Het bericht ‘Russia invites Albania, North Macedonia to join the Eurasian Union’ |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Russia invites Albania, North Macedonia to join the Eurasian Union» d.d. 29 oktober jl?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitnodiging aan Albanië en Noord-Macedonië om lid te worden van de Euraziatische Economische Unie (EEU)?
Heeft u naar aanleiding van dit bericht contact opgenomen of gaat u contact opnemen met uw Europese ambtsgenoten, in het bijzonder met uw Franse collega, om de gevolgen van het besluit van de Europese Raad te bespreken? Zo ja, wat is hierbij uw inzet? En zo nee, waarom niet?
Ik heb veelvuldig contact met mijn Europese ambtsgenoten, ook over de ontwikkelingen in de Westelijke Balkan, inclusief in Noord-Macedonië en Albanië. Hierbij onderstreep ik voortdurend het EU-perspectief van de landen alsmede het belang van voortgang op het terrein van de rechtsstaatshervormingen. Op verzoek van een aantal lidstaten zal de Raad Algemene Zaken opnieuw spreken over EU-uitbreiding op 19 november a.s. Er is geen besluitvorming voorzien. Nederland zal tijdens de Raad in algemene zin wederom het EU-perspectief van de Westelijke Balkanlanden benadrukken en Noord-Macedonië en Albanië oproepen om de ingezette hervormingen voort te zetten. Nederland zal daarnaast bepleiten dat de Europese Commissie met voorstellen komt voor verdere versteviging van de uitbreidingsmethodologie, in het bijzonder om in de toekomst terugval op de rechtsstaatshervormingen na de start van de onderhandelingen te voorkomen.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat deze landen meer begrip zullen vinden bij de EEU dan bij de EU?
Het staat landen vrij om lid te worden van internationale organisaties, inclusief de EEU. Albanië en Noord-Macedonië hebben echter beiden uitgesproken verder te willen integreren in de Euro-Atlantische structuren. Albanië is al NAVO-lid en Noord-Macedonië bevindt zich in de laatste fase van lidmaatschapsaanvraag. Daarnaast is de ambitie van zowel Noord-Macedonië als Albanië om te beginnen met de EU-toetredingsonderhandelingen. Nederland ondersteunt het EU-perspectief van beide landen. Na afloop van de Europese Raad van 17-18 oktober jl. hebben Albanië en Noord-Macedonië nogmaals bevestigd verder te gaan op de door hen ingeslagen weg richting Europese integratie. NL vindt dit bemoedigend.
Deelt u de mening dat het zowel in het belang van Albanië en Noord-Macedonië, als in het belang van de EU is dat deze beide landen betrokken blijven bij het EU-traject? En zo ja, hoe gaat u hier concreet invulling aan geven? En zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zowel in het belang van Albanië en Noord-Macedonië als in het belang van de EU dat beide landen betrokken blijven bij het EU-traject. Tijdens de Europese Raad op 17-18 oktober jl. is afgesproken dat de Europese Raad hierop terugkomt voorafgaand aan de Westelijke Balkantop die in mei 2020 in Zagreb zal plaatsvinden. Na afloop van de Europese Raad van 17-18 oktober jl. hebben Albanië en Noord-Macedonië nogmaals bevestigd verder te gaan op de door hen ingeslagen weg richting Europese integratie. NL vindt dit bemoedigend. Op verzoek van een aantal lidstaten zal de Raad Algemene Zaken opnieuw spreken over EU-uitbreiding op 19 november a.s. Er is geen besluitvorming voorzien. Nederland zal tijdens de Raad in algemene zin wederom het EU-perspectief van de Westelijke Balkanlanden benadrukken en Noord-Macedonië en Albanië oproepen om de ingezette hervormingen voort te zetten.
Vormt deze uitnodiging voor u aanleiding de banden zowel op bilateraal als op Europees niveau met Albanië en Noord-Macedonië aan te halen? En zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven? En zo nee, waarom niet?
De bilaterale relatie met beide landen is goed. Ik spreek mijn collega’s uit Albanië en Noord-Macedonië regelmatig. Daarnaast is er op ambtelijk niveau veel contact tussen Nederland en beide landen. Ook op Europees niveau is het contact uitstekend. Zo bezocht de voorzitter van de Europese Raad, Donald Tusk, Noord-Macedonië en Albanië in september jl. Tevens kijkt NL constant naar mogelijkheden om Albanië en Noord-Macedonië te blijven ondersteunen in de lopende hervormingstrajecten, o.a. via het MATRA-programma, en ontvangen de landen hulp van de EU via de pre-accessiefondsen.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken beantwoorden?
Ja.
De Iraakse weigering om IS-strijders uit Syrië te berechten |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Irak «niets ziet» in het plan van Nederland om Europese IS-strijders in Irak te berechten?1
Ja.
Is het waar dat de Iraakse regering zelf niet meer mee wil werken aan een tribunaal voor IS-strijders?
Minister van Buitenlandse Zaken van Irak, Al Hakim, gaf tijdens zijn bezoek aan Nederland op 28 en 29 oktober jl. aan dat zijn land alleen ISIS-strijders wil berechten die misdrijven in Irak of tegen Iraakse belangen hebben gepleegd. Daar heb ik uiteraard alle begrip voor, want Irak draagt reeds een zware last met de aanwezigheid van veel voormalige strijders van ISIS op zijn grondgebied. Ik blijf hierover, samen met onze Europese partners, in gesprek met Irak (zoals verzocht in motie 21501 02, nr. 1963).
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze mening van de regering van Irak?
Irak heeft begin dit jaar te kennen gegeven dat het onder bepaalde condities bereid zou zijn om alle in Noordoost Syrië vastzittende foreign terrorist fighters in Irak te vervolgen en berechten. Daarover is door een aantal Europese landen verder met Irak doorgesproken, waarbij altijd is onderstreept dat oplegging van de doodstraf door Irak niet kan worden geaccepteerd en dat Irak garanties moet afgeven voor een eerlijke procesgang. Tijdens het bezoek van een ambtelijke delegatie aan Bagdad en het daaropvolgende bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken van Irak aan Nederland op 28 en 29 oktober jl. heeft Irak aangegeven dat het land alleen nog buitenlandse strijders wil vervolgen en berechten die misdaden hebben begaan tegen Iraakse belangen of in Irak.
Herinnert u zich het event nog dat u op 26 september jl. bij de Verenigde Naties in New York organiseerde samen met Irak, waarbij deze landen gezamenlijk een oproep deden aan de internationale gemeenschap om verschillen van mening te overwinnen om tot een berechting van IS-strijders te komen? Klopt het dat op dat event Irak als locatie is genoemd voor een dergelijk tribunaal?
De door Nederland en Irak voorgezeten bijeenkomst in New York op 26 september jl. stond in het teken van de berechting van álle ISIS-strijders. De deelnemende landen en VN-organisaties onderstreepten het belang van accountability als noodzakelijk ingrediënt voor duurzame vrede in de regio. De deelnemers presenteerden echter verschillende visies over de vraag of accountability zou moeten geschieden door middel van de oprichting van een internationaal tribunaal in bijvoorbeeld Irak of door middel van nationale berechting.
Heeft de regering van Irak zich tijdens het event direct uitgesproken tegen berechting in Irak?
Minister Al Hakim, co-voorzitter van deze bijeenkomst, heeft tijdens zijn interventie aangegeven dat berechting in Irak van in Syrië gedetineerde foreign terrorist fighters een enorme belasting zou betekenen voor Irak dat immers al te kampen heeft met de last van de berechting van duizenden Iraakse ISIS-strijders. Zonder buitenlandse hulp zou een dergelijke exercitie dan ook niet mogelijk zijn, aldus Al Hakim destijds.
Heeft de regering van Irak zich tijdens het event uitgesproken vóór berechting van IS-strijders in Irak?
Irak heeft zich evenals de andere deelnemers aan de bijeenkomst uitgesproken voor de noodzaak van accountability voor ISIS-strijders en opgemerkt dat Irak hier reeds actief opvolging aan heeft gegeven en inmiddels duizenden strijders heeft berecht.
Wat is er gebeurd na het succesvolle gezamenlijke event over het tribunaal tijdens de VN-top van 26 september jl.?
Na de bijeenkomst in New York hebben vertegenwoordigers van Nederland, Frankrijk, het VK, Duitsland, België, Zweden en Denemarken op 15 oktober jl. een bezoek gebracht aan Bagdad om daar verder te spreken over de mogelijkheden van berechting in Irak van in Noordoost Syrië gedetineerde foreign terrorist fighters. Tijdens dat bezoek bleek Irak zijn standpunt terzake verder te hebben aangescherpt door aan te geven dat Irak alleen foreign terrorist fighters wil vervolgen die misdaden tegen Iraakse onderdanen of Iraakse belangen hebben gepleegd. Dat standpunt heeft de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken Al Hakim ook tijdens zijn recente bezoek aan Nederland met mij gedeeld.
Wat heeft Irak van mening doen veranderen?
Tijdens zijn bezoek aan Nederland heeft Minister Al Hakim gesteld dat zijn land niet over de capaciteit beschikt om duizenden extra ISIS-strijders te vervolgen, berechten en vast te zetten. Irak maakt uiteraard een eigen afweging over de bereidheid om al dan niet buitenlandse strijders te berechten.
Wanneer zijn er tussen 26 september en 28 oktober jl. contactmomenten geweest tussen de regering van Irak en het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangaande een vervolg op het VN-event van 26 september?
Op 15 oktober jl. heeft een ambtelijke delegatie van de betrokken Europese landen Irak bezocht om nader te spreken over voorwaarden waaronder Irak bereid is tot berechting van buitenlandse strijders uit noordoost Syrië. Op 28 en 29 oktober jl. bezocht Minister Al Hakim Nederland.
Wat waren de uitkomsten van het contact of de afzonderlijke contactmomenten?
Zie antwoord op vraag 3.
Klopt het dat Nederland op verzoek van de Iraakse regering sinds 2014 een militaire missie in Irak is gestart in het kader van de strijd tegen IS?
Ja.
Hoe verhoudt deze Nederlandse inzet op verzoek van de Iraakse regering zich tot de verwerping van het Nederlandse verzoek tot berechting in Irak?
Het besluit van het kabinet een Nederlandse militaire bijdrage te leveren aan de strijd tegen ISIS (27 925 nr. 506) in Irak werd ingegeven door de dreiging van ISIS in Irak en Syrië, maar evenzeer door de dreiging van de organisatie tegen Europa en Nederland. Met het einde van het fysieke «kalifaat» zijn we nu in een andere fase van het conflict belandt. Het verzoek van Irak tot het leveren van een militaire bijdrage aan de strijd tegen ISIS staat los van het vraagstuk van de berechting van buitenlandse ISIS-strijders.
Op welke wijze ziet u mogelijkheden om het IS-tribunaal in de regio te realiseren?
Nederland blijft zich sterk maken voor berechting in de regio naar internationale standaarden van misdrijven gepleegd door alle partijen bij het conflict. Voor de berechting van ISIS-strijders blijf ik hierover dan ook, samen met onze Europese partners, in gesprek met Irak. Los van de uitkomst daarvan zal ik indachtig bovengenoemde voorwaarden in bilateraal en multilateraal verband dialoog en samenwerking blijven opzoeken om berechting van buitenlandse strijders in de regio te realiseren. De misdaden van ISIS mogen namelijk niet onbestraft blijven; dit zijn we verschuldigd aan de slachtoffers. Zolang er nog geen sprake is van berechting, is het belangrijk dat bewijsmateriaal wordt veiliggesteld. Nederland steunt dan ook de mechanismes die hiertoe voor Syrië en Irak zijn opgericht, het International Impartial and Independent Mechanism (IIIM) en het United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD). Indachtig de aangehouden motie van het lid Van Helvert (kamerstuk 35 300 V nr. 22) d.d. 14 november, is het kabinet ook in gesprek met Europese partners om nader te onderzoeken -met inachtneming van het advies van de Volkenrechtelijk adviseur- of Nederlandse Syrie-gangers door de lokale Syrisch-Koerdische autoriteiten kunnen worden berecht.2
Het bericht dat Jeugdzorg het kabinet verzoekt twee IS-kinderen uit Syrië terug te halen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dilemma voor kabinet: jeugdzorg verzoekt terughalen twee IS-kinderen uit Syrië»?1
Ja.
Klopt het dat jeugdzorg u heeft gevraagd om twee IS-kinderen terug te halen uit Syrië? Zo ja, wanneer heeft u dit verzoek ontvangen? En is hier direct en adequaat op gereageerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse Jeugdbeschermingsorganisatie waar de voorlopige voogdij over twee niet-Nederlandse kinderen in Syrië is toegewezen, heeft op 15 oktober jl. een brief gezonden aan de Nederlandse overheid met een verzoek om bijstand om de kinderen veilig te stellen. De brief is in goede orde ontvangen en het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in nauw contact met de Jeugdbeschermingsorganisatie.
Voor het overige geldt dat het kabinet op dit moment geen mededelingen kan doen over de stappen die worden gezet ter uitvoering van dit verzoek.
Kunt u een toelichting geven over de situatie waarin deze kinderen, een baby en een peuter, zich momenteel bevinden?
Nederland is niet diplomatiek vertegenwoordigd in Noordoost-Syrië en er is daardoor zeer beperkt tot geen zicht op deze kinderen. Het is het kabinet bekend dat de humanitaire en veiligheidssituatie in het kamp Al Roj – waar de kinderen zich zouden bevinden – slecht is en onderhevig aan de sterk veranderlijke verhoudingen in de regio.
Wanneer heeft u het verzoek van jeugdzorg ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen zijn ondernomen sinds het verzoek is ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er inmiddels acties ondernomen om de desbetreffende kinderen terug naar Nederland te halen? Zo ja, welke stappen zijn ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet wordt terughoudend omgegaan met het doen van mededelingen over individuele casuïstiek. Dat geldt ook in dit geval.
Wie is er op dit moment verantwoordelijk voor het welzijn van deze kinderen? Kan Bureau Jeugdzorg uitvoering geven aan de rechterlijke uitspraak zolang de kinderen zich nog in een kamp in Syrië bevinden?
De eerste verantwoordelijkheid voor de kinderen ligt bij eventuele natuurlijke gezagsdragers, daarna is er een verantwoordelijkheid voor lokale autoriteiten van het land waar de kinderen zich bevinden. In deze casus ligt de feitelijke zorg bij degene die nu de kinderen verzorgt en heeft een Nederlandse rechter, gezien het mogelijke gezagsvacuüm waarin de kinderen zitten, tevens een verantwoordelijkheid gelegd bij een Nederlandse voogd.
Op welke termijn verwacht u dat deze twee kinderen in Nederland zullen zijn en de rechterlijke uitspraak van begin september kan worden uitgevoerd?
Er wordt zorgvuldig gekeken naar het verzoek van de Jeugdbeschermingsorganisatie. Over de stappen die in dat verband worden gezet kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
In hoeverre verschillen deze twee kinderen van de twee wezen die in juni dit jaar met hulp van Frankrijk zijn opgehaald?
Op basis van de beschikbare informatie zijn deze twee kinderen, anders dan de twee door Frankrijk opgehaalde kinderen, niet Nederlands en is hun (biologische) vader nog in leven.
Verwacht u dat op korte termijn meer kinderen door de kinderrechter onder toezicht zullen worden gesteld van jeugdzorg, omdat hun belangen in de Syrische kampen ernstig worden bedreigd? Welke criteria worden daarbij gehanteerd? En zullen deze kinderen, net als de kinderen die in juni met hulp van Frankrijk zijn opgehaald, naar Nederland worden gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan hier niet op vooruitlopen. In de twee gevallen die nu bekend zijn heeft de rechter de voorlopige voogdij toegewezen aan een Nederlandse Jeugdbeschermingsorganisatie. Indien er meerdere zaken zouden volgen, zal telkens bezien moeten worden of en hoe hierin gehandeld kan worden.
Hoeveel Nederlandse kinderen verblijven momenteel in de verschillende kampen in Syrië? Kunt u een toelichting geven over hun gezondheidssituatie?
Uit cijfers van de AIVD blijkt dat er circa 55 volwassenen in opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië verblijven en circa 95 kinderen «met een Nederlandse link».1 Deze kinderen hebben een of twee ouders met de Nederlandse nationaliteit of ouders die langere tijd in Nederland hebben gewoond. Dat betekent dat niet alle kinderen «met een Nederlandse link» ook de Nederlandse nationaliteit hebben.
Zoals ook gesteld in het antwoord op Kamervragen van 6 november (referentie 2019Z19778) is Nederland niet diplomatiek vertegenwoordigd in Noordoost-Syrië en is er daardoor zeer beperkt tot geen zicht op de kinderen met een Nederlandse link die in de opvangkampen in Noordoost-Syrië verblijven. Het is daarom niet mogelijk informatie te geven over de gezondheidssituatie van deze kinderen.
Het bericht 'België houdt grens dicht voor directeur Confucius-instituut' |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u via uw ambtsgenoot in België geïnformeerd dat professor Xinning Song niet meer welkom is in België, en dus de hele Schengenzone?1 Zo ja, wanneer bent u hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is door België niet actief geïnformeerd dat professor Xinning Song niet meer welkom is in België. Als België (of een ander Schengenland) na een eigen afweging concludeert dat er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of de internationale betrekkingen, kan een persoon in het Schengen Informatiesysteem (SIS) worden gesignaleerd om toegang tot het Schengengrensgebied te voorkomen. Als een inreisverbod wordt opgelegd dat geldt voor het gehele Schengengebied, wordt de betreffende persoon sowieso gesignaleerd in SIS. Nederland en andere Schengenlanden ontvangen daarvan niet automatisch een melding. Op het moment dat het SIS wordt geraadpleegd, zoals bij een visumaanvraag, komt er een «hit / no hit»-melding, waaruit blijkt of een persoon in SIS is gesignaleerd.
Aan welke Nederlandse universiteiten is professor Xinning Song verbonden? Zijn er Nederlandse hogescholen of universiteiten verbonden aan andere buitenlandse Confucius-instituten? Zo ja, welke?
Voor zover mij bekend is professor Xinning Song niet verbonden aan een Nederlandse universiteit. Daarnaast zijn er, voor zover ik weet, geen hogescholen of universiteiten die verbonden zijn aan andere buitenlandse Confucius-instituten.
In hoeverre worden werknemers, die verbonden zijn aan Confucius-instituten, in Nederland gescreend? Wie doet deze screening, hoe vaak worden zij gescreend en wat houdt deze screening in? Bevat deze screening ook het inzetten van hun netwerk voor de Chinese inlichtingendienst?
Er zijn geen vertrouwensfuncties aangewezen bij de Confucius-instituten in Nederland. Werknemers ondergaan dus geen veiligheidsonderzoek, zoals bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken.
Worden organisaties, zoals Confucius-instituten, in China verplicht om mee te werken aan opdrachten vanuit de Chinese inlichtingendienst?
Dat valt niet uit te sluiten. Chinese wetgeving schrijft voor dat alle Chinese burgers en organisaties mee moeten werken met inlichtingendiensten als hen dat gevraagd wordt.
Kunt u garanderen dat medewerkers, die verbonden zijn aan de Confucius-instituten, geen inlichtingen delen met de Chinese overheid?
Zie antwoord vraag 4.
Was bij u bekend dat vorig jaar de Amerikaanse FBI al waarschuwde voor spionageactiviteiten? Zo ja, wanneer bent u hierover geïnformeerd?
Ik heb kennis genomen van de berichten in de Amerikaanse media in februari 2018 over de FBI en de Confucius-instituten. In algemene zin kan worden gesteld het onderkennen en tegengaan van spionageactiviteiten in Nederland een belangrijke activiteit is van onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In hoeverre maakt u zich zorgen over Confucius-instituten in Nederland nu na de Verenigde Staten en Canada ook het instituut in België in opspraak komt? Bent u voornemens om, zoals het Rathenau Instituut in het rapport «kennis in het vizier» adviseert, op het niveau van de nationale overheid kaders vast te stellen waarbinnen kennisinstellingen beleid dienen te formuleren waarin veiligheidsbelangen moeten worden afgewogen tegen andere belangen zoals de vrijheid van wetenschap?
Bestaande wetgeving op het gebied van exportcontrole en sancties heeft ook betrekking op de overdracht van kennis en technologie en is daarmee ook van toepassing op kennisinstellingen. Het kabinet is in gesprek met de instellingen over de wijze waarop deze wetgeving wordt nageleefd. Daarnaast is een traject gestart om te onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg van academisch onderwijs en onderzoek te voorkomen. In dit traject wordt onderzocht op welke manier er een brede kennisregeling kan worden opgezet.
Deelt u de mening dat het nodig is om een onderzoek te starten naar de Nederlandse Confucius-instituten en in gesprek met de Rijksuniversiteit Groningen en Hogeschool Zuyd te gaan om hen te bewegen te stoppen met deze samenwerking? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer informeren over de voortgang? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit op te starten?
In het kader van de uitvoering van de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1), die op 30 september 2019 met uw Kamer is besproken, wordt gewerkt aan kennisopbouw over China bij de overheid, bedrijven en onderwijsinstellingen. Onderdeel daarvan is bewustwording in het Nederlandse (hoger) onderwijs van de risico’s van samenwerking, naast de kansen. Daarbij zijn alle samenwerkingsverbanden van Nederlandse kennisinstellingen met Chinese instellingen van belang. Bij relevante ontwikkelingen hieromtrent zal ik uw Kamer nader informeren.
Het bericht dat de Indiase regering de speciale status van het gebied Kashmir schrapt |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pakistaanse premier bang voor etnische zuiveringen na opheffing autonomie Kashmir»?1
Ja.
Kunt u nader aangeven hoe de aard van de repressie er uitziet? Welke maatregelen heeft de Indiase regering genomen tegen de lokale bevolking?
De Indiase regering heeft rondom de opheffing van de autonome status van Kashmir op 5 augustus jl. een aantal preventieve maatregelen genomen. Deze omvatten in eerste instantie onder meer beperking van telecomverbindingen, verbod op samenscholing, sluiting van openbare gebouwen en preventieve aanhoudingen en huisarresten. Inmiddels zijn in grote delen van Kashmir de telefoonverbindingen hersteld, gebouwen weer geopend en het merendeel van arrestanten vrijgelaten. Toegang tot het internet is echter nog altijd beperkt.
Met wie heeft u gesproken om u te informeren over de feiten inzake de situatie in Kashmir?
Het kabinet volgt de situatie nauwgezet. De ambassades in Islamabad en New Delhi onderhouden een breed netwerk om zich te informeren over de situatie in Kashmir.
Wat heeft de Nederlandse overheid precies ondernomen nadat de maatregel van kracht ging?
Ik spreek regelmatig met mijn ambtgenoten van Pakistan en India. In deze contacten zijn zorgen over de situatie overgebracht en heb ik aangegeven dat alleen een vreedzame bilaterale dialoog tussen India en Pakistan kan leiden tot een duurzame oplossing voor de situatie in Kashmir. Ook op hoogambtelijk niveau en in EU-verband worden de Nederlandse zorgen over de situatie geuit.
Zijn er Nederlandse staatsburgers in dat gebied? Zo ja, lopen deze Nederlandse staatsburgers gevaar?
Er staan geen Nederlanders geregistreerd in het informatiesysteem van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het is bekend dat een zeer beperkt aantal Nederlanders in Srinagar verblijft. Vanwege de onduidelijke situatie en het niet goed functionerende communicatienetwerk, wordt aan Nederlanders afgeraden naar Kashmir te reizen.
Klopt het dat de nieuwe maatregel betekent dat hindoes zich voortaan vrij mogen vestigen in Jammu en Kashmir, het door India bestuurde gedeelte van het betwiste gebied?
Sinds 31 oktober 2019 is het gebied formeel opgedeeld in twee unie territoria: (1) Jammu & Kashmir en (2) Ladakh. Deze unie territoria vallen onder het centrale gezag. Alle Indiërs kunnen zich sindsdien zonder beperkingen vestigen in deze gebieden. Voorheen gold er voor de deelstaat Jammu en Kashmir een uitzondering en gaf de Indiase Grondwet het recht aan de deelstaat om permanente bewoners aan te wijzen. Nu valt iedereen onder hetzelfde federale recht.
Klopt het dat direct na de aankondiging van de maatregel, die na de ondertekening van een decreet direct van kracht werd, er protesten uitbraken?
In Jammu en Kashmir zijn sinds jaren meer veiligheidstroepen gestationeerd vanwege de Line of Control en de aanhoudende onrust. Sinds de maatregel van kracht is, is de controle verscherpt en zijn meer troepennaar de regio gestuurd. Er is weer toegang tot het telefonienetwerk, internet is nog beperkt. De Indiase regering heeft aangegeven dat de preventieve maatregelen die zijn genomen om de rust te bewaren van tijdelijke aard zijn. Op 15 november is in New Delhi de vaste parlementaire commissie voor binnenlandse zaken bijeengekomen om inzicht te krijgen in het aantal aanhoudingen en huisarresten. Er is gesproken over de stappen die de regering neemt om de situatie in Kashmir te normaliseren. Arrestanten worden geleidelijk vrijgelaten. De arrestanten die worden vastgehouden op grond van de Public Safety Act (PSA) kunnen hun detentie aanvechten.
Klopt het dat internet en telefonie worden geblokkeerd en duizenden manschappen op de been zijn om de orde te handhaven?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat in de afgelopen maanden honderden mensen zijn opgepakt, onder wie politici, hoogleraren, zakenlieden en activisten?
Zie antwoord vraag 7.
Is het intrekken van artikel 370 van de Indiase Grondwet in strijd met het internationale recht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft onvoldoende inzicht in deze complexe situatie om een oordeel te kunnen vellen over de vraag of het besluit van de Indiase regering in strijd met het internationaal recht is. Het is aan de Indiase regering om te onderbouwen dat het besluit in overeenstemming met het internationaal recht is en dat de mensenrechten van de bevolking Kashmir zullen worden gerespecteerd. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 en 4 volgt het kabinet de situatie nauwgezet en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken zijn zorgen over de situatie aan de Indiase autoriteiten overgebracht.
Deelt u de mening dat het besluit van de Indiase regering een schending van het internationale recht is? Zo ja, bent u bereid om dit bij de Verenigde Naties aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening van de Pakistaanse premier dat etnische zuiveringen plaats zullen vinden in Kashmir nu India de speciale status van het gebied gaat schrappen? Zo ja, deelt u de mening dat dit op het hoogste niveau moet worden bestreden?
Er is mij geen informatie bekend die erop wijst dat er een etnische zuivering plaats zou vinden in Kashmir.
Deelt u de mening van critici dat de maatregel vooral bedoeld is om Kashmir te de-islamiseren doordat hindoes nu massaal naar de regio kunnen trekken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het ongepast om hierover te speculeren.
Welke concrete acties gaat u ondernemen om de veiligheid van de moslims in Kashmir veilig te stellen, nu de speciale status van het gebied is geschrapt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 volgt het kabinet de situatie nauwgezet. Ik heb mijn zorgen over de situatie aan de Indiase autoriteiten overgebracht en ook EU vertegenwoordigers hebben deze zorgen geuit.
Bent u bekend met het bericht «India stelt in delen van regio Kashmir een avondklok in»?2
De avondklok is niet meer van kracht. Het is mij niet bekend welke straffen de Indiase autoriteiten stellen op het negeren van de avondklok in de regio Kashmir.
Wat is de laatste stand van zaken in verband met de invoering van de avondklok?
Zie antwoord vraag 15.
Welke straffen stelt de Indiase regering op het negeren van de avondklok?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat Indiase soldaten de traditionele Muharram-processie probeerden te stoppen, wat tot opstootjes onder de inwoners van Kashmir leidde? Zo ja, deelt u de mening dat het onwenselijk is als soldaten een godsdienstige plechtigheid verstoren?
De Muharram-processie in Kashmir heeft sinds 1990 niet meer plaatsgevonden nadat er toen grote onrust uitbrak in de vallei. De autoriteiten hebben sindsdien de processie om veiligheidsredenen verboden. In andere deelstaten van India wordt de Muharram-processie wel toegestaan.
Klopt het dat de soldaten traangas en rubberkogels inzetten tegen de moslims in Kashmir? Zo ja, bent u bereid om dit te veroordelen?
De berichtgeving uit Kashmir is beperkt en het is niet mogelijk alle berichten te verifiëren. Er zijn aantijgingen dat er traangas en rubberkogels tegen de bevolking zijn ingezet. Deze aantijgingen zijn reden tot zorg en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 heb ik mijn zorgen over verdere escalatie van de situatie in Kashmir aan India overgebracht.
Bent u bereid om al deze vragen afzonderlijk en uitgebreid te beantwoorden?
De vragen zijn zo goed mogelijk beantwoord.
Een vermoorde boswachter in Roemenië |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw boswachter vermoord in Roemenië»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat er alweer een boswachter vermoord is in Roemenië, de tweede in twee maanden tijd, en de zesde in de afgelopen paar jaar? Deelt u de mening dat dit zeer ernstig is en dat boswachters wereldwijd beschermd dienen te worden?
Boswachters vervullen een belangrijke rol in het beheer en de bescherming van bossen wereldwijd. Boswachter verdienen het net als iedereen om in alle veiligheid hun werkzaamheden uit te kunnen voeren. Het is schokkend om te vernemen dat in korte tijd meerdere boswachters bij het uitvoeren van hun werkzaamheden, onder verdachte omstandigheden, om het leven zijn gekomen.
Zal er onafhankelijk onderzocht worden wie er verantwoordelijk is voor de moord op de boswachter? Zo niet, bent u bereid de Roemeense overheid aan te sporen dit onderzoek in te stellen zoals ook 42 maatschappelijke organisaties geëist hebben?2
Het Roemeense OM onderzoekt momenteel de zaak.
Wat is de rol van de Roemeense overheid in het proces van ontbossing in Roemenië? Wat is uw reactie op de uitspraak van het Wereldnatuurfonds (WWF) dat de Roemeense overheid naast de illegale houtmaffia, verantwoordelijk is?
De Roemeense overheid is verantwoordelijk voor het reguleren, controleren en handhaven van de houtkap in Roemenië. Het Kabinet verwelkomt in dat licht de recentelijk door de Roemeense regering aangenomen wet- en regelgeving t.a.v. het bebossen van gedegradeerde stukken land, de toegankelijkheid van het nationale bossen fonds, de status van personeel verantwoordelijk voor bosbeheer, en een nationale bossen strategie. De Roemeense regering geeft hiermee aan dat zij de bescherming van de natuur en de mensen die hierover waken zeer serieus neemt.
Bent u bekend met het artikel «Environmental activists take their forest fight against Romania to Brussel»?3
Ja.
Bent u zich bewust van het feit dat de Roemeense overheid in strijd met EU-recht handelt door in hoog tempo te ontbossen?
Het is in de eerste plaats aan de Europese Commissie om te beoordelen of een lidstaat in strijd met het EU-recht handelt en een lidstaat daar op te wijzen. Uiteindelijk bepaalt het Europese Hof of daadwerkelijk sprake is van schending van het EU-recht.
Is Roemenië ter verantwoording geroepen voor zijn handelen in strijd met EU-recht, binnen EU-verband of door Nederland?
Voor de geloofwaardigheid van de EU is het belangrijk dat in de EU geen illegale ontbossing plaatsvindt als wij van andere landen verlangen niet te ontbossen. In het kader van de EU bossenstrategie zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de problematiek van de veiligheid van boswachters en ontbossing, die in meerdere landen speelt, aan de orde stellen. De Kamer werd hierover op een eerder moment al geïnformeerd middels het kabinetstandpunt ten aanzien van de EU Mededeling die zicht richt op bescherming van bossen en bosherstel.
Daarnaast werkt de Nederlandse Ambassade in Boekarest nauw samen met lokale NGO’s op het gebied van bosbeheer en ontbossing. Zo stond in 2017 de wereldmensenrechtendag in het teken hiervan. Ook heeft de Ambassade bijgedragen aan de bewustwording van de impact en effecten van grootschalige ontbossing door vertoning van de film «The Borneo Case» mogelijk te maken.
Bent u bereid zich in te spannen om Roemenië aan te sporen om ontbossing tegen te gaan, om zijn boswachters meer bescherming te bieden, en om te handelen conform EU-recht? Zo niet, waarom? Zo ja, wanneer bent u van plan dit te doen?
Zie antwoord vraag 7.
Beleggingen in wapenproducerende bedrijven die exporteren naar Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft uw besluit tot een gedeeltelijk wapenembargo tegen Turkije vanwege de acties van het Turkse leger in het grensgebied met Syrië consequenties voor de leningen en beleggingen, ter waarde van 631 miljoen euro, van de Nederlandse banken ING, ABN Amro en Van Lanschot aan of in elf bedrijven die de afgelopen jaren wapens hebben geleverd aan Turkije?1 Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet heeft in reactie op de inval van Turkije in Syrië het Nederlandse wapenexportcontrolebeleid aangepast. De behandeling van vergunningen voor de export van militaire goederen naar Turkije is per 11 oktober 2019 opgeschort. U bent hierover op 15 oktober 2019 schriftelijk nader geïnformeerd (Kamerstuk 32 623, nr. 273). Deze aanscherping van het wapenexportcontrolebeleid heeft directe werking voor bedrijven die militaire goederen exporteren naar Turkije. Het heeft geen directe werking voor Nederlandse banken en daarmee geen directe consequenties voor de leningen en beleggingen van de genoemde Nederlandse banken aan of in bedrijven die de afgelopen jaren wapens hebben geleverd aan Turkije.
Hebben naar uw opvatting genoemde banken in hun jaarverslagen, mensenrechtenrapportages, websites of andere publieke bronnen aangegeven dat men druk zal uitoefenen op deze bedrijven om hiermee te stoppen, dan wel investeringen in deze bedrijven te beëindigen? Zo nee, deelt u dan de mening dat de Nederlandse regering in het licht van de opschorting van wapenexportvergunningen een taak heeft?
Banken en investeerders maken hun eigen afweging of zij beleggen in of financiering verlenen aan de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie of cruciale onderdelen daarvan produceren, verkopen of distribueren. Zoals aangegeven in antwoord op vragen van de Leden Karabulut en Alkaya d.d. 24 juli 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3527), verwacht het kabinet van Nederlandse banken dat zij, conform de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna: OESO-richtlijnen), voor hun investeringen in de defensie-industrie de risico’s op mensenrechtenschendingen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen.
De naleving van de UNGP’s en OESO-richtlijnen is een individuele verantwoordelijkheid van de banken en zij bepalen zelf, in dialoog met hun stakeholders, hoe zij hun beleid ten aanzien van de defensie-industrie vormgeven en toepassen. Het kabinet heeft dan ook geen analyse gemaakt van de jaarverslagen, mensenrechtenrapportages, websites of andere publieke bronnen van genoemde banken. In het IMVO-convenant van de bancaire sector zijn afspraken vastgelegd over de naleving van deze richtlijnen en principes door de banken. ING, Van Lanschot en ABN AMRO zijn alle drie bij dit convenant aangesloten. In november start de evaluatie van de IMVO-convenanten en de presentatie van de hoofdlijnen van het IMVO-beleid is voorzien voor de behandeling van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021.
Hebt u inmiddels een themakader bereikt met de partijen die met het bankenconvenant werken? Kunt u aangeven wanneer u dit aan de Kamer kunt sturen?3
Ieder convenant kent een andere aanpak, die in samenspraak tussen de convenantspartijen is opgesteld. Het bankenconvenant werkt – anders dan het verzekeringsconvenant – niet met themakaders.
Het themakader over investeren in wapens en wapenhandel conform de OESO-richtlijnen en de UNGP’s wordt ontwikkeld door de partijen bij het IMVO-convenant van de verzekeringssector, zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van Karabulut en Alkaya van 24 juli 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3527). De partijen hebben dit kader nog niet afgerond. Zodra dit het geval is dan wordt het themakader gepubliceerd op de website van dit IMVO-convenant beheerd door de SER.
Wilt u, ondanks het feit dat u aangaf dat in het lopende convenant voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO-convenant) met de banken geen ruimte meer is voor aanvullende afspraken, in het licht van de actualiteit alsnog met de banken in gesprek gaan over deze investeringen zoals u ook, met kennelijk resultaat, hebt gedaan met de levensverzekeraars?
Met het Verbond van Verzekeraars is op 20 februari 2019 gesproken over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel binnen het IMVO-convenant voor verzekeraars. Daarbij is ook aangegeven dat het aan verzekeraars zelf is om te bepalen in welke bedrijven zij investeren.
Dat geldt ook voor banken. Banken maken hun eigen afweging of zij beleggen in of financiering verlenen aan de defensie-industrie. De actualiteit van de aanscherping van het wapenexportcontrolebeleid heeft geen directe werking op de beleggingen van banken.
Zodra de partijen bij het IMVO-convenant van de verzekeringssector het themakader over investeren in wapens en wapenhandel gereed hebben, kan de overheid als partij bij dit convenant het kader delen in een gesprek met de bancaire sector.
De honderden miljoenen euro's aan lobbyuitgaven van olie- en gasgiganten. |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Erkent u de conclusie van het onderzoek van Corporate Europe Observatory waarin staat dat de olie- en gaslobby de afgelopen 10 jaar, 251,3 miljoen euro heeft gespendeerd om de Europese Klimaatdoelen te remmen? Zo nee, heeft u een andere verklaring voor deze torenhoge uitgaven?1
De gepresenteerde cijfers zijn ons niet bekend. Wij houden de lobbyuitgaven van individuele bedrijven niet bij.
Deelt u de mening, en de conclusies van Corporate Europe Observatory, dat het in het financieel belang van de olie- en gaslobby is om de klimaatdoelen sterk af te remmen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is evident dat olie- en gasbedrijven belang hebben bij de wijze waarop de klimaatdoelen worden gerealiseerd en het tempo waarin dit wordt gedaan. Tegelijk is het zo dat de investeringen in duurzame technologieën wereldwijd snel toenemen, ook door olie- en gasbedrijven.
Deelt u de mening dat lobbyen tegen het klimaat, gezien de grote klimaatproblematiek, onacceptabel is? Bent u bereid om Shell als één van de grote bedrijven achter deze lobby hier op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het staat alle partijen altijd vrij hun belangen te behartigen zolang dit binnen de grenzen van de rechtstaat past. Het kabinet ziet dus geen reden om partijen hierop aan te spreken.
Kunt u ons meer duidelijkheid geven over de inhoud van de vele gesprekken die Shell met de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie heeft gevoerd en wat hier voor concrete resultaten uit zijn gekomen?
Gesprekken die met de gas- en oliesector worden gevoerd op de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de EU zijn gericht op het bespreken van relevante Europese beleidsontwikkelingen. Dit kan gaan om relevante technologieën voor de decarbonisatie van de Nederlandse energie- en industriesectoren zoals schone waterstof en de afvang en opslag van CO2 (CCS). Deze gesprekken zijn informerend van aard. Beleidsvorming vindt immers niet plaats op de Permanente Vertegenwoordiging, maar bij de betrokken departementen in Den Haag. Zie ook de brief «reactie op rapport Captured States» van 11 maart jl. (Kamerstuk 35 078, nr. 27).
Deelt u de mening dat effectief klimaatbeleid niet door Shell en andere multinationals vormgegeven kan worden, zeker met het oog op bovenstaand beschreven praktijken? Zo ja, waarom heeft de industrie mede het Klimaatakkoord bepaald? Zo nee, hoe oordeelt u dan over de tegengestelde belangen?
Het kabinet zet zich vol in voor een ambitieus klimaatbeleid in Nederland, in de EU en in andere landen. Het kabinet is van mening dat succesvol klimaatbeleid alleen kan worden gerealiseerd als de rijksoverheid, decentrale overheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties effectief samenwerken. Dat is ook de reden dat het kabinet deze partijen bij elkaar heeft gebracht voor de totstandkoming van het Klimaatakkoord, juist om op basis van de verschillende belangen van partijen tot een gezamenlijke aanpak te komen die op zo breed mogelijk draagvlak kan rekenen. Ook buiten de context van het Klimaatakkoord staat het kabinet open voor overleg met alle belanghebbenden, waarna de besluitvorming plaatsvindt op basis van een zorgvuldige afweging gemaakt tussen alle belangen.
Bent u van plan een actieplan op te stellen zodat deze schandelijke lobbypraktijken worden beëindigd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de wetenschap en milieuorganisaties een grotere stem te geven dan de vervuilende industrie en hier ook binnen de Europese Unie voor te pleiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bedrijfsleven, milieuorganisaties, vakbonden en andere maatschappelijke organisaties hebben allemaal op gelijke voet met het kabinet en met elkaar gesproken om tot het Klimaatakkoord te komen. Ook de wetenschap is hierbij actief betrokken. Dat zal in de uitvoering van het beleid niet veranderen. Binnen de EU heeft het kabinet altijd gepleit voor een ambitieus klimaatbeleid en voor betrokkenheid van alle relevante partijen hierbij, en dat zal het kabinet blijven doen.
Het bericht ‘Over een nieuwe moord op eigenzinnige vrouw in Libië’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Over een nieuwe moord op eigenzinnige vrouw in Libië»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de huidige situatie in Libië en in het bijzonder over de situatie van vrouwen in dat land?
De algehele veiligheidssituatie in Libië is zorgwekkend. Ontwikkelingen sinds april van dit jaar, waarbij het geweld is toegenomen, baren het kabinet zorgen. Het is van groot belang om zo snel mogelijk te komen tot de-escalatie en een staakt-het-vuren, zodat ook op het politieke proces geloofwaardige stappen genomen kunnen worden.
Nederland steunt daartoe het VN-geleide proces om tot een duurzame politieke oplossing te komen en zet zich in EU-verband in voor meer samenhang en eenheid in het EU-optreden. Dit richt zich onder andere op het vinden van oplossingen voor de situatie van vluchtelingen en migranten, het versterken van de rechtsstaat, verbeteren van de veiligheidssituatie, tegengaan van radicalisering en terrorisme, en het naleven van mensenrechten en internationaal humanitair recht. Ook volgt Nederland nauwlettend de ontwikkelingen rondom het recente Duitse initiatief om internationale en regionale actoren dichter bij elkaar te brengen.
De positie van vrouwen in Libië wordt grotendeels bepaald door een groeiend conservatisme in de samenleving. Dit leidt onder andere tot een toenemende onderdrukking van vrijheden en rechten van vrouwen, een ondergeschikte rol in het openbare maatschappelijke leven en gender gerelateerd en huiselijk geweld. De Nederlandse inzet in Libië richt zich daarom op het verbeteren van de positie van vrouwen, onder andere door het stimuleren van de politieke participatie van vrouwen en het bevorderen van maatschappelijke discussies over de positie van vrouwen in Libië.
Het kabinet constateert met zorg dat er in toenemende mate gedwongen verdwijningen plaatsvinden in Libië, o.a. van personen die kritiek uiten op het optreden van Haftar. De verdwijning van Seham Sergiwa baart het kabinet ernstige zorgen. Het is om die reden dat Nederland samen met de VN, de EU en andere gelijkgezinde partners meermaals de betrokken autoriteiten heeft opgeroepen onderzoek te doen naar haar verdwijning en openheid van zaken te geven. De Nederlandse ambassade onderhoudt via gelijkgezinde partners contact met de familie en zal, in overleg met de familie, aandacht voor haar verdwijning blijven vragen.
Bent u van mening dat er in Libië sprake is van een zorgelijke situatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze adresseert u de situatie in Libië in respectievelijk bilateraal en multilateraal verband?
Zie antwoord vraag 2.
Spelen gebeurtenissen zoals opgenomen in het bericht een rol in uw beleid richting Libie? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen onderneemt u, of heeft u ondernomen, om de veiligheid van de vrouwen in Libië te vergroten en de positie van vrouwen in Libië te verstevigen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u meerwaarde in een bijzonder sanctieregime voor daders van misdaden gericht tegen vrouwen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om een dergelijke sanctieregime in te stellen?
Preventie van seksueel en gender gerelateerd geweld in conflict vormt ook een belangrijk onderdeel van de Nederlandse diplomatieke inzet op het gebied van vredesmissies, sustaining peace en veiligheidsraad resolutie 1325. Tijdens het Nederlandse lidmaatschap van de VNVR heeft Nederland zich o.a. hard gemaakt om sancties tegen seksueel geweld in conflict als preventief middel op de kaart te zetten. Het is Nederland gelukt om specifieke sanctiecriteria over seksueel geweld toe te voegen aan de bestaande sanctieregimes voor Zuid-Soedan, Libië en Somalië. Dat dwingt desbetreffende Panels of Expertsom expliciet aandacht te besteden aan seksueel en gender gerelateerd geweld.
Specifiek voor Libië richt het kabinet zich enerzijds op het verbeteren van de veiligheidssituatie van vrouwen en anderzijds, door middel van capaciteitsopbouw, op het versterken van de Libische justitiële sector, zodat daders van misdaden gericht tegen vrouwen ook daadwerkelijk worden berecht.
Een Nederlandse luchtaanval in Irak waarbij tientallen burgerslachtoffers zouden zijn gevallen |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving van NOS en NRC over een Nederlandse luchtaanval op 3 juni 2015 in Irak waarbij tientallen burgerslachtoffers zouden zijn gevallen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland verantwoordelijk is voor dit bombardement dat leidde tot de verwoesting van een complete wijk in Hawija, Irak, waarbij zeventig burgers, waaronder vluchtelingen, zijn gedood? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is in april 2018 in de voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de brede veiligheidsinzet in Irak in 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 653) geïnformeerd over vier gevallen waarbij door het Ministerie van Defensie en/of het OM onderzoek gedaan is naar de uitzonderlijke gevallen waar mogelijk sprake was van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet (Kamerstuk 27 925, nr. 629). De genoemde wapeninzet in Hawija betrof een van de daar vermelde gevallen. In april 2018 werd echter nog geoordeeld dat Nederland, terwijl de inzet nog gaande was, weliswaar informatie kon vrijgeven over deze gevallen, maar zonder daarbij de exacte locatie, datum en het vermoedelijke aantal burgerslachtoffers te vermelden. In mijn brief van 4 november 2019 (referentie BS2019018779) over de haalbaarheid van meer transparantie over mogelijke burgerslachtoffers bij luchtaanvallen, ga ik nader in op de redenen waarom het vrijgeven van de locatie, datum en het vermoedelijke aantal burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet op dit moment wel mogelijk is.
In de nacht van 2 op 3 juni 2015 werd in Hawija door Nederland een aanval uitgevoerd op een faciliteit waar door ISIS zogenoemde vehicle borne Improvised Explosive Devices (IED’s) werden gefabriceerd. Deze fabriek bevond zich op een industriegebied. Er waren voorafgaand aan de aanval op basis van de bij Nederland beschikbare inlichtingen geen indicaties dat door de effecten van de wapeninzet burgerslachtoffers zouden vallen omdat er zich in de directe nabijheid van het doel geen burgers bevonden. De dichtstbijzijnde woonhuizen stonden buiten het vooraf voorziene schadegebied. Na de aanval vonden er echter meer en grotere secundaire explosies plaats dan door eerdere ervaringen met het uitschakelen van dit type doel verwacht kon worden, waardoor er sprake was van een groter schadegebied. In de IED-fabriek bleken namelijk veel meer explosieven te hebben gelegen dan bij Nederland bekend was of kon worden ingeschat op basis van de op dat moment beschikbare inlichtingen van de anti-ISIS coalitie. Hierdoor werd ook een groot aantal andere gebouwen in de omgeving vernietigd. Uit ons eigen Battle Damage Assessment(BDA) bleek direct dat er sprake was van onbedoelde nevenschade. Dit is ook direct aan Central Command (CENTCOM, het hoofdkwartier in de Verenigde Staten dat de anti-ISIS operaties aanstuurt) gemeld. Uit een «initial report» van CENTCOM, waar Nederland zich op baseert, werd aangegeven dat het geloofwaardig was dat bij deze explosies burgerslachtoffers waren te betreuren, aangezien er zich zeer waarschijnlijk burgers bevonden in het door de secundaire explosies getroffen gebied. Op basis van de door CENTCOM aangehaalde open bronnen zijn bij deze aanval ongeveer 70 slachtoffers gevallen, zowel ISIS-strijders als burgers. De verhouding tussen omgekomen ISIS-strijders en burgerslachtoffers was achteraf niet vast te stellen.
Betreft dit de aanval die op 13 april 2018 is gemeld aan de Kamer per brief, waarbij werd opgemerkt dat het «zeer waarschijnlijk (is) dat bij deze aanval burgerslachtoffers zijn gevallen»?2 Zo ja, waarom is voor dit woordgebruik gekozen? Waarom is niet gemeld dat tientallen burgers zijn gedood, waaronder vluchtelingen? Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over de ernst van dit incident?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de Kamer niet gemeld dat Nederland verantwoordelijk is voor de luchtaanval op Hawija toen ik hier vorig jaar expliciet naar vroeg?3 Is de Kamer onjuist of onvolledig geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse dat er dat er vragen te stellen zijn bij de zorgvuldigheid waarmee deze aanval is voorbereid? Zo ja, op welke onderdelen? Zo nee, waarom niet?
Die analyse deel ik niet. In de voortgangsrapportage van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 629) is uw Kamer reeds geïnformeerd over het zorgvuldige doelontwikkelproces oftewel het targeting procesvan de coalitie en dus ook van Nederland. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen wapeninzet ter bestrijding van eerder bepaalde vijandelijke doelen (air interdiction) en ter ondersteuning van grondtroepen in gevecht met ISIS (close air support). Bij gewapende surveillance (armed overwatch) is er geen sprake van wapeninzet.
Mogelijke doelen werden door de coalitie eerst lange tijd geobserveerd om inlichtingen te verzamelen, onder andere om het risico op burgerslachtoffers te kunnen beoordelen. Hierbij werd bijvoorbeeld gekeken naar bewegingspatronen en of doelen niet beter ‘s nachts in plaats van overdag konden worden aangevallen. Daarbij kon ook informatie van lokale informanten worden betrokken. Het was voor coalitiepartners zoals Nederland echter niet bekend op basis van welke exacte bronnen de inlichtingen die ten grondslag lagen aan het doelontwikkelproces van de coalitie waren vervaardigd. In sommige gevallen had Nederland zelf een rol in het verzamelen van inlichtingen, in andere gevallen niet. Voor het antwoord op de vraag welke informatie er in het geval van Hawija bij de coalitie bekend was, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Bij air interdiction had de Nederlandse Red Card Holder(RCH) – de senior militair in het Combined Air Operations Center(CAOC) in Qatar, bijgestaan door een Nederlandse Legal Advisor – allereerst een rol bij het überhaupt toebedelen van een doel aan Nederlandse F-16’s. Mogelijke doelen werden door de coalitie eerst lange tijd geobserveerd om inlichtingen te verzamelen, onder andere om het risico van burgerslachtoffers te kunnen beoordelen. Hierbij werd bijvoorbeeld gekeken naar bewegingspatronen en of doelen niet beter ‘s nachts in plaats van overdag konden worden aangevallen. Aan de hand van de Nederlandse Rules of Engagementen het politieke mandaat kon de RCH al voordat het doel aan Nederland werd toebedeeld, toetsen of de inzet binnen de Nederlandse kaders en het humanitair oorlogsrecht viel. Zo heeft de RCH meerdere malen aangegeven dat doelen niet aan Nederland konden worden toebedeeld. Nederland kreeg dit doel vervolgens niet toebedeeld. Dit betekent overigens niet per definitie dat dit doel vervolgens aan een ander land werd toebedeeld.
Wanneer Nederland wel een doel kreeg toebedeeld was door de RCH dus vooraf zeker gesteld dat het risico van nevenschade zo klein mogelijk was, zoals vereist door het humanitair oorlogsrecht. Omdat de situatie op de grond kon veranderen, voerde de RCH voorafgaande aan de daadwerkelijke wapeninzet altijd wederom eenzelfde zorgvuldige toets uit. Het is echter nauwelijks voorgekomen dat de RCH in dit stadium nog een rode kaart heeft getrokken. Tijdens de wapeninzet werd er vervolgens al het praktisch uitvoerbare aan gedaan om burgerslachtoffers en nevenschade te voorkomen, en had de RCH te allen tijde de mogelijkheid om de wapeninzet alsnog af te blazen aangezien deze gedurende de operatie «live» meekeek om de inzet te monitoren en toetsen. Dit was een continu proces van checks and balances, tot in de cockpit zelf. Overigens werden de Iraakse autoriteiten in het doelontwikkelingsproces betrokken en moesten zij toestemming geven om doelen aan te vallen.
Bij wapeninzet ter ondersteuning van grondtroepen in gevecht met ISIS (close air support) werd hetzelfde targeting proces doorlopen als hierboven beschreven. Het proces (incl. doeltoebedeling) verliep echter sneller, omdat er (veel) minder voorbereidingstijd bestond. Toestellen waren immers al in de lucht waardoor er sneller gereageerd moest worden op ontwikkelingen op de grond.
Was informatie over explosieven en vluchtelingen in de buurt van de locatie waarop een luchtaanval werd uitgevoerd in Hawija bekend bij de coalitie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is de aanval dan uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bevestigen dat schadeafhandeling voor nabestaanden in dit specifieke geval niet of nauwelijks heeft plaatsgevonden? Wat is de stand van zaken betreffende dit specifieke bombardement op 3 juni 2015 in Irak? Hoeveel slachtoffers en nabestaanden hebben zich gemeld in Irak en een schadevergoeding gekregen? Hoeveel slachtoffers en nabestaanden hebben zich gemeld bij de coalitie onder leiding van de VS of specifiek bij Nederland en hebben een schadevergoeding gekregen?
Er hebben zich bij het Ministerie van Defensie geen individuen gemeld aangaande gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet. Wel hebben zich twee individuen gemeld aangaande een geval waarbij Nederland niet betrokken was. Daarmee was er geen aanleiding om over te gaan tot het uitkeren van een vergoeding.
Het is bij het Ministerie van Defensie niet bekend hoeveel individuen zich hebben gemeld bij Irak en of zij al dan niet een vergoeding hebben ontvangen. Op grond van het algemene internationaalrechtelijke beginsel van soevereiniteit van een staat, is het aan Irak zelf hoe wordt omgegaan met schade die als gevolg van het verzoek tot militaire steun in de strijd tegen ISIS (de rechtsgrond voor optreden van anti-ISIS coalitie) wordt veroorzaakt. Hieruit vloeit voort dat Iraakse burgers in eerste instantie terecht kunnen bij de Iraakse autoriteiten. Er zijn voor zover bij het Ministerie van Defensie bekend geen (openbare) gegevens over schade-afhandeling door Irak beschikbaar.
Het is bij het Ministerie van Defensie niet bekend hoeveel individuen zich hebben gemeld bij de anti-ISIS coalitie en of zij al dan niet van een coalitiepartner een vergoeding hebben ontvangen. Wanneer door CENTCOM op basis van informatie van derden of op basis van eigen informatie kan worden vastgesteld dat een coalitiepartner mogelijk betrokken was bij mogelijke burgerslachtoffers, wordt het desbetreffende land daar zo snel mogelijk van op de hoogte gesteld. Het land in kwestie bepaalt vervolgens eigenstandig hoe met die kennis wordt omgegaan. Er is daarmee geen beeld te geven van meldingen en/of uitgekeerde vergoedingen.
Is het OM met betrekking tot deze luchtaanval op Hawija tot de conclusie gekomen dat strafrechtelijk niets te verwijten viel? Zo ja, kunnen officiële stukken hierover gedeeld worden met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Individuele personen, zoals de F-16 vliegers, zijn alleen strafrechtelijk aansprakelijk indien zij (bij de aanwending van geweld) persoonlijk een strafbaar feit gepleegd hebben. Het OM beoordeelt of er aanleiding is voor een strafrechtelijk onderzoek en in voorkomend geval of er aanleiding is voor vervolging van een strafbaar feit voor de strafrechter. Het is aan het OM zelf om hierover al dan niet nader te corresponderen.
In de voortgangsrapportage van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 629) is uw Kamer geïnformeerd over de onderzoeken die zijn gedaan door het Ministerie van Defensie en/of het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet. Het Ministerie van Defensie heeft geconcludeerd dat geen sprake was van onrechtmatig geweldgebruik. Derhalve is bij het OM geen aangifte gedaan van een strafbaar feit. Het OM heeft vanwege mogelijke burgerslachtoffers zelfstandig onderzoek ingesteld naar vier van de in totaal circa 3.000 missies, inclusief de drie door het Ministerie van Defensie onderzochte gevallen. In geen geval, dus ook niet naar aanleiding van de luchtaanval in Hawija, zag het OM uiteindelijk aanleiding voor vervolgonderzoek.
Zijn er door Nederland uitgevoerde luchtaanvallen geweest in Irak en/of Syrië, waarbij (veel) burgerslachtoffers zijn gevallen en waarover de Kamer niet of niet volledig is geïnformeerd? Zo ja, kunt u informatie hierover delen? Zo nee, waarom niet?
In de voortgangsrapportage van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 629) is uw Kamer geïnformeerd over de onderzoeken die zijn gedaan door het Ministerie van Defensie en/of het OM naar de vier gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet. In mijn brief van 4 november 2019 (referentie BS2019018779) wordt uw Kamer geïnformeerd over de exacte locatie, datum en het vermoedelijke aantal burgerslachtoffers over die gevallen, waarbij door Nederland zelf is vastgesteld dat er zeker dan wel zeer waarschijnlijk burgerslachtoffers zijn te betreuren als direct gevolg van Nederlandse wapeninzet. Gedurende de inzet in de anti-ISIS coalitie gaat het daarbij over twee gevallen. Dit zijn twee van de vier gevallen die door het Ministerie van Defensie en/of het OM zijn onderzocht en waarover uw Kamer in april 2018 reeds werd geïnformeerd.
Inzet door Turkije van fosforbommen en/of -granaten in Noord-Syrië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het gebruik van fosforbommen en/of -granaten door Turkse strijdkrachten in burgerzones in Noord-Syrië in strijd met de Conventies van Genève is?1
Witte fosfor bevattende munitie wordt gebruikt in rookgranaten voor artillerie, alsmede in munitie voor het verlichten van het slagveld. Het gebruik van deze munitie is, mits in overeenstemming met de regels van het humanitair oorlogsrecht, niet verboden. Hoewel het humanitair oorlogsrecht geen specifiek verbod op fosformunitie bevat, dient bij het gebruik van munitie, ongeacht het type of soort, het betreffende recht te worden nageleefd. Het gaat hier met name om de beginselen van proportionaliteit, het onderscheid tussen burgers en combattanten, en de plicht tot het nemen van alle mogelijke voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de burgerbevolking. Op dit moment beschik ik niet over informatie die bevestigt dat er daadwerkelijk fosformunitie is gebruikt tegen de burgerbevolking in Noord-Syrië. Zie ook mijn antwoord op de vragen van het lid Ploumen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 548).
Wilt u zich inzetten om te bevorderen dat vermoedens van dergelijke inzet adequaat worden onderzocht door daartoe geschikte instanties en dat zo nodig ook strafrechtelijke vervolging zal plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Organisatie voor een Verbod op Chemische Wapens (OPCW) heeft aangegeven dat zij informatie verzamelt. Zoals bekend steunt en stimuleert Nederland de Organisatie voor een Verbod op Chemische Wapens (OPCW) waar het kan. De OPCW is de geëigende instantie om onderzoek te doen naar beschuldigingen van gebruik van chemische wapens. Overigens sluit ik daarmee acties via andere kanalen nadrukkelijk niet uit. Zie ook mijn antwoord op de vragen van het lid Ploumen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 29 oktober 2019? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mijn uiterste best gedaan om aan uw verzoek tegemoet te komen.
Het (mogelijke) gebruik van chemische wapens bij de Turkse inval in Noord Syrië |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent het gebruik van chemische wapens door Turkije bij de inval in Noord Syrië?1
Ja.
Wat is uw reactie op het (mogelijke) gebruik van witte fosfor door Turkije?
Witte fosfor bevattende munitie wordt gebruikt in rookgranaten voor artillerie, alsmede in munitie voor het verlichten van het slagveld. Het gebruik van deze munitie is, mits in overeenstemming met de regels van het humanitair oorlogsrecht, niet verboden. Hoewel het humanitair oorlogsrecht geen specifiek verbod op fosformunitie bevat, dient bij het gebruik van munitie, ongeacht het type of soort, het betreffende recht te worden nageleefd. Het gaat hier met name om de beginselen van proportionaliteit, het onderscheid tussen burgers en combattanten, en de plicht tot het nemen van alle mogelijke voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de burgerbevolking.
Op basis van de mij thans bekende informatie kan ik nog niet concluderen dat er in dit geval sprake is geweest van een niet-geoorloofde inzet van witte fosfor. De Organisatie voor een Verbod op Chemische Wapens (OPCW) probeert onderzoek te doen naar de meldingen, maar wordt daarbij gehinderd door de onveilige situatie in het gebied. Mijn ministerie is hierover ook in contact met de DG van de OPCW.
Indien wordt aangetoond dat er inderdaad sprake is van niet-geoorloofd gebruik van witte fosfor door Turkije, zal ik in EU-verband, NAVO-verband en in de OPCW in overleg treden met mijn ambtgenoten en aandringen op gepaste maatregelen.
Wat gaat u doen indien het gebruik van chemische wapens door Turkije komt vast te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u hierover contact gehad met uw Europese ambtsgenoten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hun inzet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact gehad met de NAVO-bondgenoten? Zo ja, hoe is de reactie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke instrumenten staan tot uw beschikking indien het gebruik van chemische wapens kan worden vastgesteld? En op welke wijze gaat u deze inzetten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de EU honderden miljarden Euro’s niet uitgegeven krijgt. |
|
Renske Leijten , Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat er 300 miljard euro «op de plank» ligt bij de Europese Unie, maar dit niet kan worden uitgegeven?1
Het bedrag van 300 miljard euro betreft de «reste a liquider» (RAL). Dit is geld dat wel is toegezegd (gecommitteerd), maar wat nog niet is uitgegeven. Voor een belangrijk deel is dit te verklaren omdat de EU-begroting voor een groot deel uit investeringen bestaat, waarbij het besluit tot een bepaalde uitgave pas enkele jaren later tot betalingen kan leiden. Het beeld dat dit geld niet kan worden uitgegeven klopt dus niet. Lidstaten hebben tot 31 december 2023 om kosten te declareren. Verder is er ook sprake van vertraging bij de uitvoering van de Europese begroting in eerdere jaren van dit MFK, waardoor de RAL wat verder is opgelopen. Om dit in 2021–2027 te voorkomen zet Nederland zich in voor strengere decommitteringsbepalingen en lagere voorfinancieringspercentages.
Deelt u de verklaring van de heer Brenninkmeijer, het Nederlandse lid van de Europese Rekenkamer, dat het Meerjarig Financieel Kader (MFK) op dit moment functioneert als een geld-zoekt-project-systeem?2
Het MFK bestaat uit een groot aantal verschillende programma’s, met uiteenlopende voorwaarden waaronder geld wordt toegekend en verdeeld op basis van vooraf vastgestelde criteria. Daarbij zijn programma’s die in gedeeld beheer tussen de lidstaat en de Europese Commissie worden uitgevoerd. Hiervoor wordt aan de lidstaat een zogenoemde landenenveloppe toegekend. De lidstaat stelt vervolgens aan de hand van Europees geïdentificeerde doelen programma’s en selectiecriteria voor projecten op. Kenmerkend voor dit systeem van gedeeld beheer is dat de beschikbaarheid van de middelen voorafgaat aan de identificatie van concrete projecten.
Wat bent u van plan om voor te stellen aan collega’s in de Europese Unie omtrent het nieuwe MFK, zodat het nieuwe programma meer gefocust is op doelen, waarna dan pas geld wordt gereserveerd?
Voorafgaand aan een nieuw MFK is het van belang dat Nederland inzet op doelen en prioriteiten die passen bij het Nederlands kabinetsbeleid. Om goede focus in de besteding van de middelen te behouden zet Nederland tijdens de onderhandelingen voor het nieuwe MFK in op een sterke thematische concentratie, waarbij lidstaten verplicht worden om middelen met name in te zetten op onderwerpen met de hoogste Europees toegevoegde waarde, zoals innovatie en klimaat. Daarnaast zet Nederland voor het nieuwe MFK in op een versterkte koppeling tussen middelen uit de Europese Structuur- en Investeringsfondsen en structurele hervormingen.
Klopt de aanname in het bericht dat het geld dat overblijft ook terugvloeit naar de lidstaten?
Een groot deel van de huidige RAL zal nog in de komende jaren worden uitgegeven. Het geld daarvoor zal pas in het betreffende jaar aan de EU worden afgedragen en in de ramingen wordt daar reeds rekening mee gehouden. In dezelfde periode zal echter ook weer «nieuwe» RAL worden opgebouwd, doordat nieuwe projecten worden aangegaan waarvan de betaling later volgt.
De systematiek van de Europese jaarbegroting houdt er rekening mee dat wel afgedragen maar niet uitgegeven geld kan terugvloeien naar de lidstaten, via het jaarlijkse surplus. De omvang van het surplus kan sterk variëren. Het surplus over 2018 dat in 2019 is terugontvangen bedroeg voor Nederland 87 mln euro. In 2018 was dat 26 miljoen euro en in 2017 was het surplus over 2016 een uitschieter met 300 mln euro, wat neerkomt op een Europees surplus van ca. 6 miljard euro. In voorkomende gevallen waarbij de Commissie al had voorzien dat geld niet uitgegeven zou worden, is de begroting reeds vooraf bijgesteld, zodat het geld in de eerste plaats al niet is afgedragen aan de Europese begroting.
Zo ja, wanneer zal dit geld gaan terugvloeien naar Nederland?
Gezien de systematiek zoals beschreven bij het antwoord op vraag 4 is een groot deel nog niet aan de Europese begroting afgedragen of, wanneer het wel is afgedragen al weer teruggevloeid naar de lidstaten. Alleen voor zover het geld betreft dat in 2019 wel door de Commissie is opgevraagd bij de lidstaten als afdracht, maar waar aan het eind van 2019 blijkt dat het niet is uitgegeven, zal dit in 2020 in het surplus aan de lidstaten worden teruggegeven.
Kunt u een inschatting maken om hoeveel geld dit zou gaan in het geval van Nederland?
De lidstaten ontvangen vooraf geen informatie over de (verwachte) omvang van het surplus aan het einde van het jaar. De aanvullende begroting (DAB) waarin de Commissie het surplus van het voorafgaande jaar presenteert wordt in de regel in april gepubliceerd.
Als op vraag 4 bevestigend geantwoord wordt, bent u dan ook van mening dat dit onnodig rondpompen van geld is, en dus ingezet moet worden op een kleiner MFK?
Nederland zet in op een kleiner MFK omdat een kleinere EU ook een kleinere begroting moet betekenen. De RAL, zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 4 leidt niet tot een grote stroom geld die door lidstaten aan de EU wordt afgedragen en weer wordt terugontvangen.
Deelt u de mening van de Europese Rekenkamer dat het nodig is om een doelmatigheidscontrole te laten plaatsvinden en niet alleen een rechtmatigheidscontrole?3 en 4
Idealiter vindt een beoordeling van de doelmatigheid plaats voordat een project wordt uitgevoerd en zou een doelmatigheidscontrole dus onderdeel moeten zijn van de criteria voor goedkeuring van een project. Controles zoals de Europese Rekenkamer (ERK) die uitvoert op dit gebied zijn dan ook wenselijk om lidstaten en Commissie kritischer te laten kijken naar de doelmatigheid voordat projecten worden goedgekeurd zoals de ERK ook in zijn aanbevelingen opneemt. De wetgevingsvoorstellen die de Europese Commissie heeft gedaan voor de Europese Structuur- en Investeringsfondsen voor de programmaperiode 2021–2027 zijn een stap in de goede richting om meer focus op doelmatigheid te leggen.
Deelt u de verklaring van de heer Brenninkmeijer die stelt dat er in het verleden diverse projecten zijn opgezet, waarbij getwijfeld kan worden aan nut en noodzaak van de projecten?5
Op basis van de beschikbare informatie lijkt deze conclusie van dhr. Brenninkmeijer voor een aantal projecten uit het verleden te rechtvaardigen. Daarom is het voor het kabinet ook belangrijk dat er strengere voorwaarden worden gesteld aan het ontvangen en uitgeven van middelen uit de Europese begroting. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat de Europese begroting een omvangrijk investeringsdeel bevat waarmee projecten zijn uitgevoerd die de economische ontwikkeling van lidstaten hebben bevorderd, waarvan ook andere lidstaten profiteren. Het is een taak van de Europese Rekenkamer om suggesties te doen voor effectiever besteding van Europees geld. Op basis van deze verklaring kan echter niet de conclusie getrokken worden dat het merendeel van dit geld slecht wordt besteed.
Bent u bekend met onderzoeken van de Europese Rekenkamer naar de doelmatigheid van door de EU gefinancierde investeringen? Zo ja, kunt u op deze onderzoeken een reactie geven?6 en 7
De door u genoemde onderzoeken van de Europese Rekenkamer tonen aan dat in de programmaperiodes 2000–2006 en 2007–2013 investeringen zijn gedaan uit het Cohesiefonds (CF) en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) die geen kosteneffectief gebruik van EU middelen inhielden. Dit is niet wenselijk en het is dan ook belangrijk dat lessen worden getrokken uit deze gang van zaken. Dit is voor de programmaperiode 2014–2020 o.a. gedaan door bepaalde investeringen uit te sluiten voor financiering uit de fondsen, en strengere eisen te stellen aan de kwaliteit van projecten en kosten-batenanalyses. Nederland zet zich ook tijdens de onderhandelingen voor de programmaperiode 2021–2027 in voor een verdere aanscherping van de focus op doelmatigheid.
Welke gevolgen verbindt u aan deze conclusies van de Europese Rekenkamer?
Zie antwoord op vraag 10.
Neemt u deze onderzoeken ook mee bij de discussie over een nieuw MFK?
Alle mogelijk relevante signalen worden meegenomen bij de onderhandelingen voor het nieuwe MFK; dit geldt ook voor de onderzoeken van de Europese Rekenkamer.
Welke maatregelen die de Europese Rekenkamer voorschrijft omtrent het nieuwe MFK bent u van plan om te bespreken met uw collega’s in de Europese Unie?
De aanbevelingen van de Europese Rekenkamer met betrekking tot de doelmatigheid zijn deels reeds meegenomen in de huidige programmaperiode, zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 10. Nederland zet ook voor de periode 2021–2027 in op vergroting van de doelmatigheid van EU-uitgaven. De Europese Rekenkamer liet zich eerder ook positief uit over het principe van een verordening om de EU-begroting te beschermen tegen tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat. Nederland steunt het Commissievoorstel hiertoe.
Welke lidstaten schat u in als medestanders voor een kleiner MFK bij de besprekingen de komende maanden?
Nederland werkt in het kader van deze onderhandelingen samen met een aantal lidstaten dat pleit voor een kleiner MFK. Daaronder vallen in de eerste plaats Denemarken, Zweden, Oostenrijk en Duitsland omdat deze landen ook inzetten op een begroting van 1% van het Europese BNI. In de regeringsconsultaties die op 2 okt. jl. met Duitsland hebben plaatsgevonden stond dan ook in de gezamenlijke verklaring dat de onderhandelingen moeten worden gevoerd op basis van een omvang van het MFK van 1% van het Europese BNI.
Zijn de uitvoeringskosten van overheidswege voor de verschillende fondsen nog steeds 148 miljoen euro per jaar? Bent u bereid uit te zoeken hoeveel de uitvoeringskosten bedragen voor andere subsidiënten in Nederland?8
De totale uitvoeringskosten voor de Europese fondsen over de periode van 2014 tot 2017 lieten een stabiel beeld zien van rond de 148 miljoen euro per jaar. De verwachting is dat dit beeld zich in 2018 heeft doorgetrokken. Nederland zet in de onderhandelingen over het volgende MFK in op vermindering van de uitvoeringskosten door voorstellen te doen ten aanzien van het vereenvoudigen van de uitvoering en meer gebruik te kunnen maken van risicogebaseerde controles. Om de uitvoeringskosten te kunnen duiden zou het interessant kunnen zijn om de kosten voor Europese fondsen af te zetten tegen andere subsidiënten in Nederland.
Heeft u navraag gedaan wat de uitvoeringskosten van andere landen zijn van de verschillende fondsen? Zo nee, bent u bereid dat te doen – zoals het kabinet heeft gedaan bij de uitvoering van de motie Hijink (21 501-20, nr. 1356)? Zo ja, wat bedragen die kosten?
Het onderzoek naar aanleiding van de motie Hijink was gericht op de uitvoeringskosten die gemaakt zijn in Nederland. Naar mijn weten zijn er geen vergelijkbare onderzoeken gedaan in andere lidstaten. Wel heeft Spatial Foresight in 2018 in opdracht van de Europese Commissie onderzoek gedaan naar de uitvoeringskosten van de fondsen in de gehele EU. Hieruit blijkt dat het percentage uitvoeringskosten in de EU gemiddeld lager ligt dan in Nederland. In hetzelfde onderzoek wordt de omvang van de programma’s als mogelijke oorzaak voor hogere uitvoeringskosten gegeven.
Het bericht 'De Nederlandse ‘precisiebom’ op een wapendepot van IS' |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «De Nederlandse «precisiebom» op een wapendepot van IS?1
Ja.
Klopt het dat in de nacht van 2 op 3 juni 2015 een wapendepot bij de Noord-Irakese stad Hawija is gebombardeerd door de internationale coalitie tegen IS waarvan Nederland deel uitmaakte?
Ja. Het betrof hier een faciliteit waar door ISIS zogenoemde vehicle borne Improvised Explosive Devices (IED’s) werden gefabriceerd.
Klopt het dat voordat een doel wordt aangevallen, de Red Card Holder (RCH), de senior militair in het Combined Air Operations Center (CAOC) in Qatar, de inzet aan het Nederlandse mandaat toetst?
In de voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de brede veiligheidsinzet in Irak in 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 653) is uw Kamer reeds geïnformeerd over het zorgvuldige doelontwikkelproces oftewel het targeting procesvan de coalitie en dus ook van Nederland. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen wapeninzet ter bestrijding van eerder bepaalde vijandelijke doelen (air interdiction) en ter ondersteuning van grondtroepen in gevecht met ISIS (close air support). Bij gewapende surveillance (armed overwatch) is er geen sprake van wapeninzet.
Bij air interdiction had de Nederlandse Red Card Holder(RCH) – de senior militair in het Combined Air Operations Center(CAOC) in Qatar, bijgestaan door een Nederlandse Legal Advisor – allereerst een rol bij het toebedelen van een doel aan Nederlandse F-16’s. Mogelijke doelen werden door de coalitie eerst lange tijd geobserveerd om inlichtingen te verzamelen, onder andere om het risico op burgerslachtoffers te kunnen beoordelen. Hierbij werd bijvoorbeeld gekeken naar bewegingspatronen en of doelen niet beter ‘s nachts in plaats van overdag konden worden aangevallen. Daarbij kon ook informatie van lokale informanten worden betrokken. Aan de hand van de Nederlandse Rules of Engagementen het politieke mandaat kon de RCH al voordat het doel aan Nederland werd toebedeeld, toetsen of de inzet binnen de Nederlandse kaders en het humanitair oorlogsrecht viel. Zo heeft de RCH meerdere malen aangegeven dat doelen niet aan Nederland konden worden toebedeeld. Nederland kreeg dit doel vervolgens niet toebedeeld. Dit betekent overigens niet per definitie dat dit doel vervolgens aan een ander land werd toebedeeld.
Wanneer Nederland wel een doel kreeg toebedeeld was door de RCH dus vooraf zeker gesteld dat het risico op nevenschade zo klein mogelijk was, zoals vereist door het humanitair oorlogsrecht. Omdat de situatie op de grond kon veranderen, voerde de RCH voorafgaande aan de daadwerkelijke wapeninzet altijd wederom eenzelfde zorgvuldige toets uit. Het is echter nauwelijks voorgekomen dat de RCH in dit stadium nog een rode kaart heeft getrokken. Tijdens de wapeninzet werd er vervolgens al het praktisch uitvoerbare aan gedaan om burgerslachtoffers en nevenschade te voorkomen, en had de RCH te allen tijde de mogelijkheid om de wapeninzet alsnog af te blazen aangezien deze gedurende de operatie «live» meekeek om de inzet te monitoren en toetsen. Dit was een continu proces van checks and balances, tot in de cockpit zelf. Overigens werden de Iraakse autoriteiten in het doelontwikkelproces betrokken en moesten zij toestemming geven om doelen aan te vallen.
Bij wapeninzet ter ondersteuning van grondtroepen in gevecht met ISIS (close air support) werd hetzelfde targeting proces doorlopen als hierboven beschreven. Het proces (incl. doeltoebedeling) verliep echter sneller, omdat er (veel) minder voorbereidingstijd bestond. Toestellen waren immers al in de lucht waardoor er sneller gereageerd moest worden op ontwikkelingen op de grond.
Klopt het dat de RCH, die wordt bijgestaan door een juridisch adviseur, aan de hand van de Nederlandse Rules of Engagement en het politieke mandaat toetst of de inzet binnen de Nederlandse kaders en het humanitair oorlogsrecht valt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe vaak Nederland een aanval op een doel niet heeft uitgevoerd op basis van de toetsing van de RCH?
Nee. Wanneer de RCH voorafgaand aan de doeltoebedeling aangaf dat doelen niet aan Nederland konden worden toebedeeld, kreeg Nederland dit doel vervolgens niet toebedeeld. Er werden geen statistieken bijgehouden over doelen die Nederland niet kreeg toebedeeld. Wanneer Nederland doelen wel kreeg toebedeeld is het nauwelijks voorgekomen dat de RCH in dit stadium nog een rode kaart heeft getrokken. Er zijn hierover echter geen statistieken bijgehouden. Dit heeft ermee te maken dat de RCH op verschillende momenten en op verschillende manieren in het proces van wapeninzet kon aangeven dat een aanval niet uitgevoerd kon worden, te weten voorafgaande aan de wapeninzet en tijdens de wapeninzet, afhankelijk van of dit plaatsvond in het kader van air interdiction of close air support. Er is daarmee geen sprake van een eenvormige «rode kaart».
Kunt u aangeven of en in welke hoedanigheid Nederland betrokken was bij de luchtbombardementen op een wapendepot bij de stad Hawija in de nacht van 2 op 3 juni? Zo nee, waarom niet?
In de nacht van 2 op 3 juni 2015 werd in Hawija door Nederland een aanval uitgevoerd op een faciliteit waar door ISIS zogenoemde vehicle borne Improvised Explosive Devices (IED’s) werden gefabriceerd. Deze fabriek bevond zich op een industriegebied. Er waren voorafgaand aan de aanval op basis van de bij Nederland beschikbare inlichtingen geen indicaties dat door de effecten van de wapeninzet burgerslachtoffers zouden vallen omdat er zich in de directe nabijheid van het doel geen burgers bevonden. De dichtstbijzijnde woonhuizen stonden buiten het vooraf voorziene schadegebied. Na de aanval vonden er echter meer en grotere secundaire explosies plaats dan door eerdere ervaringen met het uitschakelen van dit type doel verwacht kon worden, waardoor er sprake was van een groter schadegebied. In de IED-fabriek bleken namelijk veel meer explosieven te hebben gelegen dan bij Nederland bekend was of kon worden ingeschat op basis van de op dat moment beschikbare inlichtingen van de anti-ISIS coalitie. Hierdoor werd ook een groot aantal andere gebouwen in de omgeving vernietigd. Uit ons eigen Battle Damage Assessment(BDA) bleek direct dat er sprake was van onbedoelde nevenschade. Dit is ook direct aan CENTCOM gemeld. Uit nader onderzoek van CENTCOM, waar Nederland zich op baseert, bleek vervolgens dat bij deze explosies zeer waarschijnlijk burgerslachtoffers waren te betreuren, aangezien er zich zeer waarschijnlijk burgers bevonden in het door de secundaire explosies getroffen gebied. Op basis van de door CENTCOM aangehaalde open bronnen zijn bij deze aanval ongeveer 70 slachtoffers gevallen, zowel ISIS-strijders als burgers. De verhouding tussen omgekomen ISIS-strijders en burgerslachtoffers was achteraf niet vast te stellen.
Uw Kamer is in april 2018 reeds geïnformeerd over vier gevallen waarbij door het Ministerie van Defensie en/of het OM onderzoek gedaan is naar de uitzonderlijke gevallen waar mogelijk sprake was van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet (Kamerstuk 27 925, nr. 629). Dit geval in Hawija betrof een van de daar vermelde gevallen. In april 2018 werd echter nog geoordeeld dat Nederland, terwijl de inzet nog gaande was, weliswaar informatie kon vrijgeven over deze gevallen, maar zonder daarbij de exacte locatie, datum en het vermoedelijke aantal burgerslachtoffers te vermelden. In mijn brief van 4 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 670) over de haalbaarheid van meer transparantie over mogelijke burgerslachtoffers bij luchtaanvallen, ga ik nader in op de redenen waarom het vrijgeven van de locatie, datum en het vermoedelijke aantal burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet op dit moment wel mogelijk is.
Klopt het statement van het Amerikaanse Pentagon dat in de nacht van 2 op 3 juni 2015 door luchtaanvallen van de internationale coalitie 70 burgerslachtoffers zijn gevallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt de bewering dat de Amerikaanse overheid een onderzoek is gestart naar de luchtaanval op het wapendepot nabij Hawija? Zo ja, heeft u toegang tot dit rapport of ziet u een mogelijkheid toegang tot dit rapport te verkrijgen? Kan dit rapport, al dan niet in vertrouwelijkheid, met de Kamer gedeeld worden?
Zoals in de anti-ISIS coalitie is afgesproken voert Central Command (CENTCOM), het hoofdkwartier in de Verenigde Staten dat de anti-ISIS operaties aanstuurt, onderzoek uit naar meldingen van mogelijke nevenschade en burgerslachtoffers. Naast de eigen procedures van coalitiepartners om vast te stellen of er sprake is van mogelijke nevenschade en burgerslachtoffers en de informatie die daarover direct aan CENTCOM wordt gemeld, kunnen ook derden op basis van informatie op de grond hiervan melding maken. Maandelijks publiceert CENTCOM namens de coalitie een openbaar overzicht2 dat ingaat op mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden. Ook treedt CENTCOM indien opportuun proactief naar buiten over specifieke gevallen. Dit was daags na de genoemde wapeninzet in Hawija het geval.
Wanneer door CENTCOM op basis van informatie van derden of op basis van eigen informatie kan worden vastgesteld dat een coalitiepartner mogelijk betrokken was bij mogelijke burgerslachtoffers, wordt het desbetreffende land daar zo snel mogelijk van op de hoogte gesteld. Het land in kwestie bepaalt vervolgens eigenstandig hoe met die kennis wordt omgegaan. Daarbij moet worden aangetekend dat het rapport dat CENTCOM in zulke gevallen opmaakt gerubriceerd is en derhalve niet als zodanig openbaar kan worden gemaakt. Een dergelijk rapport is ook opgemaakt voor de genoemde wapeninzet in Hawija.
Hoe verklaart u de grote discrepantie tussen het aantal burgerslachtoffers zoals aangegeven door de internationale coalitie en de cijfers van bijvoorbeeld Amnesty International en Airwars, die het aantal burgerslachtoffers tot zes keer hoger inschatten?
Voor veel meldingen over mogelijke burgerslachtoffers geldt dat het ontbreekt aan voldoende informatie om de meldingen te kunnen verifiëren. Factoren die het verifiëren van meldingen belemmeren zijn bijvoorbeeld het ontbreken van onderzoeksmogelijkheden op de grond, het feit dat doden in de betreffende moslimgemeenschappen zeer snel worden begraven, onvolledig bijgehouden bevolkingsregisters en in sommige gevallen moeilijkheden met het achteraf onderscheiden van burgerslachtoffers en ISIS-strijders. In sommige gevallen kan wel geverifieerd worden dat er burgerslachtoffers zijn te betreuren, maar niet hoeveel burgerslachtoffers er precies zijn gevallen. Dit kan verklaren waarom er een onderscheid bestaat tussen door derden genoemde aantallen burgerslachtoffers en het aantal burgerslachtoffers dat door de coalitie daadwerkelijk is geverifieerd.
Bent u bereid, al dan niet in vertrouwelijkheid, nadere informatie te geven over de luchtaanvallen, onderzocht door het OM en vermeld in de kamerbrief van april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 62)? Kunt u de plaats, datum en tijd vermelden van deze aanvallen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie hiervoor het antwoord op de vragen 6 en 7.
Is het bombardement op het wapendepot bij de stad Hawija op de nacht van 2 op 3 juni een van de onderzochte gevallen die vermeld staan in de kamerbrief van april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 62)?
Ja. Zie hiervoor het antwoord op de vragen 6 en 7.
Kunt u aangeven of en op welke manier door lokale informanten aangeleverde informatie werd betrokken in de besluitvorming omtrent het uitvoeren van luchtbombardementen?
Mogelijke doelen werden door de coalitie eerst lange tijd geobserveerd om inlichtingen te verzamelen, onder andere om het risico op burgerslachtoffers te kunnen beoordelen. Hierbij werd bijvoorbeeld gekeken naar bewegingspatronen en of doelen niet beter ‘s nachts in plaats van overdag konden worden aangevallen. Daarbij kon ook informatie van lokale informanten worden betrokken. Het was voor coalitiepartners zoals Nederland echter niet bekend op basis van welke exacte bronnen de inlichtingen die ten grondslag lagen aan het doelontwikkelproces van de coalitie waren vervaardigd. In sommige gevallen had Nederland zelf een rol in het verzamelen van inlichtingen, in andere gevallen niet. Binnen een militaire coalitie zoals de anti-ISIS coalitie is dit gebruikelijk. Dit heeft te maken met de mate van vertrouwen binnen de kerngroep van 13 landen die militair actief zijn in de anti-ISIS coalitie. In deze kerngroep wordt op een zeer intensief niveau samengewerkt. De groep bestaat uit landen die een langdurige (militaire) relatie met elkaar hebben, waardoor er sprake is van een mate van vertrouwen dat noodzakelijk is om in het hoogste geweldsspectrum met elkaar in een militaire coalitie te functioneren.
Voor de rol van de RCH voorafgaand en tijdens de wapeninzet verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Was de RCH op de hoogte van de door de lokale informant aangeleverde inlichtingen, zoals vermeld in de berichtgeving? Zo ja, hoe zijn deze inlichtingen verwerkt? Zo nee, kunt u aangeven waarom deze inlichtingen eerdergenoemde RCH niet heeft bereikt?
Zie antwoord vraag 12.
Herinnert u zich dat tijdens het algemeen overleg d.d. 28 mei jl. over de voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de brede veiligheidsinzet in Irak in 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 651), de fractie van D66 u heeft verzocht om transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen? Wanneer gaat u dit inwilligen?
Ja. Tijdens het algemeen overleg d.d. 28 mei jl. over de voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de brede veiligheidsinzet in Irak in 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 653) heb ik toegezegd dat uw Kamer na het zomerreces een reactie zou ontvangen op de voorstellen van enkele Kamerleden over meer transparantie inzake mogelijke burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS. Op 30 september jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 659) heb ik u gemeld dat, in het kader van de zorgvuldigheid, er meer tijd nodig was om uw Kamer van een inhoudelijke reactie te voorzien. N.a.v. recente berichtgeving in de media over mogelijke Nederlandse betrokkenheid bij een luchtaanval in Irak heb ik in mijn brief van 18 oktober jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 661) nogmaals aangegeven dat uw Kamer op korte termijn nader zou worden geïnformeerd over de haalbaarheid van meer transparantie over mogelijke burgerslachtoffers bij luchtaanvallen. In mijn brief van 4 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 670) ga ik hierop in.
Bent u het met de fractie van D66 eens dat het kabinet zo transparant mogelijk dient te zijn over luchtaanvallen uitgevoerd door Nederlandse militairen?
Bij een professionele en moderne Krijgsmacht hoort ook dat er open en transparant wordt gecommuniceerd over de inzet van de Krijgsmacht, ook als dit slecht nieuws betreft. De discussie over transparantie die ik in uw Kamer tot nu toe heb gevoerd reflecteert mijns inziens een breder in onze samenleving gedeelde wens voor een open en transparante overheid die verantwoording aflegt over haar handelen. Als Minister hecht ik eraan dat ook mijn ministerie zo veel als mogelijk aan die oproep gehoor heeft. Zo veel als mogelijk, omdat de mate van transparantie altijd getoetst moet worden aan de kaders van de nationale, operationele en personele veiligheid die voor het kabinet leidend zijn en blijven. Daarnaast speelt de coalitie waarin Nederland opereert een belangrijke rol.
Bent u het met de fractie van D66 eens dat het Ministerie van Defensie bij luchtaanvallen in ieder geval transparant moet zijn als het gaat om gegevens als plaats, datum en tijd?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u toelichten hoe het compensatieproces precies werkt? Waarom is het aan Irak om slachtoffers van het Nederlandse bombardement te compenseren? Welke rol heeft Nederland hierin?
De rechtsgrond voor optreden van de F-16 inzet in Irak was het verzoek tot militaire steun van Irak in de strijd tegen ISIS. Alle landen die actief zijn binnen de anti ISIS-coalitie en militaire inzet plegen in Irak, handelen daarmee met instemming van Irak. De Iraakse autoriteiten werden in het doelontwikkelproces betrokken en moesten toestemming geven om doelen aan te vallen. Op grond van het algemene internationaalrechtelijke beginsel van soevereiniteit van een staat, is het aan Irak zelf hoe wordt omgegaan met schade die als gevolg van het verzoek tot militaire steun wordt veroorzaakt. Hieruit vloeit voort dat Iraakse burgers in eerste instantie terecht kunnen bij de Iraakse autoriteiten.
Het luchtoptreden van de F-16’s in de strijd tegen ISIS vond plaats in het kader van een gewapend conflict. Daarop is het humanitair oorlogsrecht van toepassing. Dat betekent dat wanneer aanvallen worden uitgevoerd in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht deze rechtmatig zijn, ook als daarbij burgerslachtoffers vallen of schade aan burgerobjecten ontstaat. Daaruit vloeit voort dat er in die gevallen geen sprake is van aansprakelijkheid, waardoor nabestaanden of slachtoffers in die gevallen geen recht hebben op een schadevergoeding. Dat laat onverlet dat ondanks het ontbreken van een juridische verplichting tot het uitkeren van een schadevergoeding, er wel door een land kan worden voorzien in een vergoeding op vrijwillige basis. In het geval van onrechtmatig handelen door schending van het humanitair oorlogsrecht, hebben nabestaanden en slachtoffers uiteraard wel recht op een schadevergoeding.
Hoeveel mensen hebben compensatie aangevraagd? Hoeveel burgers hebben door Nederland compensatie ontvangen?
Er hebben zich bij het Ministerie van Defensie geen individuen gemeld aangaande gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet. Wel hebben zich twee individuen gemeld aangaande een geval waarbij Nederland niet betrokken was. Daarmee was er geen aanleiding om over te gaan tot het uitkeren van een schadevergoeding.
Het bericht ‘Zeker drie EU-lidstaten gaan Syriëgangers uit eigen lang terughalen’? |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Zeker drie EU-lidstaten gaan Syriëgangers uit eigen land terughalen»?1
Ja.
Klopt het dat België, Duitsland en Frankrijk gaan proberen IS-gevangenen uit hun eigen land terug te halen uit Syrië tijdens de vijf dagen durende wapenstilstand? Zijn er andere Europese landen die datzelfde overwegen? Op welke wijze neemt u deel aan Europese overleggen hierover?
Nee. Deze berichtgeving bleek onjuist.
Nederland voert hoogambtelijk, alsook politiek, nauw overleg met Schengen-partner over het terugkeerdersvraagstuk.
Is bij u bekend op welke wijze ze dit aanpakken?
Zie antwoord op vraag 2.
Welke overwegingen lagen hieraan ten grondslag?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid samen te werken met deze bondgenoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Hebt u contact met de VS om te voorkomen dat IS-gangers onder de radar naar Europa en Nederland komen? Staat het Amerikaanse aanbod voor assistentie nog steeds?
De mogelijkheid dat Nederlandse uitreizigers onopgemerkt terug willen keren naar Nederland is niet nieuw. Om dit de voorkomen heeft Nederland, in samenwerking met andere Europese landen en andere internationale partners, maatregelen genomen. Alle uitreizigers zijn opgenomen in het Schengen-informatiesysteem en tegen hen is een Europees Arrestatiebevel uitgevaardigd. De paspoorten van uitreizigers zijn gesignaleerd en ongeldig verklaard. Hierdoor is het niet mogelijk om eigenstandig op een legale manier naar het Schengengebied terug te keren. Ook kunnen uitreizigers onderwerp zijn van inlichtingenonderzoek. Deze onderzoeken kunnen informatie opleveren over de terugkeer van een persoon. Wanneer Nederlandse uitreizigers zich melden op een diplomatieke post in de regio, kan consulaire bijstand verleend worden in afstemming met partners in de veiligheidsketen, met als inzet de gecontroleerde terugkeer naar Nederland ter fine van strafvervolging. Daartoe worden zij onder begeleiding van de Koninklijke Marechaussee teruggebracht naar Nederland.
Kent u het bericht «Irak wil geen Europese Syriëgangers berechten?»2
Ja.
Klopt dit bericht en wat betekent dit voor het perspectief van berechting in de regio?
Irak heeft eerder aangegeven bereid te zijn tot het berechten in Irak van foreign terrorist fighters (FTFs) die vastzitten in detentiekampen in Noordoost-Syrië onder bepaalde voorwaarden. Nederland is dan ook, in nauwe samenwerking met enkele andere Europese partners, hierover gesprekken gestart met Irak. Ook berechting in Irak komt immers tegemoet aan het belang dat Nederland hecht aan berechting in de regio daar waar de misdrijven zijn begaan en de slachtoffers en de bewijzen zich bevinden. Echter, dergelijke berechting kan volgens Nederland en zijn Europese partners alleen plaatsvinden indien de doodstraf niet wordt opgelegd en een eerlijke procesgang wordt gegarandeerd. Deze boodschap is ook aan Irak gecommuniceerd.
De Minister van Buitenlandse Zaken van Irak, Al Hakim, gaf tijdens zijn bezoek aan Nederland op 28 en 29 oktober jl. aan dat dat zijn land alleen ISIS-strijders wil berechten die misdrijven in Irak of tegen Iraakse belangen hebben gepleegd. Daar heeft het Kabinet begrip voor, want Irak draagt reeds een zware last met de aanwezigheid van veel voormalige strijders van ISIS.
Nederland blijft hierover dan ook, samen met onze Europese partners, in gesprek met Irak. Los van de uitkomst daarvan zal Nederland indachtig bovengenoemde voorwaarden in bilateraal en multilateraal verband dialoog en samenwerking blijven opzoeken om berechting van buitenlandse strijders in de regio te realiseren. Niet alleen van Nederlandse uitreizigers, maar ook van foreign terrorist fightersuit andere landen.
Bent u bereid deze vragen voor het einde van de wapenstilstand tussen Turkije en Syrië te beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het rapport ‘Briefing on the Situation of Religious Persecution of Christians and Muslims in India’ van Jubilee Campaign |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het Jubilee Campaign-rapport «Briefing on the Situation of Religious Persecution of Christians and Muslims in India»?1
Ja.
Deelt u de zorg omtrent de ernstige schendingen van de rechten van christenen in India, in de vorm van onder meer discriminerende wetgeving, arbitraire detenties, en geweldplegingen?
Ja, het kabinet deelt de zorgen over de ernstige ontwikkelingen m.b.t vrijheid van religie en levensovertuiging in India. Dit geldt voor christenen en voor moslims en ook voor niet- en anders gelovigen.
Welke acties onderneemt de Indiase regering om deze mensenrechtenschendingen in de toekomst te voorkomen en de godsdienstvrijheid te waarborgen?
In India is de vrijheid van religie en levensovertuiging verankerd in de Grondwet. Indiërs als individu of Indiase NGO’s hebben, als er sprake is van algemeen belang, de mogelijkheid om een petitie in te dienen bij het Hooggerechtshof om vermeende schendingen op het vlak van vrijheid van religie en levensovertuiging door het Hof te laten toetsen.
Voorts stelt de Indiase overheid school- en studiebeurzen ter beschikking voor personen uit niet bevoorrechte gezinnen die tot een religieuze minderheid behoren.
Het kabinet maakt zich echter grote zorgen over de recente ontwikkelingen. Deze zorgen worden in diplomatieke contacten aan India overgebracht.
Bent u bereid bij de Indiase regering aan te dringen op snelle en effectieve implementatie van de in het rapport genoemde negen aanbevelingen?
Het kabinet benadrukt in gesprekken met India het belang van respect voor mensenrechten voor iedereen. Mensenrechten kwamen ook aan de orde tijdens het Staatbezoek aan India en tijdens het bezoek van de Indiase Minister van Buitenlandse Zaken aan Nederland heb ik op 10 november jl. eveneens het belang van mensenrechten benadrukt. Ook in EU- en multilateraal verband delen wij onze zorgen over de vrijheid van religie en levensovertuiging met India.
Wilt u zich ervoor inzetten ook in India uitvoering geven aan de motie-Van der Staaij (Kamerstuk 35 000 V, nr. 36) over het bevorderen en ondersteunen van specifiek op de ontmoeting met jongeren gerichte activiteiten ter ondersteuning van de klassieke vrijheidsrechten?
Ja. Via het Mensenrechtenfonds ondersteunt Nederland projecten in India op dit terrein. Tijdens het recente Staatsbezoek is bijvoorbeeld een van deze projecten bezocht. Het Koninklijk Paar bezocht een overheidsschool waar jongens en meisjes worden betrokken bij het bewustwordingsproces voor het belang van gelijke rechten, kansen, vrijheden en verantwoordelijkheden voor iedereen.
Wilt u de speciale gezant voor godsdienstvrijheid opdracht geven zich, in bilateraal, Europees en VN-verband, nadrukkelijk in te zetten voor een interreligieuze dialoog en de bevordering van rechten van vervolgde christenen en andere religieuze minderheden in India, en wilt u de Kamer rapporteren over deze inspanningen?
Ja, de speciale gezant voor religie en levensovertuiging zal binnenkort afreizen naar India. Het Indiase Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft reeds laten weten dat hij welkom is.
De veroordeling van Catalaanse politici en protestleiders |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de veroordeling en de rechtsgang tegen negen Catalaanse politici en protestleiders door de Spaanse staat?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven hoe de veroordeling van de twee protestleiders – omdat zij opriepen tot vreedzaam protest – zich verhoudt tot artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin de vrijheid op protest geregeld is, en artikel 10 van het EVRM waarin de vrijheid van meningsuiting is vastgelegd?2 3
Wat is uw reactie op het oordeel van International Commission of Jurists (ICJ) dat de veroordeling van de negen Catalaanse leiders in strijd is met mensenrechten? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Vindt u het verstandig om de wens tot meer autonomie via juridische weg – en uiteindelijk lange celstraffen – te bestrijden? Steunt u bijvoorbeeld de oproep van voetbalclub FC Barcelona om dit conflict via een politieke dialoog op te lossen?5 Kunt u uw antwoorden toelichten?
Erkent u dat het een lidstaat van de Europese Unie niet past om in strijd met de mensenrechten te handelen? Zo ja, wat gaat u ondernemen richting uw Spaanse collega?
Bent u bereid om de Spaanse regering op te roepen een politieke dialoog aan te gaan? Zo neen, waarom niet?
De rechten van LHBTI-gemeenschap en persvrijheid in Polen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cruder than the Communists: Polish TV goes all out for rightwing vote»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat in Polen, in aanloop naar de verkiezingen van aankomende zondag, de zittende regeringspartij PiS openlijk anti-LHBTI-retoriek bezigt?
Het beschermen en bevorderen van gelijke rechten voor lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en interseks personen (LHBTI’s) is een van de speerpunten van het Nederlands mensenrechtenbeleid, zoals onder meer uiteengezet in de actualisering van het mensenrechtenbeleid d.d. 28 mei 2018.
Het mag dan ook duidelijk zijn dat het kabinet van de genoemde anti-LHBTI uitspraken op nationaal en lokaal niveau met zorg kennis heeft genomen. Tegelijkertijd wordt opgemerkt dat er een evident verschil is tussen electorale retoriek en concrete beleidsmaatregelen. Het is onduidelijk of voor dit laatste voldoende maatschappelijk draagvlak zou zijn, gelet op de toenemende acceptatie van LHBTI’s binnen de Poolse samenleving, de gemengde uitslag van de parlementaire verkiezingen op 13 oktober jl. en de tegenstem van Poolse politieke partijen en organisaties, die zich juist actief inzetten voor de positie van LHBTI’s.
Dat laat onverlet dat genoemde uitspraken en verklaringen het klimaat voor LHBTI’s in Polen niet ten goede komen. Dit verhoudt zich slecht met de waarden waarop de EU berust en waaraan ook Polen zich heeft gecommitteerd, zoals gelijkheid en de eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren3. Daarnaast is Polen lid van de Raad van Europa, OVSE en VN en heeft het land regelgeving die enkele waarborgen biedt. Op het punt van wetgeving en rechtsbescherming volgt het kabinet de ontwikkelingen in Polen nauwlettend, ook vanwege de zorg over de hervormingen van de Poolse rechtsstaat.
Hoe oordeelt u over uitspraken van Jaroslaw Kaczynski, zittend partijleider van de Poolse regeringspartij PiS, waarin hij de LHBTI-gemeenschap afschildert als een bedreiging voor het traditionele gezin, de Poolse identiteit en de staat?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat lokale PiS-politici deze zomer zeker dertig gemeenten «LHBT-vrij» verklaarden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk en zorgelijk is dat in een van de grootste EU-lidstaten de rechten, vrijheid en veiligheid van LHBTI-gemeenschap zo ernstig worden geschonden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat dit niet past binnen de waarden van de EU? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u uw zorgen over de positie van de LHBTI-gemeenschap in Polen uitgesproken tegen uw Poolse ambtsgenoot? Hebt u zich hierover uitgesproken in EU-verband? Bent u van plan dit op korte termijn te doen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek met Polen over de rechtsstaat spitst zich toe op de zorgen die Nederland heeft op meerdere terreinen. Nederland is daarin volstrekt helder: Polen dient zich te houden aan de afspraken die het gemaakt heeft in het kader van niet alleen de EU, maar ook bijvoorbeeld de Raad van Europa, OVSE en VN.
Er is een kabinetsbrede inzet voor gelijke rechten van LHBTI’s, ook in EU-verband. Zo heeft Minister Grapperhaus op Coming Out Day 2018 een statement gemaakt over het belang van gelijke rechten voor LHBTI’s in de EU. Ook werkt het kabinet samen met maatschappelijke organisaties op dit terrein, waaronder het Forum for Christian LGBT in Europe, en het maatschappelijk middenveld in Polen voor het tegengaan van discriminatie en het bevorderen van sociale acceptatie.
Nederland vraagt ook op verschillende manieren aandacht voor de positie van LHBTI’s in Polen. De Nederlandse ambassade in Warschau neemt als onderdeel van die inzet onder meer deel aan de jaarlijkse Warschau Prideen steunt vanuit Publieke Diplomatie-middelen met regelmaat activiteiten van Poolse LHBT-organisaties. Zo faciliteerde de ambassade tijdens de laatste Pride het bezoek van wethouder Groot Wassink van Amsterdam, inclusief een discussie met LHBT-organisaties en de burgemeester van Warschau.
Maakt u zich zorgen over de staat van de persvrijheid in Polen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de sterk gepolariseerde Poolse samenleving blijft ook de media niet buiten schot; ook deze is gepolariseerd, met een minder positief beeld van de journalistiek onder de samenleving tot gevolg. Polen kent desondanks nog altijd een gevarieerd media-aanbod, met publieke en commerciële omroepen en kranten. Het kabinet volgt ontwikkelingen in Polen die deze diversiteit kunnen raken en betrekt die bij zorgen die Nederland nu al actief uit in bilateraal, EU- en multilateraal verband over de rechtsstaat.
Om het belang dat Nederland hecht aan een onafhankelijke media en persvrijheid kracht bij te zetten worden mediabezoeken van Poolse journalisten aan Nederland georganiseerd. Uitwisseling van kennis, ervaring en inzichten kan het wederzijds begrip en het belang van onafhankelijk media in de EU versterken.
Hebt u met uw Poolse ambtsgenoot gesproken over de enorme achteruitgang met betrekking tot persvrijheid in Polen? Hebt u zich hierover uitgesproken in EU-verband? Bent u van plan dit op korte termijn te doen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen binnen een termijn van drie weken beantwoorden?
Zorgvuldige afstemming van deze antwoorden maakte het helaas niet mogelijk om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
De Turkse aanval op Koerden in Syrië en de chantagepraktijken van Erdogan |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Turkije 28 miljard euro heeft geëist als onderdeel van een nieuwe migrantendeal, daags voor het Turkse militaire ingrijpen in Syrië?1
Een concreet verzoek van Turkije aan de EU om 28 miljard euro is bij het kabinet niet bekend. De Europese Commissie geeft tevens na navraag aan een dergelijk verzoek niet te hebben ontvangen. De EU heeft aangegeven dat het geen steun zal verlenen aan initiatieven die de rechten van de lokale bevolking niet respecteren. Het kabinet onderschrijft dat. Indien er een concreet voorstel komt voor aanvullende financiële steun voor de opvang van vluchtelingen, dan zal het kabinet dat voorstel beoordelen op de mate waarin het in verhouding staat tot de specifieke behoeftes van de vluchtelingengemeenschap die in Turkije wordt opgevangen.
Kunt u aangeven wat de status is van de onderhandelingen tussen de EU en Turkije en wat de gevolgen voor deze onderhandelingen zijn nu Turkije een militaire inval is begonnen?2
De toetredingsonderhandelingen met Turkije zijn effectief tot stilstand gekomen. Er kunnen geen nieuwe hoofdstukken geopend of gesloten worden. Op 18 juni jl. heb ik bij de Raad Algemene Zaken gepleit voor het formeel stopzetten van de onderhandelingen. Ik kreeg hiervoor geen bijval.
Deelt u de mening dat Erdogan de boel chanteert met zijn bizarre eis, die gekoppeld is aan een dreigement om Europa te overspoelen met migranten? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven, gaat het kabinet er van uit dat Turkije zich houdt aan de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de EU-Turkije Verklaring.
Deelt u de mening dat de Turkse slager Erdogan niet langer behandeld dient te worden als een serieuze gesprekspartner maar als islamitische schurk?
Turkije is en blijft als NAVO-bondgenoot met een strategische ligging een belangrijke gesprekspartner voor Nederland. Binnen de NAVO spreken bondgenoten met elkaar over zaken van gemeenschappelijk belang, maar ook over zaken waarover zij van mening verschillen.
Hoe gaat u voorkomen dat ook maar één euro van de Nederlandse belastingbetaler wordt overgemaakt aan Erdogan?
Turkije maakt in enkele gevallen aanspraak op financiering vanuit de Europese Unie wanneer daar concrete afspraken en overeenkomsten tussen Turkije en de EU aan ten grondslag liggen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan pre-accessiesteun en de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije.
Nederland pleit conform de motie Roemer/Segers (32 823, nr. 158) al geruime tijd voor het stopzetten van pre-accessiesteun aan Turkije, en herhaalde die oproep conform de motie Van der Graaf (21 501-02, nr. 2058) tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 14 oktober jl. Tot nu toe is daarvoor onvoldoende draagvlak in de Raad. Nederland blijft voor de opschorting van pre-accessiesteun aan Turkije pleiten.
Voor wat betreft de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije is zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 geen verzoek of voorstel bekend, maar zal het kabinet een eventueel voorstel beoordelen op de mate waarin het in verhouding staat tot de specifieke behoeftes van de vluchtelingengemeenschap die in Turkije wordt opgevangen.
In reactie op de motie Koopmans (Kamerstuk 32 623, nr. 283) brengt het Kabinet de geldstromen van de EU naar Turkije in kaart.
Deelt u de mening dat Erdogan’s chantagepraktijken en militaire inval onaanvaardbaar zijn en dat Turkije geschorst moet worden, of beter nog, uit het NAVO-bondgenootschap dient te worden getrapt?
Het kabinet heeft de Turkse operatie in Noord-Syrië veroordeeld, Turkije verzocht om onderbouwing van het beroep op art. 51 van het VN-Handvest, en Turkije opgeroepen deze militaire operatie te staken. Het NAVO-lidmaatschap van Turkije staat voor het kabinet echter niet ter discussie. Mede door zijn geografische ligging is Turkije een belangrijke strategische partner in het bondgenootschap. Daarnaast levert Turkije belangrijke bijdragen aan NAVO-missies en operaties.
Het bericht ‘Oeganda komt opnieuw met wet voor doodstraf homoseksualiteit’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Oeganda komt opnieuw met wet voor doodstraf homoseksualiteit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er landen zijn die homoseksualiteit als onnatuurlijk bestempelen?
Ja. Nederland neemt volledig afstand van dit soort uitspraken.
Hoe oordeelt u over de uitspraak «Oegandezen vinden homoseksualiteit onnatuurlijk, maar op scholen vinden massale wervingsacties plaats waarbij homo's de leugen verkondigen dat mensen zo worden geboren»?
Het kabinet keurt deze uitspraak van de Oegandese Minister voor Ethiek en Integriteit Simon Lokodo zeer sterk af.
Heeft u of gaat u contact opnemen met uw Oegandese ambtsgenoot over deze uitspraak en de misvatting dat homoseksualiteit een ernstige misdaad zou zijn die bestraft moet worden met de doodstraf? Zo ja, hoe verliep dat contact? Zo nee, waarom niet?
De EU-ambassadeurs in Kampala hebben, nadat berichten over de uitspraken van Minister Lokodo de media bereikten, de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken Sam Kutesa hierop aangesproken. Minister Kutesa verzekerde hen ervan dat de Oegandese regering geen plannen heeft om de zogenaamde «anti-homowet» opnieuw in het parlement ter tafel te brengen en dat de uitspraken van Minister Lokodo niet het Oegandese kabinetsstandpunt vertegenwoordigen. Inmiddels heeft de regeringswoordvoerder ook in de media laten weten dat het kabinet niet van plan is om (opnieuw) een wet aangaande de doodstraf voor homoseksualiteit in te dienen.2 Gezien de informatie die de EU-ambassadeurs hebben gedeeld, ziet het kabinet op dit moment geen aanleiding om contact op te nemen met de Oegandese ambtsgenoten. Uiteraard blijft het kabinet de ontwikkelingen op dit gebied zeer nauwlettend volgen. Tijdens de laatste politieke dialoog tussen de EU en Oeganda (Artikel 8-dialoog) d.d. 4 mei 2019 heeft de EU het vraagstuk van LGBTI-rechten aangekaart bij president Museveni.
Deelt u de zorgen over het verbod in veel Afrikaanse landen op homoseksualiteit en de straffen die daarbij worden opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Heeft u deze zorgen gedeeld met gelijkgezinde landen om een gezamenlijke reactie te formuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gelijkgezinde landen zijn hierbij betrokken?
De situatie in Oeganda is tussen leden van de Equal Rights Coalition besproken. Zoals vermeld bij vraag 4 is gebleken dat de Oegandese regering niet van plan is om een wet aangaande de doodstraf op homoseksualiteit in te dienen. Het kabinet ziet op dit moment dan ook geen aanleiding om een gezamenlijke reactie te formuleren.
Deelt u de mening dat mensen in vrijheid zouden moeten kunnen leven ongeacht hun geaardheid?
Die mening deelt het kabinet volledig.
Op welke wijze geeft u hier aan het prioritaire thema gelijke rechten voor lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgender en intersekse personen (LHBTI) invulling?
Gelijke rechten van LHBTI’s is een van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Hierbij richt Nederland zich specifiek op de afschaffing van strafbaarstelling van homoseksualiteit, het tegengaan van discriminatie en geweld en het bevorderen van sociale acceptatie.
In Oeganda steunt de Nederlandse ambassade mensenrechtenverdedigers via een regionale mensenrechtenorganisatie. LHBTI-mensenrechtenverdedigers zijn een specifieke doelgroep van het werk van deze organisatie. Ook is de Nederlandse ambassade in Kampala, samen met gelijkgezinde landen, regelmatig in contact met LHBTI-organisaties om hun zorgen te inventariseren en hun een platform te bieden voor bijeenkomsten die anders moeilijk te organiseren zijn. Daarnaast is het belang van een actief maatschappelijk middenveld, waarin mensenrechtenverdedigers, inclusief die op het terrein van LHBTI, veilig hun werk moeten kunnen doen, onderwerp van de dialoog tussen Nederland en de Oegandese autoriteiten. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 4 is dit onderwerp ook tijdens de Artikel 8-dialoog van 4 mei jl. aan de orde gekomen.