De goedkeuring en het gebruik van aangepaste coronavaccins |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving «Vaccinwaakhond kijkt naar aangepaste coronavaccins» en «Omicron Boosters Are Coming, But They Weren’t Tested on People. Here’s What You Need to Know»?1 en 2
Ik heb kennisgenomen van beide nieuwsberichten. Ik wil daarbij opmerken dat beide artikelen verwijzen naar verschillende beoordelingstrajecten. Het artikel in De Telegraaf verwijst naar het oordeel van het EMA over de bivalente vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna dat op 1 september jl. verschenen is. Dit betreft vaccins die zijn aangepast op de omikron-BA.1-variant van het virus. Het artikel en de conclusie uit het artikel van Time verwijst naar de beoordeling door de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) van vaccins die zijn aangepast op de BA.4- en BA.5-variant van het virus.
Kunt u uitleggen waarom er een noodzaak is voor aangepaste vaccins, terwijl de Omicronvariant van het coronavirus voor de volksgezondheid nauwelijks een risico vormt?
Het is niet correct dat de omikronvariant van het virus geen risico voor de volksgezondheid meer vormt. De varianten van het virus die op dit moment circuleren zijn weliswaar minder ziekmakend, maar ook een infectie met deze varianten kan leiden tot ernstige ziekte, langdurige klachten of zelfs sterfte. Daarnaast zijn omikronvarianten van het virus zeer besmettelijk gebleken en kan een stijging in het aantal besmettingen nog steeds leiden tot een verhoogde druk op de zorg.
De oorspronkelijke mRNA-vaccins bevatten alleen mRNA dat codeert met het spike-eiwit van het oorspronkelijke Wuhan SARS-CoV-2 virus. Omdat dit oorspronkelijke virus in de afgelopen jaren is gemuteerd, lijken de huidige varianten steeds minder op deze oorspronkelijke variant. Hierdoor wordt het voor het virus makkelijker om aan de bescherming van de huidige vaccins te ontsnappen. De bivalente vaccins bevatten naast het mRNA dat codeert voor het spike-eiwit van de Wuhanvariant, ook mRNA dat codeert voor het spike-eiwit van de omikronvariant. De bivalente vaccins wekken daarom een bredere immuniteit op dan de huidige vaccins. De verwachting is dan ook dat deze vaccins bijdragen aan een zo optimaal mogelijke bescherming tegen andere (nieuwe) varianten van het virus. Hiermee wordt ernstige ziekte en sterfte als gevolg van een SARS-CoV-2-besmetting zoveel mogelijk voorkomen.
Kunt u uitleggen waarom er toch opnieuw een grootschalige vaccinatiecampagne op touw gezet wordt, aangezien inmiddels het overgrote deel van de bevolking besmet is geweest met een variant van het coronavirus, of zelfs met meerdere varianten, waardoor het overgrote deel van de bevolking dus ook natuurlijke afweer heeft opgebouwd, die aanzienlijk beter beschermt dan afweer opgebouwd door vaccins?
Het klopt niet dat een infectie zorgt voor een betere bescherming dan een vaccinatie. Uit recent onderzoek van het RIVM3 blijkt dat personen die een infectie hebben doorgemaakt én een vaccinatie hebben gehaald beter beschermd zijn tegen een SARS-CoV-2-infectie, in vergelijking met personen die alleen een infectie hebben doorgemaakt. Het is daarom ook voor mensen die eerder een infectie hebben doorgemaakt nog steeds belangrijk om zich te laten vaccineren. Daarnaast zien we zowel na vaccinatie als na infectie na verloop van tijd een afname van bescherming tegen het virus. Door vaccinatie wordt deze bescherming weer op peil gebracht. De kans dat mensen ernstig ziek worden wordt dan weer kleiner.
Welke personen zijn de twee vertegenwoordigers van het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen in het comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), en zijn zij volledig onafhankelijk?
Informatie over de samenstelling van het comité en de ondertekende belangenverklaringen van alle leden zijn openbaar en beschikbaar op de website van het EMA4.
Wat zijn de criteria aan de hand waarvan het aangepaste coronavaccin als veilig wordt bestempeld? Hoe is dit onderzocht en wordt deze data openbaar en toegankelijk gemaakt voor onafhankelijke wetenschappers?
Net zoals bij de originele vaccins, moeten de fabrikanten de aangepaste vaccins indienen voor beoordeling door het EMA. Dit betekent dat de fabrikanten data moeten aanleveren conform de in Europa vastgestelde regels. De aangepaste vaccins zijn niet geheel nieuwe vaccins – er is sprake van een aanpassing in de samenstelling van het vaccin. Hierdoor is de veiligheidsdata die is verkregen met de originele vaccins nog altijd relevant. Bij de beoordeling van de aangepaste vaccins is specifiek gekeken naar de mogelijke impact van de aanpassing in de vaccins in vergelijking met de originele vaccins. Hieruit is geconcludeerd dat het bijwerkingenprofiel van de aangepaste vaccins vergelijkbaar is met die van de originele vaccins en dat de aangepaste vaccins dus voldoende veilig zijn. De beoordelingsdossiers van alle geregistreerde vaccins zijn openbaar en toegankelijk via de website van het EMA.
Klopt het dat de aangepaste vaccins gericht op de BA.4 en BA.5 subvarianten van de Omicronvariant alleen voorlopig worden goedgekeurd voor «emergency use», net zoals het geval was bij het originele coronavaccin?
Nee, dit klopt niet. Dit klopt ook niet voor de originele vaccins. Alle COVID-19-vaccins die in Nederland worden gebruikt hadden in eerste instantie een voorwaardelijke vergunning voor de Europese markt. Dit is iets anders dan een vergunning voor gebruik in noodsituaties. Met een vergunning voor gebruik in noodsituaties wordt er geen daadwerkelijke vergunning verleend, maar wordt het gebruik van een vaccin zonder vergunning tijdelijk toegestaan voor zo lang de noodsituatie voortduurt. In de procedure voor een voorwaardelijke vergunning zijn alle verplichtingen met betrekking tot geneesmiddelenbewaking en productiecontroles, alsook de overige verplichtingen na de verlening van de vergunning wettelijk van toepassing. Een voorwaardelijke vergunning wordt alleen afgegeven als5 het vaccin een positieve risico-baten balans heeft,6 de vaccins een onvervulde medische behoefte in de context van een risico voor de volksgezondheid vervult en7 het waarschijnlijk is dat de fabrikant verdere data over effectiviteit en kwaliteit op een later moment kan leveren. De wetenschappelijke comités van het EMA controleren of deze verplichtingen worden nageleefd. Op het moment dat voldoende data beschikbaar is, kan een voorwaardelijke vergunning worden omgezet naar een reguliere vergunning. Het EMA heeft op 15 september jl. aanbevolen dat de voorwaardelijke vergunning van de vaccins van Moderna en BioNTech/Pfizer wordt omgezet naar een reguliere vergunning. Dit is van toepassing op zowel de originele vaccins van deze producenten als de nieuwe, bivalente vaccins.
Klopt het dat het aangepaste coronavaccin niet is getest op mensen, maar slechts op dieren? Zo ja, waarom?
Zowel BioNTech/Pfizer als Moderna hebben vaccins ontwikkeld die naast de oorspronkelijke Wuhan-stam, ook zijn aangepast op de BA.1 Omikron variant. Deze vaccins zijn in klinische studies (met mensen) getest en hieruit is duidelijk geworden dat deze aangepaste vaccins een afweerreactie opwekken tegen zowel de oorspronkelijk stam als de BA.1-virusvariant. De bijwerkingen van dit aangepaste vaccin zijn vergelijkbaar met de bijwerkingen na een booster met het oorspronkelijke vaccin.
BioNTech/Pfizer heeft naast een aangepast vaccin op de BA.1 variant, ook een aangepast vaccin op de BA.4/5 variant ontwikkeld. De samenstelling van deze BA.4/5 versie lijkt heel sterk op de aangepaste BA.1 vaccins. Dit aangepaste vaccin is op 12 september jl. ook door het EMA goedgekeurd. Het beoordelingscomité van het EMA, waarin het CBG vertegenwoordigd is, concludeert dat de werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit van dit vaccin voldoende onderbouwd zijn. In de aanbeveling voor de goedkeuring van dit vaccin heeft het comité alle beschikbare data beoordeeld van zowel het oorspronkelijke als de aangepaste vaccins, inclusief vaccins die ontwikkeld zijn tegen andere varianten. Klinische studies met het BA.4/5 vaccin waren voor de goedkeuring van deze vaccins niet nodig, omdat er voldoende zekerheid was dat de relatief kleine aanpassingen in de samenstelling van het vaccin geen grote impact hebben op de risico-baten balans van het vaccin. De klinische studies naar dit vaccin lopen nog en het beoordelingscomité ontvangt de gegevens zodra deze beschikbaar zijn.
Is een zorgvuldige analyse gemaakt waaruit blijkt dat het risico op potentieel schadelijke gevolgen van vaccineren met een ontoereikend getest vaccin kleiner is dan het risico op ernstig verlopende Omicron-infecties? Zo ja, kunt u die risico-analyse openbaar maken?
Ik deel uw opvatting dat het vaccin «ontoereikend getest» zou zijn niet. Het is aan medische experts om dit te beoordelen en ik vertrouw op het oordeel van het EMA dat de vaccins voldoende veilig en effectief zijn, en dat de balans tussen werkzaamheid en bijwerkingen gunstig is voor alle doelgroepen die dit najaar in aanmerking komen voor een herhaalprik. In mijn antwoord op vraag 7 heb ik toegelicht waar dit oordeel op gebaseerd is en hoe de bijwerkingen van vaccinatie gemonitord worden.
Is het niet aannemelijk dat deze nieuwe/aangepaste prik ook niet heel, of misschien zelfs nog minder effectief zal zijn dan de eerdere booster, aangezien eerder gepubliceerde data met betrekking tot de werkzaamheid van de Pfizer en Moderna BA.1 booster teleurstellend was in vergelijking met de data met betrekking tot de eerste vaccinatieronde? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is dan de overweging om toch op grote schaal te gaan vaccineren?
Ik weet niet waar u deze conclusie op baseert. Het EMA concludeerde op 1 september jl. dat een booster met deze bivalente vaccins een sterke afweerreactie geeft tegen de oorspronkelijke stam van het coronavirus en zorgt voor een betere immuunrespons tegen de BA.1-variant dan het oorspronkelijke, monovalente vaccin. De bivalente vaccins zijn gebaseerd op een combinatie van de oorspronkelijke Wuhan-variant en een omikron-BA.1-variant van het virus. Daarmee verbreden de aangepaste vaccins de bescherming tegen verschillende varianten.
Kunt u een uitgebreide veiligheidsanalyse geven van het blijven «stapelen» van vaccinaties? Is bekend wat het krijgen van zo veel vaccinaties in een dusdanig kort tijdsbestek voor gevolgen voor de gezondheid kan hebben? Wordt dit actief onderzocht?
Bij elke opvolgende vaccinaties wordt eerst onderzocht of het veilig is deze prik te geven. Dat personen al meerdere prikken hebben ontvangen wordt meegenomen in het onderzoek naar de veiligheid van de vaccins. De bijwerkingenprofielen die gemeten zijn na een vierde dosis, o.a. pijn op de plek van de prik, vermoeidheid of koorts, zijn vergelijkbaar met die na de eerdere prikken. Tot nu toe zijn er geen andere of ernstigere bijwerkingen aan het licht gekomen bij het «stapelen» van meerdere COVID-19 vaccinaties. Daarnaast worden ook de meldingen van bijwerkingen na de goedkeuring van een vaccin of dosis bijgehouden, zoals ik in het antwoord op eerdere vragen van 5 juli8, 6 juli9 en 25 juli jl.10 van het lid van Haga heb toegelicht. Tot dusver zijn er geen signalen van andere negatieve gezondheidseffecten na meerdere vaccinaties.
Er wordt actief onderzoek gedaan naar het effect van meerdere vaccinaties op het immuunsysteem, zowel door de fabrikanten zelf als door onafhankelijke onderzoeksgroepen. In deze studies zien we tot nu toe dat elke vaccinatie nog steeds veel toegevoegde waarde geeft in de afweerreactie. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen voor een verzadiging of gewenning van de afweerreactie.
Acht u het niet verstandiger op zijn minst een studie met menselijke proefpersonen te doen voor dit aangepaste vaccin (voorlopig) wordt goedgekeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 7 heb toegelicht zijn de BA.1 vaccins getest op mensen. Daarnaast is de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de BA.4/5 vaccins volgens het EMA voldoende onderbouwd om ook deze vaccins goed te keuren. Ook het OMT-V heeft positief geadviseerd over de inzet van deze vaccins. Ik vertrouw op de zorgvuldige beoordeling door het EMA en het OMT-V en zie geen reden op dit moment te wachten met het aanbieden van de vernieuwde vaccins.
Wordt een onderzoek ingesteld naar de effecten en gevolgen van deze aangepaste prik? Zo ja, hoe gaat dit onderzoek eruit zien? Zo nee, waarom niet?
De vernieuwde vaccins worden op dezelfde manier gemonitord als de huidige vaccins. In mijn antwoorden op uw schriftelijke vragen3/4/5 ben ik meermaals ingegaan op de zorgvuldige wijze waarop (mogelijke) bijwerkingen van COVID-19-vaccinaties in Nederland worden gemonitord. Ik zie geen reden om hierin aanpassingen te maken of aanvullend onderzoek te doen.
Betekent de aannemelijkheid dat het coronavirus zich zal blijven muteren dan dus ook dat er aanhoudend aangepaste vaccins zullen worden geproduceerd die mensen periodiek zullen moeten nemen? Is er zicht op hoe vaak jaarlijks de medische wetenschap denkt te moeten gaan vaccineren tegen COVID-19?
Het is inderdaad aannemelijk dat het coronavirus zal blijven muteren, zoals we van andere virussen ook gewend zijn. Het is daarmee ook aannemelijk dat de vaccins tegen het coronavirus steeds aangepast zullen worden aan nieuwe (dominante) varianten. Dit wordt bijvoorbeeld bij de griepvaccinatie ook gedaan. Het is op dit moment nog niet te zeggen hoe vaak het nog nodig zal zijn mensen te vaccineren tegen het coronavirus en of dit geldt voor de gehele populatie of slechts een deel daarvan. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd mij te adviseren over de vaccinatiestrategie op de langere termijn. Dit advies wordt in het najaar van 2023 verwacht.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel deze aanhoudende vaccinatiestrategie en de daarbij behorende logistiek en uitvoering Nederland zullen gaan kosten? Waar worden deze kosten door gedekt?
Voor het jaar 2022 heb ik in mijn begroting rekening gehouden met de uitvoering van meerdere vaccinatierondes, namelijk de eerste boostercampagne in de winter, een herhaalprik voor ouderen en kwetsbaren in het voorjaar en een herhaalprik voor de gehele bevolking in het najaar. Ook voor het jaar 2023 heb ik een budget geraamd voor de COVID-19-vaccinatiestrategie. Hier heb ik de Kamer met de 6e incidentele suppletoire begroting over geïnformeerd11. De hiervoor benodigde middelen komen ten laste van het generale Rijksbrede beeld. Er wordt nog bezien of en in welke vorm structurele inbedding in mijn begroting nodig wordt geacht.
Afhankelijk van de opkomst, kan het voorkomen dat de uitvoeringskosten van de eerdere vaccinatierondes en de najaarsronde anders zijn dan ik aanvankelijk heb geraamd. Indien dit zo is zal ik dit de Kamer, conform de reguliere begrotingssystematiek, melden met een suppletoire begroting. Dit geldt ook voor wijzigingen in mijn begroting ten behoeve van eventuele toekomstige vaccinatierondes.
Kunt u reflecteren op de vraag hoe zinvol het is om grootschalig te blijven vaccineren tegen een muterend virus, waarvan wij bovendien inmiddels weten dat het voor het overgrote deel van de populatie geen enkel risico vormt? Betekent dat niet dat wij eigenlijk continu achter de feiten aan lopen?
Dit heb ik in het antwoord op vraag 2 toegelicht.
Bent u voornemens om ook kinderen en jongeren te gaan vaccineren met dit aangepaste vaccin? Zo ja, kunt u uitleggen hoe dat medisch-ethisch verantwoord is, aangezien er nog maar marginaal getest is op veiligheid en effectiviteit?
De vernieuwde vaccins zijn geregistreerd voor gebruik als booster bij mensen vanaf 12 jaar oud. Dit betekent dat het EMA de vernieuwde vaccins voldoende veilig en effectief beschouwt voor deze groep, en dat de balans tussen werkzaamheid en bijwerkingen gunstig is. Iedereen ouder dan 12 jaar die dat wil, kan daarom dit najaar een herhaalprik met een vernieuwd vaccin krijgen. Er zijn op dit moment nog geen vernieuwde vaccins geregistreerd voor gebruik als booster voor kinderen jonger dan 12 jaar. Kinderen in de leeftijdsgroep van 5 tot en met 11 jaar kunnen, als zij dit willen, een basisserie met het speciale kindervaccin van Pfizer ontvangen. Wanneer de vernieuwde vaccins voor kinderen jonger dan 12 jaar door het EMA beoordeeld zijn en tot de markt worden toegelaten, zal de Gezondheidsraad of het OMT-V adviseren over de inzet daarvan.
Kunt u uitleggen hoe u het doorgaan met vaccineren met opnieuw een marginaal getest vaccin verantwoord vindt ten opzichte van de steeds verder oplopende meldingen van bijwerkingen van de coronavaccinaties en de aanhoudende oversterfte die nog altijd niet goed verklaard kan worden? Acht u het niet verstandig eerst onderzoek te doen naar het mogelijke verband voordat opnieuw grootschalig gevaccineerd gaat worden?
Ik onderschrijf uw stellingname dat het vaccin onvoldoende getest zou zijn niet. Daarbij is het niet opmerkelijk dat het aantal meldingen van vermoedelijke bijwerkingen oploopt. Dit komt omdat mensen zich nog steeds laten vaccineren, waarbij de kans op het optreden van bijwerkingen bestaat. Mensen weten Bijwerkingencentrum Lareb steeds beter te vinden. Het is dus niet zo dat het aantal bijwerkingen in verhouding tot het aantal vaccinaties oploopt. Het is ook niet zo dat het bij elke melding van een vermoedelijke bijwerking ook daadwerkelijk om een bijwerking gaat.
De oversterfte kan op verschillende manieren verklaard worden. Hier wordt op dit moment onderzoek naar gedaan. Daarnaast monitort Lareb ook de meldingen van overlijden na vaccinatie. Overlijden na vaccinatie betekent overigens niet dat een bijwerking van het vaccin de oorzaak is van het overlijden. Lareb geeft aan dat bij een groot deel van de meldingen een al bestaand gezondheidsprobleem de meest voor de hand liggende verklaring voor het overlijden is. Bij een aantal meldingen hebben bijwerkingen mogelijk bijgedragen aan het verslechteren van een al kwetsbare gezondheidssituatie of sluimerende onderliggende conditie, al dan niet door hoge leeftijd. Het gaat om bekende bijwerkingen van de coronavaccins, zoals koorts, misselijkheid en algemene malaise. In een aantal gevallen was COVID-19 de oorzaak van het overlijden. Het betrof vaak mensen van boven de 80 jaar die al voor de vaccinatie besmet waren geraakt met COVID-19. Drie mensen overleden vrijwel zeker aan de zeldzame bijwerking trombose met trombocytopenie syndroom (TTS) na AstraZeneca vaccinatie. Bij sommige meldingen van overlijdens was er sprake van een andere ernstige bekende bijwerking, zoals bijvoorbeeld myocarditis. Dat myocarditis ná vaccinatie optreedt, betekent niet dat het vaccin altijd de oorzaak is. Het kan ook een andere oorzaak hebben.
Het artikel ‘Nederland houdt Caribische staatsburgers al twaalf jaar arm’ |
|
Bouchallikh |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederland houdt Caribische staatsburgers al twaalf jaar arm»?1
Ja, ik heb dit artikel aandachtig gelezen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat op de eilanden van Caribisch Nederland – die volwaardig onderdeel van het land Nederland zijn – vele duizenden mensen in armoede leven omdat salarissen, uitkeringen en toeslagen vele malen lager zijn dan in het Europese deel van Nederland, terwijl de boodschappen fors duurder zijn dan in het Europese deel van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is er zich zeer van bewust dat veel burgers in Caribisch Nederland moeilijk rond kunnen komen. Daarom heeft het kabinet bijzondere aandacht voor de positie van de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die voluit bij Nederland horen. Ik heb tijdens mijn werkbezoek aan Caribisch Nederland met eigen ogen gezien dat er sprake is van grote armoede met alle schrijnende consequenties van dien. Dit sterkt mij in mijn opvatting dat wij de burgers van Caribisch Nederland meer aandacht moeten geven dan tot nu toe het geval is. De huidige armoedesituatie vraagt om actie. Ten opzichte van de verbeterstappen die sinds de staatkundige transitie onder voorgaande kabinetten al zijn gezet, gaat dit kabinet aanzienlijk verder, zoals blijkt uit het coalitieakkoord en de daaropvolgende uitwerking in de hoofdlijnenbrief van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.2 Het kabinet rekent de bestaanszekerheid van inwoners van Caribisch Nederland tot haar prioriteit en zet zich daar voluit voor in. Deze inzet vertaalt zich in concrete maatregelen, zoals de verhoging van het basispensioen per 1 januari 2023 als onderdeel van het koopkrachtpakket. Additioneel wordt ook extra verhoging van het wettelijk minimumloon en andere uitkeringen beoogd. Het is dus nadrukkelijk de bedoeling om de achterstand ten opzichte van Europees Nederland als het gaat om bestaanszekerheid, in te lopen.
Hoe verklaart u het feit dat de Openbare Lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba nu 12 jaar volwaardig onderdeel van het land Nederland zijn, terwijl de sociale ongelijk nog steeds zo enorm is?
De sociaaleconomische, legislatieve en administratieve omstandigheden in Caribisch Nederland wijken heel erg af van die van Europees Nederland. De economieën van Bonaire, Saba en Sint Eustatius zijn onderling ook verschillend en effecten van overheidsbeleid kunnen verschillende effecten hebben op de verschillende eilanden.
De kwetsbaarheid van de economieën maakt dat het kabinet slechts stapsgewijs verhogingen van Wml en uitkeringen door kan voeren. De nadelige effecten op de arbeidsmarkt zijn een van de redenen om het Wml stapsgewijs te verhogen. Daarnaast heeft een hoger Wml tevens invloed op prijzen en daarbij onder andere op de aantrekkingskracht van Caribisch Nederland voor toeristen ten opzichten van omringende (ei)landen.
Wetgeving in Caribisch Nederland is op een andere leest geschoeid dan in Europees Nederland.
Om de sociale ongelijkheid te verminderen werkt het kabinet stapsgewijs aan het gelijkwaardig maken van het sociale zekerheidstelsel in CN. Hierbij zijn het absorptievermogen van de lokale samenlevingen en uitvoeringskracht belangrijke aandachtspunten.
Sinds 2010 zijnde volgende stappen gezet:
Met bovenstaande maatregelen zijn we er voor Caribisch Nederland nog niet. Het kabinet zet zich deze kabinetsperiode in voor een verdere verbetering van de bestaanszekerheid van inwoners van Caribisch Nederland door aanzienlijk te versnellen ten opzichte van voorgaande jaren. Over de concrete stappen heb ik u onlangs geïnformeerd in de Voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland 2022.3
Hoe verklaart u het feit dat ondanks uitspraken van beide Kamers en ondanks het herhaaldelijk aandringen van het College voor de Rechten van de Mens en de Nationale ombudsman het minimumloon en de uitkeringen nog steeds niet gekoppeld zijn aan de kosten van een minimaal bestaan op de eilanden, terwijl dit in het Europese deel van Nederland wel gebeurt? Hoe verhoudt deze ongelijkheid zich volgens u tot de grondrechten die ook gelden voor de bewoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba? Kunt u bij uw antwoord specifiek ingaan op hoe de huidige situatie op de eilanden zich verhoudt tot artikel 20 van de Grondwet?
Het kabinet erkent dat het niveau van het minimumloon en de uitkeringen nog niet overeenkomen met het ijkpunt sociaal minimum, dat de noodzakelijke kosten van levensonderhoud reflecteert. Hier wordt nader op in gegaan in het antwoord op vraag 5.
Het kabinet zet zich hard in om binnen de context en de sociaaleconomische omstandigheden in Caribisch Nederland verder toe werken naar een, ten opzichte van Europees Nederland, gelijkwaardig niveau van bestaanszekerheid in Caribisch Nederland.
Met betrekking tot de huidige situatie op de eilanden acht de Staat zich gehouden aan de normen die volgen uit artikel 20 van de Grondwet, waarbij geldt dat de Staat een ruime beoordelingsvrijheid toekomt als het gaat om het inrichten van zijn sociale zekerheidsstelsel. Met de uitvoering van de lopende beleidsopgave geeft het kabinet invulling aan de instructienorm dat de bestaanszekerheid «voorwerp van zorg is» van de overheid (artikel 20 Grondwet). Bij de invulling van deze opgave ben ik mij ervan bewust dat de armoede in Caribisch Nederland groot is.
Deelt u de mening dat het invoeren van een bestaansminimum zoals de overheid van Bonaire hanteert (en dat gebaseerd is op het onderzoek van Regioplan) een betere oplossing is voor het terugdringen van de armoede op de eilanden dan het fictieve sociaal ijkpunt van het kabinet? Zo nee, waarom niet?
Ik besef dat veel inwoners in Caribisch Nederland lastig kunnen rondkomen. Tijdens mijn werkbezoek aan Caribisch Nederland heb ik aangekondigd bereid te zijn om van mijn kant de nodige stappen aan de inkomenskant te zetten, zodat het ijkpunt sociaal minimum per 1 januari 2025 gerealiseerd kan zijn.
Het onderzoek van Regioplan is gebaseerd op de werkelijke kosten van levensonderhoud. Dit onderzoek laat zien dat de kosten in Caribisch Nederland aanzienlijk hoog zijn en dat er een flinke opgave ligt om aan het terugdringen van die kosten te werken. Het als uitgangspunt nemen van deze werkelijke kosten van levensonderhoud, zou betekenen dat het ijkpunt voor het sociaal minimum fors hoger moet komen te liggen, met als gevolg dat niet alleen de minimumuitkeringen (onderstand, AOV en AWW), maar ook het Wml substantieel verhoogd moeten worden. Met dat uitgangspunt wordt voorbijgegaan aan het feit dat de kosten van levensonderhoud (te) hoog zijn. Voor een deel van de kosten van levensonderhoud ligt het binnen de invloedsfeer van de overheid om deze structureel te verlagen. Voor dit deel zijn of worden diverse maatregelen getroffen. Hierover is de Kamer in de Voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum geïnformeerd. Het kabinet is van mening dat de inkomens en de kosten van levensonderhoud meer met elkaar in balans moeten worden gebracht om meer bestaanszekerheid te kunnen bieden.
Binnen de opgave om het ijkpunt sociaal minimum te realiseren, ligt er dus ook een aanzienlijke opgave om het Wml te verhogen. Mede op advies van de relevante partijen in Caribisch Nederland, waaronder Centraal Dialoog Bonaire, wordt een gefaseerde aanpak gevolgd, waarbij stappen ten aanzien van het Wml binnen een zo kort mogelijke haalbaar geachte termijn worden gezet.
Door het als uitgangspunt nemen van de werkelijke kosten van levensonderhoud, zoals vastgesteld in het onderzoek van Regioplan, zou echter gelet op het dan onvermijdelijk disproportioneel hoge niveau van het Wml, een niet realistisch te achten hoge rekening bij werkgevers komen te liggen, bovenop de reeds bestaande opgave om het ijkpunt te realiseren. Voor Bonaire zou dat bijvoorbeeld betekenen dat het Wml met meer dan 50% zou moeten worden verhoogd, bovenop de jaarlijkse inflatiecorrectie. Het is goed voorstelbaar dat een dermate substantiële verhoging van het Wml stevige eisen stelt aan het aanpassingsvermogen van de lokale economie. Die risico’s dwingen tot een zorgvuldige benadering in het groeipad van het Wml. De minimumuitkeringen lopen hiermee gelijk op.
Wanneer gaat het kabinet voldoen aan de Kameruitspraken en aan de adviezen van het College voor de Rechten van de Mens en de Nationale ombudsman? Kunt u een concrete datum noemen voor de vaststelling van het sociaal minimum? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt hard aan het verbeteren van bestaanszekerheid in Caribisch Nederland, met als doel om het in 2019 voor Caribisch Nederland bepaalde ijkpunt4 voor een sociaal minimum, dat een concreet streefniveau per eiland behelst, te kunnen realiseren in 2025.
Richtinggevend daarvoor is het in 2018 door Regioplan verrichte onafhankelijke onderzoek naar de kosten van levensonderhoud, waarbij is gekeken om op basis van objectiveerbare gegevens tot een sociaal minimum te komen. In de voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland heb ik u nader geïnformeerd over de verdere uitwerking van de genomen maatregelen en het daar bijbehorende tijdspad.
Parallel aan de lopende inzet wil ik (ook) voor Caribisch Nederland een evaluatie initiëren in de vorm van een algehele herijking van het sociaal minimum, waarbij de hoogte en de systematiek van het sociaal minimum opnieuw tegen het licht worden gehouden. Op basis daarvan kan besluitvorming plaatsvinden over het formeel vaststellen van een sociaal minimum voor Caribisch Nederland. Ik zal met de Commissie sociaal minimum, die ik daartoe opdracht heb verstrekt voor een dergelijk onderzoek in Europees Nederland, in gesprek gaan over de mogelijkheid van een aanvullende opdracht voor Caribisch Nederland. Dat zal om een separate opdracht gaan, na afronding van de opdracht voor Europees Nederland. Gezien het onafhankelijke karakter van de Commissie sociaal minimum is het uiteindelijk aan de commissie zelf om te besluiten of deze opdracht wordt aanvaard.
Kunt u in een vergelijkend schema weergeven wat de hoogte van 1) het minimumloon, 2) uitkeringen en 3) toeslagen zijn in het Europese deel van Nederland en op de BES-eilanden?
Onderstaande tabel geeft hier zo goed als mogelijk inzicht in. Bij het onderling vergelijken van Europees Nederland en Caribisch Nederland is van belang om op te merken dat verschillende valuta gebruikt worden. Daarnaast kunnen de bedragen niet goed onderling vergeleken worden, omdat een euro in Europees Nederland niet dezelfde koopkracht genereert als in Caribisch Nederland.
De toeslagen zijn buiten de tabel gehouden, omdat Caribisch Nederland vanwege de afwijkende context geen toeslagen kent die vergelijkbaar zijn met het toeslagenstelsel in Europees Nederland. Zo heeft Caribisch Nederland een publieke ziektekostenverzekering, waardoor een zorgtoeslag (die in Europees Nederland voor een alleenstaande bijstandsgerechtigde € 1.336,00 bedraagt) niet aan de orde is. Ook geldt op Caribisch Nederland een ander fiscaal stelsel. Tegemoetkoming in de kosten van huur voor burgers met een laag inkomen krijgt in Caribisch Nederland een andere invulling via de subsidie aan verhuurders, die sociale verhuurders in staat stelt om lagere huren te vragen. Daarnaast zijn er ook andere maatregelen in werking of voorzien, zoals de op Bonaire gestarte pilot Bijdrage Particuliere Verhuur.
Kunt u in een vergelijkend schema weergeven wat de gemiddelde maandelijkse kosten per huishouden zijn voor de volgende basisvoorzieningen: 1) boodschappen, 2) huur van een woning, 3) energiekosten, 4) drinkwater en 5) zorgkosten in het Europese deel van Nederland en voor de bewoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Een breed kosten vergelijkend onderzoek van Caribisch Nederland met Europees Nederland is helaas niet voorhanden. Een dergelijke vergelijking is namelijk niet goed te maken vanwege de uiteenlopende stelsel van belasting en toeslagen (zie ook onder vraag 7) en verschillen in bestedingspatronen tussen Europees en Caribisch Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om het verwarmen dan wel koelen van de woonruimte. Vanuit het kabinet is aandacht voor elk van de bovengenoemde basisvoorzieningen en de hoge kosten die deze voorzieningen met zich meebrengen voor huishoudens met lage inkomens.
Kunt u per eiland aangeven hoeveel sociale huurwoningen er zijn en hoeveel huishoudens gelet op hun financiële situatie in aanmerking zouden komen voor een sociale huurwoning? Hoe lang zijn de wachtlijsten op Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Aantal sociale huurwoningen per eiland:
Het is helaas niet mogelijk aan te geven hoeveel huishoudens in aanmerking zouden komen voor een sociale huurwoning. Dit komt omdat het inkomen van de doelgroep valt onder de grens van de belastingvrije voet. Dat betekent dat er geen inzicht is in de financiële situatie van de doelgroep tot aan een inkomen van maximaal $ 12.198 per jaar.
De wachtlijsten voor een sociale huurwoning per eiland zijn als volgt:
Hoeveel sociale huurwoningen zijn er sinds 2010 op de eilanden bijgekomen?
Er is in 2010 helaas geen nulmeting gedaan. Daardoor is het niet aan te geven hoeveel sociale huurwoningen er sinds 2010 bij zijn gekomen. Het kabinet ziet wel noodzaak voor een nulmeting. Daarom zal in de beleidsagenda Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Caribisch Nederland, die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening binnenkort aan uw Kamer zal doen toekomen, wel een nulmeting worden gedaan. Op basis van die nulmeting, en de wachtlijsten voor een sociale huurwoning, kan vervolgens worden bepaald hoeveel sociale huurwoningen er per eiland moeten worden bijgebouwd.
Er kan wel worden aangegeven hoeveel sociale huurwoningen er bij zijn gekomen vanaf 2020. Op Bonaire zijn in 2020 67 en in 2022 50 nieuwe sociale huurwoningen opgeleverd. Op Sint Eustatius zijn in 2021 2 nieuwe sociale huurwoningen opgeleverd. Op Saba worden in 2022 20 nieuwe sociale huurwoningen opgeleverd.
Hoeveel woningen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden niet als hoofdverblijf gebruikt omdat zij bijvoorbeeld als tweede huis worden gebruikt of voor toeristische doeleinden worden verhuurd?
Helaas is er geen informatie beschikbaar op basis waarvan deze vraag kan worden beantwoord.
Hoeveel mensen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn dak- en/of thuisloos?
Helaas is er geen informatie beschikbaar op basis waarvan deze vraag kan worden beantwoord.
Wat is er na de belofte van het kabinet in 2018 om in te zetten op lagere voedselprijzen precies gebeurt? Kunt u de concrete stappen schetsen die gezet zijn en aangeven welke concrete resultaten dit heeft opgeleverd?
Het kabinet zet zich in voor het stimuleren van lokale productie van voedsel via het subsidiëren van een kassenprojecten in Caribisch Nederland, zoals op Saba en Bonaire. Hiermee wordt beoogd om op lange termijn de afhankelijkheid van dure importgoederen te verminderen.
Het prijsbeleid is in eerste instantie een taak die bij de Openbare Lichamen is belegd, denk hierbij bijvoorbeeld aan de Prijzenwet BES. Het Openbaar Lichaam Bonaire heeft in de afgelopen jaren, met ondersteuning van het Ministerie van EZK, een prijsvergelijker bij supermarkten uitgevoerd, waardoor inzichtelijk werd voor consumenten waar ze de meest voordelige producten konden kopen. Recent is de prijsvergelijker gestopt en is het Openbaar Lichaam – in samenwerking met de lokale supermarkten – overgegaan op een prijsmaatregel (prijsregulering via maximumprijs) ten aanzien van een geselecteerd mandje van basisproducten in het levensonderhoud. De hoge voedselprijzen in Caribisch Nederland zijn en blijven een aandachtspunt van dit kabinet.
Wat zijn de gevolgen van de huidige geopolitieke ontwikkelingen en van de energiecrisis op de inflatie en de kosten van het levensonderhoud op Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Ook in Caribisch Nederland zijn de energie- en voedselprijzen fors gestegen, wat de bestaanszekerheid van een groeiende groep mensen onder steeds grotere druk zet. Het kabinet acht het noodzakelijk hier direct maatregelen voor te treffen om een verslechtering van de situatie tegen te gaan. Het kabinet heeft daarom de incidentele energietoeslag van € 1.300 voor huishoudens met een laag inkomen in 2022 ook beschikbaar gesteld voor Caribisch Nederland, alsook een accijnsverlaging op benzine van 16 dollarcent per liter. Verder heeft het kabinet besloten om per 1 januari 2023 aanvullende maatregelen te nemen om de koopkracht te verbeteren, zoals een nieuwe incidentele energietoeslag voor de lage inkomens, een hoger basispensioen en voor ouders een hogere kinderbijslag en goedkopere kinderopvang.
Daarnaast onderkent het kabinet dat Caribisch Nederland, net als Europees Nederland, baat heeft bij een prijsplafond voor energiekosten. Het kabinet heeft overlegd met de eilandsbesturen en elektriciteitsbedrijven en treft naar aanleiding hiervan een tweetal maatregelen in 2023.
De vaste kosten van het netbeheer worden naar een nultarief teruggebracht. Bij eindgebruikers wordt 50% van het variabele tarief gedekt door het kabinet voor zover dit tarief boven USD 0,38 kWh uitkomt. Deze maatregelen gelden ook voor het MKB in Caribisch Nederland. Met dit pakket is een investering van in totaal 15 miljoen euro gemoeid.
Wat vindt u ervan dat maatschappelijk werkers of andere hulpverleners in de problemen zijn gekomen omdat zij met media hebben gepraat over de armoede problemen in Caribisch Nederland? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat hulpverleners en anderen vrijelijk in staat zijn om met de media te spreken?
Deze signalen zijn ons niet bekend. Ik ben het ermee eens dat het een ieder te allen tijde vrij moet staan om met de media te praten. Dit is een belangrijke vrijheid, die ook voor hulpverleners geldt, dergelijke signalen neem ik uitermate serieus en ik roep op om dit soort signalen altijd te melden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Het openstellen van de saneringsregeling voor de visserij |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
![]() |
Waarom blijft u vasthouden aan het plan om bij sanering een vergoeding te geven op basis van de grootte van het schip ongeacht de hoeveelheid vangstrechten, wat door de visserijsector als bijzonder onrechtvaardig wordt gezien, omdat hierdoor ongelijke behandeling van gelijke gevallen aan de orde is én omdat vangstrechten vaak grote investeringen hebben gevergd van de ondernemer?
Het doel van de saneringsregeling is om de vangstcapaciteit (uitgedrukt in bruto tonnage (BT)) van de Nederlandse vissersvloot in overeenstemming te brengen met de vangstmogelijkheden. De vangstmogelijkheden nemen vanwege de Brexit af. Het is dan ook logisch dat de regeling uitgaat van de grootte van het vaartuig en niet van de vangstrechten. Een vaartuig van een bepaalde capaciteit krijgt een vergoeding waarin alle verdiencapaciteit, waarvoor onder andere contingenten nodig zijn, is meegenomen. Dat betekent dat per BT een gemiddelde vergoeding is bepaald. Er wordt in de regeling op dit gemiddelde geen bedrag in mindering gebracht als sprake is van een relatief klein contingent ten opzichte van het gemiddelde. Voor relatief grote contingenten ten opzichte van het gemiddelde wordt ook geen extra vergoeding gegeven. De regeling gaat er, met andere woorden, vanuit dat voor het te saneren vaartuig een contingent is toegekend dat past bij de vangstcapaciteit van het vaartuig. Ik ben mij ervan bewust dat de saneringsregeling hiermee voor sommige ondernemers aantrekkelijker is om aan mee te doen dan voor anderen. Ik deel uw mening niet dat hiermee sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Vaartuigen van dezelfde grootte worden gelijk behandeld omdat zij dezelfde vangstcapaciteit vertegenwoordigen. Omdat een betrouwbare marktwaarde van contingenten niet kon worden vastgesteld door o.a. een gebrek aan transacties, is een saneringssubsidie die ook rekening houdt met de hoeveelheid contingenten op ieder vaartuig dan ook niet mogelijk. De Europese Commissie kan dergelijke staatssteun alleen goedkeuren als er zekerheid is dat er geen sprake is van overcompensatie. Gelet op het voorgaande kan dit niet worden vastgesteld.
Bent u zich ervan bewust dat veel vissers met de rug tegen de muur staan en de luxe niet hebben om de spreekwoordelijke boot te missen, en alsnog, ondanks hun bezwaren en de in hun ogen onrechtvaardige behandeling, gebruik zullen maken van de saneringsregeling? Hoe zorgt u dat er voldoende oog is voor rechtvaardigheid bij de uitvoering van de saneringsregeling voor de visserij in deze toch al zware en vaak verdrietige tijd, als er afscheid genomen moet worden van een beroep en een leefwijze die vaak van generatie op generatie is overgedragen? Deelt u de zorg dat het vertrouwen in de overheid door deze regeling nóg verder wegzakt?
Deze saneringsregeling is mede op aandringen van de sector tot stand gekomen omdat meerdere vissers hebben aangegeven te willen stoppen met hun visserij activiteiten. Ik ben mij bewust van de moeilijke situatie waarin veel vissers de afgelopen maanden hebben verkeerd en waarin veel vissers zich nog steeds bevinden. Ik ben van mening dat dit een passende regeling is, waarmee ondernemers die niet verder willen in de visserij een rechtvaardige mogelijkheid wordt geboden om hun visserij activiteiten te staken door hun vaartuig te saneren. Het besluit om mee te doen aan deze regeling kan zwaar zijn, zeker als het een leefwijze betreft die al generaties lang wordt overgedragen. Dit mag er echter niet toe leiden dat het vertrouwen in de overheid afneemt. Ik zet mij daarom in voor een goede verhouding met de sector. Daarnaast zal ik actief gesprekken voeren en in relaties investeren met de sector. Verder is deelname aan deze regeling, ook al voelt het voor veel ondernemers misschien wel zo, geen verplichting.
Kunt u uw keuze voor het zo drastisch herzien van het contingentenstelsel beter onderbouwen? Waarom was dit volgens u nodig, aangezien de quota voor schol en tong bij lange na niet opgevist worden? Hoe is invulling gegeven aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit bij deze maatregelen?
Ik herken mij niet in de suggestie dat al gekozen zou zijn voor een drastische herziening van het contingentenstelsel. Met de saneringsregeling vervallen de vangstmogelijkheden van vaartuigen die worden gesloopt en definitief uit de vissersvloot worden verwijderd. Deze vrijgevallen vangstmogelijkheden worden tijdelijk in beheer gegeven aan de producentenorganisaties en blijven daarmee beschikbaar voor actieve vissers. In de periode tot 2025 wil ik onder andere met de sector in gesprek over de toekomstige verdeling van deze vangstmogelijkheden en toekomstige herziening(en) van het contingentenstelsel. Subsidiariteit en proportionaliteit van daarin eventueel te nemen maatregelen zullen in die gesprekken aan de orde komen. Door contingenten van vaartuigen die deelnemen aan de saneringsregeling te laten vervallen, wordt een eerste stap gezet in de herziening van het contingentenstelsel. Zoals reeds aangegeven in mijn brief van 22 juli aan de Kamer (kenmerk 2022D31819) wil ik via het contingentenbeheer positieve prikkels inbouwen voor verdere verduurzaming van de sector. Met een herziening van het contingentenstelsel wil ik bewerkstelligen dat individuele vangstrechten in de toekomst kunnen worden verdeeld over potentiële gegadigden op basis van transparante criteria waarbij ik duurzame vissers kan belonen met extra vangstmogelijkheden. Bovendien wil ik het systeem ook beter toegankelijk maken voor eventuele nieuwkomers.
Heeft u bij het opstellen van plannen voor de herziening van het contingentenstelsel gezocht naar andere mogelijke manieren om het door u gestelde doel te bereiken, namelijk het in de toekomst kunnen verdelen van individuele vangstrechten over potentiële gegadigden op basis van transparante criteria waarbij duurzame vissers beloond kunnen worden met extra vangstmogelijkheden? Zo ja, welke? Heeft u daarbij het alternatief van de visserijsector overwogen, waarbij bijvoorbeeld jaarlijks slechts 90% van de vangstrechten wordt uitgedeeld en de overige 10% wordt ingezet voor ruimte voor jonge vissers en verduurzaming? Waarom heeft u daar niet voor gekozen? Er zijn toch geen Europese regels die zich daartegen verzetten?
De invulling van het toekomstige herziening van het contingentenstelsel staat niet vast en het is de bedoeling om deze in overleg met de visserijsector en andere belanghebbenden tot stand te brengen. Ik zal bij het uitwerken van deze herziening alle noodzakelijke zorgvuldigheid betrachten en ruimte nemen voor afstemming met de sector, deskundigen en andere belanghebbenden. Hiervoor neem ik dan ook tot 2025 de tijd. De door u genoemde voorstellen kunnen aan de orde komen bij gesprekken hierover.
Wat is uw reactie op de sectorvertegenwoordigers, die zich, zo hebben de vragenstellers vernomen, boos, teleurgesteld en «beetgenomen» voelen na de overleggen op het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de saneringsregeling en de publicatie ervan vandaag, omdat er ten eerste onvoldoende uitleg kwam tijdens de overleggen met de Minister en ten tweede omdat er ondanks de niet volledige uitleg een al uitgewerkt systeem van beheer voor de ingenomen contingenten in de Wijziging van de Uitvoeringsregeling Zeevisserij lag, terwijl in gesprekken zou zijn toegezegd dat dit nog open lag en in overleg met de sector zou worden ingevuld, en bovendien in de toelichting op de regeling wordt gezegd dat: «Met het vervallen van de contingenten die betrokken zijn bij de sanering van vissersvaartuigen, wordt vooruit gelopen op de herziening van het contingentenstelsel.»? Hoe heeft er volgens u zo’n discrepantie kunnen ontstaan over deze regeling tussen u en de sector, terwijl beide de noodzaak van de saneringsregeling onderschrijven?
Tijdens gesprekken met de sector heb ik de voortgang met betrekking tot de notificatieprocedure gedeeld. Ik kan mij voorstellen dat bepaalde voorwaarden niet waren voorzien. Om handelen met voorkennis te voorkomen, kon ik echter niet alle details van de regeling vooraf delen. Ik vertrouw erop dat behalve teleurstelling over aspecten van de saneringsregeling ook begrip bestaat voor de terughoudendheid om vooruitlopend op definitieve goedkeuring van de regeling al onderdelen van de regeling te delen. Mijn voorganger heeft tijdens de bestuurlijke overleggen van 23 en 30 augustus de sector geïnformeerd over dat de regeling als kader staat en dat de regeling niet opnieuw naar Brussel gaat voor eventuele wijzigingen. Wel heeft mijn voorganger aangegeven dat wanneer er zeer uitzonderlijke gevallen zijn die onbillijk getroffen worden door de regeling, deze zich kunnen melden bij het Ministerie van LNV om te kijken wat er binnen de kaders van de regeling mogelijk is voor deze ondernemers.
De wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, zoals deze op 1 september in werking is getreden,1 bevat een tijdelijke regeling voor het herverdelen van de vangstrechten van contingenten die in het kader van de Saneringsregeling zullen vervallen. Hierdoor kunnen deze vangstrechten ook in de tussenliggende periode worden benut. Dit betreft nog niet de herziening van het contingentenstelsel. De toekomstige verdeling en beheer van deze vangstmogelijkheden is, zoals toegezegd, onderdeel van het gesprek dat met de sector zal worden gevoerd.
Hoe verhoudt zich deze gang van zaken eigenlijk met uw uitspraak in de recente Kamerbrief dat het systeem van beheer van de ingenomen contingenten nog uitgewerkt moet worden in nadrukkelijke samenwerking met de sector, maar dat in de vandaag gepubliceerde Wijziging van de Uitvoeringsregelingen Zeevisserij een tot in detail uitgewerkt systeem van beheer staat met grote aanpassingen op het huidige systeem, zoals de introductie van twee soorten contingenten (verhandelbare- en niet verhandelbare) en nieuwe verplichtingen en verantwoordelijkheden voor de PO’s (producentenorganisaties)?1
Ik deel niet uw mening dat in de wijziging van de uitvoeringsregeling een tot in detail uitgewerkt systeem van beheer met grote aanpassingen op het huidige stelsel staat. Sterker nog, het huidige stelsel blijft met de publicatie onveranderd van kracht. Ten aanzien van door sanering vervallen vangstmogelijkheden is in deze wijzigingsregeling een tijdelijke oplossing voorzien. De uitspraak in de door u genoemde Kamerbrief dat het systeem van beheer van de ingenomen contingenten nog uitgewerkt moet worden in nadrukkelijke samenwerking met de sector, blijft onverminderd van kracht. Ik wil hiervoor tot 1 januari 2025 de tijd nemen. In de tussenliggende periode zullen de vanwege sanering vervallen contingenten in beheer worden gegeven aan de producentenorganisaties (PO’s). Bij de verdeling van deze vangstmogelijkheden onder hun leden, zijn de PO’s vrij om een verdeling toe te passen die in hun ogen (en binnen de gestelde kaders) het beste past. Wanneer de PO’s hier criteria voor zoeken, wil ik graag meedenken met de sector over hoe deze herverdeling kan worden vormgegeven.
Het klopt dat er beperkte nieuwe verantwoordelijkheden en verplichtingen bij komen voor PO’s. Het betreft het beheer van de vangstrechten van vervallen contingenten. Deze vangstrechten mogen niet voor een financiële vergoeding worden verhandeld in verband met de Europese staatssteunregels. Ik zie dit niet als een grote aanpassing van het systeem.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft getoetst of deze regeling tot substantieel meer regeldruk voor de PO’s zal leiden. De bevinding van ATR is dat de gevolgen voor de regeldruk voor PO’s niet substantieel zijn en de ATR hierom geen formeel advies uitgebracht. De nieuwe verplichtingen en verantwoordelijkheden ten gevolge van de Wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij leiden dus niet tot een significante vermeerdering van de regeldruk voor de PO’s/groepen.
Wat gaat u doen om de verhoudingen met de visserijsector op korte termijn te repareren en het vertrouwen te herstellen?
Ik tracht om, waar dit nodig is, het vertrouwen met de sector te herstellen door met de sector in gesprek te gaan en het investeren en onderhouden van relaties. Er hebben de afgelopen tijd al meerdere gesprekken op zowel bestuurlijk als hoog ambtelijk niveau plaatsgevonden om nader op de invulling van de saneringsregeling en wat dit betekent voor ondernemers in te gaan. Ik wil, zoals in beantwoording op voorgaande vragen ook aangegeven, op korte termijn met de sector in gesprek om het toekomstig beheer van vangstmogelijkheden nader in te vullen. Tevens ben ik voornemens om het gesprek aan te gaan over het ondersteunen van de ontwikkeling naar een duurzame en innovatieve sector.
Bent u bereid om de periode tot het vaststellen van het subsidiebedrag te gebruiken om de schade te herstellen en alsnog een eerlijke vergoeding te bieden voor de vangstrechten bij sanering en te zorgen dat er niet langer sprake is van een ongelijke behandeling?
Nee, ik deel niet uw mening dat met de saneringsregeling geen eerlijke vergoeding wordt gegeven voor vangstmogelijkheden die komen te vervallen door bedrijfsbeëindiging, noch dat sprake is van een ongelijke behandeling. Een besluit om via een alternatieve berekening te compenseren o.b.v. contingent grootte zou er toe leiden dat ik de saneringsregeling moet intrekken. Daartoe ben ik niet bereid. Waarom er niet gekozen is voor een vergoeding op basis van de vangstmogelijkheden heb ik reeds aangegeven bij de beantwoording van vraag 1.
Deelt u de angst dat door het alleen publiceren en openstellen van de saneringsregeling, zonder perspectief voor de blijvers en met het nog uitblijven van de stilligregeling en de liquiditeitenregeling, er veel meer vissers zullen stoppen dan nodig? Wanneer kunnen de vissers die door willen gaan rekenen op financiële steun? Hoe staat het in dit kader met de uitvoering van de motie van het lid Grinwis over de overbruggingsregeling voor tijdelijke steun aan de visserijsector? Kunnen de (kotter)vissers deze maand deze broodnodige steun tegemoet zien?2
De Europese Commissie heeft onlangs groen licht gegeven om de liquiditeitsregeling te notificeren. De datum van openstelling is afhankelijk van hoe snel dit proces verloopt. Ik hoop deze regeling begin volgend jaar open te kunnen stellen, zodat vissers die willen doorgaan op financiële steun kunnen rekenen. De stilligregeling is ter prenotificatie voorgelegd aan de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft vragen gesteld over deze regeling, welke inmiddels zijn beantwoord. Hierna volgt het notificatietraject. Hierom zal de vaststelling en openstelling op zijn vroegst begin volgend jaar plaatsvinden. Momenteel wordt ter uitvoering van de motie Grinwis (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1444) en zoals toegezegd tijdens het tweeminutendebat van 7 juli jl. onderzocht op welke termijn een eventuele overbruggingsregeling kan worden opengesteld. Ik span mij in om u hierover zo spoedig mogelijk te informeren. Daarnaast werkt het Ministerie van LNV aan het concretiseren van welke regelingen t.a.v. innovatie in het verschiet liggen. Hierover hoop ik de sector spoedig te kunnen informeren.
Het bericht ‘Gespecialiseerde arrestatieteams politie hebben handen vol aan verwarde personen’ |
|
Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gespecialiseerde arrestatieteams politie hebben handen vol aan verwarde personen»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van het bericht.
Erkent u dat het aantal van 130.177 incidenten met verwarde personen waar de politie in 2021 moest optreden aantoont dat er nog steeds sprake is van een stijging van het aantal incidenten?
De politie treedt op wanneer er een melding bij de politie (en dus niet bij de zorg of een meldpunt) binnenkomt. Het is dan meestal niet duidelijk wat de aard van de situatie is en of en welke inzet van politie nodig is, of dat iemand eigenlijk hulp of ondersteuning vanuit de zorg of het sociaal domein nodig heeft. Indien de politie ter plaatse vaststelt dat dit laatste het geval is, wordt de zorg ingeschakeld of kan er een zorgmelding worden gedaan.
In het jaar 2020 registreerde de politie 102.253 en in 2021 130.184 meldingen van incidenten van personen met verward gedrag.2 De systematiek van de E33-meldingen is in de eerste plaats bedoeld voor de ondersteuning van de dagelijkse uitvoerende werkprocessen van de politie. Zij is niet bedoeld voor, en ook niet zonder meer geschikt voor, het opleveren van stuur- of verantwoordingsinformatie. Een E33-melding is een melding van overlast door een persoon met verward gedrag en wordt door de politie met de code E33 geregistreerd in het registratiesysteem Basisvoorziening Handhaving. De E33-meldingen gaan over een breed scala aan voorvallen, waarbij niet bekend is in welk aandeel van de gevallen politie-inzet noodzakelijk was. Het aantal meldingen geeft geen beeld van de aard of omvang van de problemen van mensen met verward gedrag. Eén persoon kan ook zorgen voor meerdere meldingen, zelfs bij een enkel incident. De stijging van het aantal geregistreerde meldingen wil niet per definitie zeggen dat de groep mensen met verward gedrag groeit. Om meer inzicht te krijgen in de problematiek, werken JenV en de politie momenteel samen aan een analyse van de E-33-meldingen. Hierover zullen wij uw Kamer nader informeren middels de eerstvolgende voortgangsbrief personen met verward gedrag.
Wij zijn bezig met de uitwerking van de afspraak in het coalitieakkoord over de problematiek van personen met verward gedrag. We zetten onze jarenlange, gezamenlijke aanpak voort en stimuleren daarnaast dat de politie, de ggz en het sociaal domein intensiever gaan samenwerken en ervoor zorgen dat personen met verward gedrag tijdig zorg of ondersteuning krijgen en niet onnodig worden opgepakt. Hiermee wordt de politie ontlast. In de voortgangsbrief van 15 juli jl. hebben wij uw Kamer hierover geïnformeerd.3
Beseft u dat dit aantal incidenten betekent dat elke agent gemiddeld twee uur per dag van zijn dienst moet besteden aan de problematiek van verwarde personen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat de toch al zeer schaarse politiecapaciteit hierdoor nog verder wordt aangetast?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat de problematiek van de verwarde personen primair de taak is van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en het sociale domein en niet van de politie? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Bij meldingen over personen met verward gedrag die door de politie worden beoordeeld is vooraf vaak onduidelijk of inzet van de politie noodzakelijk is. Het is de taak van politie om zorg te dragen voor de handhaving van de rechtsorde en openbare orde en om hulp te verlenen aan hen die dit behoeven. Waar het deze kerntaken betreft is inzet van de politie dan ook terecht. Ditzelfde geldt voor inzet van justitie daar waar het misdrijven betreft. Echter, de zorgtaak voor deze mensen ligt niet bij de politie. De personen uit de doelgroep hebben dikwijls niet (alleen) behoefte aan inzet van de zorg, maar vragen ook om inzet van het sociaal domein in de vorm van begeleiding, schuldhulpverlening, huisvesting, werk en dagbesteding. De aanpak van het kabinet is er daarom op gericht om de samenwerking tussen ggz, politie en sociaal domein te verbeteren zodat de personen uit deze doelgroep tijdig worden toegeleid naar passende zorg en ondersteuning. Dit moet er ook toe leiden dat deze mensen niet meer onnodig in aanraking komen met politie en justitie.
Bent u het eens met de stelling dat deze jaarlijkse stijging van het aantal incidenten rondom verwarde personen betekent dat de aanpak zoals u, samen met uw collega voor Langdurige Zorg en Sport (LZS), op touw hebt gezet, niet (voldoende) resultaat levert? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Er komen verschillende complexe problemen samen in de aanpak van personen met verward gedrag, wat het een taai maatschappelijk probleem maakt dat blijvend onze aandacht vraagt. De afgelopen jaren hebben we goede stappen gezet in een werkende aanpak voor personen met verward gedrag en we blijven erop inzetten om de aanpak in iedere regio te versterken. Daarbij intensiveren we onze inzet op het bevorderen van de samenwerking tussen politie, ggz en het sociaal domein. Een betere samenwerking tussen deze partijen moet erin resulteren dat personen met verward gedrag zo snel mogelijk passende zorg en ondersteuning krijgen en niet onnodig in aanraking komen met politie en justitie. Professionals uit de praktijk weten wat werkt. Er bestaan goede voorbeelden uit de praktijk die hun vruchten afwerpen. Deze voorbeelden zijn op basis van eerdere pilots in kaart gebracht. We vragen daarom politie, ggz en gemeenten om inspiratie te putten uit deze voorbeelden en om een van deze samenwerkingsvormen duurzaam te implementeren.
Voor de uitvoering van dit beleid worden middelen uit de preventieparagraaf van het coalitieakkoord ingezet. Er is structureel 39 miljoen euro extra gereserveerd voor de aanpak van personen met verward gedrag. Om zicht te hebben op de voortgang van de vorderingen per regio wordt er een dashboard vormgegeven. Deze zullen wij ook gebruiken als basis voor de informatievoorziening aan uw Kamer.
Bent u bereid om in dat kader ervoor te zorgen dat vanaf het begin van een melding rondom een verward persoon de politie samen met iemand van de zorgverlening/GGZ naar zo’n melding toe kan gaan, zodat mensen meteen op de goede plek terecht komen en niet in een politiecel belanden?
De maatregel die u in vraag 7 aanhaalt wordt ook wel «straattriage» genoemd. Afhankelijk van de lokale/regionale context kan straattriage een succesvol middel zijn om te voorkomen dat personen met verward gedrag onnodig in aanraking komen met justitie en toegeleid worden naar de juiste zorg of ondersteuning. Zo heeft men in Twente goede ervaringen met deze maatregel en is Amsterdam deze maatregel momenteel aan het ontwikkelen. Het is van belang dat politie, zorg en het sociaal domein op een goede manier samenwerken en elkaar weten te vinden wanneer nodig. Dit kan, afhankelijk van de lokale context, ook op een andere wijze worden georganiseerd. De partners in de uitvoeringspraktijk weten het best hoe dat ingevuld kan worden. Het Rijk deelt daarnaast, onder andere binnen het Actieprogramma Grip op Onbegrip en met de regioadviseurs Zorg en veiligheid, voorbeelden uit de praktijk zoals straattriage met gemeenten en regio’s. Tijdens werkconferenties die per 2023 door het land worden georganiseerd zal uitgebreid worden stilgestaan bij manieren om de samenwerking in te richten, zoals geschetst in de voortgangsbrief. Het is aan regio’s zelf om hier (op basis van de voorbeelden uit de praktijk) mee aan de slag te gaan en hier gezamenlijk op goede wijze vorm aan te geven.
Bent u bereid om de succesvolle pilot in de gemeente Eindhoven als voorbeeld te nemen/landelijk uit te rollen?
Ervaring vanuit de werkplek en vanuit de praktijk leert dat een blauwdruk niet werkt. Daarom zal het Rijk aansluiten op de behoeftes van de lokale uitvoeringspartners en stimuleren dat regio’s van elkaar leren.
Aangezien zelfs het aantal meldingen waarvoor een arrestatieteam (AT) van de Dienst Speciale Interventies (DSI) van de politie moest worden ingezet, in 2021 is verdubbeld en dit jaar het aantal waarschijnlijk nog hoger zal liggen, deelt u dan de mening dat dit een volstrekt onwenselijke situatie is, zowel voor de betreffende politieagenten als de verwarde personen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
De politie zal optreden op een wijze die zij passend acht. Zoals al aangegeven is het verlenen van zorg geen kerntaak van de politie. Indien er gevaar is voor de betrokkene zelf of zijn omgeving, of er sprake is van een strafbaar feit, kan dit de inzet van specialistische politiecapaciteit inhouden. Vanzelfsprekend wordt deze specialistische politiecapaciteit niet ingezet wanneer er geen veiligheidsrisico is. Het is echter bij een melding niet altijd vooraf duidelijk wat er aan de hand is. Waar sprake is van een zorg- of ondersteuningsbehoefte van de betrokkene, is ook van belang dat iemand zo snel mogelijk wordt toegeleid naar passende zorg of ondersteuning en dat politie en de hiervoor verantwoordelijke partijen elkaar goed weten te vinden. Zoals eerder aangegeven, is de verwachting dat deze samenwerking er ook toe leidt dat personen met verward gedrag niet meer onnodig in aanraking komen met de politie.
Bent u het het eens met de stelling dat de dure en specialistische politiecapaciteit van de arrestatieteams voor andere taken moet worden ingezet, zeker gezien het feit dat u van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit een topprioriteit hebt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het eens met politiechef de heer Sitalsing dat veel eerder en preventief moet worden ingegrepen, ofwel dat er eerder lokaal voor deze zorg budget beschikbaar moet zijn (voordat iemand als psychiatrisch wordt aangeduid)? Zo ja, bent u bereid dit met uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en/of van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) te bespreken?
Wij zijn het met dhr. Sitalsing eens dat betrokken partijen elkaar moeten weten te vinden, alsook dat het voorkomen van (escalatie van) problematiek van belang is. De in de vraag genoemde departementen werken al jaren samen aan de aanpak van personen met verward gedrag waarbij de insteek is om zo snel mogelijk passende zorg en ondersteuning te bieden. We zetten de komende periode extra in op het intensiveren van de lokale en regionale samenwerking tussen partijen om toeleiding naar de zorg en ondersteuning te versterken. In dezen wijzen wij u ook de bovengenoemde brief van 15 juli 2022.
Zo ja, vindt u niet dat ook de vraag moet worden gesteld of de zogenoemde «ambulantizering» (het buiten de kliniek laten verblijven van verwarde personen/psychiatrische patiënten) niet te ver is doorgeschoten en sommige patiënten beter in een (gesloten) kliniek dienen te verblijven dan «zelfstandig» te wonen? Zo ja, wat gaat u in dat kader, samen met uw collega van VWS, doen?
Uit onderzoek van het Trimbos Instituut4 en de Rapportage verkenning verward gedrag5 blijkt dat er geen relatie is tussen de afbouw van het aantal klinische opnameplekken (ambulantisering) en het aantal (E33-)meldingen van personen met verward gedrag bij de politie.
Wij willen graag benadrukken dat personen met verward gedrag niet één op één gelijk zijn te stellen met personen met psychische problematiek. Het betreft een bredere groep personen die kampt met veelal een combinatie van verslavings- en psychische problematiek, dementie, een (licht) verstandelijke beperking en/of levensproblemen zoals schulden of het verlies van een naaste. Daarnaast is de inzet om deze personen zoveel mogelijk in hun eigen omgeving te behandelen en ondersteuning te bieden als dat nodig is, ingegeven vanuit het oogpunt dat dit beter bijdraagt aan herstel en kwaliteit van leven. Het is aan de behandelaar om te beslissen over de meest passende zorg of ondersteuning. Dit kan zowel ambulant als klinisch zijn, afhankelijk van de problematiek van de persoon.
Heeft de regering inmiddels spijt van het sluiten van de verzorgingshuizen en het laten verdwijnen van eenderde van de intramurale GGZ-plekken door Rutte 2?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel extra plekken zijn er nu nodig om het probleem structureel op te lossen?
Zoals eerder genoemd, is de groep personen met verward gedrag niet één op één gelijk te stellen aan de groep personen met een psychische aandoening. Nog minder is deze groep gelijk te stellen aan personen die baat hebben bij een klinische opname. De groep personen met verward gedrag is divers van aard en individuen binnen deze groep hebben ieder een eigen zorg- of ondersteuningsvraag. Wij zetten ons ervoor in om te zorgen dat professionals in de praktijk goed en domeinoverstijgend samenwerken om hen de juiste (combinatie van) zorg of ondersteuning te bieden. Wanneer er hiervoor extra klinische capaciteit nodig is, gaan wij hierover met partijen in gesprek.
Kunt u aangeven welk percentage van de verwarde personen dementerend is?
Nee, daartoe zijn wij niet in staat. De politie stelt bij een melding van verward gedrag geen diagnoses, de politie beschikt niet over de daarvoor vereiste medische expertise. Hierdoor is niet inzichtelijk bij welk percentage van de meldingen over verward gedrag het gaat om een persoon met dementie.
Het ontbreken van vaste contracten in de Nederlandse energiemarkt |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat energieleveranciers geen vaste contracten meer aanbieden? Hoe apprecieert u dit feit?
Ja, ik acht dit een onwenselijk effect.
Zouden langjarige contracten in de huidige markt tot lagere consumententarieven kunnen leiden?
In de huidige markt zijn de energieprijzen hoog. Het is niet de verwachting dat deze prijzen op korte termijn zullen dalen. De leveranciers zullen bij het aanbieden van langjarige contracten met een vaste prijs voor een lange periode moeten inkopen tegen de huidige hoge prijzen.
Verder zijn de kosten voor zekerheid (margin calls) in de huidige markt erg hoog. Energiebedrijven moeten hoge bedragen als onderpand betalen om de risico’s op termijncontracten af te dekken. Voor zover energiebedrijven contracten met een vaste prijs aanbieden zullen zij deze hoge kosten voor zekerheid doorberekenen in hun tarieven. Langjarige contracten zullen daarmee niet noodzakelijkerwijs tot lagere consumententarieven leiden. Wél geven ze meer zekerheid aan de consument.
Waarom zijn langetermijncontracten nog wel beschikbaar in Duitsland?
In Duitsland geldt het principe dat de consument zijn contract uitdient en deze niet voortijdig opzegt. Energieleveranciers zijn hiermee eerder bereid langjarige contracten met een vaste prijs aan te bieden. In Nederland kunnen klanten hun contract altijd opzeggen en er geldt in de huidige marktsituatie een relatief lage opzegvergoeding bij het opzeggen van contracten met een bepaalde duur.
Deze vergoeding dekt in de huidige marktsituatie niet de kosten die de energieleverancier maakt als een contract voortijdig wordt opgezegd. Deze situatie zorgt er mede voor dat energieleveranciers terughoudend zijn met het aanbieden van langjarige contracten met vaste prijzen. Daarom is de ACM al geruime tijd in overleg met energieleveranciers om te komen tot een aanpassing van de Richtsnoeren Redelijke opzegvergoedingen.
Zoals genoemd in de Kamerbrief over aanvullende maatregelen energierekening (van 20 september 2022) heb ik met energieleveranciers afgesproken dat er weer vaste contracten in de markt zullen worden aangeboden in 2023, wanneer de ACM regels omtrent de opzegvergoeding voor vaste contracten vaststelt die beter aansluiten bij de reële restwaarde van het contract.
In hoeverre spelen de relatief lage overstapboetes een rol in het opdrogen van het vaste contractaanbod in Nederland? Denkt u dat energieleveranciers daardoor, in deze onzekere markt, teveel financiële risico’s zien in het aanbieden van vaste contracten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zijn energieleveranciers alleen verplicht een modelcontract aan te bieden met variabele tarieven? Ziet u het als een optie om ook het aanbieden van een vast modelcontract verplicht te maken?
De ACM heeft de bevoegdheid om na consultatie van organisaties van leveranciers, netbeheerders en afnemers, vast te stellen hoe het modelcontract eruit dient te zien, zo blijkt uit de Elektriciteits- en Gaswet (artikelen 95na Elektriciteitswet 1998 en 52ca Gaswet). In de Elektriciteits- en Gaswet wordt geen invulling gegeven aan de vorm van het modelcontract. De ACM heeft de vorm van het modelcontract vastgesteld in Het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers. Daarin heeft de ACM bepaald dat het gaat om een contract met een variabele prijs voor onbepaalde tijd. Dit heeft mede te maken met de verplichting van een leverancier om consumenten ten minste een overeenkomst voor de levering van elektriciteit voor een onbepaalde duur aan te bieden. Ik ben bereid om met de ACM te bespreken of het noodzakelijk en wenselijk is, en zo ja op welke wijze, dat energieleveranciers verplicht worden tot het aanbieden van een vast modelcontract.
Bent u bereid om op zeer korte termijn met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in gesprek te gaan om te komen tot nieuwe richtlijnen die het aanbieden van meer vaste contracten weer mogelijk moeten maken?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 en 4 vind ik het wenselijk dat leveranciers aan consumenten weer langetermijncontracten met vaste tarieven aanbieden zonder dat zij te hoge financiële risico’s behoeven te lopen. De stap van de ACM om in goed overleg met de sector te komen tot een passendere invulling van de richtsnoeren over de hoogte van opzegvergoedingen draagt hieraan bij. Daarnaast heb ik in het antwoord op vraag 5 toegezegd dat ik bereid ben om met de ACM te bespreken of het noodzakelijk en wenselijk is, en zo ja op welke wijze, dat energieleveranciers verplicht worden tot het aanbieden van een vast modelcontract.
Bent u bereid om op zeer korte termijn met de energieleveranciers in gesprek te gaan om een beroep te doen op hen om weer vaste contracten te gaan aanbieden?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden ziet u om zelfs tot drie of vier jaar durende langetermijncontracten te komen? Zullen deze tot een substantieel lagere maandelijkse energierekening kunnen leiden?
Zoals aangegeven, is er een mogelijkheid dat door de aangekondigde stappen, het aanbod van langjarige contracten in de markt zal toenemen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het daarbij echter niet zeker of daarbij de tarieven lager zullen zijn. Dat heeft immers met andere factoren te maken, waaronder de geopolitieke ontwikkelingen en de prijsontwikkelingen in de groothandelsmarkten voor gas en elektriciteit.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De detentie van Naoufal F. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat Naoufal F. op dit moment in de PI Arnhem is gedetineerd?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. Ik zal de verdere vragen daarom in algemene zin beantwoorden.
Waarom zit Naoufal F. niet meer in een zogeheten AIT (Afdeling Intensief Toezicht)?
In algemene zin kan ik het volgende zeggen. Op grond van artikel 16 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan een directeur gedetineerden op een Afdeling Intensief Toezicht (AIT) plaatsen. De nadruk ligt bij de AIT op het toezicht. Het doel van dit intensieve toezicht is om te voorkomen dat gedetineerden doorgaan met criminele activiteiten tijdens hun detentie. Activiteiten vinden in kleinere groepen plaats. De contacten met de buitenwereld worden gemonitord en het dagprogramma wordt gecompartimenteerd uitgevoerd. Gedetineerden van de AIT komen zo min mogelijk in aanraking met gedetineerden van andere afdelingen. Gedetineerden in een AIT hebben veelal een zogeheten GVM-status (gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico). Na een half jaar wordt opnieuw bezien of de gedetineerde op de GVM-lijst blijft. Als er aanleiding voor is kan dat ook eerder.
Waarom is Naoufal F. niet in de categorie «extreem» geplaatst, op basis van de Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (GVM)-circulaire?
In algemene zin geldt dat er voor de GVM-lijst onderscheid wordt gemaakt tussen gedetineerden in de categorieën verhoogd, hoog en extreem. In welke categorie een gedetineerde wordt ingedeeld wordt afgewogen in het Operationeel Overleg (OO). In het OO zitten onder meer afgevaardigden van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP), het Openbaar Ministerie, een afvaardiging van DJI en de selectiefunctionaris. In het OO wordt een risico-inschatting gemaakt op basis verschillende factoren, zoals het gedrag van een gedetineerde tijdens de detentie (is er sprake van mogelijk voortgezet crimineel handelen tijdens detentie), informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) en het Openbaar Ministerie (OM).
Van belang bij de risico-inschatting zijn gegevens over macht (bijvoorbeeld de positie van de gedetineerde in een crimineel samenwerkingsverband), middelen (bijvoorbeeld of een gedetineerde over veel geld kan beschikken) en motivatie (bijvoorbeeld als sprake is van een zeer lang strafrestant). Elke zes maanden vindt er een nieuwe risico-inschatting plaats.
Hoe worden de omstandigheden strafrestant, vervolgstraffen, criminele carrière, macht en middelen beoordeeld bij het overplaatsen van gedetineerden die een leidinggevende rol hebben binnen een crimineel samenwerkingsverband?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zitten gedetineerden die een leidinggevende rol hebben of hadden binnen een crimineel samenwerkingsverband niet ten minste in een Afdeling Intensief Toezicht?
Het is op dit moment alleen mogelijk om op basis van risicoanalyse gedetineerden in een bepaald regime te plaatsen. Mijn voorganger heeft in zijn brief van 22 november 20211 aangegeven de plaatsingsgronden voor de EBI te smal te vinden. Daarom wordt het ook mogelijk om iemand in een extra beveiligd regime te plaatsen op basis van de dreiging die uitgaat van iemands rol en positie binnen een crimineel netwerkt. De zogeheten «Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden» (RSPog) wordt hiervoor aangepast. Deze aanpassing is voor het einde van dit jaar gereed.2
Wat vindt u ervan dat Naoufal F., een van de rechterhanden van Ridouan Taghi en een van de leidinggevenden in het criminele samenwerkingsverband van Ridouan Taghi, in een relatief licht detentieregime verblijft en veelvuldig contact kan hebben met medegedetineerden?
Gedetineerden met een hoog vlucht- en maatschappelijk risico (zogeheten GVM-gedetineerden) krijgen, los van het regime, individueel beperkingen opgelegd. In algemene zin geldt voor gedetineerden die op een GVM-lijst staan dat, op basis van een individuele belangenafweging, een advies wordt uitgebracht aan de selectiefunctionaris. Daarbij wordt rekening gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder ongewenste combinaties van gedetineerden. Dit wordt elke zes maanden opnieuw getoetst. Aan de hand daarvan wordt een gedetineerde in een op dat moment passend regime of afdeling geplaatst.
Wat gaat u doen om te realiseren dat kopstukken uit criminele samenwerkingsverbanden, zoals dat van Ridouan Taghi, onder volledig toezicht staan tijdens detentie en voortgezet crimineel handelen vanuit detentie onder geen beding mogelijk is?
Ik vind het onacceptabel dat criminelen hun handel en wandel voort kunnen zetten wanneer ze veilig achter gesloten deuren behoren te zitten. De afgelopen maanden is hard gewerkt om dit tegen te gaan. Mijn voorganger heeft in de Kamerbrief over de aanpak van georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting en in de voortgangsbrief over de implementatie van deze maatregelen al veel in gang gezet.3 Maar recente ontwikkelingen laten zien dat het huidige wet- en regelgevend kader tekort schiet en dat er meer nodig is. Er zullen steeds nieuwe maatregelen moeten worden genomen om geharde criminelen een stap voor te blijven. De afgelopen weken is er dan ook hard gewerkt aan maatregelen om de huidige kwetsbaarheden te beperken. Deze extra maatregelen en de plannen voor wijziging van wet- en regelgeving zijn uiteengezet in de brief: Aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie.4 In de tussentijd worden ten aanzien van de beschreven kopstukken individueel extra maatregelen opgelegd als de situatie daarom vraagt en voor zover de huidige regelgeving dit toelaat.
Het lamleggen van de woningbouw |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wilt u voor de Kamer in beeld brengen door welke overmaat aan regels de bouw van grote woningbouwprojecten nagenoeg lam komt te liggen?1
De maatschappelijke opgave voor het realiseren van voldoende woningen is groot. Daarom zet ik mij met het programma Woningbouw in voor de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030, waarbij we toegroeien naar 100.000 woningen per jaar in 2024, waarvan twee derde betaalbaar.
Het realiseren van deze opgave is niet eenvoudig. We hebben te maken met omstandigheden zoals prijsstijgingen in de bouw, capaciteitsproblemen bij gemeenten of knelpunten in de regelgeving zoals op het vlak van stikstof. Dit vraagt soms om aanpassing van plannen maar van het nagenoeg stil komen te liggen van grote woningbouwprojecten door teveel regels is geenszins sprake. We liggen op koers om de doelstelling van 80.000 nieuwe woningen in 2022 te realiseren.
Wat hebt u ondernomen toen ontwikkelaars en bouwers u eerder dit jaar hebben gewaarschuwd dat uw plannen om de wooncrisis te bestrijden niet haalbaar zijn?
De moeilijke omstandigheden veranderen niets aan de maatschappelijke opgave die er ligt. Daarom blijven wij vasthouden aan onze doelstellingen voor de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030. In mijn programma Woningbouw geef ik aan de regie op de woningbouw te versterken. Dit doe ik onder meer door het maken van bestuurlijke afspraken met provincies over een duidelijke bouwdoelstelling tot en met 2030. Deze afspraken volgen in oktober. In het vierde kwartaal zullen provincies deze afspraken door vertalen naar gemeenten in regionaal verband in woondeals. Als één overheid blijven we met een duidelijke doelstelling inzetten op versnellen van de woningbouw.
Waar knelpunten optreden, zoek ik samen met betrokken partijen naar oplossingen om de woningbouwopgave te realiseren. Dat doe ik ook bij regelgeving die nog in de maak is, zoals ten aanzien van de regulering van middenhuur. Ik heb er vertrouwen in dat wanneer we gezamenlijk onze schouders eronder zetten, het gaat lukken.
Hoe gaat u het vertrouwen van beleggers en ontwikkelaars terugwinnen, die afgaand op berichten in de media door uw plannen, manier van aanpak en strakke regels niet meer willen investeren in woningbouw?
Ik zie momenteel verschillende onzekerheden in de markt. In hoeverre beleggers daarop anticiperen door meer of minder terughoudend te zijn, kan ik niet voorspellen. Ik neem meerdere maatregelen om de problemen op de woningmarkt aan te pakken. Het aanjagen van de nieuwbouwproductie is daar een van. Een ander probleem is de betaalbaarheid. Ook daar zet ik mij voor in.
In algemene zin is mijn inzet om de onzekerheden waar ik invloed op heb samen met de markt te ondervangen. Daarop probeer ik duidelijkheid te scheppen, zodat partijen met voldoende vertrouwen blijven investeren in nieuwbouw van bijvoorbeeld middenhuurwoningen.
Ten aanzien van mijn voornemen uit het programma betaalbaar wonen om de middenhuur te reguleren ben ik met verschillende partijen, waaronder marktpartijen in gesprek. Een van de punten die ik van marktpartijen hoor is dat zij, gegeven het feit dat de contouren van de regulering nog niet duidelijk zijn, geremd worden in hun investeringen in nieuwbouwprojecten. Ik zie het van groot belang dat de regulering zorgt voor zowel meer betaalbare middenhuur woningen, als dat het voor marktpartijen interessant blijft om te investeren in middenhuurwoningen. Dat het rendabel moet blijven voor institutionele beleggers om te investeren in middenhuur is een expliciet uitgangspunt van het coalitieakkoord. Het is zoeken naar een goede balans tussen deze twee elementen. Daar komt bovenop dat de regulering ook juridisch houdbaar moet zijn. Dit alles vergt een goede onderbouwing en inzicht in de mogelijke effecten van regulering. Derhalve heb ik in het programma betaalbaar wonen aangegeven dat ik de contouren van de regulering in het najaar aan uw Kamer zal aanbieden. Voor die tijd spreek ik met marktpartijen om te horen aan welke duidelijkheid zij behoefte hebben en of die op korte termijn weggenomen kan worden.
Het bericht ‘Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»?1
Ja.
Klopt het dat het beoogde onafhankelijke onderzoek naar de rol van schulden stil is komen te liggen? Zo ja, wat is de reden daarvoor en wat kunt u betekenen om te zorgen dat dit type onderzoek zo snel mogelijk voortgang kan hebben?
Het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen bevat een stappenplan met voorwaarden voordat het onderzoek zou kunnen starten. De rechtspraak voerde daarover met de Rijksuniversiteit Groningen verkennende gesprekken. Er was nog geen onderzoek gestart.
De Raad voor de Rechtspraak heeft een toelichting gegeven over hun keuze om niet samen met de Rijksuniversiteit Groningen op te trekken.2 In de kern komt het erop neer dat een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter omdat lopende uithuisplaatsingen jaarlijks opnieuw worden beoordeeld. Daarom past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn.
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor nog een onderzoek omdat het inspectieonderzoek reeds loopt, er een onderzoekscommissie in voorbereiding is, en de Rechtspraak zelf dossieronderzoek gaat doen.
Bent u ook van mening dat een eigen onderzoek door de Raad voor de rechtspraak niet in de weg staat aan een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek op basis van andere databronnen? Ziet u ook het voordeel dat door dit onafhankelijk onderzoek juist extra inzicht ontstaat?
Ik deel de mening dat een eigen onderzoek door de Raad voor de Rechtspraak een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek niet in de weg staat. In geval van onderzoek naar rechtbankdossiers moet het wel gaan om rechtszaken die zijn afgerond. Onafhankelijk onderzoek naar het verband tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen krijgt vorm via het inspectieonderzoek en de onderzoekscommissie.
Op welke wijze voorziet u in onafhankelijk onderzoek naar de rol van schulden bij uithuisplaatsingen op basis van alle relevante databronnen? Bent u bereid in overleg te treden met de universiteit Groningen over het mogelijk maken van dit onderzoek?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nog een onderzoek te laten starten. De Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) bekijkt welke factoren, waaronder schuldenproblematiek, een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen. Dit doet zij in het eerste (kwantitatieve) deelonderzoek, waarbij zij het CBS heeft gevraagd gegevens uit diverse voor het onderzoek relevante databronnen, zoals de Belastingdienst, de Basisregistratie Personen en gegevens over de jeugdbescherming te verzamelen en te relateren aan het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel. Daarnaast brengt de IJenV dit in kaart in het tweede (kwalitatieve) deelonderzoek, waarbij zij op basis van dossiers en gesprekken met onder andere ouders en medewerkers uit de jeugdbeschermingsketen in kaart brengt welke problematiek (waaronder schuldenproblematiek) samenhingen met het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel. De Rechtspraak gaat zelf dossieronderzoek doen. Dit onderzoek wordt begeleid door een externe commissie.
Deelt u het gevoel van urgentie over de invloed die schulden kunnen hebben op gezinnen gezien de huidige economische omstandigheden? Welke maatregelen treft u om te voorkomen dat schulden de belangrijkste oorzaak zijn om in te grijpen in gezinnen?
Uithuisplaatsingen zijn altijd ingrijpend, voor ouders en voor het kind, en moeten daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Enkel schuldenproblematiek is geen grond voor een uithuisplaatsing. Gecertificeerde Instellingen of de Raad van de Kinderbescherming kunnen tot een uithuisplaatsing verzoeken indien dit nodig is voor de veiligheid en ontwikkeling van een kind. Uiteindelijk weegt een kinderrechter af of de uithuisplaatsing noodzakelijk is. Er is geen indicatie dat schulden de belangrijkste oorzaak zijn om in te grijpen in gezinnen.
De toenemende financiële problemen in gezinnen heeft de nadrukkelijke aandacht van het kabinet en ook van gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor schuldhulpverlening en jeugdhulp.
De ernstige situatie in Suriname ten aanzien van ziekenhuiszorg |
|
Don Ceder (CU), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Kuipers , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat ziekenhuizen in Suriname kampen met een ernstig tekort aan (specialistisch) personeel, dat onder andere op de Neonatale Intensive Care Unit code zwart van toepassing is, en dit tot schrijnende situaties leidt?1
Ja. De regering is bekend met de precaire situatie in de Surinaamse gezondheidszorg.
Bent u bereid om Suriname te vragen waar Nederland kan ondersteunen op zowel personeel als materieel gebied en expertise-uitwisseling?
De crisis in de gezondheidszorg in Suriname is ruim aan bod gekomen in de gesprekken die de Minister-President en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben gevoerd tijden hun bezoek aan Suriname op 12 en 13 september jl. Een verslag van deze reis zal separaat aan de Kamer worden verstuurd.
Nederland draagt reeds via het Makandra-programma, dat is opgezet om technische assistentie uit te wisselen tussen Nederland en Suriname, bij aan de Surinaamse gezondheidszorg. Voormalig Directeur-Generaal van het RIVM de heer Sprenger is gedetacheerd bij de Surinaamse regering om te adviseren over de duurzame hervorming van de Surinaamse gezondheidszorg.
Om uit de huidige gezondheidscrisis te komen heeft de heer Sprenger bijgedragen aan het opstellen van een Herstelplan Gezondheidszorg dat recent door de Surinaamse regering is goedgekeurd. Om dit herstelplan te kunnen implementeren zijn financiële middelen nodig voor het Zorg Transitie Fonds. Suriname heeft tijdens de gesprekken met de Minister-President en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangegeven een gedeelte van de nog beschikbare Verdragsmiddelen in te willen zetten voor de gezondheidszorg. Concreet betekent dit dat ca. € 8 mln. zal worden ingezet voor dit Fonds.
Ook heeft Nederland tijdens de Covid-pandemie Suriname bijgestaan, door middel van het verstrekken van medicijnen, vaccins, beschermingsmateriaal en het faciliteren van de inzet van Nederlandse gezondheidsexperts.
Bent u ermee bekend dat Nederlandse ziekenhuizen of zorgorganisaties direct of indirect schaars (specialistisch) personeel werven uit Suriname om in Nederland te werken en hierdoor een «braindrain» ontstaat? Bent u het ermee eens dat dit, gelet op de reeds ernstige tekorten aan zorgpersoneel, onwenselijk en schadelijk is voor de volksgezondheid in Suriname? Bent u bereid om Nederlandse ziekenhuizen hierop aan te spreken?
Suriname kampt met een tekort aan zorgpersoneel. Volgens onbevestigde berichten worden er door diverse partijen uit verschillende landen verpleegkundigen geworven in Suriname.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is er mee bekend dat Surinaamse zorgmedewerkers in de Nederlandse gezondheidszorg werken. Het kabinet zet echter niet actief in op arbeidsmigratie van buiten de EER (met uitzondering van kennismigratie). Zo is er in Nederland nog onbenut arbeidsmarktpotentieel van mensen met een zorgachtergrond of affiniteit met zorg die in de Nederlandse gezondheidszorg kunnen worden ingezet. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheden van urenuitbreiding voor zorgmedewerkers met een deeltijdcontract. Daarnaast is er nog onbenut arbeidsmarktpotentieel in de Europese Unie.
Het staat zorgorganisaties echter vrij om Surinaamse verpleegkundigen en artsen in te zetten als zij voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld in de Wet arbeid vreemdelingen en in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het UWV toetst per aanvraag onder andere of er prioriteitsgenietend aanbod aanwezig is en of de werkgever voldoende heeft gedaan om binnen Nederland, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland personeel te vinden. Ook moet worden aangetoond dat de randvoorwaarden op orde zijn zoals huisvesting en een marktconform salaris.
Bent u bereid om gezien de financiële situatie van Suriname en gezien de historische banden (tijdelijk) de reis- en verblijfskosten en kosten voor coördinatie over te nemen van het Nederlands zorgpersoneel en experts, die zich bereid hebben geacht om Suriname te ondersteunen? En bent u bereid hiervoor een budget beschikbaar te stellen?
Er is reeds een budget beschikbaar voor het bekostigen van reiskosten van experts, via het Programma Uitzending Managers (PUM). Vooralsnog wordt dit budget toereikend geacht. Ook wordt via het reeds genoemde Makandra-programma technische assistentie geleverd.
Voor de eventuele inzet van Nederlands zorgpersoneel dat op vrijwillige basis naar Suriname wil gaan kan Suriname ervoor kiezen het Zorg Transitiefonds aan te wenden (zie ook antwoord op vraag 2).
Bent u bereid te bezien hoe Nederland, indien daar behoefte aan is, kan helpen met het opleiden en ondersteunen van instanties die bezig zijn geschoold medisch personeel op te leiden dan wel te specialiseren? Bent u bereid om hiervoor in samenwerking met de Minister van VWS een fonds in te richten?
Sinds 2012 ondersteunt Nederland Suriname bij het opleiden van Surinaamse basisartsen tot medisch specialist. In de samenwerkingsovereenkomst is de afspraak gemaakt dat Surinaamse basisartsen in de gelegenheid worden gesteld om het gedeelte van hun specialistische opleiding te volgen in Nederland. Voor de periode dat zij in Nederland verblijven worden zij geclausuleerd ingeschreven in het BIG-register. In 2022 is deze overeenkomst voor een periode van vijf jaar verlengd aangezien de samenwerking naar tevredenheid verloopt.
Daarnaast zijn er, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, recent afspraken gemaakt tussen de Nederlandse en Surinaamse regering over de inzet van de laatste tranche Verdragsmiddelen. De Surinaamse autoriteiten hebben besloten ca € 8 mln aan te wenden voor het Zorg Transitie Fonds in het kader van het zogenaamde Herstelplan Zorg Suriname. Het opleiden van medisch personeel is onderdeel van dit Herstelplan. Het inrichten van een apart fonds is derhalve niet opportuun.
Ook hebben in het kader van de Twinningfaciliteit Suriname-Nederland, waarmee samenwerking tussen maatschappelijke partners uit beide landen wordt gefaciliteerd en gefinancierd, diverse samenwerkingsprojecten in de zorgsector plaats gevonden, zoals een project rond de opleiding van huisartsen met het Radboud UMC.
Bent u bereid om bijv. stageplaatsen en samenwerkingsverbanden tussen ziekenhuizen in Nederland en Suriname te stimuleren en zou u dit financieel willen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 5.
Het nader verslag inzake de Wet toekomst pensioenen (36067) |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan), Hilde Palland (CDA), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid, minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat in de tabel op pagina 30 van de Nota naar aanleiding van het nader verslag bij de Wet toekomst pensioenen «Verwachte nominale en reële ontwikkeling van jaarlijkse pensioenuitkering gegeven verschillende beleggingsmixen» bij een verwachte inflatie van 2 procent (Commissie Parameters 1,9 procent) geen rekening wordt gehouden met het projectierendement van 1,5 procent? Geldt dit ook voor de cijfers bij de verwachte inflatie van 4 en 6 procent?1 Zo ja, kunt u aangeven waarom dit zo is?
Bij de genoemde tabel in de Nota naar aanleiding van het nader verslag is aangegeven dat het een versimpeld rekenvoorbeeld betreft. Daarbij is gerekend met een nominaal projectierendement van nul procent, waardoor impliciet een indexatie-afslag op de risicovrije rente is gehanteerd. Als gevolg hiervan is een toekomstige stijging van de pensioenuitkering ingebouwd. Dit geldt ook voor de cijfers in de Nota naar aanleiding van het nader verslag bij de verwachte inflatie van 4 en 6 procent. Ik erken dat in de beantwoording duidelijker had kunnen worden aangegeven van welke veronderstellingen bij het gehanteerde projectierendement is uitgegaan.
Lezen we het juist dat, rekening houdend met het feit dat het projectierendement nodig is om de nominale uitkering te financieren, bij een beleggingsmix van 50% aandelen en 50% vastrentende waarden er dus geen sprake is van een reële verwachte stijging van de pensioenen van 1,55%, zoals de regering aangeeft, maar slechts van 0,05%? (zie de toelichting van Actuarieel Bureau Confident, de heer H. Bets)? Wat betekent dit voor de koopkracht van gepensioneerden nu en straks – dit mede in het licht van de stijgende inflatie?
Bij de door uw Kamer aangegeven beleggingsmix en een verondersteld nominaal projectierendement van 1,5% is sprake van een verwachte jaarlijkse nominale stijging van de pensioenuitkeringen met 2,05%. In reële termen is dat bij een inflatie van 2% inderdaad 0,05%. Dat betekent dat in deze situatie het pensioen iets harder zou stijgen dan de inflatie.
Indien het antwoord op vraag 1 met «ja» beantwoord wordt, betekent dit dat de gepensioneerden bij een verwachte inflatie van 2 procent nog steeds kunnen rekenen op eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen (een van de doelstellingen van de Wet toekomst pensioenen)? Kunt u dit onderbouwen?
Ja, er is in het nieuwe pensioenstelsel inderdaad eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen. Het economische mechanisme dat in de berekeningen van de heer Bets wordt beschreven, waarin het beleggingsrisico het inflatierisico moet compenseren, is in het huidige contract en het huidige pensioenstelsel niet anders. In die zin zullen de mogelijkheden tot indexatie in het huidige contract bij dezelfde gehanteerde cijfers hetzelfde zijn, met als belangrijk verschil dat in het nieuwe contract minder buffers worden opgebouwd, wat tot eerdere indexatie ten opzichte van het huidige contract zal leiden.
Dit wordt ook aangetoond in een recente studie van Netspar, waaruit blijkt dat uitkeringen in de solidaire premieovereenkomst voor huidige deelnemers met grote kans hoger zijn dan die in de huidige uitkeringsovereenkomst, doordat in de solidaire premieovereenkomst minder buffervorming plaatsvindt, waardoor eerder toeslagen kunnen worden gegeven.2
Bent u het eens dat in haar eerdere rekenvoorbeelden, van o.a. het Centraal Planbureau (CPB), met een lage inflatie van 1,1% á 1,2% rekening is gehouden en dat daar de uitlatingen over koopkrachtbehoud op gebaseerd zijn? Was het gezien de in de memorie van toelichting (paragraaf 2.1) genoemde doelstelling van de nieuwe wet «Eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen» niet logischer en ook noodzakelijk geweest om bij de toetsing van een koopkrachtig pensioen uit te gaan van de 2% inflatiedoelstelling van de Europese Centrale Bank (ECB)?
Het CPB heeft voor de berekeningen waarnaar verwezen wordt, gebruik gemaakt van financieel-economische scenariosets van APG. In deze sets is als uitgangspunt voor de toekomst zoveel als mogelijk aangesloten bij marktprijzen van ultimo december 2019, dus ook voor inflatieverwachtingen. Op dat moment was dit de meest objectieve maatstaf voor de toekomstige verwachte inflatie die beschikbaar was. Met de kennis van nu is een verwachte inflatie van 1,1% à 1,2% laag, maar zoals gezegd, werd deze lage inflatie toen door marktpartijen – de meest objectieve indicator – zo ingeschat.
Daarnaast heb ik in de beantwoording van de voorgaande vraag toegelicht waardoor het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen biedt. Dat eerdere perspectief op indexatie ten opzichte van het huidige stelsel geldt ongeacht de gehanteerde inflatieverwachtingen.
Indien in antwoord op vraag 2 geen koopkrachtig pensioen voor gepensioneerden behaald kan worden, welke mogelijkheden ziet u om alsnog bij een verwachte inflatie van 2 procent te voldoen aan de doelstelling van de Wet toekomst pensioenen om een koopkrachtig pensioenstelsel te realiseren? Op welke wijze biedt het nieuwe stelsel straks compensatie voor inflatie?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, kan in het nieuwe stelsel een inflatie van 2 procent worden bijgehouden. Dit is afhankelijk van variabelen als de gehanteerde beleggingsmix en de toedeling van rendementen aan deelnemers en gepensioneerden, de hoogte van het projectierendement en het al dan niet inzetten van een solidariteits- of risicodelingsreserve voor inflatiebescherming. Los daarvan zullen in het nieuwe pensioenstelsel bij dezelfde premie, hetzelfde beleggingsbeleid en dezelfde economische omstandigheden, pensioenuitkeringen eerder en meer geïndexeerd kunnen worden dan in het huidige stelsel, zo heeft Netspar met berekeningen aangetoond.
Net zoals in het huidige contract geldt voor de solidaire premieovereenkomst dat de toe- of afname van koopkracht afhangt van de mate waarin de risicopremie op de beleggingsportefeuille hoger of lager is dan de inflatie. Die economische realiteit verandert niet door een ander pensioencontract af te spreken. Zoals gezegd, kan het nieuwe pensioenstelsel wel beter met deze lastige economische omstandigheden omgaan dan het huidige stelsel.
De regering merkt in antwoord op vragen van het lid Den Haan (Fractie Den Haan) (Nota naar aanleiding van het nader verslag, pagina 30) daarbij op dat een langdurige inflatie van 4 of 6 procent gegeven de Europese inflatiedoelstelling van rond de 2% uitzonderlijk en niet te verwachten is, kan aangegeven worden hoe uitzonderlijk dit is en wat de kans is dat we langdurig een inflatie van 4 procent of meer hebben?
Helaas is onbekend hoe lang een inflatie boven de Europese inflatiedoelstelling van 2 procent nog zal aanhouden. Dit is afhankelijk van vele onzekere economische en geopolitieke internationale factoren en ontwikkelingen, die niet te voorspellen zijn. De ECB gaat nog steeds uit van een terugkeer van de inflatie naar haar doelstelling van 2 procent op de middellange en lange termijn.
Ziet u aanleiding om het antwoord in het nader verslag op de vraag «of de regering met cijfermatige voorbeelden kan aangeven bij welke rendementen voor de cohorten ouderen koopkrachtbehoud realistisch te verwachten is met bijbehorende structurele inflatie van bijvoorbeeld 2, 4 of 6 procent en welke beleggingsmix daar volgens de regering bij hoort» te wijzigingen of aan te vullen?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn de gepresenteerde uitkomsten in de nota naar aanleiding van het nader verslag niet onjuist, maar had duidelijker aangegeven moeten worden met welk verondersteld projectierendement is gerekend in het versimpelde rekenvoorbeeld. Naarmate een hoger projectierendement wordt gehanteerd, zal de eerste pensioenuitkering hoger zijn. Keerzijde is dat het gemiddelde overrendement, zijnde het behaalde rendement op de totale beleggingen minus het projectierendement, daardoor lager zal zijn, waardoor de inflatie minder goed kan worden bijgehouden. De vaststelling van de hoogte van het projectierendement en de afwegingen daarbij zijn aan decentrale partijen, binnen de gestelde wettelijke kaders.
Is het mogelijk een gedetailleerder/uitgebreide tabel weer te geven die rekening houdt met o.a. volatiliteit van de beleggingsrendementen en de verschillen tussen de pensioencontracten?
Helaas kan de volatiliteit van beleggingsrendementen niet tot uitdrukking worden gebracht in een statische tabel. Hiervoor is een scenarioanalyse noodzakelijk, waarin in verschillende economische scenario’s pensioenuitkomsten op basis van een onzekere toekomst worden doorgerekend. Hiervoor verwijs ik onder meer naar de CPB-Notitie «Nieuwe pensioenregels: effecten en opties van het doorontwikkelde contract en een overgang naar een vlak premiepercentage». Deze CPB[1]notitie is destijds ook met de Kamer gedeeld (bijlage bij 32 043, nr.519). Ook zal ik uw Kamer op korte termijn, vóór het wetgevingsoverleg op 12 september a.s., aanvullende DNB berekeningen doen toekomen.
Het toezicht op gezinshuizen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Zullen, aangezien u in de beantwoording van eerdere vragen aangeeft dat wordt gewerkt aan de algemene maatregel van bestuur (AMvB) reële prijzen, waar met kostprijselementen sturing wordt gegeven aan de opbouw van een reële prijs voor jeugdhulp, hier ook richtlijnen in worden opgenomen voor reële kosten voor vastgoed, omdat er veel zorggeld aan vastgoed wordt besteed bij gezinshuizen?1
Met de AMvB reële prijzen Jeugdwet worden gemeenten en aanbieders verplicht hun prijzen op te bouwen uit landelijk bepaalde kostprijselementen. Eén van deze kostprijselementen betreft overheadkosten, waarvan vastgoed een categorie is. Dat heeft tot gevolg dat gemeenten en aanbieders met (onder meer) het vastgoed rekening moeten houden om te komen tot reële prijzen. In de handreiking «inzicht in tarieven» is opgenomen op welke manieren de kostprijs op basis van kostprijselementen kan worden berekend. In de handreiking «tariefstelling gezinshuiszorg» is de bouwsteen huisvesting opgenomen, waarin uiteen is gezet uit welke componenten huisvestigingskosten bestaan.2
In hoeverre past het bij uw visie op het gezinshuis dat hier steeds meer en goedkoop personeel voor wordt ingezet, zoals stagiairs, die vervolgens alleen op een groep komen te staan? Is dit wenselijk? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Nee: Het is niet wenselijk dat stagiairs alleen en zonder begeleiding worden ingezet in een gezinshuis. Stagiairs zijn nog in opleiding en moeten worden begeleid door een ervaren professional.
Herkent u het beeld dat de expert de heer van der Helm schetst dat vastgestelde kwaliteitscriteria worden opgevat als richtsnoeren waar gezinshuizen zich officieel niet aan hoeven te houden? Zo ja, wat vindt u daarvan?2
De vastgestelde kwaliteitscriteria voor gezinshuizen worden op verschillende manieren gebruikt door de betrokken partijen. Het zijn veldnormen voor de sector die door het veld zelf en andere betrokkenen zijn opgesteld. Hoewel de criteria niet zijn vastgelegd in wet- of regelgeving, zijn deze criteria niet vrijblijvend. De gemeenten gebruiken de kwaliteitscriteria als richtsnoer bij de inkoop van de gezinshuiszorg en kunnen hiermee zien of de kwaliteit van de gezinshuiszorg voldoet aan de gestelde normen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gebruikt de kwaliteitscriteria bij het toetsen van de kwaliteit van zorg. En ook voor de jeugdigen en de ouders die gebruik maken van de gezinshuiszorg geven de criteria een duidelijk kader wat gezinshuiszorg inhoudt en waaraan deze moet voldoen.
Gezien de diversiteit en verscheidenheid in het aanbod van de gezinshuizen is er door de sector zelf niet voor gekozen om de kwaliteitscriteria als bindende kwaliteitseisen voor te schrijven.
Waarom heeft u ervoor gekozen om samen met de sector bindende kwaliteitseisen tegen te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het haalbaar dat gezinshuizen zelf hun eigen meta-toezicht inrichten als bindende kwaliteitseisen missen? Zo ja, hoe dan?
Allereerst is het zo dat de gezinshuizen niet zelf hun eigen metatoezicht inrichten. Bij metatoezicht toetst de IGJ de private borging (middels het Keurmerk Gezinshuizen van de franchiseorganisatie Gezinshuis.com en hoofdaannemer Driestroom) op haar doeltreffendheid. Een onderdeel van deze toets op doeltreffendheid is het toezicht van de IGJ bij gezinshuizen om na te gaan of de private borging in de praktijk goed werkt en tot goede kwaliteit van de jeugdhulp leidt. Pas op het moment dat de doeltreffendheid is vastgesteld, kan de IGJ besluiten tot aanpassing van het toezicht, zoals het minder intensief uitvoeren van het toezicht.
Vindt u het überhaupt wenselijk dat gezinshuizen winst maken, aangezien u in beantwoording van eerdere vragen heeft aangegeven dat u met het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) voorwaarden kan stellen aan winst? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?3
Sommige gezinshuisouders zijn werkzaam als zelfstandig ondernemer. Zij kunnen en mogen in beperkte mate winst maken. Soms worden deze winsten weer gebruikt voor investeringen om de zorg of de huisvesting te verbeteren. Exorbitante winsten zijn niet wenselijk en wil het kabinet voorkomen. Met het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot het uitkeren van winsten.
Wat is volgens u de verantwoordelijkheid van jeugdbeschermingsorganisaties als het gaat om het zicht op de kwaliteit van de zorg in een gezinshuis?
De jeugdbeschermingsorganisaties zijn verantwoordelijk voor de afspraken over de hulp die nodig is voor een jeugdige of kind, welke uit huis en onder toezicht wordt geplaatst. Ook indien een jeugdige in een gezinshuis is geplaatst, houdt de voogd (jeugdbeschermer) zicht op de kwaliteit van de geboden zorg in dit gezinshuis. Indien een voogd constateert dat de kwaliteit van de zorg in een gezinshuis onvoldoende is, of als de veiligheid van een jeugdige niet gewaarborgd is, dan kan een jeugdbeschermer ingrijpen. Dit kan door in gesprek te gaan met de gezinshuisouders of, als het probleem groter is en niet kan wordt opgelost, door de kwestie aan te kaarten bij de manager(s) van de jeugdbeschermingsorganisatie. In ernstige gevallen kan een jeugdige door een jeugdbeschermingsorganisatie worden overgeplaatst naar een andere zorgaanbieder.
Daarnaast hebben de professionals van de jeugdbeschermingsorganisaties ook de mogelijkheid om een klacht of melding te doen bij de IGJ over een jeugdhulpaanbieder zoals een gezinshuis. De IGJ gaat de melding dan nader onderzoeken.
Wanneer moeten zij ingrijpen en op welke manier?
Zie antwoord vraag 7.
Zouden vertrouwenspersonen meer bevoegdheden moeten krijgen om de positie van de kinderen te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke bevoegdheden?
Vertrouwenspersonen bespreken klachten van jeugdigen over bijvoorbeeld de kwaliteit van de zorg met hen. Tijdens de bezoeken kunnen jeugdigen met de vertrouwenspersoon in gesprek gaan over hun vragen, hun onvrede, klachten of andere zaken. Als hieruit blijkt dat er sprake is van een onveilige situatie of een situatie waarin de rechtspositie van de kinderen in gevaar is, dan kan de vertrouwenspersoon het kind ondersteunen om dit aan te kaarten. Wil of durft het kind dat niet, is er sprake van acuut gevaar dan kan de vertrouwenspersoon deze situatie zelf aankaarten. In principe doet de vertrouwenspersoon dat bij het gezinshuis zelf of bij de jeugdhulpaanbieder waar het gezinshuis onder valt. Wordt dit signaal niet of onvoldoende opgepakt, dan kan het AKJ het signaal melden bij de IGJ.
Over de werkwijze van het melden van signalen van vertrouwenspersonen van het Advies- en Klachtenbureau (AKJ) aan de IGJ zijn afspraken gemaakt met de IGJ. De vertrouwenspersoon kan zelf ook, op grond van eigen waarneming, signaleren bij de betrokken instanties (jeugdhulpaanbieder of jeugdbeschermingsorganisatie) en/of bij de IGJ. Daarnaast kan de vertrouwenspersoon ook signaleren bij de gemeente; bijvoorbeeld bij de inkopende organisatie. Dit zullen zij in ieder geval doen indien blijkt dat er sprake is van een onveilige situatie.
De bevoegdheden van de vertrouwenspersonen van onder meer het AKJ om de positie en veiligheid van kinderen te verbeteren, is hiermee voldoende gewaarborgd.
Waarom kunnen gezinshuizen niet gesloten worden op basis van de jeugdwet, zoals de inspectie stelt? Kan de inspectie gezinshuizen wel op basis van een andere wet sluiten? Zo ja, op basis van welke wet?
Hoewel de IGJ formeel een gezinshuis niet voor onbepaalde tijd kan sluiten, heeft de IGJ op grond van de jeugdwet wel de mogelijkheid c.q. de bevoegdheid tot oplegging van een aanwijzing of bevel om een jeugdhulpaanbieder over te dragen en geen nieuwe jeugdigen aan te nemen, zolang de normafwijking niet is beëindigd. Naleving van de aanwijzing kan eventueel afgedwongen worden middels de last onder dwangsom. Daarmee wordt de instelling de facto gesloten zolang de IGJ significante risico’s ziet voor de kwaliteit en veiligheid van de verleende jeugdhulp. Een verder strekkende bevoegdheid in de Jeugdwet is daarmee niet nodig.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de inspectie grip kan houden op 7000 jeugdhulpbedrijven?
Het zicht houden op de kwaliteit van 7.000 jeugdhulpaanbieders is een verantwoordelijkheid van verschillende partijen. Allereerst is de zorgaanbieder zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor (de inkoop van) een kwalitatief en kwantitatief toereikend hulpaanbod en zullen zij bij de inkoop van de zorg nadere kwaliteitseisen stellen. De IGJ is de toezichthouder op de aanbieders van jeugdhulp. De IGJ geeft haar toezicht op verschillende manieren vorm en gaat hierbij risico-gestuurd en responsief te werk. Risico-gestuurd toezicht is toezicht waarbij risicovolle thema’s en risicovolle instellingen worden onderzocht. Dit gebeurt op basis van de informatie die de IGJ verzamelt over de jeugdhulpaanbieders en bijvoorbeeld naar aanleiding van meldingen en signalen. Responsief toezicht is toezicht dat past bij het soort jeugdhulpaanbieders, bij hun gedrag en motivatie en dat effectief is om de kwaliteit en veiligheid van de zorg te verbeteren.
De IGJ houdt, naast het toezicht op individuele aanbieders, ook toezicht op groepen aanbieders. Voorbeelden hiervan zijn het toezicht op nieuwe jeugdhulpaanbieders en het metatoezicht zoals in de antwoorden op de vragen 5, 12 en 13 nader is toegelicht.
Waarom is er via het experiment metatoezicht gekozen om te varen op het interne toezicht van franchiseorganisaties die een duidelijk eigen belang hebben in een goede beoordeling van hun instellingen?
Zoals in vraag 11 aangegeven, is het borgen van de kwaliteit van jeugdzorg een tussen verschillende partijen. Hierin spelen gemeenten en ook koepels of vertegenwoordigers van kleine aanbieders een rol. In de pilot die op dit moment loopt, onderzoekt de IGJ in hoeverre zij in haar toezicht kan leunen op deze partijen. Het definitief inzetten van metatoezicht zal pas gebeuren als de IGJ vertrouwen heeft in deze partijen. De IGJ zal daar pas na de pilot een besluit over nemen. Zie ook de antwoorden op de vragen 5 en 13.
Wat is het doel van deze proef? Wat zijn de criteria waar de proef op getoetst wordt om te bepalen of dit een vervolg zal krijgen? Wanneer is de proef volgens u geslaagd?
Bij het project metatoezicht gaat de IGJ samen met het veld na in hoeverre het veld zelf in staat is om de kwaliteit van de (jeugd)hulp bij gezinshuizen en zorgboeren te toetsen. Eerst is bij certificerende instellingen, keurmerken, franchisegevers en hoofdaannemers nagegaan in hoeverre deze bijdragen aan de kwaliteit van de (jeugd)hulp. De door de branche opgestelde kwaliteitscriteria, en de wettelijke eisen vormen hiervoor de basis. De conclusie is dat het private toezicht een basis kan vormen voor het nader ontwikkelen van metatoezicht. Vervolgens zijn vier pilots gestart, twee bij gezinshuizen en twee bij zorgboeren. In deze pilots gaat de IGJ na of de private borging in de praktijk doeltreffend werkt bij de onderzochte gezinshuizen/zorgboeren en of de kwaliteit van de (jeugd)hulp voldoende is. Bij gebleken effectiviteit (medio 2023) kan de IGJ besluiten om het toezicht bij kleine aanbieders minder intensief uit te voeren. Daarna kan de IGJ ook bij andere samenwerkingsverbanden waar een vorm van private borging plaatsvindt nagaan of deze doeltreffend werkt, zodat metatoezicht een manier van toezicht is die breder wordt ingezet.
Kunt u toelichten, aangezien u in de beantwoording van eerdere vragen uiteen heeft gezet hoe klachten over misstanden veilig gemeld kunnen worden, welk gevolg een gegrond verklaarde klacht heeft voor het vervolg van de casus? Welke stappen kunnen ouder/kind zetten als de instelling geen actie onderneemt naar aanleiding van gegrond verklaarde klacht? Heeft u hier voorbeelden van?4
Een jeugdhulpaanbieder moet binnen een maand na de uitspraak van de klachtencommissie schriftelijk aangeven of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen, en zo ja welke. In de praktijk kan het voorkomen dat een ouder of kind van mening is dat de jeugdhulpaanbieder onvoldoende verbetering laat zien, ondanks de toezegging van de jeugdhulpaanbieder welke maatregelen ze gaan nemen. Zij kunnen gedurende elk moment als ze onvrede ervaren contact opnemen met het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Het LMZ informeert en adviseert ouders, kinderen en naasten over welke stappen ze kunnen zetten op het moment dat ze onvrede hebben. Als de klachtroute al doorlopen is en de jeugdhulpaanbieder laat volgens de klager onvoldoende verbetering zien dan gaat het LMZ met de klager in gesprek. In dat geval wil de IGJ graag de onderliggende stukken ontvangen, zoals de ingediende klacht, de uitspraak van de klachtencommissie en de reactie van de jeugdhulpaanbieder op de uitspraak om zo een duidelijk beeld van de situatie te kunnen vormen. Een dergelijke situatie kan, in overleg met de klager, op individueel niveau beoordeeld worden door de inspecteurs. Afhankelijk van de inhoud van de klacht zullen de inspecteurs bepalen welke interventie richting de jeugdzorgaanbieder plaatsvindt.6
Het bericht ‘Toezichthouder: inhaalzorg na corona blijft een probleem’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toezichthouder: inhaalzorg na corona blijft een probleem» van 30 augustus jl.?1
Ja.
Hoe kwalificeert u het feit dat er nog steeds 120.000 patiënten wachten op behandelingen die tijdens de pandemie zijn uitgesteld? Hoe kan het dat dit enorme aantal wachtende patiënten in de afgelopen maanden niet is afgenomen?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft in de monitor «Toegankelijkheid van de zorg» van 30 augustus jongstleden aangegeven dat het aantal extra mensen dat wacht op een behandeling in een ziekenhuis in augustus relatief gelijk is aan het aantal wachtenden in juni. De lengte van de gemiddelde wachttijden blijft stabiel hoog en hoger dan de Treeknorm. Kanttekening bij deze cijfers is dat de aanlevering van de data verbeterd is waardoor het lijkt alsof er nu meer wachtenden zijn. Ik vind het belangrijk dat de uitgestelde zorg zo snel mogelijk wordt ingehaald. Zorgprofessionals doen hun uiterste best om patiënten zo snel mogelijk te helpen en toch lukt het niet om de wachtlijsten weg te werken. De NZa noemt in de monitor een aantal oorzaken zoals een hoog ziekteverzuim en corona. Verder geeft de NZa aan dat de verschillen in wachttijden tussen regio’s duidelijk maken dat samenwerking kan bijdragen aan kortere wachttijden en wachtlijsten.
Wat is er terecht gekomen van uw oproep aan de zorg om «een tandje bij te zetten» voor de inhaalzorg? Wat heeft u eraan gedaan om dat mogelijk te maken?
Ik vind het zorgelijk dat er nog steeds veel patiënten wachten op een behandeling. Dit is ook de reden dat ik regelmatig met partijen om tafel zit en afspraken heb gemaakt om ervoor te zorgen dat deze zorg zo snel mogelijk wordt ingehaald. U bent hierover geïnformeerd in mijn brief aan de Kamer op 5 juli jongstleden.2 Daarnaast heb ik hier onlangs overleg ook over gehad met de Patiëntenfederatie Nederland. De Patiëntenfederatie heeft aangegeven nog steeds signalen te ontvangen van mensen die al lang wachten op een ingreep en als gevolg daarvan hinder ondervinden. Het blijft van belang dat zorgaanbieders goed communiceren met de patiënten over de wachttijd en de mogelijkheid voor zorgbemiddeling onder de aandacht brengen. Ik heb de ziekenhuizen daarom ook gevraagd om onverminderd in te zetten op het actief bijhouden van de wachtlijsten en patiënten te wijzen op de mogelijkheid van zorgbemiddeling zodat zij mogelijk sneller binnen hun eigen regio geholpen kunnen worden. Zo blijkt bijvoorbeeld dat zorgbemiddeling in het overgrote deel van de aanvragen effectief is en patiënten ook daadwerkelijk sneller geholpen kunnen worden. Ik informeer u op korte termijn per brief over de stand van zaken uitgestelde zorg en de voortgang op de bestuurlijke afspraken.
In welke mate zijn de genoemde oorzaken, respectievelijk 1 ziekteverzuim, 2 medewerkers die geen avond-/weekenddiensten draaien, 3 IC-capaciteit, 4 capaciteit in revalidatiecentra en 5 capaciteit in verpleeghuizen van invloed op de inhaalzorg? Kunt u dat kwantitatief maken?
Alle genoemde oorzaken hebben invloed op de mate waarin de (planbare) zorg geleverd kan worden. Het staat vast, zoals ook uit de monitor van de NZa blijkt, dat het ziekteverzuim hoger is dan normaal. Het is echter niet één op één aan te wijzen welk stukje hoeveel invloed heeft, het is een samenhangend geheel van aspecten die elkaar beïnvloeden.
Op welke manier gaat u deze oorzaken aanpakken om de inhaalzorg weer op gang te brengen? Welke stappen zijn er bijvoorbeeld gezet om wachtlijstbemiddeling en inzicht in wachtlijsten te optimaliseren?
Er is niet één oplossing die ervoor kan zorgen dat uitgestelde zorg wordt weggewerkt. Er worden langs meerdere wegen verschillende acties ingezet door diverse partijen.
Allereerst zijn het de zorgprofessionals die zich inzetten om patiënten zo snel mogelijk te helpen. Zij hebben contact met de patiënten, maken een urgentie-inschatting en kunnen patiënten wijzen op de mogelijkheden op zorgmiddeling naar een andere aanbieder waardoor een patiënt mogelijk sneller geholpen kan worden. Daarnaast worden er ook vanuit de zorgverzekeraars verschillende acties in gang gezet.
In het veld worden goede voorbeelden ontwikkeld die weer andere zorgprofessionals kunnen inspireren en ondersteunen in het contact met hun patiënt waardoor beter zicht is op de wachtlijsten. Het OLVG in Amsterdam maakt bijvoorbeeld gebruik van een wachtlijstapp. De ervaring daar leert dat met een goede wachtlijstplanning onnodig wachten voorkomen kan worden. Met behulp van een app kan het ziekenhuis contact onderhouden met patiënten op de wachtlijst. Daar bleek dat een derde van die patiënten op dit moment niet op de wachtlijst hoort. Voor de overige patiënten geldt dat beter inzichtelijk is wat hun huidige zorgvraag en de urgentie van die vraag is. De patiënten voelen zich door deze werkwijze ook beter gehoord en weten beter waar zij aan toe zijn.
Ik heb daarom met de ziekenhuizen afgesproken dat zij inzetten op het actueel houden van hun wachttijden en dat ze daarbij kijken naar manieren om dit slimmer in te richten, zoals dit voorbeeld van het OLVG, om zo van elkaar te leren.
Om beter inzicht te krijgen in de cijfers over de werkvoorraden heeft de NZa samen met de partijen binnen de medisch-specialistische zorg afspraken gemaakt over de nieuwe wijze van aanlevering van deze cijfers aan de NZa. Dit heeft geleid tot een sterke toename in aanlevering.
Verder heeft de NZa controlebezoeken uitgevoerd bij de vier grootste zorgverzekeraars om vast te stellen of zij maximaal hun rol pakken in het wegwerken van de uitgestelde zorg. Waar nodig neemt de NZa aanvullende maatregelen. Ook bekijkt de NZa samen met de Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) hoeveel extra zorg de zelfstandig behandelcentra (zbc’s) binnen de bestaande capaciteit kunnen leveren. Over de uitkomsten van deze onderzoeken zal ik u op korte termijn nader informeren.
Daarnaast heeft de NZa samen met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Patiëntenfederatie Nederland (PFN) gekeken naar mogelijkheden om zorgbemiddeling nog meer onder de aandacht te brengen. Dit heeft ertoe geleid dat ZN hier landelijk aandacht aan heeft besteed via advertenties in kranten. Daarnaast worden in de filmpjes in de wachtkamer (narrow casting), bij bijvoorbeeld de huisarts, de mogelijkheden van zorgbemiddeling ook onder de aandacht gebracht.
In hoeverre is inmiddels geregeld dat de capaciteit van zelfstandige klinieken wordt ingezet voor inhaalzorg? Wat doet u eraan om deze capaciteit zoveel als mogelijk in te zetten?
Zelfstandige behandelcentra (zbc’s) leveren al veel meer zorg dan voor de coronapandemie. Uit de monitor van de NZa blijkt dat zbc’s in de eerste helft van 2022 25% meer productie hebben gedraaid dan in 2019. ZN geeft aan te zien dat patiënten ook zelf de zbc’s beter weten te vinden en met zorgbemiddeling daar ook sneller geholpen worden. In de regio’s zijn zorgverzekeraars in gesprek met elk ziekenhuis waarbij ook het nabellen van wachtenden, ook over de mogelijkheden van een sneller alternatief elders, aan de orde komt. Voor de acties die ingezet zijn om zorgbemiddeling beter onder de aandacht te brengen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Betreurt u niet dat u voor de zomer niet in bent gegaan op het aanbod van de Duitse ziekenhuizen om een deel van de inhaalzorg voor Nederlandse patiënten over te nemen, ondanks de oproep van onder andere de VVD om hier wel op in te gaan? Bent u bereid alsnog contact op te nemen met de Duitse ziekenhuizen om afspraken te maken die de inhaalzorg helpen versnellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op korte termijn informeren over deze afspraken?
In de eerste plaats moeten we alle mogelijkheden in Nederland zo goed mogelijk benutten om patiënten zo snel mogelijk te helpen. Ook uit de monitor van de NZa blijkt dat er regionaal verschillen zitten in de wachtlijsten waaruit blijkt dat betere samenwerking (in de regio) nog tot verbetering kan leiden. Ik zie de volgende stapsgewijze aanpak:
Ziekenhuizen zetten maximaal in om de zorg binnen het eigen ziekenhuis in te halen.
Ziekenhuizen kunnen onderling patiënten doorverwijzen en moeten samen goed kijken waar de patiënt het beste (elders in de regio) geholpen kan worden.
Zelfstandige behandelcentra hebben capaciteit om uitgestelde zorg te leveren.
Patiënten kunnen, op individuele basis, bemiddeld worden voor zorg naar het buitenland.
In alle gevallen hebben zorgverzekeraars hierin een belangrijke rol waar het gaat zorgbemiddeling. Het aanbod uit Duitsland klinkt ideaal, maar we moeten ook oog hebben voor de mogelijke beperkingen bij zorgbemiddeling naar het buitenland. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de nazorg die patiënten nodig hebben. Daarvoor moet óf capaciteit zijn in Nederland, óf een patiënt moet voor alle vervolgafspraken afreizen naar het buitenland. Ook zijn er veel patiënten die niet in het buitenland geholpen willen worden, bijvoorbeeld vanwege een bestaande langdurige behandelrelatie in Nederland of vanwege de taalbarrière. In grensregio’s zijn overigens al langer bestaande samenwerkingsverbanden met ziekenhuizen over de grens. Deze moeten zo goed mogelijk benut worden door de ziekenhuizen.
Bent u het ermee eens dat het heel belangrijk is dat mensen die wachten op behandelingen, proactief en compleet worden geïnformeerd over waar ze terecht kunnen voor de benodigde zorg, ook als dat van een andere dan hun reguliere zorgverlener is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat zowel zorgverzekeraars als zorgverleners dit doen?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 5 heb toegelicht zijn er verschillende acties ingezet om zorgbemiddeling beter onder de aandacht te brengen bij zowel zorgverleners als de patiënten zelf.
Daarnaast is voor deze vorm van wachtlijstbemiddeling door zorgverzekeraars inzicht in en delen van persoonlijke gegevens met zorgverzekeraars nodig. Ik vind het van belang om beschikbare gegevens waar mogelijk te benutten om mensen de juiste zorg op de juiste plek te bieden, maar wel altijd met inachtneming van de regelgeving rondom privacy en gegevensbescherming. Daarom verkennen we dit najaar vanuit het Ministerie van VWS samen met Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Vektis en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) welke ruimte de huidige wetgeving biedt en hoe we hieraan praktisch nadere invulling kunnen geven, ook ten aanzien van wachtlijstbemiddeling. Hiermee geven we tevens uitvoering aan de motie De Haan/Kuzu3.
Het artikel ‘Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Raad voor de rechtspraak niet wil meewerken aan een, anders dan door henzelf verricht, onafhankelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor de Rechtspraak heeft aangegeven geen vervolg te geven aan de verkennende gesprekken met de Rijksuniversiteit Groningen. De Rechtspraak zal zelf onderzoek gaan doen.
Wat vindt u van het feit dat dit onafhankelijke onderzoek, dat vier tot vijf maanden duurt, inmiddels al afgerond had kunnen zijn? Kunt u aangeven hoe dit zo lang heeft kunnen duren?
Of het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen al afgerond had kunnen zijn kan ik niet beoordelen.
Kunt u toelichten waarom dit onafhankelijke onderzoek nog niet plaats heeft gevonden? Doet dit, volgens u, recht aan de urgentie van dit onderwerp?
Het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen gaat uit van het verkrijgen van dossiers van rechtbanken. De Raad voor de Rechtspraak heeft kenbaar gemaakt dat dit niet mogelijk is omdat het in veel gevallen gaat om lopende uithuisplaatsingen, die jaarlijks opnieuw worden beoordeeld. De Raad voor de Rechtspraak heeft aangegeven dat onderzoek naar die zaken door een derde partij niet aan de orde kan zijn.2
Bent u van mening dat de Raad voor de rechtspraak voldoende zelf kan onderzoeken of er uithuisplaatsingen hebben plaatsgevonden vanwege schuldenproblematiek? Zo ja, waarom wel?
Ik vind het positief dat de rechtspraak zelf het initiatief neemt voor reflectie en onderzoek. Bestuursrechters reflecteerden eerder al, eveneens naar aanleiding van de toeslagenaffaire. Het rapport dat deze werkgroep opleverde getuigt van het vermogen om grondig en kritisch naar het eigen functioneren te kijken. Bij het reflectieprogramma van de familie- en jeugdrechters zijn behalve rechters, raadsheren en juridisch medewerkers ook vier externe adviseurs betrokken. Deze adviseurs komen uit de wetenschap, ontwikkelingspsychologie en advocatuur. Ook bij het geplande dossieronderzoek van de rechtspraak naar de uithuisplaatsingen van kinderen uit gedupeerde gezinnen zal een externe begeleidingscommissie zijn.
Bent u bekend met het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit onderzoeksplan aan de Kamer doen toekomen?
Het onderzoeksvoorstel is met een persbericht op 26 mei 2022 op de website van de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd.3
Klopt het dat de Raad voor de rechtspraak aangeeft dat zelf onderzoek doen de enige optie is? Deelt u deze mening? Zo ja, waarom?
Uitgangspunt in ons rechtsbestel is dat rechters in appel oordelen over beslissingen in eerste aanleg, dat is een essentieel onderdeel van onafhankelijke rechtspraak. Aangezien een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter (lopende uithuisplaatsingen worden jaarlijks opnieuw beoordeeld), past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn. Daar kan nog veel tijd overheen gaan. Ik vind het mede daarom positief dat de rechtspraak zelf aan reflectie doet en dossieronderzoek wil gaan doen.
Klopt het dat er contact is geweest tussen de Rijksuniversiteit Groningen en uw ministerie? Kunt u bevestigen dat er via die weg ook contact is geweest met de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid? Klopt het dat de seinen daar op groen hebben gestaan voor een onderzoek? Kunt u dit bevestigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de inhoud van dit contact aan de Kamer doen toekomen?
De Rijksuniversiteit Groningen informeerde in het voorjaar het ministerie over het plan om in het kader van de toeslagenaffaire onderzoek te doen naar rechtbankdossiers van uithuisgeplaatste kinderen. In juli heeft mijn ministerie eenmaal bij de onderzoekers geïnformeerd naar de stand van zaken. Toen bleek dat het onderzoek geen doorgang zou vinden.
De Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) liet mij weten dat de Rijksuniversiteit Groningen in mei telefonisch contact heeft opgenomen. Voorafgaand aan dit contact heeft de Inspectie het persbericht en onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen ontvangen. Telefonisch heeft de Inspectie een toelichting gegeven op het onderzoek dat zij thans aan het uitvoeren is. De Inspectie gaat niet over het wel of niet instellen van onderzoeken door andere partijen en heeft dat ook kenbaar gemaakt. De Inspectie heeft verder geen contact gehad met de Rijksuniversiteit Groningen en is niet op de hoogte gebracht van verdere ontwikkelingen.
Kunt u bevestigen dat een onafhankelijk onderzoek naar de uithuisplaatsingen van maatschappelijk belang is en moet plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit vorm geven?
Ik onderschrijf het belang van onafhankelijk onderzoek. Dit is nodig voor inzicht en erkenning. Dit krijgt vorm via het inspectieonderzoek en de onderzoekscommissie.
Bent u van mening dat een onderzoek naar het functioneren van rechters betrouwbaar is als het niet door een derde onafhankelijke partij wordt uitgevoerd? Zo ja, waarom wel? Zo nee, kunt u toelichten of u dit onderzoek van de Raad voor de rechtspraak als betrouwbaar en onafhankelijk kunt definiëren?
Het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen is niet gericht op het onderzoeken van het functioneren van rechters. Het onderzoekvoorstel heeft als focus om te achterhalen wat de invloed was van schuldenproblematiek op de beslissing een kind uit huis te plaatsen, en of die schuldenproblematiek het gevolg was van het terugvorderen van kinderopvangtoeslag. Naar verwachting wordt dit met het onderzoek van de IJenV ook inzichtelijk gemaakt. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen.
De rechtspraak voert momenteel een reflectietraject uit. Hierover is uw kamer geïnformeerd in november 2021. Hiernaast zal de Rechtspraak zelf onderzoek te doen naar de beslissingen tot uithuisplaatsing van kinderen uit gezinnen die gedupeerd zijn in de toeslagenaffaire. Het zelf doen van onderzoek is nodig omdat het in veel gevallen gaat om nog lopende rechtszaken. De rechtspraak zal wel een externe begeleidingscommissie betrekken bij het onderzoek.
Bent u van mening dat de ernst van situatie met zich mee brengt dat er, zo snel mogelijk, een onafhankelijk feitelijk onderzoek moet worden gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven dat er geen schijn van objectieve partijdigheid is als de rechterlijke macht deze fouten zelf gaat onderzoeken?
Het onderzoek van de IJenV naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming is reeds in januari van dit jaar gestart. Daarnaast werk ik aan de instelling van een onafhankelijke onderzoekscommissie. Ik vind het positief dat de rechtspraak zelf het initiatief neemt tot reflectie en onderzoek. De rechtspraak heeft eerder laten zien in staat te zijn grondig en kritisch naar de eigen rol te kijken; dat verwacht ik ook in de onderhavige kwestie. Op voorhand kan echter niet gesteld worden dat sprake is van «fouten» bij de rechterlijke macht.
Kunt u aangeven wat u gaat doen om dit proces te versnellen? Kunt u bevestigen dat er een zeker gevoel van urgentie aanwezig is?
Die urgentie is er. Het voorbereiden en uitvoeren van onderzoek kost tijd. Naar verwachting komen in oktober de kwantitatieve onderzoeksresultaten van de IJenV beschikbaar. Ondertussen werk ik aan de instelling van een onderzoekscommissie en richt ik mij op het vinden van een voorzitter. Ik verwacht uw Kamer hier spoedig over te kunnen informeren.
Kunt u aangeven wanneer u verwacht dit onderzoek te kunnen laten starten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 12 heb aangegeven, richt ik mij op het vinden van een voorzitter voor de onderzoekscommissie. Dit heeft prioriteit omdat de verdere uitwerking en voorbereidingen door of in samenspraak met de voorzitter moeten plaatsvinden. Het onderzoek zal naar verwachting dit najaar starten.
De aankopen en transacties in het kader van het nieuwe aanmeldcentrum in Bant |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kunt u een gedetailleerde reconstructie geven (en dus niet volstaan met uw brief van 6 juli) van de gang van zaken met betrekking tot de aankoop van de kavel in Bant waarop u een nieuw aanmeldcentrum wilt vestigen – vanaf het allereerste moment dat de kavel in beeld was tot en met het afronden van de aankoop? Zo nee, waarom niet?
Eind maart 2022 heeft naar aanleiding van een informatiebijeenkomst in het kader van Aanpak stikstof Flevoland, zich de mogelijkheid voorgedaan om te komen tot de aankoop van een boerderij met opstallen. In april is COA door de CdK van de provincie Flevoland in de rol van rijksorgaan gewezen op de mogelijkheid tot het kunnen aankopen van 10 ha grond met bijbehorende opstallen in de Noordoostpolder. Er hebben in deze periode diverse gesprekken plaatsgevonden tussen de CdK in de rol van rijksorgaan, de bestuursvoorzitter van het COA, de directeur-generaal Migratie en mijzelf. Bij het bekijken van de ruimtelijke mogelijkheden in geval van aankoop van het gehele bedrijf, is gekeken naar de specifieke locatie, de mogelijkheden en maatschappelijke opgaven. Daarop heeft de commissaris in zijn hoedanigheid als rijksorgaan de partijen samengebracht. Dit is op verzoek van het Rijk gedaan, waarbij de grondslag voor de CdK om een goede samenwerking tussen het Rijk en de betrokken overheden te bevorderen is gelegen in artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. Eind april 2022 heeft er vervolgens een gesprek met vertrouwelijk karakter plaatsgevonden tussen de CdK in de rol van rijksorgaan en het college van B&W alsmede de fractievoorzitters van de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder over de mogelijkheid tot koop van de grond met opstallen aan de Oosterringweg in Bant (Luttelgeest) door COA. Op ambtelijk niveau is er na dit gesprek contact geweest met de provincie over deze mogelijkheid.
Bij de totstandkoming van de koopovereenkomst was de CdK in zijn rol van provinciaal orgaan betrokken. Deze rol dient te worden onderscheiden van de rol van de CdK als rijksorgaan. Na de aankoop door COA, heeft COA op 6 juli het formele verzoek tot planvorming van het aanmeldcentrum bij het college van B&W van de gemeente Noordoostpolder ingediend, zodat gesprekken met belanghebbenden, openbare bespreking en de bestuurlijke besluitvorming kunnen gaan plaatsvinden.
Hoeveel geld is met de aankoop in alle facetten (waaronder maar niet beperkt tot de aankoop van de kavel zelf, de stikstofrechten etc.) gemoeid?
Ik doe in het algemeen geen inhoudelijke mededelingen over de inhoud van een privaatrechtelijke overeenkomst met een particuliere eigenaar. Wel kan ik u mededelen dat er naar aanleiding van een officieel taxatierapport een reële prijs is bepaald voor het geheel. De provincie heeft de stikstofrechten aangekocht en COA de grond en opstallen aangekocht.
Door wie zijn al deze onderdelen van de totale aankoop betaald? Graag een volledig overzicht waarin de afzonderlijke elementen apart worden weergegeven.
Het COA heeft de grond en de opstallen verworven, de overdracht en daarmee de betaling hebben nog niet plaatsgevonden. COA zal bij de overdracht deze onderdelen betalen aan de particuliere verkoper. De provincie Flevoland heeft de stikstofrechten aangekocht, hiervoor geldt dat de stikstofrechten na het staken van de bedrijfsactiviteiten kunnen worden overgedragen en betaald.
Hoe is de waarde van al deze specifieke onderdelen bepaald en op basis waarvan?
De waarde van de onderdelen tezamen (grond, opstallen en de stikstofrechten) is bepaald aan de hand van een officieel taxatierapport. Deze is opgesteld door een erkend makelaar gespecialiseerd in agrarisch vastgoed.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ja.
Het annuleren van Europride |
|
Kati Piri (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Servische regering het Europride evenement dat tussen 12 en 18 september zou plaatsvinden annuleert vanwege mogelijke extreemrechtse tegendemonstraties en vanwege economische problemen in het land en spanningen met Kosovo?1
Ik ben bekend met de berichten over mogelijke annulering.
Deelt u de mening dat de Servische regering conform mensenrechtenverdragen juist ruimte moet bieden voor demonstraties en demonstranten tegen geweld dient te beschermen?
Ja. Vrijheid van vereniging en vergadering zijn universele mensenrechten en een belangrijke voorwaarde voor een gezond functionerende democratie. De Servische overheid was ruimschoots van tevoren op de hoogte van de organisatie van Europride in Belgrado. Het land heeft in 2019 het besluit genomen om als eerste land in de Balkan-regio de organisatie van de Europride te ondersteunen. De Servische overheid toonde hiermee dat de bescherming van gelijke rechten voor LHBTIQ+ personen op de agenda staat.
Met het hosten van de evenementen rondom Europride en de verwachte toestroom van vele duizenden (internationale) bezoekers heeft Servië ook de verantwoordelijkheid aanvaard voor de bescherming en veiligheid van de deelnemers aan Europride, wanneer mogelijke veiligheidsrisico’s zich voordoen. Het recht op vrijheid van vereniging en vergadering dient ook onder uitdagende omstandigheden gehandhaafd te worden.
Deelt u de mening dat juist van een kandidaat-lidstaat van de Europese Unie verwacht mag worden dat zij een evenement als Europride toestaat en beschermt tegen intimidatie en geweld?
Ja. Het bevorderen van gelijke rechten voor iedereen en het recht van vereniging en vergadering zijn kernelementen die aan de orde komen in de toetredingsonderhandelingen met Servië en andere kandidaat-lidstaten van de EU. Beide rechten zijn onderdeel van het Fundamentals Cluster; het cluster waar alle hervormingen op het gebied van mensenrechten en de rechtsstaat aan de orde komen. Zoals gesteld in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 20212 is het kabinet van mening dat van Servië meer verwacht wordt op het terrein van de rechtsstaat en fundamentele rechten.
Klopt het dat andere landen zoals Zweden en Tsjechië al openlijk afwijzend hebben gereageerd op het Servische besluit?
Internationaal is de afgelopen dagen breed gereageerd op de ontwikkelingen rondom Europride. Diverse landen, waaronder de Verenigde Staten, Zweden, Denemarken, Italië, Nederland maar ook de VN, de EU en de Raad van Europa hebben zich publiekelijk uitgesproken over de berichtgeving.
Bent u bereid ook namens Nederland afkeuring van het besluit aan Servië kenbaar te maken en erop aan te dringen dat Europride alsnog door kan gaan in Servië?
Nederland heeft sinds de berichtgeving over Europride nauw overleg gevoerd met maatschappelijke partners in Servië, met de EU en met gelijkgezinde landen over mogelijke handelingsopties voor zowel voor als achter de schermen. Op 29 augustus heeft Nederland, als co-voorzitter van een werkgroep binnen de Equal Rights Coalition, Europride geagendeerd en samen met gelijkgezinde landen besloten tot informatie-uitwisseling en gezamenlijk optreden.
De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft op 2 september het onderwerp geagendeerd bij haar Europese collega-mensenrechtenambassadeurs en de Italiaanse LHBTIQ+ gezant. Zij heeft samen met haar collega’s de Servische autoriteiten opgeroepen om Europride doorgang te laten vinden zoals gepland en om het recht op vrije vereniging en vergadering te respecteren.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat deze actie van de Servische regering meegewogen wordt bij de eerstkomende beoordeling van het land in het EU-toetredingstraject, indien Europride niet alsnog onder adequate politiebescherming door kan gaan?
De Europese Commissie volgt de ontwikkelingen t.a.v. Europride op de voet en zal hierover naar verwachting ook rapporteren in het jaarlijkse voortgangsrapport van de Commissie dat in oktober wordt gepresenteerd (uitbreidingspakket 2022). Het kabinet zal hier op aandringen en zal zoals gebruikelijk de belangrijkste zorgen op het gebied van rechtsstaat en mensenrechten adresseren in de kabinetsappreciatie van dit voortgangsrapport.
Kunt u gezien de korte termijn waarop Europride zou plaatsvinden deze vragen binnen één week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De stakingen van NS-medewerkers |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Wat kunt u vanuit uw positie als aandeelhouder betekenen in het cao-conflict tussen NS en haar medewerkers?
De cao-onderhandelingen zijn een aangelegenheid tussen de raad van bestuur van NS en de bonden.
Als aandeelhouder vind ik het belangrijk dat deelnemingen een voorbeeldrol vervullen als het gaat om goed werkgeverschap. Dit verwacht ik ook van NS. Ook de continuïteit van de onderneming is van belang. Door COVID-19 staat NS er financieel niet goed voor. Het is aan de deelneming om een verstandige afweging te maken tussen deze twee belangen, zodat het publiek belang zowel op de korte als op de lange termijn op een maatschappelijk verantwoorde wijze kan worden blijven geborgd. Op 11 september jl. hebben de bonden en NS een onderhandelingsresultaat bereikt voor een nieuwe CAO.
Steunt u de salariseisen van de stakende NS-medewerkers?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich inbeelden dat het met de huidige inflatie zeer moeilijk is om rond te komen van de lonen die NS-werkers ontvangen, terwijl zij bovendien onder zeer hoge werkdruk hun werk moeten doen?
De hoge inflatie is ontzettend zorgelijk. De stijgende prijzen zorgen ervoor dat mensen die het al moeilijk hadden aan het eind van de maand rond te kunnen komen, het nog moeilijker krijgen. Om de pijn hiervan te dempen heeft het kabinet eerder al aanvullende middelen vrijgemaakt voor koopkrachtmaatregelen. Daarbovenop zal het kabinet nog meer maatregelen treffen, deze zullen op Prinsjesdag bekend worden gemaakt.
Deelt u de opvatting dat medewerkers in het openbaar vervoer van cruciaal belang zijn?
Ja. Het openbaar vervoer moet robuust en betrouwbaar zijn. Het openbaar vervoer maakt banen en activiteiten bereikbaar, verbindt woongebieden en draagt bij aan sociale cohesie. De medewerkers in het openbaar vervoer zijn daarbij van cruciaal belang.
Deelt u de mening dat juist staatsdeelnemingen voorop moeten lopen in het tonen van goed werkgeverschap?
Ja. Binnen de mogelijkheden die ik als aandeelhouder heb, vraag ik van de deelnemingen een voorbeeldrol te vervullen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Binnen MVO komen onder andere aspecten terug die zich richten op goed werkgeverschap richting werknemers.
In hoeverre heeft de slechte financiële positie van de NS als gevolg van de coronacrisis een rol gespeeld bij het stranden van de onderhandelingen tussen de bonden en de werkgever?
Een solide financiële positie is van belang voor een onderneming om in haar continuïteit te voorzien en zo haar activiteiten op de korte en lange termijn uit te kunnen voeren. Door COVID-19 staat NS er financieel niet goed voor. Dit moet in ogenschouw worden genomen bij de afwegingen die NS heeft gemaakt in de onderhandelingen met de bonden, zodat het publiek belang zowel op de korte als op de lange termijn op een maatschappelijk verantwoorde wijze kan worden blijven geborgd. Op 11 september jl. hebben de bonden en NS een onderhandelingsresultaat bereikt voor een nieuwe CAO.
Bent u momenteel in gesprek met NS over haar financiële situatie en zo ja, wat zou u kunnen betekenen om deze te verbeteren?
Ik volg de financiële situatie bij NS nauwgezet en ben hierover in continue dialoog met de onderneming. Sinds het uitbreken van COVID-19 heb ik geen dividend laten uitkeren en ik heb met NS de afspraak gemaakt dat er pas weer dividend wordt uitgekeerd als NS een gezonde financiële positie heeft.
Deelt u de mening dat een uurloon van 15 euro per uur het minimum zou moeten zijn voor medewerkers van staatsdeelnemingen?
De hoogte van het uurloon van medewerkers van staatsdeelnemingen is een bedrijfsmatige afweging, waar het bestuur van de deelneming verantwoordelijk voor is. Binnen de mogelijkheden die ik als aandeelhouder heb, vraag ik echter van de deelnemingen een voorbeeldrol te vervullen op het gebied van MVO. Binnen MVO komen onder andere aspecten terug die zich richten op goed werkgeverschap richting werknemers.
Zo ja, wat gaat u doen om dit bereiken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht verschaffen van de staatsdeelnemingen waar medewerkers in dienst zijn die minder dan 15 euro per uur verdienen?
Als aandeelhouder beschik ik niet over informatie over het uurloon van medewerkers van de deelnemingen. Dit betreft bovendien vaak (bedrijfs)vertrouwelijke informatie.
Kunt u aangeven wat u heeft gedaan om de motie Alkaya cs. ten uitvoer te brengen?1
In het schriftelijk overleg staatsdeelnemingen2 ben ik ingegaan op de resultaten van de aangenomen motie Alkaya c.s. van 3 februari 2022.
Het bericht ‘Moeder vraagt om hulp: 10-jarige Arianny kan op Bonaire niet naar school’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), René Peters (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Moeder vraagt om hulp: 10-jarige Arianny kan op Bonaire niet naar school»?1
Ja.
Deze verhalen raken mij. Daarom hebben mijn ambtenaren naar aanleiding van dit nieuwsbericht contact opgenomen met het Expertisecentrum Onderwijszorg Bonaire (EOZ). Het EOZ onderneemt actief stappen om bij dit soort signalen contact te leggen met ouders en hen te helpen naar een plaats in het bekostigde onderwijssysteem. In dit geval was het EOZ al betrokken en bezig een plaats te vinden. Inmiddels is deze plaats gevonden.
Klopt het dat kinderen voor speciaal onderwijs op Bonaire zijn aangewezen op een privéschool?
Nee. Er is een bekostigde school voor primair onderwijs die zich specifiek richt op leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, de Strea Briante.
In het belang van alle kinderen ga ik, ook op Bonaire, uit van zo inclusief mogelijk onderwijs. Daarom heeft het EOZ ook tot taak om de reguliere basisscholen op Bonaire te ondersteunen bij het begeleiden van leerlingen die extra onderwijszorg nodig hebben. Mocht dit niet meer lukken op de reguliere school dan kan de leerling terecht op het Strea Briante. Voor de leerlingen die daar nog niet voldoende ondersteund kunnen worden, is op 7 september 2022 de specialistische voorziening van het Expertisecentrum Onderwijszorg Bonaire, Kolegio Emmy Schermer, van start gegaan.
Ook op Saba en Sint Eustatius zijn er inmiddels specialistische voorzieningen. In de bestuurlijke afspraken met Saba is afgesproken dat er wordt gewerkt aan een specialistisch programma voor kinderen die extra zorg nodig hebben.
Op welke wijze wordt in Caribisch Nederland invulling gegeven aan de leerplicht voor kinderen met een beperking?
Ieder kind, al dan niet met een beperking, is leerplichtig en gaat normaal gesproken naar school tenzij er sprake is van een vrijstelling op grond van de Leerplichtwet BES. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als een kind vanwege psychische of lichamelijke gronden zorg nodig heeft die niet kan worden geboden op school. In die gevallen wordt uiteraard wel gekeken naar andere manieren van invulling van de dag, waarbinnen het kind zich kan ontwikkelen, zoals dagbesteding.
Hoe beoordeelt u in het licht van de beperkte mogelijkheden voor speciaal onderwijs op Bonaire de uitspraak dat het vaak de ouders zijn die het lastig vinden om hulp te accepteren voor hun kind?
Er wordt veel gevraagd van ouders van wie hun kind extra ondersteuning nodig heeft. Ik heb veel waardering voor alle inspanningen die deze ouders doen voor hun kinderen. Het is aan de overheid en het onderwijs om ook voor deze leerlingen een zo goed mogelijke plek te bieden om zich te kunnen ontwikkelen. In mijn uitspraak, waar u in uw vraag op doelt, doelde ik op de situatie waarin het in de praktijk voor een deel van ouders lastig blijkt om de benodigde hulp te accepteren, bijvoorbeeld omdat zij vinden dat er iets anders nodig is of vrezen dat hun kind «een stempel» krijgt. Het EOZ zet dan ook in op het meenemen van ouders in het proces van het regelen van ondersteuning. Met de ouders wordt dan besproken waarom het voor hun kind goed kan zijn om ondersteuning te krijgen en wat die ondersteuning dan precies is. Ook zet het EOZ zich in voor het normaliseren van de positie van de kinderen met een ondersteuningsbehoefte in de samenleving.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de behoefte aan speciaal onderwijs in Caribisch Nederland, in het bijzonder voor kinderen die niet kunnen praten?
In 2020 heeft Berenschot al een evaluatie uitgevoerd van de onderwijszorg in Caribisch Nederland.2 Een dergelijk onderzoek is daarmee overbodig. Dit rapport heb ik eerder met uw Kamer gedeeld en is de aanleiding geweest voor extra inzet op dit punt, waaronder de vorming van de specialistische voorzieningen. In de nieuwe Onderwijsagenda Caribisch Nederland, die later dit schooljaar zal worden afgesloten, wil ik met de betrokkenen op Bonaire afspreken dat we gezamenlijk verkennen hoe er structureel een plek geboden kan worden aan alle leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Daarbij zal ook het functioneren van de specialistische voorziening worden bekeken.
Het artikel Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden. |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u de Kamer niet eerder geïnformeerd heeft over de mogelijkheid om dit onderzoek te doen?
Het kabinet heeft geen betrokkenheid (gehad) bij het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. In het voorjaar werd mijn ministerie over het onderzoeksplan geïnformeerd door één van de onderzoekers. Eind juli bleek bij navraag vanuit mijn ministerie dat het onderzoek geen doorgang zou vinden. Ik heb uw Kamer steeds geïnformeerd over de manier waarop onafhankelijk onderzoek zou plaatsvinden, namelijk door de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) en aanvullend door een onderzoekscommissie.
Kunt u bevorderen dat het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen openbaar wordt en aan de Kamer wordt gestuurd?
Het onderzoeksvoorstel is met een persbericht op 26 mei 2022 op de website van de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd.2
Kunt u aangeven wie wanneer besloten heeft om dit onderzoek niet te laten plaatsvinden? Kunt een overzicht maken wanneer welk overleg daarover heeft plaatsgevonden en wie met wie daarover gecommuniceerd heeft?
De Raad voor de Rechtspraak heeft op enig moment besloten om zelf onderzoek te gaan doen. Toen zij op de hoogte raakten van het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen zijn verkennende gesprekken gevoerd. Hierna is besloten door de rechtspraak dat zij niet met de universiteit zouden gaan optrekken. Ik heb hierover niet met de rechtspraak gecommuniceerd en geen inzicht in het overleg en de communicatie tussen de universiteit en de rechtspraak. De rechtspraak heeft zelf een toelichting gegeven op hun beslissing.3
Kunt u de informatie die u of de ambtelijke top over dit voorstel heeft ontvangen in 2022 bij de beantwoording van deze Kamervragen voegen?
Mijn ministerie beschikt alleen over het persbericht en het onderzoeksplan. Beiden zijn openbaar. Daarnaast is eenmaal op ambtelijk niveau per e-mail geïnformeerd naar de stand van zaken en planning van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. Hierop heeft de onderzoeker laten weten dat het onderzoek geen doorgang zou vinden.
Bent u bekend met onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen, dat voorziet in de mogelijkheid van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek door analyse van de dossiers, wat duidelijk kan maken of er een aanwijsbaar causaal verband is tussen de door een (kinder)rechter genomen beslissing tot uithuisplaatsing van een kind en het terugvorderen van kinderopvangtoeslagen en de daaruit voortvloeiende schuldenproblematiek? Wanneer heeft u kennisgenomen van het voorstel?
Het onderzoeksvoorstel is met het persbericht op 26 mei 2022 op de website van de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd.4 Ik heb hier destijds kennis van genomen.
Bent u bekend met de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek die voorziet in de mogelijkheid dat de directeur-generaal van het CBS op verzoek, ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek, een verzameling gegevens waarbij met betrekking tot het gebruik passende maatregelen zijn genomen om herkenning van afzonderlijke personen, huishoudens, ondernemingen of instellingen te voorkomen, kan verstrekken aan een dienst, organisatie of instelling als bedoeld in het tweede lid van artikel 41 van de CBS-wet, dan wel daartoe toegang kan verlenen? En bent u bekend met het feit dat het tweede lid onder a een universiteit noemt in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek?
Ja.
Bent u ermee bekend dat onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek daarom steeds mogelijk is geweest, zonder dat nieuwe wetgeving nodig is om de CBS-gegevens te ontsluiten en te herleiden naar persoonsgegevens die nodig zijn voor dossieronderzoek?
Ja, ik ben bekend met de mogelijkheid die de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) biedt. In deze wet is het geformuleerd als een zogenaamde «kan-bepaling». Aan een universiteit kunnen gegevens verstrekt worden. Het is de vraag of het CBS deze gegevens voor dit doel aan de Rijksuniversiteit Groningen verstrekt zou hebben. Deze afweging is aan het CBS.
De Wet op het Centraal bureau voor de statistiek biedt de mogelijkheid om gegevens te verstrekken aan een universiteit voor statistisch of wetenschappelijk onderzoek. Het is niet mogelijk de CBS-gegevens te ontsluiten en te herleiden naar persoonsgegevens die nodig zijn voor dossieronderzoek. Het CBS mag ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek alleen toegang verschaffen tot gepseudonimiseerde data. Ook het CBS zelf werkt alleen met gepseudonimiseerde data. Data die het CBS ontvangt worden zo spoedig mogelijk na ontvangst gepseudonimiseerd, voordat de data verder worden verwerkt. In de onderhavige kwestie speelt bovendien mee dat er door het CBS data zijn verkregen van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) voor een specifiek doel: namelijk het in kaart brengen van de omvang van de groep kinderen van gedupeerde ouders die uit huis werd geplaatst in het kader van een jeugdbeschermingsmaatregel. Het CBS mag deze gegevens zonder toestemming van de UHT niet aan derden verstrekken.
Wilt u het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen alsnog laten uitvoeren – ter uitvoering van de motie van de leden Omtzigt en Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr. 850) – en al dan niet via de Raad voor de rechtspraak opdracht geven tot dat onderzoek of door financiering voor dat onderzoek mogelijk te maken?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nog een onderzoek te laten uitvoeren omdat het inspectieonderzoek reeds loopt en de onafhankelijke onderzoekscommissie in voorbereiding is. Het doen van onafhankelijk onderzoek staat los van de herbeoordelingen (of herzieningen) waartoe ouders of de Gecertificeerde Instelling kunnen verzoeken. In mijn brief van 3 juni jl. ben ik ingegaan op de wijze waarop invulling gegeven wordt aan de motie Omtzigt-Marijnissen.5 In oktober informeer ik uw Kamer nader over de uitvoering. Overigens kan ik als Minister niet dergelijke opdrachten geven aan de Raad voor de Rechtspraak, omdat de rechtspraak onafhankelijk is.
Vindt u, indien u nog niet bekend was met het onderzoeksvoorstel, met de kennis van nu, dat alsnog opdracht moet worden gegeven tot dat onafhankelijke wetenschappelijke onderzoek, zodat uit dat onderzoek duidelijk wordt of en, zo ja, welke aanwijsbare rol de verdenking van toeslagenfraude heeft gespeeld bij het uit huis plaatsen van kinderen?
Ik heb in mijn antwoord op vraag 9 reeds aangegeven dat ik daartoe geen aanleiding zie.
Hoe beoordeelt u het feit dat dit onafhankelijke onderzoek nu al afgerond had kunnen zijn en had kunnen helpen bij het begrijpen hoe groot de omvang van het probleem is en bij het selecteren en ondersteunen van gezinnen in het toeslagenschandaal wiens kinderen uit huis geplaatst zijn?
Of het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen al afgerond had kunnen zijn, kan ik niet beoordelen. Het onderzoek zou als focus hebben te achterhalen wat de invloed was van schuldenproblematiek op de beslissing een kind uit huis te plaatsen, en of die schuldenproblematiek het gevolg was van het terugvorderen van kinderopvangtoeslag. Naar verwachting wordt dit met het onderzoek van de IJenV ook inzichtelijk gemaakt. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen.
Uit het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen maak ik niet op dat het onderzoek gericht is op het inzichtelijk krijgen van de omvang van het probleem. Ook zie ik niet hoe het onderzoek zou bijdragen aan het selecteren en ondersteunen van de betreffende gezinnen. Data waartoe de universiteit zou kunnen beschikken zou uitsluitend voor statistische en onderzoeksdoeleinden aangewend kunnen worden, en niet voor het (selectief) benaderen van gedupeerden.
Tenslotte wordt in het onderzoeksvoorstel een aantal randvoorwaarden genoemd waaraan nog niet is voldaan. Ik onthoud mij van speculeren over wat een onderzoek dat niet heeft plaatsgevonden zou hebben opgeleverd.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Een journalist die jarenlang gevolgd wordt door de AIVD |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Begrijpt u dat journalisten zich zorgen maken over het feit dat zij op indringende wijze worden gevolgd door de AIVD, waardoor zij hun werk niet in vrijheid kunnen uitvoeren? Kunt u hier uitgebreid op reflecteren?1, 2
Ik begrijp goed dat journalisten zich kunnen afvragen of zij onder de aandacht staan of hebben gestaan van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Ik kan mij ook verplaatsen in zorgen over de integriteit van bronbescherming. Het beschermen van journalistieke bronnen is een zwaarwegend belang dat de overheid in het belang van een goed functionerende democratische rechtsorde in vergaande mate dient te respecteren. Ik licht in de beantwoording van deze vragen graag toe hoe dit is geborgd in het werk van de AIVD.
Persvrijheid is, net als persveiligheid, essentieel voor onze democratische rechtsorde. Een journalist moet altijd onafhankelijk en onbelemmerd kunnen werken. Ik realiseer mij terdege dat het recht op bronbescherming hierbij een onmisbaar element is. Ook bronnen van journalisten dienen vrij en veilig te zijn, en hun identiteit beschermd te worden. Juist de laatste jaren staat ook in Nederland de vrijheid en veiligheid van de pers onder druk. Vandaar dat het kabinet maatregelen neemt om persvrijheid beter te beschermen en persveiligheid te versterken.
Kunt u aangeven of het staande praktijk is dat (onderzoeks-)journalisten worden gevolgd door de inlichtingendienst?
Van «volgen» (te weten: het doen van onderzoek door de AIVD met inzet van bijzondere bevoegdheden) van journalisten is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. De AIVD kan een journalist onderzoeken indien daar zwaarwegende redenen voor zijn. Dit wordt onderbouwd en getoetst conform de regels van de Wiv2017. Indien de AIVD voornemens is om bijzondere bevoegdheden in te zetten zijn er – vanwege het zwaarwegend belang van bronbescherming – in geval van journalisten extra waarborgen ingebouwd. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Erkent u dat een journalist voor het uitvoeren van het werk zoals het beschermen van bronnen, ervan uit moet kunnen gaan dat de inlichtingendienst niet volgt wat iemands handelingen en wat diens contacten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beschermen van journalistieke bronnen is van groot belang voor een goed functionerende democratische rechtsorde. Journalisten zijn echter niet uitgesloten van onderzoek door de AIVD, er kan immers een zwaarwegende reden zijn dit onderzoek te doen. Gezien het belang van de bescherming van de bronnen van journalisten worden aan een dergelijk onderzoek en de inzet daarbij van bijzondere bevoegdheden zware eisen gesteld. Dat belang, in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vastgesteld, heeft er toe geleid dat in de Wiv2017 zware procedurele eisen zijn gesteld aan onderzoek naar journalisten waarbij mogelijk gegevens van hun bronnen worden verworven. Voor de inzet van een bijzondere bevoegdheid is toestemming van de rechtbank Den Haag vereist en is de toestemmingstermijn beperkt tot 4 weken (met de mogelijkheid van verlenging). Ook vindt er bij journalisten een zwaardere proportionaliteitstoets plaats.
Ik licht deze extra waarborgen opgenomen in de Wiv2017 nader toe:
Erkent u tevens dat het een grove schending van de vrije pers en nieuwsgaring is dat de inlichtingendienst (AIVD en diens voorganger BVD) een dossier bijhoudt van een journalist? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan in deze beantwoording niet ingaan op een individuele casus. Wel kan ik u in algemene zin aangeven wat een persoon die een inzageverzoek doet verstrekt kan krijgen en wat dit betekent.
In geval van een inzageverzoek in eigen persoonsgegevens krijgt de aanvrager – indien er informatie wordt aangetroffen in het archief en voor zover dat verstrekt mag worden volgens de Wiv2017 – informatie waarin de persoonsgegevens van de aanvrager voorkomen. Deze documenten worden gebundeld aangeboden als inzagedossier. Het bestaan van deze documenten en het bundelen hiervan ten behoeve van een inzageverzoek betekenen niet dat de aanvrager voor de AIVD heeft gewerkt (bijvoorbeeld als informant) of onderwerp van onderzoek is geweest.
Het is mogelijk dat de persoonsgegevens van een (onderzoeks)journalist voorkomen in de systemen van de AIVD. Dit voorkomen van iemands naam in de systemen van de AIVD kan uiteenlopende redenen hebben. Bijvoorbeeld wanneer iemand onderzoek doet naar een onderwerp dat ook door de AIVD wordt onderzocht, of wanneer iemands naam in mediaberichtgeving wordt genoemd die door de AIVD wordt verwerkt. Dit betekent niet dat de journalist van wie de naam voorkomt in de systemen van de AIVD zelf onderwerp is van onderzoek door de AIVD. Ik geef u nog twee voorbeelden. Een journalist kan worden genoemd door een persoon die wel onderwerp is van onderzoek, tijdens een telefoongesprek dat door de dienst wordt afgetapt. Ten tweede kan de AIVD kennis nemen van publicaties van een journalist en de publicaties opslaan in de eigen systemen wanneer deze relevante informatie bevatten over een persoon, groep of fenomeen waar de AIVD onderzoek naar doet.
Klopt het dat de betreffende journalist, namelijk Stella Braam, in 1986 in het vizier van de inlichtingendienst is gekomen door een naamgenoot die de anti-apartheidsbeweging in Nederland oprichtte?
Ik kan in deze beantwoording niet ingaan op een individuele casus.
Kunt u aangeven welke gronden de BVD in 1986 had om iemand die apartheid wilde bestrijden als gevaar voor de staatsveiligheid te beschouwen? Hoe kwam de weging tot dit oordeel tot stand?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke redenen er kunnen zijn om een staatsburger te volgen of aan onderzoek te onderwerpen omwille van een familieband? Beseft de inlichtingendienst afdoende dat het zijn van familie op zich niets zegt over iemands beweegredenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het hebben van een familieband is op zichzelf beschouwd geen reden en onvoldoende proportioneel voor onderzoek door de AIVD.
Wat zijn precies de gronden waarop een journalist gevolgd kan worden door de inlichtingendienst? Kunt u een limitatieve lijst verstrekken?
De AIVD maakt in haar wettelijke taakopdracht (beschreven in artikel 8 van de Wiv2017) geen onderscheid naar personen of beroepsgroep. Leidend is of er een ernstig vermoeden is dat personen een gevaar vormen voor het voorbestaan van de democratische rechtsorde danwel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Er gelden voor het door de AIVD in onderzoek nemen van journalisten de nodige extra waarborgen. Zie voor de verzwaarde proportionaliteitstoets en de bijzondere toestemmingsprocedure het antwoord op vraag 3.
Wie toetst of het volgen van een journalist mag? Kunt u de procedure uiteenzetten, zowel bij de start, als bij het blijven volgen van een journalist?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het wenselijk is als de AIVD uiterste terughoudendheid betracht om journalisten te volgen en dat zij dit altijd zo kort mogelijk doet, mocht zij dit nodig achten? Zo ja, wie houdt hier toezicht op? Zo nee, waarom niet?
De AIVD betracht uiterste terughoudendheid bij het in onderzoek nemen van journalisten. Indien van een onderzoek sprake is doet de AIVD dit zo kort mogelijk. Vanwege de bijzondere status van de beroepsgroep journalisten en het belang van de bescherming van journalistieke bronnen zijn er tevens, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, extra waarborgen ingebouwd. De CTIVD houdt hierop toezicht, zoals blijkt uit hun toezichtsrapport nr. 52. Zie ook mijn antwoord op vraag 19.
Vindt u het tevens wenselijk dat als journalisten voor een (langere of kortere) tijd gevolgd zijn, dat zij hierover dan actief worden geïnformeerd door de dienst – opdat zij bijvoorbeeld kunnen inschatten of en zo ja hoe hun bronnen gevaar liepen of lopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij zijn onderzoeken mag de AIVD gebruik maken van zogenoemde bijzondere bevoegdheden. Hieronder wordt onder meer begrepen het openen van brieven, het aftappen van telefoongesprekken en het binnentreden van een woning. Omdat het uitoefenen van deze bijzondere bevoegdheden een inbreuk betekent op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene, bepaalt artikel 59 van de Wiv2017 dat vijf jaar nadat de bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend, ten aanzien van de hierboven genoemde bevoegdheden moet worden onderzocht of de betrokkene daarover kan worden geïnformeerd. Dit is (nog) niet mogelijk als gegevens van belang zijn voor een lopend onderzoek of als bronnen, werkwijzen of de relatie met buitenlandse diensten in het geding komt. Als informeren van betrokkenen wel mogelijk is, dan ontvangt hij of zij een brief waarin staat dat er een bijzondere bevoegdheid is ingezet en de periode waarin dat heeft plaatsgevonden, waarbij de exacte begindatum en de exacte einddatum wordt vermeld. Waarom er een bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend en welke informatie hieruit naar voren is gekomen wordt daarbij niet verteld. Deze zogeheten notificatieplicht, die voor iedereen geldt, is van kracht met het inwerkingtreden van de Wiv2002.
Bent u bereid te inventariseren welke journalisten er afgeluisterd zijn door de AIVD en hen daarvan op de hoogte te brengen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?3
Zie antwoord vraag 11.
Waarom is de betreffende journalist niet actief geïnformeerd over het feit dat zij gevolgd is door de inlichtingendiensten? Is zij door meer inlichtingendiensten gevolgd dan alleen de AIVD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven waarom de journaliste bij het verkrijgen van haar dossier – dat maar liefst 35 jaar beslaat – slechts een juridisch schrijven en geen begeleidend gesprek is aangeboden? Vindt u niet dat het ten principale juist is om als inlichtingendienst bereid te zijn toe te lichten wat zich in het dossier bevindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In geval van een inzageverzoek in eigen persoonsgegevens krijgt de aanvrager – indien er informatie wordt aangetroffen in de bestanden van de AIVD en voor zover dat verstrekt mag worden volgens de Wiv2017 – informatie waarin de persoonsgegevens van de aanvrager voorkomen. Ik heb u in de beantwoording van vraag 4 enkele voorbeelden genoemd van manieren waarop een persoon kan voorkomen in de systemen van de dienst en dat dit niet betekent dat iemand informant of onderwerp van onderzoek van de AIVD is geweest. Het is echter niet mogelijk bij de documenten alle relevante context te vermelden. Daarnaast is vaak een deel van de tekst onleesbaar gemaakt omdat die tekst informatie bevat over het actuele kennisniveau, werkwijze of bronnen van de AIVD. Dit maakt het inzagedossier vaak moeilijk te duiden voor diegene die het verzoek om inzage heeft ingediend en daarop een inzagedossier krijgt verstrekt.
Men kan bezwaar aantekenen tegen het besluit op het verzoek om inzage in de door de AIVD verwerkte gegevens omtrent betrokkenen. In dat geval behoort ook een hoorzitting tot de mogelijkheden. Op 6 september heeft een hoorzitting met mevrouw Braam plaatsgevonden. Over dit gesprek is na de hoorzitting in de media bericht. Daarbij heeft mevrouw Braam de gelegenheid gekregen om haar bezwaargronden mondeling toe te lichten. Van de kant van de AIVD is toelichting en uitleg gegeven, waarbij de AIVD zoals gebruikelijk geen vragen heeft kunnen beantwoorden die het actuele kennisniveau, werkwijze of de bronnen van de dienst raken.
Alles overziend constateer ik dat er misverstanden zijn ontstaan over de procedure en de strekking en aard van de documenten die de aanvrager ontvangt. De AIVD neemt stappen om de uitleg van en toelichting bij de inzageprocedure te verbeteren.
Klopt het dat de (undercover-)journalist Mehmet Ülger – en mede onderzoeker van de Grijze wolven in de jaren negentig – ook gevolgd is door de inlichtingendienst en dat zijn erfgename zijn dossier heeft opgevraagd?4
Ik kan in deze beantwoording niet op deze vragen ingaan omdat ze individuele casuïstiek betreffen. Daarnaast zou een inhoudelijk antwoord inzicht geven in de werkwijze van de dienst.
Erkent u dat zowel Ülger als Braam, door hen te volgen, gebruikt zijn door de inlichtingendienst om netwerken in kaart te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Heeft de inlichtingendienst zich destijds of later gerealiseerd dat ze, door het volgen, deze journalisten in gevaar heeft gebracht? Welke reflectie heeft de BVD/AIVD gemaakt van haar inzet in deze periode? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 15.
Welke «lakinstructie» gebruikt de AIVD bij het verstrekken van persoonsdossiers van mensen die dat opvragen? Is deze instructie of werkwijze juridisch getoetst? Kan de Kamer deze juridische toets ontvangen?
In hoofdstuk 5 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 staat aangegeven aan de hand van welke weigeringsgronden en beperkingen inzageverzoeken worden getoetst. Indien er tijdens een archiefonderzoek informatie wordt gevonden die ziet op de gegevens die zijn opgevraagd dan wordt pagina voor pagina beoordeeld welke informatie wel en welke niet vrijgegeven kan worden. De AIVD probeert altijd – waar mogelijk – zoveel mogelijk context te laten staan in een document zodat duidelijk wordt wat er eigenlijk staat. Dit is niet altijd mogelijk. Artikel 23 van de Wiv2017 regelt de zorgplicht van het hoofd van de dienst voor geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens, bronnen waaruit deze gegevens afkomstig zijn en de veiligheid van personen met wier medewerking gegevens worden verzameld. De AIVD mag dus niets vertellen over de bronnen, de actuele werkwijzen en het actueel kennisniveau van de AIVD, omdat het de nationale veiligheid schaadt als die informatie bekend wordt. Ook kan het zijn dat een bepaalde passage uit een document niet ziet op de informatie die wordt opgevraagd. Een dergelijke passage dient dan om die reden verwijderd te worden. Te denken valt daarbij aan een verslag van een vergadering waarbij meerdere onderwerpen zijn besproken en dat slechts een passage ziet op het onderwerp dat is opgevraagd.
Kunt u aangeven hoe volgens u de meest recente Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten journalisten beter beschermd worden tegen het volgen door de inlichtingendiensten? Kunt u daarbij ingaan op de kritiek van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) die destijds concludeerde dat er geen specifieke regels zijn voor het verwerken en vernietigen van gegevens die betrekking hebben op de identiteit van een bron van de journalist en die verkregen zijn door de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid?5
Ik heb de Kamer op 28 maart 2017 (Kamerstuk 29924–147) geïnformeerd over de opvolging van de aanbevelingen van de CTIVD in het toezichtsrapport nr. 52 Over de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en journalisten door de AIVD en de MIVD. Het is goed om hier op te merken dat het toezichtsrapport 52 dateert van voor de inwerkingtreding van de Wiv2017. Vanaf begin 2016 gold de Tijdelijke regeling onafhankelijke toetsing bijzondere bevoegdheden Wiv2002 jegens advocaten en journalisten.
De belangrijkste aanbeveling van de CTIVD ten aanzien van journalisten betrof een onafhankelijke bindende toets in die gevallen waarin inzet van bijzondere bevoegdheden jegens een target (mede) is gericht op het achterhalen van een journalistieke bron. Deze onafhankelijke bindende toets ten aanzien van journalisten is vastgelegd in artikel 30, lid 2 Wiv2017. Bij de inzet van bijzondere bevoegdheden is gekozen voor toestemming van de rechtbank Den Haag.
Kunt u aangeven wie en welke instanties toegang hebben tot het AIVD-dossier?
Informatie waarover de AIVD beschikt is niet toegankelijk voor derden tenzij deze door de AIVD wordt gedeeld in de vorm van een ambtsbericht of een ander inlichtingenproduct. Binnen de AIVD gelden strikte regels van compartimentering. Alleen degenen die verantwoordelijk zijn voor onderzoeken hebben toegang tot de informatie die uit dat onderzoek voortkomt. Indien informatie van de AIVD met derden wordt gedeeld is de groep ontvangende instanties meestal beperkt (bijvoorbeeld tot het Openbaar Ministerie, Nationale Politie, NCTV) en is er sprake van een rubricering waardoor ook binnen die instanties slechts enkele personen toegang hebben tot die informatie. De CTIVD heeft toegang tot alle informatie waarover de AIVD beschikt.
Een aan een persoon verstrekt inzagedossier bestaat uit gederubriceerde informatie die slechts wordt verstrekt aan de persoon de het inzageverzoek heeft ingediend. Die persoon kan besluiten het dossier te delen met anderen. Ook hier geldt dat de CTIVD toegang heeft tot de AIVD informatie die in een inzagedossier is opgenomen.
Beseft u dat Stella Braam haar werk niet meer kan uitoefenen omdat zij de bronbescherming, essentieel voor de persvrijheid, niet meer kan garanderen? Bent u bereid zo spoedig mogelijk te verklaren dat Braam niet meer gevolgd wordt door de AIVD, zodat zij haar werkzaamheden weer kan uitoefenen.
Over de individuele casus waar u aan refereert communiceert de AIVD met de betreffende persoon en diens vertegenwoordigers via de geëigende kanalen.
Het gestrande onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsingen van kinderen door schuldenproblematiek en/of het toeslagenschandaal |
|
Lilian Marijnissen , Renske Leijten |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u uitleggen waarom het initiatief om onafhankelijk te onderzoeken of er bij het uithuisplaatsen van de 1675 kinderen in het toeslagenschandaal sprake was van schuldenproblematiek, is gestrand?1
De Raad voor de Rechtspraak heeft een toelichting gegeven op hun keuze om niet samen met de Rijksuniversiteit Groningen op te trekken.2 In de kern komt het erop neer dat een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter omdat lopende uithuisplaatsingen jaarlijks opnieuw worden beoordeeld. Daarom past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn.
Welke bemoeienis heeft u zelf gehad met dit onderzoek de afgelopen tijd? Kunt u hiervan een volledig overzicht geven?
Ik heb geen bemoeienis gehad met dit onderzoek.
Erkent u dat uw wens de zaken te laten onderzoeken door de inspecties er mede toe heeft geleid dat dit onafhankelijke onderzoek niet van de grond is gekomen? Hoe reflecteert u op het gevolg van uw afwijzing om een onafhankelijk onderzoek te gelasten?
Van een afwijzing door mij is geen sprake. De Raad voor de Rechtspraak heeft verkennende gesprekken gevoerd met de Rijksuniversiteit Groningen maar besloot vervolgens om niet samen op te trekken. Het inspectieonderzoek werd reeds in november 2021 door de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) geïnitieerd en is begin dit jaar van start gegaan. Het onderzoek van de Inspectie is onafhankelijk. Daarnaast werk ik op verzoek van uw Kamer aan de instelling van een onafhankelijke onderzoekscommissie.
Bent u het eens met de uitspraak van senior-rechter Bart Tromp dat reflecteren niet mogelijk is als je de feiten niet kent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is een feit dat de toeslagenaffaire grote problemen heeft verzaakt in een groot aantal gezinnen. Het is ook bekend dat de jeugdbescherming veel gezinnen tegenkomt waarbij schuldenproblematiek speelt. Voor het doen van uitspraken over het verband tussen de toeslagenaffaire en het handelen van jeugdbescherming is onderzoek nodig. Daarom heeft de rechtspraak ook besloten onderzoek uit te voeren in de dossiers waarin de feiten besloten liggen.
Erkent u dat er door bijna een jaar lang gesteggel over het doen van onderzoek, er A- kostbare tijd van kinderlevens en gezinnen verloren gaat en B- het vertrouwen in de overheid, de rechterlijke macht en de jeugdzorgketen nog verder wordt beschadigt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Het inspectieonderzoek naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming is reeds in januari van dit jaar gestart. Het opzetten en uitvoeren van onderzoek kost tijd. Dit heeft geen invloed op de uithuisplaatsingen zelf.
Verder biedt het Ondersteuningsteam sinds april ondersteuning en hulp aan gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing. Ook kunnen ouders en kinderen vanaf 12 jaar te allen tijde een verzoek indienen om een lopende uithuisplaatsing te beëindigingen. Dat staat los van het belang van onafhankelijk onderzoek naar de rol van de toeslagenaffaire bij uithuisplaatsingen.
Erkent u dat het met de oplopende inflatie en groeiende groepen mensen die in armoede zullen raken het juist van cruciaal belang is om te weten hoe schuldenproblematiek meeweegt bij uithuisplaatsingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe schuldenproblematiek meeweegt bij uithuisplaatsingen is inderdaad een belangrijke vraag. De rechtspraak heeft niet voor niets besloten om dossieronderzoek te gaan doen. Het onderzoek van de IJenV naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming geeft naar verwachting ook inzicht in de mate waarin schuldenproblematiek bij deze gezinnen heeft meegewogen. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen. Er is overigens nu geen indicatie dat rechters enkel op basis van het bestaan van schuldenproblematiek bij de ouders besluiten tot uithuisplaatsing van een kind.
De toenemende financiële problemen in gezinnen heeft de nadrukkelijke aandacht van het kabinet en ook van gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor schuldhulpverlening en jeugdhulp.
Wilt u binnen de kortst mogelijk termijn toch het onderzoek van Tromp met de Rijksuniversiteit Groningen gelasten om geen verdere tijd te verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor nog een onderzoek omdat het inspectieonderzoek al loopt, er een onderzoekscommissie in voorbereiding is en de rechtspraak zelf een reflectietraject is gestart en dossieronderzoek zal gaan doen.