en de principes van kringlooplandbouw ben ik van mening dat dieren zo kort mogelijk getransporteerd zouden moeten worden. Zeker dieren bestemd voor de slacht en kwetsbare dieren. Dat is een van de belangrijkste punten voor mijn inzet in de EU voor de aanstaande aanpassing van de Europese transportverordening (EG) nr. 1/2005. Ik verwijs de Tweede Kamer graag naar de position paper die ik samen met Denemarken, Duitsland, Zweden en België heb opgesteld (bijlage bij de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli 2022, Kamerstuk 2150132, nr. 1452).
Volgens de huidige Europese wet- en regelgeving mogen dit soort transporten plaatsvinden als er aan de voorschriften wordt voldaan. De handelsstromen volgen het principe van vraag en aanbod en in de interne markt van de EU kan deze situatie dus ontstaan.
Heeft u gezien dat de export van «vleesvarkens» naar Spanje in de eerste helft van 2022 verdubbelde ten opzichte van 2021? Hoe verklaart u deze toename?
Ik heb de cijfers gezien. Brancheorganisatie Vee en Logistiek Nederland geeft als verklaring dat door tijdelijke capaciteitsproblemen bij een aantal Nederlandse en Duitse slachterijen minder varkens konden worden afgevoerd in Nederland in Duitsland. Daarom zijn er andere bestemmingen gezocht. Ik verwijs de Tweede Kamer ook naar mijn antwoord op vraag 3.
Erkent u dat deze cijfers haaks staan op uw inzet om een einde te maken aan lange afstandstransporten met dieren die naar de slacht gaan?4
De cijfers weerspiegelen inderdaad niet de inzet van Nederland en andere gelijkgestemde lidstaten ten aanzien van langeafstandstransporten. Dat onderstreept het belang van aanpassing van de Europese wetgeving op dit gebied De Europese Commissie verwacht eind volgend jaar met voorstellen tot wijziging van de transportverordening te komen.
Erkent u dat Nederlandse varkenshouders die steeds meer varkens laten slachten in het buitenland laten zien dat zij lak hebben aan uw plannen en dat het dierenleed tijdens deze lange transporten ze kennelijk onvoldoende interesseert?
Ik zou zelf deze conclusies niet zomaar trekken. Er wordt gehandeld naar het principe van vraag en aanbod binnen de EU interne markt om tot een goed verdienmodel te komen. Deze transporten moeten voldoen aan de nu geldende (Europese) wetgeving, daar houdt de NVWA toezicht op.
Erkent u dat deze cijfers tevens haaks staan op de inhoud van het position paper dat u samen met Denemarken, Duitsland, Zweden en België als zogenaamde «Vught-groep» naar de Europese Commissie heeft gestuurd met daarin de oproep om de transportduur te beperken en de regelgeving voor diertransporten te verbeteren en aan te scherpen?5
De cijfers bevestigen juist dat aanpassing van de Europese regelgeving nodig is. Zonder aanpassing van de Europese voorschriften zullen de langeafstandtransporten niet vanzelf afnemen of stoppen. Dit moet EU-breed worden aangepakt.
Erkent u dat u op deze manier door de varkenssector in uw hemd wordt gezet als u in Brussel voorop zegt te willen lopen als het gaat om de behandeling van dieren en dierenwelzijn, ook op weg naar de slacht?
Mijn collega-Ministers in de EU weten goed hoe de principes van vraag en aanbod werken binnen de interne markt. Zij weten ook dat Nederland een grote speler is als het gaat om internationale diertransporten. Uit dit soort cijfers blijkt dat het beperken en verbieden van langeafstandtransporten een grote impact zal hebben, zeker ook voor Nederland.
Heeft u gezien dat de vereniging voor Spaanse varkenshandelaren waarschuwt dat deze transporten de kans op insleep van Afrikaanse varkenspest vergroten?6
Het risico op de insleep van Afrikaanse varkenspest is een dreiging die binnen de Europese Unie zeer serieus wordt genomen. Het vervoer van besmette varkens is een van de mogelijkheden om het virus te verspreiden. Het niet of niet goed reinigen van veewagens is eveneens een risico. De handel in varkens in de Europese Unie is strikt gereguleerd en er gelden strenge voorwaarden voor het vervoer van varkens in en tussen lidstaten, met als doel de kans op verspreiding van besmettelijke dierziekten zoveel mogelijk te verkleinen. Volgens de Europese Commissie zijn er geen gevallen bekend dat er verspreiding van de ziekte tussen lidstaten is opgetreden door het legale vervoer van varkens.
Wat u doen om een einde te maken aan de exportdrift van de Nederlandse varkenssector?
Ik zal blijven uitdragen wat mijn inzet is voor een betere borging van het dierenwelzijn en de aansluiting bij de principes van kringlooplandbouw. Dit zal ik ook in mijn gesprekken met de sector blijven benadrukken.
In Brussel zet ik me samen met gelijkgestemde lidstaten in om Europese regels aan te passen. Want zo lang deze transporten van dieren voldoen aan de geldende (EU) wet- en regelgeving, mogen deze blijven plaatsvinden. De Nederlandse overheid kan niet eenzijdig maatregelen treffen om dit te stoppen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.