Het bericht dat meer dan de helft van de mantelzorgers financiële problemen heeft |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat meer dan de helft van de mantelzorgers financieel krap zit of zelfs geld tekortkomt?1
Mantelzorg is vaak geen bewuste keuze; het overkomt je en komt voort uit een intrinsieke motivatie om te zorgen voor een naaste. Het verzorgen van een naaste staat bij een mantelzorger op de eerste plaats, los van financiële motieven. Ik vind het belangrijk dat mantelzorgers voldoende worden ondersteund om deze zorg en ondersteuning vol te kunnen blijven houden. Met de invoering van de Wmo2015 is de positie van de mantelzorger versterkt.2 Het is aan de gemeente om de mantelzorger te betrekken in het voorgeschreven onderzoek. Bij het onderzoek naar de kenmerken van de zorgvrager en diens situatie en de vraag of en zo ja, welke ondersteuning geboden dient te worden, worden ook de (financiële) mogelijkheden van de cliënt en diens mantelzorger(s) betrokken.
Het kan zeker zo zijn dat het verlenen van mantelzorg nadelige financiële consequenties heeft; dit speelt met name ook in situaties waarin mensen besluiten om minder te gaan werken.
Hoe groot de financiële consequenties voor mantelzorgers zijn is niet met zekerheid te zeggen en sterk afhankelijk van de situatie. Ik stel vast dat het Nibud onderzoek uit 2014 – waar het bericht meer dan de helft van de mantelzorgers financiële problemen heeft mede op gebaseerd is – vraagt om relativering. De berekeningen in dit onderzoek zijn gebaseerd op een mix van verschillende kosten die niet altijd (volledig) zijn toe te schrijven aan het verlenen van mantelzorg. Ook is een deel van de berekeningen gebaseerd op veronderstellingen die niet geheel juist zijn. In mijn voortgangsbrief informele zorg van 11 november 20143 ben ik uitgebreid ingegaan op de kanttekeningen die bij het onderzoek geplaatst moeten worden.
Vindt u het acceptabel dat mantelzorgers jaarlijks alleen al € 1.100 kwijt zijn aan was-, reis- en telefoonkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn mantelzorgers niet geïnformeerd over de veranderingen in de zorg, aangezien zij nu vastlopen in een woud van ingewikkelde regelingen die financiële consequenties hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Er is voor en na de invoering van de Wmo2015 veel aandacht besteed aan communicatie over veranderingen in de zorg. Met de invoering van de Wmo2015 is de positie van de mantelzorger versterkt.5 Bij het gesprek over de zorgvraag gaat de aandacht ook naar de mantelzorger(s). Gemeenten geven elk op hun eigen manier invulling aan het informeren van hun mantelzorgers. Op landelijk niveau is er bijvoorbeeld de website regelhulp.nl, een nuttige wegwijzer voor iedereen die zorg en ondersteuning nodig heeft. Om mantelzorgers te ondersteunen ontvangt Mezzo een instellingssubsidie. Mezzo kent bijvoorbeeld de mantelzorglijn en heeft recent het «Financieel zakboekje 2016 – Vol tips en weetjes» gemaakt.
Hoe oordeelt u over de reactie van L. Hoogendijk, directeur van Mezzo, die denkt dat de hoge financiële bijdragen voor zorg de drempel verhoogt om mensen zo lang mogelijk thuis te verzorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik heb geen aanwijzingen dat het vermoeden van deze correlatie juist is.
Waarom heeft u geen rekening gehouden met uw beleid over de inkomensval onder mantelzorgers, aangezien het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) dit eerder al voorspelde? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Met de invoering van de Wmo2015 dienen gemeenten meer dan in de Wmo 2007 aandacht te besteden aan de positie van de mantelzorger. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid en met de Wmo 2015 verruimde mogelijkheden om hun ingezetenen bij te staan in financiële problematiek. Het is aan gemeenten om deze verantwoordelijkheid door te vertalen in beleid en uitvoering. Het is aan de gemeenteraad om dit beleid vast te stellen en het gemeentebestuur op de uitvoering daarvan te controleren.
Welke concrete maatregelen gaat u ondernemen om te zorgen dat de geldproblemen onder mantelzorgers zo spoedig mogelijk worden opgelost?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat miljoenen euro's zorggeld verdwijnen in de zakken van directeuren |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u erover dat kleinschalige zorgorganisaties opzienbarend hoge winsten maken op diensten als beschermd wonen, logeeropvang en dagbesteding tot zelfs wel 50%?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving over de analyse die de professoren J. Sluis en H. Verbon hebben gemaakt over een aantal jaarverslagen van Gelderse zorgaanbieders. Hoewel het om een beperkte analyse gaat, laat deze wel zien dat een aantal kleinere zorgaanbieders in 2014 in staat is geweest een opvallend positief bedrijfsresultaat neer te zetten. Op zichzelf is dat niet verkeerd. Elke organisatie, ook die in de zorg, moet een positief exploitatieresultaat behalen om voort te kunnen bestaan. Een positief bedrijfsresultaat kan op verschillende manieren aangewend worden, waarvan het toevoegen aan de reserves om de continuïteit te waarborgen, het doen van investeringen in bijvoorbeeld innovatie of uitkeren van dividend aan de aandeelhouders de meest gebruikelijke zijn.
Het uitkeren van een positief bedrijfsresultaat in de vorm van dividend kent in de zorg wel beperkingen. Zo is bepaald in de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) dat aan instellingen met een winstoogmerk slechts een toelating kan worden verleend indien die instelling een bij het uitvoeringsbesluit WTZi gespecificeerde vorm van zorg aanbiedt. Daarbij kan de vuistregel worden gehanteerd dat winstuitkering (het uitkeren van positief bedrijfsresultaat) is verboden voor intramurale zorg en is toegestaan voor extramurale zorg.2 Aangezien het winstverbod is neergelegd in de WTZi geldt dit niet voor instellingen die niet-verzekerde zorg leveren en bijvoorbeeld ook voor aanbieders die louter maatschappelijke ondersteuning leveren.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de WTZi en daarmee ook op de naleving van het winstverbod. In dat kader verricht de IGZ ook onderzoek naar enkele gevallen die in de recente berichtgeving naar voren zijn gekomen. De onderzoeken van de IGZ hiernaar lopen op dit moment en ik kan niet vooruitlopen op de inhoud en de uitkomsten ervan. Indien het verbod wordt overtreden dan treedt de IGZ handhavend op.
Daar waar een positief bedrijfsresultaat mag worden uitgekeerd in de vorm van dividend, dient uiteraard wel kritisch te worden gekeken of dit niet leidt tot oneigenlijke bevoordeling of belangenverstrengeling. Om die reden heb ik ook in mijn publieke uitlatingen op de berichtgeving van omroep Gelderland gezegd dat er voor woekerwinsten in de zorg geen plaats moet zijn. Het is in eerste instantie aan het toezichthoudend orgaan van de betreffende zorgaanbieder om te beoordelen of het uitkeren van dividend in het belang is van de continuïteit van de aanbieder en de zorgverlening aan patiënten. Ik ben van mening dat hier echt een grote verantwoordelijkheid ligt voor interne toezichthouders en ik roep hen ook op hier zeer kritisch op te zijn. In de agenda Goed Bestuur wordt ook grote nadruk gelegd om met behulp van een hernieuwde governancecode voor de zorg de aandacht voor steviger checks and balances te vergroten. Daarbij hoort ook dat de externe toezichthouders de normen uit de governancecode integreren in het reguliere toezicht op de zorg. Tevens wordt er stevig ingezet op het verder professionaliseren van de rol van intern toezichthouder in de vorm van accreditatie.
Er ligt daarnaast uiteraard ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij de partijen die de zorg inkopen, of het nu gemeenten, zorgkantoren of verzekeraars zijn. Zij dienen hun contracten goed tegen het licht te houden zodat ze weten met wie ze wel en geen zaken doen en daarbij kritisch te kijken naar de voorwaarden die worden afgesproken. Het is aan de inkopende partijen om de tarieven die zorgaanbieders in rekening brengen kritisch tegen het licht te houden en te vergelijken met alternatieven.
Navraag bij enkele belangrijke inkopende gemeenten en bij het grootste zorgkantoor in de regio geeft mij ook de indruk dat deze inkooprol serieus wordt genomen. Zorgkantoor Menzis in Enschede, dat een groot deel van de WLZ-zorg voor de provincie Gelderland inkoopt, heeft mij laten weten goed te kijken naar de exploitatiecijfers van de zorginstellingen waar zorg wordt ingekocht. Er moet daarbij oog zijn voor de verhouding tussen eventuele dividenduitkeringen en de eigen risicodragende investeringen die zijn gedaan. Bij een aantal zorginstellingen wordt door cliënten zorg met een eigen budget ingekocht (PGB). Voor een aantal van de genoemde instellingen geldt op grond van materiële controles ook verscherpte aandacht van het zorgkantoor. Daarbij gaat het zowel om Zorg in Natura als PGB-zorg. De controles betreffen de omvang almede de rechtmatigheid van zorgdeclaraties.
Daarnaast heeft ook een aantal grotere gemeenten (Arnhem, Tiel, Nijmegen en Ede) op mijn verzoek aangegeven aan de hand van de jaarcijfers in gesprek te zijn met zorginstellingen. Sommige gemeenten hanteren daarbij ook eisen ten aanzien van de salariëring van bestuurders. Ook wijzen de gemeenten erop dat de gegevens van de professoren J. Sluis en H. Verbon gebaseerd zijn op het jaar voorafgaande aan de grote transities in de zorg. Zorginstellingen bereidden zich al vast voor op ingrijpende veranderingen en hebben daarvoor ook extra reserves opgebouwd. Gemeenten hebben vanaf 2015 vaak tegen gereduceerde tarieven zorg ingekocht. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat gemeenten lichtzinnig omgaan met hun rol als inkoper van zorg en ondersteuning.
Zoals de betreffende hoogleraren ook aangeven, kunnen er verschillende verklaringen bestaan voor de in hun onderzoek geconstateerde zaken. Indien zorginstellingen goede resultaten boeken doordat zij bijvoorbeeld efficiënt werken en goede zorg leveren, is hun optreden in het belang van patiënten en verzekerden. Indien dit gebeurt doordat zorginstellingen de wet- en regelgeving overtreden, dan vind ik dat onacceptabel. In dergelijke gevallen is het aan de partijen in de handhavingsketen om op te treden. De problematiek van fraude door – onder andere – zorgbestuurders heeft de volle aandacht van de toezichthouders en bijzondere opsporingsdiensten. De recente berichtgeving over onderzoeken door de Inspectie SZW laat zien dat er waar nodig ook strafrechtelijk wordt gehandhaafd.3
Wat is uw reactie op de uitspraak van professor H. Verbon van Openbare Financiën van de Tilburg University: «Ter vergelijking: een goed commercieel bedrijf doet het al heel goed bij 5 procent winst. Dit zijn gewoon mensen die geld zien in een zorg-bv en dat is natuurlijk niet de bedoeling van overheidsgeld»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van Plus Home uit Arnhem, waarvan de twee directeuren samen ruim 100.000 euro verdienen, en daarnaast nog een winst hebben gemaakt van 400.000 euro, waarvan meer dan de helft via dividend werd uitgekeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de uitspraak van professor J. Sluis en professor H. Verbon die het volgende aangeven: «Hier faalt marktwerking. Of ze werken heel efficiënt en maken winsten die niet meer maatschappelijk te verantwoorden zijn, of ze strijken meer op door meer zorg te declareren dan ze leveren»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat 1/3 van de erkende zorgbedrijven al jarenlang geen jaarrekeningen inlevert? Waarom wordt er geen controle uitgeoefend of de jaarrekeningen worden ingediend, en of de cijfers van de ingediende jaarrekeningen deugen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor alle instellingen die vallen onder reikwijdte van de regeling verslaggeving WTZi geldt dat zij gehouden zijn een Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording, inclusief jaarrekening, te deponeren bij het CIBG. De accountant gaat bij het opstellen van de jaarrekening na of wet- en regelgeving is nageleefd, ook voor wat betreft het maken van winst. Zorgaanbieders moeten tegelijk met de jaarrekening ook de controle, samenstelling- of beoordelingsverklaring van deze accountant deponeren.
In het verslagjaar 2015 waren er in totaal 3.253 zorginstellingen die over een toelating in de zin van de WTZi beschikten. Voor een substantieel deel daarvan, te weten: 894 instellingen, geldt dat zij een beperkte verantwoording kunnen aanleveren. Dit zijn instellingen die in een verslagjaar geen zorg hebben geleverd, die dat alleen in onderaannemerschap hebben gedaan of alleen pgb-zorg hebben geleverd. De betreffende instellingen zijn weldegelijk bij de toezichthouders in beeld, maar hoeven zich niet volledig te verantwoorden om daarmee onnodige administratieve lasten te voorkomen. Indien zorginstellingen wel een volledige jaarrekening moeten indienen en dat om wat voor reden dan ook niet doen, treedt de IGZ handhavend op. Zo heeft de IGZ voor het boekjaar 2014 nog 57 instellingen die hun jaarrekening nog moeten indienen. Doen zij dat niet dan riskeren zij een last onder dwangsom.
Het klopt dus dat ongeveer een derde van de zorgbedrijven een beperkte verantwoording aan mag leveren. Dit is echter in overeenstemming met de geldende regels op grond van de WTZi.
Hoe gaat u zorgbedrijven controleren die geen erkenning hebben? Wat vindt u ervan dat, indien sprake is van een omzet tot 12 miljoen euro, maar heel beperkt verantwoorden nodig is via de Kamer van Koophandel? Kunt u aangeven wie deze zorgorganisaties gaat controleren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) gelden er – afhankelijk van de grootte van een onderneming – verschillende vereisten ten aanzien van het deponeren van het jaarverslag bij de Kamer van Koophandel. Deze regels gelden voor alle ondernemingen en dus ook voor zorginstellingen. Kort gezegd komt de regeling van het BW erop neer dat kleine ondernemingen minder gegevens hoeven op te nemen in hun jaarrekening. Controle geschiedt door een accountant op basis van artikel 393 boek 2 BW.
Waarom vindt er geen controle plaats op zorgorganisaties die winst maken? Hoe heeft u dit kunnen missen in uw visie op goed bestuur in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uitgangspunt van de agenda goed bestuur is dat zorgaanbieders zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de zorg en hun bedrijfsvoering. Daarmee is niet gezegd dat er geen eisen zijn aan winstuitkering of aan de bedrijfsvoering van instellingen. Toegelaten instellingen dienen te allen tijde te voldoen aan de transparantie-eisen uit de WTZi. Die eisen gaan over de bedrijfsvoering, het verbod op uitkeren van winst voor intramurale zorg en de onafhankelijkheid van de Raad van Toezicht. De IGZ ziet toe op de naleving van deze eisen.
Het is in eerste instantie aan de Raad van Toezicht om te beoordelen of het bestuur op verantwoorde wijze omgaat met uitkeren van winst. Dit is ook zo vastgelegd in de Zorgbrede Governancecode. Zo is in de code vastgelegd dat de Raad van Toezicht het besluit om winst uit te keren moet goedkeuren. De WTZi schrijft voor dat alle toegelaten instellingen moeten beschikken over een dergelijk toezichthoudend orgaan. Het uitkeren van rendement mag nooit ten koste gaan van de kwaliteit van de zorg. Het is aan inkopers van zorg om hier scherpe afspraken over te maken bij de zorginkoop. Daarnaast grijpt de inspectie in als de kwaliteit door de bodem zakt. Zie verder mijn antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 4.
Wat is uw reactie op de uitspraak van professor H. Verbon die schat dat de overheid 1 miljard euro hiermee kan besparen op een totaal bedrag van 31 miljard euro aan zorggeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Professor H. Verbon maakt een schatting op basis van een beperkte groep zorginstellingen in een specifiek jaar. Dit maakt het lastig om iets van deze schatting te vinden en deze te extrapoleren. Het is de taak van zorgverzekeraars, gemeenten en Wlz-uitvoerders om hun inkooprol goed uit voeren. Daarbij hoort ook dat zij kritisch kijken naar de prijs die zij betalen voor de ingekochte zorg. Zoals ik eerder heb aangegeven heb ik alle partijen opgeroepen om goed te kijken naar hun contracten om zo goed te weten met wie ze wel en geen zaken moeten doen en om kritisch te kijken naar de voorwaarden die zij afspreken.
Kunt u in het kader van de opsporing van pgb-fraude alsnog uitzoeken hoeveel fte alle betrokken partijen inzetten voor het opsporen en aanpakken van pgb-fraude?2
Formeel juridisch gezien heeft alleen de Inspectie SZW als bijzondere opsporingsdienst de taak om fraude met het pgb op te sporen. Dit doet de Inspectie SZW onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Over de capaciteit van deze partijen bent u reeds eerder geïnformeerd.5
Voor de NZa geldt dat zij als toezichthouder belast is met het bestuursrechtelijke toezicht en de handhaving in de zorg. De totale capaciteit van de NZa is op dit moment bijna 100 fte. Een groot deel van deze capaciteit wordt ingezet voor het toezicht op de rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg door respectievelijk zorgverzekeraars en zorgkantoren. Daar valt ook het toezicht op de wijze waarop zorgverzekeraars en zorgkantoren controles uitvoeren op de rechtmatige besteding van het Zvw- en het Wlz-pgb onder. De inzet van capaciteit wisselt in relatie tot de accenten die de NZa jaarlijks in het toezicht legt.
Voor zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten zijn de gevraagde cijfers niet beschikbaar.
Ook zie ik het, mede gelet op de bestuurlijke verhoudingen, niet als mijn taak om periodiek bij gemeenten en zorgverzekeraars uit te vragen hoeveel menskracht zij inzetten in het kader van de rechtmatigheid. Bij wijze van uitzondering is bij Zorgverzekeraars Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) nagevraagd of zij informatie hebben over de aantallen medewerkers die hun leden inzetten in het kader van de aanpak van fouten en fraude in de zorg.
Zorgverzekeraars Nederland heeft aangegeven geen administratie bij te houden van de aantallen medewerkers die bij de verschillende zorgverzekeraars en zorgkantoren zijn belast met het uitvoeren van controles en (fraude)onderzoeken. Alle zorgverzekeraars en zorgkantoren stellen hier capaciteit voor beschikbaar, maar door verschillen in zowel de functies van medewerkers als in de inrichting van de processen voor controle en fraudebeheersing binnen de organisatie, is een uniform overzicht niet op te stellen.
Ook voor gemeenten geldt dat VNG geen administratie bijhoudt van het aantal fte’s dat bij verschillende gemeenten wordt ingezet voor het toezicht en de handhaving op het terrein van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet.
Kunt u uitleggen wat er nog over is van de Wet Normering Topinkomens als er gewoon winst uitgekeerd kan worden aan directeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de WTZi is bepaald voor welke vormen van zorg het is toegestaan om een winstoogmerk te hebben. Winstdelingen worden op grond van de WNT tot de bezoldiging gerekend indien het gaat om een winstdeling die wordt uitgekeerd in het kader van een dienstverband als topfunctionaris. Daarvan is bij de uitkering van dividend aan de aandeelhouders in beginsel geen sprake. Dividend ontvangt men immers als eigenaar van aandelen, niet uit hoofde van een functie als topfunctionaris. De uitkering van dividend is van een andere aard dan de bezoldiging die voortvloeit uit een dienstverband. Dividend is een beloning voor het beschikbaar stellen van risicodragend kapitaal, terwijl bezoldiging voortvloeit uit een dienstverband. Binnen het privaatrecht is het mogelijk dat een bestuurder loon uit dienstverband ontvangt alsmede een rendement op beschikbaar gesteld risicodragend kapitaal kan ontvangen. Het is aan de interne toezichthouders er op toe te zien dat er geen strijdigheid optreedt tussen persoonlijk belang en bedrijfsbelang. Bovendien zijn bestuurders gehouden hun taak behoorlijk te vervullen. Indien bestuurders hun taak onbehoorlijk vervullen, kunnen zij hiervoor aansprakelijk worden gesteld, zowel jegens de rechtspersoon als jegens derden. De WTZi schrijft voor dat alle toegelaten instellingen moeten beschikken over een toezichthoudend orgaan.
Deelt u de mening dat winstuitkeringen in de hele zorg direct een halt toe geroepen moet worden? Zo ja, gaat u dit regelen? Zo neen, waarom helpt u deze criminelen met het stelen van geld bedoeld voor zorg?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat er een vergunningsplicht zou moeten komen voor zorgorganisaties die zorg willen verlenen? Zo ja, gaat u dit regelen? Zo neen, waarom niet?
Er is al een vergunningsplicht. Om zorg te mogen verlenen waarop aanspraak bestaat ingevolge de Zorgverzekeringswet of ingevolge de Wet langdurige zorg moet een instelling in het bezit zijn van een toelating op grond van de WTZi.
Deelt u de mening dat gestopt moet worden met de bv-constructie die nu in de zorg aanwezig is? Zo ja, bent u bereid de Wet marktordening gezondheidszorg hierop aan te passen? Zo neen, waarom niet?
Ik vind het niet wenselijk in te grijpen in de vrijheid van organisaties om hun eigen bedrijfsvorm te bepalen. Zie verder mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het volstrekt verwerpelijk is dat bestuurders miljoenen euro's winst maken over de rug van kwetsbare cliënten? Zo ja, welke onmiddellijke maatregelen gaat u nemen om zorgorganisaties die winst maken aan te pakken? Zo neen, waarom verzaakt u in te grijpen?
Zoals ik heb aangegeven, moet er voor woekerwinsten in de zorg geen plaats zijn. Ik roep alle partijen dan ook op kritisch te kijken naar de contracten die ze aangaan zodat er niet meer wordt betaald dan nodig is.
Het verkrijgen van raadsinformatie via een Wob- verzoek (Wet openbaarheid van bestuur) |
|
Renske Leijten , John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u erover dat twee politieke partijen in de gemeente Oude IJsselstreek een Wob-verzoek moeten indienen omdat zij (na herhaalde verzoeken) van het College van B&W geen informatie krijgen over opdrachtverlening inzake het voeren van keukentafelgesprekken?1
De verantwoordingsplicht van de leden van het college van burgemeester en wethouders jegens de raad en het daarmee samenhangende inlichtingenrecht van leden van de gemeenteraad is geregeld in artikel 169 van de Gemeentewet. Die verantwoordings- en informatieplicht is breder dan de openbaarmakingsplicht die uit de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) voortvloeit, omdat de Wob het recht van burgers op overheidsinformatie regelt.
Erkent u dat het van belang is voor gemeenteraadsleden, alsmede voor burgers, om te kunnen controleren welke afspraken er met de uitvoerende partij zijn gemaakt over het voeren van keukentafelgesprekken?
Ja.
Vindt u het passend om voor de uitkomsten van keukentafelgesprekken bonus- en malusafspraken te maken met een uitvoerende partij? Vindt u deze financiële sturing gewenst?
Nee. De Wmo 2015 geeft gemeenten de opdracht om met een ieder die melding doet van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met diegene, zorgvuldig onderzoek te doen naar de ondersteuningsbehoeften van deze persoon. In artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 zijn de regels voor dit onderzoek bepaald. Bonus-malusafspraken over uitkomsten van deze onderzoeken met derden die in opdracht van het college deze onderzoeken uitvoeren verhouden zich niet tot de doelstelling van de Wmo 2015.
Over de ontstane situatie is gesproken met medewerkers van de gemeente Oude IJsselstreek. Zij zijn bekend met de doelstelling van de Wmo 2015 en mijn standpunt over bonus-malusafspraken. Ik kan u informeren over het gegeven dat het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek heeft besloten een pas op de plaats te maken met de beoogde inrichting van een algemene voorziening. Op basis van de – volgens het bonus-malus principe – gevoerde gesprekken zou een deel van de cliënten overgaan naar deze algemene voorziening. In het licht van de recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over huishoudelijke hulp en de aangekondigde wetswijziging over alfahulpen onderzoekt het college nu eerst alternatieve mogelijkheden voordat nieuw beleid wordt ingevoerd. De cliënten die het betreft zijn door de gemeente geïnformeerd over deze pas op de plaats. Het besluit van het college vind ik verstandig.
Is bekend of meer gemeenten gebruik maken van bonus/malusregelingen over de uitkomsten van indicatieprocessen (keukentafelgesprekken)? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Mij zijn geen signalen bekend dat meer gemeenten gebruik maken van een bonus-malusregeling over de uitkomsten van gesprekken met cliënten in het kader van de Wmo 2015.
De VNG-pilot blurring |
|
Renske Leijten , Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat gemeenten in de uitvoering van de VNG-pilot blurring daadwerkelijk in strijd handelen met de Drank- en Horecawet, aangezien u eerder liet weten te willen bezien op welke wijze gemeenten invulling zouden geven aan de VNG-pilot?1
Dit kan ik niet in zijn algemeen voor alle gemeenten beantwoorden, maar uit jurisprudentie van de rechtbank Utrecht2 blijkt dat de rechter heeft geoordeeld dat de gemeente Nieuwegein, die aan de VNG pilot deelneemt, in strijd met de DHW heeft gehandeld. Ik zal de burgemeester van Nieuwegein om toelichting vragen.
Klopt het dat deze pilot inmiddels in 50 gemeenten op circa 1.000 locaties wordt uitgevoerd?
Ik heb geen inzage in de lijst met deelnemende gemeenten. Ik kan deze vraag daarom niet beantwoorden.
Deelt u ook de mening dat de VNG-pilot niet verder gedoogd mag worden aangezien hierbij de wet wordt overtreden? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven welke maatregelen u bereid bent te nemen om per omgaande de Drank- en Horecawet te handhaven? Deelt u de mening dat uw eerdere waarschuwing aan de VNG van 18 januari jl. niet het gewenste effect heeft opgeleverd? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om een einde te maken aan de VNG-pilot blurring?
Gemeenten dienen overtredingen van de Drank- en Horecawet te handhaven en niet te gedogen. 26 mei heb ik met leden van de commissie veiligheid en bestuur van de VNG gesproken. Bij dit gesprek heb ik nogmaals er op aangedrongen de VNG pilot te beperken tot initiatieven die passen binnen de kaders van de DHW.
VNG heeft aangegeven dat de pilot in de praktijk gaat om individuele afspraken tussen gemeenten en ondernemers. Omdat ik geen overzicht heb van hetgeen deze afspraken inhouden, kan ik de schadelijkheid c.q. de redelijkheid hiervan niet beoordelen.
In de tussentijd heeft de Rechtbank Utrecht een uitspraak gedaan over de VNG pilot in Nieuwegein, zoals ook in antwoord 1 aangehaald. Ik ga ervan uit dat andere gemeenten deze uitspraak zullen bestuderen en waar nodig toepassen op de invulling van hun taken en bevoegdheden in deze.
Bent u ook van mening dat het gedogen van de VNG-pilot een verkeerd signaal afgeeft wat betreft het bevorderen van alcoholgebruik buiten horecagelegenheden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat de VNG gemeenten informeert hoe zij dienen te reageren op handhavingsverzoeken van de SlijtersUnie of het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP)? Bent u bereid om zo snel als mogelijk in gesprek te treden met de VNG om dit een halt toe te roepen, en indien noodzakelijk, af te dwingen?
Het staat de VNG als belangenbehartiger van gemeenten vrij om gemeenten te ondersteunen, maar het moge duidelijk zijn dat ik over de handelwijze van de VNG gedurende dit traject niet te spreken ben. De VNG is een pilot gestart die in de praktijk tot overtredingen van de DHW leidt. Ik ga er van uit dat de recente gerechtelijke uitspraak van Rechtbank Utrecht aanleiding is voor de VNG om nog eens kritisch naar de pilot te kijken.
Heeft u kennisgenomen van het opiniepanel van EenVandaag waaruit blijkt dat 75% van de 25.000 ondervraagden zich tegen blurring keert? Deelt u dan ook de conclusie dat de voordelen van blurring absoluut niet opwegen tegen de overweldigende nadelige effecten?
Ik heb kennis genomen van de opiniepeiling. Ik neem dit mee in de evaluatie van de DHW die momenteel plaatsvindt.
Bent u ervan op de hoogte dat inmiddels supermarkten ook toegelaten zijn tot de pilot? Deelt u de mening dat supermarkten ook directe commerciële belangen hebben bij het aanbieden van alcoholische dranken terwijl zij deze ook verkopen? Deelt u de mening dat deze praktijken direct negatieve gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid? Deelt u de mening dat alcohol schenken in winkels ook een verkeerde uitstraling heeft op jongeren onder de 18 jaar en dat onderzoek een causaal verband heeft aangetoond tussen de beschikbaarheid van alcohol en de toename in alcoholgebruik? Zo ja, bent u bereid om de VNG aan te spreken op het feit dat supermarkten toegelaten worden tot de pilot?
Daar ben ik van op de hoogte, het commerciële belang van supermarkten bij verkoop van alcohol lijkt mij evident, zoals dit ook speelt bij alle overige deelnemers aan de pilot. Over «hoe normaal» alcohol in het alledaagse winkelaanbod zou moeten zijn, ook met oog op de gestelde leeftijdsgrens, ga ik graag met uw Kamer in gesprek n.a.v. de bevindingen uit de evaluatie van de DHW. Literatuur wijst in algemene zin inderdaad uit dat groter aanbod kan leiden tot meer consumptie en meer consumptie tot hogere sterfte- en ziektecijfers. Ik zie geen aanleiding op over dit specifieke punt met de VNG te spreken.
Het bericht dat Pantein 170 banen schrapt |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het besluit van Pantein om 170 banen te schrappen?1
Ik heb kennis genomen van het besluit van Pantein. Voor de betrokken medewerkers is het besluit natuurlijk erg triest. Pantein is zelf verantwoordelijk voor haar bedrijfsvoering en – in afstemming met de ondernemingsraad – voor haar personeelsbeleid.
Hoe komt het dat er nu rigoureus personeel ontslagen wordt omdat er 10 miljoen euro bezuinigd moet worden, het bestuur van Pantein had dit toch moeten zien aankomen? Kunt u uitleggen hoe dit kan?
Van Pantein heb ik begrepen dat de organisatie het jaar 2015 met een verlies gaat afsluiten. Dat geldt ook voor de eerste maanden van 2016. Pantein noemt de veranderingen in de zorg als onderliggende oorzaak. Toen de financiële implicaties daarvan duidelijk werden, is door de directie een veranderplan opgesteld om de organisatie aan te passen aan de veranderde omstandigheden. In het veranderplan voert Pantein bezuinigen door in management- en ondersteunende functies. De directe zorg wordt ontzien. Pantein heeft mij verder laten weten dat de organisatie ook op verschillende andere onderdelen kosten bespaart, zoals het vereenvoudigen van de organisatiestructuur, uitbouwen inkoopvoordelen, intensiveren samenwerking met derden. Deze overwegingen en beslissingen behoren tot de verantwoordelijkheid van Pantein in overleg met de ondernemingsraad. Er is geen aanleiding voor onderzoek door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).
Waarom kiest Pantein ervoor om 10 miljoen euro te besparen door personeel te ontslaan? Zijn er geen andere mogelijkheden voor Pantein om te besparen? Bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke redenen liggen eraan ten grondslag dat Pantein aangeeft 10 miljoen euro te moeten bezuinigen? Kunt u een onderzoek (laten) doen naar de financiële situatie van Pantein? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de ontslagen vooral in de verpleeg- en verzorgingshuizen terechtkomen, terwijl daar de financiële situatie op orde is, om zo de slechte financiële resultaten van het ziekenhuis te compenseren? Zo neen, waar vallen precies de ontslagen binnen Pantein? Kunt u uw antwoord toelichten?
Pantein heeft mij laten weten dat de ontslagen vallen bij management- en ondersteunde functies binnen alle bedrijven van Pantein (Holding, Servicebedrijf, Maasziekenhuis Pantein, Zorgcentra Pantein, Thuiszorg Pantein). Daarnaast heeft Pantein aangegeven dat alle onderdelen van Pantein het jaar 2015 negatief zullen afsluiten.
Mag een organisatie die zowel gefinancierd wordt vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) als de Zorgverzekeringswet (Zvw) vanuit de ene bron een tekort bij de andere bron compenseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, een zorgaanbieder mag een positief bedrijfsresultaat binnen haar concern vrij besteden aan de doelen in haar statuten. Als een care instelling bijvoorbeeld een algemeen zorgdoel in de statuten heeft staan dan mag via het concern dit geld ook aan ziekenhuiszorg worden besteed. De organisatie is daarbij zelf verantwoordelijk voor een gezonde exploitatie en legt daarover jaarlijks verantwoording af in het jaardocument en de jaarstukken.
Is u bekend dat Pantein over een half jaar opnieuw met een reorganisatie gaat komen? Hoe oordeelt u hierover?
Pantein heeft mij laten weten dat zij op dit moment geen aanleiding ziet voor een nieuwe reorganisatie.
Deelt u de mening dat door het ontslaan van 170 banen de zorg aan patiënten en cliënten ernstig in gevaar komt? Wat gaat u hieraan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg doet onderzoek naar de kwaliteit van zorg bij Pantein. Zij heeft daarbij aandacht voor de gevolgen van de ontslagronde voor kwaliteit en veiligheid. Pantein heeft mij laten weten de directe zorg aan patiënten en cliënten wordt ontzien. De bezuinigingen treffen vooral management- en ondersteunende functies. Ook heeft Pantein aangegeven zelf de kwaliteit van zorg nauwkeurig te monitoren in samenspraak met de Raad van Toezicht, cliëntenraden, medische staf en de ondernemingsraad.
Doet de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek naar de kwaliteit van zorg? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Met welke redenen krijgt het personeel dat niet ontslagen wordt geen baan- en salarisgarantie? Vindt u dit acceptabel?2
Pantein geeft aan dat zij moet kunnen inspelen op de veranderingen in de zorg. Een baan- en salarisgarantie is daarbij volgens Pantein financieel niet haalbaar.
Pantein is zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en – in afstemming met de ondernemingsraad – voor het personeelsbeleid. Daarbij is Pantein gebonden aan de wettelijke regels en de geldende cao.
Is het waar dat er opnieuw sprake is van loondump onder personeel dat werkzaam is binnen Pantein? Bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?3
Van Pantein heb ik begrepen dat de personeelleden die bij de reorganisatie hun functie behouden (dat zijn zo’n 3400 personeelsleden), hetzelfde salaris houden. Dit betreft het grootste deel van de medewerkers van Pantein. Pantein geeft tevens aan dat er een beperkt aantal nieuwe functies beschikbaar is waar mensen die hun baan verliezen op kunnen solliciteren. Mensen die op een lagere functie solliciteren kunnen te maken krijgen met een lager salaris. Pantein zegt daarbij de garantie te bieden dat dit maximaal 1 FWG schaal lager is. Van Pantein heb ik ook begrepen dat zij voor de medewerkers die hun baan verliezen als gevolg van de reorganisatie een sociale regeling hebben afgesproken met de ondernemingsraad. Deze beslissingen en overwegingen behoren tot de verantwoordelijkheid van Pantein in overleg met de ondernemingsraad. Daarbij is Pantein gebonden aan de wettelijke regels en de geldende cao. Ik zie geen aanleiding voor onderzoek door het Ministerie van VWS.
Het bericht dat Philadelphia 30.000 euro per maand betaalt voor de beveiliging van kasteel Beverweert |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverlener Philadelphia (via de stichting Vegetarisch Centrum) sinds anderhalf jaar 30.000 euro per maand betaalt voor de beveiliging van kasteel Beverweert?1
Philadelphia heeft mij laten weten dat het naar aanleiding van verschillende incidenten, waaronder brandstichting en dreigementen, heeft besloten het terrein te beveiligen. Het terrein bestaat niet enkel uit een kasteel, maar tevens uit gebouwen van een voormalige kostschool.
De kosten van de beveiliging van de locatie zijn – zo heeft de organisatie mij gemeld – circa € 50.000,– per maand. Philadelphia is zeer ongelukkig met deze situatie. De kosten van de beveiliging zijn hoog omdat het pand een monument is het landgoed openbaar toegankelijk moet zijn.
Voor mij is primair van belang dat Wlz-cliënten de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben om hun leven te leiden op een manier die bij hen past. Daaraan mogen geen concessies worden gedaan. Voor de wijze waarop die zorg en ondersteuning wordt georganiseerd, is Philadelphia – net als iedere andere zorgaanbieder – zelf verantwoordelijk. Een zorginstelling verkrijgt in zijn algemeenheid inkomsten uit de contracten met respectievelijk het zorgkantoor, de klant, de gemeente of de verzekeraar. Partijen spreken een prestatie af en als die wordt geleverd, wordt daarvoor betaald. Deze inkomsten mag een zorginstelling naar eigen inzicht inzetten om de prestatie te leveren. Daarbij geldt de gebruikelijke controlestructuur. Indien in zijn algemeenheid een instelling om redenen van veiligheid grote bedragen zou moeten inzetten, is dat betreurenswaardig.
In het toezicht op de uitgaven spelen de opdrachtgevers respectievelijk het zorgkantoor, de klant, de gemeente of de verzekeraar ook een rol. Zij kunnen lagere prijzen afspreken of andere contractuele eisen stellen, als zij ontevreden zijn over de geleverde prestatie of als zij van mening zijn dat een instelling inefficiënt werkt of bedragen uitgeeft aan zaken waar dat niet zou moeten.
Wat is de aanleiding voor Philadelphia geweest om Dogs on Duty in te schakelen?2
Zie antwoord vraag 1.
Wordt de beveiliging van kasteel Beverweert betaald vanuit zorggeld? Zo ja, om hoeveel gaat het, en vindt u dit ook niet schandalig? Zo nee, uit welke potjes wordt de beveiliging dan wel betaald?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er door Philadelphia nog steeds kosten worden gemaakt voor kasteel Beverweert? Zo ja, wat zijn de bedragen die Philadelphia iedere maand moet betalen voor kasteel Beverweert, daarin onder andere meegenomen de beveiliging van het kasteel, energiekosten, onroerendzaakbelasting enz.? Kunt u een totaal kostenoverzicht geven vanaf 2008 tot en met heden?
Voor de kosten en redenen van de kosten van de beveiliging verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 3. Ik beschik niet over (gedetailleerde) informatie over de overige historische kosten specifiek samenhangend met kasteel Beverweert.
Klopt het dat kasteel Beverweert reeds in 2008 volledig is afgeschreven? Zo ja, wat vindt u er dan van dat het de zorgorganisatie alsnog tonnen euro's per jaar kost?
Uit de jaarrekening van Philadelphia over 2015 maak ik op dat kasteel Beverweert nog niet geheel is afgeschreven. Philadelphia heeft mij bevestigd dat het nog voor € 4.500.000 «in de boeken» staat. De waardering in de jaarrekening ultimo 2015 is gebaseerd op een taxatie.
Philadelphia is net als iedere andere zorgaanbieder zelf verantwoordelijk voor het beheer van haar vastgoed. Voor het vervreemden van zorgvastgoed is goedkeuring nodig van het College Sanering Zorginstellingen (CSZ). Het CSZ toetst daarbij de transparantie van het vervreemdingsproces. Ook wordt op basis van tenminste één onafhankelijke taxatie gekeken naar de marktconformiteit van de huur of verkoopprijs.
Philadelphia heeft mij laten weten nog geen koper te hebben gevonden die een reële prijs wil betalen voor de onroerende zaken. Wel hebben zich belangstellenden gemeld die het onroerend goed voor een symbolisch bedrag willen kopen, hetgeen niet reëel is volgens Philadelphia.
Was het niet al lang de bedoeling dat Philadelphia dit vastgoed zou vervreemden? Waarom is dit kasteel nog steeds niet verkocht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat er wel degelijk partijen zijn die kasteel Beverweert willen verwerven? Waarom houdt Philadelphia de verkoop van het kasteel tegen?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het na al die jaren niet eens tijd om in te grijpen, of bent u nog steeds van mening dat de vervreemding van het kasteel de verantwoordelijkheid van de zorgorganisatie is?3
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat een voormalig bestuurder van Philadelphia aandelen heeft in het gecontracteerde beveiligingsbedrijf? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Bij navraag informeerde Philadelphia mij dat deze relatie er niet is.
De bv-boom van zorgnetwerkorganisatie Fundis Holding |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u netwerkorganisatie Fundis Holding die 22 besloten vennootschappen (bv’s) onder zich heeft hangen die allen «bijdragen aan betere zorg»?1
Ja.
Waarom heeft Fundis gekozen voor de bv-vorm van vele organisaties die voorheen stichtingen waren? Per wanneer zijn die stichtingen omgezet in een bv?
Fundis geeft aan dat er geen stichtingen zijn omgezet in BV’s.
De zorgactiviteiten zijn in het kader van het doorvoeren van diverse fusies met andere zorginstellingen vijftien jaar geleden al ondergebracht in BV’s.
Fundis heeft mij laten weten dat zij in 2012 heeft besloten om hun concernmodel aan te passen. Fundis schat in dat zij met dit model cliëntgerichter en flexibeler kunnen werken. Stichting Fundis is aandeelhouder van de gedecentraliseerde zorgactiviteiten en vormt de gemeenschappelijke verbinding met de zelfstandige concernonderdelen in de Fundisgroep. De Raad van Toezicht van de stichting houdt centraal toezicht hierop.
Vindt u het in het kader van de transparantie in de zorg wenselijk dat een zorginstelling een bv wordt in een grotere boom van bv’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk om de zorg zo in te richten dat deze het beste aansluit bij wat er nodig is om kwalitatief goede en veilige zorg te leveren.
Wel dienen toegelaten instellingen te allen tijde te voldoen aan de transparantie-eisen uit de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). In het geval de toegelaten instelling de gecontracteerde zorg heeft uitbesteed aan derden, zal de toegelaten instelling moeten regelen dat blijvend aan de transparantie-eisen van de WTZi kan worden voldaan: de aard van de relatie met andere verbanden moet helder zijn, alsmede de verdeling van verantwoordelijkheden, taken en beslissings-bevoegdheden. Wanneer de inrichting van de zorg leidt tot risico’s in de kwaliteit en veiligheid van de zorg, dan kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg handhavend optreden.
Erkent u dat via deze opzet minder toezicht mogelijk is op financiële stromen tussen bv’s, en er geen verplichting meer geldt voor overleggen van jaarverslagen van de afzonderlijke bv’s in het kader van «concurrentiebeding»? Wat vindt u hiervan?
BV’s zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht om een eigenstandige jaarrekening op te stellen. Daar kan onder bepaalde voorwaarde vrijstelling voor worden gegeven. Dat is in dit geval niet aan de orde.
Fundis heeft mij laten weten dat elke rechtspersoon binnen haar organisatie een eigen jaarverslag en jaarrekening uitbrengt. Daarnaast wordt er jaarlijks door de Fundis Groep een gezamenlijke verantwoording afgelegd via www.jaarverslagenzorg.nl. Daarmee wordt mogelijk om de geldstromen van de afzonderlijke BV’s, naast die van de stichting te leggen.
Hebben de verschillende bv’s in de boom onafhankelijk van de moederstichting een WTZi-erkenning (Wet toelating zorginstellinge)n om zorg te mogen verlenen?
Drie BV’s binnen de holding beschikken over een eigenstandige toelating. Het is juridisch gezien niet noodzakelijk dat onderliggende BV’s een toelating hebben. De moederstichting is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorgverlening, ook voor de onderliggende BV’s.
Is het voor de afzonderlijke bv’s mogelijk winst uit te keren, bijvoorbeeld aan de moederstichting of aan derden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de WTZi en het uitvoeringsbesluit WTZi is bepaald voor welke vormen van zorg het is toegestaan om rendement op beschikbaar gesteld risicodragend kapitaal uit te keren. Afhankelijk van de activiteiten van de organisatie is het daarmee binnen de bestaande wet- en regelgeving mogelijk om dit rendement uit te keren. Dit wordt normaal gesproken uitgekeerd aan de aandeelhouders van een organisatie.
Omdat de stichting Fundis 100% aandeelhouder is van de zorgbv’s, wordt een mogelijk dividend alleen uitgekeerd aan de stichting en blijft daarmee in beginsel binnen de organisatie.
Kunt u een overzicht geven van organisaties die via een moederstichting vele zorginstellingen omzetten naar een bv? Zo neen, waarom niet?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Zijn er, naast de voorzitter van de Raad van Commissarissen, toezichthouders die tegelijkertijd een bestuursfunctie bekleden in een van de bv’s van Fundis Holding?
In de Zorgbrede Governancecode is opgenomen dat de Raad van Toezicht zodanig samengesteld moet zijn dat de leden ten opzichte van welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. Dat lijkt mij niet verenigbaar met een dergelijke dubbelrol. Fundis heeft echter aangegeven dat er geen sprake is van een dubbelfunctie van de voorzitter van de Raad van Commissarissen bij een BV van Fundis. Dit geldt ook voor de andere leden van de Raad van Commissarissen.
Hoe oordeelt u over deze constructie? Is het conform de governancecode dat iemand toezicht houdt op zichzelf als bestuurder? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u van de (voormalige) nevenfuncties van de voorzitter van de Raad van Commissarissen en van de leden van de auditcommissie van Fundis? Wekt dit niet de schijn van een old-boys netwerk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb daarover geen oordeel. Fundis moet zich, zoals iedere zorginstelling, houden aan de geldende regels. In het Burgerlijk Wetboek is het aantal nevenfuncties van een toezichthouder gemaximeerd en zijn eisen rond belangenverstrengeling opgenomen. Daarnaast zijn in de Zorgbrede Governancecode ook eisen aan de onafhankelijkheid van de raad van toezicht opgenomen.
Bent u het eens met de openingszin op de website van Fundis Holding: «De verzorgingsstaat zoals wij die kennen is niet langer levensvatbaar»?
Het is niet aan mij om te oordelen over teksten op een website van een zorgaanbieder. Dat is de verantwoordelijkheid van de aanbieder zelf.
Het bericht dat de huishoudelijke verzorging steeds meer plaatsvindt in het zwarte circuit |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het acceptabel dat door de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 zorgbehoevende mensen steeds minder een indicatie krijgen voor huishoudelijke verzorging en daardoor steeds vaker zorg moeten inkopen via het zwarte circuit?1
Mensen met een beperking in de zelfredzaamheid kunnen, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), hun ondersteuningsbehoefte bij de gemeente melden. De gemeente is vervolgens gehouden zorgvuldig onderzoek te doen naar de vraag of en in welke mate zij, gegeven de wettelijke kaders en het lokale beleid, in die ondersteuning moeten voorzien. Mensen met een beperkte zelfredzaamheid hoeven dus geen huishoudelijke verzorging in te kopen op de zwarte markt. Voor hen is maatschappelijke ondersteuning beschikbaar en de gemeente is hun aanspreekpunt.
Wanneer iemand, na zorgvuldig onderzoek door de gemeente, niet in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning of daar zelf om andere redenen geen gebruik van wenst te maken, biedt de Regeling dienstverlening aan huis de mogelijkheid om gebruik te maken van een particuliere dienstverlener.
Wat vindt u ervan dat door het uitgeven van minder medische indicaties dit tot problemen zal leiden bij 40% van de mensen die zorg nodig hebben en zij niet in staat zijn om de afname van het aantal uren zorg zelf op te vangen? Was dit de bedoeling van uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
PGGM heeft onderzoek gedaan naar de verwachtingen van PGGM&CO-leden naar de toekomstige situatie. Uit de enquête blijkt dat zij verwachten dat het uitgeven van minder medische indicaties tot problemen kan leiden bij 41% van de cliënten. Van de respondenten geeft 41% aan dat zij een afname van de hoeveelheid hulp die deze cliënten nu krijgen verwachten niet te kunnen opvangen met hulp van vrienden of familie. De onderzoeksresultaten vermelden niet of voor deze mensen de hulp daadwerkelijk afneemt of is afgenomen. Uit deze onderzoeksresultaten blijkt wel dat mensen die hulp nodig hebben, omdat zij niet terug kunnen vallen op familie of vrienden, hulp krijgen. Dat is een gewenste uitkomst van het beleid.
Overigens hecht ik eraan op te merken dat op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 geen medische indicaties worden verstrekt, maar maatschappelijke ondersteuning. Medische zorg is een verzekerd recht in Nederland.
Wat vindt u ervan dat de helft van de thuiszorgmedewerkers bereid is om zwart te gaan werken, zodat ze de zorg kunnen blijven bieden aan hun vaste cliënten? Vindt u dit wenselijk of gaat u hier ingrijpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek van PGGM blijkt dat de helft van de huishoudelijke hulpen bereid is om zwart te gaan werken, zodat de cliënt de vaste hulp kan behouden. Dat huishoudelijke hulpen hiertoe bereid zijn, is een teken van betrokkenheid van de huishoudelijke hulpen bij het welbevinden van de cliënten voor wie zij werken. Zwartwerken is echter niet de door de regering gewenste oplossing. Particulieren en huishoudelijke hulpen kunnen gebruik maken van de Regeling dienstverlening aan huis.
Hoe oordeelt u over de uitslag van de enquête waaruit blijkt dat 62% van de thuiszorgmedewerkers geen vertrouwen heeft in het krijgen van een baan binnen een jaar? Wat zegt u tegen deze mensen? Dat zij hun baan kwijt zijn omdat de zorg in de toekomst nog betaalbaar moet zijn of gaat u deze thuiszorgmedewerkers helpen aan een baan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het een zorgelijk signaal als 62% van de huishoudelijke hulpen aangeeft geen vertrouwen te hebben in het krijgen van een baan binnen een jaar. Van de respondenten geeft 68% aan geen opleiding te hebben gevolgd. PGGM concludeert om die reden dat de sector deze hulpen weinig toekomstperspectief biedt. Ik deel de bezorgdheid hierover. Om die reden heb ik in overleg met de bonden FNV en CNV en de VNG op 4 december 2015 een maatregelenpakket gepresenteerd dat gericht is op het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning. Eén van de uitgangspunten van dit maatregelenpakket is het creëren van nieuw perspectief en het realiseren van nieuwe werkgelegenheid.3 Deze ambitie sluit aan bij de toekomstvisie voor thuisondersteuning die onder regie van de Transitiecommissie Sociaal Domein is opgesteld door gemeenten, aanbieders en bonden.4 Het is belangrijk deze visie de komende periode te realiseren.
Daarnaast is het belangrijk dat de huidige medewerkers goed voorbereid zijn op de veranderingen in de langdurige zorg en ondersteuning. Het kabinet heeft daarom al eerder een aantal specifieke maatregelen genomen, zoals regionale sectorplannen gericht op op-, om- en bijscholing, extra middelen voor persoonlijke dienstverlening door het UWV, het beschikbaar stellen van scholingsvouchers, de beschikbaarheid van Brug WW en extra inzet voor oudere medewerkers in de zorg. Voor een volledig inzicht in de maatregelen op het terrein van de langdurige zorg en ondersteuning verwijs ik naar mijn brief arbeid in zorg en welzijn 2015 van 9 februari 2016.5
Maakt u zich er ook zorgen over dat steeds meer thuiszorgmedewerkers accepteren om zwart te gaan werken, omdat een alternatief ontbreekt? Bent u voornemens een plan te maken, zodat deze thuiszorgmedewerkers weer snel geholpen worden aan een baan? Zo neen, waarom niet?
Uit de onderzoeksresultaten blijkt niet dat het aantal thuiszorgmedewerkers dat zwartwerkt toeneemt. Wel wijzen de onderzoeksresultaten op het risico dat een grotere bereidheid om zwart te werken kan ontstaan. De Regeling dienstverlening aan huis biedt mensen de mogelijkheid om goede afspraken te maken. Een heldere beschrijving van de regels en modelcontracten zijn voor iedereen te vinden op www.rijksoverheid.nl/hulpinhuis.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat thuiszorgmedewerkers die noodgedwongen zwart moeten werken geen sociale rechten opbouwen zoals pensioen, zwangerschapsverlof, doorbetaling bij ziekte etc.? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat alle thuiszorgmedewerkers die nu zwart werken in loondienst worden genomen en de zorg kunnen blijven bieden aan hun vaste cliënten? Zo neen, waarom niet?
Kortheidshalve verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5.
Kunt u toelichten hoe de signalerende functie die thuiszorgmedewerkers hebben zich verhoudt tot het werk in het zwarte circuit, aangezien de kwetsbaarheid van cliënten en thuiszorgmedewerkers vergroot wordt als zij overgeleverd worden aan de zwarte markt?
Mensen met en beperkte zelfredzaamheid kunnen zich met hun ondersteuningsbehoefte melden bij de gemeente. Zie in dit verband mijn antwoord op vraag 1. De Regeling dienstverlening aan huis biedt thuiszorgmedewerkers de mogelijkheid om desgewenst, op een verantwoorde manier, toe te treden op de particuliere markt. Zie mijn antwoord op vraag 5.
Hoe waarborgt u de veiligheid van thuiszorgmedewerkers en mensen die een beroep doen op huishoudelijke verzorging als zij in het zwarte circuit belanden en (financieel) uitgebuit worden? Hoe verhoudt dit zich tot uw beleid met betrekking tot geweld in afhankelijkheidsrelaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de Regeling dienstverlening aan huis van toepassing is, is de particulier als werkgever verantwoordelijk voor uitbetaling van het wettelijke minimumloon, loondoorbetaling bij ziekte en vakantie en is de particulier aansprakelijk als een bedrijfsongeval plaatsvindt. Het gaat hierbij om handhaving van civiele rechten die uit een arbeidsovereenkomst voortvloeien. Het is dan aan de dienstverlener om zijn werkgever aan te spreken op nakoming van zijn verplichtingen. Komt de particuliere werkgever zijn verplichtingen niet na, dan kan de dienstverlener zich wenden tot de civiele rechter. Daarnaast geldt dat elke werknemer zich in principe kan wenden tot de Inspectie SZW als betaling onder het wettelijk minimumloon plaatsvindt.
In de situatie dat mensen zwartwerken zijn er minder waarborgen voor de veiligheid.
Hoe oordeelt u over de uitslag van de enquête die aangeeft dat in de context van de nieuwe Wmo 2015 er rekening mee gehouden moet worden dat deze zorg via de particuliere of zwarte markt zal gaan groeien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat voor mensen die zelf huishoudelijke hulp in en om het huis willen regelen voldoende mogelijkheden beschikbaar zijn. Het is daarom positief dat de particuliere markt zich verder ontwikkelt naar de wensen van particulieren. Uit de onderzoeksresultaten blijkt niet dat zwartwerken toeneemt. Wel wordt geconstateerd dat de bereidheid om zwart te werken toeneemt. Daarom investeert de rijksoverheid in goede voorlichting over de Regeling dienstverlening aan huis. Voor mensen met een beperking in de zelfredzaamheid die zijn aangewezen op maatschappelijke ondersteuning door overheid, is en blijft passende hulp beschikbaar.
Hoeveel thuiszorgmedewerkers en alfahulpen zijn ontslagen sinds het kabinet-Rutte II? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op het aantal alfahulpen dat geen contract meer heeft bestaat geen zicht. Hierover zijn geen cijfers voorhanden. Voor inzicht in de ontwikkeling van de arbeidsmarkt en het aantal ontslagen in de thuiszorg verwijs ik naar het rapport Arbeid in Zorg en Welzijn 2015. Dit rapport geeft inzicht in de stand van zaken op de arbeidsmarkt en de vooruitzichten.6
Bent u bereid samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) uit te zoeken in welke gemeenten het voorkomt dat mensen gedwongen worden om via het zwarte circuit huishoudelijke verzorging te krijgen? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten verwachten? Zo neen, waarom niet?
Mij zijn geen signalen bekend van gemeenten die mensen dwingen om via het zwarte circuit huishoudelijke verzorging te regelen. Ik zie daarom geen reden tot overleg hierover met de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
Het bericht ‘Kwart zorgbestuurders boven Balkenendenorm’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het feit een kwart van de bestuurders in de ouderenzorg boven de Balkenendenorm verdient?1
Het kabinet wil ook voor bestuurders in de ouderenzorg een maatschappelijk acceptabel en verantwoord niveau van inkomens. Normen voor bezoldiging zijn daarom vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). De hogere salarissen van deze bestuurders zijn te verklaren doordat zij onder overgangsrecht vallen. Dit overgangsrecht vloeit voort uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het overgangsrecht houdt in dat bestaande bezoldigingsafspraken, boven het bij wet vastgestelde bezoldigingsmaximum, gedurende een termijn van vier jaar na inwerkingtreding van de wet worden gerespecteerd. Daarna moet de bezoldiging worden teruggebracht tot het voor die topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum.
Zodra er echter sprake is van een overtreding van de WNT treedt de toezichthouder in de zorg, het CIBG, handhavend op.
Kunt u uitleggen dat u enerzijds hard bezuinigt in de ouderenzorg (huishoudelijke zorg, wijkverpleging én instellingszorg), waardoor veel zorgverleners hun inkomen en/of baan verliezen, en dat anderzijds de bestuurders in de ouderenzorg met fluwelen handschoentjes wordt gevraagd of ze hun salaris willen minderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de ontslagvergoeding van 426.113 euro, wat ruim 5,5 keer zoveel is als het maximum in de Wet normering topinkomens, dat is betaald aan de voormalig directeur van zorginstelling Driezorg in Zwolle?2
Normen voor bezoldiging en ontslagvergoedingen zijn vastgelegd in de WNT. Voor afspraken van voor de inwerkingtreding van de wet, die meer bedragen dan de toepasselijke norm, geldt overgangsrecht. Deze afspraken zullen voor de duur van het overgangsrecht moeten worden gerespecteerd. Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders bij de toepassing van de wet overigens niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Vindt u het een goed signaal dat een bestuurder van een instelling die door de Inspectie voor de Gezondheidszorg voor langere tijd onder verscherpt toezicht is geplaatst, omdat de zorg op de elf locaties ernstig te kort schoot, een dergelijke ontslagvergoeding krijgt?3
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat het aantal mensen dat zich aan de Balkenendenorm houdt snel genoeg bereikt wordt als een derde in 2014 en een kwart in 2015 er nog boven zat?4
Dit is het gevolg van het overgangsrecht dat voortvloeit uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders bij de toepassing van de wet overigens niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Wat is het beeld van de beloningen in andere zorgsectoren? Is het daar «beter» of «slechter» verdienen voor bestuurders?
In de sectoren zorg en jeugdhulp geldt sectorale regelgeving met verlaagde maxima, afhankelijk van de klasse waarin de instelling valt. Voor grotere, complexere rechtspersonen of instellingen is een hoger bezoldigingsmaximum van toepassing dan voor kleinere, eenvoudige rechtspersonen of instellingen. De maxima variëren tussen € 98.000 tot het algemene bezoldigingsmaximum van € 179.0005. Na afloop van het overgangsrecht zal de bezoldiging aan deze maxima moeten voldoen.
Bent u bereid met noodwetgeving te komen om te zorgen dat de bestuurders volgend jaar allemaal hun salaris hebben «gematigd» tot aan de Balkendenorm?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht dat een groot ziekenhuis over een paar jaar achterhaald is |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Op basis van welk (wetenschappelijk) onderzoek en/of analyse beweert u dat een groot ziekenhuis over een paar jaar achterhaald is?1
In het desbetreffende interview heb ik beschreven welke ontwikkeling ik de komende jaren in de ziekenhuiszorg verwacht. Als we de komende jaren de zorg echt rond de patiënt willen organiseren, is een verandering van de ziekenhuiszorg nodig. Met zorg die georganiseerd is in netwerken die zich niet uitsluitend richten op het uitvoeren van verrichtingen, maar op het gezond houden en maken van patiënten. Met nieuwe ICT-toepassingen, zodat de patiënt een deel van zijn behandeling thuis kan ondergaan. Wanneer zorg dichtbij georganiseerd wordt waar dat kan, gaat een patiënt alleen naar een ziekenhuis als dat echt nodig is. Dit zal ontegenzeggelijk leiden tot een verandering van de ziekenhuisinfrastructuur en uiteindelijk tot de afbouw van het aantal bedden. Deze ontwikkeling is goed voor de patiënt, die echt centraal komt te staan, en voor de premiebetaler, die geen geld hoeft uit te geven aan onnodige ziekenhuiscapaciteit.
Als u niet begrijpt dat grote ziekenhuizen nog gefinancierd worden, vindt u dan dat wat in ziekenhuizen gebeurt onnodige en overbodige zorg is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind niet in algemene zin dat de zorg die in ziekenhuizen plaatsvindt onnodig of overbodig is. De ziekenhuizen in Nederland bieden kwalitatief hoogstaande zorg en dat moeten we koesteren. Dat neemt niet weg dat de in mijn antwoord op vraag 1 genoemde ontwikkelingen een verandering van de ziekenhuisinfrastructuur vergen, waar ziekenhuizen op zullen moeten inspelen. Financiering van ziekenhuizen zou dus in de toekomst niet alleen moeten gaan over financiering van «stenen» maar steeds meer over investeren in ICT-toepassingen, logistiek en in teams en professionals die niet per definitie binnen de ziekenhuismuren maar op locatie werken.
Erkent u dat het vreemd overkomt dat u in de krant zegt dat grote ziekenhuizen overbodig worden, terwijl u op geen enkele wijze de fusiegolf – en daarmee de schaalvergroting – in de ziekenhuiszorg een halt heeft toegeroepen in uw ambtstermijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan ziekenhuizen zelf om in overleg met zorgverzekeraars goed in te spelen op de ontwikkelingen die ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb toegelicht. Daarbij is het een optie om de samenwerking te zoeken met andere ziekenhuizen. De meest vergaande vorm van samenwerking is een fusie. Dit kan tot voordelen leiden maar kan ook leiden tot een toename van de grootte van een ziekenhuis en tot afname van de keuzemogelijkheden van patiënten. Gelet op het toekomstperspectief van de ziekenhuiszorg waarin de zorg dichter bij de patiënt wordt georganiseerd, acht ik het zeer van belang dat ziekenhuizen fusieplannen vooraf goed doordenken en relevante stakeholders goed betrekken. Hierop wordt door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) getoetst in het kader van de zorgspecifieke fusietoets, die in 2014 is geïntroduceerd. Daarnaast worden fusies getoetst op de gevolgen voor de concurrentie door de Autoriteit Consument en Markt (ACM), zodat er voor patiënten en zorgverzekeraars voldoende alternatieven zijn om ziekenhuizen te blijven stimuleren tot verandering. Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief «Kwaliteit Loont», neem ik maatregelen om het markt- en mededingingstoezicht te versterken.
Hoe kunt u op hetzelfde moment dat u (grote) ziekenhuizen overbodig noemt, verrast zijn dat ambulances niet terecht kunnen op spoedeisende hulpposten omdat ze in verband met drukte dicht zijn?2
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 1 en 2 heb aangegeven, vind ik niet dat (grote) ziekenhuizen overbodig worden, maar voorzie ik een verandering van de ziekenhuisinfrastructuur als gevolg van een aantal ontwikkelingen in de zorg. Niet alle zorg die nu in ziekenhuizen wordt geleverd zal naar mijn verwachting ook in de toekomst in ziekenhuizen geleverd worden, maar een deel (waaronder ook acute zorg) wel. Het eerder door het TraumaNet AMC afgegeven signaal dat spoedeisende hulpposten SEH’s in de regio Amsterdam de patiëntenstroom niet zouden aankunnen neem ik zeer serieus. Ik heb uw Kamer daar op 6 juni per brief nader over geïnformeerd.
Het oordeel van de IGZ inzake het mensgebonden onderzoek bij psychiatrische patiënten bij GGZ NHN |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ} over het experimenteren met psychiatrische patiënten openbaar (laten) sturen? Zo neen, waarom niet?1
Dit rapport is niet openbaar. Voordat ik informatie uit het rapport naar Uw Kamer kan sturen is de inspectie gehouden de belangen van de bij de aangelegenheid betrokkenen te wegen. De inspectie zal betrokkenen benaderen zodat zij hun reactie kunnen geven.
Wanneer heeft de IGZ de overtredingen gemeld bij het Openbaar Ministerie en wat geeft het OM er voor vervolg aan? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van het verdere verloop van deze zaak?
Op 17 mei 2016 is, conform het samenwerkingsprotocol OM-IGZ, over dit dossier contact geweest tussen de IGZ en het Openbaar Ministerie (OM). De IGZ maakt op dit moment het dossier compleet en legt vervolgens het dossier ter beoordeling aan het OM voor. Ik zal de Minister van VenJ vragen uw Kamer te zijner tijd op de hoogte te stellen van het verloop van deze zaak.
Erkent u dat noch de instelling noch de begeleidingscommissie van het mensgebonden onderzoek melding hebben gedaan bij de IGZ van mogelijke overtreding van de wet, maar dat dit pas in onderzoek is genomen na media-aandacht voor dit onderzoek?2
In februari 2015 informeerde de instelling de inspectie dat zij, naar aanleiding van een melding van een klokkenluider over vermoedens van misstanden bij de uitvoering van een studie, externe deskundigen hadden gevraagd onderzoek te doen naar de uitvoering van de studie. De IGZ ontving het onafhankelijk onderzoeksrapport naar deze zaak van de instelling op 10 maart 2015. Daarnaast ontving de inspectie op 23 maart 2015 informatie van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) over deze casus. De IGZ stelde een onderzoek in. De uitzending van Zembla was op 15 april 2015 en informatie uit deze uitzending is vervolgens onderdeel geworden van het onderzoek van de inspectie. De conclusie dat de meldingen van de CCMO en van de instelling direct te herleiden zijn naar de aandacht van Zembla voor deze casus is niet te trekken, maar het heeft vermoedelijk wel bijgedragen. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek van de inspectie3.
Ik betreur het dat een medewerker van de instelling en familieleden van de patiënt blijkbaar hebben gemeend dat het delen van informatie aan Zembla de enige manier was om deze situatie aan te kaarten en tot de bodem uit te zoeken. Dat is zorgelijk. De inspectie heeft de instelling gevraagd om een plan van aanpak hoe de geconstateerde bevindingen en overtredingen uit dit onderzoek bij toekomstige klinische studies voorkomen kunnen worden. In reactie op het conceptrapport heeft de instelling laten zien op een proactieve wijze aan de slag te zijn gegaan met het opstellen en implementeren van verbeteracties. De IGZ ziet hier op toe.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van een instelling en familieleden van de patiënten zich moeten wenden tot de media alvorens zij worden gehoord? Op welk moment had de IGZ dit op kunnen (en moeten) pakken om de gang naar de publiciteit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de melding van de klokkenluider en de omgang met de klokkenluider door GGZ Noord-Holland-Noord (NHN) geen onderdeel is geweest van het IGZ onderzoek? Hoe is dat te verklaren?3
Het onderzoek van de IGZ betrof de vermeende tekortkomingen op het gebied van de geneesmiddelenstudie met psychiatrische patiënten. Daar zijn de verschillende meldingen, zoals onder andere door de klokkenluider gedaan in april 2015, tevens in meegenomen. De overeenkomst tussen de klokkenluider en GGZ NHN is hierin destijds niet meegenomen.
In het Algemeen Overleg IGZ van 7 april 2016 heb ik nadrukkelijk verzocht om mogelijke contracten die openheid en transparantie belemmeren bij de IGZ te melden. De klokkenluider heeft zodoende ook dit aspect van de melding opnieuw bij de IGZ gemeld en dit onderzoek loopt nog. Over de meldingen die de IGZ heeft gekregen naar aanleiding van deze oproep zal ik u nog voor het zomerreces op basis van een tussenrapportage van de IGZ informeren.
Denkt u dat het uitnodigend is voor personeel in zorginstellingen om misstanden te melden als zij niet gehoord worden of monddood worden gemaakt met een zwijgcontract, en dat de IGZ bij onderzoek naar de situatie de positie van personeel niet meeneemt in het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het vervolgoptreden van de IGZ op de ernstige overtredingen adequaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is naar aanleiding van de melding een onderzoek gestart. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de IGZ de instelling opgedragen om een plan van aanpak op te stellen en de inspectie legt de casus voor aan het OM vanwege een mogelijke overtreding van de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek (WMO). Overtredingen van de WMO kunnen niet bestuursrechtelijk gehandhaafd worden, maar zijn wel strafbaar. Het OM gaat over de opsporing en vervolging ervan. Overigens ligt op dit moment bij de Tweede Kamer het voorstel wijziging Wet medisch wetenschappelijk onderzoek ter inwerkingtreding van de EU verordening 536/2014 op het gebied van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik, waarin een uitbreiding van de bestuurlijke handhavingsinstrumenten voor de IGZ is opgenomen. De IGZ kan op basis daarvan ook bestuursrechtelijk handhaven.
Wie deed het onafhankelijk onderzoek waarbij geconcludeerd werd dat er geenszins sprake was van misstanden bij het onderzoek?4
Het onafhankelijke onderzoek naar de mogelijke misstanden zoals verwoord in de melding van de klokkenluider is uitgevoerd in opdracht van de GGZ instelling. Twee hoogleraren, niet in dienst van de instelling, op het terrein van de psychiatrie en openbare geestelijke gezondheidszorg hebben dat onderzoek uitgevoerd. In het kader van de bescherming van persoonsgegevens worden de namen van de beide onderzoekers niet openbaar gemaakt.
Kunt u een overzicht maken van alle betrokkenen bij deze zaak (onderzoekers, begeleiders van onderzoek, bestuurders, degenen die het onafhankelijk onderzoek in opdracht van GGZ NHN uitvoerden)? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Gaat de IGZ de vervolgstudie ook onderzoeken op overtredingen van de wet? Zo neen, waarom niet?
De IGZ ziet uitsluitend toe op WMO-plichtig onderzoek. De IGZ heeft, naar aanleiding van eerdere Kamervragen, het protocol van de vervolgstudie opgevraagd bij de onderzoeker en voorgelegd aan de CCMO ter toetsing of het een WMO-plichtig onderzoek betrof. Dit bleek niet het geval.
Zijn de uitkomsten van het onderzoek met de psychiatrische patiënten al gepubliceerd? Mogen onderzoeksresultaten, die verkregen zijn door de wet te overtreden en waarbij onterecht gebruik is gemaakt van psychiatrische patiënten, überhaupt gepubliceerd worden?
Onlangs is het artikel gepubliceerd in Psychological Medicine. In het algemeen is er geen norm in de WMO die stelt dat als er tekortkomingen zijn bij (onderdelen van) het onderzoek, het onderzoek niet gepubliceerd mag worden.
Zijn er patiënten die op enigerlei wijze schade hebben ondervonden door dit mensgebonden onderzoek bij GGZ NHN? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo neen, waaruit blijkt dat?
Zoals ik ook in mijn brief6 aan uw kamer heb laten weten heeft de inspectie tekortkomingen geconstateerd in de uitvoering van de studie. De IGZ heeft in haar onderzoek met name gekeken of het onderzoek is uitgevoerd conform de daarbij geldende normen. De IGZ heeft daarbij directe schade aan patiënten niet kunnen vaststellen.
De uitgave over E-health |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op welke wijze past de uitgave «E-health zoveel meer dan alleen techniek» in het voorlichtingsbeleid van het kabinet?1
E-health en innovatie zijn prioriteiten binnen het domein zorg en gezondheid van het kabinet. Vanuit die context is gekozen om ook in te zetten op extra aandacht in de communicatie over deze thema’s. Het kabinet heeft daartoe onder andere de mogelijkheid om advertenties te plaatsen. Deze kunnen in verschillende vormen worden geproduceerd. Van een enkele krantenpagina tot een bijlage die bij bestaande mediatitels kan worden gestoken. In alle gevallen moet het gekozen product herkenbaar zijn als communicatie vanuit de rijksoverheid. Onder andere door het gebruik van de rijkshuisstijl met het logo van het verantwoordelijke ministerie als duidelijke afzender. Daar is in de uitgave aan voldaan.
Wat kostte de ontwikkeling van de uitgave «E-health zoveel meer dan alleen techniek»» en wat kostte het meesturen van de uitgave met Medisch Contact?
De ontwikkeling van de uitgave en het meesturen ervan met diverse bladen (Medisch Contact, Nursing, Psychiater, WMO Magazine, ICT&health, Zorgvisie, Zorg+Welzijn, Zorg en Ziekenhuiskrant, Tijdschrift voor Verzorgenden) kostte in totaal 97.500 euro inclusief BTW. Door het katern mee te sturen met diverse vakbladen zijn ruim 200.000 zorgverleners bereikt.
Kunt u een overzicht geven van de kosten van vergelijkbare bijlagen die via kranten, tijdschriften of andere publicaties verschenen zijn sinds 1 januari 2016, en hoeveel dit het Ministerie van VWS heeft gekost?
Vanuit het ministerie zijn er sinds 1 januari 2016 geen soortgelijke uitgaven of publicaties als uitgave gedaan. Wel is het ministerie voornemens nog dit jaar een tweede uitgave te realiseren in het kader van e-health en innovatie.
Staat u achter de uitspraak dat «privacy niet langer een issue» is wanneer iemand ernstig ziek is, zoals op pagina 6 wordt gesteld? Bestaan er volgens u verschillende fasen van privacy en privacybescherming? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wettelijk gezien bestaan er geen verschillende fasen van privacy. Wettelijk wordt er wel onderscheid gemaakt in persoonsgegevens en bijzondere persoonsgegevens. Wanneer er bijzondere persoonsgegevens verwerkt worden, gelden er extra waarborgen. Dit neemt niet weg dat, zoals op pagina 6 van de uitgave wordt gesteld, patiënten minder belang kunnen hechten aan hun privacy wanneer zij ziek zijn.
Daar kan verschillend over worden gedacht. De uitspraken die door externen zijn gedaan komen voor rekening van de externen. Het is niet aan de orde geweest om de interviews te censureren. Wel om verschillende experts te vragen naar hun visie.
Erkent u dat het opnemen van een uitspraak dat «privacy meer hordes opwerpt dan wenselijk» is, in een publicatie van uw ministerie, suggereert dat u ook vindt dat dit zo is? Zo neen, kunt u uitleggen waarom dit desondanks in deze publicatie staat?
De uitgave vermeldt duidelijk dat het gaat om citaat van een van de deelnemende zorgaanbieders en suggereert daarmee niet dat ik dat ook zou vinden. Als rijksoverheid gaan wij natuurlijk niet de uitspraken van derden in een interview redigeren. Doel van de uitgave is het onderwerp e-health en innovatie bij zorgverleners te agenderen en het gesprek hierover op de werkvloer op gang te brengen. Het naar voren brengen van een breed scala aan opvattingen draagt daar aan bij.
Kunt u uiteenzetten wat uw opvatting over privacy is op het vlak van E-health?
Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt, is het van belang dat de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd. Het juridische kader voor de bescherming van persoonsgegevens is momenteel neergelegd in de Europese Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en de Nederlandse uitwerking hiervan in de Wet bescherming persoonsgegevens (de Wbp). Deze wetgeving zal binnenkort vervangen worden door Verordening (EU) 2016/679 (de Algemene verordening Gegevensbescherming). Ook wanneer er op het gebied van eHealth persoonsgegevens worden verwerkt en privacy in het geding kan zijn, vind ik het van belang dat deze geldende regels worden nageleefd. Daarbovenop wil ik de rechten van patiënten versterken met het wetsvoorstel elektronische gegevensuitwisseling in de zorg, die momenteel in de Eerste Kamer ligt. Daarin staan verscherpte eisen ten aanzien van privacy en beveiliging van gegevens.
Kunt u aangeven om welke personen of groeperingen het gaat die in deze overheidspublicatie aangeduid worden met de term «privacy maffia»?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5. Het betreft een persoonlijke noot van één van de vijf zorgaanbieders die aan het gesprek deelnamen. Ik heb ervoor gekozen om de inbreng van de experts niet te censureren, maar het als bijdrage aan het debat te beschouwen.
Bent u het ermee eens dat deze aanduiding elke fatsoensnorm overschrijdt, en geen plaats dient te hebben in een officiële uitgave van de rijksoverheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze hebben Philips en het technologiebedrijf Focus Cura – die in de colofon genoemd worden – bijgedragen aan de uitgave? Is dat financieel geweest? Zo ja, om hoeveel geld gaat het hier? Is dat praktisch geweest? Zo ja, wat en hoe dan precies?
De bijdragen van Philips en Focus Cura hebben uitsluitend betrekking op het beschikbaar stellen van fotomateriaal. Zoals gebruikelijk is, zijn de bronnen van dit materiaal opgenomen in het colofon. De uitgave is zonder financiële bijdragen van derden tot stand gekomen. Er is geen sprake van enige vorm van sponsoring.
Was de uitgave zonder Philips en Focus Cura mogelijk geweest? Zo ja, waarom heeft u voor deze sponsoring gekozen, en niet voor andere technologiebedrijven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het passend dat uw ministerie, waar heel veel geld in om gaat, zich laat sponsoren door belanghebbende partijen bij de ontwikkeling van E-health?
Zie antwoord vraag 9.
Toezichthouders in de zorg die hun vergoeding verhogen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Vindt u het ook moreel verwerpelijk dat toezichthouders in de zorg hun eigen vergoeding royaal verhogen, soms wel met 60%?1
Op grond van de Wet normering topinkomens (WNT) is de bezoldiging van voorzitters en leden van toezichthoudende organen in de publieke en semipublieke sector genormeerd. Oorspronkelijk was de bezoldiging genormeerd op respectievelijk 7,5% en 5% van de voor de instelling geldende norm, overeenkomstig een ingeschatte tijdsbesteding van drie, respectievelijk twee dagdelen per maand. In 2013 bleek de daadwerkelijke tijdsbesteding circa het dubbele te zijn. Daarnaast heeft in 2013 de Commissie Behoorlijk Bestuur in het rapport «Een lastig gesprek» de toenemende verantwoordelijkheden en verwachtingen van de toezichthoudende organen in de publieke en semipublieke sector benadrukt._ Bij de verlaging van de bezoldigingsmaxima is om deze redenen de bezoldigingsnorm voor voorzitters en leden van toezichthoudende organen verhoogd naar respectievelijk 15% en 10% van de (verlaagde) norm overeenkomstig de werkelijke tijdsbesteding._ Eventuele verhogingen van de bezoldiging moeten ook in het kader van deze verruiming van de rollen, verantwoordelijkheden en tijdsbesteding worden gezien. Bezoldigingen die de bezoldigingsmaxima te boven gaan zullen, met inachtneming van het overgangsrecht, teruggebracht moeten worden naar de norm.
Heeft u een overzicht hoeveel zorgpremie en geld voor onderwijs of geld opgebracht door huurders éxtra naar toezichthouders gaat? Zo nee, kunt u dit (laten) maken?
Met de WNT wordt gestreefd naar een verantwoord bezoldigingsniveau in de publieke en semipublieke sector. Een verantwoorde bezoldiging moet worden gezien in het licht van de in de sector toepasselijke norm en de tijdsbesteding van de functionaris aan zijn/haar werk. De WNT heeft geen bekostigings- of bezuinigingsdoelstelling als zodanig. Om deze reden houd ik niet bij, noch ben ik voornemens bij te houden, hoeveel publiek geld er aan bezoldigingen van topfunctionarissen wordt uitgegeven.
Heeft u voorzien dat de toezichthouders na de door u toegestane verruiming, per direct zo fors hun vergoeding zouden verhogen? Vindt u dit gepast?
Zie antwoord vraag 1.
Het faillissement van zorgorganisatie Diafaan |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het faillissement van zorgorganisatie Diafaan die 900 werknemers in dienst heeft, en zorg biedt aan 1.800 cliënten?1
Het faillissement van Diafaan is voor alle betrokkenen een hele nare situatie, met name voor de medewerkers en de cliënten. Net zoals bij het faillissement van TSN Thuiszorg, staan voor mij twee zaken voorop. De eerste is de continuïteit van goede zorg en ondersteuning aan mensen die dat nodig hebben en het tweede is het behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Over beide zaken laat ik mij op de hoogte houden door de curator van Diafaan (zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 t/m 7).
Voor wat betreft de oorzaak van het faillissement van Diafaan, geldt het volgende. De curator heeft mij laten weten dat de toenmalige bestuurder van Diafaan in het surseanceverzoek heeft opgenomen dat de organisatie kampte met overcapaciteit in intramurale huisvesting, waardoor de vaste lasten te hoog waren. Tegelijkertijd was er volgens de bestuurder sprake van een liquiditeitstekort en onvoldoende reserves om tekorten te kunnen opvangen. De curator onderzoekt momenteel of dit de (enige) aanleiding was voor het faillissement.
Wat is precies de reden waarom Diafaan failliet gaat? Is de reactie van Diafaan, die aangeeft onvoldoende in staat te zijn geweest om te reageren op veranderingen in de financiering van vastgoed en de zorg, waar?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u – net als bij TSN Thuiszorg – betrokken bij de afwikkeling van het faillissement van Diafaan? Zet u zich er bijvoorbeeld voor in dat personeel zijn arbeidsvoorwaarden behoudt, koppels van zorgverleners en cliënten bij elkaar blijven, en iedereen zijn of haar zorg behoudt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat bij het overnameproces koppels van thuiszorgmedewerkers en cliënten verbroken worden door belangen van zorgaanbieders en gemeenten?
De curator heeft mij laten weten dat de betrokken gemeenten hebben besloten de activiteiten van Diafaan op het terrein van huishoudelijke hulp onder te brengen bij de overige door hen gecontracteerde aanbieders. De cliënten konden zelf, desgewenst in overleg met hun hulp, kiezen naar welke van deze gecontracteerde aanbieders zij overstapten. De betrokken gemeenten hebben mij laten weten dat er geen koppels van cliënten en hulpen verbroken zijn als gevolg van belangen van zorgaanbieders en gemeenten. Bij de curator zijn dergelijke voorbeelden niet bekend.
Klopt het dat zorgaanbieders verlaging van salaris (loondump) en arbeidsvoorwaarden voorstellen bij overname van thuiszorgmedewerkers? Gaat u hiertegen optreden? Zo neen, waarom niet?2
De curator heeft mij laten weten dat het overnameproces inmiddels is afgerond. De continuïteit van zorg en ondersteuning is niet in gevaar gekomen. De curator geeft aan dat niet alle medewerkers van Diafaan één op één over zijn gegaan naar de partijen die Diafaan hebben overgenomen (er zijn nog geen definitieve aantallen bekend). Hij geeft aan dat hem daarbij gevallen bekend zijn van medewerkers die er uitdrukkelijk voor hebben gekozen elders te gaan werken dan bij één van deze partijen. Er zijn ook medewerkers waarvoor geldt dat zij er qua salaris en arbeidsvoorwaarden op achteruit zijn gegaan na het faillissement. Ik betreur dat voor deze medewerkers. Ik ben geen partij in de salarisonderhandelingen tussen werknemers en werkgevers.
Hoe verloopt de overname van de instellingszorg van Diafaan? Gaat personeel één op één over, met behoud van arbeidsvoorwaarden en salaris? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de Kamer informatie toen toekomen hoe het overnameproces precies is geregeld voor cliënten die gecombineerde zorg krijgen van persoonlijke verzorging en huishoudelijke verzorging? Wat betekent dit precies voor het personeel, en het behouden van koppels met zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Diafaan leverde zowel intramurale zorg vanuit de Wlz, als extramurale zorg vanuit de Zvw en ondersteuning vanuit de Wmo. De failliete organisatie is overgenomen door drie organisaties (Liemerije, Sensire en Pleyade) die de Wlz- en de Zvw-zorg van Diafaan voortzetten. Voor de huishoudelijke hulp geldt dat dit wordt overgenomen door vijf partijen die door de betrokken gemeenten al gecontracteerd waren. Voor cliënten die eerder via Diafaan zowel persoonlijke verzorging als huishoudelijk hulp ontvingen, geldt dat zij nu mogelijk zorg/ondersteuning ontvangen vanuit meerdere organisaties. Zie verder mijn antwoorden op vraag 4 en 5/6.
Bent u voornemens in de algemene maatregel van bestuur die u naar de Kamer gaat sturen op te nemen dat loondump strikt verboden wordt, en arbeidsvoorwaarden altijd behouden blijven als er sprake is van faillissementen, of als een zorgorganisatie besluit te stoppen met het bieden van zorg? Zo neen, waarom niet?
Momenteel wordt door mij een algemene maatregel van bestuur op grond van de Wmo 2015 voorbereid. Deze maatregel heeft tot doel dat gemeenten maatschappelijke ondersteuning inkopen op basis van inhoud en kwaliteit en concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt tegen gegaan. De met de FNV en CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) overeengekomen uitgangspunten voor de langdurige zorg en ondersteuning vormen het kader voor de algemene maatregel van bestuur. In het kader van de voorhangprocedure wordt het voorstel voor de algemene maatregel van bestuur op korte termijn door mij aan uw Kamer toegezonden.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat Diafaan al jarenlang verlies leed, maar ondertussen wel tonnen euro's uitbetaalde aan zijn bestuurders? Vindt u dit gerechtvaardigd nu de banen van 900 mensen, en de zorg aan 1.800 cliënten op het spel staat? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Over hoogte van beloningen en ontslagvergoedingen zijn regels vastgelegd in de Wet Normering Topinkomens (WNT). Dat neemt niet weg dat de onzekerheid voor medewerkers als gevolg van het faillissement zeer te betreuren is. Het is heel goed dat de continuïteit van zorg en ondersteuning aan cliënten niet in gevaar is gekomen, mede dankzij de inspanningen van de medewerkers van Diafaan en de curator.
Erkent u dat het van belang is dat er onderzoek wordt gedaan of bestuurders van Diafaan bestuurlijk en juridisch juist gehandeld hebben in de periode voor het faillissement? Zo ja, bent u bereid te bewerkstelligen dat er een onderzoek naar wanbeheer en wanbeleid bij de Ondernemingskamer wordt aangevraagd? Zo neen, waarom niet?
De curator doet momenteel onderzoek naar de oorzaak van het faillissement van Diafaan en kijkt daarbinnen (zoals gebruikelijk is) ook naar het handelen van de bestuurders. Na afronding van dat onderzoek is het aan de curator om te besluiten of de resultaten hem aanleiding geven tot vervolgstappen.
Het artikel 'Griffierecht hoort in het medisch tuchtrecht niet thuis' |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u nog steeds van plan een griffierecht van € 50 in te voeren voor het tuchtrecht in de gezondheidszorg? Zo ja, wat zijn hiervoor precies uw redenen?
Ja, dit is kabinetsbeleid. Het invoeren van griffierecht voor het tuchtrecht in de gezondheidszorg is in navolging van de juridische beroepen (advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen). Het griffierecht voor advocaten is al ingevoerd (artikel 46e, eerste lid, Advocatenwet) en het wetsvoorstel dat dit ook voor notarissen en gerechtsdeurwaarders voorstelt wordt nu in de Eerste Kamer behandeld (Kamerstuk 34 145). Ook de accountants kennen overigens een griffierecht (van 70 euro) voor tuchtzaken (artikel 23, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants).
Vindt u dat er buitensporig veel tuchtklachten worden ingediend waar iets tegen gedaan moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de tweede evaluatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) blijkt dat er veel tuchtklachten worden ingediend die niet bij het tuchtcollege thuis horen. In de periode 2007–2013 zijn jaarlijks gemiddeld tweederde van alle klachten in raadkamer afgewezen omdat de klager niet-ontvankelijk was (de klacht was bijvoorbeeld ingediend tegen een – tijdens de gedragingen waarover werd geklaagd – niet-geregistreerde beroepsbeoefenaar), omdat de klacht kennelijk ongegrond was (de klacht was bijvoorbeeld van onvoldoende gewicht om te leiden tot een tuchtmaatregel) of omdat de klager de klacht introk. Slechts een derde van alle klachten bleek van voldoende gewicht om te kunnen leiden tot een mondelinge behandeling ter zitting. Het totaal percentage gegrond bevonden klachten (in raadkamer en op zitting) ligt in de periode 2007–2013 jaarlijks op gemiddeld 15% van het aantal klachten dat de regionale tuchtcolleges jaarlijks afhandelt.
Wat is uw reactie op het artikel «Griffierecht hoort in het medisch tuchtrecht niet thuis»?1
Ik deel de mening dat het tuchtrecht in de gezondheidszorg het algemeen belang van het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg dient. Een laagdrempelig griffierecht bevordert dat de klager een afweging maakt om een tuchtklacht in te dienen of gebruik te maken van andere mogelijkheden. Zo kan voorkomen worden dat de tuchtcolleges onnodig worden belast met lichte klachten die sneller en beter elders kunnen worden afgehandeld, bijvoorbeeld via het klachtrecht. Door de tuchtcolleges op die manier te ontlasten kunnen zij zich bezig houden met de (zwaardere) klachten waarvoor het tuchtrecht bedoeld is. Enerzijds leidt invoering van het griffierecht tot een drempel. Anderzijds krijgt de klager ondersteuning bij het formuleren/wijzigen van de klacht (via advies door een onafhankelijke functionaris). Tevens geldt dat bij gegronde klachten het griffierecht wordt terugbetaald aan de klager.
Deelt u de mening dat het tuchtrecht in de gezondheidszorg niet het belang van de klager dient, maar het algemeen belang van het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt het invoeren van een griffierecht zich hiertoe?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw plannen om griffierecht in te voeren in het medisch tuchtrecht terug te trekken? Zo niet, waarom niet?
Ik ben voornemens om een wetsvoorstel voor te leggen aan het parlement om het griffierecht op te nemen in de Wet BIG. Zie mijn antwoord op de vragen 2 t/m 4.
De schandalen bij Carint Reggelandgroep |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat Carint Reggeland Groep bestuursvoorzitter Joke M. acht maanden lang € 140.000 salaris heeft doorbetaald, terwijl ze al vertrokken was als bestuursvoorzitter?1
De Wet Normering Topinkomens stelt de regels ten aanzien van ontslagvergoedingen. Het omzeilen van die regels acht ik laakbaar. Of in deze casus sprake is van omzeiling zal de toezichthouder van de WNT voor de zorg, het CIBG, na onderzoek bepalen.
Wat vindt u ervan dat Carint Reggeland Groep mevrouw Joke M. als adviseur van de Raad van Bestuur op de loonlijst heeft geplaatst, terwijl haar vertrek niet op vrijwillige basis heeft plaatsgevonden, gezien het gegeven dat 5 directeuren niet meer met haar wilden werken?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het maatschappelijk verantwoord dat, als een bestuursvoorzitter gedwongen wordt te vertrekken vanwege een breuk, ze alsnog deze dik betaalde baan kan blijven uitvoeren als «adviseur»? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van woordvoerster L. Jellema die aangeeft dat mevrouw Joke M. acht maanden als adviseur heeft gewerkt om de continuïteit te waarborgen? Betreft deze continuïteit ook de ondermaatse zorg in woonzorgcentrum Titus Brandsmahof? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om te oordelen over het functioneren van een adviseur bij een zorginstelling. Ik heb geen zicht op zijn of haar werkzaamheden.
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van de Raad van Toezicht Freek L. in januari 2015 bij Carint Reggeland Groep vertrok, maar wel zijn volledige salaris van € 12.000 ontving als adviseur? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toezichthouder van de WNT voor de zorg, het CIBG, zal deze casus onderzoeken.
Wat vindt u ervan dat toezichthouder Wim B., die in juli 2015 opstapte bij Carint Reggeland Groep, de tweede helft van het jaar gewoon doorbetaald werd als adviseur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van woordvoerster van Carint Reggeland Groep die aangeeft dat de adviezen van Joke M, Freek L. en Wim B. dienden om de continuïteit te waarborgen, omdat een groot deel van de Raad van Toezicht vorig jaar is vernieuwd, en een managementlaag is geschrapt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u de constructie van «adviseur» rechtvaardigen, of beoordeelt u dit als oprotpremie? Bent u bereid de Wet Normering Topinkomens zo aan te passen dat deze adviseursconstructie de pas wordt afgesneden? Zo neen, waarom niet?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een wetsvoorstel tot wijziging van de WNT in voorbereiding om het ontwijken van de WNT-normering verder tegen te gaan. Dat wetsvoorstel (Evaluatiewet WNT) is onlangs als voorontwerp voor consultatie openbaar gemaakt. Het openbaar gemaakte voorontwerp bevat een aanscherping van de wet op dit punt. Het voorstel voor de Evaluatiewet WNT zal naar verwachting na het zomerreces aan de Kamer worden aangeboden.
Wat vindt u van de enorm riante oprotpremies die drie directeuren ontvingen, die als gevolg van het schrappen van een managementlaag verdwenen, maar wel een oprotpremie ontvingen van respectievelijk € 120.000, € 85.000 en € 75.000? Kunt u uw antwoord toelichten?
De hoogte van ontslagvergoedingen in de zorg moet maatschappelijk aanvaardbaar zijn. Dat is in zijn algemeenheid van belang, maar zeker in situaties van reorganisatie en personeelsvermindering. Het bestuur heeft daarin een belangrijke voorbeeldfunctie te geven. Het is ook daarom dat ontslagvergoedingen in de zorg aan wettelijke normen zijn gebonden.
Hoe verhouden de oprotpremies en de doorbetalingen van de (voormalige) top van Carint Reggeland Groep zich met het personeel dat zij zonder pardon de laan uit heeft gestuurd? Getuigt dit in uw ogen van goed bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 9.
Hoe oordeelt u over de Raad van Toezicht die heeft toegestaan dat de (voormalige) top van Carint Reggeland Groep het veld moest ruimen, maar ze toch nog door liet betalen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Hoeveel meldingen heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg in totaal ontvangen over alle organisaties van Carint Reggeland Groep de afgelopen 2 jaar? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?4
De IGZ heeft over de afgelopen twee jaar 25 meldingen van en over de Carint Reggeland Groep ontvangen. Dertien van deze meldingen waren meldingen die de zorgaanbieder wettelijk verplicht aan de IGZ moest doorgeven. Twaalf meldingen waren van anderen (waaronder familieleden) over de Carint Reggeland Groep. De IGZ gebruikt deze meldingen bij haar intensieve toezicht op de zorgaanbieder. Zie ook antwoord op vraag 13.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u aangeeft dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg de situatie binnen Carint Reggelandgroep nauwlettend in de gaten houdt, onder andere met onaangekondigde inspecties?5 Geldt dit alleen voor de locaties en voor de thuiszorg?
Ja, die antwoorden herinner ik mij. De IGZ ziet intensief toe op de situatie bij Carint Reggelandgroep. Er zijn sinds oktober 2015 vier onaangekondigde bezoeken gebracht aan verschillende locaties van de zorgaanbieder. Daarnaast heeft de IGZ in december 2015 een bestuursgesprek gehad over de situatie. Een volgende bestuursgesprek staat gepland voor juli 2016.
Herinnert u zich voorts uw antwoorden op eerdere vragen waarin u aangeeft dat het bestuur van Carint Reggelandgroep de komende twee jaar extra financiële middelen vrij maakt om een inhaalslag te maken bij de woonzorginstelling Titus Brandsmahof?6 Geldt dit ook voor andere locaties?
Het is de eigen verantwoordelijkheid van zorginstellingen om de zorg zo te organiseren en de beschikbare financiële middelen zo in te zetten dat er goede zorg wordt verleend. De extra vrijgemaakte financiële middelen zoals bedoeld, zet Carint Reggelandgroep organisatiebreed in om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De instelling krijgt geen extra middelen van het zorgkantoor.
Waar haalt Carint Reggelandgroep de komende twee jaar de extra financiële middelen ter verbetering van de situatie bij Titus Brandsmahof vandaan? Krijgt zij extra middelen van het zorgkantoor?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht dat de farmaceutische industrie artsen betaalt via een sluiproute |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat farmaceutische bedrijven via een sluiproute artsen veel meer betalen dan het officiële Transparantieregister Zorg aantoont?1
Het Transparantieregister is bedoeld om openheid te geven in financiële relaties tussen farmaceutische bedrijven en artsen. Dat er nu constructies blijken te zijn die niet gemeld worden in het Transparantieregister Zorg, vind ik onwenselijk.
Er zijn onafhankelijke bureaus die zelf nascholing organiseren en zij kunnen daar sponsoring voor vragen bij farmaceutische bedrijven. De CGR beoordeelt de situatie rondom het inhuren van artsen als sprekers via een bureau als volgt.
Als er bij het betrokken bureau beroepsbeoefenaren zijn betrokken, dan dient in ieder geval de sponsoring aan dit bureau zelf aan het Transparantieregister Zorg te worden gemeld.
Een dergelijk bureau kan zelf artsen benaderen om te spreken, zonder dat farmaceutische bedrijven daar invloed op of weet van hebben. In dat geval ziet de CGR geen directe financiële relatie tussen de betrokken arts en het farmaceutische bedrijf en wordt de relatie niet in het Transparantieregister zorg gemeld.
Indien een dergelijk bureau artsen benadert om te spreken en een farmaceutisch bedrijf heeft daar weet van of invloed op, dan vindt de CGR dat er wel sprake is van een directe financiële relatie en moet deze worden gemeld aan het Transparantieregister Zorg, ook al krijgt de arts zijn betaling via het bureau.
De CGR heeft laten weten na te gaan op welke wijze de financiële relaties die via onafhankelijke bureaus lopen, toch openbaar gemaakt kunnen worden.
Vindt u dat het via een commercieel (scholings)bureau verhullen van financiële banden tussen artsen en de farmaceutisch industrie, bijdraagt aan het doel van het Transparantieregister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich een reden voorstellen voor de sluiproute via dergelijke bureaus, zoals Olio Educatie, dat geld krijgt van Boehringer Ingelheim, Pragmascoop van Ger Prins, oud-marketeer van Astra Zeneca, MarkTwo van Willem Korteling, ex-voorlichter in de farmaceutische industrie en Health Investment van Evert Jan Cremers, en Mark Dobbelaar afkomstig van GlaxoSmithKline, anders dan het verhullen van financiële banden tussen artsen en de farmaceutische industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat mij erom dat financiële relaties worden gemeld in het Transparantieregister Zorg.
Heeft u er, gelet op de reacties van de farmaceutische industrie en koepelorganisatie Nefarma, nog vertrouwen in dat zij onderdeel zijn van de oplossing? Zo ja, waar is dat vertrouwen eigenlijk op gebaseerd?
Er is in Nederland sprake van zelfregulering. Nefarma is aangesloten bij de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) en valt daarom onder de voorwaarden van deze gedragscode. Zelfregulering stelt eisen aan de eigen verantwoordelijkheid van zowel beroepsbeoefenaren als de farmaceutische industrie. Partijen moeten hun verantwoordelijkheid hierin nemen om het gat te dichten. Het is goed dat Nefarma heeft aangegeven ook op dit punt haar verantwoordelijkheid te nemen.
Bent u, gelet op het vrijblijvende karakter en het feit dat het Transparantieregister op grote schaal wordt omzeild, van mening dat het register in de huidige vorm functioneert? Wat is er precies verbeterd aan het Transparantieregister Zorg sinds de eerdere vragen van 18 mei 2015? Is het waar dat de farmaceutische industrie, de communicatie-/scholingsbureau’s en artsen zich nog steeds niet houden aan hetgeen u heeft gesteld in antwoord op vraag 2, namelijk dat als artsen daarbij zijn betrokken dat dan moet worden vermeld in het Transparantieregister?2
Er is strikt genomen geen wettelijke plicht voor het melden van bepaalde financiële relaties in het Transparantieregister Zorg, maar het register kent wel een verplicht karakter. In de gedragscode van de CGR is deze verplichting tot melden opgenomen. De code is daarmee bindend voor de partijen die hierbij zijn aangesloten.
Zoals ik aangaf in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2015–2016, 34 330, nr. 5), is de toegankelijkheid (zoekfunctie) en bekendheid van het Transparantieregister Zorg verbeterd en moeten er nu meer soorten financiële relaties worden gemeld. Ook wordt voor het registreren van financiële relaties met beroepsbeoefenaren gebruik gemaakt van het BIG-register op basis van het Registratiebesluit BIG.
Bent u bereid het Transparantieregister per direct aan te laten passen, zodat voortaan ook de betalingen van reclame-/scholingsbureaus aan artsen inzichtelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u tevens bereid deelname aan het Transparantieregister Zorg verplicht te stellen, zodat alle banden tussen artsen en de farmaceutische industrie zichtbaar worden?
Het Transparantieregister Zorg functioneert naar behoren op basis van de huidige gedragscode. De gedragscode is onderschreven door de relevante partijen en is daarmee de norm geworden. De gedragscode voorziet ook in een toezichtmechanisme.
In de geneesmiddelensector is dat de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR), die toeziet op reclame voor receptgeneesmiddelen, en samenwerking tussen zorgverleners en farmaceutische bedrijven. In de medische hulpmiddelensector is het de Code Commissie van de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH), die op grond van die gedragscode belast is met de behandeling van klachten van partijen en ook adviezen geeft over de interpretatie van de gedragscode. Voor overtredingen van de bepaling uit de Gedragscode over openbaarmaking van financiële relaties kan de Code Commissie naar aanleiding van een klacht sancties opleggen.
Los van de afspraken binnen de sector zelf, zal de IGZ handhaven dat partijen binnen de kaders van de Geneesmiddelenwet opereren.
Daarom zie ik in dit stadium geen reden om deelname aan het register in de wet op te nemen. Niettemin houd ik het draagvlak en de naleving van de gedragscode nauwlettend in de gaten.
Bent u bereid de vergoedingen die de farmaceutische industrie aan artsen betaalt aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zou volgens u een redelijke vergoeding zijn?
Dit wordt gedaan door het verbod op gunstbetoon dat geregeld is in artikel 94 van de Geneesmiddelenwet. Wat wordt verstaan onder een redelijke vergoeding staat uitgewerkt in de gedragscode van de CGR en de Beleidsregels Gunstbetoon Geneesmiddelenwet.
Bent u bereid adviesbureaus aan te pakken die artsen tot wel tienduizenden euro's betalen voor lezingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ ziet toe op naleving van de Geneesmiddelenwet en het toezichtskader. Het is aan de IGZ om te bepalen of er sprake is van ongeoorloofd gunstbetoon. Het maakt daarbij niet uit of het om een farmaceutisch bedrijf of een onafhankelijk adviesbureau gaat.
Past het via betalingen beïnvloeden van artsen, en zodoende het vergroten van de omzet, bij uw streven naar zinnige en zuinige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de definitie van gunstbetoon (artikel 94 van de Geneesmiddelenwet) is het beïnvloeden van artsen door betalingen met een verkoopbevorderend doel, verboden. Betalingen aan artsen zijn alleen onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn bij geneesmiddelen vastgelegd in de gedragscode van de CGR. Bij medische hulpmiddelen zijn deze voorwaarden vastgelegd in de gedragscode van de GMH.
We verwachten van artsen dat zij medicijnen zinnig en zuinig voorschrijven op basis van de behoefte van de patiënt en de door de beroepsgroepen opgestelde richtlijnen.
Welke wapenfeiten heeft de door uzelf uitgeroepen «oorlog» tegen de farmaceutische industrie tot op heden opgeleverd?3
Zoals ik in de geneesmiddelenvisie heb aangekondigd, vind ik het van belang om de balans in het farmaceutisch systeem te herzien. Daarvoor zijn op nationaal en internationaal niveau acties nodig. Op internationaal niveau zijn de resultaten tot uitdrukking gekomen in de recent aangenomen raadsconclusies op geneesmiddelen zoals vrijwillige samenwerking tussen landen. Zo is recent Oostenrijk toegetreden tot het samenwerkingsverband van de BeNeLux. Daarnaast wordt aan een analyse en aanpassing van marktprikkels in het EU wetgevingssysteem gewerkt, en zijn we gestart met een dialoog over de toekomst van de farmaceutische sector. Ik ben ervan overtuigd dat er veranderingen gaan komen in deze sector. Op al deze thema’s is brede steun op internationaal niveau maar we zullen deze discussie ook samen met de farmaceutische industrie moeten vormgeven. Ik heb derhalve niemand de oorlog verklaard. Wel ben ik van mening dat de huidige business modellen, regulering en markttoelating niet duurzaam zijn en dus moeten veranderen.
Bent u daadwerkelijk bereid de farmaceutische industrie een gevoelige slag toe te brengen, en de financiële banden tussen hen en artsen door te snijden? Kunt u uw antwoord toe lichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u een inschatting maken, op basis van het aantal betalingen van reclame-/scholingsbureau’s aan artsen, hoeveel geld er direct dan wel indirect van de farmaceutische industrie naar artsen stroomt? Zo ja, hoeveel is dit? Zo nee, erkent u dan dat er helemaal geen sprake is van transparantie?
Ik beschik niet over de gegevens om een dergelijke inschatting te maken.
Wat is de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de afgelopen jaren geweest betreffende het functioneren van het Transparantieregister? Wat is thans de mening van de IGZ over het functioneren van het Transparantieregister?
De inspectie houdt toezicht op de Geneesmiddelenwet en heeft geen formele titel voor toezicht op het functioneren van het Transparantieregister Zorg. Zij onderhoudt ook geen hiërarchisch-bestuurlijke relatie met het Transparantieregister Zorg, en is derhalve niet in de positie om het functioneren te beoordelen. Wel zijn er werkafspraken gemaakt tussen de CGR en de IGZ5.
Hoe is de financiering van het Transparantieregister onder de hoede van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) thans geregeld? Wat is het aandeel van de farmaceutische industrie en/of de overheid daarin?
VWS heeft bij de opzet van het Transparantieregister Zorg in 2012/2013 eenmalig een bedrag van € 232.378 bijgedragen. Verder financiert het Transparantieregister Zorg zichzelf. De jaarlijkse kosten van het register bedragen circa € 60.000 per jaar. De KNMG neemt circa 10% voor haar rekening. De rest komt van bedrijven die relaties hebben gemeld, waarbij bedrijven per melding betalen.
Is transparantie van de financiële banden tussen artsen en de farmaceutische industrie vanwege het systeem van zelfregulering niet een wassen neus? Zo neen, wanneer is voor u de grens bereikt dat u overgaat tot de invoering van een publiek geborgd verplicht systeem; bijvoorbeeld onder de hoede van de IGZ?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat ggz-patiënten (patiënten in de geestelijke gezondheidszorg) |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u uw antwoorden op mondelinge vragen d.d. 17 mei 2016 over het bericht dat ggz-patiënten steeds vaker naar een tbs-kliniek worden overgeplaatst?1
Ja
Op welke (rechts)grond kunnen ggz-patiënten zonder tussenkomst van de rechter overgeplaatst worden naar een tbs-kliniek?
GGZ-patiënten met een BOPZ-maatregel (hierna: BOPZ-patiënten) dienen in een daarvoor aangemerkt psychiatrisch ziekenhuis te worden opgenomen. Op basis van artikel 55 van deze wet kan een BOPZ-patiënt worden overgeplaatst naar een ander psychiatrisch ziekenhuis dat aan de zorgvraag van de BOPZ-patiënt kan voldoen. Ook een tbs-kliniek is een zorginstelling met een BOPZ-aanmerking. De rechter krijgt een afschrift van de beslissing tot overplaatsing.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat ggz-patiënten zonder strafrechtelijke veroordeling geplaatst worden bij tbs-patiënten?
Ik vind het wenselijk dat, indien dit nodig is, een overplaatsing naar een Tbs-kliniek mogelijk is. Het gaat om BOPZ-patiënten met zeer complexe problematiek die naast zorg intensievere beveiliging nodig hebben, die in deze casus niet kan worden geboden door de gesloten GGZ-afdelingen of beveiligde setting in de GGZ (zoals bij de forensische psychiatrische afdelingen en de forensische psychiatrische klinieken). Het is gewenst dat er maatwerk kan worden geleverd, en soms kan dat alleen in de zeer beveiligde behandelsetting van een Tbs-kliniek. Het – tijdelijk – plaatsen van BOPZ-patiënten in een Tbs-kliniek, die de vereiste beveiliging kan bieden, komt alleen in uitzonderlijke situaties voor waarbij een zorgvuldige afweging wordt gemaakt tussen de veiligheid van het personeel en medepatiënten in de GGZ-patiënten enerzijds en de zorg aan de BOPZ-patiënt anderzijds.
Daarnaast is er een groep waarvan de strafrechtelijke titel tijdens de behandeling afloopt, maar er nog wel sprake is van een recidiverisico, gecombineerd met gevaarlijk agressief gedrag richting de omgeving en materiaal. In het kader van de continuïteit van zorg kunnen deze patiënten in de Tbs-kliniek worden doorbehandeld met een BOPZ-maatregel. Het gaat hierbij om BOPZ-patiënten van wie de justitiële maatregel wordt omgezet in een BOPZ-machtiging. Deze BOPZ-patiënten kunnen, vanwege hun agressieve gedrag, nog gebaat zijn bij het verblijf en behandeling in het Tbs-kliniek.
Tenslotte merk ik nog op dat de psychiatrische problematiek van beide patiëntengroepen niet veel van elkaar afwijkt. Daarbij wordt een BOPZ-patiënt niet lichtvaardig geplaatst in een Tbs-kliniek, daar kunnen zeer ernstige incidenten aan vooraf zijn gegaan.
Waarom zijn er geen passende voorzieningen binnen de ggz voor de meest gewelddadige ggz-patiënten?
Voor het merendeel van de BOPZ-patiënten zijn er passende voorzieningen in de GGZ. Binnen de GGZ kan, daar waar nodig, worden geschakeld tussen drie beveiligingsniveaus. De gesloten GGZ-afdelingen zijn licht beveiligd (niveau 1) en de forensisch psychiatrische afdelingen en klinieken kennen een hoger beveiligingsniveau (niveau 2 respectievelijk 3).
Zoals uit de beantwoording van vraag 8 blijkt verblijft circa 0,24% van de BOPZ-patiënten met een BOPZ-machtiging op dit moment in een Tbs-kliniek. Dat kan zowel voor een korte als langere termijn het geval zijn. De Tbs-klinieken zijn, met beveiligingsniveau 4, beter toegerust op deze patiëntenpopulatie met complexe problematiek. De problematiek tussen de patiënten in de beide regimes vertoont overlap. Uit een oogpunt van doelmatige zorg bestaat de wens om de verschillende sectoren meer gebruik te laten maken van elkaars faciliteiten en deskundigheid van het personeel. Via een onderaannemerschap met de zendende GGZ-instelling kunnen Tbs-klinieken BOPZ-patiënten opnemen. De separate afdelingen voor BOPZ-patiënten binnen de Tbs-klinieken zijn ook geen reguliere GGZ-plekken, omdat deze deel uitmaken van justitiële inrichtingen.
Indien er aparte afdelingen binnen tbs-instellingen zijn ten behoeve van ggz-patiënten, waarom worden deze dan geen reguliere ggz-plekken?
Zie antwoord vraag 4.
Wie gaat over een dergelijk besluit tot overplaatsing, en welke belangenafweging vindt hierbij plaats?
Dit gebeurt op basis van de beoordeling door de psychiater die behandeling binnen een forensische setting indiceert voor de problematiek van de persoon in kwestie. Uiteindelijk is het de geneesheer-directeur die de beslissing tot overplaatsing neemt. Er wordt dus gekeken naar de best passende zorg voor de BOPZ-patiënt. Er vindt daarbij een afweging plaats tussen de veiligheid van het personeel en medepatiënten in de GGZ-instelling enerzijds en de veiligheid van en zorg aan de BOPZ-patiënt anderzijds, waarbij het overigens ook voor de veiligheid van de BOPZ-patiënt zelf wenselijk kan zijn hem over te plaatsen naar een hoger beveiligde setting, zoals in een Tbs-kliniek.
In hoeverre wordt bij een overplaatsing rekening gehouden met de gevolgen voor de behandeling van een ggz-patiënt? Hoe dient deze bovendien de behandelrelatie van patiënt en behandelaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gedrag van een BOPZ-patiënt kan vragen om een beter beveiligde omgeving, zoals die van een Tbs-kliniek, omdat anders door het agressieve gedrag geen behandeling mogelijk is. Door dit agressieve gedrag ontstaat er voor de behandelaar een onveilige omgeving waardoor de behandelrelatie (tijdelijk) wordt verstoord. In deze gevallen kan zowel het welzijn als de behandeling van een BOPZ-patiënt baat hebben bij een overplaatsing naar een Tbs-kliniek waar de benodigde structuur en regelmaat worden geboden.
Het behandelteam van de doorplaatsende instelling blijft altijd in contact met de Tbs-kliniek en wordt ook betrokken bij de terugplaatsing.
Wat zijn de directe en indirecte gevolgen voor de rechten, plichten en behandeling van een ggz-patiënt bij overplaatsing naar een tbs-kliniek? Kunt u in uw antwoord tevens ingaan op het voorbeeld van de ggz-patiënt die in 2011 ten onrechte volgens de huisregels van de tbs-instelling werd behandeld, en daarbij aangeven wat dit betekent voor alle ggz-patiënten in tbs-instellingen?
Vanaf 2012 is door zowel de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) als verschillende rechtbanken geconstateerd dat de wetgever de rechtpositie van een BOPZ-patiënt in een Tbs-kliniek niet afzonderlijk heeft geregeld en dat deze BOPZ-patiënt er daarom op mag vertrouwen dat voor hem de rechtspositie geldt die hoort bij de BOPZ-maatregel die de rechter heeft opgelegd. Sindsdien is, voor iedereen, duidelijk dat de Wet BOPZ de rechten en plichten regelt van BOPZ-patiënten ook als zij in een Tbs-kliniek verblijven. Een recht, zoals het recht op vrij telefoonverkeer, bezoek en bewegingsvrijheid, kan worden ingeperkt als aan de criteria van de Wet BOPZ wordt voldaan. Bijvoorbeeld ter voorkoming van een strafbaar feit. Het opleggen van extra beperkingen kan, maar alleen als deze zijn besproken met een BOPZ-patiënt en zijn opgenomen in het behandelplan. Deze beperkingen zijn noodzakelijk om enerzijds de veiligheid van het personeel en medepatiënten te borgen en anderzijds deze beheerproblematische BOPZ-patiënten een passende behandeling te kunnen bieden met daarbij het vereiste beveiligingsniveau.
Indien een BOPZ-patiënt niet langer in een Tbs-kliniek wil verblijven, kan hij aan de geneesheer-directeur vragen om hem over te plaatsen naar een ander psychiatrisch ziekenhuis. Op het moment dat de geneesheer-directeur van oordeel is dat het in het belang van een BOPZ-patiënt is aan het verzoek gevolg te geven, onderneemt hij stappen. Als wordt besloten geen gevolg te geven aan dit verzoek, wordt zowel de BOPZ-patiënt als de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hierover geïnformeerd. In die gevallen dat de IGZ een overplaatsing wenselijk acht, dient de BOPZ-patiënt op aanwijzing van de IGZ in een ander psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst.
Kunt u uitzoeken of het klopt dat de overplaatsing van een psychiatrisch ggz-ziekenhuis naar een tbs-kliniek steeds vaker voorkomt, wat de redenen zijn van deze toename en hoe lang dergelijke overplaatsingen gemiddeld duren? Zo nee, waarom niet?
Jaarlijks worden circa 16.000 rechterlijke machtigingen voor gedwongen zorg opgelegd aan personen met psychiatrische problemen. Op dit moment verblijven 38 BOPZ-patiënten met zo’n machtiging in een Tbs-kliniek. Desgevraagd hebben de Tbs-klinieken laten weten dat het aantal bedden in de Tbs-klinieken dat op verzoek van GGZ-instellingen door BOPZ-patiënten wordt bezet in de afgelopen jaren stabiel is gebleven (30–40 bedden). Wel lijkt sprake te zijn van een stijging van het aantal BOPZ-patiënten dat op deze bedden verblijft. Hetzelfde aantal bedden wordt op jaarbasis dus bezet door meer personen, die kortdurend(er) in een Tbs-kliniek verblijven. Aan een overplaatsing gaat agressief gedrag, dat heeft geresulteerd in een aantal incidenten, vooraf. Voor deze BOPZ-patiënten is een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk totdat het gevaar dusdanig is teruggebracht dat een BOPZ-patiënt kan worden teruggeplaatst in een GGZ-instelling met een lager beveiligingsniveau. De Tbs-klinieken voorzien in deze beveiligingsbehoefte.
De duur van deze overplaatsingen is uiteenlopend. Leidend hierbij is de veiligheid van het personeel, de medepatiënten en de BOPZ-patiënt zelf in de GGZ-instelling. Indien het gevaar dat deze BOPZ-patiënt vormt voor zichzelf of een ander binnen de GGZ-instelling dusdanig is teruggebracht dat de behandeling weer op een veilige wijze kan plaatsvinden in een GGZ-instelling, dient deze te worden teruggeplaatst. Het merendeel van de overplaatsingen duurt enkele weken. Deze hebben de vorm van een «time-out» en worden ingezet om betrokkene te stabiliseren en te behandelen. Een enkele plaatsing duurt langer (in een uitzonderlijk geval jaren). Het noemen van een gemiddelde plaatsingsduur is niet mogelijk zonder het raadplegen van alle GGZ-instellingen die hiertoe individuele patiëntendossiers van BOPZ-patiënten moeten doornemen.
Waarom worden er geen jaarlijkse cijfers bijgehouden? Bent u bereid dit alsnog te gaan doen, om meer en beter inzicht te krijgen in bijvoorbeeld de frequentie, redenen en gevolgen van dergelijke overplaatsingen? Zo nee, waarom niet?
De afzonderlijke doorplaatsingen worden, op casusniveau, geregistreerd door de reguliere GGZ-instellingen. In het algemeen overleg GGZ van 26 mei 2016 heb ik op verzoek van het lid Tanamal toegezegd met de IGZ in gesprek te gaan over hoe zij in het kader van haar risicogestuurd toezicht de rechtspositie van en de zorg voor de BOPZ-patiënten in een Tbs-kliniek nadrukkelijker een plek kan geven. Uw kamer wordt vóór de zomer over de uitkomsten van dit gesprek geïnformeerd.
In hoeverre zijn de plaatsingen in de tbs-instellingen ingegeven door een tekort aan plaatsen bij de ggz? Moet de beddenafbouw niet worden heroverwogen? Kunt u uw antwoord hierop toelichten?2
Het gaat hier om een hele kleine groep BOPZ-patiënten, met zeer bijzondere en complexe problematiek. Er kan geen link worden gelegd tussen het overplaatsen van deze patiëntengroep naar een Tbs-kliniek en de beddenafbouw van intramurale GGZ-capaciteit. Ook wanneer er meer klinische plaatsen zouden zijn in de GGZ zit deze groep hier niet op de juiste plek, omdat deze (tijdelijk) behoefte heeft aan zeer beveiligde zorg die alleen een Tbs-kliniek kan bieden.
Deelt u de mening dat een tekort aan plekken in de ggz nooit een (doorslaggevende) reden mag zijn om ggz-patiënten over te plaatsen naar tbs-instellingen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat dit nooit een doorslaggevende factor mag zijn.
In het kader van het programma «Continuïteit van zorg» wordt een onderzoek verricht naar agressieve, ontwrichtende en gevaarlijke GGZ-patiënten. Dit onderzoek moet onder meer antwoord geven op hoe groot deze groep is, wat zij nodig hebben en hoe met de patiënten wordt omgegaan. Bijvoorbeeld, het tijdelijk plaatsen in een Tbs-kliniek om betrokkene binnen een hoog beveiligde setting te kunnen behandelen.
Deelt u de vrees dat overplaatsingen alleen maar zullen toenemen nu de ggz haar plekken met eenderde omlaag moet brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe verhoudt het omlaag brengen van het aantal ggz-plekken zich tot de zorgen en conclusies van de commissie-Hoekstra?3
De conclusies en aanbevelingen van de commissie-Hoekstra zien op de afname van DNA, de wijze waarop bevelen en signaleringen worden uitgevoerd door het Openbaar Ministerie (OM) en de politie, de rol en positie van de officier van justitie en de geneesheer-directeur in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, het functioneren van het OM en de samenwerking tussen justitie en de geestelijke gezondheidszorg. Vooralsnog lijkt er geen relatie te bestaan tussen deze conclusies en aanbevelingen en het terugbrengen van de intramurale GGZ-capaciteit.
Het bericht dat behandelaars in de ggz volgens onderzoek “heel flexibel” om zouden gaan met declaratieregels |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat behandelaars in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) volgens onderzoek «heel flexibel» om zouden gaan met declaratieregels?1
Op 3 mei 2016 heb ik het onderzoek van de NZa dat door TNS is uitgevoerd naar de Kamer gestuurd.2 De NZa heeft dit onderzoek laten uitvoeren in het kader van haar toezicht op correct declareren in de curatieve ggz. Uit het onderzoek blijkt dat behandelaars correct declareren belangrijk vinden en fraude afkeuren. Toch gaan behandelaars volgens dit onderzoek heel flexibel om met de declaratieregels en vinden zij veel situaties die de NZa afkeurt acceptabel. Er is in dit onderzoek geen sprake van verdachtmaking van de sector. Het onderzoek gaat in op de achterliggende motieven, meningen en behoeften rondom de (naleving van) declaratieregels. Inzicht hierin helpt de NZa om behandelaars in staat te stellen de regels over het declareren beter na te leven. Dat draagt bij aan de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg.
Wat is uw reactie op de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek van TNS naar declaratieregelnaleving in de ggz?2
Het onderzoek laat zien dat behandelaars om verschillende redenen (in)correct declareren. De NZa gaat komende maanden in gesprek met zorgverzekeraars en behandelaars om incorrect declareren terug te dringen. De NZa organiseert daartoe themabijeenkomsten over onder andere de moeilijkheden die behandelaars ervaren bij de regelgeving en welke vervolgstappen door welke partijen kunnen worden gezet.
Onderschrijft u de conclusie dat behandelaars in de ggz «heel flexibel» omgaan met de declaratieregels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u gelukkig met de gekozen bewoording «heel flexibel» in de conclusies van het onderzoek en de mogelijke verdachtmaking die dat tot gevolg heeft voor de sector? Zo nee, bent u bereid hier afstand van te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u eveneens conclusie drie van het onderzoek dat incorrect declareren ook komt door het werkbaar maken van de declaratieregels in de praktijk?
Eén van de conclusies van het onderzoek is dat incorrect declareren deels ook komt door het werkbaar maken van de declaratieregels in de praktijk. Uit het rapport blijkt dat behandelaars daarbij vooral last hebben van de wisselende eisen die zorgverzekeraars aan hen stellen. Dit is een van de punten die aan de orde kan komen in de vervolggesprekken van de NZa met partijen.
Waar het gaat om de controles op declaraties in de ggz, werken zorgverzekeraars overigens met ingang van de controles over 2013, zo veel mogelijk met een uniforme controleaanpak.4 GGZ Nederland en ZN hebben afgesproken om vóór 2017 ook een dergelijke controleaanpak op te stellen voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017.5
Bent u van mening dat de zorgpraktijk zich naar de bureaucratie en declaratieregels van de zorgverzekeraars moet schikken? Of juist andersom?
In ons zorgstelsel hebben partijen ieder hun eigen rol. Het is belangrijk dat de geldende regelgeving wordt nageleefd. Daarvoor is het noodzakelijk dat regelgeving, inclusief regels vanuit zorgverzekeraars, in de praktijk werkbaar is. Zoals ik hiervoor reeds heb opgemerkt, gaat de NZa de komende maanden in gesprek met behandelaars en zorgverzekeraars over de uitkomsten van dit onderzoek om gezamenlijk stappen ter verbetering te zetten.
Erkent u dat door de complexiteit van declaratieregels er enorme ruimte ontstaat voor zorgconsultants om te adviseren? Vindt u dit gewenst?
Eén van de conclusies van het onderzoek is dat de vele regels en de (bijbehorende) gedetailleerde administratie volgens behandelaars soms lastig toepasbaar zijn in de ggz. Aanbevelingen uit het onderzoek gaan onder andere over de ruimte voor (verdere) kennisoverdracht vanuit de NZa en het beter werkbaar maken van de eisen die zorgverzekeraars aan behandelaars stellen. Dit onderzoek gaat niet in op de rol van zorgconsultants.
Is ook de rol onderzocht van zorgconsultants, zoals die van P5COM, bij het naleven van declaratieregels in de ggz?
Het onderzoek is uitgevoerd op initiatief en in opdracht van de NZa. Uit het rapport van TNS maak ik op dat de mogelijke rol van zorgconsultants geen onderdeel uitmaakte van de vraagstelling van het onderzoek.
Denkt u dat zorgconsultants die instellingen helpen met correct declareren een positief of een negatief effect hebben op de naleving van declaratieregels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Denkt u dat zorgconsultants die instellingen helpen met correct declareren een positief of een negatief effect hebben op de kostenbeheersing in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom en door wie is besloten de dubieuze rol van zorgconsultants die helpen met correct declareren niet te onderzoeken ondanks herhaaldelijke vragen hierover vanuit de Kamer?3
In de beantwoording op de Kamervragen waarnaar u verwijst, is uitvoerig antwoord gegeven op door de SP-fractie gestelde vragen over onderzoek naar zorgconsultants. Onderhavig onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de NZa.
Bent u bereid de rol van zorgconsultants, zoals die van P5COM, bij het naleven van declaratieregels alsnog te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg GGZ voorzien op 26 mei a.s?
Dat is niet gelukt.
Opsporingscapaciteit voor pgb-fraude |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u het er mee eens dat voor een goede en serieuze bestrijding van fraude met persoonsgebonden budgetten er voldoende opsporingscapaciteit beschikbaar moet zijn?1
Ja.
Kunt u een overzicht aan de Kamer sturen met daarin helder weergegeven
De aanpak van fraude met het persoonsgebonden budget (pgb) begint aan de voorkant van de keten, bij de indicatiestelling. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (voor de Wet langdurige zorg, Wlz), de gemeenten (voor de Wmo 2015 en de Jeugdwet) en de wijkverpleegkundige (voor wat betreft verpleging en verzorging in de Zorgverzekeringswet) bepalen wie aanspraak heeft op zorg en/of ondersteuning. Zij kunnen daarbij ook mogelijke onrechtmatigheden signaleren. Vervolgens is het aan respectievelijk zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars om een pgb toe te kennen. Daarbij beoordelen zij of iemand voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een pgb en in staat wordt geacht om, eventueel met gewaarborgde hulp van een derde, de zorg te organiseren en het pgb adequaat te beheren. Ook bij de toekenning is het van belang dat de verstrekkers alert zijn op signalen van fraude. Zorgkantoren en gemeenten worden daarbij ook gevoed door de SVB, die vanuit de uitvoering van het trekkingsrecht een signalerende rol vervult. Bij vermoedens van onrechtmatigheden of fraude kunnen zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars desgewenst controles uitvoeren of een fraudeonderzoek starten. Als er fraude wordt geconstateerd, kunnen zij maatregelen treffen (bijvoorbeeld het beëindigen van het pgb, waarbij het pgb wordt omgezet in naturazorg).
De taak om fraude met een pgb strafrechtelijk op te sporen, is op landelijk niveau belegd bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW). De Inspectie SZW voert onderzoeken uit onder gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM/FP). Daarnaast kan de politie (onder gezag van een Arrondissementsparket van het OM) op lokaal niveau strafrechtelijk onderzoek doen naar vermoedens van fraude. Fraude in de zorg maakt onderdeel uit van een van de prioritaire thema’s, zijnde de aanpak van horizontale fraude, waar de politie zich vanuit de Veiligheidsagenda (2015–2018) op richt.
Afstemming over de wijze van afdoening van een fraudesignaal vindt op landelijk niveau plaats in het zogeheten Centraal Selectieoverleg Zorg (CSO Zorg), onder voorzitterschap van het OM/FP. Naast het OM/FP nemen de bijzondere opsporingsdiensten Inspectie SZW en FIOD, en de toezichthouders NZa en IGZ deel aan dit selectieoverleg. Zaken voor de politie worden door de eenheden en arrondissementsparketten zelf geselecteerd. De bijzondere opsporingsdiensten en de politie hebben waar nodig op operationeel niveau contact en wisselen onderling informatie uit. Dit geldt ook voor de betrokken onderdelen van het OM. Op deze manier voorkomen de partijen dat er samenloop ontstaat.
Zoals hierboven geschetst, is de aanpak van pgb-fraude een ketenbrede inspanning, die strekt van preventie tot en met handhaving. Vermoedens van fraude kunnen op diverse punten in de keten worden gesignaleerd dan wel opgespoord. De betrokken partijen hebben ieder een eigen rol in het voorkomen dan wel aanpakken van fraude met het pgb. De samenwerking bij de aanpak van fouten en fraude in de zorg krijgt verder vorm binnen de Taskforce Integriteit Zorgsector.
Over de capaciteit die de bijzondere opsporingsdiensten hebben voor de strafrechtelijke opsporing van fraude heeft de Minister uw Kamer recentelijk geïnformeerd via de antwoorden op schriftelijke vragen over het jaarverslag 2015 (vraag 25). Er is geen informatie beschikbaar over de capaciteit die andere partijen in het kader van de aanpak van pgb-fraude inzetten.
Bent u van mening dat de capaciteit die beschikbaar is bij de verschillende betrokken partijen om pgb-fraude op te sporen voldoende is? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De afgelopen jaren hebben de Minister van VWS en ik vanuit het programmaplan Rechtmatige Zorg fors geïnvesteerd in de capaciteit voor het toezicht en de (strafrechtelijke) handhaving in de zorg. Met de beschikbare intensiveringsmiddelen is de capaciteit bij zowel de Inspectie SZW en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie substantieel uitgebreid. Vanaf 2016 hebben wij nog eens structureel € 2,4 miljoen aan extra middelen beschikbaar gesteld aan genoemde partijen. Hiermee breiden zij de capaciteit voor strafrechtelijke opsporing en vervolging verder uit. Dit resulteert bij de Inspectie SZW tot een capaciteitsuitbreiding van 18 fte in de vorm van een nieuw (derde) rechercheteam. De extra middelen leiden bij het Openbaar Ministerie tot een capaciteitsuitbreiding van 3 fte (een extra Officier van Justitie en twee senior parketsecretarissen). De Inspectie SZW kan met de extra capaciteit op jaarbasis een groter aantal opsporingsonderzoeken uitvoeren. De extra capaciteit wordt met name ingezet voor het uitvoeren van zwaardere onderzoeken naar fraude in de zorg.
Hoeveel zaken hebben de verschillende instanties in onderzoek, hoeveel zaken zijn er inmiddels afgerond en met welk resultaat?
De Minister heeft uw Kamer via de verzamelbrief van 26 januari jl. reeds geïnformeerd over het aantal fraudesignalen dat in 2015 in het CSO Zorg is geaccepteerd voor een strafrechtelijk onderzoek. In deze brief heeft de Minister het volgende gemeld:
Kunt u een overzicht geven hoeveel fraudesignalen er bij de verschillende instanties zijn binnengekomen en hoeveel daarvan in onderzoek zijn genomen?
De NZa publiceert binnenkort de rapportage van het Verzamelpunt Zorgfraude over het jaar 2015. Evenals in voorgaande jaren bevat deze rapportage informatie over onder andere de aantallen fraudesignalen die de partners in het Verzamelpunt (NZa, Inspectie SZW, FIOD, Zorgverzekeraars Nederland, CIZ en IGZ) hebben ontvangen, de aard van de signalen en de behandelstatus. Als de rapportage beschikbaar is, zal ik uw Kamer informeren over het aantal (pgb) signalen dat in 2015 is ontvangen.