het bestrijden van recidive en het aan het werk zetten van ex-gedetineerden |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Na celstraf nauwelijks kans op een baan» en «Besmet met een strafblad»?1
Ik vind het belangrijk dat mensen zo snel mogelijk na hun detentie weer een betaalde baan hebben omdat het hebben van werk één van de belangrijke voorwaarden is, om niet te recidiveren. Bij re-integratie dient echter altijd het belang van de samenleving ook nadrukkelijk in acht te worden genomen.
Deelt u de mening dat het van belang is dat mensen die gedetineerd hebben gezeten na het uitzitten van hun straf zo snel mogelijk weer op een eerlijke manier hun geld gaan verdienen? Deelt u eveneens de mening dat het een slechte zaak is dat ex-gedetineerden zo moeilijk aan een baan kunnen komen, met name omdat het niet hebben van werk in de praktijk vaak leidt tot recidive waardoor de criminaliteit toeneemt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de moeilijkheden die deze specifieke doelgroep ondervindt bij het vinden van werk? Welke mogelijkheden ziet u om deze specifieke problemen te verminderen?
Ik ben bekend met moeilijkheden die (ex-)gedetineerden kunnen hebben met het vinden van een baan direct na detentie. Een gedetineerde is echter eerst zelf verantwoordelijk voor de invulling van zijn detentieperiode en de stappen die hij onderneemt om al tijdens detentie te werken aan zijn re-integratie. Om de gedetineerden beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt wordt de arbeid tijdens detentie opnieuw ingericht. Belangrijke uitgangspunten zijn: normaliseren, verdienen en promoveren/degraderen. U bent hierover geïnformeerd in de brief over de Modernisering Penitentiaire Arbeid.2
Mijn inzet is er onder andere op gericht om gedetineerden al tijdens detentie betere mogelijkheden te bieden om te solliciteren en om scholing en arbeid tijdens detentie meer te laten aansluiten bij de vraag uit de arbeidsmarkt. Werken in detentie moet zo veel mogelijk lijken op het werken op de arbeidsmarkt. Ik ga daarbij ook onderscheid maken tussen gemotiveerde gedetineerden en gedetineerden die zich onvoldoende inzetten. Om gedetineerden sterker te motiveren voor arbeid tijdens detentie wil ik het maximale bedrag aan eigen geld dat van buiten komt beperken. Al deze maatregelen vergroten de kans op een kansrijke terugkeer in de samenleving.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van Reclassering Nederland die signaleert dat door het vereisen van de Verklaring Omtrent het Gedrag ex-delinquenten vrijwel nergens meer terecht kunnen, ook als er geen risico’s zijn?
De aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) wordt beoordeeld door de Dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Aan de hand van een vastgesteld beoordelingskader wordt per geval zorgvuldig het
belang afgewogen dat de aanvrager heeft bij afgifte van de VOG tegen het belang dat de samenleving heeft bij bescherming tegen de risico’s die zijn verbonden aan het vervullen van die specifieke functie. In geval van weigering van de VOG is de ernst van de gepleegde strafbare feiten zodanig dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de beoogde baan. Om het vinden van een stage of baan te vergemakkelijken heb ik u tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie reeds toegezegd, de terugkijktermijn voor adolescenten te verkorten3. Deze gewijzigde terugkijktermijn geldt voor alle delicten met uitzondering van zedendelicten en zware geweldsdelicten. In eerdere berichtgeving aan uw Kamer heb ik al aangegeven dat jongeren in reactie op een voorgenomen afwijzing van de VOG alle omstandigheden kunnen aanvoeren die zij van belang vinden voor de beoordeling van hun aanvraag. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de leeftijd ten tijde van het plegen van het strafbare feit en de ontwikkeling die de jongere sindsdien heeft doorgemaakt. In dat kader kunnen bijvoorbeeld diploma’s, referenties van eerdere werkgevers, of een reclasseringsrapport worden meegestuurd4.
Daarbij betekent het weigeren van een VOG voor een bepaalde functie, niet dat een persoon geheel is uitgesloten van de arbeidsmarkt of geen uitzicht meer heeft op werk. Ex-gedetineerden kunnen werkzaam zijn in vele functies, waarvoor de geconstateerde strafbare feiten geen belemmering vormen of waarvoor een werkgever geen VOG verlangt.
De reclassering en het gevangeniswezen hebben de verantwoordelijkheid voor het opleidingstraject van de gedetineerde. Een gedetineerde dient alleen een opleiding te volgen als hij of zij hier ook daadwerkelijk mee aan het werk kan gaan.
Bent u bereid om te bezien of de eisen die aan de Verklaring Omtrent het Gedrag worden gesteld in de praktijk er niet toe leiden dat ex-gedetineerden vrijwel nergens meer aan de slag kunnen, waarmee het doel van de op zichzelf terechte Verklaring Omtrent het Gedrag voorbij wordt geschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke initiatieven neemt u om werkgevers aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid voor een geslaagde re-integratie van ex-gedetineerden en hen warm te maken voor het aannemen van mensen met een strafblad die hun leven gebeterd hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om gedetineerden reeds in detentie voor te bereiden op een werkzaam leven (arbeidsritme, vaardigheden en toeleiding naar specifiek werk), zodat zij aantrekkelijker worden voor toekomstige werkgevers? Deelt u de mening dat de concrete resultaten van de in het verleden in gang gezette proeven in het kader van «Arbeidstoeleiding in detentie» teleurstellend zijn en dat dergelijke initiatieven juist uitgebreid moeten worden? Welke maatregelen gaat u hiertoe nemen?
Om de gedetineerden beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt wordt de arbeid tijdens detentie opnieuw ingericht. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 worden belangrijke uitgangspunten bij arbeid tijdens detentie: normaliseren, verdienen en promoveren/degraderen. Door deze uitgangspunten wil ik de kans op een succesvolle terugkeer in de maatschappij en op de arbeidsmarkt vergroten.
De onmogelijkheid om te slagen voor het inburgeringsexamen |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Kassa, waarin is te zien hoe iemand keer op keer vanwege een verkeerde uitspraak van een letter zakt voor het inburgeringsexamen?1
Ja, daar heb ik van kennis genomen.
Wat is uw reactie op dit item?
Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar de resultaten van deelnemers aan de TGN in Nederland in de periode januari 2011 t/m maart 2012. Hierbij zijn de eerdere deelnames aan de TGN meegenomen. In deze periode hebben in totaal 39.358 personen deelgenomen aan de TGN. Van de 31.506 deelnemers die voor de eerste keer aan de TGN deelnamen, slaagden 26.150 personen. Minder dan 20% van de deelnemers slaagde niet bij de eerste deelname. 1485 personen (4% van de deelnemers aan de TGN) hebben meer dan drie keer deelgenomen aan de TGN. Minder dan 1% (739 personen) doet de TGN meer dan vijf keer.
Kunt u bij benadering aangeven hoe vaak (absoluut en relatief) het voorkomt dat iemand het inburgeringsexamen niet haalt en hoe vaak dit meerdere malen achter elkaar gebeurt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ver bent u gevorderd met het invoeren van de werkwijze, waarbij de resultaten van het inburgeringsexamen aan de betrokken inburgeraar worden teruggekoppeld, zodat deze inburgeraar kan leren van de door hem of haar gemaakte fouten?
De TGN toetst niet alleen uitspraak, maar vooral spreekvaardigheid.
Dit doet de toets aan de hand van de volgende vier deelvaardigheden:
Woordenschat: welke woorden begrijpt u en welke woorden zegt u?
Zinsbouw: welke zinnen begrijpt u en welke zinnen zegt u?
Vloeiendheid: hoe vloeiend en snel spreekt u?
Uitspraak: hoe spreekt u de woorden uit?
Momenteel krijgen alle kandidaten een brief waarin de uitslag staat en het aantal punten dat is behaald. Kandidaten die gezakt zijn, willen graag weten welke fouten zij maken. Om de gezakte kandidaten te ondersteunen wordt dit voorjaar gerichte informatie ontwikkeld over hoe kandidaten zich kunnen voorbereiden op het examen. Aan de terugkoppeling over de uitslag van het examen wordt de volgende informatie toegevoegd:
Deelt u de mening dat als inburgeraars keer op keer het examen niet halen vanwege een foutieve uitspraak van een letter, wat op zich geen betrekking heeft op inburgeringskennis, er een hardheidsclausule van toepassing zou moeten zijn?
Het inburgeringsstelsel kent de mogelijkheid inburgeringsplichtigen te ontheffen van de inburgeringsplicht indien zij het examen steeds niet halen terwijl zij toch een «aantoonbare inspanning» leveren. Deze ontheffing van de inburgeringsplicht werkt door in de Vreemdelingenwet 2000. Dit houdt in dat een aanvraag voor voortgezet verblijf of onbepaalde tijd kan worden ingewilligd zonder inburgeringsdiploma.
Ook de naturalisatieprocedure kent overigens een ontheffingsmogelijkheid in zo’n geval; daarbij is de ontheffing beperkt tot de onderdelen staatsinrichting en maatschappij en Nederlands lezen en schrijven.
Na vijftien jaar legaal verblijf in Nederland kan een vreemdeling zonder in het bezit te zijn van een inburgeringsdiploma het Nederlanderschap verkrijgen als hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of tenminste drie jaar is gehuwd met een Nederlander.
Deelt u de mening dat bij vaststelling van een voldoende voor alle overige inburgeringsonderdelen het niet zou moeten kunnen dat een inburgeraar geen diploma kan krijgen vanwege een foutieve uitspraak van een letter, die in de praktijk verstaanbaar is?
De TGN doet een uitspraak op niveau A2, waarvoor geldt dat «de uitspraak duidelijk genoeg is om de spreker te kunnen volgen ondanks een duidelijk hoorbaar accent»(afkomstig uit het Raamwerk NT2).
Uitspraak is een van de kenmerken op basis waarvan het niveau is af te leiden en is ook in de TGN één van de vier deelvaardigheden waarop gemeten wordt. De andere aspecten waarop in de TGN gemeten wordt zijn vloeiendheid, zinsbouw en woordenschat.
We moeten zoveel als mogelijk en redelijk is, voorkomen dat mensen die volgens deskundige taaldocenten in staat zijn zich op een voldoende niveau uit te drukken in de Nederlandse taal, hun best doen en zich goed voorbereiden op het examen, steeds maar weer zakken. Ik twijfel niet aan het systeem van beoordeling maar ik wil de menselijke maat hanteren bij zaken die zo belangrijk zijn voor mensen. Daarom zal ik onderzoeken of en hoe de resultaten van een kandidaat die meerdere malen voor de Toets Gesproken Nederlands is gezakt in Nederland, óók als de spraakcomputer de antwoorden van een kandidaat direct heeft kunnen beoordelen, alsnog door menselijke beoordelaars beoordeeld kunnen.
De vergunningplicht Autoriteit Financiële Markten (AFM) op het gebied van onder andere curatele en bewindvoering |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het persbericht van de AFM?1
Ja.
Is het waar dat bewindvoerders ten behoeve van het openen van een bankrekening voor een cliënt een vergunning nodig hebben van de AFM? Zo ja, hoe verhoudt zich naar uw mening deze vergunningplicht tot artikel 1:441, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat zegt dat de bewindvoerder bij vervulling van zijn taak de belanghebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt en tot artikel 1:436, vierde lid, BW dat de bewindvoerder verplicht om zo spoedig mogelijk een rekening te openen bij een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen?2
Deelt u de mening dat uit artikel 1:441, eerste lid, BW volgt dat de bewindvoerder moet worden gezien als elke andere natuurlijke persoon die zonder vergunning een bankrekening kan, respectievelijk moet, ingevolge artikel 1:436, vierde lid, BW, openen? Zo neen, waarom niet?
Deelt u de mening dat, ingeval een bewindvoerder inderdaad een vergunning zou moeten hebben om een dergelijke bankrekening te openen, er een extra administratieve last ontstaat voor bewindvoering die tot onnodig oponthoud leidt, alsmede tot hogere kosten, hetgeen niet in het belang is van de kwaliteit van de bewindvoering? Zo neen, waarom niet?
Indien beide voorgaande vragen met «ja» worden beantwoord, bent u dan bereid maatregelen te nemen, respectievelijk uw invloed aan te wenden om het daarheen te leiden dat de vergunningplicht voor bewindvoerders niet wordt ingevoerd respectievelijk komt te vervallen? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid om waar nodig met de AFM in gesprek te gaan om een helder antwoord te krijgen op de vraag voor welke categorieën financiële dienstverleners die niet zijn genoemd in het BW, zoals genoemd in de uiting van de AFM van 20 december 2012, vergunningplicht opportuun is, gelet op de taken die de AFM zijn toebedeeld?
Er zijn wellicht situaties denkbaar waarin op grond van de Wft een vergunning tot bemiddeling nodig wordt geacht, en handhaving van de vergunningsplicht om uiteenlopende redenen niet (langer) wenselijk is. Ik zal hierover in gesprek gaan met de AFM. Wel merk ik op dat ik ook voor inkomensbeheerders, schuldsaneerders, stamrechtspecialisten en zorginstellingen enige vorm van toezicht wenselijk acht. Het ligt daarom niet voor de hand om voor dergelijke dienstverleners een eventuele Wft-vergunningsplicht te laten vervallen zonder te zorgen voor alternatieve maatregelen.
De voorgenomen uitzetting van een Oeigoerse asielzoeker naar China |
|
Khadija Arib (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een voorlopige voorziening heeft getroffen, waardoor de voor vandaag geplande uitzetting van een Oeigoerse asielzoeker naar China tijdelijk is verhinderd?1 Ziet u af van de geplande uitzetting?
Het klopt dat op 9 januari 2013 een uitzetting naar China stond gepland van een Oeigoerse asielzoeker. Op 8 januari 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de voorlopige voorziening van de betrokken vreemdeling toegewezen en bepaalt dat betrokkene niet wordt uitgezet totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist. De uitzetting is derhalve geannuleerd.
Met het oog op het belang van de privacy van de betrokken vreemdeling en gezien het feit dat zijn zaak onder de rechter is, ga ik niet verder in op deze individuele zaak.
Bent u ervan op de hoogte dat deze asielzoeker zich in Nederland actief en publiekelijk heeft ingezet voor de Oeigoerse zaak, bijvoorbeeld door zijn aanwezigheid bij het World Uyghur Congress in 2012, waarvan foto’s op het internet staan en dat daardoor groot gevaar op ernstige mensenrechtenschendingen bij terugkeer naar China ontstaat? Vindt u ook dat daarom opnieuw extra zorgvuldig naar de inhoud van dit asieldossier gekeken moet worden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid in dit geval af te zien van verdere onomkeerbare stappen totdat duidelijk is welke precieze veiligheidsrisico’s deze asielzoeker bij terugkeer in China zal lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Vluchtelingenwerk Nederland en Amnesty International zich ernstige zorgen maken om zijn veiligheid bij uitzetting naar China? Klopt het dat Oeigoeren die asiel hebben aangevraagd bij terugkeer naar China een reëel risico lopen om in een gevangenis of een werkkamp terecht te komen en slachtoffer worden van ernstige mensenrechtenschendingen zoals marteling? Wat vindt u van de gezamenlijke oproep van deze mensenrechtenorganisaties om geen Oeigoerse asielzoekers naar China uit te zetten?2
Zoals bekend, maak ik bij het vaststellen van het landgebonden asielbeleid inzake herkomstlanden van asielzoekers en bij het beoordelen van individuele asielaanvragen gebruik van de ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Bij de totstandkoming van deze ambtsberichten wordt onder meer gebruik gemaakt van informatie die afkomstig is van de door u genoemde organisaties en dit wordt uitdrukkelijk vermeld. De in de ambtsberichten genoemde risico’s worden in de asielprocedure meegenomen.
Het laatste algemeen ambtsbericht China dateert van december 2012. Ik bestudeer op dit moment dit ambtsbericht en zal uw Kamer op korte termijn informeren of dit ambtsbericht voor mij aanleiding is om het beleid aan te passen. Daarbij kijk ik ook naar het beleid in andere lidstaten, waaronder Zweden.
Bent u bereid uw Zweedse collega te bevragen over het lot van twee door Zweden uitgezette Oeigoerse asielzoekers en over de achtergrond van de beslissing om voorlopig geen Oeigoeren meer vanuit Zweden naar China uit te zetten?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om opnieuw onderzoek te doen naar de veiligheidsrisico’s voor Oeigoerse asielzoekers bij uitzetting naar China en bij dit onderzoek de bij mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International en Human Rights Watch beschikbare informatie uitdrukkelijk te betrekken en hangende dit onderzoek geen Oeigoerse asielzoekers naar China uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De gevolgen van de oorlog in Syrië voor de mogelijkheden van Nederlandse statushouders om te naturaliseren en voor de gezinsleden van vluchtelingen om naar Nederland na te reizen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de brief van de toenmalige minister van Justitie waarin bekendgemaakt werd dat aan 181 Syrische vreemdelingen een verblijfsvergunning werd verstrekt omdat zij op onjuiste wijze waren gepresenteerd aan een delegatie van de Syrische overheid?1
Ja.
Is het waar dat deze mensen inmiddels vijf jaar lang in het bezit zijn van een verblijfsvergunning en zij daarmee, net als andere uit Syrië afkomstige vreemdelingen, in aanmerking kunnen komen voor naturalisatie?
Ja, in principe wel, tenzij iemand het land heeft verlaten of door omstandigheden (bijv. niet-tijdige verlenging van de verblijfsvergunning) niet aan de termijn van vijf jaar toelating en verblijf voldoet.
Hoeveel uit Syrië afkomstige vreemdelingen die in Nederland een verblijfsvergunning hebben, komen op basis van de vijf jaar termijn inmiddels in beginsel in aanmerking voor naturalisatie?
Deze informatie is niet beschikbaar. De IND legt deze gegevens niet vast. Gegevens over aaneengesloten verblijf en de huidige verblijfplaats van de vreemdeling worden niet geregistreerd.
Kunt u aangeven aan welke eisen deze uit Syrië afkomstige vreemdelingen moeten voldoen om Nederlander te worden?
Een vreemdeling die de Nederlandse nationaliteit wil verkrijgen moet minimaal vijf jaar onafgebroken en met een geldige verblijfsvergunning voor een niet-tijdelijk verblijfsdoel in Nederland verblijven. De identiteit en nationaliteit moeten worden aangetoond met een gelegaliseerde en vertaalde of van apostille voorziene geboorteakte en een geldig buitenlands reisdocument (bijv. paspoort). Daarnaast geldt als voorwaarde een inburgeringsdiploma (A2-niveau) of ander bewijs van inburgering en er mag geen sprake zijn van een inbreuk op de openbare orde. Onderdanen uit Syrië kunnen geen afstand doen van hun oorspronkelijke nationaliteit, dus geldt voor hen een uitzondering op de afstandsplicht.
Worden deze vreemdelingen vanwege de oorlog in Syrië vrijgesteld van het vereiste om een geboortebewijs en een paspoort te overleggen, omdat het te onveilig is om naar Syrië te reizen en de overheid ter plaatse buitengewoon instabiel is? Zo nee, bent u bereid in voorkomende gevallen die vrijstelling te verlenen? Zo nee, bent u bereid de criteria voor het aannemen van bewijsnood wegens het niet kunnen bemachtigen van identiteitsdocumenten voor deze Syrische vreemdelingen te versoepelen?
In de naturalisatieprocedure wordt van de verzoeker, houder van een regulier verblijfsrecht, gevraagd een gelegaliseerde geboorteakte en een buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen. Indien verzoeker stelt deze stukken niet te kunnen overleggen, dient hij aan te tonen dat hij in bewijsnood verkeert.
De beoordeling of sprake is van bewijsnood is altijd een individuele beoordeling. Voor de beoordeling van de vraag of terecht een beroep op bewijsnood wordt gedaan, gelden de richtlijnen in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Slechts in een uitzonderlijk geval kan de vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier een gegrond beroep doen op bewijsnood. De vreemdeling moet objectief en verifieerbaar aantonen dat hij/zij er alles aan gedaan heeft om aan de documenten te komen. Indien wordt aangetoond dat sprake is van bewijsnood wordt voorbijgegaan aan de voorwaarde dat moet worden beschikt over een gelegaliseerde geboorteakte en/of een geldig paspoort.
Hierbij merk ik op dat de Syrische consulaten in Europa open zijn. Onderdanen uit Syrië kunnen bij deze consulaten paspoorten aanvragen en verkrijgen. Of in Syrië geboorteakten kunnen worden verkregen, is afhankelijk van de situatie in de regio waar de betreffende akte moet worden aangevraagd. Voor het aanvragen van een geboorteakte in Syrië kan de vreemdeling eventueel een familielid, kennis of andere derde machtigen.
De legalisatieketen is onderbroken in verband met de opschorting van de werkzaamheden van de Nederlandse ambassade in Damascus. Documenten uit Syrië moeten nog steeds worden gelegaliseerd door het Syrische ministerie van Buitenlandse Zaken.
De situatie in Syrië leidt gelet op het voorgaande niet op voorhand tot de conclusie dat sprake is van bewijsnood. Bij de individuele beoordeling of sprake is van bewijsnood wordt de situatie in het land van herkomst betrokken.
Hoeveel asielzoekers uit Syrië zijn in 2011 en 2012 naar Nederland gevlucht? Hoeveel van hen hebben een asielstatus gekregen?
In 2011 hebben 1702 Syriërs in Nederland een asielaanvraag ingediend. In datzelfde jaar zijn 30 verblijfsvergunningen asiel aan Syrische vreemdelingen verleend (deze 30 zijn niet een op een te relateren aan de 170 aanvragen omdat de aanvraag en de behandeling hiervan niet altijd in hetzelfde kalenderjaar plaatsvindt). Gedurende de tweede helft van 2011 gold een besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers afkomstig uit Syrië en in deze periode zijn aan Syriërs dus geen asielvergunningen verleend. Medio 2012 liepen deze moratoria af en sindsdien worden Syrische asielaanvragen weer behandeld. Op dit moment geldt een toelatingsbeleid dat volledig recht doet aan de zorgwekkende situatie in Syrië.
Momenteel vindt conversie plaats van het oude primaire registratie- en behandelsysteem van de IND (INDIS) naar een nieuw ontwikkeld systeem (INDiGO). Vanwege deze conversie is gegevenslevering over 2012 maar beperkt mogelijk, namelijk alleen voor de belangrijkste kengetallen en alleen op een geaggregeerd niveau3. Niettemin kan ik u in algemene zin wel melden dat in vergelijking met vorig jaar sprake is van een aanzienlijke stijging van het aantal asielaanvragen door Syriërs, maar dat dit aantal nog steeds een beperkt aandeel vormt in het totale aantal asielaanvragen in Nederland.
Hoeveel gezinsleden van erkende asielzoekers hebben een aanvraag gedaan om na te reizen vanuit Syrië of een derde land zoals Turkije? Wat is de gemiddelde termijn waarbinnen deze nareisaanvragen worden afgehandeld? Herkent u de signalen dat in sommige gevallen de aanvragen om nareis van Syrische gezinsleden van vluchtelingen pas na tien maanden worden behandeld? Wat is hiervan de oorzaak?
Het aantal in 2011 afgehandelde aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die in het kader van nareis zijn ingediend door gezinsleden met de Syrische nationaliteit bedroeg tien en deze zijn ingediend bij de ambassades in Damascus, Syrië en in Beiroet, Libanon. In dat jaar zijn tevens tien mvv-adviesaanvragen, die zijn ingediend door de Syrische vreemdeling in Nederland, beoordeeld en voorzien van advies.
De gemiddelde doorlooptijd van de mvv-aanvragen van Syrische nareizigers in 2011 was 22 weken en die van de mvv-adviesaanvragen van Syrische nareizigers was gemiddeld elf weken. Er is dus geen sprake van een structurele behandelduur van tien maanden, hoewel het niet is uit te sluiten dat de behandeling in individuele gevallen langer duurt dan de gemiddelde doorlooptijd.
De behandelduur van een mvv-aanvraag wordt beïnvloed door verschillende factoren. Deze kan oplopen door het aantal nareisaanvragen dat wordt ingediend. De beoordeling van de mvv-nareisaanvragen vergt meestal meer tijd dan andere mvv-aanvragen omdat de meeste asielzoekers en hun gezinsleden niet in het bezit zijn van (goede) documenten. In die gevallen zal de feitelijke gezinsband op andere wijze moeten worden onderzocht, namelijk door middel van DNA-onderzoek en/of identificerende vragen. Dit kost vanzelfsprekend extra tijd. De nieuwe werkwijze in nareisprocedures zoals deze in de brief aan de Tweede Kamer van 16 juli 2012 bekend is gemaakt, zal naar verwachting een kortere gemiddelde behandelduur tot gevolg hebben.
De gevraagde aantallen zijn gedetailleerd van aard waardoor deze over 2012 niet leverbaar zijn gelet op de conversie.
Deelt u de mening dat door de lange behandelingsduur van de nareisaanvragen gezinnen die uit een oorlogssituatie komen een zeer lange periode van elkaar gescheiden worden en dat dit zoveel mogelijk moet worden voorkomen? Bent u zich er tevens van bewust dat deze nareizende gezinsleden tijdens de aanvraagfase, bijvoorbeeld in Turkije, niet verzekerd zijn van onderdak en andere elementaire levensbehoeften?
Uiteraard ben ik van mening dat de behandeling van nareisaanvragen zo kort mogelijk moet duren. De termijn voor het indienen van een nareisaanvraag is mede daarom gesteld op maximaal drie maanden na vergunningverlening aan de hoofdpersoon, zodat gezinshereniging zo snel mogelijk kan plaatsvinden. Zorgvuldigheid in de behandeling van nareisaanvragen is evenwel van belang, waarbij oog moet zijn voor het tegengaan van fraude. In mijn antwoord op vraag 7 heb ik toegelicht welke factoren de behandelduur onder andere beïnvloeden.
Ik ben mij ervan bewust dat sommige nareizigers – al dan niet legaal – buiten hun herkomstland verblijven. Ook hierom beoog ik de procedures zo kort mogelijk te laten duren. Er is geen regel dat bepaalde zaken voorrang krijgen, dit zou immers ten koste gaan van andere vreemdelingen die al of niet buiten hun land van herkomst – wellicht ook in een lastige positie – verkeren. In de praktijk wordt soms door bijvoorbeeld VluchtelingenWerk Nederland aandacht gevraagd voor een specifieke zaak. In die individuele gevallen waar sprake is van een bijzondere schrijnende situatie wordt waar mogelijk door de IND naar een praktische oplossing gezocht. Hierbij wordt uiteraard steeds in het oog gehouden dat de meeste nareizigers in een lastige positie (kunnen) verkeren.
Bent u bereid daarom extra prioriteit te geven aan deze nareisaanvragen en die met voorrang te behandelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid het mogelijk te maken om de nareizende gezinsleden in een eerder stadium naar Nederland te laten reizen, zodat zij korter van elkaar gescheiden zijn en zij in Nederland kunnen worden opgevangen? Zo nee, waarom niet?
Inreis op basis van een mvv is pas mogelijk als de mvv-aanvraag die door de vreemdeling is ingediend, positief is beoordeeld. Het is niet mogelijk en wenselijk om vreemdelingen toe te laten voordat deze aanvraag is beoordeeld. Immers, de mvv-procedure is bedoeld om te toetsen of de persoon in aanmerking komt voor een afgeleide asielvergunning en de vreemdeling die een mvv krijgt, kan hiermee legaal Nederland inreizen. Zou de mvv zonder beoordeling worden afgegeven, dan bestaat het risico dat de asielaanvraag in Nederland alsnog wordt afgewezen. Indien de nareiziger mét mvv inreist, kan in beginsel in ieder geval een afgeleide asielvergunning (art. 29, onder e of f Vw) worden verleend. Daarnaast is belangrijk om bij de mvv-aanvraag de persoon te identificeren. Om dezelfde reden kunnen nareizigers niet worden toegelaten voordat de hoofdpersoon een asielvergunning heeft verkregen.
Uiteraard kan een mvv-aanvraag sneller behandeld worden als de vreemdeling relevante informatie, bij voorkeur documenten, overlegt.
De oproep van Vluchtelingenwerk om te stoppen met de grensdetentie van vluchtelingen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van Vluchtelingenwerk Nederland om te stoppen met het detineren van vluchtelingen die met het vliegtuig Nederland willen binnenkomen om asiel aan te vragen?1 Wat is uw reactie hierop? Heeft u tevens kennisgenomen van de uitzending van Vrijdagmiddag Live op Radio 1 hierover?2
Ja, ik heb kennisgenomen van de mening van VluchtelingenWerk Nederland.
Nederland heeft in het kader van de Schengengrenscode de verplichting om vreemdelingen die niet aan de toegangsvoorwaarden voldoen, de toegang tot het Schengengebied te weigeren. Uit de Schengengrenscode volgt de verplichting om al het nodige te doen om te voorkomen dat vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd, alsnog toegang tot het Schengengebied verkrijgen. Dit wordt ingevuld door in beginsel aan vreemdelingen die niet voldoen aan de voorwaarden voor toegang, een vrijheidsontnemende maatregel (grensdetentiemaatregel) op te leggen indien hun terugkeer niet onmiddellijk kan worden gerealiseerd. Dat is noodzakelijk omdat wij een Europese verplichting hebben om personen die niet voldoen aan de voorwaarden niet toe te laten in het Schengengebied.
Om die reden worden vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland wordt geweigerd en die een asielaanvraag willen indienen in de gelegenheid gesteld om deze aanvraag, onder voortzetting van de grensdetentiemaatregel, in te dienen in het aanmeldcentrum Schiphol, dat sinds 1 januari 2013 onderdeel uitmaakt van het Justitieel Complex Schiphol. Aldaar wordt binnen de algemene asielprocedure beoordeeld of er direct een beslissing op de aanvraag kan worden genomen, of dat dit nader onderzoek nodig vergt. In de praktijk betekent dit, dat vreemdelingen die asiel aanvragen op Schiphol in de meeste gevallen binnen ongeveer twee weken weten of zij in Nederland mogen blijven. Wanneer nader onderzoek noodzakelijk is, dan wordt de grensdetentiemaatregel in beginsel opgeheven en wordt de vreemdeling overgeplaatst naar een (open) opvangcentrum van waaruit de asielprocedure verder wordt doorlopen. Hierop kan in enkele gevallen een uitzondering worden gemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er nader onderzoek nodig is naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling, wanneer er sprake is van misbruik of fraude, wanneer een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag of wanneer vermoedelijk artikel 1F Vluchtelingenverdrag zal worden tegengeworpen. In die gevallen wordt de grensdetentiemaatregel gehandhaafd en wordt de zogenaamde gesloten verlengde procedure (GVA) gevolgd. In de gevallen dat de asielaanvraag kan worden afgewezen, wordt de grensdetentiemaatregel in beginsel voortgezet tot aan het vertrek van de vreemdeling uit Nederland. Wanneer de asielaanvraag kan worden ingewilligd wordt de maatregel direct opgeheven. De maatregel wordt in beginsel ook opgeheven indien het niet mogelijk is om binnen zes weken een beslissing op de asielaanvraag te nemen.
Een ieder die asiel vraagt in Nederland vrijelijk toegang geven tot het Schengengebied, louter vanwege het doen van een asielverzoek, zou op gespannen voet staan met de verplichting onze buitengrenzen te bewaken. Tegelijkertijd is met de hiervoor beschreven asielprocedure gewaarborgd dat asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag niet langer dan nodig aan een grensdetentiemaatregel worden onderworpen.
Is het waar dat asielzoekers die per vliegtuig naar Nederland komen meteen in detentie worden genomen? Wat is hier de reden van?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zo precies mogelijk aangeven hoeveel asielzoekers in 2012 in grensdetentie zijn geplaatst, hoeveel asielzoekers in de gesloten verlengde asielprocedure zijn geplaatst en hoeveel kinderen in 2012 in grensdetentie hebben gezeten?
In 2012 zijn door de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Zeehavenpolitie Rotterdam-Rijnmond (ZHP) 6203 vreemdelingen die asiel aanvroegen, overgedragen aan de IND nadat aan hen de toegang tot het Schengengebied was geweigerd en een vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw (grensdetentiemaatregel) was opgelegd. Ik heb u bij brief van 20 december 20124 geïnformeerd over het nieuwe beleid in zake het beperken van vreemdelingenbewaring voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. In 2012 zijn 50 minderjarige vreemdelingen in een Justitiële Jeugdinrichting geplaatst. Aan geen van deze minderjarige vreemdelingen is een grensdetentiemaatregel opgelegd. Het aantal asielzoekers dat in 2012 in de Gesloten Verlengde Asielprocedure (GVA) is geplaatst betreft 50 personen5.
Wat is de duur van de plaatsing van asielzoekers in grensdetentie, uitgesplitst naar korter dan 4 weken, langer dan 4 weken en langer dan 3 maanden?
De gemiddelde duur van de GVA-procedure in 2012 bedroeg 39 dagen. Deze gemiddelde duur is berekend vanaf de datum dat de GVA-beslissing is genomen tot aan de datum van vertrek naar de betreffende Dublin-lidstaat, het land van herkomst en/of de opheffing van de maatregel ex artikel 6 Vw. Bij nog lopende procedures is gerekend tot 31 december 2012.
Op welke gronden zijn deze asielzoekers in grensdetentie geplaatst? Wat zijn de uitkomsten van de asielaanvragen die in de gesloten verlengde asielprocedure worden gevoerd?
De asielaanvragen van deze asielzoekers zijn om de volgende redenen in de GVA-procedure behandeld6:
Aan 30 vreemdelingen is een beschikking uitgereikt in de GVA-procedure. Daarvan zijn 20 vreemdelingen verwijderd naar het land van herkomst of overgedragen aan een andere Dublin-lidstaat. 20 vreemdelingen hadden op 31 december 2012 (nog) geen beschikking gekregen in de GVA-procedure. Het merendeel van deze vreemdelingen is overgeplaatst naar een AZC in afwachting van een beslissing op de asielaanvraag.
Bent u bereid om te bezien of in het geval van grensdetentie, zeker waar het asielzoekers met kinderen betreft, voortaan te voorzien in een alternatief voor grensdetentie of een met andere asielzoekers vergelijkbare wijze van opvang? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze kunt u ervoor zorgen dat voor deze groep de grensdetentie tot hooguit een week beperkt blijft?
De achtergrond van de grensdetentie, namelijk de toegangsweigering en de Europeesrechtelijke verplichting te voorkomen dat de vreemdeling alsnog de toegang tot het Schengengebied verkrijgt, leent zich niet snel voor alternatieven. Immers, elk alternatief zal een niet-gesloten setting betreffen en houdt dus het risico in van onttrekken aan toezicht, waarmee de vreemdeling zich toegang tot Nederland verschaft, hetgeen juist moet worden voorkomen. Er vindt wel een weging plaats tussen grensbelang en het persoonlijk belang van de vreemdeling, met name in die gevallen waarin de vreemdeling stelt over alternatieve opvang te kunnen beschikken.
Desalniettemin wordt thans in het kader van het zoeken naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring getoetst of voor de specifieke categorie van asielzoekers die in afwachting zijn van de overdracht in het kader van de Dublinverordening, er verantwoorde alternatieven beschikbaar zijn. Ik verwacht uw Kamer hierover voor het zomerreces te kunnen berichten.
Wat is uw beleid ten aanzien van de aanzien van de grensdetentie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, waar in eerdere vragen aandacht voor is gevraagd, nadat de rechtbank in een individuele zaak had geoordeeld dat dit in strijd was met artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)?3
Vrijheidsontneming van vreemdelingen die aangeven minderjarig te zijn en aan wie de toegang is geweigerd, is aan de orde tot de minderjarigheid is vastgesteld. Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) aan wie de toegang is geweigerd aan de grens en die wel asiel aanvragen gold voorheen dat hun vrijheid werd ontnomen terwijl hun asielaanvraag werd behandeld in AC Schiphol. Mede naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2010 is deze praktijk gewijzigd. Dit betekent dat staande praktijk is dat, mits de minderjarigheid niet wordt betwijfeld, de asielaanvraag van amv niet in AC Schiphol zal worden behandeld. In die gevallen wordt de grensdetentiemaatregel direct opgeheven en wordt de aanvraag verder behandeld in het aanmeldcentrum te Den Bosch. De vrijheid van de amv wordt dan dus alleen nog gedurende hooguit enkele dagen ontnomen indien twijfel bestaat over de minderjarigheid van betrokkene. In dat geval zal een leeftijdsonderzoek worden opgestart. De vrijheidsontneming wordt dan voortgezet tot de uitkomsten van het leeftijdsonderzoek bekend is. In gevallen waarin beschermde opvang geïndiceerd is, wordt de amv vanuit AC Schiphol in de beschermde opvang geplaatst. Bij hoge uitzondering kan kortdurend voorzetting van de vrijheidsontneming op Schiphol plaatsvinden indien het COA niet direct plaats in de beschermde opvang beschikbaar heeft.
Deelt u de mening dat mensen die gevlucht zijn bij binnenkomst in Nederland niet meteen langdurig in een cel dienen te worden geplaatst? Deelt u de mening dat er geen grond bestaat om onderscheid te maken tussen asielzoekers die per vliegtuig naar ons land reizen en asielzoekers die dat over land doen?
Ik onderschrijf het belang dat asielzoekers, ook als zij aan de grens geweigerd zijn, niet langer in hun vrijheid worden beperkt dan noodzakelijk. Dat is ook reden dat bij asielzoekers waarvan wordt geconstateerd dat zij mogelijk in aanmerking komen voor asiel, meteen de bewaring wordt opgeheven. Ik streef er steeds naar bewaring zo beperkt mogelijk op te leggen en voor een zo kort mogelijke duur, maar hecht wel aan de bovenbeschreven uitgangspunten voor een goede grensbewaking van het Schengengebied.
Het onderscheid in de benadering van vreemdelingen die over land naar Nederland reizen, en zij die dat via de lucht doen, is gerechtvaardigd. Dit zijn namelijk twee verschillende situaties die een verschillende benadering rechtvaardigen. In het ene geval betreft het vreemdelingen die reeds in het Schengengebied aanwezig zijn. In het andere geval betreft het vreemdelingen die, zonder aan de voorwaarden te voldoen, toegang tot het Schengengebied wensen.
Het bericht Tbs'er ontsnapt tijdens begeleid verlof |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tbs'er ontsnapt tijdens begeleid verlof?»1
Ja.
Deelt u de mening dat begeleiders van terbeschikkinggestelden (tbs'ers) op verlof beter beveiligd moeten worden, aangezien het tbs'ers toch kennelijk steeds weer lukt aan hun begeleider te ontsnappen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertoe nemen? Wat vindt u van een broekstok?
Verlof is een wezenlijk onderdeel van het tbs-stelsel dat is gericht op veilige resocialisatie van tbs-gestelden in de samenleving. Het verlof is bedoeld als gecontroleerde toets om te beoordelen welke vaardigheden betrokkene heeft, hoeveel vrijheid betrokkene aan kan en hoeveel verantwoordelijkheid betrokkene kan nemen. De invulling van het verlof wordt daartoe telkens zorgvuldig en gefaseerd opgebouwd, mede aan de hand van de uitkomsten van risicotaxaties. In alle gevallen is sprake van maatwerk.
Het verlofbeleidskader is ontwikkeld om de uitoefening van verlof zo veilig mogelijk te laten verlopen en hanteert een vast stramien: eerst de beveiligde fase, dan de dubbel begeleide fase en tot slot de enkel begeleide fase. In de beveiligde fase bestaat het toezicht tijdens de verloven uit zowel een begeleider van het forensisch psychiatrisch centrum (fpc) als een daartoe opgeleide beveiliger. De beveiligde fase neemt tenminste vijf verlofbewegingen in beslag. Het toezicht in de dubbel begeleide fase bestaat uit twee begeleiders vanuit het fpc en in de laatste fase van het begeleid verlof gaat nog één begeleider mee. Na de fase van begeleid verlof kan de tbs-gestelde op termijn in aanmerking komen voor onbegeleid verlof, transmuraal verlof en proefverlof. Ook de opbouw van deze fases van verlof is erop gericht om de risico’s voor de samenleving te minimaliseren. Alleen indien een verloffase voorspoedig en volgens plan verloopt, zal kunnen worden overgegaan tot de volgende fase van verlof.
Het Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVt) adviseert bij alle verlofaanvragen, over het al dan niet toekennen van het verlof. Bij de beoordeling hiervan staat de veiligheid van de samenleving voorop.
Ik wijs erop dat de overgrote meerderheid van de verlofbewegingen zonder incidenten verloopt, zoals ik ook concludeer in mijn brief aan uw Kamer d.d. 29 oktober 2012 met kenmerk TK 2012–2013, 29 452, nr. 154. De verhouding tussen het totale aantal verlofbewegingen en het aantal gevallen van ongeoorloofde afwezigheid bedraagt minder dan 1 promille. Het gaat daarbij in die gevallen ook nog verreweg het vaakst om afspraken die niet geheel zijn nagekomen en dus niet om ontvluchtingen met direct gevaar voor de maatschappij. Ernstige incidenten doen zich zelden voor, maar zijn nooit volledig uit te sluiten.
Deelt u de mening dat er altijd een signalement van de ontsnapte tbs'er naar de (lokale) politie moet gaan, voorafgaande aan het verlof, zodat zij direct kunnen handelen indien de betreffende tbs’er de benen neemt? Zo nee, waarom niet?
Het enkele feit dat een tbs-gestelde met verlof gaat, is geen basis voor het verstrekken van informatie over de tbs-gestelde aan de politie. Gaat het om opsporing van ongeoorloofd afwezige tbs-gestelden dan werken politie en fpc’s nauw samen en worden de gegevens die de opsporing kunnen bevorderen uitgewisseld. Ik verwijs in dit kader tevens naar de brief d.d. 4 mei 2012 aan uw Kamer met kenmerk TK 2011–2012, 29 452, nr. 148.
Deze manier van werken voldoet in de praktijk: de politie blijkt ook zonder vooraf de beschikking te hebben over een signalement adequaat te kunnen reageren wanneer zich een ongeoorloofde afwezigheid voordoet.
Deelt u de mening dat elke ontsnapping er een te veel en onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Ongeoorloofde afwezigheid is inderdaad ongewenst. Ofschoon in het merendeel van de gevallen van ongeoorloofde afwezigheid geen sprake is van ernstige feiten, kan uiteraard geen sprake zijn van tolerantie van dergelijk gedrag van tbs-gestelden. Niet voor niets is de maatregel één jaar geen verlof bij ongeoorloofde afwezigheid per 1 januari 2011 ingevoerd (brief aan de Tweede Kamer d.d. 6 november 2010 met kenmerk TK 29 452, nr. 137).
Deelt u de mening dat de samenleving als proeftuin wordt gebruikt als tbs'ers steeds kunnen ontsnappen tijdens hun verlof? Deelt u de mening dit zo niet langer kan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 uiteengezet heb, is de verhouding tussen het totale aantal verlofbewegingen en het aantal gevallen van ongeoorloofde afwezigheid minder dan 1 promille. Om tbs-gestelden op een veilige en verantwoorde manier te laten resocialiseren is het noodzakelijk dat de hiertoe toe te kennen vrijheden gefaseerd vorm krijgen in de vorm van verlof, dat stapsgewijs en zorgvuldig verloopt via de verschillende verlofmarges. Dit is een cruciaal element in het tbs-stelsel. Tbs-verlof wordt nooit toegekend zonder dat daar een uitvoerige beoordeling op meerdere niveaus aan vooraf is gegaan. Het AVt adviseert mij bij elke aanvraag voor een verlofmachtiging bij tbs met dwangverpleging. Als een tbs-gestelde zich dan toch niet aan de afspraken in het kader van de verlofmachtiging houdt, heeft dat negatieve gevolgen voor de toekenning van verlof in de toekomst.
De vermoedelijke eerwraak op een 16-jarig meisje |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Eerwraak lijkt motief moord IJsselstein»?1
Ja.
Is het waar dat de moord op de 16-jarige scholiere uit IJsselstein gepleegd is uit eerwraak?
Het onderzoek naar de dood van de 16-jarige scholiere uit IJsselstein is nog in volle gang. Een conclusie over een mogelijk motief is in deze fase van het onderzoek voorbarig. Lopende het onderzoek wordt hierover geen mededeling gedaan.
Kunt u aangeven hoeveel gevallen van eerwraak er de afgelopen tien jaar in Nederland hebben plaatsgevonden en welke nationaliteit(en) de daders hadden?
De totale omvang van eergerelateerd geweld2 in Nederland is niet eenvoudig te duiden. Een indicatie voor de omvang is evenwel te geven op basis van de registraties van het Landelijk Expertisecentrum Eergelateerd geweld (LEC EGG) dat in 2008 werd opgericht.
Er wordt door het LEC EGG een onderscheid gemaakt tussen het paraplubegrip «eergerelateerd geweld» en vormen met dodelijke afloop waarbij bij bepaalde motieven volgens deskundigen sprake is van »bloedwraak», «eerwraak» of «doden uit mannelijke trots».
Het LEC EGG kreeg in de afgelopen vier jaar jaarlijks circa 500 operationele hulpverzoeken met betrekking tot eergerelateerde geweldzaken van de politiekorpsen en ketenpartners, zoals OM, IND e.d.
Sinds 1 januari 2011 worden niet alleen de (complexe) zaken waarvoor een hulpverzoek bij het LEC EGG wordt ingediend geregistreerd. De regiokorpsen (nu eenheden) houden sindsdien ook alle zaken/incidenten bij die volgens de methode LEC EGG (landelijk norm voor de politie en vastgelegd in de Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld 2010A010) in behandeling zijn genomen.
In 2011 werden in dit kader landelijk 2 087 zaken en/of incidenten geregistreerd. De cijfers over 2012 worden in het voorjaar van 2013 bekend gemaakt.
Schematisch:
Jaar
Zaken met indicatie EGG
politiekorpsen
Aantal hulpverzoeken aan LEC EGG
Aantal dodelijke slachtoffers
2009
-
446
13
2010
-
498
11
2011
2087
504
9
2012
Voorjaar 2013
492
11
Op basis van de casuïstiek kan niet goed een beeld gegeven worden over de nationaliteit van de verdachten. Informatie over etniciteit van zowel slachtoffers als daders is wetenschappelijk belicht in het eerste cijferrapport van het LEC EGG3 voor de jaren 2007, 2008 en 2009. Eind 2013 volgt het tweede cijferrapport dat een nader inzicht in cijfers zal geven over de jaren 2010, 2011 en 2012.
Erkent u dat er een verband bestaat tussen in Nederland gepleegde eerwraken en de massa-immigratie uit voornamelijk islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit onderzoek naar eergerelateerd geweld blijkt dat eercodes cultureel zijn ingegeven en niet religieus4. Er bestaat een verband tussen traditionele familieculturen en eergerelateerd geweld. Dergelijke familieculturen bestaan in een groot deel van de wereld, ongeacht de aldaar voorkomende religie.
Erkent u dat islam en vrijheid niet samengaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat erken ik niet. De islam is een religie die, zoals elke religie, verschillende stromingen kent. In hoeverre religieuze overtuigingen al dan niet botsen met individuele of collectieve vrijheden, wordt beïnvloed door de religieuze stroming waarvan een gelovige deel uitmaakt, alsmede persoonlijke en culturele overtuigingen.
Deelt u de visie dat er voor daders van eerwraak geen plaats is in Nederland en zij in alle gevallen ons land uitgezet dienen te worden (in geval van een dubbele nationaliteit, na denaturalisatie)?
Ik ga niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt voor vreemdelingen dat na een onherroepelijke veroordeling voor een misdrijf aan de hand van de glijdende schaal wordt getoetst of het verblijfsrecht kan worden beëindigd. De glijdende schaal legt een verband tussen de duur van het rechtmatig verblijf in Nederland en de opgelegde straf. In essentie betekent dat hoe hoger de opgelegde straf, des te eerder tot verblijfsbeëindiging kan worden overgegaan. In het regeerakkoord is opgenomen dat de glijdende schaal nog verder wordt aangescherpt.
Nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd, krijgt de vreemdeling een inreisverbod of wordt hij ongewenst verklaard waarna hij uit Nederland wordt verwijderd.
De Rijkswet op het Nederlanderschap bevat geen bepaling op grond waarvan intrekking van het Nederlanderschap wegens de hier aan de orde zijnde criminele feiten mogelijk is.
Bent u bereid de dader(s) van deze laffe moord op de 16-jarige scholiere uit IJsselstein na het uitzitten van hun straf ook het land uit te zetten indien zij een dubbele nationaliteit hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De ervaringen met Nader Onderzoek DoodsOorzaak minderjarigen (NODO-procedure) |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel over de NODO-procedure bij het overleden gehandicapte kind Jaymie?1 Wat vindt u van dit verhaal?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Het overlijden van een minderjarige is tragisch voor ouders en familie. Het is een groot verlies, waarbij de gevoelens van pijn, verdriet en ontreddering hevig moeten zijn.
Op welke wijze zijn de ouders van Jaymie ingelicht over de NODO-procedure?
Bij de beantwoording van deze en volgende vragen kan ik niet ingaan op de casuïstiek, maar zal ik in algemene zin aangeven wat het antwoord is op de vragen.
De behandelend arts informeert de ouders van een overleden kind over de komst van de NODO-forensisch arts. Aan de ouders wordt uitgelegd dat het een standaard procedure in Nederland betreft, die gevolgd wordt bij elk geval van overlijden van een minderjarige waarbij de doodsoorzaak niet duidelijk is en geen vermoeden bestaat van een niet natuurlijke dood.
Wanneer de NODO-forensisch arts na een eerste schouw, in overleg met de NODO-kinderarts beslist om de NODO-procedure te starten, informeert hij de ouders uitgebreid over de verschillende aspecten van het onderzoek en de stappen die worden doorlopen:
Hoe kan een NODO-procedure worden gestart in een situatie waarbij een kind ernstig gehandicapt was en eerder in een ziekenhuis is opgenomen?
De NODO-procedure is gericht op het achterhalen en registreren van de doodsoorzaak bij overleden minderjarigen in die gevallen waarin er in eerste instantie geen overtuigende verklaring voor het overlijden wordt gevonden en geen vermoeden bestaat van een niet-natuurlijke dood.
Na de schouw neemt de behandelend arts bij alle minderjarige overlijdensgevallen direct contact op met de dienstdoende forensisch arts. De behandelend arts deelt achtergrondinformatie en schouwgegevens met de forensisch arts. Nagegaan wordt of het overlijden van het kind overtuigend te verklaren is uit de ziektegeschiedenis van het kind en of het overlijden verwacht werd. In samenspraak komen de behandelend arts en dienstdoende forensisch arts vervolgens tot één van de volgende conclusies:
Alleen wanneer tijdens telefonisch overleg met de dienstdoende forensisch arts blijkt dat de doodsoorzaak niet (voldoende) duidelijk is én er geen aanwijzingen zijn voor een niet-natuurlijk overlijden, wordt door de dienstdoende forensisch arts de NODO-forensisch arts ingeschakeld.
De NODO-forensisch arts overlegt met de NODO-kinderarts op basis van een eerste schouw of nader onderzoek naar de doodsoorzaak in gang moet worden gezet. Wanneer de NODO-forensisch arts en NODO-kinderarts gezamenlijk besluiten dat een overleden kind binnen de NODO-criteria valt, wordt het kind nader onderzocht in het kader van de NODO-procedure.
Deelt u de mening dat wanneer sprake is van een ernstige ziekte en een kind als gevolg daarvan is komen te overlijden, er altijd een medisch dossier aan ten grondslag ligt en dat een NODO-procedure inclusief obductie overbodig is? Deelt u de mening dat onnodige obductie tot traumatische ervaringen kan leiden bij de nabestaanden? Zo ja, hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat er een richtlijn voor hoe te handelen bij het overlijden van minderjarigen als gevolg van ernstige ziekte?
Nee. Er is geen specifieke richtlijn voor overleden minderjarigen met ernstig onderliggend lijden (vooraf bekend). Wel is er een richtlijn lijkschouw en zijn er door de beroepsgroep criteria opgesteld met betrekking tot de NODO-procedure. Dit betreffen criteria voor natuurlijk overlijden, niet-natuurlijk overlijden en onverklaard overlijden.
Welke aanloopproblemen kent de NODO-procedure tot nu toe met betrekking tot de vorm en werkwijze?
De NODO-procedure is op 1 oktober 2012 landelijk ingevoerd. Gezien de gevoeligheid en complexiteit van het onderwerp is aangevangen met een startfase. Deze startfase heeft een looptijd van 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2013 en wordt begeleid door een evaluatieonderzoek. Daarna zal op basis van de uitkomsten van het evaluatieonderzoek een beslissing worden genomen over het vervolg.
In de periode 1 oktober-31 december 2012 zijn 16 NODO-procedures uitgevoerd.
Hoeveel NODO-procedures zijn tot nu toe gestart en in welke situaties? Bent u bereid de NODO-procedure te evalueren? Zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat er maar twee NODO-ziekenhuizen zijn in heel Nederland namelijk het UMC (Utrecht) en het AMC (Amsterdam) die afwisselend een hele week dienst hebben? Wat betekent dit voor de overleden kinderen uit het hele land die naar Utrecht of Amsterdam moeten worden overgebracht? Wat betekent het voor de ouders dat zij vaak er vanaf moeten zien om mee te gaan naar het NODO-centrum? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Op basis van inhoudelijke en financiële overwegingen zijn, in overleg met de betrokken medische instellingen, twee NODO-centra ingericht. Hierover heb ik uw Kamer per brief2 van 4 september 2012 geïnformeerd.
Per jaar wordt uitgegaan van vijftig NODO-gevallen. De betrokken ziekenhuizen hebben nadrukkelijk naar voren gebracht dat om de expertise te waarborgen en de NODO-procedure op zorgvuldige wijze uit te voeren er beter twee NODO-centra kunnen worden ingericht. Bij een gemiddeld laag aantal NODO-gevallen per centrum, is het niet mogelijk de noodzakelijke expertise op te bouwen.
Ook uit het oogpunt van kostenefficiëntie zijn twee NODO-centra ingericht. Uit onderzoek naar de kosten van de NODO-procedure is gebleken dat bij de uitvoering van de NODO-procedure de bereikbaarheidsdiensten van kinderartsen, radiologen en pathologen de grootste kostenposten zijn. Door de NODO-procedure in twee centra uit te voeren liggen de kosten veel lager dan bij 4 of 5 centra.
Het inrichten van twee NODO-centra kan voor ouders betekenen dat zij met hun overleden kind langer moeten reizen naar het NODO-centrum. Wij realiseren ons dat het meereizen een extra belasting voor de ouders oplevert. Om te voorkomen dat ouders afzien van meereizen zijn in de subsidiëring van de NODO-centra daarom de reis- en het verblijfkosten van ouders en hun overleden kind meegenomen. De centra organiseren en bekostigen de reis en het verblijf.
Ik acht het van groot belang dat de NODO-procedure op zorgvuldige en efficiënte wijze wordt uitgevoerd. Ook voor de ouders is het van belang dat op zorgvuldige wijze het overlijden van hun kind verklaard kan worden.
Van belang bij dit alles is een goede en zorgvuldige communicatie met de ouders. In de procedure wordt hieraan dan ook de nodige aandacht besteed.
Is het waar dat ouders vaak weinig voor de NODO-procedure voelen? Wat zijn de redenen hiervan?
De ervaringen van ouders worden waar mogelijk bij het evaluatieonderzoek van de startfase van het NODO-procedure meegenomen. Gezien de korte looptijd van de startfase is er op dit moment nog onvoldoende inzicht in de ervaringen van ouders.
Is het waar dat er op dit moment te veel NODO-forensisch artsen zijn die weinig ervaring hebben met overleden kinderen? Deelt u de mening dat het nodig is een kleine goed opgeleide groep NODO-forensisch artsen te hebben dan te veel die weinig ervaring hebben?
Er zijn in Nederland ruim 300 geregistreerde forensisch artsen. Om de NODO-procedure goed uit te kunnen voeren zijn in vijf regionale GGD samenwerkingsverbanden 5 tot 8 NODO-forensisch artsen opgeleid. Dit aantal is nodig voor een goede bereikbaarheids- en beschikbaarheidsregeling van forensisch geneeskundigen over het gehele land.
De NODO-forensisch artsen zijn goed opgeleid. Alle opgeleide artsen hebben een uitgebreide forensische ervaring. De meeste NODO-forensisch artsen hebben daarnaast ruime ervaring in de jeugdgezondheidszorg, kindergeneeskunde of een combinatie van beide vakken. Die combinatie van ervaring, kennis en scholing moet voldoende zijn om op te treden als NODO forensisch arts.
Is het waar dat de NODO-opleiding van twee dagen door het Nederlands Forensische Instituut (NFI) is opgezet en georganiseerd? Zo ja, hoe kan dit als het NFI geen opleidingsinstituut is en geen lijkschouwers en kinderartsen in dienst heeft?
Het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft het NFI verzocht om in nauw overleg met het werkveld de NODO scholing voor forensisch artsen te ontwikkelen. Aanvullend zijn ook kinderartsen en pathologen geschoold inzake de NODO-procedure. Het NFI is hiertoe de samenwerking aangegaan met de SHK (Stichting Spoedeisende Hulp bij Kinderen) en de NSPOH (Netherlands School of Public and Occupational Health). De SHK organiseert onder meer trainingen voor kinderartsen over kindermishandeling. De NSPOH organiseert onder meer de opleiding tot forensisch arts. Het NFI verzorgt lessen over onder meer letselherkenning bij kindermishandeling en lijkschouw en organiseert cursussen voor onder andere huisartsen, kinderartsen en forensisch artsen.
Gezamenlijk hebben deze drie organisaties de tweedaagse NODO scholing voor forensisch artsen, kinderartsen en pathologen ontwikkeld en georganiseerd, met inschakeling van vertegenwoordigers van het FMG (Forensisch Medisch Genootschap), de NVK (Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde) en GGD Nederland Vakgroep Forensische Geneeskunde. De ingezette docenten zijn allen gekwalificeerd en deskundig op de onderdelen waarop ze ingezet zijn in het onderwijs en werken bij GGD-en (forensisch artsen), Academische Ziekenhuizen (kinderartsen, kinderradioloog) en het NFI (forensisch artsen pediatrie, kinderpatholoog).
Bij het NFI zijn meerdere forensisch artsen werkzaam die jarenlange ervaring hebben met lijkschouw en er werken forensisch artsen met als specialisatie pediatrie. Daarnaast beschikt het NFI over 2 forensisch kinderpathologen.
De opleidingen zijn geaccrediteerd en voldoen derhalve aan de daarvoor vereiste kwaliteitsnormen.
Klopt het dat de NODO-procedure vaak heel lang duurt, namelijk 24 uur onafgebroken, en een groot beslag legt op de dienstdoende NODO-artsen?
Het NODO-onderzoek wordt zo snel mogelijk wordt afgerond, bij voorkeur binnen 24 uur, maar uiterlijk binnen drie dagen.
Deelt u de mening dat de doelstelling van de NODO-procedure altijd is geweest het verklaren van de doodsoorzaak bij minderjarigen die plotseling en onverwacht zijn overleden en die tevoren gezond waren? Zo ja, wilt u ervoor zorgen dat deze doelstelling ook in de praktijk wordt toegepast?
De NODO-procedure is gericht op het achterhalen en registreren van de doodsoorzaak bij overleden minderjarigen in die gevallen waarin er in eerste instantie geen overtuigende verklaring voor het overlijden kan worden gevonden en geen vermoeden bestaat van een niet-natuurlijke dood. Dit gebeurt door middel van een neutraal nader onderzoek. Door het achterhalen van de doodsoorzaak en het in kaart brengen van de omstandigheden en factoren die de dood tot gevolg hebben gehad, is het mogelijk een gefundeerde conclusie te trekken over de aard van het overlijden: een natuurlijke dan wel niet-natuurlijke dood. De NODO-procedure heeft een neutraal, niet-justitieel karakter.
Het bericht "Aanrander bejaarden vrij" |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «aanrander bejaarden vrij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de slachtoffers onverteerbaar is dat deze crimineel nu al weer op vrije voeten is en dus niet in voorlopige hechtenis zit? Zo nee, waarom niet?
De vijftienjarige verdachte was door het Openbaar Ministerie voorgeleid voor de rechter-commissaris. Deze heeft de voorlopige hechtenis van de jongen geschorst. Tegen deze beslissing is door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld. Op donderdag 27 december 2012 heeft de raadkamer van de rechtbank Haarlem de schorsing opgeheven met als gevolg dat de jongen in afwachting van zijn proces opnieuw vastzit.
Wat gaat u doen om de slachtoffers gerust te stellen?
Omdat er sprake is van meerdere aangiftes is verder onderzoek noodzakelijk. Gedurende deze periode houden wijkagenten contact met de betrokkenen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat in de betreffende flat of de nabije omgeving opnieuw bejaarden slachtoffer worden van aanranding?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat bejaarden tegen dit soort tuig beschermd dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Iedereen, maar zeker de kwetsbaren in de samenleving dienen goed beschermd te worden. De kwetsbaarheid van het slachtoffer is een omstandigheid die door het Openbaar Ministerie en de rechter binnen de gestelde strafmaxima van de verschillende delicten kan worden meegewogen.
De jacht op schoonmaaksters |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla over de jacht op schoonmaaksters? Deelt u de mening dat bij deze handelwijze van politie sprake is van etnische profilering?1
Uit de betreffende uitzending van Zembla kan het beeld ontstaan dat de vreemdelingenpolitie Kennemerland schoonmakers enkel op basis van huidskleur staande houdt. Dit beeld is onjuist.
Een van de taken van de vreemdelingenpolitie is het tegengaan van illegaal verblijf en (in het verlengde hiervan) van illegale tewerkstelling. Huidskleur alleen is nooit voldoende reden voor een dergelijk optreden.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op vragen van de leden Karabulut en Ulenbelt over de klopjacht op de negroïde werksters? Wat heeft uw gesprek opgeleverd met de politie en andere betrokken partijen om onrechtmatig toezicht op vreemdelingen te doen stoppen?2
Ja. Met de betrokken partijen heb ik gesproken over vreemdelingentoezicht in bredere zin. Ik heb een algemene visie opgesteld over de inrichting van het vreemdelingentoezicht. Hierover zal ik uw Kamer binnenkort nader informeren.
Klopt het bericht dat de vreemdelingenpolitie Kennemerland de uitspraken van de hoogste rechter, namelijk dat het zogenoemde busproject in strijd is met fundamentele mensenrechten, negeert en doorgaat met onrechtmatige handelingen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, wat doen ze dan wel?
Neen. De vreemdelingenpolitie Kennemerland voert haar taak uit binnen de grenzen van de wet. Nadat de Raad van State heeft geoordeeld dat er in de betreffende zaak onvoldoende gronden waren voor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, heeft de politie haar handelwijze op dit punt aangepast. Dit betekent echter niet dat de politie is gestopt met het toezicht op illegale vreemdelingen.
Deelt u de mening dat de positie van huishoudelijk werksters in Nederland verbeterd moet worden? Zo ja, welke acties gaat u hiertoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In de brief van de bewindspersonen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december jl. aan uw Kamer is ingegaan op de positie van huishoudelijke werkers die onder de regeling Dienstverlening aan huis vallen (Kamerstukken II 29 544, nr. 425). Daarbij is opgemerkt dat kabinet en sociale partners hebben afgesproken een commissie te laten adviseren over een mogelijke verbetering van de positie van huishoudelijk werkers en de gevolgen van een eventuele ratificatie van ILO-verdrag nr. 189 inzake «decent work for domestic workers». Hierbij zal ook de relatie tot de huidige regeling Dienstverlening aan huis worden bezien. Na ommekomst van het advies zullen kabinet en de Stichting van de Arbeid een standpunt bepalen.
Het bericht dat gezochte criminelen makkelijk aan een paspoort kunnen komen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «gezochte criminelen komen moeiteloos aan een paspoort»?1
Is het waar dat van de 1566 voortvluchtige veroordeelden die op de lijst zouden moeten staan er slechts 217 gesignaleerd staan en slechts 16 paspoorten zijn ingetrokken? Zo ja, waarom staan deze voortvluchtige veroordeelden niet op de signaleringslijst? Zo nee, hoeveel verdachten en voortvluchtige onherroepelijk veroordeelden die in aanmerking komen voor signalering staan niet op de signaleringslijst?
Niet in alle gevallen waarbij sprake is van een veroordeling van zes maanden of meer en de veroordeelde zich onttrekt aan zijn straf, kan een veroordeelde worden opgenomen in het Register Paspoortsignalering (RPS). Om voor opname in het RPS in aanmerking te komen moet de veroordeelde daarnaast namelijk de Nederlandse nationaliteit bezitten. Tevens moet er een gegrond vermoeden bestaan dat die persoon zich door verblijf in het buitenland aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken. Een dergelijk vermoeden bestaat indien een veroordeelde geen woon- of verblijfplaats heeft in Nederland of indien dat wel het geval is meermalen niet op zijn GBA-adres is aangetroffen, dan wel indien anderszins signalen binnenkomen dat een persoon het land mogelijk wil ontvluchten. Deze voorwaarden zijn destijds opgenomen in artikel 18 van de Paspoortwet met het oog op het grondwettelijke, EU-rechtelijke en verdragsrechtelijke recht het land te verlaten.
Van alle voortvluchtige veroordeelden met de Nederlandse nationaliteit, die veroordeeld zijn tot een vrijheidsstraf van zes maanden of meer en waarvan het gegrond vermoeden tot onttrekking aan de tenuitvoerlegging van de straf door verblijf in het buitenland kan worden vastgesteld, wordt door het Openbaar Ministerie (OM) het verzoek gedaan de personalia van de veroordeelde op te nemen in het RPS.
Hoe komt het dat de signaleringslijst voor paspoorten van gezochte criminelen ernstig onvolledig is?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken zijn er met het Openbaar Ministerie (OM) en gemeenten om toe te zien op toepassing en handhaving van de signaleringslijst ten aanzien van gezochte criminelen?
De procedures inzake weigering en vervallenverklaring van paspoorten zijn vastgelegd in de paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001. Daarnaast zijn de procedures betreffende het verzoek een paspoort te signaleren voor het OM vastgelegd in de Aanwijzing paspoortsignalering van het College van procureurs-generaal2. Het betreft hier procedures rond een verzoek de personalia van een veroordeelde op te nemen in het RPS en de bestuurlijke afhandeling van deze registratie. Voor de bijzonderheden met betrekking tot deze afspraken verwijs ik u naar de desbetreffende Aanwijzing.
Welke maatregelen neemt u om de signaleringslijst op korte termijn zo volledig mogelijk te laten zijn?
Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 is aangegeven, is het Register Paspoortsignaleringen ten aanzien van de voortvluchtige veroordeelden met een vrijheidsstraf van zes maanden of meer, volledig. Opmerking verdient echter wel dat voor iedere casus het gegrond vermoeden tot onttrekking door de veroordeelde aan de tenuitvoerlegging van de straf door verblijf in het buitenland moet worden vastgesteld. Het OM zal voor iedere casus opnieuw moeten beoordelen of naar zijn mening het gegrond vermoeden aanwezig is.
Welke ruimte ziet u bij het OM om de wettelijke mogelijkheden in dezen beter te benutten?
Zoals aangegeven worden de mogelijkheden van de huidige Paspoortwet3 met betrekking tot vrijheidsstraffen door het OM reeds optimaal benut. Een beperkt aantal zaken waarin een geldboete van de derde categorie of hoger4 is opgelegd, komt eveneens voor paspoortsignalering in aanmerking. Deze mogelijkheid wordt verder geoptimaliseerd. Het OM werkt samen met het CJIB aan een landelijke coördinatie om ook voor deze categorie zaken consequent een paspoortsignalering uit te laten gaan.
Als u constateert dat er bij het OM nog ruimte is om hier scherper in op te treden, op grond waarvan en met welk doel meent u dan dat tevens een verruiming van de paspoortwet moet worden overwogen?2
Naast het optimaal benutten van de bestaande mogelijkheden van het huidige artikel 18 onderdeel b, acht ik een verruiming van de Paspoortwet aangewezen zowel vanuit het doel op te treden als een consequente overheid, als vanuit de noodzaak de opsporingskans van personen die veroordeeld zijn tot een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel en daarnaast onvindbaar, zijn te vergroten. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik zijn overeengekomen de Paspoortwet op zo kort mogelijke termijn aan te passen wat betreft de voorwaarden voor paspoortsignalering.
Het bericht dat de Haarlemse vreemdelingenpolitie een Ghanese tuinman, enkel op grond van zijn huidskleur heeft, opgepakt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Politie blijft jagen op donkere huidskleur»?1
Ja.
Klopt dit bericht en wat is uw reactie daarop?
Het bericht in het Haarlems Dagblad is onjuist. Het suggereert dat de tuinman zou zijn opgepakt wegens zijn huidskleur. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, noch uit de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage betreffende het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel, blijkt dat de tuinman vanwege zijn huidskleur is gecontroleerd.
Wat zijn criteria waaraan moet worden voldaan voordat de Vreemdelingenpolitie iemand op verdenking van illegaal verblijf staande kan houden?
Artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000 geeft aan dat de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn, hetzij op grond van feiten of omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
Deelt u de mening dat enkel de huidskleur als criterium volstrekt onvoldoende is en dat het een discriminerende actie betreft als toch enkel daarop wordt afgegaan?
Huidskleur alleen levert geen naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf op. Ik deel die mening.
Kunt u bij benadering aangeven hoe vaak de laatste 5 jaar staandehoudingen hebben plaatsgevonden die enkel gebaseerd zijn op huidskleur, en waarbij de rechter achteraf heeft geoordeeld dat dit onrechtmatig was?
Mij zijn geen uitspraken bekend waarbij de rechter oordeelde dat sprake was van een staandehouding enkel gebaseerd op huidskleur op grond waarvan de daarop volgende vreemdelingenbewaring onrechtmatig was.
Ziet u aanleiding om de richtlijnen voor de Vreemdelingenpolitie aan te passen om te voorkomen dat dit gebeurt?
Nee.
Oppakken van vreemdelingen op basis van huidkleur |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla over het oppakken van vreemdelingen op basis van huidskleur?1
Voor de antwoorden op vraag 1 t/m 4 verwijs ik u graag naar de antwoorden op de kamervragen door het lid Karabulut met kenmerk 2012Z23015. Deze antwoorden zijn op 21 januari aan uw Kamer verzonden.
Welke gevolgen hebben de in de uitzending vermelde uitspraken van de Raad van State voor de mogelijkheden om vreemdelingentoezicht uit te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat de Vreemdelingenpolitie in Kennemerland e.o. ondanks uitspraken van rechtbanken en de hoogste rechter toch een toezichtpraktijk voortzet die meerdere malen onrechtmatig is bevonden? Deelt u de mening dat ook de Vreemdelingenpolitie gehouden is om deze rechterlijke uitspraken te respecteren en op te volgen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u indicaties dat andere korpsen van de Vreemdelingenpolitie in Nederland er dezelfde werkwijze op nahouden, die dus hoofdzakelijk gebaseerd is op huidskleur? Kunt u de Kamer daarover rapporteren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de precieze inhoud van het samenwerkingsverband in Kennemerland en omstreken tussen busmaatschappij Connexxion en de Vreemdelingenpolitie? Acht u dit soort samenwerkingen aanvaardbaar, zeker als later blijkt dat rechters de toezichtacties onrechtmatig bevinden wegens het onderscheid maken op basis van huidskleur?
Er was geen sprake van een formeel samenwerkingsverband tussen Connexxion en de (toenmalige) politie Kennemerland. Wel hebben agenten van de (vreemdelingen)politie, in het kader van vervoersbewijscontrole, tweemaal samengewerkt met controleurs van Connexxion bij het natrekken van de identiteit van zwartrijders. Sinds de komst van de OV-chipkaart, begin 2011, wordt er door Connexxion op een andere wijze gecontroleerd waardoor er bij controles niet langer een beroep wordt gedaan op de (vreemdelingen)politie. Wanneer er een directe aanleiding is, zoals in het geval van zwart rijden in het openbaar vervoer, acht ik het de normale gang van zaken dat de politie wordt ingeschakeld ter fine van het vaststellen van de identiteit.
Hoe oordeelt u over het achterlaten van een uit vreemdelingenbewaring geplaatste vrouw met zware psychische problemen op het station van Amersfoort, zoals in bovengenoemde televisierapportage te zien was? Deelt u de mening dat het strijdig met mensenrechten kan zijn om zo met mensen om te gaan? Wat is uw beleid in het geval van uitplaatsing van kwetsbare groepen vreemdelingen na vreemdelingenbewaring?
In verband met de privacy kan ik niet ingaan op dit individuele geval, dat speelde in 2011. Wel kan ik melden dat volgens de werkwijze van Dienst Justitiële Inrichtingen het medisch dossier nadrukkelijk wordt meegewogen bij de opheffing van vreemdelingendetentie. Opheffing van detentie gebeurt waar mogelijk in overleg met de medische dienst. In 2011 was deze medische dienst bij de meeste detentiecentra tot 18.00 aanwezig waardoor overleg ‘s avonds – dus ook in het onderhavige geval – niet mogelijk was. Het personeel van de Penitentiaire Inrichting maakte in die gevallen zelf de afweging of de vreemdeling zelfstandig kon reizen. In 2012 is de werkwijze aangepast en is de medische dienst ook ’s avonds (tussen 18.00 en 22.00) aanwezig.
Wanneer bewaring op last van de rechter wordt opgeheven dient de betrokkene zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen zes uur, uit detentie te worden ontslagen. Indien de bewaring van een vreemdeling wordt opgeheven terwijl de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft, blijft staan dat hij of zij gehouden is Nederland onmiddellijk te verlaten, en ook gezien het koppelingsbeginsel, geen recht op opvang heeft. Gezinnen met kinderen kunnen, wanneer zij zelf niet in hun onderdak kunnen voorzien, onderdak krijgen in een gezinslocatie. Voor het beleid ten aanzien van illegale vreemdelingen met medische problemen verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer van 30 januari 2012. Hierin wordt bericht over de toegang tot de zorg voor illegale vreemdelingen.2
De slechte situatie voor asielzoekers in Griekenland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Amnesty International over de slechte leefomstandigheden van asielzoekers en vluchtelingen in Griekenland?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit rapport?
In het rapport schrijft Amnesty International onder meer dat asielzoekers in Griekenland met moeite een asielaanvraag kunnen indienen en er een tekort aan geschikte opvangplaatsen is. Vreemdelingen zonder geldige verblijfsdocumenten lopen het risico in slechte omstandigheden voor langere tijd te worden gedetineerd. Bovendien neemt het racistische geweld in Griekenland toe, volgens Amnesty International. De omstandigheden, zoals beschreven in het rapport, baren mij zorgen en ik acht het van belang de reactie van de Griekse regering op het rapport te vernemen.
Is het waar dat ook kinderen zonder begeleiders in een detentiecentrum worden geplaatst en dat zij ook op straat worden gezet?
In het rapport wordt inderdaad de mogelijkheid genoemd dat minderjarigen geen opvang wordt geboden of in een detentiecentrum worden geplaatst. De Griekse regering heeft vooralsnog niet officieel gereageerd op het rapport. Ik wil inhoudelijk pas ingaan op het rapport na deze reactie.
De Griekse overheid heeft overigens wel aangegeven dat zij van plan is om semi-gesloten centra op te zetten voor minderjarigen, zodat hun veiligheid kan worden gegarandeerd. De operationele aspecten van deze centra zullen grotendeels worden uitbesteed aan gespecialiseerde niet-gouvernementele organisaties (NGO’s). Bovendien is er een project samen met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) opgezet voor minderjarigen van 14–16 jaar, die in een bepaalde wijk van Athene (Pedio Areos) het slachtoffer worden van mensensmokkelaars/handelaars.
Nederland is verder voornemens een IOM-project gericht op alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) te ondersteunen. Onderdeel van dit project is de Griekse autoriteiten beter toe te rusten om amv´s op te vangen, de asielprocedure te laten doorlopen en degene die niet in aanmerking komen voor bescherming te bewegen mee te werken aan terugkeer naar het land van herkomst.
Bent u bereid de Griekse regering hierop aan te spreken en met zoveel mogelijk andere lidstaten Griekenland voor te houden dat deze praktijken onmenselijk en strijdig zijn met het Europese asielacquis, zoals dat voor de lidstaten geldt?
Zoals aangegeven vind ik het van belang de reactie van de Griekse regering op het rapport te vernemen. Los daarvan oefent Nederland in bilaterale contacten en op EU-niveau druk uit op de Griekse regering om de zorgelijke situatie van asielzoekers en andere vreemdelingen te verbeteren.
Hoe kan het dat deze, door Amnesty naar voren gebrachte, zorgelijke bevindingen nog steeds plaatsvinden, terwijl Griekenland al twee jaar bezig is met het actieplan om de asielprocedure en de asielopvang op orde te brengen? Is de conclusie gerechtvaardigd dat het actieplan onvoldoende verbeteringen tot stand heeft gebracht?
Het in augustus 2010 door de Griekse autoriteiten gepresenteerde actieplan had een doorlooptijd van drie jaar. Hoewel het plan van 2010 duidelijke verbeteringen laat zien, zijn er, zoals ook beschreven door Amnesty International, nog gebreken in het Griekse asielsysteem, die verdere verbeteringen vereisen. Mede tengevolge van de financiële crisis hebben de Griekse autoriteiten moeten constateren dat de voorziene planning van drie jaar niet realistisch is. Hierom hebben zij besloten het actieplan te herzien. Het herziene plan zal medio januari 2013 worden gepresenteerd. De Griekse autoriteiten hebben aan de Commissie toegezegd dat zij in dit herziene actieplan zullen weergeven welke acties uit het oorspronkelijke actieplan zijn uitgevoerd, wat de stand van zaken op dit moment is en welke acties de komende tijd nog uitgevoerd moeten gaan worden. Griekenland heeft met de Commissie afgesproken dat dit herziene actieplan wordt voorzien van concrete doelen en deliverables, inclusief duidelijke uitgangspunten en deadlines.
Ik hecht eraan te melden dat, hoewel de situatie nog steeds zorgelijk is, de huidige Griekse regering veel inspanningen richt op het verbeteren van de situatie. Er is grote vooruitgang geboekt bij het verbeteren van de grensbewaking, waardoor steeds minder illegale immigranten de Griekse grens kunnen oversteken. Ook is vooruitgang te melden op het gebied van het terugkeerbeleid en het wegwerken van achterstanden bij de behandeling van asielverzoeken, het opzetten van een nieuwe asieldienst en het bouwen van nieuwe opvangcentra. Deze geboekte vooruitgang is nog lang niet voldoende, maar het toont wel degelijk de wil van de huidige regering de problemen aan te pakken.
Zijn er in Europees verband extra instrumenten beschikbaar om Griekenland te helpen met het zo snel mogelijk op orde krijgen van de asielprocedure, de opvang en de detentiecentra?
De lidstaten van de Europese Unie – ook Nederland –, de Europese Commissie en internationale organisaties zoals UNHCR en IOM hebben tot nu toe veelvuldige ondersteuning verleend bij de hervorming van het Griekse asielsysteem. Nederland zal deze ondersteuning – met name door het sturen van grenswachten, tolken en experts naar Griekenland – ook in de toekomst blijven geven. In onder andere de JBZ-Raad zal Nederland nadrukkelijk op een intensivering van de ondersteuning voor Griekenland door de Europese Commissie en het Europese ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) aandringen. Hierbij is het van belang dat de daarvoor beschikbare EU-solidariteitsfondsen effectief en volledig worden aangewend. Nederland zal bovendien aandringen op een effectieve politieke begeleiding van het doorvoeren van het Griekse actieplan door de Griekse minister van Burgerbescherming en de Europese Commissie.
Een belangrijke ontwikkeling is dat er in de Raad overeenstemming is gevonden over het voorstel van de Commissie om voor lidstaten die gebruik maken van de financiële steunmaatregelen (waaronder Griekenland) tijdelijk het EU-cofinancieringspercentage te verhogen voor de huidige solidariteitsfondsen op het terrein van asiel en migratie. De Griekse autoriteiten zijn niet altijd goed in staat gebruik te maken van de solidariteitsfondsen die hen ter beschikking staan, omdat zij het verplichte nationale cofinancieringsdeel niet kunnen opbrengen. Afgesproken is nu dat deze lidstaten zelf een kleiner deel hoeven bij te dragen om in aanmerking te komen voor financiering van projecten vanuit de solidariteitsfondsen. Het maximumbedrag dat uit deze fondsen beschikbaar is, wordt hiermee niet verhoogd. Er wordt niet meer geld beschikbaar gemaakt voor deze landen, het wordt deze landen slechts tijdelijk eenvoudiger gemaakt om deze fondsen aan te wenden voor projecten in het kader van asiel, migratie en grensbewaking.
Op welke termijn verwacht u dat Nederland, op grond van de Dublinverordening, weer asielzoekers naar Griekenland kan terugsturen? Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat Griekenland zijn verplichtingen op grond van de Dublinverordening al zo lang niet nakomt, en naar moet worden gevreesd binnen afzienbare termijn ook niet zal nakomen? Welke acties kunnen en moeten hierop worden ondernomen?
Ik onderschrijf het belang dat Griekenland zo snel als mogelijk weer aan zijn (Dublin-) verplichtingen voldoet. Ik ga er vanuit dat op basis van het herziene actieplan, dat naar verwachting medio januari 2013 door Griekenland wordt gepresenteerd, er meer duidelijkheid zal komen over de inspanningen die nog nodig zijn om de hervormingen tot stand te brengen. Dit zal ook meer zicht geven op de termijn waarin Griekenland de hervormingen ingevoerd denkt te hebben.
Het verstrekken van biometrische gegevens aan de Verenigde Staten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over het verstrekken van biometrische gegevens aan de Verenigde Staten waarin u stelt dat u een oplossing heeft zodat de Amerikaanse autoriteiten in geen geval toegang hebben tot de gegevens?1
Ja.
Kunt u aantonen, nu u in uw brief het gebruik van de extraterritorialiteit van de Amerikaanse wet «theoretisch» noemt, dat de Amerikaanse autoriteiten nog nooit op basis van de Patriot Act bij Morpho, of andere bedrijven op Nederlands grondgebied hebben opgevraagd?
In de brief van 4 juni 20122 is gesteld dat de Patriot Act in zijn toepassing extraterritoriale werking heeft. Dat is dus niet theoretisch. Echter, en dat is ook gesteld, betekent die extraterritoriale werking niet dat elke onderneming die niet in de Verenigde Staten is gevestigd, onderworpen is aan de jurisdictie van de Verenigde Staten. Daarvoor moet sprake zijn van de omstandigheden die in de hiervoor aangehaalde brief zijn beschreven.
Morpho BV (verder Morpho genoemd) heeft mij verzekerd dat er geen gegevens door de Amerikaanse autoriteiten zijn opgevraagd en ik heb geen aanwijzing om te denken dat die informatie onjuist zou zijn. Over vragen van de Amerikaanse autoriteiten bij andere bedrijven kan ik geen uitspraken doen.
Op welke wijze voorkomt de onderhandelde oplossing dat de autoriteiten van de Verenigde Staten toegang zouden kunnen krijgen tot de gegevens van Morpho? De Amerikaanse wet blijft toch onverkort van kracht, ongeacht wie er bij Morpho werken of in het bestuur zitten?
Het is juist dat de Amerikaanse wet niet buiten werking is gesteld met de afspraken die met Morpho zijn gemaakt. De betreffende Amerikaanse wetgeving en de werking daarvan bestaan nog steeds. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gesteld betekent dit niet dat de Amerikaanse wetgeving, met de daarbij behorende extraterritorialiteit, zomaar aan Amerikaanse autoriteiten de bevoegdheid geeft tot het vorderen van gegevens die bij Morpho aanwezig zijn. De gemaakte afspraken met Morpho voorzien op een naar mijn mening proportionele wijze in het beheersen van de situatie die zich in theorie zou kunnen voordoen en waarin de Amerikaanse autoriteiten zouden kunnen nagaan of vanwege personele verbindingen tussen bestuurders of commissarissen van een in Amerika gevestigd Safran-bedrijf en het in Nederland gevestigde Morpho, een bevoegdheid bestaat om gegevens bij Morpho te vorderen.
De huidige Europese en daarop gebaseerde Nederlandse regels met betrekking tot gegevensbescherming zijn als kader meegenomen in het overleg dat met Morpho heeft plaatsgevonden. Voor wat betreft toekomstige regels met betrekking tot gegevens-bescherming ziet het kabinet, zoals eerder medegedeeld (BNC-fiche Algemene Verordening Gegevensbescherming, TK 2011–2012, 22 112, nr. 1372, p. 7), overigens de voorstellen over grensoverschrijdend gegevensverkeer al als een stap vooruit. De vraag is echter of de kwestie van conflicterende jurisdicties sluitend wordt opgelost. Het kabinet zal zich in dit licht in de onderhandelingen inzetten voor een zoveel mogelijk sluitende regeling.
Bent u van mening dat de gekozen oplossing voldoet aan de Nederlandse en Europese regels met betrekking tot gegevensbescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de oplossing laten toetsen door het College Bescherming Persoonsgegevens?
Neen.
Bent u, indien de situatie zich voordoet, bereid met andere bedrijven te onderhandelen over een oplossing? Zo ja, is het haalbaar om met talloze bedrijven in dezelfde situatie te onderhandelen over een oplossing?
Ik ben van mening dat, als dat nodig is, de minister die voor de betreffende opdracht cq contract verantwoordelijk is moet bezien of het nodig is met een bedrijf te overleggen cq te onderhandelen.
Kunt u verzekeren dat ook in de toekomst Amerikaanse autoriteiten, of autoriteiten uit andere landen, geen gebruik zullen maken van extraterritoriale wetgeving om toegang te krijgen tot persoonlijke gegevens die zijn opgeslagen op Nederlands grondgebied?
Die garantie kan ik niet geven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken voorzien op woensdag 16 januari 2013?
Ja.
Het bericht 'Psycho’s op vrije voeten' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Psycho’s op vrije voeten»1?
Ja.
Is het waar dat tbs-ers van de longstay worden overgeplaatst naar reguliere afdelingen waar zij weer gaan werken aan hun terugkeer in de samenleving met alle gevolgen, zoals verlof, van dien?
Al sinds de start van de longstay, die is ingesteld in 1999, kunnen tbs-gestelden worden teruggeplaatst naar een behandelafdeling in een forensisch psychiatrisch centrum (fpc) wanneer er nieuwe behandelperspectieven zijn. Er kan perspectief op verbetering bestaan vanwege nieuwe medicatie, of door een nieuw ontwikkelde behandelmethode. Het recidiverisico kan in de loop der tijd zijn afgenomen. In deze gevallen worden betrokkenen teruggeplaatst naar de reguliere tbs-afdelingen zodat de door de rechter opgelegde behandeling hervat kan worden.
Klopt het dat het ook psychopaten betreft terwijl het Pieter Baan Centrum heeft aangegeven dat er nu pas een onderzoek komt naar de vraag of behandeling effect heeft op het geweten van psychopaten? Zo ja, vindt u dat u verantwoord bezig bent?
De invulling van de tbs-behandeling is in alle gevallen maatwerk, zo ook bij patiënten met een psychopathische stoornis. Er zijn tbs-gestelden bij wie de behandeling niet leidt tot een vermindering van het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau. Zij kunnen niet terugkeren in de samenleving, maar zijn in het belang van de maatschappelijke veiligheid langdurig, soms levenslang, aangewezen op forensische zorg. Longstay-gestelden kunnen alleen teruggeplaatst worden naar een behandelafdeling in een fpc wanneer er nieuwe behandelperspectieven zijn. Zijn die er niet, dan is terugplaatsing niet aan de orde en blijft de tbs-gestelde op de longstay-afdeling.
Hoe beoordeelt u het dat, wanneer patiënten eenmaal op een normale afdeling zitten, ze ontspannen raken? Deelt u de mening dat dit calculerend gedrag is? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het beeld niet dat personen die worden overgeplaatst naar een reguliere tbs-afdeling «ontspannen raken». Ik wijs erop dat op een reguliere tbs-afdeling juist een inspanning van betrokkene wordt gevraagd ten behoeve van zijn/haar resocialisatie.
Is het waar dat een woordvoerder van het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft gezegd dat ook andere factoren een rol spelen zoals verbeterde behandelmethoden en nieuwe medicatie zoals libido remmende middelen? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met de onwil om op vragen in te gaan om libido remmende middelen te verplichten?
In de behandeling van tbs-gestelden met een seksuele stoornis kunnen libidoremmende middelen een rol spelen. Het gebruik ervan is echter altijd onderdeel van een bredere behandeling die bijvoorbeeld ook psychotherapie, trainingen en andere medicatie kan omvatten. Het voorschrijven van de medicatie is voorbehouden aan medisch specialisten die daartoe bevoegd en bekwaam zijn. Libidoremmende medicatie is namelijk niet in iedere situatie of bij alle typen zedendelinquenten effectief en heeft daarnaast vaak ernstige lichamelijke bijwerkingen. Verschillende medische richtlijnen, zowel nationaal als internationaal, gelden als leidraad voor de behandeling. Zie ook de brief van 2 oktober 2012 van de Minister van Veiligheid en Justitie over de voortgang aanpak kinderpornografie (TK 2012–2013, 31 015, nr. 81).
Indien libido remmende middelen zo goed werken dat de meest gevaarlijke tbs-ers weer op vrije voeten kunnen komen, bent u dan bereid om dit te verplichten en deze «patiënten» dan gewoon in de gevangenis te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat denkt u dat het effect is van hetgeen blijkt uit de Recidive monitor TBS (1974–2008, FS 2011–6) en het Recidivebericht 1997–2007, namelijk dat verschillende soorten recidive onder tbs’ers afnemen, waarvan onderzoekers denken dat de oorzaak hiervan waarschijnlijk komt door de druk die op het tbs-systeem is komen te staan, waardoor rechters en behandelaars tussen 1974 en 2008 voorzichtiger zijn geworden met het in vrijheid stellen van uitbehandelde tbs’ers en werden alléén patiënten met een gunstige prognose in vrijheid gesteld?
In Factsheet 2011–6 betreffende recidive TBS 1974–2008 geeft het WODC aan dat na de scherpe daling in de jaren ’80 en ’90 en de lichte toename rond de eeuwwisseling, de strafrechtelijke recidive onder ex-tbs-gestelden de laatste jaren weer licht lijkt te zijn afgenomen. Het WODC noemt als verklaring dat «het zou kunnen dat rechters en behandelaars, in reactie op de druk die vanuit de samenleving en de politiek op het tbs-systeem wordt uitgeoefend, in de loop der jaren steeds voorzichtiger zijn geworden om «uitbehandelde» terbeschikkinggestelden in vrijheid te stellen. Met andere woorden, alleen de patiënten met een relatief gunstige prognose werden in vrijheid gesteld, met als gevolg dat de recidivecijfers in de sector zijn gedaald. Een zekere verklaring is dit niet, maar ze kan op dit moment niet worden uitgesloten.» Volgens het WODC zijn voor het achterhalen van de betekenis van de cijfers die in de factsheet zijn gepresenteerd meer gegevens nodig, en is reeds een eerste stap gezet om uitstroominformatie in verband te kunnen brengen met informatie over stoornissen van de patiënten en de behandeling die daarop is gevolgd. Ik zie de resultaten hiervan met belangstelling tegemoet.
Klopt de schatting dat de helft van de 185 longstayers uiteindelijk in aanmerking komt voor proefverlof en zelfstandig wonen? Zo ja, deelt u de mening dat de veiligheid van de samenleving veel belangrijker is dan het belang van een gevaarlijke gek op terugkeer in de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Sinds december 2010 wordt het beleid ten aanzien van de driejaarlijkse herbeoordelingen van tbs-gestelden in de longstay uitgevoerd. Dit wordt gedaan door de Landelijke adviescommissie plaatsing longstay forensische zorg (Lap). De Lap is een onafhankelijke commissie die (sinds 2003) de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie adviseert over de eventuele plaatsing van tbs-gestelden op een longstay-afdeling, de voortzetting van de longstay-plaatsing of de opheffing ervan. Wanneer er sprake is van een verbeterde mogelijkheid tot behandeling en het beveiligingsniveau laag is, kunnen longstay-gestelden over worden geplaatst naar een andere voorziening waar voldoende zorg en beveiliging kan worden geboden, zodat zij daar kunnen werken aan hun resocialisatie. Dit kunnen behandelafdelingen in een fpc zijn of GGz-instellingen waar plaatsen zijn gecreëerd voor tbs-patiënten met een chronische zorgbehoefte, en waar kan worden voorzien in het vereiste niveau van beveiliging. Ik verwijs in dit kader tevens naar het beleidskader Longstay forensische zorg dat bij brief van 3 februari 2009 aan de Tweede Kamer is verzonden (TK 2008–2009, 29 452, nr. 98).
Op basis van de recent uitgevoerde driejaarlijkse herbeoordelingen is de verwachting dat het aantal longstay-gestelden afneemt met ongeveer 30%. Een deel van de 30% kan worden overgeplaatst naar een behandelafdeling van een fpc. Het andere deel kan, al dan niet op termijn, naar de reguliere GGz worden overgeplaatst. Het spreekt voor zich dat de maatschappelijke veiligheid voorop blijft staan. Daarom wordt in het behandelplan uitgebreid aandacht besteed aan de wijze waarop het risicomanagement en het toezicht op deze patiënten wordt geregeld.
Overigens worden het Beleidskader longstay en de verlofregeling voor longstay-gestelden op dit moment geëvalueerd door advies- en onderzoeksbureau Significant, in opdracht van het WODC. De resultaten hiervan zullen in de tweede helft van dit jaar naar de Tweede Kamer worden verzonden.
Wat gaat u doen om per direct te bewerkstelligen dat de samenleving niet zal worden gebruikt als proeftuin met alle gevaren die daarbij horen en deze patiënten gewoon op de longstay blijven of in de gevangenis worden gezet?
Zie antwoord vraag 8.
Het militair strafproces |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?1 Kent u de brief «Rechtsbijstand verhoor militairen» van 3 mei 2011 van de voorzitter van het College van Procureurs-generaal aan de Hoofdofficier van Justitie te Arnhem (kenmerk PaG/B&S/15709, bijgevoegd als bijlage bij deze vragen)?
Ja.
Deelt u de mening dat het door u gehanteerde argument ten faveure van de officier-raadsman dat die de militaire verdachte kosteloos kan bijstaan, geen argument mag zijn voor het voortbestaan van rechtsbijstand door iemand die hiervoor geen volwaardige juridische opleiding heeft genoten? Zo nee, waarom niet?
De kosteloosheid is door mij niet aangevoerd als een argument voor het laten voortbestaan van de officier-raadsman. Het is wel een bijkomend voordeel voor de militaire verdachte.
Deelt u de mening dat, indien het aspect van kosteloosheid van belang zou zijn, het dan ook mogelijk zou moeten zijn dat een verdachte in het niet-militaire strafrecht rechtsbijstand krijgt van een «burger-raadsman» zonder volwaardige juridische opleiding? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, wat is dan op dit punt het verschil met het militaire strafprocesrecht?
Officieren werden al voor de inwerkingtreding van de Wet militaire strafrechtspraak toegelaten als raadslieden bij militaire strafzaken. Destijds bleek dat van deze mogelijkheid veel gebruik werd gemaakt, waardoor de wetgever het zinvol vond deze modaliteit te behouden. De figuur van de «burger-raadsman» kent niet deze voorgeschiedenis. Een militaire verdachte wordt niet benadeeld door de geboden extra modaliteit, aangezien hij, behoudens uitzonderingsgevallen, altijd de keuzemogelijkheid heeft tussen het inschakelen van een advocaat of een officier-raadsman. De inzet van een officier-raadsman staat er ook niet aan in de weg om een officier als deskundige op te roepen in een strafzaak. Een officier die als officier-raadsman wordt ingezet beschikt evenwel over meer bevoegdheden dan wanneer deze als deskundige wordt ingeschakeld. Uit het feit dat in de praktijk nog steeds een beroep op officieren wordt gedaan om als officier-raadsman op te treden, leid ik af dat er behoefte bestaat aan een grotere rol voor officieren.
Indien een officier bijzondere waarde heeft omdat hij de specifieke militaire aspecten en de sociale factoren die hier mee in verband staan in een strafzaak kan toelichten, waarom moet hij dan per se als officier-raadsman in een gelijke procespositie als een advocaat aan het proces deelnemen? Kan deze officier dezelfde rol niet even goed of wellicht beter vervullen als (getuige)deskundige? Zo ja, hoe zou u deze rol willen bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u nader ingaan op het niveau van het onderwijs en het aantal uren van het onderricht in het (militaire) straf- en strafprocesrecht dat iedere officier bij zijn eerste opleiding krijgt? Waaruit blijkt dat dit onderricht een voldoende kwalificatie oplevert voor een officier om als raadsman een rol te kunnen spelen in een strafproces?
Het Ministerie van Defensie heeft mij meegedeeld dat iedere officier bij zijn opleiding ongeveer een week onderwijs krijgt in (militair) straf- en tuchtrecht. Voor officieren die te kennen geven als militair raadsman te willen optreden, verzorgt het openbaar ministerie (OM) een aanvullende instructie waarbij aandacht wordt besteed aan de procesgang en de rol van de raadsman daarin. Ik benadruk nogmaals dat tijdens deze instructie de officier-raadsman erop wordt gewezen dat hij geen strafrechtelijk gespecialiseerde jurist is en zo nodig zijn cliënt moet adviseren de hulp in te roepen van een advocaat. De rol van de officier-raadsman tijdens een strafproces bestaat primair uit het duiden van de militaire omstandigheden en de persoon van de verdachte in de militaire context. Mij is niet gebleken dat het onderricht in de praktijk niet leidt tot een afdoende kwalificatie. Integendeel, de signalen die ik hierover verneem duiden erop dat de modaliteit van officier-raadsman naar tevredenheid functioneert.
Hoe verhoudt de mening van de voorzitter van het College van Procureurs-generaal dat ten aanzien van consultatiebijstand uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat er sprake dient te zijn van rechtsbijstand verleend door een advocaat en niet door een officier-raadsman, zich tot uw antwoord dat de Salduz-jurisprudentie geen betrekking heeft op de rol van de officier-raadsman binnen het militaire strafrecht? Zijn er andere uitspraken dan het Salduz-arrest waaruit volgt dat er een advocaat aanwezig moet zijn voor het eerste verhoor?
De uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2009 (NJ 2009, 349) maakt duidelijk dat er een verplichting bestaat voor de autoriteiten om een verdachte te informeren over zijn recht om een raadsman te raadplegen voorafgaande aan het eerste politieverhoor (consultatiebijstand) en dat er een inspanningsverplichting is om de verdachte daartoe de gelegenheid te bieden wanneer deze niet ondubbelzinnig afstand van dit recht heeft gedaan. De inspanning die hierbij geleverd moet worden is groter naarmate het strafbaar feit terzake waarvan verdenking bestaat ernstiger is. In de praktijk komt het vooral bij lichte en eenvoudige zaken voor dat bijstand door een officier-raadsman toereikend wordt gevonden. Wanneer een (militaire) verdachte ondubbelzinnig afstand doet van zijn recht op bijstand door een raadsman is er geen sprake van een oneerlijk proces in de zin van het EVRM.
Het College van Procureurs-Generaal heeft, gelet op deze inmiddels vaste jurisprudentie, tot beleid gemaakt dat militaire verdachten, net als andere verdachten, voorafgaand aan het eerste verhoor een advocaat kunnen raadplegen. Dit neemt niet weg dat een verdachte voorafgaande aan het eerste politieverhoor (tevens) een officier-raadsman kan raadplegen.
Betekent de afwezigheid van een «lawyer», zoals bedoeld in de jurisprudentie van het EHRM, als raadsman bij het militair strafproces dat de verdachte militair in kwestie geen eerlijk proces krijgt in de zin van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)? Zo ja, hoe gaat u hier verbetering in aan brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Misleidende reclame voor kansspelen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de reclame-uiting van de Vriendenloterij en de daarbij behorende kraskaart?1
Ja.
Kent u het artikel 4a van de Wet op de Kansspelen dat via amendement-Bouwmeester c.s. in de wet is opgenomen?2 Is dit wetsartikel al in werking getreden?
Ja.
Voldoet de genoemde reclame-uiting aan de bepalingen uit het derde lid van artikel 4a vooral als het gaat om de bepalingen dat er gewezen moet worden op de risico’s van onmatige deelneming aan kansspelen, aan het mededelen wat de statistische kans op het winnen van een prijs is, of er sprake is van eenmalige deelneming dan wel doorlopende deelneming? Zo ja, waar blijkt dan concreet uit dat aan die bepalingen is voldaan? Zo nee, hoe komt het dat de wet wordt overtreden en wat gaat u hier aan doen?
De Wet op de kansspelen (Wok) vereist dat wervings- en reclameactiviteiten van kansspelaanbieders op zorgvuldige en evenwichtige wijze worden vormgegeven. De kansspelautoriteit (ksa) houdt toezicht op de naleving van de Wok. Desgevraagd laat de kansspelautoriteit mij weten geen mededeling te doen over individuele zaken, behalve wanneer bijvoorbeeld sprake is van een openbaar sanctiebesluit. De ksa heeft mij daarnaast laten weten voornemens te zijn met alle vergunninghouders in gesprek te gaan over de wijze van reclame-uitingen in het licht van artikel 4a van de Wok. Dat voornemen van de ksa, dat past bij haar wettelijke taak om voorlichting en informatie te geven, ondersteun ik van harte.
Voldoet de genoemde reclame-uiting aan de bepalingen uit het lid 4 van artikel 4a, in het bijzonder dat reclame misleidend wordt geacht als de indruk wordt gewekt dat de consument al een prijs heeft gewonnen of zal winnen of als de indruk wordt gewekt dat de consument door het verrichten van een bepaalde handeling een prijs zal winnen of een ander soortgelijk voordeel zal behalen terwijl daarop slechts een kans bestaat? Zo ja, waar blijkt dan concreet uit dat aan die bepalingen is voldaan? Zo nee, hoe komt het dat de wet wordt overtreden en wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de indruk dat, hoewel de wet inmiddels strenge normen kent ten aanzien van gokreclames, kansspelbedrijven het op dit punt niet zo nauw nemen met de wet? Zo ja, waar is die indruk op gebaseerd en wat doen u en de Kansspelautoriteit hieraan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb geen aanleiding aan te nemen dat de vergunninghouders de wet overtreden. De Ksa laat mij weten dat deze hierover geen signalen of klachten heeft ontvangen.
Heeft de Kansspelautoriteit al een bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van de wettelijke bepalingen ten aanzien van gokreclame, zoals vastgelegd in artikel 4a van de Wet op de Kansspelen? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Nee, de kansspelautoriteit laat mij weten dat daar geen aanleiding toe is geweest.
Deelt u de mening dat, aangezien het vijfde lid van artikel 4a slechts de mogelijkheid en niet de plicht tot nadere uitwerking van de wettelijke regels ten aanzien van gokreclame biedt, het uitblijven van die uitwerking de handhaving van de wet niet in de weg mag staan? Zo nee, waarom niet? Wanneer treedt het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen in werking?
Ik deel de mening dat wetgeving te allen tijde gehandhaafd dient te worden. Het Ontwerpbesluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen is ter advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State gezonden. De beoogde datum van inwerkingtreding van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen is 1 juli 2013. Gezien de bijzondere risico’s die aan kansspelen zijn verbonden acht ik het van groot belang dat moet worden voorkomen dat met wervings- en reclame activiteiten de algemene deelneming aan kansspelen wordt gestimuleerd of, in het bijzonder, dat wordt aangezet tot onmatige deelneming.
De barrières bij de gezinshereniging van vluchtelingen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending De Vijfde Dag van donderdag 6 december 2012 over de gezinshereniging van vluchtelingen? Heeft u tevens kennisgenomen van het rapport «Hoelang duurt het nog voordat we naar onze moeder kunnen» van Defence for Children en Vluchtelingenwerk Nederland?
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitzending en op dit rapport?
De nareisprocedure is een zorgvuldige procedure die gezinshereniging voor asielvergunninghouders mogelijk maakt, zonder dat zij aan bijvoorbeeld het middelenvereiste hoeven te voldoen. Vanwege ervaringen uit het verleden is er aandacht voor het tegengaan van fraude. Hiermee wordt tevens geborgd dat er geen kinderen worden onttrokken aan het ouderlijk gezag van een achterblijvende ouder, worden gesmokkeld of zelfs verhandeld.
Asielvergunninghouders en hun gezinsleden zijn vaak niet in het bezit van documenten om de gezinsband aan te tonen. In die gevallen kan door middel van DNA-onderzoek en/of identificerend onderzoek de (biologische) gezinsband worden vastgesteld.
De toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel heeft gekeken naar de uitvoering van het nareisbeleid en medio 2012 de Tweede Kamer en Eerste Kamer hierover uitgebreid geïnformeerd1, en ik verwijs u graag hiernaar. Conclusie van De toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel was – onder meer naar aanleiding van een werkbezoek in Kenia – dat er sprake is van een zorgvuldige procedure, waarbij ook ten volle aandacht is voor het tegengaan van fraude. In deze brief is een aantal wijzigingen in de uitvoering van het nareisbeleid gepresenteerd, waarvan de belangrijkste maatregel is dat bij biologische gezinsleden van kerngezinsleden (bestaande uit beide partners en hun gezamenlijke biologische minderjarige kinderen) DNA-onderzoek wordt uitgevoerd als er geen documenten zijn, en er in beginsel geen identificerend gehoor plaatsvindt. Op basis van DNA-onderzoek (waaruit de relatie tussen beide ouders en hun gezamenlijke kinderen blijkt) en de verklaringen van de hoofdpersoon wordt de gezinsband aangenomen. Op deze manier blijft er voldoende aandacht voor fraude, die vooral plaatsvindt en kan vinden bij complexe gezinsbanden zoals samengestelde gezinnen en pleegkinderen. Overige gezinsleden krijgen daarom nog steeds een identificerend gehoor.
Ik herken het beeld dat door VluchtelingenWerk Nederland (VWN) en Defence for Children (DfC) wordt neergezet aangaande de nareisprocedure dan ook niet. De kritische toonzetting van het rapport en van de televisie-uitzending verbaast mij. Vanaf begin 2012 is intensief samengewerkt met VWN naar aanleiding van alle kritiek op de nareisprocedure en de genoemde aanpassingen in de uitvoering zijn in overleg met VWN tot stand gekomen. Over de wijze van horen op de ambassades is eveneens met VWN uitgebreid gesproken en onder andere zijn verbeteringen aangebracht ten aanzien van de verslaglegging van de gehoren.
Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in oktober 20122 geoordeeld dat de wijze van horen op de ambassades op een goede manier plaatsvindt. In deze uitspraak zijn eveneens alle kritische punten besproken die in het rapport en in de uitzending genoemd zijn, zoals de kwaliteit van de tolken en de aard van de vragen die gesteld worden. Verder vindt er regelmatig overleg plaats tussen VWN en de IND over knelpunten in individuele zaken, waarbij constructief naar een oplossing wordt gezocht.
Bent u bereid te reageren op de aanbevelingen in het rapport? Bent u tevens bereid deze aanbevelingen op te volgen?
Ja, daar ben ik toe bereid. Een beknopte reactie geef ik reeds in deze beantwoording, en hieruit moge blijken dat ik het niet met alle elementen uit het rapport eens ben. U ontvangt in het voorjaar van 2013 een uitgebreidere reactie.
Deelt u de mening dat de huidige praktijk van de nareis van gezinsleden van vluchtelingen ervoor kan zorgen dat kinderen niet met hun ouders herenigd kunnen worden?
Het nareisbeleid heeft als doel gezinsleden te herenigen die gescheiden zijn door de vlucht van de hoofdpersoon. De bewijslast dat aan de voorwaarden wordt voldaan ligt bij de vreemdeling. Door middel van identificerende gehoren en DNA-onderzoek wordt de vreemdeling die geen documenten heeft om de gezinsband aan te tonen, gefaciliteerd om deze alsnog aannemelijk te maken. Zoals door mij is aangegeven en ook in de genoemde brief van mijn voorganger uit juli 2012 is beschreven, zien de vragen op basale zaken waarop gezinsleden die daadwerkelijk samen een gezin hebben gevormd, eenduidig zouden moeten kunnen antwoorden. Futiele tegenstrijdigheden worden in dit verband uiteraard niet aangerekend.
Bent u bereid om het criterium «feitelijke gezinsband» voor vluchtelingen af te schaffen, zodat zij niet achtergesteld worden ten opzichte van reguliere gezinsherenigers? Zo nee, waarom niet?
Dit betreft een van de aanbevelingen en zal nog aan de orde komen in mijn reactie op het rapport. Daarbij wil ik al melden dat het feitelijk behoren tot het gezin een wettelijke eis is voor nareizigers.
Bent u bereid de zaken die sinds 2009 onder het aangescherpte beleid zijn afgewezen, te herzien, zodat afgewezen kinderen alsnog herenigd kunnen worden met hun ouders en zij zo dezelfde behandeling krijgen als de huidige groep gezinsherenigers? Bent u bereid aan deze groep biologische kinderen alsnog een DNA-onderzoek aan te bieden, waarbij met een positieve uitkomst de gezinsband wordt aangenomen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 3 aangezien dit een van de aanbevelingen betreft.
Wat zijn de onderliggende gegevens over fraude die de afwijzingspercentages van 82% in 2011 en 2012 zouden rechtvaardigen? Kunt u onderbouwen of er daadwerkelijk sprake is van fraude, wat voor fraude dit dan betreft, en in welke mate die fraude voorkomt?
Nareisaanvragen kunnen om verschillende redenen worden afgewezen en in de meeste gevallen gebeurt dit omdat niet voldaan is aan de voorwaarden. Dit kan bijvoorbeeld gaan om vreemdelingen die niet onder het nareisbeleid vallen omdat de feitelijke gezinsband verbroken is (bijvoorbeeld een meerderjarig kind met een eigen gezin). De afwijzingsgronden worden niet apart geregistreerd en zijn dus niet uit de systemen te genereren. Bij de meeste nareiszaken die worden afgewezen is dat, volgens een inschatting van de IND, wegens het ontbreken van de feitelijke gezinsband. Een afwijzing betekent niet per definitie dat er sprake is van fraude. Wel is in het verleden veel fraude in nareiszaken geconstateerd en daarom is de behandeling van de aanvragen aangepast, hetgeen er toe heeft geleid dat er meer zaken zijn afgewezen.