De staat van het notariaat |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitspraken van de tuchtkamer voor het notariaat in ’s-Hertogenbosch over een notaris die op één dag twee maal werd geschorst? Kent u ook het artikel in de Telegraaf van 26 oktober 2018, «Notaris op één dag dubbel geschorst»?1
Ja.
Kent u het beleid van de Kamers voor het notariaat over het opdragen van het inschrijven en het openbaar maken van tuchtmaatregelen waarvan de wet inschrijving niet verplicht stelt?
Alle aan notarissen opgelegde maatregelen die onherroepelijk zijn worden door de kamers voor het notariaat ingeschreven in het register notariaat. Krachtens de Wet op het notarisambt gelden alle opgelegde schorsingen en ontzettingen van notarissen als openbare maatregelen die voor een ieder inzichtelijk zijn op de website www.registernotariaat.nl. Daarnaast ligt het register notariaat voor een ieder ter inzage en verstrekt de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) op verzoek een gewaarmerkt afschrift of uittreksel tegen kostprijs (artikel 5 lid 3 Wet op het Notarisambt (hierna: Wna)).
De tuchtrechter kan, afhankelijk van de feiten en omstandigheden in het specifieke geval, op grond van artikel 103 lid 3 en 5 Wna bij het opleggen van een waarschuwing, berisping of geldboete besluiten tot openbaarheid van de opgelegde maatregel. Het is aan de individuele tuchtkamers om te beoordelen hoe zij hier mee omgaan.
Bij de drie zwaardere tuchtrechtelijke maatregelen (de ontzegging van de bevoegdheid tot het aanwijzen van een toegevoegd notaris, voor bepaalde of onbepaalde duur; de schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van ten hoogste zes maanden; of de ontzetting uit het ambt) vloeit de openbaarheid van de maatregel direct voort uit de wet, dus zonder besluit van de tuchtrechter.
Hoe vaak hebben de Kamers voor het notariaat in 2017 opdracht gegeven tuchtmaatregelen in te schrijven en openbaar te maken? Kunt u uw antwoord splitsen in de gevallen waarvan de wet de inschrijving niet verplicht stelt en gevallen waarvan de wet dit wel verplicht stelt?
In de jaarverslagen van de tuchtcolleges voor het notariaat wordt door iedere kamer afzonderlijk en door de beroepsinstantie bijgehouden welk type maatregel wordt opgelegd. De tuchtcolleges schrijven dit in het register in. Het gaat voor het jaar 2017 volgens opgave van de tuchtcolleges om 60 tuchtrechtelijke maatregelen in totaal, waarvan 34 waarschuwingen en 12 berispingen. Alleen de zwaardere sancties – de schorsingen en ontzettingen – zijn hierbij op grond van de wet openbaar.
Het Hof heeft in het jaar 2017 in totaal 25 maatregelen opgelegd, waarvan 1 geldboete, 11 waarschuwingen en 6 berispingen.
Er wordt niet bijgehouden in hoeveel gevallen de tuchtrechter naast het opleggen van de maatregel van een waarschuwing, een berisping of een geldboete ook nog de openbaarmaking van een van deze drie maatregelen beveelt. Niettemin valt uit de gegevens die door de KNB over het jaar 2017 zijn aangeleverd af te leiden dat van de opgelegde berispingen er 1 openbaar moest worden gemaakt en dat van de opgelegde waarschuwingen (de lichtste tuchtrechtelijke sanctie) er 3 openbaar moesten worden gemaakt.
Bent u van mening dat de openbaarheid van notariële tuchtuitspraken wettelijk toereikend geregeld is teneinde enerzijds de burgers voldoende te beschermen en correctie van de notaris te bevorderen, en anderzijds onnodige schandblokwerking voor een notaris te voorkomen?
Ja, ik meen dat het wettelijk systeem toereikend is. Hierbij is van belang dat de behandeling van klachten tijdens de zitting in het openbaar geschiedt, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Enkel om gewichtige redenen kan de tuchtrechter op grond van artikel 101 lid 4 Wna besluiten dat de behandeling geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden.
Ook de tuchtrechtelijke uitspraak zelf is op grond van artikel 104 Wna openbaar en met redenen omkleed. Daarnaast worden de door de tuchtrechter gedane uitspraken geanonimiseerd op tuchtrecht.nl gepubliceerd, zowel door de kamers voor het notariaat als door de notariskamer van het gerechtshof te Amsterdam. Hiermee wordt de openbaarheid en de precedentwerking van de uitspraak gewaarborgd en tegelijk onnodige schandblokwerking voor een notaris voorkomen. Annotaties van tuchtuitspraken verschijnen maandelijks onder andere in het door de KNB uitgegeven Notariaat Magazine alsmede verschillende vakbladen van (juridische) uitgevers.
Bent u bekend met onjuiste inschrijvingen in het register voor het notariaat en dat bijvoorbeeld bij de tuchtinstantie, de datum van de uitspraak en de ECLI-gegevens niet bekend zijn, althans niet zichtbaar zijn op de website van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB)?
Wat betreft de vermelding van de ECLI-gegevens en data van de tuchtuitspraken geldt dat deze zijn terug te vinden in het register voor het notariaat. Deze worden niet vermeld op de website www.registernotariaat.nl. Tuchtuitspraken worden geanonimiseerd gepubliceerd conform de beslissingen van de tuchtrechter. In deze zin zijn de inschrijvingen niet onjuist te noemen. De KNB streeft naar een zo juist en volledige mogelijk registratie in het register voor het notariaat. De KNB beheert het register sinds 2013. Daarvoor werden de maatregelen bijgehouden in de systemen van de individuele kamers van toezicht. In dit oude systeem was niet alle informatie beschikbaar die tegenwoordig nodig wordt geacht.
Hoe is het met het vertrouwen in het notariaat gesteld sinds het rapport Hammerstein uit 2005?2 Bent u van mening dat er sinds de eeuwwisseling sprake is van een vertrouwensverlies in het notariaat? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waarom niet? Kunt u in uw antwoord in het bijzonder ingaan op de invloed van de ingevoerde marktwerking bij het notariaat?
Er zijn mij geen signalen bekend dat er sinds het rapport Hammerstein sprake is van een verlies van vertrouwen in het notariaat. Ook de KNB zelf heeft die indruk niet en ontvangt geen duidelijke signalen van die strekking.
Uit het onderzoeksrapport van het SEO uit 20093 blijkt dat de notariële markt efficiënter is geworden door marktwerking. Een vermindering van de afname van diensten van de notaris blijkt niet uit het rapport. Evenmin geeft dit rapport aanleiding om te vermoeden dat de marktwerking heeft geleid tot vertrouwensverlies in de notaris. De notaris staat nog steeds voor rechtszekerheid, deskundigheid en onpartijdigheid en wordt door burgers en bedrijven gewaardeerd als een «sterk merk». Aan het vertrouwen draagt bij dat de notaris zich gecontroleerd weet door verordeningen van de eigen beroepsgroep die de professionele norm hoog houden en onder toezicht staat van de tuchtrechter en de wettelijk toezichthouder BFT.
Ook uit andere rapporten blijkt dat de marktwerking geen negatieve effecten op het vertrouwen in de beroepsgroep heeft gehad.4 De notariële dienstverlening is sinds de introductie van de marktwerking minder eenvormig geworden, dat wil zeggen het aanbod is gediversifieerd qua product en prijsstelling, daar waar voorheen de klant minder had te kiezen. Notariskantoren zijn zich meer op hun klanten gaan richten, de bereikbaarheid en de informatievoorziening zijn beter en de openingstijden flexibeler, zoals volgt uit een ander rapport uit 2010.5
Kunt u sinds de eeuwwisseling de trend in het aantal tuchtzaken in het notariaat beschrijven? Kunt u per jaar aangeven om hoeveel tuchtzaken het gaat en welke maatregelen zijn opgelegd? Deelt u de indruk dat de maatregelen al een aantal jaren tenderen naar zwaarder? Zo nee, waarom deelt u die indruk niet? Kunt u in uw antwoord ingaan op de invloed van de ingevoerde marktwerking bij het notariaat?
Een duidelijke trend in het aantal tuchtzaken in het notariaat is niet waarneembaar. In het jaar 2003 kwamen er 375 zaken binnen bij de tuchtcolleges in eerste aanleg, geleidelijk stijgend tot 457 in het jaar 2007, met een geringe daling tot 412 in het jaar 2006. Het jaar 2015 was met 503 binnengekomen zaken de hoogste instroom tot dusverre. De jaren daarna is de instroom weer iets minder: 453 in 2016 en 485 in 2017.
Ook in hoger beroep valt er niet een eenduidige tendens te onderkennen, al is de tendens over de meest recente jaren dalend. Aanvankelijk varieerde het aantal tussen 126 in 2006 en 92 in 2008. De jaren 2009 tot en met 2012 kenden de meeste tuchtklachten in hoger beroep, schommelend tussen 156 in 2010 tot 171 in 2011. Daarna nam het aantal weer af. In 2015 ontving de notariskamer van het gerechtshof te Amsterdam 108 beroepschriften. In 2016 ontving de notariskamer 97 beroepschriften, en in 2017 ontving de notariskamer 75 beroepschriften.
Uit het jaarverslag van de tuchtcolleges voor het notariaat over 2017 blijkt dat in de door de kamers afgedane tuchtzaken in minder dan 1 op de 6 zaken een klacht moest leiden tot een gegrondverklaring. Het is niet de indruk van de kamers voor het notariaat dat over de laatste jaren beschouwd de opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen een zwaarder karakter hebben dan voorheen. De jaarverslagen van de tuchtcolleges over de afgelopen periode geven eenzelfde beeld: uit de cijfers blijkt niet dat er steeds meer of zwaardere sancties worden opgelegd. Het maken van jaarverslagen is overigens pas sinds de wijziging van de Wet op het notarisambt per 1 januari 2013 een verplichting, toen het stelsel veranderde van 19 kamers van toezicht in 4 kamers voor het notariaat. Dit bemoeilijkt de vergelijkbaarheid van de gegevens enigszins: van de periode voor 2013 zijn geen jaarlijkse tabellen beschikbaar. De conclusie uit de beschikbare gegevens is wel dat een duidelijke tendens ontbreekt.
De invoering van de marktwerking heeft geleid tot een notariaat dat competitiever is ingesteld dan voorheen. Een verklaring waarom zich dit kennelijk niet tevens vertaalt in meer tuchtklachten of in zwaardere sancties door de tuchtrechter kan zijn dat een competitiever notariaat scherper het belang van de cliënt in het oog moet houden, die ook mondiger is dan vroeger. Een andere verklaring kan zijn dat de invoering van de intercollegiale beroepskwaliteitstoetsen in 2013 helpt om de professionele beroepsnormen hoog te houden.
In hoeverre hebt u de indruk dat sinds de eeuwwisseling de toegankelijkheid tot het notariaat is afgenomen als het gaat om de kosten van notariële akten in het personen- en familierecht, met name voor de lagere inkomensgroepen? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de invloed van het stelsel van rechtsbijstand ter zake? Als u die indruk niet heeft, kunt u dan aangeven waarom niet?
Die indruk deel ik niet. De toegankelijkheid van de notariële diensten is blijkens de diverse vergelijkingswebsites groot. Voor de consument is het prettig als er iets te kiezen valt en de komst van de marktwerking heeft die mogelijkheden verwezenlijkt. Een deel van het notariaat richt zich met lage prijzen immers op de markt voor standaard producten en voor dat deel van de markt lijkt daarnaast landelijke dekking te bestaan. Dit geldt niet alleen voor testamenten en huwelijksvoorwaarden, maar bijvoorbeeld ook voor hypotheekakten.
Cliënten kunnen bij meerdere kantoren offertes aanvragen, wat bij vaste tarieven zinloos zou zijn. Via diverse websites is het mogelijk om kantoren niet alleen op prijs maar ook op bepaalde aspecten van dienstverlening te selecteren. De marktwerking heeft zo naast de toegankelijkheid ook de transparantie van de dienstverlening juist vergroot.
In de praktijk bleek dat de tarieven gemiddeld iets daalden. Dat was met name in de onroerend goed praktijk. In de familiepraktijk stegen de prijzen weliswaar, maar dat heeft in de praktijk niet geleid tot minder toegankelijkheid. Uit onderzoek van de KNB blijkt verder dat zo’n driekwart van de beroepsgroep een eerste gratis oriënterend gesprek aanbiedt. De beroepsgroep is zich ook meer gaan richten op de behoeften van de klant, waar de sterke opkomst van het levenstestament een goed voorbeeld van is.
Daarnaast bestaat een regeling voor mensen met minder financiële draagkracht. De voorzitter van de kamer voor het notariaat kan op verzoek van een belanghebbende wiens financiële draagkracht onvoldoende is een notaris opdragen om de werkzaamheden te verrichten tegen een lager bedrag. Dit volgt uit artikel 35 Wet op de rechtsbijstand en artikel 56 Wna en geldt voor allerlei aktes in het kader van het familierecht, zoals testament, huwelijkse voorwaarden, en partnerschapsvoorwaarden.
Hoe beoordeelt u de invloed van de ingevoerde marktwerking in het notariaat op de kwaliteiten van het notariële werk?
Diverse onderzoeken6 tonen geen relatie aan tussen marktwerking en kwaliteit van het notariële werk. Niet gebleken is dat notarissen die minder aan de klant in rekening brengen ook minder kwaliteit leveren, voor zover dat op objectieve maatstaven meetbaar was, zoals foutenpercentages in akten.
Welke mogelijkheden ziet u om het maatschappelijk vertrouwen in het notariaat als geheel, het zichtbare positieve effect van het gehouden toezicht door het Bureau Financieel Toezicht (BFT), het aantal kantoren dat door het BFT is gekwalificeerd als «met een hoog risico» en verder faillissementen, saneringen en irreguliere ontslagen en kantoorsluitingen in het notariaat te onderzoeken en te evalueren? Welke mogelijkheden ziet u voorts om de integriteit van het notariële handelen, de kwaliteit van de notariële werkzaamheden, de toegankelijkheid voor rechtszoekenden, voor die met een lager inkomen en het functioneren van de KNB als openbare orde te onderzoeken en te evalueren? Kunt u per onderwerp toelichten waarom u die mogelijkheden wel of niet ziet?
Het toezicht waarmee het BFT wettelijk is belast is recent geëvalueerd op basis van de kaderwet ZBO. In dit onderzoek7 stond de uitoefening van de toezichthoudende taken centraal die het maatschappelijke vertrouwen in het notariaat moet bevorderen. De toezichtactiviteiten omvatten naast het financiële toezicht ook het toezicht op de kwaliteit en integriteit. De uitkomsten van het onderzoek ten aanzien van het toezicht door BFT zijn overwegend positief. De onderzoekers constateren dat het bureau nu toe is aan een volgende stap in zijn ontwikkeling. Deze stap bestaat uit het verbreden van het perspectief naar een integrale analyse van de markt en de maatschappelijke context van het toezicht, het dieper analyseren van de onderliggende oorzaken van problemen en het experimenteren met alternatieve toezichtsinterventies. Het BFT werkt momenteel samen met het notariaat deze volgende stap uit. Op basis van een convenant tussen de KNB en het BFT worden periodiek gegevens uitgewisseld als dat van belang is voor het toezicht of het notariaat als ambt in zijn geheel.
De kwaliteit en de integriteit van de werkzaamheden van de notaris worden echter niet uitsluitend door het BFT getoetst. Het notariaat kent naast het «verticale» toezicht door het BFT ook een horizontaal toezicht. Sinds 2009 is sprake van peerreviews (audits) vanuit de KNB op het handelen van alle kandidaat-notarissen, toegevoegd notarissen en notarissen. Deze audits hebben een wettelijke grondslag en vinden op regelmatige basis plaats. Deze beroepskwaliteitstoetsen houden de professionele norm hoog en kunnen binnen de beroepsgroep op een groot draagvlak rekenen. In meerdere bindende KNB-verordeningen worden daarnaast beroepskwaliteitsnormen geformuleerd waaraan door de tuchtrechter wordt getoetst.
De KNB is een publiekrechtelijke beroepsorganisatie (hierna: PBO). Het is ook de verantwoordelijkheid van een PBO om zichzelf en de beroepsgenoten scherp en bij de tijd te houden. In 2012 heeft een grondige interne evaluatie binnen de KNB plaatsgehad, uitmondend in een nieuwe koers van bestuur en ledenraad naar het bevorderen van solidariteit binnen het notariaat, het benadrukken van de maatschappelijke functie van de notaris en het vergroten van de zichtbaarheid bij publiek, politiek en stakeholders, waarbij de KNB ook zichzelf onder de loep nam. De KNB heeft hier blijvende aandacht voor.
Het pas na een artikel-12 procedure verstrekken van een kopie van het onderzoeksdossier aan nabestaanden |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u er van dat nabestaanden pas na het starten van een artikel 12 Sv-procedure (klacht over het niet vervolgen) eindelijk toegang tot het onderzoeksdossier over de dood van hun dierbare kunnen afdwingen?1 2
Er zijn drie grondslagen waarop nabestaanden kennis kunnen nemen van een onderzoeksdossier.
Bij de eerste categorie is sprake van een lopend strafproces. Daarin kunnen nabestaanden op grond van artikel 51b Wetboek van Strafvordering kennis nemen (inzage en/of verstrekking) van relevante processtukken. Zij kunnen daartoe een verzoek indienen bij een officier van justitie. Als de officier van justitie het verzoek wil weigeren, dan heeft hij daartoe een schriftelijke machtiging van een rechter-commissaris nodig, die de afwijzingsgronden van het verzoek toetst.
De tweede categorie betreft zaken waarin er geen strafproces is. Deze categorie nabestaanden valt daarmee niet onder de voormelde wettelijke regeling. Naar aanleiding van een motie van het lid Van Nispen heeft het Openbaar Ministerie (OM) per 1 juli 2018 de OM-Aanwijzingen slachtofferzorg en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens gewijzigd. Sindsdien wordt er in dergelijke situaties ruimhartig omgegaan met verzoeken van nabestaanden tot inzage in dossiers. Als het gaat om het verstrekken van dossiers gaat de officier van justitie terughoudender om met verzoeken, gelet op de bescherming van de persoonsgegevens van derden (zoals getuigen of gewezen verdachten) die in onderzoeksdossiers staan. Dat is overeenkomstig de motie, waarin het belang van de privacy bescherming van derden staat vermeld.
De derde categorie ziet op een artikel 12 klachtprocedure van het Wetboek van Strafvordering. Die procedure ziet op de beslissing van het OM om niet te vervolgen. Als een nabestaande een dergelijke klachtprocedure start, kan klager een verzoek doen om het onderzoeksdossier te ontvangen. Het Hof beslist of het dossier of een deel daarvan wordt verstrekt. Als het Hof hiertoe besluit, ontvangt de advocaat het procesdossier. Die verstrekking heeft als doel om de artikel 12 klachtprocedure te kunnen voorbereiden. De algemene werkwijze daarbij is dat de stukken alleen aan de advocaat van de klager worden verstrekt. De advocaat mag deze stukken niet met zijn cliënt of met anderen delen.
Het is dus niet nodig dat nabestaanden een artikel 12 klachtprocedure starten om toegang tot het onderzoeksdossier af te dwingen. De verschillende regimes kennen vanuit hun aard wel elk een eigen (toetsings)kader waar het gaat om inzage of het verstrekken van stukken.
Deelt u de mening dat hiermee onvoldoende recht wordt gedaan aan de Kamerbreed gesteunde motie-Van Nispen waarin de regering wordt verzocht de mogelijkheden voor nabestaanden om het onderzoeksdossier te laten onderzoeken uit te breiden met inachtneming van de privacy?3
De motie van het lid Van Nispen heeft geleid tot de voormelde aanpassing van de OM-Aanwijzingen. Het OM heeft mij geïnformeerd dat zij het afgelopen half jaar heeft ingezet op het toepassen van de nieuwe Aanwijzingen. Daarmee wordt recht gedaan aan de motie binnen de bestaande wettelijke kaders, waaronder die ten aanzien van privacy. Mogelijk kunnen delen uit het dossier ruimer verstrekt worden, als hier geen persoonsgevoelige informatie in staat of die informatie eenvoudig verwijderd kan worden. Het OM heeft mij geïnformeerd dit nu al te doen waar het gaat om stukken waarin geen persoonsgevoelige gegevens staan. Ik heb eerder toegezegd de toepassing van de Aanwijzingen te monitoren. In mijn gesprekken met het OM hierover zal ik verkennen hoe de balans is en zou moeten zijn tussen het meewegen van de belangen van getuigen en (gewezen) verdachten die in dossiers worden genoemd en die van nabestaanden.
Ik merk daarbij op dat het verlenen van inzage of verstrekking op basis van de voormelde Aanwijzingen, noch verstrekking op basis van artikel 12 Sv tot doel hebben om op het dossier nader onderzoek (door derden) te laten verrichten.
Waarom krijgen nabestaanden pas een kopie van het dossier nadat zij een tijdrovende procedure (artikel 12 Wetboek van Strafvordering) zijn gestart, met een onnodige belasting van het rechtssysteem tot gevolg en onnodige vertraging en lijden voor de nabestaanden?
Ik verwijs hiervoor de antwoorden op vraag 1 en 2.
Bent u bereid hierover met het openbaar ministerie in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het onrechtmatig handelen door een voormalig rechter en de Raad voor de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het oordeel van de Hoge Raad,1 waardoor onherroepelijk vaststaat dat onrechtmatig is gehandeld door een voormalig rechter door te bellen met een advocaat en daar vervolgens niet de waarheid over te verklaren en zelf een procedure te starten, en dat onrechtmatig is gehandeld door de Raad voor de rechtspraak door deze procedures financieel te ondersteunen en door uitlatingen in een brief aan een toenmalig Tweede Kamerlid?
Ik heb kennisgenomen van de twee arresten van de Hoge Raad van 23 november 2018.2
Kunt u inhoudelijk reageren op de vaststelling dat zowel de voormalig rechter als de staat onrechtmatig hebben gehandeld, nu u zich eerder onthield van een inhoudelijke reactie gelet op de stand van de procedure?2 Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Deelt u de mening dat dit slecht is voor het vertrouwen in de rechtspraak?
De Hoge Raad heeft het arrest van 7 maart 2017 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch4 in stand gelaten. Daarmee staat vast dat de voormalig rechter en de Raad voor de rechtspraak namens de Staat onrechtmatig hebben gehandeld en hierbij aansprakelijk zijn voor de aan de advocaat in kwestie toegebrachte schade. Dergelijke fouten kunnen schadelijk zijn voor het vertrouwen in de rechtspraak. Anderzijds stel ik vast dat een onafhankelijke rechter deze fouten helder adresseert, ook waar het een lid van de eigen beroepsgroep betreft. Het rechtssysteem werkt dus zoals het hoort en dat draagt hopelijk juist weer bij aan het vertrouwen in de rechtspraak.
Waarom heeft de Raad voor de rechtspraak al die jaren de kosten van de juridische procedures betaald? Klopt het dat zelfs is afgesproken dat de voormalig rechter bij zijn gedwongen pensionering heeft afgesproken dat de Raad voor de rechtspraak opdraait voor de kosten die voortvloeien uit de gerechtelijke procedures tussen hem en de advocaat?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij desgevraagd laten weten de kosten van procedures te dragen als een rechter persoonlijk in rechte wordt aangesproken wegens een ambtsverrichting.5 De Raad heeft destijds, bij hoge uitzondering, besloten om de procedure waarin de voormalige rechter als eiser is betrokken met dergelijke procedures op één lijn te stellen, omdat het belang van de rechtspraak in het geding was. Bij zijn ontslag zijn tussen de oud-rechter en zijn voormalige werkgever, de rechtbank Den Haag en de Raad, afspraken gemaakt over de betaling van de kosten van de juridische procedures waar hij bij betrokken was tegen onder andere de advocaat in kwestie. Afgesproken is dat de voormalige rechter gevrijwaard zou worden door de Raad voor alle verdere aanspraken van de advocaat in kwestie voor zover deze aanspraken in rechtstreeks verband staan met de door de voormalige rechter tegen hem gevoerde procedures. De Raad heeft mij laten weten zich daarbij op het standpunt te stellen dat deze vrijwaring niet van toepassing is, als onherroepelijk komt vast te staan dat de voormalig rechter willens en wetens schade heeft toegebracht.
Zullen de advocaatkosten van de oud-rechter teruggevorderd worden nu blijkt dat hij ongelijk had, hierover zelfs gelogen heeft en het onrechtmatig handelen nu definitief vast staat en op eerdere Kamervragen is geantwoord dat de beslissing omtrent het dragen van de kosten van rechtsbijstand, alsmede de beslissing omtrent eventueel terugvorderen, aan de Raad voor de rechtspraak is en dat de Raad te zijner tijd, afhankelijk van de omstandigheden, zal beslissen of de betaalde kosten al dan niet (geheel of gedeeltelijk) worden teruggevorderd?
De Raad heeft mij desgevraagd laten weten dat alle betrokken partijen conform het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch uit 2017 de komende tijd met hun respectievelijke advocaten gaan onderzoeken of ze gaan onderhandelen dan wel verder procederen over de schadevergoeding. In het belang van deze procedure kan ik hier niet verder op ingaan.
Zou een dergelijk onrechtmatig handelen, zoals in deze zaak aan de orde was, nu nog steeds kunnen gebeuren of zijn er inmiddels waarborgen om dit te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat dit een zeer uitzonderlijke zaak is, is het maken van een vertaalslag naar algemeen geldende waarborgen niet goed mogelijk. Ik ga er evenwel vanuit dat de Raad lering heeft getrokken uit de onderhavige gerechtelijke procedure.
Het advies van het Zorginstituut Nederland omtrent financiering hoogtechnologisch draagmoederschap |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat uit het advies van het Zorginstituut Nederland blijkt dat het vergoeden van hoogtechnologisch draagmoederschap vanuit het verzekerde pakket een politieke keuze is en dat er op voorhand geen redenen zijn waarom dit niet zou kunnen?1 2
Het Zorginstituut geeft in het advies aan dat er twee mogelijkheden tot uitbreiding van de verzekeringsdekking voor wensouders zijn met betrekking tot ivf behandeling bij draagmoederschap, namelijk de situatie waarin er wél en de situatie waarin er géén medische indicatie aanwezig is bij (een van) de wensouders.
Volgens het Zorginstituut is er een precedent aanwezig voor de uitbreidingsmogelijkheid ten aanzien van de situatie dat er sprake is van een medische indicatie bij de wensouders en waarbij er medische kosten worden gemaakt bij de draagmoeder (de Zorgverzekeringswet kent op dit punt al een soortgelijke regeling bij orgaantransplantatie). Bij wijziging van regelgeving zouden deze kosten ten laste van de basisverzekering kunnen worden gebracht.
Ten aanzien van de situatie dat er geen medische indicatie is laat het Zorginstituut mij weten dat de wens tot verzekeringsdekking van wensouders strijdig is met de wettelijke uitgangspunten in de Zorgverzekeringswet (Zvw), zoals verwoord in art. 14 lid 1. Het Zorginstituut geeft aan dat voor een dergelijke fundamentele aanpassing van de Zvw geen precedent is. Aanpassing van de Zorgverzekeringswet op dit aspect zou de aard van het verzekerde pakket op fundamentele wijze wijzigen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van uw eerdere Kamervragen op 3 december3 volgt een kabinetsreactie op het advies van het Zorginstituut samen met de kabinetsreactie op het gehele advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap.
Kunt u bevestigen dat op 24 augustus 2018 de adviesaanvraag aan het Zorginstituut Nederland is ingediend met de vraag «of, en zo ja op welke wijze complexere IVF-behandelingen bij draagmoederschap vanuit het verzekerde pakket kunnen worden gefinancierd»? Bent u bereid om een kopie van de originele ingediende adviesaanvraag aan de Tweede Kamer te sturen?
Ja. De adviesaanvraag is met de beantwoording van deze Kamervragen meegestuurd.
Klopt het dat op 22 maart 2018 de adviesaanvraag aan het Zorginstituut Nederland is aangekondigd?3 Kan u aangeven waarom het 156 dagen heeft geduurd voordat de adviesaanvraag feitelijk werd ingediend, namelijk op 24 augustus 2018?
Voor het adviestraject met het Zorginstituut is rekening gehouden met de planning van het bredere traject dat in 2019 leidt tot een kabinetsreactie op het advies van de Staatscommissie Herijking Ouderschap. Omdat de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer de resultaten van alle onderzoeken op dat moment samen met een kabinetsreactie zal toezenden, was het niet noodzakelijk om dit adviestraject al eind maart 2018 in gang te zetten.
Het bericht dat de gevarentoelage voor gevangenispersoneel mogelijk wordt afgeschaft |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van de FNV dat de gevarentoelage voor het personeel van de Extra Beveiligde Inrichtingen (EBI), de Terroristenafdeling (TA) en de Beheer Problematische Gedetineerden (BPG)-afdelingen in gevaar is? Klopt dit? Wat is er precies aan de hand?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) onderzoekt of de extra belasting voor medewerkers in de EBI, TA en BPG verminderd kan worden. Het veranderen van de gevarentoelage is daarbij geen doel op zich, maar gekoppeld aan de zogenoemde bezwarendheid.2 DJI doet er alles aan om de bezwarendheid van het werken op deze afdelingen te verminderen. Als dit lukt kan dit op termijn gevolgen hebben voor de toelage die nu wordt toegekend.
Waarom is er vanuit de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) noodzaak om te bezuinigen op het loon van personeel van de EBI, de TA en de BPG-afdelingen? Er was toch juist financiële ruimte vrijgemaakt om te investeren in het personeel, zoals beloofd?
Er is geen noodzaak om te bezuinigen op het loon van personeel van de EBI, de TA en de BPG-afdelingen.
Hoe verhoudt een mogelijke afschaffing van de gevarentoelage zich volgens u tot de conclusie van TNO dat er geen mogelijkheden meer zijn om het werk voor werknemers minder zwaar te maken en dat daarom de gevarentoelage gerechtvaardigd is en ook voor de komende jaren te rechtvaardigen is?
TNO3 heeft de bezwarendheid en de aanpassingsmogelijkheden van de Penitentiaire Inrichtingswerker (PIW’er) op de EBI en BPG onderzocht en geconcludeerd dat deze beduidend zwaarder zijn dan voor PIW’ers op de reguliere afdeling. Dit geeft echter geen aanleiding om te veronderstellen dat er geen verbeteringen in de werkomstandigheden mogelijk zijn. DJI wil zich blijven inzetten om de werkomstandigheden waar mogelijk te verbeteren. Om deze reden onderzoekt DJI of de extra belasting van medewerkers in de TA, EBI en BPG verminderd kan worden door middel van nieuwe maatregelen, geënt op de huidige omstandigheden en mogelijkheden. Deze maatregelen bestaan bijvoorbeeld uit de structurele invoering van deskundigheidsbevordering, de invoering van ochtendoverleggen in het kader van taakduidelijkheid en extra ingeroosterde sportmomenten. Eind 2019 worden de resultaten van de getroffen maatregelen bezien en wordt ook gesproken over de effectiviteit van de maatregelen en de gevarentoelage.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over het gevangeniswezen op 28 november 2018? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het mogelijk maken van hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van gelijke geslacht |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de rondgang van De Monitor bij IVF-klinieken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat zowel MC Kinderwens in Leiderdorp als Nij Geertgen in Elsendorp in 2019 starten met het mogelijk maken van een hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van het gelijke geslacht?
Nij Geertgen in Elsendorp zal vanaf 2019 hoogtechnologisch draagmoederschap (ofwel ivf-draagmoederschap) gaan aanbieden, mede aan paren van gelijk geslacht. MC Kinderwens in Leiderdorp overweegt nog of de kliniek overgaat tot het aanbieden van draagmoederschap aan mannenparen. Bij de overwegingen speelt een rol hoe het kabinet omgaat met de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking ouderschap en in hoeverre dit aanbod door het Zorginstituut en de politiek gezien wordt als zinnige zorg. Overigens wil MC Kinderwens zich in eerste instantie richten op behandelingen zonder eiceldonor. De draagmoeder levert dan tevens de eicel, waardoor de behandeling indien mogelijk laagtechnologisch van aard is en van een ivf-behandeling geen sprake hoeft te zijn.
De beroepsgroep van gynaecologen (NVOG) heeft hierover in 2016 reeds een standpunt ingenomen.2 Op basis van medische, psychologische, juridische en ethische overwegingen heeft de NVOG vastgesteld dat er geen belemmeringen zijn om ivf-draagmoederschap aan te bieden aan mannenparen. Om die reden is de eis losgelaten dat beide wensouders de geslachtscellen dienen te leveren. Dat neemt niet weg dat een ivf-draagmoederschapbehandeling met donorgameten meer complex is, ongeacht het geslacht van de wensouders, vanwege de extra partij die betrokken is (de donor en zijn of haar eventuele partner). Daarom pleit de NVOG voor grote voorzichtigheid en heeft de vereniging voorwaarden gesteld, waaronder gedegen counseling. Bovendien beveelt de NVOG aan om ivf-draagmoederschap te centreren in een of twee centra in Nederland en acht zij follow-up onderzoek van extra belang. Het standpunt is onlangs bevestigd in de geactualiseerde versie van het Modelreglement Embryowet.3
Het Planningsbesluit in-vitrofertilisatie 2016 laat ruimte aan ivf-draagmoederschap, zolang voldaan wordt aan de regelgeving op het gebied van fertiliteitszorg en aan de kwaliteitsnormen en richtlijnen van de NVOG en KLEM, waaronder het Modelreglement Embryowet. De richtlijnen van de beroepsgroepen
laten ruimte voor ivf-draagmoederschap voor paren van gelijk geslacht. Ik constateer dat het aangekondigde aanbod van MC Kinderwens en Nij Geertgen op dit punt dus past binnen de bestaande ruimte.
Hoe beoordeelt u de woorden van directeur Marc Scheijven van Nij Geertgen in Elsendorp die stelt dat «het te gek voor woorden is dat homostellen, maar ook vrouwen met bijvoorbeeld oncologische klachten, naar het buitenland moeten gaan teneinde daar hun kinderwens in vervulling te laten gaan»?
Er zijn geen juridische, medische, psychologische en ethische belemmeringen voor de beroepsgroep om dit aanbod in Nederland te realiseren. Door draagmoederschap met donorgameten aan te bieden, verwacht Nij Geertgen wensouders te kunnen helpen die zich tot nu toe genoodzaakt zagen naar het buitenland te gaan.
Klopt het dat er, op basis van de stand van de wetenschap, geen medische bezwaren meer zijn tegen het mogelijk maken van hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van het gelijke geslacht nu de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Vereniging voor Klinische Embryologie (KLEM) eind augustus 2018 hun nieuwe Modelreglement Embryowet2 bekend maakte?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er steeds meer medische mogelijkheden zijn voor het aanbieden van hoogtechnologisch draagmoederschap maar dat het ontbreekt aan een juridische regeling voor het draagmoederschap?
Besluiten over het al dan niet instellen van een juridische regeling voor draagmoederschap staan los van de medische mogelijkheden voor ivf-draagmoederschap. Het kabinet beraadt zich over een juridische regeling voor draagmoederschap in het kader van de kabinetsreactie op het advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap. Hiervoor wordt onder meer een aantal onderzoeken afgewacht, die naar verwachting begin 2019 zijn afgerond. Daarna zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer de resultaten van de onderzoeken met een kabinetsreactie toezenden.
Wanneer wordt het onderzoek aangaande het mogelijk maken van een juridische regeling voor het draagmoederschap, inclusief de kabinetsreactie hierop, naar de Kamer gestuurd? Kunt u specifieker zijn dan «begin 2019», zoals zij in maart 2018 aan de Tweede Kamer berichtten?3
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u voorts aangeven welke onderzoeksopdracht is meegegeven aan het Zorginstituut Nederland voor wat betreft de vergoeding van hoogtechnologisch draagmoederschap? Kunt u specifieker zijn dan «begin 2019», zoals zij in maart 2018 aan de Tweede Kamer berichten?
Op 24 augustus jl. is het Zorginstituut verzocht om na te gaan of, en zo ja, op welke wijze complexere ivf-behandelingen bij draagmoederschap kunnen worden gefinancierd. Het betreft de vraag in welke gevallen draagmoederschap binnen het basispakket kan worden gefinancierd. Het Zorginstituut is verzocht dit in kaart te brengen. Het antwoord van het Zorginstituut is onlangs aan uw Kamer toegezonden.6 Een kabinetsreactie hierop volgt samen met de reactie op het gehele advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap.
Straffen en belonen in de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat jongeren in een jeugdhulpinstelling uren lang moesten stilzitten zonder te praten?1 Wordt deze methode nog steeds toegepast?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Naar aanleiding van de berichtgeving hebben zowel de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) als ik navraag gedaan bij het bestuur van Pluryn. De Hoenderloo Groep (DHG), onderdeel van Pluryn, heeft de IGJ geïnformeerd dat op twee groepen sprake is geweest van de inzet van een dergelijke maatregel. Het bestuur heeft aan zowel de IGJ als aan mij aangegeven dat toen het deze signalen vernam, maatregelen heeft getroffen, waaronder scholing en personele maatregelen. De stilzitmaatregel wordt volgens Pluryn niet meer toegepast. De IGJ zal DHG onaangekondigd bezoeken om dit ook te verifiëren.
Uit het artikel in de Stentor blijkt dat de rechter al in 2010 negatief oordeelde over het gebruik van deze methode; heeft er sindsdien extra toezicht plaatsgevonden?2
De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft inderdaad in 2010 een oordeel gegeven over een strafmaatregel die werd ingezet op locatie De Sprint (voormalig Glenn Mills School) in Wezep van DHG. Het ging om een klacht van een jongere over de strafmaatregel «strak zitten». Dit hield in dat jongeren gedwongen voor onbepaalde tijd met gestrekte rug, handen op knieën, knieën bij elkaar, zonder te bewegen op een kubus moesten zitten. Dit was dus verdergaand dan de strafmethode van het stilzitten zonder te praten waaraan in deze Kamervragen gerefereerd wordt. Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) heeft toentertijd een jongere ondersteund bij het indienen van zijn klacht hierover. Deze klacht heeft de RSJ gegrond verklaard. De RSJ beoordeelde het «strak zitten» als een ernstige inbreuk op de bewegingsvrijheid en in strijd met de wet.
Ook is de IGJ in haar reguliere toezicht altijd zeer kritisch over vrijheidsbeperkende maatregelen die aan jeugdigen worden opgelegd. De toenmalige inspectie Jeugdzorg heeft in maart 2010 een kritisch rapport gepubliceerd over de opvoedmethode die De Sprint hanteerde, waarbij «strak zitten» een van de toegepaste maatregelen was. Na dit onderzoek is DHG in maart 2010 gestopt met deze opvoedmethode en is De Sprint gesloten. De inspectie heeft na maart 2010 geen nieuwe signalen ontvangen over het toepassen van
deze strakzitmaatregel of de stilzitmaatregel. Bij het Landelijk Meldpunt Zorg zijn tot aan de bovengenoemde berichtgeving in de media geen meldingen binnen gekomen van burgers. De IGJ betrekt nieuwe meldingen en signalen (mede) naar aanleiding van de berichtgeving in het lopende traject.
Bent u bereid om de Inspecte Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te vragen om in kaart te brengen of en hoe vaak jongeren in jeugdhulpinstellingen dergelijke straffen ondergaan?
De IGJ is al een toezichtproject gestart waarin speciale aandacht is voor dit onderwerp. In het eerste kwartaal van 2019 zullen alle gesloten jeugdhulp instellingen bezocht worden, met als de focus het terugdringen van repressieve en vrijheidsbeperkende maatregelen. Ik zie (daarom) nu geen aanleiding voor een aparte inventarisatie.
Omdat deze jongeren gesloten zitten is er vaak weinig contact met de buitenwereld; wie komt op voor het belang van deze jongeren? Hoe vaak komen de vertrouwenspersonen jeugdhulp van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) op bezoek bij jongeren in open en gesloten instellingen?3 Hebben zij signalen ontvangen over deze klachten? Zo ja, wat is daarmee gebeurd?
Het vertrouwenswerk in de jeugdhulp is wettelijk vastgelegd in de Jeugdwet: de vertrouwenspersonen zijn degenen die opkomen voor de belangen van kinderen en jongeren in de jeugdhulp. De vertrouwenspersonen van het AKJ bezoeken de groepen waar uithuisgeplaatste jongeren verblijven met grote regelmaat. Hoe vaak de vertrouwenspersonen op bezoek komen, hangt af van de kwetsbaarheid en zorgafhankelijkheid van de jongeren die daar verblijven. De frequentie van deze bezoeken varieert van één keer per week in gesloten instellingen, tot 1 keer per 2 tot 4 weken in open instellingen. Om een indicatie te geven: in 2017 hebben de vertrouwenspersonen in totaal 11.436 groepsbezoeken afgelegd bij jeugdhulpinstanties. Het AKJ heeft drie vertrouwenspersonen die bezoeken brengen aan de residentiele groepen van DHG. De betreffende jongeren hebben (de afgelopen 3 jaar) niet geklaagd bij de vertrouwenspersonen over de genoemde stilzitmaatregel. Wel hebben de vertrouwenspersonen tijdens hun groepsbezoek dit jaar een aantal keer geconstateerd dat jongeren op een stoel of aan een tafel moesten zitten en niet mee mochten doen met de groep (echter niet in een stresshouding). Deze signalen zijn door de betrokken vertrouwenspersonen gemeld bij de clusterleiders van DHG. Tijdens een recente evaluatie waarin deze maatregel expliciet besproken is, heeft DHG aan het AKJ aangegeven de signalen hierover serieus op te pakken.
Is de methode waarbij jongeren door goed gedrag privileges kunnen verdienen die bij wijze van straf weer kunnen worden ingetrokken toegestaan? Is deze methode wetenschappelijk bewezen effectief en niet schadelijk voor jongeren?
Van de jeugdprofessional wordt verwacht dat hij zich af vraagt wat in déze situatie voor déze cliënt de juiste weg is en dat hij bereid is om zich over zijn gemaakte keuzes te verantwoorden en verantwoordelijkheid daarvoor te nemen. Het maken van keuzes doet de jeugdprofessional in het beginsel samen met de cliënt en met de kennis die hij heeft over de meest effectieve aanpak. Op basis van wetenschap, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten geven vakinhoudelijke richtlijnen jeugdprofessionals onderbouwde aanbevelingen voor hun handelen. In deze richtlijnen staat dat een straf nooit mag bestaan uit het intrekken van een eenmaal verdiende beloning.
In hoeverre zijn jeugdhulpinstellingen verplicht om bij strafmaatregelen en behandeling in het algemeen aan te sluiten op wetenschappelijk bewezen effectieve methodes?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om kennisdeling te stimuleren en zorg te dragen dat behandelmethodes waarvan wetenschappelijk vaststaat dat zij niet in het belang van de jongeren zijn niet worden toegepast?
Per 1 januari 2019 start het kennisontwikkelingsprogramma «Wat werkt voor de Jeugd», dat ik heb aangekondigd in het programma Zorg voor de Jeugd. Binnen dit programma wordt kennis over wat werkt en waarom, actief verspreid en wordt er ingezet op het stoppen met doen wat niet werkt, oftewel de-implementatie.
Is er een relatie tussen werkdruk van de jeugdhulpmedewerkers en de gekozen behandelmethode?
Ik zie geen direct verband tussen de werkdruk van jeugdhulpprofessionals en de in deze Kamervragen genoemde strafmaatregelen.
Het bericht dat bezorgde rechters de noodklok luiden over de financiering van de rechtspraak en de te hoge werkdruk |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van het collectief rechters die onder de naam «Tegenlicht» de noodklok luiden over de financiering van de rechtspraak en de structurele overbelasting? Wat vindt u ervan dat rechters zich genoodzaakt voelen een dergelijke brandbrief te schrijven?1
Ja. Ik onderken dat werkdruk en schaarste, die door deze rechters onder de aandacht worden gebracht en ook al eerder naar voren is gebracht, belangrijke aandachtspunten zijn. Ik ben daar ook op ingegaan in mijn antwoord van 9 oktober 2018 op de schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP) naar aanleiding van een brief van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) waarin dezelfde punten werden aangekaart.2 Ik neem de zorgen serieus en spreek daarover met de Raad voor de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak heeft ook aangegeven de signalen in de brief te herkennen en met de rechters in gesprek te gaan.
Herkent en erkent u de uitkomsten van de enquête die Tegenlicht heeft gehouden, namelijk dat massaal is geantwoord dat 97% het onacceptabel vindt dat de financiële problemen op hen worden afgewenteld en 92% vindt dat de Raad voor de rechtspraak niet meer macht moet krijgen? Wat is uw reactie hierop?
Ik herken niet dat het financiële tekort van € 40 mln. is afgewenteld op de gerechten. Ik heb het tekort op de begroting van 2018 aangezuiverd. Ik herken mij ook niet in het beeld dat zou worden gestreefd naar meer macht voor de Raad voor de rechtspraak. Ik herken wel dat er zorgen zijn over de besturing in de rechtspraak. Daarop ben ik ingegaan in mijn brief naar aanleiding van de evaluatie van de Wet herziening gerechtelijke kaart en in het kader van het onderzoek naar het programma KEI. Het is belangrijk dat het beschikbare wettelijke instrumentarium zo goed mogelijk wordt ingezet. Ten aanzien van de digitalisering zijn daarin goede stappen gezet, zoals ik ook in mijn brief van 15 november 2018 aan uw Kamer heb gemeld.
Onderschrijft u dat de kwaliteit van de rechtspraak steeds meer in het gedrang komt door het nijpende tekort aan rechters en officieren van justitie en hun ondersteuning, hun structurele overbelasting en de gebrekkige ICT-voorzieningen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerder genoemde reactie van 9 oktober jongstleden op de Kamervragen van het lid Van Nispen ben ik hier al op ingegaan. Ik verwijs u naar de inhoud van deze brief.
Wat gaat u concreet doen om de onrust in de derde staatsmacht, de onafhankelijke rechtspraak, weg te nemen en er voor te zorgen dat de kwaliteit van het werk voorop wordt gesteld?
Bij het ontwerp van het bekostigingssysteem van de Rechtspraak is gekeken welk systeem het beste aansluit bij de processen en werkzaamheden van de rechtspraak. De focus van de bekostigingssystematiek is gericht op een zo adequaat mogelijke en objectief te verantwoorden financiering en dus niet op het sluitend krijgen van de begroting.
Ik ben in overleg met de Raad voor de rechtspraak over verbeteringen in de huidige bekostigingssystematiek. Ik heb uw Kamer daarover bij brief van 15 november 2018 geïnformeerd. In gezamenlijk overleg met de Raad voor de rechtspraak wordt een voorstel uitgewerkt waarin wordt afgebakend welke elementen voortaan geen deel meer uit zouden moeten maken van de prijzen maar toch bij het proces van vaststellen van nieuwe prijzen kunnen worden betrokken. Ook ten aanzien van de wijze van omgang met de werklastmeting is in een nadere uitwerking samen met de Raad. Hierbij komen dus ook zorgen van de Tegenlicht-rechters aan de orde.
Bent u bereid naar andere manieren van financiering van de rechtspraak te kijken en dus af te stappen van de focus op het sluitend krijgen van de begroting? Zou niet juist moeten worden gefocust op een kwalitatief goede en snelle rechtspraak, zoals ook Tegenlicht zegt? Kunt u hier uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben rechters nog wel voldoende tijd om zaken goed voor te bereiden en kunnen zij wel genoeg tijd nemen op zitting om bijvoorbeeld partijen aan het woord te laten? Kunt u dit onderbouwen?
De tijd die rechters krijgen voor de voorbereiding en zitting van individuele zaken wordt in de eigen organisatie van het gerecht, met team- of afdelingsvoorzitters en gerechtsbestuurders, bepaald. Binnen het budget dat gerechten van de Raad voor de rechtspraak krijgen kunnen zij daarbij eigen keuzes maken en prioriteiten stellen voor de inzet van middelen. Ook de Raad kan bij de verdeling van het totale budget over de gerechten eigen keuzes maken en prioriteiten stellen.
Bent u geschrokken van het onderzoek waaruit blijkt dat structureel 40% wordt overgewerkt? Erkent u dat de werkdruk voor rechters en officieren van justitie de afgelopen jaren is toegenomen en dat de kans op fouten daardoor groter is geworden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit acceptabel?
Tijdschrijfonderzoek uit 2014 – uitgevoerd ter voorbereiding van de prijsonderhandelingen voor de periode 2017–2019 – liet zien dat er in de rechtspraak fors werd overgewerkt. Maar ook dat rechters daarin niet verschillen van een vergelijkbare beroepsgroep van hoogopgeleiden als huisartsen.
Uit het onderzoek van de Visitatiecommissie Cohen is gebleken dat werkdruk bovendien niet voor alle gerechten, teams of individuele rechters even hoog is. Er is ook in dit onderzoek van commissie Cohen niet gebleken van een verband tussen de werkdruk en de kans op het maken van fouten.
Ten behoeve van de komende prijsonderhandelingen heeft de Raad voor de rechtspraak in 2017 opnieuw een tijdschrijfonderzoek uitgevoerd. Bij de prijsonderhandelingen zal ik daarover het gesprek met de Raad voeren. Daarnaast vindt momenteel onderzoek plaats naar de ontwikkeling van zaakzwaarte, vaak genoemd als een van de oorzaken van toegenomen werkdruk. Dit onderzoek maakt deel uit van het doorlichtingsonderzoek dat in opdracht van de Raad wordt uitgevoerd.
Bent u bereid deze vragen nog voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2019 te beantwoorden?
Ja.
Een boekhoudkundige truc om aan openbaarmaking van de jaarrekening te ontkomen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Familie Blokker verhult omvang vermogen via nieuwe boekhoudkundige truc»?1
Ja.
Is het waar dat de eigenaren van HB Capital onder de verplichting om jaarlijks bedrijfscijfers te publiceren (deponeringsplicht) uit kunnen komen door om de twee jaar een nieuw moederbedrijf boven HB Capital te plaatsen? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in dit bericht gestelde?
Iedere vennootschap is verplicht een jaarrekening op te stellen en te publiceren. De moedervennootschap die aan het hoofd van een groep staat (doorgaans alleen de topholding), is verplicht een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en te publiceren. Dochtervennootschappen waarvan de financiële gegevens zijn meegenomen in die geconsolideerde jaarrekening van de moedervennootschap, kunnen afzien van het opmaken en publiceren van een eigen jaarrekening, mits de moedervennootschap die geconsolideerde jaarrekening publiceert en een zogenoemde «403-verklaring» heeft gedeponeerd, inhoudende dat zij aansprakelijk is voor de schulden van de dochtervennootschap (en mits is voldaan aan de overige voorwaarden die artikel 2:403 lid 1 BW stelt).
Met andere woorden, de deponeringsplicht voor een dochtervennootschap vervalt niet wanneer de moedervennootschap nalaat een geconsolideerde jaarrekening te publiceren.
Is het volgens de huidige wet- of regelgeving toegestaan om door steeds maar weer van moederbedrijf te wisselen aan de deponeringsplicht te ontkomen? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vragen wordt aangenomen dat het «wisselen» van moederbedrijf inhoudt dat bij een bedrijf dat bestaat uit tenminste een moeder en een dochtervennootschap, alle aandelen van de moedervennootschap overgaan op een nieuwe moedervennootschap, hetzij een nieuw opgerichte vennootschap, hetzij een bestaande vennootschap. De oude moeder kan als dochter onder de nieuwe vennootschap blijven hangen of worden ontbonden. Het is toegestaan om een nieuwe vennootschap op te richten dan wel aandelen over te dragen aan deze nieuwe dan wel een bestaande vennootschap. Dit heeft echter niet tot gevolg dat de publicatieplicht van een dochtervennootschap vervalt. Die vervalt enkel wanneer de moeder tijdig een geconsolideerde jaarrekening heeft gepubliceerd en aan de andere voorwaarden uit artikel 2:403 lid 1 BW is voldaan (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoeveel andere ondernemingen ontkomen door bovengenoemde truc, namelijk het steeds wisselen van moederbedrijf, aan de deponeringsplicht?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat ter wille van de transparantie en het tegengaan van fraude iedereen die dat wil bij de Kamer van Koophandel moet kunnen nagaan hoe een onderneming er financieel voor staat? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot bovenstaande truc? Zo nee, waarom niet?
De publicatie van jaarstukken in het Handelsregister is inderdaad bedoeld om in het kader van transparantie iedereen de gelegenheid te geven de jaarstukken in te zien. De jaarrekening is immers bedoeld om eenieder in staat te stellen een verantwoord oordeel te vormen omtrent het vermogen en het resultaat en omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon (artikel 2:362 BW).
Zoals uit de vorige antwoorden blijkt, leidt het hebben van een nieuwe moeder zonder dat de financiële gegevens van de dochtervennootschappen zijn meegenomen in een gepubliceerde geconsolideerde jaarrekening er niet toe dat de dochtervennootschappen zijn vrijgesteld van de verplichting de jaarrekening te publiceren. De eisen van transparantie blijven onverkort van toepassing.
Deelt u de mening dat indien de bovenstaande truc nu inderdaad toegestaan is, dat dit vraagt om aan aanpassing van de huidige wet- of regelgeving die een einde kan maken aan deze vorm van ontduiking van de deponeringsplicht? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zoals blijkt uit de bovenstaande antwoorden, zie ik geen maas in de wet. De deponeringsplicht blijft onverkort van toepassing en tegen het niet voldoen aan die verplichting staan de voorziene sanctiemogelijkheden open.
Het bericht ‘DELA gebruikt vingerafdruk overledenen voor commerciële doeleinden’ |
|
Chris van Dam (CDA), Monica den Boer (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht van Radar van 27 oktober 2018 «DELA gebruikt vingerafdruk overleden voor commerciële doeleinden»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat afname van vingerafdrukken voor commerciële doelen een standaardpraktijk zou zijn? Wat is uw oordeel over het overlaten van de keuzevrijheid voor afname van vingerafdrukken aan mensen zelf?
De afname en het gebruik van vingerafdrukken met toestemming van de overledene zelf voor zijn of haar overlijden of van de nabestaanden na overlijden voor bijvoorbeeld het maken van een item ter herinnering aan de overledene, is een persoonlijke keuze. Dat een uitvaartorganisatie, zoals DELA, producten verkoopt met daarop de vingerafdruk van een overledene waarvoor toestemming is gegeven, behoort tot de bedrijfsvoering van de betreffende organisatie. Dit is anders als de afname en het gebruik ervan gebeurt zonder toestemming van de overledene zelf of van de nabestaanden. Het al dan niet gebruiken van een vingerafdruk is een keuze die door nabestaanden moet kunnen worden gemaakt. In de gevallen waarbij zonder toestemming vingerafdrukken zijn afgenomen en zijn gebruikt door DELA, acht ik dat onwenselijk en onacceptabel.
Zijn u meer gevallen bekend van uitvaartondernemers die lichaamseigen materiaal afnemen van een overledene, zoals vingerafdrukken of zelfs DNA?
Het afnemen van lichaamseigen materiaal door uitvaartondernemers voor het gebruik daarvan voor het maken van bijvoorbeeld sieraden en waarvoor toestemming is verleend, behoort tot de bedrijfsvoering van uitvaartondernemers.
Over de afname en het gebruik ervan van lichaamseigen materiaal zonder toestemming zijn mij, anders dan de berichtgeving over DELA, geen gevallen bekend.
Kunt u toelichten wie de regie voert over het lichaam van een persoon na overlijden? Wordt in het keurmerk Uitvaartzorg of in het keurmerk Persoonlijke Uitvaartzorg aandacht besteed aan de integriteit van het lichaam van de overledene?
De regie over het lichaam van een overleden persoon wordt doorgaans gevoerd door de nabestaanden. In de meeste gevallen wordt een uitvaartorganisatie ingeschakeld die de praktische zaken uit handen neemt en de uitvaart verzorgt, in opdracht van de nabestaanden. Zowel de nabestaanden als de uitvaartorganisatie moeten zich houden aan de regels uit de Wet op de lijkbezorging (Wlb). Daarin is onder andere bepaald dat de uitvaart dient te geschieden overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene. Een uitvaartorganisatie kan zich aansluiten bij een organisatie die keurmerken verstrekt. De private organisaties Stichting Keurmerk Uitvaartzorg en Stichting Keurmerk Persoonlijke Uitvaart zijn voorbeelden hiervan. De stichtingen stellen criteria vast om te beoordelen of een uitvaartorganisatie een keurmerk kan verkrijgen. Het spreekt voor zich dat uitvaartondernemingen in de omgang met het lichaam van overledenen de grootst mogelijke zorgvuldigheid betrachten.
In welke gevallen is het toegestaan om, zonder voorafgaande instemming van nabestaanden, lichaamseigen materiaal van een overledene af te nemen en/of te bewaren?
In zijn algemeenheid verzet het recht op lichamelijke integriteit, zoals vastgelegd in artikel 11 van de Grondwet, zich tegen het zonder instemming afnemen van lichaamseigen materiaal. In uitzonderlijke omstandigheden kan hiervan op grond van een expliciete wettelijke grondslag worden afgeweken. Zo kent de Wlb een regeling voor de afname van lichaamsmateriaal in het geval de identiteit van het lichaam niet kan worden vastgesteld. In dat geval draagt de burgemeester er zorg voor dat, onder verantwoordelijkheid van een arts, lichaamsmateriaal wordt afgenomen uitsluitend ten behoeve van de identificatie en de opsporing van vermiste personen. Daar is bij de afname van vingerafdrukken van een overledene waarvan de identiteit bekend is geen sprake van.
Welke bescherming kent een overledene op het gebied van bijvoorbeeld privacy of integriteit van eigen lichaam? Klopt het dat de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) de privacy van overledenen niet beschermt? Bestaan hier protocollen voor?
Het recht op bescherming van de integriteit van het lichaam blijft gelden na de dood. Van het recht op gegevensbescherming kan worden gezegd dat dit voor overledenen niet op dezelfde wijze geldt als voor levende personen. In de AVG is bepaald dat deze niet van toepassing is op de persoonsgegevens van overleden personen. Dit neemt niet weg dat zorgvuldig moet worden omgegaan met deze gegevens. Het verwerken van biometrische gegevens of het afnemen van lichaamseigen materiaal vormt in beginsel een inbreuk op het recht op lichamelijke integriteit. Beperking van dit recht is slechts mogelijk op grond van een expliciete wettelijke grondslag. Zoals gezegd bevat de Wlb enkele specifieke bepalingen voor de afname van lichaamsmateriaal ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van een overledene.
De Wlb regelt verder de afgifte en verwerking van de verklaring van overlijden en de registratie van de doodsoorzaak voor de statistiek. Daarnaast bepaalt de Wet basisregistratie personen dat gegevens van overledenen worden opgeslagen in een centraal archief van overledenen. Dit archief wordt beheerd door het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG). Een deel van de gegevens is onder bepaalde voorwaarden op te vragen bij het CBG.
Kunt u toelichten hoe de verwerking van persoonsgegevens van recent overledenen is geregeld in Nederland, in het bijzonder ten aanzien van biometrische gegevens of lichaamseigen materiaal? Ziet de AVG of enig andere regeling hier op toe?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden, juridische of anderszins, hebben nabestaanden indien zij weten of vermoeden dat een uitvaartondernemer gehandeld heeft tegen het naleven van de toestemming van de nabestaanden?
In eerste instantie kunnen nabestaanden bij de betreffende uitvaartondernemer een klacht indienen. De nabestaanden kunnen zich in bepaalde gevallen ook wenden tot de Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen. Indien nabestaanden van mening zijn dat sprake is van strafbare feiten kunnen zij daarvan aangifte doen bij de politie. Op grond van onrechtmatige daad vanwege een inbreuk op de privacy, staat ook de weg naar de civiele rechter open.
Antwoorden op eerdere vragen inzake het bericht ‘Tbs'er verdacht van verkrachting medewerkster’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bereid elk jaar de DJI-incidentenmonitor te sturen naar de Kamer?1 Zo nee, waarom niet?
DJI registreert geweld tegen personeel waarbij medische verzorging nodig is in de DJI-incidentenmonitor, op basis van de MBV’s (meldingen bijzonder voorval) die door de klinieken worden ingestuurd. De DJI-incidentenmonitor is een interne bron, die wordt gebruikt om deze incidenten binnen DJI te evalueren en hiervan te leren. Deze worden niet opgesteld met het doel om aan derden te verstrekken. Voor zover het ernstige incidenten betreft zoals ernstige mishandeling en verkrachting wordt er – conform de meldingsinstructie – door de instelling een piketmelding opgesteld.2 Deze worden in de maand nadat het incident heeft plaatsgevonden geanonimiseerd op de website van DJI gepubliceerd en dus geregistreerd.3 Indien een nieuw delict begaan door een tbs-gestelde leidt tot een vervolging en een veroordeling, is er doorgaans enige tijd sinds het incident gepasseerd. Het kwalificeren van een delict, evenals het instellen van een opsporingsonderzoek en de vervolging van zo’n delict, is echter geen zaak van de tbs-kliniek maar van de politie en het openbaar ministerie.
Deelt u de mening dat delicten zoals bedreiging, mishandeling en verkrachting gepleegd door tbs’er tegen personeel van tbs-klinieken in het Wetboek van Strafrecht staan en dat u deze delicten daarom achteraf kunt registreren en opnemen in de DJI-incidenten monitor? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u alsnog bereid de delicten gepleegd door tbs’ers tegen personeel te registreren in de DJI-incidentenmonitor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Controleert u of een tbs-kliniek aangifte doet tegen een tbs’er in geval van een incident met een tbs’er? Zo nee, waarom niet? Hoe weet u in dat geval of alle delicten opgenomen worden in de DJI-incidentenmonitor?
Als een tbs-gestelde tijdens de tenuitvoerlegging van de tbs met dwangverpleging een strafbaar feit pleegt waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is het hoofd van de inrichting verplicht daarvan aangifte te doen. Ook kunnen anderen dan het hoofd van de inrichting aangifte doen, bijvoorbeeld een medewerker. Dit is vastgelegd in de artikelen 53 lid 2 en 57 lid 4 Rvt (Reglement verpleging ter beschikking gestelden). Ook moet, conform de artikelen 23 en 24 Rvt, een MBV worden gestuurd aan DJI. In deze melding moet de kliniek aangeven of aangifte is of wordt gedaan. Bij incidenten waarvoor een piketmelding is opgesteld volgt standaard contact tussen DJI en de kliniek waarin het doen van aangifte wordt besproken.
Kunt u toezeggen dat iedere tbs’er die een strafbaar feit pleegt altijd voor dat feit wordt vervolgd?
Laat ik vooropstellen dat iedere vorm van geweld tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder medewerkers van tbs-klinieken, onacceptabel is. Om een eenduidige, effectieve en «hardere» aanpak te realiseren hebben politie en OM in 2010 opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt voor daders van agressie- en geweldsdelicten tegen werknemers met een publieke taak, waaronder medewerkers van tbs-instellingen.4 Het OM beoordeelt in alle gevallen de aangifte en bekijkt of een veroordeling haalbaar is en vervolging opportuun is.
Het inschrijven bij de gemeente Amsterdam |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de casus1 van de heer Cooremans en de problemen waar hij tegen aanloopt om zijn zoon in te schrijven bij de gemeente Amsterdam?
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen die via een buitenlands legitiem en gereguleerd proces zijn geboren en geadopteerd niet ingeschreven kunnen worden in Nederland?
Bij de vraag of een kind met een buitenlandse geboorteakte in de Nederlandse registers kan worden ingeschreven, is eerst van belang of de buitenlandse geboorteakte ook in Nederland wordt erkend. Die erkenning wordt geweigerd als er geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging aan vooraf is gegaan of als de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde (artikel 10:101 juncto 10:100 BW).
De ambtenaar toetst bij verzoeken tot inschrijving van buitenlandse akten of de Nederlandse openbare orde – bijvoorbeeld een onduidelijke afstammingsrelatie – zich al dan niet tegen inschrijving verzet. Als de fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsorde zich daartegen verzetten, moet hij de inschrijving weigeren (artikelen 2.10 Wet basisregistratie personen jo. 10:101 jo. 10:100 BW). Tegen dit besluit kan een belanghebbende bezwaar indienen en daarna eventueel in beroep bij de bestuursrechter.
Artikel 1:22 lid 1 BW bepaalt uitdrukkelijk dat de geboorteakte de afstammingsrelatie tussen kind en moeder bewijst. Uitgangspunt is dat de vrouw die het kind baart de juridische moeder van het kind is (artikel 1:198 lid 1 BW).
Uit de Nederlandse rechtspraak2 volgt dat dit uitgangspunt als een fundamentele regel van familierecht wordt beschouwd. In samenhang met artikel 7 en 8 van het Verdrag inzake de rechten van het kind wordt dit een beginsel van openbare orde geacht. Een kind moet, indien mogelijk, aan de hand van de geboorteakte in staat worden gesteld zijn afstamming van moederszijde te kennen. Achterliggende gedachte hierbij is het belang van het kind om zijn of haar ontstaansgeschiedenis te kunnen achterhalen.
Nederland heeft geen specifieke wettelijke regeling voor draagmoederschap. Indien een in het buitenland opgemaakte geboorteakte niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, kan in Nederland een geboorteakte worden opgemaakt. De gegevens die op de akte moeten worden vermeld, worden vastgesteld door de rechter (artikel 1:25c BW). Nadat de geboortemoeder op de akte is vermeld en eventueel een tweede juridische ouder, kunnen vervolgens, afhankelijk van welke procedure nodig is, de (wens)ouder(s) met behulp van latere vermeldingen van erkenning, gerechtelijke vaststelling ouderschap of adoptie op de geboorteakte worden vermeld. De ontstaansgeschiedenis blijkt dan uit de geboorteakte.
Vereist het Nederlandse recht dat de moeder op de geboorteakte staat, ook bij kinderen met twee vaders?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de openbare orde zich verzet tegen het ontbreken van de moeder op de geboorteakte?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschillen de Nederlandse wetten en regels omtrent kinderen van stellen met hetzelfde geslacht van de wetten en regels in andere landen waar stellen met hetzelfde geslacht een kind mogen krijgen/adopteren, zoals Israël? Hoeveel gezinnen worden hierdoor geraakt?
De regels voor gezinsvorming verschillen aanzienlijk per land. Een algemeen overzicht van deze regels en de verschillen is daarom niet te geven. Wel bestaat er een databank3 met onder andere juridische informatie over het ontstaan van ouderschap voor paren van hetzelfde geslacht en paren van verschillend geslacht in 22 landen binnen Europa. Er zijn geen aantallen bekend van soortgelijke situaties als de vertrouwelijk toegestuurde casus.
Is deze problematiek meegenomen in het onderzoek van de Staatscommissie herijking ouderschap?
De Staatscommissie Herijking ouderschap heeft in haar rapport een hoofdstuk gewijd aan welke regels van internationaal privaatrecht van toepassing zijn op ouderschap dat in het buitenland is ontstaan. Er wordt ingegaan op ouderschap, gezag en draagmoederschap in internationaal privaatrechtelijk perspectief. Daarnaast doet de Staatscommissie een aanbeveling ten aanzien van internationaal draagmoederschap. Zij beveelt aan om internationaal draagmoederschap dat tot stand is gekomen na onder andere een rechterlijke toets in aanmerking te laten komen voor erkenning in Nederland. In de wet moet dan duidelijk worden vastgelegd onder welke voorwaarden de erkenning van het in het buitenland ontstane juridische ouderschap na draagmoederschap in Nederland mogelijk is. De verwachting is dat de kabinetsreactie op de adviezen van de Staatscommissie Herijking in het voorjaar aan Uw Kamer wordt gezonden.
Bent u voornemens de problemen omtrent de inschrijving van kinderen die via buitenlands familierecht erkend zijn aan te pakken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo nee, waarom niet?
De Staatscommissie Herijking ouderschap heeft aanbevelingen gedaan voor wijziging van de bestaande regelingen over het ontstaan van juridisch ouderschap en de invoering van een wettelijke regeling voor onder meer draagmoederschap. De voorstellen van de Staatscommissie betreffen zowel een binnenlandse regeling voor draagmoederschap als de erkenning van ouderschap na draagmoederschap uit het buitenland waar het hier om gaat. Zoals in het regeerakkoord opgenomen, worden op dit moment de onderzoeken uitgevoerd die voortvloeien uit het rapport van de Staatscommissie. De verwachting is dat de onderzoeken begin 2019 gereed zijn. Daarna worden de resultaten van de onderzoeken met een kabinetsreactie aan Uw Kamer gezonden.
Bent u bereid deze problematiek mee te nemen bij het nader onderzoek naar een verdere herijking van het familierecht?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Rechters te makkelijk gewraakt’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opluchting voor rechters en OM; Rechters wraken wordt moeilijker»?1
Ja.
Heeft het openbaar ministerie (OM) tezamen met rechters gepleit voor het beperkter toepassen van de mogelijkheid rechters te wraken? Zo ja, was dat met uw medeweten? Zo ja, gebruikt u deze wens van leden van de rechtspraak voor uw eigen politieke agenda om zo politieke opponenten, zoals de heer Wilders, te beperken in hun recht op onafhankelijke rechtspraak?
In antwoord op Kamervragen d.d. 1 mei 2018 over het recht op een eerlijk proces versus misbruik van procesrecht heb ik uw Kamer laten weten dat ik deze kwestie aan de orde zou stellen bij het OM, de rechtspraak en de advocatuur.2 In dat verband hebben het College van procureurs-generaal (hierna: het College) en de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad) mij deze zomer per brief geïnformeerd over hun inzichten.3 Het College en de Raad merken in hun brief op dat zij meer flexibiliteit in de afdoening van wrakingsverzoeken wenselijk achten. Reden hiervoor is het vertragende effect van een wrakingsverzoek op de onderliggende procedure en daarmee op de doorlooptijd in combinatie met het gegeven dat in de praktijk verhoudingsgewijs slechts een gering aantal wrakingsverzoeken wordt toegewezen.
Ik zal de brief van het College en de Raad betrekken bij de verdere gedachtevorming over al dan niet wettelijke mogelijkheden om oneigenlijk gebruik van de wrakingsprocedure tegen te gaan.
Indien het antwoord op vraag 2 ja is, bent u niet van mening dat rechters en het OM onafhankelijk van elkaar moeten opereren? Waarom is dit hier niet gebeurd?
Het feit dat het College en de Raad met elkaar hebben overlegd, gedeelde inzichten hebben en daarover gezamenlijk een brief hebben geschreven, betekent niet dat rechters en het OM niet onafhankelijk zijn.
Heeft de Hoge Raad met haar recente uitspraak de waarborging van de onpartijdigheid van de rechterlijke macht zoals vastgelegd in de artikelen 512–515 Wetboek van Strafvordering (wraking en verschoning van rechters), beperkt? Zo ja, bent u van mening dat de Hoge Raad op de stoel van de wetgever is gaan zitten? Zo ja, behoeft de uitspraak van de Hoge Raad reparatie middels nieuwe wetgeving? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit uitgebreid beargumenteren en onderbouwen?
De Hoge Raad heeft recent in twee zaken uitspraak gedaan die betrekking hebben op de wrakingsprocedure. De Hoge Raad oordeelt daarin dat wraking van rechters in strafzaken niet mogelijk is op de grond dat zij onwelgevallige (tussen)beslissingen hebben genomen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om een afwijzing van een getuigenverzoek. Dit geldt in beginsel ook voor de motivering van deze beslissingen. Tegen deze beslissingen kan iemand opkomen door tegen de beslissing hoger beroep of beroep in cassatie in te stellen. De Hoge Raad oordeelt verder dat als de wrakingskamer van oordeel is dat evident misbruik van de wrakingsprocedure wordt gemaakt, deze kamer de mogelijkheid heeft om een wrakingsverzoek direct buiten behandeling te laten zonder dat een zitting wordt gehouden. Ook hierbij geldt dat als de wrakingskamer naar het oordeel van de verzoeker een wrakingsverzoek ten onrechte niet in behandeling zou hebben genomen, de verzoeker via de reguliere rechtsmiddelen het oordeel van een hogere rechter kan inroepen omtrent de (gestelde) onpartijdigheid van de rechter.
Beide uitspraken zijn in lijn met de nu geldende wetgeving en jurisprudentie. De uitspraken van de Hoge Raad geven geen aanleiding tot het voorstellen van wijziging van wetgeving. Ik zal de uitspraken en de brief van het College en de Raad, samen met de consultatieadviezen die ik heb ontvangen met betrekking tot boek 6 van het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering, wel betrekken bij de verdere gedachtevorming over al dan niet wettelijke mogelijkheden om oneigenlijk gebruik van de wrakingsprocedure tegen te gaan.
Kunt u aangeven welke beslissingen van rechters nu nog wel onder de reikwijdte van de artikelen 512–515 Wetboek van Strafvordering vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt de ruimte om geslaagd een beroep te doen op de artikelen 512–515 SV voor de 90% van alle wrakingsverzoeken die worden gedaan omdat er gerede twijfel is aan de onafhankelijkheid van de rechter (onderzoekers stellen dat 10% van de wrakingsverzoeken worden gedaan om «zand in de machine te strooien»), nu niet beperkt? Kunt u, ook aan de hand van voorbeelden, uw antwoord op deze vraag uitgebreid beargumenteren en onderbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de rechters en het OM in de zomer al aangedrongen op nieuwe regels met uw medeweten? Zo ja, waarom heeft u hier de Kamer niet over geïnformeerd?
Zie ook het antwoord op vraag 2 en het antwoord op vragen 4, 5 en 6. Ik zal de Kamer informeren zodra de verdere gedachtenvorming over dit onderwerp is afgerond.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat de rechters en het OM niet meer op de stoel van de wetgever gaan zitten?
Zie het antwoord op vragen 4, 5 en 6 en op vraag 7.
Wilt u een en ander terugdraaien? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Drugsdumpingen in Zuid-Nederland |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Golf aan drugsdumpingen. Dit is krankzinnig»?1
Ja.
Hoeveel drugsafvaldumpingen zijn er tot nu toe in 2018 geweest in Nederland? Kunt u dit uitsplitsen naar politieregio?
Op basis van de registraties in het Europees Monitoring Systeem zijn in de eerste helft van 2018 151 dumpingen aangetroffen.2
Noord Nederland: 4
Oost Nederland: 29
Midden Nederland: 7
Noord Holland: 3
Amsterdam: 2
Den Haag: 6
Rotterdam: 9
Zeeland West Brabant: 24
Oost Brabant: 37
Limburg: 30
Opgemerkt moet worden dat de aantallen geregistreerde dumpingen bij de politie lager zijn dan het werkelijke aantal, omdat niet alle aangetroffen dumpingen worden gemeld bij de politie. Bij sommige incidenten rondom dumpingen is de informatie zo summier dat incidenten onvoldoende beoordeeld kunnen worden en daardoor niet meetellen in het landelijk overzicht. Daarnaast is er een ontwikkeling te zien naar alternatieve manieren van dumpen, waarover eerdere Kamervragen zijn beantwoord.3 Deze dumpingen komen veel minder vaak aan het licht.
Hoeveel drugslaboratoria zijn er tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen en ontmanteld? Kunt u dit uitsplitsen naar politieregio?
Op basis van de registraties in het Europees Monitoring Systeem zijn er in de eerste helft van 2018 41 productielocaties van synthetische drugs aangetroffen.4
Noord Nederland: 5
Oost Nederland: 11
Midden Nederland: 3
Noord Holland: 2
Amsterdam: 1
Den Haag: 3
Rotterdam: 1
Zeeland West Brabant: 6
Oost Brabant: 4
Limburg: 5
Ook bij incidenten rondom drugslaboratoria is de informatie schaars.
Is het waar dat dat de tellingen ten behoeve van het Europees Monitoring Systeem (ERISSP) zich beperken tot laboratoria waar amfetamine, GHB en MDMA wordt gemaakt? Zo ja, waarom worden laboratoria waar heroïne wordt gemaakt uit morfine, anabole steroïde wordt geproduceerd en cocaïne wordt gewassen niet meegeteld?
Het klopt dat de tellingen ten behoeve van het Europees Monitoring Systeem (ERISSP) zich beperken tot laboratoria waar amfetamine, GHB en MDMA wordt gemaakt. ERISSP is een internationaal meldprogramma voor productielocaties, opslaglocaties en dumplocaties van synthetische drugs, precursoren en nieuwe psychoactieve stoffen (NPS). De andere soorten drugs zijn geen synthetische, maar plantaardige drugs en daarvoor is ERISSP niet bedoeld.
Hoeveel cocaïnewasserijen zijn tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen?
De politie heeft laten weten dat deze cijfers niet beschikbaar zijn in het ERISSP, omdat deze niet tot de ERISSP categorie behoren. Het gaat om een plantaardige drug.
Hoeveel laboratoria waar heroïne wordt geproduceerd uit morfine zijn tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen?
De politie heeft laten weten dat deze cijfers niet beschikbaar zijn in het ERISSP, omdat deze niet tot de ERISSP categorie behoren. Het gaat om een plantaardige drug.
Hoeveel laboratoria waar anabole steroïde wordt geproduceerd uit morfine zijn tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft laten weten dat in 2018 in één zaak met betrekking tot dopinggeduide middelen in samenwerking met de FIOD productieplaatsen voor het fabriceren van tabletten zijn aangetroffen.
Overigens kunnen uit morfine geen anabole steroïden worden bereid.
Hoeveel laboratoria waar chrystal meth werd geproduceerd zijn tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen en ontmanteld?
In het eerste halfjaar van 2018 zijn door de politie twee methamfetamine (Crystal meth) labs aangetroffen.
Hoeveel dealers van crystal meth zijn in 2018 in Nederland aangehouden?
De politie heeft laten weten deze cijfers niet beschikbaar te hebben, omdat dit niet eenduidig wordt geregistreerd.
Hoeveel gebruikers van crystal meth zijn er in Nederland? Indien hierover geen cijfers beschikbaar zijn, bent u bereid dat te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
In het jaarbericht 2017 van de Nationale Drug Monitor5 wordt gerapporteerd dat het gebruik van methamfetamine in Nederland sporadisch is en beperkt tot enkele groepen. De Amsterdamse Antenne monitor 2016 signaleert het gebruik alleen in kleine niches in het uitgaansleven en mogelijk ook daar buiten.6 Naar schatting zouden er enkele honderden methamfetaminegebruikers zijn, die ook lang niet allemaal regelmatig nemen. Er is op dit moment geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar het gebruik van methamfetamine in Nederland.
Is het juist dat een pand in Limburg waarin een cocaïne-wasserij werd aangetroffen een aantal dagen moest worden bewaakt, omdat de specialisten van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) niet inzetbaar waren? Zo ja, hoeveel manuren waren er met deze bewaking gemoeid? Hoe beoordeelt u dat?
Ik kan niet ingaan op dit specifieke incident, omdat dit onderdeel is van operationele informatie. De laatste jaren is het aantal aanvragen voor de LFO toegenomen, ook in de avonduren en in het weekend. Aangezien de expertise schaars is (de LFO bestaat uit zeer specialistische medewerkers), wordt per aanvraag zorgvuldig bekeken of een LFO-inzet noodzakelijk is of dat de regionale eenheid het zelf op kan pakken (eventueel met telefonische advisering van de LFO). Ik zal dit vraagstuk ook met de korpsleiding bespreken.
Bij elke aanvraag wordt een zo zorgvuldig mogelijke afweging gemaakt van hoe veilig de situatie is voor omwonenden en politiemedewerkers. Dit bepaalt of directe inzet van de LFO noodzakelijk is (ook in de avonduren of in het weekend) of dat gewacht kan worden tot de eerstvolgende werkdag.
Er zijn – vanuit deze wijze van de LFO-inzet gezien – geen gevolgen voor strafrechtelijke onderzoeken. De inzet van de LFO gebeurt nog steeds volgens de geldende criteria en normen.
Klopt het dat de LFO nauwelijks kan worden ingezet in de avonduren en in het weekend vanwege een teveel aan overuren? Zo ja, hoe is de veiligheid geborgd van omwonenden en politiepersoneel dat locaties moet bewaken in de periode tussen aantreffen en ontmantelen? Wat zijn de gevolgen hiervan voor strafrechtelijke onderzoeken?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u een overzicht geven van alle overheidsinstanties die zijn betrokken bij het aanpakken van de productie van en handel in synthetische drugs?
De politie is verantwoordelijk voor de opsporing van drugscriminaliteit. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de vervolging van strafbare feiten. De FIOD is belast met de opsporingstaak voor wat betreft precursoren (grondstoffen) en chemicaliën ten behoeve van de precursoren van synthetische drugs. De douane en de Koninklijke Marechaussee spelen een rol bij het onderscheppen en opsporen van binnenkomende en uitgaande illegale zendingen van synthetische drugs en precursoren. Het openbaar bestuur beschikt over enkele eigen instrumenten, zoals het sluiten van drugspanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Kunt u toelichten hoe deze organisaties samenwerken? Is deze samenwerking naar uw oordeel voldoende?
Binnen de Regionale Informatie- en ExpertiseCentra (RIEC’s) wordt door politie, Openbaar Ministerie, Belastingdienst/FIOD en het openbaar bestuur samengewerkt in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit, waaronder de productie van en handel in synthetische drugs. Binnen deze samenwerkingsverbanden wordt informatie gedeeld en de inzet van de verschillende instrumenten, strafrechtelijk, bestuursrechtelijk of fiscaal, op elkaar afgestemd. Deze samenwerking verloopt naar behoren.
Klopt het dat strafrechtelijke onderzoeken in Nederland zich momenteel vooral richten op direct betrokkenen bij een aangetroffen drugslaboratorium en dat er weinig wordt (door)gerechercheerd naar de mensen die investeren, leiding geven en de drugs afnemen? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat het OM kan besluiten een opsporingsonderzoek uit te breiden, indien tijdens dat onderzoek concrete aanwijzingen naar voren komen die een verdenking rechtvaardigen van andere feiten, gepleegd door andere verdachten. Ook kan worden bezien of naar aanleiding van een onderzoek op grond van bijvoorbeeld milieuwetgeving een nieuw onderzoek wordt gestart dat gericht is op overtreding van de Opiumwet. De mogelijkheden om door te kunnen rechercheren zijn echter sterk afhankelijk van de aangetroffen sporen en de kwaliteit daarvan.
Is er bij de Landelijke Eenheid van de politie een speciale eenheid voor de opsporing van georganiseerde groeperingen die zich bezighouden met de productie van en handel in synthetische drugs? Zo nee, waarom niet?
Bij de vorming en inrichting van de nationale politie is gekozen voor een algemene taakstelling van de Dienst Landelijke Recherche en daarmee voor generieke rechercheteams. Met het oog op de informatie- en expertisebehoefte bij de aanpak van (synthetische) drugs, is binnen de Landelijke Eenheid nu een team gevormd waar verschillende expertises bij elkaar komen.
Bent u van mening dat de wijze van opsporing van de productie van en handel in synthetische drugs moet worden gereorganiseerd, nu veel opsporingsambtenaren aangeven dat zij niet kunnen verder rechercheren op de georganiseerde groeperingen achter de productie en handel?
Het succes van de opsporing van de productie en handel in synthetische drugs is van vele factoren afhankelijk. Ik heb het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) gevraagd mij specifiek te adviseren over de verbetering van de aanpak van synthetische drugs, mede naar aanleiding van de publicatie van het rapport «Waar een klein land groot in kan zijn» van de politieacademie.7 Dit advies wordt voor het eind van het jaar verwacht. Daarnaast is de aanpak van drugscriminaliteit binnen de ondermijningsportefeuille tot prioriteit benoemd.
Hoeveel politiemensen, brandweermensen en andere mensen met een publieke taak zijn in 2018 onwel geworden als gevolg van drugsafvaldumpingen en het ontmantelen van drugslaboratoria?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Hoeveel burgers zijn in 2018 onwel geworden als gevolg van drugsafvaldumpingen of blootstelling aan gassen afkomstig uit laboratoria?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Is bij de uitbreiding van het aantal rechercheurs aandacht voor het aanstellen van meer specialisten op het gebied van synthetische drugs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Welke taken hebben zij?
Het kabinet heeft besloten om structureel extra politiecapaciteit beschikbaar te stellen ten behoeve van de opsporing en de bestrijding van (zware) georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, die internationaal is vertakt, maar die veelvuldig lokaal wortelt en opereert. Hiervoor worden 171 fte agenten toegevoegd aan de regionale eenheden en de Landelijke Eenheid. De burgemeesters en hoofdofficier van justitie verdelen conform artikel 39 Politiewet (Pw) 2012 de beschikbare operationele sterkte binnen een eenheid. De besluitvorming over de verdeling van deze sterkte in de eenheden is nog niet afgerond.
Bent u bekend met het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:743) dat de mogelijkheid om het dumpen van drugsafval te vervolgen op grond van artikel 10a van de Opiumwet lijkt te beperken? Tot welke stappen geeft dit u aanleiding?
In dit arrest wordt de beslissing van het Hof door de Hoge Raad vernietigd en de zaak wordt naar het Hof terugverwezen. De mogelijke juridische gevolgen van het arrest voor de vervolging van het dumpen van drugsafval op grond van artikel 10a Opiumwet zijn dus nog niet bekend.
Op grond van de Wet op de economische delicten in combinatie met de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer zijn er genoeg mogelijkheden om het dumpen van drugsafval op te sporen en te vervolgen. De Wet op de economische delicten biedt zelfs meer mogelijkheden tot opsporingsonderzoek op grond van bovengenoemde bijzondere wetten dan de mogelijkheid die artikel 10a Opiumwet biedt.
Is het feit dat het dumpen van drugsafval strafbaar kan zijn op grond van de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer voldoende adequaat naar uw oordeel?
De wetgever heeft bij het opstellen van deze ordeningswetgeving waarschijnlijk geen grote drugsdumpingen door criminele organisaties voor ogen gehad; niettemin zijn deze wetten op zichzelf adequaat en handhaafbaar voor wat betreft de strafrechtelijke aanpak van het dumpen van drugsafval. De afgelopen jaren zijn er verschillende zaken vervolgd via de strafbaarstelling in de Wet op de economische delicten. Dit heeft geleidt tot verschillende veroordelingen. Overigens is recent in een zaak waarin drugsafval was gedumpt artikel 174 Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd. Dit heeft geleid tot een veroordeling van 24 maanden gevangenisstraf.
Zijn reguliere opsporingsdiensten en het openbaar ministerie voldoende toegerust om gebruik te maken van de onder vraag 22 genoemde wetten? Zo nee, welke knelpunten ziet u en hoe gaat u die oplossen?
Voor strafrechtelijke onderzoeken en vervolging van verdachten wegens overtreding van de in vraag 22 genoemde wetten is bijzondere expertise vereist. Deze expertise is aanwezig bij het Openbaar Ministerie en heeft ook geleid tot succesvolle vervolgingen. In de praktijk vinden opsporingsonderzoeken vaak eerst plaats na het aantreffen van drugsafval, aan het eind van het hele productieproces. De inspanningen die in de afgelopen jaren reeds zijn verricht zijn mede gericht op het zicht krijgen op de voorkant van het productieproces.
Bent u bereid te onderzoeken of het dumpen van drugsafval apart strafbaar kan worden gesteld in de Opiumwet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid ook te onderzoeken of een dumping met een hoog risico voor omwonenden zwaarder zou moeten worden bestraft?
In het licht van de antwoorden op de vragen 21 en 22 zie ik geen aanleiding voor het laten verrichten van onderzoek naar de wenselijkheid van een aparte strafbaarstelling van het dumpen van drugsafval in de Opiumwet.
Bent u bereid te onderzoeken of investering in meters voor de waterzuivering een bijdrage kan leveren aan de bescherming van de waterkwaliteit en het opsporen van drugslaboratoria? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is al betrokken bij onderzoek gericht op de bescherming van de waterkwaliteit in den brede. Gegevens uit onderzoek naar drugsresten in rioolwater worden gebruikt om inzicht te krijgen in de omvang van verschillende drugsmarkten.8 Het betreft hier vooralsnog een vrij grofmazig instrument, waarvan de inzet voor de opsporing niet direct aan de orde lijkt.
Herinnert u zich uw antwoord van 28 november 2017 op Kamervragen dat de ondermijningskamer bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 januari 2018 van start zou gaan?2 Is deze ondermijningskamer inmiddels daadwerkelijk van start gegaan? Zo ja, hoeveel zaken zijn er in behandeling en hoeveel zaken zijn afgedaan? Zo nee, waarom niet?
De ondermijningskamer is inderdaad per 1 januari 2018 van start gegaan. Er is aangevangen in beperkte vorm, omdat er niet voldoende rechters beschikbaar waren. In de loop van het jaar is vanuit de bestaande formatie de bezetting van de ondermijningskamer verder aangevuld. Uiteindelijk is slechts 50% van het door de rechtbank begrote bedrag aan financiering beschikbaar gekomen.
In 2018 waren er zestien zaken bij de ondermijningskamer. Hiervan zijn thans vier zaken afgedaan, en twaalf zaken nog niet. Van deze twaalf ondermijningskamerzaken staat één zaak in december 2018 inhoudelijk gepland. Vier ondermijningskamerzaken staan in 2019 inhoudelijk gepland. Eén ondermijningskamerzaak zaak staat in 2019 voor regie/pro forma gepland. De overige zes zaken staan nog niet gepland. Hierbij wordt gewacht op nadere informatie van het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg van 14 november 2018 over georganiseerde criminaliteit/ondermijning?
Ja, de vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat advocaten Dekker ‘klassenjustitie’ verwijt |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de noodkreet van de advocaten over uw plannen voor de herziening van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand1, waarbij u door de Nederlandse Orde van Advocaten wordt verweten zich schuldig te maken aan klassenjustitie? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de uitspraak dat u bij het doorzetten van uw plannen de burger met weinig geld wordt weggehouden van een advocaat en dat u zich in de luren heeft laten leggen door verzekeraars en andere private partijen?
Uit het regeerakkoord volgt de opdracht om het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand te herzien. Om die opdracht goed vorm te geven, is het nodig alle mogelijkheden te onderzoeken en daartussen keuzes te maken. Die keuzes bereid ik weloverwogen en in contact met professionals in en om het stelsel voor. Veel varianten passeren daarbij de revue. Enkele daarvan worden aangehaald in het artikel van Trouw. Ik ben bezig de laatste hand te leggen aan de uitwerking. Ik hoop u voor de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid mijn voorstel voor modernisering van de rechtsbijstand toe te sturen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland dat u niets weet van het onderwerp gesubsidieerde rechtsbijstand en de bijbehorende doelgroep, omdat marktpartijen niet zitten te wachten op hun soort cliënten? In hoeverre erkent u dat er hier sprake is van een zeer specifieke doelgroep?
Op basis van de gegevens in de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2016 maak ik – kort samengevat – op dat sprake is van een omvangrijke doelgroep met enkele overeenkomende, maar ook onderling sterk verschillende kenmerken, die ik niet als «zeer specifiek» zou willen typeren.2 Uit voornoemde Monitor volgt onder meer dat degene die een beroep doet op de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb-gebruiker) relatief vaak van het mannelijk geslacht is, hij (of zij) – met uitzondering van strafzaken – relatief vaak in de leeftijdscategorie 25 tot 55 jaar valt, uitkeringsgerechtigd is en relatief vaak tot de groep niet-Westerse allochtonen hoort.
Het voorgaande laat echter onverlet dat er ook grote verschillen kunnen zijn tussen Wrb-gebruikers onderling. Immers, het bereik van de Wrb was in 2016 naar schatting 40% van de Nederlandse bevolking. Dit bereik wordt in hoofdzaak door de hoogte van het inkomen bepaald, al zijn daar uitzonderingen op. Zo kennen de ambtshalve toevoegingen geen draagkrachttoets en komen ook slachtoffers van ernstige misdrijven zonder toets in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Erkent u dat veel zaken juist tegen de overheid, gemeenten of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), worden gevoerd? Op welke manier steekt de overheid daarin hand in eigen boezem?
Dat erken ik. Dat volgt bijvoorbeeld ook uit figuur 4.6 in de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2016. De overheid is wederpartij in de meerderheid (61%) van de zaken waarin gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend. Het gaat daarbij niet alleen om zaken in het strafrecht en asielrecht, maar ook (bijna 15%) om bestuursrechtelijke procedures met onder andere het UWV, DUO, de SVB, de Belastingdienst en gemeentebesturen. Ik vind dat de overheid het goede voorbeeld moet geven en wil daarom inzetten op het voorkomen van onnodige procedures en juridisering bij de overheid. Ook dit onderdeel betrek ik in mijn voorstel.
Chaotische toestanden bij gevangenissen vanwege de op handen zijnde sluiting van vier inrichtingen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Telegraaf «Chaos door sluiting van gevangenissen»? Herkent u het beeld dat wordt geschetst?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Het beeld dat het een chaos is door de sluitingen herken ik niet.
Wat zegt het feit dat er nu zoveel mis lijkt te gaan in het proces van het sluiten van goed draaiende penitentiaire inrichtingen (PI) over de totstandkoming van dit besluit en het proces? Waarom lijkt de door u gekozen snelheid ten koste van de zorgvuldigheid te gaan?
Het verplaatsen van de medewerkers en de gedetineerden uit de vier te sluiten locaties, te weten Almere, Zwaag, Zeist en Zoetermeer gebeurt zeer zorgvuldig. Er is door DJI een transitieplan uitgewerkt voor het gefaseerd verplaatsen van gedetineerden en personeel. Dit plan beslaat een periode van zes maanden. Dit geeft genoeg tijd voor een zorgvuldige transitie, terwijl ook de nodige snelheid in het proces wordt behouden. Ik vind het belangrijk dat medewerkers die hun baan verliezen door de sluitingen zo spoedig mogelijk zekerheid krijgen over hun nieuwe werkplek. Ook wil ik voorkomen dat ervaren collega's in verband met onzekerheid of in verband met langdurige tijdelijke oplossingen kiezen voor een loopbaan buiten DJI. Voor de veiligheid binnen de inrichtingen is het bovendien van belang dat op alle locaties die open blijven zo spoedig mogelijk de teams compleet zijn en in deze nieuwe teams weer vastigheden en routines kunnen worden opgebouwd.
Er zijn geen aanwijzingen dat de invoer en aanwezigheid van contrabande een gevolg is van de transitie. De invoer van contrabande in JC Zaanstad, zoals in genoemd bericht naar buiten wordt gebracht, vind ik onacceptabel. In de afgelopen periode zijn in JC Zaanstad extra spitacties uitgevoerd met behulp van een vliegende brigade en heeft de inrichting de eigen veiligheidsprocessen aangescherpt.
Klopt het dat inrichtingen die moeten sluiten de afgelopen tijd toch weer extra gedetineerden moesten opnemen omdat de operationele capaciteit in andere inrichtingen te laag is?
De transitie is een ingewikkeld proces. Hiervoor is een transitieplan gemaakt voor een periode van zes maanden. Daarbij is ook een plan gemaakt voor de verplaatsing van het Huis van Bewaring (HvB) uit PI Zwaag naar (vooral) het Justitieel Centrum Schiphol. Om de verplaatsing zo eenvoudig mogelijk te laten verlopen is onder andere een opnamestop doorgevoerd op het HvB in PI Zwaag.
In de praktijk bleek het niet mogelijk om de opnamestop op alle momenten te handhaven waardoor er toch gedetineerden moesten instromen in PI Zwaag op de nog openstaande afdelingen. Het transitieplan is tot nu toe in hoofdlijnen uitgevoerd zoals gepland. Ik begrijp dat die extra instroom voor personeel en gedetineerden soms lastig en onvoorspelbaar is. Goed overleg van leidinggevenden met en communicatie naar het personeel is hiervoor van belang.
Klopt het dat de PI Lelystad halsoverkop Huis van Bewaring-plekken heeft moeten creëren omdat de PI Almere anders niet leeg kan stromen? Snapt u dat dit overkomt als een chaotische situatie voor de betrokken werknemers?
In het transitieplan is opgenomen dat in Lelystad een afdeling tijdelijk is omgezet naar Huis van Bewaring om te zorgen dat er tijdens de transitie genoeg van deze capaciteit beschikbaar is. De transitie is een proces waarbij enige verschuiving en aanpassing onvermijdbaar is. De veiligheid in de inrichtingen staat te allen tijde voorop.
Klopt het dat persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals alarmpiepers en sleutels, wel besteld zijn voor nieuwe medewerkers maar niet op tijd geleverd kunnen worden? Klopt het dat medewerkers die vanuit sluitende inrichtingen overgeplaatst worden naar hun nieuwe inrichting dus niet de juiste apparatuur (zullen) hebben om hun veiligheid te waarborgen?
Nee, dit is niet juist. Elke medewerker beschikt over een alarmpieper en sleutels. Tijdens de kennismakingsperiode of inwerktijd was dat incidenteel nog niet beschikbaar. In die gevallen loopt een medewerker samen met een collega. Alle medewerkers op de werkvloer beschikken over de benodigde beschermingsmiddelen. Waarborging van de veiligheid staat altijd voorop.
Kunt u garanderen dat medewerkers in hun nieuwe inrichting de tijd gaan krijgen om rustig ingewerkt te worden? Hoe gaat u dit monitoren?
In het transitieplan wordt ervan uitgegaan dat voordat een afdeling met gedetineerden wordt verplaatst naar een andere inrichting, het personeel zich daarop twee weken van tevoren kan voorbereiden. Voor nieuwe medewerkers is een kennismakingsprogramma voorbereid met de PI. De voortgang van de transitie wordt tweewekelijks besproken in een transitieoverleg van alle betrokken directeuren.
Klopt het dat een gedeelte van de gedetineerden uit de te sluiten inrichtingen overgeplaatst zal worden naar de PI Schiphol? Klopt het dat de PI Schiphol nu al niet aan het recht op arbeid voor Huis van Bewaring-gedetineerden kan voldoen, waardoor gedetineerden dus geld krijgen voor arbeid die zij niet verrichten? Zo ja, hoe denkt u dit probleem op te lossen?
Een deel van de gedetineerden is verplaatst naar het Justitieel Complex Schiphol. In het Justitieel Complex Schiphol zijn geen arbeidszalen aanwezig. Van origine is het complex een detentiecentrum voor vreemdelingenbewaring aan wie geen arbeid wordt aangeboden. Met de uitvoering van het transitieplan komen er in JC Schiphol meer plekken Huis van bewaring. Gedetineerden die aldaar verblijven, krijgen in JC Schiphol geen arbeid aangeboden. Als het aanbieden van arbeid niet mogelijk is, dan is het gangbare alternatief dat de gedetineerde in plaats van uren arbeid, uren buiten cel op de leefafdeling verblijft (recreatie). Voor deze uren ontvangt men compensatie van gederfde inkomsten (het basisuurloon bedraagt € 0,76). Verkend wordt of er in JC Schiphol gebouwelijke aanpassingen doorgevoerd kunnen worden om arbeid mogelijk te maken.
Wat is uw reactie op de huidige problemen in de PI Zaanstad?2
De filmbeelden uit JC Zaanstad tonen een situatie die onacceptabel is. De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft een aantal aanvullende maatregelen genomen. Hiervoor worden in de komende tijd in JC Zaanstad extra spitacties en celinspecties uitgevoerd met behulp van een vliegende brigade en scherpt de inrichting de eigen veiligheidsprocessen aan.
Is de PI Zaanstad er wel klaar voor nog meer afdelingen te openen later dit jaar en begrijpt u dat het personeel uit de te sluiten inrichtingen bezorgd is overgeplaatst te worden om te gaan werken in deze inrichting?
Het Justitieel Complex Zaanstad is in staat om de gedetineerden te huisvesten. Daarvoor is extra personeel nodig, bijvoorbeeld uit de te sluiten inrichtingen. In JC Zaanstad is direct gestart met de voorbereidingen van de transitie. In augustus 2018 zijn «open dagen» georganiseerd specifiek voor de medewerkers uit de te sluiten inrichtingen. De opkomst tijdens deze dagen was hoog (twee keer ongeveer 80 medewerkers) en de bijeenkomsten werden zeer gewaardeerd. De medewerkers die nu al in JC Zaanstad aan het werk zijn gegaan, beleven de introductie en het werken in JC Zaanstad als positief. Er is een uitgebreid introductieprogramma opgesteld. Na de introductieweken worden deze nieuwe collega’s aan mentoren gekoppeld die de opdracht hebben gekregen om de nieuwe collega’s in te werken. Dit inwerken gaat volgens een speciaal ontwikkeld inwerkprogramma. De medewerkers in Zaanstad zijn hiervoor geïnstrueerd op een daarvoor georganiseerde trainingsavond. DJI doet er alles aan om te zorgen dat nieuwe medewerkers goed worden opgevangen.
Hoe gaat u nu op de voet volgen wat er niet goed gaat in het door u ingezette proces van sluiten van gevangenissen en welke maatregelen gaat u nemen om problemen op te lossen en te voorkomen?
Binnen DJI vinden diverse overleggen plaats waarin de transitie wordt besproken en waar nodig bijgesteld. Naast de lokale overleggen in de inrichting, is er een tweewekelijks overleg met alle betrokken inrichtingen over de transitie als geheel. Daarnaast is er een overleg over de bedrijfsmatige kant van de sluiting (huisvesting, financiën, inventaris e.d.). Over de plaatsing van het personeel brengt de plaatsingsadviescommissie advies uit.
Naast de hierboven genoemde overleggen is een «regietafel transitie en sluitingen» ingesteld waarin DJI samen met het bestuursdepartement tweewekelijks de transitie monitort en waar nodig knelpunten oplost.
Het gebruik van SyRI in Capelle aan den IJssel |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «High risk citizens»?1 Zo ja, klopt het dat van de 113 onderzochte risicomeldingen in het Systeem Risico Indicatie (SyRI)-onderzoek in Capelle aan den IJssel er in 62 gevallen geen enkele overtreding is vastgesteld? Kunt u aangeven hoeveel risicomeldingen in totaal door het SyRI-systeem zijn gegenereerd, in hoeveel gevallen onderzoek is ingesteld, welke onderzoeksbevoegdheden en -instrumenten daarbij zijn gehanteerd en in hoeveel gevallen daadwerkelijk moedwillige overtredingen zijn vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er lopen hier twee zaken door elkaar. Het klopt dat er in het project dat in Capelle aan den IJssel is uitgevoerd, 113 dossiers betreffende risicoadressen, zijn onderzocht en dat er in 62 van de onderzochte dossiers geen overtredingen zijn geconstateerd. Echter, deze dossiers zijn niet via SyRI geselecteerd, maar in een samenwerkingsverband tussen UWV, SVB, gemeenten, Belastingdienst en Inspectie SZW op basis van artikel 64 SUWI.
Daarnaast heeft er in Capelle aan den IJssel een SyRI-project plaatsgevonden waarbij 137 risicomeldingen op natuurlijke personen zijn gegenereerd. Dit heeft geleid tot de aanlevering van 41 risicoadressen aan het projectteam. De gegevens van het SyRI-project Capelle aan den IJssel zijn inmiddels vernietigd conform artikel 5a.3, 5e lid, van het Besluit SUWI. Hierdoor is het niet meer mogelijk de gehele procedure te reconstrueren.
De onderzoeksbevoegdheden en – instrumenten die in dit project zijn gehanteerd, zijn de bevoegdheden die met betrekking tot het toezicht in de Algemene wet bestuursrecht en de voor de betreffende bestuursorganen geldende specifieke regelgeving zijn opgenomen.
Kunt u uitsluiten dat onderzoeksbevoegdheden zijn aangewend ten aanzien van burgers tegen wie geen vermoedens van betrokkenheid bij een overtreding bestonden? Zo nee, welke maatregelen denkt u te nemen om te voorkomen dat op basis van SyRI-onderzoeken onderzoeksbevoegdheden worden ingezet tegen burgers voor wie geen verdenking voorligt van enig strafbaar feit?
Ja, in die zin dat SyRI een systeem is dat risicomeldingen kan doen op basis van datavergelijking met een risicomodel ter bestrijding van onder meer het onrechtmatig gebruik van overheidsvoorzieningen. Het systeem is zo opgezet dat alleen onderzoeksbevoegdheden worden ingezet ten aanzien van personen waarover een risicomelding is gedaan. Dat zal ik toelichten.
Voordat datavergelijking plaatsvindt, worden de persoonsgegevens gepseudonimiseerd. Dit betekent dat aan elk persoonsgegeven een code wordt toegekend, zodat tijdens de vergelijking niet bekend is aan wie de gegevens toebehoren.
De gepseudonimiseerde data wordt vergeleken met het risicomodel dat potentiele hits genereert als uit de datavergelijking veel verschillen naar boven komen die op basis van bekende feiten en de geldende wet- en regelgeving opvallend te noemen zijn. Door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt vervolgens gecontroleerd of deze opvallende verschillen niet te verklaren zijn. Alleen indien dit niet het geval is, wordt over de persoon met veel opvallende verschillen een risicomelding gedaan. Daarbij worden de codes weer omgezet in herleidbare persoonsgegevens.
Alleen die gegevens waarbij opvallende risico-signalen zijn geconstateerd worden tot persoonsgegevens herleid en beschikbaar gesteld aan de Inspectie SZW voor analyse t.b.v. het opstellen van risicomeldingen. Deze risicomeldingen worden doorgegeven aan de bestuursorganen die aan het project deelnemen.
Ik hecht eraan te benadrukken dat een risicomelding geen concreet bewijs van een overtreding is en geen zelfstandige grond voor handhaving kan vormen; een risicomelding kan alleen dienen als aanleiding om in het concrete geval verder onderzoek te doen. Op basis van het resultaat van dat nader onderzoek beoordeelt het betrokken bestuursorgaan of er aanleiding is om een maatregel te nemen. Met SyRI worden bestanden met bestaande feitelijke gegevens met elkaar vergeleken met behulp van een eenvoudige beslisboom. Er wordt beoordeeld of er opvallende verschillen tussen de verschillende gegevens zijn. Indien dit tot een risicomelding leidt, wordt door het bestuursorgaan dat het betreft, de bevoegdheden ingezet waarover zij op grond van de wet beschikken. Alleen op basis van de bevindingen uit het onderzoek kunnen zo nodig sancties opgelegd worden, waartegen een burger bezwaar en beroep kan aantekenen.
De gecodeerde data van personen die geen opvallende verschillen opgeleverd hebben, worden vernietigd. Deze personen blijven dus onbekend. Op deze manier wordt voorkomen dat onderzoeksbevoegdheden ten aanzien van burgers worden ingezet zonder dat er signalen zijn voor onrechtmatig gebruik van een uitkering of toeslag. Bij navraag is mij helaas gebleken dat het Inlichtingenbureau de bij de koppeling van de projecten «GALOP II Eindhoven» en «Kwetsbare buurten Capelle aan den IJssel» gebruikte bron- en versleutelde bestanden niet tijdig heeft vernietigd. Deze gegevens moeten worden vernietigd binnen vier weken nadat het Inlichtingenbureau het bestand van potentiële signalen aan de Inspectie SZW heeft geleverd. De bestanden zijn echter bijna anderhalf jaar te laat vernietigd. De gegevens zijn in de periode tot aan de vernietiging in een beveiligde omgeving bewaard waartoe alléén medewerkers van het Inlichtingenbureau die waren geautoriseerd om met SyRI te werken, toegang hadden. Om te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals gebeurt, heb ik het Inlichtingenbureau hierop aangesproken en de bestaande afspraken hierover opnieuw bevestigd.
De gegevens die hebben geleid tot risicomeldingen, worden conform de wet- en regelgeving na uiterlijk 2 jaar vernietigd.
Bent u naar aanleiding van deze resultaten bereid het door u gecommuniceerde standpunt2 omtrent de in juni 2018 aangehouden motie-Verhoeven en Buitenweg over de werkwijze van SyRI te herzien?3 Zo nee, waarom niet?
Ik blijf van mening dat gebruikte databestanden en analysemethoden van SyRI niet openbaar moeten worden gemaakt. Met de openbaarmaking van de gevraagde informatie zou de «modus operandi» worden vrijgegeven, zodat (potentiële) overtreders hun gedrag hierop kunnen afstemmen. Het belang van het ongehinderd kunnen opsporen en vervolgen van strafbare feiten en het belang van toezicht en handhaving, weegt zwaarder dan het (algemene) belang van openbaarheid. Fraude met uitkeringen is onacceptabel. Het ondermijnt het draagvlak van ons sociale zekerheidsstelsel. Een stelsel dat erop gericht is om mensen te onderstgeunen die in een kwetsbare positie verkeren.
Bent u bereid om technische en organisatorische maatregelen te nemen om informatie met betrekking tot aanleiding, vraagstelling, doel en uitvoering van SyRI-onderzoeken, samen met de logging van data-invoer en uitkomst-data, op zodanige wijze vast te leggen dat verifieerbaar kan worden onderzocht op welke wijze SyRI-onderzoek is gestart en uitgevoerd alsook of de inzet van onderzoeksbevoegdheden gerechtvaardigd en legitiem heeft plaatsgevonden?
Het gebruik van SyRI wordt reeds gedocumenteerd. De aanleiding en de doelstellingen van een onderzoek waarin SyRI wordt gebruikt, zijn beschreven in het projectvoorstel en het verzoek om toepassing van SyRI dat bij de Minister van SZW wordt ingediend. De startdatum van een onderzoek waarin SyRI wordt gebruikt, wordt, met toelichting, in de Staatscourant gepubliceerd.
De in SyRI-onderzoeken gebruikte gegevens worden binnen de daarvoor in de wet gestelde termijnen vernietigd.
Bent u bereid om te voorzien in een jaarlijkse SyRI-rapportage? Zo nee, waarom niet?
Het aantal projecten waarin SyRI is toegepast, is klein en deze projecten worden in de regel niet binnen een kalenderjaar gestart en afgerond. De toepassing van SyRI wordt aan de Minister van SZW verantwoord. Ik zal in de volgende halfjaarlijkse brief aan de Kamer over de stand van de uitvoering opnemen of, en zo ja welke, SyRI-projecten er in het voorafgaande half jaar zijn gestart en rondom welk onderwerp.
Drugsfeest in Justitieel Complex Zaanstad |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat beelden van drugsfeestjes in Justitieel Complex Zaanstad zijn uitgelekt?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, het bericht is mij bekend. Het klopt dat de betreffende beelden in JC Zaanstad zijn gemaakt en van daaruit naar buiten gebracht.
Was de informatie dat gedetineerden beschikken over binnengesmokkelde smartphones, drugs en sterke drank eerder bij u bekend? Zo nee, waarom niet?
Dit geval was mij niet eerder bekend. Het beleid dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) voert is gericht op het tegengaan van contrabande en voortgezet crimineel handelen in detentie en er is een drugsontmoedigingsbeleid.
In opdracht van de vestigingsdirecteur van het Justitieel Complex Zaanstad (JC Zaanstad) is direct onderzoek gedaan om te achterhalen welke gedetineerden betrokken waren bij het maken en publiceren van de videobeelden. De zeven gedetineerden die betrokken waren bij de gepubliceerde video’s zijn geïdentificeerd en in de isoleercel geplaatst. Op betreffende afdelingen zijn grondige spitacties uitgevoerd. Daarbij zijn onder andere ook speurhonden ingezet, die in staat zijn drugs en telefoons op te sporen. In de afgelopen periode is de hele inrichting op deze wijze doorzocht.
Klopt het dat het mogelijk is om binnen de muren van het complex telefonisch bereik te hebben? Wat vindt u daarvan?
Dat klopt. Dit is noodzakelijk om de veiligheid in de inrichting te garanderen en de communicatie mogelijk te maken (met en door externe hulpdiensten) tijdens calamiteiten, ook tijdens stroomstoringen. Wel neemt JC Zaanstad deel aan de proef met de «GSM-paraplu»die erop gericht is ongewenst telefoonverkeer te traceren en te blokkeren. De resultaten worden voor de zomer van 2019 verwacht.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot de bewering dat Zaanstad tot de best beveiligde strafinrichting van Nederland zou behoren?
JC Zaanstad is een moderne, goed beveiligde inrichting. Het betreft een inrichting die bouwkundig en elektronisch voldoet aan alle eisen van beveiligingsniveau 3 (een normaal beveiligde inrichting). De meeste penitentiaire inrichtingen hebben dit beveiligingsniveau. Daarbij gelden veiligheidsmaatregelen gericht op het tegenhouden van contrabande, zoals toegangscontrole voor gedetineerden, bezoekers en personeel, celinspecties, urinecontroles e.d. In de praktijk blijkt echter dat gedetineerden steeds nieuwe manieren verzinnen om contrabande naar binnen te smokkelen. In de visie op gevangenisstraffen heb ik aangekondigd onder andere in te zetten op innovatie om andere manieren te vinden om contrabande tegen te houden. De ontwikkeling van de aangekondigde maatregelen is in volle gang.
Wat betekent dit bericht voor uw voornemen om op korte termijn de deuren te sluiten van goed functionerende justitiële inrichtingen te Almere en Zwaag, waar een gedegen detentieklimaat heerst, ten faveure van Justitieel Complex Zaanstad?
Ik zie geen reden om naar aanleiding van dit incident mijn eerder genomen besluit omtrent de sluiting van vier locaties terug te draaien of te temporiseren. Alle penitentiaire inrichtingen hebben een goed en gedegen detentieklimaat.
Deelt u de mening dat meerpersoonscellen het toezicht op gedetineerden bemoeilijken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij het toezicht op justitiabelen wordt uitgegaan van een ratio van 2 personeelsleden op 24 uitgesloten gedetineerden. Het gebruik van meerpersoonscellen doet daar niets aan af.
Bent u bereid om naar aanleiding van deze uitgelekte beelden uw voornemen om gevangenissen te sluiten en gedetineerden naar Zaanstad over te plaatsen te temporiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om deze vragen per omgaande te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de benodigde zorgvuldigheid die bij de beantwoording moest worden betracht, was het niet mogelijk deze vragen per ommegaande te beantwoorden.
Het bericht ‘Drugsfeest in gevangenis Zaanstad' |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Drugsfeest in gevangenis Zaanstad»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Hoe is het mogelijk dat deze criminelen aan drugs en telefoons in de gevangenis konden komen? Kunt u uiteenzetten hoe het toezicht op deze criminelen was geregeld, met wie deze gevangenen in contact zijn geweest en hoe deze smokkelwaar uiteindelijk in de gevangenis terecht kon komen?
Het beleid dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) voert is gericht op het tegengaan van contrabande en voortgezet crimineel handelen in detentie en er is een drugsontmoedigingsbeleid. Via bijvoorbeeld toegangscontrole, celinspecties en urinecontroles wordt actief naar contrabande gezocht.
In opdracht van de vestigingsdirecteur van het Justitieel Complex Zaanstad (JC Zaanstad) is direct onderzoek gedaan om te achterhalen welke gedetineerden betrokken zijn bij het maken en publiceren van de videobeelden. De zeven gedetineerden die betrokken waren bij de gepubliceerde video’s zijn geïdentificeerd en zijn in de isoleercel geplaatst. Op betreffende afdelingen zijn grondige spitacties uitgevoerd. Daarbij zijn onder andere ook speurhonden ingezet die in staat zijn drugs en telefoons op te sporen. In de afgelopen periode is de hele inrichting op deze wijze doorzocht. Behalve onderzoek naar de aanwezigheid van contrabande, wordt door de vestigingsdirecteur ook bezien welke aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen om de beveiliging van de inrichting nog verder te verbeteren. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de toegangsbeveiliging, de luchtplaatsbeveiliging en het celmeubilair. Daarnaast wordt door het bureau Veiligheid en Integriteit (bV&I) van DJI bezien welke aanvullende mogelijkheden er zijn voor de beveiliging tegen invoer, bezit en gebruik van contrabande in JC Zaanstad en de andere PI’s.
Er is geen aanwijzing dat personeel betrokken is bij de invoer van contrabande. Als dit uit onderzoek van bV&I mocht blijken, worden uiteraard passende (disciplinaire) maatregelen genomen.
Bent u bereid deze volstrekt falende beveiliging tot op de bodem uit te zoeken en de verantwoordelijke personen te ontslaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat uit deze beelden blijkt dat de gevangenis in Zaanstad gelijk staat aan het bouwen van drugfeestjes in plaats van gevangenisstraffen en dat dit des te pijnlijker is voor de slachtoffers van deze criminelen? Zo ja, wat gaat u eraan doen zodat dit in de toekomst nooit meer kan gebeuren?
Ik vind het onacceptabel dat gedetineerden contrabande kunnen invoeren. Dit vormt een bedreiging voor de veiligheid binnen onze inrichtingen. De beelden tonen gedetineerden die niet werken aan hun re-integratie maar met hun gedrag het rechtvaardigheidsgevoel ondermijnen en er juist op uit zijn het gezag binnen en buiten de inrichting uit te dagen. De zeven gedetineerden die betrokken waren bij de gepubliceerde video’s zijn geïdentificeerd en in de isoleercel geplaatst. Op betreffende afdelingen zijn grondige spitacties uitgevoerd. Alhoewel invoer van contrabande nooit 100% kan worden uitgesloten is mijn beleid gericht op meer en effectievere maatregelen op dat terrein. In mijn visie «Recht doen, kansen bieden, naar effectievere gevangenisstraffen» heb ik daar maatregelen voor aangekondigd zoals een proef met de GSM paraplu om het gebruik van mobiele telefoons binnen de inrichting effectief tegen te gaan en de strafbaarstelling van de invoer van contrabande.
Wat verstaat u onder een «gepaste straf» aan de gevangenen die herkenbaar in beeld zijn gebracht? Deelt u de mening dat de enige gepaste straf voor deze criminelen voor nu de isoleercel is, en niets anders? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid daarnaast de betreffende criminelen te vervolgen en ervoor te zorgen dat ze opnieuw een gevangenisstraf opgelegd krijgen maar dan wel in volledig isolement? Zo nee, waarom niet?
Gedetineerden die de regels in de inrichting overtreden worden gesanctioneerd overeenkomstig de wettelijke mogelijkheden in de vorm van straffen en maatregelen. Alle gedetineerden in JC Zaanstad die betrokken waren bij het incident zijn gesanctioneerd en in een isoleercel geplaatst. In mijn eerder genoemde visie op effectievere gevangenisstraffen heb ik aangekondigd dat ik gedrag tijdens detentie meer wil laten meetellen bij het toekennen van vrijheden. Dat geldt zeker voor het in bezit hebben van contrabande en het publiceren van filmpjes die in de gevangenis zijn opgenomen en het gedrag dat daarop vertoond wordt.
Mocht er sprake zijn van een strafbaar feit, dan wordt aangifte gedaan bij de politie, waarna de officier van justitie besluit over eventuele strafrechtelijke vervolging. Op grond van het Wetboek van Strafrecht is het bezit van een mobiele telefoon in een penitentiaire inrichting niet strafbaar. Voor de strafbaarstelling van de invoer van contrabande heb ik een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aangeboden.
De coldcase kalender 2018 |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de coldcase kalender van 2018 die is uitgedeeld in gevangenissen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de kalender aan gedetineerden wordt verstrekt omdat er bij hen relatief veel kennis aanwezig is over gepleegde strafbare feiten?
Ja.
Kunt u aangeven wat de criteria zijn om een onopgeloste zaak tot coldcase te bestempelen, aangezien niet alle onopgeloste zaken bestempeld worden als coldcase?
Een onopgelost levensdelict (moord of doodslag) of een ander zeer ernstig delict waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld kan drie jaar na de pleegdatum het kenmerk «cold case» krijgen, als de rechercheofficier van het Openbaar Ministerie (OM) samen met de eenheidsleiding van de politie daartoe besluiten. Het gaat dan om een afgesloten en uitgerechercheerd dossier.
Kunt u aangeven waarom en wanneer de moord op Chris van de Werken, de vermoorde milieuambtenaar uit Nunspeet, als coldcase is aangemerkt? Was er een nieuw spoor of verwacht men nieuwe informatie waardoor de zaak als coldcase bestempeld werd?
De zaak van de moord op Chris van de Werken voldeed aan de criteria zoals genoemd bij vraag 3. Ik ga, zoals uw Kamer bekend is, in beginsel niet in op individuele gevallen.
Kunt u aangeven wat de criteria zijn om een coldcase op te nemen op de coldcase kalender? Klopt het dat vooral coldcases waarvan de politie verwacht dat nieuw onderzoek kansrijk is op de kalender worden opgenomen?2
De politie legt aan de officier van justitie, die onder andere is belast met cold case zaken, een zaak voor met het voorstel deze op de kalender te plaatsen. Als de officier van justitie dit voorstel goedkeurt, wordt vervolgens contact opgenomen met de nabestaanden. Als ook zij instemmen wordt de zaak geplaatst op de cold case kalender.
Het plaatsen van een zaak op de cold case kalender gebeurt altijd in de hoop dat informatie beschikbaar komt die mogelijk tot een oplossing van de betreffende zaak leidt.
Kunt u aangeven waarom de moord op Chris van de Werken is opgenomen op de kalender van 2018? Klopt het dat er geen getuigen waren van deze moord en dat gedetineerden dus ook geen getuigen kunnen zijn geweest? Op grond waarvan is nu de verwachting dat gedetineerden informatie kunnen geven die mogelijk kan leiden tot het opsporen van de dader? Waren er ten tijde van de moord op Chris van de Werken verdachten die niet vervolgd zijn voor de moord, maar die later wel voor een soortgelijk delict veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf? Is het denkbaar dat er binnen de gevangenismuren informatie gehoord of gezien is over de moord op Chris van de Werken?
De zaak van de moord op Chris van de Werken voldeed aan de criteria zoals genoemd bij vraag 5. Zoals ook aangegeven in de beantwoording bij vraag 4 ga ik niet in op individuele gevallen.
In hoeverre wordt of is bij coldcase zaken ook aanvullend onderzoek uitgevoerd met behulp van nieuwe technieken, in het bijzonder DNA opsporingstechnieken?
Zoals ik in de beantwoording op Kamervragen van de leden Van Oosten en Arno Rutte (beiden VVD) heb gesteld kunnen nieuwe of verbeterde (forensische) technieken in de toekomst een bijdrage leveren aan het oplossen van cold case zaken.3 Op dit moment wordt, als daar aanleiding toe is, nieuwe en verbeterde techniek gebruikt om nieuwe inzichten binnen een cold case te verkrijgen. Zo leiden bijvoorbeeld verbeterde DNA-technieken er toe dat van meer sporen DNA-profielen kunnen worden gemaakt dan voorheen. Aan uw Kamer is toegezegd om in het kader van de evaluatie van de Wet DNA-V in beeld te brengen wat hierbinnen haalbaar is en wat dat op zou kunnen leveren. De resultaten hiervan zullen tegelijkertijd met het evaluatierapport van de Wet DNA-V aan uw Kamer worden aangeboden. Naar verwachting zal dit in het vroege voorjaar van 2019 zijn.