Het onderzoekverloop naar de dood van Dascha Graafsma |
|
Niels van den Berge (GL), Jan de Graaf (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u, in algemene zin, een beeld schetsen hoe de second opinion naar de doodsoorzaak van Dascha Graafsma is vormgegeven?
Het College van procureurs-generaal heeft mij het volgende bericht. Naar aanleiding van aanhoudende twijfels van de nabestaanden over de doodsoorzaak van Dascha Graafsma heeft het Openbaar Ministerie (OM) besloten een second opinion uit te laten voeren. De second opinion wordt verricht door de forensische opsporing van een andere politieeenheid. De desbetreffende forensisch experts van de eenheid Amsterdam zijn niet eerder bij het onderzoek betrokken geweest en zijn gevraagd met een frisse blik te kijken naar de conclusies van het verrichte forensische onderzoek. Bij de forensische second opinion worden door hen zowel de bevindingen van de politie MiddenNederland, de schouwarts en de toxicoloog van het NFI betrokken als ook de bevindingen van de door de nabestaanden ingeschakelde forensisch deskundigen.
Hoe wordt in de praktijk voorkomen dat de stelling dat de eerdere vaststellingen rond de dood van Dascha onvolkomenheden bevatte, maar geen aanleiding geeft te twijfelen aan de eindconclusies het huidige onderzoek beïnvloedt?1
De resultaten van de forensische second opinion zullen door de zaaksofficier of rechercheofficier van het arrondissementsparket Midden-Nederland worden voorgelegd aan ervaren officieren van justitie van verschillende OM-onderdelen, die niet eerder bij het onderzoek betrokken waren. In een zogenoemde reflectiebijeenkomst zullen deze resultaten kritisch worden beschouwd.
De vraag die in deze reflectiebijeenkomst centraal zal staan is of de uitkomsten van de forensische second opinion, in combinatie met het opsporingsonderzoek van de politie en het rapport van de onderzoekers van de nabestaanden aanwijzingen opleveren voor een misdrijf en daarom een voortzetting of heropening van het onderzoek rechtvaardigen.
Geven de ervaringen in de onderzoeken die tot nu toe zijn gedaan en de bevindingen van de kring rond Dascha aanleiding voor maatregelen ten aanzien van de wet- en regelgeving, de toepassing van de onderzoekskaders en/of de wijze waarop nabestaanden worden betrokken in het onderzoek?
Nee.
Zijn u de klachten en wensen van de nabestaanden van Dascha bekend? Zo ja, herkent u zich in hun gevoel dat de structuur van het proces en de organisatie(cultuur) de werkwijze in de communicatie bemoeilijkt en hindernissen opwerpt om nieuwe feiten en omstandigheden in het onderzoek met elkaar te delen? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen om de waarheidsvinding in dit soort onderzoeken verder te versterken en welke maatregelen neemt u zich precies voor?
De klachten en wensen van de nabestaanden zijn bij het OM bekend. Het OM en ik vinden het van groot belang dat zo open mogelijk gecommuniceerd wordt met de nabestaanden. De politie en het OM hebben veelvuldig contact met de nabestaanden en/of team TDO en de nabestaanden zijn in de gelegenheid gesteld om het dossier in te zien en daarover vragen te stellen. De politie en het OM hebben daarnaast geprobeerd zo goed mogelijk antwoord te geven op de vragen die bij de nabestaanden/team TDO leven. De kanttekeningen van de nabestaanden/team TDO bij het onderzoek zijn serieus bekeken. Het OM en politie hebben excuses gemaakt voor eerdere communicatie waarin te stellig werd geconcludeerd dat in deze zaak sprake was van zelfdoding. Ook ik betreur deze gang van zaken. Door de nabestaanden zo goed mogelijk te blijven informeren en hun vragen te beantwoorden zet het OM in op een open en duidelijke communicatie richting nabestaanden.
De onvrede en een staking onder tolken en vertalers |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tolken en vertalers zich een vergeten beroepsgroep voelen en nu zelfs gaan staken?1 Wat is uw reactie op de aan u verstuurde brandbrief?
Tolken en vertalers zijn zeker geen vergeten beroepsgroep. Zij vormen een essentiële schakel in de werkprocessen van veel organisaties in het JenV-domein. Bijgevoegd treft u de reactie op de brandbrief aan.
Wat zijn de gevolgen van deze staking voor de justitie- en asielketen?
De gevolgen zijn beperkt. Er moet hier en daar wat langer doorgezocht worden om een tolk te vinden, of iets gewijzigd worden in de planning. In principe worden alle diensten gewoon gevuld.
Erkent u dat er al jaren beknibbeld wordt op de budgetten, waardoor de kwaliteit van de rechtsgang nu in gevaar is? Erkent u dat de tarieven sinds 1981 slechts eenmaal zijn verhoogd, met 2 procent, en dat een ZZP-er hier niet van rond kan komen?
Tolken en vertalers worden ingezet waar nodig. De vaste tarieven, die zijn vastgelegd in het Besluit tarieven in strafzaken (Btis), zijn inderdaad lang niet verhoogd. We gaan dan ook over tot het aanbesteden van alle tolk- en vertaaldiensten en de invoering van minimumtarieven. Dit biedt tolken en vertalers de garantie dat zij ten minste het minimumtarief zullen ontvangen. Tegelijkertijd is verdere prijsvorming op de markt mogelijk. Tolken en vertalers kunnen als zzp-ers zelf bepalen of zij bereid zijn diensten te verrichten voor het tarief dat op basis van vraag en aanbod op de markt tot stand komt.
Waarom komt u niet tegemoet aan de eis vanuit de branche om een redelijk tarief te betalen, dat in tegenstelling tot uw tarieven wél in verhouding staat tot de verantwoordelijke taken binnen het JenV-domein?
In het licht van aanbestedingen zou het logisch zijn om de tarieven vrij te laten en op de markt tot stand te laten komen. Ik heb er echter voor gekozen om in de aanbestedingen in deze sector een minimumuurtarief voor te schrijven dat ten gunste moet komen aan de tolk/vertaler. Zij hebben hiermee de garantie dat zij ten minste dit tarief krijgen. Het is nadrukkelijk een ondergrens; in de interactie met de intermediair kunnen tolken/vertalers hogere prijzen bedingen. De uitkomst hiervan zal van meerdere aspecten afhangen, zoals de vraag naar een bepaalde taal en/of specialisatie en de kwalificaties van de tolk.
Voor de hoogte van het minimumtarief nemen we de huidige vaste tarieven als uitgangspunt: het reguliere tarief van € 43,89 van het Besluit tarieven in strafzaken vormt in de nieuwe systematiek de ondergrens. Ook voor vertalers wordt een minimumtarief geïntroduceerd, gebaseerd op het Btis-tarief van € 0,079 per woord.
Met het instellen van minimumtarieven adresseren we een belangrijke zorg van de beroepsgroep, namelijk de zorg dat er een «race to the bottom» zal plaatsvinden. Door de vaste tarieven los te laten ontstaat bovendien voor het eerst ook voor deze categorie tolkdiensten de mogelijkheid om een hogere prijs te bedingen en kwaliteit beloond te zien worden.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk in overleg te gaan met deze beroepsgroep en er alles aan te doen om deze onvrede weg te nemen, te zorgen voor een fatsoenlijke vergoeding en de kwaliteit te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben ervan overtuigd dat met de invoering van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten een sterke en noodzakelijke professionaliseringsslag wordt gemaakt en de zorgen van de beroepsgroep geadresseerd worden. Ik realiseer me dat het moeilijk kan zijn hier op voorhand vertrouwen in te hebben. De beroepsgroep kan pas wat van de verbeterslag merken als deze in de praktijk zijn uitwerking vindt. Ik heb dit ook met de actiegroep registertolken en -vertalers besproken op 11 en 17 februari 2020. Ik zal uw Kamer op 19 februari a.s. tijdens het algemeen overleg over tolken en vertalers verslag doen. Op dit moment werken we in gezamenlijkheid met de betrokken overheidsorganisaties én de beroepsorganisaties aan het vormgeven van een goede en effectieve monitoring. Door middel van monitoring kunnen we kijken of de doelstellingen daadwerkelijk worden bereikt, of dat er bijstellingen nodig blijken. Ook dit punt heb ik met de actiegroep registertolken en -vertalers besproken.
Het bericht dat juridische hulp aan lage inkomens in gevaar is door problemen bij het Juridisch Loket |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat juridische hulp aan lage inkomens in gevaar is door problemen bij het Juridisch Loket?1
Ja.
Klopt het dat inmiddels 80% van alle medewerkers van het Juridisch Loket, inclusief de ondernemingsraad, het vertrouwen in de bestuurder heeft opgezegd? Welke consequenties heeft dit volgens u?
Of het in de berichtgeving van de Volkskrant genoemde percentage juist is, is mij niet bekend. Ik heb wel van de Raad van Toezicht van het Juridisch Loket begrepen dat er spanningen zijn binnen het Juridisch Loket. De Raad van Toezicht heeft hierop gereageerd door een onderzoek in te stellen. Dit onderzoek is eind januari 2020 afgerond. Dit is een interne kwestie. De Raad van Toezicht is de aangewezen partij om naar bevind van zaken te handelen en zij heeft mij laten weten dit te doen.
Was u al eerder op de hoogte van de situatie zoals deze in het bericht is beschreven en de onvrede die kennelijk bestaat over de bezuinigingen en het mismanagement? Hoe verhoudt zich dit tot uw voortgangsrapportage gericht aan de Kamer van 19 december jl. waarin u aangeeft dat het Juridisch Loket werkt aan een toekomstvisie op de eigen organisatie?2
In het najaar van 2019 heb ik het signaal gekregen dat er spanningen zijn binnen het Juridisch Loket.
In mijn plannen voor de stelselherziening van gesubsidieerde rechtsbijstand speelt het Juridisch Loket een belangrijke rol. Bij de vormgeving en de uitwerking van mijn plannen is het Juridisch Loket nauw betrokken. We investeren momenteel veel in de eerste lijn en in de toekomst van het Juridisch Loket in lijn met de plannen van de stelselherziening van gesubsidieerde rechtsbijstand. Hierbij is continu aandacht voor de uitvoerbaarheid van de plannen. De Raad van Toezicht heeft mij gemeld dat de plannen die we samen met het Juridisch Loket ontwikkelen door deze kwestie niet in het gedrang komen. De constructieve houding van en samenwerking met het Juridisch Loket geven mij in dit opzicht voldoende vertrouwen.
In hoeverre schat u in dat deze situatie een gevaar vormt voor de dienstverlening aan rechtzoekenden? Kunt u die dienstverlenging garanderen?
De continuïteit van de dienstverlening aan rechtzoekenden staat voorop. Het goede werk van de professionals van het Juridisch Loket aan rechtzoekenden vindt daarom ook ongehinderd doorgang. Ik blijf de ontwikkelingen binnen het Juridisch Loket goed volgen, maar benadruk dat dit allereerst een interne zaak is, waarbij de Raad van Toezicht de eerste is om naar bevind van zaken te handelen.
Heeft u al acties ondernomen of gaat u nog acties ondernemen om deze situatie te herstellen? Zo ja, welke dan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is de subsidierelatie op dit moment geregeld tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de Raad voor Rechtsbijstand en het Juridisch Loket? Hoe verhoudt die relatie zich tot de taken en bevoegdheden van de huidige Raad van Toezicht van het Juridisch Loket? Wat vindt u van de rol die de verantwoordelijk toezichthouder tot nu toe heeft gespeeld in deze kwestie?
Het ministerie heeft in goed overleg met alle betrokken partijen vanaf 1 januari 2020 (tijdelijk tot en met 2024) de rechtstreekse subsidierelatie met het Juridisch Loket overgenomen van de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand wordt hiermee voor de duur van de transitieperiode van de stelselherziening van gesubsidieerde rechtsbijstand ontlast.
De taken en bevoegdheden van de Raad van Toezicht blijven onverminderd van kracht zoals bij de oprichting van het Juridisch Loket is vastgelegd.
Ik volg de ontwikkelingen binnen het Juridisch Loket goed. Het optreden (tot heden) van de Raad van Toezicht, als gezegd de eerst aangewezene om in deze interne kwestie naar bevind van zaken te handelen, maakt dat ik vertrouw op een goede afhandeling in deze.
Wat vindt u van de klacht dat uw voorgenomen stelselherziening gesubsidieerde rechtsbijstand onuitvoerbaar wordt geacht en niet met medewerkers van het Juridisch Loket zou zijn afgestemd? Hoe kan dat, juist nu het Juridisch Loket een belangrijke rol zou moeten gaan spelen in de nieuwe plannen?
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 3.
Heeft dit bericht gevolgen voor uw voorgenomen herziening stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand? Zo ja, welke dan?
Zie antwoord vraag 7.
Wat kunt en gaat u doen om orde op zaken te stellen?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 4 en 5 heb aangegeven, blijf ik de ontwikkelingen binnen het Juridisch Loket goed volgen, maar benadruk ik dat dit allereerst een interne zaak is, waarbij de Raad van Toezicht de eerste is om naar bevind van zaken te handelen.
Wat vindt u van de oproep vanuit de FNV om een onafhankelijk onderzoek in te stellen?3
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven, is er reeds een onderzoek uitgevoerd naar deze interne kwestie. Het instellen van een apart onderzoek vanuit het ministerie is (nu) niet aan de orde.
Het bericht dat zorginstellingen misbruik lijken te maken van de regeling waarmee zij aanstelling of ontslag van een bewindvoerder, mentor of curator mogen vragen |
|
Maarten Hijink , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zorginstellingen misbruik lijken te maken van de regeling waarmee zij aanstelling of ontslag van een bewindvoerder, mentor of curator mogen vragen? Wat is uw reactie hierop? Waren deze signalen al eerder bij u bekend?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht. Ik vind de voorbeelden die in de berichtgeving van De Groene Amsterdammer worden genoemd zorgelijk en heb daarom naar aanleiding van het artikel gesproken met de rechters uit de expertgroep curatele, bewind en mentorschap van de rechtspraak (hierna: de expertgroep). In de verdere beantwoording ga ik daarop ook in.
Hoe verklaart u de ruime verdubbeling van het aantal aanvragen om aanstelling of ontslag van een bewindvoerder of mentor door zorginstellingen in 2019 ten opzichte van 2014? Is dit volgens u een wenselijke ontwikkeling?
De leden Van Nispen en Hijink verwijzen naar cijfers uit de berichtgeving van De Groene Amsterdammer. Zij maakt er in haar berichtgeving melding van dat Investico cijfers heeft opgevraagd bij de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Rvdr). De Rvdr bericht mij dat zij de vraag van Investico kreeg hoeveel instellings- of opheffingsverzoeken door zorginstellingen zijn ingediend. Naar aanleiding van de vragen van het lid Ellemeet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1697) en de vragen van de leden Van Nispen en Hijink heb ik de betreffende cijfers bij de Rvdr opgevraagd. Er lijkt sprake van een misverstand rond de cijfers. De cijfers die de Rvdr heeft verstrekt betreffen het aantal instellingsverzoeken voor bewind en mentorschap dat zorginstellingen in de periode 2014 tot en met juni 2019 hebben ingediend. In totaal gaat het om 3.279 verzoeken. In de berichtgeving van De Groene Amsterdammer lijkt precies dit aantal van 3.279 verzoeken gepresenteerd te worden als het aantal ontslag- en benoemingsverzoeken met betrekking tot bewindvoerders en mentoren dat zorginstellingen hebben ingediend.2
Bij de Rvdr heb ik ook opgevraagd het aantal ontslag- en benoemingsverzoeken dat zorginstellingen hebben ingediend. In de periode 2014–2016 steeg het aantal ontslag- en benoemingsverzoeken naar circa zestig per jaar, sinds 2017 gaat het om circa twintig verzoeken per jaar.
Is de praktijk, zoals in het bovengenoemd artikel beschreven, in lijn met de geest van de wet? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om zorginstellingen duidelijk te maken dat wat zij doen niet wenselijk is?
Zorginstellingen hebben in de periode 2014 tot en met 2019 3.279 instellingsverzoeken voor bewind en mentorschap ingediend. Het doel van het toekennen van deze bevoegdheid aan zorginstellingen is de toegang tot bewind, mentorschap en curatele te verbeteren voor kwetsbare mensen zonder familie en sociaal vangnet. Door de betrokkenheid van zorginstellingen vallen minder hulpbehoevenden tussen wal en schip. Het gaat bijvoorbeeld om zorgmijders en mensen zonder (betrokken) familie.3 Dat zorginstellingen jaarlijks een aantal instellingsverzoeken indienen is in lijn met de geest van de wet.
Op welke manier controleren rechters aanvragen van zorginstellingen? Hebben rechters voldoende tijd om de aanvragen zorgvuldig te beoordelen? Kunt u dit nader onderbouwen? Wordt bijvoorbeeld gedegen getoetst of een bewindvoerder/mentor volstrekt onafhankelijk is en niet te veel op schoot zit bij een zorginstelling?
Als een zorginstelling een instellingsverzoek voor bewind, mentorschap of curatele indient, moet de zorginstelling op grond van de wet motiveren waarom de familie dat verzoek niet indient. De rechters de expertgroep geven aan dat een verzoek door een zorginstelling doorgaans wordt ingediend omdat er geen familie is of geen betrokken familie. Als een zorginstelling een ontslag- en benoemingsverzoek indient, beoordeelt de rechter de gegrondheid van het verzoek en weegt hij alle betrokken belangen af. De expertgroep benadrukt dat het belang van de betrokkene altijd voorop staat. Dit is in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat onder meer bepaalt dat maatregelen zoals bewind, mentorschap en curatele de wil en voorkeuren van de betrokkene respecteren.
De wet bevat waarborgen voor het voorkomen van belangenverstrengeling. In de wet is een lijst opgenomen van natuurlijke en rechtspersonen die niet kunnen worden benoemd tot bewindvoerder, mentor en curator. Het benoemingsverbod geldt onder andere voor – kort gezegd – medewerkers van zorginstellingen. Zij moeten niet in een positie terecht kunnen komen waarin zij de belangen van hun cliënt – de betrokkene – en hun werkgever – de zorginstelling – moeten afwegen. Zo’n situatie kan bijvoorbeeld ontstaan als de bewindvoerder of curator moet beslissen of de betrokkene meebetaalt aan een uitgave die een zorginstelling doet ten behoeve van alle cliënten. Het benoemingsverbod is erop gericht dergelijke situaties te voorkomen. Ook in het Besluit kwaliteitseisen zijn waarborgen opgenomen voor het voorkomen van belangenverstrengeling bij professionele vertegenwoordigers. Zij mogen bijvoorbeeld geen ander voordeel voor hun werk ontvangen dan de beloning die zij als vertegenwoordiger krijgen.
Met inachtneming van de wettelijke waarborgen is het in de praktijk aan vertegenwoordigers om belangenverstrengeling te voorkomen. Zij moeten handelen zoals een goed vertegenwoordiger betaamt. Doen zij dat niet, dan is dit reden voor ontslag en zijn zij aansprakelijk voor de schade die zij de betrokkene berokkenen. Als bijvoorbeeld de ouders of kinderen van de betrokkene vermoeden dat de vertegenwoordiger de belangen van de betrokkene niet vooropstelt, maar die van de zorginstelling, kunnen zij hierover een klacht indienen bij de vertegenwoordiger. Het staat partijen vrij om de rechter te benaderen. De rechter beoordeelt dan of de vertegenwoordiger kan aanblijven of dat de belangen van de betrokkene beter zijn geborgd als een andere vertegenwoordiger wordt benoemd.
Rechters hebben voldoende gelegenheid, tijd en mogelijkheden om te onderzoeken wat er aan de hand is als sprake is van een conflict tussen de zorginstelling en vertegenwoordiger of mogelijke belangenverstrengeling bij een vertegenwoordiger. De rechter kan bijvoorbeeld informatie bij de vertegenwoordiger en zorginstelling opvragen en de betrokken partijen horen. Dit is bevestigd door de expertgroep.
Op de rechtbank wordt nagegaan of verzoeken van zorginstellingen worden vergezeld door akkoordverklaringen van familie. De rechtbank gaat via de Basisregistratie Personen (BRP) na of er familie is die bij het verzoek van de zorginstelling moet worden betrokken. Familie die buiten beeld was, kan op die manier alsnog worden betrokken. De familie krijgt op deze manier als belanghebbende de gelegenheid om te worden gehoord. Mocht er een belanghebbende zijn die onverhoopt toch buiten beeld is gebleven of die niet bereikbaar was, dan kan die belanghebbende zich alsnog bij de rechtbank melden en zal de rechter bekijken of er aanleiding is om zijn beslissing te herzien. Blijft de beslissing in stand en is de belanghebbende het hier niet mee eens, dan kan de belanghebbende hoger beroep instellen.
Is het volgens u wenselijk dat bewindvoerders en mentoren voor hun inkomen sterk afhankelijk zijn van zorginstellingen, waarbij een kwart van de bewindvoerders en mentoren aangeeft weleens onder druk te zijn gezet door zorginstellingen?
De Groene Amsterdammer bericht dat meer dan de helft van de door De Monitor, Investico en Trouw geënquêteerde bewindvoerders en mentoren voornamelijk cliënten krijgt via zorginstellingen. Dit hoeft op zichzelf niet te betekenen dat zij financieel afhankelijk zijn van zorginstellingen. Als een vertegenwoordiger wel financieel afhankelijk is van een zorginstelling, is dat niet wenselijk. Een vertegenwoordiger moet het belang van de betrokkene centraal stellen. Het risico dat dit niet gebeurt, wordt vergroot als de vertegenwoordiger financieel afhankelijk is van de zorginstelling.
Ik herken het beeld dat vertegenwoordigers loopjongens lijken te zijn geworden, niet. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4, bevatten de wet en het Besluit kwaliteitseisen waarborgen om belangenverstrengeling tegen te gaan.
In de evaluatie van de wetswijzing uit 2014 is door rechters opgemerkt dat met name zorginstellingen goed zicht hebben op de verhouding tussen de vertegenwoordiger en betrokkene. Zij hebben daarbij opgemerkt dat als de kwaliteit van de vertegenwoordiging te wensen overlaat, zorginstellingen actie kunnen ondernemen doordat zij de bevoegdheid hebben om de rechter te verzoeken de vertegenwoordiger te ontslaan.4
Naar aanleiding van de berichtgeving van onder andere De Groene Amsterdammer heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesproken met voornoemde expertgroep. De expertgroep heeft aangegeven dat de berichtgeving van onder andere De Groene Amsterdammer onderstreept hoe belangrijk het is dat de rechter grondig onderzoek doet naar de reden van verzoeken die zorginstellingen indienen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal de koepels van zorginstellingen vragen om de berichtgeving van De Groene Amsterdammer en in het bijzonder de daarin beschreven ervaringen van ouders onder de aandacht van hun leden te brengen.
Vindt u ook dat het er op lijkt dat bewindvoerders en mentoren eerder loopjongens lijken te zijn geworden van zorginstellingen in plaats van dat zij echt de belangen van hun cliënt behartigen? Vindt u, net als het College voor de Rechten van de Mens, deze ontwikkeling ook een gevaar voor de rechtsbescherming van ouderen en verstandelijk beperkten? Zo nee, kunt u uitgebreid beargumenteren waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is er concreet gedaan met de evaluatie van de wet in 2018, waaruit bleek dat een op de vijf professionele bewindvoerders en mentoren negatief was over de toegenomen macht van zorginstellingen?
Uit de wetsevaluatie blijkt niet dat 1 op de 5 professionele vertegenwoordigers negatief is over de toegenomen macht van zorginstellingen. Hieronder worden hieromtrent meest relevante uitkomsten van de evaluatie weergegeven en wordt toegelicht welke actie er na de evaluatie is ondernomen.
In de wet is geregeld welke (rechts)personen een verzoek mogen indienen tot instelling en opheffing van bewind, mentorschap en curatele en ontslag van de vertegenwoordiger. Met de wetswijziging uit 2014 is de kring van verzoekers uitgebreid. Hiermee is beoogd meer personen uit de nabije omgeving van de betrokkene te betrekken bij diens bescherming en de toegang tot de beschermingsmaatregelen beter te borgen.5 Aan de kring verzoekers zijn toegevoegd degene die het gezag over de betrokkene uitoefent, gemeenten (in geval van zogenoemd schuldenbewind) en zorg- en begeleidingsinstellingen (hierna tezamen: zorginstellingen). In de evaluatie van de wetswijziging in 2018 is ook deze uitbreiding van de kring van verzoekers betrokken. De onderzoekers constateren dat (vrijwel) alle ondervraagde rechters (9 van de 10) en een aanzienlijk deel van de professionele bewindvoerders, mentoren en curatoren (36 van de 77) positieve ervaringen hebben opgedaan met de uitbreiding van de kring van verzoekers. Als reden hiervoor wordt vooral gewezen op de verruiming van de signaleringsmogelijkheid. Door onder meer zorginstellingen de mogelijkheid te bieden om de instelling van een beschermingsmaatregel te verzoeken vallen minder hulpbehoevenden tussen wal en schip. Dit is vooral relevant bij personen die niet of nauwelijks over familie beschikken, voegen de onderzoekers toe.6
Van de 10 geraadpleegde rechters oordelen er 5 neutraal over de uitbreiding van de kring van (rechts)personen die een ontslagverzoek mogen indienen vanwege hun (zeer) beperkte ervaring hiermee. 3 rechters hebben hier meer ervaring mee opgedaan. Deze rechters zijn positief over de uitbreiding van de kring. Zij hebben daarbij aangegeven dat met name zorginstellingen goed zicht hebben op de verhouding tussen de vertegenwoordiger en betrokkene; als de kwaliteit van vertegenwoordiging duidelijk te wensen overlaat, hebben zorginstellingen met de mogelijkheid van het indienen van een ontslagverzoek een extra instrument in handen om actie te ondernemen.7 Van de 77 geraadpleegde professionele vertegenwoordigers hebben er 8 positief geoordeeld over de uitbreiding van de kring van (rechts)personen die een ontslagverzoek kunnen indienen (1 op de 10). Als reden daarvoor hebben deze respondenten met name genoemd dat de uitbreiding van de kring van verzoekers heeft geresulteerd in meer controle op de werkzaamheden van vertegenwoordigers.8 Van de 77 geraadpleegde professionele vertegenwoordigers hebben er 8 neutraal en 7 negatief geoordeeld over de uitbreiding van de kring van (rechts)personen die een ontslagverzoek mogen indienen. Dit betreft tezamen 1 op de 5 geraadpleegde professionele vertegenwoordigers. Deze respondenten hebben volgens de onderzoekers vooral opgemerkt dat deze bevoegdheid erin kan resulteren dat meer ontslagverzoeken worden ingediend bijvoorbeeld vanwege oneigenlijke gronden. Als voorbeelden van oneigenlijke gronden worden onenigheid in de familie of financiële overwegingen genoemd.9 In de evaluatie blijkt niet van voorbeelden van gevallen waarin zorginstellingen daadwerkelijk een verzoek hebben ingediend op oneigenlijke gronden.
Op 4 juli 2019 heb ik de appreciatie van de wetsevaluatie aan de Kamer gezonden.10 Naar aanleiding van de wetsevaluatie zijn verschillende stakeholderbijeenkomsten georganiseerd. Tijdens die bijeenkomsten zijn de ervaringen met verzoeken van zorginstellingen niet door mijn ministerie geagendeerd. De reden daarvoor is dat de uitkomsten van de evaluatie op dit onderwerp daar geen aanleiding voor gaven. 1 op de 11 professionele vertegenwoordigers bestempelde de uitbreiding van de kring van verzoekers in het algemeen als negatief, zonder specifiek te refereren aan zorginstellingen. Daartegenover bestempelde bijna de helft van de professionele vertegenwoordigers en 9 van de 10 rechters de uitbreiding als positief.11 Deze resultaten geven geen doorslaggevende positieve of negatieve uitkomst, zeker niet nu uit de wetsevaluatie (a) blijkt dat er nog weinig ervaring was opgedaan met verzoeken van (rechts)personen die bij de wetswijziging aan de kring van verzoekers zijn toegevoegd en (b) niet blijkt van voorbeelden waarin verzoeken op oneigenlijke gronden zijn ingediend en deze daadwerkelijk hebben geleid tot de opheffing van een beschermingsmaatregel of ontslag van een vertegenwoordiger. Verzoeken van zorginstellingen zijn tijdens de bijeenkomsten ook niet door deelnemers aan de orde gesteld.
Heeft u inmiddels gesproken met de rechtspraak? Zo ja, wat was van dit gesprek de uitkomst? Zo nee, wanneer gaat u dat doen en kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Naar aanleiding van de berichtgeving van De Monitor, Trouw en De Groene Amsterdammer is vanuit mijn ministerie op 6 december 2019 gesproken met de expertgroep. De uitkomsten van dit gesprek zijn vermeld in de beantwoording van de voorgaande vragen.
Het bericht dat de veiligheid in de gevangenis van Lelystad in gevaar is |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over de toename van het aantal incidenten in gevangenissen? Hoe verklaart u deze toename?1 2 3
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Als het gaat over het totaal aantal incidenten waarover de inrichtingen het hoofdkantoor van de Dienst Justitiële Inrichtingen informeren, dan is er in de afgelopen jaren juist sprake van een daling.
Incidenten binnen de inrichtingen van DJI verschillen in vorm, omvang en ernst. Voorbeelden van incidenten die regelmatig voorkomen zijn brand, geweld, de vondst van contrabande, of een poging tot het binnensmokkelen ervan. Andere incidenten zijn (poging tot) suïcide, integriteitskwesties, ordeverstoringen, uitval van systemen etc. Inrichtingen handelen incidenten in principe zelf af, al dan niet samen met hulpdiensten.
Ondanks de daling heb ik geconstateerd dat DJI mij in de afgelopen periode regelmatig heeft geïnformeerd over ernstige geweldsincidenten tegen personeel. Dat beeld baart mij zorgen; personeel van DJI moet zijn werk veilig kunnen doen. Ik heb DJI gevraagd hier nader onderzoek naar te doen. Meer in het bijzonder naar de exacte aantallen, de omstandigheden waaronder deze incidenten hebben plaatsgevonden en de meerjarige ontwikkeling hiervan. Ik verwacht de uitkomst hiervan nog voor de zomer.
Voorop staat, dat bij geweld tegen medewerkers en geweld tussen gedetineerden onderling alleen de meest krachtige reactie past: strafcelplaatsing, maatregel van de directeur, aangifte, vervolgen en straffen. Daarnaast vind ik het van groot belang, dat de getroffen medewerkers de nazorg en aandacht krijgen die ze verdienen. In een gesprek met een aantal slachtoffers heb ik onlangs gezien dat het hoofdkantoor van DJI en de inrichtingen hier alles voor in het werk stellen.
Denkt u ook, net als de vakbonden, dat het aantal meldingen van incidenten tot nu toe slechts het topje van de ijsberg is? Zo nee, waar denkt u dat dit verschil in inzicht vandaan komt? Hoe weet u zo zeker dat alle incidenten geregistreerd worden?
Ernstige incidenten worden door de DJI aan het departement gemeld. Een samenvatting van deze meldingen wordt iedere maand op de website van DJI geplaatst. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 wordt een nadere analyse naar het totaal van de incidenten uitgevoerd.
Over de vraag of alle geweldsincidenten goed en volledig worden geregistreerd en er dus een compleet beeld is heeft de RSJ zich ook gebogen. De RSJ beveelt aan zorg te dragen voor een adequate registratie van geweld in PI’s ten aanzien van zowel gedetineerden als personeel. Deze aanbeveling heb ik overgenomen. Overigens is de registratie van incidenten in het afgelopen jaar al verbeterd.
Staat u nog steeds achter de beslissing om steeds meer gevangenissen te sluiten en in plaats daarvan mega-bajesen te openen? Maken deze mega-bajesen per definitie het werk voor het gevangenispersoneel niet onveiliger, omdat er zeer diverse doelgroepen in deze grote inrichtingen geplaatst worden? Kunt u uitgebreid op deze vragen ingaan?
De sluiting van gevangenissen was nodig om de leegstand tegen te gaan. De kwalificatie megabajes deel ik niet. Bovendien zijn er ook geen plannen om nieuwe gevangenissen te openen. Er is wel sprake van een aantal grote inrichtingen, waarin verschillende regimes worden aangeboden.
Bij de totstandkoming van deze PI’s en bij het bepalen van de benodigde formatie staat de veiligheid van medewerkers en personeel altijd voorop.
Dat leidt er onder meer toe dat het aantal personeelsleden in lijn wordt gebracht met het aantal gedetineerden en de regimes die gehanteerd worden. Binnen reguliere regimes wordt bijvoorbeeld uitgegaan van 2 personeelsleden op 24 uitgesloten gedetineerden. Bij bijzondere regimes als de EZV, ISD of PPC is die inzet hoger. De doelgroep, niet de grootte van de inrichting, is hierbij bepalend.
De grotere inrichtingen betreffen daarnaast deels nieuwe gebouwen met betere voorzieningen en een slimmere indeling van het gebouw. Dan kan het voorkomen dat de afdelingsgrootte in deze inrichtingen kleiner is dan in een aantal oudere inrichtingen.
In de praktijk komt het er op neer dat in grote en in kleine inrichtingen steeds goed gekeken moet worden naar het regime, het gebouw en de lokale omstandigheden die de veiligheid en benodigde personele inzet bepalen.
Wanneer denkt u de personeelscapaciteit binnen de gevangenissen op orde te hebben? Zou hier geen taskforce voor moeten komen?
In 2019 was de personele bezetting in lijn met de voor 2019 vastgestelde formatie. Met dien verstande dat dit mede komt door een inzet van externe inhuur van zo’n 5%. Per inrichting en per functiegroep verschilt het beeld.
Zoals eerder gemeld aan uw Kamer is DJI bezig met grootschalige werving om te voorzien in de vacatures die onder andere ontstaan door de natuurlijke uitstroom.4 Dit verloopt goed. Al met al zien we een toename van het vaste eigen personeel. Voor 2020 is meer personeel nodig als gevolg van het operationaliseren van extra capaciteit vanwege de stijgende gedetineerdenbezetting, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd.5 De werving wordt dan ook volop doorgezet. Het daadwerkelijk in gebruik nemen van extra capaciteit gebeurt pas als de personele bezetting beschikbaar is.
Met deze aanpak is de personele inzet in balans. Aangezien DJI gegeven de krappe arbeidsmarkt succesvol is in het grootschalig werven van personeel, zie ik geen aanleiding om hier een aparte taskforce voor in te richten.
Bent u bereid om in het kader van lastenverlichting voor het personeel minder gedetineerden op een meerpersoonscel te plaatsen, in ieder geval tot de personeelscapaciteit op orde is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hoewel ze niet voor elke gedetineerde geschikt zijn, zijn meerpersoonscellen een volwaardige vorm van detentie. Het gebruik van deze cellen stelt DJI in staat flexibel in te spelen op schommelingen in de bezetting.
Bij het bepalen van de benodigde personele inzet wordt gekeken naar het aantal gedetineerden en niet naar het aantal cellen. In geval van meerpersoonscelgebruik groeit het aantal personeelsleden dus mee met het aantal gedetineerden in de inrichting.
Is het nog wel mogelijk om gevangenen die geweld gebruiken als straf altijd afzonderlijk te plaatsen? Zo ja, kunt u dit uitgebreid onderbouwen? Zo nee, zou dit wellicht te maken kunnen hebben met de recente sluitingen van gevangenissen en dus de afgenomen celcapaciteit?
Bij het gebruik van geweld is het opleggen van een strafcelplaatsing gebruikelijk. Dat gebeurt door het plaatsen van de gedetineerde in een strafcel op de isoleerafdeling. Ik heb geen signalen dat er onvoldoende isolatiecellen in de inrichtingen zijn.
Alleen bij bijzondere incidenten als een grootschalige opstand kan het voorkomen dat er niet genoeg van dergelijke cellen zijn om alle straffen in één keer ten uitvoer te leggen. Deze strafcellen tellen niet mee in de operationele capaciteit en worden dan ook niet gebruikt om gedetineerden standaard te huisvesten. Ik zie dan ook geen relatie met de recente sluiting van een aantal gevangenissen.
Daarnaast kan een gedetineerde bestraft worden met een straf op eigen cel. Dit betekent dat hij of zij de TV en andere faciliteiten moet inleveren en een individueel regime volgt. Bij plaatsing in een meerpersoonscel betekent dit dat de straf niet (volledig) in afzondering plaatsvindt. De vestigingsdirecteur houdt daar bij het opleggen van de straf rekening mee.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg gevangeniswezen?
Ja.
De pilot met rechtsbijstandverlening door Achmea |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe verhoudt de inhoud van de openbaar gemaakte stukken over de pilot met rechtsbijstandverlening door Achmea zich tot uw antwoorden op eerdere Kamervragen hierover, gelet op het feit dat het filmpje dat tijdens uw werkbezoek is opgenomen niet alleen een initiatief was van uw ministerie, maar dat ook Achmea het mede initieerde?1
Mijn bezoek aan Stichting Achmea Rechtsbijstand was één van de vele werkbezoeken die ik bij de start van het programma heb afgelegd aan verschillende organisaties en professionals, zoals ik ook aan het juridisch loket, de Raad voor rechtsbijstand (hierna de Raad) en kantoren van sociale advocaten een bezoek heb gebracht. Het doel van deze werkbezoeken was mij breed te oriënteren op innovatieve manieren van werken. Om zichtbaar te maken dat ik me liet informeren is er door mijn ministerie voor gekozen om dit met een filmpje naar voren te brengen. Hierover zijn uiteraard vooraf afspraken gemaakt zoals te doen gebruikelijk. Achmea heeft geen financiële bijdrage of bijzondere diensten geleverd aan dit filmpje.
Denkt u dat de betrokkenheid van Achmea bij het filmpje geschiedde op grond van commerciële belangen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in de beantwoording van de vorige vraag heb aangegeven was het de keuze van mijn ministerie om op deze wijze aandacht te geven aan mijn werkbezoek. Achmea heeft hier om haar moverende redenen mee ingestemd.
Betekent het commerciële belang van Achmea van uw werkbezoek dan in feite dat u reclame liep voor dat bedrijf, in tegenstelling tot wat u beweerde in de beantwoording van eerdere Kamervragen? Hoe moet de volgende uiting van één van uw ambtenaren in de openbaar gemaakte stukken in dat kader worden beschouwd: «Zoals gezegd; het filmpje is bedoeld voor Facebook, de linked-in discussie pagina over de herziening van rechtsbijstand en voor verspreiding via twitter. Daarbij kunnen we elkaar versterken.»?2 3
Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, vond het werkbezoek plaats in het kader van een brede oriëntatie om inzichten te verkrijgen in innovatieve manieren van werken. De wijze waarop Achmea daarbij in beeld kwam tijdens het filmpje had niet de focus. De opmerking van een van mijn ambtenaren dient te worden gelezen in het licht van het bereiken van een zo groot mogelijk publiek om de opbrengsten van dit werkbezoek mee te delen.
Hoe ver terug verliepen de contacten tussen de Raad voor de Rechtsbijstand en Achmea, voordat de overeenkomst tot de pilot is gesloten?
Reeds sinds 2008 wordt de mogelijke rol van rechtsbijstandverzekeraars voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand verkend, met name via de inzet van HBO-juristen bij eenvoudige zaken. De Universiteit van Tilburg had hier in 2008 al aandacht voor in het rapport «Kitty’s ketens: meer voor minder rond rechtsbijstand».4 De concrete contacten van de Raad en Achmea vloeien voort uit de proef met Rechtwijzer Huur, die in het najaar van 2016 werd afgesloten. In juli 2017 is er voor het eerst verkennend gesproken tussen de Raad en Achmea.
Hoe kan het dat uit de openbaar gemaakte stukken geconcludeerd moet worden dat ambtenaren pas laat in het proces het winstoogmerk van Achmea ontdekten? Concludeert u achteraf dat deze kennis eerder in het proces tot een andere partner voor de pilot had kunnen leiden?4
De Raad is als zelfstandig bestuursorgaan initiatiefnemer en opdrachtgever voor deze pilot. De keuze voor de rechtsvorm van de uitvoerder van de pilot ligt bij Achmea als opdrachtnemer. De pilot heeft zoals u weet de belangstelling van mijn ministerie, omdat het een ontwikkeling is die goed past binnen de uitwerking van de contouren voor een nieuw stelsel voor rechtsbijstand. Het uitgangspunt van de werkwijze is namelijk om te zorgen voor een passende oplossing in een zo vroeg mogelijk stadium van het probleem, waarbij een aanpak in modules wordt gehanteerd. Eerst onderzoekt een jurist of de rechtzoekende met een gedegen advies op weg kan worden geholpen om zelf de oplossing te bereiken. Is dat geen optie of werkt dat niet, dan biedt de jurist aanvullende, buitengerechtelijke hulp bij het voeren van onderhandelingen met de wederpartij en het bereiken van een oplossing. Pas in de laatste fase van dienstverlening helpt de jurist bij een juridische procedure. Deze aanpak biedt kansen voor rechtzoekenden om een geschil op een alternatieve manier achter zich te laten. De rechtspersoonlijkheid van de uitvoerende partij en of al dan niet sprake is van een winstoogmerk heeft op mijn ministerie geen rol gespeeld. Eerdere bekendheid van mijn ambtenaren met het feit dat LegalGuard de feitelijk uitvoerder zou zijn en niet Stichting Achmea Rechtszekerheid, had niet tot een andere partner voor de pilot geleid.
Wat was de reactie van de Raad voor de Rechtsbijstand op aanmeldingen van individuele advocaten voor deelname aan de pilot met Achmea? Waarom zijn deze uiteindelijke afgewezen als partner?
Het doel van de pilot was het opdoen van ervaring met verschillende wijzen waarop problemen van rechtzoekenden kunnen worden opgelost. Daarom paste het volgens de Raad en na overleg met mijn ambtenaren niet binnen deze doelstelling om op de binnen het stelsel gebruikelijke wijze rechtshulp te bieden.
Is het plafondbedrag gekozen om zo een publieke aanbesteding te voorkomen om daarmee de garantie te krijgen dat de pilot met Achmea doorgang kan vinden, gelet op het feit dat uit de openbaar gemaakte stukken kan worden opgemaakt dat er een plafond van € 750.000 is ingesteld? Hoe kunt u dit verantwoorden, aangezien publieke aanbesteding juist willekeur in het verlenen van diensten moet voorkomen?
Er is bewust gekozen om op deze wijze een pilot op kleine schaal met de desbetreffende aanbieder op te zetten, omdat de door hen gehanteerde werkwijze in eerdere contacten een interessante werkwijze leek. Daarbij zijn de aanbestedingsregels in acht genomen. Op korte termijn zal overigens ook op grotere schaal ervaring kunnen worden opgedaan met andere werkwijzen. Hiervoor heeft de Raad een subsidieregeling (subsidieregeling stelselherziening rechtsbijstand) opgesteld die per 1 januari jl. in werking is getreden. Hiermee komt 10 miljoen euro subsidie beschikbaar voor projecten die input leveren voor het ontwikkelen van rechtshulppakketten.
Waarom blijkt uit de openbaar gemaakte stukken dat het problematisch is dat in eerdere Kamervragen over Achmea werd gesproken en niet over LegalGuard of Stichting Achmea Rechtszekerheid?
Zoals ik ook reeds in de beantwoording van vraag 5 heb aangegeven, heeft de pilot de belangstelling van mijn ministerie, omdat het een ontwikkeling is die goed past binnen de uitwerking van de contouren voor een nieuw stelsel voor rechtsbijstand. De keuze voor de rechtsvorm van de uitvoerder van de pilot ligt bij Achmea als opdrachtnemer. De rechtspersoonlijkheid van de uitvoerende partij heeft op mijn departement geen doorslaggevende rol gespeeld. Vanaf het moment dat duidelijk was dat LegalGuard de feitelijke uitvoerder werd, is deze benaming aangehouden.
Hoe verhoudt de beantwoording van eerdere Kamervragen inzake deze pilot zich tot het feit dat uit de openbaar gemaakte stukken blijt dat een goedkope stelsel wel degelijk één van de doelstellingen is? Waarom beweerde u eerder iets anders?
Een goedkoper stelsel voor rechtsbijstand is geen doelstelling op zichzelf. Door zaken slimmer te organiseren kunnen we meer oplossingen bieden binnen hetzelfde budgettaire kader. Wel is het de doelstelling van de Raad om in de pilot consumentenzaken te verkennen of het mogelijk is om met maatschappelijke partners burgers eerder, sneller en goedkoper aan passende oplossingen voor hun problemen te helpen. De besparingen die we op deze manier realiseren blijven beschikbaar voor het stelsel als geheel en zo ontstaat ruimte voor een hogere vergoeding.
Waarom was u eerder niet eerlijk en open over de expliciete doelstellingen, nu uit de openbaar gemaakte stukken blijkt dat de pilot ook aan moet tonen of het stelsel goedkoper kan?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 9 aangaf, is een goedkoper stelsel voor rechtsbijstand geen doelstelling op zichzelf. Door zaken slimmer te organiseren kunnen we meer oplossingen bieden binnen hetzelfde budgettaire kader en kan een stap gezet worden naar betere vergoedingen voor advocaten werkzaam binnen het stelsel.
Kunt u helderheid verschaffen over hoe de constructie voor het vergoeden van tolken is geregeld in de pilot aangezien dit niet helder blijkt uit de openbaar gemaakte stukken? Is dit op correcte wijze geregeld?
De Raad heeft een overeenkomst met het Tolk- en vertaalcentrum Nederland voor de levering van tolkdiensten in de gesubsidieerde rechtsbijstand. Voor het merendeel worden deze gesubsidieerde diensten afgenomen door bij de Raad ingeschreven advocaten en mediators. Ook bij de Raad geregistreerde bewindvoerders Wsnp, medewerkers van het Juridisch Loket, vertegenwoordigers van de organisaties iMMO (voortzetting van de Medische Opvang Groep van Amnesty International) en FairWork (ondersteuning slachtoffers mensenhandel) nemen deze diensten af. Ook LegalGuard kan voor deelnemende cliënten aan de pilot gebruik maken van deze voorziening. Tot op heden is er binnen de pilot overigens nog geen gebruik gemaakt van een door de Raad gefinancierde tolkdienst.
Bent u bekend met de blogs «Jantje-van-Leiden» en «Dekker’s doodzone»? Wat is uw reactie op beide artikelen?5 6
Ik ben bekend met de blogs en heb van de inhoud kennis genomen. Ik deel de mening van de schrijver van de blogs niet. Mijn reactie is als volgt.
In de blog «Jantje-van-Leiden» worden drie punten aan de orde gesteld. Ten eerste stelt de auteur dat de pilot met LegalGuard geen onderdeel uitmaakt van de wettelijke taak van de Raad. Ten tweede stelt hij dat er geen wettelijke grondslag is voor het verlenen van rechtsbijstand door LegalGuard, zijnde een rechtspersoon zonder medewerkers. Tot slot is volgens de auteur op de overeenkomst tussen de Raad en LegalGuard mogelijk artikel 13, eerste lid, sub c Wrb van toepassing, wat inhoudt dat er op grond van artikel 13, derde lid, nadere regels gesteld hadden moeten worden door het bestuur van de Raad.
Voor wat betreft het eerste punt: Zoals ik in mijn beantwoording van eerdere Kamervragen d.d. 20 september 2019 al heb aangegeven, heeft de Raad ingevolge artikel 7 van de Wrb onder meer als taak zorg te dragen voor de organisatie en verlening van rechtsbijstand.8 Dit houdt ook in dat de Raad mag onderzoeken hoe hij dit op een andere, mogelijk meer efficiënte manier kan organiseren. Ervaring opdoen met nieuwe vormen van verlening van rechtsbijstand valt ook onder het verlenen van rechtsbijstand, en daarmee onder de taak van de Raad uit artikel 7 Wrb.
Voor wat betreft de tweede stelling merk ik op dat de Wrb geen eisen stelt aan de aard van de arbeidsverhouding tussen de voorziening in de zin van artikel 8, tweede lid, en de medewerkers van die voorziening die de rechtsbijstand verlenen.
Wat het laatste punt betreft merk ik op dat het treffen van een voorziening in de zin van artikel 8 Wrb vormvrij is. In dit geval zijn de afspraken omtrent deze voorziening, de pilot, vastgelegd in een overeenkomst. Dit doet niet af aan het feit dat hier sprake is van een voorziening. Er is dan ook geen sprake van een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, sub c van de Wrb, maar van een voorziening als bedoeld in artikel 13, eerste lid, sub b van de Wrb. Hiervoor hoeven geen nadere regels te worden gesteld.
In de blog «Dekkers doodzonde» wordt – kort gezegd – gesteld dat mijn conclusie dat de Raad binnen de grenzen van de wettelijke kaders opereert onjuist is, omdat de pilot wordt uitgevoerd op basis van een privaatrechtelijke dienstverleningsovereenkomst. Daarom zou er geen sprake zijn van een door de Raad getroffen voorziening ex artikel 8, tweede lid, Wrb.
De feitelijke gang van zaken was – zoals ook blijkt uit de stukken die openbaar zijn gemaakt – dat in eerste instantie door de Raad werd gedacht aan het opstellen van een subsidieregeling voor de pilot met LegalGuard. Later heeft de Raad ervoor gekozen om gebruik te maken van zijn wettelijke bevoegdheid om een voorziening in het leven te roepen, te weten de pilot, die is belast met rechtsbijstandverlening aan rechtzoekenden. De privaatrechtelijke overeenkomst die tussen LegalGuard en de Raad is afgesloten ziet op de inrichting en vormgeving van deze voorziening en maakt dat daarmee binnen de wettelijke kaders is gehandeld.
Welke conclusies mogen getrokken worden uit het feit dat de pilot wordt bekostigd uit het eigen vermogen van de Raad voor de Rechtsbijstand en dus niet uit het bestaande budget voor toevoegingen, zoals de auteur van de blogs beweert? Is dat in lijn met de juridische status van de overeenkomst tussen de Raad voor de Rechtsbijstand en Achmea?
De kosten zijn noch gefinancierd uit het eigen vermogen van de Raad, noch uit het budget voor toevoegingen. De kosten komen ten laste van het budget voor projectkosten en vernieuwingsgelden, dat de Raad naast het budget voor de toevoegingen ter beschikking staat. Er is geen wettelijk voorschrift dat stelt dat de kosten voor rechtsbijstand voldaan moeten worden uit het budget voor toevoegingen. Financiering vanuit vernieuwingsgelden, overige toegekende subsidiegelden of het eigen vermogen is eveneens mogelijk. Er bestaat geen verband tussen de wijze van financiering van de pilot en de juridische status van de overeenkomst waarmee de pilot is vormgegeven.
Hoe verhoudt uw eerdere antwoord dat de pilot is gestart om «ervaring op te doen met een andere aanbieder van juridische dienstverlening – in casu een rechtsbijstandsverzekeraar – die geen deel uitmaakt van het huidige stelsel van rechtsbijstand», zich tot de Wet op de rechtsbijstand en in het bijzonder het treffen van voorzieningen door het bestuur van de Raad voor de Rechtsbijstand zoals beschreven in artikel 7 en 8? Valt deze pilot dan niet eigenlijk buiten de wettelijke kaders waardoor deze per direct stop gezet zou moeten worden?7
Ik verwijs u graag naar de beantwoording van vraag 12 en de beantwoording van eerdere Kamervragen d.d. 20 september 2019.10
Hoe kan het dat u in uw brief van 1 november 2019 schrijft dat niet LegalGuard, maar de pilot, de voorziening is als bedoeld in artikel 7 Wet op de rechtsbijstand en dat u in diezelfde brief schrijft dat medewerkers van een voorziening rechtsbijstand mogen verlenen volgens artikel 13, lid 1, onder b, en tweede lid Wet op de rechtsbijstand? Hoe kan het dan dat de pilot als rechtspersoon geen eigen medewerkers heeft, maar gebruik maakt van medewerkers van LegalGuard, dan is dat toch niet conform artikel 13 Wet op de rechtsbijstand? Wat is hierop uw reactie?8
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van vraag 12 en in antwoord op Kamervragen van 12 augustus 2019, kunnen medewerkers van een voorziening op grond van artikel 13, eerste lid, onder b, en tweede lid Wrb, belast zijn met rechtshulp en/of rechtsbijstandverlening aan rechtzoekenden.12 De Wrb stelt geen eisen aan de exacte aard van de arbeidsverhouding tussen de voorziening in de zin van artikel 8, tweede lid, en de medewerkers van die voorziening die de rechtsbijstand daadwerkelijk verlenen.
Klopt het dat de overeenkomst tussen de Raad voor de Rechtsbijstand en LegalGuard een privaatrechtelijke overeenkomst betreft? Zo ja, wat zijn de implicaties daarvan?
Ja, de Raad heeft met LegalGuard een overeenkomst gesloten waarmee de pilot is vormgegeven/ingericht. Voor de implicaties daarvan verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 12.
Betreft de overeenkomst tussen de Raad voor de Rechtsbijstand en LegalGuard een overeenkomst als bedoeld in artikel 13, lid 3 Wet op de rechtsbijstand? Zo ja, heeft het bestuur van de Raad voor de Rechtsbijstand regels gesteld met betrekking tot deze overeenkomst als bedoeld in artikel 13, lid 3 Wet op de rechtsbijstand? Zo nee, wat zijn volgens u daarvan de consequenties?
Er is er geen sprake van een overeenkomst als bedoeld in artikel 13, derde lid, Wrb. Het stellen van beleidsregels is dan ook niet aan de orde. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 12.
Wat zijn de gevolgen van het vermeende privaatrechtelijke karakter van de overeenkomst tussen de Raad voor de Rechtsbijstand en LegalGuard met betrekking tot de discussie of de pilot wel een voorziening is zoals beschreven in artikel 7 en 8 Wet op de rechtsbijstand?
De pilot is een voorziening in de zin van artikel 8, tweede lid, Wrb. Het treffen van een voorziening is vormvrij. De overeenkomst tussen de Raad en LegalGuard is opgesteld om de voorziening vorm te geven.
Klopt het dat u de Kamer verkeerd heeft geïnformeerd met uw brief van 1 november 2019 zoals de auteur van de blogs beweert?9
Ik zie geen reden om, op basis van hetgeen in de bedoelde blogs is gesteld, terug te komen op wat ik heb geschreven aan uw Vaste Kamercommissie.14
In hoeverre is de Raad voor de Rechtsbijstand beïnvloed geweest door de programma’s «Redesign Rechtsbijstand» en/of «Versterken van Regie» van het Ministerie van Justitie en Veiligheid gezien het feit dat u eerder aan de Kamer schreef dat de pilot tot stand is gekomen op verzoek van de Raad voor de Rechtsbijstand? Wat zegt dit over de zelfstandigheid van de Raad?
In het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand is de rolverdeling tussen de Raad en het ministerie als volgt: de Raad is als zelfstandig bestuursorgaan (zbo) verantwoordelijk voor de organisatie van gesubsidieerde mediation en rechtsbijstand. In mijn rol als stelselverantwoordelijke schep ik de kaders en ben ik verantwoordelijk voor een goed werkend systeem. Bij de herziening van de rechtsbijstandsstelsel en de programma’s die u noemt, werken we nauw samen om kaders te herzien én vervolgens uitvoerbaar te maken. Uiteraard vanuit ieders verantwoordelijkheid. Bij de uitwerking van de plannen om tot een nieuw stelsel te komen heeft de Raad als zbo, op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, de bevoegdheid zelfstandig projecten op te starten en/of voorzieningen te treffen om in de praktijk tijdelijk ervaring op te doen. Zo is de genoemde pilot ook tot stand gekomen.
Bent u bekend met het blog «Fiasco dreigt voor consumentenpilot met LegalGuard»? Wat is daarop uw reactie?10
Ik ben bekend met de blog en heb hiervan kennis genomen. De onderwerpen uit het artikel, zoals de beperkte instroom van de pilot, het filmpje naar aanleiding van mijn werkbezoek aan Achmea en het feit dat de Raad de pilot zal evalueren, behandel ik in deze antwoorden op uw vragen.
Kunt u toelichten waarom het aantal deelnemers zo laag ligt?
Mensen met een juridisch probleem op het terrein van het consumentenrecht die in aanmerking komen voor rechtsbijstand krijgen van het Juridisch Loket twee opties voorgelegd: verwijzing naar een advocaat of verwijzing naar de pilot. Slechts een gering aantal mensen kiest voor de tweede optie. Ik kan nog geen sluitende verklaringen geven voor het geringe aantal zaken in de pilot. Onderzoek naar de motieven van de rechtzoekenden om wel of juist niet deel te nemen aan de pilot is onderdeel van de evaluatie.
Toont het geringe aantal deelnemers volgens u aan dat rechtszoekenden geen vertrouwen hebben in commerciële partijen? Waarom niet?
Er is vanwege de geringe populatie in de pilot niet een dergelijke inhoudelijke conclusie te trekken.
Gaat u, al het bovenstaande overwegende, de pilot per direct stopzetten? Waarom niet?
De pilot loopt conform de overeenkomst tot 1 maart 2020. Hoewel het aantal zaken te gering is voor een voldoende representatieve kwantitatieve evaluatie, valt er in kwalitatieve zin zeker te leren van de pilot. Met name bij de opzet van toekomstige pilots zijn de ervaringen die zijn opgedaan in deze pilot zeer waardevol. Daarom wordt de pilot door de Raad niet voortijdig stopgezet.
Deelt u de mening dat een pilot met een dusdanige respons niet representatief is, waardoor een evaluatie bij voorbaat overbodig is? Waarom niet?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vragen 22 en 24.
Wat zegt deze lage respons over de validiteit van de pilot?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 24.
Kan aan de hand van dit lage aantal deelnemers geconcludeerd worden dat deze pilot een mislukking is? Wat zijn hiervan de gevolgen op zowel de planning als de inhoud van de herziening stelsel rechtsbijstand?
Ik had gehoopt op een grotere groep deelnemers aan de pilot. Toch blijf ik enthousiast over het werken met pilots en het verkennen van andere werkwijzen binnen het stelsel. Het tegenvallende aantal deelnemers in deze specifieke pilot doet dan ook niets af aan onze werkwijze waarbij we door middel van pilots ervaring opdoen, we leren van de uitkomsten en op basis daarvan het stelsel verder vormgeven. Op 1 januari jl. heb ik een subsidieregeling opengesteld waarmee er 10 miljoen beschikbaar komt voor pilots in de tweede lijn. Ik nodig alle partijen uit om mee te doen met het ontwikkelen van nieuwe manieren van werken door een pilotvoorstel in te dienen.
Kunt deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Verdachte steekpartij Den Haag 'gevaar voor zichzelf en omgeving', maar werd niet opgepakt’ |
|
Michiel van Nispen , Maarten Hijink |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de potentiële dader die drie minderjarigen neerstak in Den Haag bij de politie bekend was en bij GGZ-instelling Parnassia zelfs bekend stond als «gevaarlijk voor anderen»?1
Het incident is verdrietig voor de betrokkenen en ook zorgwekkend vanuit maatschappelijk perspectief. Zoals aangegeven in de beantwoording van de volgende vragen worden op dit moment verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de precieze gang van zaken.
Kunt u uw reactie geven op hoe het mogelijk is dat P., ondanks zijn indicatie voor gedwongen opname tot maart 2020, van de radar is verdwenen met mishandelingen en uiteindelijk een ernstige steekpartij tot gevolg? Klopt het bericht dat de politie niet heeft overlegd met Parnassia of de Kessler Stichting waardoor zijn voorgeschiedenis buiten beeld bleef? Is er contact geweest tussen de GGZ-instelling en de politie?
Er vinden meerdere onderzoeken plaats naar aanleiding van deze zaak. Vanwege de lopende onderzoeken kan ik op dit moment niet ingaan op specifieke aspecten van deze zaak.
Was het volgens u verantwoord om deze man de straat op te sturen? Als de psychiater zelf aangeeft dat P. alleen onder dwang medicatie inneemt en zonder medicatie een gevaar voor anderen is, hoe kan hij dan in een vrije woonvorm terechtkomen? Bent u bereid dit te laten uitzoeken? Zo neen, waarom niet?
Nu in de zaak strafrechtelijk onderzoek wordt gedaan en omdat het proces tegen de verdachte nog moet worden gevoerd, kan over de precieze gang van zaken, geen uitspraak worden gedaan. Dit geldt ook voor de overweging om de verdachte over te plaatsen en de gang van zaken bij die overplaatsing.
Daarnaast laat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zoals ook onder vraag 5 aangegeven, de instelling Parnassia Groep, onder leiding van een extern onafhankelijk voorzitter onderzoek doen.
Hoe kan het dat er geen actie is ondernomen nadat deze man zich niet meldde op het politiebureau waar hij zou worden verhoord? Waarom is de man niet geregistreerd bij het veiligheidshuis?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek doen naar deze situatie? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek? Zo neen, bent u bereid beide inspecties te vragen om alsnog onderzoek in te stellen?
Parnassia Groep heeft het steekincident op de Grote Markt, waarbij een cliënt meerdere mensen heeft verwond, bij de IGJ gemeld. De IGJ laat de instelling onder leiding van een extern onafhankelijk voorzitter onderzoek doen. De IGJ zal de uitkomsten van dit onderzoek beoordelen. Indien nodig neemt de IGJ vervolgmaatregelen.
De onderzoeksrapportage is medisch vertrouwelijk. Mochten er inzichten zijn die breder relevant blijken te zijn, dan overweegt de IGJ openbaarmaking van die specifieke elementen. In dat geval zal ik uw Kamer informeren.
Naast voornoemd onderzoek, verricht ook de Wmo-toezichthouder een onderzoek met betrekking tot deze situatie.
De Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: IJ&V) doet op dit moment geen onderzoek in deze zaak. De Minister van Justitie en Veiligheid zal zich, naar aanleiding van de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek, beraden of er aanleiding bestaat de IJ&V te verzoeken een onderzoek in te stellen.
Tussen zowel IGJ en IJ&V als Wmo-toezichthouder wordt samengewerkt in de vorm van procesmatige afstemming.
Bent u bereid uit te (laten) zoeken of de ondermaatse zorg bij ernstig psychiatrische patiënten gerelateerd is aan de slechte financiële positie van Parnassia? Zo neen, waarom niet?2 3
Uit de door de gemeente Den Haag aangeleverde informatie blijkt dat de gemeente bij Parnassia navraag heeft gedaan over de eventuele relatie tussen de beslissing over de behandeling met de financiële problemen bij Parnassia. Parnassia heeft hierop bij de gemeente aangegeven dat bij de afweging of de behandeling klinisch of ambulant zou worden voorgezet, de financiële situatie geen rol heeft gespeeld.
Deelt u de mening dat een groep potentieel gevaarlijke patiënten nu te snel uit het oog verloren wordt, waardoor een risico dreigt voor de maatschappelijke veiligheid? Zo ja, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen? Zo neen, waarom niet?
Op 10 december jl. is de brief «stand van zaken persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen» naar uw Kamer gestuurd.4 In deze brief beschrijven we, de Staatssecretaris van VWS en de Minister van Justitie en Veiligheid,
de stand van zaken rond de aanpak voor kwetsbare personen, waar de groep personen met een hoog veiligheidsrisico onderdeel van uitmaakt. In de brief wordt geschetst waar we de komende tijd op gaan inzetten. Zo wordt met de invoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die per 1 januari 2020 in werking is getreden, een belangrijke stap gezet in de informatiedeling. Overal in het land is invulling gegeven aan de beoordelingsfunctie, zodat mensen sneller kunnen worden doorgeleid naar de juiste vormen van hulp en begeleiding. Ook krijgen familie en naasten onder de nieuwe wet meer mogelijkheden tot inspraak. Daarnaast is de samenwerking tussen partners in de zorg- en veiligheidsketen verbeterd doordat ggz-aanbieders aansluiten bij het overleg dat gevoerd wordt binnen de zorg- en veiligheidshuizen. De afgelopen periode is tevens hard gewerkt om ervoor te zorgen dat in ieder zorg- en veiligheidshuis het thema personen met verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico is belegd. Het in beeld hebben en houden van deze groep is daarbij een prioriteit. In 2020 zetten we alles op alles zodat de persoonsgerichte aanpak voor de groep personen met een hoog veiligheidsrisico volledig landelijk is geïmplementeerd.
Is volgens u sprake van een verband tussen dergelijke incidenten en de afbouw van bedden in de ggz? Zijn er signalen vanuit de politie of gemeenten dat er vaker incidenten of bijna incidenten plaatsvinden doordat mensen zich onttrekken aan zorg? Deelt u de mening dat er meer plekken moeten bijkomen in de ggz om mensen met de meest intensieve zorgbehoefte op te vangen zodat risico’s voor de maatschappelijke veiligheid worden voorkomen? Zo ja, wat zijn uw plannen? Zo neen, waarom niet?
Uit een publicatie van het Trimbos instituut (factsheet Trimbos instituut «Verwarde personen» of «mensen met een acute zorgnood») blijkt dat er geen verband is aangetoond tussen de ambulantisering en de incidenten die plaatsvinden.
Op basis van de eigen registratie kan de politie niet aangeven of er een verband is tussen dergelijke incidenten en de afbouw van bedden in de ggz.
Uiteraard volg ik de voortgang van de verdere vormgeving van de ambulantisering in relatie tot de afbouw van bedden op de voet en ga ik in gesprek met het veld als de ontwikkelingen hieromtrent daar aanleiding toe geven.
Het personeelstekort in jeugdgevangenissen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen , Niels van den Berge (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten dat jongeren tijdelijk in een vrouwengevangenis worden ondergebracht door het personeelstekort in jeugdgevangenissen? Zo ja, kloppen deze berichten?1 2
Ja, ik ken de berichten. Er was inderdaad krapte aan medewerkers om de beschikbare capaciteit te benutten. Het probleem was het vinden van de juiste mensen, niet het gebrek aan geld of bedden. Sinds 24 december 2019 verblijven geen jongeren meer in PI Zuid Oost-locatie Ter Peel (Ter Peel).
Waarom moest Het Keerpunt al sluiten terwijl er, blijkend uit het feit dat jeugdigen in een vrouwengevangenis zijn geplaatst, toch een tekort is aan plaatsen in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s)?
Zoals ik hiervoor al aangaf is er sprake van personeelskrapte en niet van een tekort aan capaciteit van bedden. Tijdens het algemeen overleg d.d. 25 september 2019 heb ik aangegeven dat de capaciteit aan bedden gefaseerd wordt afgebouwd waarbij de subsidierelatie met JJI Het Keerpunt als eerste is beëindigd. Er zijn, ook na de sluiting van twee JJI’s, voldoende bedden beschikbaar om pieken in de bezetting op te vangen.
Kunt u aangeven hoe het personeelsverloop in jeugdgevangenissen zich precies ontwikkelt? Klopt bijvoorbeeld de veronderstelling dat ervaren en gekwalificeerd personeel in jeugdgevangenissen vertrekt met het oog op de sluitingen van andere jeugdgevangenissen en dus het perspectief op een stabiele werkomgeving afneemt? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft het personeelsverloop in jeugdgevangenissen heb ik alleen zicht op de medewerkers in de rijks JJI’s. Het betreft hier de JJI’s in Breda, Spijkenisse en Nijmegen. De bezetting en het personeelsverloop van rijksmedewerkers over de afgelopen twee jaar geeft een stabiel beeld. De directies van de JJI’s die niet sluiten (zowel rijks als particulier) geven vooral aan dat er grotere wervingsinspanningen geleverd moeten worden om het personeelsverloop tijdig op te kunnen vangen.
De te sluiten inrichtingen hadden last van het feit dat het personeel met de ruime arbeidsmarkt voor ogen naar alternatieve banen kijkt. DJI is met de nog te sluiten JJI in gesprek om het mogelijk te maken dat kwalitatief hoogwaardig personeel beschikbaar blijft voor de justitiële jeugdzorg, voor zowel de JJI’s als de op te richten kleinschalige voorzieningen.
Wat betekent het feit dat er een tekort is aan personeel voor jeugdgevangenissen voor de werkdruk onder het personeel? Klopt het dat op dit moment groepen met name gedraaid worden door uitzendkrachten omdat veel vast personeel al is vertrokken of zich ziek heeft moeten melden? Om hoeveel uitzendkrachten gaat het nu, wat is de verhouding met vast personeel?
Uit veiligheidsoverwegingen heeft DJI de mogelijkheid om, bij een dreigend tekort aan medewerkers in een JJI, een afdeling (tijdelijk) te sluiten. Deze maatregel is ook gericht op het verlagen van de werkdruk voor het personeel.
Bij de nog te sluiten JJI Juvaid in Veenhuizen is al personeel vertrokken. Daarom wordt er gebruik gemaakt van geschikte uitzendkrachten. De verhouding vaste medewerkers en uitzendkrachten wordt bij de rijks JJI’s nauwgezet gevolgd zodat een verantwoord werk- en leefklimaat wordt behouden. Op dit moment werken in de rijks JJI’s circa 589 vaste medewerkers en circa 59 uitzendkrachten. De verhouding in de rijks JJI is 90% vast personeel versus 10% uitzendkrachten.
Er valt geen link te leggen tussen personeelstekort en de gezondheid van medewerkers. Het ziekteverzuim wordt niet op deze wijze geanalyseerd. Het voortschrijdend jaargemiddelde ziekteverzuim van de rijks JJI betreft 9,3% per november 2019.3 Dit betreft een kleine daling ten opzichte van de eerste helft van 2019, toen het 9.8% betrof.
Wat betekent het personeelstekort voor de gezondheid van de medewerkers? Hoe hoog is het ziekteverzuim? Is er sprake van een stijgend ziekteverzuim gedurende het afgelopen half jaar? Kunt u per JJI aangeven hoe het ziekteverzuim zich het afgelopen half jaar heeft ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat maandag 9 december 2019 na een ernstig incident medewerkers van Juvaid tijdelijk het werk hebben stilgelegd? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit een niet misverstaan signaal is dat de situatie daar ernstig is, en wat gaat u doen om daar op zeer korte termijn verbetering in aan te brengen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ja, er was sprake van een incident. Medewerkers hebben naar aanleiding daarvan tijdelijk het werk neergelegd. Dit signaal is vanzelfsprekend door DJI en de directie opgepakt en er zijn maatregelen getroffen. Zo zijn gesprekken met medewerkers gevoerd. Tevens is de JJI-capaciteit naar beneden gebracht, waarna de medewerkers weer aan het werk zijn gegaan. Er wordt op diverse manieren ondersteuning geboden aan JJI Juvaid. Specifiek voor ondersteuning bij calamiteiten zijn afspraken gemaakt met de aanpalende Penitentiaire Inrichting (PI) Veenhuizen.
Kent ook u recente signalen van medewerkers van Juvaid die duiden op een onveilige situatie en overbelasting van het personeel? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, wilt u zich dan zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen en in persoon in gesprek gaan met medewerkers van Juvaid? Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van uw bevindingen?
Er zijn mij geen recente signalen van onveilige situaties dan wel overbelasting van het personeel bekend. Er is voortdurend contact tussen DJI en JJI Juvaid. Ik ben daarvan op de hoogte. Mocht er aanleiding zijn u te informeren, dan zal ik dat doen.
Kunt u aangeven hoe de motie-Renkema c.s., over de mogelijkheden om gekwalificeerd personeel voor de regio te behouden wordt uitgevoerd?3
DJI heeft in overleg met de betrokken particuliere JJI-besturen de afspraken rondom de sluiting zodanig ingericht dat een deel van het personeel kan worden behouden voor de op te richten KV Noord en Zuid waardoor de forensische expertise beschikbaar blijft voor de regio. Daarnaast brengt DJI de bestuurders van de te sluiten JJI’s in contact met bestuurders van omliggende Penitentiaire Inrichtingen en Forensische zorginrichtingen die interesse hebben in samenwerkings- of personele verbanden.
Zijn de voorzieningen in vrouwengevangenissen toereikend om jongeren te detineren? En is gegarandeerd dat deze jongeren de begeleiding en beveiliging krijgen die nodig is voor een succesvolle resocialisatie?
Ter Peel is in de media aangeduid als vrouwengevangenis maar dit is niet juist. Naast 226 plaatsen die worden ingezet voor vrouwen beschikt Ter Peel over 72 ZBBI (zeer beperkt beveiligde inrichting) plaatsen voor mannen. Van deze 72 plekken zijn er 24 tijdelijk aangewezen als capaciteit voor jeugdigen. Daarbij kon (een deel van) het personeel van de ZBBI ingezet worden voor de jeugdigen.
Ter Peel is aangewezen als Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI) waar jeugdigen kunnen worden geplaatst. Hiervoor is een aantal criteria ontwikkeld:
De jeugdigen verbleven in een apart gebouw. Ik realiseer me dat de voorzieningen zoals het dagprogramma en de personele inzet niet vergelijkbaar zijn met die in een reguliere JJI. Dit was de meeste passende oplossing om flexibel en zorgvuldig te acteren op het personeelstekort bij de JJI’s.
Wat houdt «de bestaande capaciteit flexibel benutten» precies in? En hoe lost dit de kennelijke personeelsproblemen die aan deze noodgreep ten grondslag liggen precies op? Veroorzaakt deze flexibele benutting van de bestaande capaciteit niet uitgerekend nóg grotere problemen op door bijvoorbeeld onderbezetting in andere inrichtingen? Wat vindt het huidige gevangenispersoneel van uw voornemens tot flexibilisering?
«Bestaande capaciteit flexibel benutten» houdt in dat leegstand als gevolg van een verschil tussen vraag een aanbod (frictieleegstand) zoveel mogelijk wordt teruggedrongen. Als er bijvoorbeeld leegstand is in de beperkt beveiligde gevangeniscapaciteit terwijl er wachtlijsten zijn voor reguliere en/of zeer beperkt beveiligde gevangenisplaatsen, worden waar mogelijk beperkt beveiligde plaatsen herbestemd tot reguliere en/ of zeer beperkt beveiligde plaatsen. Dergelijke leegstand is direct inzetbare capaciteit waarvoor personeel is aangesteld. Door leegstaande capaciteit voor een (iets) andere doelgroep aan te wenden, wordt optimaal gebruik gemaakt van het aanwezige personeel. Daarbij wordt uiteraard steeds gekeken naar de personele- (is er voldoende geschikt personeel om voor de aangepaste bestemming of doelgroep) en de praktische mogelijkheden («past» de nieuwe doelgroep op de desbetreffende afdeling).
Het voordeel is dat flexibele benutting van capaciteit niet zorgt voor overbezetting in andere inrichtingen omdat het justitiabelen plaatst naar beschikbare capaciteit. Het verzoek tot plaatsen van justitiabelen gebeurt in zorgvuldig overleg met betrokken personeel en past altijd binnen de bestaande juridische en personele kaders. Ik wil benadrukken dat het flexibel omgaan met capaciteit niet een nieuw voornemen is, maar onderdeel van de gangbare praktijk van DJI.
De actie #ikpiketnietmeer van 1 t/m 14 januari 2020 en het breken van deze staking |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel sociaal advocaten hebben zich minder aangemeld voor de piketdiensten in de periode 1 t/m 14 januari 2020 dan we redelijkerwijs hadden mogen verwachten op basis van cijfers van eerdere jaren?
De raad voor rechtsbijstand heeft mij laten weten dat deze informatie niet te achterhalen is. Advocaten geven voorafgaand hun beschikbaarheid op voor de gehele roosterperiode van een half jaar. Vervolgens worden advocaten op basis van hun beschikbaarheid naar evenredigheid ingeroosterd voor het betreffende rooster en rechtsgebied in dat semester. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat een advocaat voor zijn of haar evenredige deel in een latere periode van het eerste semester wordt ingedeeld. Het rooster geeft dus geen betrouwbaar beeld van het aantal advocaten dat zich voor een bepaalde periode in een semester had aangemeld.
Kunt u bevestigen dat 39% van de sociaal advocaten gaat staken? Klopt dat cijfer?
Uit informatie van de raad voor rechtsbijstand blijkt dat 39% van de piketadvocaten zich niet beschikbaar heeft gesteld voor het verlenen van rechtsbijstand in de eerste twee weken van januari 2020. De raad vraagt bij het opmaken van de piketroosters de advocaten niet naar de redenen van niet-beschikbaarheid. Het valt dan ook niet te zeggen welk deel van de genoemde 39% niet beschikbaar zou zijn vanwege aangekondigde acties. Overigens wordt een beschikbaarheid van 100% in de praktijk nooit gehaald.
Waarom kon u de Kamer eerder niet informeren over het aantal stakende advocaten?1
Nadat de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) en de specialisatieverenigingen hadden aangegeven dat de aangekondigde acties wat hen betreft van de baan waren, konden advocaten tot en met 1 december jl. opnieuw hun beschikbaarheid opgeven voor de eerste twee weken van januari. Vervolgens waren enkele dagen nodig om te bezien welke piketroosters alsnog op de normale manier konden worden gevuld. Hierna zijn de antwoorden op de vragen van het lid Van Nispen van 22 november jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1082) op 6 december jl. naar uw Kamer verzonden.
Klopt het dat in diverse regio’s veel advocaten gaan staken en dat bijvoorbeeld in de regio Ede-Wageningen 100% staakt en dus niet deelneemt aan piketdiensten in de eerste twee weken van 2020?
Zoals ik ook heb geantwoord naar aanleiding van de Kamervragen van het lid Van Nispen van 22 november jl., heeft de raad voor rechtsbijstand op een paar uitzonderingen na alle piketroosters op de normale manier kunnen vullen. Er zijn desalniettemin advocaten die de aangekondigde acties hebben gehandhaafd. Voor specifiek de advocaten in piketzaken straf en jeugd in de regio Ede-Wageningen heeft de raad voor rechtsbijstand aangegeven dat 100% staakt.
Wat zegt deze stakingsbereidheid in sommige regio’s over de verontwaardiging van deze beroepsgroep over het toegezegde incidentele geld waarmee u denkt de woede te hebben gesust?
Over de mogelijke wens tot het vasthouden aan acties spreek ik geen oordeel uit. Het is aan iedere advocaat om hierin zelf een afweging te maken.
Klopt het bericht dat door de Raad voor Rechtsbijstand een forse beschikbaarheidsvergoeding van 1.350 euro voor drie dagen piket wordt geboden aan advocaten uit andere regio’s om het piketrooster alsnog gevuld te krijgen? Hoe zit dit precies? Wat is uw rol hierin geweest?
Om ervoor te zorgen dat ook in de eerste twee weken van januari in heel Nederland de direct noodzakelijke rechtsbijstandverlening is verzekerd, zijn maatregelen getroffen. De raad voor rechtsbijstand heeft contact opgenomen met advocaten die zich beschikbaar hebben gesteld voor de verlening van rechtsbijstand. Hen is gevraagd of zij bereid zijn in een andere regio bij te springen of meer piketdiensten te vervullen dan gebruikelijk is. Deze advocaten ontvangen hiervoor een aangepaste vergoeding, omdat van hen gevraagd wordt meer dan gebruikelijk beschikbaar en bereikbaar te zijn. De vergoeding is gebaseerd op een geschat aantal zaken gedurende een piketdienst. Voor dat aantal ontvangen zij een gegarandeerde forfaitaire vergoeding. Als zij in die periode meer zaken doen, kunnen zij het meerdere declareren volgens de normale regels. De hoogte van deze vergoeding is in samenspraak tussen mij en de raad tot stand gekomen.
Waarom weigert u al heel erg lang om sociaal advocaten een redelijke vergoeding te bieden en vindt u vervolgens het bieden van een forse beschikbaarheidsvergoeding een aanvaardbare oplossing voor de hinder die ondervonden wordt door een actie van sociaal advocaten die terecht actie voeren voor een redelijke vergoeding? Vindt u dat geen oneigenlijk middel om een stakingsactie de kop in te drukken?
Over mijn voornemens ten aanzien van de overstap naar een modern en financieel duurzaam stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand en een daarbij passende vergoeding voor sociaal advocaten heb ik uw Kamer bij verschillende gelegenheden geïnformeerd.2 Ik ben van mening dat ook advocaten mogen staken. Dat daarvan hinder wordt ondervonden, is niet te vermijden. Ik reken het evenwel tot mijn (stelsel-)verantwoordelijkheid om te bewaken dat de noodzakelijke rechtsbijstand te allen tijde gewaarborgd is. Daarom heb ik, in samenspraak met de raad voor rechtsbijstand, gewerkt aan aanvullende maatregelen om dit te bewerkstelligen.
Vindt u niet dat deze extra beschikbaarheidsvergoeding beter verdeeld kan worden onder alle sociaal advocaten die al jaren verzoeken om een redelijke vergoeding?
Zie antwoord vraag 7.
Waar komt dit geld nu opeens vandaan?
De in het antwoord op de vragen 7 en 8 bedoelde vergoedingen zijn, in het kader van een noodmaatregel, slechts in een beperkt aantal gevallen toegekend. Deze kosten kunnen daarom worden opgevangen binnen de begroting van de raad voor rechtsbijstand.
Als deze bedragen nu wel beschikbaar zijn om er voor te zorgen dat advocaten beschikbaar zijn voor piketdiensten, waarom kan dat dan niet altijd geboden worden?
Zie antwoord vraag 9.
De financiële tarieven in de forensische zorgsector |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de aanbieders die een kort geding tegen u hebben aangespannen over de tarieven inmiddels 30 procent van de behandelcapaciteit vertegenwoordigen? Zo nee, hoeveel dan wel?
Het klopt dat de omzet van deze acht aanbieders ongeveer 30 procent uitmaakt van de totale jaarlijkse omzet van de forensische zorg.
Wat zegt het dat u in antwoord op Kamervragen schrijft het beeld van onderfinanciering en het risico voor de veiligheid niet te herkennen, terwijl zoveel aanbieders hier kennelijk heel anders tegenaan kijken?1
Het op peil brengen van de veiligheid en de kwaliteit van de forensische zorg is een speerpunt van mijn beleid. Samen met de sector werk ik daar aan op basis van de afspraken in de meerjarenovereenkomst forensische zorg. Vanuit die afspraken is sinds 2018 door mijn ministerie 28,5 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor de periode tot en met 2020. Wel kan een zorgaanbieder zich geconfronteerd zien met minder inkomsten, omdat juist de tarieven voor zijn zorgproducten zijn verlaagd. In de door de NZa vastgestelde tarieven zijn sommige namelijk hoger, maar anderen lager geworden.
De rechter heeft nu geoordeeld dat DJI, bij het toepassen van kortingen, onvoldoende gemotiveerd heeft dat dan sprake is van een reëel tarief voor die producten waar een korting op is toegepast. Met die opdracht ga ik nu aan de slag.
Als volgens u de veiligheid met de huidige vastgestelde tarieven gewaarborgd is, waarom is er dan nu een kort geding aangespannen door aanbieders voor hogere tarieven? Als ze dit niet uit veiligheidsoogpunt doen, wat zit er volgens u dan achter?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u reageren op de quote van Fivoor-bestuurder Masthoff dat wanneer er niet meer geld bijkomt: «Dat betekent dat we met minder mensen méér moeten gaan doen. Je brengt de ondergrens als het gaat om kwaliteit en zorg in gevaar.... De veiligheid van de samenleving staat onder druk»? Bent u het met de heer Masthoff eens? Zo nee, waarom niet?2
Ik vat de uitspraak van de heer Masthoff op als de vraag of sprake is van reële tarieven. Dat wil zeggen, tarieven die voor een redelijk efficiënt functionerende zorgaanbieder kostendekkend zijn. Om reële tarieven vast te stellen maak ik gebruik van de maximumtarieven die de NZa vaststelt. De NZa stelt deze vast op basis van een kostprijsonderzoek. Voor het kostprijsonderzoek zijn gegevens gebruikt van de zorgaanbieders. In deze systematiek heeft de NZa inzicht in de kosten die zorgaanbieders maken bij het verlenen van forensische zorg en kan zij op basis daarvan maximumtarieven vaststellen. De maximumtarieven kunnen dus gezien worden als kostendekkend voor een redelijk efficiënt functionerende zorgaanbieder. De uitspraak van de rechter laat wel zien dat deze systematiek op onderdelen anders moet. De opdracht om beter te motiveren dat sprake is van reële tarieven na de toepassing van beleidsinstrumenten door DJI, zoals het toepassen van afslagen, pak ik op. Zo heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen een kwaliteitskader te laten opstellen.3 Daarmee werken we toe naar een normatieve onderbouwing van de tarieven door samen met zorgaanbieders vast te leggen wat we verstaan onder kwalitatief goede en veilige forensische zorg.
Vindt u het verstandig om steeds te verwijzen naar de vastgestelde tarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA), waardoor u de suggestie wekt hier niet over te gaan terwijl u verantwoordelijk bent voor de verantwoorde tenuitvoerlegging van straffen, de bescherming van de samenleving tegen mensen die een gevaar voor de samenleving zijn en een justitiële titel hebben en dat hiervoor voldoende plaatsen zijn? Heeft u niets aan te merken op dit systeem dat hiervoor is bedacht?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bedoelde u nou precies met uw opmerking dat hogere tarieven wel eens zouden kunnen leiden tot «het wegvallen van de prikkel tot innovatie van kwaliteit en kostenbeheersing»? Kunt u dit uitgebreid en gemotiveerd toelichten?
De NZa heeft vastgesteld welke tarieven maximaal betaald mogen worden voor forensische zorg. Dit zijn de zogeheten maximumtarieven. Daarbovenop kan een zorginkoper tot aan het max-maxtarief (10 procent) extra betalen, bijvoorbeeld om innovaties op het gebied van kwaliteit te belonen of vanwege de zorgzwaarte van de cliënten van een instelling. Het niet generiek hanteren van de zogenaamde max-maxtarieven geeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de mogelijkheid om relevante innovaties op het gebied van kwaliteit te belonen. Ik heb geen aanwijzingen dat hogere tarieven leiden tot minder kwaliteit, geldverspilling en minder inzet van personeel.
Waar DJI een deel van de max-maxtarieven gebruikte om innovaties op het gebied van kwaliteit te belonen, heeft de rechter nu bepaald dat DJI de ruimte moet bieden om ook op grond van zorgzwaarte hier een beroep op te kunnen doen. Ik ben nu met zorgaanbieders in gesprek hoe dit vorm te geven. Mijn voornemen is om ook de mogelijkheid tot het belonen van innovaties op het gebied van kwaliteit in stand te houden.
Welke aanwijzingen heeft u er voor dat hogere tarieven leiden tot minder kwaliteit en geldverspilling en niet tot meer inzet van personeel en meer veiligheid?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het dat de NZA bij het vaststellen van de prijzen niet kijkt naar de normen voor de minimale inzet van personeel? Zou dit niet altijd deel uit moeten maken van de prijsberekeningen?3
De branches hebben een bezwaarprocedure bij de NZa gestart tegen de hoogte van de tarieven. De onderwerpen van uw vragen zijn onderdeel van deze bezwaarprocedure. Het is niet aan mij om daarover te oordelen.
Waarom zijn de prijzen voor komend jaar gebaseerd op de kosten uit 2017, terwijl we weten dat die prijzen al te laag waren, omdat bijvoorbeeld geen rekening werd gehouden met de vacatures die er toen waren?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom wordt onvoldoende rekening gehouden met de investeringen in veiligheidsvoorzieningen van de afgelopen jaren en klopt het dat aanbieders 2,5 procent prijscompensatie krijgen volgens de nieuwe prijsafspraken, terwijl de cao-lonen in de instellingen met 3,8 procent zijn gestegen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u zelf op korte termijn doen, om u ervan te vergewissen dat er op dit moment sprake zou zijn van toereikende tarieven zoals u beweert?
Zoals vermeld in mijn reactie op het vonnis ben ik met zorgaanbieders in gesprek om invulling te geven aan de uitspraak van de rechter.
Indien uit uw gesprekken met forensische zorgaanbieders blijkt dat de tarieven niet toereikend zijn om de noodzakelijke zorg en beveiliging te bieden die nodig is in het belang van de veiligheid van de samenleving, bent u dan alsnog bereid te zorgen voor toereikende tarieven?
Ik ben daartoe bereid en geef daaraan uitvoering in het kader van de uitvoering van het vonnis van de rechter.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Omwille van de overzichtelijkheid heb ik besloten de antwoorden op een aantal vragen samen te voegen.
Het bericht dat experts en slachtoffers zorgen hebben over het stoppen van sektesignaal |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat experts en voormalige sekteleden zich zorgen maken over het sluiten van Sektesignaal? Begrijpt u deze zorgen en kunt u hier inhoudelijk op reageren?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. De in het artikel geuite zorgen komen niet overeen met de conclusie van het WODC-onderzoek uit 20132, dat luidde dat het Nederlands instrumentarium van strafrecht en zorg – zeker na de verhoging van de strafmaat die sinds 1 juli 2013 van kracht is – voldoende mogelijkheden biedt om ten opzichte van de gemelde misstanden passend op te treden en ondersteuning te bieden.
Zoals uiteen is gezet in de Kamerbrief van mijn ambtsvoorganger van 9 oktober 20133, is niettemin destijds besloten tot de instelling van het informatie- en adviescentrum Sektesignaal, om de werking van het instrumentarium van strafrecht en zorg te vergroten en de ontwikkelingen te volgen.
Uit het aantal dossiers dat Sektesignaal sinds zijn oprichting heeft behandeld, blijkt dat de in ons land gevonden misstanden op macroniveau relatief bescheiden in omvang zijn en dat de geconstateerde problematiek geen gevaar voor de rechtsorde of de volksgezondheid oplevert: Uit het laatste jaarrapport uit 2018 komt naar voren dat Sektesignaal in 2018 209 keer is gebeld. Sektesignaal heeft over de inhoud van deze meldingen daar waar mogelijk overleg gevoerd met opsporingsdiensten. In 81 gevallen bleek dat de misstand of het strafbare feit opvolgingsmogelijkheden had, waarna Sektesignaal de melder in contact heeft gebracht met de betreffende instantie om melding te maken of aangifte te doen van misstanden en/of strafbare feiten. Reeds hieruit blijkt dat het huidige instrumentarium van politie, handhavers en toezichthouders volstaat om misstanden binnen sektes effectief aan te pakken, vooral nu de samenwerking tussen deze partijen enorm is verbeterd sinds de oprichting van de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIECs).
Bovenstaand beeld herbevestigt de conclusies van het onderzoek uit 2013 en is – mede gezien het feit dat het algehele financiële kader van het Ministerie van Justitie en Veiligheid mij dwingt om keuzes te maken – een reden geweest om de subsidie aan Sektesignaal te beëindigen. Misstanden binnen sekten komen in Nederland beperkt voor. Vanuit het perspectief van rechtshandhaving en opsporing bestaat daarom geen aanleiding om de ontwikkelingen van sektes in Nederland op de voet te volgen.
Kunt u precies uiteenzetten hoe de functie van Sektesignaal na 31 december 2019 gewaarborgd blijft? Hoe zorgt u ervoor dat de overheid mensen een helpende hand kan bieden die in handen van een sekte zijn gevallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat gecommuniceerd worden waar mensen met hun vragen en verhalen naartoe kunnen? Blijft het mogelijk voor mensen om hun verhaal te doen bij iemand die een luisterend oor biedt of wordt alle communicatie digitaal?
Slachtoffers kunnen zich direct melden bij de politie of bij andere instanties als de Belastingdienst, de Inspectie van het Onderwijs of de Inspectie SZW. Ook kunnen zij psychologische hulp en ondersteuning inroepen. De wijze waarop een melding in behandeling wordt genomen verschilt per instelling.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat na sluiting van Sektesignaal het delen van informatie geen probleem meer zal zijn voor mensen om de juiste hulp en adviezen te krijgen, gezien het feit dat één van de pijnpunten bij Sektesignaal was dat informatie niet altijd gedeeld kon worden tussen de juiste instanties en mensen dus niet de hulp kregen die nodig was?
Het delen van deze informatie tussen de instanties en mensen kan na de sluiting van Sektesignaal als volgt plaatsvinden. Politie, handhavers en toezichthouders ontmoeten elkaar onder meer binnen de tien Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s). Ze verbinden informatie, expertise en krachten van de verschillende overheidsinstanties. Daarnaast stimuleren en ondersteunen de RIEC's en het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC) de publiek-private samenwerking.
Een wettelijke regeling voor zaakstoedeling |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wettelijk geregelde zaakstoedeling. Een zware bevalling» in het Nederlands Juristenblad van 29 november 2019?1
Ja, dat ben ik.
Deelt u de mening dat het niet goed en transparant regelen van de zaakstoedeling de schijn van misbruik kan wekken?
Ik deel de mening dat het niet goed en transparant regelen van de zaakstoedeling de schijn van belangenverstrengeling kan wekken. Daarom vind ik het belangrijk dat de Rechtspraak een code zaakstoedeling hanteert waarin uitgangspunten zijn opgenomen voor een transparante toedeling van zaken.
Waarom is het de Rechtspraak niet gelukt om aan de belofte te voldoen dat dit jaar de Code zaakstoedeling gepubliceerd en ingevoerd zou zijn?
De Code zaakstoedeling was in de loop van 2019 gereed. Zij houdt onder meer in dat de naam van de rechter aan wie de zaak is toebedeeld, tijdig aan partijen bekend wordt gemaakt. Recente ontwikkelingen, waaronder ook de moord op advocaat en rechter-plaatsvervanger Derk Wiersum, hebben geleid tot een debat over de vraag of een rechter vanwege veiligheidsrisico’s soms anoniem zou moeten kunnen blijven. Dit debat heeft ertoe geleid dat het proces vertraging heeft opgelopen.
Wanneer kunnen we de publicatie en het invoeren van de Code zaakstoedeling alsnog verwachten?
De Code zaakstoedeling zal naar verwachting in februari 2020 op rechtspraak.nl bekend worden gemaakt. Met de Code als uitgangspunt leggen de verschillende gerechten vervolgens hun zaakstoedelingsregelingen neer in de bestuursreglementen (artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO)). Na de voorgeschreven instemming door de Raad voor de rechtspraak (artikel 21a, eerste lid, Wet RO) worden de reglementen in de Staatscourant gepubliceerd (artikel 21a, derde lid, Wet RO). Dit traject van implementatie van de Code zal naar verwachting uiterlijk medio 2020 zijn afgerond.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van Mens (EHRM) aangaande Miracle Europe KFT t. Hongarije, van 12 januari 2012, nr. 5774/13? 6. Kunt u zo snel mogelijk met de Raad voor de rechtspraak in overleg treden over hoe de flexpool van rechters een plek krijgt in die Code zaakstoedeling en de Kamer toelichten hoe daarin rekening wordt gehouden met de bovenstaande uitspraak van het EHRM?2
Ja, dat ben ik. Ik beraad mij, met het oog op deze uitspraak, op de eventuele noodzaak tot wettelijke verankering van de door de Rechtspraak ontwikkelde Code.
Het werkdrukonderzoek Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) 2020 van FNV onder gevangenispersoneel |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de eerste uitkomsten van het werkdrukonderzoek van FNV? Komen deze uitkomsten voor u als een verrassing?1
Ik heb kennis genomen van de uitkomsten in het nieuwsbericht. De signalen van werkdruk zijn bekend. Ook uit eerdere onderzoeken, laatstelijk uit het advies van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) «Spanning in detentie», blijkt dat dit een belangrijke opgave is voor de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Hoe verklaart u dat de werkdruk door medewerkers binnen DJI nog hetzelfde wordt ervaren als twee jaar geleden?
De FNV heeft een nieuwsbericht gepubliceerd over de uitgevoerde enquête. Ik ben nog in afwachting van de publicatie van het rapport van de FNV. Vooruitlopend daarop zijn, zoals gezegd, de signalen van een hoge werkdruk mij bekend. De personele bezetting binnen DJI is al langere tijd een uitdaging door het natuurlijk verloop en een krappe arbeidsmarkt. Daarnaast is er ook sprake van een toegenomen capaciteitsbehoefte, waarover ik uw Kamer ook heb geïnformeerd, waarvoor ook personeel beschikbaar moet zijn.2
DJI werkt hard aan het duurzaam verminderen van de werkdruk. Het is een belangrijk onderdeel van het convenant dat is afgesloten tussen DJI, de bonden en de centrale ondernemingsraad. Onontbeerlijk daarbij is dat de personele bezetting op orde is. Al lange tijd wordt er daarom volop geworven. Sinds mei 2017 is bij DJI ruim 3.000 fte aan nieuwe medewerkers ingestroomd. Ondanks de krappe arbeidsmarkt en natuurlijke uitstroom is de personele bezetting van DJI daardoor in 2019 met 450 fte gestegen. DJI doet er alles aan om nog meer personeel aan te trekken.
Naast werving investeert DJI in behoud van personeel met investeringen in vakmanschap door het aanbieden van opleidingen en door de aanpak van ziekteverzuim. In mijn beleidsreactie op het rapport van de RSJ «Spanning in detentie» ga ik hier voor het gevangeniswezen nader op in.
Trekt u het zich aan dat meer dan driekwart van het personeel aangeeft dat de werkdruk het afgelopen jaar is toegenomen? Zo ja, kunt u eens reflecteren op uw eigen rol bij deze verhoogde ervaren werkdruk?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, gezien het feit dat het personeel aangeeft dat het vele meerpersoonscelgebruik leidt tot hogere werkdruk, bereid om het beleid aangaande meerpersoonscelgebruik te herzien? Zo nee, waarom niet?
Meerpersoonscellen zijn een volwaardige detentiefaciliteit. Zij stellen DJI in staat flexibel in te spelen op ontwikkelingen in de bezetting. Tegelijkertijd zijn zij niet voor elke gedetineerde geschikt. Er wordt rekening gehouden met contra-indicaties.
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen van het lid Van Nispen ben ik mij ervan bewust dat er bij medewerkers en directeuren zorgen leven ten aanzien van het gebruik van meerpersoonscellen.3 Ik erken ook dat het extra aandacht vergt van het personeel om de plaatsing van gedetineerden in een meerpersoonscel in goede banen te leiden. Bij het bepalen van de benodigde personele inzet wordt dan ook gekeken naar het aantal gedetineerden en niet naar het aantal cellen. In geval van meerpersoonscelgebruik groeit het aantal personeelsleden mee met het aantal gedetineerden in de inrichting. De veiligheid van medewerkers en van gedetineerden staat altijd voorop. Toepassing van meerpersoonscelgebruik gebeurt verantwoord.
Bent u bereid de 100 miljoen euro die vanaf 2017 voor vier jaar was bedoeld, structureel te maken? Zo nee, waarom niet?
De 100 miljoen is bestemd voor een kwaliteitsimpuls in het personeelsbeleid voor de periode 2019–2021. We zijn nu halverwege het traject. Van belang is op de eerste plaats om met de nog gereserveerde middelen ook de komende twee jaar verder te werken aan het verbeteren en borgen van de veiligheid, kwaliteit en verantwoorde werkdruk van het personeel. Daarna zal afgewogen moeten worden of verdere investeringen nodig zijn.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen, aanvullend op het huidige beleid, om de werkdruk binnen de gevangenissen te verlagen en de veiligheid te verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat forensische zorginstellingen onvoldoende gefinancierd worden |
|
Michiel van Nispen |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat drie tbs-klinieken naar de rechter zijn gestapt om hogere tarieven af te dwingen?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Waarom zijn volgens u de onderhandelingen over prijsafspraken mislukt met de drie tbs-klinieken?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) koopt de forensische zorg in. DJI doet dat transparant en zorgvuldig. De algemene beginselen van het aanbestedingsrecht en behoorlijk bestuur zijn hierop van toepassing. Er moet daarbijsprake zijn van een gelijke behandeling. Dat betekent dat DJI gedurende de inkoopprocedure niet met individuele aanbieders in gesprek kan over de hoogte van tarieven. Er is dus geen sprake geweest van onderhandelingen over prijsafspraken. De tarieven die landelijk worden gehanteerd door DJI zijn gebaseerd op de maximale tarieven zoals vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza).
Erkent u dat de afgelopen jaren de financiering voor de forensische zorginstellingen niet evenredig is meegestegen met de kosten en dit ook het komende jaar weer het geval zal zijn? Zo nee, waarom niet?
De forensische zorg is van groot belang voor de veiligheid van onze maatschappij. Het is belangrijk dat dat voor een reëel tarief gebeurt, zodat de veiligheid van patiënten, behandelaars en samenleving gewaarborgd blijft. In Nederland worden de maximumtarieven in de zorg vastgesteld door een onafhankelijke marktmeester, de NZa. De NZa heeft de tarieven vastgesteld op basis van de uitkomsten van een groot opgezet kostenonderzoek in de ggz en forensische zorg. Hier is sinds het voorjaar van 2018 samen met de branche aan gewerkt. De NZa kijkt terug naar eerdere uitgaven, in dit geval uit 2017, om op basis daarvan (geïndexeerde) maximumtarieven voor de komende jaren vast te stellen.
Klopt het dat er wachtlijsten zijn bij de drie aangehaalde tbs-klinieken? Zo ja, hoe groot is het probleem en hoe reëel is de dreiging dat, wanneer er niet meer geld bijkomt voor de drie klinieken, er geen uitvoering gegeven kan worden aan verplichte tbs-behandelingen?
Het door drie aangehaalde zorgaanbieders aangespannen kort geding is gericht tegen de tarieven in de overige forensische zorg. Hieronder vallen niet de forensisch psychiatrische centra (FPC’s) waar patiënten met tbs-dwangverpleging worden geplaatst, maar wel de forensisch psychiatrische klinieken (FPK’s) waar, naast justitiabelen met andere strafrechtelijke titels, ook tbs-patiënten kunnen worden ondergebracht.
Er is inderdaad sprake van een toenemende vraag naar FPC-capaciteit voor tbs met dwangverpleging; momenteel zijn er ruim 50 wachtenden voor een plek in een FPC. Deze omstandigheid staat los van de huidige discussie over de tarieven, maar wordt veroorzaakt door een stijging van het aantal tbs-opleggingen door de rechter.
Dit betekent niet dat opgelegde tbs-maatregelen niet worden uitgevoerd. Zolang tot tbs met dwangverpleging veroordeelde personen moeten wachten op een plek in een kliniek, verblijven zij in een penitentiaire inrichting alvorens te worden overgeplaatst voor de start van de behandeling. Zij wachten de beschikbare plek dus niet in vrijheid af, ongeacht het aantal beschikbare capaciteit in de klinieken.
Klopt het dat het ministerie tarieven hanteert die onder de prijs liggen die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft vastgesteld? Zo ja, waarom hanteert het ministerie die lagere tarieven? Zo nee, kunt u dit nader onderbouwen?
De tarieven die DJI landelijk hanteert volgen voor het overgrote deel de maximumtarieven die de NZa heeft vastgesteld. Hiervoor heb ik extra geld vrijgemaakt. Hierop zijn drie uitzonderingen:
Voor ambulante forensische zorg en de verblijfszorg, bijvoorbeeld beschermd wonen, worden afslagen gehanteerd. Voor ambulante zorg is deze afslag ten opzichte van de voorgaande jaren overigens verlaagd van 6% naar 4,1%. Dat betekent dat DJI 4,1% minder dan het maximumtarief betaalt voor dit type zorg. Hierbij is wel geïndexeerd.
De tarieven voor de langdurige verblijfszorg maakten geen onderdeel uit van het uitgevoerde kostprijsonderzoek.2 Deze tarieven zijn alleen geïndexeerd. Op deze geïndexeerde tarieven worden dezelfde afslagen toegepast als in voorgaande jaren.
Voor de klinische zorg en behandeling wordt een zogenaamde geïntegreerde maximum dagprijs gehanteerd. Hier zijn verblijf, behandeling en dagbesteding in opgenomen. Deze drie onderdelen beïnvloeden elkaar namelijk tot op zekere hoogte. Als een zorgaanbieder bijvoorbeeld meer inzet op de dagactiviteiten, betekent dit dat zij minder sociotherapeuten op de groep nodig heeft. Met deze dagprijs heeft een meerderheid van de aanbieders de afgelopen jaren goede en veilige zorg kunnen bieden. Voor DJI is de geïntegreerde maximum dagprijs een manier om zorgvuldig met de beschikbare middelen om te gaan. De maximum dagprijs is tijdig aan aanbieders gecommuniceerd zodat zij hier, indien nodig, op kunnen anticiperen.
Deze afslagen zijn van belang voor het creëren van kostenbewustzijn bij zorgaanbieders.
Hoe verklaart u dat de NZa een verlaging heeft voorgesteld van de tarieven voor forensische zorg eerder dit jaar, terwijl het gehele forensische veld aan heeft gegeven dat de voorgestelde tarieven niet toereikend zijn om alle kosten te kunnen dekken?
De branches hebben een bezwaarprocedure bij de NZa gestart tegen de hoogte van de tarieven. Het is het niet aan mij om daarover te oordelen. Of de tarieven stijgen of dalen is per productgroep en verblijfsintensiteit verschillend. Sommige vallen hoger uit, andere lager.
Bent u bereid de verantwoordelijkheid te dragen voor de toenemende risico’s voor medewerkers en de gehele samenleving die voortvloeien uit de onderfinanciering van de forensische zorgsector?
Ik herken het beeld van onderfinanciering niet. In 2018 heb ik met de sector een meerjarenovereenkomst gesloten ten behoeve van de kwaliteit en veiligheid. De afgelopen jaren is het totale budget voor de forensische zorg gestegen van € 822 mln in 2018 tot naar verwachting € 864 mln in 2020. Daarnaast zijn de afslagen op klinische zorg inmiddels nagenoeg verdwenen en op ambulante behandeling aanzienlijk verlaagd. Daarbij is veiligheid niet alleen een kwestie van geld. In de meerjarenovereenkomst zijn er daarom ook afspraken gemaakt over het aantrekken van personeel, het terugdringen van administratieve lasten en het opleiden van forensisch personeel.
Bent u bereid de NZa-tarieven met 10% te verhogen en te stoppen met het gebruik van kortingen (afslagen) in de gehele forensische zorgsector? Zo nee, waarom niet?
Nee. De NZa maakt het mogelijk om in individuele gevallen bovenop het maximumtarief een hoger tarief tot maximaal 10% te bieden. Dit instrument is bedoeld voor individuele gevallen en niet als generieke verhoging van de tarieven. Daarvan wordt ook op die wijze gebruik gemaakt door DJI. Zorgaanbieders komen voor een verhoging van het tarief in aanmerking als zij zich inzetten op het terrein van innovatie en kwaliteit of voor zeer complexe casuïstiek. Zo kunnen zorgaanbieders tijdelijk een hoger tarief ontvangen voor bijvoorbeeld de implementatie van een nieuwe werkwijze ter bevordering van de kwaliteit of voor justitiabelen met zeer complexe problematiek waarvoor aantoonbaar extra inspanningen vereist zijn.
Voor de vraag over het gebruik van afslagen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Het handhaven van de stakingsacties door sociaal advocaten in januari 2020 |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Piketacties niet van de baan: «Hoezo is iedereen ineens zo tevreden»»?1
Ja.
Kunt u zo snel mogelijk na het sluiten van de deadline op 1 december 2019 aangeven hoeveel sociaal advocaten zich alsnog hebben aangemeld voor de piketdienst, na het sluiten van de oorspronkelijke deadline?
Uit informatie van de raad voor rechtsbijstand blijkt dat inmiddels ongeveer 1850 advocaten één of meer dagen beschikbaar zijn voor piketdiensten in de eerste twee weken van januari. Dit aantal is voldoende om veruit de meeste piketdiensten op de normale wijze uit te voeren. Zie daarover ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u zo snel mogelijk na het sluiten van de deadline op 1 december 2019 aangeven hoeveel sociaal advocaten hun staking in januari 2020 handhaven?
De raad voor rechtsbijstand registreert niet hoeveel advocaten staken. Voor het maken van de piketroosters vraagt de raad voor rechtsbijstand advocaten aan te geven of ze beschikbaar zijn of niet. Naar eventuele redenen van niet-beschikbaarheid wordt niet gevraagd.
Kunt u in kaart brengen wat de gevolgen zijn van de gehandhaafde staking door sociaal advocaten en zo snel mogelijk na het sluiten van de deadline op 1 december 2019 de Kamer daarover informeren?
Nadat de NOvA en de specialisatieverenigingen hadden aangegeven dat wat hen betreft de aangekondigde piketacties en verhinderacties van de baan waren hebben veel advocaten zich alsnog aangemeld voor het vervullen van piketdiensten in de eerste twee weken van januari. Op een paar uitzonderingen na kan de raad voor rechtsbijstand de piketroosters op de normale manier vullen. Voor het enkele (zeer lokale) uitzonderingsgeval treft de raad voor rechtsbijstand maatregelen, zodat rechtsbijstand ook op die plekken verzekerd is. De raad houdt mij hierover geïnformeerd.
De veiligheidssituatie in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg te Scheveningen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er onlangs brand is gesticht in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ)?1
Ja.
Is de veiligheid van personeel en gedetineerden gegarandeerd bij calamiteiten zoals celbranden? Zo ja, op welke manier?
De veiligheid van personeel en gedetineerden is gegarandeerd bij calamiteiten zoals celbranden. In geval van brand wordt via een goedgekeurde en gecertificeerde brandmeldingsinstallatie en rookmelders een alarm doorgegeven aan de centrale meldkamer. Hierdoor kan de professionele bedrijfshulpverlening (BHV) conform protocol in actie komen om het brandincident op veilige wijze beheersbaar te maken en de brand te blussen. Tegelijkertijd wordt een alarmsignaal doorgegeven aan de brandweer, zodat ook de hulpdiensten direct in actie kunnen komen. Daarnaast wordt gezorgd dat gedetineerden en personeel weten wat zij moeten doen in geval van een brandincident. Het personeel is opgeleid en wordt frequent getraind om te anticiperen op en om te gaan met calamiteiten. Bovendien vinden regelmatig brandoefeningen plaats om zeker te stellen dat de veiligheid van personeel en gedetineerden bij brand is geborgd.
Hoe kan het incident, de brandstichting zoals beschreven in het artikel, hebben plaatsgevonden? Was er voldoende personeel aanwezig ten tijde van het incident?
Het incident is ontstaan doordat een gedetineerde enkele papieren van zijn strafdossier in de cel had aangestoken. Door de rookontwikkeling werd de brandmeldinstallatie geactiveerd, waardoor op hetzelfde moment het personeel in de centrale meldkamer en de hulpdiensten werden gewaarschuwd. Er was op dat moment voldoende personeel aanwezig. De bedrijfshulpverleners (BHV’ers) waren binnen enkele minuten ter plaatse. Zij hebben het brandende papier onmiddellijk kunnen doven. De brandweer die op hetzelfde moment werd gealarmeerd, was conform procedure binnen tien minuten in het JCvSZ, waar zij rook hebben afgezogen, een nacontrole hebben uitgevoerd en de brandmeldinstallatie hebben gereset.
Kunt u nader uiteenzetten welke «verbeterpunten» er door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) na haar laatste bezoek aan het JCvSZ waren geconstateerd zoals u in antwoord op eerdere Kamervragen (vraag 1 en 2) van het lid Van Nispen schreef? Zijn inmiddels al deze punten inderdaad verbeterd?2
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in het kader van een landelijk onderzoek gericht op infectiepreventie 12 willekeurig gekozen penitentiaire inrichtingen bezocht in de periode september 2018 t/m september 2019. Daarbij bezocht zij ook het JCvSZ. De inspectie concludeert dat de JCvSZ inrichting op veel thema’s voldoende scoort. Verbeteringen zijn noodzakelijk op het gebied van algemene hygiëne (gedrag), bouw en inrichting, en de medische intake. De inspectie heeft gevraagd om verbeteringen door te voeren zodat de kwaliteit van zorg voldoet aan de norm.
Alle 12 instellingen zijn op dit moment bezig met het doorvoeren van verbeteringen op basis van het bezoek, zo ook het JCvSZ. De inspectie rapporteert het totaal aan bevindingen, in het kader van het landelijk onderzoek gericht op infectiepreventie, in het voorjaar van 2020.
Op welke specifieke punten voldoet het JCvSZ niet aan de gestelde hygiënenormen? Hoe kan dit?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat melders van eventuele misstanden niet opgejaagd dan wel tegengewerkt of anderszins benadeeld zullen worden als zij eventuele misstanden aankaarten? Zo nee, waarom niet?
DJI staat altijd open voor signalen vanaf de werkvloer en melders van eventuele misstanden worden, conform de wet- en regelgeving inzake klokkenluiders, serieus genomen. Dit houdt onder meer in dat melders alle gelegenheid krijgen hun melding intern toe te lichten en beschermd worden tegen benadeling als ze hun melding te goeder trouw en naar behoren hebben gedaan. Meldingen van een vermeende misstand worden vervolgens onderzocht, zowel intern als ook extern. Over de bevindingen uit deze onderzoeken worden melders geïnformeerd. Eventuele uit deze onderzoeken voortkomende verbeterpunten worden door DJI opgepakt. De voortgang van deze verbetertrajecten wordt gemonitord. Dit gebeurt zowel in het kader van het toezicht op DJI door de IJenV en de IGJ, als door controles en audits die DJI intern uitvoert.
Zijn bij de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) signalen van een angstcultuur binnen het JCvSZ bekend? Zo ja, wanneer heeft de IJenV deze signalen voor het eerst ontvangen en wat hebben de Inspectie en uzelf sindsdien met die signalen gedaan?
Op verzoek van de ambtelijke leiding van het departement medio vorig jaar, heeft de Inspectie een oriëntatie uitgevoerd, dit om buiten iedere twijfel te hebben dat er sprake zou zijn van een (acute) gevaarzetting voor gedetineerden en personeel, zoals door een interne melder herhaaldelijk werd aangevoerd. Op 8 januari zijn de uitkomsten hiervan door mijn ministerie ontvangen. De uitkomsten van deze oriëntatie heb ik op 20 januari 2020, gezamenlijk met mijn reactie op uw brief over misstanden in het JCvSZ, uw Kamer toegezonden. Voor de uitkomsten daarvan verwijs ik u naar die brief.
Kunt u deze vragen vóór het AO Gevangeniswezen beantwoorden?
Ja.
Straffen die collectief worden opgelegd aan groepen voetbalsupporters na het gebruik van vuurwerk door één of enkelen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw mening over collectieve straffen die opgelegd worden bij voetbalwedstrijden waarbij één of enkele personen over de schreef gaan, door vuurwerk te gebruiken, maar waarna het gehele stadionvak een verbod op een volgende wedstrijd krijgt opgelegd?1 2
Het opleggen van straffen bij dergelijke incidenten is een aangelegenheid tussen de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (hierna: KNVB) en de clubs. Meer algemeen kan ik wel aangeven dat ik het uitbannen van onvergund vuurwerk in en rondom de stadions in het betaalde- en amateurvoetbal toejuich en de KNVB steun bij de aanpak.
De aanpak van supporters die zich schuldig maken aan het gebruik van onvergund vuurwerk heeft prioriteit. Daarbij geldt in beginsel een persoonsgerichte aanpak. Het sluiten van een vak/sector als maatregel geldt als ultimum remedium. Het volgt pas nadat de club in de afgelopen twee jaren verschillende malen voor een vuurwerkvergrijp is veroordeeld en volgens de onafhankelijk aanklager onvoldoende inspanningen heeft verricht om dadergericht te straffen. Het doel van de opgelegde sancties, waaronder uiteindelijk ook een collectieve straf, is om clubs te dwingen om maatregelen te nemen om herhaling van incidenten te voorkomen of om repressief dadergericht te kunnen optreden. Ook zullen supporters hierdoor elkaar hopelijk gaan aanspreken op hun gedrag.
Hoe vaak zijn de afgelopen jaren dit soort collectieve straffen opgelegd? Hoeveel supporters in totaal zijn daardoor de toegang ontzegd?
Er is de afgelopen jaren viermaal een vak gesloten door de aanklager van de KNVB. Dit was tweemaal bij Feyenoord (Vak S), eenmaal bij FC Groningen (Vak F) en eenmaal bij De Graafschap (Vak3. In totaal zijn naar schatting 1.500 seizoenkaarthouders hierdoor niet in staat geweest een wedstrijd te bezoeken en zijn 3.000 stoelen onbezet gebleven.
Waaruit blijkt in de praktijk dat deze straf, waarvan de gedachte is dat op deze wijze supporters elkaar zullen gaan aanspreken en corrigeren bij overtredingen, inderdaad deze werking heeft? Wat vindt u hiervan?
De veiligheid in de stadions staat voorop. Het tegengaan van het gebruik van onvergund vuurwerk is het uiteindelijke doel. Dat doel trachten wij te bereiken door de inspanningen op preventief en repressief vlak van gemeenten, clubs, politie en KNVB te bundelen en gezamenlijk op te trekken. Of specifiek het collectieve straffen leidt tot het elkaar aanspreken, is niet te zeggen.
Deelt u de mening, dat het in de kern onrechtvaardig is om alle, voornamelijk goedwillende supporters te straffen voor de overtredingen van een of enkele andere personen? Zo ja, waarom? Zo niet, waarom niet?3
Nee, deze mening deel ik niet. Betaald voetbal dient plaats te vinden in een veilige omgeving. Het afsteken van vuurwerk in een stadion zonder vergunning draagt niet bij aan toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal en moet daarom worden aangepakt. Naast significante veiligheidsrisico’s voor supporters gaat het afsteken van vuurwerk in een stadion ook gepaard met gezondheidsrisico’s. Het opleggen van een collectieve straf wordt door de KNVB als ultimum remedium gebruikt als andere maatregelen tegen het gebruik van onvergund vuurwerk niet of onvoldoende blijken te werken.
Bent u bereid om met betrokken partijen in het voetbal in gesprek te gaan om te kijken hoe collectieve straffen kunnen worden gestopt en te komen tot een persoonlijke aanpak waarin daders consequent en individueel worden gestraft? Zo niet, waarom niet?
In het kader van de uitvoering van het «plan van aanpak vuurwerk» ben ik in gesprek met de KNVB, clubs, supporters, politie, Openbaar Ministerie en gemeenten. Samen werken wij aan toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal waarbij noemenswaardige incidenten achterwege blijven. De komende tijd ga ik samen met gemeenten met een betaald voetbalorganisatie de persoonsgerichte aanpak verder implementeren. Personen die zich schuldig maken aan ordeverstoringen rondom het voetbal worden door club, gemeente, politie en KNVB besproken. Vervolgens wordt gezamenlijk bekeken welke maatregel of sanctie het meest effectief is.
Het blog van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Jonge Strafrechtadvocaten (NVJSA) |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het blog van de voorzitter van de NVJSA?1
Ja.
Klopt het dat het door een extern bureau begeleiden van zogenaamde «ontwerpsessies rechtsbijstand» € 25.200 aan belastinggeld kostte, een bedrag waar een toevoegingsadvocaat ongeveer een vol kwartaal fulltime voor moet werken om deze omzet te behalen? Wat is daarop uw reactie?
Het klopt dat een extern adviesbureau is ingehuurd voor de begeleiding van ontwerpsessies. De bedoeling hiervan was door middel van een open proces, geleid door een onafhankelijke derde, met alle betrokken partijen de contouren van een nieuw stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand te ontwerpen.
Bij het inschakelen van een externe partij komen kosten kijken. De overheid heeft de taak om spaarzaam om te gaan met overheidsgelden. In het inkooptraject zijn daarom de geldende aanbestedingsregels gevolgd. De kosten voor het externe adviesbureau bedroegen uiteindelijk € 25.200 (exclusief BTW).
De inzet van een extern adviesbureau enerzijds en het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand anderzijds zijn twee in hun aard verschillende en daarom onvergelijkbare zaken. Dienstverlening die de overheid afneemt van externe adviesbureaus is geen subsidie. Het tarief dat we aan het betreffende adviesbureau betalen kent een andere juridische basis, namelijk een overeenkomst tot opdrachtverlening.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat u onvoldoende op de hoogte bent van het stelsel en de noden in de gesubsidieerde rechtsbijstand en eigenlijk helemaal niet geïnteresseerd bent in de mening van mensen uit het veld?
Nee. Ik voer zeer regelmatig gesprekken met advocaten die rechtsbijstand verlenen en professionals worden betrokken bij alle stappen van de stelselherziening. Dit was het geval tijdens de ontwerpfase, waar met betrokkenen de contouren van het stelsel zijn vormgegeven en dat is nu weer zo bij de uitwerking van die contouren.
Uit deze gesprekken is het mij steeds duidelijker geworden dat voor veel sociale advocaten de rek er financieel gezien echt uit is. Het werd duidelijk dat de duur van de transitie op gespannen voet staat met de financiële armslag die advocaten hebben om de overstap te maken. Juist daarom heb ik voor 2020 en 2021 jaarlijks ongeveer 36,5 miljoen euro beschikbaar gesteld om de sociale advocatuur gesterkt de overgang naar een nieuw stelsel te laten maken.
Hoe kan het dat nu blijkt dat de ontwerpsessies rechtsbijstand als doelstelling hadden om «discussies in de kiem te smoren» waardoor er feitelijk nooit een open gesprek is geweest met deelnemers uit het veld? Wat is daarop uw reactie? Vindt u dat te rechtvaardigen?
De opdracht van de Policy Design Studio was het begeleiden van een reeks bijeenkomsten om te komen tot een ontwerp voor een stelsel voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Randvoorwaarden waren dat er gebruik gemaakt werd van de aanwezige kennis, ervaring en inzichten in het veld en bij de experts en dat het ontwerp betere resultaten zou kunnen leveren voor burgers binnen de bestaande budgettaire kaders.3
Deze gehanteerde methode van «legal design thinking» is bedoeld om, via het doorlopen van vijf vaste stappen, gezamenlijk en op constructieve wijze ideeën te genereren. Dit werd in het verantwoordingsrapport dat ik met de contourennota in 2018 naar de uw Kamer stuurde, als volgt uitgelegd: «De ontwerpsessies zijn naar hun aard kleine besloten bijeenkomsten om ervoor te zorgen dat de mensen in de sessie zoveel mogelijk tijd en ruimte hebben om hun eigen ideeën naar voren te brengen, om nieuwsgierig te zijn naar wat de ander nou eigenlijk bedoeld te zeggen en om samen tot iets te komen dat uitstijgt boven de meningen en voorstellingen waarmee elke deelnemer afzonderlijk binnenkwam.»4
Er was aldus sprake van een open gesprek waarbij nadrukkelijk niet op voorhand werd gestuurd werd op een vooraf bepaalde uitkomst of het vermijden van discussies.
Waarom moesten er bij het opstarten van de pilot met verzekeraar Achmea van u «al snel onomkeerbare stappen» gezet worden, zoals nu blijkt uit een email van de programmadirecteur rechtsbijstand? Waarom heeft u hierop aangedrongen, ruim voor afronding van het traject, voordat de betrokkenen zich hierover konden uitspreken en nog voordat de Kamer zich hier over kon buigen? Wat is hierop uw reactie? Welk belang had u bij «snelle onomkeerbare stappen»?
De aangehaalde passage ziet niet op de pilot met Achmea van de Raad voor Rechtsbijstand, maar moet gezien worden in het licht van een oproep van het topberaad om de problematiek per rechtsgebied te bekijken en daarop snel concrete stappen te zetten. Ook ik heb vanaf mijn aantreden aangedrongen op snelheid bij de opgave om het stelsel te herzien. Juist ook vanwege de urgentie die spreekt uit het rapport van de commissie Van Der Meer op bijvoorbeeld het gebied van het familierecht. Uit de betreffende e-mail blijkt ook dat het juist de bedoeling was om een van de ontwerpsessies te benutten om met betrokkenen na te denken over hoe er een snelle eerste stap op het gebied van familierecht zou kunnen worden gezet. Daarbij werd het belang van de advocaten werkzaam in dat rechtsgebied steeds voor ogen gehouden.
Misstanden bij adopties en de betrokkenheid en wetenschap van de Nederlandse overheid |
|
Michiel van Nispen , Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur waar uit blijkt dat er waarschijnlijk veel mis is (geweest) met adopties vanuit landen als India en China en dat de Nederlandse overheid wetenschap had van deze misstanden?1
Ja.
Ziet u ook dat de zaken die inmiddels aanleiding zijn tot het onderzoek door de commissie Joustra en die in de uitzending van Nieuwsuur worden aangehaald haast niet op zichzelf kunnen staan en dat het er alle schijn van heeft dat de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Justitie en Veiligheid tekort geschoten hebben in de bescherming van kinderen tegen illegale adoptie? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 6 december 2018 heb ik aangekondigd een commissie te zullen instellen die onderzoek doet naar mogelijke misstanden bij interlandelijke adopties in het verleden.2 In mijn brief van 25 april jongstleden, heb ik de onderzoeksopdracht toegelicht.3 De Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden (COIA) is op 1 mei 2019 met haar onderzoek begonnen. Ik hecht eraan de bevindingen van de COIA af te wachten alvorens uitspraken te kunnen doen over hetgeen in de vraagstelling wordt aangegeven.
Deelt u de mening dat geadopteerden er recht op hebben om te weten hoe hun adoptie precies verlopen is, waar ze precies vandaan komen en wie hun echte ouders zijn? Zo ja, bent u bereid om hen daadwerkelijk bij te staan in de zoektocht naar hun herkomst, juist ook vanwege de betrokkenheid, verantwoordelijkheid of zelfs het mogelijk tekortschieten van de Nederlandse overheid?
Personen die als kind uit het buitenland zijn geadopteerd moeten hun afstammingsinformatie kunnen achterhalen. Ik realiseer mij dat zij hierbij problemen kunnen ondervinden. In mijn brief «voortgang adoptie en ouderschap» die ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer heb gestuurd, heb ik toegelicht op welke wijze ik geadopteerden die zoeken naar hun afkomst wil ondersteunen.
Deelt u de mening dat het onderzoek dat al loopt naar de rol en verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid bij adopties in het verleden (commissie Joustra) moet worden verbreed zodat voor eens en altijd duidelijk wordt wat wel en niet goed is gegaan? Bent u bereid zeker ook China en India, maar bijvoorbeeld ook Haïti, mee te laten nemen in het onderzoek? Zo nee, waarom niet?2
Door in het instellingsbesluit de COIA de bevoegdheid te geven haar onderzoek te verbreden indien zij daartoe aanleiding ziet, heb ik gevolg gegeven aan de oproep die uw Kamer deed tijdens het Algemeen Overleg personen- en familierecht op 24 januari 2019. De COIA heeft mij laten weten systeemonderzoek uit te voeren, waarbij het adoptiestelsel en de verschillende rollen en verantwoordelijkheden worden onderzocht. De landen die in de onderzoeksopdracht zijn opgenomen dienen als voorbeeld, mede ter onderbouwing van algemene stellingen of te onderzoeken patronen. Dit betekent dat de COIA in algemene zin bevindingen kan doen die ook betrekking kunnen hebben op landen die niet als vertrekpunt zijn aangemerkt. De COIA maakt een eigenstandige afweging over de meerwaarde van het betrekken van andere landen.
Wat is uw reactie op de stelling dat de Nederlandse overheid minder zou moeten vertrouwen op de informatie uit andere landen en juist moet zorgen voor beter eigen toezicht, en als niet gegarandeerd kan worden dat de juiste en volledige informatie traceerbaar is, de adoptie gewoon niet doorgaat?
De Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden (Ca) beoordeelt altijd de informatie die een zendend land aanlevert alvorens zij goedkeuring geeft aan een voorgenomen adoptie. Indien er onvoldoende vertrouwen bestaat in de door zendende landen aangeleverde informatie, weigert de Ca haar toestemming. Daarnaast voert de Ca een actief internationaal beleid, om zo na te gaan of de zendende landen voldoen aan de normen van het Haags Adoptieverdrag.
Daarnaast heb ik bij brief van 18 januari jl. een aantal maatregelen aangekondigd waarmee wordt beoogd dat de Ca beter zicht krijgt op de handelwijze van de zendende landen. Middels wijzigingen in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) breid ik de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de Ca uit. De Ca krijgt onder andere de mogelijkheid om de samenwerking met landen te beëindigen. Ten behoeve hiervan stel ik een normenkader op. Met het normenkader krijgt de Ca een belangrijk instrument in handen om systematisch te controleren of een land voldoet aan de uitgangspunten van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, het Haags Adoptieverdrag en de Nederlandse wet- en regelgeving. Daarnaast krijgt de Ca een wettelijke aanwijzingsbevoegdheid en de mogelijkheid om de vergunning van een vergunninghouder voor een periode op te schorten als daartoe aanleiding bestaat. Hiermee kan steviger worden ingegrepen als sprake is van onwenselijke situaties. De wijzigingen van de Wobka en het normenkader zullen naar verwachting in het voorjaar van 2020 in consultatie worden gebracht.
Welke mogelijkheden zijn er volgens u om toezicht te houden op adopties uit China en te garanderen dat dergelijke adopties zuiver en correct zijn op basis van de juiste informatie? Vindt u adopties uit China nog steeds verantwoord? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag ook meer specifiek aandacht besteden aan de kwetsbare groep «special need»-kinderen?
De Ca heeft de afgelopen jaren regelmatig werkbezoeken afgelegd aan China, waarbij niet alleen gesproken wordt met de Chinese autoriteiten maar ook met andere relevante partijen die kijk hebben op het Chinese kinderbeschermingssysteem. In deze gesprekken wordt stilgestaan bij de wijze waarop China invulling geeft aan de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag. Door regelmatig in gesprek te gaan met relevante partijen betrokken bij de adoptieprocedures in China, ontstaat er een goed beeld van het Chinese kinderbeschermingsstelsel, inclusief het adoptiesysteem. Er is op basis van de werkbezoeken geen aanleiding te veronderstellen dat China niet voldoet aan de uitgangspunten van het Haags adoptieverdrag.
De Ca bekijkt daarnaast kritisch of de aspirant-adoptiefouders niet overvraagd zullen worden gelet op de bijzondere zorgbehoeften van het kind. Als er geen goede match bestaat tussen adoptiefouder en kind, zal de Ca geen toestemming verlenen. Het stemt mij bovendien hoopvol dat kinderen met bijzondere zorgbehoeften steeds meer ondersteuning krijgen in China, en ook in eigen land kunnen worden opgevangen. Gelet op voorgaande vind ik adopties uit China nog steeds verantwoord. In 2014 werden nog 137 kinderen geadopteerd uit China, in 2018 waren 28 kinderen afkomstig uit China.
Bent u ook van mening dat de perverse prikkel van financieel gewin uit het stelsel van adopties gehaald moet worden? Hoe denkt u dit te kunnen bewerkstelligen?
Er zijn kosten verbonden aan interlandelijke adoptie. De hoogte van het bedrag dat adoptiefouders moeten betalen is gebaseerd op de gemaakte kosten die gemoeid zijn met interlandelijke adoptie. Het gaat dan om de kosten van de werkzaamheden van de vergunninghouder en de kosten om de procedure in het land van herkomst te doorlopen. Deze kosten verschillen per land. Betaling verloopt via de vergunninghouders. Vergunninghouders zijn organisaties zonder winstoogmerk. Voor de vergunninghouders geldt dat er toetsing plaatsvindt op de (financiële) informatie en administratieve organisatie door een accountant.
Vergunninghouders zijn verplicht een financieel jaarverslag en jaarrekening in te dienen bij mijn ministerie, voorzien van een accountantsverklaring waarin deze controleert of de informatie van de vergunninghouder juist is en volledig.
Wanneer kan de Kamer de tussenrapportage van de commissie Joustra verwachten waar zij naar aanleiding van de procedurevergadering van de commissie Justitie en Veiligheid d.d.19 juni jl. al om heeft verzocht? Kan deze tussenrapportage nog voor het algemeen overleg over personen- en familierecht op 11 december 2019 aan de Kamer worden gezonden? Zo nee, waarom niet?3
De COIA is met ingang van 1 mei jl. met haar onderzoek begonnen. De COIA doet momenteel dossieronderzoek en spreekt met betrokkenen. Het onderzoek bevindt zich aldus in een eerste inventariserende fase, zodat er op dit moment geen tussenrapportage met inhoudelijke conclusies kan worden opgesteld.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, doch zeker voor het algemeen overleg over personen- en familierecht beantwoorden?
Ja.
Het terugtrekken van het Openbaar Ministerie (OM) uit een strafzaak wegens ‘belangen die beschermd moeten worden’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «OM trekt zich om mysterieuze redenen terug uit strafzaak naar zware vechtpartij Groesbeek»?1
Dat de vervolging in de desbetreffende strafzaak niet kan worden voortgezet, is bepaald onbevredigend. Over de redenen kan in dit bijzondere geval helaas geen nadere opheldering worden gegeven zonder de noodzakelijke bescherming van zwaarwegende belangen in gevaar te brengen.
Vindt u dat het zomaar kan dat het OM zichzelf niet ontvankelijk laat verklaren in een strafzaak, die draait om een veroordeling in eerste aanleg voor poging tot doodslag tot maandenlange gevangenisstraffen, zonder te zeggen waarom en zonder dat het gerechtshof hierover kan oordelen?
Het feit dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) zich genoodzaakt voelt om in deze zaak het gerechtshof te verzoeken het OM niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging acht ik, maar ook het OM zelf, bepaald onbevredigend. Dit gebeurt ook slechts bij zeer hoge uitzondering. Dat het OM geen openheid kan geven over de redenen daarvoor wordt direct ingegeven door de noodzaak om zwaarwegende belangen te beschermen. Zie daarover verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen is aan de samenleving en het slachtoffer in het bijzonder, omdat de verdachten nu alsnog vrijuit gaan, maar ook omdat nu onduidelijk blijft wat hier fout is gegaan?
Het OM heeft mij geïnformeerd dat in de desbetreffende strafzaak een probleem is gerezen waardoor de bewijsvoering niet voldoet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld op grond van het Wetboek van strafvordering en EVRM. Dit probleem kon niet worden hersteld zonder dat zwaarwegende belangen van bij het strafproces betrokken partijen die bescherming verdienen zouden worden geschaad. Aangezien deze belangen nog steeds spelen kan door mij ook geen nadere uitleg worden gegeven over de onderliggende redenen; die belangen zouden door de uitleg direct worden geschaad.
Om wat voor «belangen» gaat het hier die «beschermd» moeten worden? Wie toetst of de redenering van het OM te rechtvaardigen is, dat het beschermen van deze belangen zwaarder weegt dan het informeren van het gerechtshof en de samenleving?
Zie mijn beantwoording bij vraag 3. Normaliter vindt de inhoudelijke toetsing plaats door de rechter. In het onderhavige geval heeft er geen inhoudelijke toetsing door de rechter plaats kunnen vinden, omdat het OM aan de rechter heeft verzocht het OM niet-ontvankelijk te verklaren in deze zaak omdat «belangen spelen die beschermd» moeten worden. Het OM heeft aangegeven de thematiek van deze casus te zullen inbrengen in de Reflectiekamer, zodat daarvan geleerd kan worden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.