De continuïteit van hospicezorg |
|
Vera Bergkamp (D66), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Hospice vreest deur te moeten sluiten» en «Directeur Hospice blijft knokken»?1
Ik heb kennis genomen van deze berichten.
Wat is uw reactie op het feit dat Hospice Dignitas een wachtlijst kent, maar dat wegens gebrek aan financiering niet alle acht bedden bezet kunnen worden?
Wachttijden zijn nooit wenselijk en zeker niet wanneer dat betekent dat mensen niet kunnen overlijden waar zij wensen. Zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders dienen goede contractafspraken te maken over te leveren zorg, waarbij het belang van de patiënt centraal moet staan.
Zoals ik in mijn brief van 14 december 20152 aan u heb aangegeven, heb ik recent nog gesprekken gevoerd met zorgverzekeraars en zorgaanbieders om te bezien of er knelpunten zijn bij de inkoop van de specialistische zorg binnen de wijkverpleging, waaronder de palliatieve zorg. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders het van groot belang vinden dat palliatieve zorg snel beschikbaar is en tegemoet komt aan de wensen van de patiënt.
Zorgverzekeraars geven aan dat het gecontracteerde zorgaanbod in 2016 grotendeels gelijk is aan dat in 2015. Mocht in de loop van het contracteerjaar blijken dat een zorgverzekeraar toch onvoldoende zorg heeft ingekocht dat dient een zorgverzekeraar bij te contracteren om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen. Ik ga ervan uit dat zorgverzekeraars dat ook zullen doen in het geval van Dignitas. Zorgverzekeraar CZ heeft mij bijvoorbeeld laten weten als zorgaanbieders niet uitkomen met de raming van de hoeveelheid zorg, CZ hen vraagt om contact met CZ op te nemen en te kijken of zij samen tot een oplossing kunnen komen. In geval van Dignitas heeft CZ de oorspronkelijke berekening ook al iets opgehoogd om die reden.
Als iemand niet terecht kan in een hospice van zijn of haar keuze (bijvoorbeeld omdat daar geen bedden beschikbaar zijn of dat de zorgverzekeraar deze zorg elders gecontracteerd heeft) dan dient de zorgverzekeraar een alternatief aan te bieden dat aansluit op de wensen van de patiënt.
Ik vind het van belang dat als iemand palliatieve zorg nodig heeft dat deze zorg dan zo snel mogelijk geleverd wordt op een wijze die aansluit op de wensen van de patiënt. Partijen die verantwoordelijk zijn voor het leveren en financieren van de zorg moeten dit proces zo inrichten dat het voor een patiënt of zijn naasten niet nodig is om eerst door een bureaucratische molen te moeten gaan voor de zorg geleverd kan worden.
Komen wachtlijsten bij hospices vaker voor? Acht u dit bij deze vorm van zorg, die is bedoeld voor mensen die nog maar korte tijd te leven hebben, onwenselijk? Zo ja, hoe wilt u de wachtlijsten voorkomen?
Wachtlijsten bij deze zorgvorm zijn zeer onwenselijk. Wachtlijsten bij individuele hospices worden niet landelijk bijgehouden. Wel zijn cijfers bekend over hoe vaak er een capaciteitsknelpunt optreedt en wat de bezettingsgraad is van bijna-thuishuizen en het deel van de high care hospices die zijn aangesloten bij VPTZ Nederland3 voor 2014; voor 2015 zijn deze cijfers nog niet beschikbaar.
In 2014 konden er van de 8.000 cliënten die gebruik wilden maken van een bed in een hospice aangesloten bij VPTZ, 320 cliënten niet terecht vanwege een tijdelijk tekort aan bedden. Gemiddeld is er sprake van onderbezetting: de bezettingsgraad in 2014 van bijna-thuishuizen bedroeg 69% en van high care hospices 75%.
De conclusie uit deze cijfers is dat lokale tekorten soms voorkomen. Er is volgens de branche niet structureel sprake van wachtlijsten. Het beeld is afhankelijk van de locatie van het hospice, het aantal hospices in een regio en het aantal mensen dat gebruik wil maken van hospicezorg in een bepaalde periode. Binnen de regio’s bestaan vaak instrumenten zoals bellijsten om snel een alternatief te kunnen bieden. In ongeveer 80% van de aanvragen gaat de ondersteuning binnen 3 dagen na aanmelding van start en in bijna de helft van de aanvragen is dat al binnen 24 uur het geval.
Mede door de inzet via de subsidieregeling Palliatieve terminale zorg zijn de laatste jaren nieuwe hospices opgericht. Het aantal cliënten dat door bij VPTZ Nederland aangesloten hospices werd ondersteund steeg dan ook met 16%, van 4.900 in 2010 tot bijna 5.700 in 2014.
Wat is uw reactie op het feit dat twee van de zeven zorgverzekeraars een zorgkostenplafond voor 2016 hebben bepaald, dat slechts een kwart bedraagt van het bedrag dat ze in de eerste negen maanden van 2015 hebben uitgekeerd? Acht u dit een realistisch plafond? Hoe beoordeelt u de situatie dat door dit zorgkostenplafond de mogelijkheid bestaat dat nog tijdens het verblijf van een patiënt het «plafond» wordt bereikt, waardoor niet de volledige kosten voor de patiënt door de zorgverzekeraar vergoed worden? Hoe verhoudt dit zich tot artikel 11 van de Zorgverzekeringswet?
Hospicezorg die vanuit de Zvw wordt ingekocht wordt door zorgverzekeraars met ingang van 2016 rechtstreeks bij de zorgaanbieders ingekocht. Daardoor kunnen er veranderingen optreden in de onderhandelingen en de uiteindelijke contractering. De zorgplafonds worden door zorgverzekeraars in eerste instantie gebaseerd op historische kosten, waarna deze indien nodig kunnen worden bijgesteld in de contractonderhandeling. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, zij moeten verzekerden voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Met betrekking tot de palliatieve zorg heb ik recent bij zorgverzekeraars en zorgaanbieders het belang van goede regionale afspraken benadrukt. Ik heb hen gevraagd om een pro-actieve houding en om er voor te zorgen dat patiënten en hun naasten bij het regelen van tijdige terminale thuiszorg geen belemmeringen ondervinden. Zorgverzekeraars hebben dit inmiddels nogmaals onderschreven.
Wat is uw reactie op het feit dat het hospice geen inkoop- of onderhandelingsgesprekken met de zorgverzekeraars kan voeren? Komt dit vaker voor? Hoe beoordeelt u dit in het kader van de NZa regel «TH/NR-005 «Transparantie zorginkoopproces Zvw»», die per 1 januari a.s. in werking treedt (NZa: Nederlandse Zorgautoriteit)? Kunt u uiteenzetten hoe de NZa hierop zal toezien? Zal deze regel dergelijke situaties kunnen voorkomen?
In de NZa regel «Transparantie zorginkoopproces Zvw» staat dat zowel de zorgverzekeraar als zorgaanbieder, tot het moment waarop de contracten gesloten zijn, beschikbaar moet zijn voor vragen en opmerkingen van de andere partij. In deze regel staat niet dat met elke zorgaanbieder een inkoop- of onderhandelingsgesprek moet worden gevoerd. Gezien het grote aantal zorgaanbieders is het voor zorgverzekeraars niet mogelijk om met elke zorgaanbieder een inkoop- of onderhandelingsgesprek te voeren en wordt er in diverse sectoren met standaardcontracten gewerkt. De NZa ziet toe op het verloop van het contracteerproces en op het naleven van de transparantievoorschriften. Daarnaast kan de invoering van een onafhankelijke geschilbeslechting – zoals aangekondigd in mijn brief Kwaliteit Loont – hierbij een rol vervullen; op dit moment wordt onder coördinatie van Zorgverzekeraars Nederland, samen met de brancheorganisaties van aanbieders, verdere invulling gegeven aan de totstandkoming van een dergelijke geschillencommissie.
Ik heb er vertrouwen in dat zowel de transparantieregeling van de NZa die op 1 januari 2016 in werking is getreden, als de geschillencommissie i.o. positief bijdragen aan inkoop van de specialistische zorg binnen de wijkverpleging.
Voldoen zorgverzekeraars aan hun zorgplicht indien zij een aanbieder die specialistische zorg levert en een regionale functie vervult maar zeer beperkt contracteren?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht voor hun verzekerden. Daarmee dienen zij verzekerden te voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is onderdeel van de zorgplicht. Maar verzekeraars hoeven niet met alle zorgaanbieders een contract te sluiten. Er is geen contractverplichting. De zorgverzekeraar zal er vanuit zijn zorgplicht voor zorgen dat er voldoende aanbod aanwezig is van regionale voorzieningen zoals hospices. Als in de loop van het jaar mocht blijken dat de zorgverzekeraar onvoldoende zorg heeft ingekocht, dan zal de zorgverzekeraar moeten overgaan tot bijcontractering om aan de zorgplicht te blijven voldoen.
Kunt u deze vragen nog dit jaar beantwoorden, aangezien het gaat om de financiering voor 2016, die dus nog dit jaar rond moet komen?
Vanwege het kerstreces en afstemming met verzekeraars en de NZa, is het niet mogelijk geweest om de vragen binnen deze korte termijn te beantwoorden.
De chaos voor consumenten die zorgpolis zoeken |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de bestuursvoorzitter van zorgverzekeraar DSW dat het beperken van de vrije artsenkeuze «nul euro» zou hebben opgeleverd?1
De aanpassing van artikel 13 Zvw maakte deel uit van de hoofdlijnenakkoorden met de sector over een beheersing van het volume en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Onderdeel van de afspraken met de sector in het kader van deze akkoorden was om meer ruimte voor selectieve inkoop door verzekeraars te realiseren zonder aantasting van de zorgplicht. Op deze wijze konden partijen ook verantwoordelijkheid dragen voor de doelstellingen van de hoofdlijnenakkoorden, bijvoorbeeld het terugdringen van praktijkvariatie, substitutie van tweede naar eerste lijn en meer ambulantisering (minder intramurale bedden in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)). Deze afspraken kwamen in plaats van pakketmaatregelen (medische behandelingen voor aandoeningen met een zogenoemde lage ziektelast zouden uit pakket gaan, omvang € 1,5 mld conform het regeerakkoord). De gezamenlijke doelstelling van de totale inhoud van de akkoorden was en is de groei van zorguitgaven bij te buigen tot een structurele, landelijke volumegroei van maximaal 1,0% in de jaren 2015 tot en met 2017. Het betekent dus «minder meer» uitgeven, niet bezuinigen. Dit komt neer op een besparing oplopend tot 1 mld vanaf 2017.
De wetswijziging van artikel 13 was dus één van de onderdelen om de doelen van de hoofdlijnenakkoorden te realiseren. Met het vervallen van deze maatregel stonden de hoofdlijnenakkoorden onder druk en daarmee de opbrengsten van € 1 mld. Daarom is in plaats daarvan een breed pakket aan maatregelen in gang gezet: «Kwaliteit loont». Daarin staat het belang van contractering centraal, want binnen een contract kun je afspraken maken over prijs, omzet en kwaliteit. Ook bevat het maatregelen om de kwaliteit van het zorgaanbod te vergroten, in het bijzonder in de ggz-sector, en voor meer evenwicht in de onderhandelingen tussen partijen en meer invloed van verzekerden. Hiervan hebben betrokken partijen en vervolgens ook het Centraal Planbureau (CPB) gezegd dat ze een goed alternatief vormen voor de oorspronkelijke wetswijzigingen en dat de besparingen van de hoofdlijnenakkoorden daarmee haalbaar zijn en dat bovendien een bijdrage wordt geleverd aan een kwaliteitsagenda.
Daarmee lopen de afspraken die in de hoofdlijnenakkoorden zijn gemaakt door en derhalve ook de opbrengsten van deze akkoorden.
Vindt u het niet pijnlijk dat de vier andere bestuursvoorzitters in hetzelfde interview dit beamen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen hoe u tot de berekening van een miljard euro besparing bent gekomen als de vrije artsenkeuze zou worden beperkt?
Zie antwoord vraag 1.
Waar zit precies het verschil van inzicht tussen u en de voorzitters van de vijf zorgverzekeraars? Kunt u verklaren waarom zij geen besparing zien door de vergoeding van niet gecontracteerde zorgaanbieders en hulpverleners terug te brengen naar nul euro?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom de bestuursvoorzitters van de vijf zorgverzekeraars een andere mening zijn toegedaan dan de voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland, de heer Rouvoet, die ook altijd heeft beweerd dat het afschaffen of beperken van de vrije artsenkeuze zou leiden tot een miljard euro besparing? Heeft u, beleidsambtenaren en/of communicatiemedewerkers van uw ministerie, voorafgaand aan en/of gedurende het wetstraject, afstemming gehad met de heer Rouvoet over de te voeren argumenten in de media? Zo ja, op welke momenten? Zo neen, kunt u verklaren hoe u los van elkaar op een miljard euro aan besparing bent gekomen?
Zie antwoord op vraag 1 t/m 4. Er is intensief afstemming geweest over de hoofdlijnenakkoorden en de aanpassing ervan met alle partijen die daarbij zijn betrokken.
Hoe reageert u op de chaos voor consumenten die ontstaat doordat de ene zorgverzekeraar aan een bepaalde zorgaanbieder een predicaat «topzorg» geeft, en de ander daar geen zorg inkoopt, omdat er te weinig operaties zouden worden gedaan om een bepaalde kwaliteit te halen? Maakt u zich zorgen om deze voorspelde chaos?
In mijn brief «Kwaliteit loont» heb ik diverse maatregelen aangekondigd om het inzicht in en de transparantie van kwaliteit van zorg te verbeteren. Over de stand van zaken heb ik u geïnformeerd op 3 december 2015 (Kamerstuk 31 765, nr. 172). De afspraak is dat als beroepsgroepen de komende tijd voor steeds meer aandoeningen kwaliteit inzichtelijk kunnen maken, verzekeraars deze kwaliteitsmeting ook zullen volgen en steeds minder eigen kwaliteitseisen zullen stellen.
Erkent u dat het voor zorgverzekeraars noch mogelijk is om kwaliteit van zorgaanbieders vast te stellen, noch in te kopen op kwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening in het interview dat er meer uniforme regels gewenst zijn? Wie moet in uw ogen die uniforme regels maken en hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen hoe zorg goedkoper wordt als een verzekerde daar langer voor moet reizen? Waarom zijn de kosten voor iemand dichtbij of verder weg niet hetzelfde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als een patiënt voor een behandeling kan kiezen tussen twee ziekenhuizen (A en B) en ziekenhuis B levert betere zorg voor een lagere prijs dan ziekenhuis A, maar ziekenhuis B is verder reizen, dan is de behandeling in ziekenhuis B dus goedkoper en mogelijk voor de patiënt ook aantrekkelijker omdat die lagere kosten of betere zorg waarschijnlijk belangrijker vindt dan de reistijd. Is dat niet het geval, dan zal de verzekerde extra opletten dat de gecontracteerde zorg in zijn polis in elk geval die zorgaanbieders bevat die hij/zij graag bezoekt.
Erkent u dat de argumentatie dat zorg «goedkoper» wordt door selectieve inkoop niet klopt, maar dat het «goedkoper» wordt, omdat er een korting op de inkoop wordt bedongen? Zo neen waarom niet?
Via selectieve contractering kunnen zorgverzekeraars gegeven hun zorgplicht de kwaliteit van de zorg verbeteren en de betaalbaarheid te vergroten. Zorgaanbieders zonder contract krijgen, ingeval van een naturapolis, van de verzekeraar een vergoeding die lager ligt dan die van gecontracteerde zorgaanbieders. Via selectieve contractering worden zorgaanbieders daardoor gestimuleerd tot meer kwaliteit en doelmatigheid. Zorgaanbieders kunnen hun tarief voor niet-gecontracteerde zorg overigens slechts beperkt verhogen omdat de vergoeding die de verzekeraar biedt bij niet-gecontracteerde zorg niet hoger is dan (een percentage van) het markconforme tarief. Het is omwille van de betaalbaarheid, zowel op micro- als op macroniveau van belang, dat er voor behandelingen geen rekeningen worden betaald die zonder verklaring uitzonderlijk hoog zijn.
Erkent u dat deze korting zal moeten worden terugverdiend, of gecompenseerd, door bij de niet selectief ingekochte zorg een hoger tarief te vragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Is de «goedkopere» budgetpolis eigenlijk niet gesubsidieerd door andere polissen, juist omdat de korting op selectief ingekochte zorg gecompenseerd wordt uit de andere polissen en andere zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een budgetpolis wordt vaak, maar niet per definitie, goedkoper aangeboden omdat er selectief gecontracteerd is waardoor de zorgverzekeraar de kosten kan beperken en kan doorgeven in een lagere premie zonder verlies te draaien.
Een importverbod van kangoeroeproducten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de conclusies1 van de Australische Voedsel en Waren Autoriteit (NSW) van maart 2015, dat de kangoeroevleesindustrie zich niet houdt aan de meest basale hygiënevoorschriften, door bijvoorbeeld het ophangen van karkassen aan roestige haken, het verblijven van levende en dode dieren in dezelfde ruimte, een gebrek aan water en hygiëne en een verhoogd risico op kruisbesmettingen?
Ja
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse import van kangoeroeproducten sinds 2007 met 400% is gestegen tot 763,937 ton, en daarmee ongeveer 17% van de totale Australische productie behelst?2 Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit heeft uitgezocht hoeveel kangoeroevlees in Nederland is binnengekomen in de jaren 2011/2012 ten opzichte van de jaren 2006/2007. Er is hierbij gekeken naar zowel het kangoeroevlees met bestemming Nederland, als het kangoeroevlees dat bestemd is voor de Europese markt. Hieruit blijkt dat het totaal aan kangoeroevlees dat via Nederland is binnengekomen met 71% is gestegen tot 1.094 ton. Voor specifiek de Nederlandse markt is de import over dezelfde jaren met 17% gedaald naar 198 ton. Het totaal van de import voor de Europese markt in 2011/2012 betreft ongeveer 9% van de totale Australische productie en 24% van de totale export vanuit Australië. Voor Nederland is dit nog geen 2% van de totale Australische productie en 4% van de totale Australische export.
Hoe beoordeelt u de risico’s voor de volksgezondheid van de consumptie van kangoeroevlees, nu meerdere studies aangeven dat, naast de hygiëneproblemen, kangoeroevlees ook met hoge percentages E.coli-3, Salmonella-4 bacteriën en Toxoplasma gondii5 besmet kan zijn?
Vlees van wild kan, net zoals vlees van landbouwhuisdieren, besmet zijn met bacteriën zoals salmonella, E. coli. of parasieten zoals Toxoplasma gondii. Het vlees van wild moet net als alle andere levensmiddelen, aan de geldende Europese en nationale hygiëneregels voldoen voordat het op de markt mag worden gebracht. In 2014 en 2015 heeft de NVWA partijen kangoeroevlees bemonsterd en geanalyseerd op onder andere de ziekmakende micro-organismen Salmonella en E. coli (STEC). Hierbij is in 7% van de geanalyseerde kangoeroevlees partijen Salmonella gevonden, in 22% van de partijen E. coli (STEC). De partijen die als schadelijk voor de volksgezondheid zijn beoordeeld, zijn van de markt gehaald en er is aan de importeurs verzocht om maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen.
In vergelijking met vers vlees van landbouwhuisdieren liggen de gevonden niveaus aan microbiologische besmetting hoger voor kangoeroevlees. Echter, kangoeroe valt in de categorie wilde dieren. Er zijn weinig data bekend over microbiologische besmettingen op vlees van wilde dieren in Nederland. Wel vermelden verschillende studies hogere microbiologische besmettingen op vlees van wild dan op vlees van landbouwhuisdieren. De voedselketen voor vlees van wilde dieren is namelijk verschillend van die van landbouwhuisdieren. Zo hebben ze een andere leefomgeving en worden ze op een andere manier gedood.
De NVWA heeft geen kangoeroevlees geanalyseerd op de aanwezigheid van Toxoplasma gondii. Deze parasiet wordt afgedood wanneer het vlees minimaal 2 dagen bij -12oC ingevroren is. Aangezien het Kangoeroevlees over het algemeen wordt getransporteerd bij -18oC is Toxoplasma in kangoeroevlees geen relevant gevaar in Nederland.
De huidige besmettingsgraad van kangoeroevlees geeft mij geen aanleiding het ingezette beleid te wijzigen. De NVWA zal in 2016 opnieuw met name de importeurs van kangoeroevlees aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Ze zal opnieuw steekproefsgewijs bemonsteren en zo nodig recalls instellen. Daarnaast geeft het Voedingscentrum algemene voorlichting over veilig omgaan met voedsel. Eventuele risico’s zijn te vermijden door kruisbesmetting in de keuken te voorkomen en het vlees goed te verhitten bij de bereiding. Dit advies geldt ook bij vers vlees van wilde dieren.
Hoe beoordeelt u de brief6 van september jl. aan de autoriteiten in Californië, waarin meer dan 70 wetenschappers en academici pleiten voor een importverbod van kangoeroeproducten? Kent u het importverbod van kangoeroeproducten van Californië7, mede als gevolg van deze brief? Kent u het Russische importverbod van kangoeroevlees8?
Het importverbod van kangoeroeproducten van Californië en het Russische importverbod van kangoeroevlees zijn mij bekend. Kangoeroevlees kan, net als ander rauw vlees, besmet zijn met bacteriën en parasieten. Deze komen voor bij veel gehouden en wilde diersoorten en worden ook aangetroffen in het milieu. Het is niet verwonderlijk dat deze ook gevonden worden bij kangoeroevlees. Om op de Europese markt te mogen worden gebracht, moet het kangoeroevlees voldoen aan de geldende Europese en nationale hygiëneregels. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3, zie ik geen reden om maatregelen te nemen.
Bent u bereid, in navolging van Rusland en Californië, een nationaal importverbod van kangoeroevlees in te voeren in verband met de risico’s voor de volksgezondheid? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid bij de Europese Commissie aan te dringen op een verbod op de invoer van kangoeroevlees, op basis van risico’s voor de volksgezondheid? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u het evaluatierapport The welfare ethics of the commercial killing of free-ranging kangaroos9, waaruit blijkt dat het doden van kangoeroes gepaard gaat met ernstige welzijnsproblemen zoals:
Ja.
Bent u bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een nationaal en Europees importverbod van kangoeroeproducten op basis van dierenwelzijnsgronden, dat vergelijkbaar is met het verbod op zeehondenbont, dat is aangenomen vanwege bezwaren tegen het doodknuppelen10 van jonge zeehonden, net zoals nu bij jonge kangoeroes gebeurt?
De verordening betreffende de handel in zeehondenproducten (1007/2009) is vastgesteld op basis van de EU publieke moraal over het welzijn van zeehonden die bejaagd worden. Door de omstandigheden waarin de zeehondenjacht plaatsvindt kan een acceptabele dodingsmethode van deze dieren niet gerealiseerd worden.
Het met een vuurwapen in het hoofd schieten van kangoeroes, zoals dat in Australië gebeurt bij de jacht op deze dieren, en daarmee onomkeerbaar letsel aan de hersenen veroorzakend, is een methode die in principe ook volgens de EU-wetgeving (Verordening (EG) Nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden) is toegestaan en volgens de OIE-standaarden ook geschikt is voor het doden van grote dieren in open ruimtes. Ook de bedwelming en doding van kleine dieren via een slag op het hoofd (waarbij ernstig hersenletsel optreedt) is in de EU toegestaan. Volgens het rapport «Improving the humaneness of commercial kangaroo harvesting» waaraan gerefereerd wordt (voetnoot 10 in de vraag), vindt dit laatste ook in Australië plaats bij jonge kangoeroes waarvan de moeder is gedood. Dit is ook toegestaan volgens de OIE-standaarden bij het doden van jonge en kleine dieren.
Aangezien deze dodingsmethoden zowel voldoen aan de EU-wetgeving als aan de OIE-standaard, zal een gestelde schending van de publieke moraal vanwege de toegepaste dodingsmethoden, niet snel worden geaccepteerd als grond voor een importverbod. Voor een eventueel importverbod op kangoeroeproducten ontbreekt daarmee de vereiste juridische grond.
Het bericht ‘Inspectie verzwijgt misstanden. Rapport over grove fouten Helders verzorgingshuis geheimgehouden’. |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) misstanden verzwijgt die plaatsvonden in verzorgingshuis De Golfstroom?1
Nee, ik deel de opvatting zoals weergegeven in het Telegraafartikel niet. De inspectie heeft op 17 februari 2015 en op 7 november 2015 de door haar opgestelde rapporten naar aanleiding van het inspectieonderzoek naar de kwaliteit van de zorgverlening actief openbaar gemaakt en daarmee voor het brede publiek kenbaar gemaakt welke tekortkomingen zij zag op zorginhoudelijk en organisatorisch gebied, alsook welke maatregelen zij van het woonzorgcentrum verwachtte.
Was u op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek van de IGZ? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld? Zo nee, hoe kan dit?
De IGZ informeert de bewindspersonen indien nodig over lopende onderzoeken. Met betrekking tot de casus De Golfstroom heeft de inspectie mij geïnformeerd over het onderzoek voor zover dit nodig was voor de beantwoording van vragen uit de Kamer. De uitkomsten van het calamiteitenonderzoek en het uiteindelijke calamiteitenrapport heeft de inspectie niet met mij gedeeld. De inspectie deelt dergelijke rapporten alleen als zij zelf hiervoor aanleiding ziet.
Op welke momenten heeft u bij de IGZ geïnformeerd naar de voortgang en de afronding van het onderzoek naar De Golfstroom, mede in het licht van de interesse in de Kamer met betrekking tot deze gebeurtenis? Kunt u een overzicht geven wanneer u met de IGZ contact heeft gehad over de Golfstroom sinds de zelfdoding in 2014?
De contactmomenten tussen mij en de inspectie over deze casus concentreerden zich rond de brief van de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Tweede Kamer (Commissiebrief) van 1 oktober 2014 (2014Z17042), de Kamervragen van 10 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 451), 28 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 790), 28 november 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 908), de Commissiebrief van 17 december 2014 (Kamerstuk 33 149, nr. 30) en de Kamervragen van 21 december 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1112).
Klopt het dat de IGZ concludeert dat de stichting die het tehuis beheert onvoldoende in staat was om de zorgverlening conform wetten, regels en beroepsnormen te laten plaatsvinden, de communicatie tussen het management enerzijds en cliënten en medewerkers anderzijds tekortschoot, fouten niet systematisch werden gemeld en de administratie een rommeltje was? Zo ja, is deze opsomming volledig? Kunt u uitgebreid ingaan op alle conclusies uit het rapport van de IGZ?
Uit het inspectiebezoek van 24 november 2014 bij de Golfstroom bleek dat er tekortkomingen op zorginhoudelijk en op organisatorisch gebied waren. Er werd niet goed gewerkt met zorgplannen, de betrokkenheid van de cliënt bij de zorgverlening was niet geborgd en de interne communicatie tussen hoger management en zorgmedewerkers en de communicatie met externe behandelaars en externe zorgverleners schoot tekort. Deze conclusies komen in grote mate overeen met de conclusies die in het artikel van de Telegraaf stonden. De inspectie heeft deze tekortkomingen gespecificeerd weergegeven in het rapport naar aanleiding van het inspectiebezoek van 24 november 2014. In dit rapport heeft de inspectie tevens aangegeven aan welke normen de Golfstroom dient te voldoen. Zie ook mijn antwoord op de vragen 6 en 7.
De tekortkomingen waren voor de inspectie reden om het toezicht op De Golfstroom te intensiveren. Daarbij heeft de inspectie door middel van een onaangekondigd bezoek getoetst of de Golfstroom na de verbetermaatregelen voldeed aan de relevante wet- en regelgeving (beroeps) normen, richtlijnen en standaarden. Uit dit bezoek bleek dat een goede implementatie en borging van verbetermaatregelen nog onvoldoende waren gegarandeerd. Omdat Stichting Vrijwaard, waar De Golfstroom onderdeel van uitmaakt, de tekortkomingen onderkende en de inspectie voldoende vertrouwen had in het lopende verbeterproces, heeft de inspectie de verbetertermijn verlengd tot 9 november 2015.
Op 6 november ontving de inspectie een resultaatverslag van Stichting Vrijwaard van de getroffen verbetermaatregelen en de bereikte resultaten. In dat verslag beschrijft Stichting Vrijwaard tevens hoe de instelling heeft gemeten of de zorg nu aan de normen voldoet en op welke wijze de instelling waarborgt dat de zorg aan de normen blijft voldoen. De inspectie heeft hierop geconstateerd dat Stichting Vrijwaard zich naar behoren heeft verantwoord en aangegeven dat zij de uitvoering verder zal toetsen in een volgend inspectiebezoek. Dit inspectiebezoek zal onaangekondigd plaatsvinden, over de termijn zijn daarom geen verdere uitspraken gedaan.
Is het eerder dit jaar aan de Kamer aangeboden zwartboek door de IGZ betrokken bij haar onderzoek? Zo neen, waarom niet en kan de IGZ dit zwartboek alsnog bij haar onderzoek betrekken?
De inspectie staat altijd open voor informatie die haar kan helpen bij haar toezicht en betrekt deze bij het signaleren van mogelijke risico’s in de zorgverlening. Signalen zoals deze zijn samengebracht in het zwartboek van Abvakabo FNV dragen op deze manier bij aan het risicogebaseerde toezicht van de inspectie.
De inspectie heeft het zwartboek van Abvakabo FNV bestudeerd en de relevante feiten betrokken in haar onderzoek. De inspectie heeft zich in haar uiteindelijke oordeelsvorming gebaseerd op de bevindingen uit de inspectiebezoeken, waar ook gesprekken met cliënten, medewerkers en de betrokken zorgverleners onderdeel van uitmaakten.
Overigens verwijs ik u voor mijn beleidsmatige reactie op dit zwartboek naar mijn commissiebrief van 3 april 2015 (703223–131396-LZ).
Waarom houdt/hield de Inspectie voor de Gezondheidszorg dit rapport geheim? Is het niet juist het beleid om over dit soort inspectieonderzoeken proactief te communiceren? Wat is hier veranderd? Was hier sprake van een doofpot? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de openbaarmaking van de inspectierapporten op 17 februari 2015 en op 7 november 2015 heeft de inspectie algemeen kenbaar gemaakt welke tekortkomingen zij zag op zorginhoudelijk en organisatorisch gebied, alsook welke maatregelen zij van het woonzorgcentrum verwachtte. Dit is conform het beleid van de inspectie om rapporten over de veiligheid en kwaliteit van de zorgverlening bij individuele zorgaanbieders actief openbaar te maken.
Ten aanzien van het calamiteitenrapport is de inspectie wettelijk gehouden op basis van de wet openbaarheid bestuur een afweging te maken tussen het publieke belang bij openbaarmaking enerzijds, en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van patiënten/cliënten en het voorkomen van onevenredige benadeling van alle betrokkenen anderzijds. Voor rapporten naar aanleiding van een melding, waaronder calamiteitenrapporten, geldt dat de inspectie aan deze afweging in de regel de conclusie verbindt dat aan individuele belangen een doorslaggevend belang gehecht moet worden. Dit hangt samen met de kenmerken van deze rapporten. De wijze waarop de inspectie op dit moment het voor de rapportage benodigde feitencomplex weergeeft (waaronder ook medische informatie) is bijna altijd te herleiden op specifieke patiënten, cliënten, zorgverleners en zorgaanbieders.
Erkent u dat het vreemd is dat juist dit rapport niet openbaar is, omdat er naar dit onderzoek actief gevraagd is?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich dat u niet wilde antwoorden op de vraag «Vindt u het niet gek dat de overkoepelende zorginstelling Vrijwaard ontkent dat de zelfdoding met de gedwongen verhuizing te maken heeft, terwijl de lokale afdeling van de ouderenbond PCOB vreest voor de gezondheidstoestand van andere hoogbejaarde bewoners?» omdat het onderzoek van de IGZ nog liep? Kunt u nu wel antwoorden op deze vraag?2
De inspectie heeft in het calamiteitenonderzoek naar aanleiding van de melding van de suïcide onderzocht of de kwaliteit van de (organisatie van de) zorgverlening, zoals die door de betrokken instelling en individuele hulpverleners is geboden aan de desbetreffende cliënte voldeed aan de geldende wet- en regelgeving en veldnormen. De inspectie heeft haar conclusies in dit onderzoek vastgelegd in het calamiteitenrapport. De inspectie heeft de familie en de zorgaanbieder actief betrokken bij de totstandkoming van het rapport en het definitieve rapport aan de familie en de zorgaanbieder overhandigd. In samenhang met het toezichttraject heeft De Golfstroom verbetermaatregelen uitgevoerd om de geconstateerde tekortkomingen weg te nemen.
Uitspraken over een causaal verband tussen de suïcide van de bewoner en de verhuizing kan ik niet beoordelen.
Kunt u het rapport van de IGZ per ommegaande naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom stuurt u dit rapport niet naar de Kamer?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Upcoding in de ggz-sector en de rol van adviesbureaus |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u, na uw uitspraak dat upcoding illegaal is, aangeven waar volgens u de scheidslijn ligt tussen «slim» declareren enerzijds en upcoding anderzijds? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik ben niet bekend met het begrip «slim» declareren. Ik hanteer de begrippen correct declareren of niet correct declareren. Om correct te declareren is het slim om zo dicht mogelijk bij de bron te blijven («registratie aan de bron»), zodat fouten worden voorkomen en administratieve overhead zo laag mogelijk blijft. Upcoding is proberen een hogere prijs te krijgen dan volgens de regels is toegestaan.
Wat is uw reactie op het bericht dat een zorgconsultant of -adviseur van P5COM verschillende organisaties in de sector van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) adviseert over «slim» declareren? Hoe verhoudt dit advies tot slim declareren zich tot het door u gemaakte onderscheid?
Waar dit bericht op is gebaseerd, is mij niet bekend. Zie het antwoord op vraag 1.
Is het meetellen van terloops overleg over een patient met een collega of het tot op de minuut registreren van telefonisch contact met een patient een vorm van slim declareren of upcoden?
Zorgaanbieders dienen correct te declareren, volgens de regels die daarvoor gelden. Tijd die is besteed aan de zorg voor een patiënt, dat kan ook indirecte tijd zijn, mag worden geregistreerd. Zie daarvoor ook de NZa-regels.
Op welke wijze ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toe op het onderscheid tussen «slim» declareren en upcoding? Hoeveel zaken zijn er daarmee de afgelopen jaren aan het licht gekomen? Hoeveel zaken zijn er nog in onderzoek?
De NZa ziet toe op correct declareren. Indien de NZa een onregelmatigheid aantreft dan zal zij het haar ter beschikking staande instrumentarium inzetten. Over afgeronde onderzoeken publiceert de NZa op haar website. De NZa doet geen mededelingen over lopende onderzoeken.
Betrekt de NZa bij haar onderzoek naar upcoding of er sprake is geweest van advies van een consultancy- en/of adviesbureau? Zo nee, acht u het niet van belang daar inzicht in te krijgen?
De NZa ziet toe op zorginstellingen en het declaratiegedrag, al dan niet tot stand gekomen met advies. Zorginstellingen zijn te allen tijde zelf verantwoordelijk voor correct declareren. De NZa ziet niet toe op adviesbureaus.
Bent u van mening dat advies van consultants of andere adviseurs het risico vergroot op upcoding of «slim» declareren? Zo nee, op welk onderzoek is uw mening gebaseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Van welk adviesbureau was de gevonden handleiding voor zo «slim» mogelijk declareren die door de NZa bij het St. Antonius Ziekenhuis werd aangetroffen?2 Is het betreffende adviesbureau daar door de NZa of een andere toezichthoudende instantie op aangesproken? Zo nee, waarom niet?
In mijn ogen is het slim om zo dicht mogelijk bij de bron te registreren om fouten te voorkomen en administratieve overhead zo laag mogelijk te houden. Het St. Antonius Ziekenhuis heeft niet correct gedeclareerd. Daartegen heeft de NZa, zoals u weet, ook opgetreden.
Bent u bereid adequaat antwoord te geven op de gestelde vragen inzake upcoding in de ggz-sector en de rol van adviesbureaus?
U treft de antwoorden hierbij aan.
Denkt u dat «slim» declareren of upcoding een prijsopdrijvend dan wel juist een prijsdrukkend effect heeft op de zorguitgaven in Nederland?
Het voorkomen van fouten bij declareren en het verlagen van de administratieve overhead is prijsdrukkend. Upcoding kan een prijsopdrijvend effect hebben. Upcoding is illegaal.
Hoe kunt u uw streven naar zinnige en zuinige zorg rijmen met uw ogenschijnlijke onverschilligheid over de rol van zorgconsulenten bij het zo «slim» mogelijk declareren?
Als zorgaanbieders hun declaratieproces zo inrichten dat zij het aantal fouten verkleinen en de administratieve overhead verlagen, dan draagt dat bij aan zinnige en zuinige zorg.
Bij welke zorginstellingen heeft het bureau P5COM advieswerkzaamheden verricht? Wat behelsden die werkzaamheden en wat voor bedragen waren hiermee gemoeid?
Zie mijn antwoord van 16 december op vraag 8 (2015Z24541).
Zijn er zorginstellingen waar P5COM adviseerde bekend bij de Nederlandse Zorgautoriteit of bij een andere opsporingsinstantie vanwege upcoding, andere onrechtmatige declaraties of zelfs declaratiefraude? Wat is per instelling de stand van het onderzoek en indien afgerond, wat waren hiervan de uitkomsten?
Zie mijn antwoord van 16 december op vraag 9 (2015Z24541).
Bent u ook van mening dat in het kader van «het jaar van de transparantie» het goed zou zijn dat het gebruikmaken van advisering en consultancy opgenomen wordt in het jaarverslag van zorginstellingen? Zo nee, waarom niet?
Advies en consultancy kan bijdragen aan een betere patiëntenzorg, organisatie en bedrijfsvoering en kan daarmee ook bijdragen aan een betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Het is een afweging van de instelling zelf of het doelmatiger is om de benodigde expertise tijdelijk in te huren via een adviesbureau of deze zelf in dienst te nemen en daarover te rapporteren in het jaarverslag.
Een onafhankelijk onderzoek naar de WK-kandidatuur van Nederland en België |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat u bij de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) hebt aangedrongen op een onafhankelijk onderzoek naar de WK-kandidatuur van Nederland en België naar aanleiding van de berichtgeving in de Volkskrant van zaterdag 12 december 2015?1
Ja, dat klopt. De KNVB heeft direct aangegeven open te staan voor de suggestie. De KNVB heeft zelfstandig besloten tot het laten verrichten van onafhankelijk onderzoek, welk besluit ik van harte ondersteun.
Wie geeft de opdracht voor het onafhankelijke onderzoek? Wie zal het onafhankelijke onderzoek uitvoeren? Welke organisaties worden betrokken bij het onderzoek?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag twee van de leden van Dekken (PvdA) en Dijkstra (D66)2, heeft het bondsbestuur van de KNVB op 16 december jl. besloten tot een onderzoek door een onafhankelijk accountant. De organisatie, die het onderzoek gaat uitvoeren, is nog niet bekend.
Op welke wijze blijft het Ministerie van VWS betrokken bij het onderzoek en hoe controleert het of dit onafhankelijk wordt uitgevoerd?
Over het verdere verloop van het onderzoek is er contact tussen het Ministerie van VWS en de KNVB. De KNVB informeert het ministerie over nieuwe ontwikkelingen en de onderzoeksresultaten.
Wanneer worden de resultaten van het onafhankelijke onderzoek verwacht en wanneer worden deze resultaten naar de Kamer gestuurd?
Zodra de resultaten bekend zijn, zal de KNVB mij op de hoogte brengen van de bevindingen en conclusies en zal ik Uw Kamer informeren. De verwachting is dat het onderzoek in het eerste kwartaal van 2016 wordt afgerond.
Ziet ook het Openbaar Ministerie aanleiding om onderzoek te doen naar mogelijk strafbaar gepleegde feiten door de KNVB en/of de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB)? Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven richting uw Kamer, onder meer bij brief van 21 mei 20133, kan het Openbaar Ministerie (OM) geen mededelingen doen over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing en vervolging, en de privacy belangen van betrokkenen, liggen hieraan ten grondslag.
Waarom is in de evaluatie van het WK-bid geen aandacht gegeven aan het opstappen uit het team eind 2009 van Alain Courtois, de bedenker van de gezamenlijke kandidatuur?2
Het doel van de evaluatie was van een andere orde en richtte zich op het functioneren van de rijksoverheid. De doelstelling was tweeledig:
Verder was de opdracht afgebakend tot de Nederlandse situatie.
Klopt het dat uit het evaluatierapport blijkt dat in 2009 in de eerste helft van september, de tweede helft van oktober en opnieuw begin november bijeenkomsten hebben plaatsgevonden waarbij zowel vertegenwoordigers van de betrokken Nederlandse departementen als Belgische contactpersonen aanwezig zijn geweest? Is bij een van deze bijeenkomsten het opstappen van Alain Courtois, en/of de reden van dit opstappen, besproken?
Ja, het klopt dat dergelijke bijeenkomsten hebben plaatsgevonden.
De verslagen van deze bijeenkomsten zijn door mij openbaar gemaakt (15 februari 2011; DCO-3049981). Het doel van de bijeenkomsten was om de door de FIFA gevraagde garanties te bespreken.
Was bij het Ministerie van VWS bekend dat Nederland eind 2009 zorgen had over mogelijk onethisch handelen van de Belgen en alleen door wilde gaan met het bid als Alain Courtois uit het team werd gezet? Zo ja, waarom is dit niet aan de Kamer gerapporteerd rond de evaluatie van het WK-bid?
Het vertrek van de heer Courtois had niet te maken met zorgen over mogelijk onethisch handelen van de Belgen. Er was binnen het bidcomité aangedrongen op een andere rol van Alain Courtois, vanwege het niet nakomen van afspraken. Dit was een eigenstandige beslissing van het bidcomité. Het bidcomité heeft het Ministerie van VWS destijds hierover geïnformeerd.
Zoals bij mijn antwoord op vraag 6 aangegeven, was het doel van de evaluatie van Berenschot van andere orde en was het onderzoek verder afgebakend tot de Nederlandse situatie.
Zal in het onafhankelijke onderzoek ook worden meegenomen welke rol het Ministerie van VWS heeft gespeeld, en of op het ministerie bekend was dat er zorgen waren over mogelijk onethisch handelen van de Belgen? Zo nee, waarom niet?
Het onafhankelijk onderzoek heeft enkel betrekking op de vermeende onrechtmatige betaling richting de heer Diallo. De heer Diallo was een contactpersoon van de Belgen. Er was geen directe betrokkenheid en contact tussen de heer Diallo en de Nederlandse afvaardiging. De rol van VWS wordt daarom niet in het onderzoek meegenomen.
Is er ooit sprake geweest van een subsidierelatie tussen het Ministerie van VWS en Beltomundial?3
Er was geen sprake van een (subsidie)relatie tussen het Ministerie van VWS en Beltomundial. Dit verliep via de Belgische overheid.
Kunt u informeren bij uw Belgische ambtgenoot of en zo ja welke stappen het Belgische Openbaar Ministerie neemt?
Het Ministerie van VWS heeft contact opgenomen met de Belgische collega’s. Wij hebben van hen begrepen dat het Openbaar Ministerie aldaar momenteel geen stappen onderneemt.
Heeft u contact opgenomen met uw Belgische ambtgenoot over deze ontwikkelingen? Zo ja, wat heeft u daarbij besproken en afgesproken?
Zoals bij het antwoord op vraag 11 aangegeven, heeft het Ministerie van VWS contact opgenomen. De Belgische collega’s wachten de uitkomsten af van het intern onderzoek dat bij de Belgische Voetbalbond loopt.
Kunt u deze vragen uiterlijk eind januari beantwoorden?
Ja.
Agressie tegen zorgverleners |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bij het stoffer-en-blikwerk ben ik op mijn best»?1
Ja, ik ken het artikel.
Wat is uw reactie op de constatering dat geweld en agressie in de ziekenhuiszorg de afgelopen jaren flink is toegenomen?
In 2011 gaf nog 2,1% van de werknemers in de ziekenhuiszorg aan dat ze te maken hadden met fysieke agressie, in 2015 was dat gedaald naar 1,1%. Confrontatie met verbale agressie kwam bij deze groep helaas vaker voor: van 3,8% in 2011 naar 4,5% in 2015.2 Ik ben blij met de daling van het fysieke geweld tegen ziekenhuispersoneel. Iedere vorm van agressie, inclusief verbale agressie, tegen hulpverleners is onacceptabel, onder elke omstandigheid.
Deelt u de mening dat agressie en geweld tegen zorgverleners onder welke omstandigheid dan ook onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier wordt vervolg gegeven aan het actieplan Veilig Werken in de Zorg 2012–2015 in de komende jaren?
Samen met werkgevers en werknemers geeft het kabinet ook in 2016 een extra impuls aan de bestrijding van agressie tegen zorgverleners. Het Actieplan Veilig Werken in de Zorg wordt daarvoor nog een jaar voortgezet. Het blijft de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om (samen met de werknemers) te zorgen voor een veilige werkomgeving. Het jaar 2016 wordt ook benut om te bezien hoe werkgevers en werknemers in de zorg die verantwoordelijkheid na afloop van het actieplan gaan invullen. De ziekenhuizen doen dit bijvoorbeeld nu al met het project Veiligezorg.
Kunt u een stand van zaken geven over het voorstel dat de sociale partners zouden doen om in 2016 gezamenlijk agressie tegen werknemers in de zorg terug te dringen?
Ik heb het voorstel tot voortzetting van het Actieplan Veilig Werken in de Zorg in 2016 van de sociale partners ontvangen. Deze subsidieaanvraag zal ik binnenkort beoordelen.
Wat vindt u van het beleid dat de vele bolletjesslikkers die zich op de spoedeisende hulp melden hun bolletjes weer mee krijgen als ze zonder politie zijn binnengekomen? Deelt u de mening dat dit een ongewenste praktijk is? Wat kunt u hier aan doen, en wat gaat u hier aan doen?
De Handreiking Beroepsgeheim en Politie/Justitie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) stelt dat als medisch personeel tijdens onderzoek of behandeling van een patiënt verdovende middelen op of in het lichaam aantreft, deze middelen zo spoedig mogelijk overgedragen worden aan de politie, zonder vermelding van personalia of medische gegevens. Het VUmc handelt conform deze handreiking. De geïnterviewde verpleegkundige uit het artikel heeft de verkeerde voorstelling van zaken inmiddels ook rechtgezet in een vervolgartikel in de NRC Next3.
Gesjoemel bij het Nederlands-Belgisch Wk-bid |
|
Pia Dijkstra (D66), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland en België sjoemelen bij wk-bid»?1
Ja.
Welke feiten staan er momenteel vast over de mogelijke betaling van minstens tienduizend euro aan de stemmenronselaar Amadou Diallo? Welke feiten of vermoedens daarvan zijn er momenteel over mogelijke betalingen aan andere personen voor het ronselen van stemmen?
De KNVB heeft aangegeven alle beschikbare documenten boven tafel te hebben gehaald. Juristen en controllers binnen de bond hebben deze nader bestudeerd ten aanzien van de genoemde betaling van € 10.000 aan de heer Diallo. Op basis van deze feitenreconstructie zijn er door de KNVB vooralsnog geen overtredingen geconstateerd.
Om het beeld compleet te krijgen heeft de KNVB nadere informatie opgevraagd bij de Belgische Voetbalbond (KBVB).
Ten tijde van het bid is met België afgesproken dat zij contact zouden zoeken met een deel van de stemmers en dat Nederland de andere stemmers zou benaderen. De heer Diallo was een raadsman van kiesman Mohammed Bin Hammam en zat aan de Belgische kant.
De berichtgeving in de Volkskrant van 12 december 2015 is voor de KNVB aanleiding geweest om de zaak onafhankelijk te laten onderzoeken. Ik heb hierover contact gehad met de KNVB. Het bondsbestuur heeft op 16 december jl. besloten om een onafhankelijk accountant opdracht daartoe te geven. Deze moet onderzoeken of de betaling aan de heer Diallo daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. En zo ja, of deze betaling in overeenstemming was met van toepassing zijnde regelgeving. Hierbij worden voorts ook de in het Volkskrantartikel (genoemde) betalingen aan de heren Karembau en Schasny onderzocht. De verwachting is dat dit in het eerste kwartaal van 2016 zal zijn afgerond.
Indien vaststaat dat er betalingen zijn verricht aan de heer Diallo en hij daadwerkelijk een (formele) relatie had met een bestuurslid van de FIFA, gaat de KNVB de vraag aan FIFA voorleggen of dit strijdig was met de van toepassing zijnde regels. Overigens heeft de ethische commissie van de FIFA het HollandBelgiumBid eerder beoordeeld en in orde bevonden. Dit naar aanleiding van het integriteitonderzoek van de Amerikaanse onderzoeker Garcia (gepubliceerd in november 2014). Het Nederland-België bid kreeg als enige geen kritiek in het onderzoeksrapport.
Er zijn momenteel bij mij of de KNVB geen feiten of vermoedens bekend over mogelijke betalingen aan andere personen voor het ronselen van stemmen.
Deelt u de mening dat de onderste steen boven moet komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat onafhankelijk doen?
De berichtgeving heeft de KNVB voldoende aanleiding gegeven om de zaak nader onafhankelijk te laten onderzoeken (zie verder het antwoord op vraag 2).
Vindt u dat alle relevante documenten van stichting wk-bid 2018, zoals transactieoverzichten, e-mails en notulen van vergaderingen, openbaar gemaakt moeten worden, aangezien werkzaamheden zijn verricht met publiek geld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen?
Ik vind het belangrijk dat alle relevante documenten van de stichting WK-bid 2018 voor het genoemde onafhankelijke onderzoek beschikbaar moeten zijn. Dat is wel iets anders dan het volledig openbaar maken van deze gegevens. Conform de Wet Openbaarheid Bestuur (Wob), heb ik in een eerder stadium zoveel mogelijk documenten openbaar gemaakt, waaronder de subsidieaanvragen en de daarmee samenhangende documenten. Documenten met bedrijfsgevoelige informatie, die inzicht geven in het bedrijfsvoeringproces ten behoeve van dit bid zijn, in het kader van de Wob, door mij niet openbaar gemaakt. Openbaarmaking van deze gegevens kan ertoe leiden dat concurrenten inzage krijgen in het bedrijfsvoeringproces en dat kan toekomstige kansen direct of indirect beïnvloeden.
Wat gaat u doen als de betaling aan Amadou Diallo daadwerkelijk verricht is? Hoe zou u het Nederlands-Belgisch wk-bid dan willen duiden, en welke gevolgen verbindt u daar aan?
Ik doe daar nu geen uitspraak over. Ik wacht eerst de uitkomst van het onderzoek af. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn bij een eerste intern onderzoek van de KNVB geen overtredingen geconstateerd.
In hoeverre acht u, nu de signalen over corruptie aan de lopende band toestromen, de toewijzing van de wk’s in 2018 en 2022 eerlijk verlopen? Indien blijkt dat er sprake is geweest van corruptie, hoe gaat u de Nederlandse bijdrage van drie miljoen euro terughalen?
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de eerdere Kamervragen van het Kamerlid Van Dekken (PvdA) over het terugeisen van belastinggeld dat besteed is voor het WK bid 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 753), wacht ik eerst de uitkomsten van de lopende onderzoeken af. Als daarin wordt aangetoond dat de toewijzing niet correct is verlopen, beraad ik mij over mogelijke vervolgstappen.
Het bericht “NZA: Voorlichting zorgverzekeraars onder de maat” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NZA: Voorlichting zorgverzekeraars onder de maat»?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van de conclusies van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek, waaruit blijkt dat de meeste zorgverzekeraars consumenten niet op de juiste wijze informeren over de zorgpolissen die zij verstrekken, aangezien verzekeraars tijdens het onderzoek gemiddeld 1 op de 5 gestelde vragen foutief beantwoordden?
Ik vind het belangrijk dat iedereen goed geïnformeerd wordt. De juiste informatie moet bijvoorbeeld voorkomen dat mensen geconfronteerd worden met onverwachte kosten. Verzekeraars hebben naar aanleiding van dit onderzoek actie ondernomen om hun informatievoorziening te verbeteren.
Vindt u deze situatie ook zeer zorgelijk, omdat dit blijk geeft van een opeenstapeling van problemen en onduidelijkheid voor de verzekerde? Wat is uw reactie op het feit dat verzekerden in eerste instantie al niet goed kunnen kiezen voor een zorgpolis, omdat op dit moment nog te vaak onduidelijk is bij welke zorgaanbieder men terecht kan door gebrek aan gesloten contracten, en nu ook blijkt dat er vaak door zorgverzekeraars verkeerde informatie wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van de NZa dat «verstrekken van onjuiste informatie ertoe kan leiden dat burgers niet de informatie krijgen die nodig is om een zorgverzekeraar te kiezen. Ook kunnen zij voor onverwachte kosten komen te staan omdat een bezoek aan de huisarts toch tot een rekening leidt, bijvoorbeeld voor laboratoriumonderzoek van bloed of urine»?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen worden op dit moment (al dan niet naar aanleiding van de zorgwekkende signalen) door de betrokken partijen genomen ten gunste van de verzekerden, zodat deze door hun zorgverzekeraar nog goed worden geïnformeerd tijdens de huidige overstapperiode? Hoe worden de verzekerden op de hoogte gesteld van de voortgang van deze verbetering van de informatievoorzieningen per verzekeraar?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft een aanwijzing gegeven aan de zorgverzekeraars die meer dan 20 procent van de vragen fout beantwoordden. Drie zorgverzekeraars waren het echter niet eens met de aanwijzing die zij naar aanleiding van dit onderzoek door de NZa opgelegd hebben gekregen. Deze zorgverzekeraars hebben zich tot de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven gewend. Op 15 januari jl. heeft de rechter de door de NZa aan zorgverzekeraars gegeven aanwijzing geschorst, omdat de NZa het onderzoek onder andere niet voldoende kan onderbouwen. De rechter heeft hierbij wel opgemerkt dat het van belang is dat zorgverzekeraars verzekerden goed informeren.
Welk advies heeft u, of de NZa, op dit moment voor mensen die hun zorgverzekeraar bellen met een vraag, aangezien er zoveel foute antwoorden door zorgverzekeraars worden gegeven?
Het is de wettelijke taak van de zorgverzekeraar om vragen over hun producten en diensten juist te beantwoorden. Als een verzekerde twijfelt aan de juistheid van het antwoord van zijn verzekeraar, kan hij zijn verzekeraar vragen om een schriftelijke bevestiging (bijvoorbeeld in de vorm van een citaat uit de polisvoorwaarden). Als iemand constateert dat een verzekeraar foutieve informatie heeft verstrekt, kan dit gemeld worden bij de NZa via haar meldpunt.
Waar kunnen mensen terecht die vermoeden dat zij als gevolg van foutieve informatie van de zorgverzekeraar een onjuiste keuze hebben gemaakt? Hoe worden deze mensen gecompenseerd?
Allereerst kunnen mensen een klacht indien bij de verzekeraar. Als deze klacht vervolgens niet naar tevredenheid is afgehandeld, kunnen mensen terecht bij een onafhankelijke geschillencommissie: de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). Deze commissie helpt mensen bij het oplossen van probleem met hun zorgverzekeraar. Daarnaast kunnen signalen over misstanden aan de NZa worden gemeld via haar meldpunt. Deze signalen gebruikt de NZa bij haar toezicht op zorgverzekeraars.
Welke lange-termijn doelstelling is door de NZa gesteld voor deze situatie? Per wanneer moet deze verbetering zijn bereikt, en welke sancties zullen op welk moment volgen, indien deze verbetering niet wordt bereikt?
De doelstelling van de NZa is dat zorgverzekeraars aan de wettelijke eisen voldoen. De NZa stelt eisen aan de informatieverstrekking door zorgverzekeraars (zie TH/NR-004) en onderzoekt door middel van een self assessment zorgverzekeraars jaarlijks op hun informatieverstrekking. Hierbij controleert de NZa ook de websites van zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars passen op basis van het commentaar van de NZa hun informatieverstrekking aan.
Dit jaar heeft de NZa daarnaast ook de telefonische informatieverstrekking van zorgverzekeraars gecontroleerd. De uitkomsten hiervan heeft de NZa gepubliceerd en hebben ertoe geleid dat verzekeraars hun informatievoorziening opnieuw doorlichten. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2013 en 2014 reeds uit een onderzoek van de Consumentenbond is gebleken dat de informatievoorziening van zorgverzekeraars aan verzekerden niet op orde was, en onjuist en onvolledig werd genoemd? Welke actie, en met welk resultaat, heeft de NZa destijds na deze conclusies genomen?3 4
Zie antwoord vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte dat uit een uitzending van Radar uit november 2015 is gebleken dat de informatievoorziening aan verzekerden, specifiek over het hinderpaalcriterium, niet in orde is, dat ervoor kan zorgen dat mensen op hoge kosten worden gejaagd? Heeft de NZa dit specifieke punt ook in haar onderzoek betrokken? Zo nee, waarom niet?
Ja, de NZa en ik zijn hiervan op de hoogte. Het is voor mensen van belang dat zij een juist antwoord krijgen op hun vraag over de vergoeding van niet-gecontracteerde zorg. Daarom heeft de NZa in haar onderzoek een vraag over dit onderwerp opgenomen. Ook heeft zij zorgverzekeraars een vraag gesteld over de lijst van gecontracteerde zorgaanbieders.
Heeft de NZa in haar onderzoek bovengenoemde onderzoeken van de Consumentenbond en Radar meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook mijn antwoorden op vraag 8, 9 en 10.
Het bericht dat bij veel zelfzorggeneesmiddelen noodzakelijke informatie ontbreekt |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van de Consumentenbond waaruit blijkt dat bij veel zelfzorggeneesmiddelen noodzakelijke informatie over de uiterste houdbaarheid ontbreekt?1
Ja.
Herkent u het beeld dat in veel gevallen door de fabrikant van een geneesmiddel, dat vaker dan een keer wordt gebruikt, geen onderzoek wordt gedaan naar de houdbaarheid na opening?
Sinds 2001 zijn bedrijven verplicht de houdbaarheid na opening te onderzoeken én deze op hun geneesmiddelen te zetten als deze datum korter is dan de algemene houdbaarheidsdatum (zonder openen).
Deze verplichting controleert het CBG bij het verlenen van een handelsvergunning, waarbij ook de productinformatie wordt goedgekeurd; voor de patiënt betreft dit de bijsluiter en de primaire en de secundaire verpakking.
Tot 2001 bestond de genoemde verplichting niet. Bij geneesmiddelen van voor die datum kan het dus voorkomen dat geen onderzoek is gedaan en er geen informatie over houdbaarheid na openen op het geneesmiddel is vermeld.
Klopt het dat fabrikanten volgens de Europese richtlijnen verplicht zijn informatie over de vervaldatum na de eerste opening op hun geneesmiddelen te zetten? Zo ja, hoe wordt hierop gecontroleerd en gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier controleert het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) of een dergelijk onderzoek is gedaan, voordat het betreffende geneesmiddel een handelsvergunning krijgt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het CBG de taak heeft fabrikanten te informeren over de verplichting een onderzoek naar de houdbaarheid van geneesmiddelen uit te voeren? Zo ja, gebeurt dit dan ook voldoende naar uw mening? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven zijn zelf verplicht om zich van alle regels en richtlijnen op de hoogte te stellen. Dit is op Europees niveau zo afgesproken en bekend bij bedrijven. De farmaceutische bedrijven zullen de wettelijke regels moeten naleven.
Bent u van mening dat het CBG de taak heeft fabrikanten te verplichten een onderzoek naar de houdbaarheid van geneesmiddelen uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van het CBG dat de huidige regelgeving niet heel dwingend is?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de regelgeving op dit punt meer dwingend te maken?
De verplichting bestaat zoals gezegd niet voor registraties van voor 2001, en ook niet indien de houdbaarheidsdatum na opening dezelfde is als de algemene houdbaarheidsdatum. Het CBG is van oordeel dat het voor patiënten beter is als de houdbaarheid na opening standaard op alle geneesmiddelen voor meervoudig gebruik zou worden vermeld, ook als deze gelijk is aan de algemene houdbaarheidsdatum (zonder openen). Het CBG is daarom in overleg met de koepels van bedrijven om afspraken te maken over de wijze waarop dit praktisch gerealiseerd kan worden. Dit ongeacht de datum waarop een vergunning is of wordt verleend voor het product.
Welke acties gaat u verder ondernemen om er voor te zorgen dat gebruikers van geneesmiddelen beter geïnformeerd worden over de houdbaarheid van de geneesmiddelen?
Zie antwoord vraag 7.
De vergoeding van het exoskelet |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat een dwarslaesiepatiënt zijn robotpak niet meer terug wil geven?1
Ja.
Deelt u de mening dat innovaties, zoals het exoskelet, mensen de mogelijkheid geven zoveel mogelijk zelfstandig te zijn, daarmee ook de mogelijkheden voor participatie vergroten, en dat deze innovatie van grote betekenis is?
Ja, zolang de innovatie bewezen effectief en doelmatig is.
Wat is uw reactie op de crowdfundingsactie die deze patiënt heeft moeten starten om gebruik te kunnen blijven maken van een exoskelet, en op die wijze zijn behandeling voort te zetten? Deelt u de mening dat, wanneer een dergelijke innovatie zoveel betekent voor iemands zelfstandigheid, ook gekeken moet worden of deze voor vergoeding in aanmerking komt?
Laat ik voorop stellen dat ik dergelijke ontwikkelingen met veel belangstelling volg. Ik kan me voorstellen dat een dergelijk hulpmiddel toegevoegde waarde kan hebben.
Het robotpak in kwestie (ReWalk Personal 6.0 System) is ontwikkeld en op de markt gebracht door ReWalk Robotics uit de USA. Het hulpmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen, beschikt over een CE markering en is daarmee al tot de Europese markt toegelaten en verkrijgbaar. Het betreft hier een eindproduct en ondersteuning bij het ontwikkelen of op de markt brengen ervan is dus niet nodig.
Voor het antwoord op de vraag of dit product voor vergoeding in aanmerking komt, is het van belang om te duiden waar dit hulpmiddel voor bedoeld is. Volgens informatie van de fabrikant en van de importeur is de ReWalk ontwikkeld voor dwarslaesiepatiënten voor compensatie van de functiebeperkingen die het gebruik van een rolstoel noodzakelijk maken (intended use). Een geoefend gebruiker heeft daardoor minder vaak een rolstoel nodig, maar een rolstoel volledig vervangen kan de ReWalk niet. Of de ReWalk een adequate en doelmatige aanvulling is op het permanent gebruik van een rolstoel, moet per geval beoordeeld worden.
Doordat het beoogd doel van de ReWalk is het compenseren van beperkingen in het zich kunnen verplaatsen om en in de woning, komt dit hulpmiddel potentieel binnen de reikwijdte van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In dat geval is het aan de individuele gemeente om te bepalen of het verstrekken van een dergelijke aanvullende voorziening in het kader van de Wmo tot de zorgplicht behoort.
Indien de ReWalk wordt gezien als hulpmiddel ter correctie van gestoorde functies van het bewegingssysteem, kan het mogelijk binnen de reikwijdte van de Zorgverzekeringswet (Zvw) vallen. In dat geval is het aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of het hulpmiddel aan de pakketcriteria voldoet, bewezen effectief is en binnen de zorgplicht valt, en of de verzekerde daar redelijkerwijs op aangewezen is.
Omdat hier sprake is van een afbakeningsvraagstuk tussen Zvw en Wmo, heb ik het Zorginstituut gevraagd om een verduidelijking binnen welke regeling dit soort hulpmiddelen kunnen vallen. Zodra dit duidelijk is, zal ik u nader informeren.
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk ervaring met dergelijke innovaties moet worden opgedaan, zodat deze voor meer mensen beschikbaar kunnen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat twee weken in de thuissituatie het exoskelet kunnen gebruiken onvoldoende tijd en mogelijkheid geeft om de toepasbaarheid van het exoskelet aan te tonen? Zo ja, bent u bereid te kijken op welke wijze hulpmiddelen als het exoskelet breder beschikbaar kunnen worden gesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden voor financiering van nieuwe innovaties, zoals het exoskelet, zijn er? Zijn hierbij ook regelingen waar de betreffende patiënt uit de berichtgeving een beroep op zou kunnen doen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te kijken op welke wijze innovaties als het exoskelet voor meer mensen beschikbaar kunnen komen, bijvoorbeeld door in het kader van het project van de Sint Maartenskliniek innovatiesubsidie beschikbaar te stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om innovaties als het exoskelet voor meer patiënten en voor langere tijd beschikbaar te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met zorgverzekeraars in overleg te treden over de vergoeding van innovaties, zoals het exoskelet?
Zie antwoord vraag 3.
Commerciële handel in weefsel en ledematen van geaborteerde kinderen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat klinieken van Planned Parenthood Federation of America (PPFA), de grootste aanbieder van abortussen in de Verenigde Staten, commerciële handel dreven met bedrijven en laboratoria in weefsel en ledematen van geaborteerde kinderen?1
Ik heb kennis genomen van de informatie in de door u aangedragen bronnen.
Bent u ermee bekend dat klinieken van de PPFA de abortusmethode wijzigden met als doel het zo intact mogelijk «oogsten van organen», zoals het menselijk hart, menselijke ogen, de menselijke lever en de menselijke hersenen?
Het verslag van de hoorzitting die op 29 september 2015 in het Huis van Afgevaardigden in de Verenigde Staten (VS) is gehouden, laat zien dat – geheel in overeenstemming met de Amerikaanse federale wetgeving uit 1993 – de PPFA donatie van foetaal weefsel voor medisch onderzoek faciliteert. Een donatie gebeurt uitsluitend op wens van en met nadrukkelijke toestemming van de betrokken vrouw. Minder dan 1% van de PPFA klinieken faciliteert deze donaties. Er is geen sprake van commerciële handel of van een winstoogmerk.
Er is geen sprake van het wijzigen van de methode van afbreking van een zwangerschap om foetaal weefsel zo intact mogelijk te verkrijgen; het is altijd de gezondheid van de vrouw die voorop staat bij het kiezen van de methode van zwangerschapsafbreking.
Wat vindt u van de genoemde handelwijze van Planned Parenthood? Deelt u de mening dat commerciële handel in weefsel en organen van geaborteerde kinderen en het wijzigen van de abortusmethode om organen zo intact mogelijk te «oogsten» onwenselijk zijn?
De Nederlandse Wet2 foetaal weefsel stelt dat het verboden is een vergoeding te geven of te ontvangen voor het ter beschikking stellen van foetaal weefsel voor bewaring of gebruik. Commerciële handel in organen of weefsel dat overblijft na een abortus is dan ook niet toegestaan. De behandelmethode wordt bepaald door de arts in samenspraak met de ongewenst zwangere vrouw. Uitgangspunt hierbij is dat de vrouw de best mogelijke zorg krijgt.
Daar komt bij dat in de Wet afbreking zwangerschap is neergelegd dat een kliniek beheerd wordt door een rechtspersoon die geen winst nastreeft. In Nederland voldoet de abortushulpverlening aan hoge kwaliteits- en veiligheidsnormen. De inspectie voor de Gezondheidszorg houdt hierop toezicht.
Gezien de overeenkomsten in Nederlandse en Amerikaanse wetgeving met betrekking tot bewaren en gebruiken van foetaal weefsel is er geen aanleiding om hierover op diplomatiek niveau te acteren.
Welke diplomatieke mogelijkheden heeft u in de afgelopen periode benut, en gaat u ook de komende periode benutten, om dergelijke praktijken in de Verenigde Staten te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat commerciële handel in organen van geaborteerde kinderen en/of het wijzigen van de abortusmethode met als doel het zo intact mogelijk «oogsten van organen», niet in Nederlandse abortusklinieken, ziekenhuizen en universitaire medische centra voorkomen? Deelt u de mening dat dit in strijd zou zijn met onze wetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bedraagt de subsidie die de International Planned Parenthood Federation (IPPF), waar de PPFA deel van uitmaakt, direct, dan wel indirect ontvangt vanuit de Nederlandse rijksbegroting? Klopt het dat de totale subsidie jaarlijks meer dan € 5 miljoen bedraagt? Is het mogelijk de subsidiebedragen uit te splitsen naar de verschillende subsidieregelingen, zoals het Safe Abortion Action Fund, de subsidie van het Fonds Keuzes en Kansen, SALIN en de subsidieregeling BZ? Hoeveel subsidie is de regering voornemens in 2016 te verstrekken aan de IPPF?
De jaarlijkse subsidie aan IPPF bedraagt 2,5 miljoen euro en valt onder het Fonds «Keuzes en Kansen». Deze subsidie wordt specifiek ingezet voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van jongeren. De PPFA ontvangt geen financiële steun van IPPF.
IPPF is een belangrijke partner van Nederland om het gebrek aan anticonceptie terug te dringen en zo de 225 miljoen vrouwen wereldwijd, die wel anticonceptie willen gebruiken maar daar momenteel geen toegang toe hebben, meer zeggenschap over hun eigen leven te geven. Daarom is de regering voornemens om de bijdrage aan IPPF wat te verhogen en tevens hun inzet op humanitaire hulp te versterken.
De SALIN subsidieregeling is enkele jaren geleden afgerond. Het Safe Abortion Action Fund ontvangt 3,8 miljoen euro over een periode van 4 jaar.
Hoeveel bedraagt de subsidie die de IPPF direct dan wel indirect ontvangt vanuit de Europese Unie? Is het mogelijk de subsidiebedragen uit te splitsen naar de verschillende subsidieregelingen?
In 2014 ontving IPPF € 992.000 van de Europese Commissie en in 2013 € 625.000.
Kunt u garanderen dat geen van de onder vraag 6 en 7 genoemde subsidies gebruikt wordt voor commerciële handel in organen van geaborteerde kinderen of voor abortussen waarbij de methode gewijzigd wordt met als doel het zo intact mogelijk «oogsten van organen»?
Er is geen sprake van commerciële handel. Intrekken van subsidies aan IPPF is niet aan de orde en ook niet gewenst. IPPF’s dienstverlening komt vooral ten goede aan arme, kwetsbare mensen en jongeren.
Als u op de voorgaande vraag geen garanties kunt geven, bent u dan bereid om de Nederlandse subsidies aan de IPPF in te trekken en / of zich op Europees niveau sterk te maken voor het intrekken van de subsidies aan de IPPF?
Zie antwoord vraag 8.
Upcoding in de ggz-sector en de rol van adviesbureaus |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgconsulenten van P5COM verschillende organisaties in de ggz-sector adviseren?1
In de consultancysector zijn diverse bedrijven actief die organisaties in de ggz-sector adviseren.
Is met deze adviezen ook het beruchte upcoden – een declaratie indienen waarmee de hoogst mogelijke vergoeding wordt behaald – gemoeid? Bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Het persbericht waarnaar u verwijst bevat geen enkele aanwijzing daartoe, er is dus geen aanleiding voor onderzoek.
Wat is uw mening over upcoding oftewel het slim declareren en zodoende een zo hoog mogelijk bedrag voor een behandeling ontvangen? Denkt u dat upcoding een prijsopdrijvend dan wel juist een prijsdrukkend effect heeft op de zorguitgaven in Nederland?
Upcoding is illegaal.
Is het maximaal declareren in lijn met het streven van de ggz-sector als mede met het van kracht geweest zijnde hoofdlijnenakkoord met de sector om de groei van zorg te beperken?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zie daarvoor het hoofdlijnenakkoord en de agenda voor gepast gebruik en transparantie die de ggz-sector heeft opgesteld en die ik op 26 november 2015 aan de Tweede Kamer heb aangeboden.
Erkent u dat een zorginstelling het inhuren van een advies- of accountancybureau betaalt uit premiegelden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat vindt u ervan dat zorginstellingen hoge bedragen uitgeven aan extern advies?
Ik vind het een afweging van zorginstellingen zelf of zij het verstandig vinden om een advies- of consultancybureau in te huren.
Erkent u tevens dat er zoveel verandert in de zorg dat vele zorginstellingen denken dat zij adviesbureaus nodig hebben om de veranderingen «bij te houden»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Vindt u het ook zonde dat er (veel) geld in advies en consultancy gaat zitten dat eigenlijk bedoeld is voor (goede) patiëntenzorg? Erkent u dat advies en consultancy in de zorg te kenmerken zijn als parasitair? Kunt u uw antwoord toelichten?
Advies en consultancy kan bijdragen aan een betere patiëntenzorg, organisatie en bedrijfsvoering en kan daarmee ook bijdragen aan een betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Het is een afweging van de instelling zelf of het doelmatiger is om de benodigde expertise tijdelijk in te huren via een adviesbureau of deze zelf in dienst te nemen.
Bij welke zorginstellingen heeft het bureau P5COM advieswerkzaamheden verricht? Wat behelsden die werkzaamheden en wat voor bedragen waren hiermee gemoeid?
Het is aan zorgaanbieders zelf om te bepalen door wie zij zich laten adviseren.
Zijn er zorginstellingen waar P5COM adviseerde bekend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), of bij een andere opsporingsinstantie, vanwege upcoding, andere onrechtmatige declaraties of zelfs declaratiefraude? Wat is per instelling de stand van het onderzoek en indien afgerond, wat waren hiervan de uitkomsten?3
Er bestaat geen overzicht van adviesbureaus die zorginstellingen adviseren.
Heeft de NZa ook al onderzoek gedaan naar adviesbureaus die zich bezighouden met advies over «slim declareren» en zorginstellingen helpen bij zo maximaal mogelijk declareren? Zo ja, welke bureaus, wat is de stand van het onderzoek en indien afgerond, wat waren de uitkomsten?
Desgevraagd geeft de NZa aan hier geen onderzoek naar te hebben gedaan. Op grond van de Wmg ziet de NZa toe op zorgverzekeraars en zorginstellingen, niet op adviesbureaus.
De topinkomens van het bestuur van het Slotervaartziekenhuis en de MC groep in relatie tot de Wet normering topinkomens (WNT) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de jaarstukken van het Slotervaartziekenhuis en de MC Groep over het jaar 2014?1 2
Ja ik ben bekend met de jaarstukken.
Kunt u inzicht geven in de ontwikkeling van de bezoldiging van bestuursleden van het Slotervaartziekenhuis? Op welke wijze heeft deze bezoldiging zich ontwikkeld sinds het ziekenhuis van publiek bezit (gemeente Amsterdam) is overgegaan in private handen?
Het Slotervaartziekenhuis is in 1997 geprivatiseerd en in 2006 is het ziekenhuis een zelfstandige bv geworden. De eerste openbare jaarrekening beschikbaar op de website van jaarverslagen zorg dateert uit 2007. Uit de openbare jaarrekening over 2007 is op te maken dat de bezoldiging van de bestuursleden in dat jaar voor de heer Brandjes € 179.145,– voor een 100% dienstverband betrof en voor de heer Beijen € 169.414,– voor een 90% dienstverband betrof. Mevrouw Erbudak heeft volgens de jaarrekening in dat jaar geen bezoldiging ontvangen als bestuurder.
Uit de openbare jaarrekening over 2014 is op te maken dat de bezoldiging van de gewezen topfunctionaris de heer Beijen € 11.525,– betrof voor een 25% dienstverband. Ook blijkt uit de openbare jaarrekening over 2014 dat de bezoldiging van de gewezen topfunctionaris de heer Brandjes ook € 11.525,– betrof voor een 25% dienstverband.
Welk beeld heeft u op dit moment van de governance in het particuliere Slotervaartziekenhuis?
Zorginstellingen zijn private instellingen en daarmee zelf verantwoordelijk voor de inrichting van hun organisatie. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kijkt vanuit het toezicht op kwaliteit van zorg naar de governance bij zorginstellingen. De IGZ heeft mij laten weten dat ze niet over informatie beschikt waaruit blijkt dat de organisatiestructuur en governance in MC Slotervaart op dit moment niet in overeenstemming zijn met vigerende wet- en regelgeving of dat hieruit onverantwoorde risico’s voor de kwaliteit van de zorg zouden volgen.
Is het waar dat de bestuursleden van het Slotervaartziekenhuis, de heren Winter en de Boer, beiden € 136.280 aan bezoldiging ontvingen over het jaar 2014 met een deeltijdfactorpercentage van 75%?
Het is de verantwoordelijkheid van de accountant om de juistheid van deze informatie te beoordelen, en het is aan de toezichthouder op de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) voor de zorg, het CIBG, om te beoordelen of de bezoldiging conform de kaders van de WNT plaatsvindt. In het kader van zijn reguliere toezicht op de WNT zal het CIBG deze casus onderzoeken.
Klopt het dat beide heren ook bestuursleden waren bij de MC Groep, waaronder het MC Zuiderzee, MC Emmeloord en MC Dronten vallen, en dat zij hier beiden in 2014 ook € 145.422 aan totale bezoldiging hebben ontvangen, voor deeltijdfactorpercentage van 77%?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het ook dat bovenstaande jaarverslagen formeel om de Stichting IJsselmeerziekenhuizen gaan, maar dat er ook apart bij de Kamer van koophandel een spreadsheet is gedeponeerd, waaruit blijkt dat ze zich ook MC IJsselmeerziekenhuizen BV noemen, en soms MC Zuiderzee? Klopt het dat hier sprake is van tegelijkertijd een stichting en BV? Is dat juridisch mogelijk, en acht u deze onduidelijkheid wenselijk?
Tot en met juni 2015 was IJsselmeerziekenhuizen een stichting. In juli is deze stichting omgezet in een BV. De officiële naam van de stichting (zoals ook opgenomen in de jaarverslagen) is Stichting IJsselmeerziekenhuizen. De officiële naam van de BV is MC IJsselmeerziekenhuizen B.V. In het verleden handelde de stichting en tegenwoordig handelt de BV onder verschillende handelsnamen, een van deze handelsnamen is MC Zuiderzee. Dit is echter geen aparte juridische entiteit.
Zijn beide heren ook in 2015 nog in dienst van zowel de MC Groep als het Slotervaartziekenhuis?
Ja.
Zijn deze betalingen over 2014 van bij elkaar zo’n € 281.702 per persoon, met een deeltijdfactorpercentage van ongeveer 150%, conform de WNT? Zo ja, betreft het hier overgangsrecht, of is dit ook in «nieuwe gevallen» nog mogelijk? Zo nee, welke acties onderneemt u?
Of dit conform de WNT is, zal ook door de toezichthouder (het CIBG) worden onderzocht.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat bestuursleden meerdere WNT-functies combineren om het WNT-maximum te ontduiken? Bent u bereid – indien nodig – de WNT zodanig aan te passen, zodat een combinatie van WNT-functies (waardoor de WNT-norm wordt overschreden) niet meer mogelijk is?
Of er in deze specifieke casus sprake is van ontduiking van de WNT is ter beoordeling van de toezichthouder. In het algemeen blijkt uit het op 15 december jl. aan de Kamer gezonden verslag van de evaluatie van de WNT (Kamerstuk 34 366) dat de nalevingsbereidheid van (semi)publieke instellingen groot is. Desondanks bleek uit de uitvoeringspraktijk van de eerste drie jaar dat sommige instellingen constructies hanteren of althans hun juridische vorm of presentatie zodanig (her) inrichten dat de WNT niet of maar ten dele van toepassing of effectief is. Bij schijnconstructies wijkt de feitelijke situatie af van de situatie zoals die wordt voorgespiegeld, met het doel de WNT te omzeilen. Dat is ongewenst. Of die constructies doelbewust zijn ingericht om de WNT te ontwijken, is meestal echter niet te bewijzen.
De wetgever heeft op enkele punten al geanticipeerd op wetsontwijking. Zo is met het begrip gelieerde rechtspersoon de situatie onder de werking van de WNT gebracht dat de topfunctionaris van een WNT-instelling tevens bezoldiging ontvangt van een dochterinstelling. Werkt een topfunctionaris tevens bij een of meer gelieerde instellingen in de zin van de WNT, dan mag de som van de bezoldigingen niet meer zijn dan de maximale bezoldigingsnorm (thans € 179.000). Zie hiervoor artikel 2.1 lid 5 WNT. Een en ander behoudens de aanwezigheid van afspraken die door het overgangsrecht worden gerespecteerd.
Werkt echter één persoon bij verschillende, niet-gelieerde WNT-instellingen, dan moet per instelling worden bepaald of conform de WNT is gehandeld. Bij werken in een deeltijdfunctie, moet dan de werkelijke deeltijdfactor worden toegepast en geldt het bezoldigingsmaximum naar rato van die deeltijdfactor.
Wetsontwijking en mogelijke schijnconstructies hebben de voortdurende aandacht van de betrokken ministeries en WNT-toezichthouders. Over het algemeen bleek het mogelijk bepaalde ontwijkingsmogelijkheden met toezicht en handhaving, en verduidelijking en aanscherping van uitvoeringsregelgeving effectief te bestrijden. In een enkel geval is het nodig de formele wetgeving aan te passen. Het kabinet bereidt thans in vervolg op de wetsevaluatie nieuwe wetgeving voor om de effectiviteit van de wet waar nodig aan te scherpen.
Deelt u de mening dat een meer dan voltijd dienstverband – met als doel de WNT-norm te overschrijden – verwerpelijk is, ongeacht het feit of de persoon bij een of meerdere WNT-organisaties werkzaam is?
In antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Bent u ervan op de hoogte dat in het jaarverslag staat dat met de bezoldigingen van de bestuurders Beijnen en Brandjes (waarmee het contract per 1 februari 2014 is beëindigd) het WNT-bezoldingsmaximum is overschreden? Waren deze bezoldigingen toegestaan volgens de WNT, en is de hiervoor gegeven rechtvaardiging in het jaarverslag waar? Hoe beoordeelt u het handelen van de Raad van Commissarissen in deze?
Het is aan de toezichthouder van de WNT in de zorg, het CIBG, om dit te onderzoeken.
Bent u er voorts van op de hoogte dat In het jaarverslag van het Slotervaartziekenhuis staat dat de bestuursleden Winter en De Boer indirect minderheidsaandeelhouder van het ziekenhuis zijn? Wat zegt dit volgens u over de governance in ziekenhuis?
Er zijn geen wettelijk belemmeringen om als lid van een raad van bestuur van een ziekenhuis ook tevens aandelen van het ziekenhuis te bezitten. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Wat is uw oordeel over het geleverde toezicht vanuit de Raad van Toezicht in beide ziekenhuizen, voorgaande feiten in beschouwing genomen?
Zie antwoord vraag 12.
Acht u, gezien de hier beschreven feiten, en gezien de andere misstanden bij het Slotervaartziekenhuis, nader of verscherpt toezicht op zijn plaats? Zo nee, waarom niet?
De IGZ ziet toe op de randvoorwaarden voor kwalitatieve en veilige zorg. Recent heeft de IGZ een periode (september 2014, doorlopend in 2015) haar toezicht op het ziekenhuis geïntensiveerd. Doordat het ziekenhuis naar het oordeel van de inspectie adequate verbetermaatregelen nam bleek het inzetten van handhavingsmaatregelen, bijvoorbeeld door verscherpt toezicht in te stellen, destijds en ook op dit moment niet aan de orde.
Het fusiebesluit over het Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis in Woerden |
|
Loes Ypma (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de positieve uitkomst/besluitvorming van de procedurele NZa-toets over de voorgenomen fusie tussen het Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis te Woerden?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit besluit van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), waarin zij stelt dat het fusieproces tussen het Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort niet altijd onbetwist verliep, maar wel zorgvuldig is verlopen?
Op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) dient de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het kader van de zorgspecifieke fusietoets voorgenomen concentraties tussen zorgaanbieders inhoudelijk te toetsen op de continuïteit van cruciale zorg en een procedurele toets te verrichten op de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere betrokken partijen. Het is aan de NZa om een eigen afweging hierover te maken. Zij zijn daarin onafhankelijk. Ik heb daarin geen rol. De NZa heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van signalen dat het proces niet vlekkeloos zou zijn verlopen uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de betrokkenheid van de stakeholders bij de voorbereiding van de fusie. Naar aanleiding van dit onderzoek is de NZa tot de conclusie gekomen dat zowel de medezeggenschapsorganen als de gemeenten in de regio zorgvuldig zijn betrokken. Ik ben ervan op de hoogte dat de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort gebruik maakt van het recht om in bezwaar te gaan tegen dit besluit.
Bent u op de hoogte van het bezwaar dat de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis heeft aangetekend tegen dit besluit van de NZa?2
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het ook een zorgelijk signaal dat volgens de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis, hij slechts geïnformeerd is over de stappen die zijn genomen tijdens het fusieproces, in plaats van dat er tijdens een gesprek is geluisterd naar hun argumenten en er op die manier echt een mogelijkheid was geweest tot invloed op het besluit?
Het is niet aan mij maar aan de NZa om als onafhankelijk toezichthouder te toetsen of cliënten, personeel, en andere belanghebbenden zorgvuldig zijn betrokken. De NZa heeft in haar besluit toegelicht dat de medezeggenschapsorganen en gemeenten in de regio hun oordeel en aanbevelingen hebben kunnen geven en dat deze opvattingen door de raden van bestuur zijn meegewogen in hun besluitvorming, maar dat zij uiteindelijk andere keuzes hebben gemaakt.
Bent u van mening dat «zorgvuldig betrekken» kennelijk een multi-interpretabel begrip is voor verschillende partijen, aangezien de NZa oordeelt dat dit zorgvuldig is gebeurd terwijl de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis naar zijn mening enkel is geïnformeerd over de stappen en daar zijn mening over heeft kunnen geven?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook een verontrustend bericht dat de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis stelt dat de fusiepartner bijvoorbeeld al vroeg in het partnershipproces heeft geëist dat de kliniek in de vestiging Woerden moest sluiten, maar dat deze voorwaarde vanuit het Antonius Ziekenhuis nooit aan de cliëntenraad of met de gemeente is besproken, ook aangezien de gemeente volgens de cliëntenraad nooit als betrokken stakeholder is erkend?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke trede van de zogenoemde «participatieladder» acht u deze invulling van het «zorgvuldig betrekken» van de cliëntenraad bij het fusieproces tussen het Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis te Woerden (te weten de volgende treden van participatie: informeren, raadplegen, adviseren, coproduceren, meebeslissen en zelfbeheer)? Welke invulling acht u het meest ideaal bij een dergelijk begrip als het «zorgvuldig betrekken» van een cliëntenraad, waarbij ook de strekking van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) in acht wordt genomen?
Ik vind het van belang dat de cliëntenraad zorgvuldig wordt betrokken en daarom vormt dit onderdeel van de zorgspecifieke fusietoets. Zoals ik heb geantwoord op eerdere vragen is het niet aan mij maar aan de NZa om als onafhankelijk toezichthouder te oordelen of in individuele gevallen aan de wettelijke vereisten is voldaan en heeft de NZa ten aanzien van de voorgenomen fusie tussen Stichting Sint Antonius Ziekenhuis en Stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis geoordeeld dat stakeholders zorgvuldig zijn betrokken. Ik wil daar dan ook geen verder waardeoordeel aan hangen door een vergelijking met de «participatieladder».
Vindt u het ook een kwalijke zaak dat de cliëntenraad zich niet zorgvuldig betrokken acht, zeker omdat het patiëntenperspectief en vanuit de strekking van de fusietoets in de zorg, juist bij uitstek kan worden betrokken binnen een dergelijk proces, door het betrekken van een cliëntenraad?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat binnen de Wmcz een wijdere interpretatie is beoogd dan slechts het informeren van de cliëntenraden, en dit inhoudt dat bijvoorbeeld alle stakeholders worden betrokken bij overleg, het onderling afwegen van besluiten en het gezamenlijk komen tot een besluit met hierin alle inbreng van de betrokken stakeholders? Op welke manier kan dit in de toekomst worden gestimuleerd?
In de Wmcz wordt het adviesrecht van cliëntenraden geregeld. Tijdig informeren wordt daarbij als een belangrijke voorwaarde gezien om effectief gebruik te kunnen maken van dit adviesrecht. Het hebben van adviesrecht betekent echter niet dat het advies van de cliëntenraad zonder meer wordt overgenomen. Het blijft de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur om de verkregen adviezen te wegen en een eigen afweging te maken.
Ik vind het wel belangrijk dat cliëntenraden goed worden betrokken bij besluitvorming. Om die reden ben ik momenteel een samenhangend pakket aan maatregelen aan het voorbereiden om de medezeggenschap te verbeteren. Daarbij wil ik vooral de medezeggenschap van cliënten verbeteren bij die besluitvorming die de directe levenssfeer van en/of zorg-en dienstverlening aan cliënten raakt.
Welke lessen zijn hier te trekken in het kader van zeggenschap en medezeggenschap van cliëntenraden en patiëntenraden?
Ik heb geen rol bij het beoordelen van individuele casuïstiek. Bij de voorbereiding van de maatregelen om de medezeggenschap van cliënten te verbeteren zal ik zeker in gesprek gaan met cliëntenraden en de knelpunten die zij in de praktijk ervaren meenemen.
Het bericht “Specialisten gaan terug naar oude maatschap” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Specialisten gaan terug naar oude maatschap»?1
Ja.
Wat vindt u van het signaal dat tientallen medisch specialisten teruggaan naar de oude maatschapstructuur, aangezien zij stellen fiscaal ondernemer te zijn? Welke definitie van fiscaal ondernemer hanteert u? In welke gevallen ziet u het Medisch Specialistisch Bedrijf (MSB) of de maatschap als schijnconstructie, en wat gaat u er in die gevallen aan doen?
In het bericht in Zorgvisie wordt de indruk gewekt als zou sprake zijn van een ontmanteling van de per 1 januari 2015 gevormde medisch specialistisch bedrijven (MSB’s), waardoor de medisch specialisten weer terugkeren naar hun voormalige maatschapstructuur. Deze voorstelling van zaken is onjuist. Tot op heden zijn er slechts verzoeken bij de Belastingdienst ingediend die erop neer komen dat de medisch specialist niet langer in een MSB/coöperatie participeert door middel van zijn persoonlijke holding BV (hierna: PHBV), maar dat hij dat weer als natuurlijk persoon wil gaan doen. In die verzoeken wenst men wel – zoals te verwachten viel – dat de Belastingdienst ermee instemt dat de desbetreffende medisch specialist vervolgens weer in fiscale zin als ondernemer wordt aangemerkt. Deze verzoeken zullen door de Belastingdienst op hun fiscale merites worden beoordeeld. Het is niet aan mij om op die beoordeling vooruit te lopen.
Wat verder van belang is, is dat de samenwerkingsovereenkomst tussen het ziekenhuis en het MSB in stand blijft. Anders gezegd: voor de interne organisatie en de gelijkgerichtheid binnen het ziekenhuis hebben de bij de Belastingdienst ingediende verzoeken geen gevolgen. De samenwerkingsovereenkomst tussen ziekenhuis en MSB blijft immers in stand. Niet relevant is of de lidmaatschapsovereenkomst door het MSB met een natuurlijk persoon dan wel met de PHBV is gesloten.
Over fiscaal ondernemerschap, de definitie daarvan en de daaraan te stellen eisen heb ik uw kamer reeds een aantal malen uitgebreid geïnformeerd. Ik verwijs naar de beantwoording van de Kamervragen in de brieven van 7 september 2015 (ah-tk-20142015-3323) en 16 juni 2015 (ah-tk-20142015-2586) en de brieven van 31 oktober 2014 (TK 32 620, 139) en 17 december 2014 (TK 32 620, 147).
De Belastingdienst beoordeelt van geval tot geval de zelfstandigheid en het realiteitsgehalte van de MSB’s. Van de feiten en omstandigheden hangt af of de constructie beoordeeld kan worden als een «schijnconstructie». Hetzelfde geldt voor de hieraan verbonden fiscale gevolgen.
Hoe verhoudt de «terugval» naar de oude maatschappen door medisch specialisten zich met het regeerakkoord; waarin wordt gesteld dat het fiscale ondernemersvoordeel voor medisch specialisten in 2015 vervalt als het specialistenhonorarium integraal onderdeel is van het ziekenhuisbudget, waarbij het rapport van de commissie-Meurs leidraad is bij het inkomensbeleid gericht op medisch specialisten, en de vorming van mega- of regiomaatschappen wordt ontmoedigd?2
In 2015 heeft conform het regeerakkoord de invoering van integrale tarieven in de medisch specialistische zorg plaatsgevonden. Daarmee is onder andere het zelfstandig declaratierecht van de medisch specialisten bij de zorgverzekeraars komen te vervallen. Met het vervallen van het zelfstandig declaratierecht en het daarmee verband houdende debiteurenrisico zijn de voor de medisch specialisten resterende risico’s ceteris paribus in de regel van te geringe importantie om tot fiscaal ondernemerschap te kunnen concluderen. Wanneer medisch specialisten zouden besluiten om terug te vallen op de oude maatschapstructuur, waarvoor zoals gezegd geen aanwijzingen zijn, moeten zij er dus terdege rekening mee houden dat zij door de Belastingdienst niet als fiscaal ondernemer gezien zullen worden. Voor medisch specialisten gelden dezelfde fiscale criteria als voor andere ondernemers in Nederland. Dat betekent dat zij net als ieder ander daaraan moeten voldoen om in fiscale zin ondernemer te zijn en te blijven. Omgekeerd geldt ook dat een medisch specialist die zich volgens die regels kwalificeert de fiscale ondernemersvoordelen toekomt. Overigens hebben veel specialisten in vrije vestiging gekozen voor een zogenaamde niet-transparante structuur. In die structuren bestaat geen recht op de bedoelde fiscale ondernemersvoordelen. De fiscus zal per geval, ultiem op basis van de aangiftes over 2015, toetsen wat de fiscale gevolgen zijn van de gekozen structuren en de invulling daarvan.
Ten aanzien van marktmacht van (regio)maatschappen kan ik u melden dat met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van toezicht, opsporing, naleving en handhaving (VTO Wmg) een vereenvoudiging van het instrument aanmerkelijke marktmacht wordt opgenomen. De opneming van het begrip «geen rechtspersoonlijkheid bezittend organisatorisch verband van zorgaanbieders» zorgt ervoor dat de NZa direct een regiomaatschap kan aanpakken, waarbij het niet nodig is om eerst aan te tonen dat de medisch specialisten collectief over aanmerkelijk marktmacht beschikken. De NZa zal wel nog steeds moeten vaststellen of de regiomaatschap over aanmerkelijke marktmacht beschikt. De voorgestelde wijziging heeft geen gevolgen voor de verplichtingen die de zorgautoriteit in verband met aanmerkelijke marktmacht oplegt. De VTO Wmg is aangemeld voor plenaire behandeling in de Tweede Kamer.
Deelt u de mening dat de voorgenomen integrale bekostiging een belangrijke bijdrage levert aan de interne organisatie en samenwerking binnen de ziekenhuizen, wat ten goede kan komen aan de kwaliteit, samenwerking en doelmatigheid van de zorg? Hoe verhouden deze belangrijke voordelen zich volgens u tot het feit dat de oude maatschap weer een aanzuigende werking lijkt te hebben?
Hoewel het nog te vroeg is om definitief de balans op te maken, ben ik het met u eens dat invoering van integrale bekostiging in de ziekenhuiszorg een mijlpaal is, die bij kan dragen aan de kwaliteit, samenwerking en doelmatigheid van de zorg. Met het beëindigen van de deelregulering voor medisch specialisten zijn obstakels weggenomen die een doelmatiger bedrijfsvoering, taakherschikking en selectieve inkoop in de weg stonden. Het is nu aan zorgverzekeraars, ziekenhuizen en medisch specialisten om de kansen te grijpen die op die gebieden liggen. Ik zie daarbij het samenwerkingsmodel in haar huidige vorm nadrukkelijk als een stap op weg naar verdere integratie van de medisch specialisten in het ziekenhuis, bijvoorbeeld in de vorm van participatie. Ik ben dan ook van mening dat het terugkeren naar de oude maatschapstructuur een stap in de verkeerde richting zou zijn. Gelukkig zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van een dergelijke beweging.
Deelt u de kritiek van zorgverzekeraars, banken en bestuurskundigen dat de meerwaarde van het MSB voor patiënten niet direct evident is, waarbij deze stellen dat de dokters zich te veel hebben laten leiden door fiscale belangen, en het MSB een te machtig bedrijf is binnen het ziekenhuis, met eigen belangen en een eigen agenda?3
Voor medisch specialisten die zich wilden (blijven) kwalificeren als fiscaal ondernemer was niets doen geen optie. Er was hoe dan ook een organisatieverandering nodig. Dat wil niet zeggen dat alleen fiscale belangen de doorslag hebben gegeven bij de keuze voor dit model. De monitor integrale bekostiging die de Nederlandse Zorgautoriteit op dit moment uitvoert zal ook de motieven voor de keuze voor het model in kaart brengen. Wat waarschijnlijk een rol heeft gespeeld, is het gegeven dat het samenwerkingsmodel van alle uitgewerkte modellen het dichtst bij de oude verhoudingen lag. Ik kan me dan ook voorstellen dat veel ziekenhuizen en medisch specialisten op dit moment voor dit organisatiemodel gekozen hebben. Dat neemt niet weg dat moeilijke bestuurbaarheid en een afname van de gelijkgerichtheid een reëel risico zou kunnen zijn van het samenwerkingsmodel. De praktische invulling van bijvoorbeeld het kwaliteitsbeleid en de samenwerking met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis vergt in dit model dan ook de bijzondere aandacht van alle betrokkenen.
De keuze die instellingen en medisch specialisten per 1 januari 2015 hebben gemaakt voor het ene of andere model ligt niet voor eeuwig vast. Ziekenhuizen en medisch specialisten zullen zich de vraag moeten blijven stellen of het gekozen bestuursmodel past bij de (lange termijn) doelen die zij hebben. Doorontwikkeling vanuit het samenwerkingsmodel naar meer integratie met het ziekenhuis en een grotere gelijkgerichtheid juich ik dan ook toe. Goed bestuur is overigens mensenwerk. Ook in andere modellen kunnen situaties ontstaan waardoor ziekenhuizen lastig bestuurbaar blijken. Goede communicatie en alertheid vanuit ieders rol en verantwoordelijkheid zijn dan ook altijd noodzakelijk. Ik verwacht van ziekenhuizen en MSB’s dat zij zich door de verandering van organisatiemodel niet laten afleiden van hun primaire taak, namelijk het leveren van kwalitatief goede en doelmatige zorg aan hun patiënten, en dat zij zichzelf daarin voortdurend blijven verbeteren.
Om meer zicht te krijgen op de relatie tussen het samenwerkingsmodel en de governance van ziekenhuizen heb ik het TIAS de opdracht gegeven om een quickscan te doen, die ik u binnenkort zal doen toekomen. In de stand van zakenbrief integrale bekostiging, die ik u na oplevering van de NZa monitor zal toezenden, ga ik nader in op de uitkomsten van dit onderzoek.
Wat vindt u van het oordeel van de Inspecteur-Generaal van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat het MSB te vergelijken is met de Fyra?4
Het artikel in Zorgvisie verwijst naar een interview met de Inspecteur-generaal van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) van juni 2015 in «De medisch specialist is (g)een alleskunner» van Douwe Biesma. De kop van het artikel dekt de lading van het interview niet. De boodschap die de Inspecteur-generaal in het interview brengt, is dat vooraf op papier gestelde afspraken geen garantie bieden voor een goede uitvoering in de praktijk. Pas in de praktijk blijkt of een systeem ook daadwerkelijk goed functioneert. Dat geldt ook voor de samenwerking tussen ziekenhuis en MSB. De inspectie hamert er bij zorginstellingen op dat bij grote veranderingen, zoals de introductie van nieuwe behandelingen, een verhuizing of het doorvoeren van gewijzigde wet- en regelgeving met ingrijpende gevolgen voor de organisatiestructuur er prospectief naar risico’s moet worden gekeken. Het gaat er namelijk niet alleen om dat aan wet- en regelgeving is voldaan maar ook dat dit, gegeven alle factoren die daar op van invloed zijn, leidt tot het gewenste resultaat: goede zorg voor de patiënt. Daarom heeft de inspectie de plannen voor MSB’s ook niet vooraf beoordeeld, maar volgt zij of deze in de praktijk leiden tot verantwoorde zorg voor de patiënt. De inspectie kijkt daarbij altijd naar een combinatie van systemen, gedrag en uitkomsten.
Overigens heeft de inspectie mij laten weten dat zij de gevolgen van de invoering van integrale tarieven voor medisch specialistische zorg nauwlettend volgt, maar dat zij in de praktijk nog geen signalen heeft ontvangen dat dit ergens leidt tot onverantwoorde zorg. De inspectie voert hier, naast de inspectiebezoeken, intensieve gesprekken over met veldpartijen zoals de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen en de Federatie Medisch Specialisten.
Indicatieproblemen bij terminale thuiszorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van situaties waarin terminale patiënten door indicatieproblemen niet thuis kunnen sterven?1
Ik vind dat onwenselijk.
Deelt u de mening dat iedere terminale patiënt thuis moet kunnen sterven, ook als deze patiënten (kort) in een zorginstelling hebben gewoond? Deelt u voorts de mening dat systemen de mensen moeten volgen, en dat het geen goede zaak is als kwetsbare patiënten geen terminale thuiszorg krijgen, omdat dit niet in het systeem past?
Ja. Ik wil juist verschuivingen tussen Wlz en Zvw in de laatste levensfase van mensen voorkomen om zo onrust voor cliënten en mantelzorgers te vermijden. De beleidsregels indicatiestelling Wlz waren daar al op gericht en zijn inmiddels verduidelijkt (zie ook antwoord op vraag 3), zodat er geen misverstanden hoeven te bestaan over de mogelijkheid dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven.
Vindt u dat het zorgkantoor in kwestie een juiste interpretatie geeft van de wet- en regelgeving voor terminale patiënten die in een instelling wonen en niet thuis kunnen sterven? Waar kunnen patiënten en hun familie heen als ze er niet uitkomen met het zorgkantoor, en wie heeft de verantwoordelijkheid om voor een tijdige (thuis-)oplossing te zorgen?
In de mij nu bekende gevallen gaat het om indicatiebesluiten voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg. Het CIZ geeft deze besluiten af (met de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen), het zorgkantoor heeft hierbij geen directe rol.
In de voornoemde situaties bleken de beleidsregels indicatiestelling Wlz niet duidelijk genoeg te zijn. Vervolgens is overleg gevoerd tussen CIZ en VWS over de interpretatie van de beleidsregels. Dit mede in de context van het beoogde beleid om thuis te kunnen overlijden. Het overleg heeft geleid tot een verduidelijking van de beleidsregels specifiek voor mensen die in een instelling wonen en elders willen overlijden.
In deze gevallen gaat het om mensen die al zorg krijgen. Bij een wijziging van de zorgvraag is het zaak dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen om voor tijdige oplossingen te zorgen. Zorgkantoren hebben daarbij een zorgplicht. Dat betekent dat het zorgkantoor moet zorgen dat de cliënt de zorg krijgt waar hij recht op heeft. Het zorgkantoor koopt de zorg in bij zorgaanbieders. De zorgaanbieders waar mensen al in zorg zijn, hebben ook een taak om voor goede vervolgzorg te zorgen. Transferverpleegkundigen van het ziekenhuis regelen bijvoorbeeld indicaties, verzorging, verpleging en materialen nodig voor zorg die aansluit op de ziekenhuisopname. Een soortgelijke functie bestaat in het verpleeghuis.
In hoeverre klopt het dat voor cliënten van zorginstellingen de gelden die veel ZZP-indicaties (Zorgzwaartepakket) in de thuissituatie opleveren ontoereikend zijn om 24-uurs terminale thuiszorg te bieden? Wat vindt u ervan dat families dan geld moeten bijleggen, terwijl terminale thuiszorg een verzekerd recht is? In hoeverre vindt u het wenselijk dat alleen ZZP-10 voldoende gelden in de thuissituaties oplevert om 24-uurs terminale thuiszorg te bieden, terwijl bij veel terminale patiënten niet aan alle voorwaarden voor ZZP-10 kan worden voldaan?
Het beschikbare zorgprofiel (voorheen ZZP) biedt inderdaad niet in alle gevallen voldoende ruimte voor zorgaanbieders om palliatief terminale zorg thuis te bieden. Daarom heb ik geregeld dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven. Daarnaast heb ik geregeld dat de zorgkantoren extra zorg boven op dit zorgprofiel (voorheen ZZP) kunnen toekennen als dat nodig is.
Er is overigens geen sprake van dat mensen in de thuissituatie geld moesten bijleggen. In een hospice kan het voorkomen dat mensen een aanvullende eigen bijdrage moeten betalen voor bijkomende kosten (maar niet voor verpleging en verzorging). In de beleidsregels is duidelijk aangegeven dat als cliënten in de laatste levensfase de zorg thuis of in een hospice (zonder toelating voor verblijf) willen ontvangen, het zorgprofiel VV beschermd verblijf met intensief pallatief terminale zorg kan worden geïndiceerd, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de aanvullende voorwaarden.
Wat gaat u doen om er per direct voor te zorgen dat terminale patiënten met een ZZP-indicatie voor een zorginstelling een indicatie voor terminale thuiszorg kunnen krijgen, zodat zij thuis kunnen sterven? Bent u bereid de Kamer hier nog dit jaar over te informeren?
Zie antwoord op vraag 2. De oplossing is in 2015 gerealiseerd en ik heb u vroeg in 2016 geïnformeerd.
Het bericht “Nederlanders hebben weinig kennis van zorg” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederlanders hebben weinig kennis van zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van de gemiddelde score van een 5,3 die door de ondervraagden werd behaald bij een zorgkennisquiz?
Ik ben voorzichtig met de kennis als onvoldoende te bestempelen; daarvoor kan ik het onderzoek onvoldoende beoordelen op representativiteit en vergelijkbaarheid met onderzoeken naar andere (verzekerings)producten. Achter het gemiddelde van 5,3 gaat een grote spreiding schuil. Sommige mensen scoren heel hoog, anderen juist weer lager. Bovendien is het een gemiddelde van alle antwoorden. Ik denk dat het belangrijker is dat mensen weten dat de huisarts buiten het eigen risico valt – daar richten we ons in de informatievoorziening ook op – dan de algemene kennis of logopedie al dan niet in het basispakket valt. Dat laatste is alleen relevant voor mensen die hiervan gebruik maken of dat denken te gaan doen.
Ik vind het overigens wel wenselijk om het kennisniveau op het terrein van de Zorgverzekeringswet waar mogelijk te vergroten. Op het Ministerie van VWS en ook op andere plekken wordt voortdurend gewerkt aan het vergroten van kennis over zorgverzekeringen. Vanaf december 2015 is de eindejaarscampagne gestart www.meerwetenoverzorg.nl met specifieke aandacht voor het gespreid betalen van het eigen risico, het eigen risico in relatie tot de spoedeisende hulp of de huisarts(-enpost), wachtlijstbemiddeling, zorgtoeslag, de zorgverzekering als je 18 wordt (premie betalen en zorgtoeslag ontvangen) en zwangerschap in relatie tot de zorgverzekering (geen eigen risico verloskundige zorg en kraamzorg)en het eigen risico. Daarnaast zijn de website van rijksoverheid.nl en de zorgverzekeringslijn.nl recent geactualiseerd, is een voorbeeldartikel opgesteld voor patiënten- en consumentenorganisaties en regionale bladen en in 2016 zal er een voorlichtingsteam van VWS het land in gaan om mensen uitleg te geven over bovengenoemde onderwerpen; juist om mensen te bereiken die de informatie zelf mogelijk niet direct zoeken of kunnen vinden op internet.
Deelt u de mening dat het een zorgelijk signaal is dat de kennis van Nederlanders over zorgverzekeringen waarschijnlijk onvoldoende is, en dat bijvoorbeeld 44% van de ondervraagden niet wist wat voor soort basisverzekering zij hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de belangrijkste oorzaak van deze lage mate van kennis over de werking van zorgverzekeringen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze lage mate van kennis voor een groot deel kan worden verklaard door de ingewikkeldheid van het zorgverzekeringssysteem en onduidelijke informatie over zorgpolissen?
Dat valt uit het opinieonderzoek niet op te maken. Ik zie het als een combinatie van zaken, waarbij bijvoorbeeld ook een rol speelt dat gezonde mensen de neiging hebben zich minder in zorgverzekeringen te verdiepen. Bij het kiezen van een zorgverzekering moet een verzekerde een aantal vragen echt voor zichzelf beantwoorden: welke zorg verwacht ik volgend jaar nodig te hebben? Wil ik een vrijwillig eigen risico? Wil ik me aansluiten bij een collectiviteit? Uit onderzoek van bijvoorbeeld de ACM blijkt, dat mensen steeds beter stilstaan bij dergelijke vragen. Zo hield in 2013 (ten opzichte van 2014) 2% van de bevolking rekening met zijn gezondheidssituatie bij het overstappen naar een andere polis. In 2014 (ten opzichte van 2015) was dat al toegenomen naar 18%. Ik beschouw dat als een goede ontwikkeling, dat mensen zichzelf de vraag stellen welke zorgverzekering het beste bij hen past. De NZa, Consuwijzer van de ACM, de NPCF, de consumentenbond en ook rijksoverheid.nl doet verzekerden een handreiking om te komen tot een afgewogen keuze om wel of niet over te stappen.
Welke mogelijkheden ziet u voor de versimpeling van het systeem, en de verbetering van de begrijpelijkheid van het systeem en zorgverzekeringen?
Van belang is om de wijzigingen beperkt te houden. Er is de afgelopen jaren bijvoorbeeld vaak iets veranderd op het terrein van het eigen risico (no claim, eigen bijdrage, etc.), de hervorming langdurige zorg (wijkverpleging naar de Zvw). Ik zie daarnaast duidelijke communicatie als algemene randvoorwaarde. De NZa stelt in de regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten eisen aan de informatie die een zorgverzekeraar hoort te verstrekken. Om de informatie transparant te houden hebben ook zorgverzekeraars aangegeven in hun actieplan Kern Gezond dat zij zich zullen houden aan duidelijke en begrijpelijke uitleg over de polis. Zorgverzekeraars hebben daarin aangegeven dat verzekerden en zorgaanbieders snel en gemakkelijk moeten kunnen inzien welke zorg voor een verzekerde, gelet op zijn of haar polis, is gecontracteerd. Ik zie dit jaar polisvoorwaarden voorbij komen, van bijvoorbeeld De Friesland, die zeer leesbaar zijn en geen verwijzingen naar andere artikelen meer bevatten. De vergelijkingssites spelen vaak een nuttige rol bij het inzichtelijk maken van producten in het overstapseizoen en het aanleveren van de juiste informatie aan deze sites is ook onderdeel van het NZA-toezicht.
In de monitor van het overstapseizoen die ik thans laat uitvoeren, wordt gekeken naar de informatie op websites van verzekeraars. Hoe worden de polissen aangeboden, welk taalniveau wordt er gebruikt, hoe vindbaar is de informatie op de websites etc.? Ik verwacht dat dit onderzoek het inzicht vergroot in de wijze waarop verzekeraars verzekerden werven en bestaande verzekerden proberen te behouden. Waar gaat het goed, waar kan het beter?
Kunt u een uiteenzetting geven van de rollen die u ziet weggelegd voor de verschillende partijen in het veld zoals de zorgverzekeraars, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het Zorginstituut, zorgverleners, verzekerden en uw ministerie om deze ontwikkeling in gang te zetten?
Zorgverzekeraars zijn het eerste loket waar de burger kijkt voor zijn zorgverzekering. Deze informatie moet dus volledig, correct en begrijpelijk zijn. Ik zie het actieplan Kern Gezond als goede stap en verwacht dat verzekeraars die lijn zullen voortzetten voor het verbeteren van informatievoorziening aan verzekerden.
Het Ministerie van VWS informeert het algemeen publiek ieder jaar over de veranderingen in het basispakket van het jaar erop. Naast de veranderingen in het basispakket besteden we in een voorlichtingscampagne ook aandacht aan maatschappelijk actuele onderwerpen. Dit jaar gaat het over het eigen risico, de zorgtoeslag in het algemeen en de zorgtoeslag voor 18-jarigen, kiezen van een nieuwe zorgverzekering, bezoek aan de Spoedeisende hulp (SEH) en huisarts/huisartsenpost en wachtlijstbemiddeling. In alle voorlichtingsuitingen verwijzen we naar www.meerwetenoverzorg.nl. Dit jaar zal er voor het eerst een voorlichtingsteam actief het land intrekken om mensen actief te benaderen en te informeren.
De NZa stelt bij de uitvoering van haar taken het algemeen consumentenbelang voorop en ziet erop toe dat zorgverzekeraars en aanbieders transparant zijn over hun producten en diensten. Zorgaanbieders moeten in ieder geval informatie over de tarieven en de kwaliteit van hun prestaties en diensten verschaffen. Verzekeraars moeten inzicht geven in de premies en de kwaliteit van de aangeboden producten en diensten en de wijze van dienstverlening. De NZa werkt aan een consumentensite met meest gestelde vragen over de zorg.
Conform artikel 64 en 65 van de Zvw geeft het Zorginstituut (Zinl) aan zorgverzekeraars, zorgaanbieders en burgers voorlichting over de aard, inhoud en omvang van de verzekerde prestaties. NZa en Zinl bieden op hun eigen websites specifieke informatie aan voor verzekerden.
In hoeverre wordt volgens u nu ingezet op de ontwikkeling van begrijpelijke informatie over zorgverzekeringen en de werking van de Zorgverzekeringswet?
Zie mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 7.
Deelt u de mening dat een dergelijke ontwikkeling kan bijdragen aan een sterkere positie van de verzekerde binnen het systeem?
Die mening deel ik met u. Het is onnodig dat mensen niet overstappen omdat zij bijvoorbeeld denken niet geaccepteerd te zullen worden. Zorgverzekeraars geven dit jaar bij iedere basisverzekering aan dat iedereen geaccepteerd zal worden voor die verzekering. Als mensen daardoor het gevoel hebben dat er een drempel vervalt is dat een groot goed.
In verlengde daarvan benoem ik regelmatig dat ook de medische selectie voor de aanvullende verzekering nog maar voor 5% van de polissen geldt en dan alleen bij de aller zwaarste pakketten, in het bijzonder specifieke tandartsverzekeringen. Mensen zijn onvoldoende op de hoogte dat het aantal medische selecties voor aanvullende verzekeringen al enorm is afgenomen de afgelopen jaren. Dat is jammer, want daardoor ervaren mensen mogelijk onnodig drempels. Zoals hierboven aangegeven probeer ik via diverse kanalen mensen daarop te wijzen. Als we door uitleg dergelijke misverstanden kunnen wegnemen, zal dat verzekerden meer het gevoel geven dat zij als kritische verzekerde hun eigen afweging kunnen maken bij het kiezen van een polis.
Op welke manier wordt informatie over zorgverzekeringen betrokken in het centraal informatiepunt, dat als speerpunt (het verbeteren van de informatievoorziening voor zorgvragers) is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar?
Het centraal informatiepunt, dat als speerpunt (het verbeteren van de informatievoorziening voor zorgvragers) is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar, had vooral betrekking op de hervorming langdurige zorg en jeugd. Informatie over de zorgverzekering is vorig jaar meegenomen in de eindejaarscampagne met de bijbehorende voorlichtingscampagnesite «De zorg verandert mee». Het centraal informatiepunt zal vanaf 2016 worden vervangen door regelhulp, met name gericht op de langdurige zorg en maarschappelijke ondersteuning.
Momenteel loopt de jaarlijkse eindejaarscampagne. De eindejaarscampagne is 1 december 2015 van start gegaan. De doelstelling van de campagne is het kennisniveau van de burgers over met name het eigen risico van de zorgverzekering te laten toenemen. Zoals reeds aangegeven zullen wij in aanvulling op de publiekscampagne via media ook aanwezig zijn op beurzen en markten waar veel publiek komt met de inzet van een voorlichtingsteam. Deze inzet zal plaatsvinden van januari–mei 2016. In die periode wordt de voorlichting over de zorgverzekering vooral gericht op de categorie 18–39 jaar en 65 plus.
Het bericht dat medische websites gezondheidsgegevens lekken |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Medische websites lekken gezondheidsgegevens»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat websites van medische organisaties, zoals ziekenhuizen en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG), gezondheidsinformatie van bezoekers doorgeven aan commerciële bedrijven?
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens, voorheen College Bescherming Persoonsgegevens, om te oordelen in hoeverre praktijksituaties als deze aan wet- en regelgeving voldoen. Deze regels voor de omgang met persoonsgegevens in Nederland zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Daarnaast treedt per 1 januari 2016 de Wet meldplicht datalekken in werking. Voor een toelichting op deze wetten en regelgeving en het toezicht hierop verwijs ik u naar de Autoriteit Persoonsgegevens.
Ik vind oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens verkregen uit gezondheidssites of apps zeer onwenselijk. Juist ook omdat ik vanwege de positieve effecten groot voorstander ben van het gebruik van consumenten eHealth en eHealth apps. Uit onderzoek blijkt dat de inzet van consumenten eHealth, bijvoorbeeld in het geval van telemonitoring bij COPD en hartfalen, positieve effecten heeft op de kwaliteit van leven van patiënten en dat het leidt tot minder ziekenhuisbezoek. Het kan mensen ook stimuleren in een gezondere leefstijl en meer beweging.
Dat mensen zelf informatie verzamelen over hun gezondheid en dat eventueel delen met hun zorgverleners is niet nieuw. Dat doen ze nu ook al door bijvoorbeeld gebruik te maken van een zwangerschapstest, weegschaal of thermometer. Door de snelle ontwikkeling van eHealth nemen de gegevens die kunnen worden gemeten en verzameld wel snel toe. De voordelen hiervan zijn groot, maar er zijn ook mogelijke risico’s. Naast toezicht is daarom «privacy by design» belangrijk. In dat licht is het zeer onwenselijk als persoonsgegevens als big data en voor commerciële doeleinden gebruikt worden met consequenties voor patiënten zonder dat deze daar weet van hebben.
Daarom wil ik, naast mijn vertrouwen in het toezicht op de relevante wet- en regelgeving, met de leden van het Informatieberaad bespreken of er mogelijkheden zijn om extra waarborgen te realiseren.
Overigens gaat het hier om een onderwerp dat ook speelt voor niet medische websites en voor buitenlandse websites. Dit vraagt erom dat consumenten in algemene zin bewust zijn van de sporen die men onbewust of ongewenst achterlaat bij online verkeer.
Deelt u de mening dat het bijzonder onwenselijk is dat websites, zoals thuisarts.nl en tweedstedenziekenhuis.nl, databedrijven toestaan gegevens van bezoekers te verzamelen, zonder de bezoekers hier expliciet over te informeren? Is er naar uw mening sprake van oneigenlijk gebruik van gegevens? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken op welke schaal dit nog meer voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens verkregen uit gezondheidssites of apps, hoe groot of klein in omvang ook, onwenselijk. Gezien mijn eHealth ambities vraagt dit mogelijk om extra waarborgen, zodat gegevens niet ongemerkt verzameld, verkocht of gebruikt worden. Ik zal daartoe met de leden van het Informatieberaad bespreken of er mogelijkheden zijn om extra waarborgen te realiseren.
Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen voor de patiënt/verzekerde zijn als dergelijke gezondheidsgegevens worden gevolgd en opgeslagen? Heeft u helder aan welke bedrijven de data zijn doorverkocht? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat deze praktijken per direct verboden moeten worden, omdat deze privégegevens tot het individu behoren, en geen onderdeel mogen zijn van een lucratief winstmodel van organisaties?
Zie antwoord vraag 2.
De veel te hoge prijs die Nederland betaalt voor kankergeneesmiddelen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland betaalt hoofdprijs voor medicijnen tegen kanker»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht over het onderzoek van het NKI en drie andere Europese kankercentra (gepubliceerd in The Lancet Oncology) over prijsverschillen van dure geneesmiddelen in Europa.
Hoe duidt u het gegeven dat Nederland, als het gaat om de negen kankergeneesmiddelen die het meeste zorggeld opslokken, bij zeven daarvan in de top-3 staat van meest betalende landen?
Dit onderzoek is gebaseerd op de prijzen die ziekenhuizen in verschillende landen betalen voor dure kankergeneesmiddelen. Het laat zien dat de prijzen van dure kankergeneesmiddelen vaak het hoogste liggen in de meer welvarende landen, zoals Nederland. In het onderzoek, uitgevoerd op basis van de cijfers van 15 landen, staat Nederland voor 7 van de 9 geneesmiddelen in de top 3. Het is nadelig voor Nederland dat wij relatief veel blijken te betalen voor kankergeneesmiddelen. Tegelijkertijd ondersteunt dit mijn beeld dat er klaarblijkelijk nog veel lucht in de prijzen van dure geneesmiddelen zit en de prijzen van deze dure geneesmiddelen omlaag kunnen. Ik ben mede daarom voorstander van meer transparantie over de prijzen. Dit onderzoek onderstreept het belang daarvan. Verder vind ik dat er wat moet gebeuren aan de hoge prijzen van (innovatieve) geneesmiddelen in het algemeen. Ik kom hier op terug in de visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd.
Kunt u aangeven hoe het komt dat Spaanse kankercentra 40% korting op de officiële verkoopprijs van bijvoorbeeld het medicijn ipilimumab (tegen melanoom) krijgen en Nederland slechts 2 procent?
Waarom bij dit specifieke geneesmiddel in Spanje een hogere korting wordt verstrekt door de fabrikant is mij niet bekend. Wel laat dit zien dat het belangrijk is de inkoopmacht te versterken, zodat we ook in Nederland hogere kortingen kunnen bedingen. Dit onderwerp loopt daarom mee in mijn gesprek met de sector over een integraal pakket aan maatregelen rond de dure geneesmiddelen. Dit integrale pakket aan maatregelen wordt meegezonden met de visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd.
Deelt u de visie dat het nooit zo mag zijn dat Nederland te veel betaalt voor kankergeneesmiddelen en deze geneesmiddelen om die reden niet in het verzekerde pakket terecht komen? Graag een toelichting.
Ik vind het belangrijk om nieuwe innovatieve geneesmiddelen toegankelijk en betaalbaar te houden, ook voor de lange termijn. Daar zet ik mij voor in. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat er iets aan de prijzen van geneesmiddelen gebeurt. In mijn visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd kom ik op het betaalbaar en toegankelijk houden van innovatieve geneesmiddelen terug.