Het bericht 'Politielint in de gang, lachgas in de tuin: zorghuis werd een ‘horror’ voor moeders' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politielint in de gang, lachgas in de tuin: zorghuis werd een «horror» voor moeders»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Deelt u de grote zorgen over de schrijnende leefsituatie in de Acuut Zorggroep in Tilburg en het toezicht van de gemeente op de zorggroep? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen om een vergelijkbare situatie in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het artikel in Follow the Money is kritisch over de vormgeving en uitvoering van het toezicht op de uitvoering van de Wmo2015. De situaties die worden beschreven zijn zorgwekkend. De conclusies in de artikelen zijn voor een gedeelte herkenbaar. Hier ga ik onderstaand nader op in.
Gemeenten hebben van de wetgever veel beleidsruimte gekregen om uitvoering te geven aan de Wmo2015. Dit geldt ook voor de inrichting van het kwaliteits- en rechtmatigheidstoezicht op de uitvoering van de Wmo2015. Alle gemeenten hebben een toezichthouder aangesteld en voldoen in die zin aan de gestelde wettelijke kaders. Gemeenten hebben in de afgelopen jaren vorm gegeven aan de kwaliteit en intensiviteit van het toezicht.
Mijn ambtsvoorganger heeft, mede op verzoek van uw Kamer, een professionaliseringagenda opgesteld en uitgevoerd met als doel de kwaliteit van het Wmo-toezicht te verbeteren. Hierbij is ingezet op het verbeteren van de kennis bij het uitvoeren van het toezicht, de samenwerking tussen Wmo-toezichthouders en het organiseren van intervisie om casuïstiek te kunnen bespreken. Daarnaast heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een ondersteuningsprogramma ingericht om het rechtmatigheidstoezicht verdergaand te verbeteren.
Tegelijkertijd herken ik de signalen over het functioneren van het Wmo-toezicht. Deze signalen zijn ook bevestigd in de jaarlijkse rapportages van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Daarom heeft mijn ambtsvoorganger besloten een onderzoek in te stellen naar het functioneren van het Wmo-toezicht3 en uw Kamer op 10 december 20214 geïnformeerd over het onderzoek «toekomstsscenario’s Wmo-toezicht».
Uit het onderzoek blijkt dat de inrichting, organisatie en beschikbare capaciteit van het toezicht zeer divers is en dat het is niet helder in welke mate toezicht wordt gehouden op de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning. Daarom biedt het onderzoek een aantal toekomstscenario’s en aanbevelingen voor de inrichting van het Wmo-toezicht. Ik geef- samen met de VNG, GGD GHOR Nederland, de IGJ en Toezicht Sociaal Domein (hierna: TSD) – opvolging aan de aanbevelingen en informeer uw Kamer voor 1 juni 2022 over het vervolg.
In de Jeugdwet wordt de kwaliteit van de beroepsuitoefening gereguleerd door onder meer professionals zelf, middels een register, ethische code en een tuchtrecht dat hierop toeziet en wordt beheerd door de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd. Professionals werken indien beschikbaar met richtlijnen, waar in het individuele geval beredeneerd en beargumenteerd van mag worden afgeweken. Verder ziet de IGJ toe op de kwaliteit van de jeugdhulpaanbieders, die zich verplicht moeten aanmelden bij een register. De gemeenteraad ziet toe op het (contracteer)beleid van het college. Om dit proces te verbeteren werk ik onder andere aan de AMvB Reële prijs Jeugdwet. Deze AMvB helpt gemeenten en aanbieders om transparantie te bieden bij kostprijsberekeningen tijdens de contractering. Daarnaast kunnen gemeenten in verordeningen en contracten met jeugdhulpaanbieders gemeenten reeds harde criteria opnemen om fraude te bestrijden.
Erkent u het beeld dat hoogleraar Menno Fenger schetst dat de casus in Tilburg niet op zichzelf staat, maar dat toezicht op zorg in meerdere gemeenten niet op orde is, zeker gezien Tilburg gerekend naar inwoneraantal de grootste toezichtcapaciteit (6,2 fte) heeft op dit gebied? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen om het toezicht door gemeenten te verbeteren? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol hebben gemeenten in het garanderen van kwaliteit van zorg via de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
Gemeenten hebben bij de uitvoering van de Wmo2015 veel beleidsruimte gekregen van de wetgever. Zij zijn zodoende verantwoordelijk voor onder meer de contractering, het stellen van kwaliteitseisen, het vaststellen van tarieven en het inrichten van het toezicht op de uitvoering. In de Jeugdwet zijn kwaliteitseisen gesteld aan jeugdhulpaanbieders, zoals het werken met geregistreerde beroepsbeoefenaren (professionals). Voor vijfjaarlijkse herregistratie van die laatsten is onder meer na- en bijscholing verplicht.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteitseisen in de Jeugdwet. Op lokaal niveau kunnen gemeenten in inkoopcontracten nadere kwaliteitseisen stellen aan jeugdhulpaanbieders.
Gelooft u dat het Rijk voldoende handvaten heeft gegeven aan gemeenten voor het houden van toezicht op zorgverleners in de Wmo 2015 en Jeugdwet? Zo ja, welke handvaten zijn dat? Zo nee, wat kan het Rijk doen om gemeenten beter te helpen bij het houden van toezicht?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een onafhankelijk onderzoek naar de incidenten in de Acuut Zorggroep in Tilburg, maar ook naar andere misstanden en het toezicht hierop, noodzakelijk is? Zo ja, hoe gaat u dit onderzoek realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet van plan om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar Acuut Zorggroep omdat dit geen taak of verantwoordelijkheid is van mij. Ik beschik, op grond van de vigerende wet- en regelgeving, niet over een bevoegdheid om aan een individuele zorgaanbieder maatregelen op te leggen. Het is aan de toezichthouders (bijvoorbeeld de IGJ of de Wmo-toezichthouder) om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de eventuele misstanden. Ik heb begrepen van de gemeente Tilburg en de IGJ dat een onderzoek is ingesteld naar de zorgaanbieder en dat beide toezichthouders naar aanleiding daarvan verbetermaatregelen hebben opgelegd. De IGJ heeft aangegeven dat de aanbieder failliet is verklaard en dat de curator zorgt draagt voor de overdracht naar passende zorg voor de overgebleven cliënten.
De Uitgebreide Producenten Verantwoordelijkheid matrassen. |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het dat de Uitgebreide Producentenverantwoordelijkheid (UPV) stapsgewijs toewerkt naar het dekken van de kosten en dat na acht jaar 100% van de recycling kosten worden gedekt, in tegenstelling tot andere UPV’s waarin dat vanaf het eerste jaar kostendekkend moet zijn?
Het klopt dat producenten van matrassen stapsgewijs toewerken naar het dekken van 100% van de inzamel- en recyclingkosten.
De producenten hebben op eigen initiatief een overeenkomst opgesteld waarin zij verantwoordelijk worden gesteld voor het inzamelen en recyclen van matrassen en verplicht zijn een afvalbeheerbijdrage aan Stichting Matrassen Recycling te betalen. Daarmee kent de producentenverantwoordelijkheid voor matrassen geen wettelijke verplichtingen of doelstellingen. De doelen en opbouw zijn door producenten zelf geformuleerd. De enige interventie van de rijksoverheid beperkt zich er toe dat de private overeenkomst die producenten hiervoor onderling hebben gesloten, algemeen verbindend is verklaard. Daarmee zijn ook producenten die niet bij het initiatief betrokken waren, gehouden aan het betalen van de afvalbeheerbijdrage.
Om voor een besluit tot algemeen verbindend verklaren in aanmerking te komen, moet volgens de Wet milieubeheer een overeenkomst bijdragen aan doelmatig afvalbeheer. Omdat er in de bestaande situatie nog helemaal geen sprake was van een door producenten georganiseerd afvalbeheer en het afvalbeheer van matrassen resulteerde in hoge kosten voor gemeenten, is door mijn ambtsvoorganger beoordeeld dat de overeenkomst bijdraagt aan doelmatig afvalbeheer. Er is daarom besloten tot het algemeen verbindend verklaren van de overeenkomst.
Over de keuze om voor matrassen beleidsmatig in te zetten op een vrijwillige vorm van producentenverantwoordelijkheid is uw Kamer geïnformeerd bij brief van 10 april 2020 (Kamerstuk 32 852, nr. 242).
Kunt u toelichten wat hiervan de reden is en hoe de vergoeding is opgebouwd?
Matrassen gaan gemiddeld 10 jaar mee. Een matras dat vandaag wordt gekocht en waarover een afvalbeheerbijdrage wordt betaald, wordt over 10 jaar afval. Een matras dat vandaag afval wordt, is gemiddeld genomen 10 jaar geleden, zonder afvalbeheerbijdrage gekocht. De door producenten opgenomen ingroei is daar een doorvertaling van.
Kunt u toelichten waarom is gekozen voor een verwijderingsbijdrage van slechts € 2,50 per matras, terwijl uit consumentenonderzoek blijkt dat consumenten bereid zijn € 10,– te betalen, wat de kosten van verwerking voor droge, gescheiden ingezamelde matrassen nadert?1
Met de afvalbeheerbijdragen dragen de producenten de kosten van het door hen opgezette afvalbeheersysteem. De overheid heeft geen bemoeienis met de hoogte van de bijdragen.
Kunt u toelichten waarom de verwijderingsbijdrage van matrassen alleen voor droog en gescheiden ingezamelde matrassen wordt uitbetaald en wat er gebeurt met de overige opbrengsten die hierdoor niet worden uitbetaald? Waarom is er voor deze besteding gekozen?
Producenten zetten zich ervoor in om matrassen droog en schoon in te zamelen en dragen de kosten daarvan. Droge en schone inzameling van matrassen is een voorwaarde voor goede recycling. Met de afvalbeheerbijdragen dragen de producenten de kosten voor hun afvalbeheersysteem. In de algemeen verbindend verklaarde overeenkomst zijn waarborgen opgenomen om fondsvorming bij de Stichting Matrassen Recycling te voorkomen. De overheid heeft geen bemoeienis met de hoogte van de bijdragen en de besteding ervan.
Kunt u toelichten of er ook een statiegeldsysteem onderzocht is voor matrassen zoals matrassenproducent Auping reeds toepast?
Er is geen statiegeldsysteem voor matrassen onderzocht. Auping is één van de partijen die het initiatief hebben genomen voor de vrijwillige producentenverantwoordelijkheid en het verzoek tot het algemeen verbindend verklaren hebben aangevraagd.
Aangezien de UPV voor matrassen tot stand is gekomen op vrijwillige basis, kunt u toelichten hoe u de monitoring van de resultaten voor zich ziet?
Producenten zullen jaarlijks een verslag sturen over de uitvoering van hun afvalbeheerstructuur en de bereikte resultaten. Er zijn geen wettelijk handhaafbare doelen die producenten van matrassen dienen na te komen.
Kunt u uiteenzetten wat u heeft gedaan met de reacties uit de inspraakprocedure die voorafging aan het invoeren van de UPV? Hoe zijn de reacties van maatschappelijke organisaties en private partijen afgewogen?
Een conceptbesluit tot het algemeen verbindend verklaren van de overeenkomst matrassen heeft ter inzage gelegen. Hierop hebben verschillende partijen zienswijzen ingediend. In het definitieve besluit2 is toegelicht hoe met de ingediende zienwijze is omgegaan.
Het besluit tot algemeen verbindend verklaren heeft louter als doel om de overeenkomst tot het betalen van een afvalbeheerbijdrage te laten gelden voor alle producenten die matrassen op de Nederlandse markt brengen. Het besluit tot algemeen verbindend verklaren en de overeenkomst hebben geen betrekking op de rol van andere ketenspelers. Verschillende van de binnengekomen zienswijzen gingen juist over de rol van andere ketenspelers waaronder gemeenten. Om de reikwijdte van het besluit tot algemeen verbindend verklaren beter inzichtelijk te maken, is de toelichting op het besluit aangescherpt en is toelichting op zaken die niet in het Besluit geregeld worden, geschrapt.
Waarom worden producenten niet verantwoordelijk gehouden voor de kosten van ingezamelde matrassen die niet schoon en droog zijn?
Producenten hebben zich vrijwillig verantwoordelijk gesteld om een systeem op te zetten om matrassen droog en schoon in te zamelen en dragen de kosten daarvan. Droge en schone inzameling van matrassen is een voorwaarde voor goede recycling.
Kunt u toelichten waarom gemeenten en andere (publieke) inzamelaars geen vergoeding krijgen voor andere methodes van inzamelen zoals inzameling in de wijk, of inzameling aan huis zoals reeds worden toegepast?
Het Ministerie van IenW heeft geen betrokkenheid bij de afspraken die producenten met gemeenten en andere (publieke) inzamelaars maakt over inzameling en vergoedingen.
Is het ministerie aangesloten geweest bij het evaluatiemoment dat de branchevereniging Nederlandse Vereniging van Reinigingsdiensten (NVRD) namens alle publieke en gemeentelijke inzamelaars heeft gehad met de stichting Matrassen Recycling Nederland om de uitvoering van de UPV te monitoren? Zo nee, waarom niet?
Nee, het ministerie is niet bekend met genoemde bijeenkomst. Zoals in het antwoord op vraag 9 aangegeven heeft het ministerie geen betrokkenheid bij de afspraken die producenten met gemeenten en andere (publieke) inzamelaars maakt over inzameling en vergoedingen. Het besluit tot algemeen verbindend verklaren geldt voor de periode 1 januari 2022 tot 31 oktober 2025. De werkzaamheden van Stichting Matrassen Recycling zijn daarmee op 1 januari jl. van start gegaan. Er is op dit moment nog niet voorzien in een evaluatie.
Kunt u toelichten hoe u het proces van invoering beoordeelt, waarbij de invulling van de UPV pas vlak voor de invoering is bekend gemaakt, en de systemen voor vergoeding nog niet klaar zijn? Welke lessen worden hieruit meegenomen naar de invoering van UPV op textiel die voor 1 januari 2023 gepland is?
De verantwoordelijkheid voor matrassen kent geen wettelijke verplichtingen. De voorbereiding van het afvalbeheersysteem waartoe producenten het initiatief hebben genomen is aan producenten. De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor textiel wordt wel wettelijk verplicht; in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden de verantwoordelijkheden van producenten en doelen die zij dienen te halen, vastgelegd. De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor textiel gaat in per 1 januari 2023. In de AMvB worden voor 2025 doelen (zijnde handhaafbare minimumnormen) opgelegd aan producenten.
Ook voor een verplichte in een AMvB vastgelegde producenten-verantwoordelijkheid, zoals nu wordt voorbereid voor textiel, is het de verantwoordelijkheid van producenten om hun wettelijke doelen en verantwoordelijkheid na te komen. De brancheverenigingen in de textielsector hebben kenbaar gemaakt dat zij bezig zijn met het oprichten van een collectieve uitvoeringsorganisatie die namens producenten uitvoering gaat geven aan de verantwoordelijkheden. Daarvoor is de sector ook met inzamelaars en andere ketenpartijen in gesprek.
Voor matrassen is er gekozen om beleidsmatig in te zetten op een vrijwillige vorm van producentenverantwoordelijkheid. In het tweeminutendebat met uw Kamer van 3 feb jl. heb ik aan mevrouw Hagen (D66) toegezegd in een brief nader op het instrument UPV in te gaan. Deze brief verwacht ik binnen enkele weken te kunnen sturen. Daarin zal ik ook nader ingaan op deze vrijwillige vorm van producentenverantwoordelijkheid.
In hoeverre zet u zich in voor strengere producteisen, bijvoorbeeld vanuit het Europese Sustainable Products Initiative, om de duurzaamheidsprestatie van de keten te verbeteren?
Mede door sterk aandringen van Nederland zal de Europese Commissie naar verwachting in maart van dit jaar het beleidsinitiatief duurzame producten presenteren. Dit zal in ieder geval een voorstel tot wijziging van de reikwijdte van de Ecodesignrichtlijn3 bevatten, hetgeen het juridisch mogelijk zal maken om op Europees niveau eisen te stellen aan het duurzaam ontwerp van een veel bredere waaier aan producten. Op termijn kan dit dus ook leiden tot EU ontwerpeisen aan matrassen, die bijvoorbeeld recycling vergemakkelijken. U wordt via het gebruikelijke BNC fiche nader geïnformeerd over het Commissie-initiatief na publicatie ervan.
Daarnaast zijn er op initiatief van producenten en in samenwerking met het Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut (NEN), een privaat matrasetiket en – label ontwikkeld. Het etiket bevat informatie over samenstelling van materialen in matrassen en draagt bij aan het realiseren van recycling, hergebruik en circulariteit van matrassen. Het label informeert consumenten bij het kopen van een matras over de verschillende duurzaamheidsaspecten.
Het gebrek aan maatwerk bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Nationale ombudsman, waarin wordt geconcludeerd dat Openbaar Ministerie (OM) en CJIB onvoldoende maatwerk leveren bij de uitvoering van een schadevergoedingsmaatregel?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de conclusie van de Nationale ombudsman dat het OM en het CJIB de verzoekster geen maatwerk hebben geboden bij de uitvoering van de schadevergoedingsmaatregel, terwijl daar wel aanleiding én ruimte voor was? Bent u van mening dat OM en CJIB dit maatwerk alsnog, en met terugwerkende kracht, zouden moeten leveren? Zo nee, waarom niet?
Het rapport ziet op de inning van een schadevergoedingsmaatregel uit 2013. Als zich een uitzonderlijke situatie voordeed was volgens het toen geldende beleid maatwerk mogelijk en werd dit ook geboden. Deze uitzonderlijke situatie deed uiteindelijk in 2014 voor. Toen is met verzoekster alsnog een betalingsregeling getroffen.
De schadevergoeding die in deze zaak door de strafrechter was opgelegd diende – nadat deze onherroepelijk was geworden – in zijn geheel te worden uitgevoerd door het CJIB. Nadat de schadevergoedingsmaatregel niet tijdig was betaald en aanvankelijk geen passende betalingsregeling kon worden getroffen, zijn van rechtswege verhogingen opgelegd. De hoogte hiervan is wettelijk bepaald.
De wet bood geen ruimte om de verhogingen ongedaan te maken. Deze kunnen daarom niet alsnog ongedaan worden gemaakt. Dit zou ook niet uitlegbaar zijn aan burgers in vergelijkbare situaties in die tijd.
Kunt u aangeven wat het OM en CJIB met de aanbevelingen uit deze casus hebben gedaan? Wat vindt u daarvan? Deelt u de mening dat in ieder geval ook de aanbeveling gevolgd moet worden dat de verhogingen van € 6.000 geschrapt moet worden, omdat er onredelijk en onbehoorlijk is gehandeld door de overheid? Bent u bereid daarvoor te zorgen, omdat maatwerk belangrijk is en rechtsbescherming moet worden geboden?
De Nationale ombudsman doet in zijn rapportage een aantal aanbevelingen. Het OM en CJIB is verzocht om opnieuw te kijken naar de verzoeken van betrokkene om verlaging van het door haar te betalen bedrag. De Nationale ombudsman beveelt aan om a) de opgelegde verhogingen in mindering te brengen, b) het nog openstaande bedrag opnieuw te berekenen, en c) te bezien wat dit betekent voor de berekening van de wettelijke rente.
De conclusie en aanbevelingen in het rapport van de Nationale ombudsman zijn door het OM en het CJIB zorgvuldig overwogen. Daarbij is niet alleen naar deze individuele zaak maar ook breder naar het gevoerde beleid gekeken.
Enkel de aanbeveling om de wettelijke opgelegde verhogingen in mindering te brengen op het openstaande bedrag is niet opgevolgd. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 was hiertoe destijds – en ook nu – geen wettelijke grondslag. Alleen als de verhogingen onterecht zijn opgelegd – bijvoorbeeld als betrokkene door gebruik van een verkeerd adres de post niet heeft kunnen ontvangen – is er aanleiding om de verhogingen ongedaan te maken. Daarvan is hier geen sprake.
Wordt nu wel in alle gevallen bij de uitvoering van een schadevergoedingsmaatregel maatwerk geleverd door het OM en CJIB? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kan dit maatwerk niet ook geleverd worden voor zaken waarover in het verleden al besloten is, maar nog steeds lopen?
Het CJIB heeft op mijn verzoek de afgelopen jaren ingezet op meer persoonsgericht innen en incasseren. Dit houdt in dat het CJIB waar nodig en mogelijk maatwerk toepast om tot inning te komen. Concreet:
Zaken waarin de tenuitvoerlegging onder het oude beleid is begonnen en nog loopt kunnen ook van dit nieuwe, ruimere beleid profiteren. Betrokkenen kunnen altijd contact opnemen als zich bijvoorbeeld relevante wijzigingen in de financiële omstandigheden voordoen. In dat geval kan bijvoorbeeld een lager termijnbedrag worden overeengekomen.
Klopt het dat bij het opleggen van vervangende hechtenis én bij de exorbitante verhogingen draagkracht geen rol speelt? Is dat nog steeds zo? Bent u bereid te bezien of dit gegeven toch meer mee kan worden gewogen bij het al dan niet opleggen van vervangende hechtenis en verhogingen, zodat een beter onderscheid gemaakt kan worden tussen de veroordeelde die niet kan en de veroordeelde die niet wil betalen?
Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding houdt de strafrechter geen rekening met de draagkracht van de dader. Het slachtoffer heeft er immers recht op dat de dader de door hem aangerichte schade volledig vergoedt.
Bij de tenuitvoerlegging wordt sinds 2020 wel rekening gehouden met de draagkracht van de dader. Hierdoor wordt gijzeling niet toegepast als de veroordeelde wel wil, maar aantoonbaar niet (in termijnen) kan betalen.
Sinds 1 januari 2020 wordt overigens geen vervangende hechtenis meer opgelegd, maar bepaalt de rechter het aantal dagen dat de veroordeelde kan worden gegijzeld, voor het geval de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet zou betalen. Gijzeling is een dwangmiddel en beoogt mensen die wel kunnen, maar niet willen tot betaling te bewegen. De duur van gijzeling is gekoppeld aan de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel en is gemaximeerd op 1 jaar. De rechter kan in zijn vonnis wel bepalen dat betaling door de veroordeelde in termijnen kan plaatsvinden.
Verhogingen vinden enkel plaats indien de veroordeelde niet of niet op tijd betaalt. Hierbij wordt niet gekeken naar de draagkracht van betrokkene. De verhogingen zijn in de wet vastgelegd. De eerste verhoging bedraagt 20 euro en de tweede 20% van het (nog openstaande) opgelegde bedrag van de schadevergoedingsmaatregel (met een minimum van 40 euro). Ik acht dit niet onredelijk, te meer nu het CJIB de veroordeelde voldoende mogelijkheden biedt om op een voor hem haalbare manier het bedrag te voldoen. Daarmee kan deze zelf verhogingen voorkomen.
De dreigende situatie rond vogelgriep onder in het wild levende zoogdieren en de risico’s voor mensen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers |
|
Kent u de berichten «Bunzing en vossen besmet met vogelgriep» en «Mogelijk al tientallen dode vossen en marters slachtoffer vogelgriep! NVWA weigert in te grijpen»?1 2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er sinds eind oktober 2021 al bijna 1,15 miljoen kippen, eenden en kalkoenen zijn vergast vanwege uitbraken van het vogelgriepvirus in de pluimveehouderij?3
Ja. Er zijn nu in totaal ongeveer 1.2 miljoen vogels gedood (stand van zaken op 10 februari 2022).
Bent u ervan op de hoogte dat er tussen september en december 2021 in Nederland 65 uitbraken van hoog-pathogene vogelgriep (HPAI) zijn geregistreerd onder wilde vogels? Kunt u bevestigen dat de exacte aantallen wilde vogels die zijn overleden aan de vogelgriep onbekend zijn, omdat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) alleen de locaties bijhoudt, maar niet de aantallen?4
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) registreert waar in Nederland dode wilde vogels zijn gevonden en gemeld. Ook andere organisaties spelen een rol in onderzoek naar vogelgriep bij wilde vogels, zoals Erasmus MC, Dutch Wildlife Health Centre (DWHC), Sovon, en Waarneming.nl. De locaties van de meldingen worden bijgehouden, maar exacte aantallen zijn niet bekend. Niet alle vondsten worden gemeld en niet alle vogels worden gevonden.
Er wordt een steekproef van dode wilde vogels onderzocht op aanwezigheid van het HPAI virus. Onderzoek gebeurt in ieder geval als een vogel van een «nieuwe» vogelsoort (niet eerder besmet bevonden) wordt gevonden of als het een melding in een nieuw gebied betreft waar niet eerder AI in wilde vogels was gevonden. Zie ook de brief aan uw Kamer van 28 januari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1493).
Kunt u bevestigen dat vogelgriep al in verschillende soorten zoogdieren is aangetroffen, waaronder vossen, marters, otters, zeehonden, honden en katten, maar dat de exacte aantallen zoogdieren die zijn overleden aan de vogelgriep onbekend zijn, omdat de NVWA deze niet bijhoudt? Deelt u de mening dat registratie van geconstateerde vogelgriepslachtoffers van groot belang is om zicht te houden op het virus, in lijn met het pleidooi van de Commissie Bekedam voor goede monitoring?
Bij de NVWA en bij DWHC komen meldingen binnen van vondsten van dode vlees- of aasetende zoogdieren, zoals vossen en marterachtigen. Alle dode zoogdieren waarvan de NVWA vermoedt dat die zijn besmet met hoog pathogene aviaire influenza (HPAI) worden aangeboden voor onderzoek aan Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). In Nederland is sinds 1 oktober aviaire influenza virus type H5N1 aangetoond in vijf vossen, een marter, een otter en twee bunzingen. In andere landen zijn ook infecties gevonden bij zeehonden, honden en kat(-achtigen). Er zijn waarschijnlijk ook met HPAI besmette wilde zoogdieren gestorven waarvan geen melding is gedaan of die niet zijn gevonden. Het totale aantal zoogdieren dat is doodgegaan aan een infectie met HPAI is dus niet exact bekend.
Ik onderken het belang van monitoring van zoogdieren die (mogelijk) besmet zijn met HPAI om zicht te houden op verspreiding van het virus in wilde zoogdieren en op mogelijke aanpassingen of mutaties van het virus. Wanneer een infectie met vogelgriepvirus bij een zoogdier wordt gevonden, wordt het virus door het RIVM en het Erasmus MC beoordeeld op zoönotische karakteristieken die het risico op overdracht naar mensen kunnen bepalen. Daarnaast is er een goed werkende structuur waarin de Ministeries van VWS en LNV samenwerken met relevante partijen om zoönosen vroegtijdig te signaleren, te beoordelen en beleidsmatig op te volgen waar noodzakelijk. Zoals vermeld in de voortgangsbrief over het zoönosenbeleid van eind vorig jaar, werken de Ministeries VWS en LNV samen aan een nationaal actieplan zoönosen (Kamerstuk 25 295, nr. 1711, 23 december 2021), mede gebaseerd op de aanbevelingen van de expertgroep zoönosen onder leiding van de heer Bekedam (Kamerstuk 25 295, nr. 1357, 6 juli 2021).
Kunt u bevestigen dat in China en Laos al zestig mensen besmet zijn geraakt met de vogelgriep en dat de helft daarvan is overleden?5
De WHO surveillancerapportages laten zien dat de afgelopen jaren ruim 60 besmette mensen zijn gemeld, waarvan 29 mensen zijn overleden. Deze infecties waren met andere varianten (H5N6) dan het serotype dat nu in Europa circuleert (H5N1). De H5N6 besmettingen bij mensen zijn geassocieerd met de toegenomen circulatie van dit type in vogels en worden mogelijk vaker opgemerkt door inzet van diagnostiek voor COVID-19. De WHO adviseert alertheid, maar het pandemisch risico door aviaire influenza (type H5) wordt niet hoger geschat dan voorgaande jaren.6 Daarnaast zijn sinds 2021 in die regio 21 mensen besmet met H9N2 vogelgriep gemeld, waarvan er geen zijn overleden. Besmetting van mensen met de voorkomende stammen van vogelgriep gebeurt op dit moment alleen door direct en intensief contact met besmette dieren, bijvoorbeeld door slachten. In december 2021 jl. is een besmetting van een persoon met H5N1 geweest in Engeland, die gedurende een langere periode zeer nauw contact had met zijn besmette vogels. De man was verder niet ziek. Op een met H5N8 HPAI virus besmet pluimveebedrijf in Rusland zijn vorig jaar zeven humane gevallen van vogelgriep gemeld, maar het betrof dus een ander serotype. Deze personen hadden milde symptomen of waren asymptomatisch. Er is geen mens-op-mens verspreiding vastgesteld.
In Nederland worden, bij intensief contact met besmet pluimvee, maximale voorzorgsmaatregelen genomen, bijvoorbeeld bij ruimingen. Door medewerkers die bij ruimingen van besmette vogels betrokken zijn worden persoonlijke beschermingsmaatregelen gebruikt (volgelaatsmasker en wegwerpoverall) en werken ze volgens hygiëneprotocollen en -instructies. Ruimers worden elk jaar gevaccineerd met regulier griepvaccin en krijgen virusremmers aangeboden om de kans op uitwisseling tussen humane en vogelgriepvirussen zoveel mogelijk te voorkomen. Ook de pluimveehouder op het besmette bedrijf, het gezin en de dierverzorgers die op het besmette bedrijf werken, worden door de GGD gemonitord en aan hen wordt een virusremmer verstrekt.
Kunt u bevestigen dat er slechts vijf mutaties nodig zijn om het H5N1-vogelgriepvirus van mens tot mens overdraagbaar te maken?6
In 2012 is de Kamer geïnformeerd over dit onderzoek dat het Erasmus Medisch Centrum uitvoert, dat aantoonde dat er voor een hoogpathogeen H5N1 virus minimaal 5 mutaties nodig zijn voor aanpassing en verspreiding van het virus tussen fretten (Kamerstuk 28 807, nr. 131, 7 maart 2012). Fretten stonden in dit laboratoriumexperiment model voor mensen, omdat de luchtwegcellen van fretten lijken op die van mensen.8 Dit is experimenteel onderzoek geweest, wat zich nog niet heeft bewezen in de natuur. In de natuur circuleren op dit moment verschillende vogelgriepvirussen die één of meer mutaties bezitten. Mutaties van virussen komen altijd voor, zowel bij mens als bij dier. De EFSA en het ECDC hebben mede op basis van de laatste bevindingen het zoönotisch risico van HPAI besmetting voor het algemene publiek aangepast van «zeer laag» naar «laag» en voor mensen die beroepsmatig in contact komen met pluimvee van «laag» naar «laag tot gemiddeld».
Een monitoringssysteem en de snelle meldingen door pluimveehouders dragen bij aan een snelle detectie van een nieuwe besmetting op een pluimveehouderij. Om de kans op mutaties uit pluimveehouderijen te minimaliseren worden besmette pluimveebedrijven na melding zo snel mogelijk geruimd, waarmee de kans op verdere circulatie en verspreiding van virus te zo klein mogelijk wordt gemaakt.
Klopt het dat bij een uitbraak van het vogelgriepvirus onder zeehonden in 2014 al vier van deze vijf mutaties zichtbaar waren?7
De infectie bij zeehonden in 2014 was een andere variant dan de huidige H5N1. Het virus dat in 2014 werd aangetoond in zeehonden was een laagpathogeen subtype H10N7 virus. Laagpathogene virussen (LPAI) circuleren van nature in wilde vogels. Het H10N7 virus werd naar alle waarschijnlijkheid direct van wilde vogels overgedragen op zeehonden. Het virus had drie mutaties in het hemagglutinine-eiwit waardoor het makkelijker cellen van zoogdieren kan infecteren. Dit zijn niet dezelfde mutaties als die in een laboratoriumexperiment nodig bleken voor aanpassing van het hoogpathogene H5N1 virus (HPAI) aan fretten. Door mutaties kunnen LPAI virussen HPAI virussen worden. Dat is de reden dat LPAI virussen ook meldplichtig zijn en gemonitord worden. De indeling hoogpathogeen en laagpathogeen heeft betrekking op het ziekmakend vermogen in kippen en is niet één op één gerelateerd aan het ziekmakend vermogen bij mensen.
Klopt het dat het gevaar voor de mens groter wordt wanneer het vogelgriepvirus meer rondgaat onder zoogdieren, omdat zoogdieren genetisch dichter bij de mens staan dan vogels?
Er zijn tot nu toe geen aanwijzingen dat het vogelgriepvirus wordt overgedragen tussen zoogdieren onderling; de besmettingen van zoogdieren zijn het gevolg van het verschalken van een maaltje zieke wilde vogel. Dit kan voorkomen bij wilde zoogdieren zoals vossen en zeehonden en gezelschapsdieren zoals honden, als zij eten van besmette kadavers van vogels. Het is zeer uitzonderlijk dat mensen geïnfecteerd worden met aviaire influenzavirus en dit gebeurt alleen na directe intensieve blootstelling aan besmette dieren. Overdracht van zoogdier naar mensen is niet vastgesteld. Genetische analyse van vogelgriepvirus in vier vossen, een otter en een bunzing in Nederland sinds 1 oktober 2021 heeft aangetoond dat het virus wel een mutatie in één van de polymerase eiwitten bevat die belangrijk is voor infectie van zoogdieren. Maar voor efficiënte transmissie tussen zoogdieren of mensen zijn meer genetische aanpassingen nodig.10 Om besmetting van mensen te voorkomen is het van belang om direct contact met zieke en dode (wilde) vogels en zoogdieren zoveel mogelijk te vermijden.
Hoeveel dode wilde dieren zijn er sinds oktober 2021 door Wageningen Bioveterinary Research en Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) onderzocht op vogelgriep, inclusief mutaties, of nieuwe COVID-19-varianten en wat waren hiervan de uitkomsten?
In totaal zijn er tussen 1 oktober 2021 en 31 januari 2022 536 dode wilde vogels via DWHC aan WBVR aangeleverd, van deze 536 zijn er nu nog 83 in onderzoek, van de overige testte 43% positief op vogelgriep. Daarnaast werd door WBVR van oktober tot januari nog 382 dode wilde vogels getest die via de NVWA werden aangeleverd. Hiervan was 45% positief; de meldingen van januari zijn nog niet volledig afgerond.
Er zijn sinds 1 oktober 2021 ook 12 zoogdieren ingezonden door de NVWA: 6 vossen, 2 zeehonden, 2 bunzingen, 1 marter, 1 otter en vier katten. Afhankelijk van de historie en vraagstelling van de NVWA wordt er eerst getest op SARS-CoV-2 virus of hondsdolheid. Deze testen waren in alle gevallen negatief, waarna alle dieren ook getest werden op hoogpathogene vogelgriep. Vijf vossen, de marter, de otter en twee bunzingen zijn positief getest op H5N1. De zeehonden en een kat waren negatief voor vogelgriep, één vos en drie katten worden op dit moment nog onderzocht.
Alle sequenties van de virussen in zoogdieren werden onderzocht op het voorkomen van mutaties. In zes zoogdieren (4 vossen, 1 bunzing en 1 otter) werd een mutatie aangetoond waarvan bekend is dat deze een aanpassing is van het virus aan zoogdieren. Er zijn meerdere mutaties nodig voordat een virus zich tussen mensen kan verspreiden. Het zoönotisch risico wordt door het RIVM als laag voor de algemene bevolking en laag tot gemiddeld voor beroepsmatige blootstelling aan (mogelijk) geïnfecteerde dieren beoordeeld, in lijn met de risico inschatting in het recente EFSA/ECDC rapport voor H5Nx virussen (Kamerstuk 25 295, nr. 1711, 23 december 2021).
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van deze onderzoeken?
De doorlooptijd van de onderzoeken varieert van enkele dagen tot enkele weken:
Bent u van mening dat er voldoende onderzoekscapaciteit is om zicht te houden op de vogelgriep en COVID-19 onder wilde dieren? Zo ja, waar baseert u dat op?
Er is voldoende onderzoekscapaciteit om het vóórkomen van vogelgriep en COVID-19 onder wilde dieren te monitoren. WBVR kan opschalen bij uitbraken van dierziekten, dit is nu nog niet nodig. Niet alle vogels worden getest, dat is niet nodig: dat gebeurt bij een risico-gebaseerde steekproef van dode wilde vogels en meldingen op een nieuwe locatie of bij een nieuwe vogelsoort (zie ook antwoord op vraag11. Wilde vleeseters (zoogdieren) worden allemaal onderzocht.
Deelt u de zorg dat door niet alle dode wilde dieren waarbij een vermoeden bestaat dat er sprake is van vogelgriep of COVID-19 te onderzoeken, het risico bestaat dat mutaties of varianten over het hoofd worden gezien, met alle mogelijke risico’s voor de volksgezondheid van dien?
In Nederland monitoren we de HPAI situatie in de wilde fauna door gevonden dode dieren, vogels en zoogdieren te onderzoeken en de veranderingen in het virus te volgen. Zoals hiervoor bij vraag 4 en 9 beschreven, worden wilde dieren zowel bij een vermoeden op SARS-CoV-2 als vogelgriep onderzocht.
Er wordt onderzoek gedaan naar de doodsoorzaak en het verloop van de ziekte in wilde vogels en zoogdieren, door DWHC en Erasmus Medisch Centrum. Het WBVR bepaalt de genetische karakteristieken van de gevonden vogelgriepvirussen. Aan de hand hiervan beoordeelt het RIVM het zoönotisch risico. Niet alle dode vogels worden op vogelgriep onderzocht, omdat dit niet efficiënt is en geen meerwaarde heeft voor het primaire doel om vast te stellen welke vogelsoorten gevoelig zijn en waar in Nederland dode vogels worden gevonden met vogelgriep, zodat eventueel nog extra waarschuwingen of maatregelen kunnen worden genomen als daarvoor een noodzaak is. Wilde vlees- of aasetende zoogdieren worden allemaal onderzocht. Er worden voldoende monsters van wilde vogels onderzocht om veranderingen in het virus adequaat te kunnen volgen en mutaties op tijd te kunnen ontdekken. Alle bevindingen worden binnen de zoönosenstructuur gebracht en indien nodig wordt er binnen de structuur opgeschaald, bijvoorbeeld wanneer er aanwijzingen zijn dat het virus aan het veranderen is richting een meer zoönotische variant.
Gaat u de NVWA per direct oproepen om alle kadavers van zieke dieren op te ruimen en, wanneer er een vermoeden bestaat dat er sprake is van vogelgriep of COVID-19, ze te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Kadavers van wilde dieren waarvan een vermoeden bestaat dat zij vogelgriep hebben worden zoveel mogelijk opgeruimd. Vogels worden onderzocht, zoals bij vraag 4, 9 en 12 aangegeven; aaseters/vleeseters worden alle onderzocht op HPAI. Op die manier worden eventuele veranderingen in het virus gemonitord.
De NVWA beoordeelt per melding of en zo ja welke vogels worden onderzocht op aanwezigheid van AI virus of SARS-CoV-2. Een selectie van de dode vogels wordt onderzocht op de aanwezigheid van vogelgriep om de epidemiologie in kaart te kunnen brengen en gegevens te kunnen leveren voor de risicobeoordeling door de deskundigengroep dierziekten. Als er in nieuwe gebieden dode vogels worden gevonden, waar voorheen nog geen besmette vogels waren gevonden, of als een exemplaar van een nog niet eerder besmet gevonden vogelsoort wordt gevonden, worden deze kadavers altijd op AI virus onderzocht (zie ook antwoord 4, 9 en 12 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1493 van 28 januari 2022). Gemelde dode vlees- en aasetende zoogdieren worden allemaal getest op infecties met AI en op SARS-CoV-2 (en Rabies); SARS-CoV-2 infecties zijn tot dusverre in Nederland niet gevonden in wilde dieren.
Het opruimen van kadavers die niet onderzocht worden door de NVWA is een verantwoordelijkheid van meerdere partijen. Er is een handreiking opgesteld met daarin de verantwoordelijkheden voor het opruimen van dode vogels. Dit is in de meeste gevallen de gemeente of de eigenaar van de betreffende grond. De handreiking wordt gepubliceerd.
Hoe wordt het protocol voor het veilig verwijderen van vogels en zoogdieren geïmplementeerd en wie heeft op dit gebied hoofdverantwoordelijkheid – de provincie of de gemeente?
Op de website van de NVWA staat een handleiding voor het veilig verwijderen van kadavers van vogels en zoogdieren. Grondeigenaren, zoals provincies, gemeenten en waterschappen zijn verantwoordelijk voor het opruimen van kadavers.
Bent u het eens dat de verspreiding en mutatiemogelijkheden van het vogelgriepvirus (HPAI) onder in het wild levende dieren zoveel mogelijk moet worden getemperd voor de veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om inzicht te hebben in het voorkomen van het vogelgriepvirus onder in het wild levende dieren. Het is niet mogelijk om de circulatie van diverse HPAI-varianten bij wilde vogels in verschillende jaargetijden en continenten te temperen. We kunnen alleen inzetten op het minimaliseren van de kans van overdracht van besmette wilde dieren naar mensen en gehouden dieren en vice versa.
Erkent u dat de EFSA (European Food Safety Authority) en de expertgroep oproepen om geen jacht toe te staan wanneer er vogelgriepuitbraken zijn, om te voorkomen dat dieren worden verstoord en het virus naar andere gebieden overbrengen?8 9
EFSA heeft in de loop van de jaren meerdere adviezen gegeven over de jacht in relatie tot HPAI. De deskundigengroep dierziekten In Nederland heeft in 2016 aangegeven dat de effectiviteit van een jachtverbod afhangt van welke andere verstorende activiteiten er in het landelijk gebied plaatsvinden. De verschillende adviezen vullen we in Nederland in door een jachtverbod in te stellen in de gebieden rond de besmette locaties.
Zie verder het antwoord bij vraag 17.
Kunt u, gezien we met de grootste uitbraak van vogelgriep ooit in Europa te maken hebben, een landelijk jachtverbod instellen? Zo nee, waarom niet?
EFSA heeft in de loop van de afgelopen jaren verschillende adviezen gegeven over jacht in relatie tot vogelgriep. De deskundigengroep dierziekten heeft hier in 2016 aangegeven dat de effectiviteit van een jachtverbod afhangt van welke andere verstorende activiteiten er in het landelijk gebied plaatsvinden.
Nu, in 2022 bieden we zo veel mogelijk maatwerk en passen de maatregelen aan aan de lokale en huidige situatie. In een beperkingszone geldt een verbod op het jagen en doden van wild. Het is verboden te jagen op eenden of te jagen in gebieden waar dat watervogels kan verstoren. Dit gebeurt daar, lokaal, omdat daar de infectiedruk hoog wordt geacht.
Een landelijk jachtverbod heeft geen toegevoegde waarde voor het voorkomen van de verspreiding van virus. Ook zonder verstoring door jacht of andere beheersactiviteiten migreren watervogels immers in groten getale. Ook zijn er vele andere, onvermijdelijke, activiteiten of gebeurtenissen die watervogels kunnen verstoren. Het opschorten van jacht of populatiebeheer zou dus ten algemene geen significante bijdrage kunnen leveren aan de vermindering van verplaatsing van wilde vogels. Een landelijk jachtverbod wordt, gezien de relatief geringe bijdrage aan het voorkomen van verspreiding en de vele andere belangen die gemoeid zijn met het beheer van populaties, daarom disproportioneel geacht.
Deelt u het inzicht dat het essentieel is om te voorkomen dat het vogelgriepvirus muteert naar een van mens tot mens overdraagbare ziekte? Zo ja, wat gaat u hier als eindverantwoordelijke aan doen?
De ontwikkeling van aviaire influenza tot een van mens op mens overdraagbare infectie moet uiteraard zo goed mogelijk voorkomen worden. Daar zetten de betrokken partijen zich voor in. Het volledig voorkomen van mutaties, zeker indien deze in de natuur onder wilde dieren plaatsvinden is onmogelijk. In gehouden vogels is dat wel mogelijk en mede omwille van de volksgezondheid worden locaties met HPAI besmet pluimvee daarom snel opgespoord en snel geruimd.
Als er echter een aanvullende bedreiging van de volksgezondheid uitgaat van dierhouderijen, zoals in 2020 bij de uitbraak van SARS-CoV-2 bij nertsen, dan wordt opgeschaald en gewerkt conform de zoönosenstructuur. Hierbij coördineert VWS de beleids- en besluitvorming. Dat gaat in samenwerking met het Ministerie van LNV, het RIVM, lokale bestuurders en GGD’en. De Wet dieren geeft het kabinet de bevoegdheid om voor de preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten ter bescherming van de volksgezondheid maatregelen te treffen. De beide ministers besluiten in goed onderling overleg en behouden daarbij hun eigen beleidsverantwoordelijkheid, waarbij in alle gevallen de volksgezondheid voorop staat. Op deze wijze is de bescherming van de volksgezondheid zowel uitgangspunt als doel van alle genomen besluiten.
Vogelgriep lijkt een structureel probleem te zijn geworden nu het virus jaarrond in wilde vogels in Nederland lijkt voor te komen. Dit vraagt om andere oplossingen, zoals nog meer aandacht voor bioveiligheid. Ook gaat LNV de mogelijkheden van vaccinatie bij pluimvee onderzoeken en samen met VWS een lange termijnvisie opstellen hoe we met de pluimveehouderij en vogelgrieppreventie en bestrijding om moeten, kunnen en willen gaan. Daar wordt op dit moment door het Kabinet aan gewerkt, ook in het kader van de volksgezondheid.
De WHO bereidt zich voor op een eventueel scenario waarbij overdracht van vogelgriepvirus op mensen en mens-op-mens transmissie mogelijk is. De WHO selecteert daarom verschillende vogelgriepvirussen zodat die, als het nodig is, gebruikt kunnen worden voor het maken van een humaan vaccin tegen deze varianten.14
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de volksgezondheid, ook wanneer het gaat om het risico op nieuwe zoönosen (ziektes overgedragen van dier op mens), op nummer één komt te staan?
Het belang van een kwalitatief hoogstaande surveillance van zoönotische infectieziekten in een dichtbevolkt land als Nederland, met haar intensieve landbouw en veeteelt en wilde dieren – is evident. Nederland heeft een zoönosestructuur; een goed functionerend surveillancesysteem, gericht op continue signalering, beoordeling en eventueel bestrijding van zoönosen. In de zoönosestructuur nemen de bewindspersonen van VWS en LNV gezamenlijk besluiten vanuit de eigen verantwoordelijkheid, waarbij het volksgezondheidsbelang leidend is. De besluiten kunnen zowel maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid als de diergezondheid betreffen. Er wordt een continue inspanning verricht door medische en veterinaire professionals om bekende zoönosen te bestrijden en tegelijkertijd te zorgen dat een eventuele nieuwe verwekker of nieuw ziektebeeld, of bekende verwekkers met een nieuwe niche, een toegenomen virulentie of een zorgwekkende antimicrobiële of antivirale resistentie tijdig worden gesignaleerd.
Kunt u bevestigen dat het op dit moment geen staand beleid is dat er waarschuwingsborden worden geplaatst in gebieden waar net wilde dieren dood gevonden zijn door de vogelgriep en dat deze gebieden niet worden afgesloten, zelfs wanneer het gaat om honderden dode dieren? Erkent u dat dit een serieus risico oplevert wanneer mensen door deze gebieden wandelen met hun hond, aangezien honden ook besmet kunnen raken met vogelgriep en mensen vervolgens ook?
In grote delen van Nederland, zijn dode vogels gevonden met vogelgriep. Waarschuwingsborden plaatsen heeft daarom weinig toegevoegde waarde. Het algemene advies is om dode dieren niet aan te raken, omdat dieren altijd een ziekte kunnen hebben of in (verregaande) staat van ontbinding zijn. De NVWA adviseert op de website om honden uit voorzorg aangelijnd te houden bij plekken waar dode vogels liggen. Ook al is het geen staand beleid van de rijksoverheid om borden te plaatsen, lokaal kan hierover anders besloten worden: het staat de gemeente of private organisaties vrij om op terreinen een bord te plaatsen (zoals verboden vervoersverbod, informatie voor hondenbezitters).
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk, uiterlijk vóór het commissiedebat Zoönosen en dierziekten, beantwoorden?
Bij deze ontvangt u de antwoorden.
Het bericht dat de Chinese app MY2022 voor de Olympische Spelen 2022 gevoelige data van o.a. de Nederlandse Olympiërs verzamelt en politiek sensitieve content over Oost-Turkestan en Tibet opslaat. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Chinese app MY2022 gevoelige data van onder andere de Nederlandse Olympiërs verzamelt en politiek sensitieve content over Oost-Turkestan en Tibet opslaat?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het bericht is zorgelijk en past in het bredere beeld dat de Chinese overheid in eigen land een hoge mate van controle uitoefent over het verzamelen en verwerken van gegevens. Daarbij is eveneens sprake van censuur op o.a. berichten en informatie die via elektronische communicatiemiddelen worden gedeeld.
Tegen deze achtergrond is in aanloop naar de Olympische Spelen door de AIVD, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en de NCTV een briefing verzorgd voor NOC*NSF. Daar is het dreigingsbeeld aan de orde gekomen en is besproken welke maatregelen genomen kunnen worden om veiligheids- en privacyrisico’s te beperken.
Bent u bekend met het bericht dat de Chinese app MY2022 ongevraagd audio van haar gebruikers aftapt en opslaat op Chinese overheidsservers door middel van technologie van het bedrijf IFlytek?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat IFlytek verbannen is van de Amerikaanse markt, omdat het technologie (zoals technologie voor stemherkenning) verkocht aan de Chinese overheid voor het onderdrukken van de Oeigoeren in Oost-Turkestan?3
Het kabinet is bekend met het feit dat in 2019 IFlytek door de VS op de Entity List is geplaatst, waardoor Amerikaanse toeleveranciers, of producenten die Amerikaanse technologie verwerken in hun producten, aan de Amerikaanse autoriteiten toestemming moeten vragen voordat ze naar IFlytek kunnen exporteren.
Hoe oordeelt u over deze nieuwsfeiten?
De risico’s van het gebruik van deze app passen bij een breder beeld. De AIVD geeft in het jaarverslag 2020 aan dat China op grote schaal persoonsgegevens vergaart, zoals reis-, visa, paspoort-, vlucht-, telefoon- en medische informatie.
Daarnaast waarschuwen de diensten er in algemene zin voor dat in China de wettelijke verplichting bestaat dat Chinese bedrijven medewerking verlenen aan de Chinese Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
Zijn er in Nederland universiteiten of onderzoeksinstellingen die banden hebben met dit bedrijf of één van de andere zes kunstmatige intelligentie bedrijven die zijn verbannen uit de Verenigde Staten?4
Het ministerie houdt geen overzichten bij van de overeenkomsten die kennisinstellingen aangaan met (buitenlandse) partners. De keuze van samenwerkingspartners, zowel nationaal als internationaal, valt binnen de institutionele autonomie en daarmee de verantwoordelijkheid van de kennisinstellingen. In lijn met de in Nederland bij wet geborgde academische vrijheid maken zij zelf de afweging met wie zij samenwerkingen aangaan.
Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat over kennisveiligheid en internationalisering d.d. 9 februari jl. zal mijn collega van OCW de kennisinstellingen bij brief verzoeken op instellingsniveau een risicoanalyse m.b.t. kennisveiligheid te maken en daarbij ook hun contracten met buitenlandse partners tegen het licht te houden en hierover te rapporteren aan hun Raden van Toezicht. De instellingen kunnen hierbij gebruikmaken van de recent gepubliceerde Nationale Leidraad Kennisveiligheid, die het Nederlandse kennisveld en de rijksoverheid gezamenlijk hebben uitgewerkt, en het onlangs geopende Rijksbrede Loket Kennisveiligheid. In de brief zal mijn collega van OCW instellingen tevens verzoeken om op bestuursniveau (bij instellingen voor hoger onderwijs: College van Bestuur) een portefeuillehouder kennisveiligheid aan te stellen. Mijn collega van OCW zal uw Kamer afschrift geven van deze brief aan de kennisinstellingen.
Kunt u de MY2022 app zo snel mogelijk laten doorlichten door de bevoegde instanties?
CitizenLab, een gerenommeerde onderzoeksinstelling, heeft de app doorgelicht en geconcludeerd dat er twee problemen zijn: enerzijds wordt de data die van en naar de servers gaat slecht beveiligd en is de beveiliging relatief eenvoudig te omzeilen. Anderzijds wordt een deel van het verkeer tussen de app en de server überhaupt niet versleuteld. Dit betekent dat onbevoegden relatief eenvoudig kunnen meekijken met de gegevens die de sporters in de app (moeten) invoeren, hetgeen een privacy- en veiligheidsrisico betekent.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse Olympiërs verplicht zijn om deze app te gebruiken en dus per definitie te maken krijgen met schendingen van hun privacy bij deelname aan de Olympische Winterspelen in China?
In het zogenaamde Playbook, waarin de regels zijn beschreven die bij de Olympische Spelen in Beijing gelden voor onder meer de atleten, officials en journalisten, staat vermeld dat Nederlandse Olympiërs niet verplicht zijn deze app te gebruiken. Wat in elk geval wel verplicht is, is het gebruik van de Health Monitoring System (HMS)-functionaliteit. Dit systeem is onderdeel van de MY2022-app, maar is ook te gebruiken zonder de app te installeren via https://hms.beijing2022.cn. Er is technisch gezien dan ook een mogelijkheid om via de online omgeving aan deze verplichting te voldoen zonder gebruik van de app.
Sporters zijn verplicht diverse persoonsgegevens aan de organisatie te overhandigen, zoals gezondheidsstatus (temperatuur en een aantal vragen over algehele gezondheid, bijvoorbeeld hoesten, hoofdpijn etc.), vaccinatiestatus, de PCR-test van twee dagen voor vertrek en het reisschema. Dit is volgens de organisatie noodzakelijk om de Spelen zo veilig mogelijk te kunnen organiseren. Deze persoonsgegevens moeten hoe dan ook aan de Chinese organisatie worden overhandigd, ongeacht de wijze waarop.
Wat doet u om de privacy en de veiligheid van gevoelige persoonsgegevens (zoals paspoortgegevens, medische details en douane-informatie) van de Nederlandse Olympiërs te beschermen en te waarborgen?
De mate van privacy en veiligheid van gevoelige gegevens van atleten en journalisten tijdens de Olympische Spelen in Peking in 2022 is reden tot zorg. In bilaterale gesprekken hebben wij dit onderwerp reeds opgebracht.
Verder vinden er al sinds de Olympische Spelen in Turijn coördinerende overleggen plaats tussen belanghebbende organisaties in aanloop naar grote sportevenementen in het buitenland zoals de Olympische Spelen, de Paralympische Spelen, en Wereldkampioenschappen en Europese Kampioenschappen Voetbal. Deze overleggen richten zich ook op de veiligheid van Nederlandse sporters, staf, werknemers, VIP’s en andere Nederlandse personen die een rol spelen bij het evenement. Over specifieke onderwerpen die de aandacht hebben, zoals cyberveiligheid, worden briefings georganiseerd. Zoals genoemd onder vraag 2, is in de aanloop naar de Winterspelen in China een dergelijke briefing verzorgd voor het NOC*NSF.
Kunt u bevestigen dat China met deze app censuur probeert af te dwingen over de bezoekers en internationale deelnemers aan de Olympische Winterspelen? Zo nee, waarom niet?
De app beschikt over een chatfunctie (een soort WhatsApp) om contact te maken met andere My2022-gebruikers. De app bevat daarbij een lijst van politiek gevoelige termen in een bestand genaamd «illegalwords.txt». De onderzoekers van Citizen Lab kunnen niet bevestigen of de lijst actief gebruikt wordt om te censureren. Hoe dan ook is de indruk dat sporters slechts weinig gebruik maken van deze chatfunctie.
Kunt u verzekeren dat de vrijheid van meningsuiting, veiligheid en lichamelijke integriteit van Nederlandse sporters te allen tijde gewaarborgd is tijdens de Spelen? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u hiermee om?
De vrijheid van meningsuiting wordt beperkt in China. China staat op plaats 177 van 180 in de World Press Freedom Index. Beperkingen van vrijheid van meningsuiting gelden ook voor de atleten en journalisten tijdens de Olympische Spelen in Peking in 2022. Het kabinet is van mening dat atleten en journalisten zich binnen de kaders opgesteld door het IOC vrij moeten kunnen uiten en heeft deze boodschap ook aan de Chinese autoriteiten overgebracht. Dat neemt niet weg dat sporters tijdens hun verblijf rekening hebben te houden met Chinese wet- en regelgeving. De sporters en staf zijn over deze aspecten geïnformeerd in de aanloop naar de Spelen om hier op verstandige wijze mee om te kunnen gaan.
Kunt u er zo snel mogelijk bij het IOC op aandringen dat China wordt aangesproken op de MY2022 app, de verplichte aard ervan, de dataverzameling en poging tot censuur die geïntegreerd is in de app? Zo nee, waarom niet?
Onze zorgen over deze app zijn voorafgaand aan de Spelen overgebracht aan de Chinese ambassadeur in Den Haag. Daarnaast hebben het IOC en NOC*NSF hierin ook een eigenstandige rol te spelen.
Kunt u China hier ook in Europees verband op aanspreken? Zo nee, waarom niet?
De My2022-app is niet ter sprake gekomen in EU-verband. Zoals toegelicht, betreft het hier in principe slechts één specifiek element in een breder beeld. De zorgwekkende mensenrechtensituatie in China, en de beperkingen op het gebied van vrijheid van meningsuiting in het bijzonder, worden door Nederland regelmatig aan de orde gesteld in EU-kader.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor de aanvang van de Olympische Spelen beantwoorden?
Gezien de technische aspecten van de gestelde vragen en de interdepartementale afstemming die deze vergden, is het helaas niet mogelijk gebleken om deze vragen voor de aanvang van de Olympische Spelen te beantwoorden.
Het artikel 'Gemeenteraad besluit over individuele studietoeslag en bouwplan ROC Mondriaan in Leidschenveen' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gemeenteraad besluit over individuele studietoeslag en bouwplan ROC Mondriaan in Leidschenveen»?1
Ja.
Klopt het dat gemeenten per 1 april 2022 niet mogen afwijken van de geharmoniseerde bedragen van de individuele studietoeslag, niet naar beneden noch naar boven?
De herziening van de individuele studietoeslag (IST) is via het amendement Maatoug-Gijs van Dijk2 in de SZW Verzamelwet 2022 opgenomen. Het amendement voorziet in bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) vast te stellen landelijke bedragen per leeftijdscategorie. Hiermee worden onwenselijke verschillen in de hoogte van de IST tussen gemeenten weggenomen. De AMvB ligt nu voor advisering bij de Afdeling Advisering van de Raad van State.
De hoogte van de studietoeslag wordt met de bedragen in de onderstaande tabel landelijk geharmoniseerd. Ook voor de stagevergoeding geldt een geharmoniseerde bedrag. Hier geldt een vrijlating van 180 euro netto per maand. Van deze bedragen kan niet afgeweken worden.
21 en ouder
100%
€ 300,00
20
80%
€ 240,00
19
60%
€ 180,00
18
50%
€ 150,00
17
39,5%
€ 118,50
16
34,5%
€ 103,50
15
30%
€ 90,00
Hoeveel gemeenten gaven in de periode voorafgaand aan 1 april een hoger bedrag dan het bedrag dat een persoon onder de geharmoniseerde bedragen ontvangt?
De nieuwe studietoeslag voorziet in een overgangsrecht. Indien het college al individuele studietoeslag heeft toegekend die hoger is dan het bedrag op grond van de nieuwe studietoeslag, dan houdt een betrokkene recht op dit hogere bedrag voor de duur van de toekenning. Is de toegekende individuele studietoeslag lager, dan dient dit aangepast te worden op grond van de nieuwe studietoeslag.
De rijksoverheid verzamelt geen informatie over de hoogte van de individuele studietoeslag in afzonderlijke gemeenten. Ieder(in) heeft in september 2021 een inventarisatie gemaakt van de hoogte van de IST, waarbij ze met name de hoogte van de IST voor een student van 18 jaar heeft geanalyseerd. Uit deze inventarisatie blijkt dat in 170 gemeenten een achttienjarige student er vaak aanzienlijk op vooruit gaat; in 21 gemeenten blijft het bedrag gelijk; en in 146 gemeenten wordt de studietoeslag lager. Van 15 gemeenten zijn geen gegevens bekend.
Overigens kent de IST op dit moment een vermogenstoets. In de nieuwe studietoeslag komt deze vermogenstoets te vervallen. Ook staat het ontvangen van eventuele alimentatie of de bijdrage van ouders, de aanvraag en het ontvangen van een studietoeslag niet in de weg. Hiermee verwacht ik dat meer studenten die vanwege een structurele medische beperking niet kunnen bijverdienen, een beroep kunnen doen op de studietoeslag.
Voor hoeveel gemeenten geldt dat zij personen in de leeftijd 18 tot 21 nu een lager bedrag moeten uitkeren dan zij hiervoor deden?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u signalen ontvangen van gemeenten die liever een hoger bedrag zouden uitkeren aan personen in de leeftijd 18 tot 21 dan de nieuwe geharmoniseerde bedragen voorschrijven?
In een brief aan de Tweede Kamer van 8 juli 2019 is door de toenmalige staatsecretaris van SZW een bedrag van circa € 300 per maand als uitgangspunt genoemd, in lijn met de motie van het lid Raemakers. Het bedrag is in overleg met gemeenten tot stand gekomen. Voor zover mij bekend, hebben slechts enkele gemeente de wens uitgesproken voor gemeentelijke beleidsvrijheid om de studietoeslag hoger vast te kunnen stellen dan landelijke bedragen.
Wat is de redenering achter de toepassing van de jongerennorm op de individuele studietoeslag?
De studietoeslag is een bijzondere aanvullende inkomensondersteuning naast de studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet Tegemoetkoming Schoolbijdrage en Onderwijs (WTOS). Het is niet bedoeld voor het volledig dekken van de kosten van levensonderhoud. De toeslag is uitdrukkelijk bedoeld om een steuntje in rug te bieden aan studenten die wel arbeidsvermogen hebben maar vanwege hun beperking niet in staat zijn om bij te verdienen naast een voltijd studie. Een hoger bedrag past niet in het compenserende karakter van de studietoeslag. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, wordt in de hoogte van de studietoeslag – conform amendement Maatoug-Gijs van Dijk – een onderscheid gemaakt naar leeftijd. Eerder is besloten het jeugd-WML en de leeftijdsopbouw die daarin geldt, deels in stand te laten.3 Omdat de studietoeslag het uitdrukkelijke oogmerk heeft een compensatie te bieden voor het niet in staat zijn om inkomsten te verwerven die een student zonder structurele medische beperking van dezelfde leeftijd wel kan verwerven, ligt het in de rede om eenzelfde leeftijdsopbouw te maken voor de studietoeslag. De studenten die op dit moment een hogere IST ontvangen dan het bedrag op grond van de nieuwe studietoeslag, houden recht op dit hogere bedrag voor de duur van de toekenning
Overigens staat de hoogte van de studietoeslag los van de jongerenorm in de Participatiewet, de onderhoudsplicht van ouders of de studiefinanciering. Het ontvangen van ouderlijke bijdragen in de studiekosten of het ontvangen van eventuele alimentatie heeft geen invloed op de hoogte van de nieuwe studietoeslag.
In hoeverre bent u van mening dat het argument dat «werken moet lonen», dat wil zeggen dat de hoogte van de uitkering nooit hoger mag zijn dan de hoogte van het minimumloon, van toepassing is voor deze groep die niet of nauwelijks kan werken?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre bent u van mening dat het argument dat ouders financieel nog verantwoordelijk zijn en daarom mede kunnen voorzien in de kosten voor levensonderhoud voor alle jongeren van toepassing is?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre bent u van mening dat een persoon in de leeftijd 18 tot 21 lagere kosten voor levensonderhoud heeft dan een persoon van 21 of ouder?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre kunt u zich voorstellen dat de jongerennorm in de individuele studietoeslag ervoor zorgt dat jongeren niet rond kunnen komen, zeker als dit jongeren betreft die tot op heden wel een hoger bedrag ontvingen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om een overgangsregeling op te zetten, waarbij jongeren die momenteel al een bedrag ontvangen dat hoger is dan de nieuwe bedragen onder de jongerennorm dit bedrag kunnen blijven ontvangen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de budgettaire gevolgen voor het afschaffen van de jongerennorm in de individuele studietoeslag?
Voor de financiering van de studietoeslag zijn vanaf 2015 middelen aan de algemene uitkering van het Gemeentefonds toegevoegd. Na een ingroeipad bedraagt het budget vanaf 2018 € 35 miljoen, waarvan € 5 miljoen bedoeld voor uitvoeringskosten. Op dit moment geven gemeenten significant minder geld uit aan de studietoeslag dan ze daarvoor ontvangen. Met deze wijzigingen is de verwachting dat meer studenten in aanmerking komen voor een studietoeslag en dat meer studenten de toeslag weten te vinden. Indien de koppeling met het jeugd-WML wordt losgelaten, bestaat de kans dat de uitgaven boven het eerder toegekende budget uitkomen. Dat zou om enkele miljoenen tot enkele tientallen miljoenen kunnen gaan. Er is echter geen inschatting te maken van de precieze budgettaire gevolgen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Participatiewet/Breed Offensief op 23 februari 2022?
Ja.
Het artikel 'Huisarts mist ruimte voor uitbreiding' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Kuipers , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de resultaten van het onderzoek naar huisvesting van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV)?1
Ja
Wat vindt u van de resultaten van dit onderzoek?
Ik vind het belangrijk dat de huisartsenzorg toegankelijk is. Het is een duidelijk signaal vanuit de beroepsgroep dat huisartsen problemen ervaren met het vinden van praktijkruimte dan wel de uitbreiding van de praktijkruimte. Het is belangrijk dat het gesprek tussen huisartsen, gemeenten en zorgverzekeraars hierover gevoerd wordt.
Bent u het eens dat het belangrijk is dat eerstelijnszorg bereikbaar blijft in wijk/stad/dorpskern?
Ja. Basiszorg, waar de huisartsenzorg onderdeel van is, moet voor iedere Nederlander goed toegankelijk zijn.
Wat vindt u ervan dat 77 procent van de huisartsen aangeeft door ruimtegebrek nadelen te ondervinden, waardoor ze patiëntengroei niet kunnen opvangen, geen artsen kunnen opleiden en/of geen extra personeel kunnen aannemen?
Het is een lastige situatie en ik begrijp dat dit knelpunten met zich meebrengt, zeker gezien de toenemende druk op de huisartsenzorg. Dit moet dus onderwerp van gesprek zijn tussen huisartsen, gemeenten en zorgverzekeraars. Zij moeten hierover gezamenlijk tot goede afspraken komen.
Daarnaast kunnen innovatieve manieren van consultvorming, zoals digitale consulten, in sommige gevallen bijdragen, waardoor minder patiënten fysiek naar de praktijk hoeven te komen. Binnen het hoofdlijnenakkoord huisartsenzorg werk ik daarom samen met het veld aan een versnellingstraject op het gebied van digitalisering.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek blijkt dat ruim de helft van de praktijkhouders wil verhuizen c.q. verbouwen, maar aangeeft dat er geen beschikbare panden c.q. adequate ruimtes zijn, dat de huisvestingskosten te hoog zijn of dat de gemeente niet meewerkt? Vindt u ook dat adequate huisvesting niet alleen een verantwoordelijkheid is van huisartsen en zorgverzekeraars, maar ook van gemeenten?
Adequate huisvesting van huisartsen is naar mijn mening niet alleen een verantwoordelijkheid voor huisartsen en zorgverzekeraars maar ook van gemeenten. In dat kader kan een gemeente vanuit de verantwoordelijkheid voor een goede ruimtelijke ordening in het bestemmingsplan of door de verlening van een omgevingsvergunning de huisvesting van gezondheidszorg c.q. huisartsen op de juiste locaties planologisch mogelijk maken.
Hoe ziet u de taak van gemeenten in dit kader?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een inventarisatie te laten doen, zodat per COROP-gebied de problematiek duidelijker wordt?
De situatie op de vastgoedmarkt kan enorm fluctueren per gebiedsniveau en daardoor kunnen resultaten van dat moment enige tijd later al niet meer representatief zijn. De enquête van de LHV schetst een goed beeld van de huidige situatie en knelpunten. Ik zal daarom geen aanvullende inventarisatie uitvoeren.
Bent u het eens dat er geen enorme verschillen in huisvestingskosten mogen zijn, aangezien huisartsenzorg publieke zorg is?
Nee. De kosten voor de huisvesting van huisartsenzorg kunnen per praktijk verschillen, afhankelijk van de (koop)waarde van de vestiging of de huurafspraken die zijn gemaakt met een verhuurder. Per situatie of locatie kunnen deze kosten logischerwijs verschillen. Huisvestingskosten maken deel uit van het praktijkkostenonderzoek door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), waar vervolgens de tariefbepaling op gebaseerd is. Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is adequate huisvesting van huisartsen een vraagstuk waarover zorgverzekeraars, huisartsen en gemeenten met elkaar het gesprek moeten aangaan, zodat de huisartsenzorg voor elke Nederlander toegankelijk blijft.
Vindt u ook dat er bij bestemmingsplannen en inrichting/aanleg/wijzigingen van wijken/dorpen aandacht moet zijn voor bereikbaarheid van de (eerstelijns)zorg?
Ja, ik vind dat gemeenten bij de inrichting of aanleg van wijken of dorpen rekening moeten houden met voldoende ruimte voor maatschappelijke voorzieningen waaronder de aanwezigheid van (eerstelijns)zorg. Dat kan via het bestemmingsplan waarin de gemeente bijvoorbeeld via de bestemming «maatschappelijk» of «gemengd» kan regelen dat een gebouw, afhankelijk van de omschrijving, alleen of in combinatie met andere functies voor maatschappelijke of medische voorzieningen als gezondheidszorg kan worden gebruikt. Daarnaast kan de gemeente ook via een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan de vestiging van een huisarts mogelijk maken. Het is van belang dat huisartsen hierover het gesprek voeren met zorgverzekeraars en gemeenten.
Welke acties gaat u ondernemen om onder de aandacht te brengen dat met de invoering van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) zorgaanbieders per 1 januari 2022 verplicht overleg moeten hebben met het regionale/lokale bestuur bij voorgenomen wijzigingen in de acute zorg?
Met ingang van 1 januari 2022 is de Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders in werking getreden. Via deze aanpassingswet is een bepaling opgenomen in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) omtrent de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg. Deze bepaling is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit en de Uitvoeringsregeling Wkkgz.2 Nadat mijn voorgangers al voorafgaand aan het in werking treden van deze regelgeving hebben gewezen op het belang van alvast handelen in de lijn van de toekomstige regelgeving, heb ik de koepels van zorgaanbieders gewezen op de vindplaats van deze regelgeving. Tevens heb ik een stroomschema laten maken met daarin een overzicht van wat een zorgaanbieder moet doen bij plannen om het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk te sluiten.3 Ik heb de koepels veldpartijen eveneens gewezen op dit stroomschema en de suggestie gedaan deze informatie te delen met leden of andere belangstellenden.
Vindt u ook dat deze huisvestingsproblemen een extra druk creëren op de al bestaande capaciteitsproblemen met betrekking tot huisartsen, zoals vermeld in het Actieplan Huisartsen van het CDA?2
Ik snap dat dit tot extra druk kan leiden. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 4. Binnen het hoofdlijnenakkoord huisartsenzorg werk ik met partijen uit de huisartsenzorg aan de toekomstbestendigheid van de huisartsenzorg. Daarnaast zijn in het coalitieakkoord verschillende afspraken opgenomen om de huisartsenzorg te versterken. Zo zijn er middelen gereserveerd voor het opleiden van extra huisartsen en voor het versterken van de organisatiegraad van de basiszorg.
De brief van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd die op 7 oktober 2021 is verstuurd naar een huisarts |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de brief van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) die op 7 oktober 2021 is verstuurd naar huisarts Van Veen?1
Ja.
Om welke in de brief vermelde «onjuiste» uitspraken van mevrouw Van Veen gaat het en waarom zijn ze «onjuist»?
Allereerst hecht ik eraan te vermelden dat de inspectie in de regel niet naar buiten treedt over individuele casuïstiek en daarover in de regel ook geen inhoudelijke mededelingen doet. De inspectie is onafhankelijk toezichthouder die zijn eigen afwegingen maakt.
Zoals uit de brief van 7 oktober 2021 blijkt en zoals de inspectie mij ook heeft bevestigd, zijn de termen «onjuiste uitspraken» en «intimiderende berichtgeving» in deze brief de termen die door de melder zelf bij de inspectie zijn gebruikt. De melding is voor de inspectie aanleiding geweest de betrokken huisarts te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving door of via BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren. Zie daarover verder hierna.
De melding is overigens – geanonimiseerd – aan de betrokken huisarts ter beschikking gesteld.
Om welke in de brief vermelde «intimiderende berichtgeving op Twitter» van mevrouw Van Veen gaat het en waarom zijn ze intimiderend?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het in de brief gemaakte onderscheid tussen «kritische opmerkingen» en «desinformatie» toelichten (liefst m.b.v. een paar voorbeelden)?
Een inspectie-reactie richting een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar is gebaseerd op de overweging dat een ieder in beginsel vrij is zich te uiten over
welk onderwerp dan ook, maar dat dit niet onbeperkt geldt voor BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren.
De mate waarin BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren vrij zijn hun mening te uiten wordt mede bepaald door de richtlijnen en professionele normen van hun eigen beroepsgroep.
In gevallen waarin een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar in strijd handelt met deze richtlijnen en professionele normen, kan de inspectie handhavend optreden.
Er zijn ook situaties waarin een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar zich zodanig uit of handelt dat niet direct duidelijk is of dit wel of niet in strijd is met richtlijnen en professionele normen, maar waarin de inspectie het nodig vindt de beroepsbeoefenaar te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving. Deze uitingen kunnen immers risicovolle verwarring met zich brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg schaden. De inspectie is er met het versturen van zo’n brief op gericht deze uitingen te stoppen.
Tot slot, kunnen we uit deze brief concluderen dat artsen over volledige vrijheid van meningsuiting beschikken zolang ze zich bij hun uitlatingen niet presenteren als arts maar als «kritische burger»?
Zie antwoord vraag 4.
Het decimeren van de konijnenpopulatie door ziekte, terwijl de jacht op konijnen ongehinderd doorgaat |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «Waar zijn de konijnen? «Ze vallen gewoon om»»?1
Ja.
Bevestigt u dat de konijnenpopulatie op sommige plekken in Nederland hard is geraakt door virusepidemieën en dat dat zeer negatief uitpakt voor de natuur en de biodiversiteit?
Konijnenpopulaties vertonen veel dynamiek in verspreiding en aantallen. Virusziekten zoals myxomatose en RHD zijn voor een belangrijk deel de oorzaak van deze dynamiek. De achteruitgang van konijnenpopulaties is een zorgelijke ontwikkeling omdat dit ook gevolgen heeft voor andere soorten. Begrazing door konijnen draagt bij aan behoud van de vegetatiestructuur en gaat verruiging van het terrein tegen.
Klopt het dat meerdere natuurbeheerders konijnen hebben uitgezet om lokale populaties te laten herstellen, terwijl konijnen elders worden afgeschoten omdat het konijn nog steeds op de landelijke vrijstellingslijst staat?
Ik ben ermee bekend dat er door natuurbeheerders konijnen worden bijgeplaatst in gebieden waar populaties onder druk staan. In het kader van schadebestrijding kunnen konijn gedood worden op basis van de landelijke vrijstellingslijst.
Hoeveel konijnen zijn het afgelopen jachtseizoen afgeschoten door jagers? Hoeveel konijnen zijn er uitgezet om de populaties te redden?
De provincie is bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen op het verbod van het uitzetten van soorten in het wild. Mijn ministerie beschikt daarom niet over gegevens van het bijplaatsen van konijnen. Voor de afschotgegevens van konijnen verwijs ik u door naar de jaarverslagen op de website van de betreffende faunabeheereenheden.
Bent u bereid om met onmiddellijke ingang de aangenomen motie van de leden Wassenberg en Futselaar (Kamerstuk 35 616, nr. 9) uit te voeren en het konijn en de haas van de lijst van vrij bejaagbare soorten te halen? Zo nee, waarom niet?
In de verzamelbrief Natuur2 is er toegezegd dat wanneer uit onderzoek blijkt dat de staat van instandhouding van soorten op de jachtlijst in het geding is, de jacht niet geopend wordt. Zoals ik aangeef in de brief aan uw Kamer over de jacht op haas en konijn, die ik uw Kamer tegelijkertijd aan de beantwoording van deze schriftelijke vragen doe toekomen, is de staat van instandhouding van alle vrij bejaagbare soorten in het geding. Voor de haas en het konijn zijn vorig jaar op provinciaal niveau trends bepaald3. Gebaseerd op deze trends ben ik voornemens voor het komende seizoen (2022/2023) de jacht niet te openen voor de haas in de provincies Groningen, Utrecht en Limburg. Ik ben voornemens de jacht op het konijn in alle provincies niet te openen voor het komend jachtseizoen omdat de populatie van het konijn landelijk een dalende trend toont.
Hoeveel naturalisatieverzoeken zijn sinds de beleidswijziging van juli 2021, waarbij ook de overige RANOV-vergunninghouders in de optie- of naturalisatieprocedure werden vrijgesteld van het overleggen van documentatie om hun identiteit of nationaliteit aan te tonen, door RANOV-vergunninghouders ingediend? Hoeveel van deze verzoeken zijn afgewezen?1 2
Tussen 7 juli 2021 (de dag waarop de beleidswijziging werd gecommuniceerd) en peildatum 1 februari 2022 hebben afgerond 2.000 Ranov-vergunninghouders die meerderjarig waren op de ingangsdatum van hun Ranov-vergunning, een naturalisatieverzoek ingediend. Daarnaast zijn er in deze periode afgerond 70 minderjarige Ranov-vergunninghouders vermeld op naturalisatieverzoeken van hun ouder(s). Van deze in totaal 2.070 verzoeken waren er op 1 februari 2022 afgerond 690 door de IND ingewilligd en voorgedragen voor ondertekening door de Koning en minder dan 10 afgewezen. De genoemde cijfers zijn afgerond op tientallen.
Worden RANOV-vergunninghouders gevraagd om met documentatie hun identiteit en nationaliteit aan te tonen? Zo ja, waarom, gelet op het feit dat dit volgens het door u ingestelde WODC onderzoek juist het grootste probleem was bij naturalisatie (««Uit verschillende onderzoeken gedaan tussen 2014–2017 kwam naar voren dat de documenteneis verreweg het grootste obstakel vormde voor nog niet genaturaliseerde Ranov-vergunninghouders om een verzoek tot naturalisatie in te dienen.»), dat dit ook expliciet wordt erkend in de Kamerbrief van 7 juli 2021 en dit tevens de reden is geweest om het beleid in de eerste plaats te wijzigen?
Het indienen van een naturalisatieverzoek gebeurt bij de gemeente. In zijn algemeenheid moet de verzoeker bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn persoonsgegevens aantonen met een geboorteakte/een geboorteregistratiebewijs, tenzij betrokkene ten behoeve van zijn eerdere registratie bij de gemeente al het daarvoor relevante document heeft overgelegd. Ook in zijn algemeenheid geldt dat wordt gevraagd het actueel bezit van een vreemde nationaliteit aan te tonen met een geldig buitenlands paspoort. Als bij het indienen blijkt dat de naturalisatieverzoeker, als zijnde een Ranov-vergunninghouder, is vrijgesteld van het overleggen van persoons- en nationaliteitsdocumenten, dan laat de gemeente het naturalisatieverzoek indienen zonder deze documenten, tenzij betrokkene toch de ondersteunende documenten overlegt en ermee instemt dat zij onderdeel worden van het naturalisatieverzoek. De beoordeling van het naturalisatieverzoek gebeurt vervolgens bij de IND in de meeste gevallen zonder identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten, of, als zij toch zijn bijgevoegd, mét die documenten.
Hoeveel RANOV-vergunninghouders die tijdens het ingaan van RANOV (in 2007) minderjarig waren, en waarover dus al voor de publicatie van het WODC rapport, namelijk in de Kamerbrief van 24 april 20213 was besloten dat zij een verzoek konden indienen zonder documentatie gezien de zwaarwegende belangen van minderjarigen, hebben sinds 1 juni 2021 een naturalisatieverzoek gedaan?
Tussen 1 juni 2021 en 1 februari 2022 hebben afgerond 590 Ranov-vergunninghouders die op de ingangsdatum van hun Ranov-vergunning minderjarig waren, een naturalisatieverzoek ingediend. De genoemde cijfers zijn afgerond op tientallen.
Wordt deze toenmalige minderjarige kinderen een eventuele twijfel ten aanzien van de identiteit van de ouders toegerekend? Zo ja, hoe komt dit? Vindt u dit uitlegbaar en in lijn met de motie Van Dijk/Van Toorenburg4?
Gerede twijfel aan de gestelde persoonsgegevens en/of de gestelde nationaliteit is een grond om een naturalisatieverzoek af te wijzen, die ook van toepassing is als de twijfel bestaat als gevolg van het eerder handelen van de ouder(s). Deze gerede twijfel is altijd gebaseerd op een objectieve bron, bijvoorbeeld een taalanalyse. Is sprake van gerede twijfel dan kan de IND wel om buitenlandse identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten vragen. In het bijzonder is in dit kader relevant of de ouder(s) de juiste nationaliteit hebben opgegeven of geslachtsnaam. Onjuistheden in de persoonsgegevens van de ouder(s), bijvoorbeeld een voornaam of een deel van de naamketen, die niet relevant zijn voor de persoonsgegevens van het voormalige minderjarige kind worden bij het nemen van de beslissing op diens naturalisatieverzoek niet meegenomen.
De motie Van Dijk/Van Toorenburg vraagt om bij Ranov-vergunninghouders, net als bij houders van een asielvergunning, bewijsnood aan te nemen ten aanzien van de eisen om een geldig paspoort van de oorspronkelijke nationaliteit en een geboorteakte, en om op dit punt de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap aan te passen om deze juridische eisen weg te nemen. De bedoelde vrijstelling van de documenteneis is op 1 juni 2021 in werking getreden voor de Ranov-vergunninghouder die als minderjarige samen met de ouder(s) of zelfstandig een Ranov-vergunning heeft gekregen, en inmiddels meerderjarig is. Met ingang van 1 november 2021 geldt de vrijstelling tevens voor de overige Ranov-vergunninghouders. De motie is daarmee uitgevoerd volgens de daarin gestelde lijn.
Vindt u dat u de aangenomen Kamermotie Van Dijk/Van Toorenburg5 uitvoert op een manier die in lijn is met de geest en de bedoeling van de motie? Kunt u dit uitleggen?
Ik meen de genoemde motie op te volgen. Dit is ook aangegeven in de brief aan uw Kamer van 4 maart 2022, beantwoording schriftelijk overleg inzake hoofdlijnen beleid Ministerie van Justitie en Veiligheid d.d. 9 februari 2022.6 Ranov-vergunninghouders kunnen naturaliseren zonder dat zij daarvoor identiteits- of nationaliteitsdocumenten moeten overleggen. Bovendien zijn zij vrijgesteld van de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit.
Het Politico interview van Eurocommissaris Reynders |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het interview van Eurocommissaris Reynders in Politico van 27 januari 2022?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat de rechtsstaatverordening nog niet direct toegepast kan worden nadat het Europese Hof van Justitie hier op 16 februari een oordeel over velt, en de toepassing hiermee over de Hongaarse verkiezingen van 3 april wordt getild?
De MFK-rechtsstaatverordening is van toepassing sinds 1 januari 2021. Tijdens de Europese Raad van 10-11 december 2020 heeft de Commissie aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. Over dit arrest ontvangt uw Kamer een toelichtende brief met kabinetsappreciatie. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
De Commissie is haar onderzoekende werk evenwel gestart per 1 januari 2021. De Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat zullen worden betrokken bij de eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening. De Commissie heeft verzekerd dat geen enkele schending van de beginselen van de rechtsstaat door de Commissie terzijde zal worden geschoven. Ook stuurde de Commissie op 18 november 2021 informatieverzoeken aan Polen en Hongarije op grond van artikel 6(4) van de MFK-rechtsstaatverordening.
Na de vaststelling van de richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie wel vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Er is geen indicatie dat de Commissie hiermee zal wachten tot na de Hongaarse parlementsverkiezingen op 3 april 2022.
De procedure om tot maatregelen te komen is, zoals Eurocommissaris Reynders in zijn interview in Politico aangeeft, met diverse waarborgen omkleed. De procedure zal naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen. Ook wanneer de Commissie daags na de uitspraak van het EU Hof van Justitie de eerste stap in deze procedure zet, en de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(1) van de MFK-rechtsstaatverordening een schriftelijke kennisgeving toestuurt met de redenen waarop zij haar vaststelling baseert, is het daarom niet mogelijk om de procedure af te ronden en eventuele maatregelen vast te stellen voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen van 3 april 2022.
Klopt het dat er na de uitspraak van het Hof nog een uitvoerige uitwisseling van gegevens en standpunten tussen de Europese Commissie en de Hongaarse regering nodig is voordat er daadwerkelijk overgegaan kan worden tot het inhouden van betalingen?
Dat klopt. De in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening beschreven procedure biedt verschillende mogelijkheden voor de Commissie om gegevens en standpunten met de betrokken lidstaat uit te wisselen.
De procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtstaatverordening begint formeel met de toezending van de schriftelijke kennisgeving door de Commissie op grond van artikel 6(1) van de MFK-rechtsstaatverordening. De Commissie kan, op grond van artikel 6(4) van de MFK-rechtsstaatverordening, zowel vóór als na het toezenden van de schriftelijke kennisgeving de lidstaat verzoeken om aanvullende informatie. De Commissie stuurde dergelijke informatieverzoeken reeds aan Polen en Hongarije op 18 november 2021. De Commissie ontving inmiddels uit beide lidstaten reactie.
Na de toezending van de schriftelijke kennisgeving heeft de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(5) van de MFK-rechtsstaatverordening minimaal één maand en maximaal drie maanden om opmerkingen te maken over de bevindingen van de Commissie en voorstellen te doen voor het nemen van corrigerende maatregelen in reactie op die bevindingen.
De Commissie besluit vervolgens op grond van artikel 6(6) van de MFK-rechtsstaatverordening binnen een indicatieve termijn van één maand, en in ieder geval binnen een redelijke termijn, of ze een voorstel voor een uitvoeringsbesluit inzake passende maatregelen wil voorleggen aan de Raad. Wanneer de Commissie voornemens is dit te doen, stelt de Commissie de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(7) van de MFK-rechtsstaatverordening eerst in de gelegenheid om binnen één maand zijn opmerkingen in te dienen, met name over de evenredigheid van de voorgenomen maatregelen.
Daarna kan de Commissie op grond van artikel 6(9) van de MFK-rechtsstaatverordening een voorstel voor een uitvoeringsbesluit inzake passende maatregelen – zoals een schorsing of stopzetting van uitkering van EU-middelen – indienen bij de Raad.
De Raad besluit hierover met gekwalificeerde meerderheid, en stelt het uitvoeringsbesluit op grond van artikel 6(10) en overweging 26 van de MFK-rechtsstaatverordening in beginsel vast binnen één maand, tenzij sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, waardoor de termijn voor de vaststelling van het uitvoeringsbesluit met maximaal twee maanden kan worden verlengd voor bespreking in de Europese Raad.
De procedure zal daarmee naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen.
Hoe verhoudt deze vertraging zich tot eerdere uitspraken van het kabinet dat de vertraging rond toepassing van de rechtsstaatverordening te vergelijken is met een flitspaal die al aanstaat, maar waarbij het alleen nog even wachten is tot de boete wordt verzonden?
De procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening is zo overeengekomen tijdens de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement. Nederland is positief over het bereikte onderhandelingsresultaat van de MFK-rechtsstaatverordening. Uw Kamer ontving hierover eerder een kabinetsappreciatie.2
Tijdens de Europese Raad van 10–11 december 2020 is de tekst van de MFK-rechtsstaatverordening niet gewijzigd. De Commissie heeft tijdens deze Europese Raad wel aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen. Zie hiervoor ook de toelichtende brief over deze ER-conclusies.3
De beeldspraak over de flitspaal geldt onveranderd, en ziet op de conclusies van de Europese Raad van 11 december 2020, en houdt in dat de Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat sinds 1 januari 2021 worden betrokken bij eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de Hongaarse regering na de mogelijkheid om de verordening eerst aan het Hof voor te leggen op deze manier een nieuwe mogelijkheid krijgt om inhouding van betalingen te vertragen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, is de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening zo overeengekomen tijdens de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement. Het kabinet deelt het gevoel van urgentie, en blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten. Tijdens de recente gesprekken tussen de Minister-President en Commissievoorzitter Von der Leyen en tussen de Minister-President en Eurocommissaris Reynders heeft de Minister-President deze boodschap van urgentie opnieuw overgebracht.
Welke juridische mogelijkheden zijn er voor de Commissie om bij grote zorgen over de rechtsstaat hangende deze discussie toch al betalingen op te schorten en de «boetes» voor eerdere schending reeds te gaan vorderen?
Van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium ontving uw Kamer een overzicht.4 Het kabinet blijft de Commissie aanspreken om haar rol als hoedster van de Verdragen consequent en proactief te vervullen, en op te treden om de rechtsstaat te beschermen, als fundament van EU-samenwerking. Het kabinet dringt er voortdurend bij de Commissie op aan om alle instrumenten die zij hiervoor tot haar beschikking heeft, in te zetten.
Bent u bereid om zich in EU-verband in te zetten voor een directe doorwerking van het vonnis zodra de uitspraak er ligt en in ieder geval betalingen aan Hongarije tot nader orde op te schorten?
Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten.
De staking van veerschippers bij de Maasveren |
|
Bart van Kent |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat Stichting De Maasveren erop aanstuurt om bij nieuwe arbeidsvoorwaardenonderhandelingen de vakbond buitenspel te zetten waardoor voor veerschippers de vrije keuze voor een werknemersvertegenwoordiging vanuit een vakbond in het geding komt?
In Nederland geldt het principe van contractsvrijheid. Sociale partners bepalen zelf met wie ze om tafel gaan zitten en afspraken maken. Het kader waarbinnen de onderhandelingen plaatsvinden, wordt gevormd door de relevante nationale en internationale wet- en regelgeving. De rol van de regering ziet met name op het scheppen van de voorwaarden waarin onderhandelingen kunnen plaatsvinden.
In algemene zin hecht ik, als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, er waarde aan dat werkgevers en werknemers gezamenlijk goede afspraken maken over arbeidsvoorwaarden. Collectieve onderhandelingen zijn een zaak van werkgevers en werknemers. De invulling van de onderhandelingen is daarmee ook aan de sociale partners zelf. Hoewel het gebruikelijk is om afspraken over arbeidsvoorwaarden vast te leggen in een cao, bestaat daartoe geen verplichting. Het is natuurlijk mogelijk dat cao-onderhandelingen uiteindelijk niet leiden tot het daadwerkelijk afsluiten van een overeenkomst tussen werkgevers(organisaties) en vakbonden. Ook op individueel niveau kunnen afspraken over arbeidsvoorwaarden worden gemaakt. Overigens blijkt uit recente mediaberichten dat de acties voorlopig zijn opgeschort vanwege de aanstelling van een bemiddelaar.
Hoe kijkt u naar de ontwikkeling dat steeds meer werkgevers de vakbond aan de kant proberen te schuiven? Bent u het eens dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is en ziet u de noodzaak om in de grijpen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom accepteert u dat een bedrijf als Maasveren alles op alles zet om een door werknemers gekozen vertegenwoordiging aan de kant te schuiven?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de veerschippers ook in het vervolg onder de vlag van de FNV kunnen onderhandelen? Gaat u contact opnemen met Stichting De Maasveren om ze aan te spreken op hun gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met de veerschippers eens dat de Maasveren een essentiële verbinding zijn voor de regio? Ziet u een noodzaak om de veren in publieke handen te laten komen indien de toekomst onzeker wordt door de opstelling van de werkgever? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit voor elkaar te krijgen?
Navraag bij provincies Gelderland en Noord-Brabant leert dat gemeenten de veerdiensten inderdaad beschouwen als essentiële verbindingen voor de regio. Beide provincies zijn van mening dat de verantwoordelijkheid voor veerdiensten primair bij de betreffende oevergemeenten ligt. Zij kunnen op maat invulling geven aan de instandhouding en exploitatie van een veerdienst, passend bij de functie die het betreffende veer vervult. In dat kader vindt het kabinet het ook positief dat de oevergemeenten bij de Maasveren een bemiddelaar hebben aangesteld. Bovendien zijn er – indien nodig – vanuit beide provincies mogelijkheden voor aanvullende ondersteuning. Vanuit het kabinet is er geen intentie om veren in publieke handen te laten komen. Dit betreft een decentrale afweging, waar het kabinet niet in de bevoegdheden van publieke en private partijen wil treden.
Gaat u met het bestuur van Stichting De Maasveren in gesprek om hen te wijzen op het Rijksbeleid omtrent «Gelijk Werk, Gelijk Loon»1? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u ons hierover voorzien van een terugkoppeling?
Zoals in antwoord op vraag 1, 2 en 3 aangegeven is de invulling van onderhandelingen aan sociale partners zelf. Voor zover bekend zijn de onderhandelingen nog gaande, daarbij wordt van de Stichting de Maasveren verwacht dat zij het geldende beleid respecteren, waarin in beginsel «gelijk loon voor gelijk werk» geldt.
Gaat u met de betrokken gemeenten (Oss, Maasdriel en West Maas en Waal) en de provincies Noord-Brabant en Gelderland in gesprek over de continuïteit van de veren? Zo ja, op welke termijn kunt u ons hierover terugkoppelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 4 is het niet primair aan mij, als Minister van IenW, om hierover een gesprek aan te gaan. Ik heb goede hoop dat de Stichting en de oevergemeenten er met inzet van de bemiddelaar uitkomen en daarmee de continuïteit gewaarborgd is. Mocht dat tot onvoldoende zekerheid leiden, dan zijn eerst beide provincies aan zet.
Gaat u met de betrokken gemeenten (Oss, Maasdriel en West Maas en Waal) en de provincies Noord-Brabant en Gelderland in gesprek over het garanderen dat de arbeidsvoorwaarden worden gerespecteerd? Zo ja, op welke termijn kunt u ons hierover terugkoppelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in antwoord op vraag 1, 2 en 3, is de invulling van onderhandelingen en het overeenkomen van arbeidsvoorwaarden aan sociale partners zelf.
Gaat u een voorstel maken voor de samenstelling van een nationaal verenfonds zodat veerschippers niet meer in de private sector hoeven te werken en essentiële verbindingen zoals de Maasveren weer in publieke handen kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
De verkoop van het vervuilde voormalige terrein van chemiebedrijf Akzo Nobel in Deventer |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verkoop «vervuilde» grond Akzo Nobel aan provincie»1?
Ja.
Bent u bekend met de ernstige vervuiling die er op deze plek in de bodem zit? Wat is uw beeld van deze bodemverontreiniging, welke chemische stoffen zitten daar in de grond?
Ik ben bekend met deze locatie. De gemeente Deventer is bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) voor het grondgebied van de gemeente Deventer. Dit betekent dat de gemeente de taak heeft om de verontreinigingssituatie, de risico’s en aanpak te beoordelen en indien nodig handhavend op te treden. Ik heb van de gemeente begrepen dat de Omgevingsdienst IJsselland voor de gemeente Deventer een aantal bodemtaken uitvoert, zoals vergunningverlening, handhaving en toezicht.
Het saneringsplan is in december 2020 door het bevoegde gezag Wet bodembescherming, de gemeente Deventer, beschikt. De daarbij gevoegde onderzoeksrapporten betreffen de actualisatie van de verontreinigingssituatie op het voormalige Akzo Nobel terrein. Deze rapporten zijn de grondslag voor een saneringsonderzoek en saneringsplan voor de verdere aanpak van de aanwezige bodemverontreinigingen.
In de onderzoeksrapporten wordt aangegeven dat de ophooglaag en de deklaag tot circa 5 meter minus maaiveld (heterogeen) zijn verontreinigd met verschillende stoffen als zware metalen, olieachtige producten en andere stoffen die in het productieproces zijn gebruikt. Een aantal van deze verontreinigingen vormt een pluim in het eerste watervoerende pakket, dat zich strekt tot de Eemlaag bestaand uit klei en veen. Deze afsluitende laag bevindt zich op 14 tot 18 meter onder maaiveld.
Is er onderzoek gedaan naar welke invloed deze stoffen kunnen hebben op de kleilaag die de drinkwaterwinning Deventer-Zutphenseweg moet beschermen tegen verontreiniging? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Het bevoegd gezag, gemeente Deventer heeft ingestemd met de resultaten van het saneringsonderzoek en met het saneringsplan voor de verdere aanpak van de aanwezige bodemverontreiniging. Er is niet specifiek onderzoek gedaan naar de invloed van de stoffen op de kleilaag. Ten behoeve van de beschikking op het saneringsplan is bodemonderzoek uitgevoerd, waaronder aanvullend grondwateronderzoek. Uit het onderzoek komt niet naar voren dat er risico’s zijn voor de drinkwaterwinning Deventer-Zutphenseweg. De mobiele verontreinigingen bevinden zich in het eerste watervoerende pakket tot de afsluitende. Het drinkwater wordt gewonnen uit het tweede watervoerende pakket op een diepte van meer dan 50 meter onder maaiveld. In de ontrekkingsputten zijn geen stoffen aangetoond die duiden op verspreiding. De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor de bescherming van het grondwater ten behoeve van drinkwater (Drinkwaterwet).
Vindt u het ook zorgelijk dat het Natura 2000-gebied De IJssel op korte afstand van deze vervuilde plek ligt? Zo nee, waarom niet?
In de onderzoeksrapporten is een risicobeoordeling gedaan waarbij door het onderzoeksbureau gekeken is naar de humane en ecologische risico’s van de bodemverontreinigingen en wordt ingegaan op het effect van de aanwezige verontreiniging op het Natura 2000-gebied de IJssel. Door het adviesbureau wordt aangegeven dat er geen risico’s te verwachten zijn voor dit gebied. Het saneringsplan voorziet in een actieve monitoring van de verontreiniging. Natura 2000 gebieden en drinkwaterwinningen worden meegenomen als kwetsbare objecten bij de beoordeling van de risico’s van bodemverontreinigingen. Hierbij is onder meer van belang dat de natuur vaak sterk afhankelijk is van het ondiepe grondwater. Bij de beoordeling is hier rekening mee gehouden.
Kan de provincie garanderen dat de vervuiler ook daadwerkelijk voor de kosten voor bodemsanering opdraait? Zo ja, hoe is dat gewaarborgd?
Het bevoegd gezag geeft aan dat Nouryon (AkzoNobel) verantwoordelijk is voor de kosten en schade met betrekking tot de sanering van de bodemverontreiniging. Nouryon heeft de verantwoordelijkheden en verplichtingen met betrekking tot de sanering van de bodemverontreiniging van deze locatie in 2018 tegen betaling overgedragen aan Nazorg Bodem Deventer B.V. Deze organisatie is een onderdeel van Stichting Bodembeheer Nederland, een professionele organisatie die financiële en operationele ondersteuning biedt aan overheden en bedrijfsleven bij de aanpak en het beheer van bodemverontreinigingen zoals aanwezig op het voormalige Akzo Nobel terrein. Dit bedrijf is ook in de beschikking Wbb vermeld als saneringsplichtige en daarmee rusten de wettelijke verplichtingen uit de Wbb op deze organisatie. Het bevoegd gezag kan daarop handhaven. Het onderbrengen van de aanpak en beheer van bodemverontreinigingen bij een gespecialiseerde organisatie is een gebruikelijke constructie.
Bent u bereid met Akzo Nobel, Nouryon, de gemeente Deventer en de provincie Overijssel in gesprek te gaan om te zorgen dat de bodem op deze plek eerst wordt gesaneerd voordat de grond definitief van eigenaar wisselt?
Het is belangrijk dat de locatie wordt gesaneerd. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is dat geborgd en is Nouryon verantwoordelijk voor de financiering daarvan. De verkoop van de locatie heeft hier geen invloed op.
De gemeente Deventer is bevoegd gezag Wbb en de Omgevingsdienst IJsselland ziet toe op de naleving van de regels. Ik zie in het licht van bovenstaande op dit moment dan ook geen aanleiding om in gesprek te gaan.
Ziet u overeenkomsten met de bodemsanering Olasfa in Olst, waar u ook bij betrokken was, waarvoor niet de vervuiler is opgedraaid, maar de belastingbetaler? En ziet u ook overeenkomsten met de ontwikkelingen bij het EMK-gifterrein in Krimpen aan den IJssel, dat staatseigendom is, en waar ook al miljoenen zijn uitgegeven aan isolatie-, beheers- en controle-maatregelen (IBC-maatregelen)? In hoeverre heeft u zicht op de schaal van dit probleem?
De situatie op het AkzoNobel terrein is niet vergelijkbaar met de situatie in Olst of het EMK-terrein in Krimpen aan de IJssel, waarvan de Staat der Nederlanden zelf de eigenaar is. Het bedrijf Olster Asfalt Fabriek (Olasfa) is in 1983 failliet gegaan. Dit geldt ook voor de Exploitatie Maatschappij Krimpen (EMK). Dit zorgde ervoor dat de aanpak van deze verontreinigingen door de overheid is opgepakt op basis van artikel 48 van de Wbb, het zogenoemde «vangnet» artikel. Dit artikel biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om, indien de vervuiler/eigenaar niet kan worden aangesproken of onvoldoende financiële draagkracht heeft en als er een algemeen belang is voor het beschermen van mens of milieu, overheidsmiddelen in te zetten om de verontreiniging aan te pakken. Voor het EMK-terrein is dat overigens niet aan de orde, omdat de Staat daar zelf de privaatrechtelijke eigenaar is en in die rol de bodemsanering uitvoert.
Voor het Akzo Nobel terrein geldt dat de bodemsanering door de eigenaar van het bedrijfsterrein is opgepakt en dat er afspraken zijn gemaakt over de financiering van de aanpak en de beheersing en monitoring van de bodemverontreiniging.
In het algemeen geldt dat bij elke sanering van een bodemverontreiniging de insteek is dat in beginsel de veroorzaker van de verontreiniging de bodemsanering betaalt. Het «vervuiler betaalt» principe is een belangrijk uitganspunt in de milieuwetgeving. Echter de specifieke omstandigheden van het geval bepalen of een veroorzaker daadwerkelijk kan worden aangesproken voor de kosten van bodemonderzoek en sanering. Na verloop van decennia is de veroorzaker niet altijd meer in beeld. Onder meer de periode van het veroorzaken van de verontreiniging speelt een rol in de mate waarin een vervuiler in beeld is om de bodemsanering te financieren. Het gebeurt daarom bij historische bodemverontreiniging (veroorzaakt vóór 1987) vaak dat de huidige eigenaar verantwoordelijk is voor bodemsanering. Pas als de veroorzaker of de eigenaar niet in staat zijn om een bodemsanering uit te voeren (bijvoorbeeld omdat de saneringskosten de financiële draagkracht overstijgen) kan de overheid in beeld komen als vangnet.
In totaal zijn er nu 41 bevoegde overheden Wbb. Elk bevoegd gezag heeft, voor haar eigen beheergebied, inzicht in alle plekken waar sprake is van bodemverontreiniging waarvoor geldt dat er een noodzaak is voor bodemsanering en waar het zogenaamde spoedcriterium wordt overschreden. Dit betreft ernstig verontreinigde locaties die vanwege onaanvaardbare risico’s voor mens, ecologie of verspreiding van de verontreiniging in het grond- en grondwater met spoed moeten worden gesaneerd. De voortgang van de aanpak van de zogenaamde spoedlocaties wordt jaarlijks gemonitord. De monitoringsrapportages worden jaarlijks gepubliceerd op de website van uitvoeringsorganisatie Bodemplus.2
Daarnaast hebben de bevoegde overheden zicht op de locaties met bodemverontreiniging waarvoor een Wbb beschikking ten aanzien van ernst en urgentie is afgegeven.
Deelt u de mening dat de vervuiler altijd moet betalen voor bodemsaneringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een overzicht geven van ernstige met chemicaliën vervuilde terreinen in Nederland? Voor hoeveel van deze terreinen is de bodemsanering nog niet gestart?
De 41 bevoegde overheden Wbb hebben zicht op de plekken waar sprake is van een bodemverontreiniging. De jaarlijkse monitoringsrapportages over de voortgang worden gepubliceerd op de webstie van uitvoeringsorganisatie Bodemplus. Zie de verwijzing naar de rapportage van Bodemplus3 in het gecombineerde antwoord op vraag 7 en 8.
Is de vervuiler (in dit geval Nouryon) verplicht om voor de kosten van een dergelijke sanering op te draaien? Zo nee, bent u bereid om kritisch naar de wetgeving te kijken? Zo ja, waarom gebeurt dat niet altijd?
De veroorzaker van een bodemverontreiniging is verplicht om een dergelijke bodemsanering aan te pakken. Echter indien de vervuiler niet kan worden aangesproken (de betreffende rechtspersoon bestaat vaak niet eens meer door verloop van decennia sinds het ontstaan van verontreiniging) of als de eigenaar onvoldoende financiële draagkracht heeft en als er een algemeen belang is voor het beschermen van de mens of het milieu, is het gerechtvaardigd om overheidsmiddelen in te zetten om de verontreiniging aan te pakken. Dit is vastgelegd in artikel 48 van de Wbb; het zogenaamde vangnetartikel. Overigens staat daarbij voorop dat de eigenaar daar niet financieel van profiteert (geen ongerechtvaardigde verrijking, zie ook hierna).
Kostenverhaal op een veroorzaker van de kosten van bodemsanering door de overheid is ook mogelijk en vindt meestal plaats op grond van de Wet bodembescherming (artikel 75 Wbb). De Staat kan de kosten die zijn gemaakt voor onderzoek en sanering overeenkomstig de regels voor onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking verhalen op de veroorzaker van de bodemverontreiniging, respectievelijk op degene die door dat onderzoek of die sanering ongerechtvaardigd wordt verrijkt.
Voor verontreinigingen die ontstaan zijn vóór 1975 is het moeilijk om de kosten te verhalen, dit als gevolg van jurisprudentie van de Hoge Raad die kort gezegd luidde dat vóór 1975 nog onvoldoende bekend was wat de gevolgen van bodemverontreiniging waren om een individueel bedrijf daar verantwoordelijk voor te houden, behoudens tegenbewijs dat het bedrijf dit toch al vóór 1975 wist (zie de Beleidsregel kostenverhaal 2007 en de Hoofdlijnennotitie Evaluatie Kostenverhaal uit 20074. Het kostenverhaal is daarom vooral succesvol geweest voor de saneringskosten bij verontreiniging die na 1975 zijn ontstaan.
De afwijzing van inzageverzoek in FSV |
|
Renske Leijten , Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Kunt u inhoudelijk reageren op het artikel «Stond ze op de zwarte lijst? Toeslagenouder Natasja Dipai mag het niet weten»1
Uw Kamer heeft op 19 januari 20212 de motie van het lid Marijnissen aangenomen waarin de regering wordt verzocht om de mensen die in FSV stonden over hun registratie te informeren. Er zijn ruim 200.000 brieven verstuurd aan in FSV geregistreerde burgers.
Ons uitgangspunt is dat we zo veel mogelijk mensen informeren over hun registratie in FSV. Maar er zijn inderdaad mensen die wel in FSV stonden maar geen of nog geen brief hebben ontvangen. In de kamerbrief van 17 juni 20213 hebben we twee uitzonderingsgronden beschreven: een uitzondering voor de veiligheid van medewerkers en derden, en een uitzondering in geval van zwaarwegende juridische of toezicht- en opsporingsbelangen.
Groepen die onder deze uitzonderingen vallen betreffen de volgende (gedeeltelijk overlappende) groepen:
Wij reageren nooit op individuele casuïstiek. In zijn algemeenheid kan worden opgemerkt dat de AVG in sommige, zeer specifieke gevallen gronden geeft op basis waarvan wij betrokkenen geen inzage of informatie kunnen geven. Wij beroepen ons dan op de uitzondering ex art. 23 AVG en art 41 UAVG. Uitzonderingsgronden zijn bijvoorbeeld belangrijke economische of financiële (waaronder fiscale) belangen van de Europese Unie of van Nederland, het kunnen uitvoeren van een toezichtstaak of de bescherming van derden.
Indien een besluit op een inzageverzoek een (al dan niet gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek betreft, kan betrokkene daar rechtsmiddelen tegen aanwenden. Zie ook vraag 8. Tijdens de bezwaarbehandeling ondergaat het besluit op het eerdere verzoek een integrale, onafhankelijke herbeoordeling, die aanleiding kan geven tot een andere uitkomst. Zo kunnen zaken als nieuwe jurisprudentie of voortschrijdend inzicht bijvoorbeeld aanleiding geven tot een gewijzigd besluit.
Kunt u aangeven hoeveel mensen nadere informatie hebben opgevraagd waarom zij in de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) stonden?
Ja. 1033 burgers (peildatum 2 februari jl.) hebben de vraag gesteld waarom zij in de FSV stonden geregistreerd
Aan hoeveel mensen is die nadere informatie inmiddels verstrekt?
In 611 inzagebeschikkingen (peildatum 2 februari jl.) is de waarom vraag meegenomen in de beantwoording van het AVG-verzoek of het bezwaar.
Kunt u ook aangeven hoeveel procent van deze informatieverstrekking binnen de geldende termijnen is gelukt?
Gegeven de complexiteit en hoeveelheid inzageverzoeken doen wij standaard een beroep op de mogelijkheid van verlenging van een AVG-verzoek. Dit betekent dat wij uiterlijk binnen drie maanden een AVG-inzage verzoek beantwoord moeten hebben. In 92,3% van de gevallen is dat tijdig gedaan.
Bij de inzageverzoeken zonder de waarom vraag ligt het percentage dat op tijd beantwoord wordt op ca. 96%.
Wat is de maximale wachttijd bij het krijgen van opgevraagde informatie registratie in FSV?
Niet in alle gevallen kan de informatie gegeven worden. Zoals in de kwartaalrapportage HVB aan de Kamer4 bent u erover geïnformeerd dat het achterhalen van de reden van de registratie in sommige gevallen buitengewoon lastig is. De oorsprong van veel registraties is namelijk niet te achterhalen. Zo is een significant deel (ca. 100.000) van de registraties afkomstig uit de voorloper van FSV: het Dagboek PIT (persoonsgericht intensief toezicht). In die applicatie was de herkomst van een signaal niet herleidbaar vastgelegd. Ook voor veel nieuwere registraties is geen herkomst opgenomen, bijvoorbeeld als er «overig» is ingevuld. Waar dit het geval is, zal de Belastingdienst het ook melden aan de mensen om wie het gaat. Het voorgaande maakt dat niet in alle gevallen waarin iemand die informatie heeft opgevraagd, binnen de wettelijke maximale reactietermijn op basis van artikel 12, derde lid AVG van drie maanden op dit verzoek gereageerd kan worden. De mensen die dit betreft krijgen dat ook te horen.
Hoeveel mensen is inzage geweigerd op grond van artikel 41 van de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming en artikel 23 van de Algemene verordening gegevensbescherming?2
Deze informatie over de inhoud van individuele beschikkingen is niet beschikbaar. Over individuele beschikkingen waarvoor de geheimhoudingsplicht geldt, registreren we geen aantallen of andere informatie zoals het al dan niet toepassen van uitzonderingen.
Erkent u dat er op zijn minst een specifieke afwijzingsgrond moet worden verstrekt, conform artikel 41, tweede lid 2, onderdeel h, van de Uitvoeringswet algemene verordering gegevensbescherming? Waarom krijgen mensen dit inzicht niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De AVG geeft aan de lidstaten de mogelijkheid om de verschillende informatieverplichtingen en rechten die in de vorige paragrafen aan de orde zijn gekomen te beperken. De onderdelen a t/m h van lid 1 van artikel 23 AVG bevatten daarvoor het kader, welke in artikel 41 van de UAVG zijn overgenomen. Het gaat daarbij om aanduidingen van generieke belangen, die na een belangenafweging ingeroepen kunnen worden en waarvoor in hoge mate onvoorzienbaar is wanneer en in welke situatie de rechten van betrokkene beperkt moeten worden.
Artikel 41, tweede lid, onderdeel h, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming geeft aan dat betrokkenen het recht hebben om van de beperking op de hoogte te worden gesteld, tenzij dit afbreuk kan doen aan het doel van de beperking.
Indien iemand een inzageverzoek doet, wordt bij de behandeling zo mogelijk een overzicht van de gegevens verstrekt die in de FSV stonden. Als een uitzonderingsgrond aan inzage in de weg staat, wordt dat zo zorgvuldig mogelijk gemotiveerd.
Waarom laat het ministerie het aankomen op het moeten maken van bezwaar, terwijl de desbetreffende inwoner de specifieke afwijzingsgrond niet kent en zich ook niet kan teweerstellen tegen de afwijzingsgrond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ook de beantwoording bij vraag 1. Uitgangspunt bij de werkwijze is steeds om volledig inzage te geven. Hoewel het laten aankomen op de bezwaarfase niet een doel is, geldt dat die weg in uitzonderingsgevallen toch de aangewezen weg is om te ageren tegen een besluit. Indien het inzageverzoek op goede gronden is afgewezen en het inzagebesluit gehandhaafd blijft, is het mogelijk om daarover in beroep het oordeel van de rechter te vragen.
Voortschrijdend inzicht, mede naar aanleiding van deze casus, maakt dat we op dit moment aan het onderzoeken zijn of wij op een andere wijze kunnen omgaan met toekomstige inzageverzoeken.
Welk juridisch advies ligt er ten grondslag aan de werkwijze om niet kenbaar te maken en op welke afwijzingsgrond geformuleerd in de daarvoor geldende wettelijke bepalingen is de werkwijze dat de informatie niet wordt verstrekt gebaseerd? Kunt u dit juridisch advies delen met de Kamer?
Uitgangspunt bij de werkwijze is steeds om volledig inzage te geven. In individuele gevallen kunnen één of meer uitzonderingsgronden daaraan mogelijk in de weg staan. Daar vindt dan intern overleg over plaats, waarbij experts op het gebied van de AVG en fiscale wetgeving betrokken zijn.
De werkwijze is dat iedere behandelaar erop wordt gewezen dat hij een zorgvuldige afweging van de belangen dient te maken. De uitkomst, het geheel of gedeeltelijk niet kenbaar maken, is steeds het resultaat van een afweging in een individueel geval. Over de inhoudelijke uitkomsten van dat proces kunnen we de Kamer geen verdere mededelingen doen.
Erkent u dat een gedupeerde in het toeslagenschandaal, waarvoor geldt dat de Catshuisregeling al is verstrekt en de integrale beoordeling nog loopt, een afwijzingsbrief opnieuw zwaar confronterend is? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me heel goed voorstellen dat het voor gedupeerde ouders uitermate vervelend is als zij een afwijzing op een verzoek tot inzage hebben gekregen. Iedereen heeft in principe recht op inzage in haar/zijn dossier. Er zijn echter wel een paar uitzonderingen bijvoorbeeld als er een zwaarwegend opsporing- of toezichtbelang speelt zoals een strafrechtelijk onderzoek. Ook wanneer de veiligheid van een ander in het geding kan komen, is inzage niet wenselijk. De Belastingdienst zal deze verzoeken nauwgezet bekijken en zeer terughoudend zijn met de uitzonderingen. Als een gedupeerde ouder het niet eens is met deze beslissing is het mogelijk om hiertegen bezwaar aan te tekenen, er zal dan opnieuw door een ander team naar gekeken worden.
Hoeveel mensen hebben na kennis te hebben genomen van welke gegevens er in FSV staan bezwaar gemaakt tegen de opname van die gegevens?
Iemand kan op grond van de AVG bezwaar maken tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens. Dat is 192 keer gedaan. Daarnaast kan iemand grond van de Awb bezwaar maken tegen de beschikking die hij ontvangt. Daarvan zijn er 170 binnengekomen, waarvan 20 zijn gericht tegen de (AVG-)beslissing op het bezwaar tegen de verwerking.
Kunt u aangeven hoe u gaat voorkomen dat mensen die genoegdoening willen tegen het foutief opgenomen zijn in FSV met het grote risico dat het stempel «fraudeur» is gedeeld met vele anderen, in een jarenlange strijd in de zoektocht naar erkenning en genoegdoening terecht gaan komen?
Wij beseffen dat mensen geen jarenlange strijd willen en dat is ook uiteraard niet het doel wat wij nastreven. Daarom streven wij naar een heldere tegemoetkomingsregeling die dat voorkomt. In de brief die op 6 december 20216 naar uw Kamer is gestuurd, is ingegaan op de contouren van een dergelijke regeling en op de dilemma’s die hierbij spelen. Belangrijke vraagstukken hierbij zijn onder andere de vraag of, en zo ja hoe, het schenden van de privacy op zichzelf een grond is voor een vorm van tegemoetkoming, wie een dergelijke regeling moet uitvoeren en de gewenste en uitvoerbare mate van maatwerk bij de uitvoering van een dergelijke regeling. Ik zal in het eerste kwartaal van 2022 terugkomen op de uitwerking.
Kindermisbruik |
|
Lisa van Ginneken (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek Duits misbruiknetwerk klaar: 429 verdachten, twee Nederlanders»?1
Ja.
Wat is de status van de vervolging van de twee Nederlandse verdachten die bij het Duitse politieonderzoek naar het kindermisbruiknetwerk zijn gevonden?
Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op individuele strafzaken.
Zijn er in Nederland vergelijkbare onderzoeken gedaan naar kinderpornonetwerken? Zo ja, wat hebben deze opgeleverd? Zo nee, zijn er signalen dat dergelijke onderzoeken nodig zijn?
Vanwege het operationeel belang wordt niet nader ingegaan op specifieke opsporingsmethoden of -onderzoeken. De aanpak van online seksueel kindermisbruik is een prioriteit voor de politie en het OM. In de Veiligheidsagenda 2019–2022 zijn hierover afspraken gemaakt. De focus van de strafrechtelijke aanpak ligt op het identificeren van slachtoffers, misbruikers, vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Tegelijkertijd is het van belang dat er geen vrijplaats ontstaat voor downloaders en verspreiders.
Meer dan in voorgaande jaren ligt de focus op zwaardere en arbeidsintensievere onderzoeken, gericht op vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Zo bestaan de dagelijkse werkzaamheden bij het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme van de Landelijke Eenheid voor een groot deel uit het opsporen van internationale online netwerken. Dit is zeer tijdsintensief en hoog-specialistisch werk, dat vrijwel volledig internationaal is. Hierbij worden, in samenwerking met buitenlandse opsporingsdiensten, ook niet-Nederlandse keyplayers geïdentificeerd.
Kunt u toelichten wat voor psychologische begeleiding politiemedewerkers in Nederland krijgen bij het doen van zedenonderzoeken die mentaal zwaar zijn? Is deze begeleiding voldoende voor politiemedewerkers om hun werk goed te doen?
Het werken aan zedenonderzoeken is emotioneel belastend en kan grote impact hebben op het welbevinden van medewerkers. Sinds de inrichting van de teams ter bestrijding van kinderpornografie en kindersekstoerisme (TBKK) in 2012 is er daarom voortdurend aandacht voor de (psychologische) begeleiding van politiemedewerkers. Binnen teams is zorg en veiligheid een voortdurend onderwerp van gesprek. Verder vinden er jaarlijks gesprekken plaats met een eenheidspsycholoog voor een mentale check en is er een «self-screener» ontwikkeld voor medewerkers. Medewerkers vullen zelf een vragenlijst in, op basis waarvan de screener kan aangeven dat het verstandig is om bijvoorbeeld in gesprek te gaan met collega’s of een psycholoog.
Bent u bekend met het bericht «Beelden van misbruik van Marcels dochter blijven rondgaan: «Mensen gaan hierdoor kapot»»?2
Ja. Zie hierover ook de beantwoording van Kamervragen van het lid Michon-Derkzen (VVD) over ditzelfde artikel.3
Wat zijn de redenen dat de Nederlandse politie de beelden van de dochter van Marcel niet kon opsporen en blokkeren op het internet, maar de Duitse journalisten wel, en ook nog met gemak? Welke stappen onderneemt u om dit proces in Nederland te verbeteren, eventueel in overleg met uw Europese collega’s?
De stelling dat de Nederlandse politie dergelijke beelden niet kan opsporen is onjuist. Jaarlijks worden door de politie vele miljoenen afbeeldingen bekeken, geclassificeerd en opgenomen in databases. Zoals in eerdere beantwoording is aangegeven, is het helaas voor iedereen, ook zonder opsporingsbevoegdheden, mogelijk om beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik op het internet te vinden. Dit maakt dat ook journalisten dergelijk materiaal kunnen vinden en de hoster hierover kunnen informeren. De politie richt zich bij de aanpak van online seksueel kindermisbruik vooral op het identificeren van slachtoffers van actueel misbruik. De politie maakt hiertoe in een zo vroeg mogelijk stadium een onderscheid tussen oud en nieuw materiaal, zodat de kans om slachtoffers van actueel misbruik te ontdekken wordt vergroot.
Het blijft echter van belang om beelden van seksueel kindermisbruik van het internet te weren en te verwijderen. Daarom zet de internetsector zich in om het openbaar maken, verspreiden en opslaan van dergelijke materiaal tegen te gaan. Het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) stuurt grote hoeveelheden verwijderverzoeken van online kindermisbruikmateriaal uit naar bedrijven. In de Gedragscode Notice and Take Down is opgenomen dat dergelijk beeldmateriaal binnen 24 uur wordt verwijderd. Deze werkwijze is zeer effectief en leidt tot verwijdering van grote hoeveelheden beeldmateriaal van online kindermisbruik. Met de oprichting van de Autoriteit Terroristisch en Kinderpornografisch materiaal (ATKM) zet het kabinet in op bestuursrechtelijke handhaving ten aanzien van dienstverleners die geen gehoor geven aan verwijderverzoeken over beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik.
Bent u op de hoogte van het feit dat beelden van kindermisbruik ook op gewone hostingdiensten zoals Dropbox worden opgeslagen? Zo ja, welke stappen neemt u om dit te bestrijden?
Hiervan ben ik me bewust. Dropbox is een clouddienst voor het online opslaan van bestanden. Gebruikers van Dropbox hebben een eigen account waarop zij inloggen. Dit maakt dat de inhoud die wordt opgeslagen via Dropbox niet valt onder het openbare deel van het internet. Het verkrijgen van toegang tot de inhoud die is opgeslagen in een Dropbox-account vraagt daarom de inzet van strafvorderlijke bevoegdheden. Verder kan de officier van justitie via artikel 125p Wetboek van Strafvordering (Sv) vorderen dat een aanbieder van een communicatiedienst strafbare gegevens ontoegankelijk maakt. Vanwege het operationeel belang wordt niet nader ingegaan op specifieke opsporingsmethoden.
hoe oordeelt u over de stelling van de Engelse Internet Watch Foundation dat 77 procent van het materiaal van kindermisbruik dankzij Nederlandse servers te vinden is? Als dit percentage klopt, welke stappen onderneemt u om de capaciteit bij de politie uit te breiden om dit aan te pakken?
Het rapport van de IWF over 2020 concludeert dat er dat jaar 77% van het door haar gevonden beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik in Nederland wordt gehost. In het rapport van de IWF over 2019 betrof het 71%. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld4 zijn er kanttekeningen te maken bij de conclusies van de IWF. Het percentage wordt beïnvloed door meldingen die zij van burgers ontvangt, eigen zoekgedrag en (instellingen van) crawlers. De cijfers kunnen niet één op één worden vertaald naar een mondiaal beeld. Desalniettemin wordt in Nederland veel beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik gehost. Om deze reden wordt samen met de sector veel inzet gepleegd om het internet op te schonen van dit schadelijke materiaal. Zie hiervoor ook vraag 6.
Verder wil ik nogmaals benadrukken dat de politie diens capaciteit inzet op het identificeren en ontzetten van slachtoffers van actueel misbruik en het opsporen van daders. Desalniettemin is het van groot belang dat reeds bekend beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik zo spoedig mogelijk offline wordt gehaald. Dit materiaal blijft uitermate schadelijk voor de slachtoffers. De politie draagt bij aan het verwijderen van dit materiaal door het leveren van een beveiligde hash-database. Deze kan met behulp van het EOKM gebruikt worden door hostingbedrijven om hun servers schoon te houden van reeds bekend beeldmateriaal.
Hoe apprecieert u de optie om de huidige ex-parte procedure uit te breiden tot materiaal van seksuele exploitatie van kinderen zodat er een versnelde procedure tot verbod aan de inbreukmaker mogelijk is?
Het huidige beleid is gestoeld op de verwijdering van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik door hostingbedrijven zelf. Daarbij wordt met de oprichting van de ATKM bestuursrechtelijke handhaving mogelijk bij bedrijven die niet adequaat reageren op meldingen. Zo worden alle bedrijven gedwongen om dit schadelijke materiaal snel offline te halen. Zie voor het huidige beleid ook de beantwoording van vraag 6. Daarnaast kan de officier van justitie vorderen dat dergelijk strafbaar beeldmateriaal offline wordt gehaald. Op deze manier hoeven slachtoffers niet zelf een civiele procedure aan te spannen tegen een hostingbedrijf om de beelden te laten verwijderen.
Welke mogelijkheden ziet u voor de melder om in beroep te gaan als de aanbieder van de dienst op onjuiste wijze reageert?
In het kader van de triloog onderhandelingen over de Digital Services Act wordt stilgestaan bij de mogelijkheid om bij een internet tussenpersoon in beroep te gaan, indien geen (of juist wel) gevolg wordt gegeven aan een verwijderverzoek. Daarnaast kan verwijdering worden afgedwongen door een vordering van de officier van justitie of van de civiele rechter. Het wetsvoorstel voor het instellen van een bestuursrechtelijke autoriteit om het verwijderen van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik af te dwingen bevat de mogelijkheid voor de autoriteit om een bindende aanwijzing te geven aan een bedrijf.
Op welke manier is op dit moment in de Digital Services Act (DSA) geregeld dat de aanbieder van een dienst binnen een bepaalde termijn op een melding van strafbare informatie op zijn systemen moet reageren? Ziet u hier ruimte voor een toegespitst proces die afhangt van de aard van de inbreuk?
De Digital Service Act is een voorstel voor een horizontale EU-verordening waarvan de reikwijdte ziet op alle vormen van illegale inhoud online. Het wetgevingsproces hiervan is nog niet doorlopen en derhalve is het voorstel nog niet van kracht. Art. 14 van het voorstel verplicht dienstverleners een kennisgevings- en actiemechanisme in te voeren. Daarin wordt geen specifieke termijn genoemd (vanwege de horizontale materiële reikwijdte van het voorstel). Wel regelt art. 14 lid 5 dat de dienstverlener de melder «onverwijld» op de hoogte stelt van het besluit van de dienstverlener naar aanleiding van de melding. Momenteel is de Europese Commissie bezig met een wetsvoorstel dat ziet op het tegengaan van online seksueel kindermisbruik. Dit voorstel wordt verwacht in maart 2022. Het is nog niet bekend of in dit voorstel dergelijke termijnen worden opgenomen.
Een mislukt ICT-project dat gegund is aan een stichting van een ambtenaar |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom is ervoor gekozen een ICT-project te gunnen aan een stichting van een ambtenaar van het ministerie?1
Laat ik eerst ingaan op het ontstaan van de stichting. Voor het goed functioneren van de rijksoverheid is het van belang zicht te hebben op en kennis te hebben van de ontwikkelingen in de samenleving.
Om die reden heeft de Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR) – als onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) – medio april 2018 een kennisgroep opgericht van ambtenaren en marktpartijen, waarin in een vertrouwde omgeving informatie kon worden uitgewisseld over het bevorderen van digitale betrouwbaarheid en het verantwoord gebruik van identiteit, gegevens en systemen. Specifiek besprak de kennisgroep nieuwe methoden om in een digitale omgeving zeker te weten dat iemand is die hij zegt te zijn.
In de zomer van 2019 vonden gesprekken plaats tussen een aantal actieve leden van de kennisgroep, waarin zich geleidelijk de gedachte ontwikkelde de kennisgroep te formaliseren in een stichtingsvorm.
Daarop heeft een niet-ambtelijk lid van de kennisgroep als natuurlijk persoon op 19 december 2019 stichting New Trust Foundation (NTF) opgericht. De betrokkene deed dit in overleg met en met financiële steun van UBR. Doordat een externe stichting NTF oprichtte, meenden betrokkenen van UBR dat aan de regels werd voldaan. Uit de Brede evaluatie van de organisatiekaders van rijksorganisaties op afstand blijkt dat er meer algemeen onduidelijkheid bestaat over wat moet worden verstaan onder «doen oprichten». Op de aanbeveling dit begrip te verduidelijken, ben ik ingegaan in de kabinetsreactie op deze evaluatie1.
Per 1 januari 2020 is een ambtenaar werkzaam bij UBR op persoonlijke titel en onbezoldigd in de rol van voorzitter toegetreden tot het bestuur van stichting NTF. Hij heeft hiervoor toestemming gekregen van zijn leidinggevende, die daarbij heeft aangegeven dat de werkzaamheden niet mogen conflicteren met de aanstelling bij het Rijk, altijd duidelijk moet worden gemaakt in welke rol naar buiten wordt getreden en het verzoek doet de nevenwerkzaamheden in P-Direkt te registreren. Per 26 maart 2020 is een tweede ambtenaar werkzaam bij UBR als secretaris tot het bestuur toegetreden. Eveneens met toestemming en onbezoldigd.
Bij het uitbreken van de coronacrisis in maart 2020 heeft het Rijk Webex gekozen als voorziening voor video-vergaderen. Deze voorziening kon op dat moment alleen gebruikt worden voor ongerubriceerde informatie. Voor de langere termijn en specifieke groepen onderzocht de CIO Rijk via proeftuinen geschikte voorzieningen voor gerubriceerde informatie. In dat kader heeft UBR stichting NTF – uit middelen die voor innovatie beschikbaar waren – gefinancierd voor het door X-systems doen opleveren van een prototype van een veilige voorziening voor video-vergaderen. De reeds opgedane kennis en kunde in de reeds bestaande kennisgroep en de crisissituatie door corona speelden bij deze afweging een rol. Binnen deze context was er vertrouwen dat op korte termijn tot een veilige, geheel in Nederland ontwikkelde voorziening kon worden gekomen. Deze stichting vond men beter in staat om niet alleen aan het Rijk, maar ook aan marktpartijen diensten te leveren. UBR zou alleen de overheid kunnen bedienen. Als voorwaarden stelde UBR dat alle bestuursleden gelijke zeggenschap hadden en dat alle verplichtingen die de stichting aanging ook de instemming behoefden van alle drie de bestuursleden.
Zie voorts de beantwoording van vraag 4.
Kunt u uiteenzetten welke afwegingen zijn gemaakt om tot dit besluit te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ook aangeven welke adviezen er zijn ingewonnen voorafgaand aan het besluit? Kunt u deze adviezen delen met de Kamer?
Voorafgaand aan de opdrachtverstrekking is juridisch inkoopadvies ingewonnen bij de Haagse Inkoop Samenwerking (HIS). Deze organisatie adviseert departementen bij inkooptrajecten – waaronder BZK – en is organisatorisch ondergebracht bij UBR. Kern van het advies was dat vanwege de coronasituatie het noodzakelijk was om over te kunnen gaan op directe opdrachtverlening op basis van dwingende spoed aan een partij die direct beschikbaar was. Vanwege de aard van de activiteiten, namelijk uitwisselen van gevoelige informatie, adviseerde de HIS de opdracht geheim te verklaren.
Tevens gaf de HIS aan dat het bestuur van NTF wellicht moest worden uitgebreid met één of meer personen van overheidswege, om invloed te kunnen uitoefenen op beslissingen binnen de stichting. Het advies wijst erop dat diverse varianten mogelijk zijn die nog verder moeten worden uitgediept en besproken met partijen. Zo kon ook gedacht worden aan een raad van toezicht waaraan besluitvorming moet worden voorgelegd.
De directie Constitutionele Zaken en Wetgeving (CZW) van het Ministerie van BZK heeft gereageerd op het advies van de HIS en geoordeeld dat een beroep op dwingende spoed beter te verdedigen zou zijn dan een beroep op geheimverklaring om één op één te gunnen en af te zien van aanbesteding. Daarbij heeft de directie CZW gewezen op de noodzaak van goede onderbouwing en vastlegging.
Kunt u voorts aangeven wie het initiatief nam om de stichting van deze ambtenaar als partner te zien voor dit project?
Aan het begin van de coronacrisis kwam in de crisisorganisatie van BZK bij de bespreking van Webex de behoefte ter sprake aan een veilige voorziening voor gerubriceerde informatie. De directeur UBR heeft deze behoefte meegenomen naar het UBR-crisisteam dat hij zelf had ingesteld.
Bij UBR werd in het kader van eerder genoemde kennisgroep al langer gesproken over de veiligheid van communicatie via digitale weg. Daardoor was de ambtenaar die per 1 januari 2020 tot het bestuur van stichting NTF was toegetreden, ook op de gedachte gekomen dat een beveiligde voorziening voor video-vergaderen nodig was.
Doordat beide lijnen in een crisissituatie bij elkaar kwamen, besloot de directie van UBR om stichting NTF in tranches te financieren voor een prototype aangaande het bouwen, werkend opleveren en beheren van een beveiligde voorziening voor video-vergaderen.
Erkent u dat het geven van opdrachten aan stichtingen van ambtenaren die werkzaam zijn bij hetzelfde ministerie op z’n minst de schijn van belangenverstrengeling oproept? Zo ja, waarom blijft uw ministerie volhouden dat het een goed idee was deze opdracht aan deze stichting te gunnen? Zo nee, waarom niet?
De gang van zaken rondom stichting NTF riep de schijn van belangenverstrengeling op. Betrokken ambtenaren en bestuur van de stichting meenden overigens dat de belangen van UBR steeds parallel liepen met die van NTF.
Zijn er meer projecten of opdrachten gegund aan stichtingen, bedrijven of organisaties anderszins waar ambtenaren buiten hun dienstverband om voorzitter, bestuurslid of eigenaar van zijn? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven?
Zoals aangegeven in eerder genoemde Brede evaluatie van de organisatiekaders van rijksorganisaties op afstand, bestaat er geen overzicht van stichtingen die een oprichtingsrelatie hebben met één of meerdere departementen. In eerder genoemde kabinetsreactie ben ik hier ook op ingegaan.
Kunt u uitleggen waarom het doel was «een publiek-private samenwerking aangaan», terwijl het uiteindelijke doel – namelijk een goed functionerende, betaalbare en veilige online vergadervoorziening voor medewerkers – ook op een andere manier kon worden bereikt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aangaan van een publiek-private samenwerking was geen doel op zich. De publiek-private samenwerking was er al vanaf het ontstaan in 2018 van eerder genoemde kennisgroep. In de eerste fase van de coronacrisis was het doel om op korte termijn te komen tot een goed functionerende, betaalbare en veilige voorziening voor video-vergaderen om het functioneren van de rijksoverheid te kunnen continueren en garanderen. In die context zijn verschillende proeftuinen voor extra beveiligde systemen voor video-vergaderen onderzocht, waaronder ook de opdracht aan stichting NTF.
Zie voorts de beantwoording van vraag 1 en 2.
Kunt u toelichten welke fouten er in de opdrachtverlening zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen zodat niet dezelfde fouten opnieuw kunnen worden gemaakt?
Op basis van het juridisch (inkoop)advies is de opdracht één op één gegund aan stichting NTF. De besluitvorming over de gunning is evenwel onvoldoende onderbouwd en vastgelegd. Ook is de opdracht niet gedocumenteerd in de vorm van een contract en was de interne verantwoordingsprocedure gebrekkig.
Wat betreft het besluitvormingsproces binnen UBR had een betere balans moeten worden nagestreefd tussen snelheid enerzijds en zorgvuldigheid anderzijds. Breder laten adviseren en meenemen van de resultaten hiervan, hadden kunnen leiden tot een betere kwaliteit van de besluitvorming over de opdrachtverlening.
Om zeker te stellen of stichting NTF de beschikbaar gestelde middelen rechtmatig heeft besteed, is de ADR gevraagd een rechtmatigheidsonderzoek uit te voeren. De ADR heeft geen onrechtmatigheden vastgesteld2.
Wel concludeert de ADR dat voor twee opdrachten die de stichting NTF heeft verleend, een aanbestedingsprocedure had kunnen plaatsvinden. Dit gelet op de totale omvang van de uitgaven in 2020.
Uit de gang van zaken rondom stichting NTF trek ik de les dat de informatiehuishouding en de politiek-bestuurlijke sensitiviteit extra versterking behoeven binnen UBR. Vastleggen van beraadslagingen moet inherent onderdeel uitmaken van een zorgvuldig besluitvormingsproces.
Dit vraagt om het consequent inrichten en onderhouden van een transparant proces, waarin besluiten worden voorbereid in samenspraak met de benodigde experts, schriftelijk worden gemotiveerd en worden gearchiveerd.
Ambtelijk ondernemerschap hoort onlosmakelijk verbonden te zijn met het afleggen van ambtelijke rekenschap. Naleving van kaders, gedragscodes en procedures voorkomt de schijn van belangenverstrengeling. Dit vereist het periodiek investeren in kennis bij met name sleutelfuncties.
Ook een uitvoeringsorganisatie als UBR dient over de volle breedte gebruik te maken van de expertise op financieel, juridisch en HR-terrein, die centraal beschikbaar is op het departement. Tevens behoeven de checks en balances binnen de organisatie zelf verbetering. Bijvoorbeeld in de vorm van heldere functiescheiding en het voorkomen van stapeling van rollen. En bij politiek-bestuurlijk gevoelige kwesties moet het bevoegd gezag het naast hogere niveau consequent meenemen in de besluitvorming.
De transitie van UBR die reeds eerder in gang is gezet, is – naast versterking van de dienstverlening – ook gericht op bovengenoemde aandachtspunten. Via de ambtelijke lijn wordt gestuurd op noodzakelijke verbeteringen en het hierbij betrekken van alle kennis en kunde die binnen de stafdirecties van BZK aanwezig is.
Een en ander sluit aan bij mijn eerste appreciatie van de belangrijke opgaven waarvoor ik mij gesteld zie3, waarin ik onder meer in ga op een goed functionerende rijksoverheid.
Kunt u aangeven of de Kamer geïnformeerd is over deze opdracht en het stopzetten ervan? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is niet geïnformeerd over de opdrachtverlening aan en het beëindigen van de samenwerking met stichting NTF. Inhoudelijke paste de doelstelling van de samenwerking met stichting NTF binnen het reguliere takenpakket van UBR, waarvan het (laten) ontwikkelen van innovatie oplossingen voor bedrijfsvoeringvraagstukken onderdeel uitmaakt. Dit laat onverlet dat bij de oprichting van stichting NTF verzuimd is de procedure te doorlopen die het Stichtingenkader voorschrijft (ARK, Minsterraad, Eerste en Tweede Kamer).
De samenwerking met stichting NTF heeft niet geleid tot een beveiligde voorziening voor video-vergaderen die bruikbaar is voor het Rijk. Het risico van geheel of gedeeltelijk mislukken van een proeftuin, is inherent aan innovatie. Het proces waarlangs deze beoogde innovatie tot stand is gekomen is echter niet zorgvuldig verlopen. Dat betreur ik en ik neem maatregelen om herhaling te voorkomen.
Het bericht ‘Bernhoven in zwaar weer: ontslag voor 120 man en aansluiting bij groter ziekenhuis’ |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bernhoven in zwaar weer: ontslag voor 120 man en aansluiting bij groter ziekenhuis»?1
Zoals ook op 14 januari 2021 tijdens het AO Medisch Zorglandschap is besproken naar aanleiding van de «Gebundelde beleidsreactie op rapporten faillissementen MC-groep2» moet een ongecontroleerd faillissement van een ziekenhuis worden voorkomen.
Het Early Warning System (EWS) wordt door alle zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders gebruikt om vroegtijdig risico’s voor de continuïteit van zorg te signaleren. Hierin analyseren zij signalen en gegevens van alle zorgaanbieders die zij hebben gecontracteerd. In het kader van vroegsignalering, waar het EWS onderdeel van uitmaakt, vindt er een uitwisseling van signalen plaats tussen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en VWS over mogelijke risico’s op discontinuïteit. De NZa informeert VWS wanneer er sprake is van een (aanstaand) faillissement of een risico op een faillissement waarbij de NZa inschat dat verzekeraar(s) en zorgaanbieder er mogelijk niet uitkomen en risico blijft bestaan voor de continuïteit van individuele patiënten-/cliëntenzorg.
Conform deze afspraken is mijn ambtsvoorganger medio november 2021 op de hoogte gesteld van de ontstane risico’s bij het Bernhoven ziekenhuis. De NZa heeft eind januari jl. aangegeven dat de acute financiële problemen van de baan zijn en dat Bernhoven samen met de zorgverzekeraars werken aan een herstelplan. De NZa en ook de IGJ volgen de situatie nauwgezet en informeren mij daar actief over.
Hoe duidt u de problemen die zijn ontstaan bij het Bernhoven Ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat Bernhoven, door in te zetten op zinnige zorg, tien procent aan omzet heeft ingeleverd zonder dat dit ten koste is gegaan van de kwaliteit van de geboden zorg? Kunt u dit toelichten?
Ik heb geen kennis van individuele contractafspraken tussen zorgverzekeraars en het Bernhoven ziekenhuis en kan mij daarom enkel baseren op de openbare financiële jaarverslagen. Ik concludeer op basis van de jaarverslagen 2018, 2019 en 2020 dat er in die perioden geen sprake is van een daling van de opbrengsten uit de zorgprestaties hoewel het ziekenhuis toen ook al inzette op zinnige zorg.
Ik zie een gemiddelde stijging in deze jaren van 4,5% van de opbrengsten uit zorgprestaties.
De IGJ heeft mij geïnformeerd dat de randvoorwaarden voor goede en veilige zorg aanwezig zijn in het Bernhoven ziekenhuis. Er is geen sprake van onaanvaardbare risico’s of tekorten op het gebied van de zorgverlening.
De raad van bestuur van Bernhoven heeft de IGJ geïnformeerd over de financiële problemen, het plan van aanpak en de acties daaromheen en onderbouwd waarom er op dit moment geen risico’s zijn voor kwaliteit, veiligheid en continuïteit van zorg. De IGJ heeft regelmatig contact met het ziekenhuis en monitort het mogelijk ontstaan van dergelijke risico’s.
Hoe beoordeelt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de kwaliteit van de ziekenhuiszorg geboden door Bernhoven?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van uw voorganger dat in Bernhoven de doelmatigheid is toegenomen zonder dat de kwaliteit van de zorg is aangetast en mogelijk zelfs toegenomen is?2
Er zijn bij mij geen andere conclusies bekend dan zoals die door mijn voorganger aan uw Kamer gezonden in de Kamerbrief Evaluatie verbeterprogramma’s Bernhoven en Rivas.4
Wat zegt het over de productieprikkels in het huidige zorgstelsel dat het bewust leveren van minder zorg leidt tot financiële problemen bij dit ziekenhuis? Welke oplossingen hiervoor ziet u voor ogen?
Het is te kort door de bocht om te stellen dat de huidige financiële problemen bij dit ziekenhuis het gevolg zijn van productieprikkels in het huidige stelsel. Er zijn juist afspraken gemaakt in de contracten waardoor een lagere productie niet één op één werd doorvertaald in lagere inkomsten, door middel van omzetgaranties. Deze andere wijze van contractering past geheel bij de afspraken vanuit het bestuurlijk akkoord medisch-specialistische zorg, waarin partijen zich committeren aan de transformatie naar de «juiste zorg op de juiste plek»5, dat moet bijdragen aan kwalitatief betere zorg.
Voor een groot deel van de door een ziekenhuis geleverde zorg gelden vrije tarieven, waardoor in de contractering tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen veel ruimte bestaat voor innovatieve contractvormen. Die ruimte is dus in het geval van dit ziekenhuis benut om minder productiegedreven afspraken te maken. Dat neemt niet weg dat de realisatie van dergelijke afspraken een ingewikkeld traject kan zijn dat blijvend commitment van zorgaanbieders, zorgverzekeraars en financiers zoals banken vergt. Daarbij speelt het feit dat de geleverde zorg per DBC gedeclareerd wordt een ondergeschikte rol.
Onderschrijft u de stelling van de directeur van het ziekenhuis «Als je tien procent minder patiënten behandelt, kun je een ziekenhuis niet tien procent minder geld geven, want de vaste kosten blijven het zelfde?»3
In algemene zin kan gesteld worden dat voor een gezonde financiële positie de interne kosten niet langdurig hoger kunnen zijn dan de opbrengsten. Voor zover mij bekend en ook aan uw Kamer medegedeeld in de Kamerbrief Evaluatie verbeterprogramma’s Bernhoven en Rivas7 was er bij Bernhoven sprake van een meerjarige omzetgarantie.
Vindt u niet dat de zorgverzekeraars Bernhoven te hulp moeten komen om de financiële problemen, die het gevolg zijn van gewenst beleid van zorgverzekeraars, het hoofd te kunnen bieden?
Ik heb van de NZa begrepen dat zorgverzekeraars dit ook doen. Na bevoorschotting door zorgverzekeraars spelen er op dit moment geen acute liquiditeitsrisico’s. Op basis van het verbeterplan zullen afspraken worden gemaakt met zorgverzekeraars over het toekomstbestendig maken van het ziekenhuis en de financiering daarvan.
Is het mogelijk schrappen van 100 tot 120 banen in een ziekenhuis vanwege financiële problemen wel gewenst gezien de lessen van de coronapandemie die hebben laten zien hoe kwetsbaar onze ziekenhuiszorg is en dat juist ingezet moet worden op behoud van banen in de ziekenhuiszorg? Moet niet vol worden ingezet op het behoud van banen voor de ziekenhuiszorg, ook bij Bernhoven?
Het is altijd vervelend als vanwege financiële problemen mogelijk mensen hun baan verliezen. Het exacte plan om de financiële situatie op orde te brengen ken ik niet, maar ik ga ervan uit dat Bernhoven dit uiterst zorgvuldig zal doen. Daarbij volgen zowel de NZa en de IGJ de situatie nauwgezet en houd ik via hen vinger aan de pols.
Acht u Bernhoven een onmisbaar ziekenhuis waar basisziekenhuiszorg in zijn volle omgang moet worden aangeboden, inclusief spoedeisende eerste hulp, acute verloskunde en Intensive Care (IC)-zorg, 24/7 per week? Kunt u dit toelichten?
De onmisbaarheid van een ziekenhuis is een vraagstuk dat vanuit verschillende perspectieven bekeken moet worden. Het is primair de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen. Voor de Spoedeisende eerste hulp en de acute verloskunde kan ik aangeven dat ziekenhuis Bernhoven geen ziekenhuis is met een SEH of acute verloskunde die «gevoelig» is voor de 45 minuten-norm.
Blijft het huidige pakket aan zorg wat momenteel wordt aangeboden in het Bernhoven, beschikbaar voor haar patiënten?
Zoals gebruiklijk geldt dat conform het continuïteitsbeleid eerst de zorgaanbieder met de zorgverzekeraars aan zet zijn om de knelpunten op te lossen. De NZa en IGJ houden toezicht op de situatie. Ik heb begrepen dat de preferente zorgverzekaars nauw betrokken zijn. De oorzaken van de knelpunten zijn nader onderzocht en er wordt gewerkt aan een herstelplan om deze op te lossen. De NZa en IGJ volgen de situatie nauwgezet en ik houd vinger aan de pols via hen. Wanneer sprake is van afstoting van zorgaanbod is het aan deze zelfde partijen om te bepalen of de zorgplicht in de regio niet in het geding komt. Wanneer iets wijzigt in het acute zorgaanbod dan moet er gehandeld worden in lijn met de AmvB acute zorg8. Daarnaast, als sprake is van een eventuele fusie, zal de Autoriteit Consument & Markt deze ook beoordelen.
Bent u bereid om u ervoor in te zetten dat het ziekenhuis Bernhoven en haar huidige zorgaanbod kan blijven voortbestaan?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid te voorkomen dat Bernhoven in een fusietraject met andere grote ziekenhuizen wordt gezogen met daarbij het reële risico dat zorgaanbod verdwijnt vanuit Bernhoven naar het andere grotere ziekenhuis? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u het fenomeen dat Bernhoven als noodlijdend ziekenhuis obligaties uitgeeft met een rendement van 4%? Is dit wel een taak van een ziekenhuis dat gefinancierd wordt met gemeenschapsgeld? Is dit niet een bedreiging voor de financiële positie van het ziekenhuis als zorggeld, betaald door de gemeenschap, verdwijnt in particuliere handen? Gaat u hier een stokje voor steken? Kunt u uw standpunt toelichten?4
Voorop staat dat geld dat bestemd is voor de zorg ook naar de zorg moet gaan.
Mede daarom is op dit moment winstuitkering binnen de Zorgverzekeringswet voor medisch specialistische zorg niet toegestaan. Onderaannemers mogen wel winst uitkeren. Het is wel toegestaan dat ziekenhuizen vreemd vermogen aantrekken om noodzakelijke investeringen te doen. Het is aan het bestuur van instellingen zelf om hiervoor de meest geschikte oplossing te vinden binnen de geldende wet- en regelgeving. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een hypotheek of lening. Ook een obligatielening behoort tot de mogelijkheden. Het is niet aan mij om te oordelen over individuele casuïstiek. De toezichthouders hebben de taak om te beoordelen of de constructie in Bernhoven binnen de geldende wet- en regelgeving past. De NZa heeft aangegeven dat deze constructie niet in strijd is met de Wet marktordening gezondheidszorg.
Hoe beoordeelt u de financiële positie van andere ziekenhuizen zoals bijvoorbeeld het Beatrixziekenhuis, dat in 2019 de Zinnige Zorg Award ontving, die onder vergelijkbare condities als Bernhoven afspraken over zinnige zorg hebben gemaakt met zorgverzekeraars? Hoe gaat u voorkomen dat ook deze ziekenhuizen in de problemen komen omdat ze minder omzet draaien vanwege zinnige zorg?5
Er zijn mij geen signalen bekend van financiële problemen bij het Beatrixziekenhuis. Ook de NZa heeft mij laten weten geen EWS-melding over het Beatrixziekenhuis te hebben ontvangen van zorgverzekeraars en dit ziekenhuis wordt op dit moment dus niet gemonitord door de NZa als instelling met financiële problemen.
Zorgverzekeraars ondersteunen de zorginstellingen die de transitie naar zinnige zorg inzetten. Enerzijds met omzetgaranties en anderzijds om gezamenlijk te bezien hoe de kosten van de betreffende zorginstelling kunnen dalen. De NZa en IGJ houden hier toezicht op. Mocht onverhoopt een zorginstelling toch in financiële problemen komen dan zal het continuïteitsbeleid in werking treden. Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft moet hij allereerst samen met de zorgverzekeraar(s) en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Bemoeienis vanuit het Ministerie van VWS is daarbij normaal gesproken niet nodig en niet aan de orde.
Wanneer het echter gaat om een zorgaanbieder waarvan het wegvallen grote maatschappelijke impact zou hebben, en partijen er niet in slagen om tot een passende oplossing te komen, dan kan regie vanuit het Ministerie van VWS nodig zijn.
Het bericht ‘’Veel vandalen hoeven forse schade coronarellen niet te vergoeden’’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veel vandalen hoeven forse schade coronarellen niet te vergoeden1»?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het uitgangspunt bij het aanrichten van schade, het verhalen van die schade op de dader moet zijn? Zo ja/nee, waarom?
Ja. De rellen gingen gepaard met volstrekt onacceptabel en strafbaar gedrag, zoals vandalisme, plunderingen en geweld tegen de politie. Dat vormde niet alleen een aantasting van de rechtsorde, maar maakte ook moedwillig medeburgers tot slachtoffer waaronder reeds door corona zwaar getroffen ondernemers. Voor slachtoffers is het verhalen van schade van groot belang. Niet alleen omdat dit zorgt voor materieel herstel, maar ook omdat dit zorgt voor een vorm van erkenning van het aangedane leed. Dat de dader de door hem of haar aangerichte schade moet betalen, staat hierbij uiteraard voorop. Iedereen is in beginsel verantwoordelijk voor de gevolgen van zijn of haar handelen en dus ook voor het vergoeden van veroorzaakte schade.
Klopt het dat het merendeel van de vandalen die vernielingen aanrichtten of winkels plunderden tijdens de avondklokrellen een jaar geleden, die schade niet hoeft te vergoeden? Waarom niet?
Daders van strafbare feiten moeten de schade die het gevolg is van die strafbare feiten vergoeden. Dat is het uitgangspunt van het stelsel van schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten. Dat uitgangspunt geldt dus ook voor de schade die vorig jaar door ondernemers is geleden als gevolg van vernielingen tijdens de desbetreffende rellen. Echter, bij deze schade was van nog groter belang dat de door corona al zo zwaar getroffen ondernemers in eerste instantie een beroep zouden kunnen doen op hun verzekeraar voor snel schadeherstel zodat de getroffen winkels ook weer snel open zouden kunnen. Daartoe is ook, vooruitlopend op de totstandkoming van de Regeling Bedrijvenschade, nauw overleg gevoerd met het Verbond van Verzekeraars. Het merendeel van de ondernemers was, zoals mijn voorganger in zijn brief van 9 februari 2021 heeft aangegeven2, verzekerd tegen dit soort schade en verzekeraars keren in de regel snel uit bij meldingen van materiële schade.
De totale verzekerde schade als gevolg van deze rellen wordt door het Verbond van Verzekeraars geschat op € 1 mln. Verzekeraars kunnen vervolgens via subrogatie in de rechten van het slachtoffer treden, waarbij zij in een civiele procedure de schade kunnen verhalen op de daders. In hoeverre verzekeraars van deze mogelijkheid gebruik maken is een keuze die aan de verzekeraars is. Ik sta in contact met het Verbond van Verzekeraars om te vernemen hoe dit verloopt.
Bij rellen zoals deze gaat het in de regel om onoverzichtelijke, chaotische situaties. Het vergt daardoor uitvoerig onderzoek om te kunnen achterhalen of veroorzaakte schade aan een dader kan worden toegerekend. Politie en Openbaar Ministerie hebben hier veel tijd in gestoken. Als uit camerabeelden, getuigenverklaringen of processen-verbaal van aanwezige politieambtenaren niet kan worden vastgesteld of een relschopper schade heeft veroorzaakt, is het eisen en opleggen van het vergoeden van de schade niet mogelijk.
Op basis van cijfers van het OM, de Rechtspraak en het CJIB kan ik u het volgende meedelen over hetgeen tot nu toe is verhaald aan schade op daders.3 Wat betreft verhaal via het strafproces heeft het OM 404 verdachten van de betreffende rellen geregistreerd, waarvan 312 verdachten zijn gedagvaard of opgeroepen. Hierbij ging het om diverse strafbare gedragingen, ook om delicten waarbij geen sprake was van schade. In een aantal zaken heeft zich een benadeelde partij gevoegd. Bij het CJIB zijn van 55 daders vonnissen bekend waarbij een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Hiermee is een totaal schadebedrag van ruim € 551.000,– gemoeid. Deze schadevergoedingen komen ten goede aan 70 benadeelde partijen. Op het moment dat de vonnissen bij het CJIB binnenkomen, begint het CJIB direct met het innen van de schadevergoedingsmaatregelen. Op 19 januari 2022 was ruim € 36.700,– geïnd. Aan de inning van het resterende geld wordt volop gewerkt. Daarnaast zijn er nog 180 strafzaken waarin door de rechter een straf is opgelegd, maar die nog moeten worden aangeleverd aan het CJIB. Hierbij zitten mogelijk ook vonnissen waarin een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
Gelet op het bedrag van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en de strafzaken die nog moeten worden aangeleverd bij het CJIB, kan nog geen eindoordeel kan worden gegeven over de mate waarin het verhaal op daders is gelukt. Ik kan u verzekeren dat het mijn ambitie is om daders zoveel als mogelijk te laten betalen voor de aangerichte schade.
Vanuit de Regeling bedrijvenschade coronarellen is aan 36 ondernemers in totaal een bedrag van € 228.150,– aan schade vergoed. Bij de vormgeving van de Regeling Bedrijvenschade is opgenomen dat de ondernemers die via de RVO een beroep doen op deze regeling daarmee automatisch hun vordering voor de aangerichte schade overdragen aan de overheid. Dit is gebeurd via een zogenaamde akte van cessie. De achterliggende gedachte was dat zodoende de schade waarvoor een uitkering was verstrekt alsnog op de daders kan worden verhaald. Het is mijn intentie om dit ook zoveel mogelijk te doen, vanuit de gedachte dat als iemand schade veroorzaakt deze er ook voor moet opdraaien. Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat dit een complexe aangelegenheid is, onder meer vanwege de privacywetgeving. Op dit moment bekijk ik daarom samen met het OM of en zo ja op welke wijze de schade waarvoor een tegemoetkoming is gegeven gekoppeld kan worden aan een dader.
Klopt het dat er naar aanleiding van de rellen in Rotterdam slechts drie mensen veroordeeld werden tot een schadevergoeding? Klopt het voorts dat het Openbaar Ministerie (OM) in Eindhoven (Oost-Nederland) er vaker in slaagt vandalen te vervolgen en veroordeeld te krijgen? Kunt u het verschil tussen die steden dan wel die regio’s verklaren?
Cijfers rondom het strafrechtelijk vorderen van de schademaatregelen worden niet geregistreerd. Hierdoor kan niet inzichtelijk worden gemaakt of er grote verschillen zijn tussen de regio’s.
In meer algemene zin is bij de aanpak na de rellen ervaren dat het grote aantal personen dat kon worden berecht en bestraft, behaald is door nauwe samenwerking tussen OM en politie en het direct na de rellen inrichten van gezamenlijke werkprocessen.
In hoeveel gevallen wordt een opgelegde schadevergoedingsmaatregel daadwerkelijk betaald en hoe vaak wordt iemand gegijzeld indien de opgelegde schadevergoeding niet wordt betaald?
Het inningspercentage van schadevergoedingsmaatregelen in het algemeen bedraagt na drie jaar circa 70% en na 10 jaar ruim 80%. Het CJIB blijft in alle gevallen proberen het bedrag van de schade te verhalen zolang de tenuitvoerleggingstermijn niet is verstreken. Dat kan door middel van een betalingsregeling of het inzetten van een deurwaarder maar ook kan het dwangmiddel gijzeling worden toegepast. Het dwangmiddel gijzeling wordt niet toegepast indien aantoonbaar sprake is van betalingsonmacht.
Het dwangmiddel gijzeling is met ingang van 1 januari 2020 met de inwerkingtreding van de wet USB mogelijk geworden. De strafrechter bepaalt het aantal dagen dat de veroordeelde kan worden gegijzeld, voor het geval de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet zou betalen. Gijzeling is een dwangmiddel en beoogt mensen die wel kunnen, maar niet willen tot betaling te bewegen. Het dwangmiddel gijzeling is in 2021 30 maal toegepast en in 2022 tot nu toe 12 keer.4
Klopt het dat zowel het OM als u aangegeven hebben alles op alles te willen zetten om de veroorzaakte schade te verhalen op daders? Wat hebben het OM en u gedaan om de schade op de daders te verhalen?
Mijn ambtsvoorganger heeft in het debat van 27 januari 2021 over de rellen en de daaropvolgende brief van 9 februari 2021 aangegeven dat hij het van groot belang vond dat de getroffen ondernemers hun schade vergoed zouden krijgen. Hiervoor is de Regeling Bedrijvenschade ingesteld, die op 1 april 2021 in werking trad.
Daarnaast heeft hij aangegeven het belangrijk te vinden dat de schade tijdens de rellen zoveel als mogelijk op de daders wordt verhaald. Ook ik vind het belangrijk dat daders zoveel mogelijk de door hen aangerichte schade betalen. Zoals in het bovenstaande is aangegeven is dit via verschillende wegen ook gebeurd. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven is een significant bedrag aan schade ook daadwerkelijk opgelegd aan de daders. Er is door verschillende organisaties veel tijd en energie gestoken om dit voor elkaar te krijgen. Daarnaast lopen er nog diverse strafzaken die nog tot veroordelingen tot het vergoeden van schade kunnen leiden.
Voor het verhalen van de schade die via de Regeling Bedrijvenschade is uitgekeerd laat ik op dit moment onderzoeken of verhaal op basis van de akte van cessie mogelijk is.
Het algemene beeld is dat de daarvoor in aanmerking komende ondernemers inderdaad zijn gecompenseerd voor hun schade en dat diverse daders zijn veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, maar dat lang niet alle schade aan daders gekoppeld en dus op hen verhaald zal kunnen worden.
Hoe effectief is de toepassing van snelrecht bij het verhalen van schade? Hoe vaak is in 2020 en in 2021 een schadevergoeding toegewezen bij een snelrechtzaak?
Het snelrecht is geschikt voor strafzaken waarbij de bewijsvoering voor een delict binnen enkele dagen rond kan zijn. Bij rellen als hier aan de orde is doorgaans sprake van onoverzichtelijke situaties waarbij meer tijd nodig is om – bijvoorbeeld aan de hand van camerabeelden – het bewijs rond te krijgen en te kunnen vaststellen welke schade door verdachten is veroorzaakt. Bij de betreffende rellen is snelrecht ingezet in de zaken waar dat naar het oordeel van het OM mogelijk was.
In onderstaande tabellen is het aantal bij (super)snelrechtzaken opgelegde schadevergoedingsmaatregelen aangegeven.
176
56
485
62
52
17
456
65
Dit is het aantal schadevergoedingsmaatregelen dat is opgelegd; bij sommige zaken worden meerdere schadevergoedingsmaatregelen opgelegd per zaak. Dit gebeurt als er meerdere benadeelde partijen zijn. Het is ook mogelijk dat er vorderingen benadeelde partij zijn toegewezen zonder oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Deze zijn die niet meegerekend in de tabel, dit is niet betrouwbaar uit de informatiesystemen te halen.
Categorie 1: Supersnelrecht, 0 <= 3 dagen van datum plegen feit tot datum eerste zitting
Categorie 2: Supersnelrecht, > 3 en <= 6 dagen van datum plegen feit tot datum eerste zitting
Categorie 3: Snelrecht, > 6 en <= 17 dagen van datum plegen feit tot datum eerste zitting. Met inverzekeringstelling/ voorlopige hechtenis.
Categorie 4: Snelrecht, > 6 en <= 30 dagen van datum plegen feit tot datum eerste zitting. Zonder inverzekeringstelling/ voorlopige hechtenis.
Wordt er in het geval van schade aan overheidsgebouwen altijd aangifte gedaan?
Ik acht dit zeker gewenst, maar het is niet vast te stellen of dit ook altijd gebeurt.
Vindt u dat het vorderen van schadevergoeding door het OM meer prioriteit moet krijgen? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat hier meer prioriteit aangegeven wordt?
Er is door onder andere politie en Openbaar Ministerie uitvoerig onderzoek gedaan om te kunnen achterhalen of veroorzaakte schade aan een dader kan worden toegerekend. In onoverzichtelijke situaties, zoals bij de betreffende rellen, is dit niet altijd mogelijk gebleken, ondanks de inspanningen van politie en OM. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bij een strafzaak staat de vervolging van de verdachte voor een strafbaar feit centraal. De afgelopen jaren hebben de rechten van slachtoffers, waaronder het verhalen van schade van het slachtoffer, een steeds belangrijker plek in het strafproces gekregen. Als voorbeeld wijs ik op de OM-Aanwijzing Slachtofferrechten5 waarin het beleid van het OM ten aanzien van schadeverhaal is opgenomen en dat inhoudt dat het OM het slachtoffer zo goed als mogelijk ondersteunt bij het verkrijgen van een vergoeding van diens materiële en immateriële schade. Tegelijkertijd heb ik ervaren dat de mogelijkheden om de schade op de daders te verhalen in de praktijk begrensd blijken te zijn en dat hier nog verbeteringen in mogelijk zijn.
Ook de Commissie «Onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten» benadrukt in haar rapport6 het uitgangspunt dat de dader aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer lijdt. In het verlengde daarvan doet de commissie voorstellen om de mogelijkheden om de dader te verplichten tot een financiële schadevergoeding te bevorderen en te verruimen. Op dit moment wordt samen met de betrokken ketenpartners gesproken over de inhoud van het rapport. De voorstellen worden gezamenlijk uitgewerkt, waarbij de consequenties, uitvoerbaarheid en kosten in kaart worden gebracht. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer voor het einde van het jaar middels een inhoudelijke beleidsreactie op het advies nader informeren.
Deelt u de mening dat toepassing van de voorschotregeling bij een afzonderlijke procedure voor schadevergoeding wenselijk is, zoals ook is geconcludeerd door de Commissie onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten en het WODC? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u bij voorjaarsnota financiële middelen vrij maken voor een Pilot met een afzonderlijke schadevergoedingskamer? Wat vindt u van een aparte schadevergoedingsprocedure voor slachtoffers?
De aanbevelingen die door de Commissie «Onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten» in haar rapport7 zijn gedaan omtrent aanpassing van de voorschotregeling en de inrichting van een aparte schadevergoedingskamer vragen om het maken van inhoudelijke, budgettaire en politieke keuzes. Met de betrokken ketenpartners worden de voorstellen gezamenlijk uitgewerkt waarbij de consequenties, uitvoerbaarheid en kosten in kaart worden gebracht. De Kamer wordt voor het eind van het jaar nader geïnformeerd over de inhoudelijke beleidsreactie op het advies.
Het bericht 'Gebiedsverboden en mobiele flitspalen: zo wil Haagse VVD verkeersaso’s aanpakken’' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gebiedsverboden en mobiele flitspalen: zo wil Haagse VVD verkeersaso’s aanpakken»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat handhaving van verkeersregels ook in de bebouwde kom belangrijk is om naleving ervan af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Handhaving en daarmee het creëren van een subjectieve en objectieve pakkans is inderdaad van belang voor de naleving. Daarnaast spelen echter ook andere factoren een belangrijke rol in het bevorderen van naleving van de verkeersregels, zoals de inrichting van de weg.
Gelet op het feit dat in de Staat van de verkeersveiligheid 2021 (Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) R-2021-21 en SWOV R-2021-21A) valt te lezen dat ruim zes op de tien verkeersdoden in 2020 om het leven kwam op gemeentelijke wegen en uit hetzelfde onderzoek blijkt dat slechts 57% van het verkeer op gemeentelijke wegen zich aan de snelheid houdt en de naleveing op provinciale wegen nog slechter is; wat is de relatie tussen de lage naleving van de maximumsnelheid op gemeentelijke wegen en het hoge aandeel verkeersslachtoffers?
Een directe relatie tussen de naleving van de maximumsnelheid op gemeentelijke wegen en het aandeel verkeersslachtoffers is moeilijk te geven. Dat komt omdat de exacte relatie tussen ongevallen en snelheid op een specifieke weg afhankelijk is van veel factoren, waaronder infrastructurele kenmerken, verkeersintensiteit en verkeerssamenstelling.
Zoals de SWOV aangeeft, geldt in algemene zin dat wanneer de gemiddelde snelheid op een weg stijgt er een grotere kans op ongevallen is, met bovendien een grotere kans op een ernstige afloop2.
Verder zijn veruit de meeste wegen in Nederland gemeentelijke wegen, waardoor ook verwacht kan worden dat een groot aandeel van de verkeersslachtoffers op deze wegen zal vallen. Het aandeel gemeentelijke rijbanen (dus uitgezonderd fiets- en voetpaden) in het Nationaal WegenBestand (NWB) in 2020 bedraagt 86% 3, 4. Dit betreft zowel wegen binnen als buiten de bebouwde kom met een snelheidslimiet van 15 km/u tot 100 km/u.
Onderschrijft u nog altijd de stelling die uw voorganger in het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV) 2030 schreef, namelijk dat handhaving ook een preventieve werking heeft, omdat een hogere subjectieve pakkans ertoe zal leiden dat bestuurders minder snel overtredingen zullen begaan? Zo ja, welke inzet komt daaruit voort op risicovolle gemeentelijke wegen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven onderschrijf ik dat. De inzet van de politie op verkeershandhaving wordt lokaal in de driehoek (burgemeester, politie en OM) bepaald. Daarbij wordt gekeken naar waar de grootste risico’s zich voordoen.
Hoeveel flitspalen staan er op dit moment langs het gemeentelijke wegennet? Hoeveel boetes zijn hiermee opgelegd de afgelopen jaren? Kunt u inzicht geven in de ernst van de geconstateerde overtredingen?
Er staan 435 flitspalen langs wegen waar de gemeente wegbeheerder is (van de in totaal 642 flitspalen langs Nederlandse wegen). Naast handhaving met flitspalen vindt op deze wegen ook handhaving door de politie plaats, zowel door het basisteam als het team verkeer. Hieronder vindt u een overzicht van het aantal oplegde boetes met deze flitspalen in de afgelopen 5 jaar. Met flitspalen kan gehandhaafd worden op snelheidsovertredingen en roodlichtnegatie.
Zoals u kunt zien gaat het in veruit de meeste gevallen om kleine snelheidsovertredingen (tot 10 km/ u).
Jaar
t/m 10 km/ u te hard
11–20 km/ u te hard
21–30 km/u te hard
Meer dan 30 km/ u te hard
Roodlichtnegatie
2017
2.051.527
332.510
37.729
10.555
197.264
2018
2.052.284
339.105
39.362
10.704
196.727
2019
1.741.797
282.491
32.520
8.844
175.533
2020
1.395.696
218.564
26.253
2.472
134.630
2021
1.439.382
218.564
24.855
3.826
141.191
Cijfers over het aantal oplegde boetes per flitspaal worden ook opgenomen in de tertiaal- en jaarberichten verkeer5 die door mijn ministerie in samenwerking met het OM en het CJIB worden uitgebracht. Om snel over uitgebreide informatie met betrekking tot het aantal opgelegde verkeersboetes te kunnen beschikken, verwijs ik u graag naar deze berichten en naar de website van het CJIB. Het opleveren van cijfers buiten deze berichten om is veelal tijdrovend werk, waardoor dit mogelijk ook niet altijd binnen de beantwoordingstermijn van Kamervragen zal lukken.
Kunt u toelichten op basis waarvan het Openbaar Ministerie (OM) besluit om flitspalen in te zetten in gemeenten?
Een flitspaal wordt alleen geplaatst op locaties waar deze de verkeersveiligheid kan vergroten. Het Openbaar Ministerie bepaalt, in samenspraak met de politie en in afstemming met wegbeheerders, waar de flitspalen geplaatst worden. Wegbeheerders, zoals de gemeente, kunnen bij de politie en/of het OM een verzoek indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Van belang is dat in de aanvraag een analyse van de verkeersveiligheid van de locatie is opgenomen. In deze analyse moet conform het Beleidskader flitspalen een aantal zaken worden uitgewerkt, zoals het overtredingsgedrag, de risico’s, de maatregelen die de wegbeheerder al genomen heeft, de resultaten van eventuele controles van de politie, een ongevallenanalyse en een analyse van de inrichting van de weg. Bij dat laatste onderdeel moet worden bekeken of de inrichting past bij de geldende maximum snelheid of dat deze eerst moet worden aangepast om de naleving van de maximum snelheid te bevorderen. Handhaving is het sluitstuk van het beleid.
Gelet op het feit dat uit de cijfers van SWOV volgt dat de risico’s per afgelegde kilometer voor verkeersdeelnemers op het gemeentelijk wegennet significant groter zijn dan op snelwegen, hoe weegt u dit hogere risico mee in de inzet van handhaving door politie en OM?
De inzet op verkeershandhaving wordt lokaal in de driehoek bepaald en niet door mij als Minister. De driehoek kijkt daarbij naar waar de grootste risico’s zich voordoen.
Bent u bereid in te gaan op verzoeken zoals uit Den Haag en indien nodig te bezien of het aantal flitspalen langs gemeentelijke wegen hiervoor kan worden uitgebreid? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot uw opmerkingen over het belang van handhaving uit het SPV2030?
Zoals ook in het antwoord op vraag 6 aangegeven is het aan het OM om, met advies van de politie, op verzoek van de wegbeheerder te bepalen waar de flitspalen geplaatst worden. Flitspalen worden alleen geplaatst op verkeersonveilige locaties waar 24/7 snelheidshandhaving nodig is. Om gemeenten hierbij te ondersteunen heeft het OM de procedure hiervoor toegelicht in het Beleidskader flitspalen.
Welke extra inzet pleegt u de komende jaren op notoire verkeersovertreders, gelet op het feit dat u in het SPV schreef: «Overtreding van de verkeersregels verhoogt de kans op een ongeval. Dit geldt zeker voor notoire verkeers overtreders. Een groep verkeersdeelnemers blijft (bewust) overtredingen begaan.»?
De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen getroffen om ernstige verkeersovertredingen zoveel mogelijk te voorkomen dan wel op te sporen en te bestraffen. Zo is op 1 januari 2020 de wet Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten in werking getreden, waarmee onder andere de strafmaxima voor een aantal overtredingen zijn verhoogd. Beoogd is dat dit ook voor notoire verkeersovertreders een afschrikwekkend effect heeft.
Ook wordt er ingezet op het verhogen van de pakkans door de inzet van digitale handhavingsmiddelen. In 2020 en 2021 zijn er in totaal 20 trajectcontrolesystemen geplaatst op N-wegen. Daarnaast is het OM, na succesvolle pilots, bezig met de uitrol van verplaatsbare flitspalen en camera’s die handheld telefoongebruik kunnen detecteren. Binnen de politie is inmiddels in elke eenheid een zogenaamde monocam in gebruik waarmee op handheld telefoongebruik gehandhaafd kan worden. Dergelijke innovatieve handhavingsmiddelen dragen ook bij aan de subjectieve pakkans: de camera’s kunnen immers overal hangen en je kunt daardoor ook worden gepakt als er geen (zichtbare) politie op de weg is. Dit moet ook leiden tot minder overtredingen.
Verder wordt op dit moment verkend hoe de Educatieve Maatregel Gedrag (EMG), uitgevoerd door het CBR, effectiever kan worden ingezet. Tot slot wordt onderzocht of nieuwe technologische ontwikkelingen effectief ingezet kunnen worden om deze groep aan te pakken. Op dit moment worden de juridische en privacy aspecten hiervan in kaart gebracht. De Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2022 verder hierover geïnformeerd.
Het bericht dat politieke oppositie in Azerbeidzjan wordt mishandeld of vastgezet. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van Human Rights Watch over de mishandeling van oppositieleider Tofig Yagublu bij vreedzame protesten in Bakoe?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe oordeelt u over dit gewelddadige optreden van de Azerbeidzjaanse autoriteiten en het handelen tegen oppositieleider Tofig Yagublu?
Het kabinet acht de berichtgeving hierover zeer verontrustend. Nederland keurt iedere vorm van geweld tegen oppositieleden af. Diverse internationale partners, waaronder de EU, hebben dit met steun van Nederland aan de orde gesteld. Azerbeidzjan is partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en is derhalve verplicht zich te houden aan dit verdrag, waaronder ook de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering en vereniging vallen.
Hoe staat het met de gezondheid van oppositieactivisten die vast zitten in Azerbeidzjaanse gevangenissen, zoals Saleh Rustamov, Aslan Gurbanov2, Zamin Salayev3 en Elvin Isayev? Is Rustamov reeds uit hongerstaking en krijgt hij de benodigde medische zorg?
Het kabinet beschikt niet over vertrouwelijke medische gegevens van individuen in Azerbeidzjaanse detentie. Het kabinet is enkel bekend met hetgeen publiekelijk is gezegd over de toestand van deze personen.
Verschillende Azerbeidzjaanse media hebben bericht dat dhr. Rustamov zijn hongerstaking in december jl. beëindigde. Volgens berichtgeving is hij destijds onderzocht door artsen van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) die vaststelden dat de hongerstaking van 41 dagen serieuze consequenties heeft gehad voor zijn gezondheid.4 Dhr. Gurbanov zou, volgens nieuwsberichten, lijden aan hartproblemen en epilepsie.5 Dhr. Salayav zou, volgens mediaberichtgeving, na zijn vrijlating op 19 januari, hebben gezegd dat hij last had van serieuze gezondheidsproblemen zoals verminderd zicht en falende benen, als gevolg van marteling en hongerstakingen.6 Wat betreft dhr. Isayev is er een bron die stelt dat hij wordt gemarteld.7
Kunt u een update verschaffen over de situatie van Saleh Rustamov, Aslan Gurbanov, Zamin Salayev en Elvin Isayev, hun gevangenschapssituatie en de staat van hun rechtszaken?
Wat betreft de individuele zaken verwijs ik u naar de mediaberichtgeving hierover. De kleine Nederlandse ambassade in Bakoe (twee diplomaten) beschikt over onvoldoende capaciteit om de gevangenschapssituatie en stand van rechtszaken van individuen in detail te volgen, anders dan hetgeen daarover wordt gepubliceerd of meegedeeld door derden. De ambassade staat hierover in contact met internationale partners en de EU-delegatie mede in gelet op het bredere belang met gelijkgezinde partners op te trekken. Ambtenaren van mijn ministerie hebben contact gehad met betrokkenen uit de kring van dhr. Isayev en worden door hen over zijn zaak geïnformeerd.
Wat betreft de algemene situatie van de stand van gevangenissen in Azerbeidzjan verwijs ik u naar internationale rapporten zoals de bezoekrapporten van het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT).8 Het rapport van het laatste bezoek, eind 2020, is nog niet gepubliceerd.
Bent u op de hoogte dat de uitspraak naar aanleiding van de cassatieklacht in de zaak van Elvin Isayev op 30 november 2021 (zonder opgave van een duidelijke redenen) tot onbepaalde tijd is uitgesteld? Is er een verklaring voor te geven?
Ja, mijn ministerie is daarvan op de hoogte gebracht door personen uit de kring van Elvin Isayev. Van dezelfde bron ontving mijn ministerie de recente update dat de cassatiezaak nu gepland staat voor 22 februari aanstaande. Ik weet niet wat de redenen zijn voor het aanvankelijke uitstel.
Krijgt de Nederlandse ambassade in Bakoe toestemming om politieke tegenstanders van het regime van president Aliyev te bezoeken? Zo ja, maakt de ambassade hier gebruik van? Zo nee, waarom niet?
Zoals gebruikelijk spreken medewerkers van de ambassade af en toe met leden van de oppositie. Hiervoor is geen toestemming nodig.
Waarom worden verzoeken aan het ministerie om een bezoek van de ambassademedewerker aan de politieke tegenstanders van het regime van president Aliyev geweigerd?
Indien u doelt op een verzoek aan mijn ministerie tot het verlenen van consulaire bijstand aan een persoon in detentie, dan is het een voorwaarde dat de persoon in kwestie de Nederlandse nationaliteit bezit.
In zeldzame gevallen komt het voor dat Nederland deelneemt aan bezoeken aan personen in detentie die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten. Deze vinden altijd plaats in gezelschap van gelijkgezinde landen en vaak de EU-vertegenwoordigers. Dit gebeurt alleen bij zeer hoge uitzondering.
Zijn er nog andere politieke gevangenen in Azerbeidzjan wiens situatie zorgwekkend is? Zo ja, welke?
Zaken bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hebben aangetoond dat het voorkomt dat Azerbeidzjan pogingen doet om de oppositie en o.a. het maatschappelijk middenveld tot zwijgen te brengen door onder valse voorwendselen detentiemaatregelen op te leggen, mogelijk wegens hun weerstand tegen het regime.
Verschillende NGO’s hanteren lijsten van vermeende politieke gevangen, deze zijn vaak publiekelijk beschikbaar. Ook op EU-niveau worden (vermeende) zaken gevolgd, dit gebeurt op vertrouwelijke wijze en deze worden besproken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten.
Hoe oordeelt u over het algemeen over de rechtspraak in Azerbeidzjan?
Over het algemeen worden vraagtekens gezet bij de onafhankelijkheid van de rechtsgang in Azerbeidzjan. Zo krijgt Azerbeidzjan van de NGO «Freedom House» een zeer lage score voor het functioneren van de rechtsstaat.9 In dialoog met de Azerbeidzjaanse autoriteiten benoemt en bespreekt de EU deze uitdagingen t.a.v. de onafhankelijkheid, transparantie en accountability van het judiciële systeem.
Voor meer detail verwijs ik u naar de rapporten van de Europese Commissie voor de efficiëntie van justitie van de Raad van Europa (CEPEJ). Deze instantie werkt aan instrumenten om de efficiëntie en werking van justitie in Europa te verbeteren en publiceert met regelmaat rapporten over de situatie in de lidstaten, waaronder Azerbeidzjan.
Wat doet Nederland in bilateraal en Europees verband om Azerbeidzjan te bewegen naar een beter mensenrechtenbeleid en een eerlijkere vrijere rechtspraak voor o.a. politieke gevangenen, andersdenkenden en minderheden?
Zowel voor Nederland als voor de EU zijn mensenrechten een prioriteit in het internationaal beleid. Bilateraal en in EU-verband spreekt Nederland met de Azerbeidzjaanse overheid en het maatschappelijk middenveld over de mensenrechtensituatie.
De EU en Nederland proberen ook middels concrete projecten de mensenrechtensituatie op de grond te verbeteren. De EU focust zich onder andere op de bevordering van een omgeving waarin het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers vrij kunnen opereren, het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting en het versterken van de rechtsstaat. Ook de Nederlandse ambassade in Bakoe steunt projecten ter bevordering van de mensenrechten, gericht op onder andere het trainen van mensenrechtenverdedigers, het versterken van de positie van vrouwen en het beschermen van slachtoffers van mensenhandel.
Momenteel lopen onderhandelingen over een nieuw samenwerkingsakkoord tussen de EU en Azerbeidzjan: mensenrechten is hierin een belangrijk onderwerp. Ook binnen het Oostelijk Partnerschap zijn de rechtsstaat en mensenrechten prominente thema’s.
Daarnaast staan de mensenrechten in multilaterale organisaties hoog op de agenda. Zo ook in de VN-Mensenrechtenraad, waar Nederland Azerbeidzjan onder andere heeft opgeroepen journalisten en mensenrechtenverdedigers beter te beschermen.
In de Raad van Europa is recentelijk het actieplan voor Azerbeidzjan voor de komende jaren besproken. Daarnaast hecht Nederland veel waarde aan het systeem van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Tot slot houdt de Organisatie voor Vrede en Veiligheid in Europa (OVSE) de naleving van mensenrechten in de regio in de gaten en draagt bij aan de levering van technische expertise aan landen als Azerbeidzjan ter ondersteuning van hervormingen.
Welke diplomatieke instrumenten worden ingezet om president Aliyev te bewegen werk te maken van een beter mensenrechtenbeleid? Worden hierbij stille diplomatie en Europese sancties overwogen? Zo nee, waarom niet?
Het gaat om dialoog, stille diplomatie, diplomatieke druk (onder andere via het Comité van Ministers in de Raad van Europa). Voor meer detail verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Overweegt Nederland het stellen van sancties in specifieke gevallen van bijvoorbeeld Elvin Isayev, zoals ook in de zaak van Aleksej Navalny4 in Europees verband werden opgelegd?
In algemene zin geldt dat in EU-verband op voortdurende basis wordt gekeken naar mensenrechtenschendingen. De instelling van restrictieve maatregelen door de Europese Unie, waaronder ook het EU-mensenrechtensanctieregime, vormt een instrument dat kan worden ingezet als onderdeel van het bredere gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Over de vraag of in individuele gevallen al dan niet een sanctiemaatregel wordt overwogen kan het kabinet om redenen van vertrouwelijkheid geen uitspraken doen.
In hoeverre worden de gremia van de Raad van Europa aangewend om Azerbeidzjan te wijzen op haar verplichtingen onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Gebeurt dit met enig succes? Zo nee, waarom niet?
Nederland legt binnen de Raad van Europa de nadruk op tenuitvoerlegging van en toezicht op bestaande verplichtingen, waaronder de verplichtingen onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Nederland hecht veel waarde aan de geloofwaardigheid en effectiviteit van het EVRM-toezichtssysteem. Het Comité van Ministers oefent het toezicht uit op de naleving van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Aan dat toezicht neemt Nederland actief deel en spreekt daarbij andere lidstaten van de Raad van Europa, waaronder Azerbeidzjan, aan op hun verplichtingen om de vereiste individuele en algemene maatregelen te treffen om de bindende uitspraken van het EHRM ten uitvoer te leggen.
Azerbeidzjan staat op de zesde plaats van landen met de meeste zaken onder verscherpt toezicht bij het Comité van Ministers, na Rusland, Oekraïne, Turkije, Roemenië en Italië. Veel van deze zaken betreffen pogingen van Azerbeidzjan om de oppositie en het maatschappelijk middenveld tot zwijgen te brengen door onder valse voorwendselen detentiemaatregelen op te leggen. Nederland zet zich in het Comité van Ministers veelvuldig in voor invrijheidstelling, herstel van politieke rechten, en algemene maatregelen die de onafhankelijkheid van de rechtspraak en het openbaar ministerie waarborgen. In dat kader is ook de eerste inbreukprocedure (artikel 46 lid 4 EVRM) tegen Azerbeidzjan gevoerd, uiteindelijk resulterend in de vrijlating van oppositiepoliticus Ilgar Mammadov, de vernietiging door het Azerbeidzjaanse Supreme Court van zijn veroordeling, en de toekenning van compensatie. Vergelijkbare zaken blijven op de rol van het Comité van Ministers staan, waar zowel individuele als algemene maatregelen vereist zijn. Nederland blijft zich ervoor inzetten dat deze maatregelen door Azerbeidzjan worden getroffen.
Wat zijn de concrete resultaten van de inspanningen van uw departement op het terrein van mensenrechten in Azerbeidzjan in de afgelopen periode, en welke projecten lopen nog? Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
De mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan heeft de voortdurende aandacht van mijn ministerie. Inspanningen gebeuren voornamelijk in goed gezelschap, waaronder in EU-verband. Het is veelal niet mogelijk om vast te stellen of inspanningen tot concrete resultaten leiden.
Wat betreft de projecten die o.a. door de Nederlandse ambassade in Bakoe worden gesteund zijn de resultaten wel zichtbaar. Recent waren er resultaten op onder andere de capaciteitsopbouw en het vergroten van de rol van mensenrechtenverdedigers en de bevordering van een actieve rol van vrouwen in het bedrijfsleven en de politiek. Momenteel lopen er projecten op het vlak van bevordering van de positie van LGBTI-personen en ondersteuning van door vrouwen geleide lokale initiatieven. Hierdoor worden met name vrouwen in rurale gebieden in staat gesteld volledig en billijk deel te nemen aan het economische en sociale leven van hun gemeenschappen.