Het bericht dat Shell honderden miljoenen heeft verdiend aan het ETS-systeem |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw door de morele ondergrens» over de lucratieve emissiehandel van Shell?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Shell, goed voor 1,4 procent van de wereldwijde uitstoot, in de top 10 van grootste vervuilers ter wereld, in vijftien jaar tijd een overschot van 2,3 miljard euro aan emissierechten heeft kunnen opbouwen en hiermee significante winst kan behalen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik ben het eens dat het onwenselijk is als bedrijven geld verdienen aan een emissiehandelssysteem voor zo ver dat het gevolg is van te veel gratis toegewezen emissierechten. In dat geval wordt niet voldaan aan het principe dat de vervuiler moet betalen. Dit was voornamelijk het geval in de beginjaren van het EU ETS waarin het systeem niet naar behoren functioneerde: de prijs was te laag door een te hoog aanbod van rechten, die (aan de industrie) grotendeels gratis werden verstrekt om koolstoflekkage te voorkomen. Na een aantal herzieningen is het systeem steeds beter gaan functioneren en met de laatste herziening in het kader van Fit-for-55 is het EU ETS vergaand aangescherpt: een sneller dalend emissieplafond dat borgt dat er vanaf 2040 geen emissierechten meer op de markt komen, uitfasering van de meeste gratis emissierechten richting 2034 en een versterking van het markstabiliteitsmechanisme dat overtollige rechten uit de markt haalt. De aanscherpingen waren direct terug te zien in de ETS-prijs. Het EU ETS voldoet daarmee steeds beter aan het principe dat de vervuiler moet betalen.
Het feit dat bedrijven handelen in emissierechten en daar geld aan kunnen overhouden, zie ik niet als zodanig als onwenselijk omdat dat juist onderdeel is van een goed functionerend emissiehandelssysteem. De combinatie van een aflopend plafond en de mogelijkheid om emissierechten te verhandelen, zorgt ervoor dat emissiereductie met zekerheid wordt bereikt, terwijl het marktmechanisme ervoor zorgt dat dat tegen de laagste kosten gebeurt. Dit mechanisme zorgt er bovendien voor dat de waarde van CO2-uitstoot, gegeven een bepaald emissieplafond, direct wordt vertaald in de prijs van een emissierecht. Dit zagen we bijvoorbeeld terug in de grote prijsstijging van ETS-rechten toen de aanscherpingen van het EU ETS bekend werden, waardoor de businesscase van duurzame investeringen direct werd verbeterd.
Ten aanzien van het opsparen van ETS-rechten heb ik vertrouwen in het marktstabiliteitsmechanisme, dat met vooraf afgesproken regels automatisch functioneert. Indien te veel rechten in omloop zijn (niet worden ingeleverd) wordt een deel van het overschot in mindering gebracht van toekomstige veilingen waardoor de facto rechten uit de markt worden gehaald. Zo worden tussen september 2023 en augustus 2024 272 miljoen minder rechten geveild in de EU.
Deelt u de mening dat het onjuist is als een bedrijf geld verdient aan emissierechten terwijl de CO2-uitstoot niet significant daalt? Wat vindt u ervan dat emissierechten naar verwachting nog lucratiever worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het principe van «de vervuiler betaalt» niet opgaat als de grote vervuiler flinke winst maakt door de handel in emissierechten en, zoals in het geval van Shell, nog net zo veel CO2 uitstoot als toen het Emission Trade System (ETS) begon? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om historische emissierechten voor derden te beprijzen op de marktwaarde waarop ze verkregen zijn in plaats van de dan geldende marktwaarde, waardoor winst op emissierechten niet langer mogelijk is?
Nee, ik ben niet bereid om dit te onderzoeken omdat het haaks staat op een goed functionerend EU ETS en een inbreuk zou zijn op het eigendomsrecht.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid te speculeren in emissierechten, onder andere door bedrijven die zelf deze rechten niet nodig hebben, zoals banken, niets bijdraagt aan het doel van het ETS om CO2-uitstoot te verminderen omdat het er niet voor zorgt dat de vervuiler betaalt? Zo nee, kunt u dit toelichten? Deelt u de mening dat een klimaatplicht, waarbij grote vervuilers wettelijk worden verplicht hun uitstoot terug te brengen, effectiever is dan het systeem van verhandelbare emissierechten?
Nee, beide meningen deel ik niet.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4 is handel in ETS-rechten noodzakelijk voor een goed functionerend emissiehandelssysteem. Daarbij maakt het niet uit of de handelende partij zelf een ETS-plichtige uitstoter is of bijvoorbeeld een financiële instelling. Omdat een ETS-recht een financieel product is, houdt de Autoriteit Financiële Markten toezicht op het functioneren van het markt.
Het wettelijk verplichten van uitstootreductie in plaats van het EU ETS vind ik niet verstandig omdat dit tot hogere maatschappelijk kosten zou leiden. Bovendien leidt het EU ETS tot inkomsten die in alle EU-lidstaten volledig aan klimaatbeleid moeten worden besteed.
Bent u bereid zich in te zetten om het gebruik van geitenpaadjes in het ETS uit te sluiten, om te voorkomen dat grote bedrijven zoals Shell emissierechten oppotten en hiermee gaan speculeren? Zo ja, op welke manier? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat het gratis weggeven van het «recht» om te vervuilen, wat in het geval van Shell neerkomt op 90 procent van de emissierechten, haaks staat op onze gezamenlijke taak om de CO2-uitstoot versneld en drastisch terug te brengen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Een prijs zetten op vervuiling is een belangrijke manier om de uitstoot van CO2 snel terug te dringen. De schaal waarop zeker in het verleden, maar ook nu nog, gratis rechten worden toegewezen, rijmt wat mij betreft niet met de noodzaak om zo snel mogelijk te verduurzamen. Dat neemt niet weg dat kosteloze toewijzing ook een doel dient. Als we vandaag volledig zouden stoppen met kosteloze toewijzing zou dat een ongelijk speelveld creëren tussen bedrijven binnen en buiten de EU, met als gevolg dat (de productie van) bedrijven zich verplaatsen naar buiten de EU. Dat is ongewenst voor zowel het klimaat als de Europese economie.
Er moet dus een balans gevonden worden met ook andere manieren om weglek te voorkomen. Daar heb ik mij afgelopen jaren voor ingezet tijdens de onderhandelingen over de herziening van de ETS-richtlijn in het kader van Fit for 55. In het resultaat herken ik veel terug van de ambitieuze inzet van Nederland op het vlak van gratis rechten: het aantal gratis rechten de komende jaren fors afgebouwd, met steeds scherper wordende benchmarks. Met het de koolstofgrensheffing (CBAM) is er een alternatief gevonden om weglek te voorkomen, waardoor de gratis toewijzing van rechten in CBAM-sectoren volledig wordt uitgefaseerd richting 2034. De elektriciteitssector krijgt nu al geen gratis rechten meer. Ik ben ervan overtuigd dat het ETS door de laatste herziening de komende jaren steeds beter gaat functioneren en vervuiling een eerlijke prijs krijgt.
Vindt u dat een bedrijf als Shell, met een winst van 38,5 miljard euro in 2022, recht zou moeten hebben op nog meer overheidsgeld door maatwerkafspraken te maken? Zo ja, waarom bent u van mening dat hetzelfde doel niet bereikt zou kunnen worden door strengere regelgeving waarmee miljarden kunnen worden bespaard die kunnen worden geïnvesteerd in echte duurzaamheid?
We willen dat de Nederlandse industrie verduurzaamt en dat dat ook in Nederland gebeurt. Een sterke industrie in Nederland is van belang voor onder andere onze strategische autonomie en ons verdienvermogen. Dat is niet kosteloos en laat zich niet altijd door regels afdwingen. Internationale hoofdkantoren kijken naar wat andere landen doen. En die zitten niet stil. We hebben te maken met internationale concurrentie, denk bijvoorbeeld aan de IRA in de VS. We zijn er ook niet mee geholpen als deze bedrijven (met de banen die daarbij horen) uit Nederland vertrekken en ergens anders zich vestigen. Dat is niet goed voor onze economie en werkgelegenheid en de wereld wordt er ook niet schoner van. Maatwerk gaat overigens over veel meer dan subsidies of leningen. Bedrijven willen vooral hun investeringsrisico’s verminderen. Dat gaat om het wegnemen van coördinatieproblemen, duidelijkheid, voorspelbaarheid op zaken als beleid, beschikbaarheid van infrastructuur en vergunningen.
Bent u bereid zich in te zetten voor een additionele versnelling van het afschaffen van de gratis emissierechten binnen het ETS? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 8, heb ik mij tijdens de laatste herziening van de ETS-richtlijn ingezet voor een ambitieuze afbouw van gratis rechten. De onderhandelingen over de volgende herziening zal waarschijnlijk in 2026 plaatsvinden en is aan een volgend kabinet.
Het bericht ‘Rechter Haags gerechtshof geschorst na valse-ondertekening in 43-vonnissen’ |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Financieel Dagblad van 19 februari 2024 met als kop «Rechter Haags Gerechtshof geschorst na valse ondertekening in 43 vonnissen»? Wanneer bent u in kennis gesteld van deze gebeurtenis?1
Ja. Ik ben ongeveer twee maanden geleden geïnformeerd.
Kunt u bevestigen dat deze vonnissen zaken betreffen van zogenoemde strafrolzittingen en dat deze zaken niet inhoudelijk zijn behandeld zodat burgers niet zijn benadeeld?
De Raad voor de rechtspraak geeft aan dat in 43 strafzaken op strafrolzittingen, na enkelvoudige behandeling door één rechter, meervoudige uitspraken tot niet-ontvankelijkverklaring en enkele processen-verbaal zijn opgesteld alsof er een behandeling en uitspraak van drie rechters aan was voorafgegaan. De Raad voor de rechtspraak geeft aan dat het niet aannemelijk is dat deze werkwijze impact heeft gehad op betrokkenen bij deze rechtszaken.
Klopt het dat de valsheid ziet op het vermelden van het aantal rechters (drie rechters in plaats van één rechter) in het vonnis?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat hierdoor 110.000 euro extra inkomsten voor het Haags Gerechtshof zijn gegenereerd en de betrokken rechter daarbij geen eigen financieel voordeel heeft gehad?
De Raad voor de rechtspraak geeft aan dat de betrokken rechter geen eigen financieel voordeel heeft gehad. Door deze werkwijze heeft het Hof ongeveer € 110.000 te veel ontvangen, dat is inmiddels gecorrigeerd.
Bent u het eens met de stelling dat, nu van persoonlijk financieel gewin geen sprake is geweest en er geen gevolgen voor de burger zijn geweest, het aannemelijk is dat dit alles te maken heeft met de wijze waarop de Rechtspraak is gefinancierd?
De Raad voor de rechtspraak heeft eerder al eens onderzoek laten uitvoeren naar motieven om een zaak meervoudig of enkelvoudig af te doen. Dat onderzoek liet zien dat hier vooral inhoudelijke argumenten aan ten grondslag liggen en geen financiële prikkels. Dit laat onverlet dat de Raad voor de rechtspraak aanleiding ziet nu een extern onderzoek te laten uitvoeren om uit te sluiten dat een vergelijkbare werkwijze elders is toegepast. Ik wacht de uitkomsten van dat onderzoek af. Verder wil ik niet speculeren over eventuele persoonlijke motieven van een rechter of raadsheer.
Herinnert u zich mijn inbreng bij de begrotingsbehandeling op 7 februari 2024 waarin NSC heeft aangegeven zich zorgen te maken over de effecten van de financieringssystematiek van de Rechtspraak vanwege de nadruk die daarin ligt op de prestatieafspraken? Bent u bereid nader onderzoek te doen en in kaart te brengen of er inderdaad sprake is van perverse financieringsprikkels, gezien in het artikel een rechter aangeeft «dat er keiharde prestatieafspraken liggen en het wat dat betreft lijkt op een koekjesfabriek» en dat meerdere rechters stellen «dat er sprake is van perverse financiële prikkels in de rechtspraak, die mogelijk leiden tot dit soort excessen»?
Ja, ik herinner mij de inbreng bij de begrotingsbehandeling op 7 februari 2024. Zoals in mijn antwoord op vraag 5 is aangegeven wil ik eerst het door de Raad voor de rechtspraak aangekondigde externe onderzoek afwachten.
Kunt u bij dit onderzoek tevens betrekken hoe de factoren werkdruk en de productgerichte financiering hierop van invloed zijn?
In de zomer van 2023 heb ik een onafhankelijk verkenner aangesteld om met Rechtspraak en OM te kijken naar mogelijke oplossingsrichtingen voor de werkdruk bij de rechterlijke macht. Ook de uitkomsten van deze verkenning wil ik afwachten. Deze worden dit voorjaar verwacht.
Kunt u deze vragen indien mogelijk beantwoorden voor het commissiedebat rechtspraak op 28 februari en zo niet, dan binnen twee weken?
Het is niet gelukt om de vragen binnen de termijn te beantwoorden, mede vanwege afstemming van de antwoorden met de Raad voor de rechtspraak.
Het bericht ‘Oekraïners gelokt: vanuit heel Europa komen mensen nu af op gratis woning en zorg.’ |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Oekraïners gelokt: vanuit heel Europa komen mensen nu af op gratis woning en zorg»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Kunt u aangeven a) hoeveel Oekraïners zich per week gemiddeld aanmelden bij het centrale aanmeldcentrum in Utrecht, b) hoe de samenstelling van de groep is (man, vrouw, kinderen), en c) de reden waarom zij naar Nederland zijn gekomen (vlucht voor de oorlog, arbeidsmigratie)?
Bij het aanmeldcentrum in Utrecht melden zich gemiddeld 300 tot 400 ontheemden per week. Dit is ongeveer 66% van de landelijke instroom. Het landelijke beeld is dat de verhouding tussen vrouwen en mannen afgelopen 5 weken tussen 50/50 en 60/40 schommelt.
Voor een uitgebreidere toelichting op de motieven verwijs ik graag naar de beantwoording van de openstaande vragen uit de plenaire behandeling van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne.
Is er in de afgelopen maanden een verschil waar te nemen in de motieven waarom Oekraïners naar Nederland komen? Klopt het dat steeds meer alleenstaande mannen zich melden en dat arbeid steeds vaker de reden van hun komst is?
Het signaal dat Oekraïners de laatste tijd vaker voor arbeidsmogelijkheden naar Nederland komen, horen wij regelmatig. Zo zijn er signalen uit informeel onderzoek van onder meer de HUB in Utrecht dat de laatste tijd meer alleenstaande mannen al dan niet via doormigratie vanuit andere lidstaten naar Nederland komen voor werk. Hoewel we de zorgen van deze gemeenten en veiligheidsregio’s daarover erkennen, hebben alle ontheemden uit Oekraïne, mits zij onder de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen, recht op bescherming, opvang en toegang tot de arbeidsmarkt in Nederland. Dit volgt uit de Europese beslissing om de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) te activeren. De RTB loopt tot 4 maart 2025. Mede naar aanleiding van deze signalen zal er op korte termijn een formeel (kwalitatief betrouwbaar) monitoringsonderzoek worden opgestart bij de HUB in Utrecht met onder andere als doel het in kaart brengen van welke aantallen ontheemden rechtstreeks uit Oekraïne komen, de aantallen die via andere lidstaten naar Nederland reizen, hun motivering daarvoor en de trends daarin.
Uit de laatste cijfers van het CBS over het aantal werkende ontheemden uit Oekraïne blijkt dat op 1 november 2023 55% van de 31.780 mannen tussen 15 en 65 jaar aan het werk is. Dit is een toename van 4% ten opzichte van mei 2023, toen 51% van de 27.025 mannen werkte. Van het aantal vrouwen tussen de 15 en 65 jaar werkt eveneens 55% op 1 november 2023, waarbij het totale aantal vrouwen in deze leeftijdscategorie wel hoger ligt, namelijk op 51.440. In mei 2023 was het aantal werkende vrouwen in de leeftijdscategorie tussen 15 en 65 jaar ook 51% van 46.730. Daarmee is het aantal werkende Oekraïense ontheemden tussen 15 en 65 jaar op 1 november 2023 62% vrouw en 38% man ten opzichte van mei 2023 waarop de verhouding 63% vrouw en 37% man is. Dit is voor wat betreft het aandeel werkende mannen ten opzichte van de vrouwen een toename van 1%.
Klopt het dat van de 90.000 opvangplekken in het land 99 procent bezet is en daardoor het enige overgebleven aanmeldcentrum nu in de problemen komt, waardoor ze de komende dagen bijna niet anders kunnen dan tijdelijk de deuren te sluiten? Welke gevolgen heeft dit concreet voor de Oekraïners die zich de komende dagen aanmelden bij het aanmeldcentrum?
Ontheemden uit Oekraïne kunnen zich direct bij een gemeente of bij een van de hubs melden. De hubs zijn locaties op centrale punten in het land waar ontheemden kort worden opgevangen en van waaruit zij een opvangplek krijgen toegewezen elders in het land. Bij een (tijdelijke) sluiting van de hubs kunnen ontheemden zich nog steeds direct melden bij gemeenten. Als een ontheemde zich meldt bij de gemeente en de opvangplek is beschikbaar, dan dient de gemeente opvang te bieden en de ontheemde in te schrijven in de BRP. Als er geen opvangplek beschikbaar is in deze gemeente, dan verwijst de gemeente de ontheemde door naar een gemeente in de regio waar opvangplekken beschikbaar zijn. Mochten er geen opvangplekken in de regio beschikbaar zijn dan dient hiervoor een verzoek ingediend te worden bij het Knooppunt Coördinatie Informatie Oekraïne (KCIO)/ Landelijk Centrum Vluchtelingen Spreiding (LCVS). Zij zullen vervolgens een opvangplek zoeken elders in het land.
Herkent u het beeld van de Veiligheidsregio die het aantal Oekraïense migranten ziet toenemen die niet per se is gevlucht voor oorlog, maar komen voor arbeidskansen, goede voorzieningen of voor een complexe medische operatie omdat de zorgkosten worden betaald?
Voor Oekraïense ontheemden is in Nederland de Regeling Medische zorg Oekraïne (RMO) ingericht. Het zorgpakket van de RMO is vrijwel gelijk aan het zorgpakket voor asielzoekers onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA). De RMO dekt verzekerde zorg uit het basispakket, daar vallen ook complexe medische operaties onder. Voor de RMO hoeven de ontheemden inderdaad geen zorgpremie of eigen risico te betalen. Werkende ontheemden betalen wel de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en dragen op die manier financieel bij aan ons zorgstelsel.
Ik heb ook het signaal ontvangen dat het risico toeneemt dat meer ontheemden met een zorgbehoefte naar Nederland komen vanwege de relatief gunstige voorzieningen op het gebied van zorg. Het klopt dat de Nederlandse zorgvoorzieningen gunstiger zijn voor ontheemden uit Oekraïne vergeleken met landen in Oost-Europa, zoals Slowakije en Moldavië. Daarentegen zijn de voorzieningen voor ontheemden in landen als Duitsland vergelijkbaar met of zelfs beter dan die in Nederland. Er is echter geen cijfermatig inzicht in de mate waarin de toename van ontheemden met een zorgbehoefte in Nederland kan worden toegeschreven aan de relatief gunstige voorzieningen of dat dit een gevolg is van de voortdurende oorlog. De kans op fysieke verwondingen en psychologische trauma’s als gevolg van de oorlog en de daaruit voortvloeiende zorgbehoeften zijn groter onder ontheemden die onlangs uit Oekraïne zijn gevlucht dan onder ontheemden die Oekraïne in een eerder stadium van de oorlog zijn ontvlucht.
Zie antwoord 3 met betrekking tot de mogelijkheden om arbeid te verrichten.
Klopt het dat Nederland ruimhartiger is dan andere Europese landen als het gaat voor de opvang van Oekraïners en de mogelijkheid om te werken? Kunt u aangeven hoe de andere Europese landen omgaan met het Europese welkomstbeleid ten aanzien van Oekraïense vluchtelingen?
Bij aanvang van de opvang van ontheemden in Nederland is ervoor gekozen om het voorzieningenniveau zoveel mogelijk gelijk te houden aan dat van andere asielzoekers, maar is wel rekening gehouden met uitvoerbaarheid gezien de grote opgave voor gemeenten en veiligheidsregio’s. Sinds die tijd zijn er verschillende aanpassingen in het beleid geweest. Begin 2023 zijn de bedragen voor leefgeld en verstrekkingen verlaagd en wordt gestaffeld zodat de bedragen in lijn zijn met verstrekkingen aan andere vluchtelingen. In de ons omringende landen, zoals België en Duitsland is het systeem anders ingericht, wat betekent dat het niet goed mogelijk is een vergelijking te maken tussen de verschillende systemen.
Op het gebied van werk heeft Nederland de RTB zo geïmplementeerd dat er direct toegang tot de arbeidsmarkt is, zonder dat er een arbeidsmarkttoets en/of tewerkstellingsvergunningsplicht van toepassing is. Werk brengt autonomie, economische zelfstandigheid, zingeving en afleiding. Ik vind participatie daarom van groot belang. In Nederland geldt voor arbeid in loondienst een vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht voor werkgevers die ontheemden uit Oekraïne arbeid willen laten verrichten (onder voorwaarde dat de werkgever de indiensttreding meldt bij het UWV). Nederland sluit hiermee aan bij de praktijk zoals die geldt in veel andere lidstaten. Bij het aan de slag gaan als zelfstandige is de tewerkstellingsvergunningsplicht nog wel van kracht. Op dit moment onderzoekt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of met aanpassing van de ministeriële regeling de mogelijkheden voor zelfstandigen kunnen worden verruimd zonder dat dit in bepaalde sectoren bovenmatige risico’s op misstanden met zich meebrengt. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid streeft er naar uw Kamer voor het zomerreces hierover te informeren.
Welke mogelijkheden zijn er om de zelfredzaamheid en participatie van Oekraïense vluchtelingen te stimuleren? En op welke termijn kunnen deze ingevoerd worden?
Ik onderschrijf het belang van het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van ontheemden in de Nederlandse samenleving. Dit is belangrijk voor de ontheemden zelf, hiermee verlicht de huidige druk op maatschappelijke voorzieningen en dit draagt bij aan het draagvlak voor de opvang van deze groep. Concreet kijkt het kabinet in deze context de komende periode naar de bijdrage die ontheemden kunnen leveren aan hun eigen opvang wanneer ze daar genoeg inkomen voor hebben (zie vraag 8). Ook wordt gekeken naar mogelijkheden voor taalonderwijs en vrijwillige inburgering, zodat ontheemden gemakkelijker op het niveau aan de slag kunnen waar ze in Oekraïne voor zijn opgeleid. Om ontheemden uit Oekraïne te ondersteunen bij het volgen van taallessen is in 2023 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid € 15 miljoen beschikbaar gesteld. Een goede Nederlandse taalbeheersing zorgt er daarnaast voor dat de veiligheid op de werkplek verbetert, en dat een goed gesprek bij de huisarts, op de school van de kinderen of bij een werkdesk van de gemeente gevoerd kan worden. Tevens wordt een verkenning uitgevoerd naar een overgang van ontheemden van de RMO naar de Zorgverzekeringswet onder de RTB.
De termijn van mogelijkheid tot uitvoering van voorstellen in het kader van participatie en zelfredzaamheid varieert. De invoering van de eigen bijdrage kan vermoedelijk op redelijk korte termijn uitgevoerd worden, terwijl de uitvoering van voorstellen waar een wetswijziging voor nodig is doorgaans lang(er) in beslag neemt.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om Oekraïners te verplichten om bij te dragen aan hun opvang wanneer ze daar genoeg inkomen voor hebben? Moeten hiervoor regels worden aangepast? Zo ja, welke en op welke termijn kan dit?
Het kabinet blijft inzetten op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van ontheemden in de Nederlandse samenleving. Dit betekent onder meer dat ontheemden zullen gaan bijdragen aan hun opvang wanneer ze daar genoeg inkomen voor hebben. Op dit moment bereid ik een wijziging van de regelgeving voor om een uniforme eigen bijdrage te gaan vragen. Zie daarvoor een uitgebreidere toelichting in de beantwoording van de openstaande vragen uit de plenaire behandeling van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne. Ik verwacht dat dit voor de zomer wordt afgerond.
Wanneer Oekraïense vluchtelingen bijdragen aan hun opvang, betekent dit dan ook zij bepaalde rechten opbouwen (bijvoorbeeld vanuit het huurrecht)? Hoe gaat dit in zijn werk?
Het is mogelijk om ontheemden een eigen bijdrage te vragen voor andere zaken (bijvoorbeeld gas, water en elektra) dan de woonruimte zelf, zonder dat de situatie kwalificeert als huur en de daarbij behorende huurbescherming. Wanneer een vergoeding wordt gevraagd voor de (al dan niet zelfstandige) woonruimte zelf, kan de situatie als huur gekwalificeerd worden en bouwen zij huurrechten op. Of de situatie kwalificeert als huur, hangt af van de omstandigheden.
Is het mogelijk om een koppeling tussen systemen (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en Suite van sociale diensten) tot stand te brengen en zo ja, welke wet- en regelgeving moet hiervoor worden aangepast zodat gemeenten een koppeling met leefgeld kunnen controleren?
Om gegevensdeling tussen het UWV en gemeenten mogelijk te maken, is een juridische grondslag nodig. In artikel 7 van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne is in deze grondslag voorzien. Bij de totstandkoming van de koppeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande praktijk van gegevensuitwisseling tussen UWV en gemeenten.
Heeft het kabinet een lange termijn perspectief met betrekking tot de opvang van de Oekraïners zoals ten aanzien van het realiseren van (semi-permanente) huisvesting, integratie in de samenleving, medische begeleiding (bijvoorbeeld het verwerken van trauma’s die opgelopen zijn in de oorlog) en het verrichten van arbeid als blijkt dat ook na maart 2026 (datum dat de financiering van de gemeentelijk opvang is gegarandeerd) de oorlog nog niet is beëindigd en/ of de situatie te onveilig is om terug te keren?
In de verzamelbrief Oekraïne van 26 januari jl. is toegelicht dat Nederland inzet op een EU gecoördineerde aanpak van verblijf dan wel terugkeer van ontheemden uit Oekraïne na 4 maart 2025. Daarbij is aangegeven dat de Europese Commissie momenteel inventariseert welke mogelijkheden er zijn voor langer verblijf indien de situatie daarom vraagt.
Daarnaast is er in de afgelopen periode verder verkend of en op welke wijze een tijdelijke nationale verblijfstitel zou kunnen worden toegepast zolang de terugkeer naar Oekraïne nog niet aan de orde is en een EU-gecoördineerde aanpak uitblijft. Om tijdig de benodigde voorbereidingen te treffen, dienen de benodigde beleidsopties uiterlijk medio 2024 gereed te zijn. Ondertussen blijft het kabinet zo lang dat nodig is inzetten op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van ontheemden in de Nederlandse samenleving. Dit verlicht ook de huidige druk op maatschappelijke voorzieningen en draagt bij aan het draagvlak voor de opvang van deze groep.
De samenwerking van Frontex met de Libische kustwacht |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Lighthouse Reports «Frontex and the pirate ship» alsmede het bericht «2,200 Frontex e-mails to Libya»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het hebben van 2200 keer contact in een periode van drie jaar met een organisatie gelijk staat aan een vorm van samenwerking? Zo nee, hoe zou u het contact tussen Frontex en de Libische kustwacht omschrijven? Zo ja, kunt u – gelet op het Nederlands lidmaatschap van de Raad van Bestuur van Frontex – aangeven wat volgens de Nederlandse regering de juridische basis is voor deze samenwerking, gezien absentie van een statusovereenkomst of werkafspraken zoals benodigd als vastgelegd in Verordening (EU) 2019/1896?
Op grond van de Europese Grens- en Kustwachtverordening (hierna: EGKW-vo) en overeenkomstig verordening (EU) nr. 656/2014 en het internationaal recht, kan Frontex operationele en technische bijstand verlenen aan lidstaten en derde landen ter ondersteuning van opsporings- en reddingsoperaties voor personen die op zee in nood verkeren. Dat doet Frontex o.a. door de inzet van vliegtuigen en drones in bepaalde delen van de Middellandse Zee om zo een beter beeld te verkrijgen wat er gebeurt op zee en tijdig een waarschuwing te doen uitgaan over personen in nood aan de verantwoordelijke nationale autoriteiten op het gebied van opsporing en redding op zee. Dit is cruciaal. Zonder deze ondersteuning is de kans groter dat personen in nood niet of te laat gered worden. Bovendien wordt het handelen in geval van opsporings- en reddingsoperaties van personen in nood op zee in belangrijke mate bepaald door het internationaal recht.3 Op grond van het internationaal recht is Frontex verplicht om de verantwoordelijke nationale autoriteiten te waarschuwen als zij een boot in nood detecteren. Welk land wanneer verantwoordelijk is bij een reddingsoperatie is bepaald doordat de wereldzeeën in afzonderlijke opsporings- en reddingsgebieden (Search and Rescue, SAR-zones) zijn verdeeld. Voor iedere SAR-zone is een ander land verantwoordelijk. Op operationeel niveau ligt de verantwoordelijkheid bij het nationaal reddings- en coördinatiecentrum (RCC). Dit systeem zorgt ervoor dat iedere reddingsoperatie op zee wordt gecoördineerd door één RCC.
In de praktijk betekent dit dat Frontex – als zij personen in nood op zee detecteren – onmiddellijk het verantwoordelijke reddings- en coördinatiecentrum waarschuwt en tevens alle omliggende centra om de reddingsactie te bespoedigen. Frontex blijft de situatie vervolgens monitoren tot dat de reddingsoperatie op gang is gekomen na contact te hebben gehad met het verantwoordelijk RCC of als om operationele redenen, zoals het opraken van de brandstof van een vliegtuig, de monitoring moet worden gestaakt.
Bovenstaande staat los van eventuele formele samenwerkingsverbanden tussen Frontex en derde landen. Hiervoor bestaan twee vormen. Dat kan ofwel door middel van werkafspraken ofwel door een samenwerkingsovereenkomst te sluiten met een derde land. Voor beide vormen van samenwerking behoeft Frontex instemming van de lidstaten. Deze beide vormen van samenwerking zijn in het geval van Libië niet aan de orde op dit moment en ook niet eerder aan de orde geweest. Daarmee is er geen formele samenwerking tussen Frontex en Libië.
Bent u van mening dat het systemisch uitvoeren van patrouillevluchten boven de Libische reddingszone en het systematisch delen van coördinaten met de Libische kustwacht in overeenstemming is met de juridische verplichtingen op het gebied van fundamentele rechten van Frontex en de Europese Unie (EU)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over het feit dat de coördinaten van migrantenschepen via Frontex direct of indirect terechtkomen bij de Tareq Bin Zeyad militie, die zich schuldig heeft gemaakt aan oorlogsmisdaden en nauwe banden onderhoudt met de Wagnergroep?
Het is onwenselijk dat de coördinaten van boten waar zich migranten op bevinden terechtkomen bij de Tareq Bin Zeyad militie. Zoals in het antwoord op vragen 2 en 3 is uiteengezet, is Frontex op grond van het internationaal recht verplicht om een waarschuwing te doen uitgaan aan het verantwoordelijke RCC, indien personen in nood op zee worden gedetecteerd. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen EU-lidstaten of derde landen. Frontex heeft geen zeggenschap over hoe het RCC vervolgens met kustwachtdiensten en andere betrokkenen communiceert. De oproepen van een RCC aan kustwachtdiensten en andere schepen vinden plaats over openbare radiokanalen. Het kan daardoor gebeuren dat informatie door meerdere actoren wordt opgepikt. In Libië bestaan bepaalde «kustwachtstructuren» bovendien zowel uit publieke als (semi-)private entiteiten, waaronder de Tareq Bin Zeyad militie in Oost Libië. Deze privéstructuren zijn overigens niet de onderdelen waar de EU direct mee samenwerkt in de steun via de Europese Commissie aan de kustwacht. In de praktijk komt het voor dat milities betrokken raken bij reddings- en onderscheppingsmissies.
Daarnaast wijst het kabinet op de verantwoordelijkheden van staten voor SAR-operaties in het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee. Daaruit volgt de verdragsrechtelijke taak van een kuststaat om SAR-operaties te coördineren in diens SAR-zone. Deze verantwoordelijkheid geldt ook voor Libië.
Om bij te dragen aan de verbetering van de algemene mensenrechtensituatie in Libië, waaronder die van migranten en vluchtelingen, ondersteunt Nederland de Libische autoriteiten via het vredesproces. Dit doet Nederland mede uit hoofde van het co-voorzitterschap van de werkgroep Internationaal Humanitair Recht en Mensenrechten onder het Berlijn Vredesproces, een rol die Nederland samen met de VN en Zwitserland vervult. Concreet doet Nederland dit o.a. door steun aan mensenrechtenverdedigers en technische ondersteuning ter versterking van de justitiële keten in Libië. Daarnaast wordt, middels programmering, ingezet op het creëren van alternatieve vormen van opvang, op de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel en de criminele netwerken die daarvoor verantwoordelijk zijn.
Was de Nederlandse regering voorafgaand aan de publicatie van bovengenoemde onthullingen door Lighthouse Reports door Frontex op de hoogte gesteld van het gegeven dat het grensagentschap in drie jaar tijd ongeveer in 2200 gevallen de coördinaten van migrantenschepen per e-mail heeft gecommuniceerd aan de Libische kustwacht?
Het kabinet was op basis van informatie, zoals gedeeld door het Agentschap, in de Raad van Bestuur op de hoogte van de activiteiten van het Agentschap op de Middellandse Zee en dat er in dat kader ook contacten zijn met de Libische kustwacht.
Heeft Nederland, als lid van de Raad van bestuur van Frontex, actie ondernomen na de onthullingen van Lighthouse Reports? Zo ja, wat voor actie? Zo nee, waarom niet?
In de bijeenkomsten van de Raad van Bestuur worden de lidstaten telkens geïnformeerd over alle operationele activiteiten van het Agentschap en relevante ontwikkelingen daarbij. Hierbij gaat Frontex ook in op de maritieme operaties. Het kabinet hecht eraan dat gekeken wordt naar de interne procedures en regels bij Frontex aan de hand waarvan het maritieme noodsituaties beoordeelt die het via zijn bewaking detecteert, en de daaruit voortvloeiende potentiële noodzaak om een Mayday-melding af te geven. Ook de Europese Ombudsman beveelt dit aan.4 Het kabinet is van mening dat deze aanbeveling moet worden meegewogen bij de opvolging van de evaluatie van de EGKW-vo en dat daarin ook gekeken wordt naar de verhouding met derde landen. Het kabinet zal hiervoor aandacht vragen in de daarvoor bestaande gremia, zoals de Raad, Raad van Bestuur van Frontex en de speciaal daarvoor opgerichte Search and Rescue Contact Group onder leiding van de Commissie.
Wordt de berichtgeving besproken in de komende Management Board Meeting van Frontex? Zo ja, kunt u rapporteren over de uitkomsten van deze meeting? Zo nee, kunt u toezeggen deze berichtgeving van Lighthouse Reports te agenderen binnen de Management Board Meeting van Frontex en te rapporteren over de uitkomsten aan de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft Nederland een bijdrage geleverd aan de operatie van Frontex in de centrale Middellandse zee, binnen welk kader het delen van deze coördinaten plaatsvindt? Zo ja, kunt u deze bijdrage specificeren?
Nederlands personeel van de Koninklijke Marechaussee, de Nationale Politie, de Dienst Vervoer en Ondersteuning en de Immigratie- en Naturalisatiedienst is in verschillende functies en op verschillende plaatsen langs de kust van de Middellandse Zee actief in 2024. Het gaat dan onder andere om de operatie genaamd Themis. Met operatie Themis ondersteunt Frontex Italië onder andere op het gebied van grenstoezicht en opsporings- en reddingsoperaties op de Centraal-Mediterrane route.
Wat is uw oordeel over de huidige mensenrechtensituatie voor migranten en vluchtelingen in Libië en de rollen die de Libische kustwacht en Libya’s Directorate for Combating Illegal Migration (DCIM) hierin spelen?
De huidige mensenrechtensituatie voor migranten en vluchtelingen in Libië en de berichten over betrokkenheid van Libische overheidsfunctionarissen bij detentiecentra waar mensenrechtenschendingen plaatsvinden blijven zeer zorgelijk. Om die reden roept Nederland doorlopend op tot het verbeteren van de behandeling van migranten en vluchtelingen, aanpak van mensenhandel, toegang van internationale organisaties tot de detentiecentra, alsook dat arbitraire detentie moet worden beëindigd – met als uiteindelijke doel sluiting van de detentiecentra. Voorts bepleit Nederland, gezien de hoogrisico-omgeving, doorlopend het belang van aanvullende monitoring van de Europese steun aan de Libische kustwacht, het beter in kaart brengen van de Libische entiteiten die betrokken zijn bij migratiebeleid en uitvoering en het versterken van de toepassing van EU mensenrechten due diligence beleid.
Nederland en de Europese Commissie verlenen tevens steun aan Libië om de omstandigheden van migranten en vluchtelingen te verbeteren. De Nederlandse inzet richt zich met name op directe hulpverlening aan vluchtelingen, asielzoekers en migranten via onafhankelijke, humanitaire organisaties. Snel resultaat is echter lastig te behalen vanwege de complexe situatie in Libië.
Deelt u de mening dat het samenwerken door Frontex en de EU met de Libische Kustwacht, die ook volgens een rapport van de Fact Finding Missie van de Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights (OHCHR) samenwerkt met mensensmokkelaars, feitelijk het businessmodel van de mensensmokkel versterkt en irreguliere migratie eerder bevordert dan bestrijdt? Klopt het dat ook de Europese Commissie (EC) zelf heeft toegegeven dat de Libische kustwacht geïnfiltreerd is door mensensmokkelaars?
Het is onwenselijk dat door Frontex gedeelde informatie in handen valt van mensensmokkelaars. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 bestaan in Libië bepaalde «kustwachtstructuren» uit zowel publieke als (semi-)private entiteiten. Het kan daardoor gebeuren dat informatie door meerdere actoren wordt opgepikt.
Nederland en de EU verlenen verschillende soorten steun aan actoren in Libië. Zo draagt de EU onder andere bij aan het trainen en versterken van de opsporings- en reddingscapaciteit van de Libische kustwacht. Deze steun vindt primair plaats in het kader van het EU-programma Support to Integrated Border and Migration Management in Libya (SIBMMIL), gefinancierd uit het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) met ca. EUR 57 miljoen sinds 2017. De EU heeft met deze financiering onder andere medewerkers van de kustwacht getraind op navigatie en respect voor mensenrechten. Ook heeft de EU voertuigen en materieel geleverd. Er wordt geen directe financiële bijdrage aan de Kustwacht gegeven.
De samenwerking met de Libische autoriteiten heeft tot doel om bij te dragen aan het behartigen van Europese en Nederlandse doelstellingen in Libië en biedt tevens ruimte om de autoriteiten aan te spreken op vermeende misstanden, zoals genoemde aantijgingen in het rapport van de VN Fact Finding Missie. Naar aanleiding van een gezamenlijke missie van de Commissie en EDEO naar Libië van 5–8 februari jl. heeft de Commissie aangegeven dat de mogelijkheid onderzocht wordt om een strategische migratiedialoog op politiek niveau te voeren. Nederland heeft in navolging van deze missie nogmaals het belang bepleit van aanvullende monitoring van de EU-steun aan de Libische kustwacht en het beter in kaart brengen van de Libische entiteiten die betrokken zijn bij migratiebeleid en de uitvoering daarvan.
Deelt u de mening dat Libië geen veilig land is en dus ook geen «place of safety» kan bieden waarnaar, conform geldend zeerecht, uit zee geredde mensen op de vlucht zonder dat hun asielverzoek is geverifieerd (conform uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens) overgebracht dienen te worden?
Voor zover bekend bij het kabinet worden in de praktijk alleen personen overgebracht naar Libië die door de Libische kustwacht in de SAR-zone van Libië uit zee worden gered. In die gevallen dient Libië zich te houden aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen.
Zoals in het antwoord bij vraag 10 is aangegeven verlenen Nederland en de EU verschillende soorten steun aan actoren in Libië. Deze steun richt zich op het verbeteren van de situatie in Libië met name op het gebied van mensenrechten. Het verbeteren van de mensenrechtensituatie in de Libische context is een zaak van lange adem, maar Nederland blijft zich hiervoor inzetten.
Kunt u een overzicht geven van alle Nederlandse migatieprojecten in relatie tot Libië, zowel in bilaterale als EU-context?
NL financiert via de VN (IOM, UNODC, UNHCR en UNICEF) verschillende programma’s die bijdragen aan de bescherming van migranten, asielzoekers en vluchtelingen en het tegengaan van mensenhandel en mensensmokkel. Voor de periode 2024–2027 worden vanuit BHOS middelen op migratie in totaal EUR 17 mln. ingezet in Libië.
1.
UNHCR
Protection assistance for asylum seekers and refugees
2024–2026
USD 6,38 mln
2.
UNICEF
Responding to child protection needs for children on the move through service provision and strengthened institutional capacity
2024–2026
EUR 4 mln
3.
UNODC
Strengthening capacities in North Africa to protect migrants by addressing smuggling of migrants and trafficking in persons
2023–2026
Totaalbedrag USD 6,76 mln. voor Marokko, Algerije, Libië, Tunesië en Egypte.
4.
IOM
COMPASS – Protection of vulnerable migrants and direct assistance
2024–2027
EUR 6 mln
Welke resultaten heeft het verstrekken van EU-fondsen aan Libië tot dusverre opgeleverd op gebied van het beschermen van rechten van mensen op de vlucht, bestrijden van mensensmokkel en het voorkomen van irreguliere migratie? Rapporteert de EC aan lidstaten over dergelijke resultaten? Zo nee, bent u bereid er bij de EC op aan te dringen om over de resultaten op dit gebied te rapporteren?
Middels het EU Trust Fund (EUTF) ondersteunt de EU de bescherming en weerbaarheid van de ontheemde bevolking en kwetsbare migranten, biedt de EU vrijwillige humanitaire repatriëring en re-integratie van kwetsbare migranten naar landen van herkomst en ondersteunt de EU lokale socio-economische ontwikkeling. Hiernaast worden er programma’s ondersteund voor noodhulp aan gestrande migranten, duurzame oplossingen voor migranten en asielzoekers langs de Centraal-Mediterrane Route, het ontmantelen van criminele netwerken opererend in Noord-Afrika en duurzame oplossingen voor alleen reizende, dan wel van hun familie-gescheiden kinderen en familie hereniging in Libië.
Middels het EUTF is bijgedragen aan de vrijwillige terugkeer van 52.800 migranten naar hun land van herkomst inclusief hulp bij re-integratie en de evacuatie van 6,300 vluchtelingen en asielzoekers uit Libië. Er is directe noodhulp geleverd aan vluchtelingen en kwetsbare migranten in de vorm van meer dan 355.000 «non-food items» en hygiëne producten. Hiernaast is de toegang tot basisbehoefte voor 4 miljoen mensen verbeterd, ontvangen ongeveer 70.000 kinderen onderwijs en krijgen ongeveer 3.000 jonge ondernemers steun door middel van trainingsprogramma’s. Op het gebied van grensmanagement hebben 105 werknemers van de Libische kustwacht training ontvangen op het gebied van navigatie en mensenrechten. Hiernaast zijn 30 SUV’s en 10 bussen geleverd aan de relevante Libische autoriteiten en zijn vijf schepen van de kustwacht gerehabiliteerd. 5
De Europese Commissie rapporteert over de resultaten van programma’s, onder andere middels de websites van de Commissie. Nederland benadrukt regelmatig het belang van goede communicatie over de resultaten van door de EU gefinancierde programma’s. Eind 2023 hebben auditors van de Europese Rekenkamer een grootschalige audit van het EUTF uitgevoerd. Het rapport over alle migratie gerelateerde uitgaven over het EUTF wordt in de zomer van 2024 verwacht en zal openbaar zijn. Het onderzoek gaat in op de vraag of de projecten voortkomend uit het EUTF hun beoogde resultaten behaald hebben. In hoeverre daarmee ook de beoogde beleidsdoelen zoals het respecteren van mensenrechten dichterbij zijn gebracht en mogelijke negatieve effecten maken ook deel uit van deze audit.
Bent u bekend met het «do-no-harm beleid» op gebied van mensenrechten van de EU bij de besteding van fondsen aan de Libische autoriteiten? Hoe beoordeelt u het effect van dit do-no-harm beleid en bent u bereid er bij de EU op aan te dringen dat beleid robuuster en effectiever wordt toegepast, om te voorkomen dat EU gelden en dus ook geld van de Nederlandse belastingbetaler, direct bijdragen aan schendingen van mensenrechten van mensen op de vlucht?
Ja, hier ben ik mee bekend. Het kabinet vindt het belangrijk dat het do-no-harm-beleid en adequate mensenrechten due diligence wordt toegepast en dringt hier in Europees verband dan ook consistent op aan. Mede hierdoor laat de EU sinds 2020 onafhankelijke monitoring verrichten door derde partijen om de waarborging van mensenrechten en do-no-harm-procedures onder projecten gefinancierd door de EU in Libië te beoordelen. Vanwege de veiligheid van de actoren die de monitoring uitvoeren deelt de Commissie geen schriftelijke rapportages. Dit is gebruikelijk in dergelijke situaties. Nederland blijft zich evenwel inzetten bij de Commissie om vertrouwelijk inzicht te krijgen in de rapportages die door derde partijen zijn opgesteld en trekt daarin op met enkele andere EU-lidstaten.
Het bericht 'Schadevergoeding voor asielzoeker die apart geplaatst werd in overlast-azc' |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u met bekend met het bericht «Schadevergoeding voor asielzoeker die apart geplaatst werd in overlast-azc»?1
Ja.
Heeft u de uitspraak gelezen?
Ja.
Deelt u de mening dat deze uitspraak de aanpak van overlastgevende asielzoekers ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Het past het kabinet niet om een uitspraak van een rechter als ondermijnend te bestempelen. De aanpak van overlastgevende asielzoekers krijgt op verschillende manieren vorm. De htl is onderdeel van die aanpak. De rechtbankuitspraak bevestigt dat plaatsing op de htl een toegestane maatregel is in de aanpak van overlastgevende asielzoekers.
Welk effect zou het wegvallen van handhaving- en toezichtlocaties (htl) hebben op onze asielketen?
Er is geen sprake van het wegvallen van de htl. De plaatsing op de htl is een toegestane vorm van vrijheidsbeperking. De rechtbank heeft dit in de uitspraak van 16 februari jl. bevestigd. De htl kan in gevallen van ernstige overlast nog steeds worden benut.
Welk effect zou het wegvallen van htl hebben op de bereidheid van gemeenten om asielzoekers te huisvesten?
Zie vraag 4.
Hoe kunt u overlastgevende asielzoekers beperken in hun overlastgevende gedrag als htl zo vormgegeven moet worden dat er geen aanleiding is voor een boete?
Het plaatsen van asielzoekers op de htl is toegestaan en door de rechtbank niet als onrechtmatig beoordeeld. Plaatsing is daarmee nog steeds mogelijk, zonder dat er aanleiding is voor een boete.
Moet er wetgeving worden aangepast om dergelijke rechterlijke uitspraken te voorkomen zodat de huidige aanpak van overlastgevende effectief kan worden voortgezet?
Na bestudering van het oordeel van de rechter heeft het COA besloten in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak. De uitspraak van 16 februari jl. ziet heel concreet op specifieke maatregelen die op de htl kunnen worden ingezet bij overlastgevend gedrag. Dat betekent niet dat daarmee de gehele aanpak van overlastgevende asielzoekers, die veel breder is, niet meer effectief is. Het COA wacht de uitspraak in hoger beroep af.
Zo ja, welke regelgeving moet er worden aangepast en op welke wijze?
Na de uitspraak in hoger beroep zal worden bezien of dit noodzakelijk is.
Wat betekent deze uitspraak voor de nieuwe, effectieve aanpak via de procesbeschikbaarheidslocatie (pbl)?
Deze uitspraak ziet heel concreet op specifieke maatregelen die op de htl kunnen worden ingezet bij overlastgevend gedrag en staat daarmee los van de procesbeschikbaarheidslocatie.
Zou u deze vragen een-voor-een en in detail kunnen beantwoorden?
Ja.
De uitspraak van de kantonrechter in Amsterdam om enkel glas als gebrek te erkennen |
|
Sandra Beckerman , Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de kantonrechter in Amsterdam?1
Ja.
Wat is uw mening over deze uitspraak?
De casus waarin de rechter een oordeel heeft gegeven, waarvan nog hoger beroep openstaat, betreft een specifieke situatie en een specifiek dispuut tussen partijen. Dit kan niet gemakkelijk veel breder getrokken worden. In individuele zaken als deze mag de rechter toetsen of, gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, is voldaan aan de wettelijke maatstaf voor een gebrek. De rechter erkent de ruimte voor mijn huidige beleid dat ziet op integrale verduurzaming van huurwoningen.
Wat is uw mening over het feit dat uw eigen kamerbrief (Kamerstuk 27 926, nr. 380), waarin u stelt enkel glas juist niet als gebrek te willen erkennen, gebruikt wordt als onderbouwing van het vonnis?
Ik zie in de uitspraak verschillende overwegingen naar voren komen naast de verwijzing naar de genoemde Kamerbrief. De rechter geeft onder meer aan:
Gelet op de genoemde overwegingen ben ik dan ook van mening, dat het vonnis expliciet ruimte laat voor het algemene beleid waaraan mijn genoemde brief aandacht besteedt. De uitspraak van de rechter heeft betrekking op 1 zaak; gegeven de specifieke aspecten kan niet worden gesteld dat die heroverweging nodig maakt van het algemene beleid dat gericht is op integrale verduurzaming van huurwoningen.
In Nederland zijn er 1 miljoen woningen met enkel glas, acht u het wenselijk dat iedere huurder bij de rechter of huurcommissie juridische stappen gaat zetten om hun verhuurder te dwingen tot dubbelglas?
Nee, ik acht het niet wenselijk dat een norm inzake enkel glas iedere huurder tot juridische stappen zou dwingen. Ik meen wel dat slechte isolatie van huurwoningen, waaronder enkel glas, moet worden aangepakt. Ik vind dat verhuurders een duidelijke taak hebben om hier de komende jaren voortvarend mee aan de slag te gaan, maar wel tegelijk met de verdere verduurzaming van hun huurwoningen. Met andere woorden: wij willen hetzelfde, maar ik kies voor een andere route, die van integrale verduurzaming van huurwoningen met een nadruk op de energetisch slechtste woningen. Ik stuur niet op losse maatregelen zoals vervangen van enkel glas. Zoals ik in mijn brief van 19 januari jl. ook heb toegelicht, is de verwachting dat deze integrale aanpak zal leiden tot een substantiële vermindering van enkel glas in huurwoningen, naast verdere verduurzaming van deze woningen.
Deelt u de mening dat het effectiever en goedkoper is voor de verhuurderssector om als overheid met een duidelijke termijn voor het uitfaseren van enkel glas te komen en dit juist wel als gebrek aan te merken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het effectiever en goedkoper is voor de verhuurderssector als de overheid een duidelijke norm stelt voor verduurzaming in brede zin, met een duidelijke termijn. Daarbij merk ik op dat deze norm met duidelijke termijn een belangrijk onderdeel is van mijn beleid, waarbij van belang is dat deze norm zich richt op 2029 en het energielabel centraal stelt.
Ter realisatie van deze norm heb ik allereerst de normstelling ingebracht in de Nationale prestatieafspraken die ik heb gesloten met Aedes, VNG en de Woonbond. Hierin is vastgelegd
dat corporaties uiterlijk in 2028 alle E, F en G-labels uit de sector hebben laten verdwijnen, met uitzondering van gemeentelijke, provinciale en Rijksmonumenten en voor sloop aangemerkte woningen.
Voorts beoog ik het woningwaarderingsstelsel aan te passen ter versterking van de waardering van het energielabel. Dit leidt tot het toepassen van aftrekpunten voor de energielabels E, F en G, en het toekennen van extra punten voor de energielabels A en beter. Het ontwerpbesluit hiervoor heb ik toegezonden aan de Tweede Kamer bij brief van 6 februari 2024 (Kamerstuk 27 926, nr. 381).
Tenslotte beoog ik deze norm uitgaande van energielabels te realiseren door wettelijke eisen per 1 januari 2029. Deze eisen zullen erop neerkomen dat vanaf die datum alle huurwoningen met een E, F, en G-label moeten zijn verbeterd naar minimaal energielabel D. Dit geldt zowel voor corporatiewoningen als private huurwoningen. Hierover heb ik u laatstelijk geïnformeerd met mijn brief van 19 januari 2024 (Kamerstuk 27 926, nr. 380).
Bent u bereid te zoeken naar extra middelen voor corporaties om sneller enkel glas en andere gebreken te vervangen? Zo nee, waarom niet?
Mijn uitgangspunt is dat ik vasthoud aan de Nationale prestatieafspraken die ik heb gesloten met Aedes, VNG en de Woonbond. Daarbij wil ik ook benadrukken, zoals ik ook in mijn brief van 19 januari heb gedaan, dat het twijfelachtig is of het praktisch haalbaar zou zijn voor de corporaties om een extra verduurzamingsopgave op zich te nemen gegeven de krapte aan vakmensen, als daar al financiële middelen voor zouden zijn.
De chaos bij busvervoerder EBS |
|
Bart van Kent |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat busvervoersbedrijf EBS van plan is om per april tien procent van de ritten te schrappen in haar vervoersgebieden in Flevoland, Gelderland en Overijssel?1 2 3 4
Ik ben op de hoogte van de berichtgeving over de geschrapte ritten in de concessie IJssel-Vecht. Het aanbod van betrouwbaar openbaar vervoer voor de reiziger is voor mij van belang. Ook voor de provincies staat het belang van de reiziger voorop. Die moet kunnen vertrouwen op het ov. Daarnaast is het ook belangrijk dat het ov-personeel in staat is om het werk goed uit te kunnen voeren.
De concessieverleners hebben besloten dat de dienstregeling tijdelijk afgeschaald moet worden. Zij hebben liever een afgeschaalde, maar betrouwbare dienstregeling dan de oorspronkelijke dienstregeling met te veel risico op ongeplande rituitval. De concessieverleners hebben toestemming gegeven voor een aangepaste dienstregeling die is afgestemd op de hoeveelheid beschikbaar personeel. Deze dienstregeling start op 14 april. EBS heeft kaders ontvangen voor deze dienstregeling zodat de ov-bereikbaarheid van het gebied goed geborgd is. De aangepaste dienstregeling bevat ongeveer 8% minder dienstregelingsuren dan die van december 2023.
Wat is uw reactie op de problemen die EBS heeft met haar vervoer in Noord-Holland?5
Ik ben op de hoogte van de situatie in de concessie Zaanstreek-Waterland. De Vervoerregio Amsterdam (VRA) is als opdrachtgever verantwoordelijk voor het aanbod van het busvervoer. Vlak na de start van de concessie bleek dat de rituitval ver boven de norm lag, er problemen waren met betrekking tot de reisinformatie en er in mindere mate een tekort aan materieel was.
Naar aanleiding hiervan is er door de Vervoerregio een verbeterplan geëist van EBS. Als onderdeel van het verbeterplan heeft EBS ervoor gekozen om met een aangepaste dienstregeling te rijden om de reiziger meer betrouwbaarheid te bieden. De Vervoerregio heeft in reactie daarop aangegeven géén ontheffing te verlenen voor de aanpassingen aan de dienstregeling zoals opgenomen in het verbeterplan omdat de reiziger zo snel mogelijk moet kunnen rekenen op een betrouwbare én volwaardige dienstregeling.6 EBS rijdt echter wel volgens de ingediende dienstregeling. Dat de Vervoerregio hier niet mee instemt, betekent onder andere dat EBS geen subsidie ontvangt voor de ritten die ze niet rijden. Daarnaast houdt de Vervoerregio de mogelijkheid om te sturen op de naleving van dat wat oorspronkelijk door EBS geboden is. De Vervoerregio en EBS werken samen om terug te keren naar een volledige dienstregeling en om de betrouwbaarheid voor de reiziger in de tussentijd zo hoog mogelijk te houden.
Sinds de invoering van de wijziging van de dienstregeling is er steeds meer verbetering ten aanzien van de dienstuitvoering van EBS in de concessie Zaanstreek-Waterland. Het percentage ongeplande rituitval is flink omlaaggegaan en de punctualiteit is verbeterd. Wel vallen er nog steeds ongepland ritten uit. Het aantal ritten dat ongepland uitvalt, is aanzienlijk minder dan eerder het geval was. De laatste weken is gemiddeld nog 0 tot 2 op de 100 bussen uitgevallen.
Klopt het dat 25 procent van de ritten en het materieel op dit moment uitvallen?
Het percentage ritten dat uitvalt, ligt ver beneden de 25%. De meeste rituitval in IJssel-Vecht wordt veroorzaakt door personeelstekort. De uitval lag begin dit jaar tussen de 5% en 6,5% voor de gehele concessie. In Flevoland was de rituitval aanmerkelijk hoger, omdat daar het personeelstekort groter is. Hier was de rituitval in het begin van het jaar tussen de 11% en 13%.
Na de start van de concessie IJssel-Vecht in Flevoland in december 2023 (de concessiedelen Gelderland en Overijssel zijn al in december 2022 gestart) zijn er een aantal (elektrische) storingen geweest vanwege een korte vorstperiode. Op dit moment is er nagenoeg geen rituitval als gevolg van materieelstoringen.
In Zaanstreek-Waterland zijn de uitvalcijfers altijd lager geweest, ook tijdens de uitvoering van de oorspronkelijke dienstregeling. Voordat de dienstregeling is afgeschaald viel gemiddeld 8,5% van de ritten uit. Vanaf de (gedeeltelijke) aanpassing van de dienstregeling op 8 januari was de rituitval van 4,5% in januari, 3,9% in februari en in maart is er een verdere verbetering zichtbaar.
Kunt u per vervoersgebied aangeven welke problemen EBS heeft met technische mankementen aan bussen en laadinfrastructuur, rituitval en personeelstekorten?
Voor IJssel-Vecht zijn de mankementen aan de bussen verholpen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zijn er enkel problemen geweest gedurende een korte vorstperiode, samenhangend met verminderde batterijprestaties tijdens koude periodes. EBS geeft aan te onderzoeken hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen. Er zijn bij de overgang van de concessie aanloopproblemen geweest bij het gebruik van de laadinfrastructuur. Deze hebben geen structurele aard.
In Zaanstreek-Waterland is de levering van de nieuwe ZE-bussen vertraagd. Hierdoor wordt er noodgedwongen door EBS gereden met oud dieselmaterieel. Dit materieel heeft enkele mankementen vertoond. Hierop is door de Regioraad, de vertegenwoordiging van de gemeente in de Vervoersregio, verzocht om een technische audit van de bussen. Hierbij werd bij een aantal bussen mankementen geconstateerd. Deze mankementen zijn inmiddels door EBS opgelost. Feit blijft dat de bussen behoorlijk oud zijn en door de ouderdom eerder technische gebreken vertonen. Dit leidt ertoe dat er soms rituitval is die te wijten is aan materieel. EBS probeert dit op te vangen door een grote technische reserve achter de hand te houden.
Voor beide concessies geldt dat het personeelstekort de hoofdoorzaak is voor de rituitval. Er wordt op dit moment door EBS hard gewerkt aan het werven van nieuw personeel. EBS geeft aan hierbij succes te hebben. Er is op dit moment een behoorlijk aantal nieuwe personeelsleden in (afwachting van) de opleiding voor het D-rijbewijs en Code95 (een aanvullende opleiding voor buschauffeurs). Voor Zaanstreek-Waterland zijn er inmiddels zoveel mensen ingestroomd dat de formatie voor de huidige dienstregeling op peil is. Voor IJssel-Vecht is dat voor de dienstregeling die vanaf 14 april geldt ook het geval.
Welke gevolgen hebben de technische problemen met het rijdend materieel gehad voor de buschauffeurs?
EBS geeft aan dat er vrijwel geen ziekteverzuim is dat herleidbaar is naar problemen met het materieel.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat EBS zo snel mogelijk weer haar volledige dienstregelingen gaat rijden?
De decentrale ov-autoriteiten zijn als concessieverleners bevoegd om de afspraken die in concessies worden gemaakt met vervoerders te wijzigen dan wel te handhaven. In de concessie IJssel-Vecht zijn met EBS afspraken gemaakt over het oplossen van de problemen. EBS krijgt de gelegenheid om meer chauffeurs te werven. Vanaf medio december verwachten de provincies dat EBS weer de volledige dienstregeling rijdt. Er zijn afspraken gemaakt over geregelde voortgangsrapportages tussen de concessieverleners en EBS. De concessieverleners beraden zich nog over het opleggen van boetes.
Hoewel de Vervoerregio Amsterdam niet heeft ingestemd met het door EBS voorgestelde verbeterplan, worden er wel doorlopende gesprekken gevoerd tussen de Vervoerregio en EBS over verbeteringen waarbij wordt teruggekeerd naar de oorspronkelijke dienstregeling. Hierover wordt wekelijks een voortgangsrapportage gegeven. Ook krijgt de Vervoerregio wekelijks een aparte update met betrekking tot de invulling van de diensten en eventuele bijzonderheden. Aan de hand van de rapportages en de gesprekken kijkt de Vervoerregio, samen met EBS, naar de mogelijkheden om de dienstregeling weer uit te breiden. Hierbij is de belangrijkste factor het personeelsbestand.
Gaat u onderzoek instellen naar de klachten die de personeelsleden en vakbonden hebben over het functioneren van EBS? Zo ja, kunt u hierbij borgen dat medewerkers anoniem hun ervaringen kwijt kunnen?
Ik ben niet bevoegd om te interveniëren in de concessierelatie tussen decentrale ov-autoriteiten en EBS en heb er vertrouwen in dat de decentrale overheden voldoende in staat zijn om te zorgen voor voldoende en betrouwbaar openbaar vervoer.
Als stelselverantwoordelijke bewindspersoon voer ik wel gesprekken met alle betrokken partijen over de ontwikkelingen in het openbaar vervoer, waaronder ook met medewerkers in het openbaar vervoer en met vertegenwoordigers van de vakbonden die hen vertegenwoordigen. Daarnaast heb ik regelmatig overleg in het NOVB met de decentrale overheden en vervoerders. Ik zal in die overleggen ook aandacht blijven vragen aan het zorgdragen voor de instroom van voldoende personeel zodat dienstregelingen niet tijdelijk afgeschaald hoeven te worden en de werkdruk en het ziekteverzuim beheersbaar blijven.
Deelt u de mening dat openbaar aanbesteden heeft geleid tot verslechtering van het streekvervoer? Zo ja, welke alternatieven ziet u hiervoor?
Ik deel deze mening niet. Zowel in concessies die zijn aanbesteed als die zijn inbesteed, zie ik momenteel de gevolgen van personeelskrapte. Ondanks de mogelijkheid dat zich bij concessiewisselingen aanloopproblemen voordoen blijkt uit onderzoek daarnaast dat aanbestedingen in het (regionaal) ov in de afgelopen 20 jaar in Nederland hebben geleid tot meer en beter ov.7
Kunt u samen met de verantwoordelijke provincies kijken naar de mogelijkheden om de concessies over te nemen in eigen beheer?
Op basis van de Wet personenvervoer 2000 kunnen de provincies hun vervoerconcessies niet inbesteden aan een eigen provinciaal vervoersbedrijf. Daarvoor moet de wet gewijzigd worden. Op 10 januari jl. heb ik de Tweede Kamer per brief8 hierover geïnformeerd naar aanleiding van door de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, CDA en CU ingediende moties.
Zoals ik in mijn brief schreef, is de verplichting tot openbaar aanbesteden – naast decentralisatie van regionaal ov – in 2006 geïntroduceerd om een kwaliteitsverbetering in het ov te bereiken.9 Onderzoek uit 2020 laat zien dat de prestaties in het openbaarvervoer sindsdien zijn toegenomen en de reiziger een beduidend beter ov-aanbod heeft dan voor de invoering van de Wp2000.10
Op dit moment staan de decentrale overheden voor lastige keuzes om hun concessies weer in balans te brengen als gevolg van veranderde reizigerspatronen na corona, inflatie en personeelstekorten. Dit is breed te zien voor zowel aanbestede als inbestede concessies. Hierbij moet ook in ogenschouw genomen worden dat het oprichten van een provinciaal vervoersbedrijf een ingrijpende en kostbare organisatorische verandering is.
Op dit moment zie ik geen aanleiding om samen te kijken naar de mogelijkheden om concessies meer in eigen beheer te nemen. Ik heb geen signalen ontvangen vanuit provinciebesturen dat zij de concrete wens hebben om een eigen vervoerbedrijf op te richten. Wel kijken enkele fracties in provinciale staten van de provincies Overijssel en Limburg met interesse naar het initiatiefwetsvoorstel van Kamerlid De Hoop wat zou moeten regelen dat het oprichten van provinciale vervoerbedrijven mogelijk wordt. De provincie Limburg heeft aangekondigd pas na de aanname van het initiatiefwetsvoorstel een onderzoek te willen doen naar de kansen en bedreigingen van een eigen vervoersbedrijf.
Wat gaat u ondernemen om afgehaakte reizigers in deze vervoersgebieden terug te winnen voor het reizen per openbaar vervoer?
Het is van belang dat de personeelskrapte zo min mogelijk voelbaar is voor de reiziger. Hierbij is het bieden van een betrouwbaar vervoersaanbod het meest van belang. Alhoewel het afschalen van dienstregelingen in vervoersregio’s een pijnlijke beslissing is, is dit de meest optimale manier om met deze noodgedwongen uitval om te gaan.
Ik zet mij in het Nationaal Openbaar Vervoerberaad (NOVB) in om tot een sector brede aanpak te komen voor de personeelskrapte. Ik spreek daarom met decentrale overheden en vervoersbedrijven over de aanpak die zij hebben voor de personeelskrapte en hoe een sector brede aanpak eruit zou kunnen zien.
Als onderdeel van deze gesprekken heb ik de afgelopen maand ook gesproken met ov-personeel dat recent is overgestapt uit een andere sector om beter inzicht te krijgen in de goede en minder goede kanten van het werk in de ov-sector. Daarnaast heb ik een gesprek gevoerd met de vakbonden over de aanpak van de personeelskrapte.
Daarnaast is de afgelopen begrotingsbehandeling € 300 mln. structureel beschikbaar gemaakt voor het voorkomen van de voorziene prijsstijgingen in het regionaal openbaar vervoer en voor het structureel verbeteren van de beschikbaarheid van het regionaal openbaar vervoer. Dit stelt de provincies en vervoerregio’s in staat om maatregelen te nemen die de beschikbaarheid en kwaliteit van het openbaar vervoer verbeteren en er daarmee aan bijdragen dat de reizigers weer sneller teruggewonnen kunnen worden voor het openbaar vervoer.
Gewelddadigheden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. |
|
Isa Kahraman (NSC), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zeker vier agenten gewond bij rellen rond bijeenkomst Eritreeërs in Den Haag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gaat om zeer ernstige geweldplegingen, temeer daar politie en hulpdiensten zijn belaagd?
Ja. Wij verdelen iedere vorm van geweld, in het bijzonder wanneer dit zich richt tegen onze hulpverleners. Politie en andere hulpverleners staan voor onze veiligheid. Zij moeten te allen tijde hun werk veilig kunnen doen. Tijdens de rellen in Den Haag was er sprake van excessief geweld. De feiten worden momenteel onderzocht door het Openbaar Ministerie. Voor snelle en strenge opsporing en vervolging na geweld tegen werknemers met een publieke taak bestaan de Eenduidige Landelijke Afspraken. Gezien de ernst van deze delicten is bij geweldplegers tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder hulpdiensten, bijvoorbeeld een strafeis van +200 procent van toepassing.
Kunt u aangeven of de betrokken organisaties bij de geweldplegingen van zondag 18 februari jl. in beeld zijn bij de overheid? Zo ja, welke? Zo nee, wat gaat u op korte termijn doen om deze informatie te bemachtigen?
Als Minister doe ik geen uitspraak over welke groepen wél en welke groepen níet in beeld zijn bij de overheid. Het handhaven van de openbare orde is een taak van de politie, en wordt uitgevoerd onder gezag van de burgemeester. De politie en andere (landelijke) diensten hebben verschillende manieren om informatie te vergaren en hier een zo compleet mogelijk beeld op te baseren. De politie adviseert de driehoek op basis van het informatiebeeld.
In hoeverre is er bij het georganiseerde evenement sprake van een lange arm van (ongewenste beïnvloeding door) het Eritrese regime dat middels afpersing en bedreiging een rol speelt binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland?
Vooralsnog hebben ons geen signalen bereikt dat er sprake was van aansturing door of vanuit het Eritrese regime.
Is er bij de gewelddadigheden sprake geweest van betrokkenheid van (leden van de) zogeheten Brigade Nhamedu, zoals aangegeven in een verklaring van de burgemeester van Den Haag?
Ik kan geen inhoudelijke mededelingen doen over een lopend strafrechtelijk onderzoek. Bovendien wordt over de identiteit van verdachten – waaronder een eventueel lidmaatschap – geen uitspraken gedaan.
Wordt er momenteel onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om gewelddadige organisaties, zoals de Brigade Nhamedu, te verbieden? Zo nee, welke acties kunt u ondernemen om de betrokken organisaties alsnog te verbieden?
Er kunnen geen inhoudelijke mededelingen over een lopend strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Daarnaast is het niet aan ons om deze afweging te maken. Artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek schrijft voor dat het Openbaar Ministerie de rechtbank kan verzoeken een rechtspersoon verboden te verklaren of te ontbinden indien de werkzaamheid van deze rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
Heeft de overheid in beeld hoeveel en welke personen lid zijn van de bij de gewelddadigheden betrokken organisaties?
Er wordt door politie altijd per casus gekeken naar beschikbare informatie om een informatiebeeld te vormen. Er worden gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over informatiebeelden van de politie en het actuele kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Kunt u aangeven wat de verblijfsstatus is van de tot nu toe aangehouden mannen tussen de 19 en 36 jaar?
Over de identiteit van verdachten kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Deelt u de mening dat betrokkenheid bij ernstige gewelddadigheden zoals nu in Den Haag hebben plaatsgevonden gevolgen moet hebben voor het verkrijgen van een permanente verblijfstitel of de Nederlandse nationaliteit?
Uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die (ernstige) misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Tegelijkertijd zijn de weigering en de intrekking van de verblijfsvergunning gebonden aan de regels die ik in het antwoord op vraag 10 nader toelicht. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt naar voren dat het Nederlandse beleid reeds scherp gesteld is.
Is betrokkenheid bij de gewelddadigheden en/of lidmaatschap van bij het geweld betrokken organisaties volgens u voldoende om een verblijfstitel in te trekken en een betreffend persoon terug te sturen naar het land van herkomst? Zo nee, waarom niet?
Als er sprake is van een veroordeling wegens strafbare feiten kan een verblijfsvergunning worden geweigerd of ingetrokken. In het geval van intrekking van een verblijfsvergunning regulier is de glijdende schaal van toepassing (des te langer het verblijf, des te hoger de opgelegde straf moet zijn om verblijf te kunnen intrekken). Als het gaat om mensen die asielrechtelijke bescherming nodig hebben, gelden bovendien de normen die zijn neergelegd in Europese Kwalificatierichtlijn, die weer een uitwerking zijn van internationale verdragen en jurisprudentie. Ten aanzien van deze personen geldt immers, dat is vastgesteld dat zij bescherming van de Nederlandse overheid nodig hebben. Bij terugkeer naar het eigen land zouden zij ernstige problemen kunnen ondervinden. Daarom is in de Europese regelgeving opgenomen wanneer een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken.
Als betrokkene moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, kan de vergunning alleen worden geweigerd of ingetrokken als er sprake is van een «bijzonder ernstig misdrijf». Hiervan is in beginsel sprake als de rechter een onherroepelijke gevangenisstraf van ten minste 10 maanden heeft opgelegd. Daarnaast moet er ook sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap. Als de vreemdeling geen verdragsvluchteling is maar wel in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van tenminste zes maanden gevangenisstraf. Een van de veroordelingen moet daarnaast betrekking hebben op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Ook is de aard van de misdrijven/gepleegde strafbare feiten van belang. In beide gevallen moet ook het Unierechtelijk openbare- orde criterium worden getoetst. Daarnaast moeten beide gevallen evenredig zijn aan de bedreiging die de betrokken derdelander vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Hoeveel asielprocedures van mensen uit Eritrea zijn er de afgelopen vijf jaar behandeld, zowel de nog lopende als de reeds afgehandelde procedures? Hoeveel asielaanvragen zijn toegekend en hoeveel zijn afgewezen in de afgelopen vijf jaar? Is hierbij een differentiatie te maken tussen aanhangers en tegenstanders van het huidige regime?
Tussen 2019 en 2023 zijn er in totaal ca. 3.480 eerste asielaanvragen behandeld, waarvan (afgerond) 36% is afgewezen, 62% is ingewilligd en 1% overig is afgedaan. Per december 2023 zaten er ca. 2.600 eerste asielaanvragen in de werkvoorraad van de IND.
In de systemen van de IND wordt niet geregistreerd of een Eritreeër aanhanger is van het regime. In de praktijk zijn er echter geen recente gevallen bekend waarin Eritrese asielzoekers zich kenbaar maken als regeringsgezind of waarbij de IND aanwijzingen heeft dat zij regeringsgezind zouden zijn. Mede hierdoor kan de IND geen inschatting geven over het aantal Eritreeërs met een verblijfsvergunning dat aanhanger is van het Eritrese regime.
Wanneer tijdens de asielprocedure duidelijk wordt dat de betrokkene een loyale aanhanger van de Eritrese autoriteiten is, wordt dit element meegewogen bij de individuele beoordeling van de asielaanvraag. Dit kan betekenen dat de aanvraag wordt afgewezen. Uit de meest recente ambtsberichten van de afgelopen jaren aangaande Eritrea blijkt immers, dat voor aanhangers van het regime bij terugkeer niet dezelfde risico’s gelden als voor andere Eritreeërs. Vrijwel alle Eritreeërs die recent gevlucht zijn uit het land, voeren echter aan dat zij vluchtten vanwege het zeer repressieve regime en de onbeperkte duur van de dienstplicht. Deze personen zijn vrijwel allemaal op illegale wijze vertrokken en lopen een reëel risico om bij terugkeer aan marteling te worden onderworpen.
Het is waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs in Nederland niet afkomstig zijn uit de recente en huidige asielinstroom. Een eerste golf Eritreeërs ontvluchtte het land al tussen 1980–1998, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tussen Eritrea en Ethiopië. Deze groep was grotendeels voorstander van de onafhankelijkheid van Eritrea en lid van de partij die evolueerde tot de huidige regeringspartij. Deze personen zullen reeds vele jaren in Nederland verblijven en in de praktijk daarom veelal een vergunning voor onbepaalde tijd hebben of inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezitten. Daarnaast zullen niet alle Eritreeërs in eerste instantie verblijfsrecht in Nederland hebben gekregen op basis van asiel, maar kunnen zij dit ook op reguliere gronden hebben verkregen.
Van de huidige asielstroom kan in algemene zin worden gesteld dat deze juist gevormd wordt door personen op de vlucht voor het huidige regime.
Deelt u de mening dat het vreemd is als aanhangers van het Eritrese regime een vluchtelingenstatus zouden krijgen, omdat juist zij geen vervolging in hun land zouden hoeven vrezen?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er signalen dat geweldplegingen binnen Eritrese groepen ook plaatsvinden in andere landen met substantiële Eritrese bevolkingsgroepen, zoals Duitsland en Zweden? Zijn er signalen dat bij dergelijke groepen over de landsgrenzen heen contacten bestaan? Zo ja, bent u bereid om deze problematiek op te brengen in een komende JBZ-Raad van EU-Ministers of deze problematiek anderszins te bespreken met uw EU-collega’s?
Ook in andere landen is geweld gebruikt rondom evenementen van de Eritrese diaspora, waaronder in Zweden, Duitsland, de Verenigde Staten en Israël. In het algemeen kan worden aangenomen dat onder Eritrese diasporagroeperingen onderling contact bestaat. Het kabinet beziet de komende periode met de genoemde lidstaten of agenderen in Europees verband opportuun is.
Het bericht dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de hoogte van terugleverkosten bij zonnepanelen onderzoekt |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Toezichthouder ACM onderzoekt hoogte van terugleverkosten bij zonnepanelen»?1
Ja.
Mogen we uit de berichtgeving van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) concluderen dat het energieleveranciers is toegestaan terugleverkosten in rekening te brengen bij klanten met zonnepanelen? Klopt het dat de ACM alleen kijkt naar de redelijkheid van de hoogte van deze kosten en dus niet naar het in rekening brengen van deze kosten an sich?
Uw conclusie is juist. Het in rekening brengen van kosten voor het terugleveren van elektriciteit is in beginsel niet verboden onder de Elektriciteitswet 1998. Wel dienen de energietarieven, waar de terugleverkosten onderdeel van uitmaken, redelijk te zijn. Een leverancier mag dus niet onbeperkt kosten in rekening brengen. De ACM zal hier als onafhankelijk toezichthouder op toezien. Ook heeft de ACM aangegeven dat leveranciers transparant moeten zijn over de totstandkoming van deze kosten.
Hoeveel energiebedrijven brengen momenteel terugleverkosten in rekening bij klanten met zonnepanelen?
Momenteel (maart 2024) zijn er zeven energieleveranciers die terugleverkosten in rekening brengen2. Daarnaast hanteren leveranciers ook andere methoden, zoals een hoger vastrecht of hogere leveringstarieven voor klanten met zonnepanelen.
Waarom is de ACM een onderzoek gestart naar de hoogte van de terugleverkosten? Zijn er aanwijzingen dat er energieleveranciers zijn die ten onrechte te hoge terugleverkosten in rekening brengen?
Bij mij zijn geen signalen bekend dat energieleveranciers ten onrechte te hoge terugleverkosten in rekening brengen. De ACM heeft haar verkennende studie3, die op 12 maart 2024 is gepubliceerd, uitgevoerd omdat uit de Monitor Consumentmarkt Energie blijkt dat steeds meer leveranciers bij het aanbieden van contracten onderscheid maken tussen klanten met en zonder zonnepanelen. Ik vind het goed dat de ACM hier onderzoek naar doet en reken erop dat de ACM vanuit haar wettelijke taken scherp let op de transparante totstandkoming van de kosten en het feit dat de energietarieven redelijk moeten zijn.
De ACM voert een vervolgonderzoek uit bij vier energieleveranciers. Dit om beter inzicht te krijgen in de werkelijke meerkosten die zonnepaneelbezitters veroorzaken bij de leveranciers en de manier waarop de leveranciers deze doorberekenen in hun tarieven. De ACM verwacht de resultaten van dit vervolgonderzoek in de eerste helft van april bekend te maken. De vier leveranciers zijn overigens niet geselecteerd omdat er een vermoeden is dat zij onredelijke tarieven in rekening brengen, maar omdat ze allemaal op een andere manier onderscheid maken tussen klanten met en zonder zonnepanelen.
Hoe kijkt u naar het verband tussen het rekenen van terugleverkosten en het sneuvelen van de Wet Afbouw salderingsregeling voor kleinverbruikers in de Eerste Kamer? Zouden meer energieleveranciers ook, als de salderingsregeling wél werd afgebouwd, genoodzaakt zijn om terugleverkosten in rekening te gaan brengen? Verwacht u dat in de nabije toekomst nog meer energieleveranciers terugleverkosten in rekening zullen brengen nu duidelijk is dat de salderingsregeling vooralsnog niet zal worden afgebouwd?
Nu salderen in stand blijft, verwacht ik dat waarschijnlijk alle of vrijwel alle leveranciers op de een of andere wijze de door klanten met zonnepanelen veroorzaakte kosten zullen doorberekenen aan deze groep klanten. Dit in plaats van het socialiseren van deze kosten over het volledige klantenbestand zoals eerst werd gedaan4. Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 3, hanteren leveranciers verschillende methoden om deze kosten door te berekenen aan klanten met zonnepanelen. Hoewel ik de onduidelijkheid die dit kan veroorzaken onder consumenten niet fraai vind, dragen deze methoden in principe wel bij aan een eerlijkere verdeling van de kosten.
Met de afbouw van de salderingsregeling zouden leveranciers minder noodzaak hebben gehad om kosten door te rekenen aan klanten met zonnepanelen. Onder meer Vandebron5 en Eneco6 geven aan de terugleverkosten niet meer in rekening te zullen brengen als salderen niet meer mogelijk is.
Wat zal hiervan de impact zijn op de stimulans voor particulieren om zonnepanelen aan te schaffen? En hoe schat u de impact van het in rekening brengen van terugleverkosten in bij particulieren die al zonnepanelen bezitten?
Een investering in zonnepanelen is aantrekkelijk en ik verwacht dat dit zo blijft. Wel zal de terugverdientijd van een investering in zonnepanelen stijgen door het rekenen van terugleverkosten of een hoger vastrecht. De precieze impact hiervan is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de opwek, het eigen verbruik en de specifieke contractvoorwaarden. Onafhankelijk adviesbureau Milieu Centraal werkt op haar site enkele voorbeelden uit7. Wel begrijp ik dat deze terugleverkosten kunnen bijdragen aan de onzekerheid die mensen ervaren als ze voor de beslissing staan om wel of niet te investeren in zonnepanelen. Ik vind het dus ook belangrijk dat consumenten goed weten hoe hun kostenplaatje eruitziet en dat de ACM toezicht kan houden op de vraag of deze terugleverkosten transparant tot stand komen.
Welke mogelijkheden hebben particulieren met zonnepanelen om in te spelen op deze ontwikkeling en welk inzicht hebben zij van tevoren over op welke momenten er wel en niet terugleverkosten in rekening worden gebracht door hun energieleverancier? Hoe kunnen consumenten worden beschermd tegen het in rekening brengen van onredelijke terugleverkosten?
Het rekenen van terugleverkosten kan niet worden doorgevoerd zonder dat de voorwaarden van het contract zijn aangepast, en de consument daarmee vooraf instemt na door de leverancier goed geïnformeerd te zijn. De leverancier is verplicht om de klant ten minste 30 dagen voorafgaand aan deze wijziging hiervan op de hoogte te stellen. De consument krijgt op dat moment de mogelijkheid om kosteloos over te stappen. Aangezien leveranciers op verschillende manieren omgaan met het doorrekenen van kosten aan zonnepaneelbezitters, kunnen consumenten vervolgens bezien wat het voor hun situatie meest gunstige aanbod is. Overigens kunnen de terugleverkosten niet zomaar aan een lopend vast contract toegevoegd worden. Deze klanten krijgen dus pas te maken met de terugleverkosten als het contract afloopt.
Verder zijn de leveranciers verplicht om een modelcontract met variabele tarieven aan te bieden aan al hun klanten. Het rekenen van terugleverkosten is niet toegestaan in dit modelcontract. Zonnepaneelbezitters kunnen dus altijd een contract afsluiten zonder deze kostencomponent. Ik ben voornemens om in de Energiewet te regelen dat energieleveranciers ook een modelcontract met vaste tarieven moeten aanbieden, ongeacht of de consument zonnepanelen heeft of niet.
Tot slot, zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 2, ziet de ACM erop toe dat de energietarieven die leveranciers rekenen aan hun klanten redelijk zijn. Een leverancier mag dus niet zomaar onbeperkt kosten in rekening brengen aan bijvoorbeeld een klant met zonnepanelen. Daarnaast dienen de deze terugleverkosten transparant tot stand te komen. Ook hier zal de ACM als onafhankelijk toezichthouder op toezien.
Zijn terugleverkosten onderdeel van het contract dat consumenten met een energieleverancier afsluiten? Is het dan wettelijk toegestaan om tijdens de looptijd van het contract terugleverkosten in rekening te gaan brengen, als dat geen onderdeel was van het afgesloten contract?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 7.
Het bericht Maartje Kraamzorg trekt de stekker eruit, kraamzorg in Twente moet hulp zoeken voor 160 gezinnen |
|
Sarah Dobbe |
|
Pia Dijkstra (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een zorgorganisatie die kraamzorg levert nu wegvalt, terwijl er nu al sprake is van nijpende tekorten? In hoeverre vindt u het wenselijk dat dergelijke zorgorganisaties verdwijnen gezien dit de toegankelijkheid van zorg mogelijk verder onder druk zet?1
Graag wil ik benadrukken dat de kraamzorg een onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de integrale geboortezorg die een goede start aan ouder(s) en kind kan bieden. De continuïteit en kwaliteit van deze zorg is belangrijk. Hiervoor zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars in eerste instantie verantwoordelijk. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zien hierop toe. In de kraamzorg spelen al langere tijd capaciteitsproblemen, met name in de zomer, veroorzaakt door een tekort aan kraamverzorgenden, vakantie, een piek in de bevallingen en ziekteverzuim. Tot op heden hebben kraamvrouwen nog steeds kraamzorg ontvangen, al is het niet altijd het aantal geïndiceerde uren, maar in ieder geval wel in het indicatieprotocol vastgelegde minimum van 24 uur.
Ik heb navraag gedaan bij de NZa en IGJ. Zij geven aan dat zij niet eerder signalen hebben ontvangen over het wegvallen van Maartje Kraamzorg of de Sint Maarten Zorggroep waar Maartje Kraamzorg onderdeel van uitmaakt. Wel is bij de NZa bekend dat de kraamzorg in die regio onder druk is komen te staan. In het kader van de vroegsignalering zijn afspraken gemaakt met betrokken partijen over het handelen bij dreigende discontinuïteit van zorgaanbieders2. In dit specifieke geval zijn zorgverzekeraars echter helaas niet op de hoogte gebracht van het stoppen van Maartje Kraamzorg, ook Bo geboortezorg was niet op de hoogte. Hierdoor hebben partijen niet de mogelijkheid gehad om tijdig op zoek te gaan naar een passende oplossing en, indien nodig, te escaleren naar de NZa en VWS. De preferente zorgverzekeraar is in gesprek met de overige aanbieders in Twente om de cliënten alsnog te plaatsen. Ik ga er daarom vanuit dat hiermee de toegankelijkheid geborgd is.
Heeft u eerder al signalen gekregen dat deze zorgorganisatie zou wegvallen? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan?
Zoals in antwoord 1 aangegeven heb ik navraag gedaan bij de NZa en IGJ. Beide hebben geen signalen ontvangen over het wegvallen van Maartje Kraamzorg.
Wat is uw reactie op het feit dat «de lage tarieven die zorgverzekeraars betalen» als één van de belangrijkste redenen wordt genoemd dat deze organisatie het niet langer redt? In hoeverre (h)erkent u het beeld dat er te lage tarieven geboden worden door zorgverzekeraars voor kraamzorg?
In de kraamzorg is sprake van capaciteits- en financiële vraagstukken. Om die reden hebben Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Bo geboortezorg in juni 2023 een convenant afgesloten om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Onder andere zijn afspraken gemaakt over hogere tarieven gedurende de looptijd van het convenant. Ook heeft de NZa extra tariefruimte gecreëerd in de regelgeving, zodat zorgverzekeraars en zorgaanbieders daar waar nodig aanvullende afspraken kunnen maken. Bo geboortezorg en ZN hebben toen ook een onderzoek laten uitvoeren naar de financiële situatie van de sector. Daaruit is een gedifferentieerd beeld naar voren gekomen; er zijn zowel organisaties waar het relatief goed gaat, als organisaties in financieel zwaar weer. Dit benadrukt het belang van een goed gesprek, in alle openheid, tussen iedere zorgaanbieder en zorgverzekeraar over de financiële situatie van de zorgaanbieder. Zij zijn gezamenlijk aan zet en kunnen per geval bepalen wat nodig is. ZN en Bo geboortezorg werken aan een vervolg op het convenant, waar ook afspraken over de tarieven onderdeel van uitmaken. De NZa start binnenkort met het kostenonderzoek dat zij regulier doet om periodiek de maximumtarieven bij te stellen. De uitkomsten hiervan zijn relevant voor de tarieven vanaf 1 januari 2026.
Is bekend of er nog andere kraamzorgorganisaties zijn die dreigen weg te vallen? Zo ja, welke?
Ik heb navraag gedaan bij de toezichthouders. Zowel de NZa als de IGJ hebben geen signalen ontvangen dat andere kraamzorgorganisaties dreigen om te vallen.
Waar kunnen de genoemde 160 kraamgezinnen op dit moment terecht met hun zorgvraag? Welke maatregelen gaat u nemen als blijkt dat er onvoldoende zorgaanbod is om deze 160 kraamgezinnen van kraamzorg te voorzien?
Maartje Kraamzorg stopt per 1 mei. De preferente zorgverzekeraar heeft aangegeven verrast te zijn door het stoppen van Maartje Kraamzorg en is hierover met de organisatie in gesprek. Gezamenlijk wordt gekeken of cliënten bij andere aanbieders geplaatst kunnen worden. Dit sluit aan op de beoogde landelijke afspraken tussen ZN en Bo geboortezorg.
In eerdere beantwoording van Kamervragen heeft u aangegeven dat er onderzoek wordt gedaan naar de loonontwikkeling van de kraamzorg, is dit onderzoek inmiddels afgerond en zou u de resultaten van dit onderzoek met de Kamer kunnen delen?2
Als onderdeel van het convenant voor 2023 hebben Bo geboortezorg en ZN ook opdracht gegeven voor onderzoek naar de financiële situatie en de loonontwikkeling in de kraamzorg. Dit onderzoek is afgerond. Ik heb Bo geboortezorg en ZN gevraagd dit onderzoek beschikbaar te maken op hun website, zodat dit onderzoek breed toegankelijk is.
In hoeverre (h)erkent u het beeld dat de huidige arbeidsomstandigheden, zoals slechte beloning voor de wachtdienst en de hoge werkdruk, leiden tot het huidige personeelstekort in de kraamzorg?
Bo geboortezorg geeft aan dat zij van hun achterban horen dat de lage beloning, werkdruk en werk-privébalans van invloed zijn op de uitstroom in de kraamzorg. Uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat de drie voornaamste redenen om te vertrekken bij een werkgever ontwikkelmogelijkheden, werkinhoud en de privésituatie zijn. Ook werkdruk komt terug in de top 5 van vertrekredenen. Arbeidsvoorwaarden spelen een beperktere rol en staan slechts op de negende plaats als reden om weg te gaan.
Voor het behoud van medewerkers is inzet op goed, aantrekkelijk en modern werkgeverschap essentieel. Hier ligt een belangrijke rol voor werkgevers. Zij zijn immers primair verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid. Met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) stimuleert en ondersteunt de Minister van VWS hen hierin. De focus ligt daarbij op professionele autonomie en zeggenschap, begeleiding van nieuwe medewerkers, aandacht voor een goede balans tussen werk en privé, een gezonde en veilige werkomgeving en het aantrekkelijker maken van werken in loondienst.
Deelt u de mening dat het garanderen van kraamzorg een belangrijk onderdeel zou moeten zijn van het actieprogramma Kansrijke Start?
Voor het garanderen van Kraamzorg zijn wettelijke kaders van toepassing, namelijk de kwaliteits- en continuïteitswaarborgen van de Zorgverzekeringswet.
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk om respectievelijk goede zorg te leveren en aan de zorgplicht te voldoen. De NZa en de IGJ zien hierop toe. Ik juich het dan ook toe dat zorgaanbieders en verzekeraars met elkaar in gesprek zijn over verlenging van een convenant dat hen beide helpt in het nakomen van hun verantwoordelijkheden.
Welke maatregelen bent u bereid om te nemen om kraamzorg nu en in de toekomst te garanderen?
Ik vind het van belang dat de continuïteit en kwaliteit van zorg zoveel als mogelijk geborgd is. Zoals hiervoor al gezegd zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars in eerste instantie verantwoordelijk en zien de NZa en de IGJ hierop toe.
Ik heb respect voor de wijze waarop het kraamverzorgenden, zorgaanbieders en zorgverzekeraars tot op heden is gelukt elke kraamvrouw die dat wenst kraamzorg te bieden in lijn met het afgesloten convenant. Ook zijn in dit convenant afspraken gemaakt over een toekomstbestendige sector. Het is aan ZN en Bo geboortezorg om tot opvolging van dit convenant te komen. De NZa is hier ook bij betrokken. Eenieder pakt hierin zijn rol en verantwoordelijkheid, ik heb daarmee de verwachting dat de gesprekken tussen de beide partijen tot een goed resultaat zullen leiden.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Te late postbezorging in Zeeland en slechte arbeidsvoorwaarden voor postbezorgers bij PostNL. |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rouw- en ziekenhuispost komt niet aan; postbezorging in Zeeland is een drama»?1
Ja.
Zijn er recente signalen dat er, naast Zeeland, ook andere regio’s in Nederland zijn waar te vaak post niet, dan wel te laat, wordt bezorgd? Wordt hier onderzoek naar gedaan?
De ACM houdt onafhankelijk toezicht op de kwaliteit van de postbezorging die onder de Universele Postdienst (hierna: UPD) valt. De ACM heeft geconstateerd dat PostNL de afgelopen jaren (sinds 2019) niet aan de wettelijke kwaliteitseisen voor de UPD voldoet waarbij 95% van de post binnen 24 uur bezorgd wordt.
PostNL monitort en rapporteert ook zelf regelmatig over de door haar behaalde kwaliteit van de UPD op landelijk niveau. Recentelijk heeft ze haar jaarcijfers gepubliceerd2, waaruit blijkt dat het percentage op tijd bezorgde post van de UPD in 2023 op 89% lag. Daarnaast heb ik ook signalen ontvangen van zakelijke gebruikers van post (grote verzenders uit bijvoorbeeld de publieke en grafische sector) dat de kwaliteit van de dienstverlening van PostNL in de afgelopen jaren is gedaald.
Deelt u de mening dat PostNL, als Universele Postdienst, een essentieel maatschappelijk doel heeft, namelijk te zorgen dat het versturen en ontvangen van post voor iedereen in Nederland toegankelijk blijft? Erkent u dat PostNL er niet meer in slaagt om dit wettelijke vastgestelde doel te behalen doordat één op de vijf brieven te laat wordt bezorgd in plaats van de wettelijke verplichting van 95 procent, zoals de NOS heeft bericht?2 Vindt u ook dat dit met name problematisch is voor urgente zaken zoals overlijdensberichten?
De reikwijdte en kwaliteitsstandaarden van de Universele Postdienst (UPD) zijn vastgelegd in de Postwet 2009 en bijbehorende lagere regelgeving. De UPD heeft als doel ervoor te zorgen dat het versturen en ontvangen van post voor iedereen in Nederland betaalbaar en toegankelijk blijft. Voor rouwpost en medische post gelden vanwege het urgente karakter reeds strengere eisen met betrekking tot bezorg- en ophaaldagen. In recente jaren is het percentage op tijd bezorgde post tot onder de 95% gezakt.
Het is niet acceptabel dat PostNL de wettelijk voorgeschreven kwaliteit niet haalt. In dat kader vindt er momenteel overleg plaats met PostNL om te achterhalen wat daarvan de redenen zijn. In haar rol als onafhankelijk toezichthouder heeft ook de ACM expliciet aandacht voor het achterblijven van de kwaliteit van de postbezorging. Dit leidt mogelijk tot de noodzaak om de regelgeving te actualiseren. Het Nederlandse postlandschap is de laatste jaren gewijzigd en ook de behoeftes van gebruikers zijn veranderd. Sinds maart 2020 ligt er een wetsvoorstel in de Tweede Kamer dat rekening houdt met de mogelijkheid om de UPD op korte termijn te actualiseren.
Welke stappen gaat u ondernemen om de postbezorging van PostNL in Nederland in het algemeen en in Zeeland in het bijzonder weer op niveau te krijgen?
Met een krimpende postmarkt is het de vraag of het huidige kwaliteitsniveau van postbezorging houdbaar is. De verwachting is dat keuzes moeten worden gemaakt in het stelsel van postbezorging, zoals rond de reikwijdte van de UPD, het aantal bezorgdagen of het aantal dagen waarbinnen post bezorgd moet worden.
Onder meer het huidig wettelijk kader behoeft actualisering. Het wetsvoorstel, dat in uw Kamer ligt, leidt al tot verbetering omdat dit wetsvoorstel ruimte biedt om flexibeler in te spelen op de veranderde marktomstandigheden. Ik leg op dit moment de laatste hand aan een nota van wijziging die het wetsvoorstel verder aanscherpt. Verder werk ik aan een brief waarin de voorliggende keuzes en scenario’s ten aanzien van de UPD alsmede het voorgenomen vervolgproces worden toegelicht. Ik beoog deze brief voor het Rondetafelgesprek op 23 mei over de Postmarkt aan uw Kamer te sturen. Parallel aan deze werkzaamheden ben ik in gesprek met belanghebbenden, zoals zakelijke gebruikers, regionale postvervoerders en natuurlijk de ACM en PostNL over de toekomst van de postmarkt. Totdat de wet is aangepast houdt de ACM toezicht op basis van de huidige regulering van de UPD.
In hoeverre relateert u de niet toereikende postbezorging aan slechte arbeidsvoorwaarden, zoals blijkt uit het artikel dat het zowel op het gebied van zeggenschap als beloning onaantrekkelijk is, voor postbezorgers bij PostNL?3 Erkent u dat dit een structureel probleem is? Zo ja, hoe gaat u bijdragen aan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden voor postbezorgers bij PostNL?
Ik heb op dit moment geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat slechte arbeidsvoorwaarden ten grondslag liggen aan de kwaliteitsproblemen. PostNL geeft zelf aan dat de huidige arbeidsmarktkrapte de belangrijkste oorzaak is achter de kwaliteitsproblemen. Het aantrekken van nieuw personeel is hierdoor volgens PostNL uitdagend. PostNL geeft aan dat er verschillende stappen worden gezet om het werk van postbezorging aantrekkelijker te maken en de arbeidsvoorwaarden te verbeteren. Zo wordt nieuwe medewerkers bijvoorbeeld direct een vast contract aangeboden. Ook wordt er geëxperimenteerd met het verlengen van bezorgtijdvakken, zodat postbezorgers meer controle hebben over hun schema en wanneer post bezorgd wordt. Daarbij merk ik wellicht ten overvloede op dat de Postwet ook niet bij uitstek het instrument is om arbeidsomstandigheden te verbeteren, dit verloopt in beginsel via het generiek instrumentarium van SzW.
Het vinden van een balans tussen drinkwater en geothermie in Limburg |
|
Silvio Erkens (VVD), Pieter Grinwis (CU) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u verduidelijken hoe het amendement Erkens/Grinwis met betrekking tot doorboring van drinkwaterputten wordt uitgevoerd, met specifieke aandacht voor de impact op reservegebieden in Zuidoost-Nederland? (Kamerstuk 35 531, nr. 39)
Wat is de huidige situatie met betrekking tot de interpretatie door Energie Beheer Nederland (EBN) en de mogelijkheid van geothermie in de hele Roerdalslenk en de Venlo-schol?
Hoe beïnvloedt de toevoeging «of gereserveerd» in het amendement de praktische uitvoering van geothermie in Limburg en welke maatregelen worden overwogen om deze situatie te verhelderen? Bent u op de hoogte van het feit dat de indieners van het amendement een balans probeerden te vinden tussen het beschermen van drinkwaterbronnen als ook het mogelijk blijven maken van geothermie? Hoe kijkt u naar aanvullende veiligheidsstandaarden, zoals dubbele casing in gebieden in het «grijze» gebied waar nu over gesproken wordt op veel plekken?
Wat is de status van de vergunningverlening voor geothermieputten, en kunt u inzicht geven in de stappen die worden genomen om dit proces te versnellen?
Op welke manier wordt druk uitgeoefend om de vergunningverlening voor geothermieputten te versnellen, en welke specifieke maatregelen worden overwogen om de snelheid van dit proces te verhogen?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de participatie van EBN in geothermieprojecten en hoe wordt ervoor gezorgd dat de kennis en ervaring van EBN nuttig blijven voor nieuwe geothermieprojecten?
Kunt u uitleggen hoe de reservegebieden in Limburg verschillen van die in West en Oost-Nederland en welke implicaties dit heeft voor het boren van geothermiebronnen volgens het amendement? Kunt u hierbij rekening houden met de intentie van de indieners om een balans te vinden tussen het beschermen van drinkwatergebieden als ook het mogelijk maken van geothermie?
Wat zijn de mogelijke risico's verbonden aan enkele casing geothermieputten, zoals aangegeven door de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin), en welke maatregelen worden genomen om deze risico's te adresseren, met name in vergelijking met de industrienormen voor dubbele casing?
Hoe wordt de inconsistentie in de uitwerking van de mijnbouwwet, met betrekking tot het gebruik van dubbele casing bij geothermieputten, beoordeeld vanuit een risicoperspectief?
Kunt u verduidelijken hoe de interpretatie van de mijnbouwwet door EBN de mogelijkheid om in Limburg met dubbele casing de Venlo-schol te doorboren beïnvloedt en welke stappen worden ondernomen om deze kwestie op te lossen?
Euthanasie bij psychisch lijden |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Je patiënt eindeloos laten lijden, dat is ook een keuze» en kunt u een reactie geven hierover?1
Ja, ik ben bekend met het artikel en ook met de problematiek die daarin wordt geschetst. Ik betreur het ten zeerste als (jonge) mensen zo wanhopig zijn dat zij zich suïcideren omdat zij geen andere uitweg meer zien.
Psychiaters erkennen het lijden van de mensen met dergelijke problematiek en het is de vraag of het een keuze is van hen om patiënten eindeloos te laten lijden. Er kunnen ook inhoudelijke redenen zijn dat niet aan het verzoek wordt voldaan. Bij psychiaters wordt ook terughoudendheid gezien om een euthanasieverzoek van een patiënt te beoordelen of om eventueel euthanasie te verlenen. Ik vind het heel belangrijk dat hier verandering in komt, zodat mensen met psychisch lijden met een persisterende doodswens en een euthanasieverzoek passende en tijdige zorg krijgen en dat de wachtlijst bij Expertisecentrum Euthanasie (EE) wordt teruggebracht.
Gezien de bestaande terughoudendheid van psychiaters is het voor EE echter niet eenvoudig om voldoende psychiaters te vinden die voor EE willen werken. Ook is er een tekort aan psychiaters die een second opinion willen verrichten of als SCEN (Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland)-arts willen fungeren, ondanks alle goede initiatieven die inmiddels in gang zijn gezet, waaronder de oprichting van het landelijk expertisenetwerk ThaNet2 met subsidie van het Ministerie van VWS. ThaNet is opgericht om kennis en expertise te verspreiden onder psychiaters en andere zorgprofessionals binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz) zodat persisterende doodswensen nog beter besproken worden binnen de ggz, euthanasieverzoeken worden beoordeeld en meer psychiaters bereid worden gevonden om second opinions te verrichten in het kader van een euthanasietraject of om als SCEN-arts te fungeren.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat de wachttijd voor mensen met een psychische aandoening en een euthanasieverzoek tot maar liefst drie jaar kan oplopen voordat hun verzoek in behandeling wordt genomen?
Ik vind het onacceptabel als mensen met psychisch lijden en een aanhoudende doodswens/euthanasiewens geen tijdige en passende zorg krijgen en vind het dan ook heel belangrijk (zoals ik ook bij de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven) dat de huidige wachttijd bij EE voor mensen met een psychische aandoening wordt teruggebracht.
Zoals EE in haar reactie op het artikel in de Volkskrant aangeeft, worden euthanasieverzoeken op basis van psychisch lijden inmiddels niet alleen door psychiaters van EE opgepakt, maar ook door artsen en verpleegkundigen met
psychiatrische expertise waardoor de wachttijd voor patiënten met psychisch lijden varieert van enkele maanden tot, in enkele (complexe) gevallen, helaas drie jaar.
Kunt u aangeven welke knelpunten u ziet waardoor er onvoldoende tijdige (euthanasie)hulp kan worden verleend aan mensen die in psychische nood verkeren?
Er is onvoldoende passende zorg voor mensen met een psychische aandoening en een persisterende doodswens of verzoek tot euthanasie. Het is van belang dat een persisterende doodswens bij mensen die in behandeling zijn binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz) besproken wordt. Het wordt door psychiaters om verschillende redenen als complex ervaren om een euthanasieverzoek van eigen patiënten te onderzoeken. Er is sprake van terughoudendheid en handelingsverlegenheid bij psychiaters om doodswensen/euthanasieverzoeken te onderzoeken, te beoordelen of eventueel om euthanasie te verlenen. In het veld wordt overigens gesignaleerd dat er een afname is van deze terughoudendheid en handelingsverlegenheid. Er is brede interesse voor het onderwerp, ThaNet wordt geregeld gevraagd voor scholing en onderwijs, er zijn binnen diverse ggz-instellingen initiatieven om de zogenaamde euthanasiezorg intern beter te regelen, er zijn meer psychiaters bereid om second opinions te verrichten en in verschillende regio’s wordt gezien dat de second opinions in toenemende mate worden aangevraagd door psychiaters die werkzaam zijn in de ggz (en dus niet bij EE).
Patiënten melden zich zelf bij EE aan, maar ook psychiaters (en andere artsen) verwijzen door naar EE waar mensen vervolgens op de wachtlijst komen terwijl de praktijk uitwijst dat EE slechts 10 tot 15% van het totale aantal hulpvragen op basis van psychisch lijden uitvoert. Ruim 20% van de patiënten trekt zich terug na aanmelding of gedurende het traject. Ongeveer 30% wordt afgewezen in verband met het niet voldoen aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen. De overige patiënten vallen af wegens andere redenen (behandelaar neemt het verzoek terug, patiënt geeft geen toestemming om medische informatie op te vragen, overlijden etc). Door persisterende doodswensen binnen de ggz te bespreken en verzoeken tot euthanasie binnen de ggz te beoordelen is de verwachting dat minder patiënten zich aanmelden bij EE en het knelpunt van de lange wachtlijsten zal afnemen.
Tevens wordt verwacht dat de terughoudendheid en handelingsverlegenheid bij psychiaters om euthanasie zelf te verrichten verder af zal nemen in het licht van de hierboven genoemde ontwikkelingen. Het knelpunt dat er weinig psychiaters zijn die een second opinion verrichten in het euthanasietraject lijkt overigens af te nemen nu meer psychiaters bereid zijn om second opinions te verrichten.
Kunt u aangeven op welke wijze deze knelpunten met een passend tempo (moeten) worden verholpen, waarbij de urgentie van het onmenselijke wachten wordt erkend?
Het landelijk expertisenetwerk ThaNet zet zich in voor het bevorderen van de beschikbaarheid van passende zorg aan mensen met psychisch lijden door de deskundigheid van psychiaters en andere artsen/ggz-behandelaren te vergroten en daarmee het doorverwijzen naar EE terug te dringen. Daarnaast dragen consulenten van EE eraan bij dat steeds meer psychiaters zelf een euthanasieverzoek in behandeling nemen en gehoor geven aan de euthanasiewens van hun patiënt. Verder wordt vanuit EE ingezet op samenwerking en uitwisseling van kennis en ervaring tussen EE en het ggz-veld door de inzet van een relatiebeheerder van EE. Initiatieven als stichting Kea en de stichting In liefde laten gaan dragen ook bij aan het vergroten van kennis over en begrip voor euthanasie bij psychisch lijden. Er is inmiddels een beweging zichtbaar binnen de ggz, maar dergelijke processen – waarbij er sprake is van een noodzakelijke «cultuuromslag» – vergen tijd en zijn helaas niet op korte termijn te realiseren.
Verder wil ik erop wijzen dat het van groot belang is om te voorkomen dat mensen een euthanasiewens ontwikkelen omdat zij in psychische nood verkeren. In dit kader wordt ingezet op het versterken van de toegankelijkheid en kwaliteit van de ggz. Dit gebeurt enerzijds vanuit de landelijke stuurgroep toegankelijkheid en wachttijden en anderzijds vanuit de afspraken die we in het Integraal Zorgakkoord (IZA) hebben gemaakt over het verbeteren van de toegankelijkheid van de ggz.
Ook vroegtijdige, laagdrempelige hulp aan mensen met een chronische, persisterende en/of suïcidale doodswens, kan ertoe bijdragen dat er voor deze mensen perspectieven ontstaan op een betekenisvol leven met een psychische aandoening. Het gesprek over de dood kan in sommige gevallen juist ook bijdragen aan het verminderen van suïcidale gedachten en aan de preventie van zelfdoding. Deze gesprekken kunnen daarmee vroegtijdig soelaas bieden en bijdragen aan het verminderen van het aantal euthanasieverzoeken en het tijdig verwijzen naar de juiste zorg. Onlangs is het rapport over de verkenning naar vroegtijdige hulp aan mensen met een vaak ambivalente, chronische, persisterende en/of suïcidale doodswens aan uw Kamer verstuurd.3 Hierbij heeft de voormalig Minister van VWS aangegeven in gesprek te gaan met relevante (veld-)partijen over de wijze waarop en door wie het beste opvolging kan worden gegeven aan de mogelijkheden tot verbetering van het bestaande hulpaanbod en de twee als kansrijk geschetste scenario’s voor de uitbreiding van het bestaande hulpaanbod, te weten centra waar herstelgericht gewerkt wordt op basis van ervaringsdeskundigheid en Geestelijke Verzorging Thuis. Voor het Ministerie van VWS is vooral een stimulerende en faciliterende rol weggelegd. Het is primair aan de relevante veldpartijen om in gezamenlijkheid te zorgen voor laagdrempelige zorg, hulp, begeleiding en ondersteuning voor mensen met psychisch lijden en een aanhoudende doodswens.
Daarnaast ga ik met relevante veldpartijen – waaronder ThaNet, EE, de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE), stichting Kea, de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), de Nederlandse ggz, de stichting In liefde laten gaan, 113 Zelfmoordpreventie, MIND en Zorgverzekeraars Nederland – in gesprek om gezamenlijk in kaart te brengen hoe de beweging die zichtbaar is in het ggz-veld verder kan worden gebracht en versneld.
Deelt u de analyse dat er veel meer kennis en expertise over euthanasieverzoeken bij eigen behandelaren (waaronder psychiaters en huisartsen) aanwezig moet zijn om patiënten met een psychische aandoening beter te kunnen helpen?
Die analyse deel ik zeker. Zoals ik bij de beantwoording van vraag 4 heb aangegeven, beoogt ThaNet de kennis en expertise over euthanasieverzoeken bij eigen behandelaren (psychiaters en andere artsen) te vergroten. Ook andere partijen, waaronder EE, de NVvP en stichting Kea dragen hieraan bij.
Kunt u toelichten hoe het ervoor staat met het landelijk netwerk Persisterende doodswens en euthanasieverzoek op psychische grondslag? Worden de beoogde doelstellingen bereikt en is dit voldoende om de problematiek te verhelpen?
Het landelijke expertisenetwerk ThaNet heeft verschillende netwerkbijeenkomsten gehouden en een (jaarlijks) symposium georganiseerd. Ook is er inmiddels een website waar veel kennis en expertise wordt gedeeld, brengt ThaNet een nieuwsbrief uit en vindt er voorlichting en scholing plaats. ThaNet werkt samen met relevante veldpartijen (zie in dit kader het antwoord op vraag 4). De activiteiten van al deze organisaties tezamen moeten bijdragen aan de beoogde cultuuromslag. Zoals bij de beantwoording van vraag 4 is aangeven, ga ik daarnaast met relevante veldpartijen in gesprek om te kijken hoe we de beweging in het ggz-veld kunnen versnellen.
Kunt u aangeven op welke wijze het Expertisecentrum Euthanasie acuut wordt bijgestaan om de wachtlijsten voor mensen met een psychische aandoening en een euthanasieverzoek te verminderen?
Het aantrekken van extra psychiaters, het bieden van een goede werkomgeving en waar mogelijk het aanpassen van de eigen werkwijze is de verantwoordelijkheid van EE. Verder beoogt ThaNet, samen met andere partijen, de kennis en expertise bij psychiaters en andere artsen te vergroten en daarmee doorverwijzing naar EE tegen te gaan (zie ook de beantwoording van vraag 5).
Naar aanleiding van de motie Paulusma4 bezie ik momenteel hoe de consultatiefunctie door EE eventueel structureel kan worden georganiseerd. In de kabinetsreactie op de vierde evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) zal ik uw Kamer hierover informeren.
Het bericht 'Gerenoveerd zorgcentrum Kerkrade kan niet open vanwege overvol stroomnet: ‘Dit kan nog wel vijf jaar duren' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gerenoveerd zorgcentrum Kerkrade kan niet open vanwege overvol stroomnet: «Dit kan nog wel vijf jaar duren»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het nieuwe zorgcentrum bij Vie in Kerkrade momenteel niet operationeel kan worden vanwege onvoldoende elektriciteitscapaciteit in het Limburgse stroomnet? Deelt u de mening dat een wachttijd van vijf jaar voor een zorginstelling té lang is?
Het nieuwe zorgcentrum wordt ontwikkeld in een voormalig ziekenhuis en heeft het gecontracteerde vermogen van dit pand overgenomen. Dat vermogen is daarmee wel voor het nieuwe zorgcentrum beschikbaar. Eind 2023 heeft het zorgcentrum een verzwaring van deze aansluiting aangevraagd, die als gevolg van netcongestie niet kan worden gehonoreerd. Voor deze extra vraag naar transportcapaciteit staat het zorgcentrum in de wachtrij. Het zorgcentrum kan, in overleg met de netbeheerder, bezien wat wel mogelijk is binnen het vermogen van de huidige aansluiting, met alternatieve oplossingen zoals batterijen. Verder kan worden verkend of een flexibel transportcontract met de netbeheerder uitkomst biedt.
Tenzij flexibel vermogen op dit deel van het stroomnet eerder wordt ontsloten, kan de aanvraag voor het verzwaren van de bestaande aansluiting van het zorgcentrum niet eerder dan per 2030 worden gehonoreerd. Dit hangt samen met benodigde uitbreidingsinvestering op het nabijgelegen hoogspanningsstation (Terwinselen). Naar verwachting is de uitbreiding van 8 MW in 2028 gereed. Op dit moment geldt echter een wachtrij van 41 MW. De uitbreiding in 2028 is dus niet toereikend om de wachtrij weg te werken. In 2030 komt 61 MW extra beschikbaar. Voor mogelijke prioritering bij aansluiting verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Wat voor maatregelen neemt u om netcapaciteit in Limburg te vergroten en ervoor te zorgen dat essentiële voorzieningen zoals zorgcentra tijdig operationeel kunnen zijn? Bent u in gesprek met de regionale netbeheerder hierover?
De regionale netbeheerders investeren de komende jaren flink in de uitbreiding van netcapaciteit. In geval van Limburg investeert Enexis in het middenspanningsnet en TenneT in het hoogspanningsnet. In totaal investeert Enexis de komende drie jaar ruim 3 miljard euro in uitbreiding van de elektriciteitsnetten. Daarnaast wordt in de komende tien jaar nog bijna 2 miljard euro extra geïnvesteerd in uitbreiding van de hoog- en middenspanningsstations (HS/MS-stations). In Limburg worden stations uitgebreid en 6 nieuw gebouwd tot en met 20352.
Dit kost tijd en de vraag naar transportcapaciteit groeit door. Daarom is het van belang dat netgebruikers flexibel vermogen aanbieden. Enexis is de afgelopen maanden meerdere flexibele contracten overeengekomen met netgebruikers, onder meer in Limburg. Het vermogen dat met flexibel gebruik wordt vrijgemaakt ontlast niet alleen de piekmomenten, maar kan ook zorgen voor het beschikbaar komen van capaciteit waarmee partijen in de wachtrij kunnen worden aangesloten. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat wachtrijen locatie-specifiek zijn. Flexibel vermogen moet ontsloten worden op de geografische plek in het net waar een partij in de wachtrij staat.
Onder de noemer Sneller Bouwen, onderdeel van het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN), werk ik nauw samen met de netbeheerders om uitbreiding en verzwaring van het net te versnellen. Verder werk ik in het LAN samen met onder meer de netbeheerders en de ACM aan het mogelijk maken en ontsluiten van zo veel mogelijk flexibel vermogen, bijvoorbeeld door flexibele contracten en verbeterd congestiemanagement. De netbeheerders zijn actief in gesprek met netgebruikers in de verschillende regio’s over de mogelijkheden van flexibiliteit.
Zijn er vergelijkbare gevallen bekend in andere delen van Nederland waar de netcapaciteit ontoereikend is om aan de vraag te voldoen? Hoe groot is dit probleem, kunt u dit kwantificeren?
Afnamecongestie, waarbij de vraag naar transportvermogen groter is dan het stroomnet aankan, is een probleem dat zich in bijna heel Nederland voordoet, zoals ik heb toegelicht in de Kamerbrief van 18 oktober 2023 (Kamerstuk 29 023, nr. 451). De netbeheerders investeren vanaf 2025 8 miljard euro per jaar in de uitbreiding en verzwaring van het stroomnet. Deze investeringen zijn echter niet van de een op de andere dag gereed. Aanvragen voor nieuwe en zwaardere aansluitingen worden daarom in meerdere regio’s in de wachtrij geplaatst. Dit kan dus ook gelden voor verzoeken elders in het land die vergelijkbaar zijn met de aanvraag van dit zorgcentrum.
Landelijk staan in totaal 9.400 aanvragen in een wachtrij voor afname-aansluitingen. Dit betreft zowel nieuwe aansluitingen als aanvragen voor een zwaardere aansluiting. Als kanttekening bij dit cijfer geldt dat het mogelijk is voor een partij om op meerdere plaatsen een aanvraag te doen of dat een partij haar aanvraag uiteindelijk toch intrekt.
Enexis publiceert iedere maand actuele wachtlijstkaarten per station per provincie3. Ook de andere netbeheerders delen deze informatie op hun websites4. Vanwege (bedrijfs)vertrouwelijkheid heb ik geen zicht op welke partijen in de wachtrij staan.
Hoe sluit dit voorval aan op de discussie omtrent maatschappelijke prioritering bij netcapaciteit?
De ACM werkt aan een maatschappelijk prioriteringskader. In april verwacht de ACM het definitieve kader te publiceren middels een codebesluit. In dit kader worden aanvragen binnen gedefinieerde categorieën aangemerkt met prioriteit op basis van het maatschappelijk belang dat de aanvraag dient. In het conceptkader is onder «gezondsheidszorg» ruimte om prioriteit te geven aan ziekenhuizen. Langdurige zorg zoals verpleeghuizen en de (permanente) woningen die het zorgcentrum biedt, vallen hier niet onder. Wel vallen deze in het conceptbesluit onder «woningbehoefte». Pas als de ACM het kader definitief heeft vastgesteld is hier zekerheid over. Overigens geldt dat als dit zorgcentrum prioriteit krijgt bij het toekennen van de gevraagde zwaardere aansluiting, er nog steeds wel capaciteit beschikbaar moet zijn. Zonder het ontsluiten van flexibel vermogen in de regio of het realiseren van de geplande uitbreiding is dit niet het geval.
Welke stappen onderneemt u met regionale netbeheerders wanneer dit soort instellingen geen aansluitingsmogelijkheid krijgen?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden is eerst het ontsluiten van flexibel vermogen of het realiseren van geplande uitbreiding noodzakelijk om aanvragen op de wachtrij te kunnen inwilligen.
Provincies en gemeenten zijn belangrijke samenwerkingspartners bij het realiseren van de noodzakelijke grootschalige verzwaringen en uitbreidingen. Zo wordt in de provinciale Energy Boards gesproken over mogelijkheden om deze te versnellen, bijvoorbeeld door snellere vergunningverlening. Voor de voortgang is verder van belang dat lokale overheden gemaakte keuzes juridisch borgen in omgevingsvisies en warmteprogramma's. Ook werk ik samen met lokale overheden aan het proactief aanwijzen van grond voor het plaatsen van bijvoorbeeld transformatorhuisjes, batterijen en elektrolysers, om deze sneller te kunnen realiseren. Tot slot kunnen de lokale overheden helpen door bedrijven te (blijven) enthousiasmeren om hun processen te flexibiliseren en op een andere manier met energie om te gaan. Door slim om te gaan met de huidige capaciteit is er meer mogelijk voor nieuwe aanvragers of partijen die willen uitbreiden.
Wat is de rol en de ruimte voor lokale overheden en andere belanghebbenden bij het vinden van een oplossing?
Zie antwoord vraag 6.
Een advies van de landsadvocaat |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Folkert Idsinga (VVD), Sandra Palmen (NSC) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in de ministerraad gesproken heeft over een advies van de landsadvocaat?1
De ministerraad is op 26 januari jl. op hoofdlijnen geïnformeerd over het lopende adviestraject met de landsadvocaat en het feit dat een Kamerbrief hieromtrent in voorbereiding was. Daarbij is aangegeven dat de Kamerbrief zou worden geagendeerd voor de Ambtelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (ACU) van 5 februari 2024 en de Ministeriële Commissie Uitvoeringsorganisaties (MCU) van 6 februari 2024.
Kunt u dit advies conform de lijn van de regering in reactie op het Parlementair Onderzoek Kinderopvangtoeslag openbaar maken en voor vrijdag 23 februari aan de Kamer doen toekomen, aangezien het relevant kan zijn voor de parlementaire enquête die op maandag 26 februari verschijnt?
Het advies van de landsadvocaat is bijgevoegd. Bij brief van 23 februari jl. hebben wij u reeds laten weten dat het advies nog niet was afgerond aangezien de landsadvocaat nog bezig was met de beantwoording van verduidelijkende vragen die zijn gesteld naar aanleiding van een bespreking met de landsadvocaat d.d. 31 januari jl. en na agendering in de Ministeriële Commissie Uitvoering (MCU) d.d. 6 februari jl.
Kunt u aangeven op welke punten de brief hierover die op 13 februari aan de Kamer gestuurd is en later is ingetrokken is aangepast in de veel kortere versie die op 19 februari aan de Kamer is gestuurd? Kunt u de punten een voor een toelichten?
Het hoofdzakelijke punt van verschil is dat de eerder toegestuurde versie een paragraaf bevat over de analyse van de grondslag voor internetonderzoek door Dienst Toeslagen, waarin het loggingsysteem «Heidi» aan de orde komt. Deze passage was uit de eerdere versie verwijderd omdat de analyse rondom internetonderzoek nog niet was afgerond. Daarbij was uw Kamer in de Stand van Zakenbrief2 al geïnformeerd over Heidi.
Kunt u aangeven hoe «Heidi», in versie 1 en versie 2 eruitzag, welke data verzameld werden en waarvoor de data gebruikt werden?
Zoals in de Stand van Zakenbrief Dienst Toeslagen van 15 januari jl. aan uw Kamer is gemeld geldt voor Toeslagen dat Heidi werd gebruikt als een loggingsysteem waarbij portaldata werd gelogd van bezoekers van de toeslagenportal. Het doel van Heidi was het kunnen traceren of er sprake was van opvallend gedrag wat een indicatie kan zijn voor een verhoogd risico op misbruik van toeslagen. Op deze manier kon worden achterhaald of rekeningnummers massaal worden gewijzigd vanaf één het hetzelfde IP-adres, dat veel aanvragen worden ingediend vanaf één en hetzelfde IP adres (in korte tijd) en in voorkomende gevallen kon ook DigiD misbruik (identiteitsfraude) worden gesignaleerd. Dit is data die wordt gewonnen bij het inloggen in het burgerportaal. Het tweede doel had betrekking op het uitvoeren van effectmetingen om de effecten van handhaving- en dienstverleningsacties te meten.
Zoals staat beschreven in de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) die met de Stand van Zakenbrief is meegestuurd, is het gebruik van Heidi in september 2017 binnen Toeslagen «on hold» gezet omdat het systeem in de loop van de tijd niet meer zou voldoen aan de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens. In november 2017 besloot het Management Team Toeslagen dat het systeem Heidi weer opgestart zou worden in een beperktere vorm. Deze beperkte versie zag op het afbouwen van de dataset in Heidi. Deze afgeslankte versie staat binnen Toeslagen bekend als Heidi II.
Sinds het stopzetten van het Intensief Toezicht (ITO) proces in 2020 wordt geen gebruik meer gemaakt van portaldata voor wat betreft het detecteren van risico’s op misbruik. Tot december 2023 werd portaldata nog wel gebruikt voor de effectmetingen. Zoals gemeld in de Stand van Zakenbrief Dienst Toeslagen van 15 januari jl. is in december 2023 ook dit gebruik van Heidi tijdelijk stopgezet, omdat de gegevensverwerking in de brede context niet voldoende in beeld was. Geconstateerd is in elk geval dat niet alle gegevens die werden verwerkt noodzakelijk waren voor de effectmetingen van Dienst Toeslagen. Dit is wel een vereiste van de AVG om gegevens te mogen verwerken. Op dit moment wordt geïnventariseerd welke gegevens uit de portaldata precies geleverd en verwerkt worden, welke noodzakelijk zijn voor het doen van effectmetingen en of de benodigde privacy-waarborgen hierbij wel voldoende zijn geïmplementeerd.
Ook bij de Belastingdienst, waar de Dienst Toeslagen destijds onderdeel van uitmaakte, wordt gekeken naar het gebruik van Heidi. Het is binnen deze termijn echter onhaalbaar gebleken te onderzoeken op welke manier de dienstonderdelen van de Belastingdienst gebruik hebben gemaakt van Heidi. Uw Kamer wordt uiterlijk over 3 weken geïnformeerd over hoe andere onderdelen van de Belastingdienst gebruik hebben gemaakt van Heidi, voor welke doeleinde en welke gegevens hierbij verwerkt werden. Daarbij zal ook worden aangegeven of er redenen zijn om het beeld van het gebruik van Heidi binnen Toeslagen bij te stellen.
Wanneer was duidelijk dat Heidi niet voldeed aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en welke actie is toen ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke koppeling er was tussen Heidi-1 en de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en wat daarvan de gevolgen waren?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden en kunt het u het advies van de landsadvocaat – dat echt geen concept is – per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?
De vragen zijn hiermee binnen drie weken beantwoord. Het advies van de landsadvocaat is bij deze beantwoording gevoegd.
Bouwvergunningen die de afgelopen jaren (versneld) zijn afgegeven aan (drink)waterbedrijven |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u wellicht een of meer voorbeelden naar de Kamer sturen van bouwvergunningen die de afgelopen jaren (versneld) zijn afgegeven aan (drink)waterbedrijven (zoals Dunea en Vitens) in het kader van «water en bodem sturend beleid»?
Sinds 2010 is de bouwvergunning vervangen door de omgevingsvergunning met de activiteit bouwen. Met het ontstaan van de omgevingsvergunning worden verschillende aspecten van de ruimtelijke ordening en milieu, waaronder bouwen, geïntegreerd in één vergunningaanvraag. Drinkwaterbedrijven dienen een aanvraag voor een omgevingsvergunning in bij de gemeente die het bevoegd gezag is. Er is geen landelijk overzicht van deze omgevingsvergunningen, omdat ze worden uitgegeven door gemeenten. Het «water en bodem sturend» beleid richt zich primair op de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit kan invloed hebben op omgevingsvergunningen aan drinkwaterbedrijven, bijvoorbeeld via de watertoets, maar slechts indirect op de activiteit bouwen.
Om voldoende drinkwaterbronnen voor de toekomst te hebben is het voor de betrokken bevoegde gezagen wel noodzaak om bij besluitvorming over (nieuwe) drinkwaterbronnen het drinkwaterbelang daar waar nodig en onder strikte voorwaarden zwaarder te laten wegen, zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief over Water en Bodem Sturend van 25 november 2022 (Kamerstukken 27 625 en 30 015, nr. 592).
De individuele studietoeslag |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Hoe wordt in algemene zin omgesprongen met de toekenning van individuele studietoeslagen op grond van de Participatiewet?
De studietoeslag biedt een extra financieel steuntje in de rug aan mensen die door een structurele medische beperking niet kunnen bijverdienen naast een voltijdsopleiding. Voor deze groep is het vaak moeilijk om een opleiding te combineren met een bijbaan. Met de studietoeslag willen we hen stimuleren om toch een opleiding te volgen en zorgen we ervoor dat zij hun energie kunnen besteden aan de afronding ervan. Zo brengen wij hen zoveel mogelijk in een gelijke positie als mensen zonder medische beperking en krijgen zij meer kansen op de arbeidsmarkt.
De studietoeslag wordt toegekend door gemeenten. We hebben daarom geen volledig beeld van hoe gemeenten omgaan met de toekenning van de studietoeslag. We monitoren onder meer het aantal studenten dat studietoeslag ontvangt. Dit aantal stijgt nog ieder jaar. In 2022, het jaar van de hervorming van de individuele studietoeslag naar de studietoeslag, is ook het aantal nieuwe toekenningen sterk gestegen. Volgens cijfers van het CBS ontvingen in 2020 3.770 studenten de individuele studietoeslag en in 2021 4.500 studenten. In 2022 ontvingen 6.190 studenten de individuele studietoeslag of de studietoeslag (door de invoering van de studietoeslag in april 2022 was er sprake van een overgangsjaar). Cijfers over 2023 worden dit najaar gepubliceerd door het CBS.
Daarnaast ontvangt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid jaarlijks circa vijf signalen van studenten, ouders, studiebegeleiders en belangenbehartigers over studietoeslag die niet wordt toegekend. Uit deze meldingen komt geen eenduidig beeld naar voren; de reden waarom de studietoeslag niet wordt toegekend, verschilt per geval.
Later dit jaar gaat de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, in het kader van de invoeringstoets voor de wet Uitvoeren Breed Offensief1, in gesprek met gemeenten, studenten en andere betrokkenen over hun ervaringen met de studietoeslag. U wordt op een later moment geïnformeerd over de uitkomsten.
Klopt het dat de individuele studietoeslag niet wordt toegekend als studenten een gedeelte van hun curriculum (studie, stage) van een Nederlandse onderwijsinstelling in het buitenland doorbrengen, ook als het een verplicht onderdeel van het curriculum betreft en Nederland de vaste woon- en verblijfplaats blijft? Zo ja, waarom?
Op grond van de Participatiewet hebben studenten ook tijdens een verblijf in het buitenland recht op studietoeslag, zolang zij voldoen aan de voorwaarden voor de studietoeslag. Zo moeten zij studiefinanciering ontvangen, moeten zij een woonplaats hebben in een gemeente in Europees Nederland en moet er, (in beginsel) naar het oordeel van een onafhankelijk arts, sprake zijn van een structurele medische beperking waardoor een bijbaan niet te combineren is met het volgen van een voltijdsopleiding.
Sinds de hervorming in 2022 is de studietoeslag geen vorm van bijstand meer. In tegenstelling tot het recht op bijstand vereist de studietoeslag niet dat de ontvanger gedurende de periode van ontvangst ervan continu in Nederland verblijft. Op zich verliest een student het recht op studietoeslag dus niet door een verblijf in het buitenland. Daar is dan een andere reden voor. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat de student zijn woonplaats heeft verplaatst naar het buitenland. Het is aan de gemeente om dit te beoordelen. Voor dit oordeel is uitsluitend iemands hoofdverblijf bepalend. Het hoofdverblijf is waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de student zich bevindt. Dat wordt bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarbij heeft de inschrijving in de Basisregistratie Personen voor het bepalen van de woonplaats geen doorslaggevende betekenis; ook de intentie van de student is van belang. En die intentie moet ook blijken uit daden. De student kan zijn of haar intentie om voor bepaalde en korte tijd (bijvoorbeeld een halfjaar) in het buitenland te verblijven aantoonbaar maken door bijvoorbeeld een retourticket te kopen of een kamer in Nederland aan te houden.
Deelt u de mening dat in de gevallen waarin een ziekte of beperking structureel in de weg staat aan bijverdienste naast de studie en daarom een individuele studietoeslag wordt toegekend deze óók moet worden voortgezet bij studiegerelateerd verblijf in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Iedere student, dus ook iedere student met een medische beperking, moet in staat zijn om zonder onnodige belemmeringen in het kader van de opleiding buitenlandervaring op te doen. De overheid kan voor studenten met een beperking zulke belemmeringen verminderen of wegnemen, met name door (extra) financiële steun en informatie te bieden. De studietoeslag draagt hieraan bij.
De twintigste penning in Emmer - Compascuum |
|
Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de twintigste penning, eeuwigdurende erfpachtrechten, die rusten op bijna 300 percelen in en rondom het dorp Emmer-Compascuum in Drenthe?
De twintigste penning is ooit ingevoerd om onder andere het onderhoud van de percelen, kanalen en wegen in het gebied te financieren. Nu is dat de taak van de gemeente of waterschap. Wat is de juridische grondslag die deze heffing mogelijk maakt, zeker gezien het feit dat het geld dat wordt opgehaald niet meer voor onderhoud van het gebied wordt gebruikt?
Deelt u de mening dat deze heffing, waardoor van elke grondtransactie 5% van de verkoopprijs naar één familie gaat, marktverstorend en prijsopdrijvend werkt op de lokale woningmarkt, de leefbaarheid verstoort én gebiedsontwikkeling in de weg zit?
Bent u bekend met de «wet regelen omtrent de opheffing van het recht van de Dertiende Penning» waarmee in 1984 voor de dorpen Abcoude, Baambrugge en Vinkeveen de dertiende penning is opgeheven? Kan op eenzelfde manier in Emmer-Compascuum de twintigste penning worden afgeschaft? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u om van de twintigste penning af te komen?
Welke andere ondersteuning, naast wetgeving, kunt u de inwoners en ondernemers van het dorp bieden bij het oplossen van de problematiek rond de twintigste penning?
Zijn er tenslotte nog andere gebieden in Nederland waar soortgelijke erfpachtconstructies van toepassing zijn? Zo ja, wat kunt hiertegen doen?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het artikel "Ik bied u mijn oudere handen aan het bed. Maar waarom moet ik dan opnieuw leren rekenen" |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Ik bied u mijn oudere handen aan het bed. Maar waarom moet ik dan opnieuw leren rekenen?»1
Ja.
Bent u het ermee eens dat mensen die willen (zij)instromen in de zorg meer dan welkom zijn en van grote toegevoegde waarde zijn, helemaal in het licht van de huidige personeelstekorten?
Ja, dat onderschrijf ik. Met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) zet ik mij in om – samen met werkgeversorganisaties en onderwijspartijen – de (zij)instroom in de zorg te verhogen.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat onnodige drempels bij het (zij)instromen in de zorg voorkomen moeten worden? Zo ja, wat gaat u doen om deze drempels te verlagen?
Het is van belang dat de (zij)instroom in de zorg zo laagdrempelig mogelijk is, waarbij de kwaliteit van zorg gewaarborgd blijft. De werkgever kan hierin regie pakken door het principe «bekwaam is inzetbaar» meer centraal te stellen bij de instroom van nieuw zorgpersoneel. Werkgevers kunnen op verschillende manieren vaststellen over welke bekwaamheden (zij-) instromers al beschikken en passende vormen van leeraanbod en begeleiding op de werkvloer aanbieden. Zo zijn er op dit moment al veel mooie samenwerkingsverbanden tussen zorginstellingen en onderwijsinstellingen gericht op het weghalen van drempels voor (zij-)instromers. Het mbo biedt voor zorgopleidingen op niveau 2, 3 en 4 diverse mogelijkheden voor maatwerk. Voor mbo-opleidingen Helpende Zorg en Welzijn, Verzorgende-IG en MBO-verpleegkundige zijn bijvoorbeeld diverse beroepsgerichte modules vastgesteld die afgerond kunnen worden met een wettelijk erkend mbo-certificaat. Voor werkgevers biedt dit de mogelijkheid om een zij-instromer gericht te scholen op alleen die beroepstaken waarop de zij-instromer wordt ingezet en waar de zij-instromer nog niet bekwaam in is. Steeds meer mbo-scholen bieden, in samenwerking met zorginstellingen, deze certificaattrajecten aan.
Ik geef via de huidige twee subsidieregelingen, SectorplanPlus-TAZ 2023–2024 en Kwaliteitsimpuls Personeel Ziekenhuiszorg 2024, een financiële impuls aan het flexibel opleiden en scholen van zorgmedewerkers. Bij de nieuwe subsidieregeling vanaf 2025 («TAZ Instrumentarium») zal hiervoor ook aandacht zijn. Ook is op 6 oktober 2023 voorlichting op de Rijksoverheidssite gepubliceerd over de opdrachtregeling in de Wet BIG.2 De opdrachtregeling gaat over de voorwaarden voor het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-BIG geregistreerde zorgverleners. Het doel van de voorlichting is dat de opdrachtregeling in de toekomst beter benut gaat worden en bijdraagt aan meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Deze voorlichting is onder de aandacht gebracht bij werkgevers en beroepsverenigingen.
Tegelijk zijn er ook nog stappen te zetten hierin. Om de beweging naar bekwaam is inzetbaar en goede randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen verder te stimuleren heb ik binnen het Programma TAZ een kerngroep ingericht waar het werkveld en onderwijs gezamenlijk werken aan het verder invulling aan een skillsgerichte arbeidsmarkt zorg en welzijn. Hierbij kijken we naar de regionale praktijken om kansen te identificeren en regionaal en landelijk verder te brengen.
Klopt het dat middelbaar beroepsonderwijs (mbo-)studenten, die reeds een havo- of vwo-diploma hebben, een vrijstelling kunnen krijgen voor examenonderdelen als Nederlands, Engels en rekenen?
Ja, dit klopt. Het havo-, vwo- of mbo-diploma moet dan wel op minimaal hetzelfde referentieniveau voor Nederlands, Engels of rekenen zijn afgerond als de te volgen mbo-opleiding. Dit betekent dat het havo-, vwo- of mbo-diploma niet eerder dan in 2014 moet zijn behaald voor Nederlands en rekenen en voor Engels niet eerder dan in 2010. De vakken Nederlands, Engels en rekenen in havo-, vwo en mbo waren namelijk voor die tijd nog niet gebaseerd op de vereiste referentieniveaus. Wel kan de mbo-school in dat geval de student de examens voor Nederlands, Engels en/of rekenen aan het begin van de opleiding aanbieden, waarna de student, bij een positief resultaat, geen onderwijs in dat vak meer hoeft te volgen. De examencommissie van de mbo-school beoordeelt, binnen deze kaders, of de student in aanmerking komt voor een vrijstelling of aan het begin van de opleiding de examens kan afleggen.
Herkent u de signalen dat mbo-scholen geen vrijstellingen willen verlenen of hier niet proactief over communiceren? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Zie mijn antwoord bij vraag 4. Daarbij is aangemerkt dat ik de ingezonden brief van de heer Corton vooral zie als een oproep tot het bieden van maatwerk die past bij zijn werk- en levenservaring en bij de taken waarop hij zal worden ingezet. Voor sommige zij-instromers kan een diplomagerichte opleiding passend zijn, waarbij het verlenen van vrijstellingen kan zorgen voor maatwerk. In andere gevallen kan het passender zijn om zij-instromers een of meer modules van een mbo-opleiding aan te bieden die afgerond kunnen worden met een mbo-certificaat. In mijn ogen is de uitdaging waar we voor staan dus breder dan alleen het vrijstellingenbeleid van mbo-scholen bij diplomagerichte opleidingen. En zowel werkgevers als mbo-scholen zijn aan zet om passend maatwerkscholing te bieden aan zij-instromers.
In hoeverre wordt er ingezet op modulair opleiden voor (zij)instromers in de zorg? Bent u bereid samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetschap (OCW) te kijken of er sprake is van onnodige toets- en/of cursusdruk voor (zij)instromers in de zorg en hoe deze kan worden verlaagd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het uitgangspunt «bekwaam = inzetbaar» en het bieden van maatwerkscholing aan (zij-)instromers nog niet vanzelfsprekend. Het werkveld, de beroepsgroepen en de onderwijsinstellingen zijn hiervoor primair aan zet. Ik ga, onder meer, via het programma TAZ, in gesprek met (branches van) werkgevers en scholen wat er voor nodig om dit te realiseren en welke bijdrage alle partijen hieraan kunnen leveren.
Ook zetten de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in het kader van het kabinetsbeleid voor een leven lang ontwikkelen, in op diverse maatregelen voor flexibilisering van het mbo-, hbo- en wo-onderwijs waarvan de zorgsector kan profiteren. Zo worden voor het mbo mogelijkheden verkend voor een toegankelijker vrijstellingenbeleid voor de generieke onderdelen van mbo-opleidingen zoals Nederlands, rekenen en burgerschap en wordt onderzocht wat nodig is om het gebruik van mbo-certificaten op te schalen. Zie Kamerbrief Uitwerking Onderwijsagenda LLO van november 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 30 012, nr. 157).
Onderschrijft u het belang van opleidingen, zoals de opleiding Zorgprofessional Praktijkroute Ouderenzorg aan Scalda in Zeeland, waar (zij)instromers op een praktijkgerichte manier kunnen leren? Hoe stimuleren u en de Minister van OCW andere opleiders om ook praktijkgerichte opleidingen aan te bieden?
Vrijwel elk roc biedt praktijkgerichte bbl-opleidingen in de zorg aan, waarbij werken met leren wordt gecombineerd. Hieraan nemen veel zij-instromers deel. Ook de bol-opleidingen in de zorg kennen diverse stages en ander praktijkgerichte werkvormen en worden soms volledig bij de zorginstelling zelf uitgevoerd. De Zeeuwse Praktijkroute ouderenzorg welke door Scalda met zes VVT-organisaties is ontwikkeld is een goed voorbeeld van een zorgopleiding die heel praktijkgericht is vormgegeven. Werkgevers en het onderwijspartijen staan er voor aan de lat om dit type opleidingen verder te ontwikkelen en er voor te zorgen dat het regionaal meer van de grond komt. In mijn antwoorden bij vraag 3 en 6 heb ik aangegeven hoe de Minister van OCW en ik hierin ondersteunend zijn.
Bent u bereid om meer te doen om modulaire en laagdrempelige opleidingen te realiseren voor meer zij-instromers en werkgevers nauw hierbij te betrekken? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daar aanvullend over informeren?
Het werkveld, de beroepsgroepen en de onderwijsinstellingen zijn aan zet om flexibele en modulaire opleidingen door te ontwikkelingen en op te schalen. Ik ondersteun hen hierbij via het programma TAZ. Zie ook mijn antwoorden bij vraag 3 en 6. In de Voortgangsrapportage van het Programma TAZ zal ik de Tweede Kamer nader informeren. Deze rapportage zal voor de zomer toegestuurd worden.
Achterblijvende investeringen in onderwijshuisvesting |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending1 en het artikel2 van Pointer over gehoorschade bij gymleraren door slechte akoestiek in gymzalen?
Ja.
Herkent u de bevindingen van de hogeschool Fontys dat in álle onderzochte gymzalen de geluidsnormen worden overschreden?
In algemene zin vindt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) het zeer onwenselijk dat gymleraren gehoorschade oplopen. De eerste bevindingen van het nog lopende onderzoek laten zien dat er op dit vlak stappen te zetten zijn. Op grond van de Arbowet heeft de werkgever een zorgplicht voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. Vanuit die zorgplicht moet de werkgever de risico’s van het werk in kaart brengen en passende maatregelen nemen ter voorkoming van deze risico’s.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel gymzalen niet voldoen aan de geluidsnormen? Zo nee, waarom niet?
Het is een verantwoordelijkheid van de werkgever om voor een gezonde en veilige werkomgeving voor werknemers te zorgen. De werkgever moet dus inzichtelijk hebben of de gymzaal waarin de leerkracht onderwijs geeft voldoet aan de geluidsnormen en aan de hand daarvan adequate maatregelen nemen. Hiervoor kan de werkgever aan de slag met tips die onder meer via het Arboportaal worden gegeven. Verder zijn gymzalen niet altijd in eigendom van de schoolbesturen, want deze kunnen ook in eigendom en beheer zijn van de gemeenten. Daar waar de gemeente de gymzalen beheert, kunnen schoolbesturen over het gebruik ervan afspraken maken met de gemeente. Het Ministerie van OCW kan daarom niet inzichtelijk maken hoeveel gymzalen wel of niet voldoen aan de geluidsnormen. Voor verdere informatie wordt verwezen naar de antwoorden die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gegeven over geluidsnormen op de werkvloer.3
Deelt u de opvatting van de voorzitter van de PO-Raad dat schoolbesturen hun zorgplicht voor hun werknemers niet kunnen waarmaken door onvoldoende middelen? Zo niet, waarom?
De zorgplicht voor werknemers is de verantwoordelijkheid van werkgevers, in dit geval schoolbesturen. Of er door de werkgevers aan deze zorgplicht wordt voldaan is aan de toezichthouder, in dit geval de Arbeidsinspectie. Om deze reden kan er geen uitspraak gedaan worden over het al dan niet waarmaken van de zorgplicht van schoolbesturen.
Het rapport van het Ministerie van Financiën, waar de voorzitter van de PO-Raad naar verwijst, betreft het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Onderwijshuisvesting funderend onderwijs: «Een vak apart»4; (hierna: IBO) uit 2021. Dat concludeert dat er veel verouderde schoolgebouwen zijn. Het IBO heeft zich gericht op schoolgebouwen en niet specifiek op gymzalen. Om onder andere aan de klimaatdoelstellingen te voldoen moeten schoolgebouwen worden gerenoveerd/vervangen, waarvoor jaarlijks tot en met 2050 aanvullende middelen nodig zijn. Dit is een forse klus en vraagt om een stevige en langdurige samenwerking met diverse partijen zoals schoolbesturen, gemeenten en marktpartijen. Er wordt op dit moment gewerkt aan de uitvoering van de aanbevelingen uit het IBO. In de periodieke Kamerbrieven wordt gerapporteerd over de voortgang ten aanzien van de stappen die genomen worden op het gebied van onderwijshuisvesting.5
Deelt u de mening dat goede onderwijshuisvesting onlosmakelijk verbonden is met goed werkgeverschap en met onderwijskwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ik gun elke leerling een fijn en gezond schoolgebouw waarin zij zich optimaal kunnen ontwikkelen. In de Periodieke Voortgangsbrief onderwijshuisvesting die in december 2023 met uw Kamer is gedeeld wordt verwezen naar het literatuuronderzoek van SEO Economisch Onderzoek (hierna: SEO).6 Uit dit onderzoek komt naar voren dat een beter binnenklimaat de leerprestaties van leerlingen verbetert. Een investering in een gezond binnenklimaat resulteert uiteindelijk in een positief BBP-effect omdat betere leerprestaties leiden tot een hogere arbeidsproductiviteit als gevolg van leerwinsten door betere onderwijshuisvesting.7
Ook is het van belang dat leraren en onderwijspersoneel hun werk kunnen doen op een veilige en prettige plek. Zoals eerder aangegeven, op grond van de Arbowet heeft de werkgever een zorgplicht voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. Voor leerlingen en onderwijspersoneel worden stappen gezet in het verbeteren van een gezond binnenklimaat in klaslokalen. Voor meer uitleg over de maatregelen die het Ministerie van OCW neemt in samenwerking met betrokken partners, zie de antwoorden op de vragen 7 tot en met 11.
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor de ontwikkeling van kinderen om regelmatig blootgesteld te worden aan te hard geluid en slechte luchtkwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u het beeld dat gemeenten onvoldoende in staat worden gesteld om hun verantwoordelijkheid op het gebied van onderwijshuisvesting waar te maken?
Onderwijshuisvesting is een gedeelde verantwoordelijkheid; gemeenten hebben de wettelijke zorgplicht voor onderwijshuisvesting, schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het binnen- en buitenonderhoud van hun gebouwen en de exploitatiekosten en het Rijk draagt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs in het algemeen. Gemeenten ontvangen middelen voor onderwijshuisvesting via het gemeentefonds. Schoolbesturen ontvangen hiervoor middelen via de lumpsum. Het IBO uit 2021 heeft becijferd dat gemeenten in 2019 € 1,2 mld. uitgaven aan onderwijshuisvesting en scholen een vergelijkbaar bedrag aan onderhoud. Het IBO concludeert ook dat er veel verouderde schoolgebouwen zijn; een schoolgebouw in Nederland is gemiddeld 40 jaar oud en wordt gemiddeld na 69 jaar vervangen of gerenoveerd. Om schoolgebouwen te laten voldoen aan de huidige normen en eisen, zoals de klimaatdoelstellingen, moet de snelheid waarmee scholen worden vernieuwd of vervangen omhoog. Het IBO concludeerde dat hiervoor jaarlijks € 730 miljoen extra nodig is tot en met 2050. Daarnaast concludeerde het IBO dat er ook inhoudelijke stappen te zetten zijn om het stelsel van onderwijshuisvesting te verbeteren. Onderwijshuisvesting is daarmee een forse klus en vraagt om een stevige en langdurige samenwerking tussen diverse partijen zoals schoolbesturen, gemeenten, marktpartijen en het Rijk. Er worden daarom gezamenlijk meerdere stappen ondernomen.
Het aanpakken van de verouderde voorraad schoolgebouwen vergt in de eerste plaats een goed inzicht in de gebouwenvoorraad. Momenteel wordt gewerkt aan het wetsvoorstel «Planmatige en doelmatige aanpak onderwijshuisvesting» waarin Integrale Huisvestingsplannen (IHP’s), meerjarige onderhoudsplannen (MJOP’s) en het overleg hierover tussen gemeenten en schoolbesturen verplicht worden gesteld. Het doel van dit wetsvoorstel is dat gemeenten en schoolbesturen tot een meer planmatige en doelmatige aanpak van bouw, beheer en onderhoud van schoolgebouwen in het funderend onderwijs komen. Tevens worden in het wetsvoorstel prikkels ingebouwd voor het werken volgens het principe van Total- Cost-of-Ownership (TCO). Dit principe geeft inzicht in de totale kosten gedurende de gebruikstermijn van een gebouw en draagt daarmee bij aan de doelmatigheid.
Verder wordt er samen met de PO-Raad, VO-raad en de VNG gewerkt aan de Programmatische Aanpak Onderwijshuisvesting. Het programma faciliteert, ondersteunt en stimuleert schoolbesturen en gemeenten in samenwerking met de markt om meer integraal en programmatisch te werk te gaan bij de onderwijshuisvestingsopgaves. Een programmatische aanpak, waarbij projecten gebundeld worden aanbesteed en waarbij met standaardisatie van processen en oplossingen aan vraag- en aanbodzijde wordt gewerkt, kan leiden tot een versnelling en verbetering van de kwaliteit. Het programma bevat een kennis- en ondersteuningsinfrastructuur, waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande kennis en waar nieuwe kennis wordt ontwikkeld in samenwerking met het werkveld. Door het Ministerie van OCW is structureel € 10,2 mln. per jaar vrijgemaakt voor het inrichten van een Programmatische Aanpak Onderwijshuisvesting.
Naast de Programmatische Aanpak Onderwijshuisvesting en het wetsvoorstel is er samen met de PO-Raad, de VO-raad en de VNG een aanvraag ingediend bij het Nationaal Groeifonds voor het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting. Het doel is om de innovaties die vanuit het Innovatieprogramma bewezen effectief lijken op te nemen in de structurele kennisinfrastructuur van de Programmatische Aanpak Onderwijshuisvesting, zodat deze kennis en producten voor iedereen centraal beschikbaar komen en op grote schaal toegepast kunnen gaan worden.
In de periodieke Kamerbrieven wordt gerapporteerd over de voortgang van de stappen die gezet worden op het gebied van onderwijshuisvesting.8
Welke rol ziet u voor de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs naast de rol die gemeenten en schoolbesturen hebben bij het oplossen van de problemen rond onderwijshuisvesting?
Zie antwoord vraag 7.
In het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) Onderwijshuisvesting3 wordt op basis van het prijspeil in 2019 becijferd dat er 730 miljoen euro structureel nodig is voor het wegwerken van achterstanden in onderwijshuisvesting. Wat is de opgave nu?
Het IBO onderwijshuisvesting stelt dat voor het daadwerkelijk verhogen van het vervangingstempo en gelijktijdig bereiken van het gewenste kwaliteitsniveau van de gebouwen extra investeringen nodig zijn. In het IBO onderwijshuisvesting van 2021 wordt becijferd dat er jaarlijks een tekort is van € 730 miljoen euro om de verouderde schoolgebouwen aan te pakken. Tegelijkertijd is er sinds het uitbrengen van het IBO onderwijshuisvesting ook tijd verstreken. Het is waarschijnlijk dat het in het IBO beschreven tekort om de klimaatdoelstellingen in 2050 te halen is opgelopen, aangezien we bijvoorbeeld kunnen zien dat de bouwkosten gestegen zijn sinds 2019.
Kunt u uiteenzetten wat er tot nu toe met de aanbevelingen vanuit het IBO Onderwijshuisvesting is gedaan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u delen hoeveel geld sinds het verschijnen van het IBO Onderwijshuisvesting geïnvesteerd is in het versnellen van de aanpak van verouderde schoolgebouwen?
In antwoord op vragen 7, 8 en 10 is reeds beschreven welke acties er ondernomen worden om het onderwijshuisvestingsstelsel te verbeteren en de verouderde schoolgebouwen efficiënter aan te kunnen pakken. Verder waren er tussen publicatie van het IBO in 2021 en december 2023 verschillende regelingen voor schoolbesturen en gemeenten om aan de slag te gaan met het verbeteren van de onderwijshuisvesting. Voor het verbeteren van het binnenklimaat zijn twee opeenvolgende subsidieregelingen opengesteld, namelijk: de «SUViS-regeling» en de «Maatwerkregeling ventilatie op scholen». De SUViS-regeling was een regeling voor gemeenten vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) en is eind april 2022 afgerond. In totaal is een bedrag van ruim € 190 miljoen verleend en daarmee is de regeling volledig uitgeput. Voor de optimalisatie van de ventilatie op scholen stelde het Ministerie van OCW met de «Maatwerkregeling» een bedrag van € 140 miljoen beschikbaar aan schoolbesturen. De regeling is eind april 2023 afgerond en volledig uitgeput.
Verder hebben alle schoolbesturen in het funderend onderwijs in 2022 extra middelen via de lumpsumbekostiging ontvangen (in totaal € 17,3 miljoen) voor de aanschaf van CO2-meters. Met een beoogde wijziging van het Bouwbesluit 2012 worden CO2-meters in het gehele funderend onderwijs verplicht gesteld voor alle bestaande gebouwen en nieuwbouw
Tot slot worden eigenaren van bestaand maatschappelijke vastgoed, waaronder schoolgebouwen, met de subsidieregeling «Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed» (DUMAVA) tegemoetgekomen in de kosten voor verduurzaming. De DUMAVA-regeling loopt sinds 2022 en in de huidige tranche is een bedrag van ruim € 230 miljoen beschikbaar.