Personeelsbeleid GGD m.b.t. coronapandemie en voortzetting vaccinatiecampagne. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Klopt het dat er bij de GGD werknemers op stand-by staan, in afwachting van een nieuwe corona-uitbraak? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Met de GGD’en is afgesproken dat zij voor testen, bron- en contactonderzoek en vaccineren een beperkte basiscapaciteit aanhouden die indien nodig kan worden opgeschaald. Hierover is de Tweede Kamer met de brief van 13 juni jl. geïnformeerd.1 Het huidige testbeleid leidt tot minder testvraag bij de GGD’en. Zolang antigeen(zelf)testen voldoende betrouwbaar zijn, blijft zelftesten de primaire testmethode om individuele besmettingen op te sporen en wordt niet opgeroepen tot grootschalig testen bij de GGD. Bepaalde doelgroepen, waaronder zorgpersoneel dat werkt met mensen met een kwetsbare gezondheid, kunnen wel terecht bij de GGD voor een PCR-test. Hiertoe houdt de GGD een basistestcapaciteit beschikbaar. Deze basiscapaciteit geeft ook de mogelijkheid tot beperkte opschaling indien nodig. Grootschalige opschaling van PCR-testen voor de gehele bevolking is alleen nodig in specifieke scenario’s, bijvoorbeeld bij een virusvariant waarbij antigeen(zelf)testen onvoldoende betrouwbaar zijn, terwijl de besmettingen en druk op de zorg onverhoopt toch weer oplopen. Dat is (voorlopig) niet aan de orde. Omdat de testvraag fluctueert en onvoorspelbaar is, vraagt dit flexibiliteit van personele inzet, en worden hiervoor oproepkrachten en beschikbaarheidsdiensten ingezet. Het al dan niet oproepen van personeel is afhankelijk van de testvraag. Hierdoor varieert de personele inzet per dag. Oproepkrachten zijn, wanneer zij niet worden opgeroepen, beschikbaar voor ander werk op de arbeidsmarkt.
Het vaccineren loopt bij de GGD’en gewoon door. Voor vaccineren geldt dat de GGD’en een basiscapaciteit aanhouden van 300.000 prikken per week die opgeschaald kan worden bij het starten van een nieuwe vaccinatiecampagne. Op dit moment is die opschaling bezig voor de najaarsronde.2 Door tijdig te starten met vaccineren kunnen we ervoor zorgen dat minder mensen ernstig ziek worden door COVID-19. Daarmee draagt vaccineren bij aan het toegankelijk houden van de zorg en indirect aan het zoveel mogelijk openhouden van de samenleving. Met het oog op de krapte op de arbeidsmarkt en om toch snel op te kunnen schalen werken de GGD’en aan flexibele inzet van personeel voor zowel testen als vaccineren. De GGD’en zetten hun personeel zo efficiënt en productief mogelijk in. Het personeel is de afgelopen periode bijvoorbeeld ook ingezet bij de vaccinatie tegen apenpokken. GGD’en bespreken met werkgevers de mogelijkheden voor het beschikbaar stellen van medewerkers met ervaring met prikken of testen. Ook voor de GGD’en is het in de huidige arbeidsmarkt moeilijk om personeel vast te houden in de minder drukke periodes.
Zo ja, kunt u aangeven op basis van welke informatie/aanwijzingen u deze op handen zijnde nieuwe uitbraak baseert? Kunt u dit vermoeden epidemiologisch staven en zo ja, aan de hand waarvan? Kunt u hierbij een uitgebreide (statistische) analyse geven?
Er zijn verschillende indicatoren die bepalen of een nieuwe uitbraak mogelijk op handen is. De immuniteit van de populatie speelt een rol bij een mogelijke nieuwe uitbraak. Zo zijn de circulatie van het virus in groepen met een lage vaccinatiegraad, afnemende bescherming na vaccinatie of na doorgemaakte infectie of een hogere mate van «immuunevasie» van nieuwe virusvarianten allemaal factoren die kunnen leiden tot een toename in het aantal besmettingen. Daarnaast verspreidt een respiratoir virus zoals SARS-CoV-2 zich makkelijker in het najaar/de winter (seizoenseffect).
In 2020 en 2021 is er in het najaar steeds een toename gezien van het aantal besmettingen, ondanks dat er contactbeperkende maatregelen golden. Nu op dit moment geen maatregelen meer gelden, de kans op een nieuwe virusvariant aanwezig is, een afnemende immuniteit sinds eerdere (booster)vaccinatie of infectie aanwezig is en een seizoenseffect niet valt uit te sluiten, moet rekening gehouden worden met een mogelijke nieuwe uitbraak in het najaar. Om die reden heb ik in een vroeg stadium besloten het RIVM en de GGD’en opdracht te geven zich voor te bereiden op een vaccinatieronde in het najaar3 en heb ik onlangs op advies van het OMT-V besloten deze najaarsronde vanaf half september te starten.4
Gaat u de bevolking proactief oproepen om zich de komende tijd weer te laten testen bij klachten?
Zolang antigeen(zelf)testen bij klachten voldoende betrouwbaar zijn, blijft zelftesten de primaire testmethode om individuele besmettingen op te sporen en wordt niet opgeroepen tot grootschalig testen bij de GGD. Bepaalde doelgroepen, waaronder zorgpersoneel dat werkt met mensen met een kwetsbare gezondheid, kunnen nu wel terecht bij de GGD voor een PCR-test.
Grootschalige opschaling van PCR-testen voor de gehele bevolking is alleen nodig in bepaalde scenario’s, bijvoorbeeld als er een virusvariant komt waarbij de antigeen(zelf)testen onvoldoende betrouwbaar zijn, terwijl de besmettingen en druk op de zorg onverhoopt toch weer oplopen. Dat is (voorlopig) niet aan de orde.
Bent u het eens dat een proactief testbeleid automatisch ook zal leiden tot meer aangetoonde «besmettingen», waardoor de coronacijfers dus logischerwijs weer zullen oplopen?
Testen op corona is slechts één van de vele methoden waarmee de infectiedruk in kaart gebracht wordt. Op dit moment, zonder grootschalig te testen, wordt onder meer door middel van rioolwatermetingen, NIVEL-peilstations en de infectieradar het aantal besmettelijke personen in Nederland in beeld gebracht. Wanneer grootschalig PCR-testen opnieuw wordt ingezet, heeft dit als doel het inperken van besmettingen en het geven van gepast isolatie- of quarantaine advies in het kader van de volksgezondheid.
Onderkent u ook dat een positieve test weinig zegt, aangezien hierbij niet bekend is of een persoon ook daadwerkelijk op dat moment actief en/of een besmettelijk virus bij zich draagt?
De PCR-test toont specifiek stukjes genetisch materiaal van het SARS-CoV-2 virus aan en heeft een hoge testgevoeligheid. Dat betekent dat de PCR-test het virus ook oppikt bij iemand die nog weinig virus heeft of weinig virus meer bij zich draagt. Een positieve PCR-testuitslag kan niet altijd worden gebruikt om te bepalen of iemand na de isolatieperiode en het verdwijnen van de symptomen, nog besmettelijk is na het doormaken van COVID-19. Wel is het zeer geschikt om een actuele besmetting bij klachten of na recent contact met iemand die besmet was, aan te tonen. Op basis van die kennis kan iemand in thuisisolatie gaan en contacten informeren.
Zo ja, kan geconcludeerd worden dat door het toegenomen proactief testen straks (opnieuw) een potentieel kunstmatig gecreëerde «golf» zal optreden? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide verklaring geven?
Nee, met het huidige testbeleid wordt al proactief aangespoord een zelftest te gebruiken bij corona-gerelateerde klachten. De uitslagen hiervan worden niet centraal geregistreerd. Het al dan niet toenemen van de infectiedruk wordt gemeten door de reeds eerdergenoemde instrumenten en wordt dus niet enkel bepaald door positieve testuitslagen. Het aansporen van de bevolking om zich te laten testen bij de GGD, zal dus niet bijdragen aan het «ontstaan van die golf».
Worden de mensen die op dit moment bij de GGD op stand-by staan 100 procent betaald en zo ja, hoe verantwoordt u dat? Kunnen wij daaruit dus concluderen dat zij op dit moment betaald worden, terwijl zij geen werkzaamheden uitvoeren? Kunt u de motivatie daarachter verklaren?
Nee, als een oproepkracht niet wordt opgeroepen door de GGD wordt deze niet betaald. Indien een werknemer een beschikbaarheidsdienst heeft, wordt deze volgens CAO gedeeltelijk betaald. Omdat de testvraag fluctueert en onvoorspelbaar is vraagt dit flexibiliteit van personele inzet. Daarom worden oproepkrachten ingezet. Het al dan niet oproepen van personeel is afhankelijk van de testvraag. Hierdoor varieert de personele inzet per dag.
Uit welke gelden worden deze werknemers op stand-by bekostigd?
In de begroting van VWS is geld gereserveerd voor de bestrijding van het coronavirus. De kosten die de GGD’en maken in het kader van coronabestrijding worden gefinancierd vanuit de meerkostenregeling.
Hoeveel kosten deze werknemers op stand-by de belastingbetaler op maandelijkse basis exact?
Omdat de testvraag varieert van maand tot maand fluctueert ook het aantal ingezette oproepkrachten. Hierdoor variëren de vaste maandelijkse kosten.
Hoe lang worden deze werknemers op stand-by al betaald en hoe lang worden zij doorbetaald als er voor hen (nog) geen werk (meer) is? Kunt u de contractbepalingen van deze mensen openbaar maken voor de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Als een oproepkracht niet wordt opgeroepen door de GGD wordt deze niet betaald. Indien een werknemer een beschikbaarheidsdienst heeft, wordt deze volgens CAO gedeeltelijk betaald. Het contract van de oproepkracht is in overeenstemming met de CAO van SGO. Deze is openbaar.5
Bent u zich ervan bewust dat Nederland kampt met een nijpende koopkrachtcrisis? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er belastinggeld wordt uitgetrokken voor het betalen van salarissen van mensen waarvoor, vooralsnog, geen werk is, terwijl er voor koopkrachtcompensatie geen ruimte is?
Het uitgangspunt van het kabinet bij de lange termijnaanpak van het coronavirus is het open houden van de samenleving. De GGD’en houden voor testen, bron- en contactonderzoek en vaccineren een beperkte basiscapaciteit aan die indien nodig kan worden opgeschaald. Het opschalen van de testcapaciteit zou nodig kunnen zijn bij de opkomst van een virusvariant waarbij antigeen(zelf)testen onvoldoende betrouwbaar zijn, terwijl de besmettingen en druk op de zorg onverhoopt toch weer oplopen. In dat geval zijn testen en bron- en contactonderzoek belangrijke instrumenten in de bestrijding van de epidemie. Voor het vaccineren geldt dat de basiscapaciteit opgeschaald kan worden met het oog op een nieuwe vaccinatieronde, zoals op dit moment het geval is. Door te vaccineren kunnen we ervoor zorgen dat minder mensen ernstig ziek worden door COVID-19. Daarmee draagt vaccineren bij aan het toegankelijk houden van de zorg en indirect aan het zoveel mogelijk openhouden van de samenleving.
Vanuit maatschappelijk oogpunt vind ik het daarom te verantwoorden dat de GGD’en deze beperkte capaciteit aanhouden en opschalen indien nodig. De GGD’en hebben daarbij nadrukkelijk aandacht voor een flexibele en zo efficiënt mogelijke inzet van personeel, gelet zowel op de kosten en op de krapte op de arbeidsmarkt.
Bent u zich ervan bewust dat Nederland kampt met grote personeelstekorten? Zo ja, waarom worden de mensen die op dit moment op stand-by staan dan niet gekoppeld aan sectoren die dringend mensen nodig hebben?
De afgelopen jaren hebben we gezien dat het coronavirus een grote impact kan hebben op onze samenleving. Het openhouden van de samenleving is een gezamenlijke opgave waar de GGD’en door te vaccineren en te testen een belangrijke bijdrage aan leveren. De GGD’en werken met een beperkte basiscapaciteit die alleen wordt opgeschaald indien daar aanleiding toe is. Oproepkrachten zijn, wanneer zij niet worden opgeroepen, beschikbaar voor ander werk op de arbeidsmarkt.
Het nieuws dat de National Health Service (NHS) Tavistock kliniek, de enige genderidentiteitskliniek voor kinderen en jongeren in het Verenigd Koninkrijk, heeft gesloten |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het nieuws dat de National Health Service (NHS) in het Verenigd Koninkrijk besloten heeft om Tavistock and Portman Trust’s Gender Identity Development Service clinic (Tavistockkliniek) te sluiten omdat de veiligheid van minderjarigen gevaar loopt?1 2
Ik ben op de hoogte van de sluiting van de Tavistockkliniek.
Hoe verhoudt het medische traject van de Tavistockkliniek zich tot de zorg die in Nederlandse klinieken geleverd wordt aan kinderen en jongeren met genderdysforie?
De NHS in Engeland heeft een onafhankelijke review laten uitvoeren met als doel om te horen hoe het de zorg aan kinderen en jongeren met vragen over hun genderidentiteit of genderincongruentie zou kunnen verbeteren. In het rapport van deze review, het Cass rapport, wordt onder andere geconcludeerd dat er significante verschillen zijn tussen de «Dutch approach» en de werkwijze van de Tavistock kliniek. In de Tavistock kliniek is de «Dutch Approach» – multidisciplinaire zorg, aandacht voor psychische comorbiditeit en langdurig volgen en monitoren (psychologische begeleiding) – losgelaten.3
Het Radboudumc Expertisecentrum Geslacht en Gender heeft mij laten weten dat in het Radboudumc alle kinderen en jongeren volgens een goed gedocumenteerd zorgpad worden begeleid. Alle stappen in de begeleiding en behandelingen vinden plaats na intensieve psychologische evaluatie waar ook rekening wordt gehouden met psychiatrische co morbiditeit. Hiervoor wordt ook samengewerkt met andere hulpverleners en GGZ. Alle beslissingen worden in een multidisciplinair team samen besproken. Elke stap in de behandeling wordt nauwkeurig gedocumenteerd en de follow up is gestandaardiseerd ingericht. Patiënten en ouders worden zowel mondeling als ook schriftelijk uitvoerig ingelicht over de voor- en nadelen van de behandeling. Voor lange termijn monitoring is een biobank opgezet, aldus het Radboudumc.4
Is er in Nederland wel voldoende sprake van «holistische zorg» voor kinderen en/of tieners met genderdysforie, en zo ja, hoe wordt deze gewaarborgd?
Ik heb voor de beantwoording van deze vraag input gevraagd aan het Radboudumc Expertisecentrum geslacht en gender. Het Radboudumc heeft mij laten weten dat transgenderzorg bij uitstek multidisciplinaire zorg is. De zorg wordt gedragen door een team professionals (kinderartsen, psychologen, psychiater, fertiliteitsartsen en anderen) die intensief samenwerken om gepersonaliseerde zorg op hoog niveau te bieden. Alle voor- en nadelen worden steeds voor een individuele patiënt zorgvuldig afgewogen in het team. Hierbij worden ook systeem en ontwikkelingsfactoren naast mogelijke co-morbiditeit meegenomen. De manier van werken wordt beschreven in de kwaliteitsstandaarden voor transgenderzorg. Hormonale behandeling voor kinderen en adolescenten wordt alleen geboden in hooggespecialiseerde centra met ervaring op gebied van transgenderzorg. Dit zijn op dit moment het Radboudumc Expertisecentrum geslacht & gender in Nijmegen, het Zaans Medisch centrum en zorgcentrum genderdysforie Amsterdam Universitair Medisch Centrum.
Wordt er in Nederlandse klinieken ook gewerkt vanuit het principe van genderaffirmatie, zoals in de Tavistockkliniek?
In het Cass rapport wordt onder het «affirmatieve model» verstaan dat sprake is van een wijze van het verlenen van transgenderzorg waarbij de subjectieve genderbeleving van een jongere wordt bevestigd.5 Het gaat om «een bevestigende en niet verkennende benadering, vaak gedreven door verwachtingen van ouders en kind zelf».6 In het rapport wordt aangegeven dat er onder meer onvoldoende werd stil gestaan bij andere mogelijke oorzaken van het psychisch lijden.
Van het Radboudumc Expertisecentrum Geslacht en Gender en een wetenschapper van Amsterdam UMC heb ik begrepen dat dit niet de manier is waarop in Nederland momenteel transgenderzorg aan kinderen en jongeren wordt verleend. In Nederland wordt niet volgens het genderaffirmatieve model zoals beschreven in het Cass rapport gehandeld. In plaats van de subjectieve genderbeleving zonder nader onderzoek te bevestigen, worden in Nederland in een brede evaluatie alle aspecten van de psychosociale en seksuele ontwikkeling van het kind / de jongere meegenomen en in een bredere context gezet (verkennende benadering). Daarbij wordt er bijvoorbeeld ook gekeken naar andere mogelijke oorzaken van het psychisch lijden.
Overigens heb ik in mijn antwoorden op de vragen van de leden Van der Staaij en Bisschop (beiden SGP) over antwoorden op vragen van het lid Sylvana Simons over genderdysforie bij GGD’s, huisartsenpraktijken en apotheken (2022Z15099), d.d. 29 augustus 2022, aangegeven dat er «in de wetenschappelijke en klinische gemeenschap rondom transgenderzorg consensus [bestaat] dat een affirmatieve benadering de beste psychologische gezondheidsuitkomsten geeft.» Om te voorkomen dat nu onterecht de indruk zou ontstaan dat met de «affirmatieve benadering» waarover ik in die antwoorden heb gesproken wordt gedoeld op genderaffirmatie (het «affirmatieve model» waarover wordt gesproken in het Cass rapport), hecht ik eraan hier expliciet te benoemen dat dit niet het geval is. Zoals ik in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Van der Staaij en Bisschop (beiden SGP) aangaf, doelde ik hiermee op het ondersteunen van kinderen en jongeren in hun psychoseksueel ontwikkelingsproces (waar het hebben van vragen over je genderidentiteit regelmatig een onderdeel van vormt), waarbij ik ook heb benadrukt dat dit niet hetzelfde is als het kritiekloos accepteren of aanmoedigen.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe zou de voorliggende wetswijziging, waardoor de leeftijdsgrens voor het wijzigen van het geslacht in de geboorteakte komt te vervallen, de zorgtrajecten voor kinderen en jongeren met genderdysforie kunnen beïnvloeden?
Het wetsvoorstel tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het veranderen van de voorwaarden voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte (35 825) maakt het mogelijk dat ook kinderen jonger dan zestien jaar hun geslachtsregistratie kunnen wijzigen in de geboorteakte. Dit wetsvoorstel onderkent dat genderidentiteit een belangrijk aspect is van iemands identiteit. Dat geldt zeker ook voor kinderen. Dit neemt niet weg dat genderidentiteit van kinderen vaak nog veranderlijk – fluïde – is. De wens tot wijziging dient daarom ook zorgvuldig te worden bekeken. Het kind verdient ondersteuning in zijn/haar/diens keuze. Het wetsvoorstel voorziet daarom in een rechterlijke toets voor kinderen jonger dan zestien jaar. Dit leidt ertoe dat kinderen alleen kunnen overgaan tot wijziging, als zij daarover goed hebben nagedacht. De rechter zorgt ervoor dat de wens van het kind met enige afstand wordt bekeken en in breder perspectief wordt geplaatst.
Deze wetswijziging heeft geen gevolgen voor het zorgtraject voor kinderen met genderdysforie. Artsen hebben een eigen professionele verantwoordelijkheid, gelet op de lichamelijke en psychische gevolgen van een medische behandeling. De juridische duiding van geslacht of gender in de geboorteakte van het kind is in dit medische kader niet van belang. Ook na een wetswijziging zal individueel per patiënt geëvalueerd worden welke stappen in de medische behandeling passend en verantwoordelijk zijn.
Is het voor artsen nog mogelijk om een klinische transitie op basis van medische redenen te ontraden, als er al sprake is van juridische wijziging op basis van zelfidentificatie?
Ja, artsen hebben een eigen professionele verantwoordelijkheid, gelet op de lichamelijke en psychische gevolgen van een medische ingreep. Een medische behandeling staat in dit licht los van een wijziging van de geboorteakte.
Zijn in Nederlandse klinieken opvallende stijgingen te zien van aanmeldingen van kinderen en tieners met genderdysforie, zoals bij Tavistockkliniek waar sprake was van een stijging van wel 5000 procent?3
De cijfers uit The Times spreken over een tijdspad van 7 jaar. Omdat de cijfers gaan over 7 jaar is de vergelijking met de situatie in Nederland lastig te maken. De kwartiermaker transgenderzorg houdt sinds eind 2018 bij wat de vraag naar en wachttijden voor transgenderzorg zijn.
In december 2018 waren er in Nederland 883 aanmeldingen van kinderen en jongeren onder de 18 jaar voor psychologische transgenderzorg (waar o.a. de indicatiestelling voor somatische zorg plaatsvindt). In januari 2022 (het laatste meetmoment) was sprake van 2.500 aanmeldingen. Dit is een toename van 183%. Bij de interpretatie van deze cijfers is het overigens belangrijk om er rekening mee te houden dat een deel van de personen die wachten op zorg zich bij meer dan één aanbieder op de wachtlijst inschrijft. Het daadwerkelijk aantal personen dat wacht op een intake is dus naar verwachting lager. Daarnaast rapporteert de kwartiermaker de informatie zoals aangeleverd door de aanbieders die in beeld zijn. Het kan zijn dat er (kleine) aanbieders van transgenderzorg zijn die de kwartiermaker niet in beeld heeft, en die daardoor niet zijn meegenomen in deze cijfers.
Zoals ik aangaf in de beantwoording van eerdere Kamervragen van de leden Van der Staaij en Bisschop (beiden SGP) over antwoorden op vragen van het lid Sylvana Simons over flyers over genderdysforie bij GGD’s, huisartsenpraktijken en apotheken (2022Z15099), maak ik mij op dit moment overigens geen zorgen over de toename van het aantal behandelverzoeken voor genderdysforie door minderjarigen. Deze toename kan verschillende oorzaken hebben, die ook positief kunnen zijn. Om er achter te komen of er reden is tot zorg, is eerst meer inzicht nodig in de oorzaken van deze toename. Zoals u weet wordt dit momenteel, met subsidie van VWS, onderzocht door onderzoekers van de Radboud Universiteit. Het streven is dat dit onderzoek eind 2022 wordt afgerond. Uiteraard zal ik uw Kamer te zijner tijd over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Ik verwacht dit najaar de meest recente ontwikkelingen op gebied van de wachttijden transgenderzorg te ontvangen van de kwartiermaker transgenderzorg. Ik zal uw Kamer daar te zijner tijd uiteraard over informeren.
Als van een stijging van genderdysforie zoals in het Verenigd Koninkrijk in Nederland geen sprake is, wat zijn dan wel de getallen en trends met betrekking tot dergelijke aanmeldingen van Nederlandse jongeren?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat in Zweden en in Finland de protocollen met betrekking tot klinisch wijzigen van geslacht zijn aangescherpt op basis van wetenschappelijke bevindingen, met als doel om kinderen en jongeren te beschermen?4 5
De overheid bemoeit zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Ik ben dan ook niet op de hoogte van de precieze situatie in Zweden en Finland. Het is aan veldpartijen om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is.
Er vindt er op dit moment, in opdracht van VWS, een evaluatie plaats van de bestaande Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. In de reeds uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van de evaluatie is ook gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen, zoals o.a. die van Zweden en de Standards of Care for the Health of Transsexual, Transgender, and Gender Nonconforming People10 (versie 7, versie 8 wordt volgende maand verwacht), en wetenschappelijke literatuur worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige kwaliteitsstandaard.
Zijn er signalen dat dezelfde zaken die in het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland gebeurd zijn met betrekking op veiligheid van minderjarigen, ook in Nederland plaats kunnen vinden? Hoe wordt daar op gelet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (de inspectie) houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg in Nederland. De inspectie heeft mij laten weten niet bekend te zijn met dergelijke signalen, en overigens ook in bredere zin geen signalen te hebben ontvangen dat de veiligheid van de transgenderzorg in het geding is.
Bent u bereid, omwille van een zorgvuldig en weloverwogen proces, de Kamer te verzoeken de behandeling van de Transgenderwet aan te houden, zodat eerst van terzake deskundigen (zoals endocrinologen, kinderartsen en psychologen) meer informatie kan worden verworven over ontwikkelingen op dit terrein?6
Nee, ik zie geen aanleiding om de behandeling van het wetsvoorstel 35 825 aan te houden. Het medische traject is een traject waarin artsen de verantwoordelijkheid hebben voor de medische behandeling van een kind.
In de (juridische) wijziging van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte van een kind jonger dan zestien jaar hebben artsen geen rol. Ook in deze procedure staat het belang van het kind centraal. Dit belang wordt in het wetsvoorstel gewaarborgd door de rechter. De voorgestelde rechterlijke toets leidt ertoe dat een wijziging van de geboorteakte alleen mogelijk is na een zorgvuldige beoordeling van het belang van het kind. Zie verder ook mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden in verband met de aanstaande behandeling van de Transgenderwet?
Ja.
De bestrijding van het apenpokkenvirus in Nederland |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hoe kwalificeert u de bestrijding van het apenpokkenvirus in Nederland op dit moment? Bent u het eens dat de stijging van het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames laten zien dat de bestrijding beter dan wel sneller zou moeten?
De bestrijding van het apenpokkenvirus in Nederland wordt gedaan op basis van de adviezen van het Deskundigenberaad, zoals ook gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 29 295, nr. 1928). De bestrijding vindt plaats door het RIVM en de GGD’en, samen met o.a. Soa Aids Nederland. De epidemiologische situatie wordt nauwlettend gevolgd en er wordt elke week gerapporteerd over de stand van zaken op de website van het RIVM. Na een aanvankelijk snelle stijging van het aantal besmettingen lijkt de epidemiologische situatie inmiddels enigszins gestabiliseerd. In het algemeen verloopt de ziekte mild en is slechts in uitzonderingssituaties sprake van ziekenhuisopname.
Bent u bekend met het artikel in NRC over vaccinatie: «Ik weet dat duizenden mannen nog wachten op vaccinatie tegen apenpokken»?1
Ik ben bekend met het door u genoemde artikel in NRC.
Hoeveel mensen worden er dagelijks tegen apenpokken gevaccineerd per GGD-regio? Hoe hoog is de vaccinatiegraad ten opzichte van de doelgroep van 32.000, uitgesplitst naar één en twee ontvangen vaccinaties? Bent u het eens dat het belangrijk is om de vaccinatiegraad zo snel mogelijk te verhogen naar 85–90 procent? Zo nee, op welke termijn is deze vaccinatiegraad wel in beeld? Zo ja, op welke manieren bent u bereid versnelling aan te brengen?
In totaal zijn tot 15 september 16.9823 vaccinaties gezet, waarvan 7.936 door de GGD Amsterdam. Bij alle 25 GGD’en loopt de vaccinatiecampagne inmiddels. Ongeveer de helft van de doelgroep is daarmee gevaccineerd; voor het deel van de doelgroep, die eerder tegen pokken is gevaccineerd, is eenmalige vaccinatie voldoende. De tweede vaccinatie wordt vier weken na de eerste vaccinatie gegeven, daar zijn nu dus nog geen gegevens over.
Het is belangrijk dat iedereen uit de hoogrisicogroep, die zich wil laten vaccineren, dat ook kan. Als de vaccinatiegraad lager is dan verwacht, wordt gekeken welke drempels er zijn en hoe deze verminderd kunnen worden. De vakantieperiode kan nu nog een rol spelen bij een eventuele lagere opkomst, daar houden we ook rekening mee.
Waar nodig kunnen de communicatie en de uitvoering gericht worden aangepast om de vaccinatiegraad te verhogen. De benodigde vaccinatiegraad is ook afhankelijk van de natuurlijke immuniteit, die door besmetting wordt opgewekt, en is daarmee niet simpel op 85–90% vast te leggen.
Bent u bereid om naast de genodigden uit de in uw brief van 21 juli jl. genoemde doelgroep, ook mensen die zelf inschatten dat ze risico lopen en zichzelf en anderen willen beschermen, de mogelijkheid te geven om gevaccineerd te worden? Is het mogelijk om samen met RIVM en GGD een «tool» te ontwikkelen die deze risico-inschatting helpt te valideren? Zo ja, kunt u deze tool en de vaccinatiemogelijkheid op korte termijn beschikbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel mensen die in contact zijn geweest met een met apenpokkenvirus besmet persoon laten zich testen? Zijn er voldoende testfaciliteiten beschikbaar? Zo nee, op welke termijn kunt u de testfaciliteiten uitbreiden?
Ruim 2.500 mensen hebben zich inmiddels laten testen op het apenpokkenvirus, waarvan 1209 positief waren (stand van zaken 15 september 2022). Er zijn voldoende testfaciliteiten beschikbaar.
Hoe verloopt de sequentiëring van het virus nationaal en internationaal? Is er sprake van nieuwe varianten van het virus? Zo ja, hoe wordt gezorgd dat vaccinatie, testen en behandelingen voldoende effectief blijven?
In het kader van onderzoek wordt zowel in Nederland als wereldwijd een bepaald deel van de apenpokkenvirussen via sequencing nader onderzocht, vooral om de verspreiding van de besmetting te kunnen volgen. Het apenpokkenvirus is stabieler dan bijvoorbeeld het coronavirus (corona heeft een «instabiel» spike-eiwit) of het influenzavirus, waardoor minder sprake is van varianten en er geen zorgen zijn over de effectiviteit van testen. Over de effectiviteit van vaccinatie en behandeling is veel nog onbekend; daar wordt op dit moment overal onderzoek naar gedaan. De verwachting is niet dat mutatie daarop veel invloed heeft.
Zijn er voldoende behandelmogelijkheden beschikbaar voor mensen die besmet zijn met apenpokken, zoals antivirale medicijnen? Hoe zorgt u ervoor dat de beschikbaarheid in orde blijft tijdens de oplopende besmettingen?
Hoewel er op individueel niveau een behoorlijke ziektelast kan zijn, onder andere ernstige pijnklachten, verloopt het grootste deel van de infecties relatief mild. Voor de behandeling van infecties met een ernstiger verloop is Tecovirimat, een antiviraal middel, het enige geregistreerd middel. In EU-verband wordt momenteel gewerkt aan een gezamenlijke aanbesteding om de beschikbaarheid van dit middel te borgen. Het is nog onduidelijk, wanneer dit proces wordt afgerond. Wel staan waar mogelijk EU-landen elkaar vanuit een gedachte van onderlinge solidariteit bij om vaccins en geneesmiddelen te delen. Het antivirale geneesmiddel is momenteel zeer beperkt beschikbaar binnen de EU. Indien in Nederland behandeling noodzakelijk is, zal ons land een beroep doen op andere EU-lidstaten, die het geneesmiddel beschikbaar hebben. Hier is tot nu toe eenmaal gebruik van gemaakt.
Hoe groot is het bereik en het effect van de huidige communicatie over apenpokken en de bestrijding daarvan onder mensen die risico lopen? Bent u bereid om het bereik dan wel het effect van de communicatiecampagne te vergroten, zodat het bewustzijn en de opkomst voor vaccinaties groter worden?
Het RIVM werkt nauw samen met Soa Aids Nederland en de regionale GGD’en, inclusief de Centra voor Seksuele Gezondheid in de bestrijding van het apenpokkenvirus. Soa Aids Nederland heeft nauwe contacten met de doelgroep en andere betrokkenen en zorgt voor de outreach en voorlichting over hoe besmetting met het apenpokkenvirus te voorkomen. Het actueel houden van de communicatie en deze aanpassen, indien dit noodzakelijk is, hoort bij het dagelijkse werk van het RIVM en zijn partners.
Felicitaties aan Pakistan in een week vol doodsbedreigingen en een moordaanslag op het vrije woord |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u weet van de zoetsappige felicitatie die door de Nederlandse zaakgelastigde in Pakistan publiekelijk is uitgesproken naar aanleiding van Pakistan’s Onafhankelijkheidsdag?1
Ik heb kennis genomen van de korte online felicitatieboodschap van de Nederlandse Tijdelijk Zaakgelastigde in Pakistan in het kader van de 75e jarige onafhankelijkheidsdag.
Is deze gelukwens ook gericht aan de Christenen, Hindus en anderen die al 75 jaar lijden onder de Pakistaanse islamitische terreur?2
De felicitatie is gericht aan de gehele bevolking.
Waarom wordt de onafhankelijkheid gevierd van een islamo-fascistische staat, die de regio en wereld vooral islamextremisme en terreur heeft gebracht, zeker zo kort na de islamitische moordaanslag op de schrijver Salman Rushdie?
Pakistan viert al 75 jaar op 14 augustus zijn onafhankelijkheid. De vreselijke aanslag die op 12 augustus op de heer Rushdie werd gepleegd staat hier los van.
Hoe kan het dat namens Nederland zo’n felicitatie wordt publiek gemaakt, terwijl Pakistan vrijwel niet optreedt tegen de daders van fatwa’s en talloze doodsbedreigingen die vanuit Pakistan worden afgevuurd op een Nederlands parlementariër?
Het is gebruikelijk om landen waarmee Nederland diplomatieke betrekkingen onderhoudt te feliciteren met de viering van hun onafhankelijkheidsdag, zeker als het gaat om een jubileumjaar. Dit gebeurt ook als Nederland en het betreffende land het over bepaalde zaken niet eens zijn.
Waarom heeft u, en de Nederlandse ambassade in Pakistan, nog niets gezegd over de Pakistaan die 20 miljoen dollar zette op het hoofd van een Nederlands parlementariër?3
De ernstige zorgen en afkeuring van het kabinet over de dreigtweets aan de heer Wilders worden met grote regelmaat overgebracht aan de Pakistaanse autoriteiten. Dit is ook direct, zowel op hoogambtelijk niveau in Den Haag als in Islamabad, gebeurd naar aanleiding van de tweet van de persoon die een beloning van 20 miljoen euro uitloofde op het hoofd van de heer Wilders. Daarbij is benadrukt dat elke vorm van geweld of dreiging onacceptabel is. Hier is ook op politiek niveau aandacht voor gevraagd.
Wat gaat u de komende maanden doen om de aanzwellende stortvloed aan doodsbedreigingen uit Pakistan in te dammen, anders dan het achter de schermen en zonder resultaat aanspreken van Pakistan?4
Het kabinet keurt iedere vorm van bedreiging met geweld af. Zeker bedreigingen die gericht zijn aan democratisch gekozen politici zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Zoals in de beantwoording van eerdere vragen gesteld door uw Kamer weergegeven5 6 doet het kabinet er alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren. Het kabinet staat hierover in contact met de Pakistaanse autoriteiten, zowel in Islamabad als in Den Haag.
Bent u bereid om de ambassadeur uit Pakistan op het matje te roepen om hem duidelijk te maken wat vrijheid en onafhankelijkheid betekenen en kunt u hem vertellen dat hij zijn tent kan sluiten als Pakistan niet snel optreedt tegen de doodsbedreigingen?
Zoals in het antwoord op vraag 5 gesteld, is naar aanleiding van de recente tweets direct contact gelegd met de Pakistaanse autoriteiten, zowel in Den Haag als in Islamabad.
Bent u bereid om de vertrokken Nederlandse ambassadeur in Pakistan te vervangen door iemand die het verdedigen van het vrije woord, Nederland en de Nederlandse belangen topprioriteit maakt?
De Nederlandse ambassadeur in Pakistan behartigt de Nederlandse belangen en draagt de Nederlandse standpunten op professionele wijze uit, zoals alle andere Nederlandse diplomaten dat doen.
De toename van het aantal plofkraken |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de zorgelijke toename van het aantal plofkraken, die gepaard gaan met heftige explosies en buurtbewoners die nabij geldautomaten wonen in angst doen leven?1
Ja.
Heeft u de bereidheid om te onderzoeken hoe daders van plofkraken harder aangepakt kunnen worden met strengere straffen? Graag een gedetailleerd antwoord met concrete oplossingen.
Per 1 mei 2018 is de strafvorderingsrichtlijn ram- en plofkraken van het Openbaar Ministerie aangescherpt. Reden hiervoor is de ernstige gevaarzetting van dit delict en de hoge impact op de veiligheidsgevoelens binnen de samenleving. Het nieuwe uitgangspunt van de strafeis bij een plofkraak is 24 maanden gevangenisstraf. Indien sprake is van een geldautomaat in een gebouw waarin ook woningen zijn gesitueerd, kan een gevangenisstraf van 48 maanden worden geëist. Verder kunnen de omvang van de schade en/of de buit, het georganiseerd verband en eventuele gevolgen voor slachtoffers reden zijn de strafeis nog verder te verhogen. De officier van justitie heeft daarmee voldoende mogelijkheden om passende sancties op te eisen, waarbij hij per zaak maatwerk kan toepassen.
Heeft u de bereidheid om met gemeenten en banken te kijken naar andere veiligheidsmaatregelen die ten aanzien van geldautomaten genomen kunnen worden, bijvoorbeeld het inpandig maken van geldautomaten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Na een significante stijging van het aantal plofkraken in Nederland in 2019 zijn tijdens twee Bestuurlijke Overleggen, d.d. 16 december 2019 en 30 januari 2020, verschillende maatregelen afgesproken en in gang gezet om plofkraken tegen te gaan.2 De maatregelen zien op: 1. het waardeloos maken van de buit, 2. de verplaatsing van geldautomaten in gevels van woningen en/of wooncomplexen en 3. de continuering van de opsporing en vervolging van daders en de intensivering van de publiek-private samenwerking. Mede door deze maatregelen is het aantal plofkraken de afgelopen jaren gedaald. In 2019 was het aantal plofkraken 95, waarvan 72 met explosieven. In 2020 is dat aantal gedaald tot 42, waarvan 30 met gebruik van (zware) explosieven. Het aantal aanvallen op geldautomaten daalde in 2021 verder naar 20, waarvan 12 met gebruik van (zware) explosieven.3 Het beeld van 2022 is vooralsnog dat de daling wordt voortgezet: dit jaar hebben tot 26 augustus tien plofkraken plaatsgevonden, waarvan negen met (zware) explosieven. Het is – los van de daling van de aantallen plofkraken – zorgelijk dat criminelen zware en/of zelf gemaakte explosieven gebruiken.
Zoals in de brief aan uw Kamer4 vermeld, blijft het belangrijk om dit fenomeen te monitoren om eventuele verschuivingen en of nieuwe ontwikkelingen aan te pakken. De dialoog hierover wordt met de relevante samenwerkingspartners voortgezet.
Geleverde streek aan vissers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuws dat vissers woest op u zijn vanwege uw slikken of stikken-beleid jegens de in nood verkerende visserijsector?1
Ik denk dat u doelt op de vereiste van de saneringsregeling dat contingenten vervallen wanneer een visserijondernemer besluit zijn vissersvaartuig aan te melden voor saneringssubsidie. Ik ben mij bewust van de reacties van de sector op dit vereiste.
Kunt u duiden waarom u een in potentie gezonde visserijsector, die voor Nederland een eeuwenoude traditie is, kapot wil maken met onzinnige maatregelen tot krimp?
De genomen maatregelen voor krimp werden niet alleen door het ministerie maar ook door de sector gezien als noodzaak. Ten gevolge van de Brexit heeft de EU minder visquota ter beschikking en hierdoor verliest Nederland een aanzienlijk deel van bijvoorbeeld het tongquotum. Het is niet realistisch om een kleiner quotum op te vissen met een vloot die niet in grootte is veranderd sinds de inkrimping van het quotum. Om er voor te zorgen dat er voor visserijondernemers die naar aanleiding van de Brexit geen toekomst meer zien in de visserij, werd de saneringsregeling opgezet. De aan vissersvaartuigen verbonden contingenten (vangstmogelijkheden) die vervallen bij het ontvangen van saneringssubsidie worden naderhand gratis tijdelijk beschikbaar gesteld aan groepen of producentenorganisaties, die zij vervolgens verdelen onder de visserijondernemers die willen blijven vissen. Hierdoor wordt de omvang van de vloot in overeenstemming gebracht met de hoeveelheid vangstmogelijkheden. Een inkrimping van de huidige vloot is daarom noodzakelijk voor zowel de visserijondernemers die willen stoppen als voor de visserijondernemers die willen blijven vissen.
Waarom kiest u voor een stilzwijgen bij het kapot maken van de boeren door middel van het stikstofbeleid? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Er is een transitie in de landbouw nodig vanwege de urgente natuur-, klimaat- en waterproblematieken om te komen tot een toekomstbestendige landbouw met voldoende verdienvermogen. Het toekomstperspectief voor boeren en de brede welvaart van het landelijk gebied zijn zaken die hier zwaar bij worden meegewogen. Boeren worden op diverse manieren ondersteund bij het vormgeven van deze transitie. Ik verwerp dan ook de suggestie dat het kabinet boeren kapot zou maken met het stikstofbeleid.
Waarom kiest u er nu ook voor om de visserijsector te slopen en om afspraken met vissers met betrekking tot saneringsregelingen niet na te komen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Afspraken met betrekking tot de saneringsregeling zijn nagekomen. Het uitgangspunt is dat bij de voorbereiding van nieuw beleid er altijd overleg met de sector plaatsvindt. De saneringsregeling was hierin geen uitzondering: de invulling van de regeling is waar mogelijk voorbesproken met de sectorvertegenwoordigers zoals producentenorganisaties. De uitzondering hierop, wat dus niet met de sector is gecommuniceerd, is dat het vervallen van de contingenten een vereiste is van de saneringsregeling. Dit is gedaan omdat vooroverleg over dit onderdeel van de saneringsregeling zou kunnen leiden tot handel met voorkennis, wat ongewenst is.
Vindt u zichzelf geschikt als Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, daar u geenszins de belangen van de boeren en vissers dient? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ja. Ik zet mij in voor een duurzame en toekomstbestendige visserijsector. Mijn ambtsvoorganger heeft de Tweede Kamer met de brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 29 675, nr. 210) geïnformeerd over de agenda visserij waarmee ik toe wil werken naar een duurzame toekomst voor de visserij. De saneringsregeling is een instrument dat daar aan bijdraagt.
Heeft u de bereidheid om uw eerdere belofte aan vissers om te komen tot goede saneringsregelingen na te komen of nog beter, om af te zien van krimp van een sector die al eeuwenlang met ons land verbonden is? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven waarbij u duidelijk aangeeft hoe u de sector in nood te hulp schiet?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 2, is de saneringsregeling noodzakelijk voor visserijondernemers die geen toekomst meer zien in de visserij. Een krimp van de huidige vissersvloot is door toedoen van de Brexit onvermijdelijk. Visserijondernemers wordt de gelegenheid geboden om te saneren als zij geen toekomst meer zien in de visserij. Dit is op vrijwillige basis, er is geen sprake van dwang. Om visserijondernemers die schade hebben ondervonden van de gevolgen van de Brexit doordat zij stil hebben gelegen en inkomsten hebben misgelopen, te ondersteunen, zullen uit het Brexit Adjustment Reserve (BAR) begin 2023 nog twee regelingen (stillegregeling en liquiditeitsregeling) opengesteld worden.
Heeft de bereidheid om af te zien van het inleveren van vangstrechten, daar dit kapitaalvernietiging is en een doorkruising van al bestaande verduurzamingsplannen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Van kapitaalvernietiging is geen sprake, want het gaat om een vrijwillige deelname aan een subsidieregeling om visserijactiviteiten te beëindigen. Visserijondernemers hebben een keuze om hier al dan niet aan mee te doen. De contingenten zijn in het verleden door de overheid gratis verstrekt aan visserijondernemers. In het onderling verhandelen van deze contingenten tussen vissers heeft de overheid geen rol gespeeld. Van een doorkruising van al bestaande verduurzamingsplannen is geen sprake aangezien de saneringssubsidie wordt verleend aan visserijondernemingen die definitief stoppen met hun visserijactiviteiten. Als gevolg van de Brexit heeft de EU een gedeelte van de visquota’s in moeten leveren. Hierdoor is er minder quotum beschikbaar voor de vloot die we vandaag de dag kennen. Om toekomstperspectief te bieden voor vissers die geen gebruik willen maken van de saneringsregeling worden de bij sanering vervallen contingenten tijdelijk via de producentenorganisaties weer over deze vissers verdeeld tot duidelijk is wat de resultaten zijn van het traject rond de herziening van het contingentenstelsel. Er zal dan ook niet worden afgezien van de voorwaarde dat bij gebruikmaking van de saneringsregeling de contingenten komen te vervallen.
Het bericht dat de aanpak van de fileknelpunten A4 op de lange baan is geschoven |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat de aanpak van de fileknelpunten A4 op de lange baan is geschoven?1
Ja.
Deelt u de mening dat u boter bij de vis moet leveren bij het faciliteren van de ongebreidelde immigratie ten gevolge van uw beleid en dat u congestie op de steeds drukker wordende wegen moet bestrijden? Zo ja, deelt u de mening dat het daarom geen pas geeft om de met bevolkingsgroei samenhangende files niet op te lossen door de verbreding van de A4 tussen Leidschendam en Leimuiden uit te stellen, omdat er te weinig rekenmeesters zijn om de stikstofberekeningen uit te voeren? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Ik vind het project A4 Knooppunt Burgerveen-N14 (door u genoemd de A4 tussen Leidschendam en Leimuiden) een belangrijk project, ondanks het feit dat het project niet in de lijst met prioritaire projecten is opgenomen. De reden hiervoor is het feit dat het voor de verkeersdoorstroming beter is om eerst de capaciteit op het traject van de A4 ter hoogte van Den Haag uit te breiden. Daarom is het project A4 Haaglanden-N14 opgenomen in de lijst met prioritaire projecten. Dit betekent echter niet dat het project A4 Knooppunt Burgerveen-N14 niet meer zal worden uitgevoerd. Het project zal meer vertraging oplopen dan bij de prioritaire projecten het geval is.
Elke vier jaar voert het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) de Integrale Mobiliteitsanalyse2 (IMA) uit, de opvolger van de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse. De IMA brengt mobiliteits- en bereikbaarheidsopgaven voor de lange termijn in beeld, onder andere die op ons Hoofdwegennet. Bevolkingsgroei wordt meegenomen in de prognoses, de scenario's van de Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving (WLO) van het Planbureau voor de Leefomgeving.
De IMA-2021 toont aan dat de automobiliteit in het scenario WLO Hoog toeneemt. Daarom voer ik diverse wegenprojecten uit ten behoeve van de verkeersdoorstroming.
Zoals u al stelt, zijn er niet voldoende deskundigen beschikbaar voor het uitvoeren van alle stikstofonderzoeken. Daarom moet ik keuzes maken en de volgorde bepalen waarin wegenprojecten kunnen worden voorbereid. Dit heb ik toegelicht in de Kamerbrief over het MIRT van 23 juni jl.3 Het is daarbij onvermijdelijk dat sommige projecten meer vertraging oplopen. Omdat het gaat om projecten die nodig zijn om Nederland bereikbaar, veilig en leefbaar te houden, zijn dit geen gemakkelijke keuzes.
Deelt u de mening dat gebruikers van de A4 dagelijks last hebben van het uitstellen van de broodnodige infrastructurele investeringen door het kabinet, waarbij forensen bumper aan bumper muurvast staan en het in de file staan ook het bedrijfsleven veel geld kost? Zo ja, heeft u de bereidheid om de verbreding alsmede het aanpakken van de overige file-hotspots op de A4 alsnog doorgang te laten vinden? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt aan diverse wegenprojecten waarmee de capaciteit van het wegennet wordt vergroot. Er wordt daarbij gekeken naar het functioneren van het netwerk als geheel. Capaciteitsuitbreiding is echter niet het enige instrument dat wordt ingezet om de verkeersdoorstroming te bevorderen.
Zo maakt de rijksoverheid afspraken met werkgevers over het reisgedrag van hun werknemers en zet het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in op spreiding van verkeer om te zorgen dat niet iedereen op hetzelfde drukke moment de weg op gaat. Een concreet voorbeeld hiervan zijn afspraken die zijn gemaakt met acht bedrijven, de gemeente Den Haag en de provincie Zuid-Holland om te reizen buiten de spits om de positieve effecten van hybride werken na de coronapandemie vast te houden. Dergelijke afspraken en maatregelen kunnen op de korte(re) termijn ook de drukte op het door u beschreven traject verminderen.
Heeft u bij een negatief antwoord op vraag de bereidheid om de door uw beleid getroffen bloemen- en plantensector, met veilingen in het Westland en Aalsmeer, te compenseren?
De realisatie van het project A4 Burgerveen-N14 was gepland voor 2026 tot en met 2029.4 Door de recente ontwikkelingen op het gebied van stikstof schuift deze planning helaas op. Dit betekent voor de weggebruikers dat de verbetering van de verkeersdoorstroming langer op zich laat wachten. Ik acht compensatie hiervoor echter niet opportuun, omdat er geen sprake is van minder capaciteit. De huidige capaciteit is en blijft beschikbaar.
Nederlands datacenter Microsoft verbruikte vier keer meer water dan gedacht |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlands datacenter Microsoft verbruikte vier keer meer water dan gedacht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat het het datacenter van Microsoft ruim vier keer zoveel drinkwater verbruikt dan eerder werd genoemd door de gemeente?
Het is niet wenselijk dat datacenters drinkwater, geleverd door een drinkwaterbedrijf, gebruiken om te koelen. Met de verwachte bevolkingsgroei en de toenemende vraag naar drinkwater, en mede in het licht van de klimaatverandering, is het belangrijk om het juiste water voor het juiste gebruik te bestemmen. Dit laagwaardig gebruik van drinkwater past daar niet in. Dat geldt voor alle watergebruikers, ook voor de informatie- en communicatiesector, waartoe de datacenters behoren.
Over het drinkwatergebruik van individuele bedrijven wordt door het betrokken drinkwaterbedrijf (PWN) geen informatie verstrekt. Wel is eerder, in antwoord op eerdere Kamervragen van het lid Van Dijk, aan de Kamer gemeld dat uit gegevens van PWN blijkt dat 0,6% van de totale hoeveelheid drinkwater in het gehele voorzieningsgebied (650.000 m3/jaar in 2020) wordt gebruikt als koeling door verschillende bedrijven (waaronder datacenters).2
De afweging of een datacenter voor het watergebruik aangesloten moet worden op het drinkwaternet ligt bij het drinkwaterbedrijf. Een drinkwaterbedrijf kan hierbij de gevraagde aansluiting of levering weigeren op basis van zijn algemene voorwaarden. PWN geeft daarbij aan dat zij als uitgangspunt hebben om in de toekomst geen grote hoeveelheden drinkwater te leveren als dat voor het gebruik niet passend is. De aansluit- en leveringsplicht uit de Drinkwaterwet geldt namenlijk niet voor drinkwater als dat water niet is bestemd om te worden gebruikt als drinkwater.
Klopt het dat het betreffende datacenter alleen waterkoeling gebruikt bij een temperatuur hoger dan 24 graden Celsius? Indien ja, hoeveel hoger verwacht u dat het drinkwaterverbruik over 2022 en de komende jaren zal uitvallen?
Ja, het betreffende datacenter wordt primair met lucht gekoeld. Bij temperaturen boven de 25 graden Celsius is die lucht te warm en is aanvullend (drink)water nodig voor de koeling van de servers. PWN onderzoekt of er alternatieven zijn voor de watervraag waar niet direct drinkwaterkwaliteit benodigd is.
De verwachting is dat het totale drinkwaterverbruik door huishoudens en bedrijven samen de komende jaren zal stijgen. Verwezen wordt naar de prognose van VEWIN hierover.3
Hoe plaatst u het toegenomen drinkwaterverbruik door datacenters in het licht van de toegenomen droogte en uw eerdere oproep aan burgers om minder drinkwater te gebruiken?
Zoals beschreven in de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 is de inzet om, net als bij burgers, het bewust en zuinig drinkwatergebruik door zakelijke gebruikers te stimuleren. Het «juiste water voor het juiste gebruik» is het motto om zo laagwaardig gebruik van drinkwater terug te dringen. Via de Implementatie en uitvoeringsagenda wordt daar, samen met de partners, invulling aan gegeven.
Weet u wat de consequenties voor het milieu zijn als datacenters gebruikt koelwater lozen?
Het afvalwater kan niet zomaar worden geloosd. Hiervoor is een vergunning of een melding nodig. Voor het lozen op oppervlaktewater is het waterschap of Rijkswaterstaat, namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de vergunningverlener. Voor lozen op een riool is dit de Omgevingsdienst namens de gemeente of provincie. Bij de aanvraag of melding wordt gekeken welke stoffen er in het te lozen water zitten, welke temperatuur het water heeft en hoe groot het debiet is. Zo wordt beoordeeld of de kwaliteit van het ontvangende water niet achteruit gaat. Als er stoffen in het afvalwater zitten met concentraties die schadelijk zijn voor het ontvangende water zal de vergunninghouder of melder maatregelen moeten nemen, bijvoorbeeld door het realiseren van een waterzuivering. Als dat niet mogelijk is, zal geen vergunning kunnen worden verleend. Dit geldt ook voor de koelwaterlozingen van een datacenter.
Hoe is het drinkwaterverbruik van andere datacenters in Nederland? En is het drinkwaterverbruik van andere datacenters ook hoger dan ingeschat?
Het CBS houdt de gegevens van drinkwaterverbruik van datacenters bij voor heel Nederland: het drinkwaterverbruik van de sector «informatie en communicatie» (waar datacenters onder vallen) was in de periode 2018–2020 steeds ongeveer 1 miljoen m3 per jaar. Dit is minder dan 0,1% van het totaal van drinkwaterverbruik in Nederland4. De statistieken over 2021, 2022 en verder zullen door de drinkwaterbedrijven en het CBS nog worden verzameld.
Klopt het dat datacenters makkelijk gebruik kunnen maken van een grijs watersysteem en geen kostbaar drinkwater hoeven te gebruiken voor het koelen? Indien ja, bent u bereid om het gebruik van drinkwater bij nieuw af te geven vergunningen voor datacenters te verbieden?
Er lopen verschillende beleidstrajecten die ervoor kunnen zorgen dat (toekomstige) datacenters minder of ander water gaan gebruiken. In de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 wordt ingezet op het juiste water voor het juiste gebruik en het circulair maken van waterstromen. Dit moet tevens laagwaardig gebruik van drinkwater – zoals voor het koelen van datacenters – tegengaan. In het Deltaprogramma Zoetwater wordt samen met regio’s in maatregelen geïnvesteerd die gericht zijn op waterbesparing en hergebruik van grijs water. Dit water kan ook voor koeling van datacenters worden gebruikt. De vestiging van hyperscale datacentra, die veel ruimte, energie en water vragen, wordt strikt gereguleerd en is op slechts op enkele plekken in Nederland nog mogelijk5.
Ten slotte is de branche ervan op de hoogte dat het gebruik van koelwater door datacenters onder categorie 4 van de verdringingsreeks is opgenomen. Deze categorie kan tijdens watertekorten als eerste worden afgekoppeld. De initiatiefnemer zal dus afhankelijk van de lokale situatie op zoek moeten gaan naar een alternatief. Dit kan industriewater, grijs water, regenwater of een WKO-installatie zijn.
De ISDE-regeling |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Ziet u een groter aantal aanvragen binnenkomen voor de investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) dan in een normaal jaar? Op welke technieken komen er nu (fors) meer aanvragen binnen dan in 2021?
Ja. Het totaal aangevraagde subsidiebedrag over de periode tot en met 31 juli is dit jaar aanmerkelijk hoger dan over dezelfde periode in 2021. Het gaat hierbij om de maatregelen waarvoor met ingang van dit jaar een hogere gemiddelde subsidie van toepassing is. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing.
Bedragen in € mln.
Isolatiemaatregelen
Warmtepompen
Zonneboilers
Totaal aangevraagde subsidie 2021 (januari t/m juli)
24,7
19,9
2,5
Totaal aangevraagde subsidie 2022
(januari t/m juli)
70,1
64,9
7,4
Hoeveel van het beschikbare budget voor 2022 van de ISDE is al ingezet? Hoeveel budget resteert er voor de komende maanden? Acht u dat budget voldoende gegeven het hoge aantal aanvragen? Zo nee, wat gaat u doen om te voorkomen dat er aanvragen worden doorgeschoven naar 2023?
In de ISDE is dit jaar voor investeringen in isolatiemaatregelen, warmtepompen, zonneboilers en warmtenetaansluiting in totaal € 228 mln. beschikbaar. Tot en met 31 juli is van dit budget in totaal € 142,5 mln. aangevraagd. Er resteert voor de maanden augustus tot en met december dus nog een budget van € 85,5 mln. Op basis van een inschatting van het in deze maanden nog aan te vragen budget verwacht ik dat het beschikbare budget met € 30 mln. tot € 60 mln. overschreden zal worden. Een dergelijk grote overschrijding acht ik ongewenst. Daarom zal ik dit de komende periode in de gaten houden en bezie ik de mogelijkheden om het budget te verhogen.
Waarom wordt er slechts een subsidie verleend van 15% voor enkelvoudige isolatiemaatregelen in tegenstelling tot de gebruikelijke 30% die bij tweevoudige maatregelen gehanteerd wordt?
Met de keuze om een hogere subsidie te verstrekken wanneer een huishouden meer dan één isolatiemaatregel neemt wordt beoogd om het laten uitvoeren van meerdere maatregelen en daarmee meer verduurzaming te realiseren extra te stimuleren. Deze keuze sluit aan bij het voorstel in het in september 2021 door ChristenUnie, CDA en GroenLinks in samenspraak met een aantal maatschappelijke- en brancheorganisaties opgestelde «Manifest Nationaal Isolatieprogramma» (in het Coalitieakkoord wordt naar dit manifest verwezen). Hierin wordt ook gepleit voor een subsidie van circa 30% wanneer een isolatiemaatregel wordt gecombineerd met een tweede maatregel en een lagere subsidie bij enkelvoudige isolatiemaatregelen.
Wat voor type huishoudens dienen aanvragen in voor een enkelvoudige energiebesparingsmaatregel? Zit er een relatie tussen het besteedbare inkomen van deze huishoudens en het aantal maatregelen dat zij treffen?
Deze informatie is niet beschikbaar omdat in 2022 nog geen subsidie werd verstrekt voor een enkelvoudige energiebesparingsmaatregel. In de toekomst zal dit wel in beeld worden gebracht op grond van het geanonimiseerd koppelen van data. Bij de evaluatie van de Subsidie energiebesparing eigen huis voor isolatie (TNO, 2021) bleek bij een dergelijke koppeling van data dat alle inkomensgroepen gebruik maken van de subsidie voor twee of meer isolatiemaatregelen. Midden- en hoge inkomens gebruiken die subsidie wel relatief vaker.
Voorziet u voordelen in het beter koppelen van het warmtefonds en de ISDE? Denkt u dat de toegankelijkheid, en daarmee het gebruik van, de ISDE verbetert als deze beter gekoppeld wordt aan het warmtefonds?
De combinatie van Warmtefonds en ISDE is belangrijk voor woningeigenaren die onvoldoende spaargeld beschikbaar hebben om te verduurzamen. Zij kunnen de financiering van het Warmtefonds bijvoorbeeld inzetten voor dat deel van de investering die niet wordt gesubsidieerd. Voor de maatregelen die via de ISDE worden gesubsidieerd hebben huishoudens nu al de mogelijkheid om ook een beroep te doen op financiering van het Warmtefonds. Genoemde koppeling is dus al aanwezig. Op de websites van Warmtefonds en RVO is ook een verwijzing opgenomen naar de subsidie, respectievelijk de financiering. Tegelijk is het belangrijk om voor de woningeigenaar goed onderscheid te blijven maken tussen subsidie en financiering en zo misverstanden te voorkomen.
Bent u voornemens om de randvoorwaarde rondom een maximale tussentijd van één jaar tussen twee energiebesparingsmaatregelen te versoepelen, gezien de oplopende levertijden van bijvoorbeeld warmtepompen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hier uitvoering aan geven?
Op dit moment ben ik bezig met de uitwerking van de wijziging van de ISDE die vanaf 1 januari 2023 in werking zal treden. Ik overweeg om bij die wijziging de in de vraag genoemde maximale tussentijd te verlengen.
Het bericht dat de Europese Commissie bereid is derogaties toe te staan van milieuvereisten uit het GLB |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink , Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de hoofdreden van de Europese Commissie om derogaties te verlenen voor een aantal van de goede landbouw- en milieucondities (GLMC) is om de voedselzekerheid te beschermen?1
Ja, dat klopt.
Kunt u verduidelijken of Nederland gebruik gaat maken van deze mogelijkheid tot derogatieverlening, ondanks dat het volgens u «niet substantieel zal bijdragen aan een verhoging van de voedselproductie, omdat in ons land weinig landbouwareaal braak ligt»2 en u eerder heeft gesteld dat in Nederland of Europa op dit moment geen sprake is van dreigende voedselschaarste en vergroening juist belangrijker is dan ooit om de voedselveiligheid op de langere termijn veilig te stellen?3
Ik heb besloten als Nederland gebruik te maken van deze mogelijkheid tot derogatieverlening uit hoofde van het waarborgen van een gelijk speelveld binnen de EU, temeer omdat vrijwel alle lidstaten voor de derogatie hebben gestemd. Alleen Duitsland heeft zich van stemming onthouden. Daarnaast speelt mee dat uit de tweede praktijkproef over de eco-regeling en meerdere voorlichtingsbijeenkomsten over het nieuwe GLB is gebleken, dat het voor akkerbouwers lastig zal zijn om in het begin van de nieuwe GLB-periode te kunnen voldoen aan GLMC 8a (4% niet-productief bouwland). De ambities voor de GLB-doelen, bezien over de gehele GLB-periode, blijven overigens onveranderd.
Welke landen verwacht u dat er wel en niet gebruik zullen maken van de mogelijkheid tot derogaties? Kunt u hierbij tevens een inschatting maken per land wat de afwegingen hiervoor zijn?
Zoals ik bij antwoord 2 heb aangegeven, hebben alle lidstaten, op Duitsland na, voor de derogatieverlening gestemd. Duitsland heeft zich onthouden van stemming, omdat zij ten aanzien van GLMC 8a (niet-productief land) ook vrijstelling wilde hebben voor het kunnen gebruiken van de geoogste producten voor biobrandststof en veevoeder. De onthouding van Duitsland hoeft dus niet per definitie te betekenen dat Duitsland de derogaties niet zal gaan toepassen.
Aangezien nagenoeg alle lidstaten dus voor de derogatieverlening hebben gestemd, mag verwacht worden dat zij er ook gebruik van zullen maken. Bij de stemming hoeven lidstaten geen overwegingen te geven, tenzij lidstaten tegen zouden hebben gestemd of, zoals in het geval van Duitsland, een lidstaat zich onthoudt.
Kunt u toelichten wat het standpunt van Nederland was bij het ter sprake komen van het wel of niet toestaan van deze derogaties en wat hierbij het politieke krachtveld was?
In de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli jl. hebben veel lidstaten om duidelijkheid gevraagd over van een mogelijke derogatieverlening. Nederland heeft in die politieke context aangegeven de ambities van de groenblauwe architectuur van het nieuwe GLB belangrijk te vinden, maar tegelijkertijd ook serieus te willen kijken of het opportuun is om uiteindelijk hiervan gebruik te maken.
In hoeverre kan Nederland met deze derogaties een daadwerkelijke bijdrage leveren aan extra voedselzekerheid als gevolg van bijvoorbeeld het wegvallen van Oekraïense graan voor menselijke consumptie wanneer er in Nederland vooral graan voor dierlijke consumptie wordt geteeld? Hoe zit dit voor andere gewassen die schaars zijn als gevolg van de oorlog in Oekraïne?
Zoals ik in mijn brief van 8 augustus de Tweede Kamer over het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli 2022 heb aangegeven (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1456), zal de derogatieverlening in het geval van Nederland niet substantieel bijdragen aan een verhoging van de voedselproductie. Desalniettemin heb ik gemeend om de derogatie ook in Nederland toe te passen om reden van het waarborgen van een gelijk speelveld in de EU en boeren meer tijd te geven om te kunnen voldoen aan met name GLMC 8a. Gebleken is dat voor akkerbouwers het moeilijk is om aan deze verplichting te kunnen voldoen bij het begin van het nieuwe GLB, mede omdat de invulling van een bouwplan in 2023 al in 2022 door agrariërs behoort te worden vastgesteld. Deze derogatie kan daardoor bijdragen aan een verantwoorde implementatie van het toekomstig GLB.
Kunt u nader uiteenzetten wat de verwachte milieueffecten zijn van het toestaan van deze derogaties op klimaat, water, bodem en stikstof? Is hiervoor een nieuwe milieueffectrapportage (m.e.r.) toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer deze milieueffect analyse?
De voorwaarden GLMC 7 (gewasrotatie) en GLMC 8a (niet-productief land) hebben vooral betrekking op de bodemgesteldheid i.c. -vruchtbaarheid respectievelijk de biodiversiteit. De derogaties betekenen dat slechts in het eerste jaar van de nieuwe GLB-periode niet aan deze voorwaarden hoeft te worden voldaan. De ambities voor de GLB-doelen blijven echter overeind, aangezien de Commissie de voorwaarde stelt dat de derogatie, over de gehele GLB-periode bezien, niet mag leiden tot een afname van de ambitie op de groenblauwe architectuur. In 2024 worden er voor de akkerbouw bovendien meer activiteiten in de eco-regeling mogelijk. Om die reden heb ik geen nieuwe milieueffectrapportage opgesteld.
Hoe beziet u de risico’s van het mogelijk toestaan van deze derogaties in relatie tot de opgave om de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn te behalen? In hoeverre doet dit afbreuk aan de voorgestelde maatregelen uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en het daarbij behorende addendum?
De verplichtingen uit het 7de Actieprogramma Nitraatrichtlijn blijven onverminderd bestaan. De derogatie ziet alleen op verplichtingen uit het nieuwe GLB.
Hoe beziet u de risico’s van het mogelijke toestaan van deze derogaties in relatie tot de opgave om de Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelstellingen in 2027 te halen? In hoeverre is er risico op verdere verslechtering van de waterkwaliteit die volgens de KRW niet toegestaan is? Zou gezien de recente achteruitgang van de waterkwaliteit als gevolg van de droogte in de afgelopen jaren en de enorme opgave om de KRW-doelstellingen te behalen niet prudent omgesprongen moeten worden met derogaties die het risico met zich meebrengen op verdere verslechtering van de waterkwaliteit of die doelbereik complexer maken?
De GLB-voorwaarden waarop de derogaties zien, hebben betrekking op bodemgesteldheid (GLMC 7) en biodiversiteit (GLMC 8a). De uit de regeling voortvloeiende beheerseisen 1 (bevloeien en lozen van afvalstoffen) en 2 (nitraat) alsmede GLMC 4 (bufferstroken) zien toe op de waterkwaliteit. Deze voorwaarden blijven onveranderd.
Op welke manier zijn alle ministeries betrokken bij dit derogatie-vraagstuk en de implementatie daarvan in relatie tot de impact daarop op het tijdspad richting het behalen van de KRW-doelen en de natuurdoelen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven, blijven de voorwaarden, die effect hebben op de waterkwaliteit, ongewijzigd van kracht. Afstemming met andere ministeries is daarom niet nodig geweest.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, en in elk geval voor het definitieve besluit over het al dan niet verlenen van de derogaties?
De definitieve melding om gebruik te maken van de derogatieverlening is uiterlijk 26 augustus a.s.
De bijdrage van de stichting Femmes for Freedom aan emancipatie van meisjes en vrouwen met een biculturele achtergrond |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de in november 2020 aangenomen motie van mijn collega Peters, waarin de regering wordt verzocht om in gesprek te gaan met Femmes for Freedom om te onderzoeken welke duurzame rol de stichting kan spelen binnen het brede thema van zelfbeschikking en daar afspraken over te maken?1
Ja.
Herinnert u zich tevens dat u de Kamer over de voortgang van deze gesprekken in kennis zou stellen?
Ja.
Kunt u aangeven wat uit deze gesprekken naar voren is gekomen, wat is de stand van zaken?
De Stichting Femmes for Freedom is een duurzame gesprekspartner van de rijksoverheid waar het gaat om vraagstukken op het gebied van inclusie en emancipatie van meisjes en vrouwen met een biculturele achtergrond. Het kabinet waardeert de inbreng vanuit Femmes for Freedom bij de beleidsvorming en -uitvoering. Wel is het zo dat het de bedoeling is dat ook andere partijen de gelegenheid wordt gegeven om een subsidieaanvraag of een offerte in te dienen voor de uitvoering van een project. Om u een indruk te geven van de samenwerking met Femmes for Freedom volgt hieronder een overzicht van enkele activiteiten.
Femmes for Freedom wordt op structurele basis uitgenodigd om deel te nemen aan het kwartaaloverleg schadelijke praktijken. Aan dit overleg nemen verschillende partnerorganisaties en ministeries deel. Het kwartaaloverleg heeft onder andere als doel om af te stemmen over actualiteiten en beleidsontwikkelingen.
Pharos heeft bij de ontwikkeling van een voorlichtingscampagne over schadelijke praktijken diverse partijen betrokken, waaronder Femmes for Freedom.
In opdracht van SZW – als onderdeel van de actieagenda schadelijke praktijken – heeft Femmes for Freedom in 2021 en 2022 voorlichtingsmateriaal en gastlessen voor inburgeringsplichtige vrouwen en lhbtiq+ personen uit nieuwkomersgroepen ontwikkeld en verspreid. Het voorlichtingsmateriaal en de gastlessen zijn gericht op het voorkomen van praktijken, die het recht op zelfbeschikking beperken, zoals onder meer huwelijksdwang en eergerelateerd geweld. De Minister van SZW heeft het voorlichtingsmateriaal in februari 2022 persoonlijk in ontvangst genomen.
Femmes for Freedom is vanwege haar deskundigheid betrokken door het Ministerie van JenV in het kader van het wetsvoorstel tegenaan huwelijkse gevangenschap. Femmes for Freedom is verzocht om advies te geven over een specifiek artikel in dit wetsvoorstel. Dit verzoek is bewilligd.
Daarnaast heeft het Ministerie van OCW in de afgelopen drie jaar het project LEF van Femmes For Freedom ondersteund middels een projectsubsidie. LEF helpt vrouwen en meisjes met een niet-westerse migratieachtergrond zich steeds bewuster te maken van hun rechten. LEF steunt daarbij meisjes en vrouwen om nieuwe manieren te vinden om deze rechten op te eisen binnen de eigen gemeenschappen. Tot slot zet LEF in op het bewuster maken van de omgeving over de rechten van deze vrouwen en meisjes en de bijdrage die derden kunnen leveren aan het bekrachtigen van deze rechten. Dit project wordt eind van het jaar afgerond.
Tenslotte ben ik verheugd u te kunnen mededelen dat de alliantie Jong Gelijk behoort tot de in totaal 8 allianties die recent door OCW zijn uitgenodigd om een strategisch partnerschap aan te gaan. Onderdeel van dit partnerschap is dat de allianties hun uitgewerkte plannen en begrotingen in het najaar indienen. Vervolgens wordt uiterlijk 31 december 2022 door mij formeel beslist over de subsidieverlening.
De alliantie Jong Gelijk bestaat uit Rutgers, Colored Qollective, de Nederlandse Jeugdraad (NJR) en Femmes for Freedom. Met een alliantie voor en door jongeren, beoogt deze alliantie jongeren in beweging te laten komen voor gender- en LHBTI + gelijkheid en stereotiepe beeldvorming te doorbreken. De alliantie heeft een looptijd van januari 2023 tot december 2027.
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt over de manier waarop de stichting een inhoudelijke bijdrage kan leveren aan het thema van zelfbeschikking?
Zie antwoord vraag 3.
Is de stichting Femmes for Freedom inmiddels een duurzame vaste gesprekspartner voor uw ministeries (o.a. Justitie en Veiligheid) als het gaat om vraagstukken op het gebied van inclusie en emancipatie van meisjes en vrouwen met een biculturele achtergrond? Zo ja, kunt u hiervan voorbeelden geven? Zo nee, waarom is nog niet aan de motie voldaan en hoe gaat u alsnog invulling geven aan de motie om de stichting Femmes for Freedom een duurzame rol te geven binnen het thema van zelfbeschikking bij de betrokken ministeries?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Aanbod nieuwbouwwoningen terug bij niveau kredietcrisis’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanbod nieuwbouwwoningen terug bij niveau kredietcrisis» van 5 augustus jl.?1
Ja.
Kunt u verklaren wat de redenen zijn dat het niet lukt het aantal aangeboden en verkochte nieuwbouwwoningen omhoog te krijgen sinds het derde kwartaal van vorig jaar?
De stagnatie van het aantal aangeboden nieuwbouwwoningen (voordat wordt gestart met de bouw) heeft in eerste instantie te maken met de lange levertijden en aanhoudende prijsstijgingen in de bouw. Deze knelpunten maken het moeilijk om op korte termijn goede woningbouwprojecten met voldoende betaalbare woningen te realiseren. De negatieve koopkrachtontwikkeling in samenhang met de gestegen rente speelt een rol bij de verkoop van nieuwbouwwoningen. Tot slot ondervinden ook bouwpartijen capaciteitsproblemen.
Ondanks bovenstaande knelpunten voorafgaand aan de bouw van nieuwbouwwoningen is het aantal gerealiseerde woningen in de afgelopen maanden niet afgenomen. We liggen nog op koers om dit jaar naar verwachting 80.000 woningen op te leveren.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat het aantal nieuwbouwwoningen waarvoor een vergunning is verleend tussen januari en mei 2022 circa 15% lager lag dan in dezelfde periode vorig jaar?
Van gemeenten uit de huidige woondealregio’s heb ik signalen gekregen dat er minder vergunningen zijn verleend vanwege verhoogde bouwkosten en stikstof. Soms zijn ook minder vergunningen verleend, omdat opdrachtgevers geen bouwers kunnen vinden of dat zij geconfronteerd worden met dure offertes waarin de onzekerheid in bouwkosten wordt afgedekt met een hoge aanneemsom. Dit gebeurt dan met name als het particuliere projecten betreft. Soms wordt ontbrekende stikstofruimte, of de onzekerheid daarover, als reden opgegeven. Tot slot hebben gemeenten al langer te maken met onvoldoende capaciteit voor vergunningverlening
Uiteraard zie ik liever geen daling in de vergunningverlening, want een lager aantal vergunningen nu kan leiden tot een lagere bouwproductie over ongeveer twee jaar. Daarom houd ik de afgifte van bouwvergunningen scherp in de gaten en overleggen we regelmatig met provincies, gemeenten en bouwende partijen over de voortgang van woningbouw. Daarnaast stuur ik op de woningbouwopgave door het maken van bestuurlijke afspraken woningbouw met provincies en gemeenten, via de inzet van financiële middelen (zoals de Woningbouwimpuls), door ondersteuning van gemeenten met expertteams en flexpools en via wetgeving. Een voorbeeld van dit laatste is de Wet kwaliteitsborging bouwen (Wkb) waarmee de beoordeling van industriële woningbouw vereenvoudigd kan worden.
Kunt u een reactie geven hoe u de conclusie uit het artikel waardeert dat het bij lange na niet gaat lukken om aan de, door u gestelde, ambitieuze bouwdoelstellingen voor de woningbouw te voldoen?
Mijn ambitie van 900.000 woningen tot en met 2030, waarbij we toegroeien naar 100.000 woningen per jaar in 2024 en twee derde betaalbaar blijft overeind. De maatschappelijke opgave was al groot, maar de omstandigheden zijn lastiger geworden. We hebben te maken met tegenwind: de hogere bouwprijzen, onzekerheid over onder ander het stikstofvraagstuk, de rentestijging en de krapte op de arbeidsmarkt kunnen consequenties hebben voor de bouwproductie. Ondanks dat blijf ik – samen met alle partners in de woningbouw – alles doen wat in ons vermogen ligt om de bouw te versnellen.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om verdere vertraging van nieuwbouwproductie af te wenden?
Dat doe ik op de volgende manieren:
Deelt u de mening dat het moeilijker is geworden woningen te bouwen door de gestegen bouwkosten?
Ja, door de gestegen bouwkosten is het vooral moeilijker geworden om woningbouwprojecten met voldoende betaalbare woningen te realiseren. Anderzijds is met het afschaffen van de verhuurdersheffing de investeringscapaciteit van corporaties versterkt en heb ik met hen onlangs afspraken gemaakt over de bouw van 250.000 sociale huurwoningen en 50.000 middenhuur woningen.
Welke maatregelen kunt u hiertegen nemen zodat er sneller meer woningen worden gebouwd?
In het kader van de aanhoudende bouwkostenstijging heb ik met diverse betrokken partijen de intentieovereenkomst «Samen doorbouwen in onzekere tijden» gesloten2. Deze intentieovereenkomst heb ik u voor de zomer toegezonden. Daarnaast zet ik financiële instrumenten in om de realisatie van woningbouwprojecten te ondersteunen zoals de Woningbouwimpuls (Wbi) en de transformatiefaciliteit om transformatieprojecten voor te financieren.
Deelt u de mening dat de nadruk op buitenstedelijk bouwen zou moeten liggen, omdat daar de grootste aantallen woningen kunnen worden gerealiseerd en de kosten voor buitenstedelijk bouwen lager liggen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om buitenstedelijk bouwen te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat een inzet op alle locaties, zowel binnenstedelijk als buitenstedelijk belangrijk is. Allereerst, omdat er vraag is naar beide type locaties. Zo is er een toenemende vraag van woningen voor ouderen in de (directe) nabijheid van zorgvoorzieningen. Daarnaast zijn beide locaties nodig om de woningbouwopgave te realiseren. Ik zie dat de kosten vooral afhankelijk zijn van de ligging en de gewenste ontwikkelingen en vooral anders verdeeld zijn bij de type locaties. Bij binnenstedelijke locaties ligt de nadruk in de kosten op de verwerving, sloop en sanering van de locatie. Bij buitenstedelijk bouwen ligt de nadruk in de kosten op de ontsluiting (infrastructuur) en het bouwrijp maken van de locatie en de aanleg van voorzieningen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de woonbehoefte van kopers aansluit bij hetgeen er wordt gebouwd, gelet op de constateringen die in het artikel worden benoemd?
Ik heb geconstateerd dat zonder richtinggevende bouwdoelstellingen de woningbouw niet aansluit bij de woonbehoefte van burgers. Dat geldt niet alleen voor woningen in de koopsector maar ook om de huursector. Dit gaat verder dan alleen aantallen woningen op de juiste plek, maar ook om voldoende betaalbare woningen en woningen voor specifieke doelgroepen. Om regie te voeren op de aansluiting tussen wat er nodig is en wat er gebouwd wordt, maak ik bestuurlijke afspraken met provincies en sluit ik regionale woondeals met gemeenten en provincies. Daarbij maak ik richtinggevende afspraken over aantallen, over betaalbaarheid, locaties en bouwen voor doelgroepen zoals ouderen. Deze afspraken gaan getrapt: de provincies hebben in dit kader op 1 juni jl. reeds een indicatief bod uitgebracht, waar ik middels mijn brieven van 5 juli op heb gereageerd3. In oktober maak ik definitieve bestuurlijke afspraken met provincies over het aantal te bouwen woningen, de prijssegmentering en het aantal te bouwen corporatiewoningen. Deze afspraken per provincie moeten optellen tot de nationale doelstelling: de bouw van 900.000 woningen tot 2030, versnelling tot 100.000 woningen vanaf 2024 en het streven naar twee derde betaalbare woningen en specifieke afspraken over het bouwen voor doelgroepen.
Een belangrijke basis voor deze doelstelling en de verdere invulling ervan vormen prognoses en analyses van bureau ABF Research. Deze prognoses en analyses zijn op hun beurt voor een belangrijk deel gebaseerd op informatie uit het driejaarlijkse Woononderzoek Nederland (WoON). Dit zeer uitgebreide onderzoek geeft inzicht in de samenstelling van huishoudens, de huisvestingssituatie, de woonwensen, de woonlasten en het verhuisgedrag.
De bestuurlijke afspraken met de provincies worden vervolgens door de provincies met de gemeenten in regionaal verband omgezet in de regionale woondeals die in januari 2023 worden afgerond. De regionale woondeals moeten samen optellen tot wat ik per provincie heb afgesproken en worden daarnaast aangevuld met wat er specifiek nodig is per regio, bijvoorbeeld huisvesting voor studenten of voor ouderen met een zorgbehoefte. Om die afstemming te realiseren voeren provincies en gemeenten de komende maanden gesprekken met marktpartijen, corporaties en huurdersorganisaties.
Onderdeel van bovengenoemde afspraken is ook om samen zicht te houden op de voortgang en afspraken te maken over interventies wanneer de voortgang stokt
Wanneer kan de Tweede Kamer, zoals toegezegd door de Minister in februari jl., een overzicht of rapport verwachten waarin de kenmerken per doelgroep aan woonbehoefte voor de komende jaren staan vermeld?
Bij brief van 9 juni heb ik u het WoonOnderzoek Nederland 2021 aangeboden4. Dit onderzoek geeft inzicht in de samenstelling van huishoudens, de huisvestingssituatie, de woonwensen, de woonlasten en het verhuisgedrag. Dit onderzoek zal de komende jaren worden gebruikt om nadere analyses voor de woningbouwprogrammering te maken.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Personeelstekorten overheid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ook personeelstekorten bij uitvoeringsorganisaties als UWV, fiscus en IND» van de NOS?1
Ja.
Erkent u dat er door de personeelstekorten bij uitvoeringsorganisaties problemen ontstaan in de toegankelijkheid en kwaliteit van de publieke voorzieningen, zoals de bereikbaarheid en wachttijden bij de BelastingTelefoon?
Ondanks alle inspanningen leiden de personeelstekorten bij de uitvoeringsorganisaties ertoe dat de dienstverlening soms onder druk kan staan, zoals dat ook op het moment breder speelt in veel sectoren.
Het tekort aan personeel zorgt o.a. voor langere wachttijden bij de BelastingTelefoon voor burgers. Om te zorgen dat de toegankelijkheid zo goed als mogelijk geborgd blijft, zijn de volgende maatregelen genomen:
Op de website maakt de Belastingdienst inmiddels gebruik van het hulpmiddel «Contact op maat», die burgers en bedrijven versneld naar het juiste onderwerp leidt. De eerste resultaten laten een fors gebruik van de tool zien.
Ook kunnen burgers en bedrijven langskomen bij de steunpunten en balies van de Belastingdienst. Indien gewenst kan hiervoor online een afspraak gemaakt worden.
De Belastingdienst houdt bij welke vragen vaak gesteld worden en past deze dynamisch aan op de website onder «veel gestelde vragen».
De Belastingdienst informeert intern en extern, en in het keuzemenu dat de wachttijden helaas langer zijn en wat men zelf kan doen. Verder kan een burger of ondernemer online zien wat de actuele wachttijd is. Ook kan gebruik worden gemaakt van de callback-functie waarmee de Belastingdienst de mogelijkheid biedt teruggebeld te worden als de wachtrij te lang is.
Er wordt veel geïnvesteerd in het werven, opleiden en behouden van (nieuwe) medewerkers om de bereikbaarheid van de Belastingdienst te verbeteren. De aanvangssalarissen voor de BelastingTelefoon zijn verhoogd om de concurrentiepositie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Ook hebben zittende medewerkers dit jaar een extra verhoging gekregen vanwege de bovenmatige bijdrage die nu van hen gevraagd wordt.
Naast uitvoering van reguliere taken heeft de Belastingdienst te maken met uitbreiding en intensivering van taken en ziekteverzuim. Dat leidt tot extra vragen naar mensen. De krappe arbeidsmarkt en de extra benodigde capaciteit bij de herstelwerkzaamheden maken de invulling van de wervingsopgave fors moeilijker en hoger.
Erkent u dat de problemen bij uitvoeringsorganisaties het gevolg zijn van bezuinigingen, extra toebedeelde taken en imagoschade bij bijvoorbeeld de Belastingdienst?
Op 25 februari 2021 heeft de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) het rapport «Klem tussen balie en beleid» opgeleverd. Tevens is in opdracht van het vorige kabinet een analyse (Werk aan Uitvoering) opgesteld door ABDTOPConsult naar gedeelde problematiek in de uitvoering. Zowel de TCU als ABDTOPConsult concluderen dat onder meer door bezuinigingen in de periode tussen 2007 en 2017 en door toenemende complexiteit van wet- en regelgeving problemen zijn ontstaan bij uitvoeringsorganisaties, waaronder ook de Belastingdienst. Of het aspect imagoschade hier ook aan heeft bijgedragen is niet onderzocht. Het kabinet heeft de conclusies uit het TCU-rapport en het WaU rapport onderschreven2.
De reeds geschetste problemen zijn ook de reden dat dit kabinet ervoor kiest in het coalitieakkoord om de uitvoeringsorganisaties en de dienstverlening van de overheid te versterken. Zodat uitvoeringsorganisaties de randvoorwaarden hebben om hun publieke waarden goed uit te kunnen voeren. Daarom zet het kabinet het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering voort. Daarbij reserveert het kabinet 600 miljoen per jaar gedurende 10 jaar, met een aanloop van 200 miljoen in 2022 om de versterking van de uitvoeringsorganisaties ook financieel te ondersteunen. Binnen Werk aan Uitvoering wordt aan de hand van zes thema’s de dienstverlening verbeterd. Deze zes thema’s zijn: dienstverlening, digitalisering, wetgeving, samenwerken in de driehoek, statuur en vakmanschap en de rol van de politiek3.
Bent u het eens dat het van groot belang is dat de toegankelijkheid en kwaliteit van publieke voorzieningen gestaafd wordt?
Daar is het kabinet het mee eens. Daarom staat in het eerste thema binnen Werk aan Uitvoering een toekomstbestendige dienstverlening centraal. Binnen dit thema werken we aan de toegankelijkheid en kwaliteit van de publieke dienstverlening.
Hoe gaat de overheid om met het personeelstekort en de uitvoeringsproblemen?
De rijksoverheid heeft, net als andere werkgevers in Nederland, te maken met de effecten van de krapte op de arbeidsmarkt. Specifieke kraptefuncties zijn ICT-functies, juridische functies en financieel-economische functies. Momenteel staan er rond de 2000 vacatures open op de externe vacaturesite van de rijksoverheid.4
Een deel van de vacatures staat open bij uitvoeringsorganisaties, waaronder UWV, de Belastingdienst en de IND. Dit gaat gepaard met een spanning tussen het verlies van expertise door natuurlijk verloop en de krappe arbeidsmarkt die het aantrekken van deze kennis en nieuwe medewerkers bemoeilijkt. Dat brengt met zich mee dat de dienstverlening door deze en andere diensten soms onder druk kan staan.
Met het programma Werk aan Uitvoering zet het kabinet in op de belangrijkste thema’s om de dienstverlening voor burgers (en bedrijven) echt te verbeteren: zorgen dat de overheid randvoorwaarden heeft om de publieke taken goed te vervullen. Daarbij hoort het realiseren van de menselijke maat in grootschalige processen, persoonlijke dienstverlening en in uiterste instantie, maatwerk en het aanpakken van onbedoelde, maar in de praktijk hardvochtig uitpakkende wetten en regels. Maar ook door de samenwerking russen politiek, beleid en uitvoering te verbeteren, opdat wat politiek wordt beloofd ook waargemaakt kan worden in de praktijk. Op deze manier kunnen dilemma’s in de uitvoering transparant politiek worden gedeeld en gewogen.
Binnen dit programma wordt ook gewerkt aan het vergroten van de statuur en aantrekkelijkheid van het werken in de uitvoering met het programma Werk aan Uitvoering (WaU), onder meer door middel van een versterkte inzet op leren en ontwikkelen en mobiliteit, en gelijke waardering van beleid en uitvoering.
De rijksoverheid biedt – naast een gemiddeld genomen marktconform salaris – een aantrekkelijk pakket secundaire arbeidsvoorwaarden, waaronder een Individueel Keuzebudget (IKB) en een ruime ouderschapsverlofregeling. Leidinggevenden binnen de rijksoverheid kunnen daarbovenop een eenmalige of tijdelijke arbeidsmarkttoelage bieden aan (potentiële) medewerkers in kraptefuncties. Ook zijn er rijksbrede en departementale initiatieven gericht op werving, interne doorstroom en behoud van medewerkers.
Zijn er plannen om personeel te werven voor publieke functies waar tekorten zijn, zoals bijvoorbeeld de reclames van het Ministerie van Defensie?
Ja, deze plannen zijn er. In 2022 is de Rijksbrede arbeidsmarktcommunicatiestrategie doorontwikkeld waarmee het Rijk als aantrekkelijk werkgever gepositioneerd wordt. Naar verwachting zal vanaf eind oktober 2022 een arbeidsmarktcampagne live gaan om potentiële medewerkers te werven en huidige medewerkers te blijven interesseren om te werken bij de rijksoverheid. De campagne wordt zichtbaar op televisie, social media, online media platformen en via online zoekmachines.
In welke mate wordt er geanticipeerd op demografische ontwikkelingen als vergrijzing en bevolkingsgroei waardoor er een grotere vraag naar publieke voorzieningen zal ontstaan?
De omvang en samenstelling van de Nederlandse bevolking veranderen de komende dertig jaar door vergrijzing en migratie. Deze demografische ontwikkelingen brengen uitdagingen en onzekerheden met zich mee. Het kabinet wil meer zicht krijgen op de mogelijke scenario’s tot 2050. De vraag is daarbij wat de gevolgen zijn voor de samenleving, hoe de regering hier met beleid op kan inspelen en welke effecten dat heeft.
Om de opgaven en mogelijke oplossingen in kaart te brengen is de «Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050» ingesteld5.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) kijkt naar oplossingen waarbij hetzelfde werk wordt gedaan met minder personeel door bijvoorbeeld de inzet van drones, kunstmatige intelligentie en cameratoezicht, in welke mate is technologie een hulpmiddel voor de uitvoeringsorganisaties om de groeiende vraag naar publieke voorzieningen op te vangen en hoe stimuleert u dit?
We hebben de afgelopen decennia gezien hoe technologie een steeds belangrijker hulpmiddel is geworden voor uitvoeringsorganisaties. Nieuwe technologieën bieden kansen. Veel uitvoeringsorganisaties kijken daarom voortdurend naar de mogelijkheden van nieuwe technologieën. De NVWA is daar een voorbeeld van. Nieuwe technologieën veranderen de aard van de werkzaamheden, maar niet altijd de totale omvang ervan. Waar de inzet van drones en andere technologieën op de ene plek mensen vrij kan spelen, kan de vraag naar mensenwerk op andere plekken juist weer toenemen. Het kabinet vindt het bijvoorbeeld belangrijk dat burgers en ondernemers die daar behoefte aan hebben, kunnen rekenen op persoonlijke aandacht van de overheid. Daar is personeel voor nodig. Daarnaast zijn wet- en regelgeving vaak zo complex dat het potentieel van technologieën voor uitvoeringsorganisaties maar gedeeltelijk bruikbaar is: er zit veel mensenwerk in het zorgvuldig interpreteren van wetten en regels om tot goede besluiten te komen.
Binnen het eerder geschetste Werk aan Uitvoering is een van de thema’s digitalisering, waarmee we de digitale agenda versnellen en daarmee de digitale dienstverlening versneld doorontwikkelen, zodat we blijvend aansluiten op de behoeften van burgers en ondernemers. Binnen dit thema zetten we een Meerjarenprogramma Infrastructuur Digitale Overheid (MIDO) op en brengen en houden we de ICT-systemen in de uitvoering op orde. Ook kijken we hoe de gegevensuitwisseling tussen overheidsorganisaties onderling op bredere schaal mogelijk is. Daarbij houden we oog houden voor digitale inclusie en de betrouwbaarheid, veiligheid en gebruiksvriendelijkheid van de digitale dienstverlening door de overheid.
De brandbrief “saneringsregeling visserij” |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
![]() |
Heeft u de brandbrief ontvangen en gelezen?1
Ja, ik heb deze brandbrief ontvangen en gelezen.
Is het juist dat tijdens eerdere overleggen over de saneringsregeling nooit de voorwaarde is genoemd dat een visserijbedrijf zijn vangstrechten (contingenten) zou moeten inleveren bij de overheid zonder dat daar een vergoeding tegenover staat?
Het klopt dat tijdens eerdere overleggen over de saneringsregeling niet gesproken is over de voorwaarde dat bij sanering de contingenten komen te vervallen. Hiervoor is gekozen omdat een vooroverleg over dit onderdeel kon leiden tot handel in contingenten met voorkennis, wat ongewenst is.
Deelt u de mening dat deze voorwaarde zeer onrechtvaardig is en het toekomstperspectief voor een rendabele visserij om zeep helpt? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Omdat door de Brexit de EU, en dus ook Nederland, minder visquota ter beschikking heeft, is een sanering noodzakelijk om de omvang van de vloot in overeenstemming te brengen met de vangstmogelijkheden. Wanneer een gedeelte van de vloot voor sanering kiest en de contingenten voor dat deel van de vloot komen te vervallen, worden de betreffende contingenten tijdelijk gratis in beheer gegeven aan de producentenorganisaties of groepen (PO’s) waartoe deze contingenten eerder behoorden. Deze PO’s en groepen verdelen deze contingenten vervolgens dan over hun leden die hebben besloten om te blijven vissen. Deze contingenten worden tijdelijk in beheer gegeven van deze PO’s en groepen tot duidelijk is wat de resultaten zijn van het traject rond de herziening van het contingentenstelsel.
Is het juist dat u de visserijsector heeft toegezegd dat een toekomstperspectief voor een rendabele visserij zal worden geboden?
Ik wil mij inzetten voor een duurzame visserijvloot zoals mijn ambtsvoorganger ook heeft aangegeven in zijn brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 29 675, nr. 210). Door de saneringsregeling wordt daar een stap in gezet. Voor visserijondernemers die geen gebruik willen maken van de saneringsregeling (en dus willen blijven vissen) kunnen de vervallen contingenten van de saneringsregeling via groepen of PO’s gratis tijdelijk over deze vissers worden verdeeld tot in 2025 het resultaat van de herziening van het contingentenstelsel helder is. Ik zal bij de herziening van het contingentenstelsel alle zorgvuldigheid en ruimte voor afstemming met de sector in acht nemen. Daarnaast is er 244 miljoen euro beschikbaar om in te zetten op innovatie en verduurzaming van de visserij.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid haar vissers niet/veel minder steunt dan andere EU-lidstaten hun vissers, zoals Frankrijk en België, met bijvoorbeeld compensatie voor de hoge brandstofprijzen en Brexitsteun?
Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens het tweeminutendebat van 7 juli jl. aan de Tweede Kamer toegezegd u te informeren over de stand van zaken rondom een overbruggingsregeling. Ik span mij in dit zo spoedig mogelijk te doen. Zoals bekend werk ik momenteel aan het openstellen van andere regelingen op grond van de Brexit Adjustment Reserve (BAR), te weten een liquiditeitsregeling en een stilligregeling.
Bent u bereid binnen een week met de visserijorganisaties in overleg te treden om een oplossing te vinden en deze vragen dan ook binnen een week te beantwoorden?
Op 23 en 30 augustus 2022 heeft een bestuurlijk overleg plaatsgevonden waarin mijn ambtsvoorganger met de sector heeft gesproken over de zorgen die zij ervaren.
Deze gesprekken blijft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ook voeren.
Het bericht dat fors meer kinderen zich in Nederland in hun eentje voor asiel melden |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fors meer kinderen melden zich in Nederland in hun eentje voor asiel»1?
Ja.
Heeft u al inzicht in wat de reden is dat er in Nederland zich fors meer kinderen melden voor asiel?
Naar aanleiding van een toename van het aantal asielverzoeken door alleenstaande minderjarige vreemdelingen is de instroom van amv’s geanalyseerd2. Deze analyse is in juni 2022 gepubliceerd. Uit de analyse blijkt een waaier aan redenen en omstandigheden voor amv’s om naar Europa en uiteindelijk Nederland te reizen, die mogelijk bijdragen aan de toename. Eén van de vaak genoemde redenen is gezinshereniging. Voor een deel van de amv’s geldt dat Nederland geen actieve keuze was.
Klopt het dat de «nareisprocedure», het proces voor gezinshereniging, «soms» gemakkelijker is wanneer een kind asiel aanvraagt, zoals de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aangeeft? Wanneer gaat dat «soms» op?
Het recht op nareis en het bijbehorende beleid zijn gelijk voor kind en ouder. Dat wil zeggen dat er geen verschil bestaat wanneer de aanvraag wordt ingediend door een amv voor zijn of haar ouders, of wanneer de aanvraag wordt ingediend door een ouder voor zijn of haar kinderen. Er gelden binnen het gezinsherenigingsbeleid geen beleids- of uitvoeringsregels die aanvragen van ouders voor hun kinderen benadelen ten opzichte van wanneer de aanvraag andersom zou zijn ingediend. De Europese regels over het bepalen bij welke EU-lidstaat de verantwoordelijkheid berust voor de inhoudelijke behandeling van een asielverzoek voor een alleenstaande minderjarige verschillen wel ten opzichte van de regels voor andere asielzoekers. Zo kan, ingevolge de EU-Dublinverordening, een alleenstaande minderjarige door de lidstaat waar deze zich ophoudt niet worden teruggestuurd naar de lidstaat waar deze de EU onrechtmatig is ingereisd noch naar de lidstaat waar deze eerder een asielverzoek heeft ingediend, tenzij zijn gezins/familieleden zich daar wettig ophouden en de overdracht in diens belang zou zijn.
In de meeste landen om ons heen geldt een gezinsherenigingsbeleid dat in grote lijnen vergelijkbaar is, omdat dit is gestoeld op internationale en Europese regelgeving. Op nationaal niveau kunnen beleidsregels zijn neergelegd die afwijken van het Nederlandse nareisbeleid en daarin nadeliger ten opzichte van Nederland zijn. Zo kan het in sommige andere lidstaten bijvoorbeeld lastiger zijn om een nareisaanvraag in te dienen voor personen met een subsidiaire beschermingsstatus of zijn de gunstige nareisvoorwaarden niet van toepassing op jongvolwassen gezinsleden. Voor zover bekend echter, is in geen van de ons omringende landen beleid van kracht dat amv’s ten opzichte van volwassen aanvragers zou benadelen, waardoor een gezinsherenigingsaanvraag in Nederland indienen gunstiger zou zijn voor een amv.
Indien dit zo is, wordt er dan niet een mogelijkheid gecreëerd dat er een inhumane prikkel ontstaat om een minderjarige vooruit te sturen om hierdoor een asielstatus te verkrijgen? Is dit in uw ogen wenselijk? En indien dit niet wenselijk is, hoe denkt u dat dit kan worden ondervangen?
Zie antwoord vraag 3.
Kan het tegengaan van een inverse prikkel om kinderen vooruit te sturen in verband met een gemakkelijkere nareisprocedure worden aangepast door beleid aan te passen? Of dienen hiervoor wetten te worden aangepast?
Minderjarigen die alleen naar Europa reizen, zijn extra kwetsbaar en ik acht dit dan ook onwenselijk. Echter, niet voor alle minderjarigen geldt dat zij vooruit gestuurd worden. Er zijn immers ook minderjarigen die hun eigen vluchtredenen hebben.
Gezinshereniging kan een van de redenen zijn om in Nederland asiel aan te vragen. De perceptie die onder amv’s en hun gezinsleden van het gezinsherenigingsbeleid bestaat, hoeft daarbij niet aan te sluiten bij het werkelijke beleid. Er is immers niet daadwerkelijk sprake van een beleidsmatige reden om als amv in plaats van als ouder de hereniging aan te vragen. Het is daarmee eveneens de vraag of een beleidsaanpassing voor nareis het door u beoogde effect zou hebben.
Daarnaast geldt dat, omdat er geen begunstigend beleid voor specifiek amv’s van kracht is, een aanpassing van het nareisbeleid die gericht zou zijn op het ontmoedigen van het vooruit sturen van kinderen, een benadeling van de amv zou betekenen. Dit druist in tegen het uitgangspunt om het belang van juist de minderjarige vreemdeling zwaar mee te wegen en gaat voorbij aan het gegeven dat het, vooruitgestuurd of niet, alleenstaande minderjarige vreemdelingen betreft van wie is vastgesteld dat zij asielbescherming behoeven.
Ten aanzien van de afwijkende Dublinregels voor alleenstaande minderjarigen, zoals kort geschetst in het antwoord op vraag 3 en 4, heeft de Europese Commissie in haar voorstel voor een nieuwe Dublinverordening (de ontwerpverordening asiel- en migratiebeheer van september 2020) voorgesteld dat een alleenstaande minderjarige in beginsel wel zou kan worden teruggestuurd naar de lidstaat waar deze eerder een asielverzoek heeft ingediend. Het kabinet steunt deze aanpassing.
Zijn er Europees rechterlijke uitspraken die het onmogelijk maken dat beleid en regelgeving worden aangepast om een gemakkelijkere nareisprocedure door het vooruitsturen van een kind tegen te gaan?
Er gelden binnen het gezinsherenigingsbeleid geen beleids- of uitvoeringsregels die aanvragen van ouders voor hun kinderen benadelen ten opzichte van wanneer de aanvraag andersom zou zijn ingediend. Het HvJEU en het EHRM wijzen in hun jurisprudentie regelmatig op het bijzondere belang van alleenstaande minderjarigen. In het arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 20193 bijvoorbeeld benadrukt het Hof het in de Gezinsherenigingsrichtlijn bepaalde uitgangspunt dat de lidstaten gezinshereniging moeten begunstigen en in het bijzonder rekening dienen te houden met het belang van de betrokken minderjarige kinderen. Zie ook Ghatet t. Zwitserland4 en Tuquabo-Tekle t. Nederland5 waarin het EHRM in het kader van gezinshereniging oordeelde dat bij alle beslissingen betreffende kinderen de belangen van het kind voorop moeten staan.
Daarnaast benadrukt het EHRM dat lidstaten zorg moeten dragen voor amv’s wanneer deze op hun grondgebied zijn. Zie bijvoorbeeld Khan t. Frankrijk6 en Rahimi t. Griekenland7 waarin het Hof oordeelde dat amv’s behoren tot de «categorie van de meest kwetsbare personen in de samenleving», en dat het de plicht van de Staat is hen te beschermen en te verzorgen door het nemen van passende maatregelen.
Zijn er uitspraken van de Raad van State die het onmogelijk maken dat beleid en regelgeving wordt aangepast om een gemakkelijkere nareisprocedure door het vooruitsturen van een kind tegen te gaan?
Er gelden binnen het gezinsherenigingsbeleid geen beleids- of uitvoeringsregels die aanvragen van ouders voor hun kinderen benadelen ten opzichte van wanneer de aanvraag andersom zou zijn ingediend. Ook de Raad van State wijst in haar jurisprudentie regelmatig op het bijzondere belang van alleenstaande minderjarigen. In een uitspraak van 26 januari 20228 bijvoorbeeld wordt dit belang en de weging die hier binnen het nareiskader bij dient te horen, uiteengezet.
Klopt het dat de Raad van State heeft aangegeven dat Nederland minderjarige asielzoekers niet terug mag sturen naar Griekenland, in het kader van de Dublin afspraken, omdat de voorzieningen voor deze groep in dat land onvoldoende zijn?
Zoals al uiteengezet in het antwoord op de vragen 3 en 4 is het binnen de huidige de EU-Dublinverordening niet mogelijk een alleenstaande minderjarige asielzoeker terug te sturen naar de lidstaat waar deze eerder een asielverzoek heeft ingediend, tenzij zich daar verwanten wettig ophouden en de overdracht in zijn belang zou zijn. In opvolging van Europese en nationale rechterlijke uitspraken over de asiel- en opvangsituatie in Griekenland vinden er, ondanks de daartoe strekkende Aanbeveling (EU) 2016/2256 (Pb 2016, L 340) van 8 december 2016 van de Europese Commissie, geen overdrachten plaats van andere asielzoekers aan dat land.9 Samen met andere lidstaten spoort het kabinet de Europese Commissie dan ook aan om een concreet plan te presenteren om Dublintransfers naar Griekenland weer volledig te hervatten.
Zijn er nog andere EU-landen waar Nederland minderjarige asielzoekers niet naar terug mag sturen wanneer ze daar als eerste asiel hebben aangevraagd, omdat de voorzieningen daar ontoereikend zijn?
Naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State kunnen op dit moment, zonder nader onderzoek naar de omstandigheden waarin zij terecht komen, geen Dublinclaimanten, waaronder ook minderjarigen, worden overgedragen aan Malta10, Kroatië11 en Hongarije12.
Kennen onze omringende landen ook dit verschijnsel dat er fors meer kinderen zich melden voor asiel?
Uit de analyse waarnaar wordt verwezen in mijn antwoord op vraag 2 blijkt dat zowel het aandeel van amv’s in de totale asielinstroom als de absolute instroom van amv’s is toegenomen in de hele EU gedurende het jaar 202113. Daarbij valt op dat in België en Duitsland in 2021 ook een stijging valt waar te nemen in de instroom van amv ten opzichte van 2020. Dit geldt ook voor Italië, Spanje, Zwitserland en met name Oostenrijk. Voor Denemarken en Zweden geldt dat daar geen stijging valt waar te nemen.
Wijkt het beleid in Nederland voor het verlenen van een asielstatus af van landen als België, Duitsland, Denemarken, Zweden en Oostenrijk? Zo ja, waarin wijkt het af?
Binnen de Europese Unie zijn de lidstaten gebonden aan meerdere bindende richtlijnen en verordeningen. Denemarken is hier vanwege zijn opt-out niet aan gebonden, maar is net als de andere EU-lidstaten wel gebonden aan het Vluchtelingenverdrag en internationale mensenrechtenverdragen.
De basis van het asielbeleid is daarmee gelijk in deze landen. De interpretatie van het internationaal recht en bijvoorbeeld de duiding van een feitelijke situatie in een land van herkomst kunnen wel per lidstaat verschillen. Verschillen in asielbeleid kunnen daarom op meerdere aspecten zien, zoals bijvoorbeeld het landgebonden asielbeleid dat landen ten aanzien van specifieke nationaliteiten kunnen voeren. Verdere harmonisatie van het beleid dat lidstaten voeren is gewenst, ook om potentiële inverse prikkels te voorkomen. Buiten de juridische kaders wordt harmonisatie in beleid en uitvoering gestimuleerd middels het EUAA, waaraan Nederland actief deelneemt.
Een geweldsincident tijdens de Amsterdam Pride |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het geweldsincident in de nacht van vrijdag 5 augustus op zaterdag 6 augustus tussen een Uber-chauffeur en diens passagiers, waarover onder andere De Telegraaf heeft bericht?1
Ja. Het onderzoek naar de toedracht van dit incident loopt nog.
Gezien het feit dat de slachtoffers vermoeden dat het om lbhtiq-gerelateerd geweld gaat, houdt de rijksoverheid cijfers bij over het aantal lbhtiq-gerelateerde geweldsincidenten binnen de taxisector? Zo ja, kunt u de cijfers van de afgelopen jaren delen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Iedereen moet in Nederland altijd en overal de ruimte krijgen om zichzelf te kunnen zijn. Ook als iemand gebruikmaakt van het openbaar vervoer of de taxi. Geweldsincidenten die gerelateerd zijn aan de seksuele gerichtheid van een individu passen daar dan ook niet bij.
Cijfers over geweld gerelateerde incidenten tegen LHBTIQ+ personen zijn, voor zover voorhanden, terug te vinden in de discriminatiecijferrapporten die jaarlijks door politie en antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) gepubliceerd worden en de eveneens jaarlijkse rapporten van het openbaar Ministerie «Cijfers in beeld». Er worden geen specifieke cijfers bijgehouden over geweld gerelateerde incidenten in de taxisector tegen LHBTIQ+-personen. Gegevens daarover zullen in de genoemde rapporten eerder beschrijvend van aard zijn. De Minister van Justitie en Veiligheid laat momenteel onderzoek verrichten naar aard en omvang van geweld tegen LHBTIQ+-personen, waarbij onder andere gekeken wordt naar vormen van geweld.
Voor zover bekend houden ook belangenorganisaties zoals het COC of het Transgender Netwerk Nederland (TNN) geen aparte gegevens hierover bij. Wel spelen deze organisaties een belangrijke (bemiddelende) rol in het melden van en rapporteren over dergelijke incidenten.
In deze bredere context zie ik geen aanleiding om geweldsincidenten specifiek in de taxisector te onderzoeken.
Erkent u dat lbhtiq’ers nog vaak worden geweigerd voor een rit door taxichauffeurs?
Er zijn geen cijfers over bekend.
Beschikt u over cijfers over deze weigeringen en kunt u die delen met de Kamer?
Hoe vaak LHBTIQ+-personen geweigerd worden voor een rit door taxichauffeurs wordt niet systematisch bijgehouden. Ik ben van oordeel dat elke vorm van weigering van LHBTIQ+-personen er hoe dan ook één te veel is.
Kunt u aangeven of de introductie van de «discriminatieknop» door Uber2 het aantal weigeringen heeft teruggedrongen?
Het is hoe dan ook moeilijk vast te stellen hoeveel ritweigeringen er in het taxivervoer plaatsvinden. Dit geldt niet alleen voor Uber, maar ook voor andere aanbieders van taxivervoer. In de meeste gevallen wordt een geweigerde rit niet geregistreerd door de passagier. Nog lastiger is om vast te stellen op welke grond een rit wordt geweigerd. Zeker wanneer een rit online besteld wordt en vervolgens online geweigerd wordt (zoals bij Uber mogelijk is), kan de reden van weigering uiteenlopend zijn. Omdat niet bekend is om hoeveel weigeringen het ging voordat Uber het keuzemenu aanpaste met de «discriminatieknop», is niet vast te stellen of aan het aantal weigeringen is teruggedrongen. Wel geeft Uber aan gerichter actie te kunnen ondernemen sinds het instellen van deze «knop». Deze «discriminatieknop» is op eigen initiatief van Uber aan het keuzemenu van de Uber app toegevoegd en derhalve geen wettelijke verplichting.
Kent u de aanklacht van 550 vrouwen in de VS tegen Uber voor het seksueel geweld dat hen door Uber-chauffeurs is aangedaan?3
Ja, deze aanklacht ken ik.
Houdt de rijksoverheid cijfers bij over het aantal seksuele geweldsincidenten binnen de taxisector? Zo ja, kunt u de cijfers van de afgelopen jaren delen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De rijksoverheid houdt cijfers bij van seksuele geweldincidenten in het algemeen, maar niet specifiek voor de taxisector. Uw Kamer is in mei dit jaar voor het laatst geïnformeerd over de meest actuele cijfers.4 Ik ben van mening dat dergelijk geweld in zijn algemeenheid ontoelaatbaar is. Ik zie geen aanleiding om dit voor de taxi-sector apart te onderzoeken. Het kabinet werkt aan een nationaal actieplan tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Door in te zetten op een samenhangende aanpak rondom de preventie, signalering en terugdringing van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld werken we toe naar een samenleving waar we zo met elkaar omgaan dat iedereen zich veilig voelt.
Deelt u de opvatting dat het taxivervoer bij uitstek een vervoersvorm is die gekozen wordt door mensen die zich onveilig (kunnen) voelen in het openbaar vanwege hun sekse, seksuele gerichtheid, genderidentiteit, werk als dragqueen of anderszins? Zo ja, welke stappen neemt u om een veilig vervoer voor deze mensen door taxibedrijven en aanbieders van taxidiensten te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat iedereen, dus ook LHBTIQ+- personen, zich overal veilig moeten kunnen voelen, ook in het openbaar vervoer en in de taxi. Het Actieplan Veiligheid LHBTI bevat maatregelen gericht op een correcte bejegening van slachtoffers en zowel correcte als betekenisvolle afhandeling door politie en OM van geweldsincidenten tegen LHBTIQ+-personen. Voor dat doel wordt geïnvesteerd in kennis en expertise bij beide organisaties.
Via de wet personenverkeer 2000 is de taxiregelgeving vastgelegd. Deze wet- en regelgeving richt zich specifiek op de kwaliteit- en veiligheid van taxivervoer voor iedereen. Bij overtredingen van deze regels worden taxichauffeurs beboet. Afhankelijk van de ernst van overtredingen kan een chauffeurskaart geschorst of zelfs ingetrokken worden. Er zijn geen mogelijkheden in de huidige wet- en regelgeving om voor specifieke groepen extra juridische maatregelen te nemen.
Kunt u ingaan op het beleid dat u voert en de instrumenten die u en gemeenten hebben om ervoor te zorgen dat de taxisector veilig is voor bovengenoemde groepen?
De taxiwetgeving- en het bijbehorende beleid is in het algemeen gericht op kwalitatief goed en veilig vervoer voor iedereen. Voor aanvullende maatregelen zijn verschillende partijen (zowel vanuit de overheid als het maatschappelijk middenveld) regelmatig in overleg met de sector om te kijken hoe die veiligheid voor iedereen geboden kan worden. Overleg tussen COC en Uber heeft bijvoorbeeld tot de discriminatieknop geleid bij Uber.
Kunt u ingaan op de bereikte resultaten van het «Actieplan Veiligheid LHBTI 2022»?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer in 2020 voor het laatst bericht5 over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het Actieplan Veiligheid LHBTI. Over het vervolg hiervan wordt u dit najaar geïnformeerd.
Wat is uw appreciatie van deze resultaten en kunt u daarbij ook ingaan op de resultaten ten aanzien van veiligheid in openbaar vervoer en taxi?
De looptijd van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2022 is bijna voorbij. De verschillende initiatieven uit het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019- 2022 richten zich op de vergroting van de veiligheid van LHBTI-personen. Zo worden in het samenwerkingsverband aanpak discriminatie tussen OM, politie en ADV’s, de politiesystemen continu landelijk gescreend om zicht te krijgen op de aard en omvang van discriminatie-incidenten, waaronder de incidenten die LHBTIQ+-gerelateerd zijn. Alle eenheden ontvangen een overzicht hiervan en de politie neemt deze informatie mee naar het reguliere regionaal discriminatieoverleg met het OM en de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s).
Een ander voorbeeld is dat het Openbaar Ministerie op 22 juni 2021 een
bijeenkomst heeft gehouden met het Ministerie van JenV, LHBTI-belangenorganisaties en media-experts over de vraag hoe de strafrechtelijke aanpak van LHBTI-discriminatie beter over het voetlicht kan worden gebracht, om de norm te versterken dat discriminatie, en daarbinnen discriminatoir geweld, absoluut niet toelaatbaar is. Het Actieplan bevat geen actiepunten die specifiek zien op veiligheid in het openbaar vervoer of de taxi.
Daarnaast blijft het gehele kabinet werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTIQ+ gemeenschap. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit, genderexpressie of welke grond dan ook.
Tot slot wordt in opdracht van de Minister van Justitie en Veiligheid en in samenspraak met de Minister van OCW, momenteel een onderzoek uitgevoerd dat zich richt op de daderprofielen van daders van geweld tegen LHBTI-personen. Meer kennis over de daderprofielen en achterliggende motieven, kan bijdragen aan een gerichte inzet in bepaalde sectoren, zoals het openbaar vervoer of de taxi. Het onderzoek wordt naar verwachting komend voorjaar afgerond. Uw Kamer zal nadien over de uitkomsten geïnformeerd worden.
Gezien dit actieplan tot 2022 loopt, bent u bereid hier vervolg aan te geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u ingaan op het proces en planning van het tot stand komen hiervan?
De veiligheid van LHBTIQ+-personen is en blijft een belangrijke prioriteit en staat expliciet in het Regeerakkoord genoemd. Over het vervolg van het actieplan wordt u geïnformeerd in de Emancipatienota, die in het najaar aan uw Kamer wordt gezonden door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Deelt u de indruk dat Uber is oververtegenwoordigd in de signalen over geweld en weigering? Kunt u hierover cijfers delen of dit aspect meenemen in de bovengenoemde onderzoeken (vraag 2 en 7)?
Er zijn hierover geen cijfers bekend.
Kunt u reflecteren op de risico’s van het bedrijfsmodel van Uber (waarbij chauffeurs niet in dienst zijn, maar als zzp’er werken) voor veilige en inclusieve dienstverlening richting klanten?
Naast Uber maken tal van taxicentrales en Toegelaten Taxi Organisaties (TTO’s) gebruik van ZZP-ers die niet in vaste dienst zijn. Bovendien weten reizigers die via Uber een taxi gebruiken van te voren wie hun chauffeur is, dit kan juist de veilige en inclusieve dienstverlening bevorderen. Deze aanname is derhalve niet gebaseerd op feiten.
De opinie “Henk Bluemink: Alimentatie toont aan dat belastingstelsel anders moet” |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de opinie «Henk Bluemink: Alimentatie toont aan dat belastingstelsel anders moet»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op het door de auteur geschetste cijfervoorbeeld dat tegenover de 10.000 euro die de ontvangende partner aan alimentatie krijgt, 10.353 euro aan hogere belastingen en lagere toeslagen staan, waarbij van de 10.000 euro ontvangen alimentatie de partner netto dus helemaal niets over houdt; sterker nog: onderaan de streep moet de partner zelfs 353 euro bijbetalen? En dat de ex-partners bij betaling van bruto 10.000 partneralimentatie er gezamenlijk netto 6.353 euro op achteruitgaan kunnen gaan zoals de schrijver stelt?
Vooraf is het goed om uit te leggen welke vormen van alimentatie er zijn en hoe deze fiscaal worden behandeld. Het gaat om partneralimentatie en om kinderalimentatie. Partneralimentatie is een tijdelijke2 bijdrage die een draagkrachtige ex-partner betaalt aan de andere ex-partner als deze na de scheiding te weinig inkomen heeft om van te leven. De hoogte van de partneralimentatie kan in onderling overleg worden vastgesteld, vaak met de hulp van een mediator, advocaat of notaris. Als de ex-partners het niet eens worden, kan de rechter verzocht worden het bedrag te bepalen. De partneralimentatie is als inkomen belast bij de ontvanger en aftrekbaar voor de betaler. De andere vorm van alimentatie is de kinderalimentatie. Bij een scheiding maken de ouders een ouderschapsplan. Onderdeel daarvan zijn afspraken over de verdeling van de kosten van de verzorging en de opvoeding van de minderjarige kinderen. Daarbij spelen de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders na de scheiding een rol. De rechter beoordeelt de afspraken of – als de ex-partners het niet eens zijn – stelt de hoogte van de kinderalimentatie vast. Kinderalimentatie is «netto». Het is niet belast bij de ontvanger en niet aftrekbaar bij de betaler.
In het voorbeeld is de marginale druk van de alimentatieontvanger zeer hoog, zelfs iets boven de 100%. Een hoger bruto inkomen leidt daardoor niet tot een hoger netto inkomen en zelfs tot een iets lager netto inkomen. Dat is een bekend onbedoeld gevolg van het huidige stelsel van belastingen en toeslagen. Helaas is het niet eenvoudig op te lossen. Zie ook het antwoord op vraag 11. In de praktijk komt een marginale druk van 100% of hoger gelukkig niet vaak voor. In de begroting van het Ministerie van SZW is een figuur opgenomen waarin de gemiddelde en extreme marginale druk zijn afgezet tegen het brutoinkomen (zie hoofdstuk 5.2 Koopkracht en specifieke inkomensaspecten).
Dat de marginale druk zo hoog is, is het gevolg van de stapeling van inkomensafhankelijke regelingen waar de alimentatieontvanger in het voorbeeld recht op heeft als geen sprake zou zijn van partneralimentatie. Zonder de partneralimentatie zou de alimentatieontvanger met een bruto inkomen van € 25.000 niet of nauwelijks belasting betalen, bijna € 12.000 aan zorgtoeslag, huurtoeslag, kinderbijslag en kindgebonden budget ontvangen, en bijna alle kosten van de kinderopvang (orde € 25.000) door de overheid vergoed krijgen.
Door de partneralimentatie van € 10.000 krijgt de alimentatieontvanger een hoger bruto inkomen. Bij dat inkomen is wel belasting verschuldigd (inclusief inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw over de ontvangen alimentatie en afbouw van de algemene heffingskorting ongeveer € 5.000). De arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting nemen niet toe, omdat die heffingskortingen afhangen van het arbeidsinkomen, dat niet wijzigt in geval van alimentatie. Ook vervalt of daalt het recht op zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget. Dat scheelt in totaal ongeveer € 4.000. Daarnaast neemt de eigen bijdrage kinderopvang toe met ongeveer € 1.000. Het netto inkomen van de alimentatieontvanger blijft hierdoor per saldo ongeveer gelijk. De partneralimentatie komt als het ware in de plaats van de inkomensondersteuning vanuit de overheid.
Het klopt dat de ex-partners gezamenlijk een lager netto inkomen overhouden dan als er geen partneralimentatie zou zijn. Daar staat tegenover dat de bijdrage vanuit het collectief door de partneralimentatie minder groot hoeft te zijn.
Klopt het dus dat het in zo’n situatie voor beide partijen daarom vrijwel altijd beter is om geen partneralimentatie af te spreken?
Als sprake is van een marginale druk van 100% of meer heeft de alimentatieontvanger geen financieel voordeel van de partneralimentatie. En de alimentatiebetaler heeft een financieel nadeel. In zo’n uitzonderlijke situatie is van het vanuit de ex-partners bezien financieel niet aantrekkelijk om partneralimentatie af te spreken.
Bent u het met de auteur eens dat deze financiële gevolgen groter worden naar mate de partneralimentatie hoger is dan 10.000 euro?
De marginale druk van de alimentatieontvanger daalt zodra inkomensafhankelijke regelingen zijn afgebouwd. Het effect wordt dan kleiner. Bij een marginale druk onder de 100% leidt iedere euro extra partneralimentatie tot een hoger netto inkomen van de alimentatieontvanger.
Als – en dat zal vaak het geval zijn – de marginale druk van de alimentatieontvanger hoger is dan het tarief waartegen de alimentatiebetaler de alimentatie mag aftrekken, leidt meer partneralimentatie voor de ex-partners gezamenlijk tot een lager netto inkomen. Hoe hoger de bijdrage van de draagkrachtige ex-partner, hoe lager de bijdrage aan de inkomensondersteuning vanuit de overheid.
Acht u de onder 2 en 3 geschetste conclusies juist en wenselijk? Zo nee, wat is het kabinet voornemens hiertegen te gaan doen?
Ik vind het wenselijk dat de draagkrachtige ex-partner indien nodig tijdelijk (sinds 2020 is dat gedurende maximaal vijf jaar) bijdraagt aan het levensonderhoud van de alimentatieontvanger. Dat lijkt me maatschappelijk ook te verkiezen boven een extra bijdrage vanuit de overheid. Als de ex-partner kan meebetalen aan het levensonderhoud van de alimentatieontvanger, is er minder noodzaak voor inkomensondersteuning vanuit de overheid.
Tegelijkertijd vind ik een marginale druk van 100% of meer niet wenselijk. Het kabinet neemt een aantal maatregelen om dit tegen te gaan. Zo wordt de eigen bijdrage voor de kinderopvang onafhankelijk van het inkomen. Ook zijn de afgelopen jaren stappen gezet om situaties met zeer hoge marginale druk te voorkomen, bijvoorbeeld door het vervangen van de harde afbouwgrens in de huurtoeslag door een geleidelijk traject. Ook na deze maatregelen kan de marginale druk echter zeer hoog zijn. Dat is een bekend gevolg van het huidige stelsel van belastingen en toeslagen. Helaas is dat niet eenvoudig op te lossen zonder de inkomensondersteuning van lage en middeninkomens danig te verlagen of zonder een forse budgettaire consequenties. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Is het u bekend dat mensen die hiermee te maken zouden kunnen krijgen zullen «vluchten» in nepschenkingen of tot kinderalimentatie herbenoemde partneralimentatie, om belastingvrij geld van de ene naar de andere partner te krijgen? Zo ja, wat is uw visie hierop? In hoeveel gevallen komt dit voor?
Het is mij niet bekend. In algemene zin zou ik dat niet wenselijk vinden. Het zou betekenen dat de alimentatieontvanger meer voordeel zou hebben van inkomensafhankelijke regelingen dan passend zou zijn gegeven de gezamenlijke draagkracht van beide ex-partners.
Wat is uw visie ten aanzien van de conclusie van de auteur dat partneralimentatie betalen enkel nog zinvol is als de ontvangende partij weinig of geen box 1-inkomen heeft (zoals loon of pensioen), en leeft van veel spaargeld (vermogen boven de toeslagengrenzen)? Of als de ontvanger in een buitenland woont waar partneralimentatie onbelast is?
Die conclusie deel ik niet. Partneralimentatie heeft niet als doel om te leiden tot een fiscaal voordeel voor de ex-partners gezamenlijk. Het heeft als doel dat de draagkrachtige ex-partner indien nodig tijdelijk bijdraagt aan de kosten van het levensonderhoud van de alimentatieontvanger.
Wat is uw visie ten aanzien van de conclusie van de auteur dat de wetgever daarom met deze regelgeving belastingconstructies uitlokt die over de rand van het toelaatbare zijn (fraus legis of zelfs valsheid in geschrifte)?
Ik onderken dat een dergelijk hoge marginale druk mensen kan aanzetten tot ongewenste gedragsreacties. Wetsovertredingen zijn uiteraard niet toegestaan. Ook binnen de wet zijn ongewenste gedragseffecten mogelijk. Een marginale druk van 100% betekent bijvoorbeeld ook dat meer uren werken niet loont. Dat kan ertoe leiden dat mensen minder uren gaan werken dan ze zouden doen bij een lagere marginale druk.
Wat is uw visie ten aanzien van de conclusie van de auteur dat de bizarre fiscale gevolgen van partneralimentatie aantonen hoezeer ons systeem is ontspoord in de afgelopen decennia?
Het klopt dat een dermate hoge marginale druk onwenselijk is. Het is een bekend onbedoeld gevolg van het huidige stelsel van belastingen en toeslagen. Helaas is dat niet eenvoudig op te lossen. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Is het niet zo dat het achteraf bezien dus onjuist en onrechtvaardig is geweest om alimentatiebetalingen niet meer te mogen aftrekken tegen het toptarief, maar tegen een lager afzonderlijk aftrektarief dat bovendien het wettelijk stelsel nodeloos verder heeft gecompliceerd?
In het Regeerakkoord 2017 is als onderdeel van de invoering van een tweeschijvenstelsel de maatregel opgenomen om aftrekposten geleidelijk tegen maximaal het basistarief in aanmerking te nemen.3 De maatregel is in wetgeving omgezet in het Belastingplan 2019.4
Het tarief waartegen alimentatiebetaling mag worden afgetrokken is in het voorbeeld geen bepalende factor. Ook als de aftrek tegen het toptarief zou plaatsvinden, zou de partneralimentatie immers niet leiden tot een hoger netto inkomen voor de alimentatieontvanger.
Onderschrijft u de conclusie dat het prioriteit moet zijn dat het belasting- en toeslagenstelsel drastisch wordt hervormd? Zo ja, wat zijn de concrete voornemens daartoe?
Het belasting- en toeslagenstelsel is continue in verbouwing. In het Coalitieakkoord 2021 is de ambitie opgenomen om de toeslagen af te schaffen.5 In deze kabinetsperiode voert het kabinet aanpassingen door in de kinderopvangtoeslag en in de huurtoeslag. Daarbij wordt de eigen bijdrage voor de kinderopvang onafhankelijk van het inkomen. Dat zorgt voor een lagere marginale druk.
Dat de marginale druk in het huidige stelsel zeer hoog en soms zelfs hoger dan 100% kan zijn, is het gevolg van de stapeling van inkomensafhankelijke regelingen. Dat is een bekend onbedoeld gevolg van het huidige stelsel van belastingen en toeslagen. Helaas is dat niet eenvoudig (volledig) op te lossen en heeft elke hervorming bijeffecten. Er zou een grotere hervorming nodig zijn om dit effect te voorkomen die ofwel leidt tot het drastisch verminderen van de inkomensondersteuning aan lage en middeninkomens of gepaard gaat met zeer forse budgettaire gevolgen. Ook geldt dat aanpassingen leiden tot gevolgen voor de uitvoering.
Het bericht “Ook personeelstekorten bij uitvoeringsorganisaties als UWV, fiscus en IND” |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Ja.
Wat zijn momenteel de (gemiddelde) wachttijden bij de BelastingTelefoon?
De gemiddelde wachttijd bij de Belastingtelefoon in week 35 was 17 minuten. Eind juni – de periode waar het NOS-artikel aan refereert – lag de gemiddelde wachttijd rond de 20 minuten. De Belastingtelefoon werkt zowel voor de Belastingdienst als voor de dienst Toeslagen. De Douane heeft haar eigen telefoondienst, de BelastingTelefoon Douane, waar burgers en bedrijven met vragen terecht kunnen. Vanwege de samenloop van een groot aantal briefzendingen van de Belastingdienst en de dienst Toeslagen aan burgers en bedrijven en reacties die daarop volgden is piekdrukte bij de Belastingtelefoon ontstaan.
Wat zouden deze wachttijden idealiter moeten zijn?
De Belastingdienst heeft geen streefnormen geformuleerd op wachttijd, maar op bereikbaarheid (het percentage aangenomen gesprekken ten opzichte van het aantal aangeboden gesprekken, waarbij de streefnorm >90% is) en op klanttevredenheid. Uiteraard is het voor burgers en ondernemers ideaal indien de wachttijd zo kort mogelijk is. De Belastingdienst streeft er naar de wachttijden voor burgers en bedrijven zo kort mogelijk te houden.
Welke hinder ondervinden burgers en ondernemers momenteel van deze situatie?
Wanneer de Belastingtelefoon slecht bereikbaar is, leidt dit begrijpelijkerwijs tot ontevredenheid en onzekerheid bij burgers en ondernemers. Als vragen niet kunnen worden gesteld, bestaat het risico dat burgers en bedrijven niet helder hebben wat er van hen verwacht wordt. Om te zorgen dat de toegankelijkheid zo goed als mogelijk geborgd blijft, zijn de volgende maatregelen genomen:
Op de website maken we inmiddels gebruik van het hulpmiddel «Contact op maat», die burgers en bedrijven versneld naar het juiste onderwerp leidt. De eerste resultaten laten een fors gebruik van de tool zien.
Ook kunnen burgers en bedrijven langskomen bij onze steunpunten en balies. Indien gewenst kan hiervoor online een afspraak gemaakt worden. De openingstijden van de steunpunten zijn recent verruimd.
We houden bij welke vragen vaak gesteld worden en passen deze dynamisch aan op de website onder «veel gestelde vragen».
We informeren intern en extern, en in het keuzemenu dat de wachttijden helaas langer zijn en wat men zelf kan doen. Verder kan een burger of ondernemer online zien wat de actuele wachttijd is.
Ook kan gebruik worden gemaakt van de callback-functie waarmee we de mogelijkheid bieden teruggebeld te worden als de wachtrij te lang is.
Welke alternatieven, naast telefonische ondersteuning, zijn voorhanden voor burgers en bedrijven om geholpen te worden met hun (urgente) fiscale of douanegerelateerde kwesties?
De Belastingdienst en dienst Toeslagen kijken zorgvuldig naar hoe klantvragen zo goed mogelijk beantwoord kunnen worden via de digitale kanalen. Burgers en bedrijven die contact zoeken, worden via een nieuwe pagina op de website van de Belastingdienst («contact op maat») gewezen op alle mogelijkheden die er zijn om verder geholpen te worden. De opties voor persoonlijk contact zijn naast telefonie: de socialmediakanalen, ondersteuning via bibliotheken en maatschappelijke dienstverleners. Burgers en bedrijven kunnen ook langskomen bij een balie van de Belastingdienst of bij één van de ingerichte steunpunten. De openingstijden van de steunpunten zijn recent verruimd.
Telefonische vragen over douanegerelateerde kwesties worden niet beantwoord door de Belastingtelefoon maar door de Douane. Naast telefonische ondersteuning kunnen burgers en bedrijven informatie over en antwoorden op douanegerelateerde kwesties vinden op de website douane.nl. Vragen kunnen ook via sociale media gesteld worden aan de Douane. Daarnaast zijn er apps beschikbaar, zoals de Reisapp voor reizigers (waarin de mogelijkheid wordt geboden om via sociale media of telefonisch contact op te nemen) en de Accijnsapp (voor het melden van vermoedens van accijnsfraude). Daarnaast is er structureel overleg tussen koepels uit het bedrijfsleven en de Douane in het Overleg Douane Bedrijfsleven. Voor specifieke onderwerpen organiseert de Douane webinars voor bedrijven met de mogelijkheid om vragen te stellen.
Kunt u beschrijven wat momenteel de problemen zijn ten aanzien van het aantrekken en/of behouden van arbeidskrachten voor de Belastingdienst en Douane? Wat is ervoor nodig om dit effectief aan te pakken?
Naast uitvoering van reguliere taken hebben de Belastingdienst en de dienst Toeslagen te maken met uitbreiding en intensivering van taken, zoals herstel- en compensatieregelingen voor bijvoorbeeld toeslagen, box 3 en FSV. Dat leidt tot extra vraag op de toch al krappe arbeidsmarkt. De krappe arbeidsmarkt maakt de invulling van deze wervingsopgave dus moeilijker. En dat geldt nog meer voor schaarse groepen zoals IT’ers, accountants, fiscalisten en data-specialisten.
De diensten zetten een breed scala aan wervingsactiviteiten in om personeel te werven en als aantrekkelijke en inclusieve werkgever continu zichtbaar te zijn. Naast het publiceren van vacatures wordt steeds meer gebruik gemaakt van bijvoorbeeld referral recruitment (werving via collega’s), sourcing (actief benaderen van kandidaten) en centrale wervingen. Aanvullend wordt het aanbieden van stage- en werkstudentplekken en starters- en traineefuncties geïntensiveerd.
Naast het aantrekken van nieuw personeel is behoud van personeel cruciaal. Daarom worden (nieuwe) medewerkers gevraagd naar hun ervaringen om ongewenste uitstroom te voorkomen.
De Douane ervaart dat het vervullen van met name specialistische functies moeizamer gaat. Ter versterking van de arbeidsmarktpositie van de Douane is er een arbeidsmarktstrategie ontwikkeld en vertaald in een creatief concept. Hiernaast ontwikkelt Douane een doelgroep/kanalen strategie die onder andere gericht is op de doelgroepen voor de moeilijker te vervullen functies. Juist om hier effect te sorteren werft de Douane anticiperend op uitstroom en worden moeilijk vervulbare functies (RA en IT-audit) standaard permanent opengesteld. Op dit moment wordt onderzocht of dit voor meer functies zou moeten gelden. Nieuwe medewerkers worden middels een onboardingsprogramma geïntroduceerd binnen de Douane.
Daarnaast zijn de interne doorgroeimogelijkheden voor medewerkers verbeterd door belemmeringen voor doorgroei weg te nemen. Voorbeelden daarvan zijn het laten vervallen van diploma-eisen bij vacatures en in plaats daarvan te kijken naar het werk- en denkniveau. Daarmee willen de Belastingdienst, de dienst Toeslagen en Douane medewerkers meer perspectief bieden en langer behouden.
In hoeverre zijn de werkwijze en de processen van die diensten hierdoor geraakt? Welke zaken krijgen prioriteit en welke activiteiten lijden hieronder?
Prioritering bij de Belastingdienst leidt tot complexe afwegingen. Hierin hebben werkzaamheden zoals het arrest over box 3, herstel FSV en de inning van de coronaschulden grote prioriteit. Werkzaamheden waar wet- en regelgeving aan ten grondslag ligt, zoals het behandelen van bezwaren, hebben ook prioriteit. Dit geldt ook voor de (implementatie van) EU-regelgeving waaraan Nederland gehouden is.
De consequentie is dat minder capaciteit beschikbaar is voor activiteiten waarvoor de Belastingdienst kan kiezen die uit te voeren. Dit betreft toezicht (die niet aan wet- en regelgeving verbonden is) en vernieuwing van de processen. In de stand-van-zakenbrief2 heb ik, Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit & Belastingdienst, opgenomen dat ik u in het najaar nader zal informeren over het niveau van toezicht. Ook raakt het de dienstverleningsprocessen van de Belastingdienst.
Ik wil transparant zijn over de afwegingen die worden gemaakt. Daarom heb ik in de Beleids- en Uitvoeringsagenda3 een schematisch overzicht van mijn ambities en de elementen waartegen deze gewogen moeten met u gedeeld.
Om u zo goed mogelijk mee te nemen in de afwegingen die ik maak, wil ik u in de aanloop naar het Belastingplan en het Jaarplan 2023 Belastingdienst meer inzicht bieden in de keuzes die in de uitvoering nodig zijn om de ambities te realiseren. In de parameterplusbrief (bijlage bij het Belastingplan) ben ik uitgebreider ingegaan op de effecten voor de uitvoering voor de Belastingdienst en de dienst Toeslagen. In de Jaarplannen 2023 wordt met concrete plannen aangegeven hoe de Belastingdienst respectievelijk de dienst Toeslagen de uitvoeringsambities willen gaan realiseren.
Bij de Douane vormt de krappe personele bezetting nú nog geen risico voor de continuïteit van het primaire proces, maar heeft – gezien het mogelijke risico in de toekomst- nadrukkelijk de aandacht.
Kunt u reflecteren op het bovengemiddeld ziekteverzuim bij die diensten? Welke hoofdoorzaken zijn hiervoor aan te wijzen? Welke maatregelen zijn of worden getroffen om dit aan te pakken?
Zowel de Belastingdienst, de dienst Toeslagen als de Douane, hebben te maken met een stijgende trend van het ziekteverzuim. Dit ziekteverzuim heeft zijn oorzaken in werkdruk, mentale gezondheidsklachten en de gevolgen van COVID 19. De aanpak van ziekteverzuim is complex en het verzuim is in sommige situaties moeilijk beïnvloedbaar. Om hier beter inzicht in te krijgen worden er meerdere keren per jaar verzuimanalyses uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten van deze verzuimanalyses worden (extra) interventies ingezet gericht op de duurzame inzetbaarheid van medewerkers. Zoals de inzet van extra personeel ter vermindering van de werkdruk en het aanbieden van vitaliteitsinterventies, zoals een vitaliteitcheck en coaching, die medewerkers zelf (preventief) kunnen inzetten. Dit draagt ook bij aan het behouden van medewerkers.
De Douane maakt gebruik van het model «Huis van Werkvermogen», dat de factoren beschrijft die invloed hebben op het werkvermogen van werknemers. Hierbij komen drijfveren & cultuur, werk & leiderschap, vitaliteit & gezondheid en loopbaan & ontwikkeling aan bod. Omdat er meerdere factoren kunnen spelen bij ziekteverzuim, is het van belang dat de verschillende dimensies/verdiepingen in balans zijn.
Door naar het grotere geheel te kijken is er meer aandacht voor de preventieve kant van ziekteverzuim. In het kader van duurzame inzetbaarheid worden teamleiders bijvoorbeeld getraind om gerichter in te zetten op verzuimpreventie. Daarnaast wordt ingezet op preventie middels een vitaliteitscheck waarbij medewerkers zelf aan de slag kunnen met hun vitaliteit.
Volgens het bericht heeft o.a. de Douane met name moeite met het vullen van functies met een specifiek profiel (gespecialiseerde juridische, digitale en financiële functies). Geldt dit ook voor de Belastingdienst? Wat is het plan van aanpak van die diensten om deze specialisten te werven (en te behouden)?
De Belastingdienst, de dienst Toeslagen en Douane merken de schaarste en krapte op de arbeidsmarkt. En dat geldt nog meer voor schaarse groepen zoals IT’ers, accountants, fiscalisten en data-specialisten.
Wat betreft de aanpak voor werving en behoud van deze groepen: zie de beantwoording op vraag 6.
Hoeveel extra mensen zijn nodig voor de box 3-uitspraak en de nasleep van de kinderopvangtoeslagaffaire, waarvoor volgens het artikel bij de Belastingdienst de meeste vacatures openstaan? Hoe zullen deze worden geworven en op welke termijn verwacht u dat deze zullen zijn geworven? Wat betekent dit voor de tussenliggende periode?
Uit de uitvoeringstoets voor de werkzaamheden box 3 blijkt dat met de huidige aannames er incidenteel 495 fte benodigd zijn, verspreid over de jaren 2022 tot 20254. Naar verwachting zal het zwaartepunt van de werkzaamheden liggen op de jaren 2022 en 2023 voor wat betreft het behandelen van burgerreacties op het herstel. Voor de uitvoering van de hersteloperatie toeslagen zijn 1.179 fte aan de slag (juni 2022). Dit zal naar verwachting oplopen tot circa 1.900 fte tot in 2023. Hierover wordt de Tweede Kamer elk kwartaal in de Voortgangsrapportages hersteloperatie toeslagen de stand van zaken geschetst.
In de uitvoeringstoets voor het herstel box 3 wordt aangegeven dat de exacte gevolgen afhankelijk zijn van de omvang van het aantal reacties van burgers naar aanleiding van het rechtsherstel. Met Prinsjesdag is de overbruggingswetgeving voor box 3 ingediend. Dit wetsvoorstel is voorzien van een uitvoeringstoets waarin nader is ingegaan op de benodigde capaciteit voor deze werkzaamheden5.
De werving en opleiding van nieuw vast personeel en inhuur en opleiding van uitzendkrachten en ander personeel kost tijd. Dit kan leiden tot vertraging in de behandeling van bezwaarschriften, verzoeken en beroepschriften, verminderde bereikbaarheid van de BelastingTelefoon en verdringing van toezichtwerkzaamheden.
In de elfde Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen van 15 juli jl. is beschreven dat door de herijking en de komst van nieuwe regelingen een uitbreiding van het werknemersbestand van in juni 1.179 fte naar uiteindelijk circa 1.900 fte doorlopend tot in 2023 wordt verwacht6. De werving van nieuwe medewerkers vindt nog altijd plaats in een periode waarin de arbeidsmarkt zeer krap is en voorlopig krap blijft. Ook vraagt de werving veel van de wendbaarheid en flexibiliteit van de mensen binnen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), terwijl de hulp aan gedupeerde ouders te allen tijde door dient te blijven gaan.
Hoe wordt geanticipeerd op het feit dat een groep mensen de komende jaren met pensioen gaat? Hoe groot is deze groep bij de diensten?
Met behulp van meerjarige personeelsplannen is de pensioenuitstroom in beeld gebracht. Deze inzichten worden verwerkt in de opleidings- en wervingsplannen en daaraan gekoppelde activiteiten. Op het moment wordt tot en met 2030 voor de Belastingdienst, de dienst Toeslagen en Douane een totale pensioenuitstroom verwacht van ca. 9.400 fte. Zie het antwoord op vraag 6 voor de wervings- en opleidingsinspanningen die o.a. naar aanleiding van de pensioenuitstroom worden uitgevoerd.
De gasopslag Norg |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat gasopslag Norg inmiddels voor 80% is gevuld, maar dat sinds 6 augustus geen injectie meer plaatsvindt?
GasTerra is erin geslaagd de gasopslag Norg al in de eerste week van augustus 2022 tot 80% te vullen. GasTerra heeft de opdracht gekregen om de berging Norg tot 4,8 bcm (80%) te vullen. Het kabinet gaat een subsidie uitwerken om Gasopslag Norg verder te vullen.
Wat zijn de redenen om gasopslag niet verder te vullen dan 80%?
Als de zomerprijzen voor gas hoger liggen dan de winter termijnprijzen (een zogenaamde negatieve spread), dan is er geen commerciële rationale om gasopslagen te vullen. Op grond van marktwerking zullen deze gasopslagen daarom niet «vanzelf» verder worden gevuld.
Is het, vanwege de leveringszekerheid van gas voor de komende winter, niet verstandig om gasopslag Norg te blijven vullen?
Ja, daarom gaat het kabinet een subsidie uitwerken om gasopslag Norg verder te vullen.
Wat zijn de belemmeringen voor een hogere vullingsgraad dan 80% voor Norg?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het aanhouden van een hogere gasvoorraad zorgt voor een lagere risicopremie die wordt doorberekend aan de consument?
De prijs op de gasmarkt wordt door vele factoren bepaald. De gasmarkt (de LNG markt in het bijzonder) is bovendien een mondiale markt. Ceteris paribus kan een hogere gasvoorraad bijdragen aan leveringszekerheid en daarmee onzekerheid over de prijs/volatiliteit beperken. Hoe groot dat effect is voor individuele delen van de gasmarkt (landen/segmenten) en de bergingen waar deze delen toegang toe hebben, is moeilijk te zeggen. In een onzekere aanvangssituatie met slecht tot matig gevulde bergingen aan het begin van het vulseizoen waarbij met overheidssteun bergingen in veel landen maximaal gevuld worden kan er van deze vulling sprake een prijsopdrijvend effect uitgaan, ook om op de mondiale markt te zorgen dat gas naar Europa gaat. Op enig moment zullen deze kosten weer doorgerekend worden aan de eindgebruikers. Hoe kosten worden doorgerekend is eveneens afhankelijk van veel factoren: de bestaande type contracten, strategieën van gashandelaren en energieleveranciers, overheidsbeleid (zoals de Nederlandse heffing op geboekte capaciteit voor transport via het landelijk gastransportnet van GTS om de gemaakte subsidiekosten te verhalen), etc. Uiteindelijk is de ondersteuning door de overheid van het vullen van de bergingen bedoeld omwille van de leveringszekerheid en niet (primair) om kosten te verlagen; met het borgen van de leveringszekerheid wordt de mogelijkheid van scenario’s van tekorten – met zeer hoge economische en maatschappelijke kosten vandien – voorkomen.
Wat is er in het Norg Akkoord afgesproken over de vullingsgraad?
Met ingang van gasjaar 2019/2020 zal tot en met 30 september 2027 op andere wijze gebruik worden gemaakt van Norg UGS, waardoor de gaswinning uit het Groningenveld eerder definitief kan worden beëindigd met inachtneming van de leveringszekerheid van de markt voor laagcalorisch gas. Dat betekent dat de gasopslag Norg op grond van het Norg Akkoord wordt gevuld tot het niveau dat nodig is om de markt voor laagcalorisch gas te kunnen bedienen. Over verdere vulling zijn in het Norg akkoord geen afspraken gemaakt. Het vullen van Norg UGS met pseudo Groningen-gas («pseudo G-gas») in plaats van gas uit het Groningenveld leidt tot verdere reductie van de winning uit het Groningenveld.
Gaat een hogere vullingsgraad in Norg ten koste van de vulling van andere gasopslagen zoals Bergermeer?
Alle bergingen worden zodanig gevuld dat de totaal beschikbare opslagcapaciteit tot minimaal 80% is gevuld, zoals we in Europa hebben afgesproken. Het is de verwachting dat de gasopslagen in Grijpskerk en Alkmaar per 1 oktober volledig zijn gevuld. Bergermeer blijft gevuld worden en met de Kamerbrief wordt uw Kamer geïnformeerd over de aanvullende opdracht voor EBN om Bergermeer maximaal te vullen.
De Nederlandse gasprijs als hoogste in Europa |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse huishoudens betalen nu hoogste gasprijs in Europa»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederland inmiddels de hoogste gasprijs heeft van de hele EU (ruim twee keer zo hoog als het EU-gemiddelde en zelfs elf keer zo hoog als in Hongarije)? Baart het u zorgen? Gaat u hier iets aan doen? Of vindt u het wel prima dat de Nederlanders worden uitgeknepen?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. De prijzen zijn sinds het najaar fors gestegen en de impact hiervan wordt steeds zichtbaarder. Bij overzichten van prijzen in andere EU-landen wordt voor wat de Nederlandse situatie betreft vaak uitgegaan van cijfers voor nieuwe variabele contracten, die duurder zijn dan bestaande contracten, terwijl voor andere landen een gewogen gemiddelde wordt gehanteerd.
Daarnaast worden de meeste maatregelen die dit jaar getroffen zijn door het kabinet om de gevolgen te compenseren, zoals de energietoeslag, hierin niet meegenomen. Een dergelijke vergelijking geeft dus niet altijd een volledig beeld. Desondanks deelt het kabinet de zorg over de gevolgen van deze stijging en houdt daarmee ook rekening bij de begroting van 2023.
Bent u ervan op de hoogte dat de gasprijs minder hard is gestegen in landen met een groter aandeel kolen- en kernenergie in hun energiemix? Deelt u dan ook de mening dat als u de Hemwegkolencentrale niet – lachend met de duim omhoog! – had gesloten, de productiebeperking van de overige kolencentrales eerder had opgeheven, überhaupt geen productiebeperking had ingesteld én eerder nieuwe kerncentrales had gerealiseerd, wij nu minder in de penarie hadden gezeten?
De gasprijs ligt in Nederland volgens dit overzicht hoger dan in de rest van Europa, wat het kabinet zorgen baart. De verschillen met sommige landen zullen waarschijnlijk gedeeltelijk aan de specifieke marktomstandigheden en gedeeltelijk aan de presentatie van de data te wijten zijn.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het van belang om de kanttekeningen bij het overzicht waarnaar verwezen wordt in overweging te nemen. Door deze beperkingen kan niet eenduidig geconcludeerd worden op basis van dit overzicht dat de verschillen in consumentenprijzen voor aardgas tussen Europese landen direct gerelateerd kunnen worden aan de specifieke energiemix.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Minister-President: «We hebben op dit moment al [energie]pakketten die behoren tot de grootste van Europa. Als je het vergelijkt met andere landen, doen we al heel veel»?2 Staat u achter deze woorden of deelt u de conclusie dat andere landen in werkelijkheid veel méér doen dan Nederland om de gestegen energielasten te compenseren (Oostenrijk 6,95% van het bbp, Duitsland 1,26% van het bbp, Nederland 0,76% van het bpp)?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft het kabinet dit jaar een fors pakket koopkrachtmaatregelen getroffen. Ik ben van mening dat het kabinet veel doet, ook in vergelijking met andere landen, om steun te bieden aan huishoudens. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en de effectiviteit van de maatregelen is niet uitsluitend afhankelijk van het totale budget dat ingezet wordt. Er dient vooral gekeken te worden naar het effect op de huishoudens die deze steun nodig hebben. De Europese Commissie houdt een overzicht bij van haar besluiten in het kader van staatssteunbesluiten onder het Temporary Crisis Framework. Ik verwijs u graag naar dit overzicht voor de door lidstaten getroffen maatregelen.3
Het kabinet heeft dit jaar circa 7 miljard euro aan koopkrachtmaatregelen getroffen, waarvan circa 6,5 miljard euro gericht aan (kwetsbare) huishoudens. Het kabinet heeft zich ingezet om de steun te richten op kwetsbare huishoudens, zodat het beschikbare budget zoveel als mogelijk terecht komt bij de huishoudens die dit ook het hardst nodig hebben. Zo heeft het kabinet circa 1,4 miljard uitgetrokken voor een tegemoetkoming van 1.300 euro aan huishoudens met een laag inkomen, terwijl er bijvoorbeeld in Oostenrijk met circa de helft van dit budget een bedrag van 150 euro compensatie aan huishoudens geboden wordt. Daarbij is het ook van belang om integraal naar de koopkrachtontwikkeling te kijken.
Zoals aangegeven wordt er momenteel gekeken naar de koopkrachtontwikkeling en wat mogelijk is om huishoudens aanvullend tegemoet te komen aan de hoge inflatie. Hierbij gaat de voorkeur uit naar gerichte maatregelen, omdat deze effectiever ingezet kunnen worden om de huishoudens die de steun het hardst nodig hebben te helpen. Hierover wordt uw Kamer met Prinsjesdag geïnformeerd.
Kunt u een volledig overzicht verstrekken van de prezieze maatregelen die ieder EU-land inmiddels heeft genomen om de gestegen energieprijzen te verzachten en daarbij aangeven hoeveel de stijging procentueel wordt gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor iedereen betaalbaar moet zijn? Zo ja, wat vindt u er dan van dat een nieuw energiecontract momenteel gemiddeld € 6.500 per jaar kost, ruim € 4.000 méér dan een jaar eerder?3 Hoe denkt u dat een gemiddeld huishouden dit in ‘s hemelsnaam kan betalen?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. De prijzen zijn sinds het najaar fors gestegen en de impact hiervan wordt steeds zichtbaarder. Het kabinet kijkt integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Het is helaas niet mogelijk om de inflatie voor iedereen overal voor alle gevolgen volledig te compenseren. Mede gelet op de ontwikkelingen, zit het kabinet niet stil. Zonder hulp zouden er immers mensen in betalingsproblemen komen. Zo heeft het kabinet voor dit jaar een pakket aan maatregelen getroffen. Daarin worden onder andere de energiebelastingen, de brandstofaccijnzen en de btw op energie verlaagd. Tevens wordt een energietoeslag van € 1.300 via de gemeenten verstrekt. Op Prinsjesdag wordt uw Kamer hierover geïnformeerd, naast de koopkrachtmaatregelen die het kabinet wil nemen om huishoudens te ondersteunen.
Deelt u de conclusie dat energie allesbehalve betaalbaar is en dat u veel te weinig doet om de huishoudens te helpen? Wat gaat u wanneer voor hen doen om te voorkomen dat zij hier helemaal aan onder doorgaan?
Zie antwoord vraag 6.
Indien u nog een greintje fatsoen hebt, bent u dan bereid om de vele miljarden bedoeld voor stikstof, Afrika, Oekraïne, de EU etc. eerst aan uw eigen volk te besteden?
Zie antwoord vraag 6.