De vaccinatie van Nederlanders in het buitenland |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat er nog steeds problemen zijn met het vaccineren van Nederlanders in het buitenland, zoals in Thailand, Vietnam, Maleisië, Ethiopië, Indonesië, maar ook in Roemenië? Wat is de situatie daar? In welke (andere) landen zijn er problemen?
In het algemeen lopen Nederlanders in het buitenland goed mee in de vaccinatieprogramma’s in de landen waar zij wonen. Het kabinet heeft op dit moment geen aanwijzingen dat Nederlanders stelselmatig worden achtergesteld ten opzichte van de lokale bevolking in de vaccinatieprogramma’s van andere landen. Eerder (d.d. 9 juni jl.) is er contact geweest met de Stichting Nederlanders Buiten Nederland (SNBN). Op dat moment werd aangegeven dat de meeste Nederlanders in het land waar zij wonen in aanmerking komen voor vaccinatie. Uit het recente contact (d.d. 1 oktober jl.) blijkt dat SNBN sinds het gesprek van 9 juni geen signalen heeft ontvangen van Nederlanders die niet meelopen in het vaccinatieprogramma van het land waar zij wonen. Mocht op enig moment blijken dat Nederlanders wel stelselmatig worden achtergesteld ten opzichte van de lokale bevolking, wordt dat langs diplomatieke kanalen aangekaart, veelal samen met andere EU-posten in dat land. Dit heeft bijvoorbeeld in Thailand gezorgd voor betere toegang voor buitenlanders tot het Thaise vaccinatieprogramma. Ten aanzien van de landen waar de vaccinatieprogramma’s over de hele linie achterlopen, steunt Nederland het COVAX-programma van de WHO alsmede enkele bilaterale initiatieven, waaronder de donatie van extra vaccins voor Indonesië. Verder is voor Nederlanders die buiten Nederland wonen de optie om in Nederland gevaccineerd te worden. De procedure om in Nederland gevaccineerd te worden is op verschillende aspecten vereenvoudigd of versneld. Dit wordt verder toegelicht in antwoord 6.
In hoeverre klopt het dat landen als Frankrijk wel degelijk vanuit hun ambassade de vaccinatie voor hun landgenoten regelen, gelet op de berichten van de Franse ambassadeur in Thailand op 16 juli 20211 en de Franse ambassadeur in Zuid-Afrika?2
In eerdere formele contacten gaf Frankrijk aan dat zij geen vaccins naar het buitenland sturen specifiek voor hun voormalige inwoners. Zij gaven toen aan dat voormalig inwoners van Frankrijk onder bepaalde voorwaarden wel in Frankrijk zelf gevaccineerd kunnen worden. Inmiddels is gebleken dat Frankrijk wel tijdelijke vaccinatiecampagnes heeft opgezet in verschillende landen om Franse burgers te vaccineren, onder andere in Vietnam, Thailand, Tunesië, Rwanda en Zuid-Afrika.
Hoe moeten deze berichten gezien worden in relatie tot de eerdere antwoorden en reacties van uw kant over het vaccineren van Nederlanders in het buitenland, in relatie tot het voorbeeld Frankrijk, want eerder gaf u aan dat er contact is geweest met Frankrijk, Duitsland en Portugal, en dat zij hebben aangegeven geen vaccins naar het buitenland te sturen specifiek voor hun (voormalige) inwoners?
Uit officiële contacten met deze landen kwam op dat moment naar voren dat zij geen vaccins opsturen naar het buitenland specifiek voor hun voormalig inwoners. Inmiddels is gebleken dat dit voor Frankrijk anders ligt.
Wat is het Franse beleid voor het vaccineren van Fransen in het buitenland nu precies? Wat hebben de Fransen geregeld voor hun landgenoten in het buitenland? Wat kan Nederland daarvan leren c.q. overnemen? Met andere woorden, hoe kan Nederland in een aantal landen, zoals Thailand, samenwerken met andere EU-landen, zoals Frankrijk, voor het vaccineren van landgenoten?
In de hierboven genoemde landen heeft Frankrijk kortstondige campagnes opgezet om de eigen burgers te vaccineren. Franse burgers die buiten Frankrijk wonen konden zich op de website van hun ambassade in o.a. Vietnam, Zuid-Afrika, Thailand, Tunesië, Rwanda inschrijven voor vaccinatie, georganiseerd door de Franse overheid. Dit was naar verluidt steeds in overleg met de lokale autoriteiten en via diverse kanalen (NGO’s, Franse of lokale ziekenhuizen). Ik blijf met de Franse autoriteiten en andere EU-landen in contact om te bezien wat nodig is om EU-burgers te beschermen. Ik wil daarbij nogmaals benadrukken dat COVAX het primaire programma is om wereldwijd ook voor de landen die met hun vaccinatieprogramma achterlopen vaccins beschikbaar te stellen en dat Nederlanders in het buitenland zoveel mogelijk meelopen in de landen waar zij wonen. Naast de logistieke uitdaging is het ook voor de beeldvorming niet wenselijk om (alleen) Nederlanders in het buitenland een vaccin aan te bieden, terwijl een groot deel van de lokale kwetsbare bevolking nog niet de mogelijkheid heeft gehad.
Herinnert u zich de toezegging over Nederlanders in het buitenland in het notaoverleg Ontwikkelingen rondom het coronavirus op 7 juli 2021 om te kijken of het mogelijk is om misschien nog wat extra te doen voor bijvoorbeeld een aantal landen waar een grote Nederlandse gemeenschap is? Wat is de stand van zaken op dat punt? Wat heeft u nog meer kunnen regelen c.q. organiseren, dan wel wat gaat u nog doen?
In het debat van 7 juli heb ik erop gewezen daar moeilijkheden bij te zien, maar dit ook te zullen bespreken met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De huidige stand van zaken, evenals het besluit om extra vaccins te doneren aan Indonesië, is toegelicht in het antwoord op vraag 1. Dit laat onverlet dat de situatie in het buitenland voortdurend wordt gemonitord. Hierover onderhouden VWS en BZ regelmatig contact.
Hoe is het vaccineren van landgenoten die in het buitenland wonen en werken zoveel mogelijk vereenvoudigd, zoals in de stand van zakenbrief COVID-19 d.d. 18 juni 2021 is aangegeven?3 Wat zijn nog de knelpunten en wie vallen nog buiten de boot?
Voor Nederlanders die in het buitenland wonen is het volgende aangepast:
Hiermee kan dus een Nederlander die in het buitenland woont in Nederland gevaccineerd worden.
Wat is de stand van zaken betreffende het verwerken van de vaccinatie van Nederlanders die in het buitenland zijn gevaccineerd in de Nederlandse systemen, en dus ook voor het Digitale Corona Certificaat (DCC)?
In mijn brief over de maatregelen COVID-19 van 6 juli (Kamerstuk 25 295, nr. 1297) heb ik uiteengezet hoe ik zou gaan regelen dat mensen die in het buitenland zijn gevaccineerd toch een coronatoegangsbewijs of een Digitaal Corona Certificaat kunnen verkrijgen. Iedereen die in Nederland is gevaccineerd heeft, op basis van de Europese verordening, ongeacht hun nationaliteit, recht op een DCC van de Nederlandse overheid. De verordening biedt voor Lidstaten daarnaast de ruimte om ook een DCC uit te geven aan mensen die buiten de EU zijn gevaccineerd. Zoals in de brief aangegeven, vul ik dit in door aan mensen die in Nederland wonen (geregistreerd in de BRP of RNI) én aan mensen met een Nederlandse nationaliteit (paspoort of ander ID) die buiten de EU wonen, ook een DCC of een coronatoegangsbewijs uit te geven indien zij buiten de EU zijn gevaccineerd en een geldig vaccinatiebewijs hebben.
Deze mensen kunnen zich met hun vaccinatiebewijs uit het land waar de vaccinatie is gezet, wenden tot de GGD-Utrecht voor het verkrijgen van een DCC.
Vaccinatiebewijs na vaccinatie in het buitenland | Coronavirus COVID-19 | rijksoverheid.nl
Daarnaast registreert de GGD GHOR deze vaccinaties. Voor mensen die hiervoor toestemming hebben gegeven zullen de vaccinatiegegevens worden doorgegeven aan CIMS zodra dit systeem hierop is aangepast.
Bent u bereid om in overleg met VNO-NCW en Stichting Nederlanders Buiten Nederland tot een praktische en werkbare oplossing te komen (zoals samenwerking met andere EU-landen) voor Nederlanders in het buitenland en over de uitkomsten daarvan uiterlijk in de stand van zakenbrief COVID-19 medio augustus 2021 te rapporteren? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS en het Ministerie van BZ zijn frequent in gesprek met VNO-NCW, Stichting Nederlanders Buiten Nederland en andere relevante partijen. Het beschermen en vaccineren van Nederlanders in het buitenland is dan ook regelmatig onderwerp van gesprek geweest en we zoeken in goed overleg naar de meest effectieve en werkbare oplossingen voor het oplossen van problemen.
Valse toegangsbewijzen met de app CoronaCheck |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat iedereen met de app CoronaCheck valse toegangsbewijzen kon krijgen?1
Ja. Ik heb uw Kamer hierover een brief gestuurd op 18 juli jl. (kenmerk 2021Z13855).2
Deelt u de constatering van hoogleraar ICT & Recht Frederik Zuiderveen Borgesius van de Radboud Universiteit («Veel gevoeliger dan dit wordt het niet. Dit is juist waar medische privacy voor is: dat mensen zich durven te laten testen omdat ze erop moeten kunnen vertrouwen dat hun gegevens veilig zijn. Je merkt dat dit nog niet voldoende leeft bij partijen die sinds kort massaal de testindustrie zijn ingestapt, en daardoor gaat het nu zo mis») dat dit datalek heel schokkend is?
Duidelijk is dat er een ernstige tekortkoming in de informatiebeveiliging aanwezig was bij Testcoronanu BV. Dit is één van de op CoronaCheck aangesloten testaanbieders en er zijn daarom direct maatregelen getroffen. De toegang tot CoronaCheck is voor deze testaanbieder afgesloten en de testaanbieder is in het afsprakenportaal op inactief gezet. Daarnaast heeft de testaanbieder aangegeven het lek te hebben gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Hoeveel valse toegangsbewijzen zijn (bij benadering) verkregen door het lek bij Testcoronanu?
Er hebben ons geen signalen bereikt dat anderen dan de RTL-journalist zich toegang hebben verschaft tot de database om valse coronabewijzen te verkrijgen. De testaanbieder is verantwoordelijk om hier onderzoek naar te doen. Testcoronanu BV heeft aangegeven een extern onderzoeksbureau in te schakelen om dit incident nader te onderzoeken.
Kunt u garanderen dat er geen andere lekken optreden of zijn opgetreden?
Naar aanleiding van de kwetsbaarheid in de ICT-systemen van Testcoronanu BV heb ik onderzocht of een vergelijkbaar probleem speelt bij andere testaanbieders. Hierbij hebben de onderzoekers niet kunnen vaststellen dat dat het geval is. Testbedrijven die zijn aangesloten op CoronaCheck worden periodiek gemonitord. Het Ministerie van VWS monitort in het kader van stelselcontrole of aangesloten testaanbieders de aansluitvoorwaarden naleven en met pentesten of er kwetsbaarheden zijn die moeten worden opgelost. Bevindingen uit deze monitoring worden met de testaanbieders gedeeld zodat zij deze kunnen oplossen. Indien nodig kan in voorkomende gevallen tot afsluiting worden over gegaan zoals bij Testcoronanu BV het geval is geweest. Naast de monitoring wordt in het aansluitproces de pentest van de testaanbieder vanaf nu geverifieerd met een extra controle door het Ministerie van VWS.
Deelt u de mening dat het lek een ernstige ondermijning in de geloofwaardigheid van de app CoronaCheck betekent?
Nee. Het gaat hier om een ernstige kwetsbaarheid bij één van de op CoronaCheck aangesloten testaanbieders waarbij direct maatregelen zijn genomen. De veiligheid en betrouwbaarheid van CoronaCheck zijn niet in het geding gekomen.
Wat betekent het lek voor de acceptatie door andere landen van de Nederlandse app CoronaCheck?
Dit incident heeft geen gevolg voor de acceptatie van een Digitaal Corona Certificaat (DCC) via CoronaCheck door andere landen. De reeds uitgegeven QR-codes bleven geldig.
Waarom grijpt het ministerie pas achteraf in, in plaats van te waarborgen dat alleen met partners in zee wordt gegaan die ervoor in kunnen staan dat geen lekken optreden?
Het Ministerie van VWS stelt vooraf strenge aansluitvoorwaarden aan testaanbieders die aangesloten willen worden op CoronaCheck. De testaanbieder moet dat aantonen met bewijsstukken. Hieruit moet blijken dat voldaan wordt aan wet- en regelgeving én aan de geldende normen voor informatiebeveiliging in de zorg (waaronder NEN7510, 7512, 7513) door onder meer het overleggen van een DPIA en pentestrapportage. Naast deze zelf aan te leveren pentestrapportage wordt in de aansluitprocedure nu ook een extra pentest ter verificatie hiervan uitgevoerd door het Ministerie van VWS, zoals ook te lezen in mijn antwoord op vraag 4. Deze voorwaarden zijn ook openbaar in te zien via rijksoverheid.nl.3 Het Ministerie van VWS start een nader onderzoek naar de juistheid van de aangeleverde bewijsstukken door Testcoronanu BV. Mocht dit onderzoek hiertoe aanleiding geven dan zullen de aansluitvoorwaarden op CoronaCheck worden aangescherpt en wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Wat zijn de gevolgen voor de klanten van Testcoronanu en hoe zorgt u ervoor dat zij niet de dupe worden van dit falen?
Ik heb Testcoronanu BV verzocht om mensen die al wel getest waren en op korte termijn reizen hun testuitslag op een veilige andere wijze (bijvoorbeeld op papier) te verstrekken. Daarnaast is Testcoronanu BV verzocht om alle personen die nog een testafspraak hebben staan persoonlijk te informeren en door te verwijzen naar andere testaanbieders via het afsprakenportaal. Reeds uitgegeven QR-codes naar aanleiding van een test door Testcoronanu BV bleven geldig.
Zijn de «signalen» dat geen andere mensen toegang hebben gehad tot de gegevens gebaseerd op een deugdelijke onderbouwing, of is dit slechts een signaal dat het Ministerie van VWS een slag in de lucht slaat?
Nadat de informatie van RTL Nieuws is ontvangen heb ik een externe partij gevraagd om een verificatie te doen van de kwetsbaarheid. Hieruit bleek dat deze inderdaad bestond en er een tekortkoming in de informatiebeveiliging aanwezig was. Er hebben ons geen signalen bereikt dat anderen dan de RTL-journalist zich toegang hebben verschaft tot de database teneinde gegevens in te zien of te wijzigen. De testaanbieder is verantwoordelijk om hier nader onderzoek naar te doen.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Overgebleven AstraZeneca-vaccins |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Houdbaarheid bijna verstreken: wat te doen met al die AstraZeneca-vaccins in de koelkasten van huisartsen?» uit de Volkskrant van 13 juli 2021?1
Ja.
Hoeveel AstraZeneca-vaccins verwacht u dat er overblijven nu mensen mogen kiezen of ze een tweede prik met AstraZeneca of een ander vaccin nemen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat gebeurt er met de overgebleven vaccins?
Huisartsen, die alle tweede prikken hebben gezet en die ongeopende flacons over hebben, kunnen deze al geruime tijd melden bij de RIVM-vaccinmakelaar. Waar mogelijk zijn zij in Nederland ingezet voor naleveringen aan uitvoerders die nog met AstraZeneca vaccineren en tekortkomen.
Zie «Instructie overgebleven COVID-19 vaccins» in de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie2.
Overgebleven open flacons zijn maximaal 8 uur houdbaar bij bewaring tussen 2 en 8°C. Hierna moeten de resterende doses vernietigd worden.
Ongeopende flacons met vaccins die over de houdbaarheidsdatum zijn, moeten vernietigd worden.
Klopt het dat er nu, verdeeld over het land, tussen de 100- en 200 duizend vaccins liggen, waarvan het merendeel in augustus over de datum raakt en dus onbruikbaar wordt? Zo nee, wat is het aantal?
Er is veel aan gedaan om verspilling van vaccins tegen te gaan, zie daarvoor het antwoord bij vraag 7. Ik verwacht daarom ook niet dat er tegen de 200.000 AstraZeneca-vaccins overblijven. Tot en met 28 juli kreeg het RIVM melding van zo’n 8.290 flacons (niet over de datum) AstraZeneca via de vaccinmakelaar. Dat correspondeert met ongeveer 91.1903 vaccins.
Bij een vaccinatieprogramma blijft altijd een (kleine) hoeveelheid vaccin over aan het einde van het programma. Dat is ook nu het geval; de huisartsen hebben bijna iedereen die dat wil uit de groep 60–64-jarigen gevaccineerd.
De vaccins die overblijven zullen na expiratie worden vernietigd omdat zij vanwege de wettelijke eisen rondom borging van de traceerbaarheid niet meer kunnen worden gebruikt. Voor een enkele uitvoerder die grote hoeveelheden AstraZeneca over heeft gaat het RIVM na wat daarbij de specifieke situatie is.
Het is op dit moment moeilijk in te schatten wat er precies overblijft aan AstraZeneca-vaccins. Tot en met 11 juli is de schatting dat er 1,2 miljoen eerste prikken zijn gezet bij de huisartsen en 1,1 miljoen tweede prikken4. De bestellingen voor tweede prikken met AstraZeneca door de huisartsen waren ook lager dan voor de eerste prikken. Deels omdat huisartsen verwachtten dat niet alle mensen een tweede prik komen halen, deels omdat de huisartsen nog vaccins hadden.
De meeste huisartsen hebben inmiddels ook de tweede prikken gezet. Enkele huisartsen hebben nog afspraken staan. We weten nog niet of de mensen die naar de afspraak voor de tweede prik komen in lijn is met de verwachting en daarmee de bestelling van de huisartsen.
Daarnaast hebben tot en met 27 juli circa 23.000mensen zich aangemeld bij de GGD om een tweede prik met Pfizer te krijgen in plaats van met AstraZeneca. De groep mensen die na 5 juni van de mogelijkheid gebruik maakte om met een ander vaccin dan AstraZeneca gevaccineerd te worden (dus vanaf de eerste prik) was met circa 39.000 personen ook beperkt in omvang. Dat geeft aan dat de verreweg de meeste mensen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met AstraZeneca gevaccineerd te worden.
Gelet op deze aantallen en gelet op het aantal bij de vaccinmakelaar gemelde vaccins, is de verwachting dat het aantal vaccins dat overblijft bij huisartsen minder is dan de genoemde 200.000.
Heeft u contact met andere landen, waar weinig tot geen vaccins beschikbaar zijn, om de overgebleven vaccins daarheen te sturen? Zo ja, welke landen zijn dat? Hoe bent u van plan om de vaccins vanuit Nederland naar andere landen te vervoeren?
Uitgangspunt van de Nederlandse regering is zoveel mogelijk vaccindonatie via COVAX te laten lopen. Donatie via COVAX betreft een solidaire en eerlijke verdeling van vaccins op basis van hoogste noden met als doel om zo snel mogelijk de wereldwijde vaccinatiegraad te verhogen. Dat verkleint het risico op nieuwe varianten en beschermt de 30% meest kwetsbaren. In uitzonderlijke gevallen doneert Nederland vaccins uit de centrale voorraad ook bilateraal. Al eerder hebben we aan uw Kamer gemeld dat Nederland vaccins vanuit de centrale voorraad van RIVM aan Suriname en Kaapverdië heeft gedoneerd, en dat ook aan Indonesië een donatie in voorbereiding is. Ook zijn we ingegaan op een verzoek van de Ierse regering om een klein deel tegen kostprijs voor Ierland te reserveren, maar Ierland heeft hier recent toch van afgezien. Daarnaast wordt een donatie beoogd aan Namibië. Het RIVM coördineert het transport van de vaccins naar Namibië. De vaccins worden via de bestaande dienstverleners van het RIVM, met luchtvracht verstuurd naar de betreffende landen.
Is er contact met de in het artikel genoemde huisarts Bernard Leenstra die een initiatief is gestart om de vaccins die overtollig dreigen te worden naar Namibië te verschepen? Zo ja, sinds wanneer is er contact en wat zijn de afspraken?
De heer Leenstra heeft contact met VWS en het RIVM opgenomen. Zaterdag 9 juli is met hem overlegd en maandag 19 juli is met hem en enkele andere betrokkenen in een overleg toegelicht wat ook in deze antwoorden staat.
Kunt u garanderen dat er hier geen grote hoeveelheden vaccins worden vernietigd, omdat ze niet meer houdbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Welke acties worden ondernomen om dit te voorkomen? Deelt u de mening dat het ethisch onacceptabel is om in rijke landen vaccins te verspillen, terwijl in grote delen van de wereld een tekort is aan vaccins?
We hebben diverse maatregelen genomen om geen vaccins te verspillen. Aan huisartsen is gevraagd niet meer te bestellen dan zij dachten nodig te hebben. Vervolgens zijn de vaccins aan de huisartsen met instemming van Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd voor een aanzienlijk deel als herpakte kleinverpakking uitgeleverd, zodat het aantal beter aansloot bij hun vraag. Ook is er een spillageprotocol waarmee de huisartsen overgebleven vaccins – conform de vaccinatiestrategie – mochten wegprikken in nog niet gevaccineerde personen. Zoals bij het antwoord op vraag 4 aangegeven waren de bestellingen voor de tweede prikken AstraZeneca door de huisartsen ook lager dan voor de eerste prikken, dit vanwege de voorraad die zij nog hadden en vanwege de bijgestelde verwachting ten aanzien van de opkomst.
En daarnaast kunnen huisartsen al geruime tijd hun overgebleven vaccins aanmelden bij de vaccinmakelaars van het RIVM zodat deze in Nederland herverdeeld konden worden.
In de meest recente cijfers is nu ook te zien dat de vaccinatiegraad onder de groep 60–64-jarigen die voor het merendeel bij de huisarts gevaccineerd werden hoog was. Van deze leeftijdsgroep heeft ongeveer 91% een eerste vaccinatie ontvangen. Dit getal is enkele procenten overschat, omdat tweede prikken door de GGD bij mensen die hun eerste prik bij de huisarts haalden, nog meegeteld worden als een eerste prik. Er wordt aan gewerkt dit te corrigeren. Tegelijkertijd zal, omdat in CIMS alleen personen geregistreerd worden die daarvoor toestemming geven, de werkelijke opkomst weer een aantal procenten hoger zijn dan in deze rapportage, ook in deze leeftijdsgroep5.
Er zijn nog huisartsen bezig met het vaccineren. Daarbij wordt de registratie van de vaccinaties onder huisartsen nog verder op orde gebracht. Dat maakt het onmogelijk nu al een definitieve uitspraak te doen over hoeveel vaccins over blijven.
Iedere verspilling van vaccin is zonde en als het om grote hoeveelheden gaat, zou dat in deze mondiale crisis waar vele landen nog vaccins nodig hebben ontzettend jammer zijn. Daarom zijn de inspanningen ook steeds gericht op het tegengaan van verspilling. Echter de voorraad die niet meer in de originele verpakking bij huisartsen ligt is niet inzetbaar voor donatie6. Dit vloeit voort uit Europese farmaceutische wet- en regelgeving, zoals de Falsified Medicine Directive (FMD)7, de Good Distribution Practise (GDP), de Geneesmiddelenwet en de Regeling geneesmiddelenwet, en daarmee de kwaliteitseisen die nodig zijn om de werkzaamheid van medicijnen te borgen8. Het gaat bijvoorbeeld om het kunnen garanderen van continue stabiele koeling in het hele proces tot aan de arm, maar ook om het risico op fraude en vervalsingen te voorkomen en om te kunnen zorgen dat ieder vaccin altijd traceerbaar is. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft het RIVM en VWS op die manier ook deze aspecten ter overweging meegegeven.
Mensen in landen waaraan we doneren mogen niet het risico lopen onnodig ziek te worden van vaccins of onterecht te denken dat ze beschermd zijn tegen Covid-19. Daarnaast is inzet elders aan contractuele voorwaarden gebonden; fabrikanten willen weten waar hun vaccins exact zijn om eventuele bijwerkingen te kunnen bijhouden, daarbij is de staat als eigenaar ook aansprakelijk als de kwaliteit niet gegarandeerd is en dat tot problemen leidt.
Ik vind ook dat vaccins ingezet moeten worden waar nodig. Zie daarom het antwoord op vraag 5 over wat we doen met vaccins die wij in Nederland niet meer nodig hebben.
In lijn met de bedoeling van het initiatief van de huisartsen, het verzoek van Namibië en de verwachtingen die in Namibië zijn gewekt, heb ik de keuze gemaakt om uit de centrale voorraad vaccins ter beschikking te stellen.
Kunt u, gezien de tijdsdruk en het belang om verspilling tegen te gaan, deze vragen voor woensdag 21 juli a.s. beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt.
Besluiten die mede oorzaak zijn van het hoge aantal besmettingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u voor de maanden mei, juni en juli per week aangeven hoeveel FTE werkzaam waren in het bron- en contactonderzoek per regio, en op welke momenten besluiten zijn genomen om het bron- en contactonderzoek op te schalen, dan wel af te schalen?
Er is geen opdracht gegeven aan de GGD-en om BCO capaciteit af te schalen. Op 1 juni 2021 was de bezetting voor bron- en contactonderzoek als volgt: 3.744 bij de GGD'en en 4.100 landelijk. In de periode dat er een laag aantal positieve testen was zijn minder BCO-medewerkers ingeroosterd en zijn medewerkers aangemoedigd om verlof op te nemen of om vakantie te plannen, zodat zij uitgerust zouden zijn voor een mogelijke volgende golf in september. Daarnaast is verloop van medewerkers niet direct vervangen vanwege de zeer lage besmettingsdruk. Nu het aantal besmettingen sinds twee weken sterk oploopt zijn de GGD-en hard aan het opschalen.
Met welke omvang voor het Bron en contactonderzoek (BCO) wordt rekening gehouden voor de zomermaanden en het najaar? Hoeveel onderzoek kunnen zij uitvoeren? Hoeveel onvervulde vacatures zijn er op het moment?
Gegeven de stijging van het aantal besmettingen blijven de GGD'en werken met het doel dat 4.400 volledig BCO uitgevoerd kan worden. Wanneer het aantal besmettingen hoger wordt dan dit aantal, kiezen de GGD'en voor risicogestuurd BCO. Maandelijks wordt in een overleg tussen GGD GHOR Nederland en het Ministerie van VWS bepaald of deze capaciteit gehandhaafd moet blijven of dat deze op een lager niveau kan worden vastgesteld. De GGD'en streven naar een model waarin de capaciteit kan «meebewegen» met het aantal besmettingen.
Welke onderbouwing had u om af te wijken van het OMT-advies om een wachttijd te hanteren na vaccinatie alvorens toegang tot evenementen wordt verleend? Kunt u de onderliggende stukken aan de Kamer sturen, waarin bewust het verhogen van de vaccinatiegraad onder jongeren als argument wordt gehanteerd om direct na vaccinatie met het Janssen-vaccin toegang tot evenementen te verschaffen?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 6 juli jl. heb aangegeven heeft het kabinet zich tot dan toe op het standpunt gesteld dat een vaccinatiebewijs direct na voltooiing van de vaccinatie geaccepteerd kon worden. Aangegeven werd dat onder de op dat moment voorziene zeer gunstige epidemiologische omstandigheden, met een daling van het aantal besmettingen, een praktische afweging is gemaakt. Daarbij is ook in overweging genomen dat hierdoor wellicht mensen, vooral jongeren, gemotiveerd zouden kunnen worden een vaccinatie te nemen. Dit komt de bescherming op langere termijn ten goede. De uitgifte van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie is geregeld in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met de inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van een vaccinatie of een herstel, die op 11 juni jl. aan de TK is gestuurd (op 14 juni jl. een gerectificeerde versie) voor nahang en op 24 juni jl. is ingegaan. Inmiddels heb ik uw Kamer laten weten dat ik, gezien de veranderende epidemiologische situatie op dit moment, met een sterke toename van besmettingen juist onder jongeren, het standpunt om geen wachttijd te hanteren heb heroverwogen. Ik heb er voor gekozen om na afronding van vaccinaties vanaf 10 juli jl, voor alle type vaccins, de bijbehorende coronatoegangsbewijzen pas na 14 dagen geldig te laten zijn.
Kunt u kwantificeren in welke mate deze «strategie» succesvol is geweest? In hoeverre is de vaccinatiebereidheid verhoogd, of zijn mensen hierdoor gemotiveerd om zich eerder te laten vaccineren? Hoe veel extra personen zijn dankzij deze strategie gevaccineerd die daar anders niet voor hadden gekozen?
In de afgelopen periode heb ik op alle mogelijke manieren getracht de vaccinatiebereidheid onder de bevolking op een positieve manier te stimuleren. Dat blijft ook komende maanden mijn inzet. Zo is een communicatiecampagne gevoerd, zijn mensen zo goed mogelijk geïnformeerd en is het vaccineren zelf zo laagdrempelig mogelijk georganiseerd. In hoeverre mensen zich door deze specifieke maatregel gemotiveerd voelden om zich eerder te laten vaccineren of tot hoeveel extra vaccinatieafspraken dit heeft geleid, valt niet te zeggen. Dit is niet onderzocht en ik verwacht dat dit ook vrijwel niet te achterhalen zal zijn.
Kunt u toelichten wanneer is besloten tot een geldigheidsduur van 40 uur voor toegangstesten, welke adviezen daarover zijn ingewonnen, hoe die adviezen zijn geapprecieerd en welke argumenten de doorslag hebben gegeven om een termijn van 40 uur te hanteren, in plaats van bijvoorbeeld 24 uur? Kunt u hierbij specifiek ingaan op welke (wetenschappelijke) inzichten u had om af te wijken van het advies van het OMT hierover?
Het OMT heeft in eerdere adviezen aangegeven dat de uitslag van antigeentesten een geldigheid van maximaal 48 uur heeft en dat toegang die verleend wordt door middel een test nooit zonder risico is. Later adviseert het OMT vast te houden aan een kortere geldigheidsduur van 24 uur. In mijn brief aan uw Kamer van 11 mei 2021 heb ik aangegeven het kabinet vasthoudt aan een geldigheid van 40 uur (48 uur minus de gemiddelde duur van een evenement) mede ingegeven door de uitvoerbaarheid. Overigens is een geldigheidsduur van 40 uur in overeenstemming met EU raadconclusies omtrent het digital covid certificate. Een kortere geldigheidsduur leverde een te grote druk op de testoperatie hetgeen afgezet is tegen de extra risicomitigatie van een kortere geldigheidsduur. Tevens is de geldigheidsduur van 40 uur voor een testbewijs opgenomen bij ministeriële regeling onder de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Deze regeling is op 28 mei nagehangen bij het parlement en op 5 juni in werking getreden. Nu echter de druk op de testcapaciteit door de vrijdag jl. aangekondigde maatregelen kleiner is geworden, is die ruimte gebruikt om de geldigheidsduur terug te brengen tot 24 uur. Deze maatregel geldt tot 13 augustus. Dit zal ook onderdeel uitmaken van de algehele evaluatie van de toepassing van het corona toegangsbewijs.
Deelt u de analyse dat een kortere termijn van 24 uur en een langere wachttijd na vaccinatie een dempend effect op het reproductiegetal zouden hebben? Zo nee, waarom niet, en kunt u dat onderbouwen? Kunt u, al dan niet in samenspraak met het OMT, een inschatting geven van de gevolgen voor het aantal besmettingen en het reproductiegetal van deze twee besluiten?
Het is voor te stellen dat een termijn van 24 uur en een langere wachttijd van 14 dagen na vaccinatie een dempend effect heeft op het reproductiegetal. Dit is echter van veel meer factoren afhankelijk.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Minister-President dat «nadere informatie» heeft geleid tot het inzicht dat nieuwe maatregelen nodig zijn, op welke nadere informatie doelt u precies, wanneer is die tot u gekomen, op welke wijze is die door u besproken en wanneer heeft u besloten daarop te acteren?
Eind juni stonden alle indicatoren op groen om versoepelingen door te voeren. De signaalwaarden voor het risiconiveau 1 «waakzaam» werden eind juni bereikt. Helaas is het aantal besmettingen in de afgelopen tijd exponentieel toegenomen. Terugkijkend hebben we helaas moeten constateren dat we te snel hebben versoepeld. Een aantal mogelijke risico’s die we hebben gewogen zijn (veel) zwaarder opgetreden dan verwacht. Ten eerste is de naleving van de 1,5 meter sterker teruggelopen dan we hadden verwacht, waardoor er meer besmettingen zijn opgetreden. Ten tweede is gebleken dat bij activiteiten in de horeca met toegangsbewijzen grote clusters van besmettingen zijn ontstaan. We gaan dat goed analyseren. Ten derde is de deltavariant relatief besmettelijker dan de alfavariant. We hebben deze signalen in de loop van vorige week ontvangen, daarom hebben we het OMT ook om een spoedadvies gevraagd. Uiteindelijk hebben we op vrijdag 9 juli besloten om deze maatregelen per zaterdag 10 juli in te voeren.
Kunt u aangeven wanneer u de eerste signalen ontving dat de delta-variant voor een stijging van het aantal besmettingen in het Verenigd Koninkrijk zorgde? Hoe reageerden u en uw ambtenaren en eventuele andere betrokken adviseurs daarop? Kunt u de ambtelijke duiding bij deze ontwikkelingen aan de Kamer toesturen? Kunt u eveneens aan de Kamer sturen hoe het Britse besluit om versoepelingen uit te stellen werd geapprecieerd?
Onder andere op 10 juni en 17 juni 2021 riep het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM het Outbreak Management Team (OMT) bijeen om te adviseren over de situatie rondom de COVID-19-pandemie. Het OMT wordt standaard geïnformeerd over de laatste stand van zaken van de kiemsurveillance van de verschillende varianten door het RIVM in samenwerking met laboratoria in Nederland. Hierbij was het duidelijk dat de delta-variant in toenemende mate werd aangetroffen in kiemsurveillance. Uw kamer is hiervan op de hoogte gesteld in de stand van zakenbrief van 18 juni. Dit beeld geeft aan dat de nieuwe «Indiase» delta-variant relatief besmettelijker dan de «Britse» alfa-variant.
Datzelfde patroon werd in het VK gezien, maar in veel sterkere mate, in geen van de andere Europese lidstaten verspreidde de deltavariant zich zo snel als in het Verenigd Koninkrijk.
De reactie van het kabinet was, zoals toegelicht in de stand van zakenbrief, dat het belangrijk is om de ontwikkelingen middels kiemsurveillance te blijven monitoren. De verwachting was dat er op de korte termijn (vakantieperiode) een toename van de circulatie en mogelijk introductie van variantvirussen te verwachten was, vanwege import uit vakantiebestemmingen. Het OMT heeft een advies gemaakt om besmetting door zg. feestvakantiegangers te beperken, door het adviseren van testen bij thuiskomst. Het kabinet heeft dit advies overgenomen.
Na overleg in de interdepartementale gremia werden deze punten en het belang hiervan nader afgestemd.
We houden de ontwikkelingen in andere landen goed in de gaten, en veel landen worstelden de afgelopen periode met hetzelfde dilemma. Dalende besmettingen, een stijgende vaccinatiegraad en de behoefte aan meer vrijheid moeten afgewogen worden tegen de risico’s.
Kunt u, voor zover u op onderdelen bent afgeweken van adviezen van het OMT – zoals bijvoorbeeld de wachttijd na vaccinatie of de sluitingstijden van de horeca – de onderliggende stukken aan de Kamer doen toekomen waarin de besluitvorming wordt voorbereid?
In de stand van zakenbrief van 8 december jl1. heeft het kabinet aangegeven de presentaties die voorliggen in de informele overleggen over de coronacrisis in het Catshuis openbaar te maken. De stukken worden op de website van rijksoverheid2 gedeeld voor zover daar geen zwaarwegende belangen3 in de weg staan. Ten aanzien van besluitvorming die op 6 en 9 juli jl. heeft geen voorbereidend Catshuisoverleg plaatsgevonden. In het kader van de transparantie en continuïteit heeft het kabinet reeds op die data besloten om de documenten die ter ondersteuning van besluitvorming van 9 juli 2021 zijn opgesteld openbaar te maken. Die stukken zijn te raadplegen op rijksoverheid.nl4.
Welke bijdrage aan het tegengaan van de virusverspreiding levert het bron- en contactonderzoek momenteel? Hoe veel besmettingsketens weet het BCO te doorbreken? Hoe groot is de bijdrage van het BCO in vergelijking tot andere maatregelen?
Het BCO draagt bij aan de bestrijding van de epidemie, bescherming kwetsbaren en verzamelen surveillancedata om zicht te houden op het virus en de mutaties van het virus. Eerder is berekend welke bijdrage BCO kan leveren aan het verkleinen van de reproductieratio, maar die bijdrage is erg afhankelijk van de omstandigheden en de mogelijkheden en kan pas achteraf berekend worden. Elke test en elk contactonderzoek draagt bij aan het onderbreken van de besmettingsketen. Het BCO heeft hierdoor een grote bijdrage aan het tegengaan van virusverspreiding en is hierdoor net zo belangrijk in vergelijking met andere maatregelen. Het OMT heeft in het 116/117e advies aangegeven dat bronisolatie (thuisblijven bij klachten, BCO, isolatie van zieken en in quarantaine gaan van contacten) een effect van 10–15% heeft op de verlaging van de R.
Deelt u de analyse dat met lage besmettingscijfers het BCO een cruciale rol kan spelen om lokale brandhaarden uit te trappen, zonder dat ingrijpende maatregelen nodig zijn om de verspreiding van het virus te remmen? Zo nee waarom niet?
Het BCO kan inderdaad een belangrijk rol spelen bij het vinden van brandhaarden.
Bij welke aantallen besmettingen wordt het onmogelijk voor GGD’en om het BCO goed uit te voeren? Wanneer werd of wordt dat moment bereikt?
Volledig BCO kan worden uitgevoerd tot en met 4.400 besmettingen per dag.
5.600 volledig BCO zonder monitoringsgesprekken (fase 1b)
Bent u van mening dat het zinvol zou zijn om middels BCO te voorkomen dat varianten verspreiden, als die besmettelijker zijn, een hogere ziektelast kennen, tot meer sterfte leiden en/of mogelijk ongevoelig zijn voor vaccins?
Zie antwoord bij vraag 14
Welke mogelijkheden ziet u voor het BCO om in de toekomst gericht besmettingen met gevaarlijkere varianten op te sporen, om daarmee te voorkomen dat nieuwe varianten hun intrede doen in Nederland?
Na het afnemen van een testmonster bij de GGD worden deze geanalyseerd en wordt de geteste persoon geïnformeerd over de uitslag. Op een deel van de PCR-testmonsters vindt kiemsurveillance plaats, waarin bepaald wordt met welke variant van het virus de geteste persoon besmet is geweest. Het BCO wacht niet op de uitslag van de kiemsurveillance, omdat snelheid geboden is met het oog op het doorbreken van de keten van besmettingen. Daarmee is het BCO geen geschikt instrument om gericht besmettingen met gevaarlijke varianten op te sporen. Uiteraard is BCO zoals gezegd een geschikt middel om verspreiding van het besmettingen überhaupt en dus ook van nieuwe varianten te verminderen.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de aangenomen motie-Kuiken (Kamerstuknummer 25 295, nr. 1283) en een Intra Action Review uit te voeren om lessen te trekken uit het gevoerde coronabeleid in den brede, om goed voorbereid het najaar tegemoet te gaan? Zo nee, waarom weigert u uitvoering te geven aan dit verzoek van een meerderheid van de Kamer?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 18 mei heb gemeld, zijn er in mei 2021 in Nederland twee Intra Action Reviews uitgevoerd op de respons-pijler «Points of Entry», namelijk havens en luchthavens, waarbij alle schakels van de responsketen betrokken waren. Op dit moment lopen meerdere evaluaties over de aanpak van de Coronacrisis, onder meer door de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Zoals ik 12 juli aan de Eerste Kamer meldde, zal ik in mijn voortgangsbrief in september ingaan op de afgeronde, lopende en te verwachten evaluaties binnen VWS. In overleg met het RIVM is het voorstel om de eerste uitkomsten van de lopende evaluaties (bijvoorbeeld het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid) af te wachten, en aan de hand van diens bevindingen eventueel een volgende Intra Action Review uit te voeren.
Kunt u aangeven hoe hoog de dagelijkse capaciteit om mensen met klachten te testen door de GGD was in de maanden mei, juni en juli? Is hier er enig moment afgeschaald danwel opgeschakeld en op welk moment (of momenten) was dit?
De GGD'en hadden in de afgelopen maanden capaciteit beschikbaar om 100.000 testen per dag uit te voeren. De actuele vraag naar testen bij de GGD'en bedraagt tussen de 50.000 en 70.000 per dag (inclusief het testen van uitgaande reizigers), de capaciteit bedraagt 95.000 testen per dag, snelle opschaling is mogelijk tot 105.000/110.000 per dag.
Kunt u aangeven hoeveel testcapaciteit er de komende maanden bij de GGD dagelijks beschikbaar is voor het testen van mensen met klachten?
Zie het antwoord op vraag 16.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Minister van Justitie en Veiligheid die voor de camera’s van het televisieprogramma Humberto zong over mondkapjes die bij het vuil konden? Bent u van mening dat zijn optreden behulpzaam is bij het behouden van draagvlak en urgentie om de pandemie het hoofd te bieden?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft inmiddels publiekelijk aangegeven dit specifieke optreden als onhandig te kwalificeren. Daar heb ik niets aan toe te voegen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
De vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het artikel 'De 28-jarige Marjolein had spijt van de Laatste-Wil-pil. Justitie doet nu onderzoek naar haar zaak' |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «De 28-jarige Marjolein had spijt van de Laatste-Wil-pil. Justitie doet nu onderzoek naar haar zaak»?1
Ja, dat artikel is mij bekend.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende rechtszaken die er op dit moment lopen met betrekking tot de Coöperatie Laatste Wil (CLW) en aangeven wanneer de uitspraken van deze rechtszaken worden verwacht?
De CLW is een civiele procedure begonnen tegen de Staat over – kort gezegd – de rechtmatigheid van het verbod op hulp bij zelfdoding. Het is nog niet bekend wanneer de uitspraak in deze rechtszaak wordt verwacht. Voor zover mij bekend zijn er op dit moment verder geen rechtszaken waarbij de CLW partij is.
Wat vindt u ervan dat er opnieuw sprake van is dat een jonge vrouw met psychische klachten en suïcidale neigingen haar leven heeft beëindigd met een illegaal verkregen zelfdodingsmiddel (zie ook de casus van de toen 19-jarige Ximena)?
Het bericht in de Volkskrant dat deze jonge vrouw met psychische klachten en suïcidale neigingen een dodelijk chemisch middel innam om haar leven te beëindigen, na haar daad daarvan spijt kreeg en door haar ingeroepen hulp niet meer mocht baten, vind ik afschuwelijk en uitermate tragisch. Er is aangifte gedaan tegen de Coöperatie Laatste Wil wegens hulp bij zelfdoding. Over het strafrechtelijk onderzoek dat door de officier van justitie van het parket Den Haag is gestart kan ik echter vanwege het belang van het onderzoek verder geen mededelingen doen.
Bent u het ermee eens dat mensen met psychische klachten en/of suïcidale neigingen te allen tijde moeten kunnen rekenen op goede, passende zorg? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening dat mensen met psychische klachten en/of suïcidale
neigingen moeten kunnen rekenen op goede, passende zorg. Het is de plicht van de overheid kwetsbare mensen te beschermen. De meeste mensen vinden tijdig de zorg die zij nodig hebben. Helaas moeten mensen met sommige (complexe) psychische aandoeningen (te) lang daarop wachten. Op 26 mei jl. is de discussienota Zorglandschap ggz gemaakt. De discussienota zorglandschap ggz schetst beleidsopties voor een toekomstbestendige ggz. De afgelopen maanden is gesproken met een groot aantal mensen dat op uiteenlopende manieren betrokken is bij de ggz zoals behandelaren, cliënten en naasten, wetenschappers en onderzoekers. De beleidsopties die naar aanleiding daarvan zijn opgesteld moeten nader worden bediscussieerd, uitgewerkt en onderbouwd. Dit kan zeker helpen bij het bieden van goede, passende zorg in de toekomst. Besluitvorming is uiteraard aan een nieuw kabinet.
Klopt het dat mensen met psychische klachten en/of suïcidale neigingen door vrijwilligers van CLW via huiskamerbijeenkomsten op een laagdrempelige manier informatie wordt verschaft over het verkrijgen en gebruik van zelfdodingsmiddelen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik kan mij alleen baseren op hetgeen op de website van de CLW staat en daarop wordt over huiskamerbijeenkomsten het volgende vermeld: «De groepsgrootte is niet beperkt. De richtlijn is vijf of zes personen. Alle leden van de CLW zijn welkom, eventueel met introducé.»
Het zou kunnen dat ook (jonge) mensen met psychische klachten en/of suïcidale neigingen de huiskamerbijeenkomsten bezoeken.
Ik vind het onwenselijk dat middel X in omloop is en dat mensen in anonimiteit en zonder begeleiding van een arts of andere professional deze fatale stap kunnen zetten. Mijn beleid is er daarom op gericht om een drempel op te werpen in de beschikbaarheid voor consumenten van bepaalde stoffen. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 3 september 2018.2
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen met suïcidale neigingen en/of psychische klachten worden doorverwezen naar de juiste psychische hulpverleningsinstanties?
Sinds 2014 bestaat de landelijke agenda suïcidepreventie, met doelstellingen en activiteiten voor meerdere jaren, met als doel om samen met partners binnen en buiten de zorg te werken aan minder suïcidepogingen en suïcides. In de derde landelijke agenda (2021–2025) is één van de doelstellingen het opleiden, bijscholen en toerusten van professionals. Veel professionals binnen en buiten de zorg komen in aanraking met suïcide(pogingen), maar kampen met handelingsverlegenheid op dit onderwerp. Het is daarom belangrijk om professionals hierin (beter) toe te rusten. Daarom wordt samen
met opleidingsinstituten en beroepsgroepen ingezet op het ontwikkelen
van (e-)modules en trainingsmateriaal voor (zorg)professionals en het inbedden van deze modules in opleidingsprogramma’s.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat nog meer mensen met psychische klachten en/of suïcidale neigingen op laagdrempelige wijze informatie kunnen krijgen over het verkrijgen en gebruik van zelfdodingsmiddelen? Hoe ziet u dit in het kader van de in 2018 gemaakte afspraken in het convenant met de chemische industrie?
Het Ministerie van VWS probeert zo veel als mogelijk is de chemische stofnaam van stof «X» geheim te houden. De stof wordt ook in onderlinge communicatie tussen VWS en anderen bij voorkeur niet bij naam genoemd. Ook de partijen die deelnemen aan de in 2018 opgestelde code proberen de aandacht voor de stof zo klein mogelijk te houden. Daarnaast probeert de industrie en de gespecialiseerde handel in chemische producten de verkoop van de stof aan consumenten zoveel mogelijk te beperken. In verband met een eventuele zoektocht naar alternatieve routes ga ik hier niet verder in op de methoden die hiervoor gebruikt worden. Tegelijkertijd valt er voor het Ministerie van VWS weinig te doen aan de openbare informatie die via allerlei routes toegankelijk is. Handel in de stof is niet volledig te verbieden.
Is er contact tussen het Ministerie van VWS en CLW over de wens van CLW om zelfdodingsmiddelen te legaliseren en/of is er naar aanleiding van deze casus contact met CLW geweest?
De CLW heeft aangegeven met het Ministerie van VWS (opnieuw) in gesprek te willen over een zogenaamde «proeftuin», waarbinnen de werkwijze van de CLW rondom het dodelijk poeder kan worden getest zonder straf- of tuchtrechtelijke gevolgen. Dit verzoek is door het ministerie afgewezen vanwege de demissionaire status van het kabinet én de beleidslijn (code met veldpartijen) van het huidige kabinet dat het onwenselijk is dat bepaalde stoffen die geschikt zijn voor suïcide gemakkelijk voor particulieren beschikbaar zijn.
Naar aanleiding van de casus van de 28-jarige Marjolein heeft het Ministerie van VWS contact gehad met de CLW.
Het overlijden van een 28-jarige vrouw door het dodelijke poeder van de Coöperatie Laatste Wil |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het afschuwelijke bericht dat een 28-jarige vrouw, die jarenlang kampte met suïcidale gedachten, in september 2020 is overleden na het innemen van een dodelijk poeder dat door de Coöperatie Laatste Wil wordt aanbevolen?1
Ja, ik heb daarvan kennisgenomen.
Bent u het ermee eens dat de Coöperatie Laatste Wil levensgevaarlijk bezig is en het kabinetsbeleid om suïcides tegen te gaan ondermijnt? Geeft deze berichtgeving u aanleiding tot het definitief verbieden van de activiteiten van de Coöperatie Laatste Wil?
Van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heb ik vernomen dat naar aanleiding van het overlijden van de 28-jarige vrouw een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld. Over dit strafrechtelijk onderzoek kan ik in het belang van het onderzoek geen verdere mededelingen doen.
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 30 april jl. heb aangegeven kan het OM de rechtbank op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek verzoeken een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, verboden te verklaren en te ontbinden. Hierbij past het OM wel terughoudendheid, gelet op de grondwettelijk verankerde rechten van vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering.
Deelt u de vrees van onder andere 113 Zelfmoordpreventie dat het laagdrempelig aanbieden van informatie over zelfmoordmethoden door de Coöperatie Laatste Wil de drempel tot zelfdoding voor jonge mensen met psychische of psychiatrische problemen verlaagt?
Ik vind het onwenselijk dat middel X in omloop is en dat mensen in anonimiteit en zonder begeleiding van een arts of andere professional deze fatale stap kunnen zetten. Zeker voor mensen die zich in een kwetsbare periode van hun leven bevinden is dit onwenselijk.
Het is wetenschappelijk aangetoond dat het verhogen van de drempel voor het verkrijgen van dergelijke stoffen, een preventief effect hebben. Om deze reden heeft het kabinet in 2018 maatregelen getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide, te reguleren. De inzet van deze maatregelen is gericht op het opwerpen van een drempel voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren.
Echter, alleen drempels opwerpen, voorkómt niet dat mensen worstelen met suïcidale gedachten. Dit kabinet zet daarom stevig in op suïcidepreventie.
De inzet van dit kabinet is om het aantal suïcides terug te dringen, want elke suïcide is een persoonlijk drama met grote impact op de nabestaanden, naasten en de eventueel betrokken (zorg)professionals. Het is daarom van groot belang dat we met elkaar (blijven) werken aan suïcidepreventie. Sinds 2014 bestaat de landelijke agenda suïcidepreventie, met doelstellingen en activiteiten voor meerdere jaren, met als doel om samen met partners binnen en buiten de zorg te werken aan minder suïcidepogingen en suïcides.
Hoe vaak is er op basis van de cijfers van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) sprake geweest van overlijden ten gevolge van inname van het «zelfdodingspoeder» dat de Coöperatie Laatste Wil aanbeveelt? Kunt u deze cijfers aanleveren van 2017-heden en categoriseren op leeftijd?
Het NVIC heeft mij geadviseerd beperkte informatie te publiceren om te voorkomen dat dergelijke cijfers bijvoorbeeld inzage in de effectiviteit van het zelfdodingspoeder geven. Ik neem dit advies serieus en om die reden kan ik u niet de volledige informatie geven.
Het NVIC registreert het aantal zelfmoordpogingen met chemische stoffen per leeftijdscategorie. Hiervan is niet bekend hoeveel mensen per leeftijdscategorie overlijden. Ik kan dus niet volledig antwoord geven op deze vraag.
Cijfers van het NVIC schetsen het beeld dat het aantal zelfmoordpogingen door inname van chemische stoffen zelden voorkomt bij jongeren. In de periode januari 2014 t/m juni 2021 zijn onder jongeren tot en met 19 jaar vijf gevallen bekend bij het NVIC.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de toxicoloog van het NVIC: «Er zitten veel gevallen bij van mensen die het spul in een opwelling lijken te hebben genomen. Zeker niet alleen 60-plussers, maar ook dertigers, twintigers en zelfs enkele tieners.»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een update geven van de maatregelen die in 2018 zijn genomen om de beschikbaarheid en het gebruik van bepaalde chemische stoffen voor suïcide tegen te gaan?2
Op 26 juni 2019 is de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» door VWS samen met 113 Zelfmoordpreventie, Raad Nederlandse Detailhandel, Thuiswinkel.org, het Verbond van Handelaren in Chemische Stoffen en de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie ondertekend. De code bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in een overleg.3
De deelnemers aan de code zijn de afgelopen jaren enkele keren bij elkaar geweest. Daarbij is niet gebleken dat naast de al bekende stoffen, andere stoffen op grote schaal gebruikt worden. Tegelijkertijd is er internationaal gesondeerd of in andere landen veel bekend is over het gebruik van deze stoffen. Deelnemers van de code beschouwen het nog steeds als een nuttig instrument om misbruik van chemicaliën voor suïcide te voorkomen.
Wat kunt u melden over het strafrechtelijk onderzoek dat het Openbaar Ministerie (OM) inmiddels is gestart naar de dood van deze 28-jarige vrouw? Heeft dit onderzoek ook betrekking op de vraag of de Coöperatie Laatste Wil de wet heeft overtreden, aangezien hulp bij zelfdoding, of het verschaffen van middelen daartoe, strafbaar is? Hoe vaak is er inmiddels aangifte gedaan tegen de Coöperatie Laatste Wil?
Er is aangifte gedaan tegen de Coöperatie Laatste Wil wegens hulp bij zelfdoding. Over het strafrechtelijk onderzoek dat door de officier van justitie van het parket Den Haag is gestart kan ik echter in het belang van het onderzoek verder geen mededelingen doen.
Eerder gaf u aan dat vervolging van de Coöperatie Laatste Wil niet mogelijk was, omdat, «(...) voor zover bekend, niet is voldaan aan de bijkomende voorwaarde dat sprake moet zijn van een geslaagde zelfdoding».3 Is met het verhaal van deze 28-jarige vrouw wel voldaan aan deze voorwaarde?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 is er een onderzoek gestart, zodat ik deze vraag niet kan beantwoorden zonder vooruit te lopen op de resultaten daarvan.
Bent u bereid om opnieuw te onderzoeken of het verschaffen van informatie over dergelijke stoffen aan particulieren met het doel om suïcide mogelijk te maken strafbaar kan worden gesteld?
Eenieder die opzettelijk een ander behulpzaam is bij zelfdoding of hem de middelen daartoe verschaft, is, indien de zelfdoding volgt, strafbaar op grond van artikel 294, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van de jurisprudentie wordt aangenomen dat daarvoor meer nodig is dan het verschaffen van algemene informatie. Als de informatie het karakter krijgt van een instructie en is gericht op een concrete handeling of vaardigheid om zelfdoding te vergemakkelijken is bijvoorbeeld wel sprake van een strafbare vorm van hulp bij zelfdoding.5 Of er sprake is van hulp bij zelfdoding in de zin van artikel 294, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Kunt u de brief delen die het OM eerder naar de Coöperatie Laatste Wil stuurde, waarin het OM de waarschuwing gaf dat de coöperatie zich met de handleiding in een grensgebied bevindt?4
De bedoelde brief is door de Coöperatie Laatste Wil op haar website geplaatst en te vinden via de link in de voetnoot.7
Het bericht 'GGD-directeur laat naam Tata Steel uit longkankerrapport schrappen' |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Erkent u dat het vertrouwen is geschaad doordat de directeur van de geestelijke gezondheidsdienst (GGD)heeft verboden Tata te noemen in het rapport over longkanker in Beverwijk en het onderwerp longkanker in het rapport wordt gebagatelliseerd?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het uiteraard belangrijk dat de gezondheidsdiensten onafhankelijk en dus betrouwbaar onderzoeken en rapporteren. Daarom vind ik het goed dat het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Kennemerland een extern onafhankelijk onderzoek heeft laten uitvoeren naar de totstandkoming van het rapport «Incidentie en prevalentie van kanker in de regio Kennemerland 2004–2018». Het onderzoeksrapport is op 26 augustus jl. gepubliceerd. In het onderzoeksrapport, dat door onderzoeker en voormalig ombudsman van Den Haag Peter Heskes is uitgevoerd, is geconcludeerd dat er volstrekt integer is gehandeld door de directeur en zijn medewerkers; de directeur heeft op een juiste manier sturing gegeven en het rapport is op een integere manier tot stand gekomen.
Waarom maken GGD-ambtenaren zich zorgen over dat conclusies uit het rapport publicitair verkeerd zouden kunnen uitpakken voor Tata Steel?
De GGD Kennemerland gaat ervan uit dat u waarschijnlijk doelt op een passage uit de recent gepubliceerde gegevens uit het Wob-verzoek2 aan GGD Kennemerland. Hierin schrijft een GGD-ambtenaar dat het gebruik van het woord «aannemelijk», voor de rol van luchtverontreiniging als mogelijke risicofactor voor longkanker, zou kunnen leiden tot krantenkoppen als «Tata Steel veroorzaakt longkanker».
De GGD Kennemerland geeft aan dat deze conclusie niet kan worden getrokken op basis van het betreffende GGD-rapport omdat bij dit type onderzoek geen oorzakelijke verbanden kunnen worden aangetoond. De GGD Kennemerland geeft aan om die reden gekozen te hebben voor een formulering waarbij duidelijk is gemaakt dat dit GGD-rapport geen oorzaken van een verhoogde kankerincidentie kan aantonen, maar dat uit de wetenschappelijke literatuur wel bekend is dat luchtverontreiniging in het algemeen één van de risicofactoren is voor het ontstaan van longkanker.
Erkent u dat met de hoge prevalentie van kanker in Beverwijk er in deze situatie geen winnaars zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de zorgen van de bewoners van Beverwijk en omstreken ten aanzien van hun leefomgeving. De Provincie Noord-Holland, de gemeenten en het Rijk werken hard om de leefomgevingskwaliteit in die regio te verbeteren. Een veilige en gezonde leefomgeving is van groot belang. De noodklok die sommige artsen en omwonenden hebben geluid neem ik daarom zeer serieus. Via het Schone Lucht Akkoord (SLA) werk ik samen met provincies, gemeenten en stakeholders aan de permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor iedereen in Nederland te realiseren. De ondertekenaars van het SLA committeren zich onder andere aan het zo scherp mogelijk vergunnen en worden daarbij actief ondersteund vanuit het Rijk. Dit najaar voert het RIVM, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, een nulmeting van het akkoord uit. Hieruit moet blijken of de maatregelen voldoende zijn om de doelen te halen. Mocht dat niet het geval zijn, dan nemen de deelnemende partijen nieuwe maatregelen. Mocht blijken dat het mogelijk is om meer gezondheidswinst te realiseren door luchtvervuiling sneller of meer terug te dringen, dan zal ik mij daar zeker voor inzetten. Daarnaast vormt het Rijk (de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Economische Zaken en Klimaat) samen met de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten een ambtelijke werkgroep. Hierin worden de mogelijkheden verkend om Tata Steel structureel te verduurzamen en tegelijk de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Zelf zet Tata Steel met de Roadmap Plus in op een versnelde weg naar een betere leefomgeving door extra maatregelen en investeringen. Tegelijk is te verwachten dat door het klimaatbeleid, de elektrificatie van het wegverkeer en steeds betere technieken in de industrie de luchtkwaliteit in de komende decennia verder zal verbeteren.
Hoe is het mogelijk dat omwonenden en artsen die meermaals de noodklok hebben geluid steevast genegeerd zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de overheid (provinciaal, lokaal, landelijk en uitvoeringsdiensten als inspecties en GGD-en) afwezig is geweest in het beperken van de luchtverontreiniging veroorzaakt door de industrie en het bevorderen van de volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook dat mensen moeten kunnen vertrouwen op de overheid (provinciaal, lokaal, landelijk en uitvoeringsdiensten als inspecties en GGD-en) als bewaker van normen van uitstoot en dat niet het economische belang van aandeelhouders van Tata-steel voor moeten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om risicovolle uitstoot te voorkomen, beschermt de overheid met wet- en regelgeving burgers tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.
Uit de regelgeving volgt dat een bedrijf in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor het voorkomen of anders beperken van alle negatieve gevolgen voor het milieu. Daarom moet een bedrijf de Beste Beschikbare Technieken (BBT) toepassen. BBT, waarin zowel de technische als economische haalbaarheid is meegewogen, is onderdeel van rijksregels of de vergunning die wordt verleend door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag ziet tevens toe op de naleving van de rijksregels en de vergunning. Het Rijk adviseert en ondersteunt het bevoegd gezag waar mogelijk, bijvoorbeeld via de inzet van de Inspectie Leefomgeving en Transport, en via Europa afspraken over strengere bronmaatregelen.
Kunt u alle initiatieven die u hebt genomen in de afgelopen tien jaar om de leefomstandigheden voor directe omwonenden en mensen in de regio te verbeteren uitputtend op een rij zetten?
De voormalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) heeft in 2009 het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgezet. Binnen dit programma werken de rijksoverheid en decentrale overheden samen om te zorgen dat Nederland overal tijdig aan de grenswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide zal voldoen. Aan het NSL is ook een monitoringsprogramma verbonden om het bereiken van dit doel te waarborgen. Het NSL loopt door totdat de Omgevingswet ingaat. Ook het eerder genoemde Schone Luchtakkoord (SLA) draagt bij aan het verder verbeteren van de luchtkwaliteit. De doelstellingen van het SLA zijn al toegelicht bij de beantwoording van de vragen 3, 4 en 5. De verantwoordelijkheid voor taken op het gebied vergunningverlening, toezicht en handhaving liggen bij het bevoegd gezag: de decentrale overheden. In het SLA is onder andere afgesproken scherper te vergunnen. Daar zetten de bevoegde gezagen zich dan ook voor in. Het NSL en overig nationaal, lokaal en internationaal luchtbeleid heeft eraan bijgedragen dat de (achtergrond)concentraties van verontreinigende stoffen in Nederland over de gehele linie zijn gedaald. Dit blijkt ook uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland- rapportages3 die jaarlijks worden opgesteld.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de regio over hoe het zover heeft kunnen komen en hoe de situatie kan worden verbeterd voor directe omwonenden en mensen in de regio?
De voormalige Staatssecretaris Van Veldhoven heeft op 21 juni jl. een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers van bewonersgroepen en stichtingen. Bij mijn aantreden heb ik reeds verzocht om een soortgelijke ontmoeting om ook zelf de ervaringen te horen van de mensen die in de omgeving wonen. Net als bij het eerder genoemde gesprek doe ik dit samen met een gedeputeerde van Noord-Holland.
Coronatoegangsbewijzen en de deltavariant |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe duidt u de berichtgeving van afgelopen weekend en het weekend ervoor over de toename van besmettingen bij evenementen die plaatsvonden met een coronatoegangsbewijs, zoals in Discotheek Aspen Valley in Enschede?1
We zagen begin juli dat de naleving van de 1,5 meter afnam. Ook hadden we in het eerste weekend dat uitgaansgelegenheden zonder 1,5 meter weer open mochten, gezien dat toegangstesten oneigenlijk zijn gebruikt, of door organisatoren onvoldoende werden gecontroleerd. De beheerder van een locatie of organisator van een evenement mag alleen mensen toelaten als zij een geldig coronatoegangsbewijs en een identiteitsdocument tonen en is verplicht degene die geen geldig coronatoegangsbewijs in combinatie met een passend en geldig identiteitsdocument toont de toegang of deelname te weigeren. Het blijft ontzettend belangrijk dat iedereen zich verantwoordelijk gedraagt, in situaties waar de 1,5 meter geldt en in situaties waarin toegangsbewijzen worden gebruikt om de 1,5 meter los te laten. Alleen zo kunnen we de 1,5 meter in specifieke gevallen verantwoord loslaten.
Burgemeesters zijn bevoegd om te handhaven als een ondernemer niet aan zijn verplichtingen voldoet, onder meer door middel van een last onder bestuursdwang op basis van de Wet publieke gezondheid (art. 58u lid 3 Wpg). Daarnaast is strafrechtelijke handhaving mogelijk (art. 68bis Wpg). Aanvullend op deze mogelijkheden kan de burgemeester, als de gezondheid in gevaar is, op grond van de Gemeentewet de nodige bevelen nemen (art. 174 lid 2 Gemw). In de Algemene plaatselijke verordening zal in de regel ook een grondslag bestaan voor de sluiting van eet- en drinkgelegenheden of publieke locaties in het belang van de gezondheid bij schending van een wettelijk voorschrift.
Het kabinet heeft besloten om vanaf 25 september de 1,5 meter los te laten in de samenleving, en om coronatoegangsbewijzen breed in te zetten.
Is bij het 116e en 117e advies van het Outbreak Management Team (OMT) aangaande het versneld zetten van stap 5 van het openingsplan, rekening gehouden met een scenario dat het coronatoegangsbewijs en het testen voor toegang niet optimaal zou functioneren? Zo nee, bent u bereid met spoed een nieuw OMT-advies te vragen gezien de meest recente ontwikkelingen?
Nee, bij het 116e en 117e advies van het Outbreak Management Team (OMT) aangaande het versneld zetten van stap 5 van het openingsplan, was de optelsom van de (toen nog vrijwel afwezige) besmettelijkere delta-variant, de verandering in het gedrag van mensen op de 1,5m in het algemeen, de aanval op de systemen van SON en de gevolgen daarvan, de slechte handhaving aan de poort en het toezicht daarop, het ontwijken van het gebruik van geldige QR codes door met name jongeren, niet verdisconteerd. We waren een aantal weekenden onderweg en zagen steeds beter wat er wel en niet werkt. Na een eerste weekend met veel technische problemen, waren de technische problemen het weekend erna opgelost. Ook was het beeld ten aanzien van de handhaving aan de deur in het tweede weekend anders dan in het eerste. Verder waren er vanwege de grote vraag nog steeds wel wat wachtrijen in sommige steden.
Er is ook een spoedadvies aan het OMT gevraagd in het kader van coronatoegangsbewijzen, waarin geadviseerd werd aanvullende maatregelen te nemen. Het kabinet heeft dit advies overgenomen en heeft extra maatregelen getroffen; van 9 juli tot 14 augustus wordt een verbeterplan opgezet en uitgevoerd om het restrisico op corona uitbraken te verkleinen. Vanaf het moment dat de 1,5 meter niet meer geldt, zullen de coronatoegangsbewijzen breed worden ingezet om besmettingen in hoog risico evenementen te verkleinen.
Wat is de wetenschappelijke bron voor het afgeven van een coronatoegangsbewijs direct na het toedienen van het Janssen-vaccin? Welk wetenschappelijk adviesorgaan heeft hierover geadviseerd?
Er is geen wetenschappelijke bron voor het afgeven van een coronatoegangsbewijs direct na het toedienen van het Jansen-vaccin.
Ik heb besloten geen onderscheid tussen deze vaccins te maken, dit gezien de verbeterde epidemiologische omstandigheden en stijgende vaccinatiegraad. Daarnaast was de verwachting dat de onmiddellijke toegang aan de hand van een Jansen-vaccinatie ook zou leiden tot een hogere vaccinatiebereidheid, wat op de langere termijn een positief effect op de vaccinatiegraad biedt.
Inmiddels heb ik als gevolg van de veranderende epidemiologische omstandigheden dit besluit heroverwogen. Ik heb de heroverweging in de voortgangsbrief van 6 juli jl. aan uw Kamer gemeld om na afronding van vaccinaties de bijbehorende coronatoegangsbewijzen pas na 14 dagen geldig te verklaren. Voor een vaccinatie met het Janssen vaccin is dit sinds 14 augustus 28 dagen, zoals geadviseerd door het OMT en toegelicht in mijn Kamerbrief van 2 augustus jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1392).
Kunt u zich uw uitspraak tijdens het commissiedebat over de EU-Gezondheidsraad (d.d. 9 juni) herinneren waarin u over het gevoerde beleid in het buitenland het volgende zei: «Praktisch betekent dit dat je twee weken na je vaccinatie nog twee weken zult moeten wachten voordat je daadwerkelijk je vaccinatiebewijs kunt gebruiken om te kunnen reizen. Dat vind ik erg onpraktisch?»2
Ja. Voor dit besluit was een brede steun in de kamer.
Kunt u de risicoafweging van deze uitspraak kwantificeren? Met andere woorden: wat is het besmettingsrisico direct na een eerste Janssen-prik ten opzichte van bijvoorbeeld een negatieve test en in welke mate speelt het argument of iets praktisch dan wel onpraktisch is?
Eerder heb ik toegelicht dat gezien de epidemiologische omstandigheden van dat moment, ik het verantwoord vond om geen termijn te stellen aan het ontvangen van een vaccinatiebewijs na vaccinatie. Echter, gezien de veranderende epidemiologische situatie heb ik dit besluit heroverwogen en heb ik besloten om de 14 dagen termijn toch in te stellen na een volledige vaccinatie, met een uitzondering voor het Janssen vaccin waar het termijn op 28 dagen is vastgesteld.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Onrecht in de jeugdbeschermingsketen en een verborgen gehouden onderzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. |
|
Michiel van Nispen , Peter Kwint |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over Vincent en zijn strijd tegen onrecht in het systeem van de jeugdbeschermingsketen?1
Ja.
Kunt u verduidelijken waaruit nou precies blijkt dat de problemen in de jeugdhulp, en die ook in de verkenning van Reinout Woittiez naar voren zijn gekomen: «de volle aandacht van de Ministeries van Justitie en Veiligheid en VWS en de gemeenten [hebben]», zoals een woordvoerder van uw departement zei? Welke concrete acties zijn ondernomen en wanneer nadat de heer Woittiez zijn bevindingen had gepresenteerd?
In de praktijk komt het voor dat ouders en kinderen menen dat door de betreffende organisaties, zoals de Gecertificeerde Instelling of de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), geen goed feitenonderzoek is gedaan. Dit was ook het geval in de casus naar aanleiding waarvan de verkenning 'Incident of Patroon?' is gedaan. Indien ouders en/of kinderen van mening zijn dat door een betreffende organisatie geen goed feitenonderzoek is gedaan, kunnen zij hierover een formele klacht indienen. Het advies is wel altijd om eerst het gesprek aan te gaan. Zo hebben de organisaties de mogelijkheid om onjuistheden in dossiers te corrigeren. Als de klacht niet in een informeel gesprek wordt opgelost of als de klager niet voor een informele weg kiest, dan wordt de klacht formeel in behandeling genomen door de instelling. Zij kunnen zich daarin laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ). Indien betrokkenen het niet eens zijn over de afhandeling van de klacht kunnen zij zich wenden tot de Nationale Ombudsman of de Kinderombudsman. Als ouders zich niet kunnen vinden in een jeugdbeschermingsmaatregel, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing, kunnen de ouders dit aan de rechter voorleggen.
Betrokken instellingen zetten zich onverminderd in voor het verder verbeteren en professionaliseren van het feitenonderzoek. In 2017 is al gestart met de voorbereidingen voor het opstellen van een Actieplan Verbetering Feitenonderzoek, dat in 2018 in uitvoering is genomen door de RvdK, het Landelijk Netwerk Veilig Thuis, en Jeugdzorg Nederland, namens de Gecertificeerde Instellingen. Daarnaast hebben de knelpunten in de jeugdzorg ook in brede zin onze volle aandacht. Ik verwijs hiervoor onder andere naar het actieprogramma Zorg voor de Jeugd, naar de programma’s Scheiden zonder Schade en Geweld hoort nergens thuis en naar het recent aan uw Kamer toegezonden toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Voor de concrete acties en de stand van zaken daarop verwijs ik naar de voortgangsbrief Jeugd waarin uw Kamer periodiek wordt geïnformeerd over de stand van zaken van het actieprogramma Zorg voor de Jeugd, waaronder het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Woittiez, die aangeeft «weinig enthousiasme» te bespeuren op uw departement om deze problematiek aan te pakken?
Ik herken dit niet. Zoals hiervoor aangegeven, lopen er veel acties om verbeteringen in de jeugdzorg door te voeren.
Deelt u de mening van de heer Woittiez, dat het er op lijkt dat het Ministerie van VWS weliswaar aan de slag is gegaan met de jeugdzorg, maar daarbij niet genoeg oog heeft gehad voor de praktische en juridische bezwaren? Zo ja, hoe wilt u deze balans gaan herstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. In de intensieve samenwerking met het Ministerie van VWS komen alle aspecten van de jeugdzorg aan de orde, ook de praktische en juridische aspecten.
Waarom is het onderzoek van de heer Woittiez nooit met de Kamer gedeeld? Wat heeft het de betrokkene, i.c. Vincent, concreet opgeleverd dat in zijn zaak onrecht is aangetoond? Welke inspanningen zijn geleverd om dit te herstellen?
Conclusie van de verkenning was dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen beleidsmatig is onderkend en opgepakt. Gezien de aard van de verkenning en doordat uit de verkenning bleek dat de problematiek reeds bekend was en werd opgepakt, is geen aanleiding gezien om mij te informeren over de verkenning en daardoor ook niet om de verkenning met uw Kamer te delen.
In het eerste overleg dat heeft plaatsgevonden met de betreffende burger is direct aangegeven dat het departement niet kan treden in de behandeling of beoordeling van individuele casuïstiek. Er is dus ook niet gekeken of er inderdaad fouten zijn gemaakt in deze individuele zaak. De bevoegdheid om te adviseren in of uitspraken te doen over individuele casuïstiek is belegd bij andere instanties zoals de rechter, Nationale ombudsman, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Gecertificeerde Instellingen en de RvdK. Het NRC-artikel over deze casus en eerdere publicaties, bijvoorbeeld in de Groene Amsterdammer waarnaar wordt verwezen, lijken overigens te onderschrijven dat de betreffende burger van deze mogelijkheden gebruikt heeft gemaakt zich tot die instanties te wenden, maar dat de uitkomsten daarvan tot nu toe geen aanleiding gaven tot andersluidende beslissingen.
Klopt het dat het actieplan Verbetering Feitenonderzoek eind 2021 afloopt en dat dit plan al liep voordat Woittiez zijn bevindingen had gepresenteerd? Wat hebben de bevindingen van Woittiez precies bijgedragen aan het actieplan? Kunt u uiteenzetten wat dit actieplan precies teweeg heeft gebracht in de jeugdbeschermingsketen; met andere woorden: wat zijn de resultaten van dit actieplan tot op heden?
Ja, het klopt dat het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek al in voorbereiding was voordat de verkenning was afgerond. De conclusie van de verkenning was ook dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen beleidsmatig is onderkend en opgepakt. Daardoor is geen aanleiding gezien aanvullende acties te nemen. Het actieplan loopt van 2018 t/m 2021. In 2020 heeft een tussenevaluatie van het plan plaatsgevonden. Uit deze evaluatie bleek dat verreweg de meeste acties zijn opgepakt of in voorbereiding zijn. Het was ten tijde van de tussenevaluatie nog te vroeg om uitspraken te doen over concrete effecten, omdat de implementatie en borging van de meeste acties gepland stonden/staan in 2020 en 2021. Volgend jaar staat de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.
Klopt het dat de ambtelijke top van het Ministerie van VWS al zeker sinds april 2017 op de hoogte was van deze casus en dat VWS zelf ook onderzoeksvragen had opgesteld, maar deze nooit heeft laten beantwoorden? Wat waren deze onderzoeksvragen en waarom zijn ze nooit beantwoord?2
VWS was op de hoogte van de casus. Naar aanleiding van de klachtenprocedure tegen de toenmalige Inspecteur jeugdzorg heeft begin 2017 een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens deze hoorzitting is afgesproken om een informeel gesprek te voeren met ambtenaren van het ministerie. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Dit gesprek betrof een informeel gesprek waarin verschillende vraagstukken aan de orde zijn geweest. Er zijn volgens de ons beschikbare informatie geen afspraken gemaakt over een nader onderzoek.
Heeft de Inspectie J&V in de zaak van Vincent, waarin rechterlijke uitspraken genegeerd werden, een rol gehad? Zo ja, wat was haar oordeel over de werkwijze van de betrokken instanties in deze zaak?
De Inspectie Justitie en Veiligheid ontvangt regelmatig signalen van verontruste burgers die negatieve ervaringen hebben met uitvoeringsorganisaties die onder het ministerie van JenV vallen. Bij meldingen maakt de Inspectie een inschatting van de problematiek (in hoeverre er sprake is van een structureel probleem) en wordt bekeken of er voor de melder andere manieren zijn om het probleem onder de aandacht te brengen, bijvoorbeeld via een klachtenprocedure. Daarbij wordt soms, afhankelijk van de aard van het onderwerp, informatie ingewonnen bij de organisatie waarover wordt geklaagd. Mede omwille van de privacy - met name van het betreffende kind en diens omgeving - kan ik helaas niet verder ingaan op eventuele betrokkenheid van de Inspectie Justitie en Veiligheid in deze specifieke casus.
Hoe kan volgens u worden gewaarborgd dat dossiers een zo objectief en objectiveerbaar mogelijk beeld geven van de betrokken jeugdige en het systeem om die jeugdige heen?
Het uitvoeren van goed feitenonderzoek is een opgave voor alle instellingen in de jeugdbeschermingsketen. Al deze organisaties werken met kaders/richtlijnen om ervoor te zorgen dat de in het kader van de dossiervorming verkregen informatie een zo objectief mogelijk beeld geeft. Indien ouders en/of kinderen zich niet in het feitenonderzoek kunnen vinden, kunnen zij hierover een klacht indienen.
Wat kan een burger doen als instellingen rechterlijke uitspraken naast zich neerleggen? Zijn op dit moment voldoende waarborgen in het systeem waarop een burger kan terugvallen als een instantie niet meewerkt aan een rechterlijke beslissing? Zo ja, werken die in de praktijk ook als zodanig? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
De organisaties in de jeugdbeschermingsketen moeten een rechterlijke uitspraak uitvoeren. Ze kunnen hier niet naar eigen inzicht van afwijken. Wel moet er ruimte zijn om, als gewijzigde feiten of omstandigheden daar vanuit het belang van het kind toe nopen, het belang van het kind voorop te stellen. Dit mag er uiteraard niet toe leiden dat sprake is van eigen richting. Daarbij moet de toegang tot de rechter voor de betrokken ouders altijd gewaarborgd zijn.
Hoe dient volgens u te worden omgegaan met onterechte meldingen van kindermishandeling, met name met betrekking tot vernietiging van de gegevens die met deze onterechte meldingen samenhangen? Gebeurt dat op dit moment ook?
Slachtoffers van kindermishandeling of huiselijk geweld geven regelmatig aan: was er maar iemand geweest die had gezien hoe het écht met mij ging. Daarom is het belangrijk dat iedereen die rondloopt met zorgen over kindermishandeling of huiselijk geweld, in het belang van de veiligheid, contact kan opnemen met het meldpunt Veilig Thuis. Zorgen kunnen achteraf onterecht blijken te zijn, maar dat maakt de melding op voorhand niet onterecht. Als een betrokkene een melding – of de uitkomst van het onderzoek – onterecht vindt kan deze hierover in gesprek gaan met Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft een onafhankelijke klachtenprocedure. Als informatie achteraf onjuist blijkt, kan de betrokkene verzoeken om aanpassing of vernietiging van het dossier. Ook is er het Advies en Klachtbureau Jeugdzorg, waar mensen terecht kunnen.
Een verzoek om vernietiging moet Veilig Thuis in ieder geval honoreren als door de uitkomst van het onderzoek van Veilig Thuis de inhoud van de melding wordt weerlegd. Dit staat beschreven in het handelingsprotocol van Veilig Thuis. In het contact dat Veilig Thuis met de betrokkenen heeft over de uitkomsten van het onderzoek, wijst Veilig Thuis op het recht om te verzoeken om vernietiging van de gegevens indien het onderzoek de inhoud van de melding in het geheel niet heeft bevestigd. In de praktijk komt dit ook voor.
Bent u bereid uitgebreid onderzoek te laten doen naar mogelijke weeffouten in het stelsel van jeugdbescherming, om zo zaken als die van Vincent in de toekomst te kunnen voorkomen?
De knelpunten in de jeugdbeschermingsketen zijn reeds onderwerp van onderzoek en analyse. Ten aanzien van het feitenonderzoek geldt dat door de betrokken instellingen wordt onderkend dat het doen van feitenonderzoek in de praktijk beter kan. Daarom investeren zij voortdurend in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten beslissingen op basis van onjuiste informatie en onvrede bij ouders over de inhoud van de rapportages, zoveel mogelijk worden voorkomen. Hiervoor is ook het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen opgesteld. Zoals aangegeven, staat volgend jaar de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het Actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.
Vaccinatiedrang, het vaccineren van jongeren en het ‘trolleyprobleem’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «De kinderartsen zijn om: vaccineer de tieners»?1
Ja.
Bent u het eens met het volgende citaat van Outbreak Management Team (OMT)-lid Illy in dit artikel «We willen niet dat de tieners tussen de twaalf en achttien jaar straks tweederangsburgers worden. Ga maar na: als je onder de twaalf bent, ben je in principe gevrijwaard van testen voor evenementen of het buitenland. Als je 18 jaar of ouder bent, kun je je laten vaccineren. Terwijl de groep tussen twaalf en achttien zich nu voor elk evenement of voor elke reis naar het buitenland moet laten testen. Dat zijn grote belemmeringen»?
Het beschikbaar stellen van COVID-19-vaccins aan jongeren is om verschillende redenen belangrijk, maar in de eerste plaats in het belang van jongeren zelf. Ook jongeren van 12–18 jaar kunnen namelijk (ernstig) ziek worden van het coronavirus. Als hen niet de kans wordt gegeven zich te laten vaccineren, dan zijn ook in deze leeftijdsgroep het komende najaar gevallen van langdurige ziekte (Long COVID), ziekenhuisopnames en meer gevallen van de levensbedreigende ontstekingsreactie (MIS-C) die het coronavirus kan veroorzaken te verwachten. Daarnaast is het een belangrijke factor in het afwenden van een nieuwe coronapiek in het najaar.
De Gezondheidsraad heeft zich de afgelopen weken gebogen over de vraag of COVID-19-vaccinatie beschikbaar moet worden gesteld aan jongeren en is op 29 juni jl. met een positief advies gekomen over het vaccineren van jongeren vanaf 12 jaar. Ik heb dit advies op 30 juni overgenomen. In het Gezondheidsraadadvies wordt de aanvaardbaarheid van het beschikbaar stellen van vaccins voor jongeren mede beschouwd vanuit een kinderrechtenperspectief. Hierbij merkt de raad op dat volgens het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van Kind (IVRK) de belangen van kinderen en adolescenten leidend zijn in beslissingen die hen aangaan. Zo hebben jongeren het recht op gezondheid en het recht om naar school te kunnen gaan. Ik deel de mening van de raad dat jongeren het recht hebben om te participeren in beslissingen over hun gezondheid en daarbij serieus genomen dienen te worden. Vanuit dat oogpunt vind ik het ook belangrijk om jongeren de mogelijkheid te bieden om zich te laten vaccineren tegen het coronavirus en hen daarmee de sleutel naar meer vrijheid te geven.
Klopt de bewering van mevrouw Illy in het bovenstaande citaat dat niet-gevaccineerde tieners «tweederangsburgers» (dreigen te) worden? Indien dit citaat van dit OMT-lid niet klopt, waarom is het dan onjuist? Indien de bewerking wel klopt, betekent dit dan niet logischerwijs en automatisch dat er sprak is van vaccinatiedrang omdat, in tegenstelling tot gevaccineerden, niet-gevaccineerden tieners volgens mevrouw Illy immers «grote belemmeringen» zullen ondervinden?
De heer Illy, gewaardeerd kinderarts en lid van het OMT, heeft het afgelopen jaar een bijzondere bijdrage geleverd aan de bestrijding van de pandemie, met daarbij specifiek oog voor het welzijn van kinderen en jongeren.
In reactie op bovenstaande quotatie wil ik graag benadrukken dat vaccinatie tegen COVID-19 voor iedereen vrijwillig is, dus ook voor jongeren. Jongeren zijn en blijven vrij om al dan niet te kiezen voor vaccinatie. Ik wil voorkomen dat de beslissingsruimte van jongeren wordt ingeperkt of zodanig wordt beïnvloed dat zij feitelijk minder keuzevrijheid hebben (vaccinatiedrang). Het kabinet kiest om deze reden voor beleidsinterventies die de keuze voor vaccinatie kunnen beïnvloeden (zoals het aanbieden van begrijpelijke en toegankelijke informatie voor de jongere doelgroep), maar de keuzevrijheid niet beperken. Ook blijft het bij evenementen of activiteiten in Nederland altijd mogelijk om een negatieve test of een herstelbewijs te overleggen in plaats van een vaccinatiebewijs.
Bent u op de hoogte van het artikel «Gebruik tieners niet als immunologisch schild»?2
Ja.
Klopt de bewering in dit artikel, dat er volgens het Amerikaanse Centers for Disease Control and Prevention (CDC) een «waarschijnlijk verband» is tussen de mRNA-vaccins en myocarditis/pericarditis bij tieners en jongvolwassenen, en dat deze bijwerkingen ook optreden in de groep van twaalf tot zeventien jaar? Zo nee, waarom niet?
Het geneesmiddelenbewakingscomité PRAC van het EMA heeft op 9 juli jl. een evaluatie uitgebracht over myocarditis en pericarditis na vaccinatie met de mRNA-vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna. Het comité adviseert om myocarditis en pericarditis toe te voegen als nieuwe bijwerkingen aan de bijsluiter van deze vaccins. In het Gezondheidsraadadvies van 29 juni jl. wordt ook aandacht besteed aan de meldingen. De Gezondheidsraad gaf hierbij aan dat het beloop in de meeste gevallen mild was en dat de patiënten binnen enkele dagen waren hersteld. De Gezondheidsraad schrijft ook dat myocarditis en pericarditis verschillende oorzaken kunnen hebben en dat de klachten in algemene zin bij 1 tot 10 op de 100.000 mensen per jaar worden gerapporteerd. Dat het optreedt ná vaccinatie betekent niet dat het vaccin altijd de oorzaak is. Dergelijke hartproblemen worden bijvoorbeeld ook regelmatig gezien na infectie met het coronavirus. Voor de Gezondheidsraad is een belangrijke factor dat myocarditis en pericarditis bekende ziektebeelden zijn, die goed behandeld kunnen worden en in de meeste gevallen geen restverschijnselen geven. Ook het Amerikaanse Centers for Disease Control and Prevention heeft aangegeven dat de voordelen van vaccinatie opwegen tegen de nadelen en adviseert de vaccinatie met het BioNTech/Pfizer-vaccin ook bij jongeren voort te zetten.
Wat vindt u van de waarschuwing van de uitvinder van de mRNA-vaccintechniek, Robert Malone (genoemd in het bovenstaande artikel), waarin hij waarschuwt voor auto-immuunziekten die zich mogelijk pas na maanden of jaren kunnen manifesteren? Is dit inderdaad een mogelijkheid? Of kunt u dit risico uitsluiten? Indien u dit risico kan uitsluiten, kunt u dan aangeven waarop deze absolute zekerheid van is gebaseerd en waarom u de risico’s van de mRNA-vaccins blijkbaar beter kan inschatten dan de uitvinder van de mRNA-techniek zelf?
Dankzij de klinische studies en continue monitoring in de praktijk kunnen we zien of én welke mogelijke bijwerkingen er kunnen optreden na vaccinatie. Sinds het op de markt komen van de vaccins worden ook aanvullende studies uitgevoerd naar de werking, bescherming en veiligheid op de langere termijn. De kans op ernstige bijwerkingen nadat een vaccin is goedgekeurd is klein, maar kan niet volledig worden uitgesloten. Als vaccins bijwerkingen hebben, is dat meestal op de korte termijn (zie ook mijn antwoord op vraag 7). Er zijn op dit moment geen aanwijzingen voor de ontwikkeling van auto-immuunziekten na vaccinatie met mRNA-vaccins. Auto-immuunziektes komen even goed voor bij mensen die niet gevaccineerd zijn en kunnen bijvoorbeeld worden getriggerd door een infectie.
De mRNA-techniek is relatief nieuw voor vaccins, maar wordt al langere tijd gebruikt in bepaalde kankermedicijnen. De mRNA-vaccins zijn ontworpen om een immuunrespons op te wekken tegen het spike-eiwit van SARS-CoV-2. Het mRNA uit de vaccins kan hierbij niet binnendringen in de celkern en heeft dus geen invloed op je genetisch materiaal (DNA). Bovendien wordt mRNA binnen enkele uren afgebroken in de cellen.
Indien er wel degelijk (mogelijk nog onbekende lange termijn) risico’s voor jongeren zijn bij vaccineren, hoe wegen deze risico’s volgens u dan op tegen de gezondheidswinst van vaccineren bij tieners tussen de twaalf en achttien jaar? Indien dit niet bekend is, wilt u dit dan grondig laten onderzoeken?
In het Gezondheidsraadadvies van 29 juni jl. wordt aangegeven dat vaccinatie van adolescenten in de leeftijd 12 tot en met 17 jaar gezondheidswinst oplevert voor de groep zelf. De gezondheidswinst bestaat uit het voorkomen van ernstige ziekte en ziekenhuisopname als gevolg van COVID-19 en complicaties als MIS-C bij een kleine groep jongeren; en het voorkomen van langdurige ziekte bij een mogelijk grotere groep jongeren (Long COVID). In de afgelopen periode zijn ongeveer 100 jongeren tussen 13–17 jaar opgenomen geweest in het ziekenhuis door COVID-19; en bij ruim 80 kinderen en jongeren is de diagnose MIS-C gesteld. Daarbij komt ook nog de groep jongeren die langdurige klachten overhoudt aan een coronabesmetting (Long COVID). Daarnaast wordt gewicht toegekend aan indirecte gezondheidseffecten, met name het voorkomen van negatieve effecten op de (mentale) gezondheid en algemeen welbevinden van jongeren. De gezondheidsraad geeft aan dat vaccinatie van jongeren kan leiden tot minder viruscirculatie binnen deze groep. Dat kan er mogelijk voor zorgen dat er minder beperkende maatregelen (zoals quarantaine en sluiting van scholen) nodig zijn wanneer sprake is van een nieuwe opleving van het virus in het najaar en de winter.
Dankzij de klinische studies en continue monitoring van de vaccinaties in de praktijk wordt opgevolgd of én welke mogelijke bijwerkingen er kunnen optreden bij jongeren (zie ook het antwoord op vraag 5). Onderzoekers verwachten dat bijwerkingen op de lange termijn heel zeldzaam zullen zijn. Dat komt omdat vaccins zorgvuldig worden beoordeeld op werkzaamheid, veiligheid én kwaliteit, voordat ze gebruikt mogen worden. Het EMA en CBG stellen hierbij hoge eisen aan de vaccins en hanteren strenge criteria bij de beoordeling. Als er bijwerkingen zijn, worden deze vooral kort na vaccinatie verwacht. Dan is het vaccin namelijk bezig een reactie van het afweersysteem op te wekken. De meeste bijwerkingen worden binnen zes weken na vaccinatie zichtbaar. De kans op ernstige bijwerkingen nadat het vaccin is goedgekeurd, is dus klein. Toch kunnen we het nooit helemaal uitsluiten. Daarom worden de vaccins gemonitord, ook nadat ze zijn goedgekeurd. Bijwerkingencentrum Lareb speelt hierbij een belangrijke rol en verzamelt meldingen van mogelijke bijwerkingen. Deze worden beoordeeld door de Nederlandse medicijnautoriteit (CBG). Daarnaast wordt in een grote kennisbank (ACCESS) de werkzaamheid en veiligheid in Europa bijgehouden. Zo kan bij een onvoorziene bijwerking snel worden opgetreden.
Bent u bekend met het trolleyprobleem?3
Ja.
Welk moreel kader – de deontologie of het utilitarisme – is volgens u politiek (het meest) wenselijk bij het oplossen van dit probleem? Welk moreel kader neemt u daarvoor dus als uitgangspunt?
Mensen – en dus ook jongeren – hebben keuzevrijheid. Tegelijkertijd hebben we een verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor onze medemens. Vrijheid in verantwoordelijkheid, zoals past in een democratie.
Ik denk noch binnen een deontologisch, noch binnen een utilistisch kader. Het gaat met name om het vinden van een balans tussen de individuele keuzevrijheid van een burger (jongere in dit geval) om wel of niet te kiezen voor vaccinatie; en de verantwoordelijkheid van diezelfde burger richting de medemens.
Kan het in uw ogen zo zijn dat we tieners en kinderen aan (onnodige en onbekende) gezondheidsrisico’s blootstellen «ten behoeve van een ander»?
Het vaccineren van jongeren kan een belangrijke bijdrage leveren aan het beschermen van de samenleving als geheel. De mentale en fysieke gezondheid voor jongeren staat echter te allen tijde voorop. Uit het advies van de Gezondheidsraad komt duidelijk naar voren dat het aanbieden van de COVID-19-vaccinatie aan jongeren leidt tot gezondheidswinst. Dat is allereerst in het belang van de jongeren zelf. Zoals de raad in het advies aangeeft, kunnen jongeren (langdurig) klachten ondervinden als gevolg van COVID-19. Daarnaast heeft de pandemie het afgelopen jaar veel gevraagd van jongeren. Zo hebben scholen de deuren moeten sluiten om verspreiding van het virus tegen te gaan. Dit heeft veel impact gehad op het dagelijks leven en welbevinden van veel jongeren. Ik vind het daarom belangrijk dat ook jongeren de gelegenheid wordt geboden zich te laten vaccineren.
Het coronavirus |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Vanaf 7 juni zijn alle middelbare scholen weer open voor leerlingen en hoeft er geen 1,5 meter afstand meer worden gehouden, heeft u er al een beeld van hoe groot het aandeel scholen is dat werkt met twee keer per week zelftesten? Wordt minimaal 50% van de leerlingen en docenten reeds gehaald? Zo ja, krijgt de Kamer nog een overzicht over de participatiegraad? Zo nee, hoe denkt u de participatiegraad nog voor de zomervakantie te verhogen?
Het Ministerie van OCW heeft enkel gegevens van de distributie van de testen. Er is nog geen zicht op in hoeverre de testen daadwerkelijk gebruikt worden. Wel is een monitoringsonderzoek gestart om beter zicht te krijgen op testbereidheid onder personeel, leerlingen en studenten. De eerste resultaten hiervan worden eind juli verwacht. Het eindrapport wordt in september verwacht; deze zal ook met uw Kamer gedeeld worden. Een eerste indicatie van de testbereidheid krijgen we door middel van de aanvraagmodule die is ingericht voor scholen in het po en vo. Via deze module kunnen scholen aangeven of zij meer of minder testen willen ontvangen. Hieruit blijkt (peildatum 29 juni 2021) dat 79% van de vo-scholen nog hetzelfde aantal testen of meer testen geleverd wil krijgen dan in de voorgaande weken. Van de 1889 vo-scholen zijn er 398 scholen die minder of geen testen willen ontvangen. De voornaamste reden hiervan is dat zij voldoende testen op voorraad hebben.
In de communicatie naar scholen wordt gewezen op het belang van het gebruik van de zelftesten. Daarnaast is sinds 1 juni een jongerencampagne live op social media (Facebook, Instagram, Tiktok, Snapchat en scholieren.com) en hangen er posters in scholen. De campagne heeft een goed bereik.
Bent u ervan op de hoogte dat vanaf 1 augustus geen nieuwe aanvragen meer kunnen worden ingediend voor zelftesten in het onderwijs, via zelftestonderwijs.nl? Waarom stopt deze regeling en bent u voornemens deze regeling alsnog te prolongeren?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Uw Kamer heeft hierover met mij gesproken tijdens het plenair debat over de ontwikkelingen rondom Corona van 24 juni jl. Daarbij heeft u tevens de motie Westerveld1 ingediend die het kabinet oproept om het aanvragen van zelftesten via de website www.zelftestonderwijs.nl langer te accepteren. Deze motie is op verzoek van het kabinet aangehouden zodat we uw Kamer eerst nader kunnen informeren. Uw Kamer heeft hier op 1 juli jl. een brief over ontvangen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap2.
Kunt u het rapport van de werkgroep Landelijke Coordinatie Testketen (LCT) naar de mogelijkheden om zelftesten te gebruiken naar aanleiding van de motie Westerveld en Paternotte naar de Kamer sturen?1
Ja, uw Kamer heeft de verkenning reeds ontvangen. Zie Kamerstuk 25 295, nr. 1330.
Wat is de laatste stand van zaken betreffende het aandeel gevaccineerde dak- en thuislozen? Hoe denkt u de vaccinatiegraad onder deze groep komende tijd te verhogen?
Het Ministerie van VWS heeft de GGD regio’s verzocht – in samenwerking met regionale partners zoals gemeenten, opvanginstellingen en straatdokters – een regionaal uitvoeringsplan te maken voor de vaccinatie van dak- en thuisloze mensen, mensen die verblijven in de vrouwenopvang en ongedocumenteerden. Omdat voor deze mensen een uitnodiging via de reguliere route niet mogelijk is, vindt vaccinatie plaats op locaties waar de doelgroep vindbaar is, zoals in inloophuizen en locaties van de maatschappelijke opvang. Inmiddels zijn bijna alle regio’s klaar met het vaccineren van mensen uit de maatschappelijke opvang. In week 26 en 27 wordt er specifiek voor ongedocumenteerden aandacht besteed aan vaccinatie. Er worden aparte inloopspreekuren gehouden of er is een contactpersoon aangewezen die helpt bij het vaccinatieproces. Na afloop worden de activiteiten geëvalueerd en ook beoordeeld in hoeverre en op welke manier er zo nodig extra acties ingezet moeten worden.
Heeft u kennisgenomen van het opiniestuk: «Bied jongeren gratis antistoffenbloedtest aan»?2 Is het kabinet voornemens om jongeren en volwassenen kosteloos een serologische test aan te bieden waardoor zij alsnog een Digitaal Corona Certificaat (DCC) kunnen krijgen?
Ja, daar heb ik kennis van genomen. In de verordening van het Digitaal Corona Certificaat (DCC) is opgenomen dat alleen een herstelbewijs kan worden uitgegeven na een positieve NAAT en niet na een positieve antigeen test of serologische test. Een serologische test is dus niet relevant in het kader van het Digitaal Corona Certificaat (DCC).
Bent u ervan op de hoogte dat de discussie rondom de oorzaak van het coronavirus opnieuw is aangewakkerd nadat enkele Amerikaanse inlichtingendiensten het scenario expliciet niet uitsluiten dat «patient zero» uit het Wuhan Institute of Virology afkomstig is? Wat is uw zienswijze rondom de zoektocht naar de oorsprong van het virus?
Ik ben er van op de hoogte dat de Amerikaanse inlichtingendienst het door u genoemde scenario niet uitsluiten. Er heeft eerder dit jaar een wetenschappelijke missie van de WHO in China plaatsgevonden, daarbij was ook professor Koopmans van het ErasmusMC aanwezig. De conclusie van die missie was dat de meest waarschijnlijke oorsprong van het virus door overdracht van dieren op mensen is ontstaan, maar dat andere mogelijkheden niet zijn uitgesloten. Tegelijkertijd is het van belang om alle invalshoeken goed te blijven bekijken.
Hoe draagt u bij aan meer inzichten en datavergaring omtrent het onderzoeken van de oorzaak van het coronavirus?
In WHO verband wordt gewerkt aan vervolgonderzoek, als Nederland daarbij kan helpen dan zullen we dat zeker doen.
Kunt u bovenstaande vragen voor 1 juli 2021 beantwoorden?
Nee, helaas is het vanwege de diversiteit aan onderwerpen die twee ministeries raken niet haalbaar gebleken om de vragen voor 1 juli 2021 te beantwoorden.
Het bericht ‘Neem ons verhaal serieus, scheep ons niet zomaar af’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Annemiek overleed na haar vaccinatie: «Neem ons verhaal serieus, scheep ons niet zomaar af»»1
Ja.
Deelt u de mening dat nabestaanden die vragen hebben over de reden van overlijden van een dierbare, daarbij geholpen moeten worden en hierbij juist geen tegenwerking zouden moeten ervaren?
Ja. Het is verdrietig om te horen dat mensen op een kwetsbaar en verdrietig moment in hun leven, en juist ten tijde van zo veel onzekerheid, zich niet gesteund en zelfs tegengewerkt voelen. Ik kan me voorstellen dat nabestaanden behoefte hebben aan helderheid en aan antwoorden op vragen omdat dit steun kan bieden in moeilijke tijden.
Welke rechten hebben nabestaanden om te verzoeken onderzoek te doen naar de oorzaak van overlijden? Moet een schouwarts te allen tijde meewerken aan een dergelijk verzoek? Zo nee, waarom niet?
In de Wet op de lijkbezorging is onder meer bepaald dat het achterhalen van de doodsoorzaak door middel van obductie (in de wet sectie genoemd) alleen is toegestaan wanneer de overledene toen hij nog leefde hier zelf toestemming voor heeft gegeven, of de daarvoor bevoegde nabestaanden plaatsvervangend toestemming heeft gegeven. Uitzonderingen hierop zijn obducties op bevel van een gerechtelijke autoriteit in verband met een strafrechtelijk onderzoek, of op verzoek van een in de wet aangewezen functionaris. Leidend hierin is het recht op lichamelijk integriteit. Dit recht blijft ook na overlijden bestaan, het uitgangspunt is dus expliciete toestemming. Obductie is niet afdwingbaar, in de wet is bepaald dat met toestemming van de overledene (of van diens nabestaanden) zijn lijk aan sectie kan worden onderworpen, niet moet worden onderworpen. Denkbaar is dat een arts het niet zinvol vindt dat obductie plaatsvindt omdat het overlijden werd voorafgegaan door een ziekte die het overlijden verklaart, bijvoorbeeld een kwaadaardige tumor of ernstig hartfalen.2 Daarnaast geldt het uitgangspunt dat een medische (be)handeling altijd gerechtvaardigd moet kunnen worden.3 Een arts kan niet verplicht worden tot medische handelingen als die handeling niet een medisch zinvol doel dient.
Deelt u de mening dat het voor het publieke vertrouwen in de coronavaccinaties van belang is om in gevallen van overlijden na vaccinatie, dit goed te registreren en te onderzoeken of er een oorzakelijk verband is?
Ja, voor het kabinet is vertrouwen in de coronavaccinaties heel belangrijk. Daarom zijn de coronavaccinaties ook uitvoerig onderzocht en zorgvuldig beoordeeld op werkzaamheid, kwaliteit én veiligheid. Het EMA en het CBG stellen hoge eisen aan vaccins en hanteren zeer strenge criteria, die hetzelfde zijn als bij de toelating van andere vaccins. Ook na toelating moeten vaccinproducenten maandelijks een extra veiligheidsrapportage inleveren bij het EMA. Daarnaast hecht het kabinet aan transparante, begrijpelijke en volledige informatie over de voor- en nadelen van vaccinatie. Dat betekent ook dat bij het vermoeden van een oorzakelijk verband tussen vaccinatie en overlijden onderzoek wordt gedaan. Het Lareb heeft hierbij een belangrijke rol. Het is belangrijk dat alle gevallen van overlijden waarbij er een vermoeden is dat het door de vaccinatie kan komen gemeld worden bij Lareb. Het Lareb registreert en onderzoekt deze meldingen. Vaak vraagt Lareb hiervoor aanvullende informatie op bij de melder. Deze informatie wordt door het Lareb dus heel nauwkeurig en zo volledig mogelijk bijgehouden en onderzocht.
Op welke wijze is geregeld dat meldingen in het geval van overlijden na vaccinatie bij het bijwerkingencentrum Lareb terechtkomen? Hoort dit automatisch door de schouwarts doorgegeven te worden, of ligt deze verantwoordelijkheid bij de nabestaanden?
Zowel zorgverleners als nabestaanden kunnen (vermoedens van) bijwerkingen melden bij het Lareb. Het kabinet vindt het ook heel belangrijk dat dit gebeurt zodat er goed zicht gehouden kan worden op de veiligheid van de vaccinaties en zodat mogelijke nieuwe bijwerkingen snel opgespoord kunnen worden. Als er een vermoeden is dat er een relatie bestaat tussen de vaccinatie en het overlijden is de zorgverlener onder de Geneesmiddelenwet verplicht om onmiddellijk te melden. Als een zorgverleners inschat dat er geen verband is tussen het overlijden een de vaccinatie, bijvoorbeeld omdat er een andere oorzaak is voor het overlijden, dan hoeft de zorgverlener hier geen melding van te maken.
Van hoeveel van de 381 geregistreerde gevallen van overlijden na vaccinatie heeft het Lareb voldoende informatie die bruikbaar is om de oorzaak van overlijden te achterhalen?
Het is niet altijd duidelijk wat de oorzaak van overlijden is. Soms hebben mensen een (onderliggende) medische aandoening of gebruiken ze verschillende medicijnen, hierdoor kan het lastig zijn om de oorzaak van overlijden te achterhalen. Ook een obductie geeft niet altijd meer helderheid. Het is moeilijk om in individuele gevallen een oorzakelijk verband te leggen tussen vaccinatie en ziekte. Zelfs een heel specifiek beeld zoals trombose met lage bloedplaatjes hoeft niet door de vaccinatie veroorzaakt te zijn in een individueel geval. Daarom is het belangrijk dat epidemiologisch onderzoek wordt gedaan.
In april publiceerde het Lareb een eerste uitgebreide overzicht4 van gemelde overlijdens na coronavaccinatie in de eerste 8 weken van de vaccinatiecampagne. Er was op dat moment bij 31 van de 90 meldingen onvoldoende informatie over opgetreden bijwerkingen of onderliggende gezondheidsproblemen om goed inzicht te krijgen in de oorzaak van overlijden. Wanneer iemand is overleden na de coronavaccinatie wordt niet altijd een obductie gedaan. Het Lareb vraagt altijd of een obductie is gedaan. Een obductie kan meer duidelijkheid geven over de oorzaak van overlijden, maar zoals gezegd is dat niet altijd het geval. Binnenkort zal Lareb een nieuw overzicht publiceren met de meest recente informatie.
Waarom wordt er niet voor gezorgd dat in alle gevallen van geregistreerde gevallen van overlijden na vaccinatie informatie gedeeld wordt waarmee de oorzaak van het overlijden achterhaald kan worden?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 is het moeilijk om de relatie tussen vaccinatie en ziekte met zekerheid te stellen. Daarom is het belangrijk dat epidemiologisch onderzoek wordt gedaan. Het niet altijd mogelijk om te achterhalen wat de oorzaak is van overlijden. Ook niet na obductie. Daarnaast is het niet mogelijk om een obductie te verplichten, behoudens enkele uitzonderingen, hierbij blijft de lichamelijke integriteit van de overledene gelden. Maar, als sprake is van een (vermoeden van een) ernstige bijwerking, dat wil zeggen als die bijwerking leidt tot ziekenhuisopname, blijvende invaliditeit, een aangeboren afwijking, een levensbedreigende situatie of overlijden dan is een beroepsbeoefenaar onder de Geneesmiddelenwet verplicht om onmiddellijk te melden. Op die manier wordt informatie gedeeld om de oorzaak van het overlijden zo goed mogelijk te kunnen achterhalen. De zorgverlener moet dus inschatten of er vermoedelijk een relatie bestaat tussen de vaccinatie en het overlijden.5 Als de zorgverlener vermoedt dat er een relatie is moet de zorgverlener deze informatie delen. Deze relatie kan direct zijn of indirect zijn. Bijvoorbeeld als er koorts of diarree ontstond als bijwerking en dat vervolgens leidde tot ernstige verslechtering van de toestand van de patiënt. Melden is niet verplicht als er overduidelijk geen relatie is en er sprake is van een andere oorzaak van overlijden dan de vaccinatie. Is de relatie nog heel onduidelijk en twijfelt de zorgverlener, dan kan er altijd (laagdrempelig) gemeld worden. Lareb beoordeelt bij ieder gemeld overlijden zorgvuldig hoe sterk de mogelijke relatie tussen het overlijden en de vaccinatie is.
Afschalen van bron- en contact onderzoek bij GGD GHOR |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Deskundigen waarschuwen: opleving corona dreigt»?1 Wat is uw reactie?
Ja, ik ken het artikel. Ik ben het eens met het bericht dat we voorzichtig moeten omgaan met het afschalen van de BCO capaciteit in verband met nieuwe varianten van het coronavirus.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van André Rouvoet, voorzitter GGD GHOR dat GGD'en om die reden de testcapaciteit en bron- en contactonderzoek (BCO) de komende zomermaanden nog niet zullen afschalen en dat dit op zijn vroegst aan het eind van het derde kwartaal gebeurt? Vindt u dat een goede beslissing?
In het position paper dat voor het rondetafelgesprek op 14 juni 2021 openbaar is geworden, heeft de heer Rouvoet aangegeven dat er voor BCO wordt gewerkt aan een flexibel capaciteitsmodel dat kan meebewegen met het aantal besmettingen. In het rondetafelgesprek gaf de heer Rouvoet het belang aan om de capaciteit voor BCO de komende tijd niet snel af te schalen omdat de GGD'en in staat willen blijven om het gevraagde aantal van 4.400 volledige BCO’s per dag uit te kunnen voeren. Ik heb met GGD GHOR Nederland en de GGD'en afspraken gemaakt over deze 4.400 reguliere BCO's. Het aantal fte dat daarvoor moet worden ingeschakeld is aan de GGD'en en is onder andere afhankelijk van de efficiency waarmee het BCO kan worden uitgevoerd en aan de eisen die op basis van OMT-adviezen aan het BCO worden gesteld. Het aantal fte kan dus variëren. Mijn focus ligt op het resultaat en dus op de aantallen BCO, niet op het aantal fte dat de GGD'en en GGD GHOR Nederland daarvoor inzetten.
Ik vind het verstandig – ook vanuit het perspectief van een doelmatige besteding van overheidsgelden – dat de GGD'en en GGD GHOR Nederland de beschikbare capaciteit meer in lijn brengen met de nu gevraagde BCO-capaciteit. Ik vraag van de GGD'en en GGD GHOR Nederland dat zij in staat zijn om – wanneer dat als gevolg van het aantal besmettingen nodig is – per dag 4.400 regulier BCO’s uit te voeren. En heel belangrijk: zodra het nodig is dicht op de bron te zitten en alert te reageren op uitbraken van het virus en deze in te dammen. Ik heb de GGD'en en GGD GHOR Nederland gevraagd daarbij ook het meest recente advies van het OMT over het BCO te betrekken. Ik maak met de GGD’en en GGD GHOR Nederland afspraken over hoe het BCO eruit komt te zien in Q4. GGD GHOR Nederland zijn op dit moment in gesprek met het RIVM en de LCT om het BCO-op maat vorm te geven, wat in het 116e en 117e advies van het OMT aan de orde kwam. Op dit moment wordt er gemikt om het BCO-op maat in oktober te publiceren en in te laten gaan.
Tot slot, door de grote toename in testvraag is het goed om vooralsnog de huidige capaciteit bij de GGD-en te behouden. Dat gebeurt ook op dit moment en we zien dat de testcapaciteit bij GGD-en de testvraag nog aankan. Het is verstandig om deze capaciteit nog even te laten staan, ook met het oog op de vakantieperiode, wat normaal gesproken een periode is waarin mensen op vakantie gaan en veel sociale activiteiten ondernemen.
Klopt het dat het aantal BCO-medewerkers bij de GGD Fryslân wordt afgeschaald? Zo ja, hoe rijmt u dat met deze uitspraken van de heer Rouvoet?
De Veiligheidsregio Friesland kende tot 7 juli 2021 een laag aantal besmettingen en dus een laag aantal BCO. Bij de GGD Fryslân zijn vanwege natuurlijk verloop (nieuwe baan, terug naar oude baan) medewerkers vertrokken die niet direct zijn vervangen. Dit is te begrijpen omdat er niet voldoende werk was. GGD Fryslân voldoet nog steeds aan haar landelijke capaciteitstarget. Toen het aantal besmettingen opliep, heeft de GGD Fryslân het aantal medewerkers uitgebreid om te doen wat nodig is.
Klopt het dat Yource Nijmegen vanaf 18 juni wordt afgeschaald naar nul en dat aflopende contracten van werknemers op Payroll contracten vanaf 1 juli niet meer worden verlengd? Zo ja, hoe rijmt u dat met deze uitspraken van de heer Rouvoet?
Yource Nijmegen ondersteunt GGD Brabant Zuid-Oost met extra capaciteit. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de capaciteit op verzoek van die GGD teruggebracht zou worden naar nagenoeg nul. Daarna heeft die GGD het besluit aangepast en verzocht om toch een deel van de capaciteit beschikbaar te blijven houden.
Klopt het dat de landelijke schil uitzendbureau’s als Yource en Webhelp, zijn afgeschaald met 20%? Zo ja, hoe rijmt u dat met deze uitspraken van de heer Rouvoet?
Zie de antwoorden over de GGD'en Fryslân en Brabant Zuid-Oost) op vraag 3 en 4.
Kunt u een overzicht geven van de aantallen BCO-medewerkers per GGD per 1 mei en daarbij aangeven welke aantallen in dienst blijven tot einde derde kwartaal, en waar en met hoeveel medewerkers wordt afgeschaald?
Per 1 juni (gegevens per 1 mei zijn niet beschikbaar) waren bij de GGD'en in totaal circa 3.500 fte werkzaam voor BCO. Bij de zogenaamde landelijke schil circa 4.400 fte. Er is geen opdracht gegeven om af te schalen. Mede op basis van het meest recente OMT-advies over BCO gaan de GGD'en en GGD GHOR Nederland bezien hoe zij de beschikbare BCO-capaciteit in lijn kunnen brengen met in de toekomst te verwachten aantallen besmettingen.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers in dienst van de GGD of via uitzendbureaus als BCO-medewerker werkten op 1 mei en welke wijzigingen in de contracten per wanneer zullen ingaan?
Zie het antwoord op vraag 6. Voor de landelijke schil zijn er nu contracten met 5 partijen. De Alarmcentrales Eurocross Assistance en ANWB hebben in overleg met GGD GHOR Nederland in goed overleg besloten per 1 juli 2021 met hun BCO-werk te stoppen. Per 1 augustus 2021 zal dat ook het geval zijn voor Majorel. Ook het Rode Kruis zal de aankomende periode haar BCO-werkzaamheden afbouwen. De gesprekken over de nieuwe contracten lopen op dit moment. Naar verwachting zullen met een kleiner aantal partijen dan nu contracten worden gesloten. Dit zal de efficiency van het BCO ten goede komen én GGD GHOR Nederland in staat stellen flexibel mee te bewegen met de vraag naar BCO's.
Kunt u deze vragen vóór het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
Nee dat is niet gelukt.
De luchtspiegeling van een luchtbrug. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de luchtbrug met KLM waarmee Sywert van Lienden (haar welbekend van de mondkapjesdeals) schermde, een keiharde leugen betreft?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Waarom heeft u de door contractspartner van de overheid Van Lienden geëtaleerde luchtspiegeling in stand gehouden, in de wetenschap dat de luchtbrug van KLM voor coronahulpmiddelen exclusief was bedoeld voor de overheid?
Hoe het Ministerie van VWS de claim dat de KLM als partner betrokken was bij de alliantie van Van Lienden en partners heeft beoordeeld en behandeld is deel van het onderzoek dat de forensisch accountant Deloitte uitvoert naar deze casus. Ik heb u over dit onderzoek bericht bij brief van 18 juni 2021.2
De berichtgeving rondom de Fauci-mails |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de zogeheten Fauci-mails waaruit blijkt dat de directeur van het Amerikaanse National Institutes of Health (NIH)-instituut, de immunoloog Fauci, serieuze steken lijkt te hebben laten vallen en al in 2020 er tekenen waren dat het coronavirus wel eens uit een lab in de Chinese stad Wuhan, de stad waar de eerste corona-uitbraak ter wereld plaatsvond, zou kunnen zijn ontsnapt, maar Fauci die tekenen heel lang zonder pardon van tafel heeft geveegd?1
Het is mij bekend dat, op basis van de «Freedom of Information Act», een Amerikaanse wet vergelijkbaar met de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB), recent meer dan 3.000 pagina’s met e-mails van Dr Anthony Fauci uit de eerste helft van 2020 zijn vrijgegeven. Uit deze mails kan onder andere opgemaakt worden dat de theorie dat het coronavirus ontsnapte uit een onderzoekslab in Wuhan al vroeg overwogen werd, passend bij een zorgvuldige afweging van signalen.
Kunt u uw duiding van bovenstaande geven?
De theorie rond een lek uit het laboratorium in Wuhan is overwogen. Het toetsen van dergelijke hypotheses hoort bij een wetenschappelijke benadering van de problematiek en het is niet ongebruikelijk dat internationale topexperts om advies wordt gevraagd.
Bent u bekend met de berichtgeving dat hoogleraar virologie Marion Koopmans, lid van het Outbreak Management Team (OMT) en de Gezondheidsraad, onderdeel uitmaakt van de Fauci-mails en dus wist van de weigering van onderzoek naar de bron van het coronavirus? Kunt u hierbij uw duiding geven?
Ik ben bekend met deze berichtgeving. Het lijkt mij nuttig dat wetenschappers en adviseurs uit Nederland en Amerika met elkaar van gedachten wisselen en professor Koopmans is een vooraanstaand viroloog.
Heeft u de bereidheid om zorg te dragen voor volledige transparantie en openbaarheid van alle communicatie van de Fauci-mails als het gaat om Nederlandse betrokkenheid en hierbij de betrokkenheid van Koopmans en eventueel andere Nederlandse betrokkenen te onderzoeken? Kunt u een toelichting geven?
Het vrijgeven van meer dan 3.000 pagina’s met e-mails van Dr Anthony Fauci uit de eerste helft van 2020 lijkt mij een voorbeeld van transparantie en openbaarheid. De resultaten van de overwegingen waarvoor advies werd gevraagd zijn gepubliceerd in een artikel2. Daarmee is volledige transparantie gegeven.
Heeft u de bereidheid om Koopmans lopende dat onderzoek bij zowel het OMT als de Gezondheidsraad op non-actief te (laten) zetten? Kunt u een toelichting geven?
Ik zie geen enkele aanleiding voor het door u gevraagde en ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken om mijn expliciete steun uit te spreken voor professor Koopmans en andere wetenschappers. Professor Koopmans is een gewaardeerd lid van de wetenschappelijke gemeenschap en heeft vanaf het eerste uur met onderzoek en advies bijgedragen aan de bestrijding van de pandemie. Mijn grote bewondering voor haar wordt ook breed gedeeld. Zo ontving zij, samen met de heer Gommers, de Machiavelliprijs 2020 voor niet aflatende inzet om de wetenschap over het coronavirus toegankelijk te maken voor een breed publiek.
Het is een ernstige situatie dat zij, en anderen, niet meer normaal over straat kunnen omdat zij lastig gevallen worden door mensen die anders denken over corona en de maatregelen. Ook de politiek heeft daar een verantwoordelijkheid in, door helder te maken dat wetenschappelijk discussie plaats moet kunnen vinden zonder politieke bemoeienis daarbij.
Het manifest toegankelijke festivals dat op 8 juni jl. is gelanceerd. |
|
Peter Kwint , Esther Ouwehand (PvdD), Daan de Neef (VVD), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de mening dat in het kader van de uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een beperking ook festivals en eventementen toegankelijker moeten zijn voor mensen met een beperking?1
Iedereen, ongeacht een eventuele beperking, moet kunnen genieten van festivals en andere evenementen.
Met het programma «Onbeperkt Meedoen!» werkt het kabinet aan de implementatie van het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een handicap (VN-verdrag handicap). Dat programma zet breed in op het wegnemen van drempels, zodat mensen met een beperking meer naar eigen wens en vermogen kunnen meedoen aan de samenleving. Ook bestuurlijke partners hebben een rol in het programma. Zo werk ik samen met VNO-NCW en MKB-Nederland om toegankelijkheid in het bedrijfsleven te stimuleren, waaronder de evenementenbranche. En zet ik samen met de VNG in om inclusie en toegankelijkheid ook lokaal, bij gemeenten op de kaart te zetten. Ik zal dit manifest en de toegankelijkheid van festivals en evenementen agenderen tijdens de gesprekken die ik voer met de VNG en VNO-NCW.
Er zijn de afgelopen jaren de nodige stappen gezet. Dat er een manifest is over toegankelijke festivals is bijvoorbeeld een mooie stap. Tegelijkertijd zie ik dat we er nog niet zijn: nog niet alle festivals of evenementen zijn toegankelijk voor mensen met een beperking. Het bewustzijn over toegankelijkheid, en het aantal potentiële evenementbezoekers met een beperking, is wellicht ook nog niet bij alle evenementenmakers aanwezig. Daarom heb ik grote waardering voor de partijen die zich met dit manifest inzetten voor het toegankelijker maken van evenementen. Initiatieven als dit manifest kunnen festivalorganisatoren en evenementenmakers helpen bij het toegankelijker maken van hun evenement.
Daarbij heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) oog voor de toegankelijkheid van festivals en concerten, ook vanuit internationale perspectieven en ervaringen. Op de conferentie «Toegankelijkheid Popconcertzalen» in 2019 was The British Council aanwezig en heeft voorbeelden laten zien van datarapportages die ten grondslag liggen aan hun beleid. Naar aanleiding daarvan heeft de Minister van OCW het onderzoek «Onbeperkt Cultuur Beleven» laten uitvoeren, een onderzoek naar de toegankelijkheid van culturele instellingen. Dit is in oktober 2020 gepresenteerd tijdens de Week van de Toegankelijkheid, en op 18 november 2020 heeft uw Kamer de beleidsreactie vanuit OCW toegezonden gekregen.2
Daarnaast zijn er verschillende initiatieven binnen de evenementensector op het gebied van het toegankelijker maken van festivals en concerten. Zo heeft het Themanetwerk Festivals en Evenementen van de Coalitie voor Inclusie, in co-creatie met festivalorganisatoren, brancheverenigingen, gemeenten, kennisinstituten, belangenorganisaties en (ervarings)deskundigen de «routekaart voor toegankelijke festivals» ontwikkeld. Het Ministerie van OCW is een van de ondersteunende partijen van deze routekaart. Deze routekaart is op 14 januari 2021 gepresenteerd aan de festivalbranche tijdens Eurosonic Noorderslag.
Wat vindt u ervan dat een aantal festivals en evenementen niet toegankelijk is voor mensen met een beperking? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat ziet u als voornaamste verklarende factor hiervoor? Deelt u de mening dat wanneer er van de twintig miljoen verkochte festivalkaartjes er slechts 50 naar mensen met een handicap gaan, er nog een wereld te winnen is? Bent u bereid om ook over de grens naar succesvolle initiatieven voor toegankelijke festivals te kijken en de Kamer te informeren over uw bevindingen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van bovenstaande indieners en de initiatiefnemers van het manifest eens dat invalidetoiletten, oprijplaten, rustruimtes, verplegend personeel, toereikend sanitair en een goede overnachtingsplek essentieel zijn voor de festivalervaring van mensen met een beperking?
Welke specifieke voorzieningen er nodig zijn voor een toegankelijk festival, is niet in algemene zin te zeggen. Immers de groep mensen met een beperking is zeer divers en niet iedereen ervaart dezelfde drempels. Het is vooral belangrijk dat beleidsmakers en organisatoren van evenementen samen met ervaringsdeskundigen uit de doelgroep werk maken van toegankelijkheid. De genoemde voorzieningen uit het manifest kunnen hen daar -als leidraad- wellicht bij helpen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met HandicapNL, de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals en de Vereniging van Evenementen Makers teneinde festivals en evenementen toegankelijker te maken voor mensen met een beperking en de Kamer hierover te informeren? Kunt u ook op basis van deze gesprekken en de behoeften en mogelijkheden de Kamer informeren over welke rol u voor uzelf weggelegd ziet om festivals en evenementen te ondersteunen op het gebied van toegankelijkheid voor iedereen? Welke rol kunnen gemeenten op zich nemen?
Het Ministerie van OCW heeft tijdens de bijeenkomst «Toegankelijkheid popconcertzalen» in 2019 het gesprek gefaciliteerd tussen het Themanetwerk Festivals en Evenementen en festivalorganisatoren. Dit heeft geleid tot een duurzame samenwerking waar de «Routekaart voor Toegankelijke festivals» een product van is.3 De Minister van OCW moedigt het initiatief van HandicapNL, de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals en de Vereniging van Evenementen Makers aan. Waar dit nog niet het geval is, breng het Ministerie van OCW hen graag in contact met de partijen van het themanetwerk. Mochten hier relevante ontwikkelingen uit voortkomen dan zal de Minister van OCW uw Kamer hierover informeren.
Ook ondersteunt het Ministerie van OCW het Landelijke Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA). Het LKCA zet zich op verschillende manieren in voor toegankelijkheid en inclusie. Zo heeft het een landkaart opgesteld waarop je per provincie ziet wat er gebeurt op het gebied van inclusieve podiumkunsten. Ook heeft het LKCA de «Agenda inclusieve podiumkunsten» opgesteld.4 Hiermee buigen zij zich over de vragen hoe culturele organisaties drempels kunnen weghalen, zodat mensen met een beperking kunnen meedoen aan de kunsten als publiek, (amateur)deelnemer of artiest. Tot slot ondersteunt het Ministerie van OCW, via het LKCA, de Code Diversiteit en Inclusie (Codedi). Dit is een initiatief van de cultuursector op het gebied van diversiteit, inclusie en toegankelijkheid. Deze vernieuwde code geeft ruimte aan meer vormen van diversiteit en inclusie, met als doel dat de culturele en creatieve sector de brede diversiteit van de Nederlandse samenleving representeert. De Codedi wijdt ook aandacht aan verschillende vormen van toegankelijkheid.
Als het gaat om de rol van gemeenten, deze hebben op grond van de Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet reeds de opdracht om een lokale inclusieagenda op te stellen. In het lokale inclusiebeleid kunnen zij uiteraard ook aandacht schenken aan de toegankelijkheid van evenementen. De VNG stimuleert gemeenten om in lokaal beleid -waaronder evenementenbeleid- aandacht te besteden aan toegankelijkheid, bijvoorbeeld met de «Handreiking Lokale Inclusie Agenda».5 Gemeenten kunnen zelf eisen stellen aan de toegankelijkheid van lokale evenementen. In de evenementenvergunning kunnen voorschriften voor de specifieke omstandigheden van een evenement worden opgenomen. Evenementen vinden onder wisselende omstandigheden plaats en vragen om maatwerk. Over de specifieke toegankelijkheid van een evenement kan de gemeente bijvoorbeeld met evenementmakers en ervaringsdeskundigen in gesprek gaan.
De werking van vaccinatie tegen COVID-19 bij patiënten die worden behandeld vanwege een auto-immuunziekte |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van ziekenhuizen naar de effectiviteit van vaccinatie tegen COVID-19 bij patiënten met een verlaagde afweer? Wat is volgens u het belang van dit onderzoek?1
Er zijn patiëntgroepen waarbij het vermoeden bestaat dat de vaccinatie tegen COVID-19 onvoldoende effect zal hebben. Ik ben bekend met de lopende onderzoeken die zich richten op patiënten met auto-immuunziekten die worden behandeld met afweeronderdrukkende geneesmiddelen. Deze studies zijn het afgelopen jaar gestart via ZonMw, met financiering van het Ministerie van VWS.
Er is momenteel nog onvoldoende kennis over de immuunrespons bij patiënten waarvan bekend is dat zij een minder goed functionerend immuunsysteem hebben. Het gaat hierbij om patiënten met primaire immuundeficiënties of immuunstoornissen, kankerpatiënten (solide tumoren) die worden behandeld met chemotherapie en/of immuuntherapie, niergetransplanteerde en dialyse-patiënten, longgetransplanteerden en mensen met het syndroom van Down. Zie: https://www.zonmw.nl/nl/over-zonmw/coronavirus/onderzoek-naar-corona-en-covid-19/vaccinatie/
De studies werken met gestandaardiseerde protocollen en meetmethoden, waardoor overstijgend onderzoek mogelijk is. De uitkomsten van deze studies kunnen, samen met andere (internationale) wetenschappelijke publicaties op dit gebied, richting geven aan vaccinatieadviezen om mensen met een verminderde afweer zo goed mogelijk te (blijven) beschermen tegen ernstige ziekte en sterfte door COVID-19. De onderzoeksresultaten zijn mogelijk ook relevant bij de keuze voor het wel of niet adviseren van een eventuele boostervaccinatie, in het bijzonder voor deze kwetsbare patiënten.
Is het u bekend dat bij de registratieonderzoeken van de verschillende Covid-vaccins, patiënten uitgesloten zijn als zij met een middel dat de immuunrespons onderdrukt worden behandeld en er dus geen gegevens zijn over de vaccinatie-effectiviteit bij deze patiënten? Wat is uw reactie?
Er wordt bij de ontwikkeling van vaccins doorgaans gestart met onderzoek bij gezonde volwassenen. Onderzoek naar de effectiviteit van vaccins bij kinderen, kwetsbare ouderen, zwangeren en immuungecompromitteerde patiënten volgt in een later stadium. Specifieke risicogroepen zoals mensen met bepaalde ziektes of aandoeningen worden beperkt meegenomen in vaccinatiestudies. Voor vervolgonderzoek naar de werkzaamheid van de vaccins bij deze specifieke (kwetsbare) groepen wordt gebruik gemaakt van laboratoriumonderzoek, observationeel onderzoek en/of gerandomiseerd onderzoek; in nationaal of internationaal verband. Deze onderzoeken worden aanvullend uitgevoerd, waarbij de nadruk ligt op het publieke en/of specifieke patiëntenbelang.
Bent u ervan op de hoogte dat bij een groot aantal immuunrespons-onderdrukkende geneesmiddelen in de bijsluiter expliciet wordt vermeld dat vaccinatie «niet of minder effectief kan zijn»? Bent u bereid het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen te vragen een lijst op te stellen van geneesmiddelen waarbij van deze beïnvloeding van vaccinatie sprake is? Zo nee, waarom niet?
Vaccinatie-aanbevelingen voor patiënten met een verminderde afweer zijn reeds geïntegreerd in bestaande richtlijnen van huisartsen en medisch specialisten. Zowel behandelaars van immuungecompromitteerde patiënten als artsen die vaccinaties toedienen, zijn op de hoogte van de invloed die afweerverlagende (immuunsuppressieve) middelen kunnen hebben op de vaccinatieresponse.
Vanuit nationale en internationale beroepsverenigingen van medisch specialisten worden ook specifieke aanbevelingen voor infectiepreventie opgesteld, waaronder strategieën voor optimale vaccinatie. Ook in Nederland zijn er handleidingen opgesteld, o.a. door het LCI-RIVM, waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan medicijnen die afweer onderdrukkend zijn en het effect daarvan op de vaccinatierespons. Zie bijvoorbeeld: https://lci.rivm.nl/richtlijnen/vaccinatie-bij-chronisch-inflammatoire-aandoeningen. Artsen die vaccinaties toedienen (waaronder vaccinaties tegen COVID-19), gebruiken dergelijke handleidingen voor het optimaliseren van vaccinatietoediening.
Huisartsen die de jaarlijkse griepvaccinaties toedienen aan patiënten met een verminderde weerstand tegen infecties (door onderliggende ziektes of bij immuunsuppressieve medicatie), raadplegen ook de NHG handleiding met informatie over aandoeningen en medicatie die van invloed kunnen zijn op de vaccinatie (zie: https://www.nhg.org/sites/default/files/content/nhg_org/uploads/final_griep_sep_2020.pdf).
Een verzoek aan het CBG om een lijst van immuunsuppressieve geneesmiddelen op te stellen in relatie tot vaccinatierespons lijkt voor de klinische praktijk geen toegevoegde waarde te hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat de gegevens over populatie-immuniteit die Sanquin verzamelt (opgebouwde Sars-CoV-2 titers) op basis van bloeddonoren, geen gegevens bevatten van behandelde immuun-gecompromitteerden omdat die geen bloed mogen doneren? Wat is uw reactie?
Ik ben op de hoogte van het feit dat Sanquin wekelijks een steekproef van ongeveer 2.000 bloeddonors onderzoekt op corona-antistoffen, in samenwerking met het RIVM en in opdracht van het Ministerie van VWS. Het meten van antistoffen bij donors geeft inzicht in de verspreiding van COVID-19 en de mate van vaccinatie in Nederland. Vanwege het gebruik van bloeddonoren voor dit onderzoek, bevat de data over populatie-immuniteit in deze metingen geen gegevens van immuungecompromitteerde patiënten. Dit is een afweging van Sanquin, waarbij overwegingen over effectiviteit en veiligheid van hun bloedproducten meespelen.
Hoeveel patiënten in Nederland worden met immuunrespons-onderdrukkende middelen behandeld?
Het RIVM schat dat ongeveer 3% van de volwassenen in Nederland immuungecompromitteerd is ten gevolge van het gebruik van afweeronderdrukkende medicatie. De prevalentie van het gebruik van immuunsuppressiva in de volwassen bevolking is mede gebaseerd op een recente inventarisatie uit de VS (https://europepmc.org/article/PMC/PMC8138687). Deze cijfers zijn voor Nederland ook aannemelijk.
Deelt u de mening dat de groep immuun-gecompromitteerde patiënten ook na vaccinatie zich mogelijk niet bewust is van vergrote risico’s van besmetting omdat hun vaccinatie mogelijk niet of minder effectief is? Wat betekent dit, gezien het feit dat uit onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bleek dat meer dan 60% van de gevaccineerden zich niet meer aan de COVID-regels houdt?
Het is belangrijk dat mensen zich aan de coronamaatregelen houden – ook na vaccinatie. Dit geldt voor alle mensen. Immuungecompromitteerde patiënten zijn zich meestal zeer bewust van de infectierisico’s en hebben zich het afgelopen jaar vaak strikt aan de maatregelen gehouden.
In de LCI richtlijn voor behandelaren, over COVID-19-vaccinatie van immuungecompromitteerde patiënten, wordt ook ingegaan op het belang van bescherming tegen COVID-19 voor deze patiëntengroep en tegelijkertijd de mogelijk beperkte vaccinatierespons bij immuungecompromitteerde patiënten. Zie: https://lci.rivm.nl/handleiding-covid-19-vaccinatie-van-immuungecompromitteerde-patienten. Ook in de publiekscommunicatie van het RIVM wordt hier aandacht aan besteed: https://www.rivm.nl/covid-19-vaccinatie/vragen-achtergronden-covid-19-vaccinatie/immuungecompromitteerden.
Om hoogrisicogroepen, waaronder immuungecompromitteerde patiënten, die ondanks vaccinatie toch ziek worden zo goed mogelijk te kunnen behandelen, heeft VWS monoklonale antistoffen aangekocht via een Europese Joint Procurement (zoals gemeld in de Kamerbrief van 11 mei jl.). Deze mogelijke behandeloptie is gecommuniceerd aan medisch specialisten en huisartsen en opgenomen in de SWAB Leidraad https://swab.nl/nl/covid-19.
Verder wordt o.a. door de Gezondheidsraad en het OMT nagedacht over de vraag of het zinvol is om een extra dosis («boostervaccin») toe te voegen aan de huidige vaccinatiecampagne in Nederland, om een verlengde bescherming te bewerkstelligen en extra bescherming te bieden tegen nieuwe varianten van SARS-CoV-2. Deze vraag is met name relevant voor kwetsbare groepen. Ik heb de raad en het OMT daarom ook gevraagd om bij advies over de vaccinatiestrategie op de middellange termijn, specifiek aandacht te besteden aan mogelijke kwetsbare groepen die in aanmerking zouden moeten komen voor vaccinatie.
Tegelijkertijd verwacht ik dat de resultaten van lopende onderzoeken naar de effectiviteit van vaccinatie tegen COVID-19 bij patiënten met een verlaagde afweer, bruikbare informatie op zal leveren en hopelijk handelingsperspectief voor deze groep.
Acht u het zinvol huisartsen, medisch specialisten, patiënten en patiëntenverenigingen extra te wijzen op de mogelijke risico’s die deze patiënten nog lopen na vaccinatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat organiseren?
Ja, het is belangrijk dat mensen zich hiervan bewust zijn. In aanvulling op mijn antwoorden op vragen 3 en 6, wordt bijvoorbeeld bij het formuleren van vaccinatieaanbevelingen en inrichten van bron- en contactopsporing via de GGD daarom ook specifiek de groep immuungecompromitteerde patiënten benoemd (zie de richtlijnen die door de LCI-RIVM zijn opgesteld https://lci.rivm.nl/richtlijnen/covid-19#index_Maatregelen; https://lci.rivm.nl/handleiding-covid-19-vaccinatie-van-immuungecompromitteerde-patienten).
Verder vindt er regulier kennisuitwisseling plaats tussen experts van bijvoorbeeld het RIVM en de FMS over dit onderwerp.
Als uit onderzoek blijkt dat er bij specifieke groepen immuungecompromitteerde patiënten, ondanks vaccinatie, nog risico’s op ernstige ziekte blijven bestaan, zullen behandelaren en patiënten hierover worden ingelicht via de bestaande kanalen vanuit VWS, het RIVM, het samenwerkingsverband met FMS en NHG en (wetenschappelijke) publicaties.
Op welke wijze wilt u de grote groep immuun-gecompromitteerde patiënten en de groep overige personen die ondanks vaccinatie geen immuunrespons hebben, beschermen in het publieke domein? In hoeverre overweegt u hierbij bijvoorbeeld een mondkapjesplicht, ventilatie eis of een toegangstest voor niet-gevaccineerden?
Zie tevens mijn beantwoording van de vragen 3, 6 en 7. Het streven in de vaccinatiestrategie is om een zo hoog mogelijke en homogene vaccinatiegraad te bereiken, zodat onze samenleving optimaal is beschermd en de kans op het ontstaan van nieuwe uitbraken wordt verkleind. Een hoge en homogene vaccinatiegraad biedt ook bescherming aan immuungecompromitteerde patiënten en mensen die om medische redenen niet kunnen worden gevaccineerd. Het kabinet streeft naar een vaccinatiegraad van ten minste 85%.
Er zal specifiek worden gewerkt aan het optimaliseren van de vaccinatiegraad van gezinsleden (waaronder jongeren) in de huishoudens van deze patiënten, omdat ringvaccinatie bij kan dragen aan het beschermen van kwetsbare patiënten. Op 9 juni jl. heeft de Gezondheidsraad daartoe een eerste aanbeveling geformuleerd.
Verder zal door experts en deskundigen (waaronder OMT-leden) op het gebied van infectiepreventie (o.a. via de FMS site) worden geadviseerd over de inrichting van de zorg na de zomer en het handhaven van beschermende maatregelen in zorginstellingen. Dit alles om kwetsbare patiënten te blijven beschermen tegen ziekte en sterfte door COVID-19.
Tegelijkertijd wordt de actuele epidemiologische situatie nauwlettend gemonitord en wordt bekeken of bepaalde maatregelen noodzakelijk zijn. Daarbij wordt steeds de weging gemaakt of maatregelen proportioneel zijn.
De zogenoemde mondkapjesdeal |
|
Mirjam Bikker (CU), Jan Paternotte (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoeveel mondkapjes van hetzelfde type kwaliteit waren er tijdens het sluiten van de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (RGA) reeds beschikbaar bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) en voor hoeveel maanden was deze voorraad voldoende? Klopt het aantal van 91 miljoen?1
Om deze vraag te beantwoorden heb ik teruggekeken naar rapportages van het LCH die VWS destijds ontving. O.a. op basis van deze rapportages kreeg VWS een beeld van de voorraden en het aantal persoonlijke beschermingsmiddelen (pbm) in bestelling van het LCH. Er bleek geen vaststaand compleet beeld van de destijds beschikbare aantallen van dit type mondmaskers gegeven kon worden, omdat op het moment van sluiten van de overeenkomst met RGA de IT-systemen van het LCH nog niet goed aan elkaar waren gekoppeld. Ik vind het belangrijk dat de gegevens die toen beschikbaar waren, afgezet worden tegen de data zoals die nu beschikbaar zijn. Ik zal daarom Deloitte (verder «onderzoeksbureau») verzoeken dat in het aanvullende onderzoek mee te nemen.
Het aantal van 91 miljoen herken ik niet.
Kunt u bij Stichting Hulptroepen Alliantie of Relief Goods Alliance B.V., danwel de betrokken personen bij de stichting of de B.V. nagaan of u de additionele documenten, die betrekking hebben op deze deal, kunt delen met de Kamer, zoals u aanbiedt in de beantwoording van eerdere vragen van bovengenoemde leden en zoals wel bekend bij Nieuwsuur? Kan de Kamer ook de definitieve offerte ontvangen?2
Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen3, 4 op 1 juni jl. over de mondkapjesdeal heb aangegeven, heb ik er geen bezwaar tegen om deze documenten te delen. De offerte waar u van spreekt in uw vraag is met VWS gedeeld via een presentatie. De eigenaar van de presentatie is echter Stichting Hulptroepen Alliantie (HA)/RGA. Ik heb hen gevraagd om de presentatie te delen. Zij maken geen bezwaar tegen openbaarmaking, echter hebben ze VWS gevraagd of wij in gesprek willen treden met de volgens HA/RGA andere betrokkenen bij de totstandkoming van deze presentatie om vast te stellen of openbaring mogelijk is. Zoals eerder aangegeven vind ik dat aan HA/RGA zelf. Ik heb uw verzoek nogmaals gedeeld, maar de andere betrokkenen zijn niet benaderd. Daarom lijkt het mij goed als deze documenten in het aanvullende onderzoek wordt meegenomen. De stukken waarover ik zelf beschik zal ik vanzelfsprekend aan de onderzoekers geven.
Wie van de partijen betrokken bij deze overeenkomst heeft geheimhouding bedwongen? Was dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het LCH of RGA?
LCH-deelnemers die zich hebben ingezet ten behoeve van de werkzaamheden van het LCH, hebben met elkaar afgesproken om in een convenant afspraken vast te leggen. Het gaat hier bijvoorbeeld om werken zonder winstoogmerk en onder geheimhouding vanwege concurrentiegevoelige informatie. Het was dus een wens van de deelnemers van het LCH.
Daarnaast maakte het LCH reguliere contractafspraken met leveranciers zoals RGA. VWS is hierin geen partij en werd hierin geen geheimhouding bedwongen.
Klopt het dat het LCH tot tweemaal toe schriftelijk bezwaar aantekende tegen de overeenkomst met RGA? Kunt u deze (schriftelijke) bezwaren de Tweede Kamer doen toekomen? Wat is een gebruikelijke procedure na afwijzen van LHC?
In het rapport van Grant Thornton, dat ik u op 18 juni jl. heb gestuurd5, kunt u lezen dat uit e-mailwisselingen is gebleken dat er binnen het LCH twijfel was over de noodzaak tot het bestellen van de mondneusmaskers. Het LCH liet in een interne e-mail op 22 april 2020 in cc aan VWS weten te twijfelen aan de hoeveelheid mondneusmaskers die werden aangeboden «onder de vermelding dat de order vanuit de marktbehoefte niet nodig was». Dit heeft het LCH destijds ook laten weten aan VWS.
Zoals in de conceptopdracht voor het aanvullend onderzoek staat, dienen de onderzoekers gebruik te maken van bestaande informatie en onderzoeksresultaten. Alle schriftelijke informatie die er binnen VWS en het LCH is, zal daarom aan het onderzoeksbureau worden meegegeven.
Het LCH besliste zelf over orders onder de vijf miljoen euro. Orders boven de vijf miljoen euro moesten door VWS worden goedgekeurd. Het is mij niet bekend wat de procedure was bij afwijzingen door het LCH. Ik zal deze vraag meegeven aan de onderzoekers.
Waren onder andere de betrouwbaarheid van de wederpartij(en), de (1) leveringszekerheid, (2) prijs (3) het reeds beschikken over voldoende voorraad of (4) het elders betere aanbiedingen kunnen vinden onderdeel van deze bezwaren? Kunt u aangeven welke bezwaren van toepassing waren en per bezwaar aangeven hoe deze zijn gewogen en waarom alsnog is besloten deze persoonlijke beschermingsmiddelen in te kopen bij RGA?
In de beantwoording van de onderzoeksvragen door Grant Thornton in het rapport dat ik u op 18 juni jl. heb toegezonden beschrijft Grant Thornton dat de orders (van RGA) «tot stand zijn gekomen op basis van het proces, zoals dat gold voor in die periode door LCH geplaatste orders. Zoals bij elke potentiële leverancier en potentiële order was ook hier de kernvraag drieledig: is de leverancier in staat de beoogde producten te leveren, is de kwaliteit goed en is de prijs redelijk? De antwoorden op deze vragen waren in de RGA casus positief, waarna op de gebruikelijke wijze uitvoering is gegeven aan de transactie. Voorafgaande discussies ten aanzien van de kwaliteit (o.a. juistheid aanwezige certificaten) zijn opgelost, alvorens de order werd geplaatst. En ook kwaliteitsdiscussies die achteraf plaats hebben gevonden zijn na het uitvoeren van aanvullende tests en analyses opgelost.»
Over het bezwaar van LCH over het volume, beschrijft Grant Thornton dat er twijfel leefde over de noodzaak tot het plaatsen van een order van een dergelijk volume. De uiteindelijke goedkeuring van de orders bij RGA werd onderbouwd vanuit de politieke wens om nooit meer geconfronteerd te worden met tekorten in combinatie met een op dat moment nog onduidelijk verloop van de pandemie en mogelijke aanpassing van richtlijnen van het dragen van mondneusmaskers in de zorg.
In hoeveel andere gevallen tekende het LCH één of meerdere keren protest aan tegen een voorgestelde inkoop in het kader van de bestrijding van het coronavirus?
Ik zal het onderzoeksbureau vragen om deze vraag mee te nemen in het aanvullende onderzoek en dan ook in te gaan op de reden waarom er protest werd aangetekend indien dit gebeurde.
In hoeveel van die gevallen heeft de inkoop alsnog plaatsgevonden?
Ook deze vraag zal ik meegeven aan Deloitte waarbij ik zal vragen om bij voorkomende gevallen aandacht te geven aan de onderbouwing van die keuze.
Klopt het dat er alternatieve inkopers waren om persoonlijke beschermingsmiddelen te leveren anders dan Relief Goods Alliance op dat moment? Zo ja, kan daarvan een overzicht gegeven worden en alsmede worden aangegeven of deze al dan niet goedkoper waren, of deze meer of minder ervaring hadden met inkopen op deze specifieke markt dan Relief Goods Alliance en of er uiteindelijk óók bij deze partijen persoonlijke beschermingsmiddelen zijn ingekocht?
Ik ga ervan uit dat u met «inkoper» doelt op «leveranciers». Er waren veel leveranciers die aanbiedingen deden. Er werd gekeken naar de prijs, kwaliteit en hoeveelheid. Zoals eerder aangegeven, zal ik het onderzoeksbureau verder onderzoek laten doen naar de deal met RGA. In de conceptopdracht voor het aanvullend onderzoek inkoop pbm, die ik u op 18 juni jl. heb gestuurd, is de strekking van uw vragen opgenomen.
Klopt het dat de heer Van Lienden van RGA heeft voorgesteld om alle inkoop van het LCH via RGA te laten lopen? Is dit onder meer een motief geweest om een overeenkomst met RGA te sluiten?
Deze vraag kan ik met de informatie die ik nu heb, niet beantwoorden. Dit zal uit het eerste deel van het onderzoek van Deloitte moeten blijken. Zij zullen door interviews en andere onderzoeksmethoden onderzoeken of en hoe dit voorstel is gedaan.
Kunt u inzage geven in de twee andere deals van meer dan 100 miljoen? Kunt u ten aanzien daarvan aangeven welke type producten dit behelsde, welke kostprijs er per product gold en of deze onder vergelijkbare voorwaarden is afgesloten als de overeenkomst met RGA?
Zoals ik in mijn antwoord op 1 juni jl. op de Kamervragen heb aangegeven, heeft het LCH voor de aankoop van persoonlijke beschermingsmiddelen bij in totaal drie leveranciers overeenkomsten/orders gesloten, met elk een totaalwaarde van meer dan 100 miljoen euro.
De overeenkomsten hadden betrekking op isolatiejassen, mondmaskers en onderzoekshandschoenen. De voorwaarden van deze overeenkomsten kan ik nu nog niet geven omdat ik de overeenkomsten nog niet in mijn bezit heb. Ook de stuksprijzen per product staan in die overeenkomsten opgenomen en deze kan ik dus ook nog niet delen. Het aanvullende onderzoek zal zich ook richten op deze overeenkomsten. Ik zal het onderzoeksbureau vragen om de door u gevraagde details op te nemen in het onderzoek. Zoals ik in mijn brief van 18 juni jl. heb aangekondigd, streeft het onderzoeksbureau ernaar dit deel van het onderzoek op 1 oktober 2021 op te kunnen leveren.
Hoeveel contracten van meer dan 50 miljoen euro zijn er in totaal afgesloten met het LCH en kunt u hierbij de data geven waarop deze contracten zijn getekend?
Uit de gegevens van het LCH blijkt dat voor de aankoop van persoonlijke beschermingsmiddelen bij zes leveranciers overeenkomsten/orders gesloten zijn met elk een totaalwaarde van meer dan 50 miljoen euro. Over de drie overeenkomsten/orders met elk een waarde van meer dan 100 miljoen euro heb ik u eerder geïnformeerd in mijn beantwoording van de Kamervragen van 1 juni jl.
De overige drie overeenkomsten/orders zijn gesloten in de periode maart tot en met mei 2020.
Op welke datum tijdens de eerste golf van corona in het voorjaar van 2020 was er de facto geen tekort meer aan mondmaskers?
Deze vraag kan ik nu alleen beantwoorden vanuit de voorraden van het LCH en of het LCH kon voorzien in de vraag naar pbm bij het LCH. Natuurlijk zijn er ook andere leveranciers die op een gegeven moment weer pbm aan de zorg konden leveren. Het LCH heeft medio mei 2020 bekendgemaakt dat de voorraden op dat moment voldoende waren om in de vraag naar FFP2-mondmaskers te kunnen voorzien. Ter verduidelijking merk ik op dat geplaatste bestellingen niet gelijk stonden aan een daadwerkelijk beschikbare voorraad voor de zorg. Begin augustus heeft het LCH bekend gemaakt dat er voldoende voorraden waren om een tweede golf aan te kunnen. In oktober 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd6 dat er op dat moment voor vrijwel alle typen pbm voldoende voorraad was om twee covid-19 golven aan te kunnen.
Kan er een volledig overzicht gegeven worden van welk deel van alle inkoopcontracten in het kader van de bestrijding van het coronavirus er niet, gedeeltelijk, dan wel volledig vooraf is gefinancierd? Welke procedure, dan wel afwegingen werden gevolgd in de keuze van voorfinanciering?
Uit de bij het LCH beschikbare gegevens blijkt dat bij 110 orders voor pbm een vorm van aanbetaling heeft plaatsgevonden. Bij 93 orders voor pbm was dit niet het geval.
In totaal zijn door VWS met 39 leveranciers overeenkomsten gesloten voor de levering van pbm’s, waarvan vijf met enige vorm van aanbetaling.
Het proces en met name de afwegingen rondom dit proces is een van de onderwerpen in de conceptopdracht voor het aanvullend onderzoek.
Bij hoeveel contracten van meer dan 50 miljoen euro waren bewindspersonen persoonlijk betrokken, gegeven het feit dat u aangeeft bij eerdere antwoorden dat «het vaker [gebeurde] dat ook door de Minister en op hoogambtelijk niveau hier aandacht aan werd besteed?»3
Bij het uitbreken van de coronapandemie ontstonden wereldwijd, acute problemen bij de levering van pbm. Zoals ik mijn beantwoording van Kamervragen op 1 juni jl. heb aangegeven ontvingen leden van het kabinet in die tijd veel aanbiedingen van pbm. Meerdere bewindspersonen hebben zogenaamde leads aangedragen. Vaak ging dat via het doorsturen van een «appje» of een «mailtje». Alle serieuze aanbiedingen (leads) die VWS en het LCH toen bereikten zijn door het LCH zo zorgvuldig mogelijk bekeken en beoordeeld aan de hand van de criteria prijs, kwaliteit en leveringszekerheid.
De vraag bij hoeveel overeenkomsten van meer dan 50 miljoen euro een bewindspersoon betrokken was kan ik nu niet zeggen. Dit is een van de vragen in de conceptopdracht voor het aanvullende onderzoek.
Hoeveel andere leveranciers hebben ministers (fysiek of telefonisch) zelf gesproken?
Voor zover bekend en op basis van de huidige beschikbare informatie heeft voormalig Minister Bruins begin maart 2020 (fysiek) gesproken met de brancheorganisatie van leveranciers waarbij ook een leverancier aanwezig was. Daarnaast heeft voormalig Minister van Rijn – via Webex – gesproken met de brancheorganisatie en/of leveranciers om een algemeen beeld te krijgen van de situatie en de markt. Daarnaast hebben – zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 14 – meerdere bewindspersonen zogenaamde leads aangedragen, het is dus aannemelijk dat destijds meerdere bewindspersonen contact hebben gehad met leveranciers.
Het aanvullend onderzoek is er op gericht preciezer in beeld te brengen hoe de contacten tussen de verschillende leads bij VWS en het LCH tot stand zijn gekomen (in de verschillende fasen van de totstandkoming van orders).
Waarom is er niet voor gekozen om dit inkoopcontract volledig via het LCH te laten verlopen?
De overeenkomst met RGA is door het LCH tot stand gekomen. Volgens de procesafspraken van het LCH werden voorgenomen orders boven de € 5 mln. – en dus ook de order met RGA – met VWS afgestemd voordat de overeenkomst tot stand kwam. Het proces naar de totstandkoming van dit inkoopcontract maakt onderdeel uit van het aanvullend onderzoek.
In hoeveel andere gevallen zijn er inkoopcontracten direct via het ministerie verlopen in plaats van via het LCH?
In totaal zijn met 39 leveranciers overeenkomsten gesloten door het Ministerie van VWS voor de levering van pbm’s, waarvan 24 voorafgaand aan de oprichting van het LCH. Van de 15 overeenkomsten die gesloten zijn door VWS na de oprichting van het LCH hebben er 10 betrekking op het opzetten of het verkrijgen van PBM’s via productie in Nederland.
De totstandkoming van de contracten zal ook onderwerp zijn van het aanvullende onderzoek.
Klopt het dat het feitenrelaas zoals genoemd in de beantwoording van eerdere vragen onvolledig was, zoals Follow The Money constateert in hun artikel van 4 juni jongstleden? Zo ja, kunt u dit feitenrelaas aanvullen en uitbreiden naar 30 april 2020?4
In mijn beantwoording van de Kamervragen op 1 juni jl. heb ik een feitenrelaas weergegeven over de periode 10 april tot en met 20 april 2020 betreffende de contacten die er in die periode zijn geweest tussen het Ministerie van VWS en HA/RGA, dan wel personen betrokken bij deze organisatie en bv. Follow the Money constateert in het artikel van 4 juni jl. dat de heer Van Lienden aangeeft «veel vaker» met voormalig Minister van Rijn aan tafel te hebben gezeten, maar ook dat het totaal aantal gesprekken hem niet bekend is.
Ik zal aan het onderzoeksbureau vragen om mijn eerdere feitenrelaas te controleren en dit tevens naast dat van Follow the Money leggen.
Kunt van dit feitenrelaas de e-mails en de gespreksverslagen delen met de Kamer?
Het onderzoeksbureau zal het beschikbare onderzoeksmateriaal zoals e-mails en gespreksverslagen betrekken in het onderzoek. Voor zover dit juridisch mogelijk is, zal ik dergelijke informatie daarna ook openbaar maken.
Hoe vaak heeft er in totaal overleg (telefonisch en fysiek) plaatsgevonden tussen RGA en bewindspersonen? Hoe vaak met andere vertegenwoordigers van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of Financiën? Wat is er in die gesprekken exact gedeeld? Op welke data heeft dit plaatsgevonden?
Deze vragen maken onderdeel uit van het aanvullende onderzoek.
Klopt de bewering van de heer Van Lienden dat hij zelf een viertal keer contact heeft gehad met de Minister? Zo ja, op welke data heeft dit plaatsgevonden en wat is er precies in deze gesprekken gedeeld?
Zoals ik in mijn beantwoording van Kamervragen op 1 juni jl. heb aangegeven heeft de Minister van VWS verschillende berichten van de heer Van Lienden ontvangen om zijn activiteiten onder de aandacht te brengen. Daarnaast is er in maart 2020 contact geweest tussen de heer Van Lienden en de toenmalig Minister voor Medische Zorg.
Ik wil zicht krijgen op alle contactmomenten van de heer Van Lienden en de Ministers en wanneer dit het geval was. Daarom wordt deze vraag in het aanvullende onderzoek betrokken.
Klopt het dat de heer Van Lienden van RGA door de beveiliging uit het gebouw van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen is verwijderd? Was het ministerie daarvan op de hoogte en waarom zijn daar geen gevolgen aan gegeven?
VWS is destijds op de hoogte gesteld van de situatie dat het LCH op enig moment aan de heer Van Lienden heeft gevraagd om het gebouw te verlaten.
Ik vind het belangrijk dat bovengenoemde situatie ook wordt meegenomen in het feitenrelaas dat onderdeel uitmaakt van het aanvullend onderzoek.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en uiterlijk voor de behandeling van het Jaarverslag en Slotwet VWS op 23 juni 2021 beantwoorden?
Uw vragen heb ik afzonderlijk beantwoord. Helaas was het niet mogelijk om de vragen voor de behandeling van het Jaarverslag en Slotwet VWS te beantwoorden.
Ernstig dementerenden die gedwongen moeten vertrekken uit een kleinschalige woonvorm |
|
Peter Kwint , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat een groep ernstig dementerende mensen gedwongen moet verhuizen uit zijn kleinschalige woonvorm omdat de bestuurder uit bedrijfseconomische redenen geen zorg meer wil bieden?1, 2
Sluiting van een zorgvoorziening is altijd pijnlijk. Pijnlijk voor de huidige cliënten (en hun naasten) want die moeten een ingrijpende verhuizing ondergaan, pijnlijk voor toekomstige cliënten die gerekend hadden op een plaats, pijnlijk voor het personeel dat elders moet gaan werken. Toch kunnen er omstandigheden zijn die sluiting rechtvaardigen. Dat neemt de pijn echter niet weg.
Bij een (dreigende) sluiting van een locatie voor verpleeghuiszorg, zoals Het Kristal in Apeldoorn, is een aantal zaken relevant om in ogenschouw te nemen. Dat zijn de (achterliggende) oorzaken van de sluiting, of er een goede opvang is voor de huidige cliënten en de vraag of er in de nabijheid voldoende resterende capaciteit is. Het zijn de zorgaanbieder en het zorgkantoor die daarvoor primair verantwoordelijk zijn. Het is van belang dat ze die verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk oppakken. Van de bestuurder van KleinGeluk (aanbieder van Het Kristal) heb ik begrepen dat het gaat om een locatie voor verpleeghuiszorg met 4 groepen van 6 bewoners binnen een groter multifunctioneel gebouw (eigendom van een woningcorporatie). Deze voorziening bestaat bijna 10 jaar en is in al die jaren verlieslatend gebleken. Volgens de bestuurder heeft dat te maken met de groepsgrootte: kwalitatief goede zorg bieden aan een groep van 6 cliënten vraagt een personele inzet die niet volledig gedekt kan worden door de opbrengsten. Deze personele inzet is tot nu toe wel geleverd, maar dus verlieslatend. Volgens de bestuurder kan dat niet langer voortgezet worden, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van zorg aan cliënten in deze groepen of die elders bij KleinGeluk verblijven. De bestuurder heeft aangegeven dat naar verschillende andere oplossingen is gekeken, maar zonder succes. Het is bijvoorbeeld niet gelukt om met de woningcorporatie afspraken te maken over een verbouwing naar 3 groepen van 8 cliënten.
Op dit moment is KleinGeluk met een andere zorgaanbieder (geen verpleeghuiszorg) vergaand in gesprek over het overnemen van de langlopende huurverplichtingen en is dit het moment voor de zorgbestuurder om naar buiten te treden over de voorgenomen sluiting van Het Kristal. De sluiting is nog niet definitief en wordt binnenkort voorgelegd aan de cliëntenraad, de ondernemingsraad en de raad van toezicht van KleinGeluk. De voorgenomen sluiting is gepland op 31 december 2021. Volgens de bestuurder is daarmee voldoende ruimte gecreëerd om tot voor de huidige bewoners aanvaardbare oplossingen te komen, als de sluiting definitief wordt. Uitgangspunt daarbij is dat de eerste voorkeur van cliënten zoveel mogelijk gewaarborgd wordt, elders bij KleinGeluk dan wel bij een andere zorgaanbieder. Met zorgaanbieders in de regio is daar al contact over en ook het zorgkantoor kan hierbij bemiddelen. De besprekingen met de cliënten en hun naasten zijn onlangs door de bestuurder opgestart.
De bestuurder heeft verder aangegeven dat al het personeel van Het Kristal onder dezelfde arbeidsvoorwaarden bij KleinGeluk in dienst kan blijven. Op dit moment wordt met het personeel gesproken over hun wensen daarbij.
Gegeven bovenstaande situatie heeft zorgkantoor Zilveren Kruis begrip voor het sluiten van Het Kristal en de procedures die daarbij in acht worden genomen. Ook omdat KleinGeluk haar totale capaciteit voor verpleeghuiszorg de afgelopen jaren heeft uitgebreid en dat ook de komende jaren blijft doen. Het is dus niet zo dat de sluiting leidt tot een lagere capaciteit aan verpleeghuiszorg in (de regio) Apeldoorn.
Op basis van bovenstaande informatie kan ik me voorstellen dat de betrokken partijen tot de conclusie zijn gekomen dat de (voorgenomen) sluiting, met name vanuit het oogpunt van (toekomstige) kwaliteit, gerechtvaardigd is. Wel hecht ik er veel belang aan dat de verplaatsing van de huidige bewoners zorgvuldig gebeurt, in goed overleg met betrokkenen.
Vindt u het acceptabel dat mensen met ernstige dementie op hoge leeftijd gedwongen worden te verhuizen omdat ze niet winstgevend genoeg zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u contact met de bestuurder van deze zorgaanbieder over deze beslissing? Zo ja, sinds wanneer? Zo neen, bent u bereid contact met de zorgaanbieder op te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is zowel met de bestuurder van KleinGeluk als het zorgkantoor contact opgenomen over de achtergronden van deze voorgenomen sluiting en de daarbij gevolgde en te volgen procedures. Zoals bij het antwoord op de vragen 1 en 2 aangegeven is het de primaire verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder en het zorgkantoor om in het belang van de cliënten acceptabele oplossingen te vinden. Mijn stellige indruk is dat beide partijen hier zorgvuldig mee omgaan.
Wilt u uitzoeken waarom deze beslissing precies genomen wordt en of er andere mogelijkheden zijn onderzocht om deze bewoners zorg te kunnen blijven bieden in deze kleinschalige woonvorm? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) betrokken bij deze zorgaanbieder? Zo ja, wat is het oordeel van de IGJ? Zo neen, waarom niet?
De inspectie heeft geen signalen dat de kwaliteit en veiligheid van de door Stichting KleinGeluk verleende zorg als gevolg van de voorgenomen sluiting onder druk staat. Bij een voorgenomen locatiesluiting verwacht de inspectie dat het bestuur hierover tijdig in gesprek gaat met alle betrokkenen. In de eerste plaats zijn dat de bewoners, hun naasten en het personeel, maar ook externe stakeholders zoals ketenpartners en inkopende partijen. Verder is de zorgaanbieder verantwoordelijk voor een goede overdracht van bewoners, zonder dat daarbij risico’s ontstaan voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
Het laatste bezoek van de inspectie aan de locatie Het Kristal was in het najaar van 2019. Het rapport van dit bezoek en de bijbehorende afsluitbrief met het oordeel van de inspectie zijn gepubliceerd op de website van de IGJ (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – Het Kristal Apeldoorn november 2019 (igj.nl) & Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – Stichting KleinGeluk, Sainte Marie en Het Kristal Apeldoorn mei 2020 (igj.nl)). De kwaliteit van de zorg was grotendeels op orde en de inspectie oordeelde in het voorjaar van 2020 vertrouwen te hebben in de verbeterkracht van de organisatie om de verbeterpunten zelfstandig op te pakken.
Bent u bereid zich in te zetten om te voorkomen dat deze bewoners gedwongen verhuisd moeten worden? Zo ja, wilt u de Kamer hiervan op de hoogte houden? Zo neen, waarom laat u deze bewoners aan hun lot over?
Het is op dit moment aan de zorgaanbieder en het zorgkantoor om tot acceptabele oplossingen voor de cliënten te komen. Ik heb het zorgkantoor gevraagd om daar nauw betrokken bij te blijven en mij op de hoogte te blijven stellen van de verdere ontwikkelingen. Ik zal de wijze waarop de eventuele overplaatsing van de huidige bewoners naar andere locaties plaatsvindt, blijven volgen en betrokken partijen indien nodig aanspreken op hun verantwoordelijkheid daarin.
Wilt u de Kamer tijdig op de hoogte houden over de ontwikkelingen omtrent deze situatie?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zegt deze situatie over de wens van de Kamer om versneld kleinschalige zorginstellingen te laten bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Kleinschalige zorgverlening is binnen de Wlz mogelijk, maar zowel financieel als ook uit het oogpunt van kwaliteit en veiligheid (zowel voor de cliënt als zijn omgeving) kunnen er grenzen zijn aan de wijze waarop dit georganiseerd kan worden. De situatie op de locatie van Het Kristal is blijkbaar zodanig dat daar groepen van 6 cliënten financieel niet te realiseren zijn. Bij kleinschalige woonvormen in de verpleeghuiszorg wordt veelal uitgegaan van groepen van 8 cliënten. Dat biedt een betere basis om kwalitatief goede zorg te bieden, zonder dat er sprake is van een financiële problematiek.
Het bericht “Kabinet wil ‘homogenezing’ ‘krachtig tegengaan’ maar komt niet met een verbod” |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Barbara Kathmann (PvdA), Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u het eens met de stelling dat homoseksualiteit geen ziekte is?
Ja.
Zo ja, deelt u dan ook de mening dat conversietherapie alleen hierom al, overbodig zou zijn?
Ja. Ik ben van oordeel dat pogingen om iemands identiteit te veranderen verwerpelijk zijn. Dergelijke pogingen zijn schadelijk voor de persoon die hieraan onderworpen wordt. Dit wordt nog eens onderstreept in het onderzoek «Voor de verandering».
Deelt u de mening dat conversietherapie bij minderjarigen een vorm van kindermishandeling is? Zo niet, kunt u uitleggen waarom?
Conversietherapie bij kinderen kan een vorm van kindermishandeling en dus strafbaar zijn. Of er sprake is van kindermishandeling dient per geval te worden bezien.
Het voorspiegelen dat je kunt genezen van je seksuele gerichtheid of genderidentiteit is schadelijk voor de ontwikkeling van een kind. Het kabinet keurt dit af. Ieder kind moet de ruimte krijgen om veilig op te kunnen groeien, ongeacht seksuele gerichtheid of genderidentiteit.
In geval van kindermishandeling gaat het immers niet alleen om lichamelijk geweld, maar ook om emotionele of geestelijke mishandeling. Zo zijn bijvoorbeeld het voortdurend bang maken van een kind of een kind het gevoel geven minderwaardig te zijn, vormen van geestelijke mishandeling.
Deelt u de mening dat mishandeling in psychische vorm een wettelijk verbod vereist? Zo nee, waarom niet?
In Nederland geldt nu al dat schadelijke praktijken die samenhangen met homoconversie strafbaar zijn of via het civiele recht kunnen worden aangepakt.
Hoewel psychische mishandeling in het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet expliciet is gedefinieerd, biedt de wet reeds de mogelijkheid om psychische mishandeling strafrechtelijk aan te pakken. Dit kan op basis van artikel 300 Sr, eerste en vierde lid, gericht op respectievelijk het «toebrengen van pijn of letsel» en het «opzettelijk benadelen van de gezondheid». Het Gerechtshof van Den Haag heeft dit in een arrest bevestigd. Recent is ook het getuige zijn als kind van huiselijk geweld aangemerkt als psychische mishandeling die valt onder deze bepaling. Daarnaast kan psychisch geweld strafbaar zijn wanneer het binnen de reikwijdte van artikel 284 Sr (dwang) of artikel 285 Sr (bedreiging) valt.
Indien iemand slachtoffer wordt van psychische mishandeling kan hiervan melding of aangifte worden gedaan bij de politie. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie (OM) om te bepalen of vervolging opportuun is en zo ja, wat een passende strafeis zou zijn.
Begin dit jaar is de motie Bergkamp c.s.1 aangenomen. In deze motie wordt het kabinet verzocht onderzoek te laten doen in hoeverre een expliciete strafbaarstelling van psychisch geweld kan leiden tot een effectievere aanpak van psychisch geweld en wat de voor- en nadelen zijn van een expliciete strafbaarstelling van psychisch geweld. Dit onderzoek wordt op dit moment uitgevoerd en over de uitkomsten hiervan zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer naar verwachting eind dit jaar kunnen informeren.
Zo ja, waarom bepleit u dan een wettelijk verbod op conversietherapie uit te stellen, dan wel in zijn geheel af te stellen?
In Nederland geldt nu al dat schadelijke praktijken die samenhangen met homoconversie strafbaar zijn of via het civiele recht kunnen worden aangepakt.
Het kabinet vindt het van groot belang dat conversietherapie effectief wordt voorkomen en tegengegaan. Bij de vraag hoe dit het beste vorm kan krijgen gaat het om een zorgvuldige afweging, zoals is uiteengezet in de beleidsreactie op het genoemde onderzoek. Juist vanwege het belang van het bestrijden van homoconversie maar ook het uitoefenen van andere grondrechten zoals vrijheid van religie, is ervoor gekozen om zorgvuldig te zijn en een weloverwogen besluit te nemen over de meest effectieve aanpak. Om die reden zal het kabinet een brede verkenning uitvoeren naar mogelijke, effectieve nadere maatregelen, waaronder wet- en regelgeving, inclusief de optie van mogelijkheden voor enige vorm van een wettelijk verbod. Op grond van de uitkomsten van die verkenning kan een weloverwogen keuze worden gemaakt voor de wijze waarop conversietherapie het meest succesvol kan worden voorkomen en tegengegaan.
In dat kader wijs ik ook op het belang van de uitkomsten van het onderzoek van de Minister voor Rechtsbescherming, zoals aangehaald in mijn antwoord op vraag 4, naar de voor- en nadelen van een expliciete strafbaarstelling van psychisch geweld en in hoeverre dit kan leiden tot een effectievere aanpak.
Hoe vaak is het voorgekomen dat iemand veroordeeld is voor (het aanbieden en/of uitvoeren van) conversietherapie, aangezien u in uw brief aan de Kamer stelt dat conversietherapie al bestraft kan worden?
Omdat de strafbaar te achten handelingen onder de meer algemene strafbepalingen als dwang of mishandeling te vatten zijn, is het zonder onderzoek op dossierniveau niet mogelijk om op deze vraag een antwoord te geven.
Deelt u de mening dat het expliciet strafbaar stellen van conversietherapie het gemakkelijker zou maken om conversietherapie te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Daar kan vooralsnog geen antwoord op worden gegeven, mede omdat schadelijke praktijken al kunnen worden aangepakt door middel van het strafrecht (zie mijn antwoord op vraag 4). Het is niet eenvoudig om te bepalen wat een effectieve methode is om homoconversie tegen te gaan. Daarom zal het kabinet onderzoek laten doen naar mogelijkheden voor verdere maatregelen en regelgeving voor het tegengaan van conversiepraktijken, inclusief de optie van mogelijkheden voor enige vorm van een wettelijk verbod. Daarop kan niet worden vooruitgelopen. Dat geldt ook voor het onderzoek naar de expliciete strafbaarstelling van psychische dwang. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u toelichten hoe uw besluit zich verhoudt tot het gegeven dat een wettelijk verbod op conversietherapie een van de punten uit het COC Regenboogakkoord was, dat ondertekend is door een ruime Kamermeerderheid?
Het Kabinet deelt de mening van de meerderheid van uw Kamer dat pogingen om de identiteit van iemand te veranderen ongewenst en verwerpelijk zijn.
In de beleidsreactie van 28 mei jl.2 wordt uiteengezet dat schadelijke praktijken die samenhangen met homoconversie reeds strafbaar zijn of via het civiele recht kunnen worden aangepakt. Of nieuwe aparte wettelijk verboden de meest effectieve manier van bestrijden is, moet uit de aangekondigde verkenning en het onderzoek naar psychische dwang, dat reeds in uitvoering is, blijken.
Heeft u, aangezien in tal van andere landen reeds een wettelijk verbod op conversietherapie bestaat, al geïnformeerd bij uw collega’s in Duitsland, Malta of Brazilië, die reeds een dergelijk verbod hebben, over hoe zo’n wettelijk verbod eruit zou kunnen zien?
Het onderzoeksrapport «Voor de verandering» voorziet in een vergelijking met andere landen (hoofdstukken 4.5 en 8). Verder heeft een onafhankelijk expert op het gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit van de VN een rapport3
uitgebracht over hoe landen omgaan met conversiepraktijken. Dat rapport zal betrokken worden bij de brede verkenning die uitgevoerd wordt.
Bij de brede verkenning naar verdere, effectieve maatregelen tegen conversiepraktijken zal tevens worden onderzocht hoe andere landen conversiepraktijken tegengaan. Opmerking verdient dat de vraag of een specifieke strafbaarstelling wenselijk is, niet los kan worden gezien van zowel de algehele systematiek van de strafbaarstellingen in het nationale materiële strafrecht van de genoemde landen als de aanvullende (wettelijke) maatregelen die aldaar getroffen zijn om homoconversie aan te pakken, waarvan enig specifiek wettelijk verbod eventueel een sluitstuk kan zijn.
Zo niet, kunt u toezeggen dit te gaan doen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.