De gemeente Dronten, die ‘vergat’ de premies voor de WAO en de WIA af te dragen voor haar personeel |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe is het mogelijk dat de gemeente Dronten jarenlang wettelijk verplichte sociale premies niet heeft afgedragen?1
Deze kwestie behoort tot de autonomie en eigen verantwoordelijkheid van de gemeente en haar interne organen. Het is niet aan de rijksoverheid om over deze gemeentelijke aangelegenheid een oordeel over te vellen. Het bestuur van de gemeente Dronten legt over deze kwestie verantwoording af aan de gemeenteraad. Het gemeentebestuur heeft aan de gemeenteraad uiteengezet welke fouten er gemaakt zijn, wat er vooralsnog bekend is over oorzaken en gevolgen, en welke acties de gemeente heeft ondernomen om de fout te herstellen en herhaling in de toekomst te voorkomen. Ik maak daaruit op dat het gemeentebestuur direct nadat de fout met de loonaangifte bij een controle van de salarisadministratie werd geconstateerd, vanuit zijn verantwoordelijkheid actie heeft ondernomen. Het gemeentebestuur heeft onmiddellijk contact opgenomen met de Belastingdienst, met de externe accountant en met de leverancier van de door de gemeente gebruikte salarisapplicatie. De interne controle is na de constatering van de fout per direct versterkt en verbeterd en verdere verbeteringen op het vlak van controle en financieel beheer worden binnenkort doorgevoerd. Het onderzoek van de gemeente naar de oorzaak of oorzaken van de foutieve aangifte is nog niet afgerond, maar op basis van wat op dit moment bekend is, lijkt een niet-technische fout (een vergissing) waarschijnlijker dan een technische. De gemeenteraad heeft het gemeentebestuur tijdens een interpellatiedebat in haar vergadering van 19 februari 2015 de tijd gegeven tot 26 maart 2015 om het onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van de foutieve loonaangifte af te ronden en maatregelen te treffen om herhaling in de toekomst te voorkomen.
Waarom waren de interne procedures van de gemeente Dronten zo slecht op orde dat deze wettelijke verplichting niet werd uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de Belastingdienst hiervan niet op de hoogte was of de gemeente Dronten niet eerder heeft gewaarschuwd?
De Belastingdienst is verantwoordelijk voor het toezicht op de aangifte loonheffingen waarbinnen de premieafdracht door de werkgevers plaatsvindt. In het algemeen geldt dat de Belastingdienst haar controles zoveel mogelijk op posten met een hoog (fiscaal) risico richt. Naar aanleiding van het in de media vermelde incident bij de gemeente Dronten wordt onderzoek uitgevoerd of bredere actie nog aan de orde is.
Over de specifieke situatie van de gemeente Dronten kan de Belastingdienst op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen geen verdere mededelingen doen.
Wie is verantwoordelijk voor het toezicht op het afdragen van deze sociale premies en waarom is dat toezicht niet uitgeoefend?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gemeenten hebben sinds 2000 nog meer nagelaten sociale premies af te dragen voor hun personeel?
Uit de informatie die de gemeente Dronten aan de gemeenteraad heeft verstrekt, maak ik op dat zij niet sinds 2000 heeft nagelaten WAO/WIA-premies af te dragen, maar sinds juli 2011. Hoewel de oorzaak nog niet met zekerheid vaststaat, is het waarschijnlijker dat het om een niet-technische fout (een menselijke vergissing) gaat dan om een programmeer-, software- of andere technische fout. De betreffende softwareleverancier heeft ongeveer 50% van alle gemeentes in Nederland als klant. Uit hun analyse is gebleken dat het niet afdragen van sociale premies door gemeente Dronten een incidentele situatie lijkt te zijn; er is geen enkele gelijkwaardige situatie aangetroffen bij hun andere klanten. Derhalve is het niet aannemelijk dat dezelfde fout zich ook bij andere gemeenten heeft voorgedaan. Ook de VNG heeft geen signalen ontvangen dat deze fout zich ook heeft voorgedaan bij andere gemeenten.
Zoals hierboven aangegeven, voert de Belastingdienst onderzoek uit waaruit moet blijken of bredere actie nog aan de orde is.
Extra maatregelen tegen terreur |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Franse regering meer dan 700 miljoen euro uittrekt voor de bestrijding van terrorisme?1
Kunt u uiteenzetten welke extra (veiligheids-)maatregelen tegen terrorisme er tot nu toe in Nederland zijn genomen naar aanleiding van de aanslagen in Parijs?
Welke stappen moeten er nog gezet worden om de bescherming van kwetsbare plekken te garanderen?2
Kunt u garanderen dat de politie reeds adequaat kan reageren, bijvoorbeeld wat betreft de aanrijtijden, voldoende capaciteiten en uitrusting voor de bestrijding van terrorisme?
Welke stappen worden nog of zijn al door u genomen voor extra maatregelen bij synagogen en joodse centra, moskeeën of andere mogelijke doelwitten van terrorisme of geweld?
Kunt u het stappenplan van de duidelijk zichtbare en ook minder zichtbare veiligheidsmaatregelen welke genomen zijn om kwetsbare plekken te beschermen delen met de Kamer?
Hoeveel tijd heeft u nog nodig om de 9 nieuwe maatregelen van het Actieprogramma te realiseren?
Bent u bekend met het bericht dat de Franse inlichtingendiensten de komende drie jaar worden uitgebreid met 2.680 banen?3
Is het waar dat de Nederlandse inlichtingendiensten op dit moment niet worden uitgebreid met extra banen? Zo ja, ziet u dit wel gebeuren op korte termijn? Zo nee, hoeveel extra banen worden er gecreëerd?
Welke stappen heeft u tot nu toe genomen om te kunnen garanderen dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) voldoende capaciteit heeft om zijn taken adequaat uit te oefenen? Is dit ook voldoende om een potentiële groei van een aantal terroristen aan te kunnen?
Komt Nederland net als Frankrijk ook met een registratiemethode voor terreurverdachten?4
Kunt u uiteenzetten hoe de AIVD toch in staat is de nodige personen te volgen ondanks dat er geen extra budget hiervoor vrijgemaakt is?
Kunt u uiteenzetten hoe de communicatie verloopt tussen Nederland en omringende landen omtrent de bestrijding van terreur en hoe is deze u deze communicatie versterkt tot nu toe?
Klopt het dat er onvoldoende samenwerking was in de aanpak van terrorisme?5 Wat heeft u gedaan sinds de uitspraak van Europol in april 2013 tot de aanslagen in Parijs om deze problemen op te lossen?
De uitlatingen van Snowden over Nederland en de NSA |
|
Ronald van Raak |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom hebt u het asielverzoek van klokkenluider Edward Snowden niet in behandeling genomen? Bent u bereid om Snowden alsnog asiel te verlenen – zoals hij aangaf graag te willen – op basis van humanitaire gronden en in het kader van onze nationale veiligheid?1
Naar aanleiding van eerdere schriftelijke vragen van het lid van Raak is uw Kamer op 15 juli 2014 als volgt geïnformeerd.
Een asielverzoek kan ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 enkel in Nederland en in persoon worden ingediend. Het verzoek van de heer Snowden kan om die reden niet als asielverzoek in de zin van de Vreemdelingenwet worden aangemerkt en is dan ook niet als zodanig in behandeling genomen. Bij brief van 12 januari 2003 van de Minister voor reemdelingenzaken en Integratie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 19 637, nr. 719) is aangegeven dat het niet langer mogelijk is bij een Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen met als doel «asiel». In deze brief is aangegeven dat de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in juridische zin het einde betekende van de mogelijkheid om een verzoek tot overkomst voor asiel in te dienen in het land van herkomst. Dit is gelegen in het feit dat de vluchtelingendefinitie in de Vreemdelingenwet gelijk is aan die van het Vluchtelingenverdrag. Onder het Vluchtelingenverdrag kan iemand die zich in het land van herkomst bevindt de jure niet als vluchteling worden erkend. Indien een vreemdeling zich voor asielrechtelijke bescherming meldt op een Nederlandse post buiten zijn land van herkomst, kan deze in het voorkomende geval wel onder de vluchtelingendefinitie van het Vluchtelingenverdrag vallen. Het uitgangspunt is ook in dat geval dat de vreemdeling niet voor bescherming in Nederland in aanmerking komt. De vreemdeling dient zich namelijk voor het verkrijgen van escherming in eerste instantie te wenden tot de autoriteiten van het land waar hij zich bevindt. De meeste landen zijn partij bij het Vluchtelingenverdrag en zullen deze bescherming kunnen bieden. Indien blijkt dat dit niet mogelijk is, dient de vreemdeling zich te wenden tot UNHCR ten behoeve van statusdeterminatie. Indien UNHCR de aanvrager als mandaatvluchteling beschouwt, wordt betrokkene beschermd.
Gezien het vorenstaande kader bestaat ook thans geen aanleiding hierover anders te oordelen.
Hoe verklaart u de opmerkingen van Snowden dat Nederland de «afluisterkoning» is van Europa en onze geheime diensten zich «ondergeschikt» opstellen tegenover de Amerikaanse geheime diensten, onze geheime diensten «werken voor» de Amerikanen en, in de woorden van Snowden «doen wat we ze vertellen»?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten AIVD en MIVD voeren hun activiteiten uit op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002). In deze wet zijn de vereisten van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens nadrukkelijk verdisconteerd. De Wiv 2002 stelt kaders voor de samenwerking met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de inzet van bijzondere bevoegdheden. De wet biedt geen ruimte voor hetgeen de heer Snowden stelt.
De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) houdt toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wiv 2002. In dit kader heeft de CTIVD meerdere rapporten uitgebracht die de samenwerking met buitenlandse diensten betreffen, waaronder het meest recente rapport nr. 38 (2014) over gegevensverwerking op het gebied van telecommunicatie. Dit rapport betreft het onderzoek dat de CTIVD uitvoerde op verzoek van uw Kamer naar aanleiding van de onthullingen over de NSA in 2013. Er is volgens de CTIVD geen sprake van het stelselmatig buiten de wet om verwerven van (persoons)gegevens door de AIVD en de MIVD.
Hoe denkt u de belangen van ondernemers en wetenschappers in Nederland, de positie van Nederlandse politici en diplomaten en de vrijheid en veiligheid van Nederlandse burgers te kunnen verdedigen als onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten in de praktijk een verlengstuk zijn van de Amerikaanse geheime diensten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Kamer nog niets vernomen van uw belofte, gedaan tijdens een plenair debat over Nederland en de NSA op 9 april 2014, om nieuwe afspraken te maken met de Amerikanen over samenwerking van onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten en nieuwe criteria op te stellen voor de uitwisseling van informatie met de Amerikaanse geheime diensten?
De AIVD en MIVD werken internationaal nauw samen, bijvoorbeeld in het kader van de bestrijding van het terrorisme en ter ondersteuning van militaire operaties. De aard van de samenwerking met buitenlandse diensten wordt (mede) bepaald door criteria zoals de democratische inbedding van de desbetreffende dienst, het mensenrechtenbeleid van het desbetreffende land, de professionaliteit en betrouwbaarheid en het karakter van de dienst. Per dienst waarmee wordt samengewerkt of waarmee samenwerking wordt overwogen wordt een weging gemaakt van de relatie. Daarbij worden de genoemde criteria betrokken. De Commissie evaluatie Wiv 2002 (de commissie-Dessens) heeft aanbevelingen gedaan om de criteria voor de aard van de samenwerking in de wet op te nemen alsmede de toestemming van het delen van grote hoeveelheden ruwe gegevens («bulkdata») met buitenlandse diensten op ministerieel niveau te leggen. Deze aanbevelingen worden meegenomen in de aanstaande wijziging van de Wiv 2002.
In dit kader zijn en blijven wij in gesprek met de VS over de samenwerking. Over de inhoud van die gesprekken kunnen wij de Tweede Kamer alleen via de daartoe geëigende kanalen informeren.
Deelt u de opvatting dat in deze tijden van dreiging van terrorisme geheime diensten moeten samenwerken op basis van gelijkwaardigheid en alle informatie moeten delen die noodzakelijk is om aanslagen te voorkomen? Deelt u de opvatting dat geheime diensten in Nederland daarbij geen verlengstuk moeten zijn van geheime diensten in een ander land, waarover de Nederlandse regering en het Nederlandse parlement geen enkele zeggenschap hebben?
Ja, wij delen beide opvattingen.
Kunt u de vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg IVD-aangelegenheden d.d. 10 februari 2015?
Ja.
Het afluisteren van journalisten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u uitsluiten dat Nederlandse media, Nederlandse journalisten of Nederlandse onderzoekers zijn afgeluisterd door de Britse geheime dienst?1
Zoiets kan nooit worden uitgesloten. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen over en weer geen mededelingen over hun werkwijze. In de berichtgeving wordt gesproken van e-mails van journalisten van buitenlandse media. In de samenwerking met buitenlandse diensten draagt Nederland actief de eigen uitgangspunten uit, waaronder het respect voor de mensenrechten.
Bent u bereid bij uw Britse collega te protesteren tegen deze ernstige aantasting van de persvrijheid in het Verenigd Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de Britse regering dat (onderzoeks)journalisten, naast terroristen en hackers, een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid?
Bescherming van journalistieke bronnen is één van de basisvoorwaarden voor persvrijheid.
Artikel 10 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) vereist dan ook een «overriding requirement in the public interest» om hierop een inbreuk te maken. In het belang van de nationale veiligheid kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in beginsel op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002) bijzondere bevoegdheden inzetten tegen journalisten. Van de mogelijke toepassing van bijzondere bevoegdheden is niemand uitgezonderd. Dat zou zich niet met de goede taakuitvoering van de diensten verdragen. De diensten kunnen in het kader van hun wettelijke taakuitoefening slechts onder strikte voorwaarden overgaan tot het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten. Het belang van bescherming van journalistieke bronnen wordt dan expliciet afgewogen in de motivering van het verzoek tot deze inzet. Er dient een afgewogen oordeel te worden gegeven over de vraag of een dergelijke inzet van bijzondere bevoegdheden beantwoordt aan de daarvoor gestelde wettelijke vereisten, waaronder de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Op 22 november 2012 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een door De Telegraaf c.s. aanhangig gemaakte zaak tegen de Staat der Nederlanden uitspraak gedaan. In deze uitspraak geeft het EHRM aan dat in de Wiv 2002 ten onrechte niet is voorzien in de aanwezigheid van een onafhankelijke toets voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten ten einde hun journalistieke bronnen te achterhalen. Zoals aangegeven in de reactie van de regering op de uitspraak richting uw Kamer erkent de Staat de uitspraak en geeft hij daaraan volledig uitvoering. Daartoe is een wetswijziging bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt, dat er in voorziet dat in de Wiv 2002 een bepaling wordt opgenomen, waardoor de rechter toestemming moet verlenen voor de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten, gericht op het achterhalen van hun bronnen (Kamerstukken II 2014–2015, 34 027). In afwachting van de wetswijziging wordt in de praktijk gewerkt in overeenstemming met de uitspraak van het EHRM.
In het openbaar kan ik over de mogelijke inzet in concrete gevallen geen mededelingen doen.
Kunt u heel precies en stap voor stap aangeven hoe in Nederland de procedure verloopt om journalisten af te luisteren?
Zie antwoord vraag 3.
In welke gevallen is het afluisteren van journalisten door de geheime diensten naar uw oordeel aanvaardbaar? Is dat in ons land de afgelopen 25 jaar ook daadwerkelijk gebeurd? Zo ja, hoe vaak?
Zie antwoord vraag 3.
Onderscheppen correspondentie van journalisten door GCHQ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Britse inlichtingendienst onderschept e-mails journalisten»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat voor het in stand houden van een vrije pers het van vitaal belang is dat journalisten met elkaar en bronnen kunnen communiceren zonder dat de staat onderschept of meeluistert?
Bescherming van journalistieke bronnen is één van de basisvoorwaarden voor persvrijheid. Artikel 10 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) vereist dan ook een «overriding requirement in the public interest» om hierop een inbreuk te maken. In het belang van de nationale veiligheid kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in beginsel op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002) bijzondere bevoegdheden inzetten tegen journalisten. Van de mogelijke toepassing van bijzondere bevoegdheden is niemand uitgezonderd. Dat zou zich niet met de goede taakuitvoering van de diensten verdragen. De diensten kunnen in het kader van hun wettelijke taakuitoefening slechts onder strikte voorwaarden overgaan tot het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten. Het belang van bescherming van journalistieke bronnen wordt dan expliciet afgewogen in de motivering van het verzoek tot deze inzet. Er dient een afgewogen oordeel te worden gegeven over de vraag of een dergelijke inzet van bijzondere bevoegdheden beantwoordt aan de daarvoor gestelde wettelijke vereisten, waaronder de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Op 22 november 2012 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een door De Telegraaf c.s. aanhangig gemaakte zaak tegen de Staat der Nederlanden uitspraak gedaan. In deze uitspraak geeft het EHRM aan dat in de Wiv 2002 ten onrechte niet is voorzien in de aanwezigheid van een onafhankelijke toets voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten ten einde hun journalistieke bronnen te achterhalen. Zoals aangegeven in de reactie van de regering op de uitspraak richting uw Kamer erkent de Staat de uitspraak en geeft hij daaraan volledig uitvoering. Daartoe is een wetswijziging bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt, die er in voorziet dat in de Wiv 2002 een bepaling wordt opgenomen, waardoor de rechter toestemming moet verlenen voor de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten, gericht op het achterhalen van hun bronnen (Kamerstuk 34 027). In afwachting van de wetswijziging wordt in de praktijk gewerkt in overeenstemming met de uitspraak van het EHRM.
Kunt u, zo nodig na contact met uw Britse ambtsgenoot, uitsluiten dat er ook van Nederlandse journalisten in het bericht genoemde e-mails onderschept zijn?
Zoiets kan nooit worden uitgesloten. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen over en weer geen mededelingen over hun werkwijze. In de berichtgeving wordt gesproken van e-mails van journalisten van buitenlandse media. In de samenwerking met buitenlandse diensten draagt Nederland actief de eigen uitgangspunten uit, waaronder het respect voor de mensenrechten.
Bent u bereid om, voor zover er dergelijke informatie over Nederlandse journalisten bij de Britse inlichtingendienst aanwezig is, er op aan te dringen dat deze onmiddellijk verwijderd wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat in Nederland communicatie van (onderzoeks)journalisten met elkaar of met bronnen onderschept wordt? Zo nee, waarom zouden journalisten een bedreiging voor de staatsveiligheid zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
Foto's van Shabir Burhani waarop hij met wapens poseert |
|
Ronald van Raak |
|
Opstelten (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe wordt er opgetreden tegen geradicaliseerde personen waarvan bekend is dat zij zich hebben laten fotograferen met wapens?
In zijn algemeenheid geldt dat wanneer het redelijk vermoeden bestaat dat men zich schuldig maakt aan strafbare feiten, het Openbaar Ministerie een onderzoek kan starten.
Bent u bekend met de foto's van Shabir Burhani, ook bekend onder de naam Maiwand Al-Afghani, die circuleren op het internet waarop hij poseert met een machinegeweer, een automatisch wapen en een raketwerper?1 2
De foto’s die nu opnieuw circuleren op het internet zijn reeds gepubliceerd in de zomer van 2013 en zijn te relateren aan het verblijf van betrokkene in Afghanistan in waarschijnlijk datzelfde jaar. Zoals al gemeld in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Dijkhoff van uw Kamer (TK vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 647) doe ik geen uitspraken over individuele gevallen.
Is er naar aanleiding van genoemde foto's opgetreden tegen deze persoon? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dat alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitdrukkelijk uitsluiten dat de genoemde persoon, toen hij deze foto's in Afghanistan heeft genomen en ontmoetingen had met de Afghaanse Taliban, daar niet ook trainingen heeft gevolgd?
Zoals gemeld kan ik over onderzoek naar individuele zaken geen uitlatingen doen. In algemene zin geldt dat voorbereiding van, samenspanning tot, deelneming aan en training voor terroristische misdrijven of deelneming aan een terroristische organisatie strafbaar is gesteld (Wetboek van Strafrecht artikelen 134a en 140a). In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is een breed pakket aan maatregelen aangekondigd waarmee de risico’s die uitgaan van diegenen die (willen) deelnemen aan terroristische misdrijven met alle mogelijke middelen (strafrechtelijke, bestuurlijke en maatschappelijke) worden beperkt.
Welke instrumenten heeft de overheid om personen die bijvoorbeeld ontmoetingen hebben met de Afghaanse Taliban en een training volgen aan te pakken? Is er al overwogen deze instrumenten tegen de genoemde persoon in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat de genoemde persoon in Trouw heeft gezegd dat de aanslag op Charlie Hebdo vanuit sharia-oogpunt volledig toegestaan is en volgens de genoemde persoon zelfs aanbevelenswaardig is?3 Wat heeft u met deze informatie gedaan?
Het is bekend dat jihadisten het gebruik van geweld een «geoorloofd middel» vinden tegen diegenen die «volharden in de belediging van de islam of de profeet Mohammed». In deze zin komt deze uitspraak niet als een verrassing en onderstreept het slechts de noodzaak van een actieve bestrijding van dit gewelddadige gedachtegoed vanuit de overheid. Dit is waar ik met mijn beleid op blijf inzetten.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat iemand die zichzelf in Afghanistan bij de Afghaanse Taliban met wapens op de foto zet en mogelijk zelfs daar een training volgt, aangeeft dat de aanslag in Parijs aanbevelenswaardig is? Is hier niet sprake van een directe dreiging? Zo nee, wanneer dan wel?
Het oordeel of een bepaalde uitspraak moet worden aangemerkt als een dreiging, bijvoorbeeld omdat er een oproep tot geweld van uitgaat, is niet aan mij maar aan de rechter. De uitspraak is zonder meer ernstig, maar of hier sprake is van grootspraak of van een dreiging, is niet eenvoudig vast te stellen.
Het bericht “Aanvraag bij Wet Langdurige Zorg stagneert, omdat oudere geen paspoort of ID heeft” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aanvraag bij Wet Langdurige Zorg stagneert, omdat oudere geen paspoort of ID heeft»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom personen die woonachtig zijn in een instelling en die vanaf 1 januari 2015 een aanvraag indienen voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) een fotokopie moeten toevoegen van hun paspoort of ander geldig identiteitsbewijs?
In de Wlz is in artikel 9.1.1, zesde lid voorgeschreven dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) bij de aanvraag van een indicatiebesluit de identiteit van de verzekerde vaststelt aan de hand van documenten als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, die de verzekerde hem desgevraagd ter inzage geeft. Aard en nummer van het identiteitsbewijs moeten in de administratie worden opgenomen. Artikel 6 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg (Wbsnz) heeft dezelfde strekking. De artikelen 4 en 6 tot en met 9 van de Wbsnz zijn ook van toepassing in de Wlz.
In het werkproces van het CIZ is dit zodanig verwerkt dat er bij een aanvraag voor een indicatiebesluit gevraagd wordt een afschrift van een identiteitsbewijs te voegen. Dit is evenwel niet nodig in het geval dat ingevolge de Wbsnz op de aanvraag het burgerservicenummer van de aanvrager is vermeld en het CIZ daarbij mag veronderstellen dat de zorgaanbieder de identiteit van de aanvrager al in een eerdere fase heeft vastgesteld. Artikel 9.1.1, zesde lid van de Wlz zal daarom worden aangepast.
Klopt het dat dit tot vertraging leidt in de aanvragen voor zorg op basis van de Wlz?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat er ouderen zijn, personen met ernstige lichamelijke, verstandelijke of geestelijke beperkingen, personen die dement zijn of zeer oud zijn en lijden aan tal van aandoeningen die niet meer reizen en zelden buiten komen?
Ja, dat kan ik mij voorstellen. Reis- of identiteitsdocumenten worden in beginsel in persoon aangevraagd en opgehaald bij een gemeente. De regelgeving voorziet echter in een uitzonderingsbepaling indien de gemeente van oordeel is dat om zwaarwegende redenen niet van de aanvrager kan worden gevergd dat hij in persoon verschijnt. Dit is geregeld in artikel 28, derde lid, van de Paspoortwet. Daarom beschikken gemeenten over zogenaamde mobiele aanvraagapparatuur waarmee zij ook aanvragen kunnen opnemen buiten het gemeentehuis. Voorwaarde is wel dat de gemeente van oordeel is dat op andere wijze voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit, de nationaliteit en (indien van toepassing) de verblijfstitel van de aanvrager.
Kunt u zich voorstellen dat deze mensen niet in staat zijn om zich tot 2 keer toe te melden bij het gemeentehuis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat medewerkers van de afdeling burgerzaken niet op huisbezoek mogen? Zo ja, waarom?
Gemeenten bepalen zelf of de aanvrager in persoon aan het loket moet verschijnen. De gangbare praktijk in veel gemeenten is dat gemeenten (periodiek) bijvoorbeeld in verzorgingstehuizen aanvragen in behandeling nemen en documenten uitreiken. Mij is niet bekend dat gemeenten weigeren aanvragen aan huis op te nemen als zij er van overtuigd zijn dat van de aanvrager niet kan worden gevergd dat hij in persoon verschijnt. Het is aan de gemeente hier per geval een afweging in te maken.
Kan u aangeven hoe er wordt omgegaan met mensen die in een vergevorderd stadium van dementie verkeren, en niet (meer) in staat zijn een handtekening te zetten onder hun aanvraag voor een ID-kaart of een paspoort? Heeft dit al tot problemen geleid? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Indien de persoon aan wie het document moet worden verstrekt door leeftijd of een handicap niet in staat is zijn handtekening te plaatsen wordt daarvan op grond van artikel 29 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland in het document de voorgeschreven clausule «niet in staat tot ondertekening» geplaatst. Er zijn geen problemen bekend met betrekking tot de toepassing van deze mogelijkheid.
Het bericht 'Tilburg dreigt zorgbedrijven met topinkomens' |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tilburg dreigt zorgbedrijven met topinkomens»?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over deze thematiek?2
Ja, ik ken het bericht.
Is het waar dat de gemeente Tilburg voornemens is twaalf zorginstellingen volgend jaar geen subsidie meer te verstrekken omdat er mensen werken die meer salaris krijgen dan een Minister? Zo ja, slaan de woorden «volgend jaar» op het jaar 2016? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft alle instellingen die één of meer personen in dienst hebben met een bezoldiging hoger dan € 178.000 en waarmee de gemeente een subsidie- of inkooprelatie heeft, aangeschreven, met het verzoek om de salarissen binnen de instelling terug te brengen naar het niveau van een ministersalaris. Het college geeft in de brief tevens aan de subsidieverordening voor het jaar 2016 dusdanig te doen wijzigen dat instellingen die salaris(sen) boven de WNT-norm uitbetalen worden uitgesloten van subsidiëring. Met «volgend jaar» bedoelt het college inderdaad 2016. Tilburg zal bij het wijzigen van de subsidieverordening aansluiten bij de modelaanpakken waaraan binnen het interbestuurlijk netwerk nu wordt gewerkt (zie ook het antwoord op vraag 4).
Deelt u de mening dat salarissen bij gesubsidieerde instellingen boven de 178.000 euro zo snel als mogelijk tot het verleden dienen te behoren? Zo ja, deelt u de mening dat de wijze waarop de gemeente Tilburg dit wil bewerkstelligen – via de route van de subsidievoorwaarden – navolging verdient door andere gemeenten? Op welke wijze stimuleert u dit?
€ 178.000 is de nieuwe WNT-norm die onlangs in de aanpassing van de WNT is vastgelegd. Ik deel dus de opvatting dat die bezoldigingsnorm van € 178.000 een fatsoenlijk salaris mogelijk maakt voor topbestuurders in de publieke en de semipubliek sectoren, waarbij moet worden aangetekend dat bestaande bezoldigingsafspraken onder het overgangsrecht van de WNT kunnen vallen. De WNT normeert ook de bezoldigingen van topbestuurders bij instellingen die voor een periode van tenminste drie jaar € 500.000 of meer subsidie per jaar ontvangen en waar die subsidie tenminste 50% uitmaakt van de inkomsten van de instelling.
Decentrale overheden kunnen ook eigen initiatieven nemen om topinkomens te beheersen. De gemeente Tilburg doet dit in eerste instantie door bestuurlijk een appèl te doen op de betreffende instellingen om salarissen terug te brengen naar het niveau van een ministersalaris en aan te kondigen dat dit vanaf 2016 een voorwaarde wordt voor subsidiëring. In mijn antwoord op vragen van de leden Kerstens en Fokke over het bericht «gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens» (2014Z13081) heb ik deze mogelijkheid ook aangeduid. Door samen met de VNG, het IPO en een aantal gemeenten en provincies modelaanpakken uit te werken faciliteer en stimuleer ik dit. Ik vind het bij die initiatieven wel van belang dat conflicterende normstelling vanuit verschillende financiers aan het adres van één en dezelfde instelling wordt voorkomen. Hier wordt bij de ontwikkeling van de modelaanpakken nadrukkelijk aandacht aan besteed, in lijn met wat ik VNG en IPO over decentrale normstelling heb geschreven in mijn brief van 2 september 2014.
In het geval van de gemeente Tilburg gaat het om zorginstellingen die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van VWS hoofdzakelijk bekostigd worden uit premiemiddelen. Het is denkbaar dat de bezoldigingen van topfunctionarissen bij een zorginstelling voldoen aan de WNT, maar dat die zorginstelling toch niet in aanmerking komt voor een gemeentelijke subsidie omdat de subsidieverordening van die gemeente (met de decentrale inkomensnorm) geen rekening houdt met het overgangsrecht van de WNT. Een gemeente die topinkomens bij een gesubsidieerde instelling wil normeren, dient zich rekenschap te geven van dergelijke situaties en de mogelijke consequenties hiervan, ook voor het te bereiken subsidiedoel. De modelaanpakken zullen aan dit vraagstuk ook nadrukkelijk aandacht schenken en hiervoor handreikingen kunnen doen.
Welke inhoud is inmiddels gegeven aan de samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg om op gemeentelijk en provinciaal niveau de normering van topinkomens via subsidievoorwaarden beter mogelijk te maken? Zijn er inmiddels modelaanpakken opgesteld die gemeenten en provincies hierbij dienen te ondersteunen?3 Zo ja, wat is de inhoud daarvan? Zo nee, waarom is dat nog niet gebeurd en wat zijn de gevolgen daarvan voor het normeren van topinkomens via subsidievoorwaarden?
Na overleg met IPO en VNG heb ik het initiatief genomen voor een breed interbestuurlijk netwerk, waarin een aantal gemeenten, provincies alsmede IPO en VNG participeren. Binnen dit netwerk zijn inmiddels ervaringen gedeeld op het vlak van het terugdringen van bovenmatige inkomens op decentraal niveau en worden de modelaanpakken voorbereid die ik het antwoord op vraag 3 heb genoemd. Bij deze modelaanpakken is het van bijzonder belang dat ze juridisch houdbaar en praktisch uitvoerbaar zijn. Zoals ik ook bij de behandeling van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT heb aangekondigd, streef ik er naar voor 1 juni 2015 de Kamers over de definitieve resultaten te informeren.
Kent u meer gemeenten die op deze wijze bijdragen aan het beperken van topinkomens? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht verstrekken?
Het bericht ‘Gemeenten koersen af op miljardentekort’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) voorspelt dat gemeenten bij ongewijzigd beleid in 2018 gezamelijk een tekort zullen hebben van € 4,8 miljard?1
Ja.
In hoeverre worden verwachte tekorten veroorzaakt door het overhevelen van taken op de terreinen van ouderenzorg, jeugdzorg en langdurig zieken naar gemeenten?
In de begroting van het Gemeentefonds die u met Prinsjesdag heeft ontvangen, hebben de fondsbeheerders, conform afspraak met uw Kamer, ook een vooruitblik gegeven over ontwikkelingen van de uitgaven en inkomsten van gemeenten. Daar is aangegeven dat de verwachting is dat de financiële ruimte van gemeenten, bij ongewijzigd beleid, zich tot en met 2018 negatief zal ontwikkelen met € 1,8 miljard2.
Een groot verschil met de rapportage van het COELO is dat het kabinet uitgaat van de veronderstelling dat ten aanzien van de decentralisaties de inkomsten en uitgaven zich vergelijkbaar zullen ontwikkelen en daarmee geen invloed zullen hebben op de financiële ruimte van gemeenten. Het kabinet gaat er vanuit dat de budgetten die gemeenten ontvangen voor de decentralisaties voldoende zijn om de nieuwe taken in het sociaal domein uit te voeren.
Dit komt mede doordat voor de nieuwe taken in het sociaal domein geldt dat gemeenten deze op een andere manier gaan uitvoeren dan tot 2015 het geval was. Gemeenten krijgen veel beleidsvrijheid en beschikken over nieuwe instrumenten voor de uitvoering van deze taken. Door direct met burgers in gesprek te gaan kunnen gemeenten maatwerk leveren. Ook kunnen gemeenten de nieuwe taken van de decentralisaties in samenhang uitvoeren. Door integraal en efficiënt te werken zullen de kosten daarmee dalen3.
Deelt u de conclusie van het COELO, dat in de periode tot 2018 gemeentelijke uitgaven waarschijnlijk zullen stijgen met 14%, terwijl de inkomsten in die periode zullen stijgen met 9%? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u inderdaad dat het tekort «veel minder groot» zal worden, doordat gemeenten taken «beter en goedkoper» kunnen uitvoeren door met burgers in gesprek te gaan om «te kijken welke hulp ze echt nodig hebben»? Kunt u uw visie op dit punt nader, en cijfermatig onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie van het COELO dat het tekort voor gemeenten met veel ouderen en minder zelfredzame bewoners fors hoger zal liggen, en in sociaal sterke gemeenten juist lager? Kunt u uw antwoord motiveren?
De cijfers die het COELO presenteert over gemeenten met een zwakke sociale structuur zeggen niets specifieks over gemeenten met veel ouderen. Het COELO maakt in zijn rapportage een onderscheid naar gemeenten met een zwakke en een sterke sociale structuur. Voor het bepalen van de sociale structuur heeft het COELO gebruik gemaakt van een definitie die kijkt naar het aantal huishoudens met een laag inkomen en het aantal minderheden in een gemeente. Het aantal ouderen in een gemeente maakt echter geen onderdeel uit van deze definitie. De tekorten in de COELO rapportage zeggen daarmee niets over gemeenten met veel of weinig ouderen.
Ik houd bij de verdeling van het gemeentefonds uiteraard rekening met de sociale structuur van gemeenten. De principes voor de verdeling van het gemeentefonds zijn kostenoriëntatie en globaliteit4. In gemeenten met minder zelfredzame burgers zijn de kosten voor bepaalde voorzieningen hoger dan gemeenten met een sterkere sociale structuur. Zodoende ontvangen deze gemeenten ook meer geld uit het gemeentefonds dan andere gemeenten. Gemeenten zijn zo in dezelfde mate in staat mutaties in het gemeentefonds op te vangen.
Deelt u de mening van de directeur van het COELO dat verruiming van de mogelijkheid om lokaal belastingen te innen onvoldoende soelaas kan bieden, omdat de belastingdruk als geheel niet omhoog mag gaan?
Een eventuele verruiming van het gemeentelijk belastinggebied wordt onderzocht in het bredere kader van een herziening van het belastingstelsel. Zoals de Staatsecretaris van Financiën in zijn brief over deze belastingherziening heeft aangegeven5 zoekt het kabinet naar een model met een evenwichtige verdeling van de lasten en een geloofwaardige, democratische verankering van gemeentelijk kostenbewustzijn. Op dit moment onderzoek ik samen met de Staatssecretaris van Financiën of en hoe een verruiming van zo’n belastinggebied vorm en draagvlak zou kunnen krijgen. Op de uitkomsten daarvan kan ik niet vooruitlopen.
Deelt u de conclusie van het COELO, dat gemeenten – na de bezuinigingen en efficiencyslagen van de afgelopen jaren – weinig andere mogelijkheden resten, dan in de komende jaren te bezuinigen in het sociale domein?
Zoals aangegeven verwacht ik niet dat de decentralisaties tot een tekort leiden voor gemeenten. Welke keuzes gemeenten maken omtrent bezuinigingen, in het sociaal domein of elders zijn een lokale aangelegenheid. De keuzes zijn aan de lokale democratie. Ik heb er het volste vertrouwen in dat gemeenten de juiste keuzes maken met betrekking tot hun plaatselijke omstandigheden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als gemeenten de komende jaren fors verder interen op reserves, of schuld op laten lopen, teneinde bezuinigingen in het sociale domein te voorkomen? Zo ja, hoe denk u dat dit voorkomen kan worden?
Zoals aangegeven verwacht ik niet dat de decentralisaties zullen leiden tot een financieel tekort voor gemeenten. Derhalve verwacht ik niet dat gemeenten als gevolg van de decentralisaties de komende jaren fors gaan interen op reserves of dat zij hun schulden op laten lopen. Wel kunnen gemeenten op basis van eigen preferenties en mogelijkheden reserves vormen en aanwenden.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten goede instrumenten hebben om hun eigen financiële positie te volgen. Daarom is in samenwerking met de VNG een verplichte set van vijf financiële kengetallen ontwikkeld en vastgesteld die gemeenten in hun begroting en jaarrekening moeten opnemen. Gemeenten kunnen deze kengetallen ook gebruiken om de ontwikkeling van hun schulden en reserves te volgen. Daarnaast werk ik aan een instrument voor bestuurlijke monitoring als onderdeel van de overall monitoring in het sociaal domein. Eén van de themavelden van de bestuurlijke monitoring is de financiële positie van gemeenten. Zoals aangekondigd6 zal ik vanaf 2016 de Kamer rond verantwoordingsdag de resultaten van de overall monitor sociaal domein aanbieden.
Ten slotte informeer ik de Kamer jaarlijks over de ontwikkeling in het totale vermogen van gemeenten bij de begroting van het gemeentefonds op Prinsjesdag.
Deelt u de mening dat eventueel noodzakelijke bezuinigingen bij gemeenten er niet toe mogen leiden dat grote verschillen gaan ontstaan, onder meer in het zorgniveau voor minder weerbaren, waaronder ouderen en zorgbehoevenden, in de gemeenten? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen of gaat u nemen om dit te voorkomen? Zo neen, waarom? Tot op welke hoogte acht u door bezuinigingen toenemende verschillen in het zorgniveau in gemeenten aanvaardbaar? In hoeverre acht u verschillen, door bezuinigingen, in het brede sociale voorzieningenniveau aanvaardbaar?
Een logisch gevolg van decentralisatie is dat er verschillen in de uitvoering ontstaan tussen gemeenten. Het is in eerste instantie aan de lokale politiek om keuzes te maken over de uitvoering van gemeentelijke taken, inclusief de taken in het sociaal domein. Hierbij geldt natuurlijk wel dat gemeenten zich aan de wet moeten houden. De wet bepaalt in die zin ook de ondergrens.
Welke ondergrens ligt er in het zorgvoorzieningenniveau en in het gehele sociale voorzieningenniveau in gemeenten, en hoe wordt die grens bepaald, geborgd en bewaakt?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel ‘Beveiligingslek banken maakte phishing mogelijk’ |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Beveiligingslek banken maakte phishing mogelijk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de websites van banken zo eenvoudig aan te passen zijn door kwaadwillenden? Bent u er ook zo van geschrokken dat bij alle grote Nederlandse consumentenbanken dit beveiligingslek is geconstateerd?
De websites van banken dienen robuust te zijn en een veilig betalingsverkeer te waarborgen. Het is goed dat de onderzoeker het betreffende lek heeft gemeld. Dit maakt dat banken maatregelen kunnen nemen om het probleem te verhelpen. De Nederlandse banken en de overheid spannen zich in om een zo veilig mogelijke dienstverlening te leveren. De beveiliging zal in de praktijk echter nooit voor honderd procent waterdicht zijn.
De bancaire sector heeft onder meer een beleid voor responsible disclosure opgesteld en dit breed ingevoerd.2 In dit openbaringsbeleid kunnen personen die kwetsbaarheden signaleren in een bancair systeem op een verantwoordelijke wijze dit melden bij de betreffende bank, waarna het vervolgens wordt opgelost. In deze casus is gehandeld conform het door de banken opgestelde responsible disclosure beleid.
Gezien de ontwikkeling van cyberdreigingen heeft DNB de eisen die zij stelt aan onder toezicht staande instellingen wat betreft de analyse en beheersing van IT-risico’s vanaf dit jaar verzwaard. Banken moeten aantonen hun beheersprocessen continu te evalueren en (indien nodig) te verbeteren. De complexiteit van de IT-infrastructuur en de maatregelen die de detectie van en reactie op cyberdreigingen verbeteren, zijn daarbij belangrijke aandachtspunten.
Is dit beveiligingslek gebruikt door criminelen voor phishingpraktijken? Volgens het artikel komen soortgelijke beveiligingslekken vaak voor; in hoeverre is die constatering correct? Bent u bekend met eerder gebruik van soortgelijke beveiligingslekken?
De banken testen zelf op beveiligingslekken en zorgen dat hun systemen regelmatig worden geüpdate. Banken nemen bij het testen voor de invoering van software mitigerende maatregelen om kwetsbaarheden in productie te voorkomen. Het probleem van de in het artikel genoemde «cross site scripting» is vaker geconstateerd en eerder aangepakt door de banken. De Betaalvereniging Nederland heeft aangegeven niet bekend te zijn met aanvallen waarin gebruik werd gemaakt van het aangekaarte lek of vergelijkbare lekken.
Wordt er gegarandeerd dat iedere consument of ondernemer die middels deze phishingpraktijken gedupeerd is snel en volledig de schade door banken vergoed krijgt?
Volgens de Betaalvereniging Nederland zal bij de aangekaarte vorm van phising er niet snel sprake zijn van grove nalatigheid. Het uitgangspunt is dat indien consumenten schade leiden, de banken de schade vergoeden tenzij er sprake is van grove nalatigheid. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u graag naar de Kamerbrief «Initiatiefnota over veilig en betrouwbaar bankieren in de 21e eeuw» d.d. 18 december 2014.(Kamerstuk 34 033, nr. 3)
Vindt u dat banken genoeg investeren in het beveiligen van hun ICT-infrastructuur? In hoeverre werken banken samen op het gebied van digitale beveiliging? Zijn banken verplicht beveiligingsproblemen die zij ontdekken te delen met concurrerende banken? Zou dit de veiligheid van online bankomgevingen ten goede kunnen komen?
Banken en andere schakels in het betalingsverkeer investeren in het beveiligen van de interbancaire infrastructuur. DNB beoordeelt als toezichthouder op de bedrijfsvoering van banken in hoeverre deze investeringen afdoende zijn. Banken bewaken zelf continu de veiligheid van hun websites en gebruiken tevens het responsible disclosure beleid hiervoor.
Het delen van informatie en samenwerking tussen banken op dit terrein vindt al plaats. Banken hebben diverse overleggen, waarin ze onderling, maar ook samen met de overheid overleggen over potentiële beveiligingsproblemen en mogelijk te nemen maatregelen. Hier wordt ook informatie gedeeld over het responsible disclosure beleid en de ervaringen hiermee.
In het verleden heeft ook DigiD vergelijkbare beveiligingsproblemen gehad; in hoeverre zijn dit soort beveiligingsproblemen uit te sluiten? Hoe kwetsbaar zijn andere overheidsloketten, zoals van gemeentes, provincies en de politie?
Dergelijke beveiligingsproblemen zijn nooit helemaal uit te sluiten. Voor het veiliger ontwikkelen, beheren en aanbieden van webapplicaties en bijbehorende infrastructuur kunnen partijen binnen maar ook buiten de overheid gebruik maken van de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Deze ICT- beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties van het NCSC zijn in samenwerking met de Auditdienst Rijk (ADR), Logius, OWASP Nederland, Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING), Belastingdienst, diverse gemeenten en marktpartijen tot stand gekomen.3
Het bericht dat een Nederlandse columnist met de dood bedreigd wordt |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kalifaatbruid kondigt aanslag op Ebru Umar aan»?1
Ja
Deelt u de afschuw en grote bezorgdheid over deze regelrechte doodsbedreiging op een met name genoemd persoon, zeker vlak na de verschrikkelijke aanslag op de vrijheid van meningsuiting in Parijs?
Ja, zeer. Ik ben daarom direct na de aanslag in Parijs in contact getreden met journalisten, columnisten, cartoonisten en cabaretiers. Op meldingen van concrete bedreiging wordt adequaat gereageerd.
Welke concrete maatregelen gaat u treffen om de maximale veiligheid van de bedreigde columnist te garanderen?
Over beveiligingsmaatregelen in concrete gevallen doe ik zoals gebruikelijk geen uitspraak. Dit zou gevolgen hebben voor de betreffende persoon alsmede voor de personen die voor de beveiliging moeten zorgdragen.
In hoeverre is de persoon die de bedreiging uit, bekend bij de politie of veiligheidsdiensten?
Lopende het onderzoek doe ik hier geen uitspraken over.
Wilt u deze vragen, gezien de ernst van de situatie en de recente ontwikkelingen, binnen 24 uur beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Nederland totaal niet voorbereid is op een terreuraanval |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wij zijn op terreur niet voorbereid»?1
Ja.
Hoe duidt u de uitlatingen van jihadspecialist en voormalig analist van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), de heer Sandee, dat Nederland in het geheel niet is voorbereid op een commandostijl verrassingsaanval en dat ons land open en bloot ligt voor aanslagen?
Ik herken het beeld dat de heer Sandee schetst niet. U kunt er van op aan dat de betrokken organisaties en diensten in Nederland alles in het werk stellen om plannen voor aanslagen tijdig te ontdekken, risicopersonen te onderkennen en onder controle te houden waar dat mogelijk is.
In de verzamelbrief over jihadgerelateerde zaken van het Kabinet aan uw Kamer van 5 februari jongstleden is aangegeven dat politiemedewerkers in de basisteams opgeleid, getraind en toegerust zijn voor het geweldsniveau waarmee deze in de regel worden geconfronteerd. In het afgelopen half jaar zijn daarenboven maatregelen genomen ter versterking van de Dienst Speciale Interventies (DSI). Deze en andere maatregelen dragen er aan bij dat de politie bij acute dreiging, ook in situaties die vragen om een inzet van zwaardere (gewelds)middelen, bijvoorbeeld met Arrestatie- en Ondersteuningseenheden of Interventieteams van de DSI, snel ter plaatse is en zo nodig kan opschalen. Op deze manier zijn de betrokken organisaties goed voorbereid op een mogelijke aanslag en op het voorkomen ervan.
Bent u inmiddels bereid fors te investeren in de politie, defensie en de inlichtingendiensten? Zo nee, begrijpt u het enorme risico dat het met zich meebrengt als u dit niet doet?
De optimale inzet van inlichtingendiensten, politie en defensiecapaciteiten heeft voortdurend de aandacht. In de brief van het Kabinet aan uw Kamer van 5 februari jongstleden is uitgebreid aandacht besteed aan de intensivering van de inspanningen van de diensten en lokale overheden op het gebied van terrorismebestrijding. In deze brief heeft het Kabinet gemeld dat de AIVD momenteel nieuwe medewerkers werft uit de structurele verhoging van het budget met 25 miljoen euro met ingang van 2015.
Sinds medio 2014 vindt op advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) extra bewaking en beveiliging plaats van een aantal objecten. Dit zijn naar verwachting maatregelen van langere duur. In het kader van bewaken en beveiligen kan de Koninklijke Marechaussee op grond van artikel 57 van de Politiewet 2012 bijstand leveren aan de politie. Deze bijstand wordt aangevraagd en ingezet door het lokaal gezag. Daarom is in overleg tussen een vertegenwoordiging van de regioburgemeesters, de NCTV, de korpsleiding van de nationale politie en met de Koninklijke Marechaussee een herschikking afgesproken, waarbij de Koninklijke Marechaussee de bewaking en beveiliging van objecten met een hoog risicoprofiel van de politie overneemt. Hierdoor blijft de beschikbaarheid van de basispolitiecapaciteit op orde en het overnemen van deze bewaking- en beveiligingstaken door de Koninklijke Marechaussee biedt bovendien de mogelijkheid om snel te kunnen reageren op een verhoogde dreiging. U bent hierover in de brief van 5 februari jongstleden geïnformeerd.
Tot slot stelt het Kabinet, gezien het verwachte langdurige karakter van het huidige dreigingsbeeld, logischerwijs de vraag of de inzet van de diensten en andere ketenpartners op termijn vol te houden is. In de brief van 5 februari jongstleden is gemeld dat het Kabinet de betrokken diensten en ketenpartners gevraagd heeft om een analyse te maken, om zodoende te bezien of bij het voortduren van het huidige dreigingsbeeld ketenpartners versterkt moeten worden. Na bespreking in het Kabinet, informeren wij uw Kamer over de conclusies.
Op welke termijn zult u de Koninklijke Marechaussee (KMar) gaan inzetten voor de beveiliging van gevoelige objecten zoals treinstations en grote winkelcentra?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat op zeer korte termijn administratieve detentie mogelijk moet worden, er een openbaar jihadregister moet komen, fors geïnvesteerd dient te worden in de veiligheidsdiensten, de KMar moet worden ingezet op gevoelige plekken en dat jihadisten die vertrokken zijn nooit meer toegelaten dienen te worden tot ons land? Zo neen, waarom niet? Kunt u elk voorstel van een argumentatie voorzien?
Ten aanzien van het investeren in diensten en het inzetten van de Koninklijke Marechaussee op gevoelige plekken verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Voor de overige punten geldt, dat het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme een groot aantal maatregelen kent, dat ik het genoemde programma op 4 september 2014 met uw Kamer heb besproken en dat ik regelmatig de voortgang van de realisatie van het Actieprogramma aan uw Kamer meld. Onder andere werk ik aan uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium om jihadgang tegen te gaan en om de dreiging die uitgaat van jihadisten te beperken. De nieuwe wet zal voorzien in bevoegdheden om een uitreisverbod, een gebiedsverbod, een contactverbod of een (daaraan gekoppelde) meldplicht op te leggen. Het creëren van een aanvullende bevoegdheid tot administratieve detentie ten behoeve van terrorismebestrijding is op dit moment niet noodzakelijk. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld bij uitreizigers of terugkeerders – dan zijn de bestaande strafrechtelijke bevoegdheden van het Openbaar Ministerie voldoende.
Tijdens het debat met uw Kamer op 4 september 2014 heb ik de ingediende motie van het lid Bontes inzake een «nationaal jihad alert» ontraden. Het Kabinet is van mening dat een openbare lijst niet in overeenstemming is met de beginselen van onze rechtsstaat. Uw Kamer heeft deze motie verworpen.
Iedereen met de Nederlandse nationaliteit heeft het recht om terug te keren naar Nederland. Ik werk daarom momenteel langs twee wegen aan versterking van de mogelijkheid om het Nederlanderschap te ontnemen. Ten eerste is de wijziging van de «rijkswet voor het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven» ingediend bij uw Kamer. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om bij een onherroepelijke veroordeling van onder andere het verzorgen van of deelnemen aan terroristische trainingen het Nederlanderschap in te trekken. Ten tweede is eind vorig jaar een voorstel voor een wetswijziging (rijkswet op het Nederlanderschap) in consultatie gegaan, waarmee het mogelijk wordt het Nederlanderschap in te trekken van een persoon die zich buiten het Koninkrijk bevindt en zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en die is geplaatst op een samen te stellen lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
De ARGOS-uitzending ‘Ik keer terug!’ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending «Ik keer terug!» van ARGOS van 27 december jongstleden?
Ja.
Welke problemen zijn u bekend met regelgeving voor Nederlanders die wensen terug te keren uit het buitenland, al dan niet met een buitenlandse partner? Deelt u de opvatting dat dergelijke obstakels zoveel mogelijk uit de weg geruimd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bij de IND zijn enkele gevallen bekend van problemen rond het vereiste van duurzaamheid van de inkomsten in het geval van gezinshereniging bij een naar Nederland terugkerende partner. Zoals ik in het Algemeen Overleg met uw Kamer op 14 januari jl. heb toegezegd zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten van het gesprek dat ik voornemens ben te hebben met expats over het niet kunnen voldoen aan de inkomenseis door Nederlanders die langere tijd in het buitenland hebben gewerkt en daar een gezin hebben gesticht en met dit gezin willen terugkeren.
Op welke wijze waarschuwt u emigranten momenteel voor het verlies van nationaliteit bij het vrijwillig aannemen van een andere nationaliteit of het niet tijdig verlengen van het paspoort? Welke mogelijkheden tot verbetering van de voorlichting en waarschuwingen ziet u op korte termijn?
Op de website van de rijksoverheid staat informatie over het risico van verlies van het Nederlanderschap.
Daarnaast wordt sinds de invoering van de geldigheidsduur van tien jaar voor reisdocumenten per 9 maart 2014 op Nederlandse posten in het buitenland bij de uitreiking van het nieuwe reisdocument een inlegvel verstrekt. Hierop staat informatie over de vergaande gevolgen die het laten verlopen van dit reisdocument kan hebben voor de Nederlandse nationaliteit. Deze informatie staat ook vermeld op rijksoverheid.nl en op de sites van alle posten.
Bent u bereid het verlies van Nederlanderschap bij het vrijwillig aannemen van een andere nationaliteit te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Het verlies van de Nederlandse nationaliteit bij het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit dient om zoveel mogelijk te voorkomen dat men een meervoudige nationaliteit verwerft. Het tegengaan van een dubbele nationaliteit is voor dit kabinet een belangrijk uitgangspunt van beleid.
Hoe reageert u op de in de uitzetting geuite gevoelens, dat men eenmaal in het buitenland niet meer als Nederlander gezien wordt en dat het beleid gericht is op het voorkomen van een terugkeer? Indien u het zorgelijk vindt dat een dergelijk beeld bestaat, hoe gaat u voorkomen dat dit gevoel bij mensen ontstaat?
Ik betreur het indien dit zo wordt ervaren. Het beleid is geenszins gericht op het voorkomen van terugkeer. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Is er een one-stop-shop voor (voormalige) Nederlanders in het buitenland waar zij terecht kunnen met al hun vragen en hulpverzoeken omtrent remigratie? Zo ja, bent u bereid de vindbaarheid hiervan te verbeteren? Zo nee, bent u bereid een dergelijk punt in te richten?
Neen. Een dergelijke voorziening is er niet. De vragen die in de uitzending aan de orde kwamen zijn zeer divers en liggen op meerdere beleidsterreinen.
Op de website van de rijksoverheid staat informatie over: Reizen, wonen en werken in het buitenland. Hier wordt onder meer vermeld hoe men zich kan voorbereiden op verblijf buiten Nederland en welke risico’s dit met zich mee kan brengen. De IND is graag bereid informatie te verschaffen over het toelatingsbeleid.
Fraude door middel van legale naamwisselingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de door RTL1 geopenbaarde feiten ten aanzien van gevallen van fraude door middel van legale naamwisselingen?
In onze brief van 10 december 2014 zijn wij ingegaan op de conclusies en aanbevelingen in het interne rapport van het Nationaal Vreemdelingen Informatieknooppunt (NVIK) over legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa en de resultaten van het nader onderzoek dat door het NVIK is uitgevoerd. In de RTL-uitzending van 30 december lag de focus op de constatering door RTL dat vreemdelingen door middel van een legale naamswijziging kunnen trachten zich aan toezicht of aan de gevolgen van een ongewenstverklaring te onttrekken. In die gevallen is sprake van overtreding van de Vreemdelingenwet en dus van strafbaar gedrag.
Welke waarschuwingen vanuit het buitenland (Europese Unie, Europese Economische Ruimte) over identiteitswisselingen heeft de Nederlandse overheid in de afgelopen vijf jaar ontvangen? Kunt u een exact overzicht daarvan geven?
Er wordt geen overzicht bijgehouden van alle signalen die in het kader van de reguliere taakuitvoering worden uitgewisseld. Diensten die te maken hebben met identiteitsvaststelling en -registratie in Nederland werken intensief samen met elkaar en met relevante zusterdiensten in het buitenland. In het kader van deze operationele samenwerking informeren zij elkaar over gesignaleerde fenomenen die mogelijk van invloed zouden kunnen zijn op de identiteitsvaststelling en -registratie. Indien noodzakelijk wordt daarop door de desbetreffende dienst geacteerd, bijvoorbeeld door het instellen van een onderzoek of het opstellen van interne alerteringen en instructies. Een voorbeeld van dat laatste is dat het NVIK in maart 2014 een instructie heeft laten uitgaan naar de politie om in alle gevallen waarbij het is toegestaan ook de vingerafdrukken van vreemdelingen af te nemen en op die manier te controleren of er sprake is van naamswisselingen. Dit alles behoort tot de dagelijkse werkzaamheden van de verantwoordelijke diensten.
Kunt u aangeven welke actie is ondernomen naar aanleiding van elk van de waarschuwingen en van de signalen die de afgelopen vijf jaar zijn ontvangen door Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de signalering die de Nederlandse politie in 2013 verspreidde naar aanleiding van naamsverwisselingen?2 Is er contact geweest over deze problematiek tussen de politie en de Nederlandse Matching Autoriteit? Zo ja, wanneer en waaruit bestond dit contact?
Van het bedoelde signaal zijn wij niet op de hoogte gesteld omdat daarvoor geen bijzondere aanleiding bestond.
De bedoelde signalering betreft een operationele aandachtsvestiging die is opgesteld door de vreemdelingenpolitie Utrecht en gedeeld met de afdelingen vreemdelingenpolitie in Nederland. De waarschuwing van de Duitse politie uit 2011 waaraan in de aandachtsvestiging wordt gerefereerd, was in 2011 al door de vreemdelingenpolitie Utrecht met andere politieafdelingen en de matching autoriteit gedeeld.
Zoals gebruikelijk bij dergelijke operationele aangelegenheden worden wij daarvan op de hoogte gesteld als daar een bijzondere aanleiding voor is. Bij signalen van trends of fenomenen zal de uitvoeringsorganisatie normaal gesproken eerst onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van een landelijke trend of fenomeen en vervolgens bepalen of er een bestuurlijk signaal moet worden afgegeven. In dit geval was de media aandacht die is ontstaan naar aanleiding van het interne NVIK rapport «legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa» aanleiding voor de politie om ons van de aandachtsvestiging op de hoogte te stellen.
Welke acties zijn tegelijk met deze signalering of naar aanleiding van deze signalering ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u deze signalering niet vermeld in de brief die u aan de Tweede Kamer heeft gestuurd? Hoe kan het dat u de Kamer onlangs schreef dat er geen constateringen van fraude met legale identiteitswisselingen waren terwijl bij de onder uw verantwoordelijkheid opererende Matching Autoriteit al langere tijd bekend is dat er wel gevallen van fraude bekend zijn en ook de politie hiervan wist?
In onze brief van 10 december 2014 zijn wij ingegaan op de conclusies en aanbevelingen in het interne rapport over legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa van het NVIK en de resultaten van het nader onderzoek dat door het NVIK is uitgevoerd. Het reguliere werk van de operationele diensten maakte geen onderdeel uit van het onderzoek.
Uiteraard lopen de diensten zoals de politie, het NVIK en de matching autoriteit in de dagelijkse taakuitoefening tegen identiteitsvraagstukken aan die nader onderzoek vergen en worden pogingen tot identiteitsfraude ontdekt. Dat betekent niet dat van iedere zaak die operationeel wordt onderzocht een afzonderlijke melding hoeft te worden gemaakt. Onder meer over de ontwikkelingen met betrekking tot het gebruik van valse identiteitsbewijzen, personalia en identiteiten in de strafrechtsketen wordt de Minister van Veiligheid en Justitie door de matching autoriteit jaarlijks geïnformeerd door middel van een jaarrapportage.
Heeft u de Matching Autoriteit input gevraagd voor dat u het rapport en feitenrelaas aan de Kamer heeft doen toekomen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, De matching autoriteit was niet bij het opstellen van het NVIK-rapport betrokken omdat daarvoor geen aanleiding was. Conform het verzoek van uw Kamer zijn wij in de brief van 10 december jl. ingegaan op constateringen die door het NVIK in haar rapport zijn gedaan. In dat kader hebben wij de diensten die bij het NVIK-rapport zijn betrokken geraadpleegd.
Waarom gaat u er in het onderzoek vanuit dat voornamen niet te wijzigen zijn, terwijl uit het onderzoek van Postma3 duidelijk blijkt dat dit wel mogelijk is?
In het NVIK-onderzoek is sprake van naamswijziging van de voornaam en de achternaam. Er is dus geen verschil met de scriptie van dhr. Postma.
Lijkt het u waarschijnlijk dat iemand die ongewenst wordt verklaard, voorzorgsmaatregelen neemt om na een naamwisseling niet een tweede keer ongewenst verklaard te worden?
Een onherroepelijke veroordeling voor een misdrijf kan aanleiding zijn voor een ongewenstverklaring. Voortgezet verblijf of terugkeer in Nederland na een ongewenstverklaring is een overtreding van de Vreemdelingenwet en daarmee een strafbare gedraging waar tegen wordt opgetreden indien de desbetreffende persoon wordt aangetroffen in Nederland.
Bent u bereid de objectieve gegevens, die moeilijker te veranderen zijn (geboortedatum/geslacht/nationaliteit) uit de administratie van ongewenst verklaarden te matchen met de gegevens uit andere overheidsorganisaties (Rijksdienst voor het Wegverkeer, Belastingdienst, Basis Registratie Personen, justitieketen) en aldus te bezien hoe groot het probleem werkelijk is?
In de brief van 10 december jl. hebben wij aangegeven welke nadere maatregelen zijn genomen om in de toekomst te voorkomen dat personen dubbel geregistreerd staan in de BVV en in de BRP. In die brief hebben wij ook aangegeven dat na diepgravend onderzoek zowel in de BVV als in de BRP geen evidentie is gebleken van fraude door dubbele inschrijving.
Wij hebben in die brief toegezegd om de 15 meest waarschijnlijke gevallen van mogelijke meervoudige registratie gerelateerd aan de BVV verder te onderzoeken. Dat onderzoek is afgerond met als resultaat dat bij geen van deze meervoudige registraties aanwijzingen van fraude zijn geconstateerd.
Wij zien daarom nu geen aanleiding om aanvullend onderzoek in andere overheidsbestanden te doen.
Is ook gecontroleerd of mensen die in Duitsland of België ongewenst zijn verklaard, zich in de Nederlandse bestanden bevinden? Zo ja, wat leverde dat op? Zo nee, waarom niet?
Conform het verzoek van uw Kamer zijn wij in de brief van 10 december jl. ingegaan op constateringen die door het NVIK in haar rapport zijn gedaan.
Kunt u ingaan op de conclusies en aanbevelingen van hoofdstuk 8 in de in vraag 8 genoemde onderzoeksscriptie?
Het betreft hier een scriptie van een individuele ambtenaar in het kader van zijn opleiding, waarbij de professionele ervaringen en kennis gecombineerd zijn met persoonlijke interpretaties en zienswijzen, die geenszins behoeven te stroken met de opvattingen van de matching autoriteit.
Dit neemt niet weg dat de matching autoriteit met veel belangstelling kennis neemt van de scriptie. Veel van de conclusies en aanbevelingen zijn reeds bekend binnen de matching autoriteit en vormen een regulier onderdeel van het continue verbeteringsproces dat moet leiden tot een verhoging van de kwaliteit van het identiteitsonderzoek, efficiëntere werkprocessen en tijdige en volledige onderlinge afstemming met alle relevante ketenpartners.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 12 januari 2015 te beantwoorden?
Wij beantwoorden de vragen zo spoedig als mogelijk is.
De waterrekening |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Berust het bericht van Vewin dat in veel gemeenten de precarioheffing de rekening voor het water voor burgers disproportioneel hoog maakt, op waarheid?1 Is het nu zelfs zo erg dat op een waterfactuur van € 200, deze voor € 40 à 50 aan precarioheffing bestaat?
Gemeenten, provincies en waterschappen kunnen precariobelasting heffen voor het hebben van voorwerpen op, onder, of boven hun grond. Overigens heffen ze niet allemaal precariobelasting op openbare werken van algemeen nut, i.c. zowel ten behoeve van drinkwater als energie. Waar deze belasting wel wordt geheven verschilt de hoogte van de heffing. Er zijn bijvoorbeeld gemeenten waar de doorberekening van de heffing enkele euro’s bedraagt, maar in enkele gemeenten bedraagt de precarioheffing op de rekening voor water tussen de € 40 á € 50 op jaarbasis. Het kan dus zijn dat een substantieel bedrag moet worden betaald. In de praktijk blijkt dat de drinkwaterbedrijven de betaalde precarioheffing uitsluitend doorberekenen aan de inwoners van de precarioheffende gemeente of het precarioheffende waterschap. Er worden dan afspraken gemaakt door de aandeelhouders van het drinkwaterbedrijf dat de heffing alleen wordt doorberekend aan de inwoners van de gemeenten waar de precario wordt geheven. Voor de netwerkbeheerders van energie (gas, elektriciteit en warmte) ligt dit anders. Daar blijkt dat de precariobelasting, die zij moeten betalen, niet wordt verrekend per heffende gemeente, provincie of waterschap. Dit is het gevolg van de wijze van vaststelling van de tarieven van de netbeheerders door de ACM. Daardoor wordt de totale som aan betaalde precariobelasting verdeeld over alle huishoudens en bedrijven/instellingen, die aangesloten zijn bij deze netbeheerders. De ene netbeheerder heeft meer precarioheffende gemeenten en waterschappen in zijn werkgebied dan de andere. Hierdoor bestaan ook daar verschillen in de hoogte van het aandeel dat de precarioheffing deel uitmaakt van de rekening, als onderdeel van de totale kosten die netwerkbeheerders doorberekenen aan de consument.
De verschillen zijn het gevolg van de vrijheid die gemeenten, provincies en waterschappen hebben om precariobelasting te heffen. Het is aan de vertegenwoordigende organen van de decentrale overheden om de beslissing te nemen om precario te heffen en daarbij een afweging te maken in welke mate ze gebruik willen maken van deze algemene belasting. Daarin treed ik niet en heb daardoor geen oordeel over de proportionaliteit.
Klopt daarnaast de zorg van Energie-Nederland, dat de elektriciteitsprijzen voor burgers een soortgelijke problematiek kennen, waarbij de precarioheffingen de elektriciteitsrekening disproportioneel veel verhogen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening, zoals deze ook door de Tweede Kamer in eerdere moties is uitgesproken, dat een dergelijke precarioheffing op een eerste levensbehoefte niet wenselijk is en tot onrechtvaardige verschillen in de waterrekening voor burgers per gemeente leidt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat de indiening van het wetsvoorstel «Afschaffing precario van nutsbedrijven» bij de Tweede Kamer keer op keer wordt uitgesteld, ondanks uw toezeggingen in 20112 en 20143 4, om het zo spoedig mogelijk in te dienen, met als laatste toezegging de overschreden deadline najaar 2014? Waarom heeft u de Tweede Kamer niet geïnformeerd over dit dralen?
Zoals ik uw Kamer al eerder heb laten weten bij de beantwoording van de vragen van de heer van Raak (SP)5 is dit een complex geheel waarbij tegengestelde belangen spelen. Indien de precario op netwerken van nutsbedrijven wordt ingeperkt of afgeschaft, beperkt dit de belastingruimte van gemeenten, provincies en waterschappen. In een eerdere brief aan uw Kamer heeft mijn voorganger hierover al geschreven6. Dit vind ik, net als mijn voorganger, ongewenst indien hier geen compensatie tegenover staat. Uiteraard ben ik voornemens uw Kamer over dit onderwerp zo spoedig mogelijk nader te informeren, waarin ik zoveel mogelijk met alle belangen rekening houd. Ook bericht ik daarbij over het wetsvoorstel.
Wat is uw planning om het wetsvoorstel alsnog bij de Tweede Kamer in te dienen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Zorgbestuurder vangt twee ton voor maand werk’ |
|
John Kerstens (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zorgbestuurder vangt twee ton voor maand werk»?1
Ja.
Is het waar dat deze zorgbestuurder € 199.732 heeft ontvangen voor één maand arbeid en een paar losse projecten in 2013? Zo ja, hoe verhoudt deze buitensporige beloning zich tot de Wet normering topinkomens (WNT)?
Nee, dat is niet waar. De inkomensgegevens van zorgbestuurders zijn te vinden op www.jaarverslagenzorg.nl. Daaruit blijkt dat de betrokken zorgbestuurder in 2013 een bedrag van € 151.963 heeft ontvangen. Dit betreft de optelsom van zijn beloning plus de belastbare onkostenvergoedingen. De normering grijpt echter aan bij het begrip «bezoldiging». Tot de bezoldiging moeten ook de beloningen betaalbaar op termijn, waaronder de werkgeversbijdrage pensioen, worden gerekend. De totale bezoldiging van betrokkene bedroeg in 2013 € 181.722. Betrokkene is tot 1 februari 2013 voorzitter van de Raad van Bestuur geweest. Volgens informatie verstrekt door de Raad van Toezicht, is betrokkene daarna in dienst gebleven en heeft hij werkzaamheden verricht met een substantieel tijdsbeslag. Per 1 februari 2013 wordt betrokkene als gewezen topfunctionaris aangemerkt. De bezoldiging van gewezen topfunctionarissen wordt niet door de WNT genormeerd, maar moet wel worden verantwoord. Alleen de bezoldiging voor de maand januari 2013 wordt dus door de WNT genormeerd (zie ook het antwoord op vraag 5).
Deelt u de mening dat betalingen aan bestuurders als deze schade toebrengen aan de GGZ-sector en volledig in strijd zijn met de maatschappelijke en politieke wens om inkomens – betaald van publiek geld – te matigen en te normeren? Bent u bereid bestuurder en instelling in kwestie individueel aan te spreken op dit laakbaar gedrag?
Zie het antwoord op vraag 2; de situatie zoals u die weergeeft in vraag 2, is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat bestuurders die dergelijke salarissen wensen te verdienen niet thuishoren in deze sector?
Zie het antwoord op vraag 3.
Valt de functie waarin de betreffende persoon na januari 2013 werkzaamheden uitvoerde ook onder het begrip topfunctionaris, zoals bedoeld in de WNT? Zo ja, welke handhavingsmaatregelen heeft u in deze casus ondernomen? Zo nee, waarom heeft u geen maatregelen genomen?
Nee. Nadat betrokkene zijn bestuursfunctie heeft neergelegd (i.c. per eind januari), kwalificeert hij niet langer als topfunctionaris, maar als gewezen topfunctionaris.
Zolang de gewezen topfunctionaris werkzaam blijft bij dezelfde instelling moeten de bezoldigingsgegevens op grond van de WNT openbaar gemaakt worden.
Deelt u de mening dat de beloning in deze casus niet in verhouding staat tot de verrichte werkzaamheden, dit mede in relatie tot het bestuurlijk akkoord in de GGZ-sector dat ziet op doelmatigheid, beddenreductie en beperkte uitgavengroei?
Op basis van het bericht is het niet mogelijk om een oordeel te vormen over de hoogte van de beloning in verhouding tot de functiezwaarte van deze gewezen topfunctionaris. Uit de jaarstukken en uit het door u aangehaalde bericht blijkt wel dat betrokkene het hele jaar 2013 werkzaamheden heeft verricht.
In welke klasse (artikel 3, Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector) valt betreffende zorginstelling?
Het gaat hier om het jaarverslag over 2013. En in 2013 gold er nog geen gestaffelde normering naar indelingsklasse, maar de algemene wettelijke bezoldigingsnorm.
Betreft het in deze casus een interim--bestuurder of een bestuurder die ook in 2012 in dienst was van deze GGZ-instelling?
Blijkens de jaarstukken was betrokkene 26 jaar werkzaam als bestuurder in de geestelijke gezondheidszorg waarvan ruim 17 jaar binnen hun groep. Vanaf 1 februari 2013 maakte hij geen deel meer uit van de Raad van Bestuur.
Wanneer stuurt u de algemene maatregel van bestuur over de normering van interim--bestuurders naar de Kamer? Kunt u de Kamer garanderen dat deze amvb zo snel als mogelijk naar de Kamer zal worden gezonden? Deelt u de mening dat voorbeelden als deze tot grote haast met deze amvb noodzaken?
De desbetreffende algemene maatregel van bestuur wordt thans voorbereid en zal volgens de planning in medio 2015 in ontwerp kunnen worden vastgesteld. Daarover zal ik dan ook de Kamer informeren. In de onderhavige casus gaat het evenwel niet om een interim-bestuurder maar om een gewezen topfunctionaris.
Valt betreffende zorgbestuurder onder het overgangsrecht uit de WNT?
Zoals gezegd, golden in 2013 in de zorg nog geen gestaffelde normen maar alleen de algemene wettelijke bezoldigingsnorm. Deze WNT-norm is door betrokkene in 2013 niet overschreden. Dus is er ook geen sprake van overgangsrecht. Overigens gold die normering alleen voor de maand januari 2013 waarin hij nog als bestuurder werkzaam was.
Is het met een beroep op het overgangsrecht toegestaan om bestuurders uit te betalen terwijl daar geen feitelijke werkzaamheden tegenover staan?
Voor zover er vóór inwerkingtreding van de WNT afspraken zijn gemaakt over de wijze van beëindiging van een dienstverband van een bestuurder is dit op grond van het overgangsrecht toegestaan. In deze casus is er evenwel geen sprake van de beëindiging van een dienstverband maar van een andere functievervulling.
Zijn er juridische mogelijkheden om (een deel van) dit bedrag terug te vorderen van bestuurder in kwestie? Zo ja, bent u bereid deze ten volle te benutten?
Volgens de gegevens van het Ministerie van VWS is in dit geval geen sprake van een overtreding van de WNT. Dus is er ook geen sprake van een juridische titel voor een terugvordering van betaalde bedragen.
Welk salaris ontving deze bestuurder (tot op heden) in 2014?
Dat moet blijken uit het jaarverslag 2014. Dat moet uiterlijk in juli 2015 worden aangeleverd.
Het bericht ‘Polderjihadisten ‘oer-Nederlands’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Polderjihadisten oer-Nederlands»?1
Ja.
Is de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) volgens u voldoende geoutilleerd zowel qua financiën als capaciteit om een verdere terugkeer van jihadgangers op te vangen? Zo ja waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe groot is het probleem?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld in antwoorden op schriftelijke vragen over de begroting BZK 2015 doet de AIVD wat nu redelijkerwijs moet gebeuren. Met de extra middelen wordt de onderzoekscapaciteit versterkt. Zo nodig worden prioriteiten gesteld en capaciteit vrijgemaakt (antwoorden verstuurd aan Tweede Kamer d.d. 6 november 2015, kenmerk 2014–0000591773). In het plenair debat over de aanslagen in Parijs van 14 januari jl. heeft de Minister-President aan uw Kamer gemeld dat extra financiering niet in de weg zal staan als uitbreiding nodig is van de capaciteit van de AIVD (plenair verslag Tweede Kamer, 41e vergadering woensdag 14 januari 2015).
Welke maatregelen neemt u om bij een groter aantal terugkeerders toch direct de inlichtingendienst op volle sterkte te hebben om het inlichtingenwerk in Nederland naar behoren in te vullen en een herhaling van eerdere tekorten te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nu al maatregelen te treffen voor de situatie waarin een grotere groep Syrië- en Irakgangers terugkeert en ervoor te zorgen dat de AIVD voldoende capaciteit heeft om die terugkeer aan te kunnen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe analyseert u het feit dat de geheime dienst overrompeld was door de plotselinge aanwas van jihadisten?
Er was geen sprake van overrompeling. Begin 2013 werden samenleving en overheid geconfronteerd met een substantiële stijging van het aantal jihadreizigers naar diverse landen in Afrika en het Midden-Oosten, met name naar Syrië. De AIVD heeft aandacht besteed aan deze stijging in zijn publicatie «Transformatie van het jihadisme in Nederland» (juni 2014, p48). Zie ook Samenvatting Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 32 (Kamerstuk 29 754, nr. 216, 13 maart 2013). De betrokken partners hebben hun activiteiten opgeschaald.
Hoe kan het dat ondanks het Actieprogramma integrale aanpak jihadisme, met als tweede peiler het bemoeilijken van de uitreis, nu toch door het hoofd van de AIVD wordt gesteld dat niemand jongeren die per auto uitreizen tegenhoudt? Overweegt u op dit punt nadere maatregelen en zo ja, welke?
De DG AIVD heeft niet gesteld dat niemand jihadisten tegenhoudt die per auto reizen, maar dat de controle dan lastiger is. Het tegenhouden van jihadreizigers is een prioriteit. In het AO IVD-aangelegenheden d.d. 2 juli 2014 heb ik gesteld dat uitreizende jihadisten niet allemaal tegen te houden zijn, aangezien Syrië gemakkelijk bereikbaar is (Kamerstuk 33 945, nr. 2, p32). In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (Kamerstuk 29 754, nr. 253) heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat van uitreizigers over wie gegronde vermoedens bestaan van aansluiting bij een terroristische strijdgroepering, de Nederlandse reisdocumenten worden gesignaleerd ter vervallenverklaring of weigering. Ter versterking van deze maatregelen heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) alle gemeenten nogmaals nadrukkelijk geïnformeerd over de procedure die gevolgd dient te worden bij de opname van personen in het register paspoortsignalering en de procedure van weigeren of vervallen verklaren van paspoorten op grond van deze signalering.
Deze procedure staat overigens los van de beoogde manier van reizen.
Daarnaast heeft de Minister van Veiligheid en Justitie in EU-verband afspraken gemaakt over en blijft hij zich inzetten voor de verdere optimalisering van de toepassing van bestaande instrumenten voor de detectie van jihadreizigers zoals bijvoorbeeld SIS II. Tenslotte zetten we in op de uitwisseling van gegevens van jihadreizigers via onder andere Europol en voor de samenwerking met derde landen via bijvoorbeeld Interpol.
Heeft u inzicht hoeveel gemeenten inmiddels met de integrale aanpak zijn gestart, zoals aanbevolen in de Handreiking aanpak van radicalisering en terrorismebestrijding door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en veiligheid (NCTV)? Zo ja, kunt u dit met de Kamer delen? Zo nee, zou u hier alsnog een taak voor de ministeries zien?
Gemeenten hebben zelf de regie over de wijze waarop zij hun aanpak van radicalisering en jihadisme vormgeven. Alle meest betrokken gemeenten hanteren een integrale aanpak van radicalisering en jihadisme, waarbij zij de maatregelen uit het Actieprogramma «Integrale Aanpak Jihadisme» in meenemen.
De Handreiking «Aanpak van Radicalisering en Terrorismebestrijding» die door de NCTV is opgesteld heeft tot doel gemeenten te faciliteren bij het inrichten van een integrale aanpak van radicalisering en jihadisme. Gemeenten voor wie het onderwerp radicalisering en jihadisme nieuw is kunnen van deze Handreiking ook gebruik maken. Daarnaast worden zij ondersteund door de VNG en is via de website van de NCTV de Toolbox Extremisme beschikbaar, waarin gemeenten aanvullende informatie en trainingen kunnen vinden. Ten slotte kunnen gemeenten met vragen terecht bij de expertise-unit sociale stabiliteit.
Voortdurende agressie tegen NS-personeel |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NS-personeel steeds vaker fysiek belaagd»?1
Ja.
Komen de cijfers in het genoemde bericht en de enquête over agressie tegen NS-personeel overeen met andere cijfers ten aanzien van de veiligheid van NS-personeel? Zo ja, over welke cijfers beschikt u in deze? Zo nee, waaruit bestaan de verschillen?
De beoordeling van de veiligheid van het spoorwegpersoneel wordt enerzijds bepaald door de wijze waarop deze door het personeel zelf ervaren wordt en anderzijds door objectief meetbare factoren. Hier kan verschil tussen zitten.
Recent is door de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer de monitor Veilige Publieke Taak 20143 aangeboden. De monitor beschrijft de stand van zaken omtrent agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak – en dus niet specifiek tegen personeel van de Nederlandse Spoorwegen (NS) –, op basis van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA). Uit de monitor blijkt dat 55% van de medewerkers in het openbaar vervoer het afgelopen jaar slachtoffer is geworden van agressie en geweld. Dit percentage is sinds de eerste meting in 2007 nagenoeg gelijk gebleven. Op basis van dit onderzoek kunnen echter geen conclusies worden getrokken specifiek ten aanzien van NS-personeel.
Uit cijfers van de NS over 2014 blijkt dat 6,6% van het personeel (met klantcontact) te maken kreeg met lichamelijk geweld tijdens het werk. Er zijn in 2014 in totaal 774 meldingen van NS-personeel geweest ter zake van fysieke agressie. Over dezelfde periode in 2013 waren dat 777 meldingen.
Uit de VVMC-enquête – die vooral vraagt naar de beleving en ervaring van de sociale veiligheid – komt naar voren dat 64% van het treinpersoneel in 2014 te maken kreeg met fysiek geweld.
De cijfers uit de enquête, de monitor en de NS-registratie komen niet overeen, gelet op het feit dat beleving en ervaring kunnen verschillen van registratie-gegevens, alsmede gelet op een methodisch verschil van onderzoek.
Wat is uw mening over de uitkomst van de enquête dat 64 procent van het treinpersoneel het afgelopen jaar te maken heeft gehad met fysiek geweld?
De enquête geeft een belangrijk signaal over de zorgen van de VVMC-leden. De veiligheid van zowel de werknemers als reizigers in het openbaar vervoer is van groot belang. Agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak vind ik onacceptabel. Het is een maatschappelijk probleem dat om voortdurende aandacht vraagt. Ik zal me daarom stevig blijven inzetten voor de aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak.
In hoeveel gevallen van agressie tegen NS-personeel is er het afgelopen jaar melding of aangifte gedaan? In hoeveel gevallen heeft dit tot vervolging geleid?
In de justitiële systemen wordt agressie en geweld tegen NS-personeel niet apart geregistreerd, zij vallen onder de categorie gekwalificeerde slachtoffers.
De politie registreert geen specifieke doelgroepen bij aangiften VPT (Veilige Publieke Taak). Vanuit politie en Openbaar Ministerie (OM) is dan ook niet aan te geven in hoeveel van de gevallen van agressie, specifiek gericht tegen NS-personeel, het afgelopen jaar melding of aangifte is gedaan dan wel in hoeveel gevallen van agressie tegen NS-personeel strafrechtelijke vervolging is ingesteld.
Uit de registratie van de NS komt naar voren dat in 2014 ruim 500 maal aangifte van agressie en/of geweld is gedaan.
Hoe lang wordt er door u – bijvoorbeeld in het kader van een Veilige Publieke Taak – of door de NS al gewerkt aan het tegengaan van agressie tegen treinpersoneel?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vragen tevens naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Madlener4 over hetzelfde bericht.
Sinds 2007 wordt vanuit het programma Veilige Publieke Taak de landelijke aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak gecoördineerd. Het betreft een gecombineerde aanpak van werkgeversmaatregelen (bijvoorbeeld melden/registreren van incidenten en het doen van aangifte), maatregelen gericht op regionale (keten)samenwerking en strafrechtelijke maatregelen: politie en OM geven hoge prioriteit aan de opsporing en vervolging van VPT-zaken en zorgen voor een snelle en voortvarende opsporing en vervolging, waarbij een zwaardere straf zal worden geëist.
Meer specifiek ten aanzien van agressie en geweld in het openbaar vervoer is in 2009 de Taskforce Veiliger Openbaar Vervoer ingesteld. Over de maatregelen en voortgang van het programma Veilige Publieke Taak en de Taskforce VOV wordt de Tweede Kamer regelmatig geïnformeerd.
De NS heeft concrete maatregelen genomen om agressie terug te dringen en te voorkomen. Deze maatregelen liggen onder andere op het gebied van opleiding en (weerbaarheids-)training van personeel, inzet van toezichthouders met BOA-bevoegdheid (Veiligheid- en Service-medewerkers), cameratoezicht op stations en in treinen en mediacampagnes. Ook de OV-chipkaart en de toegangspoortjes op stations helpen bij het terugdringen van agressie. Uit de praktijk blijkt namelijk dat agressie vaak begint als geconstateerd wordt dat een geldig vervoersbewijs ontbreekt.
700 Veiligheid- en Service-medewerkers worden ingezet op stations en in treinen en zijn oproepbaar om in gevallen van nood en agressie tegen NS-collega’s in te grijpen. In sommige gevallen zet de NS ’s avonds externe beveiligingsteams in voor toezicht en beveiliging op stations en NS-terreinen. Daarnaast is er continu een Veiligheidscentrale (meldkamer met camera’s) bemand, die in gevallen van agressie kan ingrijpen.
De NS werkt ook samen met de politie. Op trajecten waar vaak incidenten voorkomen, vinden gemeenschappelijke controles plaats, de zogenaamde Stop & Go-acties (100% controles). Er zijn tevens afspraken met de politie gemaakt over spoedassistentie in geval van geweld tegen NS-personeel. Tot slot zijn er in lokale veiligheidsconvenanten concrete afspraken met zowel politie als gemeenten gemaakt over de regionale samenwerking.
Op de stations zal de ingebruikname van toegangspoortjes verder worden uitgebreid. De NS gaat ook door met het aanbieden van de personeelstraining «De-escalerend Optreden», over hoe om te gaan met situaties waarin agressie zich voordoet. In overleg met experts worden in de komende periode aanvullende maatregelen onderzocht, waaronder maatregelen in de sfeer van gedragsbeïnvloeding. NS-personeel krijgt binnenkort nieuwe robuuste uniformen, die beter beschermen tegen agressie.
Genoemde maatregelen dragen allemaal bij aan het vergroten van de sociale veiligheid voor zowel reizigers als personeel. Ik hecht er aan te benadrukken dat het gaat om de samenhang van maatregelen in de keten. Elke individuele maatregel draagt bij aan de effectiviteit van het geheel aan maatregelen.
Welke maatregelen zijn er genomen om de agressie tegen treinpersoneel te verminderen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke maatregelen effectief zijn en in welke mate? Welke maatregelen worden er binnenkort nog genomen om de agressie tegen treinpersoneel terug te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Dualisme in Vianen in het geding” |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dualisme in Vianen in het geding»?1
Ja.
Is het waar dat een partij in de gemeente Vianen geen wethouder kon vinden en haar fractievoorzitter bij de collegevergaderingen laat aanschuiven? Zo ja, is het toegestaan dat een raadslid structureel deelneemt aan collegevergaderingen? Zo ja, op grond van welke wet- en regelgeving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Inmiddels is bekend geworden dat de betrokken fractievoorzitter niet meer aan de vergaderingen van het college zal deelnemen, in afwachting van een bestuurlijk aanvaardbare oplossing. Hoewel uit artikel 57 Gemeentewet de mogelijkheid volgt dat ook anderen dan burgemeester en wethouders aan de vergaderingen van het college deelnemen, en dit naar de letter van de wet dus ook raadsleden zou kunnen betreffen, ziet die mogelijkheid primair op ambtenaren – in het bijzonder de gemeentesecretaris – en deskundigen. Het dualistisch stelsel zoals in de Gemeentewet vervat gaat uit van een scheiding van functies en bevoegdheden. Het is inherent aan dit stelsel dat raadsleden niet deelnemen aan de vergaderingen van het college. Indien raadsleden al dan niet structureel zouden deelnemen aan de vergaderingen van het college, zou dit op een principieel punt afbreuk doen aan het dualistisch stelsel. Daar waar dit zich voor zou doen, zal ik allereerst de burgemeester, als voorzitter van het college, aanspreken op zijn verantwoordelijkheid ter zake. Voor het overige, zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de opvatting dat de dualisering er niet bij gebaat is als gemeenteraadsleden de facto structureel deelnemen aan collegevergaderingen? Zo ja, hoe kunt u dit soort situaties voorkomen? Zo nee, wat betekent dit dan voor de dualisering binnen de gemeenten in het algemeen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre heeft u de beschikking over instrumenten om gemeenten aan te spreken als zij zich niet organiseren volgens de wet?
In dergelijke gevallen zal ik mij zoals gezegd met de burgemeester verstaan om zo eerst langs bestuurlijke weg tot een oplossing te komen. Daarbij is ook een rol weggelegd voor de commissaris van de Koning (als rijksorgaan). In laatste instantie kan een beroep worden gedaan op het (generieke) interbestuurlijk toezichtinstrumentarium.
Het stoppen van een project voor sociale huurwoningen op Statia |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u het enthousiasme over het feit dat woningcorporatie Woonlinie zich inzet voor de bouw van sociale huurwoningen op Saba en Statia?1
In 2008 heeft mijn ambtsvoorganger een beroep op corporaties gedaan om een samenwerking met lokale woonstichtingen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan te gaan. Op die manier hoopte het ministerie samen met deskundige en betrokken organisaties bij te dragen aan kwalitatieve en kwantitatieve verbetering van de volkshuisvesting op deze eilanden. Sindsdien heeft Woonlinie zowel met Saba als met Sint Eustatius samenwerkingsovereenkomsten gesloten en zich actief ingezet op deze twee eilanden. Deze inzet, gericht op het welzijn van burgers, vergt van Woonlinie extra inspanning en investeringen welke ik bijzonder waardeer.
Waarom is dit project succesvol op Saba, maar heeft het eilandsbestuur van Statia op het laatste moment de afspraken met Woonlinie opgezegd?2
De inzet van Woonlinie heeft op Saba tot vruchtbare resultaten geleid. Zo heeft de samenwerking daar geresulteerd in nieuwbouw van sociale huurwoningen en zijn onder andere speeltuintjes in woonwijken gerealiseerd.
Op Sint Eustatius is het tot nu toe in mindere mate gelukt om met het openbaar lichaam en de lokale woonstichting tot werkbare afspraken te komen. In 2011 zag Woonlinie zich genoodzaakt de samenwerking te beëindigen. Op verzoek van het bestuurscollege hebben in 2013 gesprekken plaats gevonden tussen het openbaar lichaam, Woonlinie en het Ministerie van BZK en in 2014 werden concrete afspraken gemaakt tussen deze drie partijen. Die afspraken behelsden renovatie en nieuwbouw van sociale huurwoningen en ondersteuning van het openbaar lichaam bij de reorganisatie van de lokale woonstichting teneinde tot een duurzame inzet te komen. Begin december heeft het huidige bestuurscollege van Sint Eustatius aangegeven zich niet aan de door haar ondertekende afspraken ten aanzien van reorganisatie van de lokale woonstichting te willen houden en is de samenwerking opnieuw «on hold» gezet. Ik betreur dat zeer omdat door deze samenwerking een belangrijke basis voor het realiseren van voldoende kwalitatief goede en betaalbare huurwoningen voor mensen met een laag inkomen kan worden gelegd. Investeren in nieuwbouw en renovatie heeft alleen duurzaam effect als tegelijkertijd ook wordt ingezet op een efficiënt bestuur en beheer van de sociale woningbouw.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre hier sprake is van discriminatie, fraude of vriendjespolitiek?
Het is in eerste instantie aan de Eilandsraad om het bestuur van Sint Eustatius te bevragen op de motieven voor zijn handelwijze. Wat die motieven ook geweest mogen zijn, duidelijk is dat door deze wijze van optreden veel inspanningen en reeds gedane investeringen gevaar lopen. Bovendien kan nu vooralsnog de renovatie en nieuwbouw van sociale woningen geen doorgang vinden, terwijl deze mijns inziens hard nodig zijn. Sinds de samenwerking «on hold» werd gezet is er vanuit het bestuurscollege nog geen contact gezocht met de bij de afspraken betrokken partijen (te weten BZK, DG Wonen en Bouwen en Woonlinie) om hierover te overleggen. Ik zie – gegeven de huidige opstelling van het bestuurscollege – niet hoe onder deze omstandigheden de renovatie op korte termijn kan worden gerealiseerd. Het bestuurscollege is hier, vóór dat zij definitief besloot zich niet aan de ondertekende afspraken te zullen houden, op gewezen.