De vele berichten van uitstel beantwoording schriftelijke vragen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de vele (op dit moment 35) berichten van uitstel van beantwoording van schriftelijke vragen van verschillende leden van de Tweede Kamer in de maand juli 2015?
Ja.
Kunt u aangeven waarom u slechts een paar dagen na indiening al weet dat beantwoording niet lukt binnen de gebruikelijke termijn?
Dit hangt samen met de vakantie van de bewindslieden en de vakantiebezetting op het departement. Spoedeisende zaken worden vanzelfsprekend tijdig afgedaan.
Kunt u ook de reden van uitstel van beantwoording van al deze vragen aangeven, zoals het Reglement van Orde (art. 135) van de Tweede Kamer vereist?
Zie antwoord vraag 2.
U geeft aan dat beantwoording volgt zo spoedig mogelijk na het zomerreces; kunt u hier een concreter beeld van geven?
Ik streef ernaar de Kamervragen voor de start van het parlementaire jaar te beantwoorden.
Bent u bereid alsnog een poging te ondernemen om de vragen sneller, het liefst binnen de gebruikelijke termijn, te beantwoorden? Kunt u dit nader motiveren?
Ja, alleen voor Kamervragen die geen uitstel dulden, zie verder antwoord op vragen 2, 3 en 6.
Heeft deze situatie iets te maken met de vakantieplanning? Kunt u dit nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
De zware belasting van de mantelzorger |
|
Mona Keijzer (CDA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van De Wachtkamer van 22 juli 2015?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt van beleid, namelijk Eén gezin, één plan, niet vanzelfsprekend gehaald wordt wanneer vier wetten van toepassing zijn op één gezin? Zo nee, waarom niet?
Het nieuwe zorgstelsel is zoveel mogelijk ingericht vanuit de gedachte «Eén gezin, Eén plan» en ondersteunt de uitvoering hiervan in de praktijk. Door de decentralisatie van de zorg naar de gemeenten kan meer dan voorheen de zorg dichter bij mensen en op een integrale manier worden vormgegeven. De nieuwe wettelijke kaders bieden professionals meer ruimte om tot goede onderlinge afstemming te komen, ook wanneer er meerdere wetten van toepassing zijn. Bij de totstandkoming van de wetgeving is de wetgeving ook op elkaar afgestemd.
Al lerende weg krijgt dit in de praktijk verder vorm en wordt er gewerkt aan de daadwerkelijke vernieuwingsslag die de zorg en ondersteuning aan mensen beter moet maken. Signalen zoals die van mevr. Stekelenburg en andere mantelzorgers zijn in dit proces uiterst waardevol, zowel lokaal als landelijk. Op dat niveau spreek ik periodiek, samen met de VNG en ZN, met de cliëntorganisaties en koepels van aanbieders over het totaalbeeld aan signalen dat zij binnenkrijgen. Tot nu toe blijkt dat door goede samenwerkingsafspraken de meeste problemen kunnen worden opgelost. Wanneer er belemmeringen in wet- en regelgeving worden ervaren, ben ik bereid daarnaar te kijken en deze waar nodig weg te nemen. Daarom is mijn ministerie ook in gesprek met mevr. Stekelenburg.
Wat vindt u van de driedubbele belasting van de mantelzorger in kwestie, namelijk de te verlenen zorg, de werkzaamheden buitenshuis en het omgaan met de veel te grote hoeveelheid bureaucratie?
Aandacht voor de belastbaarheid en goede ondersteuning van mantelzorgers is van groot belang. Gemeenten, wijkverpleegkundigen, maar ook de huisarts zoals in de uitzending is te zien, vervullen hierin een belangrijke rol. In de voortgangsbrief over de informele zorg die ik u op 24 juni jl. heb gestuurd, informeer ik u over de stappen die ik samen met de partijen van de Toekomstagenda Informele Zorg heb gezet of die nog gepland staan.
De wetten bieden ruimte om de werkprocessen goed op elkaar af te stemmen. Informatie kan ook gedeeld worden als cliënten daarvoor toestemming geven.
Op dit moment wordt door de gemeenten Woerden en Delft en Per Saldo een pilot voor een integraal pgb uitgewerkt.
In deze pilot zal onder meer terugkomen of en hoe de belasting van cliënt en mantelzorger met betrekking tot het regelen van zorg en ondersteuning uit verschillende domeinen kan worden verlicht. Daarbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan het creëren van één toegang(sloket) en het opstellen van één ondersteuningsplan levensbreed. Ik zal de gemeenten vragen hun ervaringen al werkende weg breed met anderen te delen. Voor zover dat nodig is, kan artikel 10.1.2. van de Wet langdurige zorg (Wlz) experimenteerruimte bieden om een verzekerde/cliënt een integraal, op zijn situatie afgestemd pakket aan langdurige zorg, geneeskundige zorg, maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp te bieden.
Zit in de werkprocessen bij zorgkantoren, zorgverzekeraars en gemeenten de mogelijkheid opgenomen dat niet om informatie gevraagd hoeft te worden omdat deze al voorhanden is of van onvoldoende belang is gezien de belasting die deze oplevert voor de mantelzorger? Zo nee, bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid gebruik te maken van artikel 10.1.2 Wet langdurige zorg (Wlz) waarmee in de Wlz een experimenteerartikel is opgenomen op basis waarvan de werking van verschillende wettelijke bepalingen kan worden aangepast opdat gezinnen niet langer te maken hebben met de regimes van verschillende wetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat de desbetreffende algemene maatregel van bestuur in werking treden? Annette heeft haar succesvolle eigen bedrijf opgegeven om fulltime te gaan mantelzorgen voor haar man en kinderen, die lijden aan een progressieve spierziekte. Maar er blijft nauwelijks tijd over om te zorgen, Annette is namelijk veel te druk met het invullen van papierwerk om haar PGB rond te krijgen. De strijd met de bureaucratie gaat Annette dapper aan, maar hoe lang houdt ze dit nog vol? Kan ze de zorg voor haar man en kinderen blijven dragen of moet ze voortaan andere zorgverleners vragen om de broek van haar zoon op te hijsen? http://www.npo.nl/de-wachtkamer/22-07-2015/VPWON_1240503
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht van de VNG over de herbeoordeling van overgangscliënten AWBZ/Wmo |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van de VNG dat het herbeoordelen voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van cliënten met een AWBZ-indicatie en overgangsrecht voor gemeenten een forse opgave betekent1?
Ja.
Herkent u de signalen die de VNG krijgt dat dit proces meer tijd vraagt dan voorzien? Zo ja, wat is uw verklaring? Wat zijn de consequenties hiervan voor cliënten en voor de financieringsstromen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht van de VNG over herbeoordelingen is voor mij aanleiding geweest om met de VNG in overleg te treden over dit onderwerp. VNG heeft mij laten weten dat de publicatie niet kan worden onderbouwd met een landelijk overzicht van de stand van zaken bij gemeenten ten aanzien van de herbeoordelingen. Wel zijn er enkele gemeenten die hun zorgen bij VNG hebben geuit over deze opgave. Er zijn zowel door VNG als door mij geen signalen ontvangen waarin gemeenten aandringen op uitstel of andere maatregelen. Het doel van het bericht van de VNG was om gemeenten er nogmaals op te wijzen dat de herbeoordelingen een forse opgave betreft en dat er door toedoen van de VNG desgevraagd gerichte ondersteuning aan gemeenten kan aangeboden om dit in goede banen te leiden.
Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 en de Jeugdwet per 1 januari 2015 hebben gemeenten de verantwoordelijkheid gekregen voor de zorg en ondersteuning van een grote groep cliënten die tot dat moment een beroep op de AWBZ konden doen. Voor die cliënten geldt overgangsrecht tot het tijdstip van afloopdatum van de afgegeven indicatie en uiterlijk tot 1 januari 2016. Met het oog op het aflopen van het overgangsrecht dient voor de betrokken cliënten – die vaak jarenlang een bepaald zorgaanbod hebben gehad – tijdig een herbeoordeling plaats te vinden, afgerond met een besluit over de (passende) ondersteuning na die datum. Voor gemeenten betreft dit een reeds lang voorziene en inderdaad grote opgave. Teneinde de beoogde transformatieslag te maken hecht ik er zeer aan dat gemeenten bij dit proces uiterste zorgvuldigheid betrachten. Gemeenten dienen bij de herbeoordelingen de eisen die de wetgeving aan de (voorbereiding van) de besluitvorming ter zake stelt, te respecteren.
Hierbij maak ik nog wel de volgende kanttekening. Het herbeoordelen van overgangscliënten met een persoonsgebonden budget (pgb), de besluitvorming en de goede administratieve verwerking daarvan kent een langere doorlooptijd dan een besluit na herbeoordeling over zorg in natura. Nadat een budgethouder een beschikking heeft ontvangen van de gemeente, dient hij in de gelegenheid te worden gesteld om nieuwe afspraken te maken met zijn zorgverlener(s) en zijn zorg en ondersteuning waar nodig aan te passen aan de nieuwe besluitvorming. De budgethouder heeft daarbij enige tijd nodig om de (nieuwe) zorgovereenkomsten in orde te maken. De SVB heeft vervolgens tijd nodig om zorgovereenkomsten te registreren en de gemeente heeft tijd nodig om de zorgovereenkomst te beoordelen en goed te keuren.
Vanwege deze (minimale) doorlooptijd heeft de VNG haar leden op 5 augustus jl. opgeroepen om de «overgangscliënten» met pgb met voorrang te herbeoordelen.
Op 7 augustus jl. heb ik alle wethouders aangeschreven om deze opgave voortvarend ter hand te nemen, waarbij zij zijn verzocht om de besluitvorming over de herbeoordelingen zo veel als mogelijk voor 1 oktober te doen plaatsvinden. De door mij aangestelde ketenregisseurs trekkingsrecht werken in opdracht van mij en betrokken ketenpartners momenteel een stappenplan uit om te zorgen voor een stabiel systeem van trekkingsrechten per 1 januari 2016. Over dit brede stappenplan, waarbij ook de herbeoordelingen voor overgangscliënten met een pgb worden betrokken, vindt op 3 september in een bestuurlijk overleg met alle betrokken ketenpartners nadere besluitvorming plaats.
Ik zal de Kamer op de hoogte brengen van de resultaten van dit overleg.
Klopt het dat het niet lukt om alle cliënten in 2015 te herbeoordelen? Zo ja, wanneer was u voornemens de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom communiceert de VNG een dergelijk signaal nu?
Zie antwoord vraag 2.
Is door u overleg geweest met de VNG over hoe hier mee om te gaan? Zo ja, wanneer en wat is de uitkomst van dit overleg geweest? Zo nee, waarom bent u nog niet op basis van dit zorgwekkende signaal in overleg getreden met de VNG?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem is? Zo ja, hoeveel gemeenten zijn in staat te komen tot een tijdige herbeoordeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het kabinet lak heeft aan het medisch beroepsgeheim in de jeugdzorg (vervolgvragen naar aanleiding van het antwoord op eerdere vragen) |
|
Mona Keijzer (CDA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat de inhoud is van de afspraken die op 25 juni 2015 gemaakt zijn in het bestuurlijk overleg waar u naar verwijst in antwoord acht op eerdere vragen?1
In het bestuurlijk overleg is afgesproken dat tot aan de inwerkingtreding van de Veegwet VWS 2015 een tijdelijke regeling zal gelden en dat deze tijdelijke regeling zou worden voorgelegd aan het Cbp. Dat is inmiddels gebeurd. Het Cbp heeft daarop aangegeven, onder enkele voorwaarden, in te stemmen met deze regeling.2 Zoals wij in onze brief van 21 juli jl. hebben aangegeven, zullen wij aan deze voorwaarden voldoen.
Stemmen deze afspraken overeen met de afspraken die op dit vlak uiteindelijk gemaakt zijn voor de volwassenen geestelijke gezondheidszorg (GGZ)? Kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Voor de jeugd-GGZ wordt volledig aangesloten bij wat voor de volwassenen-GGZ geldt. Dat wil zeggen dat bij een declaratie van gespecialiseerde GGZ nooit meer wordt vermeld dan de diagnosehoofdgroep waartoe de stoornis van de patiënt behoort. Indien een jeugdige of zijn ouders ook dat niet wensen, kunnen zij een verklaring ondertekenen en deze samen met de jeugdhulpaanbieder naar de gemeente zenden. In dat geval dient de gemeente de declaratie voor de gespecialiseerde GGZ-behandeling te betalen zelfs indien er geen enkel diagnosegegeven wordt aangeleverd. Ook deze «opt out-regeling» is gelijk aan de regeling die op dit punt voor de volwassenen-GGZ geldt. Bij declaraties voor behandelingen in het kader van de generalistische basis GGZ worden überhaupt nooit diagnoses genoemd, niet voor volwassenen, en niet voor de jeugd.
Deelt u de mening dat de vertrouwelijkheid van bijvoorbeeld gegevens onderhevig aan het medisch beroepsgeheim en gegevens over een rechtelijke uitspraak in het kader van jeugdbescherming dermate belangrijk is dat deze niet via een ministeriële regeling opzij geschoven mag worden, enkel en alleen omdat dit de administratieve verwerking van declaraties ten goede komt?
De Jeugdwet biedt thans in paragraaf 7.4 al de mogelijkheid om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de uitvoering van de Jeugdwet. De tijdelijke regeling ziet toe op de gegevens die bij de declaratie mogen worden vermeld en bepaalt dat alleen de noodzakelijke informatie over geleverde diensten mag worden vermeld opdat gemeenten de declaraties rechtmatig kunnen betalen.
Deelt u de mening dat artikel 7.3.11, vierde lid van de Jeugdwet betrekking heeft op eenduidige terminologie en systemen om te voorkomen dat er een diversiteit aan facturerings- en verantwoordingsinformatie ontstaat, maar dat dit artikel nadrukkelijk geen betrekking heeft op de inhoud van gegevens? Zo ja, waarom beroept u zich dan op dit artikel? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven?
De basis voor de regeling is onder meer artikel 7.3.11, vijfde lid, Jeugdwet. Dat artikellid geeft de mogelijkheid bij ministeriële regeling regels te stellen niet alleen over de beveiliging van gegevens, maar ook over de verwerking ervan door en de uitwisseling ervan tussen het college, de jeugdhulpaanbieders, de gecertificeerde instellingen en de raad voor de kinderbescherming. De ministeriële regeling krijgt terugwerkende kracht opdat de gemeenten de declaraties dan alsnog rechtmatig kunnen betalen, ook al zijn deze ingediend voor inwerkingtreding van de regeling.
Deelt u de mening dat de gekozen procedurele weg de democratische en politieke schoonheidsprijs niet verdient te meer gezien het feit dat er een wetsvoostel bij de Kamer in behandeling is? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven al is aangegeven zijn wij van mening dat de Jeugdwet voldoende grondslag biedt voor het opnemen van persoonsgegevens op de facturen. In de Veegwet wordt daarom om ieder misverstand te voorkomen een explicietere grondslag geboden voor de uitwisseling van gegevens bij de declaratie van de geleverde jeugdhulp. Zoals ik u op 6 juli j.l. heb gemeld was het vervolgens wel van belang om een tussenoplossing te vinden voor de periode tot de veegwet in werking kan treden. Voor de continuïteit van het aanbod van jeugdhulp, preventie, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering is het immers van groot belang dat er een snelle oplossing komt die de betreffende hulpverleners in staat stelt om hun declaraties in te dienen en die het gemeenten mogelijk maakt om deze op rechtmatige wijze te betalen. Het Cbp heeft onder voorwaarden aangegeven te kunnen instemmen met deze tijdelijke ministeriële regeling en deze voorwaarden zullen door ons worden gehonoreerd. De VNG en de branches hebben eveneens ingestemd met de tijdelijke regeling. De veegwet ligt inmiddels ter behandeling in de Tweede Kamer.
Kunt u aangeven wanneer de tijdelijke ministeriele regeling inwerking zal treden?
Zo spoedig mogelijk.
Bent u bereid om de vragen te beantwoorden voordat de tijdelijke ministeriele regeling in werking treedt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De problemen met de Wmo in Berkelland |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de beslissing van de gemeente Berkelland om drie uur huishoudelijke verzorging te schrappen bij een 96-jarige man die vergeetachtig en slechtziend is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het gemeentebestuur moet zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. Dit is een brede opdracht; van gemeenten wordt gevraagd te bevorderen dat mensen zo lang mogelijk in staat zijn zelfstandig te kunnen wonen, regie te kunnen voeren op hun situatie en te kunnen meedoen in de samenleving. Nu mensen en hun situaties verschillen is gekozen voor het uitgangspunt van maatwerk in individuele situaties. De Wmo 2015 geeft daaraan nadere uitwerking en de cliënt de nodige waarborgen voor een zorgvuldige besluitvorming op aanvragen om ondersteuning. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie dient deze georganiseerd te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Het vooraf, generiek door gemeenten uitsluiten van voorzieningen die kunnen bijdragen aan zelfredzaamheid en participatie van mensen, verhoudt zich niet met de wet. Gemeenten zijn bij de beoordeling van een concrete behoefte aan ondersteuning gehouden tot maatwerk.
Op basis van de door mij bij de gemeente Berkelland ingewonnen informatie kan ik u het volgende melden. De gemeente Berkelland heeft met alle inwoners die in het verleden de voorziening huishoudelijke hulp niveau 1 kregen in de eerste helft van 2015 een gesprek gevoerd. Tijdens deze gesprekken is de situatie van betrokkenen in beeld gebracht. Als er sprake is van een toereikend ondersteunend netwerk, voldoende financiële middelen en of voldoende regie, is het in beginsel aan de cliënt de huishoudelijke hulp zelf te organiseren, bijvoorbeeld door inzet van het sociale netwerk. Als er geen sociaal netwerk is, wordt er met de cliënt gekeken naar alternatieven, waaronder de mogelijkheden tot inkoop van huishoudelijke hulp of alternatief maatwerk. Hiertoe heeft de gemeente Berkelland het zogenaamd Voormekaar team ingericht. Dit team houdt het contact met de cliënt en houdt daarmee diens leefsituatie in de gaten. Daar waar er sprake is van een cliënt waarbij – op grond van de Wmo 2015 en het gemeentelijk beleid – wordt vastgesteld dat deze zelf verantwoordelijkheid zou moeten nemen, niet over een sociaal netwerk beschikt en niet in de financiële positie verkeert om de ondersteuning daadwerkelijk te organiseren, wordt de mogelijkheid van financieel maatwerk bezien. Daar waar het onderzoek uitwijst dat de cliënt onvoldoende in staat is om regie te voeren in zijn huishouden komt hij in aanmerking voor de maatwerkvoorziening «Ondersteuning Thuis». Ook de cliënten die voorheen huishoudelijke hulp niveau 2 ontvingen kunnen een beroep doen op deze maatwerkvoorziening.
Wat vindt u ervan dat kennelijk ouderen zorg onthouden wordt, omdat gemeenten de bezuinigingen belangrijker vinden dan het welzijn van ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u u ervoor inzetten dat deze man de zorg krijgt die hij nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de massa bezwaarschriften die de gemeente Berkelland heeft ontvangen, doordat zij bij een groot deel van de mensen de huishoudelijke verzorging sterk verminderd of zelfs volledig geschrapt hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In 2014 waren er in de gemeente Berkelland 1160 cliënten die eenvoudige schoonmaakhulp ontvingen. Op dit moment zijn er in totaal 940 beschikkingen door de gemeente afgegeven, waartegen 291 bezwaarschriften zijn ingediend. Gelet op de voorgaande jaren is dat een fors aantal. De gemeente laat aan mij weten dat cliënten lokaal zijn opgeroepen om zo veel mogelijk bezwaar aan te tekenen door middel van daartoe verspreide standaard bezwaarschriften. Dit is volgens de gemeente een belangrijke verklaring voor het hoge aantal.
De gemeente Berkelland voert met de cliënten die in bezwaar zijn gegaan overleg. Tijdens deze gesprekken wordt opnieuw bekeken of de afgegeven beschikking passend is gegeven de kenmerken van de persoon en diens situatie, en wordt de eerder afgegeven beschikking toegelicht. Het streven van de gemeente is om tot een oplossing voor betrokken cliënten te komen. Dit kan variëren van wederzijds begrip, bespreken van alternatieven tot het alsnog toekennen van maatwerkvoorziening «Ondersteuning Thuis» als gevolg van gewijzigde omstandigheden.
Wat vindt u van de hoge kosten die de gemeente Berkeland uit het zorgbudget betaalt voor de afhandeling van de vele bezwaarschriften? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat gemeenten zoveel mogelijk moeten voorkomen dat cliënten zich moeten wenden tot bezwaar – en beroepsprocedures. Het uitgangspunt van de Wmo 2015; in dialoog met elkaar bezien of en hoe zelfredzaamheid en participatie van betrokkenen kunnen worden versterkt, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. De wettelijke waarborgen zijn zodanig geregeld dat op het moment dat een cliënt het niet eens is met een besluit van de gemeente over ondersteuning van uit de Wmo 2015, hij daartegen bezwaar kan aantekenen. Op het moment dat er bezwaarprocedures worden aangespannen, is het van belang dat deze zorgvuldig worden afgewikkeld door gemeenten, in overeenstemming met de eisen die de Algemene wet bestuursrecht daaraan verbindt. Met deze afwikkeling zijn kosten gemoeid. Deze kosten voor gemeenten komen niet per definitie ten laste van het zorgbudget, maar dienen uiteraard wel uit de (brede) gemeentelijke middelen te worden voldaan. Gegeven het wettelijk recht van ingezetenen om bezwaar te maken tegen gemeentelijke besluiten en de verantwoordelijkheid voor de gemeenten om deze zeer zorgvuldig te behandelen, zie ik geen aanleiding hier landelijk onderzoek naar te doen. De inspanningen dienen er mijns inziens op gericht te worden om onnodige bezwaar- en beroepprocedures te voorkomen.
Klopt het dat ook andere gemeenten de afhandeling van bezwaarschriften bekostigen uit het zorgbudget? Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren voorzien van uw oordeel?
Zie antwoord vraag 5.
Welk scenario is er voorhanden indien gemeenten geen geld meer hebben voor huishoudelijke verzorging zodra het budget opraakt, mede door de afhandeling van de vele bezwaarschriften? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gemeentebestuur moet zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie, dient deze geboden te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Dit uitgangspunt bindt alle gemeenten, ongeacht de uitwerking daarvan in hun beleid en ongeacht hun financiële positie. Gemeenten beschikken over het instrumentarium en de middelen die een goede, zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 in opzet waarborgen.
Het bericht dat zorgbehoevende kinderen van het kastje naar de muur gestuurd worden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) geen indicatie wil afgeven aan 9 kinderen die aangewezen zijn op Wlz-zorg en dagbehandeling nodig hebben?1 2
Uit navraag bij het CIZ blijkt dat niet negen, zoals in de vraag verwoord, maar acht aanvragen voor Wlz-zorg zijn ingediend voor zorg voor kinderen in de leeftijdscategorie drie- tot vijfjarigen.
Vijf aanvragen om toegang tot de Wlz, zijn door het CIZ afgewezen, omdat niet is voldaan aan de toegangscriteria van de Wlz, zoals vastgelegd in artikel 3.2.1 van de Wlz. Toegang tot de Wlz is er wanneer een cliënt vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Uitsluitend het CIZ is bevoegd om de toegang tot de Wlz te beoordelen, waardoor een objectieve, deskundige en uniforme indicatiestelling is gewaarborgd.
Voor één van deze afgewezen aanvragen geldt dat namens de cliënt bezwaar is gemaakt. De beslissing op bezwaar wordt in de week van 31 augustus 2015 naar verwachting bekend gemaakt aan de cliënt.
Voor één aanvraag geldt dat deze is overgedragen aan de gemeente. De in december 2014 bij het CIZ ingediende aanvraag is op grond van de Jeugdwet overgedragen aan de gemeente, omdat het CIZ de aanvraag eind december 2014 nog niet had behandeld. In de Jeugdwet staat dat het CIZ op grond van artikel 10.4a, tweede lid, van de Jeugdwet gehouden was de aanvraag binnen twee weken na 1 januari 2015 aan de gemeente over te dragen.
Twee aanvragen zijn nog in behandeling bij het CIZ.
Kunt u uitzoeken waarom het CIZ weigert indicaties te beoordelen en af te geven voor dagbehandeling, terwijl volgens de zorginstelling deze kinderen aangewezen zijn op Wlz-zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CIZ heeft de aanvragen, gericht op een indicatie voor Wlz-zorg, beoordeeld. Slechts wanneer is voldaan aan de criteria, is er toegang tot de Wlz. Ik heb in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven dat voor vijf aanvragen geldt dat het CIZ heeft geconstateerd dat niet is voldaan aan de vereisten die gelden voor toegang tot de Wlz.
Het is mogelijk dat een zorgaanbieder in eerste instantie een ander beeld heeft van de zorg die onder de Wlz geleverd kan worden.
Wat vindt u ervan dat het CIZ indicaties niet inhoudelijk beoordeeld heeft en deze klakkeloos heeft doorgeschoven naar gemeenten? Hoe verhoudt dit zich tot de privacy wetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van «klakkeloos doorschuiven» door het CIZ naar de gemeente is geen sprake geweest. Ik heb bij het CIZ navraag gedaan naar de gang van zaken rond de ingediende aanvragen. Het CIZ heeft de aanvragen in behandeling genomen en heeft vervolgens besluiten genomen op de aanvragen. In één casus geldt dat de in december 2014 bij het CIZ ingediende aanvraag is overgedragen aan de gemeente op grond van de Jeugdwet, omdat de aanvraag niet meer door het CIZ is behandeld in december 2014, zoals vermeld in het antwoord op vraag 1. Dit is niet strijdig met wetgeving over privacy. Daarnaast is het CIZ in juli jongstleden in overleg getreden met de zorgaanbieder en de gemeente. Het CIZ heeft bovendien aan de zorgaanbieder een kortere communicatielijn voorgesteld ter verbetering van het contact.
Wat vindt u ervan dat 4 kinderen onbetaald op de dagbehandeling zitten en 5 kinderen noodgedwongen op een wachtlijst staan omdat het CIZ weigert te indiceren, terwijl de instelling wel capaciteit heeft om kinderen te behandelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor vier kinderen start de zorg in september aanstaande, voor vijf kinderen geldt dat zij al in zorg zijn, aldus Lentekind.
Als er sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid en ook als er sprake is van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, dan is het toch de regel dat deze kinderen onder de Wet langdurige zorg (Wlz) vallen en dat dit voorliggend is op de jeugdhulp van de gemeente? Deelt u de mening dat de betrokken kinderen onder de Wlz vallen en niet onder gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven wat de vereisten zijn om toegang te hebben tot de Wlz. Als is vastgesteld dat aan de vereisten is voldaan, is er sprake van toegang tot de Wlz. De Wlz is in deze situatie voorliggend op de Jeugdwet.
Ik heb in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven dat uitsluitend het CIZ bevoegd is om te beoordelen of aan de wettelijke vereisten voor toegang tot de Wlz is voldaan. Het CIZ voert de Wlz uit als het gaat om de indicatiestelling. In vijf gevallen heeft het CIZ geconstateerd dat niet is voldaan aan de toegangscriteria van de Wlz.
Is u bekend of dit doorschuifbeleid tussen het CIZ en gemeenten vaker voorkomt? Hebben u dergelijke signalen bereikt? Zo ja, hoe groot is dit probleem in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij hebben geen signalen bereikt dat in de vraag geschetste problematiek op dit moment stelselmatig voorkomt. Kinderen en jongeren vallen niet automatisch en uitsluitend onder de Jeugdwet: er zijn raakvlakken met de Zvw, Wlz, Wmo en de Wet Passend Onderwijs.
Om er voor te zorgen dat de afbakening tussen de Jeugdwet en de Wlz als het gaat om kinderen en jongeren beter bekend wordt bij gemeenten, zijn door VWS, samen met de VNG diverse bijeenkomsten georganiseerd. Zo zijn deze raakvlakken afgelopen voorjaar behandeld tijdens de praktijkdagen Jeugd en Wmo (maart 2015). In vervolg hierop zijn in samenwerking met de VNG in april en juli verdiepende bijeenkomsten georganiseerd om gemeenten te informeren en te ondersteunen bij hun vragen over het raakvlak van Wlz en Jeugdwet. Ook het CIZ heeft aan deze bijeenkomsten een bijdrage geleverd.
Ook op de implementatietafel Wlz wordt aandacht besteed aan de afbakening tussen de verschillende wetten, zodat verdere bekendheid wordt gegeven aan de reikwijdte van de verschillende wettelijke domeinen.
Welke maatregelen gaat u (laten) nemen om te zorgen dat deze kinderen zo spoedig mogelijk door het CIZ worden beoordeeld, zodat deze kinderen snel de zorg krijgen die zij nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
In vraag 1 heb ik geantwoord dat vijf aanvragen reeds beoordeeld zijn. Dat twee aanvragen nog in behandeling zijn. En één aanvraag conform Jeugdwet is overgedragen aan de gemeente. Ik heb in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven dat vijf kinderen in zorg zijn bij Lentekind, en dat voor vier kinderen de zorg start in september aanstaande bij Lentekind.
Gaat u maatregelen treffen om het doorschuifbeleid tussen zorgloketten te voorkomen en te zorgen dat het duidelijk is waar mensen heen kunnen voor zorg en ondersteuning? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Ik wil zo veel mogelijk voorkómen dat voor cliënten onduidelijkheid bestaat over de vraag waar zij terecht kunnen met hun zorgbehoefte. De acties die ik hiertoe heb ondernomen, heb ik verwoord in de beantwoording van vraag 6.
Daarnaast wil ik er op wijzen dat indien cliënten problemen hebben bij het vinden van de juiste instantie, zij zich kunnen melden bij «het juiste loket» van Per Saldo en IederIn. Daar wordt contact opgenomen met gemeenten en CIZ om tot een juiste zorgtoewijzing te komen.
Wat is uw oordeel over de volgende stelling: «De regelgeving is inmiddels zo complex geworden dat niemand er nog iets van snapt. Het is een grote chaos waar kinderen, ouders en zorginstellingen de dupe van zijn geworden. Ik denk dat er teruggegaan moet worden naar het basisidee was van de transitie van de AWBZ. Dit was: de gemeente is verantwoordelijk voor ondersteuning en lichtere begeleidingsvormen van cliënten. De Wlz is verantwoordelijk voor de intensieve begeleidings- en behandelvormen van cliënten.»? Als u dit onderschrijft hoe kan dan tot een vereenvoudiging of verduidelijking worden gekomen als het gaat om Wlz- of Wmo-zorg?3
Ik onderschrijf deze stelling niet. De Jeugdwet biedt prima waarborgen voor zorg aan jeugdigen, ook met een intensieve zorgvraag. Ik heb in mijn antwoord op vraag 8 aangegeven dat ik wil voorkómen dat onduidelijkheid bestaat voor cliënten over de vraag waar zij terecht kunnen met hun zorgbehoefte. In mijn antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven welke activiteiten zijn ondernomen om deze onduidelijkheid zoveel mogelijk weg te nemen.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Voor de beantwoording van de vragen ben ik in overleg getreden met het CIZ en Lentekind. De beantwoording van de vragen heeft mede hierdoor langer dan gebruikelijk op zich laten wachten.
Het bericht: 'Achmea: rust of slaapt u tijdens de sterffase, dan geen professionals aan uw bed' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Achmea: rust of slaapt u tijdens de sterffase, dan geen professionals aan uw bed»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Wat is uw reactie op deze schandalige aanscherping van het inkoopbeleid van Achmea, nog geen zes maanden nadat de zorgverzekeraars verantwoordelijk zijn geworden voor het leveren van de Palliatief Terminale Zorg?
Palliatieve zorg is een essentieel onderdeel van de gezondheidszorg, dat erop gericht is de kwaliteit van leven van de patiënten en de naasten te verbeteren, door het voorkómen en verlichten van het lijden. Een goede begeleiding van de patiënt in de laatste levensfase, waarvan waardig sterven onderdeel uit maakt, vergt het uiterste van degenen die de stervende omringen, zoals de naaste(n) en de zorgverleners. Deze begeleiding maakt dan ook onderdeel uit van de palliatief terminale zorg onder de aanspraak wijkverpleging.
Navraag bij Zilveren Kruis leert dat er geen sprake is van aanscherping van het beleid. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg (PTZ). Waar voorheen binnen de AWBZ maximaal 11,9 uur gedeclareerd kon worden en dit vervolgens werd vertaald in 24 uurs diensten, betaalt Zilveren Kruis alle geïndiceerde en gedeclareerde uren zorg uit aan zorgaanbieders. De kern van het beleid van Zilveren Kruis is dat de professional bepaalt welke zorg wanneer nodig is. Dit op basis van de indicatiestelling die door de professional gesteld wordt.
Zilveren Kruis geeft aan dat het de onduidelijke verwoording van het beleid op de website en de misverstanden die hierdoor zijn ontstaan betreurt. Zij heeft al haar berichtgeving rondom palliatief terminale zorg zodanig aangepast dat het voor cliënten en zorgverleners duidelijk is dat alle onderdelen van deze zorg geleverd mogen worden en declarabel zijn.
Bent u ervan op de hoogte, dat juist bij iemand die stervende is, het van groot belang is dat er een professional naast het bed zit om het zo hoognodige comfort (pijn, benauwdheid) in de laatste fase (op elk moment) te waarborgen? Zo nee, hoe ziet u de laatste fase dan wel?
De zorg in de laatste fase van het leven moet met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg worden omgeven, waarbij de behoeften van de cliënt leidend zijn. Mensen in de stervensfase verschillen onderling sterk, door hun eigen geschiedenis, cultuur, opvattingen, mogelijkheden, wensen en levensperspectief. Niet alleen de mensen die gaan sterven verschillen, maar ook degenen die zorgen en ondersteunen. Hierdoor kan ook de mate van inzet van professionals en vrijwilligers verschillen.
Wat goede palliatieve zorg inhoudt is door het veld beschreven in de zorgmodule palliatieve zorg. Hierin wordt onder andere aangegeven dat palliatieve zorg in de meeste gevallen wordt geleverd door formele zorgverleners, samen met informele zorgverleners, te weten naasten en vaak ook vrijwilligers. Vrijwilligers verrichten geen medische, verpleegkundige handelingen of zware huishoudelijke taken, maar vullen datgene aan wat familieleden en vrienden zelf doen. Hierbij kan gedacht worden aan hulp bij persoonlijke verzorging, voorlezen of waken.
Het is aan de professional om te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase. Het is hierbij noodzakelijk de informele zorgverleners te betrekken bij de zorgverlening.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat Achmea juist die zorg niet declarabel acht als de stervende rust of slaapt en dit begeleiding noemt en dus geen aanspraak onder de zorgverzekeringswet betekent?
Zie het antwoord op vraagt 2. Zilveren Kruis geeft aan dat voor palliatief terminale zorg thuis de wijkverpleegkundige niveau 5 zelfstandig bepaalt welke zorg er wanneer nodig is, dus ook wanneer de cliënt rust of slaapt. Begeleiding die in samenhang wordt gegeven met de palliatief terminale zorg valt ook onder aanspraak wijkverpleging en kan worden gedeclareerd met uren verpleging en verzorging.
Hoe wordt er in dit geval omgegaan met palliatieve sedatie, waarbij de stervende in slaap wordt gehouden en observatie van pijn en benauwdheid cruciaal is? Moet hier dan maar iemand van de gemeente naast gaan zitten?
Observatie van pijn en benauwdheid, ook bij palliatieve sedatie, is een wezenlijk onderdeel van de verpleegkundige zorg bij een cliënt in de terminale fase. Het valt onder verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, zoals aangegeven in het Besluit zorgverzekering.
Is dit wat u bedoelt met dat u vindt dat de Palliatieve Terminale Zorg goed geregeld is nu het versnipperd is over de Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg en particuliere instellingen?
Bij de overheveling van de palliatieve terminale zorg heb ik ervoor gekozen om het domein waar de cliënt zich op het moment van het ontstaan van de zorgbehoefte bevindt, als uitgangspunt te nemen. Wanneer een cliënt zorg ontvangt vanuit de Wet langdurige zorg, dan ontvangt hij in de laatste levensfase de palliatieve zorg ook vanuit de Wet langdurige zorg. Wanneer een cliënt geen Wlz-indicatie heeft en de zorg ontvangt vanuit de Zvw, dan ontvangt hij in de laatste levensfase ook de palliatief terminale zorg vanuit de Zvw.
Door de palliatief terminale zorg onder de Zvw mogelijk te maken, worden cliënten in de laatste levensfase niet meer geconfronteerd met een wisseling van zorgdomein, een indicatieprocedure bij het CIZ en een verandering in eigen bijdrage die geldt voor zorg vanuit de Wlz. Samen met de betrokken branchepartijen is ervoor gekozen dat het domein waar iemand zorg ontvangt bepalend is en ik zie geen reden om daar nu van af te wijken.
Bent u nog steeds van mening, dat de overheveling van de Palliatieve Terminale Zorg naar de zorgverzekeraars in goede handen is? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat Achmea het met haar reactie dat de professional moet bepalen wanneer afwezigheid kan, zich al op een onacceptabel hellend vlak begeeft, omdat zij tóch poogt te beknibbelen op de intensieve 24-uurszorg in de stervensfase? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de professional bij uitstek geschikt is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase van de cliënt.
Naar mijn mening is er geen sprake van dat Zilveren Kruis beknibbelt op palliatief terminale zorg. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg.
Bent u bereid deze mensonterende stap van Achmea direct terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Uit de beantwoording van bovenstaande vragen blijkt dat er geen zaken zijn die teruggedraaid moeten worden.
Het niet volledig vergoeden van palliatieve zorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat een professional aan het bed bij iemand die stervende is geen kostenpost, maar een noodzaak is om iemand tijdens de laatste levensfase liefdevol en menswaardig te kunnen verzorgen?1
Ik ben van mening dat de zorg in de laatste fase van het leven met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg moet worden omgeven, waarbij de behoeften van de cliënt leidend zijn. Het is aan de professional om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase van de cliënt.
Zo ja, wat is dan uw oordeel over het feit dat zorgverzekeraar Achmea niet meer bereid is om rusturen te vergoeden tijdens de sterffase van zorgbehoevende mensen?
Achmea (hierna: Zilveren Kruis) heeft al haar berichtgeving rondom palliatief terminale zorg zodanig aangepast dat het voor cliënten en zorgverleners duidelijk is dat alle onderdelen van deze zorg geleverd mogen worden en declarabel zijn. Zilveren Kruis geeft in haar berichtgeving het volgende aan: «De cliënt moet altijd de zorg krijgen die nodig is. De wijkverpleegkundige niveau 5 bepaalt welke zorg wanneer nodig is. Dit kan dus ook als de cliënt rust of slaapt.» Ook begeleiding die in samenhang wordt gegeven met de palliatief terminale zorg valt onder aanspraak wijkverpleging en kan worden gedeclareerd met uren verpleging en verzorging.
Vindt u het wenselijk dat Achmea stelt dat de zorgorganisatie een financiële prikkel behoort te krijgen door de uren niet meer te betalen die de professional aan het bed doorbrengt bij rust? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit vind ik niet wenselijk. Navraag bij Zilveren Kruis leert dat dit ook niet de bedoeling is. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraak: «Begeleiding en nazorg aan naasten is geen zorg die valt onder de aanspraak wijkverpleging en is zorg die ook niet op een andere wijze onder wijkverpleging valt»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan mij niet vinden in deze uitspraak. Zoals ik in mijn Kamerbrief «Nadere uitwerking Hervorming Langdurige Zorg» van 6 november 20132 heb aangegeven is de palliatief terminale zorg, geleverd in een combinatie van extramurale verpleging, persoonlijke verzorging en begeleiding vanuit de AWBZ ondergebracht in de nieuwe Zvw-aanspraak wijkverpleging. Hiermee is tegemoet gekomen aan de aangenomen motie van de leden Dik-Faber c.s. waarin de regering wordt verzocht palliatieve begeleiding niet naar de Wmo te decentraliseren3.
Navraag bij Zilveren Kruis leert dat bovengenoemde uitspraak een verkeerde interpretatie van het inkoopbeleid wijkverpleging is. In het inkoopbeleid van Zilveren Kruis staat namelijk expliciet het volgende vermeld. «De zorgaanbieder maakt in het zorgleefplan naast de fysieke, psychische en sociale aspecten tevens zichtbaar dat de cliënt de gewenste geestelijke spirituele zorg wordt aangeboden en dat zij ook de naasten van de cliënt begeleiding en nazorg biedt.»
Keurt u het goed dat er bezuinigd wordt op de zorg voor mensen in hun laatste levensfase? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een belangrijke pijler van de hervormingen van de langdurige zorg is het betaalbaar houden van de zorg. Ook voor wijkverpleging geldt een financiële taakstelling. Met aanbieders, de beroepsgroep, verzekeraars en de cliëntenorganisaties, is in het akkoord verpleging en verzorging overeen gekomen dat ze zich tot het uiterste inspannen om de taakstelling te realiseren. Dit omdat wij het met elkaar eens zijn dat het goedkoper en beter kan en moet.
Daarbij hebben zorgverzekeraars een zorgplicht, ook voor mensen met palliatief terminale zorg. Zij moeten dus de zorg krijgen die ze nodig hebben. Hierbij is het uitgangspunt dat het aan de professional is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is.
Naar mijn mening is er geen sprake van dat Zilveren Kruis bezuinigt op palliatief terminale zorg. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg.
Bent u bereid nader te duiden wat onder de zorgplicht van zorgverzekeraars moet worden verstaan als het gaat om het recht op palliatieve zorg waarbij het naast directe zorgverlening ook gaat om begeleiding en nazorg passend bij de complexiteit van overlijden? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Met het onderbrengen van de wijkverpleging in de basisverzekering is een aanspraak «verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden» gecreëerd en is vastgelegd dat een zorgverzekeraar een zorgplicht heeft tegenover zijn verzekerden. Hieronder wordt verstaan dat de zorgverzekeraar ervoor zorgt dat verzekerden worden voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Het uitgangspunt hierbij is dat het aan de professional is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is.
Het is vervolgens aan deze zorgprofessionals om in richtlijnen aan te geven wat kwalitatief goede zorg inhoudt. Wat goede palliatieve zorg inhoudt is door het veld beschreven in de zorgmodule palliatieve zorg. Hierin wordt onder andere aangegeven dat het bij palliatieve zorg naast de directe zorgverlening ook gaat om begeleiding en nazorg. De prestatiebeschrijvingen verpleging en verzorging van de Nederlandse Zorgautoriteit4 sluiten hierbij aan. Ik zie dan ook geen reden om deze zorg nader te duiden.
Onmenselijk beleid door de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de gemeente Waalwijk huishoudelijke verzorging heeft geweigerd aan een terminale man, omdat de gemeente van mening was dat de man zelf nog wel regie kon voeren?1
Gemeenteraden zijn direct verantwoordelijk en bevoegd voor het vaststellen van het lokale beleid en het controleren van de colleges van B en W op een goede en zorgvuldige uitvoering van het lokale beleid. Gemeenteraden zijn als eerste aanspreekbaar op het handelen van colleges van B en W en de controle op een goede uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie op de voorbeelden van het handelen van gemeenten in de vragen die u stelt. Desgevraagd licht ik u toe wat ik van gemeenten verwacht op basis van de uitgangspunten van de Wmo 2015 en geef ik mijn opvatting over wat ik versta onder een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Met de Wmo 2015 kunnen gemeenten passende ondersteuning bieden die recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van mensen thuis. De sociale omgeving, de woonsituatie en de ondersteuning waaraan behoefte is, verschilt immers van mens tot mens. Hoe gemeenten de Wmo 2015 in de praktijk organiseren, is aan gemeenten zelf. Van alle gemeenten verwacht ik dat zij de mogelijkheden benutten die de wet hen biedt om individueel maatwerk te verlenen aan mensen die behoefte hebben aan ondersteuning. Dit betekent een persoonlijke benadering, met oog en oor voor de sociale omgeving van betrokkene en het actief betrekken van de mantelzorger bij het onderzoek dat de gemeente verricht naar de ondersteuningsbehoefte. De Wmo 2015 benoemt duidelijk de onderwerpen die een gemeente in samenspraak met betrokkene moet onderzoeken bij het beantwoorden van de vraag of hij in aanmerking komt voor ondersteuning, en zo ja, welke ondersteuning voor hem passend is gelet op zijn persoonlijke situatie. De mogelijkheden die betrokkene nog zelf heeft en de mate waarin zijn sociale omgeving kan bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene maken een belangrijk onderdeel uit van dit onderzoek, naast de mogelijke bijdrage van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening. Zoals in de wet is bepaald, verwacht ik van gemeenten een individuele afweging gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van betrokkene als basis voor het besluit dat een gemeente neemt over de toekenning van voorzieningen.
De gemeente Waalwijk heeft in reactie op mijn verzoek toegelicht op welke gronden zij tot dit besluit is gekomen. De gemeente wijst erop dat betrokkene volgens de gemeente de mogelijkheid had om vanaf 1 mei 2015 voor 15 euro per week zelf huishoudelijke hulp te bekostigen. Op basis van de door de gemeente verstrekte informatie heb ik begrip voor de discussie die naar aanleiding van dit besluit van de gemeente is ontstaan. De wettelijke uitgangspunten en het financieel kader voor de uitvoering van de Wmo 2015 bieden de gemeente voldoende mogelijkheden om in situaties als deze tot een andere beslissing te komen. De wet noch het financieel kader dwingt een gemeente om een bestaande voorziening voor anderhalf uur huishoudelijke hulp te beëindigen in een situatie van terminale ziekte in de fase van levensverlening. Op basis van de Wmo 2015 verwacht ik juist van gemeenten dat zij persoonlijk maatwerk verlenen en rekening houden met de individuele situatie en omstandigheden van betrokkene, zijn familie en zijn sociale omgeving. De verantwoordelijkheid voor het debat hierover ligt echter in de eerste plaats bij de gemeenteraad. Ik merk daarbij op dat de gemeenteraad van Waalwijk een actief debat voert over de gemeentelijke uitvoering van de Wmo 2015 en de wenselijkheid van de effecten van lokale beleidskeuzes.
In antwoord op uw vragen over ingrijpen, licht ik toe dat op het moment dat de Wmo 2015 niet of onvoldoende wordt nageleefd door het college van B en W, het in de eerste plaats aan de gemeenteraad is om het college daarop aan te spreken en waar nodig te corrigeren. Op basis van deze verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeenteraad en mij past het niet bij mijn verantwoordelijkheid om een gemeente direct aan te spreken op iedere specifieke casus die zich op gemeentelijk niveau voordoet. Pas als uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wet en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid daarin niet neemt, heb ik onder voorwaarden de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Is het niet zo dat de gemeente Waalwijk hier noodzakelijke zorg onthoudt aan iemand die in zijn laatste fase van zijn leven is aangekomen? Vindt u dit een wenselijke uitvoering van uw beleid?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u ingrijpen bij de gemeente Waalwijk om te zorgen dat dit onmenselijke beleid direct tot een halt geroepen wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het bericht dat een 95-jarige volgens een gemeente maar een hypotheek moest afsluiten om de huishoudelijke verzorging te kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Op basis van de informatie uit de vraag kan niet worden afgeleid welk voorbeeld wordt bedoeld. In algemene zin geldt dat een gemeente in het onderzoek naar de ondersteuningsvraag van betrokkene dient te onderzoeken of een voorziening ook in financiële termen voor betrokkene passend is.
Vindt u het niet triest dat een 84-jarige vrouw uit Franeker 1 uur huishoudelijke verzorging krijgt, terwijl ze voorheen 4 uur kreeg, maar geen compensatie of toeslag durfde aan te vragen uit angst haar laatste uurtje ook nog kwijt te raken? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De situatie dat mensen het niet aandurven om gebruik te maken de gemeentelijke compensatieregeling voor huishoudelijke hulp was niet eerder bekend bij de gemeente Franekeradeel. Uit de informatie van de gemeente blijkt dat aan betrokkene inmiddels vier uur huishoudelijke hulp is toegekend inclusief volledige financiële compensatie.
Hoe oordeelt u over het bericht dat een 77-jarige vrouw uit Assen helemaal geen huishoudelijke verzorging meer krijgt, omdat de gemeente telefonisch meedeelde dat ze geen recht meer had op deze zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De gemeente Assen heeft de keuze gemaakt om de eenvoudige hulp bij de huishouding (HH1) niet langer aan te bieden als individuele maatwerkvoorziening, maar om te vormen naar een algemene voorziening. Dit heeft voor veel Assenaren gevolgen. De gemeente doet bij deze vorm van hulp bij het huishouden een groter beroep op (het netwerk) van haar inwoners. Dat betekent dat inwoners die moeite hebben met het schoonhouden van hun huis meer een beroep doen op vrijwillige inzet van mensen uit hun omgeving (het netwerk) of zelf een professioneel bedrijf hiervoor inschakelen. Het gaat hierbij om inwoners die in staat zijn hun huishouden zelf te organiseren.
De gemeente Assen heeft een aantal maatregelen genomen om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen en te zorgen dat de hulp bij huishouding toegankelijk blijft. De inzet van de Huishoudelijke Hulp Toelage maakt het mogelijk het tarief voor schoonmaakwerk voor twee jaar tijdelijk te verlagen met 10 euro per uur. Inwoners met een laag inkomen kunnen een beroep doen op inkomensondersteuning. Inwoners met een lager inkomen dan 120% van de bijstandsnorm krijgen alle kosten vergoed.
Inwoners hebben van de gemeente een half jaar de gelegenheid gekregen zich voor te bereiden op de overgang naar een algemene voorziening. Cliënten zijn per brief, website en gemeentepagina op de hoogte gesteld van de veranderingen en hebben praktische tips gekregen om hun schoonmaakwerk in de nieuwe situatie te organiseren.
Vindt u het wenselijk dat ambtenaren telefonisch mededelen dat mensen nergens recht meer op hebben, waardoor mensen denken dat het vragen om hulp geen zin heeft? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De Wmo 2015 geeft ingezetenen het recht een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning te melden bij de betreffende gemeente. Het is vervolgens aan de gemeente om deze ondersteuningsbehoefte te onderzoeken op de wijze zoals die in de wet is gespecificeerd. Dit draagt bij aan een goede dialoog tussen ingezetene en gemeente en een zorgvuldige afweging en besluitvorming op aanvragen. Het telefonisch ontmoedigen van meldingen van een ondersteuningsbehoefte is – mede gegeven de wettelijke opdracht voor gemeenten – dan ook niet aanvaardbaar. Het door een gemeente vooraf generiek uitsluiten van een voorziening gericht op ondersteuning verhoudt zich niet met het kader van de Wmo 2015. De wet schrijft in geval van melding van een ondersteuningsbehoefte, een individuele benadering door middel van een expliciet in de wet gespecificeerd onderzoek voor. Het versoberen of beëindigen van (een bestaande, doorlopende voorziening van) huishoudelijke hulp is slechts mogelijk wanneer dat vooraf is gegaan door een zorgvuldig voorbereide individuele afweging.
Wat vindt u ervan dat een 80-jarige Assenaar te horen kreeg dat hij minder uren moest aanvragen bij zijn thuiszorgorganisatie, terwijl hij eigenlijk meer uren zorg nodig heeft en nu 12,50 per uur zelf betaalt? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat zorgbehoevende mensen bij een juiste manier van aanvragen aanspraak maken op een algemene voorziening voor huishoudelijke verzorging, maar in de praktijk die extra uren grotendeels zelf moeten betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel algemene voorzieningen als maatwerkvoorzieningen kunnen een passende bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie, dient deze ondersteuning georganiseerd te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen of een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor het gebruik van deze voorzieningen. Gemeenten moeten ook rekening houden met de financiële situatie van de cliënt, daartoe te rekenen de effecten van het gebruik van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen voor die situatie. Daarbij is het aan gemeenten om algemene voorzieningen, teneinde het gebruik zoveel mogelijk te bevorderen, laagdrempelig in te richten en daarbij rekening te houden met de financiële mogelijkheden van de betreffende persoon. Gemeenten kunnen hiertoe ook het instrument van de Huishoudelijke Hulp Toelage benutten.
Wat is uw reactie op het bericht dat sinds 1 januari 2015 inmiddels duizend mensen naar de rechter zijn gestapt vanwege een conflict met hun gemeente over de vergoeding van voorzieningen, zoals bijvoorbeeld de huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Ik ben van mening dat gemeenten zoveel mogelijk moeten voorkomen dat cliënten zich moeten wenden tot bezwaar – en beroepsprocedures. Het uitgangspunt van de Wmo 2015, in dialoog met elkaar bezien of en hoe zelfredzaamheid en participatie van betrokkene kunnen worden versterkt, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Een toename van het aantal rechtszaken zou gelegen kunnen zijn in het nieuw wettelijk kader dat in werking is getreden, gemeenteraden op basis van dit kader (nieuw) beleid vastgesteld hebben en dit beleid nu tot uitvoering komt. Dit kan tot veranderingen in de rechten en plichten van cliënten leiden. Het is het wettelijk recht van cliënten om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen gemeentelijke besluiten over hun ondersteuning. De Wmo 2015 biedt de cliënt de waarborg van een zorgvuldige individuele afweging door de gemeente. De gewezen, vooral voorlopige, voorzieningen en uitspraken onderstrepen tot dusver de waarborgen voor de cliënt, zoals die in de Wmo 2015 zijn vastgelegd.
Hoeveel rechtszaken moeten nog aangespannen worden totdat u inziet dat uw beleid niet deugt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Wat vindt u ervan dat door onduidelijkheid van de Wmo 2015 gemeenten verder gaan in hun bezuinigingen dan u bedoeld heeft? Hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak dat de randvoorwaarden van de Wmo 2015 helder en duidelijk zijn? Kunt u uw antwoord toelichten? 7
De suggestie dat de Wmo 2015 onduidelijk zou zijn in de eisen die deze wet aan gemeenten stelt, deel ik niet. De Wmo 2015 biedt de cliënt de benodigde randvoorwaarden, waaronder een zorgvuldig onderzoek na een melding van een behoefte om maatschappelijke ondersteuning. Hij kan een gemeente daarop aanspreken, zo nodig in bezwaar en beroep. Gemeenten maken beleid en voeren dat uit, maar moeten dat binnen de gestelde wettelijke kaders doen. Daar waar na onderzoek blijkt dat de gemeente een bijdrage dient te leveren aan de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van een cliënt, dient deze bijdrage passend te zijn. Gemeenten hebben de instrumenten en benodigde budgetten ontvangen om tot een goede wetsuitvoering te komen.
Vindt u dat het sturen van brieven door u aan wethouders met de boodschap dat zij moeten voldoen aan de wetgeving in de praktijk niet werkt? Kunt u uw antwoord toelichten?8
In mijn brieven van 22 december 2014 en 9 april jl. aan de wethouders heb ik hen aandacht gevraagd voor actuele onderwerpen en (mogelijke) aandachtspunten. De brieven zijn niet bedoeld om wethouders te vragen om te voldoen aan de wetgeving, immers deze verantwoordelijkheid is met de invoering van de Wmo 2015 bij hen belegd. De brieven aan wethouders hebben primair een informerend en ondersteunend karakter en vragen hen te bezien of een goede wetsuitvoering binnen de gemeente op de specifieke thema’s voldoende gewaarborgd wordt. Ook heb ik wethouders in deze brieven opgeroepen hun beleidsuitvoering te toetsen aan de gewezen rechterlijke uitspraken en waar nodig bij te sturen. Ik zie dat gemeenten gehoor geven aan deze oproepen en dat zij, daar waar nodig, het beleid en de uitvoering aanpassen in overeenstemming met de gewezen rechterlijke uitspraken.
Bent u bereid een einde te maken aan deze struisvogelpolitiek en per direct maatregelen te treffen, zodat de vele gemeenten die nu de fout ingaan wel gaan voldoen aan de wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Een goede en zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 vind ik zeer belangrijk. Hierin verschil ik niet van opvatting met de colleges van B en W die direct verantwoordelijk zijn voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning. De praktijk toont voorbeelden van gemeenten die op een goede en zorgvuldige wijze uitvoering geven aan de wet. Helaas komen tekortkomingen in de uitvoering ook voor. Voorbeelden zijn de recente rechterlijke uitspraken. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet, heb ik daarom de colleges van B en W in de afgelopen periode gewezen op het belang van zorgvuldigheid en geïnformeerd over de rechterlijke uitspraken. Ik heb de colleges verzocht de lokale beleidsuitvoering te toetsen aan deze uitspraken en waar nodig het lokale beleid aan te passen. Ik constateer dat gemeenten deze rechterlijke uitspraken opvolgen en de lokale beleidsuitvoering op de orde brengen.
De komende periode blijf ik gemeenten actief volgen in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de Wmo 2015. Wanneer daar aanleiding toe bestaat, spreek ik gemeenten aan op het belang van een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
De verslechterde sfeer in de zorginstelling ‘s Heeren Loo in Noordwijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending «’s Heeren Loo: bewoners in het nauw»?1
Ja.
Deelt u de mening, dat vermenging van de doelgroep zwaar verstandelijk gehandicapten met de groep licht verstandelijk gehandicapten met een gedragsstoornis nadelige gevolgen heeft voor de eerste groep, de oorspronkelijke bewoners van de locatie?
Goede zorg vraagt om een zorgvuldige samenstelling van de cliëntenpopulatie op een woning. Bij ’s Heeren Loo zijn licht verstandelijk beperkte cliënten met lichte en met ernstige gedragsproblematiek op een woning geplaatst. Het samen laten wonen van deze twee cliëntgroepen kan nadelige gevolgen hebben voor de cliënten met lichte gedragsproblematiek. Dit was in de locatie Noordwijk van ’s Heeren Loo het geval. ’s Heeren Loo heeft mij laten weten dat de bewonersamenstelling is gewijzigd en de situatie op de woning inmiddels is gestabiliseerd.
Vindt u het van goede zorg getuigen, dat bestaande woongroepen uit elkaar gehaald worden om plaats te maken voor de nieuwe doelgroep, waardoor de zwaar gehandicapte groep uit hun vertrouwde omgeving wordt weggehaald en gedwongen wordt samen te leven met jongeren die blowen, dealen, drinken en agressief gedrag vertonen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de directeur, dat dit het gevolg is van de afbouw van de jeugdzorg, de psychiatrie en het justitiële apparaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is een eigen verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder de cliëntenpopulatie op een woning zodanig samen te stellen, en het personeel zodanig toe te rusten, dat de bewoners zich daar veilig kunnen voelen en prettig kunnen wonen. Dit betekent dat een zorgaanbieder zich moet afvragen of het verantwoord is op een bepaald moment cliënten met ernstige gedragsproblematiek op te nemen en samen te laten wonen met andere cliëntengroepen.
Ervan uitgaande dat het zorgplan binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) de kwaliteit van zorg en de rechten van clienten zou moeten waarborgen, een veilige plek hierin toch de basis zou moeten zijn, die hier volledig ontbreekt, bent u bereid alsnog de patientrechten te regelen in de Wlz? Zo nee, waarom niet?
De kwaliteit van zorg en de rechten van cliënten zijn op verschillende manieren gewaarborgd in wet- en regelgeving. Alle instellingen die zorg leveren zoals omschreven in de Wet langdurige zorg (of de Zorgverzekeringswet) moeten voldoen aan de eisen uit de Kwaliteitswet zorginstellingen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet er op basis van deze wet op toe dat instellingen verantwoorde zorg leveren en treedt zo nodig handhavend op. Veiligheid is het meest basale aspect van kwaliteit van zorg.
In dit verband is nog het volgende van belang. In het Besluit Langdurige Zorg is de wettelijke basis voor zorgplanbespreking vastgelegd. De zorgaanbieder moet over een aantal bij dit Besluit vastgelegde onderwerpen met de cliënt spreken en dit vastleggen in het zorgplan. Voorts worden in het voorstel Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) de rechten van cliënten verder versterkt. Deze wet wacht op behandeling in de Eerste Kamer.
De uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) door gemeenten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «gemeente is soms feller op thuiszorg dan Rijk wil»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat door onduidelijkheid van de nieuwe wetgeving over huishoudelijke hulp veel gemeenten verder gaan met bezuinigingen op de thuiszorg dan lijkt te zijn bedoeld?
De Wmo 2015 is naar mijn mening duidelijk in wat van gemeenten wordt verwacht indien een ingezetene verzoekt om ondersteuning op het gebied van zijn zelfredzaamheid en participatie. De wet expliciteert dat een zorgvuldig onderzoek moet worden gedaan naar de persoonlijke omstandigheden en behoeften van de cliënt. Hierbij specificeert de Wmo 2015 aan welke eisen het onderzoek moet voldoen. Dit biedt betrokken cliënt belangrijke waarborgen. De cliënt kan aangeven wat in zijn geval de beste ondersteuning zou zijn door middel van een persoonlijk plan (art. 2.3.2 Wmo 2015). Tevens worden waar mogelijk de vertegenwoordiger en mantelzorger van de cliënt betrokken. Het is niet mogelijk om op voorhand al bepaalde ondersteuning te weigeren zonder dat bij het toekennen van een maatwerkvoorziening is gekeken naar de omstandigheden van het geval en een daarop gebaseerd besluit. Zo nodig kan de cliënt tegen een besluit tot toekenning van een voorziening bezwaar en beroep instellen als de voorziening zijns inziens ontoereikend is.
Wat is uw reactie op het voorbeeld waarbij de gemeentelijke bezwarencommissie het bezwaar op de wijze van vaststellen van de zorgvraag gegrond acht, maar de gemeente die beslissing toch naast zich neerlegt?
Ik beschik niet over het dossier van de u aangehaalde kwestie en kan mij dan ook geen oordeel vormen over de handelwijze van de gemeente in dit voorbeeld.
Het is aan de gemeenten om binnen de kaders die de wet daaraan stelt te besluiten over aanvragen om ondersteuning van cliënten. De betrokken cliënt heeft het recht bezwaar aan te tekenen tegen een gemeentelijk besluit. De gemeentelijke bezwarencommissie adviseert het gemeentebestuur, het is aan het gemeentebestuur om een beslissing op bezwaar te nemen. Het gemeentebestuur is niet gehouden het advies van de bezwarencommissie te volgen, maar zal een afwijking van het advies wel motiveren. Tegen de beslissing op bezwaar van het gemeentebestuur staat voor de cliënt beroep open.
Ik ben van mening dat de gemeenten procedures met hun cliënten waar mogelijk moeten voorkomen, er bestaan daartoe voldoende mogelijkheden. Te denken valt daarbij aan alternatieve geschilbeslechting zoals mediation, als onderdeel van het proces te organiseren. Ik heb hen daartoe ook herhaaldelijk opgeroepen.
Bent u voornemens een eventuele uitspraak van de Centrale Raad van Beroep af te wachten of wilt u eerder maatregelen nemen om goede uitvoering van de wet te garanderen?
Onder 2. heb ik u reeds aangegeven dat de Wmo 2015 helder is in de kaders voor de uitvoering door gemeenten en de waarborgen die cliënten daaraan kunnen ontlenen. Uitspraken in bezwaar en beroep kunnen bijdragen aan verbeteringen in de uitvoering. Tot op heden wijzen uitspraken van rechters niet op onduidelijkheden in de wetgeving, maar in het merendeel van de gevallen op een onzorgvuldig opereren in de voorbereiding van de gemeentelijke besluitvorming op aanvragen of het op voorhand uitsluiten van hulp zonder onderzoek naar de omstandigheden van het geval. Gemeenten passen ook overeenkomstig de gewezen uitspraken, daar waar nodig, hun beleid aan. Het is aan het gemeentebestuur om zorg te dragen voor een wetsconforme uitvoering, primair aan de gemeenteraad om het bestuur daarop te controleren. Daarnaast staan mij wettelijke bevoegdheden van interventie ter beschikking in daarbij beschreven omstandigheden (art. 2.6.8 Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht). Van dergelijke omstandigheden is tot op heden in de gemeentelijke uitvoering geen sprake geweest.
Is bij u bekend hoeveel en welke gemeenten niet meer indiceren in uren, maar vragen om een resultaat als «een schoon en leefbaar huis»?2 3 Deelt u de mening dat een dergelijke afspraak over de te leveren zorg onvoldoende houvast geeft voor mensen die zorg thuis nodig hebben? Deelt u de mening dat dit het voor mensen onnodig lastig maakt om tegen de beslissing in beroep te gaan, omdat de beslissing te weinig concreet is? Deelt u de mening dat het niet aan de zorgverlener, maar aan de gemeente is om duidelijkheid te bieden over de hoeveelheid geïndiceerde zorg en invulling te geven aan wat maatwerk is?
Nee, ik beschik niet over een landelijke overzicht van alle gemeentelijke voorzieningen. In de Wmo 2015 is bewust gekozen voor het uitgangspunt om in dialoog te bespreken en te onderzoeken op welke wijze de cliënt het beste in zijn zelfredzaamheid en participatie kan worden ondersteund. De dialoog is er op gericht om de cliënt daarin zoveel mogelijk regie te laten nemen. Het te bereiken resultaat in de betreffende situatie staat daarbij centraal, waarbij wel van belang is dat duidelijk wordt wat nodig is om in de betreffende situatie tot dit resultaat te komen, bijvoorbeeld in de vorm van een ondersteuningsplan. Dit vergt het verzamelen van de daarvoor relevante informatie, zodat de gemeente op grond daarvan tot een zorgvuldige afweging kan komen met betrekking tot de in die specifieke situatie te leveren passende bijdrage. Uiteraard is en blijft de gemeente, tijdens de voorbereiding van het besluit en ook na het nemen daarvan,
volledig aanspreekbaar op de passendheid van de bijdrage aan iemands zelfredzaamheid en participatie. Het gegeven of het besluit een resultaat benoemt of een voorziening in uren omvat, maakt daarbij geen verschil.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat mensen die zorg nodig hebben ook daadwerkelijk een persoonlijk gesprek met de gemeente krijgen en een zorgplan waarmee ook echt duidelijk is waar zij met betrekking tot de zorg van uit kunnen gaan?
De wet is duidelijk over de voorbereiding van de gemeentelijke besluitvorming, zo dient het in de wet vastgelegde onderzoek te worden uitgevoerd en dient – in het kader daarvan – de betrokken cliënt in de gelegenheid te worden gesteld zelf met een plan voor de organisatie van zijn ondersteuning te komen, als basis voor het gesprek. Het gemeentebestuur heeft de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de wet en de door de gemeenteraad vastgestelde kaders, het is primair aan de gemeenteraad om het bestuur op die uitvoering te beoordelen en waar nodig bij te sturen.
Signalen die mij in deze fase bereiken, bijvoorbeeld via het meldpunt «Juiste loket», de «Implementatietafel Hervorming Langdurige Zorg» (HLZ) of de «Cockpit HLZ», worden als regel door VWS met de verantwoordelijke gemeente gedeeld en geverifieerd. Daar waar er (mogelijk) sprake is van meer generieke aandachtspunten vraag ik hier landelijk aandacht voor, bijvoorbeeld in mijn periodieke brieven aan de colleges van burgemeester en wethouders.
Ik zie dat gemeenten op dit moment hun verantwoordelijkheid nemen om de uitvoering (verder) te optimaliseren en zie nu geen aanleiding om verdergaande maatregelen te nemen.
Is bij u bekend hoeveel en welke gemeenten voor het inschakelen van huishoudelijke zorg via een persoonsgebonden budget een vast tarief hanteren, ongeacht de hoeveelheid hulp die iemand nodig heeft? Acht u een dergelijke handelwijze in lijn met de Wmo en het maatwerk dat daarin wordt nagestreefd?
Nee, ik beschik niet over het door u bedoelde overzicht. Uitgangspunt van de Wmo 2015 is daar waar nodig, door de gemeente, bijdragen in de passende ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie van een ingezetene. De gemeente is gehouden deze bijdrage af te stemmen op de kenmerken van de persoon en diens situatie, waaronder de mogelijkheden om zelf deels verantwoordelijkheid voor het organiseren van die ondersteuning te kunnen nemen. Dit wettelijke uitgangspunt is voor gemeenten een gegeven, de gemeentelijke uitvoering dient hieraan te beantwoorden.
Het bericht dat het kabinet lak heeft aan het medisch beroepsgeheim in de jeugdzorg |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «kabinet heeft lak aan medisch beroepsgeheim jeugdzorg» en «zorgen over medisch beroepsgeheim jeugdzorg»?1 2
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre het correct is dat u en uw collega Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voornemens zijn om hulverleners in de jeugdzorg zo snel mogelijk te verplichten medische gegevens van de patiënten op de factuur voor de gemeente te laten zetten? Indien dit waar is, kunt u aangeven waarom u voornemens bent dit buiten de Kamer om te doen?3
Graag verwijs ik voor het antwoord op deze vraag naar de reactie van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en van mijzelf op het verzoek van uw vaste commissie om te reageren op het bericht «Kabinet komt met tussentijdse regeling jeugdzorg zonder goedkeuring Tweede Kamer». De tijdelijke regeling is vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Veegwet en de definitieve ministeriële regeling. De concept-Veegwet ligt thans in uw Kamer en zal uiteraard het reguliere wetgevingsproces doorlopen. De in die brief bedoelde tijdelijke ministeriële regeling behoeft geen voorhang. Directe inwerkingtreding van de tijdelijke regeling is noodzakelijk, om te voorkomen dat jeugdhulpaanbieders in betalingsonmacht komen te verkeren.
Voorts hebben wij, zoals ook aangegeven in voornoemde reactie, uw Kamer op 6 juli 2015 (kenmerk: 788330–138573-J) over deze kwestie geïnformeerd.
De tijdelijke ministeriele regeling is ter advies aan het Cbp voorgelegd. Het Cbp heeft inmiddels aangegeven, onder voorwaarden, geen bezwaar te hebben tegen deze regeling.
Wat is uw reactie op het feit dat dit voornemen niet op bestaande wetgeving berust, er een wetswijziging voor nodig zou zijn en dit plan dus eigenlijk onwettig zou zijn?
Graag verwijs ik u naar voornoemde reactie, waarin is aangegeven dat de grondslag voor de regeling onder meer artikel 7.3.11, vijfde lid, van de Jeugdwet is.
Is het waar dat u van plan bent een beroep op artikel 7.3.11, vijfde lid van de Jeugdwet te doen? Zo ja, wat is uw reactie op het feit dat dit artikel niet over medische gegevens op de factuur gaat maar over gegevensbeveiliging?
Graag verwijs ik u naar voornoemde reactie. Voorts wijs ik erop dat het betrokken artikellid niet uitsluitend betrekking heeft op gegevensbeveiliging. Zo is in de memorie van toelichting bij de Jeugdwet (Kamerstukken 33 684, nr. 3) aangegeven dat het artikellid er onder meer toe dient om te voorkomen dat er een diversiteit aan facturerings- en verantwoordingsinformatie ontstaat.4
Kunt u uitleggen waarom u, onder andere na een zeer nadrukkelijke waarschuwing van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) in april 2015, ruim twee maanden geleden, toch van plan bent het medisch beroepsgeheim onder druk te zetten?4
Graag verwijs ik u naar voornoemde reactie, waarin is aangegeven dat het Cbp bij brief van 10 juli heeft aangegeven dat het, onder voorwaarden, kan instemmen met de thans gekozen lijn. Aan deze voorwaarden van het Cbp zal voldaan worden.
In hoeverre is de optie, zoals genoemd in het concept voorstel tussentijdse aanpassing, meegenomen in de eerder uitgevoerde privacy impact assessment?
Paragraaf 10.4 in de «Privacy Impact Assessment in verband met gegevensverwerking voor de uitvoering van de Jeugdwet» behandelt de gegevensuitwisseling voor financiering. Hierin wordt gesteld dat de gemeente haar verantwoordelijkheid voor het jeugdbeleid moet kunnen waarmaken en dus op de hoogte zijn van wat er met jongeren en gezinnen gebeurt, niet in de laatste plaats omdat de gemeente ook de financiële verantwoordelijkheid draagt. De uitgevoerde jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering wordt bij de gemeente in rekening gebracht. Daarvoor zijn beperkte gegevens noodzakelijk, aldus de PIA.
Kunt u aangeven waarom u het noodzakelijk acht dat gemeenten medische gegevens van patiënten in de jeugdzorg nodig hebben, voordat zij kunnen overgaan tot betaling van de zorg?
Publieke middelen dienen door de gemeente rechtmatig te worden uitgegeven en hiervoor controleert de accountant onder meer de uitgaven en de jaarrekening. Hiervoor moet een gemeente weten voor wie en waarvoor publieke middelen worden ingezet. Wanneer aanbieders facturen zonder BSN en zonder aanduiding van hulpvorm aan de gemeenten versturen, kunnen en mogen gemeenten deze rekeningen niet betalen. Voor een nadere duiding van deze gegevens verwijs ik graag naar voornoemde reactie.
Bent u bereid opnieuw met het College Bescherming Persoonsgegevens en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek te gaan om te kijken of er niet een andere oplossing mogelijk is waarin gemeenten wel overgaan tot betaling zonder de verstrekking van medische gegevens? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te kunnen realiseren? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik voor het antwoord op deze vraag naar voornoemde reactie. Met het Cbp en de VNG zijn verschillende opties besproken. In het bestuurlijk overleg van 25 juni zijn hierover afspraken gemaakt. De voorgestelde oplossing is de uitwerking van deze afspraken. Inmiddels hebben zowel het Cbp als de VNG en de aanbieders aangegeven akkoord te zijn met de gemaakte uitwerking.
In hoeverre deelt u de mening dat het medisch beroepsgeheim in de jeugdzorg gewaarborgd dient te worden en dat onnodige verspreiding van (kwetsbare) gegevens tegen gegaan dient te worden?
Graag verwijs ik voor het antwoord op deze vraag naar voornoemde reactie.
Het bericht dat Amsterdam geen specifieke opvang heeft voor dementerende, dwalende ouderen terwijl deze wel vaker worden aangetroffen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht «Demente moet soms slapen bij de politie»?1
Het artikel in het Parool vind ik een serieus te nemen signaal dat kan duiden op structurele problemen met de beschikbaarheid van noodzakelijke zorg in Amsterdam. Ik stel met instemming vast dat dit signaal in de regio voortvarend is opgepakt (zie hierna).
Voor zover mij bekend zijn er geen landelijke gegevens over de beschikbaarheid van spoedplekken en over de bezettingsgraad. Ik heb echter geen indicaties dat er wat betreft de beschikbaarheid van spoedplaatsen sprake is van een landelijk probleem. En waar zich toch problemen voordoen, zijn de organisaties op regionaal niveau aan zet.
Is er volgens u in Amsterdam een probleem met de beschikbaarheid van spoedplekken in verpleeghuizen? Zo nee, waarom niet? Wat is uw reactie op de stelling van Cliëntenbelang Amsterdam dat dit soort situaties regelmatig voorkomt? Ziet u dit als een incident of bent u van mening dat het beleid of de uitvoering verbeterd moet worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zit het met de beschikbaarheid van dit soort spoedplekken in de sector verpleging en verzorging voor heel Nederland? Kunt u de Kamer, uitgesplitst naar zorgkantoor-regio, informeren over de bezettingsgraad en of het aantal spoedplaatsen toereikend is? Is er volgens u een probleem en zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er extra spoedplaatsen ingekocht als gevolg van de wijzigingen (extramuralisering) in de zorg? Zo nee, waarom niet?
Er zijn meerdere regelingen op grond waarvan een patiënt kortdurend in een verpleeg- of verzorgingshuis geplaatst kan worden. Voor patiënten met een Wlz-(of AWBZ) indicatie is er een recht om (acuut) opgenomen te worden in een instelling. In de Zvw is er geriatrische revalidatiezorg, die omvat integrale en multidisciplinaire revalidatiezorg in verband met kwetsbaarheid, complexe multimorbiditeit en afgenomen leer- en trainbaarheid, gericht op het dusdanig verminderen van de functionele beperkingen van de verzekerde dat terugkeer naar de thuissituatie mogelijk is. Geriatrische revalidatiezorg volgt op voorgaand medisch specialistisch handelen in een ziekenhuis. Voor medisch noodzakelijk kortdurend verblijf in verband met geneeskundige zorg bestaat er het eerstelijns verblijf. Daarnaast bestaan ook nog de ziekenhuis verplaatste zorg. Het is aan het zorgkantoor en de zorgverzekeraar om met de inkoop te zorgen voor passende capaciteit waar het gaat om Wlz- respectievelijk Zvw-zorg. Verder bestaat er voor de ontlasting van de mantelzorg het kortdurende verblijf in de Wmo, onder verantwoordelijkheid van de gemeente.
Het feit dat een groter aantal mensen thuis zorg ontvangt, hoeft overigens niet één op één te leiden tot een grotere behoefte aan meer spoedplaatsen. Met integrale zorg en ondersteuning en begeleiding van cliënten en hun mantelzorgers kan het risico op het ontstaan van een crisissituatie sterk worden verminderd.
Naar aanleiding van de door u genoemde signalen werkt SIGRA (Samenwerkende Instellingen Gezondheidszorg Regio Amsterdam) aan verbeteringen. Dit heeft onder andere geresulteerd in een vernieuwde regeling crisiszorg op basis van regionale afspraken. Deze regeling zorgt ervoor dat patiënten in een crisissituatie thuis, binnen 24 uur een opname hebben in een verpleeghuis voor maximaal 2 weken. In die tijd wordt er gezocht naar een vaste plek en waar nodig een Wlz- indicatie aangevraagd. Bij de doorstroming naar instellingen voor verpleging en verzorging ontstaan regelmatig onduidelijkheden over waar verantwoordelijkheden liggen. Ook dit signaal wordt door SIGRA opgepakt door een integrale routering te ontwikkelen. Hiermee zijn verwijzers (huisartsen, wijkverpleegkundigen en ziekenhuizen) in staat een patiënt binnen de juiste regeling voor tijdelijk verblijf te plaatsen. Daarnaast wordt een plan voor 24/7 bereikbaarheid van een plek in een instelling voor verpleging en verzorging voor alle patiënten die met spoed een (tijdelijke) opname nodig hebben, uitgewerkt. Alle organisaties voor verpleging en verzorging die in Amsterdam crisiszorg aanbieden, inventariseren in de komende tijd de resterende knelpunten om te bezien of aanvullende verbeteringen nodig zijn.
Klopt het dat de inkoop en beschikbaarheid van dit soort spoedplekken een verantwoordelijkheid is van het zorgkantoor, ook wanneer mensen nog thuis wonen (bijvoorbeeld met een volledig of modulair pakket thuis), geen Wlz-indicatie hebben, of een AWBZ-indicatie hebben met een lage zorgzwaartepakket (zzp)? Zo nee, waar ligt de verantwoordelijkheid voor de inkoop van deze zorg dan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak komt het voor dat dementerende of verwarde ouderen terechtkomen bij crisisdiensten, bijvoorbeeld van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD)? Kunt u deze cijfers geven voor de jaren 2013, 2014 en 2015?
Voor zover mij bekend zijn over deze onderwerpen geen landelijke gegevens beschikbaar. De volgende regionale, respectievelijk minder specifieke gegevens kan ik hier wel noemen. In Amsterdam verbleven (bij benadering en retrospectief) in de periode van 1 januari tot 1 juli 2015 10 mensen langer dan 4 uur in de Spoedeisende Psychiatrisch Observatie Ruimte (SPOR) en zijn 23 mensen met dementie, bij wijze van noodoplossing, tijdelijk opgenomen in de psychiatrie op de Kliniek of Tijdelijke Overbruggings Afdeling (TOA) (Bron: SIGRA, in overleg met GGZ).
De politie registreert incidenten met demente personen meestal onder de maatschappelijke klasse overlast door verward/overspannen persoon. Dat is een verzamelterm, mensen met dementie worden niet apart geregistreerd. In de Eenheid Rotterdam is recent dossieronderzoek gedaan naar de groep Verwarde Personen. In het dossieronderzoek kwam naar voren dat in 13% van alle geregistreerde incidenten met verwarde personen sprake is van dementie of verwarde ouderen, al dan niet in combinatie met psychiatrische problemen.
In geen van de gevallen werden deze situaties als acuut beoordeeld, en dus zijn deze niet overgedragen aan een GGZ instelling of meegenomen naar het bureau. De betreffende mensen kregen vervolgens zorg en ondersteuning langs andere kanalen, bijvoorbeeld via familie of lokale zorgnetwerken. Uit onderzoek «Politie en «verwarde personen» van DSP-groep (bron: Wetenschappelijke onderzoek- en documentatiecentrum, Ministerie van VenJ, 2014) blijkt dat een politiefunctionaris gemiddeld één keer per maand te maken heeft met een verward persoon met dementie al dan niet in combinatie met psychische of psychiatrische stoornissen.
Het onderzoek DSP sluit aan bij de bevindingen van het dossieronderzoek in de Eenheid Rotterdam, namelijk dat incidenten met dementerenden voorkomen, maar minder vaak. Uit de onderzoeken komt dus niet naar voren dat verwarde ouderen of mensen met dementie in een politiecel zijn terechtgekomen. Dat wil overigens nog niet zeggen dat de situatie geen aandacht vraagt. In de brief «Samenleven met dementie» van 7 juli 2015 heb ik maatregelen aangekondigd onder andere om het maatschappelijk bewustzijn over dementie en het vermogen om hier goed mee om te gaan te vergroten.
Hoe vaak komt het voor dat dementerende of verwarde ouderen de nacht in een politiecel moeten doorbrengen en hoe vaak moet de politie dit soort taken oppakken? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het bericht dat het voor huisartsen soms niet duidelijk is waar ze cliënten kunnen onderbrengen, omdat ze niet goed op de hoogte zijn waar nog ruimte is in verpleeghuizen?
Voor de informatievoorziening ten behoeve van een tijdige verwijzing vind ik een landelijke database geen geschikt instrument. Dat de informatie verwijzers tijdig bereikt, hoort binnen regio’s en tussen regio’s te worden geregeld in aansluiting op de informatievoorziening in het zorgproces. Door de bovengenoemde verbeteractie van SIGRA is dit in Amsterdam gerealiseerd door een verduidelijking van de regionale routering voor crisiszorg en overige tijdelijke opnamen in een instelling voor verpleging en verzorging, zoals Eerstelijnsverblijf en Geriatrische Revalidatiezorg. In de regeling Crisiszorg Wlz van de regio Amsterdam is de organisatie voor verpleging en verzorging waar de cliënt wordt aangeboden verantwoordelijk voor plaatsing. Wanneer dit niet lukt binnen de eigen locatie/organisatie wordt door deze organisatie contact opgenomen met de andere locaties voor verpleging en verzorging die crisiszorg bieden in Amsterdam. Het is de verantwoordelijkheid van de organisatie waar de cliënt wordt aangeboden om de verwijzer terug te bellen en hem of haar te informeren waar opname mogelijk is. In Groot Amsterdam is per september een capaciteitsmodule beschikbaar in het overdrachtssysteem van de ziekenhuizen en de V&V, waarmee voor verwijzers en V&V-instellingen actueel inzichtelijk is waar beschikbare plaatsen voor (tijdelijke) opnamen zijn.
Op soortgelijke wijze kunnen ook andere regio’s de routering voor crisiszorg aan (dementerende) cliënten vormgeven.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat er een landelijke database (bijvoorbeeld een website of iets vergelijkbaars) wordt gemaakt, zodat verwijzers te allen tijde heldere en actuele informatie hebben over de beschikbaarheid van spoedplaatsen (ook buiten hun eigen regio) en cliënten niet meer gedupeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De ellende in de Wmo |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo schokkend dat in teveel gemeenten het nog steeds mis gaat met het toekennen van huishoudelijke verzorging en ondersteuning? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Een goede en zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 vind ik zeer belangrijk. Hierin verschil ik niet van opvatting met de colleges van B en W die direct verantwoordelijk zijn voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning. De praktijk toont voorbeelden van gemeenten die op een goede en zorgvuldige wijze uitvoering geven aan de wet. Helaas komen tekortkomingen in de uitvoering ook voor. Soms is er sprake van onzorgvuldige communicatie met de burger. Voorbeelden zijn ook de recente rechterlijke uitspraken. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet, heb ik daarom de colleges van B en W in de afgelopen periode gewezen op het belang van zorgvuldigheid en geïnformeerd over de rechterlijke uitspraken. Ik heb de colleges verzocht de lokale beleidsuitvoering te toetsen aan deze uitspraken en waar nodig het lokale beleid aan te passen. Ik constateer dat gemeenten deze rechterlijke uitspraken opvolgen en de lokale beleidsuitvoering op de orde brengen.
De komende periode blijf ik gemeenten actief volgen in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de Wmo 2015. Wanneer daar aanleiding toe bestaat, spreek gemeenten aan op het belang van een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Vindt u het ook zo triest dat een echtpaar na een keukentafelgesprek 4 tot 7 uur zorg keeg toegewezen, maar een week later te horen kreeg dat dit veranderd is in 1,5 uur, omdat de gemeente Delfzijl van mening is dat elke week de wc, badkamer en slaapkamer schoonmaken niet nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Gemeenteraden zijn direct verantwoordelijk en bevoegd voor het vaststellen van het lokale beleid en het controleren van de colleges van B en W op een goede en zorgvuldige uitvoering van het lokale beleid. Gemeenteraden zijn daarom als eerste aanspreekbaar op het handelen van colleges van B en W en de controle op een goede uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie op de voorbeelden van het handelen van gemeenten in de vragen die u stelt. Desgevraagd licht ik u toe wat ik van gemeenten verwacht op basis van de uitgangspunten van de Wmo 2015 en geef ik mijn opvatting over wat ik versta onder een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Met de Wmo 2015 kunnen gemeenten passende ondersteuning bieden die recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van mensen thuis. De sociale omgeving, de woonsituatie en de ondersteuning waaraan behoefte is, verschilt immers van mens tot mens. Hoe gemeenten de Wmo 2015 in de praktijk organiseren, is aan gemeenten zelf. Van alle gemeenten verwacht ik dat zij de mogelijkheden benutten die de wet hen biedt om individueel maatwerk te verlenen aan mensen die behoefte hebben aan ondersteuning. Dit betekent een persoonlijke benadering, met oog en oor voor de sociale omgeving van betrokkene en het actief betrekken van de mantelzorger bij het onderzoek dat de gemeente verricht naar de ondersteuningsbehoefte. De Wmo 2015 benoemt duidelijk de onderwerpen die een gemeente in samenspraak met betrokkene moet onderzoeken bij het beantwoorden van de vraag of hij in aanmerking komt voor ondersteuning, en zo ja, welke ondersteuning voor hem passend is gelet op zijn persoonlijke situatie. De mogelijkheden die betrokkene nog zelf heeft en de mate waarin zijn sociale omgeving kan bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene maken een belangrijk onderdeel uit van dit onderzoek, naast de mogelijke bijdrage van een algemene of een maatwerkvoorziening. Zoals in de wet is bepaald, verwacht ik van gemeenten een individuele afweging gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van betrokkene als basis voor het besluit dat een gemeente neemt over de toekenning van voorzieningen.
In het voorbeeld van de gemeente Delfzijl geldt dat huishoudelijke ondersteuning niet langer in uren wordt geïndiceerd, maar in resultaten. De gemeente heeft het echtpaar op basis van een individuele afweging een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning toegekend met de resultaatsverplichting van een schoon en leefbaar huis. In een eerdere beschikking is echter per abuis een oud format gebaseerd op uren gebruikt. Inmiddels is deze omissie hersteld en wordt het resultaat dat met de maatwerkvoorziening wordt bereikt, vermeld op de beschikking die mensen thuis ontvangen. Voor mensen die aanvullend op de ondersteuning uit de maatwerkvoorziening hulp in huis willen, is tegen een gereduceerd tarief extra hulp beschikbaar op basis van de Huishoudelijke Hulp Toelage.
Worden de toiletten op het stadhuis in Delfzijl ook maar eens in de twee weken schoongemaakt omdat vaker niet nodig is?
De toekenning van Wmo-voorzieningen kent geen relatie met de frequentie waarmee een stadhuis wordt schoongemaakt.
Vindt u het wenselijk dat dit echtpaar veel geld moet betalen voor zorg, omdat de gemeente Delfzijl niet in passende zorg voorziet? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De gemeente heeft het echtpaar een maatwerkvoorziening toegekend met de resultaatverplichting van een schoon en leefbaar huis. De criteria voor de eigen bijdrage voor deze maatwerkvoorziening zijn landelijk bepaald in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. In aanvulling op de hulp uit de maatwerkvoorziening voor een schoon en leefbaar huis, is desgewenst tegen een gereduceerd tarief additionele hulp in huis beschikbaar.
Wat vindt u ervan dat een 94-jarige doofblinde man die graag langer thuis wil blijven wonen een rechtszaak moet aanspannen tegen de gemeente Tiel omdat ze het hem onmogelijk maken langer thuis te blijven wonen door het wegbezuinigen van een aantal uren zorg? Vindt u dit een wenselijke uitwerking van uw beleid «langer thuis blijven wonen»? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht dat de gemeenteraad als eerste aanspreekbaar is op het handelen van het college van B en W en de controle op een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie. Desgevraagd licht ik u toe dat uit de informatie van de gemeente blijkt dat in de afgelopen periode meerdere keren overleg heeft plaatsgevonden tussen betrokkene, zijn familie en de gemeente Tiel. De inzet van deze gesprekken is steeds geweest het maken van afspraken over het verlenen van passende hulp aan betrokkene. De gemeente heeft betrokkene en zijn familie uitgenodigd voor een gesprek gericht op een toelichting op de nieuwe werkwijze van de gemeente en van de thuiszorgaanbieders, het wegnemen van miscommunicatie en het aanbieden van excuses voor enkele misslagen. Daarna hebben gesprekken plaatsgevonden met als doel het uitwerken van het persoonlijk ondersteuningsplan van betrokkene. Het is echter ondanks deze inspanningen van alle betrokkenen niet gelukt om tot overeenstemming te komen over de wijze waarop en mate waarin hulp in huis wordt ingezet bij betrokkene. Betrokkene heeft daarom gebruik gemaakt van zijn recht om een bezwaarschrift in te dienen. Dit bezwaarschrift is nu in behandeling.
Vindt u niet dat de gemeente Tiel kwetsbare burgers gruwelijk in de steek laat? Is dit uw gedachte van verantwoord lokaal zorgbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in te grijpen bij de gemeente Tiel omdat dit soort afwijzing onherroepelijk een afwenteling van mensen op instellingszorg betekent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op het moment dat de wet niet of onvoldoende wordt nageleefd door het college van B en W, is het in de eerste plaats aan de gemeenteraad om het college daarop aan te spreken en waar nodig te corrigeren. Op basis van deze verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeenteraad en mij past het niet bij mijn verantwoordelijkheid om een gemeente direct aan te spreken op iedere specifieke casus die zich op gemeentelijk niveau voordoet. Pas als uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wet en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid daarin niet neemt, heb ik onder voorwaarden de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Krijgt u ook signalen binnen dat mensen bezwaren indienen, de bezwaarcommissie een advies afgeeft en de gemeente hier zich vervolgens niet aan houdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de gemeenten om, binnen de kaders die de wet daaraan stelt, te besluiten over aanvragen om ondersteuning van cliënten. De betrokken cliënt heeft het recht bezwaar aan te tekenen tegen een gemeentelijk besluit. De gemeentelijke bezwarencommissie adviseert het gemeentebestuur over het ingediende bezwaar, het is aan het gemeentebestuur om een beslissing op bezwaar te nemen. Mij bereiken ook signalen van situaties waarin gemeentebesturen de adviezen van de bezwaarcommissie niet overnemen. Het gemeentebestuur is echter niet gehouden het advies van de bezwarencommissie te volgen, maar zal een afwijking van het advies uiteraard wel moeten motiveren. Tegen de beslissing op bezwaar van het gemeentebestuur staat voor de cliënt beroep bij de rechter open. Nu het aan het gemeentebestuur is voorbehouden om de oordelen van de bezwaarcommissie al dan niet over te nemen en een verdere beroepsgang voor de cliënt tot de mogelijkheden behoort, zie ik geen reden om een landelijk onderzoek te starten naar gemeenten die in (individuele) bezwaarprocedures het advies van de bezwaarcommissie niet volgen.
Dit neemt niet weg dat ik het van belang vind om procedures naar aanleiding van gemeentelijke besluitvorming over maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk te voorkomen.
Dient de gemeente zich te houden aan het oordeel van de bezwaarcommissie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken welke gemeenten oordelen van bezwaarcommissies in de wind slaan, omdat dit hen makkelijker uitkomt? Zo ja, wilt u de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat in de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker kwijtraken omdat de gemeente besloten heeft elke wijk een verschillende zorgaanbieder toe te kennen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
In de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo wordt hulp bij het huishouden in 2015, evenals de jaren daarvoor, als maatwerkvoorziening verstrekt. Vanaf 2016 wordt eenvoudige hulp bij het huishouden in deze gemeenten als een algemene voorziening georganiseerd. Voor cliënten die hulp bij het huishouden op niveau 2 ontvingen blijft een maatwerkvoorziening beschikbaar, het gaat om een kwetsbare groep die geen eigen regie heeft c.q waarbij eenvoudige hulp niet passend is. Om te beoordelen of een algemene voorziening leidt tot een passende bijdrage aan iemands zelfredzaamheid en participatie als bedoeld in de Wmo 2015, worden de cliënten in kwestie, voor 1 oktober 2015 thuis bezocht om dit te onderzoeken en te bespreken met betrokkene.
De aanbesteding voor hulp bij huishouden als algemene voorziening en de hulp bij huishouden als maatwerkvoorziening is nu gaande, waarbij de maatwerkvoorziening wijkgericht wordt aanbesteed. Iedere aanbieder kan meedoen met deze aanbesteding. Aangezien de aanbesteding op dit moment niet rond is, is het nog niet duidelijk in welke mate cliënten dezelfde hulp in het huishouden kunnen behouden, dan wel een andere hulp krijgen. Of de hulp in het huishouden behouden kan worden zal naast de uitkomsten van de aanbesteding, ook afhangen van de uitkomsten van het onderzoek uitgevoerd door de gemeenten en de keuze van de cliënten om al dan niet gebruik te maken van de algemene voorziening. Op grond van de wet is het college gehouden bij het verlenen aan een opdracht aan een (nieuwe) aanbieder voor het leveren van aan maatwerkvoorziening, om rekening te houden met de mate waarin deze aanbieder zorgt, draagt voor de continuïteit in de hulpverlening tussen cliënt en hulpverlener. Ook geldt de uit de wet voortvloeiende overlegverplichting, waarbij het college en aanbieders zich zoveel mogelijk inspannen om te zorgen dat opvolgende aanbieders het betrokken personeel van eerdere aanbieders overnemen. Ik heb geen aanleiding waaruit blijkt dat gemeenten en aanbieders deze wettelijke uitgangspunten niet respecteren.
Vindt u het wenselijk dat deze gemeenten een zorgaanbieder per wijk verdelen, wat ingrijpende consequenties heeft voor zorgbehoevende mensen en thuiszorgmedewerkers? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u maatregelen nemen om in te grijpen?
Zie antwoord vraag 11.
In antwoorden op eerdere vragen geeft u aan dat u colleges herhaaldelijk opgeroepen heeft om zorg te dragen voor een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015; wat heeft dit tot nu toe opgeleverd nu teveel gemeenten zich nog steeds schuldig maken aan een onzorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel signalen zijn er nog nodig voordat u gaat beseffen dat dit niet zo langer door kan gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht dat de Regio Gooi en Vechtstreek de huishoudelijke hulp toelage verkeerd inzet |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de Regio Gooi en Vechtstreek de besteding van de huishoudelijke hulp toelage buiten de thuiszorg wil houden, zodat deze zorg onder de cao schoonmaak komt te vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact gehad met de regio Gooi en Vechtstreek. Uit deze informatie blijkt dat de regio, op basis van het plan «Inzet HHT in de regio Gooi en Vechtstreek» van 20 oktober 2014, dit plan momenteel uitwerkt en hierover nog in overleg is met onder andere de betreffende aanbieders, Actiz en de FNV. Ook de Wmo-raden van de verschillende gemeenten worden geconsulteerd. Het plan voor de inzet van de middelen voor de huishoudelijke hulp toelage diende bij de aanvraag door ten minste één aanbieder te worden ondertekend. Dat is in het geval van de aanvraag van de regio Gooi en Vechtstreek ook gebeurd. Deze aanbieder is bij de uitwerking van het plan betrokken. De regio Gooi en Vechtstreek verwacht het aangepaste plan «Inzet HHT in de regio Gooi en Vechtstreek» medio oktober of november 2015 aan de gemeenteraden van de gemeenten die onderdeel uitmaken van de regio Gooi en Vechtstreek2 te zullen voorleggen. Uit de informatie van de regio Gooi en Vechtstreek blijkt dat nog gesproken wordt over de definitieve uitwerking van het plan en dat de betrokken gemeenten de voorwaarden die gelden voor de toekenning van aangevraagde HHT-gelden daarbij respecteren.
Heeft uw ministerie goedkeuring gegeven aan het plan van aanpak dat de regio Gooi en Vechtstreek voor 15 oktober 2014 moest inleveren? Hoe verhoudt dit zich tot de huidige plannen die deze regio heeft om de besteding van de huishoudelijke hulp toelage onder de cao schoonmaak te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De ingediende aanvraag voldoet aan de gestelde voorwaarden (zoals onder meer geformuleerd op de informatiekaart huishoudelijke hulp toelage3). Op 13 november 2014 is daarom door het ministerie ingestemd met de toekenning van de middelen voor de huishoudelijke hulp toelage aan de gemeenten van de regio Gooi en Vechtstreek. Zoals in antwoord 1 is aangegeven, werkt de regio Gooi en Vechtstreek nog in samenspraak met de betrokken partijen aan een definitieve uitwerking van dit plan.
Deelt u de mening dat de regio Gooi en Vechtstreek in strijd handelt met het cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg) en de voorwaarden die gelden voor de besteding van de huishoudelijke hulp toelage? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de regio Gooi en Vechtstreek de huishoudelijke hulp toelage conform de cao VVT inzet? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 1 is aangegeven, werkt de regio Gooi en Vechtstreek in samenspraak met de betrokken partijen aan een definitieve uitwerking van dit plan. Uit de ingewonnen informatie blijkt dat de regio de gestelde voorwaarden voor de toekenning van de HHT-gelden respecteert.
Naleving en handhaving van cao’s is een civielrechtelijke aangelegenheid en de primaire verantwoordelijkheid van sociale partners. De toepassing van de arbeidsvoorwaarden uit de toepasselijke cao is daarmee de primaire verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer en de organisaties van werkgevers en werknemers.
Kunt u uitleggen hoe de regio tot dit voorstel is gekomen; er is bij de voorwaarden voor de inzet van de huishoudelijke hulp toelage toch duidelijk gemaakt dat het om échte banen moest gaan, met inbegrip van de cao-verplichtingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeenten hebben het plan voor de huishoudelijke hulp toelage in samenwerking met de regionaal gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke taken, de sociale werkvoorziening Tomingroep, aanbieders van schoonmaakdienstverlening, een vertegenwoordiging van inwoners en cliënten en een vertegenwoordiging van de vakbonden opgesteld. De gemeenten hebben bewust gekozen voor een brede betrokkenheid van partijen bij de uitwerking van het plan en respecteren daarbij de voorwaarden voor de toekenning van de gelden.
Bent u van mening dat geld bestemd uit de huishoudelijke hulp toelage ingezet moet worden om werkgelegenheid in de zorg te behouden en dat dit niet bedoeld is om in de schoonmaaksector nieuwe banen te scheppen?
De inzet van de extra middelen beoogt extra door de gecontracteerde aanbieders geleverde uren huishoudelijke hulp of ondersteuning waar huishoudelijke hulp een onderdeel van is. Het gaat hier nadrukkelijk om ondersteuning in natura, aanvullend op de reguliere contracten. Om die reden diende het plan bij de aanvraag door ten minste één aanbieder en één gemeente te zijn ondertekend. Dat is het geval van de aanvraag van de regio Gooi en Vechtstreek ook gebeurd. Deze aanbieder is bij de uitwerking van het plan betrokken.
Is u bekend of er andere gemeenten zijn die de huishoudelijke hulp toelage buiten de thuiszorg willen regelen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De HHT-middelen zijn, na een toets op het voldoen aan de voorwaarden, uitgekeerd in de vorm van een decentralisatie-uitkering. De colleges van B en W leggen over de uiteindelijke vormgeving van de huishoudelijke hulp toelage en de besteding van de daarvoor bestemde middelen primair verantwoording af aan de gemeenteraad.
Als onderdeel van de voortgangsrapportage transitie hervorming langdurige zorg, heb ik u geïnformeerd over het landelijk beeld van de uitvoering van de HHT4. Op basis van die informatie heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten de voorwaarden van de huishoudelijke hulp toelage niet respecteren.
Welke maatregelen treft u bij gemeenten die de uitvoering van de huishoudelijke hulp toelage op een verkeerde wijze besteden? Kunt u aangeven welke sancties u neemt indien gemeenten niet aan de voorwaarden voldoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat gehandicapten en mensen met een uitkering ingezet worden voor thuiszorg |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat de gemeente Kaag en Braassem mensen met een beperking en werklozen wil inzetten voor huishoudelijke verzorging?1
In de gemeente Kaag en Braassem wordt een aantal ervaren huishoudelijke hulpen gekoppeld aan mensen met een gemeentelijke uitkering en afstand tot de arbeidsmarkt en/of met een verstandelijke beperking die graag hun mogelijkheden en kwaliteiten inzetten. Deze ervaren huishoudelijke hulpen zijn in dienst bij door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Inwoners van de gemeente kunnen met behulp van de huishoudelijke hulp toelage tegen een gereduceerd tarief deze ervaren hulpen inhuren om een aantal uren te helpen bij het huishouden. Voorwaarde voor het gereduceerd tarief is dat deze huishoudelijke hulpen tegelijkertijd iemand met een gemeentelijke uitkering en/of verstandelijke handicap begeleiden in het kader van een trainingsprogramma. Door deze werkwijze blijven aan de ene kant banen behouden voor huishoudelijke hulpen bij thuiszorginstellingen en aan de andere kant wordt de zelfredzaamheid van mensen met een verstandelijke beperking vergroot en wordt de afstand tot de arbeidsmarkt van mensen met een uitkering verkleind doordat zij werkritme opdoen, vaardigheden ontplooien en het bijdraagt aan structuur in het leven krijgen. Ik vind dit een innovatieve en goede werkwijze van de betreffende gemeente, waarbij een link wordt gelegd tussen de Wmo 2015 en de Participatiewet.
Vindt u het ook schokkend dat duizenden thuiszorgmedewerkers ontslagen worden en gehandicapten en werklozen hiervoor als goedkoop alternatief worden ingezet? Is dit in uw ogen een gewenste ontwikkeling van uw bezuinigingsbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het antwoord op vraag 1 kunt u opmaken dat bij de gemeente Kaag en Braassem er geenszins sprake is van het inzetten van gehandicapten en werklozen als alternatief voor thuiszorgmedewerkers. Het beeld dat duizenden thuiszorgmedewerkers worden ontslagen en vervangen door gehandicapten en werklozen, herken ik ook niet. Ditzelfde geldt voor het beeld dat thuiszorgmedewerkers worden ontslagen om vervolgens hetzelfde werk te doen als wederdienst voor een uitkering.
Vindt u het ook te gek voor woorden dat thuiszorgmedewerkers overal ontslagen worden om vervolgens weer hetzelfde werk te doen als wederdienst voor een uitkering? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid uw systeemverantwoordelijkheid in te zetten om deze onwenselijke situatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u deze vorm van werkverdringing acceptabel, nu thuiszorgmedewerkers ontslagen worden en worden vervangen door goedkopere krachten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord op vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat werklozen tewerk worden gesteld zonder uitzicht op een vaste baan en inkomen en mensen die huishoudelijke verzorging nodig hebben, dit niet meer op een fatsoenlijk niveau krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het trainingsprogramma van de gemeente Kaag en Braassem is erop gericht mensen met een verstandelijke beperking meer zelfredzaam te maken en de kansen op de arbeidsmarkt voor mensen met een uitkering te vergroten door het opdoen van werkritme, het ontplooien vaardigheden en het krijgen van meer structuur in het leven. Meer in zijn algemeenheid kan ik zeggen dat het goed is om arbeidsgehandicapten en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een kans te bieden om arbeidservaring te laten op doen om zo hun afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Hierbij moet wel worden voorkomen dat er verdringing van regulier werk op oneigenlijke voorwaarden ontstaat. Het college van B&W heeft hierin een rol en de gemeenteraad controleert vervolgens het beleid van het college.
De huishoudelijke hulp wordt gedaan door de huishoudelijke hulpen in loondienst bij de door de gemeente gecontracteerde thuiszorginstellingen. Hiervoor gelden de kwaliteitswaarborgen binnen de Wmo 2015. De thuiszorginstelling draagt er zorg voor dat de hulp van goede kwaliteit is en op een veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte wijze wordt verleend. Het college draagt in algemene zin verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de hulp en houdt toezicht op de naleving van de kwaliteitswaarborgen door aanbieders.
Bent u van mening dat de gemeente Kaag en Braassem binnen de wettelijke kaders van de Participatiewet handelt? Zo ja, waarom en waarom vindt u dat er hier sprake is van additionele arbeid? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Er is sprake van een trainingsprogramma voor personen met afstand tot de arbeidsmarkt en/of met een verstandelijke beperking, die aan de slag gaan onder begeleiding van een ervaren huishoudelijke hulp. De gemeente ondersteunt daarmee mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt op grond van de Participatiewet.
Is u bekend welke andere gemeenten dezelfde maatregelen nemen om thuiszorgmedewerkers te laten vervangen door goedkopere krachten? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik zie geen reden om hier onderzoek naar te doen.
Bent u bereid om de gemeente Kaag en Braassem aan te spreken op deze vorm van werkverdringing zodat zij haar beleid aanpast? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit de beschikbare informatie kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van werkverdringing.
Het bericht dat de politieke controle op grote hervormingen in de zorg faalt |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat de politieke controle op de drie grote zorghervormingen faalt, omdat gemeenteraadsleden te weinig worden geïnformeerd om hun democratische rol goed te kunnen vervullen? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2 3
Het is de verantwoordelijkheid van ieder college van burgemeesters en wethouders om de eigen gemeenteraad zodanig te informeren dat zij hun controletaak goed kunnen uitvoeren, waaronder de controle op de taken die voortvloeien uit de drie grote decentralisaties. De wijze waarop een college van B&W dit doet is een eigen verantwoordelijkheid en de raad kan het college van B&W aanspreken indien zij van mening is dat zij te weinig informatie krijgt.
In het aangehaalde artikel wordt onder meer gewezen op de controlerende rol van de gemeenteraad bij regionale samenwerking. In dat licht is het goed om te verwijzen naar de kaders voor democratische verantwoording zoals opgenomen in
de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Via onder meer de recente wijziging van de Wgr is de controlerende positie van de gemeenteraad verder versterkt. Daarnaast zijn gemeenten de afgelopen periode vanuit BZK ondersteund om de samenwerking goed vorm te geven. Voorbeelden hiervan zijn de ambassadeurs regionale samenwerking die in 2013 gemeenten hebben ondersteund bij de vorming van samenwerkingsverbanden, de aandacht voor regionale samenwerking en de Wgr tijdens verschillende congressen en bijeenkomsten in het hele land, de ondersteuning via het ondersteuningsteam decentralisaties en de recent verschenen handreikingen «Intergemeentelijke samenwerking toegepast» en «Grip op regionale samenwerking» waarin specifiek aan gemeenteraden wordt toegelicht hoe de democratische kaderstelling en controle bij samenwerking vorm gegeven kan worden4. Aangaande de genoemde handreiking geldt dat dit ook onderwerp zal zijn van workshops op het speciaal voor raadsleden georganiseerde congres over het sociaal domein op 5 september aanstaande.
Hoe reageert u op het feit dat raadsleden aangeven niet te kunnen overzien of burgers noodzakelijke zorg wordt onthouden, omdat zij regelmatig slecht geïnformeerd worden door het college? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat raadsleden aangeven dat hun gemeenten er niet in slaagt arbeidsgehandicapten weer aan het werk te krijgen terwijl dat een wettelijke verplichting is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De decentralisaties in de zorg en de arbeidsmarkt bieden de ruimte voor een integrale aanpak door meer taken en verantwoordelijkheden op het niveau van de gemeente te beleggen. Ook wordt meer beleidsvrijheid geboden, zodat gemeenten de taken in samenhang kunnen inrichten. Het is aan het lokale bestuur daar invulling aan te geven onder lokaal toezicht van de gemeenteraad.
Gemeenten dienen in een re-integratieverordening onder de Participatiewet aandacht te besteden aan een evenwichtige verdeling van de re-integratie-instrumenten over de brede gemeentelijke doelgroep. Deze verordening wordt ook vastgesteld door de gemeenteraad.
Wat is uw reactie op de tientallen raadsleden die het keukentafelgesprek als voorbeeld noemen van wat er niet goed gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wmo 2015 zijn duidelijke randvoorwaarden opgenomen ten behoeve van het uitvoeren van een zorgvuldig onderzoek (ook wel het keukentafelgesprek genoemd). Indien bij de gemeente melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert de gemeente het onderzoek uit. Tijdens het onderzoek dienen de individuele omstandigheden van de cliënt te worden onderzocht. Belangrijk daarbij is dat de gemeente in gesprek gaat met de cliënt, en goed luistert naar wat nodig is voor de zelfredzaamheid van betrokkene en wat past bij zijn persoonlijke situatie, om zo de ondersteuning ook daadwerkelijk dicht bij de cliënt te organiseren. De cliënt dient zich tijdig en voldoende geïnformeerd te voelen en dient te weten of en zo ja welke veranderingen in de huidige zorg en ondersteuning hem te wachten staan. Er dient een zorgvuldige afweging van de persoonlijke situatie plaats te vinden.
Naast de positieve reacties zijn er in het eerste half jaar dat de Wmo 2015 inwerking is getreden nog kinderziektes omtrent de bejegening van cliënten tijdens het keukentafelgesprek. Een aantal gemeenten worstelt nog met het goed vormgeven van de keukentafelgesprekken, zodat een voldoende zorgvuldig onderzoek plaatsvindt. Het is aan het college om ervoor zorg te dragen dat het onderzoek conform de Wmo 2015 plaatsvindt. Vervolgens is het aan de gemeenteraad om het gemeentebestuur hierop te controleren en aan te spreken daar waar blijkt dat er geen wetsconforme uitvoering plaatsvindt. Op het moment dat raadsleden constateren dat de onderzoeken ondermaats zijn, is het aan hen om het college daarop aan te spreken en te corrigeren.
Wat is uw reactie op de vele raadsleden die de wachtlijsten in jeugdzorg nu al zien groeien, waarvan tientallen raadsleden aangegeven de kortingen op het budget hiervoor als reden te zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per 1 januari 2015 is de Jeugdwet van kracht. In de Jeugdwet hebben gemeenten de jeugdhulpplicht. Het is op grond hiervan aan de gemeenten om afspraken te maken met de betrokken jeugdhulpaanbieders en zo te zorgen dat kinderen en gezinnen tijdig de juiste hulp krijgen. Het budget dat nodig is om deze hulp in te kopen is overgeheveld naar en verdeeld over gemeenten.
Gemeenten zijn verantwoordelijk passende hulp te bieden aan jeugdigen en gezinnen die dat nodig hebben, ook wanneer er in een jaar sprake is van een vraagontwikkeling die groter is dan geraamd. Het is de gemeenteraad die hier op toeziet en het gemeentebestuur hier (indien nodig) op aanspreekt
De VNG- heeft in haar overleg van 2 juli 2015 afspraken gemaakt hoe gemeenten en aanbieders dienen om te gaan met eventuele wachtlijsten. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat kinderen en hun ouders niet langer dan aanvaardbaar op de start van begeleiding of behandeling mogen wachten.
Verder wordt bij signalen over wachtlijsten vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport contact gezocht met de betreffende gemeente. Niet om de gemeenteraad te passeren, maar om waar nodig in ondersteuning te kunnen voorzien. Tot nu toe is er bij deze signalen geen sprake geweest van een gemeente die zijn jeugdhulpplicht niet nakomt.
Waarom heeft u niet geluisterd naar de waarschuwingen van de Algemene Rekenkamer en de Raad voor het Openbaar Bestuur die aangaven veel risico’s te zien in de democratische controle na de invoering van de drie decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven is het een verantwoordelijkheid van het College van B&W om de raad zodanig te informeren, dat zij haar taken goed kan uitvoeren.
De Algemene Rekenkamer en de Rob hebben eerder gewezen op het belang van democratische controle bij regionale samenwerkingsverbanden. Zij wijzen hierbij op de spanning tussen enerzijds een kwalitatief goede uitvoering door samenwerking en anderzijds lokale autonomie.
Er zijn, zoals ook beschreven bij het antwoord op de vragen 1 en 2, de afgelopen periode verschillende stappen gezet om de democratische controle bij samenwerking zowel formeel als in de praktijk te versterken. Daarnaast heeft de Minister van BZK naar aanleiding van de in uw Kamer aangenomen motie Bergkamp (Kamerstuk 33 841, nr. 161), een advies gevraagd aan de Raad voor het openbaar bestuur over de democratische legitimiteit van intergemeentelijke samenwerking. In het najaar volgt het tweede deel van het advies met daarbij een aantal aanbevelingen om knelpunten rond de democratische legitimiteit bij samenwerking weg te nemen. Mochten de aanbevelingen van de raad daar aanleiding toe geven, dan zal ik bezien of extra maatregelen noodzakelijk zijn.
Hoe kunt u spreken van een beheerste overheveling van de zorgtaken als blijkt dat de democratische controle die behoort samen te hangen met deze decentralisatie niet of nauwelijks tot zijn recht komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat deze problemen worden opgelost en dat de raadsleden de democratische controle terug in handen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat er opnieuw sprake is van ondermaatse zorg in De Kleine Johannes |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de zorgverlening in de Kleine Johannes opnieuw ver onder de maat is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De IGZ heeft de ontwikkelingen bij De Kleine Johannes in 2012, 2013, 2014 en 2015 intensief gevolgd. De IGZ heeft eind 2012 de organisatie voor zes maanden onder verscherpt toezicht geplaatst wegens structurele tekortkomingen in de zorg. De inspectie heeft dit toezicht opgeheven toen duidelijk werd dat De Kleine Johannes de noodzakelijke verbeteringen had getroffen. De inspectie sprak voorafgaand, tijdens en na het verscherpt toezicht meermaals met familieleden en wettelijk vertegenwoordigers. Na het opheffen van het verscherpt toezicht heeft de inspectie De Kleine Johannes gevolgd door het beoordelen van resultaatoverzichten van Amsta Karaad.
Op 1 april 2014 bezocht de inspectie De Kleine Johannes onaangekondigd om te kijken waar de organisatie stond. Op basis van dit bezoek en de wijze waarop De Kleine Johannes meldingen behandelde, kwam de IGZ tot de conclusie dat de kwaliteit van zorg bij De Kleine Johannes van voldoende niveau was, dat De Kleine Johannes op de goede weg was en dat de verbetermaatregelen systematisch en voldoende krachtdadig werden uitgevoerd. In oktober 2014 en juli 2015 bracht de inspectie bezoeken aan andere locaties van Amsta Karaad met als doel het toetsen van de verbeterkracht van het bestuur. Na het bezoek in 2014 aan de locatie Singel moest de bestuurder verbetermaatregelen nemen op het gebied van het gebruik van het cliëntendossier en de cliëntgerichtheid van de medewerkers en daarna en rapporteren over de resultaten van een interne kwaliteitstoetsing (audit).t. De resultaten van het bezoek aan de locatie Rengerskerke in juli 2015 waren goed. Amsta Karaad voldeed aan de gestelde normen.
Toen cliënten van Amsta en hun naasten in 2014 klachten hebben ingediend bij de klachtencommissie van Amsta, hebben zij aanvankelijk geen melding gedaan bij de IGZ. Conform de gebruikelijke procedure bij klachten stelt de instelling zelf een (onafhankelijk) onderzoek in. Het is belangrijk dat de instelling zelf de verantwoordelijkheid neemt en de klacht (door een onafhankelijke derde) laat onderzoeken en vervolgens adequate verbetermaatregelen neemt. Dat hoort bij de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de instelling. In februari 2015 meldden cliënten en hun naasten klachten over De kleine Johannes bij de IGZ. Hierover heeft de IGZ met deze verwanten/cliëntvertegenwoordigers en met het bestuur gecommuniceerd.
De IGZ is in een bestuursgesprek op 30 april 2015 door de raad van bestuur geïnformeerd over het onderzoek bij De Kleine Johannes door Amerpoort. Daarbij zijn afspraken gemaakt over onder meer de wijze waarop Amsta omgaat met klachten van de betreffende ouders, verwanten, cliëntvertegenwoordigers. De IGZ heeft zich daarna laten informeren over de uitkomsten van het door de instelling uitgevoerde onderzoek en de vervolgaanpak van de raad van bestuur. De uitkomsten van het onderzoek worden door de raad van bestuur onderschreven. Een belangrijk verbeterpunt is het herstel van vertrouwen tussen management, medewerkers, cliënten, verwanten en cliëntenraad. De raad van bestuur heeft al de eerste stappen gezet richting dit herstel, zo zijn er ook gesprekken geweest met familieleden en medewerkers, die contact hebben gezocht met de inspectie, om het vertrouwen te herwinnen. De cliëntenraad is blij met deze stappen, en blijft het verbeterproces kritisch volgen. Daarom is het goed dat de cliëntenraad nauw betrokken is bij het plan van aanpak dat wordt opgesteld naar aanleiding van het onderzoek.
De IGZ blijft binnen haar risicogestuurde toezicht de voortgang van de verander- en verbeteractiviteiten volgen. Daarbij kan onder meer (onaangekondigd) bezoek worden ingezet.
Hoe is het mogelijk dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vorig jaar constateerde dat de kwaliteit van zorg verbeterd was, terwijl familieleden aangeven dat de situatie er eerder slechter op is geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Controleert de IGZ wel kritisch genoeg de kwaliteit van de zorg, aangezien haar oordeel onjuist is gebleken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is er op initiatief van Amsta onderzoek gedaan naar de kwaliteit van zorg door zorginstelling Amerpoort en waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg geen vervolgonderzoek ingesteld? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de cliëntenraad en de ondernemingsraad betrokken geweest bij deze ontwikkelingen en, zo ja, is er naar hun oordeel geluisterd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Momenteel stelt het bestuur in samenspraak met de cliëntenraad het in het voorgaande antwoord genoemde plan van aanpak op. Zoals daar aangegeven blijft de IGZ de uitvoering van dit plan volgen. De IGZ heeft bij haar toezichtactiviteiten bij De Kleine Johannes de afgelopen jaren cliënten, cliëntvertegenwoordigers en de (centrale of decentrale) cliëntenraad betrokken. De ondernemingsraad (OC Amsta Karaad) is door de raad van bestuur geïnformeerd en daar waar nodig om advies gevraagd.
Hoe oordeelt u over de conclusies van het onderzoek van Amerpoort dat Amsta te weinig personeel inzet? Waarom is dit voor de IGZ geen reden geweest om zelf nader onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het onderzoek van Amsta staat de volgende conclusie: «samengevat kan op basis van dit onderzoek niet worden gesteld dat de veiligheid van cliënten en medewerkers met de huidige personele bezetting ernstig in het geding is.»
De IGZ heeft daarbij uit haar eigen toezicht geen signalen ontvangen dat de veiligheid van de zorg in het geding is. Ten aanzien van het tekort aan personeel, waarover in het artikel gesproken wordt, is van belang dat bestuur en cliëntenraad gezamenlijk optrekken bij de verdere verbeteractiviteiten. Ik heb van de IGZ begrepen dat dit ook gebeurt.
Erkent u dat de handelwijze van de IGZ het vertrouwen in het toezicht op de gezondheidszorg schaadt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De IGZ heeft intensief toezicht gehouden en daarbij ook gesproken met familieleden en wettelijk vertegenwoordigers. De IGZ blijft actief toezien op de realisatie van de noodzakelijke verbetermaatregelen, zowel vanuit het risicogestuurde toezicht als vanuit haar toezicht op meldingen, zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 en 6. Ik zie geen aanleiding om maatregelen te nemen.
Bent u bereid te kijken naar het functioneren van de IGZ in deze situatie en bent u bereid maatregelen te nemen zodat de Inspectie alsnog haar werk gaat doen bij de Kleine Johannes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre is er nog steeds sprake van intimidatie onder personeel? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?2
Bij IGZ zijn geen feiten bekend die wijzen op intimidatie van personeelsleden. Wanneer hier wel sprake van zou zijn, dan roep ik personeel op zich te melden bij de IGZ, zodat de inspectie dit kan meenemen bij haar toezicht.
Wat is uw reactie op de werknemer die aangeeft dat deze problemen veroorzaakt zijn door de bezuinigingen, waardoor bewoners extreem vroeg in bed worden gestopt en er een gebrek is aan zorg, persoonlijke begeleiding en persoonlijke hygiëne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 t/m 4 en 6.
De opvang van geradicaliseerde meisjes en jongens in jeugdzorginstellingen |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel minderjarigen inmiddels zijn onderschept met plannen om af te reizen naar Syrië of Irak, uitgesplitst naar meisjes en jongens? Kunt u ook aangeven hoeveel minderjarige meisjes en hoeveel jongens zijn teruggekeerd zijn uit Syrië of Irak?
Tot en met 1 juli 2015 zijn circa 200 Nederlanders met jihadistische intenties uitgereisd naar Syrië of Irak met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie in de strijdgebieden aldaar. Van deze groep zijn er circa 35 naar Nederland teruggekeerd en circa 37 gesneuveld. Dat betekent dat er op dit moment nog circa 130 Nederlanders met jihadistische intenties in Syrië of Irak verblijven. Over individuele gevallen of verdere uitsplitsing doet het kabinet geen mededelingen. In de periode februari 2013 tot 24 juni 2015 zijn bij de Raad voor de Kinderbescherming 49 unieke aan jihadisme gerelateerde kindzaken in onderzoek genomen. Het ging om 32 kinderen in gezinsverband en om 17 individuele minderjarige potentiële vertrekkers.
Waar vindt opvang van deze jongeren na onderschepping of terugkeer plaats indien er geen sprake is van een strafrechtelijke traject? Klopt het dat deze opvang plaatsvindt in reguliere jeugdzorginstellingen?
Het klopt dat deze opvang plaats kan vinden in reguliere jeugdhulpinstellingen. Dit gebeurt als de gemeentelijk georganiseerde toegang (wijkteam of ander toegangsorgaan) jeugdhulp inschakelt.
Acht u het wenselijk dat geradicaliseerde jongeren vermengd worden met de reguliere populatie van jeugdzorginstellingen zonder dat ze eerst gederadicaliseerd zijn? Ziet u hierbij geen risico op overdracht van radicale denkbeelden? Hoe groot acht u het risico op overdracht en waarop baseert u dat?
Er is op dit moment geen gescheiden opvang voor geradicaliseerde jongeren. Mij zijn geen signalen bekend dat daar binnen de jeugdhulp behoefte aan is. Instellingen voor jeugd- en opvoedhulp bieden een pedagogisch leefklimaat. Bepalende aspecten daarvoor zijn de relatie tussen de groepsopvoeder en de jongere, de opvoeding en verzorging, en de bejegening, de behandeling en sfeer in de groep. Het risico van overdracht van radicale denkbeelden bestaat, maar is beheersbaar. Op dit moment vindt de opvang en behandeling plaats binnen reguliere programma’s en waar nodig betrekken de instellingen kennis en kunde van buiten. De Raad voor de Kinderbescherming, die voor deze jongeren vaak de instantie is die de machtiging aanvraagt, is voortdurend in gesprek met de jeugdhulp om te bezien wat de beste aanpak is voor deze jongeren binnen de jeugdhulp.
Bent u voornemens om gescheiden opvang in te richten voor geradicaliseerde jongeren? Zo ja, waar en aan welke voorwaarden moet dit voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke beschikbare trajecten zijn er voor deradicalisering? Welke beschikbare trajecten worden ingezet en met welke frequentie?
Hoe worden deze trajecten gefinancierd? Ten laste van welke begroting komen deze gelden?
Kunt u uitspraken doen over de effectiviteit van deze deradicaliseringstrajecten? Zo nee, op welke termijn kunt u dit wel? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Voor welke doelgroepen worden deze trajecten ingezet en welke organisaties kunnen er een beroep op doen?
De artikelen “ANBO: Het gaat mis met de thuiszorg”, en “Thuiszorg wordt zorgenkind” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «ANBO: Het gaat mis met de thuiszorg, gepubliceerd in Leeuwarder Courant» van 8 juli 20151 en «Thuiszorg wordt zorgenkind», gepubliceerd in AD/Haagsche Courant van 8 juli 2015?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat volgens onderzoek van de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) inmiddels in 78 gemeenten de huishoudelijke hulp wordt teruggeschroefd of afgeschaft, zonder dat er het wettelijk verplichte gedegen onderzoek aan voorafgaat?
Het door een gemeente vooraf generiek uitsluiten van een voorziening gericht op ondersteuning in het voeren van huishouding verhoudt zich niet met het kader van de Wmo 2015. De wet schrijft in geval van melding van een ondersteuningsbehoefte, een individuele benadering door middel van een expliciet in de wet gespecificeerd onderzoek voor. Het versoberen of beëindigen van (een bestaande, doorlopende voorziening van) huishoudelijke hulp is slechts mogelijk wanneer dat vooraf is gegaan door een zorgvuldig voorbereide individuele afweging. Het wettelijk kader biedt de cliënt dan ook de benodigde waarborgen.
Indien een inwoner het niet eens is met het besluit van zijn gemeente om de huishoudelijke hulp te versoberen, te beëindigen, via een algemene voorziening te verstrekken of van mening is dat het overgangsrecht in zijn situatie onvoldoende recht is gedaan, dan staat de mogelijkheid van bezwaar of beroep open. In het kader van de bezwaarprocedure wordt de beslissing van het college op het punt waarop de cliënt bezwaar maakt volledig heroverwogen. Daar waar ten onrechte geen of een ontoereikend onderzoek heeft plaatsgevonden, dient dit als regel opnieuw te worden uitgevoerd. Gemeenten moeten het feit dat bezwaar en beroep mogelijk is kenbaar maken aan de cliënt.
Hoe beoordeelt u het bericht dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) erkent dat het in meerdere gemeenten schort aan communicatie van die gemeente naar de burger?
Een belangrijk onderdeel van een cliëntvriendelijke en effectieve uitvoering van de Wmo 2015, waarin het leveren van maatwerk voor de cliënt uitgangspunt is, is goede, persoonlijke communicatie met de cliënt. Het ontbreken van goede communicatie met de cliënt kan niet alleen leiden tot nodeloze ongerustheid van de cliënt, maar ook bijvoorbeeld tot onnodige bezwaar- en beroepszaken.
Evenals de VNG constateer ik dat er dit jaar bij een aantal gemeenten nog sprake is van problemen bij de bejegening van cliënten. Een aantal gemeenten worstelt nog met het goed vormgeven van de keukentafelgesprekken, zo blijkt uit de digitale ledenraadpleging «zorg naar gemeenten» van de samenwerkende cliëntenorganisaties. Op basis van de ledenraadpleging hebben de organisaties aanbevelingen voor gemeenten opgesteld. Uit een in april jl. uitgevoerde peiling door het programma Aandacht voor Iedereen (AvI)3 blijkt dat mensen nog niet goed geïnformeerd zijn over de (nieuwe) spelregels. Ik heb dit bij wethouders en andere partijen de afgelopen periode regelmatig onder de aandacht gebracht en zal partijen hierop blijven aanspreken. Het merendeel van de gesprekken is in toenemende mate echt persoonlijk: bij mensen thuis (72%) of op een andere locatie (16%). Daarnaast constateer ik een afname in het aantal meldingen en signalen bij de zgn. «implementatietafel». De monitor biedt de gemeenten, voor zover nodig, een goede basis om tot verdere verbetering te komen.
Deelt u de mening dat het versturen van standaardbrieven door gemeenten inzake de toekenning van WMO-voorzieningen niet strookt met de wettelijke plicht een zorgvuldig individueel onderzoek uit te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor wat betreft de procedure die gevolgd moet worden bij de toekenning, maar ook bij het beëindigen van voorzieningen op basis van de Wmo 2015 verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. In algemene zin gaat het te ver om te concluderen dat het verzenden van standaardbrieven geen onderdeel kan uitmaken van de procedure die gemeenten volgen om een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning te beoordelen. Wel heb ik in mijn antwoord op vraag 3 het belang van een goede, zorgvuldige en persoonlijke communicatie met de cliënt benadrukt. Op de persoon afgestemde communicatie over zijn ondersteuningsbehoefte en de (on)mogelijkheden om hier zelf in te voorzien, vereist naar aard een dialoog en daarmee mondeling contact.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de VNG, dat er weliswaar «idealiter in elke gemeente een keukentafelgesprek met iedere burger plaatsvindt, maar dat dat niet haalbaar is gezien de schaal waarop de beoordelingen plaats moeten vinden en de kosten die dat met zich meebrengt»?
De Wmo 2015 beschrijft helder in welke gevallen een onderzoek (waaronder het keukentafelgesprek) dient plaats te vinden. Op het moment dat bij het college een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, dient er een onderzoek uitgevoerd te worden zoals beschreven in de Wmo 2015 (artikel 2.3.2). Daar waar er sprake is van het versoberen of beëindigen van een voorziening, zal een gemeente dit moeten doen op basis van een weloverwogen individuele afweging. Dit vloeit reeds voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de Algemene wet bestuursrecht. Het is van belang dat de gemeente een besluit goed motiveert. Om dit zorgvuldig te doen zal de gemeente de burger in deze afweging moeten betrekken.
De gemeente moet in alle gevallen een gedegen individuele afweging maken van de omstandigheden van het geval en kan daar niet vanaf wijken vanwege de schaal waarop die onderzoeken moeten plaatsvinden en of vanwege de daaraan verbonden kosten. Bovendien is er vanuit het Rijk voor 2015 extra budget beschikbaar gesteld om de effecten van de overgang te «verzachten» en gemeenten de gelegenheid te geven om een zorgvuldige overgang te realiseren.
Wat zegt het in de vorige vraag genoemde standpunt van de VNG over de haalbaarheid van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in huidige vorm, met het huidige budget?
Het uitgangspunt is het bij vraag 5 beschreven wettelijke kader. De praktijk laat ook zien dat het haalbaar is de Wmo 2015 in de huidige vorm uit te voeren met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving. Gemeenten beschikken hierbij over het instrumentarium, waaronder de financiële middelen, om de Wmo 2015 goed uit te voeren.
Hoe verklaart u het feit dat sommige gemeenten het niet haalbaar achten een individueel zorgvuldig onderzoek te doen, maar anderen (zoals de gemeente Huizen) wel?
Binnen de gemeente is het college verplicht de uitvoering van de Wmo 2015 zo vorm te geven dat deze zich verhoudt met de in de wet opgenomen kaders. In mijn antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven in welke gevallen een onderzoek, zoals opgenomen in de Wmo 2015, moet worden uitgevoerd. Deze wettelijke bepalingen gelden voor alle gemeenten en zijn daarmee het uitgangspunt voor hun beleid en de uitvoering daarvan. Hiermee is geborgd dat proces van beoordeling van meldingen van een ondersteuningsbehoefte en aanvragen om ondersteuning in elke gemeente aan minimale, in de wet gespecificeerde, eisen dient te voldoen.
Nu is vastgesteld dat de wet helder is over de situaties waarin het onderzoek dient plaats te vinden en aan welke minimale eisen dit onderzoek dient te voldoen is het aan de colleges van burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor een correcte uitvoering. De gemeenteraad heeft primair de verantwoordelijkheid om het college te controleren op een zorgvuldige uitvoering van de wet. Het is dan ook in de eerste plaats aan gemeenteraden om in actie te komen en colleges daar waar aangewezen te bewegen tot bijsturing. Daarnaast bevat de wet de benodigde waarborgen voor de cliënt om bezwaar te maken en zo nodig beroep in te stellen tegen hem onwelgevallige gemeentelijke besluitvorming, bijvoorbeeld in die situatie waarin de gemeente het door de wet voorgeschreven onderzoek onvoldoende zorgvuldig heeft uitgevoerd. Zoals ik in mijn brief aan wethouders van 9 april 2015 heb benadrukt gaat er van de gewezen rechterlijke uitspraken ook een corrigerende werking uit; ik heb wethouders opgeroepen hun beleidsuitvoering aan deze uitspraken te toetsen en zo nodig aan te passen. Ik zie en ga er ook vanuit dat zij hierin hun verantwoordelijkheid nemen.
Op het moment dat uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken. Op basis van mijn huidig inzicht heb ik op dit moment geen aanleiding om van deze bevoegdheden gebruik te maken.
Vindt u het wenselijk dat het afhangt van de gemeente waar iemand woont, of er al dan niet zorgvuldig onderzoek wordt gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om te borgen dat alle gemeenten zich aan de wet houden en een zorgvuldig individueel onderzoek uitvoeren?
Zie antwoord vraag 7.