Het bericht dat de Belgische kerncentrale Doel opnieuw stil is gelegd |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kunt u ingaan op de mededeling dat de Belgische kerncentrale Doel opnieuw is stilgelegd, nu tot april 2018?1
De kernreactor Doel 3 (één van de vier reactoren in Doel) is sinds 22 september buiten gebruik vanwege een geplande jaarlijkse onderhoudsstop. Op 16 november heeft de vergunninghouder Electrabel aangegeven dat door noodzakelijke onderhoudsmaatregelen een verlenging van de onderhoudsstop tot en met 15 april 2018 noodzakelijk maken. De kernreactor lag dus reeds stil voor gepland onderhoud.
Klopt het dat de reden voor de beslissing tot stillegging deze keer betonrot is? Hoe oordeelt u over de reeks van incidenten bij deze kerncentrale?
Reeds op 20 oktober heeft de Belgische toezichthouder FANC bericht dat er tijdens een inspectie bleek dat het beton van een niet-nucleair bijgebouw van de reactorunit Doel 3 niet meer voldeed aan de eisen. In dit gebouw bevinden zich verschillende hulpsystemen. De staat van het beton moet versterkt worden voordat heropstart van Doel 3 kan plaatsvinden. Deze werkzaamheden blijken langer te duren dan verwacht, dit is de reden voor verlenging van de onderhoudstop.
De hoeveelheid storingen bij de Belgische reactoren is niet afwijkend ten opzichte van vergelijkbare grote industriële installaties.
Kunt aangeven welke veiligheidsregio’s een rampenplan hebben opgesteld in geval van een kernramp en welke veiligheidsregio’s hier niet over beschikken? Deelt u de mening dat het ontbreken van een dergelijk rampenplan in regio’s in de nabijheid van een kerncentrale onverantwoord is?
Veiligheidsregio’s Zeeland en Midden- en West-Brabant hebben een gemeenschappelijk rampbestrijdingsplan voor de kerncentrales in Borssele en Doel (België). Veiligheidsregio’s Twente, IJsselland en Drenthe hebben een gemeenschappelijk plan voor de kerncentrale in Emsland. Veiligheidsregio Haaglanden heeft een rampbestrijdingsplan voor de Hoger Onderwijs Reactor in Delft en Veiligheidsregio Noord-Holland Noord voor de Hoge Flux Reactor in Petten. Naar aanleiding van een eerder verzoek van de Tweede Kamer zijn deze plannen ook te vinden op de website van de ANVS: https://www.autoriteitnvs.nl/onderwerpen/rampenbestrijdingsplannen-veiligheidsregio%E2%80%99s
Veiligheidsregio Zuid-Limburg en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost beschikken over een specifiek operationeel plan voor incidenten met kernreactoren in de nabijheid van hun regio. Voor Zuid-Limburg betreft dit kerncentrales in Tihange en Doel. Voor Brabant-Zuidoost gaat het onder meer om de onderzoeksreactor in Mol.
Deelt u de mening dat, ondanks dat praten met bewoners zeker sympathiek is, omwonenden meer geholpen zouden zijn met structurele deugdelijke informatievoorziening? Op welke wijze gaat u deze vormgeven, de motie-Van Veldhoven2 indachtig?
Nucleaire veiligheid is een complex dossier en ik vind het van belang dat hierover transparant en duidelijk gecommuniceerd wordt, ik zal mij hier ook hard voor blijven maken. Ik begrijp de zorgen van de bevolking in de grensregio’s en ik neem deze zeer serieus. Om die reden heb ik op mijn eerste werkbezoek als staatsecretaris ook direct een gesprek geïnitieerd met burgers in de grensregio over dit onderwerp om ook zelf te ondervinden welke gevoelens er precies leven en waar behoefte aan is in de grensregio.
Ik ben van mening dat bewoners van de grensregio’s zouden zijn geholpen met een goede eenduidige informatievoorziening. Dit geldt voor informatieverstrekking over de bedrijfsvoering en incidenten bij de kernreactoren maar ook over de Belgische plannen voor de toekomst van de kerncentrales. Er zijn reeds afspraken gemaakt over meldingen richting de Veiligheidsregio’s in het zuiden van Nederland. Uw Kamer is door mijn voorganger op de hoogte gesteld van deze ontwikkelingen ten aanzien van de onafhankelijke informatievoorziening via de veiligheidsregio’s per kamerbrief der datum 17 oktober 20163.
Bent u bereid om bij uw Belgische collega op sluiting van deze centrale aan te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toezichthoudende Belgische autoriteiten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de veiligheid van de kerncentrale. Er is op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat er een onveilige situatie is. Wanneer de situatie hier aanleiding toe zou geven zal ik mijn ambtsgenoot in België aanspreken op zijn verantwoordelijkheid. Dat ik geen aanwijzing heb dat de Belgische reactoren niet aan de veiligheidseisen zouden voldoen maakt dat ik geen juridische grond heb om bij mijn collega aan te dringen op sluiting (zoals ook Duitsland en Luxemburg hebben ervaren in relatie tot hun verzoek om tijdelijke sluiting van de reactoren Tihange 2 en Doel 3). Daarom richt ik mij op dit moment liever op de samenwerking met België, aan verbeterde informatievoorziening en betrokkenheid van omwonende aan Nederlandse kant.
Het realiseren van de snelle spoorverbinding ‘Wunderline’ tussen Groningen en Bremen |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het coalitieakkoord van de nieuwe regering van Niedersachsen, waarin de «Wunderline» is opgenomen?1
Ja.
Erkent u het grote belang van een snelle spoorverbinding tussen Groningen en Bremen voor onder meer de economie en het werken over de grens?
Ik erken het belang van het verbeteren van verbindingen waarmee nationale netwerken grensoverschrijdend beter worden verbonden en werklocaties beter en sneller bereikbaar worden voor grenspendelaars. Dit belang is ook de reden geweest voor mijn ambtsvoorganger om in 2014 17 miljoen te reserveren voor verbetering van deze spoorverbinding.
Verder kan de verbetering van bereikbaarheid een kansrijke maatregel zijn voor het stimuleren van regionale grensoverschrijdende economie en arbeid. Dit is ook een van de conclusies van het Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid in haar rapport2 van januari 2017. Dit rapport is mede opgesteld door vertegenwoordigers van het Rijk en de grensregio’s, waaronder de provincie Groningen.
Wat betekent de passage in het nieuwe coalitieakkoord in Niedersachsen voor de realisatie van de «Wunderline»? Bent u bereid om met Niedersachsen in overleg te gaan over de samenwerking om deze snelle spoorverbinding te kunnen realiseren?
Het nieuwe coalitieakkoord van Niedersachsen spreekt over het samen met Nederland bevorderen van een snelle verbinding. Het feit dat de ambitie in het coalitieakkoord van Niedersachsen is opgenomen bewijst dat onze Duitse partners de ambitie zeer serieus nemen.
Reeds sinds medio 2016 neemt IenW deel aan de stuurgroep waarin samen met de Provincie Groningen, deelstaat Niedersachsen, deelstaat freie Hanzestad Bremen, ProRail en DB Netz over de verbetering van de spoorverbinding wordt gesproken. In deze stuurgroep is een projectplan («spoorboekje») vastgesteld waarin de partners de ambitie voor de verbetering van de kwaliteit van de spoorverbinding hebben opgenomen en de te doorlopen stappen hebben vastgelegd.
Het is de bedoeling dat in deze stuurgroep eind 2018 een besluit wordt genomen over de verbetermaatregelen op basis van de dan op te leveren beslisinformatie. Dan neem ik ook een besluit over de inzet van de voorlopige reservering van 17 miljoen euro die ik heb gemaakt.
Kent u het bericht «Provincie werkt verder aan het spoor omwille van de Wunderline»?2
Ja.
Wanneer komt er meer duidelijkheid van de Europese Commissie over een bijdrage in de realisatie van de «Wunderline»? Welke actie onderneemt u richting de Europese Commissie?
Vanuit de Connecting Europe Facility (CEF) is door de Europese Commissie voor de Wunderlinie reeds een bedrag van 8,3 miljoen euro toegezegd voor het maken van een ontwerp, milieueffectrapportage en de aanbesteding van voorbereidende werkzaamheden.
Eind 2018 beoogt de stuurgroep Wunderline een besluit te nemen over de te realiseren verbetermaatregelen en de beschikbare financieringsbronnen. De Provincie Groningen is in nauw contact met de Europese Commissie om te bekijken of er dan ook een bijdrage van de EU mogelijk is. IenW ondersteunt de Provincie Groningen waar mogelijk om tot een succesvolle aanvraag te komen
Wat betekent de uitkomst van het onderzoek dat de bodemgesteldheid onder delen van het traject te zwak is voor de realisatie van de «Wunderline»?3
Momenteel vindt overleg plaats met ProRail en DB Netz over mitigerende maatregelen en wordt door de provincie Groningen een second opinion uitgevoerd. Afhankelijk van het resultaat zullen mogelijk alternatieve oplossingen in beeld komen. Voorjaar 2018 zal hier meer duidelijkheid over zijn, inclusief de financiële consequenties. Voor zover mogelijk zullen ook relevante lessen uit de analyse over de bodemgesteldheid op het tracé Zwolle – Kampen hierbij worden betrokken.
Welke actie onderneemt u om de snelle spoorverbinding tussen Groningen en Bremen zo snel mogelijk te realiseren?
Voor mijn inzet in de stuurgroep en richting de EU verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 3 en 5. Verder zal ik mij, net als mijn ambtsvoorganger, blijven inzetten voor een spoedig herstel van de Friezenbrug wat een randvoorwaarde is voor het verbeteren van de verbinding Groningen – Bremen.
Het bericht dat er een lek is geweest bij een Duitse kerncentrale |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er net over de grens bij Emmen een lekkage is geweest bij de Duitse kerncentrale Emsland?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe de Duitse autoriteiten tot de conclusie zijn gekomen dat er geen sprake was van een gevaarlijke situatie? Deelt u deze interpretatie van het gemelde incident?
Het Nedersaksische Ministerie van Milieubeheer, Energie en Klimaatbescherming heeft in een persbericht op 15 november jl. aangegeven dat tijdens de onderhoudsinspectie een klein lek buiten het nucleaire deel van de kerncentrale Emsland is ontdekt. De exploitant van de kerncentrale Emsland heeft, op grond van de Duitse storingsrapportage criteria, de gebeurtenis ingedeeld in categorie N (normaal). Deze ongewone gebeurtenis is een te kleine storing en valt daarmee buiten de internationale schaal van nucleaire gebeurtenissen (INES schalen lopen van 1 tot 7 oplopend in ernstigheid). Deze ongewone gebeurtenis is wel meldingsplichtig en krijgt de onofficiële INES schaal 0.
De Nederlandse Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) heeft aan mij bevestigd dat deze ongewone gebeurtenis geen gevolgen heeft voor de veiligheid.
Zal de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) met een eigen onderzoek naar het gemelde incident komen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. De ANVS geeft aan niet het beeld te hebben dat de Duitse toezichthouder en de vergunninghouder in deze ongewone gebeurtenis hun verantwoordelijkheid niet goed invullen. Bovendien is de ANVS niet bevoegd om een eigen onderzoek naar het gemelde incident uit te voeren omdat dit buiten Nederland heeft plaats gevonden.
Uit welk koelwatersysteem is er precies een lekkage geweest? Betrof dit de primaire, secundaire of tertiaire kring, of betrof het een ander systeem? Indien het een ander systeem betrof, wat was hiervan de functie? Wat zouden de slechtst denkbare gevolgen kunnen zijn geweest van het lek?
Vanuit Duitse zijde is aangegeven dat tijdens een visuele inspectie in het kader van een gepland preventief onderhoud een kleine lekkage in het nevenkoelwatersystem van de kerncentrale Emsland is ontdekt. Het betrof dus niet de primaire, secundaire of tertiaire kring, maar een viervoudig uitgevoerd hulpsysteem, het zogenaamde nevenkoelwatersysteem. Dit hulpsysteem heeft de functie om bij te schakelen wanneer extra warmte afgevoerd moet worden zoals tijdens het opstarten.
Als de desbetreffende kleine lekkage niet opgemerkt zou zijn dan is de slechtst denkbare situatie het ontstaan van een grote lekkage die een storing in één onderdeel van dit viervoudig uitgevoerd nevenkoelwatersystem zou kunnen veroorzaken. In dit specifieke geval was er geen sprake van een grote lekkage en is de integriteit van de getroffen waterleiding niet aangetast.
Is er op enig moment radioactief materiaal vrijgekomen?
Nee, de lekkage betrof niet radioactief water. De lekkage komt uit een koelwatersysteem waardoor gewoon rivierwater stroomt en dat strikt gescheiden is van het nucleaire deel van de kerncentrale (zie figuur 1).
figuur 1. Bepaalde koelwatersystemen van de kerncentrale (nummer 6/7) maken gebruik van rivierwater als koelwater. Daardoor zijn deze systemen strikt gescheiden van het nucleaire deel van de installatie. Bij een lekkage in een dergelijk systeem lekt er dus slechts normaal rivierwater weg (dit is een algemene weergave, geen specifieke tekening van de centrale Emsland en het betreffende systeem).
Kunt u een overzicht geven van alle incidenten bij de kerncentrale Emsland de afgelopen jaren en welke kwalificatie binnen de International Nuclear and Radiological Event Scale (INES) deze hebben gekregen?
De kerncentrale Emsland is een Duitse kerncentrale. De incidenten en ongewone gebeurtenissen bij de kerncentrale Emsland die van belang zijn voor nucleaire veiligheid worden gemeld aan de toezichthoudende Duitse autoriteiten. Het overzicht van deze gebeurtenissen met de bijbehorende INES schalen is openbaar toegankelijk via de link: http://www.bfe.bund.de/DE/kt/ereignisse/berichte/berichte_node.html
Volgens deze jaarlijkse en maandelijkse rapportages zijn in de laatste 10 jaar in totaal 50 storingen zonder gevolgen voor de veiligheid (INES-0) gemeld bij de kerncentrale Emsland. In dezelfde periode zijn er geen storingen met een hogere inschaling gemeld.
Bent u, of de ANVS, actief op de hoogte gesteld van dit incident en eventuele eerdere incidenten? Kunt u toelichten welke vorm van samenwerking er bestaat met de Bundesregierung in Berlijn en de Landesregierung in Hannover met betrekking tot deze kerncentrale? Op welke wijze werkt de ANVS samen met haar Duitse tegenhanger?
De ANVS is niet direct op de hoogte gesteld van deze ongewone gebeurtenis. Dergelijke ongewone gebeurtenissen worden achteraf gedeeld en besproken binnen het Nederlands-Duitse samenwerkingsverband (Niederländisch-Deutsche Kommission für grenznahe kerntechnische Einrichtungen, NDKK) tijdens de jaarlijkse bijeenkomst. Binnen de NDKK zijn aan Duitse kant naast het federale ministerie (Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz, Bau und Reaktorsicherheit) ook de betrokken ministeries van de deelstaten Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen aanwezig. Naast het achteraf delen van ongewone gebeurtenissen zijn in NDKK-verband afspraken gemaakt met betrekking tot het direct melden van en de informatie-uitwisseling bij (dreigende) kernongevallen. Deze meldings- en informatielijnen bestaan op zowel lokaal of regionaal als op Länder en federaal niveau.
Deelt u de mening dat gedetailleerde informatie over de staat van kernreactoren in de buurt van de Nederlandse grens essentieel is om de volksgezondheid en de veiligheid van Nederlandse inwoners te garanderen?
Ja, het is erg belangrijk om informatie over ongewone gebeurtenissen bij de kerncentrales uit te wisselen (verder zie antwoord op vraag 6 en 7).
Kunt u aangeven of er actuele rampenplannen binnen de veiligheidsregio’s in de grensgebieden bestaan gericht op een ramp bij deze Duitse centrale?
Er bestaat binnen de veiligheidsregio’s in het betreffende grensgebied een gezamenlijk rampenbestrijdingsplan specifiek gericht op de Duitse centrale Emsland, te weten het rampbestrijdingsplan Kernkraftwerk Emsland (rbpKKE) van de veiligheidsregio’s Twente, Drenthe en IJsselland. Dit plan is in 2015 geactualiseerd, waarbij rekening is gehouden met de preparatieafstanden zoals vastgesteld in het zogenoemde Harmonisatiebesluit van 2 juli 20142. In het kader van implementatie van Europese regelgeving worden de uitgangspunten zoals neergelegd in het Harmonisatiebesluit, op dit moment geactualiseerd.
Deelt u de mening dat deze oude kernreactor, die volgens plan in 2022 zal sluiten, zo snel mogelijk definitief gesloten dient te worden om de veiligheid van onze inwoners te garanderen? Zo ja, welke stappen zult u zetten om de Duitse overheden hiervan te overtuigen? Zo nee, waarom niet?
Nucleaire veiligheid is een nationale verantwoordelijkheid. De toezichthoudende Duitse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de veiligheid van de kerncentrale. Op dit moment heb ik geen aanleiding om aan te nemen dat er een onveilige situatie is of dat de toezichthouder zijn verantwoordelijkheid niet goed invult. Wanneer de situatie hier aanleiding toe zou geven zal ik mijn ambtsgenoot in Duitsland aanspreken op zijn verantwoordelijkheid.
De evaluatie van het project Schoon Belonen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de resultaten van de «Evaluatie naar de zwerfafvalpilot Schoon Belonen (2016–2017)»?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit dit rapport dat Schoon Belonen in de opzet en uitvoering niet voldoet aan de voorwaarden die hier door de Kamer aan werden gesteld, met name door het ontbreken van een wetenschappelijk kader voor monitoring? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, ik deel deze conclusie niet. Uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger gevraagd zorg te dragen voor een onafhankelijke monitoring. Hiervoor is advies gevraagd aan het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV). Het advies van het KIDV is met uw Kamer gedeeld.2 De pilot Schoon Belonen is onafhankelijk door Rijkswaterstaat (RWS) gemonitord. Bij het opstellen van de monitoringsrapportage volgt RWS de door KIDV geadviseerde lijn. De monitoringsrapportage heb ik op 28 november 2017 aan uw Kamer gestuurd.3
Is het waar dat een aantal gemeenten al voortijdig is gestopt met deelname aan dit project? Zo ja, hoeveel gemeenten betrof dit en wat was hiervoor de reden?
De pilot Schoon Belonen is een initiatief van Stichting Natuur & Milieu, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV). Voor vragen over deelnemende organisaties of gemeenten en hun beweegredenen verwijs ik u naar de genoemde organisaties.
Kunt u de beweegredenen uiteenzetten van de 80% van de Nederlandse gemeenten die niet hebben willen deelnemen aan het project Schoon Belonen?
Zie antwoord 3. Gemeenten zijn vrij om al dan niet deel te nemen aan een pilot. Hun beweegredenen zijn mij niet bekend.
Zijn de beweegredenen van deelnemende en niet-deelnemende organisaties in kaart gebracht? Is in kaart gebracht of deelnemende organisaties voornemens zijn om door te gaan met dit project en welke barrières of juist uitbreidingsmogelijkheden er gemeentelijk nog zijn? Is per gemeente in kaart gebracht of er voldoende organisaties zijn, nu en op lange termijn, om de gemeente daadwerkelijk helemaal schoon te krijgen? Welke conclusies trekt u hieruit met betrekking tot de opschaalbaarheid van dit project?
Aangaande de beweegredenen van deelnemende organisaties, verwijs ik u naar antwoord 3. Ik heb uw Kamer op 30 november 2017 een afschrift gestuurd van de brief die ik van de initiatiefnemers ontving.4 Hierin geven zij aan: «De resultaten van de pilot geven aanknopingspunten om elementen van Schoon Belonen onderdeel te maken van de brede landelijke aanpak van zwerfafval.» Inmiddels hebben gemeenten en het verpakkende bedrijfsleven aangegeven een vervolg te willen geven aan de pilot Schoon Belonen.
Deelt u de mening dat het project Schoon Belonen een positieve bijdrage kan leveren aan bewustwording en educatie, maar dat de meetbare effecten met betrekking tot de hoeveelheid zwerfafval beperkt zal blijven tot hooguit een kleine afstand rond scholen en verenigingen (in de huidige opzet zo’n 1% van het gemeentelijk oppervlak)? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik deel de verwachting dat de pilot Schoon Belonen een positieve bijdrage kan leveren aan bewustwording en educatie. Deze kan zo bijdragen aan de gewenste gedragsverandering waarbij het de gewoonte moet worden om geen zwerfafval achter te laten. Verondersteld mag worden dat dit op grotere schaal merkbaar en meetbaar zal zijn naarmate de gedragsverandering leidt tot het minder achterlaten van zwerfafval.
Ben u het eens met de constatering dat het project Schoon Belonen geen effect heeft gehad op buitengebied/akkerbouwgebieden, snelwegen, provinciale wegen, doorgaande gemeentelijke wegen, natuurgebieden, rivieren, kanalen/rivieren, meren, sluizen en sloten? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Projecten gericht op het schoon maken van een bepaald gebied, zullen in eerste instantie voornamelijk bijdragen aan het verminderen van de hoeveelheid zwerfafval in dat specifieke gebied. Daarnaast dragen dergelijke projecten bij aan gedragsverandering zoals ik heb aangegeven in antwoord 6.
Deelt u de mening dat het verpakkende bedrijfsleven met het project Schoon Belonen alle ruimte heeft gehad om gedurende twee jaar te experimenteren met alternatieve vormen van zwerfafvalreductie? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Deze pilot is het initiatief van drie partijen, namelijk Stichting Natuur & Milieu, de VNG en de StAV. De doelstelling van de pilot Schoon Belonen was te experimenteren met verschillende aanpakken en beloningssystemen voor het reduceren van de hoeveelheid zwerfafval, en ten behoeve van meer recycling. Dit hebben de initiatiefnemers in 2016 en 2017 gedaan.
Deelt u de mening dat Schoon Belonen in deze vorm geen landelijk implementeerbaar systeem heeft opgeleverd, waarmee de doelstelling om de hoeveelheid flesjes in het zwerfafval binnen drie jaar met 90% te reduceren gehaald wordt? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het is in eerste instantie aan de initiatiefnemers om te beoordelen in hoeverre Schoon Belonen een landelijk implementeerbaar systeem oplevert. De doelstelling van de pilot heb ik in antwoord 8 genoemd. In de brief «Naar een circulaire verpakkingsketen», die recent aan uw Kamer is verzonden, ben ik ingegaan op mijn inzet voor het bereiken van de 70–90% reductie van kleine plastic flessen in het zwerfafval en mijn inzet om de hoeveelheid zwerfafval terug te dringen. Daarin concludeer ik dat de resultaten van de pilot Schoon Belonen op zichzelf niet voldoende zijn om volledig uitvoering te kunnen geven aan de petitiemotie.
Deelt u de mening dat deze pilot geen landelijk dekkend alternatief heeft opgeleverd voor de door adviesbureau CE Delft in september 2017 beschreven statiegeldsystemen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u, nu alle informatie over prijsprikkels en alternatieven voorhanden is, bereid alsnog te besluiten tot de uitbreiding van het statiegeldsysteem naar flesjes en blikjes? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In de brief «Naar een circulaire verpakkingsketen» ben ik ingegaan op mijn inzet voor statiegeld en mijn inzet om de hoeveelheid zwerfafval terug te dringen.
Wanneer kan de Kamer de evaluatie van de Raamovereenkomst Verpakkingen verwachten?
In de brief «Naar een circulaire verpakkingsketen» ben ik ingegaan op de tussenevaluatie van de Raamovereenkomst Verpakkingen en de resultaten daarvan.
De berichten 'CO2-uitstoot auto's in EU met een derde omlaag in 2030' en ‘Autokoper gaat weer voor groot en zwaar’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie voor de nieuwe emissie-eisen van nieuwe auto’s vanaf 2025 en 2030?1
Ja.
Bent u van mening dat deze eisen voldoende streng zijn om de Nederlandse, Europese en mondiale reductiedoelstellingen voor CO2 te halen? Zo nee, wat gaat u doen om deze emissie-eisen aan te scherpen?
U ontvangt op korte termijn het bnc-fiche met daarin het kabinetsstandpunt en de Nederlandse inzet voor de aankomende onderhandelingen.
Bent u bekend met het bericht in het Algemeen Dagblad dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe auto’s is gestegen als gevolg van de nieuwe belastingregels?2
Ja.
Hoe valt dit te rijmen met uw eerdere belofte dat de Autobrief II (Kamerstuk 34 391) zal leidden tot meer milieuwinst?3
Het kabinet heeft besloten per 2017 de CO2-afhankelijkheid van het stelsel van auto gerelateerde belastingen te verminderen en meer in te zetten op de transitie naar emissievrij rijden. Uit de doorrekening is destijds al gebleken dat dit zou kunnen leiden tot een tijdelijke lichte toename van de CO2-uitstoot bij nieuw verkochte auto’s. Het aantal nieuw verkochte nul-emissie auto’s stijgt in 2017 echter ook sneller dan in voorgaande jaren en de verwachting is dat deze trend zal doorzetten. De verwachting is dan ook dat de gemiddelde CO2-uitstoot de komende jaren weer gaat dalen.
Is het nu waargenomen effect aanleiding de belastingregels te herzien en/of andere aanvullende maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Welk effect heeft het Europese voorstel op de voorspelde uitstoot van het Nederlandse wegverkeer, tegen de achtergrond dat in de Nationale Energieverkenning – waar het regeerakkoord op is gebaseerd – wordt uitgegaan van een veel lagere gemiddelde CO2-uitstoot (namelijk 73g/km in 2025) dan het nu voorliggende Europese voorstel?
In het bnc-fiche dat u op korte termijn ontvangt, zal ook ingegaan worden op de mogelijke effecten van dit voorstel op de beoogde reducties in Nederland.
Zijn de ambities van het regeerakkoord om de verkeersemissies te laten dalen met behulp van Europees bronbeleid nog haalbaar als de EU-eisen minder streng worden dan gehoopt en ook de effecten van de Autobief II zo tegenvallen?
Zie antwoord vraag 6.
Betekent de ambitie van het regeerakkoord om uiterlijk in 2030 uitsluitend nog emissieloze auto’s te verkopen dat er een importverbod voor brandstofauto’s komt? Hoe verhoudt dit zich tot Europese marktregels?
Een importverbod is onder meer in strijd met het Europees verdrag, waarin vrij verkeer van personen en goederen is vastgelegd. In het bnc-fiche wordt hier nader op ingegaan.
Mocht u geen importverbod willen overwegen, kunt u dan aangeven welk type maatregelen u aanvullend denkt te nemen om uw doelstellig uit het regeerakkoord te halen?
Zie antwoord vraag 8.
Bureaucratie bij het aanvragen van een genderneutrale ov-chipkaart |
|
Rob Jetten (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat (verplichte) geslachtsvermelding op ov-chipkaarten per 1 januari 2017 is komen te vervallen?
Ja. In de brief van de toenmalige ministers van Veiligheid en Justitie en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over diverse onderzoeken over sekseregistratie1 staat de toezegging van de openbaar vervoerders (NS, regionale vervoerders, stadsvervoerders) en Translink dat de m/v vermelding op alle nieuw uit te geven persoonlijke OV-chipkaarten per 1 januari 2017 achterwege gelaten wordt. Naar aanleiding van de vragen vanuit de Kamer heb ik hierover contact opgenomen met Translink en NS. Translink meldt mij dat per 1 januari 2017 alle nieuwe OV-chipkaarten zonder geslachtsvermelding gemaakt worden, behalve de NS kaarten. NS laat weten dat ook alle nieuwe OV-chipkaarten van NS per 20 december 2017 zonder geslachtsvermelding zullen zijn. In de komende maand wordt de wijziging technisch klaargezet en volgt een her-instructie voor controle en dienstverlening op de trein en het station. Daarmee is de OV-sector zijn toezegging, met enige vertraging, nagekomen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat aanvragers verstrikt raken in bureaucratie bij het aanvragen van een nieuwe ov-chipkaart? Zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?1
Ja. Een specifieke groep reizigers ervaart de m/v vermelding als een drempel. Daarom ben ik blij dat er zeer binnenkort zonder bureaucratische drempels op alle nieuwe OV-chipkaarten geen m/v vermelding meer zichtbaar is. Met deze maatregel van de vervoerders en Translink is het OV één van de eerste sectoren die de m/v vermelding op hun passen schrappen. Ik hoop dat bedrijven in andere sectoren hun voorbeeld zullen volgen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om een genderneutrale ov-chipkaart aan te bieden?
Ja, die mening deel ik. Zie antwoord 2.
In hoeverre bent u bereid om met Translink en de ov-bedrijven in gesprek te gaan zodat een genderneutrale ov-chipkaart zo spoedig mogelijk beschikbaar komt voor diegenen die dit wenselijk achten?
Zie antwoord 1.
Het rapport Breaking the Barriers to the Circular Economy |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «Breaking the Barriers to the Circular Economy», waaruit blijkt dat de circulaire economie nog onvoldoende momentum heeft?1
Ja.
Neemt u de geconstateerde knelpunten (te lage grondstofprijs, gebrekkige consumentenkennis en tekortschietende gedragsverandering) serieus? Hoe gaat u deze knelpunten oplossen?
De genoemde knelpunten en belemmeringen neem ik serieus. Daarom is in het Rijksbrede programma «Nederland circulair in 2050»2 (hierna: het Rijksbrede programma) en het Grondstoffenakkoord opgenomen dat via transitieagenda’s de versnelling van de transitie naar een circulaire economie uitgewerkt wordt. Deze transitieagenda’s worden in januari gepresenteerd. In het Regeerakkoord is aangegeven dat de uitvoering daarvan ter hand genomen wordt. Ik wil de kabinetsreactie op de transitieagenda’s voor de zomer van 2018 aan uw Kamer aanbieden.
Deelt u het standpunt uit het rapport dat de lage prijs voor nieuwe grondstoffen (virgin materials) ten opzichte van gerecyclede grondstoffen een van de grootste barrières is op weg naar een circulaire economie? Zo nee, uit welk onafhankelijk onderzoek blijkt dat de lage prijs geen grote barrière is op weg naar een circulaire economie? Hoe gaat u deze barrière verhelpen?
Zoals in het Rijksbrede programma is aangegeven, is de prijs van grondstoffen een van de factoren die relevant zijn om de transitie naar een circulaire economie te versnellen. De transitieagenda’s, die op dit moment worden uitgewerkt, besteden aandacht aan de weg waarlangs bestaande belemmeringen aangepakt dienen te worden.
Op welke wijze vermindert het Grondstoffenakkoord het totale (nieuw en gerecycled) grondstofgebruik?
Hiervoor zijn drie doelstellingen in het Rijksbrede programma geformuleerd:
Om de realisatie van de doelstellingen uit het Grondstoffenakkoord te waarborgen, wordt parallel aan het opstellen van de transitieagenda’s een monitoringssysteem ontwikkeld. Hiermee wordt niet alleen de uitvoering van de transitieagenda’s gevolgd, maar ook de mate waarin de maatschappelijke veranderingen doorzetten. Het monitoringssysteem laat dus zien hoe snel de circulaire transitie zich ontwikkelt. Samen met PBL, Universiteit Utrecht, CBS en RIVM wordt dit systeem opgezet. Gelijktijdig met de transitieagenda’s wordt dit pakket in januari 2018 aan uw Kamer aangeboden.
Overigens, zoals toegezegd in de aanbiedingsbrief_ bij het Rijksbrede Programma, zal Uw Kamer jaarlijks een voortgangsrapportage van het Rijksbrede programma ontvangen waarin het kabinet zal ingaan op zowel de uitvoering van de acties als op de voortgang van de transitie.
Deelt u de mening dat met een jaarlijkse besteding van 10 miljard euro aan producten en diensten het Rijk een sterke trendsetter kan zijn bij het stimuleren van een herstel- en hergebruikeconomie?2 Wat zijn de nieuwe doelstellingen die dit kabinet aan het inkoopbeleid stelt? Op welke manier stimuleert het Rijk ook decentrale overheden om de 50 miljard euro die zij jaarlijks besteden in te zetten voor de circulaire transitie?
Ja, circulair inkopen is één van de instrumenten die het kabinet inzet om een circulaire economie te bevorderen. Het Rijk heeft daarin een voorbeeldfunctie en een rol als trendsetter. De afgelopen jaren zijn hierin al diverse stappen gezet, zoals de inkoop van circulaire uniformen door het Ministerie van Defensie en de tijdelijke rechtbank in Amsterdam door het Rijksvastgoedbedrijf. De komende jaren wil het kabinet doorgaan op dit pad en waar mogelijk komen tot verdere grootschalige circulaire inkopen.
Het Rijk staat hierin niet alleen. Een groeiende groep van overheden ziet een belangrijke taak voor zichzelf in het tot stand brengen van een circulaire economie. Vele van hen hebben daarom net als het Rijk het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) ondertekend. Al deze organisaties stellen een actieplan op, gericht op de bredere MVI-thema’s, maar in de meeste gevallen ook op circulair inkopen. Vanuit het Rijk wordt dit ondersteund, onder meer door kennis te verspreiden via het expertisecentrum PIANOo, door een nieuwe Green Deal Circulair Inkopen, door de Circulair Inkopen Academy en door het ondersteunen van Communities of Practice.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Circulaire Economie dat op 13 december 2017 gepland staat?
Ja.
Het nieuws dat inwoners van Warmenhuizen al 25 jaar op sterk vervuilde bodem leven |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht dat inwoners van Warmenhuizen al 25 jaar op een sterk vervuilde bodem leven?1 Hoe beoordeelt u deze gevaarlijke situatie?
Ja.
Op grond van de Wet bodembescherming is het aan de lokale overheid om de kwaliteit van de bodem te beoordelen. De grond en het grondwater van deze locatie zijn in de periode 1981 tot en met 1988 onderzocht en gesaneerd. Na de sanering is de locatie geschikt geacht voor woningbouw. Om te kunnen bepalen of er nu sprake is van risico bij het huidige gebruik (wonen) heeft de gemeente Schagen een bodemonderzoek laten uitvoeren. Uit de risico-evaluatie op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van onaanvaardbare risico’s voor de mens, het ecosysteem of ten aanzien van verspreiding bij het gebruik wonen met tuin/volkstuinen/moestuinen.
Daarnaast is gebleken dat bij het vervangen van drinkwaterleidingen in 2017 mogelijk de drinkwaterkwaliteit is beïnvloed. Ook hier geeft nader onderzoek aan dat er geen sprake is van gezondheidsrisico’s.
Hoe kan het zo zijn dat de bewoners en de gemeente niet op de hoogte waren van de levensgevaarlijke bodem- en bodemwaterkwaliteit?
De locatie is reeds gesaneerd en wordt beschouwd als geschikt om er te wonen. Zie verder antwoorden 1 en 4.
Zijn er tekortkomingen in de wet- en regelgeving die het onmogelijk maken voor lokaal bestuur of toezichthouder om tijdig in te grijpen? Zo ja, welke? Zo nee, welke instantie(s) is (zijn) hier tekortgeschoten en welke mogelijke hiaten zijn er in wet- en regelgeving?
De Wet bodembescherming en onderliggende regelgeving bieden voldoende aanknopingspunten voor decentrale overheden en de toezichthouder om situaties waar bodemverontreiniging aan de orde is adequaat aan te pakken. Zodra een verontreiniging aan het licht komt bij graafwerkzaamheden, zoals in het geval van de betreffende locatie in Warmenhuizen, kunnen de lokale overheden met de initiatiefnemer zo nodig maatregelen treffen.
De Drinkwaterwet biedt de mogelijkheid om in te grijpen zodra de kwaliteit van het drinkwater in het geding is. De betrokken instanties hebben gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Kan het zo zijn dat er nog andere plekken zijn waar sterke vervuiling uit het verleden onopgemerkt is gebleven? Zo ja, hoe gaat u erachter komen welke plekken dat zijn? Zo nee, hoe weet u zeker dat er geen andere soortgelijke plekken in Nederland zijn waar sprake is van levensgevaarlijke bodem- en bodemwaterkwaliteit en kunt u een overzicht geven van de andere locaties? Is het geval in Warmenhuizen aanleiding voor een nadere inventarisatie? Zo nee, waarom niet?
Decennialang is er veel tijd en geld besteed aan de aanpak van de bodemverontreiniging. Vele locaties zijn gesaneerd. In het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties (2010–2015) en het Convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020 zijn afspraken vastgelegd tussen het Rijk en decentrale overheden over de inventarisatie en aanpak van verontreinigde locaties. De ambitie van partijen is dat aan het eind van 2020 de gevallen van ernstige bodemverontreiniging met onaanvaardbare humane, ecologische of verspreidingsrisico’s («spoedlocaties») zijn gesaneerd of de risico’s in elk geval zijn beheerst.
Ondanks de zorgvuldig uitgevoerde inventarisatie kan het voorkomen dat er andere verontreinigde locaties worden ontdekt, bijvoorbeeld in het kader van herontwikkeling van locaties. Nader onderzoek moet dan uitmaken of er sprake is van onacceptabele risico’s.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om een nadere inventarisatie naar verontreinigingen te doen.
Bent u bereid het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) te vragen te onderzoeken welke verbanden er bestaan tussen de aanwezige vervuiling en de sterfgevallen en gezondheidsproblemen bij de bewoners? Zo ja, op welke termijn zult u dit vragen? Zo nee, waarom wil u dat niet doen? Hoe gaat u als er sprake is van een verband om met de afhandeling van de huidige (en voormalige) gezondheidsproblemen van de bewoners? Wat zal er gebeuren om de gezondheid van deze mensen in de toekomst te waarborgen?
Het RIVM adviseert mij over risico’s voor de mens en de omgeving behorende bij een bepaalde mate van verontreiniging van de bodem. De adviezen hebben geleid tot een normenkader zoals opgenomen in de Wet bodembescherming en onderliggende regelgeving. Zo nodig kan een provincie of een gemeente het RIVM vragen extra onderzoek te verrichten voor een specifiek geval. Het normenkader biedt in beginsel voldoende bescherming voor de volksgezondheid. Nieuwe inzichten omtrent de risico’s en mogelijke maatregelen kunnen aanleiding voor mij zijn om u voor te stellen de normen voor de kwaliteit van de bodem aan te passen. Op dit moment is hiervoor geen aanleiding.
De verantwoordelijkheid voor het leveren van drinkwater ligt bij de eigenaar van het drinkwaterbedrijf. De ILT ziet toe op de naleving van de Drinkwaterwet en is over de kwestie geïnformeerd. De ILT heeft aan het RIVM verzocht om op basis van de beschikbare gegevens een risico-inschatting te maken. Het RIVM geeft aan dat er geen gevaar voor de gezondheid van bewoners is gezien de korte blootstelling en relatief lichte overschrijding.
Elektromagnetische velden en elektrohypersensitiviteit |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat in Nederland geen of weinig voorzorgsmaatregelen worden genomen ten aanzien van elektromagnetische straling in vergelijking tot andere landen?1
Het Rijksbeleid is gebaseerd op de meest actuele wetenschappelijke inzichten.
Onlangs heb ik u mijn reactie op het advies van de Gezondheidsraad over mobiele telefonie en kanker aangeboden. Een wetenschappelijk verband tussen gebruik van een mobiele telefoon en gezondheidseffecten is volgens de Gezondheidsraad onwaarschijnlijk. Het is mij bekend dat landen verschillend omgaan met de beschikbare kennis over gezondheidseffecten van radiofrequente elektromagnetische velden op lange termijn, en dat zij in hun beleid verschillende keuzes maken tussen wetenschappelijk bewijs, sociale, economische en politieke argumenten.
Hierbij merk ik op dat in Nederland de Europese aanbeveling (1999/519/EG) ter bescherming van de bevolking tegen de mogelijke schadelijke effecten van elektromagnetische velden wordt gevolgd. In deze aanbeveling worden blootstellingslimieten gehanteerd die door de International Commission on Non-Ionizing Radiation (ICNIRP) zijn aanbevolen. Deze ICNIRP-blootstellinglimieten bevatten een ruime veiligheidsmarge, zodat ook rekening gehouden wordt met ouderen, kinderen en mensen met een zwakke gezondheid.
Hoe geeft u invulling aan het advies van de Gezondheidsraad om de blootstelling aan mobiele telefonie zo laag als redelijkerwijs mogelijk te houden en de effecten te blijven onderzoeken?2
Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad heb ik, samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, besloten om het lopende cohortonderzoek op dit terrein na 2017 voort te laten zetten. Hierdoor wordt eraan bijgedragen dat er in de toekomst met meer zekerheid conclusies kunnen worden getrokken over gezondheidseffecten van mobiele telecommunicatie op lange termijn. Ook omdat het gebruik van communicatietechnologie aan snelle verandering onderhevig is, blijft het verzamelen van gebruiksgegevens van belang.
De Gezondheidsraad geeft in zijn advies over mobiele telefonie aan dat een verband tussen gebruik van mobiele telefoon en gezondheidseffecten onwaarschijnlijk is. Omdat de waarde van maatregelen om de blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden te verminderen onduidelijk is, voorziet het beleid niet in dwingende maatregelen om het gebruik van mobiele telefoons te beperken.
Zoals aangegeven in mijn reactie op het advies van de Gezondheidsraad, dat ik mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat naar de Kamer heb gestuurd, zijn met de telecomsector de mogelijkheden besproken om op vrijwillige basis blootstelling aan elektromagnetische velden zo laag als redelijkerwijs mogelijk te houden. De telecomsector heeft hierop aangegeven dat met de doelstelling van een goed bereik tegen lage kosten een bijdrage wordt geleverd aan een zo laag mogelijk energieverbruik en daarmee aan een zo laag mogelijke blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden.
Daarnaast is in het Antenneconvenant 2010 – dat de afspraken tussen de rijksoverheid, gemeentes (VNG) en de operators van mobiele netwerken bevat om de zorgvuldige plaatsing van bouwvergunningvrije antennes te borgen – de afspraak opgenomen dat de operators ervoor zorg dragen dat de blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden zo laag als redelijkerwijs mogelijk is.
Verder voorziet het beleid in voorlichting over elektromagnetische velden. Zo is op de website van het Kennisplatform Elektromagnetische Velden toegankelijke informatie te vinden over hoe men zelf bij het gebruik van apparatuur blootstelling aan elektromagnetische velden kan verminderen.
Ziet u mogelijkheden om richtlijnen te geven om elektromagnetische straling redelijkerwijs zo laag mogelijk te houden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Een verband tussen radiofrequente elektromagnetische velden en effecten op de gezondheid op de lange termijn is onwaarschijnlijk. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de waarde van maatregelen om de blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden te verminderen, onduidelijk. Er is dan ook geen aanleiding om richtlijnen vanuit de rijksoverheid op te leggen.
Wel voorziet het beleid in het beschikbaar zijn van toegankelijke informatie via de website van het Kennisplatform Elektromagnetische Velden, het RIVM en via het Antennebureau. Iedereen die in dit onderwerp geïnteresseerd is, kan hier toegankelijke en betrouwbare informatie vinden.
Wordt in het beleid betreffende elektromagnetische velden rekening gehouden met onderzoeken waaruit blijkt dat elektromagnetische velden naast opwarming van weefsel ook andere schadelijke biologische effecten op celniveau kunnen veroorzaken? Zo ja, op welke wijze?
De adviezen van de Gezondheidsraad vormen een belangrijke basis voor het beleid ten aanzien van radiofrequente elektromagnetische velden. In het meest recente advies heeft de Gezondheidsraad zowel epidemiologische als dierexperimentele gegevens systematisch geanalyseerd, waarbij ook gelet is op de kwaliteit van de onderzoeken. Bij het beoordelen van effecten van blootstelling aan elektromagnetische velden wordt onderscheid gemaakt tussen biologische effecten en gezondheidseffecten. Pas als biologische effecten zo sterk zijn dat deze niet meer door het lichaam kunnen worden opgevangen, is sprake van een gezondheidseffect. De Gezondheidsraad concludeert dat er geen bewijs is dat langdurige of herhaalde blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden, zoals die van mobiele telefonie, kanker kan veroorzaken.
Is er sprake van een toename van elektrohypersensitiviteit in Nederland? Welke gegevens zijn hierover bekend?
In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning wordt voor een groot aantal ziekten en aandoeningen het voorkomen in Nederland beschreven. Deze Verkenning wordt periodiek uitgevoerd. Elektrohypersensitiviteit is niet opgenomen in de meest recente verkenning uit 2014. Mij zijn verder geen andere bronnen bekend die over betrouwbare informatie beschikken als het gaat om het aantal mensen dat gezondheidsklachten ervaart als gevolg van bronnen van elektromagnetische velden.
Bent u, met het oog op het rapport «Meewegen van gezondheid in het omgevingsbeleid» van de Gezondheidsraad dat adviseert om bij complexe en onzekere risico’s belanghebbenden te betrekken, bereid een inspanning te doen om belanghebbenden weer aan tafel te krijgen bij het kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid door het platform meer bij hun wensen aan te laten sluiten?3
Het Kennisplatform Elektromagnetische velden en Gezondheid is een samenwerkingsverband tussen het RIVM, TNO, DNVGL, Agentschap Telecom, GGD GHOR Nederland, ZonMw en Milieu Centraal. Het Kennisplatform duidt op een onafhankelijke wijze wetenschappelijke informatie over elektromagnetische velden. Het uitgangspunt hierbij is dat burgers en professionals deze informatie kunnen gebruiken om hun standpunten ten aanzien van elektromagnetische velden te bepalen.
Daarnaast beantwoordt het Kennisplatform vragen van burgers, overheden en bedrijfsleven over elektromagnetische velden. Ook faciliteert het Kennisplatform de interactie tussen de betrokken partijen, waaronder maatschappelijke organisaties. Ik hecht er belang aan dat alle partijen zoveel mogelijk bij de activiteiten van het Kennisplatform betrokken worden. Het Kennisplatform beoogt bij de uitvoering van zijn taken een zo breed mogelijk publiek te bereiken. Hierbij past het niet dat de inspanningen van het Kennisplatform specifiek op één groep belanghebbenden gericht zijn.
De uitspraken van de President-directeur van ProRail over ‘spoorlopers’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken en de berichtgeving rondom de uitspraken van de president-directeur van ProRail over zogenaamde spoorlopers en zijn wens dat machinisten minder snel op de rem zouden moeten trappen om de dienstregeling niet in de war te gooien? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraken?1
Ja. Bij het antwoord op vraag 2 ga ik inhoudelijk in op de uitspraak van de president-directeur van ProRail.
Deelt u de mening dat de uitspraak om minder snel af te remmen bij een waargenomen spoorloper onverantwoord is en de veiligheid van zowel de spoorloper als de machinist als de treinreizigers in gevaar brengt? Zo ja, hoe beziet u de instructies aan machinisten om hier vooral veiligheid boven punctualiteit te stellen, zeker in het licht van de bizarre en onverantwoordelijke uitspraak van de president-directeur?
Veiligheid op en rond het spoor staat voor mij altijd voorop. Ook bij ProRail is daar geen discussie over. ProRail geeft aan tevens een verantwoordelijkheid te voelen voor het tegengaan van onnodige vertragingen die kunnen worden veroorzaakt door spoorlopers. De instructies aan machinisten zijn een verantwoordelijkheid van vervoerders. Daarom vindt het zoeken naar oplossingen in overleg met machinisten, vervoerders en reizigersorganisaties plaats. De praktijkervaring van rijdend personeel is voor mij van wezenlijk belang in het blijven verbeteren van de veiligheid op en rond het spoor.
Bijna 30% van alle treinvertragingen wordt veroorzaakt door mensen die onbevoegd op en langs het spoor lopen (in 2016 waren dit 3105 vertragingen; eerste half jaar 2017 waren dit er 1724). ProRail kijkt daarom naar oplossingen die veilig zijn en kunnen bijdragen aan minder vertragingen.
Bent u bereid om de bestuurder van ProRail die dergelijke uitspraken doet ten koste van veiligheid te vragen om deze uitspraak terug te nemen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit duidelijk maken aan de president-directeur?
De president-directeur van ProRail gaat zelf over het al dan niet terugnemen van zijn uitspraken. In het antwoord op vraag 2 ben ik inhoudelijk ingegaan op deze uitspraken.
Met welke maatregelen denkt u dat het aantal spoorlopers wel kan worden teruggebracht, zodat de grote onveiligheid die spoorlopers met zich meebrengen wordt voorkomen? Wat betekent dit concreet voor uw beleidsagenda in de komende periode?
Spoorlopers brengen hun eigen veiligheid, maar ook de spoorveiligheid in het algemeen in gevaar. De impact op machinisten kan daarbij groot zijn, omdat zij enorm kunnen schrikken. ProRail heeft de wettelijke taak en de plicht vanuit de beheerconcessie om de spoorveiligheid te handhaven. Zij geeft daar invulling aan door het in dienst hebben van Bijzondere Opsporingsambtenaren (BOA’s) die bevoegd zijn om spoorlopers te beboeten. Er vinden dagelijks surveillance en controles plaats bij overwegen en langs het spoor. Daarnaast zijn er campagnes om spoorlopen tegen te gaan, worden er hekken geplaatst en wordt er ingezet op big data om spoorlopers beter op te kunnen sporen. ProRail is primair verantwoordelijk voor het tegengaan en opsporen van spoorlopers en geeft door middel van bovengenoemde maatregelen daar voldoende invulling aan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over spoorveiligheid op 29 november 2017?
Ja.
Het bericht ‘Oude dieselauto’s niet meer welkom in Arnhemse binnenstad’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oude dieselauto’s niet meer welkom in Arnhemse binnenstad (met kaartje)»?1
Ja.
Wat valt er te zeggen over de data waarop het Arnhemse gemeentebestuur zich beroept? In hoeverre zijn de Arnhemse metingen van een regionale Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) of metingen van Milieudefensie, gelet op het feit dat in Amsterdam afwijkingen in meetmethoden zijn geconstateerd, representatief en conform de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
De gemeenteraad van Arnhem heeft recent gevraagd om de effectiviteit van de maatregel voor de verbetering van de luchtkwaliteit nader te laten onderzoeken. Wat dit voor het toegangsregime van de milieuzone, de eventueel te treffen compenserende maatregelen of de planning betekent, is niet nog bekend.
Wat is de planning van Arnhem? Wat zijn de gevolgen voor mensen met een oudere diesel die hun stad niet meer in kunnen? Hoe worden mensen die de binnenstad bezoeken, bijvoorbeeld met een youngtimer, gecompenseerd voor de schade? Wat doet de gemeente Arnhem voor deze mensen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomen we een wirwar van bebording voor milieuzones? Zijn er al ideeën hoe de gewenste eenduidigheid in te vullen is, gezien het feit dat er nu sprake is van willekeur aan de hand van jaartallen van voertuigen die eigenlijk niets zeggen over de echte uitstoot (zo kan een kleine oudere diesel een stuk schoner zijn dan een grotere nieuwere auto)? Hoe denkt u daarover? Wanneer valt duidelijkheid te verwachten en welke norm per voertuig wordt dan geldend?
In het Regeerakkoord is opgenomen dat door het instellen van een milieuzone gemeenten een instrument hebben om de luchtkwaliteit in binnensteden te verbeteren. Daarbij zal één systeem met eenduidige categorieën en borden voor milieuzones worden ingevoerd zodat automobilisten in elke gemeente de regels snappen. Het is mijn nadrukkelijk streven zo snel mogelijk (voor de zomer van 2018) uitsluitsel te geven op welke wijze ik hier invulling aan wil geven, zodat gemeenten hier rekening mee kunnen houden.
Is het niet verstandiger dat gemeenten eerst dat uniforme beleid afwachten voordat ze verdergaan, draagvlak verliezen, kosten maken en vooral onzekerheid geven aan de bezoekers en bewoners van hun stad via een ratjetoe aan bebording en eisen?
Zoals bij antwoord 4 aangegeven wil ik zo snel mogelijk helderheid bieden, zodat de situatie die u schetst niet zal optreden.
In hoeverre zijn milieuzones nog een relevant instrument als de Europese norm voor luchtkwaliteit behaald wordt, of in 2020? In hoeverre zijn normen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) rechtsgeldig? Op basis van welke normering en criteria wordt de luchtkwaliteit in Nederland beoordeeld?
De Europese normen voor luchtkwaliteit zijn juridisch bindend. Bij de Wereldgezondheidsorganisatie gaat het om niet juridisch bindende streefwaarden. Ook wanneer wordt voldaan aan de Europese norm, kunnen gemeenten extra maatregelen treffen om de luchtkwaliteit verder te verbeteren. Daarbij moet uiteraard wel een zorgvuldig besluitvormingsproces worden gevolgd, waarbij ook elementen zoals proportionaliteit worden betrokken.
Aangezien in Arnhem trolleybussen rijden die voorzien zijn van koolstofblokken die dagelijks aan flinke slijtage onderhevig zijn en wekelijks meerdere keren vervangen worden, zou het zo kunnen zijn dat juist op het specifieke Arnhemse knelpunt (een gebied van 100x100m) rondom Velperplein, Musis, ingang Steenstraat) er uitstoot gemeten wordt die afkomstig kan zijn van deze deze trolleybussen? Of van een stationaire bron, bijvoorbeeld tijdens een verbouwing? Is dat geheel uit te sluiten? Is daar onderzoek naar gedaan? Wat valt te zeggen over de slijtage en vervanging van de koolstofblokken en/of andere specifieke situaties, zoals de dagelijkse bevoorrading van de nabijgelegen supermarkten? Is maatwerk en inzicht in de exacte bronnen niet verstandiger om een lokaal knelpunt op te lossen?
Uit de monitoringsrapportage NSL 2017 blijkt dat de norm voor stikstofdioxide (NO2) op een aantal plaatsen in Arnhem wordt overschreden. Hierover heb ik u op 30 oktober j.l. geïnformeerd (Kamerstuk 30 175, nr. 268). Met de gemeenten waar nog knelpunten zijn, is gesproken over waar de knelpunten zich bevinden en hoe de concentraties op die plekken zijn opgebouwd. TNO is gevraagd om inzicht te geven in welke bronnen op die plekken een bijdrage leveren. Het resultaat hiervan is een knelpuntenanalyse, die in de komende maanden definitief zal worden. Deze zal (mede) bepalend zijn voor welke (aanvullende) maatregelen genomen moeten worden om de knelpunten op te lossen. Hierover treed ik op korte termijn in overleg met de decentrale overheden, waaronder de gemeente Arnhem. Zoals ik al in mijn brief van 30 oktober heb aangegeven is mijn streven om het plan (knelpuntenanalyse en maatregelen) in het voorjaar van 2018 ter consultatie aan te bieden, zodat na de zomer van 2018 een gewijzigd NSL in werking kan treden.
Het bericht 'De overheid is de regie kwijt in het bestrijden van overlast van ratten' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met bericht «Steeds meer overlast in steden en buitengebieden. Rattenbestrijding strandt»?1
Ja.
Welk ministerie heeft de regie over het bestrijden van overlast van ratten?
Er zijn drie ministeries die gezamenlijk regie voeren op het bestrijden van overlast van ratten. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is verantwoordelijk voor het natuurbeleid, en als onderdeel daarvan het beheersbaar houden van rattenpopulaties en omdat ratten ziekten kunnen overdragen op dieren. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is vanuit zijn verantwoordelijk voor de volksgezondheid betrokken omdat ratten ziekten kunnen overdragen op mensen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is verantwoordelijk voor beleid inzake toelating en gebruik van biociden waar ook rodenticiden onder vallen. Deze drie ministeries beogen een duurzaam plaagdierbeleid waarbij preventie centraal staat.
Kunt u bevestigen dat er een groot risico is voor de volksgezondheid als de overlast van ratten verder toeneemt, omdat ratten ziektes (waaronder dierziektes) kunnen verspreiden en ratten drager zijn van verschillende bacteriën?
Ratten zijn altijd aanwezig geweest in Nederland. Of meer rattenoverlast leidt tot een groter risico voor de volksgezondheid, hangt in belangrijke mate af van de blootstelling van de mens aan ratten. In zijn algemeenheid kan wel gesteld worden dat de infectiedruk vanuit de omgeving toeneemt als er meer ratten zijn. In ziekte gerelateerde cijfers is geen bevestiging te zien van een groter risico.
De stijging die in 2014 werd gezien in het aantal meldingen van leptospirose (zoals de ziekte van Weil) heeft zich niet doorgezet.
Deelt u de mening van het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen dat de preventie niet goed geregeld is? Deelt u de mening van ongediertebestrijders die waarschuwen voor »middeleeuwse taferelen met veel ziektes»? Zo nee, waarom niet?
De mening van het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) dat de preventie niet goed geregeld is, deel ik niet. Het beleid is juist gericht op het voorkómen van onbeheersbare situaties. Preventie staat aan de basis van het geïntegreerde plaagdiermanagement (IPM). Zowel in de opleiding, examinering van het vakbekwaamheidsbewijs voor professionele plaagdierbeheersers als in de licentie voor beheersing op een agrarisch bedrijf, is IPM opgenomen. Ook heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden IPM verplicht gesteld voor buitengebruik van anticoagulantia, het meeste gebruikte gif tegen ratten.
Verder deel ik om verschillende redenen het geschetste toekomstbeeld van het KAD niet. Om te voorkomen dat plagen in de toekomst niet meer kunnen worden beheerst, is preventie essentieel en moeten rodenticiden pas gebruikt worden als andere maatregelen (nog) niet voldoende effect hebben. Verder is, zoals in antwoord op vraag 3 al aangegeven, er geen signaal dat een door ratten overgebrachte ziekte uit de hand loopt. De hygiëne is tegenwoordig veel beter dan in het verleden, waardoor mensen veel minder met (uitwerpselen van) ratten in aanraking zullen komen, zelfs als er veel ratten zijn. Ook is de kwaliteit van de infrastructuur veel beter: er is riolering, schoon drinkwater en afvalverwijdering.
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek doet naar onder andere de omvang van de landelijke rattenplaag? Zo ja, wanneer verwacht u de uitkomsten van dit onderzoek aan de Kamer te kunnen sturen?
Het RIVM doet onderzoek naar ratten om de risico’s voor de volksgezondheid beter in te kunnen schatten. In opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is het RIVM in 2014 gestart met een rattenmonitoring om inzicht te krijgen in de dynamiek van rattenpopulaties. Ook wordt onderzocht welke ziekteverwekkers er in de ratten zitten en de meldingen van patiënten, besmet met ziektes uit ratten, worden bijgehouden. Informatie uit de rattenmonitor maakt het mogelijk dat het juiste beleid door overheden wordt bepaald en dat risicocommunicatie naar burgers kan worden uitgevoerd. Informatie over knaagdieren en de trends in zoönosen die via hen worden overgedragen, maakt deel uit van de Staat van Zoönosen 2 en deze is de Kamer ook toegezonden (brief van 6 december 2017, Kamerstuk 34 775-XVI, nr. 45). Uit de resultaten tot nu toe blijkt dat geen sprake is van een landelijke plaag: de trends per gemeente kennen grote verschillen. De omvang van de rattenpopulatie lijkt sterk bepaald te worden door gemeentelijk beleid aangaande afval, plaagdieren, door gedrag van burgers en door bouwactiviteiten. De rattenpopulaties in de buitengebieden worden bijgehouden door trends te bepalen in de bijvangsten van de bruine ratten bij de muskus- en beverratbestrijding. Hierin zijn over de jaren schommelingen te zien, maar geen duidelijke stijgende trend.
Wat heeft u met de conclusie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gedaan dat stedelijke gebieden in toenemende mate te kampen hebben met ongedierte en door ongedierte overgedragen ziekten?
Het meest recente en meest relevante rapport van de WHO, «Public Health Significance of Urban Pests», stamt uit 2008. In dit rapport wordt geconcludeerd dat alle aspecten van het gedrag en kennis over de biologie van knaagdieren moeten worden meegenomen door partijen die zich met plaagdiermanagement bezighouden. Daarnaast wordt in genoemd rapport gesteld dat het noodzakelijk is om een wettelijk kader te hebben, op landelijk en lokaal niveau, en voor individuen die grond of huizen bezitten. Deze wetgeving moet de verantwoordelijkheid voor de preventie en bestrijding van plagen beleggen en kaders scheppen voor de regulering van de uitvoering van plaagdierbeheersing.
In Nederland zijn deze wettelijke kaders aanwezig, daarbij kan worden gedacht aan, het Bouwbesluit, de Wet Publieke Gezondheid, Warenwet en de Woningwet maar ook de Algemene Plaatselijke Verordening. Zo is preventie en bestrijding van plaagdieren o.a. verankerd in de Woningwet en in de Wet Publieke Gezondheid. Het Bouwbesluit en de Woningwet bevatten voorschriften over het zodanig gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein dat overlast door schadelijk of hinderlijk gedierte wordt voorkomen.
In de afgelopen jaren is, onder andere door het RIVM, verschillende malen onderzoek uitgevoerd naar ziekteverwekkers bij ratten. De komende jaren zal binnen het lopende RIVM-onderzoek nog meer aandacht worden besteed aan zoönosen overgedragen door wilde dieren die in de stedelijke omgeving leven (urban wildlife zoonoses) waaronder ratten. Dit moet leiden tot handvatten voor gemeenten om in het kader van de nieuwe Omgevingswet de risico’s en preventie van deze zoönosen mee te nemen in hun ruimtelijke plannen.
Bestaat de Initiatiefgroep dierplaagbestrijding nog steeds? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel vergaderingen heeft de initiatiefgroep gehad sinds 27 oktober 2011? Wat is er besproken en wat is er met de uitkomsten van dit overleg gedaan?
De Initiatiefgroep dierplaagbestrijding is niet meer actief. Op dit moment fungeert er een werkgroep om de rattenmonitoring in Nederland te verbeteren. De meeste partijen in de initiatiefgroep zijn nu partij in deze werkgroep rattenmonitoring inclusief de drie betrokken ministeries. Deze groep leent zich goed voor uitwisseling van kennis en vraagstukken.
Daarnaast is er voor zwemwaterkwaliteit, inclusief zoönosen, een werkgroep zwemwater waar ook de beheersing van bruine rat wordt meegenomen. Specifiek voor waterspeelplaatsen stelt het RIVM in opdracht van het Ministerie van VWS komend jaar richtlijnen op over onder andere ziekteverwekkers. Dit wordt door het Ministerie van IenW met de betrokken partijen afgestemd.
Ten aanzien van de problematiek van de stalbranden vindt overleg plaats tussen het Ministerie van LNV en de agrarische sector.
Bent u van mening dat voor de beheersing van knaagdieren het toepassen van geïntegreerde plaagdierbeheersing (Integrated Pest Management) zowel buiten als binnen goed functioneert? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Het functioneren van geïntegreerde plaagdiermanagement is op dit moment nog niet concreet geëvalueerd. In het «Plan van aanpak knaagdierbeheersing» van 20153 is aangekondigd dat een onderzoek naar de effectiviteit van het geïntegreerd plaagdiermanagement zal worden uitgevoerd om hiermee de uitvoering te kunnen optimaliseren. Wageningen University and Research heeft een projectplan voor dit onderzoek ontwikkeld en ingediend voor financiering bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijke Onderzoek. Indien succesvol, zal naar verwachting in 2018 dit onderzoek starten. Daarnaast wordt een offerte voor een project uitgezet door het Ministerie van IenW om de doorvergiftiging van de anticoagulantia in roofvogels en zoogdieren opnieuw te beoordelen.
Is de speciale voorlichting voor de particulier, zoals aangekondigd in de brief de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 2 juli 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 322), reeds ontwikkeld en hoeveel particulieren hebben hier gebruik van gemaakt?
Zoals toegelicht in de brief van 2 juli 2015, is in opdracht van het Ministerie van IenW Milieu Centraal gevraagd om voorlichting naar de particulier te verzorgen. Op hun website (www.milieucentraal.nl) wordt informatie verstrekt hoe plaagdieroverlast kan worden voorkomen en wat te doen als er muizen en ratten worden gesignaleerd.
Milieu Centraal voert consumentenonderzoek uit om te achterhalen hoe particulieren omgaan met bestrijdingsmiddelen in het algemeen en de problematiek van knaagdieren in het bijzonder. De communicatie van Milieu Centraal wordt afgestemd op de uitkomsten hiervan. Dankzij het aanbieden van kant-en-klare informatieve artikelen aan huis-aan-huisbladen, is het bereik van Milieu Centraal groot.
Bent u van mening dat de speciale voorlichting werkt nu blijkt dat de overlast van ratten in steden en buitengebieden nog steeds toeneemt?
Voorlichting aan particulieren is belangrijk omdat hun omgang met voedsel en afval buitenshuis een belangrijke rol speelt in de preventieve aanpak. Voorlichting aan particulieren is één van maatregelen om tot een duurzaam rattenbeleid te komen. Gemeenten hebben hierin ook een belangrijke taak, vanuit de Wet Publieke Gezondheid. Hoewel het lastig is om dat ene aspect te kwantificeren, ben ik van mening dat de voorlichting van Milieu Centraal bijdraagt aan de bewustwording bij particulieren om zorgvuldig met voedsel en afval om te gaan teneinde overlast van ratten tegen te gaan.
Het bericht dat de opkoopregeling van Groningse huizen niet eerlijk is verlopen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman: opkoopregeling Groningse huizen verliep niet eerlijk»?1
Ja.
Kunt u zich herkennen in de bevindingen van de ombudsman? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
De Nationale ombudsman heeft een belangrijke rol in het signaleren van onvolkomenheden in de relatie tussen overheid en burger. Ik vind het belangrijk dat onvolkomenheden worden opgelost. Ik neem zijn aanbeveling dan ook zeer serieus zal er op toezien dat er bij een vervolg voldoende helderheid is voor bewoners. De conclusie van de Nationale ombudsman over de wijze van klachtbehandeling in dit specifieke geval deel ik echter niet.
In hoeverre ziet u verbeterpunten in de manier waarop klachten worden behandeld?
De aanbeveling van de Nationale ombudsman richt zich hoofdzakelijk op het verbeteren van de communicatie met bewoners, onder meer over de juridische status van het besluit en de wijze van klachtbehandeling die hieruit volgt. Dit sluit aan op uitkomsten van de evaluatie van de pilot Koopinstrument. Deze evaluatie is uitgevoerd door de TU Delft in opdracht van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) (Kamerstuk 33 529, nr. 350).
Uit de evaluatie blijkt dat onderdelen van de pilot Koopinstrument bij de start nog niet volledig waren uitgewerkt. Zo was de door de NCG verstrekte informatie over de taxatieprocedure en het daaruit voortvloeiende aanbod niet eenduidig. De onderzoekers van de TU Delft bevelen onder meer aan om de communicatie met indieners van een aanvraag zoveel als mogelijk toe te spitsen op de persoonlijke situatie van de aanvrager en informatie eenduidiger beschikbaar te maken. De NCG heeft bij de presentatie van de evaluatie aangegeven de conclusies en aanbevelingen te onderschrijven en over te zullen nemen.
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (Kamerstuk 33 700, nr. 34), is opgenomen dat de NCG wordt gevraagd een opkoopregeling uit te werken in het verlengde van de pilot Koopinstrument. De aanbevelingen uit de evaluatie van de TU Delft en het rapport van de Nationale ombudsman worden bij de uitwerking betrokken.
Wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen dat het voor getroffene onduidelijk is waar zij terecht kunnen met hun klachten?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre ziet u verbeterpunten in de manier waarop er gecommuniceerd wordt over de mogelijkheden die burgers hebben wanneer zij het niet eens zijn met de afwijzing van hun klacht(en)?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat fipronilkippen ondanks een verbod toch verkocht zouden zijn |
|
Tjeerd de Groot (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fipronilkippen verkocht ondanks verbod: «NVWA ongeloofwaardig»» van RTL Nieuws?1
Ja.
Hoeveel geblokkeerde legbedrijven hebben, gedurende die blokkade, leghennen aan boeren doorverkocht?
Een geblokkeerd opfokbedrijf heeft leghennen geleverd aan twee legbedrijven. Deze twee legbedrijven, die de leghennen hebben afgenomen van dit opfokbedrijf, zijn vervolgens ook direct geblokkeerd.
Later heeft nog één bedrijf leghennen afgenomen van een ander geblokkeerd opfokbedrijf, ook deze afnemer is vervolgens geblokkeerd.
Zijn de bedrijven waaraan geleverd is vervolgens zelf ook geblokkeerd? Hoeveel extra handhavingscapaciteit kost dit, en hoe staat dat in verhouding tot de benodigde capaciteit voor de acute crisisaanpak, het voorkomen van verdere verspreiding van de besmettingen en het weer zo snel mogelijk vrijgeven van geblokkeerde bedrijven?
De beide opfokbedrijven waren en blijven geblokkeerd tot ze voldoen aan de criteria om vrijgegeven te worden. Dit heeft maar een minimale invloed op de benodigde handhavingscapaciteit.
Wat zijn de regels voor het ondanks een blokkade van het bedrijf toch mogen vervoeren van daar aanwezige landbouwdieren? Hoe verloopt het proces voor een dergelijke ontheffing?
Een geblokkeerd bedrijf mag geen eieren, kippen en mest van het bedrijf afvoeren. Vanuit het oogpunt van dierenwelzijn is aan de betreffende opfokbedrijven ontheffing verleend van het verbod om kippen af te voeren naar de volgende schakel in de keten, het legbedrijf.
Na de opfokperiode van zo’n 17 weken gaan de hennen eieren leggen. Het huisvestingssysteem op het opfokbedrijf is daar niet op ingericht en voorziet niet in de behoefte van leghennen. Om die reden is het deze bedrijven toegestaan de hennen te verplaatsen naar het legbedrijf dat daar wel op is ingericht.
Het geblokkeerde opfokbedrijf dient bij de NVWA een verzoek in voor ontheffing. In dit verzoek wordt aangegeven hoeveel dieren verplaatst zullen worden, de geplande datum van verplaatsing en de locatie waar de dieren heen verplaatst worden. Deze ontvangende bedrijven worden dan door de NVWA ook geblokkeerd. Bij de ontvangende bedrijven wordt door de NVWA geverifieerd of zij hiervan op de hoogte zijn. Indien de kippen niet verplaatst hadden kunnen worden, dan had de pluimveehouder andere oplossingen moeten zoeken, zoals vergassing. Dat vind ik niet wenselijk.
Hoe moet de in de oorspronkelijke versie van het RTL-artikel opgenomen citaat van de woordvoerder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) («Als je dat bij ons meldt, dan kan dat wel geregeld worden. Er was geen reden om dat niet toe te staan.») geduid worden? Waarom is dit citaat in een latere versie door RTL Nieuws uit het bericht gehaald? Heeft het Ministerie of de NVWA daar iets mee van doen gehad?
Een verslaggever van het RTL-Nieuws heeft over dit onderwerp verschillende malen gebeld met de afdeling persvoorlichting van de NVWA. Een woordvoerder van de NVWA heeft hierbij uitgelegd dat het hier ging om een ontheffing op basis van de in het antwoord op vraag 4 toegelichte procedure. Tijdens een van deze telefoongesprekken heeft de woordvoerder de verslaggever gewezen op feitelijke onjuistheden en onjuiste citaten in het toen al gepubliceerde artikel. Daarop heeft de verslaggever de tekst op enkele punten aangepast.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het plenaire debat over het verslag van het algemeen overleg (VAO) Fipronil in eieren?
Ja.
Lekkages bij AKZO-Nobel in Twente |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Agnes Mulder (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Liesbeth van Tongeren (GL), Pieter Omtzigt (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Weer lekke boring AkzoNobel»?1
Ja.
Kunt u een lijst geven van alle lekkages die AkzoNobel de afgelopen twee jaar gemeld heeft bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Kunt u per lekkage aangeven wat het betrof, welke hoeveelheid van welke stof is vrijgekomen en hoeveel tijd er zat tussen het begin van de lekkage en de melding bij SodM?
Op 5 juli 2016 heb ik uw Kamer per brief2 geïnformeerd over de tijdlijn betreffende de melding van de lekkage van boorput 335, het onderzoek naar deze lekkage en over het door SodM ingestelde integriteitsonderzoek naar alle 551 boorputten van AkzoNobel.
SodM heeft AkzoNobel gevraagd om lijsten op te stellen waarin alle lekkages uit de transportleidingen en boringen vanaf 1994 zijn weergegeven. AkzoNobel heeft deze lijsten gepubliceerd op haar website3 en houdt de lijsten ook actueel.
In de lijsten heeft men voor iedere lekkage, tot dusver bekend, de datum van de lekkage, de gelekte vloeistoffen en de gelekte hoeveelheden opgenomen. Ook zijn de recentelijk onderzochte boorputten opgenomen waarvan is gebleken dat deze niet lek zijn. De lijsten zijn door SodM gecontroleerd en juist bevonden.
Kunt u aangeven welke mogelijke gevolgen deze lekkages hebben op de omgeving en de waterkwaliteit?
SodM heeft bij AkzoNobel aangedrongen op gepaste urgentie bij het onderzoek en de sanering van lekkages en mogelijke verontreinigingen in Twente. Men heeft daarbij aangegeven dat de veiligheid van het personeel van AkzoNobel, omwonenden en milieu niet in het geding mag zijn. In de omgeving van elke put die gelekt heeft, wordt een bodemonderzoek uitgevoerd. Als daarbij een verontreiniging wordt geconstateerd zal AkzoNobel naar gelang de aard en omvang van de verontreiniging een bodemsanering moeten uitvoeren. Uit de tot nu toe uitgevoerde bodemonderzoeken is gebleken dat de bodemverontreinigingen beperkt zijn tot circa 20 meter uit de put. Op dit moment lijken de mogelijke gevolgen dan ook beperkt te zijn tot de onmiddellijke nabijheid van de lekke putten. In mijn brieven4 5 aan uw Kamer van 5 juli en 13 september 2016 ben ik nader ingegaan op de gevolgen voor de omgeving en de wijze waarop de verontreinigingen worden gesaneerd.
Wat zijn de consequenties van deze recente, en zoveelste lekkage nu AkzoNobel al onder verscherpt toezicht van SodM staat?
In mijn brief6 van 27 januari 2017 heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over dit onderzoek naar de boorputten van AkzoNobel. Op dit moment beschikt AkzoNobel over 551 boorputten, zijnde 87 actieve putten, 322 inactieve putten en 142 verlaten putten. Uit het onderzoek is gebleken dat 35 inactieve putten een verhoogde kans op lekkage. Inmiddels zijn er 17 van deze inactieve putten met een druktest beproefd. Hiervan bleken er 12 lek te zijn. Voor het einde van 2017 zullen alle inactieve putten met een verhoogd risico op lekkage worden onderzocht. Het is niet ondenkbaar dat ook daar nog lekkende inactieve putten bij zullen zitten. Het is niet uitgesloten dat naar aanleiding van de resultaten van de testen het onderzoeksprogramma nog zal veranderen.
De onlangs geconstateerde lekkage in de inactieve boorput 329 is ontdekt tijdens het integriteitsonderzoek dat AkzoNobel in het kader van het verscherpt toezicht uitvoert en is onderdeel van het met SodM afgesproken onderzoeksprogramma. Het lek in put 329 geeft SodM geen aanleiding om voortijdig het onderzoeksprogramma aan te passen of het verscherpt toezicht te wijzigen.
Welke acties heeft SodM ondernomen sinds AkzoNobel onder verscherpt toezicht staat? Welke acties kan SodM nog verder ondernemen?
Het verscherpte toezicht houdt onder meer in dat een speciaal team van inspecteurs onder dagelijkse leiding van de Inspecteur-generaal der Mijnen er op toeziet dat AkzoNobel haar verantwoordelijkheid neemt. Dit regime blijft van kracht tot AkzoNobel heeft aangetoond dat de integriteit van alle putten en transportleidingen geborgd is binnen de kaders van wet- en regelgeving en op een manier die veilig is voor mens en milieu. SodM heeft bij AkzoNobel aangedrongen op gepaste urgentie bij onderzoek en sanering van lekkages en mogelijke verontreinigingen in Twente, en daarbij aangetekend dat de veiligheid van het personeel van AkzoNobel, omwonenden en milieu niet in het geding mag zijn. AkzoNobel heeft inmiddels stappen in de goede richting gezet en ligt op schema om het onderzoek betreffende de 35 geselecteerde boorputten voor 1 januari 2018 af te ronden.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van de twee toezichtprojecten gericht op de zoutindustrie (zie Kamerstuk 32 849, nr. 84)? Wanneer worden deze bekend gemaakt?
Naar aanleiding van de incidenten bij AkzoNobel en vragen uit de samenleving, heeft SodM besloten twee toezichtprojecten uit te voeren die betrekking hebben op de zoutindustrie en op ondergrondse cavernes. Hierbij zullen op een geïntegreerde manier zowel geologische als technisch operationele aspecten onderzocht worden. De beide projecten zijn gestart en SodM verwacht in 2018 haar bevindingen en aanbevelingen te publiceren.
Welke resultaten heeft het inspectieproject van SodM «integriteit bestaande putten» opgeleverd (zie Kamerstuk 33 136, nr. 15, antwoord op vraag2? Is bij dit inspectieproject ook onderzoek gedaan naar putten die niet in gebruik zijn?
In de periode oktober 2016 tot en met april 2017 heeft SodM uitvoering gegeven aan het inspectieproject met als thema «Integriteit Bestaande Putten». In dit inspectieproject zijn alle elf mijnondernemingen die zich bezig houden met de opsporing en winning van olie en gas geïnspecteerd op veiligheid van kritische onderdelen en beheersaspecten van bestaande in gebruik zijnde putten. De focus was hierbij op:
De hoofdbevinding die SodM heeft opgetekend uit het inspectieproject is dat er geen putten zijn aangetroffen waaruit gas, olie of zout water naar de bodem lekt. Wel bleek dat drie van de elf mijnondernemingen onvoldoende voorzien in een Well Integrity Management System (WIMS). Ook bleek dat de meeste mijnondernemingen de criteria voor het melden en insluiten van een put niet altijd goed hebben vastgelegd in WIMS en voert men geen audits uit op dit WIMS. De desbetreffende mijnondernemingen zijn hierop aangesproken en hebben inmiddels verbeteringen doorgevoerd door het WIMS in lijn te brengen met de recentelijk ingevoerde internationale norm ISO/TS 16530–2 betreffende putintegriteit.
SodM is in april 2017 gestart met de uitvoering van het project om de algehele staat van de integriteit van alle in gebruik zijnde putten op land te duiden. «In gebruik» impliceert de mijnbouw-wettelijke status van een put die niet in aanleg is en ook niet buiten gebruik gesteld is. Alle andere statussen van een put, zoals inactief, ingesloten, gesuspendeerd, deels buiten gebruik gesteld, etc., vallen wel onder deze status van «in gebruik». SodM verwacht eind 2017 de eerste conclusies te kunnen trekken en zal dan ook aanbevelingen doen.
Vindt u het ook niet verontrustend dat er zoveel lekkages zijn bij niet in gebruik zijnde putten? Gaat u extra onderzoek laten doen naar de integriteit van oudere putten?
De lekkages van de putten zijn inderdaad verontrustend. Met name vind ik het verontrustend dat deze lekkages zo lang onopgemerkt zijn gebleven. De lekken in put 335 waren er al direct bij de aanleg van de put in 1987 en zijn pas in 2016 aan het licht gekomen. Voor SodM was dat dan ook een belangrijke reden voor het instellen van het verscherpt toezicht. SodM heeft sindsdien ook nog diverse projecten geïnitieerd (zie antwoorden op vragen 6 en 7). Tevens besteedt SodM extra aandacht aan de integriteit van bijvoorbeeld geothermieputten omdat deze een vergelijkbare configuratie hebben als de in bedrijf zijnde zoutwinningsputten.
In hoeverre kan het SodM toezicht houden op putten nadat deze niet meer in gebruik zijn?
De Mijnbouwwet maakt geen onderscheid tussen putten die in gebruik zijn en putten die niet in gebruik zijn. De inactieve putten van AkzoNobel moeten dan ook aan alle regels van de Mijnbouwwet voldoen totdat de put verlaten is.
Verlaten putten (de Mijnbouwwet spreekt over «buiten gebruik gestelde putten») vallen in principe niet meer onder de Mijnbouwwet zodra deze conform de Mijnbouwwet buiten gebruik zijn gesteld. Wel is de mijnonderneming nog op basis van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk voor buiten gebruik gestelde putten en ontstaat een bijzondere situatie als achteraf blijkt dat de put niet conform de Mijnbouwwet buiten gebruik is gesteld.
Kunt u voor elk van de lekkages die opgetreden zijn aangeven of AkzoNobel altijd verantwoordelijk en aansprakelijk blijft voor door lekkages veroorzaakte schade? Indien de aansprakelijkheid van AkzoNobel op een zeker moment vervalt, kunt u dan aangeven wanneer dat gebeurt en om welke reden?
Ingevolge artikel 6:175 van het Burgerlijk Wetboek (BW) rust de aansprakelijkheid bij degene die bij de aanvang van de tot verontreiniging leidende gebeurtenis als aansprakelijke persoon werd aangewezen. Indien na de lekkage een ander exploitant wordt van het mijnbouwwerk, blijft de aansprakelijkheid voor deze schade rusten op degene die ten tijde van de lekkage aansprakelijk was.
Volgens artikel 3:310 BW tweede lid, geldt voor verontreiniging van de bodem door een gebeurtenis zoals bedoeld in artikel 6:175 (BW), een verlengde termijn van 30 jaar. Bestaat de gebeurtenis uit een voortdurend feit, dan begint de termijn van dertig jaren te lopen nadat dit feit is opgehouden te bestaan. Bestaat de gebeurtenis uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, dan begint deze termijn te lopen na dit laatste feit.
Indien AkzoNobel ooit wordt overgenomen, is er dan enige mogelijkheid dat de overnemende partij niet alle aansprakelijkheid voor kosten van bestaande en toekomstige lekkages overneemt van AkzoNobel?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat in nieuwbouw nog steeds vaak aardgas wordt aangesloten |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Natuur en Milieu, waaruit blijkt dat nog steeds veel nieuwbouwwoningen worden aangesloten op aardgas?1
Ja.
Hoeveel woningen werden er in 2016 opgeleverd waarbij de woningen nog aangesloten zijn op het gasnet? Om welk percentage gaat het dan? Is het waar dat het om 150.000 woningen gaat in Nederland, en daarmee om twee derde van de nieuwbouwwoningen?
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zijn in 2016 bijna 54.000 nieuwe woningen opgeleverd2.
Navraag bij Netbeheerder Nederland leverde geen precies beeld van het aantal woningen dat is aangesloten op het gasnet, maar naar schatting wordt – afhankelijk van het gebied – meer dan 80% van de nieuwbouwwoningen nog op gas aangesloten.
In opdracht van Netbeheer Nederland wordt onderzoek gedaan naar een betrouwbare methodiek om het aantal nieuwbouwaansluitingen zonder gas te bepalen. De publicatie van dat onderzoek wordt in de loop van 2017 verwacht.
In hoeveel gevallen gaat het daarbij om in- of uitleglocaties waarbij niet alleen de aansluiting, maar ook het gasnet in die specifieke straat nog moet worden aangelegd?
In het geval van Stedin is in circa 60% van de situaties de nieuwe gasaansluiting op een nieuwe distributieleiding aangesloten. Navraag heeft opgeleverd dat deze gegevens voor de andere netbeheerders niet voor handen zijn.
Wat is de afschrijvingstermijn voor een gasaansluiting? Welke kosten zijn er verbonden aan het aankoppelen van een woning aan het gasnet, het aangekoppeld zijn van een woning aan het net en het afkoppelen van een woning van het gasnet?
De regulatorische afschrijvingsduur van de verschillende onderdelen van de gasdistributieleidingen wordt bepaald door de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Deze staan beschreven in de regulatorische accountingregels (RAR). Hierin staat dat de afschrijvingstermijnen voor de hoofdleidingen en afsluiters is bepaald op 45 jaar. Dit zijn regulatorische rekenregels en deze hebben geen direct verband met de feitelijke technische levensduur of vervangingsplanningen. De technische levensduur van de bestaande gasdistributieleidingen hangt af van het gebruikte materiaal en de eigenschappen van de ondergrond. De vervangingsplanning wordt primair bepaald door de veiligheidseisen en storingsgevoeligheid van de betreffende leidingen.
Voor het aankoppelen van een woning wordt een eenmalige aansluitvergoeding in rekening gebracht. Voor het hebben van een functionerende aansluiting wordt de periodieke aansluitvergoeding in rekening gebracht. Hiernaast brengen de netbeheerders een capaciteitsvergoeding voor het transport in rekening ter dekking van de netwerkkosten. Zoals aangegeven in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1929) brengen de netbeheerders tarieven voor het afsluiten van gasaansluitingen niet alle op dezelfde manier in rekening. Sommige netbeheerders maken in de tarifering bijvoorbeeld onderscheid tussen laagbouw en hoogbouw. Eén netbeheerder hanteert een apart bedrag per meter te verwijderen gasleiding, terwijl andere netbeheerders deze kosten verrekenen via een vast tarief per aansluiting. Sommige netbeheerders rekenen lagere tarieven wanneer een groter aantal gasaansluitingen tegelijkertijd wordt afgesloten. Ten slotte geven sommige netbeheerders geen vast tarief vooraf op en werken zij alleen met een offertebedrag. Dit alles maakt een directe vergelijking van alle gebruikte afsluittarieven niet mogelijk. De netbeheerders die een vast tarief hanteren, uitgaande van afsluiting van één enkele gasaansluiting, in laagbouw, inclusief de verwijdering van de aansluitleiding, brengen een tarief in rekening dat globaal tussen de € 400 en € 650 exclusief BTW ligt.
Hoe hoog zijn de meerkosten voor woningeigenaren van een alternatieve vorm van warmtevoorziening en hoe verhouden deze zich tot de te vervallen kosten voor een gasaansluiting bij het netwerkbedrijf?
Het is moeilijk hier in zijn algemeenheid uitspraken over te doen, omdat de kosten en meerkosten afhangen van de specifieke situatie en welke alternatieve vorm van warmtevoorziening er wordt gekozen. Wanneer het alternatief bestaat uit aansluiting op een warmtenet dan zorgt de tariefregulering van de Warmtewet er in beginsel voor dat de warmtetarieven vergelijkbaar zijn met de gemiddelde gas-situatie. Hiernaast worden voor een warmtenet soms ook eenmalige aansluitkosten in rekening gebracht. Wanneer wordt gekozen voor een warmtepomp als alternatief gaat het afhankelijk van de situatie en de gekozen techniek om investeringskosten die variëren van € 6.000 tot € 25.000. Die investeringen zullen (deels) worden terugverdiend door onder meer een waardevermeerdering van de woning en een lagere energierekening, maar op de vraag of dit per saldo zal leiden tot een stijging of daling van de kosten is niet in zijn algemeenheid een antwoord te geven.
In een recent onderzoek in opdracht van Stedin wordt geconcludeerd zonder ISDE-subsidie in alle gevallen een keuze voor een gasaansluiting goedkoper is dan warmtepompen; inclusief subsidie liggen bij nieuwbouw de totale kosten van een keuze voor een warmtepomp over een periode van 15 jaar in de meeste gevallen iets lager dan de kosten van een gasaansluiting. Over een langere periode neemt dit voordeel voor de warmtepomp toe. Alleen voor nieuwgebouwde galerijflats geldt dat een gasaansluiting voordeliger is.
Zoals hiervoor opgemerkt is het vooral voor de bestaande bouw en de verschillende situaties die zich daar voordoen op basis van de nu beschikbare kennis moeilijk categorische uitspraken te doen over meer- of minderkosten. In de Energieagenda is daarom gericht onderzoek aangekondigd ten einde het verschil in kosten tussen de verschillende opties voor warmtevoorziening in beeld te brengen om de vergelijking beter mogelijk te maken. Ik verwacht dat de eerste resultaten van dit onderzoek uiterlijk eind dit jaar beschikbaar zijn en ik zal de Kamer daarover dan informeren.
Kunt u aangeven of een dergelijke gasaansluiting te benutten is voor andere stoffen dan aardgas – met het oog op de verwarming van de woning – en welke kosten zijn er dan met de aanpassing gemoeid om het daarvoor geschikt te maken?
De mogelijkheden van de gasaansluiting hangen af van de er aan gekoppelde leidingen en toestellen. Zonder aanpassing kunnen andere stoffen dan aardgas slechts veilig getransporteerd, gedistribueerd en verbruikt worden als deze stoffen qua eigenschappen voldoende op aardgas lijken. Dit gebeurt nu al met groen gas. Andere duurzame gassen zoals vergassingsgas of synthetisch methaan kunnen ook zo bewerkt worden dat ze zonder aanpassing van de gasinfrastructuur en -apparatuur veilig ingezet kunnen worden.
Een alternatief is dat gastoestellen bij de verbruikers en zo nodig ook de gasleidingen geschikt gemaakt worden voor andere gassen. Dan kunnen deze andere gassen met de bestaande netwerken ingezet worden. De kosten hiervan zijn aanzienlijk maar kunnen lager liggen dan de kosten van een gehele overstap op een andere energiebron voor lage-temperatuur-warmte. De kosten hiervan zijn niet in beeld gebracht, maar een indicatie voor de kosten biedt Duitsland waar gebiedsgewijs de overstap wordt gemaakt van laag- naar hoog-calorisch aardgas. Het wordt voor de veiligheid noodzakelijk gevonden om drie keer gedurende het omschakelingsproces elke aangeslotene te bezoeken en toestellen te controleren, te vervangen of anders in te stellen. Als de gassamenstelling nog sterker afwijkt bijvoorbeeld door hoge aandelen waterstof, dan kunnen ook aanpassingen aan de leidingen nodig zijn.
Hoe rijmt u de uitkomsten van dit onderzoek met de Energieagenda, waarin is aangegeven dat in beginsel geen nieuwe gasinfrastructuur meer aangelegd wordt in nieuwbouwwijken en de aansluitplicht op gas moet worden vervangen door een aansluitrecht op energie-infrastructuur?
In de Energieagenda staat dat er in beginsel geen nieuwe gasnetten worden aangelegd in nieuwbouwwijken en dat het recht op een gasaansluiting wordt vervangen door een breder recht op een energie-infrastructuur voor warmtevoorziening. Het onderzoek van Natuur & Milieu bevat de aanbeveling de aansluitplicht in de Gaswet te laten vervallen. Aanpassing van de Gaswet is voor deze maatregel wenselijk. Bij uw Kamer is aanhangig het wetsvoorstel voortgang energietransitie (Kamerstuk 34 627) waarop amendementen zijn ingediend met betrekking tot het recht op een gasaansluiting. Nu uw Kamer dit wetsvoorstel controversieel heeft verklaard heb ik u op 13 juni jl. toegezegd om via een nota van wijziging bij het wetsvoorstel Wijziging van de Warmtewet (Kamerstuk 34 723) deze aanpassing vorm te geven.
Op welke manier en op welke termijn bent u van plan om het besluit uit de Energieagenda in wetgeving te verankeren?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord bij vraag 7.
Wat zijn de mogelijkheden om nu reeds in de geest van de Energieagenda te handelen en de aansluiting op het aardgasnet nog te voorkomen voor nieuwbouwwoningen die reeds gepland zijn of woningen die nu ontworpen en gepland worden?
Op dit moment kunnen bewoners een beroep doen op de aansluitplicht op basis van de Gaswet. Dat laat onverlet dat gemeenten naar privaatrechtelijke mogelijkheden kunnen kijken om een gasaansluiting voor nieuwbouwwijken te voorkomen. Het is daarbij van belang dat de gemeente eigenaar is van de te bebouwen grond en met projectontwikkelaars afspraken maakt over de warmtevoorziening in een te ontwikkelen nieuwe wijk. Als een aardgasloze nieuwbouwwijk is gerealiseerd ligt daar dus geen net. Een bewoner kan wel om een aansluiting vragen, maar zal de kosten van die aansluiting zelf moeten dragen. Bij een grote afstand tot het net is dat een dure aangelegenheid voor de bewoner.
Hiernaast kunnen gebieden worden uitgezonderd van de aansluitplicht op gas op grond van artikel 12b, eerste lid, onderdeel f van de Gaswet en artikel 1c van de Warmtewet als zich hier een warmtenet bevindt of wordt gepland. In dat laatste geval moet er sprake zijn van een gemeentelijk warmteplan en dient het gebied te zijn opgenomen in de lijst van warmtegebieden van de Autoriteit Consument en Markt.
Bouwbedrijven en consumenten nemen zelf nog niet vaak initiatief om voor een alternatief voor een gasaansluiting te kiezen. Aardgas blijkt veelal een vanzelfsprekendheid. Hieruit blijkt wederom dat de energietransitie naast technische en financiële aspecten een culturele en sociale kant heeft.
Via de Green Deal aardgasvrije wijken worden gemeenten ondersteund die stappen willen zetten in zowel de nieuwbouw als de bestaande bouw. Hiermee worden belangrijke ervaringen opgedaan die ons kunnen helpen bij de toekomstige grootschalige aanpassing van de warmtevoorziening in ons land. Een structurele oplossing wordt uitgewerkt met de invulling van het transitiepad lage-temperatuur-warmte dat eind dit jaar, samen met de drie andere transitiepaden afgerond wordt.
De brand bij de olieraffinaderij Isla op Curaçao |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Antje Diertens (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Isla tast nog in het duister», «brand in olieraffinaderij Isla» en het Inspectierapport van de Isla?1
Ja.
Op welke manier en door wie wordt het onderzoek uitgevoerd waarmee moet worden vastgesteld of er bij de brand schadelijke stoffen zijn vrijgekomen die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van de omwonenden?
Zoals ook in voorgaande beantwoording van vragen van Uw kamer betreffende de Isla-raffinaderij is aangegeven, berust de verantwoordelijkheid voor de Isla-raffinaderij bij het land Curaçao. Ik ben dan ook niet in de positie om inhoudelijke antwoorden te geven op vragen die betrekking hebben op het beleid, de uitvoering en de handhaving in relatie tot de Isla-raffinaderij of de communicatie met omwonenden.
De toenmalige regering van Curaçao onder leiding van Minister-President Whiteman heeft een inspectie en audit van de Isla-raffinaderij, de CRU-centrale en Aqualectra laten uitvoeren. Daarbij is gebruik gemaakt van extern ingehuurde expertise. Mijn departement heeft op verzoek van Curaçao daarbij assistentie verleend.
De resultaten van de inspectie en audit zijn door de huidige regering van Curaçao onder leiding van Minister-President Rhuggenaath aan de betrokken ondernemingen ter kennis gebracht. Het inzicht in de situatie zoals een inspectie en audit oplevert vormt een basis voor maatregelen. In het licht van het voorgaande constateer ik dat het land Curaçao daadwerkelijk invulling geeft aan haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de Isla-raffinaderij en de milieu hygiënische en gezondheidsaspecten die met de Isla-raffinaderij, de CRU en Aqualectra samenhangen.
Op welk «eerste onderzoek» baseren de lokale autoriteiten en de woordvoerder van de Isla zich wanneer zij stellen dat er geen sprake is van risico’s voor de volksgezondheid als gevolg van de brand?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het bekend is of de rookpluimen door toedoen van de brand veel meer fijnstof dan gewoonlijk bevatten, met schadelijke gevolgen bij het inademen? Zo ja, waarom is dit dan niet meegenomen als risico voor de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 2.
Volgens de woordvoerder van de Isla is de brand ontstaan bij de Crude Distiller en is er benzine verbrand; kan worden uitgesloten dat er bij de brand ook andere brandstoffen zijn verbrand of verdampt, waardoor bijvoorbeeld vluchtige organische koolwaterstoffen zoals het kankerverwekkende benzeen zijn ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
De woordvoerder van de Isla geeft aan dat er geen reden is tot zorg omdat de stoffen die zijn vrij gekomen normaal gesproken ook worden verbrand bij het affakkelen; kunt u bevestigen dat bij het affakkelen bij de Isla ook schadelijke stoffen vrij kunnen komen? In hoeverre kan er sprake zijn van een toename in de kwantiteit van deze stoffen tijdens de brand?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier en op welk moment zijn omwonenden van de Isla raffinaderij door de Curaçaose overheid en door het management van de Isla op de hoogte gesteld van brand? Hoe wordt geverifieerd of alle communicatie die de omwonenden over de gezondheidsrisico’s ontvangen correct is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier en door wie wordt het onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak van de brand? Wordt dit alleen door de Isla zelf gedaan, of zullen hier ook externen bij betrokken zijn? Zo ja, wie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn er veiligheidsincidenten bij de Isla geweest en hoe verhoudt dit zich tot raffinaderijen elders in de wereld? Is er sprake van een structureel veiligheidsprobleem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat uit het Inspectierapport van de Isla raffinaderij onder begeleiding van Fluor blijkt dat de Isla raffinaderij milieuproblematiek alleen maar benadert vanuit het risico op het «overtreden van de aan de vergunning gebonden eisen» in plaats van dat er een generieke benadering wordt gehanteerd waarbij milieuschade in kosten wordt vertaald?
Zie antwoord vraag 2.
Uit het Inspectierapport van Fluor blijkt dat de Isla raffinaderij op meerdere punten, waaronder het structureel affakkelen, niet aan de huidige vergunningsvereisten voldoet; is het bekend hoe lang de Isla zich al niet aan deze vergunningsvereisten houdt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het Inspectierapport van Fluor doet meerdere aanbevelingen zowel voor de korte als voor de lange termijn waarmee de Isla wél aan de vergunningseisen kan gaan voldoen; kunt u aangeven op welke manier en met welke tijdslijn de overheid van Curaçao handhaaft dat de Isla de aanbevelingen van het Inspectierapport ook daadwerkelijk doorvoert?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties heeft de Curaçaose overheid tot nu toe ondernomen om de overtredingen van de Isla raffinaderij te handhaven en ervoor te zorgen dat de Isla raffinaderij zich aan de minimale vergunningseisen gaat houden?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt door de Curaçaose overheid opnieuw een inspectie uitgevoerd en geëvalueerd of de Isla raffinaderij de aanbevelingen van het Inspectierapport van Fluor heeft opgevolgd en wél aan alle vergunningvereisten voldoet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de Isla raffinaderij in gebreke blijft en de vigerende wet- en regelgeving blijft overtreden, op welk moment gaat de Curaçaose overheid daar dan consequenties aan verbinden door middel van sancties of het stil leggen van de operaties? Welk kader wordt daarvoor gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben relevante Nederlandse inspectiediensten zoals de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voldoende capaciteit om hun kennis, expertise en ervaring over hoe handhaving voorspoedig te laten verlopen, beschikbaar te stellen aan de Curaçaose overheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u in dat geval dit aanbod te doen richting de Curaçaose overheid?
Eerst op basis van een concreet verzoek van de Curaçaose autoriteiten kan worden bepaald welke expertise vanuit onder andere de ILT benodigd zou zijn en of deze in voldoende mate aanwezig is. In het kader van de reactie op zo’n verzoek kan ook aandacht worden besteed aan de achtergronden van het incident, de gezondheids- en milieuaspecten ervan en de visie op vergunningverlening en handhaving. Op basis van een eerder verzoek van de Curaçaose regering wordt nu reeds assistentie verleend en ik heb in beginsel de bereidheid deze assistentie desgevraagd te continueren.
Kunt u alle gestelde vragen afzonderlijk beantwoorden?
Omdat de verantwoordelijkheid voor de Isla-raffinaderij bij het land Curaçao berust, zijn de vragen niet afzonderlijk beantwoord.
Het bericht dat de CO2-uitstoot van de industrie niet daalt |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht van de Nederlandse Emissieautoriteit dat de uitstoot van CO2 door de industrie in 2016 niet gedaald is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse industrie evenveel CO2 is blijven uitstoten in 2016, en dat wanneer de maatregel van het uit bedrijf halen van enkele kolencentrales buiten beschouwing wordt gelaten, de uitstoot van de Nederlandse industrie in 2016 zelfs is toegenomen?
Zie het antwoord op vraag 2 van de leden Van der Lee en Kröger.
Hoe kan het dat de Nederlandse industrie geen voortgang boekte in 2016, terwijl de industrieën in andere lidstaten van de Europese Unie wel hebben gezorgd voor een daling van de CO2-uitstoot?
Zie het antwoord op vraag 3 van de leden Van der Lee en Kröger.
Wat betekent deze gelijkblijvende CO2-uitstoot in 2016 voor de prognose van de CO2-besparing die de Nederlandse industrie in 2020 zal halen? Hoever blijft de industrie nu achter op de afspraken uit het Energieakkoord?
Met de afgesproken intensiveringen, waaronder intensivering ten aanzien van de 9 PJ extra energiebesparing in 2020 bij de energie-intensieve industrie, zijn alle partijen van het Energieakkoord van mening dat we op koers liggen voor het behalen van alle doelen van het Energieakkoord.
Wat is de stand van zaken van de aangekondigde energiebesparingsverplichting voor de industrie om de 9 PetaJoule energiebesparing, die was afgesproken in het Energieakkoord, alsnog te halen?
Zoals aangegeven in de brief van 6 april jl. over de uitvoeringsagenda Energieakkoord 2017 (Kamerstuk 30 196, nr. 542) is er een alternatief voorstel door de industrie gedaan voor de realisatie van 9 PJ extra energiebesparing. ECN geeft aan dat bij een voorspoedige implementatie en uitvoering van dit voorstel kan worden voldaan aan de afspraak van 9 PJ extra energiebesparing in de industrie uit het Energieakkoord. Hiermee voldoet het voorstel van de industrie aan mijn voorwaarde dat het minimaal gelijkwaardig moet zijn aan de algemene maatregel van bestuur (AMvB) met de energiebesparingsverplichting die in voorbereiding is.
De AMvB blijft, zoals de industrie in haar voorstel zelf ook aangeeft, als alternatief beschikbaar voor het geval de uitvoering en voortgang van het voorstel van de industrie achterblijft. De voorbereiding van de AMvB is inmiddels afgerond, zodat de AMvB indien nodig op korte termijn in procedure gebracht kan worden.
Voor meer informatie verwijzen wij naar de brief van de Minister van Economische Zaken van 24 april jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 544).
De ‘hoge kosten voor het verwijderen van een gasaansluiting’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Waarom het stoppen bij een netbeheerder zo duur is»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de bandbreedte is van de tarieven die worden gevraagd om de gasaansluiting te verwijderen? Wat zijn de laagste en wat zijn de hoogste tarieven die door netwerkbeheerders worden gevraagd?
De netbeheerders brengen tarieven voor het afsluiten van gasaansluitingen niet allen op dezelfde manier in rekening. Sommige netbeheerders maken in de tarifering bijvoorbeeld onderscheid tussen het afsluiten van aansluitingen in laagbouw en hoogbouw. Ook hanteert één netbeheerder een apart bedrag per meter te verwijderen gasleiding, terwijl andere netbeheerders deze kosten verrekenen via een vast tarief per aansluiting. Sommige netbeheerders rekenen lagere tarieven wanneer een groter aantal gasaansluitingen tegelijkertijd wordt afgesloten. Ten slotte geven sommige netbeheerders geen vast tarief vooraf op en werken zij alleen met een offertebedrag. Dit alles maakt een directe vergelijking van alle gebruikte afsluittarieven niet mogelijk.
De netbeheerders die een vast tarief hanteren, uitgaande van afsluiting van één enkele gasaansluiting, in laagbouw, inclusief de verwijdering van de aansluitleiding, brengen een tarief in rekening tussen de ca. € 400 en ca. € 650 exclusief BTW.
Kunt u inzicht geven in de verschillen in de kosten voor het laten verwijderen van een gasaansluiting door de verschillende beheerders? Zo ja, waar komen deze verschillen vandaan? Zo nee, waarom niet?
Netbeheerders mogen de tarieven voor het verwijderen van gasaansluitingen baseren op gemiddelden van werkzaamheden voor het verwijderen van vergelijkbare aansluitingen. De gemiddelde kosten zijn niet bij alle netbeheerders gelijk. Dat komt omdat de netten van de netbeheerders op verschillende wijze zijn gedimensioneerd en er verschillen bestaan in de bedrijfsvoering en kosten van uitbesteding van netbeheerders. De gemiddelde kosten hangen bovendien sterk samen met de gemiddelde activiteiten die bij de verwijdering worden uitgevoerd. De kosten kunnen bijvoorbeeld minder hoog zijn wanneer er vaker inpandige afsluiting plaatsvindt.
Het volledig verwijderen van de aansluiting vanaf de meterkast tot aan het net van de netbeheerder – dus inclusief de gasleiding – is daarentegen een stuk duurder, omdat daarvoor graafwerk is vereist.
Kunt u bevestigen dat alleen de netwerkbeheerder en geen andere partij de gasaansluiting mag verwijderen? Waarom zijn er dan geen gereguleerde tarieven vastgesteld voor het laten verwijderen van een gasaansluiting?
Het verwijderen van de gasaansluiting valt binnen de exclusieve werkzaamheden van netbeheerders. De toezichthouder stelt niet op voorhand voor alle taken van netbeheerders een apart tarief vast. Dat geldt ook voor het verwijderen van gasaansluitingen, omdat de kosten voor het verwijderen van een gasaansluiting sterk uiteen kunnen lopen per aansluiting. Wel kan ze de tarieven achteraf toetsen op onder andere kostenreflectiviteit en non-discriminatie. Deze toetsing waarborgt dat afnemers niet teveel betalen voor diensten van netbeheerders en tegelijkertijd dat de tarieven voldoende zijn om de efficiënte kosten van netbeheerders te dekken.
Kunt u bevestigen dat netwerkbeheerders alleen de werkelijke kosten in rekening mogen brengen en inzichtelijk moeten maken hoe de kosten zijn opgebouwd? Heeft u er zicht op of netwerkbeheerders zich hieraan houden? Kunt u aangeven hoe vaak de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de kostenopbouw en de transparantie van de tarieven controleert?
Netbeheerders mogen alleen een tarief in rekening brengen dat is gerelateerd aan de kosten voor het verwijderen van gasaansluitingen. Daarbij mag de netbeheerder het tarief baseren op gemiddelden van werkzaamheden voor het verwijderen van vergelijkbare aansluitingen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat netbeheerders zich hier niet aan houden.
De toezichthouder controleert de kostenopbouw van de in rekening gebrachte tarieven voor het verwijderen van een aansluiting wanneer daarover een geschil wordt ingediend of wanneer signalen vanuit de markt daar aanleiding toe geven.
Kunt u aangeven of de gasaansluiting ook altijd verzegeld in plaats van verwijderd mag worden wanneer wordt overgestapt naar een andere energievoorziening? Zo ja, bent u bekend met klachten van consumenten dat verzegeling wordt geweigerd en bent u bereid om aan de netwerkbeheerders te vragen om duidelijk te communiceren dat dit mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Verzegeling van een gasaansluiting is niet vastgelegd in wet- en regelgeving. Niettemin bieden alle netbeheerders deze optie aan. Verzegeling van de gasaansluiting is echter een tijdelijke oplossing, die gebruikt wordt wanneer een klant bijvoorbeeld vanwege een verbouwing tijdelijk geen gas wil verbruiken. Het is dan veiliger om de aansluiting (tijdelijk) te verzegelen. Verzegeling is echter geen structurele oplossing. Bij verzegeling blijft de aansluiting en het behorende net onder druk staan en dient de netbeheerder deze ook te blijven onderhouden. Een aansluiting die onnodig onder druk staat brengt onnodige risico’s op lekkage met zich mee en is daarom geen alternatief voor het afsluiten van de gasaansluiting.
Ik ben niet bekend met klachten van consumenten over het weigeren van verzegeling noch heb ik signalen ontvangen dat de communicatie door netbeheerders hierover onduidelijk is. Ik denk dat het verstandig is als de netbeheerders duidelijk maken aan bewoners dat verzegeling per definitie tijdelijk is en geen alternatief is voor afsluiting van de gasaansluiting.
Wat zijn de kosten voor verzegeling door verschillende netwerkbeheerders en wat zijn de regels voor de opbouw en de transparantie van die kosten? Kunt u bevestigen dat huiseigenaren bij ook verzegeling geen aansluitingskosten meer hoeven te betalen?
Het tarief dat netbeheerders in rekening moet gerelateerd zijn aan de daarmee gepaard gaande kosten. Ik heb geen reden om aan te nemen dat netbeheerders zich hier niet aan houden. De toezichthouder controleert bovendien de kostenopbouw van de in rekening gebrachte tarieven voor verzegeling wanneer daarover een geschil wordt ingediend of wanneer signalen vanuit de markt daar aanleiding toe geven.
Bij verzegeling maakt een netbeheerder minder kosten dan voor verwijdering van de aansluiting. Daartegenover staat dat de aansluiting in dat geval fysiek in stand blijft. De netbeheerder blijft dan ook verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de aansluiting. Dit benadrukt mijns inziens dat verzegeling altijd een tijdelijk karakter heeft.
Deelt u de mening dat – met het oog op de energietransitie – de hoge kosten voor het verwijderen van de gasaansluiting een onwenselijke drempel zijn om over te stappen op een andere energievoorziening? Zo ja, wat kunt u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse energievoorziening dient de komende jaren vergaand te worden verduurzaamd. Dat geldt ook voor het energieverbruik in de gebouwde omgeving. De kosten die hiermee gemoeid zijn, bijvoorbeeld omdat van de huidige energiebron en -infrastructuur wordt overgestapt naar een andere, zullen op een evenredige wijze verdeeld moeten worden. Europese regels vereisen bovendien dat de tarieven van netbeheerders op kostenreflectieve wijze en non-discriminatoir in rekening worden gebracht. Deze uitgangspunten zijn ook in de Nederlandse wetgeving vastgelegd. Hoe de transitie kan worden bereikt, inclusief keuzes over de benodigde infrastructuren en de verdeling van kosten, wordt momenteel uitgewerkt in transitiepaden zoals aangegeven in de Energieagenda.
Inspectie van gevaarlijk RVS in zwembaden |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Inspectie RVS in zwembaden niet op orde» van Reporter Radio?1
Ja.
Wat vindt u er van dat meer dan de helft (56%) van de gemeenten de inspectierapporten naar gevaarlijk roestvrijstaal (RVS) niet op orde heeft, terwijl u een inspectieplicht heeft ingesteld omdat het gebruik van RVS in zwembaden zeer gevaarlijk kan zijn?
Ik vind de uitkomsten van het onderzoek van Reporter Radio een zorgelijk signaal. De naleving van de onderzoeksplicht heeft mijn aandacht. Zoals u weet, laat ik momenteel zelf ook een uitvoerig onderzoek uitvoeren naar de naleving van de onderzoeksplicht (Kamerstuk 28 325, nr. 159). Over de uitkomsten zal ik u eind juni 2017 informeren. Mocht uit dit onderzoek ook blijken dat de onderzoeksplicht onvoldoende is nageleefd, dan zal ik gemeenten en provincies aanspreken op hun verantwoordelijkheid om de onderzoeksplicht bij zwembaden te handhaven.
Kunt u verklaren waarom gemeenten de inspectierapporten niet op orde hebben, ondanks de inspectieplicht die u heeft ingesteld?
Zoals volgt uit mijn antwoord op vraag 2 laat ik zelf ook onderzoek uitvoeren en informeer ik u nog nader eind juni 2017. Ik constateer echter wel al dat Reporter Radio haar onderzoek heeft gericht op de gemeenten terwijl de onderzoeksplicht (Staatscourant jaargang 2016, nr. 33491) geldt voor zwembadeigenaren. De onderzoeksplicht houdt in dat een zwembadeigenaar per 1 januari 2017 een onderzoeksrapport moeten hebben waaruit blijkt dat er in het zwembad geen gevaarlijk RVS meer is toegepast. Gemeenten hebben beleidsvrijheid hoe zij toezicht houden op deze onderzoeksplicht. De beoordeling door Reporter Radio of een gemeente van ieder zwembad in de gemeente de onderzoeksrapporten heeft, geeft daarom mogelijk geen volledig beeld van het daadwerkelijke gemeentelijke toezicht dan wel de stand van zaken van de uitvoering van de onderzoeksplicht.
Hoe verklaart u dat in drie provincies (Fryslân, Noord-Holland en Gelderland) niet één van de onderzochte gemeenten de inspectierapporten op orde heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u, net als de directeur van Vereniging Sport en Gemeenten, dat gemeenten een dwangsom zouden moeten opleggen aan zwembaden die nog geen of een onvolledig rapport over het gevaarlijke RVS hebben?
Op grond van het algemene bestuursrecht moet een gemeente in beginsel handhavend optreden bij het niet naleven van de onderzoeksplicht door een zwembad. Toepassing van een dwangsom of van bestuursdwang ligt daarbij wat mij betreft in de rede, maar het is aan een gemeente om hierover een besluit te nemen.
Welke soorten RVS heeft u in het «Bouwbesluit 5.12 Zwembaden» precies uitgesloten voor het gebruik in zwembaden? Zijn er typen (austenitisch) RVS die nog wel toegestaan zijn? Zo ja, waarom?
De onderzoeksplicht is beschreven in artikel 5.12 van de Regeling Bouwbesluit 2012 (Staatscourant jaargang 2016, nr. 33491). De onderzoeksplicht richt zich op dragende metalen delen van RVS in overdekte zwembaden en maakt hierbij onderscheid tussen voor zwembadlucht resistente RVS-soorten en niet-resistente RVS-soorten. De resistente RVS-soorten worden aangeduid met de typenamen 1.4529, 1.4547 en 1.4565. Deze RVS-soorten volgen uit de Europese constructienorm NEN-EN 1993-1-42.
De onderzoeksplicht maakt verder onderscheid tussen twee gebieden. Gebied A betreft het zwembadbassin en het gebied hieromheen dat begrenst wordt door de zogenaamde spatwaterzone. Gebied B is het overige gebied. Een onderscheid tussen de gebieden A en B is nodig, omdat binnen de spatwaterzone (gebied A) de risico’s op gevaarlijke corrosie kleiner zijn dan in gebied B. Ernstige ongevallen die zich in Nederland hebben voorgedaan, waren vooral het gevolg van het bezwijken van dragende delen in gebied B. De resistente RVS-soorten (1.4529, 1.4547 en 1.4565) zijn toegestaan in zowel gebied A als B. De niet-resistente RVS-soorten zijn, onder bepaalde voorwaarden, nog toegestaan in gebied A.
Daarnaast heeft de gemeente (als bevoegd gezag) de mogelijkheid akkoord te gaan met een eventuele gelijkwaardige oplossing indien toch niet-resistent RVS aanwezig is in gebied B en de veiligheid op een andere manier is geborgd.
Klopt het dat de typen EN 1.4529, 1.4539 1.4547 en 1.4565 nog wel toegestaan zijn voor het gebruik in zwembaden? Klopt het dat deze typen ook, maar in iets mindere mate, gevoelig zijn voor (spannings-)corrosie? Zo ja, waarom zijn deze typen RVS dan toegestaan? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Voor de nog toegestane RVS-soorten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6. De RVS-soorten die als resistent zijn bestempeld (1.4529, 1.4547 en 1.4565) volgen uit de Europese constructienorm NEN-EN 1993-1-4 en zijn volgens het TNO-rapport «Deskundigenrapport toepassing en inspectie van roestvaststaal» (Kamerstuk 28 325, nr. 152) niet gevoelig voor spanningscorrosie in de zwembadatmosfeer.