Het bericht dat ondanks een gerechtelijke uitspraak bijstandsgerechtigden nog steeds 32 uur per week moeten werken als tegenprestatie voor een uitkering |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de beslissing van het bestuur van Orionis Walcheren om naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Breda niet de uitvoeringsregels en de overeenkomst te zullen aanpassen, maar te zullen stoppen met sanctioneren?
In het persbericht van 28 maart 2013 van Orionis Walcheren laat het bestuur weten te hebben besloten de uitvoeringsregels aangaande de tegenprestatie naar vermogen te herzien. Ook de bestaande overeenkomsten van de uitkeringsgerechtigden aan wie een tegenprestatie wordt gevraagd, zullen waar nodig, worden aangepast. Gestart wordt met die groep uitkeringsgerechtigden die nu voor 32 uur per week wordt ingezet. Bij recente navraag heeft Orionis Walcheren aangegeven nieuw beleid te ontwikkelen voordat klanten de verplichting tot een tegenprestatie opgelegd wordt. Omdat het beleid wordt herzien wordt nu geen maatregel opgelegd bij het niet-nakomen van een contract waarbij sprake is van een tegenprestatie. Volgens Orionis heeft communicatie hierover plaatsgevonden in de Klantnieuwsbrief van mei 2013. Ook is dat medegedeeld in een mondeling overleg met de Sociale Cliëntenraad Walcheren.
Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere antwoord dat de uitvoeringsregels zouden worden aangepast?1 2 3
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u aanleiding en mogelijkheid tot ingrijpen bij Orionis Walcheren nu de directeur erkent dat er nog personen zijn met een contract, dat hen verplicht 32 uur te werken zonder dat rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden?
Het betreft een gedecentraliseerde taak. Controle hierop is aan het lokale bestuur of, zoals reeds is geschied, de rechter. Ik ga er van uit dat de uitspraak van de rechter wordt opgevolgd en deze vorm van tegenprestatie wordt stopgezet. Overigens zie ik in de informatie die mij ter beschikking staat dat Orionis doende is alle personen met een contract uit te nodigen voor een individueel gesprek. De bedoeling hiervan is om de contracten, waar nodig, aan te passen. Orionis heeft aangegeven dat dit enige tijd in beslag neemt.
Deelt u de mening dat het niet in overeenstemming is met de voorwaarden voor een tegenprestatie – zoals opgenomen in de notitie «Wat gaat er veranderen in de WWB» – dat werkzaamheden onder de noemer van tegenprestatie een paar uur per dag of per week moeten behelzen en deze werkzaamheden niet voor langere tijd mogen worden uitgevoerd?4
In de Memorie van Toelichting bij de WWB is vermeld dat de omvang en de duur in de tijd van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die als tegenprestatie opgedragen kunnen worden, in de regel beperkt dienen te zijn. Het is aan het college om in individuele gevallen de omvang en de duur vast te stellen. De rechtbank Breda heeft zich uitgesproken dat door te verlangen dat een uitkeringsgerechtigde nagenoeg een volle werkweek werkzaamheden moet verrichten, de grens van een tegenprestatie wordt overschreden.
Wat zijn mogelijke (juridische en financiële) consequenties voor bijstandsgerechtigden als zij niet meewerken aan het – door de rechter – ongeldig verklaarde contract gesloten met het bestuur van Orionis Walcheren?
Het maatregelenbeleid is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Orionis heeft als uitvoerder namens de samenwerkende gemeenten laten weten middels de Klantnieuwsbrief van mei 2013, dat zij geen maatregel opleggen aan iemand, bij het niet nakomen van een contract waarbij sprake is van een tegenprestatie.
Bestaat het risico voor bijstandsgerechtigden dat de uitkering geheel of gedeeltelijke wordt gekort? Kunt u dit toelichten?
Nee, naar ik begrijp uit de informatie over hoe Orionis hiermee omgaat bestaat dat risico niet waar het de tegenprestatie betreft.
Acht u het wenselijk dat er nog zeker 150 personen werken met een door de rechter ongeldig verklaard contract? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze situatie te beëindigen?
De Rechtbank Breda heeft geoordeeld over een besluit dat door eiser werd bestreden. In geschil was of de aangeboden werkstageovereenkomst aangemerkt kon worden als een tegenprestatie naar vermogen. In zijn overwegingen heeft de rechter de kwaliteit van de overeenkomst besproken, in het licht van de door Orionis opgelegde kortingsmaatregelen. Uit de uitspraak blijkt niet dat het contract ongeldig (lees: nietig) is verklaard. In het eerder genoemde persbericht van Orionis Walcheren laat het bestuur weten te hebben besloten de uitvoeringsregels aangaande de tegenprestatie naar vermogen te herzien. Ook de bestaande overeenkomsten van de uitkeringsgerechtigden aan wie een tegenprestatie wordt gevraagd zullen, waar nodig, worden aangepast. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om zo nodig te interveniëren.
Kunt u uiteenzetten welke werkzaamheden bijstandsgerechtigden moeten verrichten als tegenprestatie bij Orionis Walcheren?
Van Orionis Walcheren heb ik informatie ontvangen dat de werkzaamheden die bijstandsgerechtigden opgedragen kregen als tegenprestatie niet gespecificeerd waren. Orionis heeft laten weten het beleid rond de tegenprestatie daarom aan te gaan passen.
Hoe onderscheiden de werkzaamheden die bijstandsgerechtigden moeten verrichten als tegenprestatie bij Orionis Walcheren zich van regulier werk?
Orionis Walcheren zal het beleid rond de tegenprestatie aanpassen en daarbij de desbetreffende werkzaamheden tegen het licht houden.
De uitbetaling van langdurigheidstoeslag in Spijkenisse |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de bijzondere bijstand, de langdurigheidstoeslag en de bijdrage voor sport en cultuur voor personen met een laag inkomen in Spijkenisse niet in één termijn worden uitbetaald, maar in vier termijnen?1 2
Ja.
Is het waar dat de uitbetaling van de langdurigheidstoeslag in vier termijnen niet strookt met de tekst zoals opgenomen in de memorie van toelichting van de Invoeringswet Wet werk en bijstand waarin is opgenomen dat de langdurigheidstoeslag voor één jaar toegekend wordt en in één belastingvrij bedrag uitbetaald wordt, zodat er op het moment van uitbetaling ruimte ontstaat binnen het budget waaruit hogere kosten kunnen worden voldaan, zoals vervangingsuitgaven?3 Zo ja, wat is uw oordeel over de handelwijze van de gemeente Spijkenisse?
De in de vraag 2 aangehaalde tekst uit de memorie van toelichting van de Invoeringswet Wet werk en bijstand over de toekenning en uitbetaling van de langdurigheidstoeslag, heeft betrekking op de regeling van de langdurigheidstoeslag zoals die bij het inwerkingtreden van de WWB per 1-1-2004 daarin was opgenomen. Het betrof destijds een strikte generieke inkomensondersteunende maatregel die, evenals de bijstandsnormen, op landelijk niveau was geregeld en de gemeenten géén eigen beleidsruimte bood. Per 1 januari 2009 is de regeling van de langdurigheidstoeslag in de WWB gedecentraliseerd aan gemeenten en is daarmee een bijzondere vorm van categoriale bijzondere bijstand geworden. Sindsdien is het aan de gemeenten om op lokaal niveau voor een periode van 12 maanden de hoogte van de langdurigheidstoeslag vast te stellen, alsmede het aantal termijnen waarin deze toeslag wordt uitbetaald.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de verantwoordelijk wethouder van de gemeente Spijkenisse om haar ertoe te bewegen de bijzondere bijstand, de langdurigheidstoeslag en de bijdrage voor sport en cultuur voor personen met een laag inkomen weer in één termijn uit te betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daar, gelet op de gemeentelijke bevoegd- en verantwoordelijkheid voor de in de vraag genoemde vormen van aanvullende inkomensondersteuning, geen aanleiding toe.
De misstanden bij sociale werkplaats Berckenrode Groep Schiedam (BGS) |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van de onafhankelijke commissie onderzoek integriteit BGS 2012, waaruit blijkt dat er binnen de sociale werkplaats BGS sprake was van (de schijn van) belangenverstrengeling, onzorgvuldig handelen en intimiderend gedrag alsmede onvoldoende aandacht voor de ontwikkelingsmogelijkheden en loopbaan van WSW-medewerkers en overtredingen van wet- en regelgeving, met name van de cao, de wachtlijstverordening en de Arbowet?1
De conclusies van de «Onafhankelijke commissie onderzoek integriteit BGS 2012» zijn zeer stevig. Vooral de conclusie, dat er geen sprake is van enkele incidenten of fouten, maar van een bedrijfsvoering en een werkcultuur die samen uitdrukking zijn van een structureel probleem, is niet mis te verstaan.
Bent u met de commissie van mening dat er geen sprake is van enkele incidenten of fouten, maar van een bedrijfsvoering en een werkcultuur die samen uitdrukking zijn van een structureel probleem: een optelsom van onregelmatigheden, slordigheden, overtreding van regels, ongewenst gedrag en onvoldoende aandacht voor de kwetsbaarheid van de WSW-medewerkers die maakt dat er sprake is van een ernstige situatie?2
Ik ga ervan uit dat de commissie gedegen onderzoek heeft uitgevoerd op basis waarvan zij bovenstaande conclusie trekt, die, zoals ik reeds in de beantwoording bij vraag 1 onderken, niet mis te verstaan is.
Bent u van mening dat – gezien de conclusies van het onderzoeksrapport – de afstand tussen de sociale werkplaatsen en verantwoordelijke gemeenten te groot is geworden, waardoor goed toezicht voor de lokale volksvertegenwoordiging bijna onmogelijk is? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de afstand tussen sociale werkplaatsen en verantwoordelijke gemeenten te verkleinen? Zo nee, waarom niet?
De algemene stelling dat de afstand tussen de sociale werkplaatsen en verantwoordelijke gemeenten te groot is geworden, deel ik niet. In de Wsw is het zo geregeld dat de gemeenten eindverantwoordelijk zijn. Hoe hier vorm en inhoud aan wordt gegeven, is aan de gemeente. Gemeenten hebben alle ruimte en mogelijkheden om zich goed op de hoogte te stellen van het functioneren van het betreffende sw-bedrijf in de uitvoering van de Wsw.
Met de conclusies van het onderzoek van de commissie in de hand, kan ik niet anders dan concluderen dat er in het geval van BGS te weinig is gedaan met die mogelijkheden. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente Schiedam om hier adequaat op te reageren en verbeteringen door te voeren. De brancheorganisatie voor de sw-bedrijven, Cedris, heeft de gemeente aangeboden om haar daarbij van dienst te zijn. Gezien de ernst van het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, heb ik de Inspectie SZW gevraagd om BGS dit jaar opnieuw te inspecteren (zie vraag 4 voor de reikwijdte van het onderzoek van de Inspectie).
Op welke wijze worden sociale werkplaatsen structureel gecontroleerd of zij voldoen aan de wettelijk zorgplicht voor hun werknemers zoals weergegeven in de Arbowet, waartoe behoren het opstellen van een gedragscode, het aanstellen van een vertrouwenspersoon, het inrichten van een meldings- en registratiesysteem, klachtenprocedures, een klachtencommissie en het (laten) verzorgen van training en onderricht van werkgevers en werknemers? Op welke wijze wordt de kwaliteit van deze maatregelen gecontroleerd?3
Werkgevers hebben een zorgplicht voor hun werknemers en zijn volgens de Arbowet verplicht om een beleid te voeren ter vermindering van psychosociale arbeidsbelasting, hetgeen de onderwerpen agressie en geweld, seksuele intimidatie, pesten, discriminatie en werkdruk omvat. Tot de maatregelen binnen dit beleid behoren het opstellen van een gedragscode, het aanstellen van een vertrouwenspersoon, het inrichten van een meldings- en registratiesysteem, klachtenprocedure en klachtencommissie en het (laten) verzorgen van trainingen en onderrichten van werkgevers en werknemers. Het is aan de gemeente om toe te zien op de wijze waarop deze arbozorgelementen worden ingevuld.
De Inspectie SZW houdt geen structurele periodieke controles in de sector sociale werkplaatsen. In de meerjarenstrategie bepaalt de Inspectie waar en wanneer er inspecties worden gehouden. Vanuit deze meerjarenstrategie zijn er zowel in 2011 als in 2012 inspectieprojecten bij de sociale werkplaatsen gehouden. In het project van 2011 zijn de verplichtingen voor de werkgever aangaande psychosociale arbeidsbelasting gecontroleerd. De resultaten van deze controle gaven geen aanleiding dit onderwerp ook in het project van 2012 mee te nemen. Er waren wel enige tekortkomingen, maar er was geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake was van een structureel tekortschieten op dit punt. De uitkomsten van het onderzoek zijn terug te lezen in het projectverslag sociale werkplaatsen 2011, projectnummer A1020.
Werknemers kunnen een klacht indienen bij de Inspectie SZW als ze weten of vermoeden dat hun werkgever zich niet aan de wet houdt. De Inspectie zal daarop een onafhankelijk onderzoek instellen.
Tot het toezichtdomein van de Inspectie behoren wat betreft sociale werkplaatsen met name de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet en regelgeving, de Arbeidstijdenwet en de Wet Minimumloon. De in vraag 1 genoemde knelpunten, onder meer ten aanzien van de bedrijfsvoering en werkcultuur, behoren niet tot het toezichtdomein. Het is aan de gemeente daarop toe te zien.
Bent u bereid om in te zetten op een structurele doorlichting van sociale werkplaatsen door de Inspectie SZW op arbeidsomstandigheden, veiligheid en ergonomische belemmeringen, zodat problemen kunnen worden voorkomen of vroegtijdig kunnen worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 gezegd houdt de Inspectie SZW geen vaste periodieke controles in de sector sociale werkplaatsen. Deze sector behoort wél tot de zogenaamde prioritaire sectoren. In de meerjarenstrategie bepaalt de Inspectie SZW waar en wanneer er onderzoeken in welke prioritaire sectoren worden uitgevoerd. Wanneer er aanleiding is om aan te nemen dat er mogelijk sprake is van structurele misstanden bij sociale werkplaatsen zal de Inspectie SZW daar capaciteit op in zetten.
Behoort de sociale werkplaats BGS tot de groep van negen bedrijven in de sociale werkvoorziening die na herhaalde inspecties nog drie of meer tekortkomingen hadden? Kunt u de lijst met deze negen bedrijven aan de Kamer doen toekomen?4
BGS is inderdaad één van de bedrijven met drie of meer tekortkomingen. Het is niet gebruikelijk dat de individuele bedrijfsnamen worden gepubliceerd. De Tweede Kamer kan desgewenst – vertrouwelijk – inzage krijgen in deze lijst.
Is er tijdens de specifieke inspecties door de Inspectie SZW in de periodes april – november 2011 en september – december 2012 ook geïnspecteerd bij de sociale werkplaats BGS? Zo ja, bent u bereid om de inspectierapporten over BGS uit de voorgaande vijf jaar aan de Kamer te zenden?5
BGS is één van de door de Inspectie SZW onderzochte bedrijven tijdens het inspectieproject van 2011. Het is gebruikelijk dat over de uitkomsten van individuele inspectietrajecten geen mededelingen worden gedaan. De Tweede Kamer kan desgewenst – vertrouwelijk – inzage krijgen in deze inspectierapporten.
Bent u bereid om landelijke richtlijnen voor gemeenten en SW-bedrijven op te stellen met daarin aanwijzingen voor het meten van sociale prestaties middels een sociaal jaarverslag met regels voor de begeleiding op de werkvloer, voor de ontwikkeling van medewerkers, het voeren van jaarlijkse functioneringsgesprekken, het houden van regelmatige werkoverleggen en het geven van een overzicht van de beloning van werknemers en directie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik met mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven is de wijze waarop gemeenten de uitvoering van de Wsw vormgeven een verantwoordelijkheid van gemeenten. Zij kunnen daarbij gebruik maken van sw-bedrijven, maar hebben daarin beleidsvrijheid. De reguliere wetgeving op het terrein van arbeidsomstandigheden is ook van toepassing op sw-bedrijven. Het is niet aan mij om specifiek voor sw-bedrijven additionele regels te stellen. Dit is een bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke gemeente.
Ziet u alsnog een relatie tussen de forse bezuinigingen op de sociale werkplaatsen van de afgelopen jaren op de begeleiding, het verminderen van budget voor werkplekaanpassingen en de onveilige situaties in sociale werkplaatsen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen onmiddellijke relatie tussen. De commissie concludeert dat er bij BGS een sterke focus ligt op omzet draaien, kosten beperken en «zwarte cijfers» houden. Dit laat uiteraard onverlet dat BGS verantwoordelijk is voor een zorgvuldige bedrijfsvoering, goed werkgeverschap en behoorlijke omgangsnormen. Een correcte bejegening van werknemers door collega’s of leidinggevenden dient in alle omstandigheden de normale standaard te zijn.
Bent u bereid om een landelijk onafhankelijk meldpunt voor werknemers van de sociale werkplaats in te stellen, waar klachten over arbeidsomstandigheden, begeleiding, veiligheid en werkdruk kunnen worden gemeld? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het hiervoor geschetste ben ik van mening dat voldoende is geregeld waar werknemers van een Wsw-bedrijf met klachten gehoor kunnen vinden. Daarnaast staat voor een individuele werknemer, afhankelijk van het geschil, de gang naar de rechter open.
Scholen die allochtone leerlingen weigeren |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Allochtone leerlingen vaak niet welkom op «witte» school»?1
Uit het kleinschalige onderzoek kan deze conclusie niet worden getrokken. Er zijn geen duidelijke feiten van allochtone ouders en andere respondenten naar voren gekomen. Ook blijkt dat over het weigeren van leerlingen geen klachten door de ouders zijn ingediend.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat scholen leerlingen weigeren op grond van etnische afkomst?
Ik deel die mening.
Hoe oordeelt u over het onderzoek van het onderzoeksbureau KBA Nijmegen, in opdracht van Forum, waaruit blijkt dat migrantenouders verschillende belemmeringen ervaren bij de toelating van hun kinderen?2
Het onderzoek is gebaseerd op interviews met 14 migrantenouders die problemen hebben met de toelating, 3 schoolbestuurders, 3 schooldirecteuren en 2 gemeenteambtenaren. De resultaten van het kleinschalige onderzoek geven aan dat de toelating van allochtone leerlingen op «witte scholen» in de onderzochte 3 gemeenten volgens de respondenten in sommige gevallen problemen geeft. Op basis van dit onderzoek is moeilijk aan te geven op welke schaal dit gebeurt.
Deelt u de mening dat sprake is van «structurele mechanismen die leiden tot uitsluiting en selectie van leerlingen op basis van etnische afkomst»? Zo nee, heeft u onderzoek dat het tegendeel bewijst?
Op basis van het onderzoek kan niet de conclusie worden getrokken dat daarvan sprake is. Zoals in het onderzoek wordt aangegeven kunnen voor het niet aannemen van een leerling legitieme redenen zijn, bijvoorbeeld omdat de school geen plaats meer heeft, of dat er op school- of gemeenteniveau afspraken zijn gemaakt over de toelating. Bij de genoemde andere (informele) redenen gaat het vaak over «van horen zeggen» of vermoedens.
Deelt u de mening dat de «vrije schoolkeuze» betrekkelijk is als allochtone leerlingen om allerlei schimmige redenen worden afgewezen?
De conclusie dat allochtone leerlingen om schimmige redenen worden afgewezen deel ik niet. De vrije schoolkeuze is voor iedere ouder gelijk, maar tegelijkertijd niet ongelimiteerd. Het schoolbestuur van de basisschool mag leerlingen weigeren. Dit kan bijvoorbeeld als de school geen plaats meer heeft.
Wat onderneemt u om de segregatie tussen zwarte en witte scholen te bestrijden? Bent u bereid om de aanbevelingen van Forum over te nemen?
Het tegengaan van segregatie is lokaal belegd. De lokale educatieve agenda’s bieden de gemeenten ruimte om segregatie met schoolbesturen te bespreken en maatwerkoplossingen te kiezen. Ik ben in overleg met de wethouders van de G4/G33 over de segregatieproblematiek. Ik ben bereid gemeenten te ondersteunen wanneer zich in de uitvoering problemen voordoen. Het inzetten op kwaliteit van het onderwijs is het belangrijkste om segregatie aan te pakken. De aanpak van het kabinet is er op gericht dat iedere school, ongeacht de samenstelling, de best mogelijke kwaliteit kan bieden. Scholen met achterstandsleerlingen ontvangen extra middelen uit de gewichtenregeling. Ook VVE draagt er aan bij dat de (taal)achterstand wordt verminderd.
Een van de aanbevelingen uit het onderzoek is om de aanmeldprocedure meer transparant te maken. In een aantal gemeenten waaronder Nijmegen en Den Haag heeft de gemeente samen met de schoolbesturen een vaste aanmeldprocedure vastgesteld. Dergelijke initiatieven kunnen hieraan bijdragen.
In de Agenda Integratie (Tweede Kamer 2012–2013 32 824) is aangegeven dat een betere betrokkenheid van migrantenouders bij de scholen van belang is, om taalachterstanden en schooluitval terug te dringen. De strekking van het amendement zal worden betrokken bij de uitwerking van deze agenda. De aanbeveling uit het onderzoek om migrantenouders minder kwetsbaar te maken door bewustwording en empowerment zal daarbij worden betrokken.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het amendement van het lid Karabulut, waarmee 400.000 euro wordt vrijgemaakt om ouderinitiatieven te ondersteunen voor het mengen van scholen? Deelt u de mening dat uitvoering van het amendement des te urgenter is geworden?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid grootschalig onderzoek te doen naar de toelating van allochtone leerlingen, teneinde een goed beeld te krijgen van de praktijk?
Het is niet nodig om een grootschalig onderzoek te doen. Ik ben van mening dat iedere school moet streven naar een transparante toelatingsprocedure. In een aantal gemeenten zijn daarover samen met de schoolbesturen afspraken gemaakt. Zie verder het antwoord op vraag 6 en 7.
Het ongewenst toekennen van dubbele nationaliteiten |
|
Sadet Karabulut |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat kinderen, van wie in ieder geval één van de ouders een Turkse nationaliteit heeft, bij inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie automatisch de Turkse nationaliteit als tweede nationaliteit krijgen? Kan een gemeente dit achteraf niet meer ongedaan maken? Zo ja, waarom wordt dit beleid gehanteerd? Zo nee, hoe komt het dan dat het toch voorkomt in, onder andere, de gemeente Almelo?1
Het is niet juist dat kinderen, van wie in ieder geval één van de ouders een Turkse nationaliteit heeft, bij inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) automatisch de Turkse nationaliteit als tweede nationaliteit verkrijgen. Men verkrijgt een nationaliteit slechts op basis van de wettelijke nationaliteitsregels van de desbetreffende staat. De registratie in de GBA is niets anders dan een weergave van (rechts)feiten. In het geval van de registratie van een vreemde nationaliteit gaat het om feit dat op basis van buitenlandse regelgeving is ontstaan. In dit verband verwijs ik gaarne naar mijn antwoord van 12 november 2012 op de vragen van de leden Van Nieuwenhuizen-Wijbenga en Hennis-Plasschaert (beiden VVD) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de automatische registratie van de Turkse nationaliteit in de GBA.2 Doordat de registratie van de vreemde nationaliteit in de GBA een weergave is van de feiten die op basis van buitenlandse regelgeving zijn ontstaan, wordt de registratie van een vreemde nationaliteit in de GBA dan ook slechts beëindigd, indien op grond van de toepasselijke buitenlandse regelgeving de betrokken persoon feitelijk niet meer beschikt over de desbetreffende nationaliteit. Hier is geen sprake van beleid maar van toepassing van de Wet GBA.
Klopt het dat deze inschrijving plaatsvindt ongeacht of de ouders het kind in het Turks familieregister («Nüfus Idaresi») hebben of zullen laten inschrijven? Zo ja, waarom? Wordt bij de inschrijving in de GBA aan de ouders gevraagd of de Turkse nationaliteit als tweede nationaliteit gewenst is, en wordt gecontroleerd of het kind ook is, of wordt, ingeschreven bij het Turks familieregister? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de inschrijving van het kind in het Turks familieregister geen rol speelt bij de registratie van de nationaliteit van het kind in de GBA. Volgens artikel 43, eerste lid, van de Wet GBA worden gegevens over een vreemde nationaliteit ontleend aan een beschikking of uitspraak van een daartoe volgens het ter plaatse geldend recht bevoegde administratieve of rechterlijke instantie, die tot doel heeft tot bewijs te dienen van de betreffende nationaliteit, dan wel opgenomen met toepassing van het betreffende nationaliteitsrecht. De gegevens van het betrokken kind zijn in de GBA opgenomen met toepassing van het Turkse nationaliteitsrecht. Wat dit betreft wil ik nog op het volgende wijzen. In de bovengenoemde beantwoording van eerdere Kamervragen had ik uw Kamer gemeld dat ik, teneinde de gevolgen van de uitleg van de Turkse nationaliteitswetgeving voor de feitelijke registratie in de GBA te bepalen, de Minister van Buitenlandse Zaken had verzocht de centrale Turkse autoriteiten een toelichting te vragen op de Turkse nationaliteitswetgeving en uw Kamer daarover te informeren zodra ik die zou hebben ontvangen.
Uit de inmiddels binnengekomen reactie van de centrale Turkse autoriteiten kan worden opgemaakt dat een persoon bij geboorte uit een Turkse ouder op grond van artikel 7 van de Turkse nationaliteitswet van rechtswege de Turkse nationaliteit verkrijgt. Voor de verkrijging van de Turkse nationaliteit is het niet nodig dat de betrokken persoon bij de Turkse autoriteiten is geregistreerd. Deze registratie is slechts van belang voor het effectueren van de nationaliteit, bijvoorbeeld voor het verkrijgen van een paspoort of een verklaring omtrent het bezit van de Turkse nationaliteit.
Hoe vaak komt het voor dat gemeenten automatisch en zonder toestemming van de ouder(s) meer nationaliteiten dan alleen de Nederlandse toekennen aan een in de GBA in te schrijven kind?
Zoals hiervoor is aangegeven, kennen gemeenten geen nationaliteit toe, maar registreren zij slechts het rechtsfeit dat een persoon een vreemde nationaliteit bezit. De opneming van een hier te lande geboren kind in de GBA vindt plaats op grond van de geboorteakte, opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland. De registratie van de vreemde nationaliteit van het kind geschiedt met toepassing van het bepaalde in het hiervoor genoemde artikel 43 Wet GBA. De registratie van gegevens over burgers in de GBA is niet gebonden aan een toestemming van de betrokken persoon of van diens wettelijke vertegenwoordiger(s).
Bent u op de hoogte van de problemen die deze automatische bijschrijving met zich mee brengt als een kind uiteindelijk afstand wil doen van zijn of haar dubbele nationaliteit, o.a. doordat het Turkse consulaat geen bewijs van afstand van nationaliteit kan overleggen als een persoon niet in het Turkse familieregister staat ingeschreven en doordat een gemeente, indien geen afstandsverklaring kan worden overgelegd, niet over kan gaan tot het verwijderen van de tweede nationaliteit?
Ja.
Klopt het dat personen met een Turkse nationaliteit als niet-effectieve nationaliteit, zich eerst moeten inschrijven in het Turkse familieregister om de Turkse nationaliteit te krijgen, om vervolgens direct afstand te doen teneinde zich uit te kunnen laten schrijven bij de GBA? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het juist dat de registratie van een vreemde nationaliteit in de GBA slechts wordt beëindigd, indien op grond van de toepasselijke buitenlandse regelgeving de betrokken persoon feitelijk niet meer beschikt over de desbetreffende nationaliteit. Dit kan voor betrokkene tot onwenselijke situaties leiden.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze problematiek op te lossen? Wanneer kan een oplossing tegemoet worden gezien, ook voor het in vraag 1 genoemde geval?
Zoals u weet, heeft uw Kamer op 16 april 2013 ingestemd met het wetsvoorstel Basisregistratie personen (Brp), waarin is opgenomen dat in de basisregistratie geen gegevens over een vreemde nationaliteit naast gegevens over het Nederlanderschap worden opgenomen. Dit betekent tevens dat reeds opgenomen gegevens in die gevallen uit de basisregistratie zullen worden verwijderd. Indien het wetsvoorstel ook door de Eerste Kamer wordt aangenomen en in werking is getreden, zal de aan de orde gestelde problematiek tot het verleden behoren.
Het bericht dat PostNL mensen met een arbeidshandicap aan een baan gaat helpen als postbezorger |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe verklaart u dat PostNL in de afgelopen jaren keer op keer heeft gecommuniceerd steeds minder arbeidsplaatsen te hebben voor de toentertijd in dienst zijnde medewerkers met een beperking waardoor medewerkers geen arbeidsplaats meer in het bedrijf konden krijgen en uiteindelijk bij het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) moesten aankloppen, dit terwijl PostNL nu mooie sier maakt met het te werk stellen van mensen met een beperking?
PostNL heeft mij laten weten dat het niet het geval is dat het bedrijf in de afgelopen jaren heeft gecommuniceerd dat er specifiek voor mensen met een beperking minder arbeidsplaatsen beschikbaar zouden zijn. Het bedrijf heeft wel gecommuniceerd dat het aantal arbeidsplaatsen voor medewerkers (met fulltime contracten en grote deeltijdcontracten) gereduceerd wordt. Deze reductie heeft te maken met de grote marktveranderingen in de postsector. De postvolumes dalen sterk, waardoor de kosten per poststuk stijgen. Het bedrijf past zich op deze ontwikkelingen aan.
Volgens PostNL is het bedrijf erin geslaagd om het merendeel van de medewerkers met een medische beperking een nieuwe plaats in de organisatie te geven. Medewerkers die het risico liepen om hun baan te verliezen zijn hierover geïnformeerd en konden gebruik maken van specifieke begeleiding en een mobiliteitsbudget. Tot nu is er voor een beperkt aantal productiemedewerkers (enkele tientallen) naar aanleiding van de hervatte reorganisatie een ontslagaanvraag ingediend. Hieronder zijn enkele medewerkers met een medische beperking.
In antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp, die ik u op 24 april 2013 heb aangeboden1, heb ik laten weten dat ik het recente initiatief van PostNL om ongeveer 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen in de briefpostbezorging als positief beoordeel. Het sluit aan bij de ambitie van het kabinet om zoveel mogelijk mensen, ook uit deze doelgroep, aan het werk te helpen.
Hoe kan het dat het tegen deze medewerkers werkte als zij een beperking hadden en PostNL er nu zelf mensen met een beperking aan een arbeidsplaats helpt? Deelt u het vermoeden dat PostNL de eigen medewerkers met een beperking te dure krachten vond en deze nu vervangt door goedkopere werknemers met een beperking?
PostNL heeft mij laten weten dat het medewerkers met een beperking niet benadeeld heeft ten opzichte van medewerkers zonder beperking. Medewerkers met een beperking krijgen bij gelijke geschiktheid voorrang bij de interne vacaturevoorziening en krijgen bemiddeling bij het zoeken naar passend werk.
Ik heb geen aanwijzingen dat PostNL de eigen medewerkers met een beperking te duur vond en deze nu vervangt door goedkopere werknemers met een beperking.
Het bericht dat Tata Steel geen extra gehandicapten wil |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe verhoudt de beslissing van het 9.000 werknemers tellende bedrijf Tata Steel om slechts 10 werkervaringsplaatsen voor jonggehandicapten ter beschikking te stellen, zich tot uw wens om tienduizenden jongeren met een arbeidsbeperking in reguliere bedrijven aan het werk te helpen en tot het sociaal akkoord waarin u afstapt van het invoering van een actief verplicht quotum en alle jonggehandicapten onderworpen moeten worden aan een herkeuring?1 2 3 4
In het sociaal akkoord hebben kabinet en sociale partners afspraken gemaakt over het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking. Met dit akkoord stellen werkgevers zich garant voor 125.000 extra banen (25.000 voor de overheid) voor deze doelgroep die moeilijk aan de slag komt. Ik reken er op dat werkgevers en werknemers hier de komende tijd mee aan de slag gaan. Het tijdspad van ruim 10 jaar biedt ruimte om daar in te groeien.
De afspraak met sociale partners over extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking is overigens niet vrijblijvend. In het sociaal akkoord is ook opgenomen dat deze afspraak wordt gemonitord. Als werkgevers onvoldoende banen realiseren treedt, na overleg met sociale partners en gemeenten, een quotumregeling in werking met dezelfde aantallen. In 2016 is de eerste meting. Dan moeten er 11.000 banen zijn gerealiseerd.
Het sociaal akkoord dateert van 11 april jongstleden. De uitwerking van de gemaakte afspraken vraagt tijd en maakt nog geen onderdeel uit van lopende cao-onderhandelingen. Dit geldt ook voor de onderhandelingen die Tata Steel in IJmuiden op dit moment met de vakbonden voert over een nieuwe cao. Afgelopen week hebben zij een principe-akkoord bereikt. In dat principe-akkoord is afgesproken dat Tata Steel wederom tien Wajongers een leerwerktraject aanbiedt, met de mogelijkheid tot een arbeidsovereenkomst erna. Tata Steel maakt sinds 2009 cao-afspraken over het jaarlijks aanbieden van tien werkervaringsplaatsen voor jongeren met een Wajong-uitkering. Een inspanning die volgens het bedrijf afgezet moet worden tegen een jaarlijkse werving van ongeveer honderd nieuwe medewerkers, tegen het feit dat drie procent van de actuele personeelsbezetting bestaat uit medewerkers waarvan is vastgesteld dat zij in meerdere of mindere mate arbeidsongeschikt zijn en tenslotte tegen de moeilijke economische omstandigheden waarin de staalsector zich bevindt.
In aanvulling op de lopende cao-onderhandelingen geeft Tata Steel aan naar de toekomst toe zich in te zetten om de afspraken uit het sociaal akkoord over extra banen voor arbeidsgehandicapten te realiseren.
Is het u bekend dat vakbonden, UWV en gemeenten regionale afspraken willen maken met Tata Steel maar dit bedrijf hier niets van wil weten? Wat is uw reactie hierop en bent u bereid om met Tata Steel in gesprek te gaan om hen te bewegen om te komen tot serieuze en regionale afspraken voor werk voor mensen met een beperking? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het aannemelijk dat meer grote ondernemingen zich zullen blijven gedragen als Tata Steel en geen arbeidsplaatsen ter beschikking stellen aan mensen met een beperking omdat ze een «apart bedrijf» zijn? Deelt u deze mening?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er meer (grote) ondernemingen in Nederland die zich om deze reden onttrekken aan de afspraken die in het sociaal akkoord over het openstellen van arbeidsplekken voor mensen met een beperking zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer informeren over bestaande cao afspraken met grote bedrijven in Nederland over het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking? Zo nee, waarom niet?
Voor een indruk van afspraken over het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten in cao’s verwijs ik naar de SZW rapportage «Cao-afspraken 2011», die op 29 november 2012 als bijlage bij het rapport «Duurzame inzetbaarheid in cao en praktijk» naar uw Kamer is gezonden. De peildatum voor deze rapportage is 1 april 2012. Voor deze rapportage zijn 100 cao’s onderzocht, die van toepassing zijn op ca 5,4 miljoen werknemers (ruim 85 procent van de werknemers onder een cao).
Verder verwijs ik naar de website www.cao.szw.nl. Daarop staan alle cao’s die zijn aangemeld en waarvoor een kennisgeving van ontvangst is afgeven (zie onderwerp cao aanmelding, vervolgens overzichten cao/avv).
De combinatie van bijstand en studiefinanciering |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat in sommige gemeenten – in situaties waarin twee personen samenwonen en één van de partners aanspraak moet maken op de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de andere partner studiefinanciering ontvangt – de studerende partner verplicht wordt de maximale aanvullende studiefinanciering te lenen naast de basisbeurs en deze lening door de sociale dienst als voorliggende voorziening van de bijstandsuitkering wordt gezien? Zo ja, op welke wetsartikelen stoelt deze gemeentelijke praktijk?1
Hoe gemeenten precies omgaan met het leendeel van de studiefinanciering van de partners van bijstandsgerechtigden kan ik u niet zeggen. Daarover worden geen gegevens bijgehouden.
Wel kan ik aangeven binnen welk wettelijk kader gemeenten opereren.
Artikel 15, eerste lid, van de WWB bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een toereikende en passende voorliggende voorziening. Studiefinanciering, inclusief de mogelijkheid om een rentedragende lening af te sluiten, geldt volgens constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep als een dergelijke voorziening. Deze passendheid wordt, aldus de jurisprudentie, niet aan die voorziening ontnomen door het feit dat de belanghebbende een aanzienlijke studieschuld opbouwt.2
In de situatie waar u op doelt (ene partner heeft bijstand, andere partner studiefinanciering) heeft de bijstandgerechtigde partner recht op algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande (artikel 24 WWB). Vervolgens dient de gemeente te bezien hoe zij de inkomsten uit studiefinanciering van de studerende partner in beschouwing neemt voor de gezamenlijke middelentoets. Dit inkomen wordt slechts in aanmerking genomen voor zover het gezamenlijk inkomen van beide partners (inclusief de bijstandsuitkering van de ene partner) meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden (artikel 32, derde lid, van de WWB). Daarnaast regelt artikel 33, tweede lid, van de WWB, dat bij bedoelde situatie alleen het deel van de studiefinanciering dat is bedoeld voor levensonderhoud meetelt («normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000»). Dit normbedrag bestaat uit de basisbeurs, de maximale aanvullende beurs en de basislening. Dat een deel van dit normbedrag bestaat uit een – naar keus van belanghebbende al dan niet af te sluiten – lening doet daar niet aan af.3 Centraal staat of er een beroep op een voorliggende voorziening gedaan kan worden, niet of dat feitelijk ook wordt gedaan. Mogelijk ontstaat hierdoor bij belanghebbenden de indruk dat zij maximaal moeten lenen. Dat is niet het geval, maar anderzijds is het ook niet zo dat er door niet te lenen recht op meer bijstand ontstaat. Voor de volledigheid merk ik op dat ouders met inwonende studerende kinderen die enkel inkomsten hebben uit studiefinanciering recht hebben op de volledige bijstandsnorm; de beschreven casus richt zich op de situatie van twee partners.
Uiteraard is een opleiding de beste verzekering tegen toekomstige werkloosheid. Van mensen mag echter in redelijkheid wel het een en ander worden verwacht om ook tijdens een studie bijstandsafhankelijkheid te voorkomen. Ik kan dan ook niet meegaan in uw suggestie om geleende studiefinanciering als voorliggende voorziening voor de bijstandsuitkering te schrappen.
Acht u het wenselijk dat gemeenten de studiefinanciering als voorliggend voorziening gebruiken en hiermee gezinnen of partners stimuleren om zich in de schulden te steken? Zo nee, bent u bereid om deze praktijk te veranderen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een opleiding de beste verzekering is tegen toekomstige werkloosheid en opleidingstrajecten niet in de knop gebroken moeten worden omdat de partner van een student aanspraak moet maken op een bijstandsuitkering? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat er voor schoolverlaters – die de opleiding succesvol met een diploma hebben afgesloten – een schoolverlaterskorting in de Wet Werk en Bijstand is geïntroduceerd voor de duur van zes maanden?
Artikel 28 van de WWB geeft het college de mogelijkheid de norm lager vast te stellen als belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. Reden hiervan is dat belanghebbende tijdens de studieperiode zijn bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering en zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toenemen zodra er een beroep op bijstand wordt gedaan. Aangezien de bijstand is bedoeld als een voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan, en deze kosten bij schoolverlaters lager zijn, acht ik dit een realistische artikel. Ik ben dan ook niet voornemens dit artikel te schrappen.
Is het realistisch om – in tijden van hoge werkloosheid – bijstandsgerechtigden die succesvol een opleiding hebben afgesloten zes maanden een korting te geven op de bijstandsuitkering vanwege het feit dat de bijstandsuitkering hoger is dan de voormalige studiefinanciering en zij hierdoor financieel voordeel zouden hebben? Bent u voornemens om dit artikel uit de Wet Werk en Bijstand te schrappen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de geleende studiefinanciering als voorliggende voorziening voor de bijstandsuitkering te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de gemeente Heerhugowaard fotoherkenningsapparatuur inhuurt om bijstandsgerechtigden op internet op te sporen |
|
Sadet Karabulut |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het bericht waar dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inhuren om op internet vakantiefoto’s van bijstandsgerechtigden op te sporen, zonder dat er een objectief vermoeden is van fraude? Zo ja, op basis van welke wetten en regels is deze inzet gestoeld? Hoe verhoudt de inzet van fotoherkenningsapparatuur voor de opsporing van fraude door bijstandsgerechtigden zich tot de opsporing van strafbare feiten zoals opgenomen in het wetboek van strafvordering artikel 126g?1 2
Vooralsnog is niet gebleken dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inzetten voor de bestrijding van fraude met bijstand zonder vermoeden. De constatering dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inhuren of inzetten om op het internet vakantiefoto's van bijstandsgerechtigden op te sporen, is voor zover nu bekend, onjuist. Gemeenten maken wel gebruik van Suwinet en openbare (sociale) bronnen, zoals Hyves en Facebook, bij zowel het voorkomen als het bestrijden van oneigenlijk- gebruik en/of misbruik van sociale voorzieningen. Dat gebeurt echter niet door het inhuren of gebruiken van fotoherkenningsapparatuur.
Artikel 126g in het Wetboek van Strafvordering (Sv) betreft de bevoegdheid tot stelselmatige observatie. Hiervan is sprake indien het al dan niet heimelijk observeren van een persoon tot gevolg kan hebben dat er een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven wordt verkregen. Daarbij is een aantal elementen van belang, zoals de duur, de intensiteit en het gebruik van technische hulpmiddelen bij het observeren. De officier van justitie zal daarom per geval moeten beoordelen tot welk resultaat de voorgenomen observatie met gebruik van openbare (sociale) bronnen zou kunnen leiden, om te bepalen of er sprake is van observatie in de zin van artikel 126g Sv.
Hoeveel bijstandsgerechtigden in Nederland zijn reeds gevolgd op internet met behulp van fotoherkenningsapparatuur en in welke gemeenten?
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 1.
Wie geeft uiteindelijk toestemming tot de inzet van fotoherkenningsapparatuur? Is hiervoor toestemming nodig van de officier van justitie, zoals bij de opsporing bij misdrijven het geval is?
Voor zover bekend wordt er geen fotoherkenningsapparatuur ingezet voor het opsporen van bijstandsfraude zonder vermoeden van fraude. Voor het raadplegen van openbare bronnen in het kader van toezicht en controle (bestuursrecht), is geen toestemming nodig van de officier van justitie.
Het Landelijk Kenniscentrum Handhaving ontwikkelt een drietal handreikingen «internetonderzoek», ten behoeve van gemeenten. Het betreft handreikingen over de werkprocessen, de inrichting van de ICT en de juridische kaders. In de handreikingen staan adviezen over hoe verantwoord en efficiënt om te gaan met het gebruik van internet voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand, waaronder het toezicht. De handreikingen over werkprocessen en de inrichting van de ICT zijn reeds beschikbaar. De handreiking «juridische kaders» komt beschikbaar in de tweede helft van 2013.
Is er – net als in het Wetboek van Strafvordering – een maximale termijn verbonden aan de inzet dergelijke hulpmiddelen?3
Indien de toepassing valt binnen artikel 126g Sv bepaalt de officier van justitie, met inachtneming van het gestelde in artikel 126g, vierde lid, hoelang de inzet van opsporingsmiddelen duurt. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoe concreet moeten de signalen, feiten en omstandigheden zijn om de inhuur van fotoherkenningsapparatuur te rechtvaardigen bij de opsporing van fraude door bijstandsgerechtigden? Kunt u dit toelichten?
De officier van justitie beoordeelt per geval of de signalen, feiten en omstandigheden voldoende concreet zijn om een observatie te rechtvaardigen. Toepassing van artikel 126g Sv kan alleen plaatsvinden in geval van verdenking van een misdrijf.
Hoe verhoudt de inzet van fotoherkenningsapparatuur om bijstandsfraude op te sporen zich tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op eerbiediging van privéleven)?
Het recht op eerbiediging van het privéleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM is geen absoluut recht. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat inbreuken op dit recht in bepaalde bij wet geregelde gevallen is toegestaan, onder andere ter voorkoming van strafbare feiten. Bij het bestrijden van uitkeringsfraude is hiervan sprake, maar fotoherkenningsapparatuur wordt, voor zover we weten, niet benut.
Acht u de inzet van fotoherkenningsapparatuur proportioneel en subsidiair en hoe verhoudt dit zich tot methodes en technieken voor opsporing van bijstandsfraude?
De beslissing tot het inzetten van fotoherkenningsapparatuur is afhankelijk van de ernst van de zaak. In het kader van de opsporing van bijstandsfraude zal dit alleen als onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek worden ingezet.
Mogelijke misbruik van de tegenprestatie bij het aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten de normen voor de tegenprestatie in de bijstand overschrijden en de uitspraak van de rechter dat een aanbod om 32 uur per week als algemeen medewerker te worden aangesteld niet als een tegenprestatie naar vermogen kan worden aangemerkt.?1 2
Ik verwijs U voor mijn reactie naar mijn brief aan uw Kamer van 9 april jl. (Kamerstukken 30 545, nr. 121) waarin ik een reactie geef op het Zwartboek FNV en de uitzending van Nieuwsuur over werken in de bijstand.
Bent u – gezien de uitwassen in gemeenten – bereid de tegenprestatie in de bijstand te schrappen of tenminste de voorwaarden te verduidelijken opdat eerlijk werk en eerlijk loon voorop komt te staan bij het aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de gerechtelijke uitspraak?
Ik ben niet van plan om de tegenprestatie zoals opgenomen in de WWB te schrappen. Ik ben van mening dat de voorwaarden die in de wet zijn opgenomen helder zijn. De rechter is in de uitspraak van 25/2/2013 tot een duidelijke afweging gekomen en ik zie dan ook geen reden om de voorwaarden verder te verduidelijken.
Wat is uw mening over het idee om de voorwaarden voor de tegenprestatie – zoals opgenomen in de notitie van de minister «wat gaat er veranderen in de WWB» – op te nemen in de Wet Werk en Bijstand, zodat voor iedere gemeente duidelijk is, dat de werkzaamheden van een tegenprestatie een paar uur per dag of per week behelzen en deze werkzaamheden niet voor langere tijd mogen worden uitgevoerd?3
De notitie van het ministerie van SZW op het Gemeenteloket waarnaar u verwijst is opgesteld om gemeenten voor te bereiden op de invoering van de tegenprestatie in de WWB. De inhoud van de passage over de tegenprestatie sluit aan bij de wettelijke bepalingen. Ik zie dan ook geen reden om de wettelijke bepalingen aan te vullen met een zelfde boodschap.
Bent u bereid om voor gemeenten een verplichting in te voeren de werkzaamheden voor de tegenprestatie in een overeenkomst met de bijstandsgerechtigde vast te leggen opdat rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden duidelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De rechten en plichten met betrekking tot de tegenprestatie zijn duidelijk vastgesteld in de WWB. Conform de WWB bepaalt het college aan de hand van de individuele omstandigheden en de beschikbare aangeboden maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie. Ik vind het niet passen om in de wet nadere bepalingen op te nemen over de wijze van uitvoering door gemeenten.
Zijn gemeenten verplicht om bij uitvoering van de tegenprestatie rekening te houden met de individuele omstandigheden van bijstandsgerechtigden en deze vooraf te bespreken door middel van een werkcoach met bijstandsgerechtigden? Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat gemeenten stoppen met het aanbieden van een standaard overeenkomst in het kader van de tegenprestatie?
Zie het antwoord op vraag 4. De wijze waarop de gemeente de afweging maakt rond het opleggen van de tegenprestatie is een kwestie van uitvoering. Gemeenten hebben daarin beleidsvrijheid. Van het bestuur van Orionis Walcheren heb ik begrepen dat zij naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Breda hun uitvoeringsregels en de overeenkomst zullen aanpassen. Naar aanleiding van deze casus zie ik geen reden om verdere stappen te ondernemen.
Deelt u de mening dat reguliere werkplekken en CAO’s onder druk worden gezet, wanneer bijstandsgerechtigden via een tegenprestatie reguliere werkzaamheden verrichten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om gemeenten die zich hier schuldig aan maken, te stoppen?
Een tegenprestatie is geen regulier werk. De wet is daar heel duidelijk over. Het is de verantwoordelijkheid van het college en vervolgens van de gemeenteraad om te bewaken dat de tegenprestatie additionele werkzaamheden betreft. De afwegingen en eventueel debat hierover dienen op lokaal niveau plaats te vinden. Cliënten en hun vertegenwoordigers hebben via cliëntenparticipatie de mogelijkheid om actief daaraan deel te nemen.
Kunt u een definitie geven van «onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden en werkzaamheden die bijstandsgerechtigden bij Orionis in het kader van een tegenprestatie moeten verrichten op straffe van een korting op de uitkering hieraan toetsen?4
De wetgever spreekt van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Het gaat dus om werkzaamheden die een maatschappelijk belang dienen. De precieze invulling daarvan is afhankelijk van de aanwezigheid van maatschappelijk nuttige werkzaamheden in een gemeente. Uit de uitspraak van de Rechtbank Breda blijkt dat in het aanhangig gemaakte geval geen omschrijving werd gegeven van de door betrokkene te verrichten werkzaamheden.
Hoe verhoudt de tegenprestatie in de bijstand zich tot artikel 4 EVRM (verbod van slavernij en dwangarbeid) en het ILO-verdrag nr. 29 (gedwongen arbeid)?5
Bij de tegenprestatie gaat het, zoals ik heb toegelicht in het antwoord op de voorgaande vraag, om het verrichten van kortdurende onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Zoals in de Memorie van Toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Kamerstukken II 2010/11, 32 815, nr. 3, p. 15–16 en nr. 7, p. 52) is aangegeven, gaat het om een nieuwe burgerlijke verplichting en niet om dwangarbeid, verplichte arbeid of gedwongen arbeid in de zin van genoemde verdragen. Het ILO-verdrag spreekt van burgerlijke verplichtingen als het gaat om diensten, uitgevoerd in het onmiddellijk belang van de gemeenschap en diensten, die uit dien hoofde beschouwd kunnen worden als normale, op de leden van de gemeenschap rustende, burgerlijke verplichtingen, op voorwaarde dat de bevolking zelf of haar rechtstreekse vertegenwoordigers het recht hebben zich uit te spreken over de noodzakelijkheid van die diensten. De tegenprestatie stemt daarmee overeen. In het geval van de tegenprestatie gaat het om het opleggen van burgerlijke verplichtingen of kleine gemeenschapsdiensten, aan uitsluitend inwoners die aangewezen zijn op uitkeringen die bekostigd worden uit de algemene middelen. Daarnaast geldt nog de beperkende voorwaarde dat de verplichtingen slechts «naar vermogen» kunnen worden opgelegd.
Staat u samen met voormalig PvdA-kamerlid Spekman achter het credo van de FNV, «Gelijk werk, gelijk loon» en bent u met uw partijgenoot van mening dat invoering van de tegenprestatie op deze manier «totale ondermijning van het minimumloon is» en de PvdA «absoluut niet voor een tegenprestatie in de bijstand is»?6
Zie het antwoord op vraag 6. De tegenprestatie betreft additionele maatschappelijk nuttig werkzaamheden. Als tegenprestatie voor de uitkering. Er is dan dus sprake van een uitkering, niet van een (minimum) loon. Ik ben van mening dat iedereen naar vermogen zijn steentje kan bijdragen aan de samenleving wanneer hij tijdelijk een bijstandsuitkering heeft. Mensen blijven op deze manier betrokken bij de samenleving.
Bent u bereid om ondernemingsraden van een instelling of bedrijf te informeren wanneer bijstandsgerechtigden met behoud van uitkering, via een participatieplaats of langs de weg van een tegenprestatie voor bijstand te werk worden gesteld bij hun bedrijf of instelling? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij ondernemingsraden van individuele bedrijven of instellingen hierover te informeren. In de gevallen dat de Wet op de ondernemingsraden dit vereist, zal de bestuurder van de onderneming in overleg treden met de ondernemingsraad over de mogelijke gevolgen van een dergelijke tewerkstelling.
Het bericht dat PostNL mensen met een arbeidshandicap aan een baan gaat helpen als postbezorger |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hoe sociaal is PostNL» waarin wordt belicht dat PostNL voornemens is om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen als postbezorger?1
Ik heb kennis genomen van het voornemen van PostNL om ongeveer 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen in de (brief)postbezorging. PostNL werkt hierbij nauw samen met de netwerkorganisatie Locus en de brancheorganisatie Cedris. Het gaat om medewerkers die vanuit een Sw-bedrijf of vanuit de bijstand gaan werken als parttime postbezorger. Medewerkers worden duurzaam gedetacheerd bij PostNL. Het Sw-bedrijf is verantwoordelijk voor de werving, opleiding en dagelijkse inzet en begeleiding op de werkvloer. Het voornemen van PostNL sluit aan op een eerdere inzet van PostNL Pakketten om werk te bieden aan 1.200 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de nieuwe pakketsorteercentra. Tijdens een werkbezoek op 26 maart 2013 aan een locatie van PostNL in Waddinxveen heb ik kennisgemaakt met een mensen die als postbezorger en als pakketsorteerder aan de slag zijn.
Ik beoordeel dit initiatief van PostNL als positief. Het sluit aan bij de ambitie van het kabinet om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen.
Deelt u de mening dat mensen met een arbeidsbeperking niet zomaar ingezet mogen worden als goedkoop personeel, zonder uitzicht op een vaste baan? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
De inzet van het kabinet is dat zoveel mogelijk mensen participeren. Bij voorkeur via een reguliere baan, maar als dat nog niet kan door op een andere manier te participeren in de samenleving. Ik vind het positief als mensen aan de slag gaan, ook als dit deeltijdwerk en/of tijdelijk werk betreft.
Deelt u de angst dat deze constructie van PostNL zal leiden tot verdringing van reguliere postbezorgers, mede gezien het feit dat uit onderzoek van de Erasmus Universiteit blijkt dat voor bedrijven, die arbeidsgehandicapten inzetten, de economische belangen zwaarder wegen dan de sociale motieven?
De inzet van PostNL is om de functies van postbezorgers in te vullen met mensen die een parttime arbeidsovereenkomst krijgen. PostNL blijft in heel Nederland werven en selecteren voor de functie van postbezorger. Volgens PostNL is er daarom geen sprake van verdringing.
Het is aan CNV Publieke Zaak en PostNL om eventuele zorgen over arbeidkosten te bespreken. Het is aan bedrijven om, binnen het wettelijk kader, te bepalen welke productiemiddelen worden ingezet. Het beleid van de overheid is erop gericht om, in aansluiting op de bedrijfseconomische afwegingen die bedrijven maken bij het inzetten van kapitaal en arbeid, werkgevers te compenseren voor de verminderde productiviteit van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt die ze aannemen. De sociale motieven om mensen met afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen zijn erg belangrijk, maar er moet tevens aan bedrijfseconomische voorwaarden worden voldaan.
Wat is uw reactie op de kritiek van de vakbond CNV Publieke Zaak die van mening is dat dit plan van PostNL vooral gericht is op het verlagen van de arbeidskosten?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bijstandsgerechtigden worden met behoud van uitkering tewerkgesteld en voor hoe lang? Hoeveel van deze werkzoekenden hebben of krijgen een dienstverband bij PostNL?
PostNL schat in dat indicatief 10 procent van de 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt afkomstig zal zijn uit de doelgroep van bijstandsgerechtigden. Hierbij is sprake van een re-integratieplek om werknemersvaardigheden op te doen. Doel is om duurzame uitstroom naar betaald werk te realiseren. PostNL geeft aan dat deze mensen kunnen reageren op vacatures voor postbezorging en dat zij bij gebleken geschiktheid in dienst kunnen komen bij PostNL. Overigens zoeken bijstandsgerechtigden vaak fulltime werk, terwijl PostNL alleen parttime functies biedt.
Erkent u, nu PostNL keihard zegt dat mensen met een beperking wel goed genoeg zijn om via detachering of met behoud van uitkering werk te doen voor het bedrijf, maar niet goed genoeg zijn om hen in dienst te nemen, de aangekondigde bezuinigingen op de sociale werkplaatsen van tafel moeten?
Nee. De inzet van PostNL om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen sluit aan bij de doelstelling van de Participatiewet om zo veel mogelijk mensen te laten participeren.
Gaat u, nu met PostNL nogmaals duidelijk is geworden dat bijstandsgerechtigden onder het wettelijk minimumloon als nog goedkopere arbeidskrachten tewerkgesteld worden, een einde maken aan de verdringing en uitbuiting die dit als gevolg heeft?
Ik heb thans geen aanwijzingen dat er sprake is van verdringing en uitbuiting.
In Turkije opgepakte vakbondsleden |
|
Sadet Karabulut , Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Turkish police target leftists after U.S. embassy bombing»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat de Turkse politie na het dodelijke incident bij de Amerikaanse ambassade op 1 februari 2013 167 arrestatiebevelen heeft uitgevaardigd en dat inmiddels meer dan honderd mensen, waaronder leden van de onafhankelijke vakbond KESK, zijn opgepakt? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u aangeven hoeveel van de opgepakte individuen leden van de vakbond KESK of andere vakbonden zijn?
Vóór 1 februari 2013 zaten 58 leden van KESK vast. De verdenking luidt dat zij lid zijn van een terroristische organisatie, de DHKP-C.
Op 19 februari 2013 zijn 170 personen aangehouden op dezelfde verdenking. Van deze 170 bevinden zich nog 68 personen in hechtenis; zij zijn allemaal lid van KESK. De tenlastelegging is nog niet bekend.
Kunt u verder bevestigen dat in het afgelopen jaar 59 leden van de KESK vanwege hun vakbondsactiviteiten zijn gedetineerd? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op basis van welke beschuldiging(en) en welke wetgeving de bij vraag 2 genoemde mensen gearresteerd zijn? Betreft het hier anti-terrorismewetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat vakbondswetten in Turkije in strijd zijn met internationale standaarden met betrekking tot vakbondsrechten? Indien neen, waarom niet?2
De ILO heeft herhaaldelijk aangegeven hoe Turkije de wetgeving m.b.t. vakbonden zou moeten aanpassen om strijdigheid met de fundamentele ILO conventies 87 (vrijheid van vakvereniging) en 98 (recht op collectief onderhandelen) op te heffen. Turkije heeft inmiddels op enkele punten verbetering aangebracht. In haar laatste voortgangsrapport oordeelt de Europese Commissie dat in Turkije het recht van vereniging grotendeels in lijn is met Europese standaarden. Echter, er is nog niet voldaan aan de noodzaak om het wettelijk kader voor politieke partijen en vakbonden te veranderen.
Deelt u de opvatting van Human Rights Watch dat er grote problemen bestaan met betrekking tot de huidige anti-terrorismewetgeving in Turkije? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Turkije werkt aan de invoering van het vierde justitiële hervormingspakket.
Doel van dit pakket is onder meer om het aantal gedetineerden in voorarrest drastisch terug te brengen door de definitie van terrorisme te vernauwen tot geweld-gerelateerde daden.
Bent u bereid bij Turkije aandacht te vragen voor het belang dat vakbondswetgeving en anti-terrorismewetgeving in lijn met internationaal rechtelijke standaarden zijn? Bent u bereid te pleiten voor een eerlijk proces voor de bij vraag 2 genoemde opgepakte individuen? Indien neen, waarom niet?
Het justitiële hervormingsproces, in het kader waarvan anti-terrorismewetgeving een prominent onderwerp is, is regelmatig punt van aandacht in gesprekken met de Turkse regering, ook in het kader van het EU-toetredingsproces van Turkije. Vakbondswetgeving is eveneens regelmatig onderwerp van gesprek tussen de EU en Turkije en binnen de ILO. Nederland mengt zich niet in de Turkse rechtsgang, wel zal Nederland de processen met belangstelling volgen.
De vermogensgrenzen van de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen |
|
Sadet Karabulut |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat de verruiming van de bevoegdheid van de raad, provinciale staten en het algemeen bestuur om kwijtschelding van belastingen te verlenen niet is geëffectueerd voor mensen met een uitkering? Kunt u dit toelichten?1 2
Met dagtekening 2 maart 20123 heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer over deze verruiming een brief gezonden. Over dit onderwerp vindt nog overleg plaats binnen het Kabinet, waarbij zorgvuldig zal worden gekeken naar de uitgangspunten uit de brief van 2 maart 2012.
Ziet u mogelijkheden om alsnog tegemoet te komen aan de wens om bij gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van belastingen en heffingen die door gemeenten, provincies en waterschappen worden geheven, de vermogenstoets in zijn geheel gelijk te stellen aan de vermogenstoets die wordt gehanteerd in artikel 34 van de Wet werk en bijstand, zoals bedoeld in het amendement Spekman?3 Zo nee, wat is hiervan de reden?
Ik ben niet voornemens om een gelijkstelling van de vermogenstoets bij kwijtschelding aan de vermogenstoets die wordt gehanteerd in de Wet werk en bijstand, dwingend aan de decentrale overheden voor te schrijven. Hiermee zou sprake zijn van een ongewenste inperking van de beleidsvrijheid van de decentrale overheden.
Acht u het wenselijk dat de vermogensgrens voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, vanwege een ongelukkig peilmoment, door gemeente of provincie niet wordt toegekend, omdat mensen op het peilmoment net bijzondere bijstand, langdurigheidstoeslag of een teruggave van de Belastingdienst op de rekening gestort hebben gekregen en daardoor teveel vermogen op de bankrekening hebben staan? Zo nee, welke maatregelen gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen en ervoor te zorgen dat mensen aanspraak kunnen maken op hun recht op kwijtschelding van gemeentelijke heffingen?
Bij de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen geldt als peilmoment de datum waarop het verzoek om kwijtschelding wordt ingediend. Belastingschuldigen bepalen zelf wanneer zij het verzoek indienen. De kwijtscheldingsregeling stelt hiervoor geen termijn.
De toetredingsvoorwaarden van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen |
|
Jan de Wit , Sadet Karabulut |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Waarom is in artikel 288 van de Faillissementswet ervoor gekozen om toetreding tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) af te wijzen indien deze persoon in de afgelopen tien jaar in de schuldsanering heeft gezeten?
De omstandigheid dat een persoon al eerder gebruik heeft gemaakt van de kans op een schone lei die de schuldsaneringsprocedure biedt, is van meet af aan een wettelijke afwijzingsgrond geweest. Voor 1 januari 2008 ging het hier om een facultatieve afwijzingsgrond, die de rechter in staat stelde om van geval tot geval af te wegen of men bij schuldenrecidive wederom toegang zou mogen krijgen tot de schuldsaneringsprocedure. Met de wetswijziging van 1 januari 2008 is dit een imperatieve weigeringsgrond geworden, teneinde meer rechtsgelijkheid te scheppen en de rechter in de vele schuldsaneringszaken minder te belasten met het invullen van «open normen».
Een categorisch beletsel vormt een eerdere schuldsanering echter niet. De afwijzingsgrond van artikel 288 lid 2 sub d van de Faillissementswet (Fw) is niet van toepassing als de eerdere schuldsanering op een positieve wijze is geëindigd, namelijk als alle schulden betaald konden worden of als de schuldenaar de betaling van zijn schulden gaandeweg weer kon hervatten. Een tweede schuldsanering binnen tien jaar is evenmin een beletsel voor de toegang als die eerdere schuldsanering tussentijds werd beëindigd doordat er bovenmatige nieuwe schulden ontstonden wegens niet-toerekenbare redenen.
Hoe vaak wordt tot dusver gebruik gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 288, tweede, onder d, Faillissementswet, te weten de uitzondering dat de schuldenaar bovenmatige schulden doet of laat ontstaan om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen?
Het is niet mogelijk een exact aantal te geven. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat in de administratie van Bureau Wsnp niet tot in detail de feiten en omstandigheden van iedere zaak worden geregistreerd. Soms ontbreekt een Burgerservicenummer of worden bij verhuizing zaken overgeheveld naar een andere rechtbank, hetgeen een exacte telling bemoeilijkt.
Uit de administratie van Bureau Wsnp blijkt wel dat na 1 januari 2008 minstens 237 personen die de Wsnp doorlopen hebben, binnen 10 jaar na beëindiging van de Wsnp opnieuw zijn toegelaten. Ik concludeer hieruit dat ondanks de tienjaarsregel toch geregeld gebruik gemaakt wordt van de uitzonderingsmogelijkheden die artikel 288, tweede lid, onder d, Faillissementswet nu biedt.
Deelt u de observatie dat, mede vanwege de economische crisis met hoge werkloosheid tot gevolg, steeds meer mensen in financiële problemen komen waarvoor de schuldsanering een oplossing zou kunnen zijn?
Door de recessie groeit de economie al enkele jaren niet of nauwelijks. Daardoor staat de koopkracht onder druk. Het is essentieel dat mensen hun uitgaven aanpassen aan hun inkomsten om zichzelf te behoeden voor problemen. Ik deel de verwachting dat de recessie ertoe zal leiden dat meer mensen in financiële problemen komen. Schuldsanering kan een oplossing zijn, maar moet gezien worden als een ultimum remedium. In eerste instantie wordt bij problematische schulden hulp geboden door de instanties die actief zijn in het minnelijke traject van schuldhulp, dat veelal in de gemeentelijke sfeer wordt verzorgd. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening die per 1 juli 2012 in werking is getreden versterkt deze eerstelijnshulp.
Schuldpreventie en schuldhulpverlening acht ik van groot belang om grote financiële problematiek bij individuen te voorkomen of tijdig in te grijpen. Zij kunnen voorkomen dat het aantal mensen dat daadwerkelijk een beroep moet doen op de schuldsanering al te sterk stijgt.
Wat vindt u van het voorbeeld van de heer D., die in december 2007 een «schone-lei-verklaring» heeft gekregen maar door ontslag in 2011 weer in de problemen is gekomen, als gevolg van deze regels pas in januari 2018 toegelaten kan worden tot de WSNP?1
Het is niet aan mij te beoordelen of het voorbeeld van de heer D. een geval is dat onder de uitzonderingsmogelijkheid valt van artikel 288, twee lid, onder d, Faillissementswet. Deze beoordeling is overgelaten aan de rechter die het schuldsaneringsverzoekschrift onder ogen krijgt.
Bent u bekend met het feit dat in de jurisprudentie pogingen zijn gedaan om de strikte toelatingseisen en de nauwe uitzonderingsgronden op te rekken,2 3 maar dat de Hoge Raad hier niet in mee gaat?4 Wat is uw analyse van deze gerechtelijke uitspraken gezamenlijk? Wat zijn nu precies de grenzen?
Ja. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 februari 2013 (LJN: BY0964) de wettelijke bepaling van artikel 288 lid 2 onderdeel d Fw toegepast zoals de wetgever dat voor ogen stond bij de wetswijziging van 1 januari 2008. Die wetswijziging is juist doorgevoerd om de begrenzingen van een herhaald beroep op de schuldsaneringsregeling duidelijker te trekken dan voorheen het geval was.
Dit betekent niet dat er bij schuldenrecidive geen hulp meer bestaat. Het feit dat men binnen tien jaar voorafgaand aan hernieuwde problematische schulden een schuldsaneringsregeling geheel of gedeeltelijk heeft doorlopen, staat niet in de weg aan een minnelijk schuldhulptraject of aan een beschermingsbewind. De introductie van het schuldenbewind via het wetsvoorstel wijziging bepalingen curatele, beschermingsbewind en mentorschap5 zal er naar verwachting toe leiden dat dit laatste alternatief verder wordt versterkt.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad dat de Hoge Raad geen ruimte heeft voor het doorbreken van de tienjaarstermijn indien de WSNP met een schone lei is geëindigd en er bij de betrokken schuldenaar te goeder trouw weer schulden zijn ontstaan, dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat men slechts één keer in de tien jaar de kans heeft de WSNP te doorlopen, dat er ook geen ruimte is om te concluderen tot toepassing naar analogie van de hardheidsclausule en dat de rechter deze keuze van de wetgever dient te respecteren?5
De Hoge Raad constateert op zichzelf terecht dat artikel 288 lid 2 sub d Fw niet de ruimte biedt om in alle gevallen personen een tweede maal binnen tien jaar een kans op een schone lei te bieden. Dit zou ook niet stroken met het in beginsel unieke en bijzondere karakter van de schone lei, waarbij schuldeisers eens in de tien jaar bij hun schuldenaar geconfronteerd kunnen worden met de oninbaarheid van hun vorderingen. In beginsel is het per tien jaar derhalve een eenmalige kans op een schuldenvrije toekomst, die volgens de jaarlijkse Monitor Wsnp verreweg de meeste schuldenaren ook weten te benutten (circa 72%).
De wetgever heeft – om deze regel te verzachten – uitzonderingen mogelijk gemaakt, zoals hiervoor in antwoord op vraag 1 uiteengezet. Dit is een duidelijke keuze van de wetgever geweest, zoals de advocaat-generaal in zijn conclusie opmerkt. De hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw biedt ruimte voor toelating tot de schuldsaneringsregeling in gevallen waarin de schuldenaar – ondanks twijfels aan de goede trouw – toch weet aan te tonen dat de oorzaak van de schulden al enige tijd onder controle is gebracht. In het licht van de ruimte die de reeds bestaande uitzonderingen op de tienjaarstermijn bieden zie ik onvoldoende aanleiding om die termijn te bekorten of de hardheidsclausule te veralgemeniseren.
Hoe beoordeelt u de slotopmerkingen van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad in zijn conclusie, waarin feitelijk de suggestie besloten ligt dat de wetgever een algemene hardheidsclausule zou kunnen introduceren dan wel zou kunnen kiezen voor het verkorten van de tienjaarstermijn om de knellende werking van artikel 288, tweede lid, onder d, Faillissementswet voor schrijnende gevallen te verminderen?6
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid met voorstellen te komen om de tienjaarstermijn generiek te verkorten dan wel een algemene hardheidsclausule te introduceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De re-integratietrajecten bij sociale werkplaats IW4 voor bijstandsgerechtigden |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het werktraject met behoud van uitkering dat de gemeente Veenendaal inzet voor bijstandsgerechtigden bij sociale werkplaats IW4 op straffe van een korting op de uitkering?1
Veenendaal hanteert in zijn beleid de volgende uitgangspunten: ondersteuning waar nodig, iedereen is naar vermogen actief, werken binnen de beschikbare financiële ruimte van het participatiebudget en de ondersteuning is gericht op stimuleren eigen kracht. De gemeente heeft de mogelijkheid om een bijstandsgerechtigde te activeren via werken met behoud van uitkering of om een tegenprestatie te vragen voor de uitkering.
Acht u het wenselijk dat bijstandsgerechtigden eentonig en geestdodend werk moeten verrichten dat niet of nauwelijks aansluit bij de behoeften van een bijstandsgerechtigde? Kunt u dit toelichten?
Bijstand is het vangnet, uitgangspunt is dat mensen zo snel mogelijk weer zelfredzaam zijn. Daarom moeten mensen die in de bijstand zitten actief op zoek naar werk en is alle gangbare arbeid passend. Tevens geldt dat mensen zich moeten inspannen om te re-integreren en dat de gemeente in dit verband ook verplichtingen kan opleggen. Voor werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt is een periode van diagnose en activering vaak noodzakelijk om een effectieve aanpak naar een reguliere baan te bepalen. Het staat gemeenten vrij daarbij bedrijven in te schakelen die bijvoorbeeld ook de Wsw taken voor gemeenten uitvoeren. Op basis van de uitkomsten van de diagnose kunnen betrokkenen vervolgens zo snel mogelijk naar een reguliere baan worden toegeleid, die het beste aansluit bij de capaciteiten en opleiding.
Bent u in zijn algemeenheid van mening dat het wenselijker is dat bijstandsgerechtigden worden gere-integreerd naar een werkplek passend bij de opleiding, werkervaring en behoefte van de persoon en niet door een werkcarrousel worden geperst zoals bij sociale werkplaats IW4 gebeurt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten of er bij sociale werkplaats IW4 naast bijstandsgerechtigden ook personen met een indicatie voor de sociale werkplaats instromen? Zo nee, is hier sprake van verdringing? Kunt u dat toelichten?
Naast de uitvoering van de Wsw, kunnen de gemeenten de sw-bedrijven inzetten voor andere taken zoals diagnose, begeleiding en re-integratie van bijstandsgerechtigden. Deze taken komen niet ten laste van het aan de gemeente toegekende Wsw-budget en er geen sprake is van verdringing van personen met een sw-indicatie.
Het protocol bij sociale werkplaats Breed in Nijmegen als er geen werk is |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het protocol bij sociale werkplaats Breed in Nijmegen als er onvoldoende werk voor de medewerkers is?1
Uit navraag bij het Sw-bedrijf Breed blijkt dat het document waar u naar verwijst niet een vastgesteld protocol is. Breed geeft aan dat het betreffende document niet is vastgesteld, niet is uitgevoerd door Breed en dat Breed dit ook niet gaat uitvoeren.
Acht u het wenselijk dat werknemers van een sociale werkplaats naar huis worden gestuurd omdat er onvoldoende werk is? Kunt u dit toelichten?
Uit navraag bij Breed blijkt dat het bedrijf, samen met de OR, officieel het stuk «maatregel bij geen werk» heeft vastgelegd. Hierin zijn voorwaarden opgenomen waaronder medewerkers naar huis kunnen worden gestuurd als er onvoldoende werk voorhanden is. Deze voorwaarden zijn opgesteld vanuit het uitgangspunt dat het onwenselijk is om van medewerkers te verlangen dat ze bij het sw-bedrijf aanwezig moeten zijn, zonder dat ze kunnen werken.
Idealiter wordt deze situatie zoveel mogelijk voorkomen door processen te verbeteren en/of meer werk te genereren. Mocht de situatie zich desondanks voordoen dan is het goed dat het bedrijf nadenkt over de gevolgen voor de mensen en hierin ook stappen zet.
Is het juridisch mogelijk om verlofuren (of zelfs loon) van werknemers van een sociale werkplaats in te houden wanneer zij naar huis zijn gestuurd vanwege onvoldoende werk en niet tussen de gestelde tijden contact opnemen? Kunt u toelichten op welke wetsartikelen dit protocol is gebaseerd?
Breed geeft aan dat het een niet vastgesteld protocol betreft. In het wel vastgestelde stuk «maatregel bij geen werk»2 is er geen sprake van het inhouden van verlofuren of loon, aldus Breed.
Angst onder AOW’ers dat zij onbewust uitkeringsfraude plegen |
|
Sadet Karabulut , Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag over angst onder AOW’ers voor uitkeringsfraude?1
De Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW (hierna: Fraudewet) is op 1 januari 2013 in werking getreden. Hiermee is een aangescherpt sanctieregime in werking getreden dat beoogt mensen ervan te weerhouden om de regels te overtreden en de solidariteit tussen burgers binnen de sociale zekerheid te behouden. De boetebedragen voor het overtreden van de regels (fraude) zijn ingevolge deze wet aangepast, de criteria rond gezamenlijke huishouding niet. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft via een brief AOW-gerechtigden geïnformeerd over het gewijzigde sanctieregime. Met deze brief heeft de SVB invulling gegeven aan de wens van de Tweede Kamer om burgers goed over de Fraudewet te informeren. De brief, hoewel feitelijk juist, heeft reacties opgeroepen door de zakelijke toonzetting en heeft tot zorg geleid over de verscherpte maatregelen. De SVB betreurt dit ten zeerste. Het oogmerk van de brief was slechts om AOW-ers volledig te informeren over het gewijzigde sanctieregime. Zorg over het gewijzigde sanctieregime is niet nodig. De samenwoonregels in de Algemene Ouderdomswet (AOW) zijn door de Fraudewet niet gewijzigd. Indien de AOW-gerechtigde vragen heeft of twijfelt, kan hij zijn individuele situatie voorleggen aan de SVB.
Erkent u dat de onduidelijke richtlijnen voor het al dan niet samenwonen van mensen met een AOW-uitkering ervoor zorgen dat veel AOW’ers bang zijn dat zij uitkeringsfraude plegen? Zo ja, wat bent u van plan te doen om deze angst weg te nemen?
In de AOW zijn objectieve criteria opgenomen aan de hand waarvan wordt beoordeeld of sprake is van een gezamenlijke huishouding. Van een gezamenlijke huishouding is volgens deze wet sprake als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (huisvestingscriterium) en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (verzorgingscriterium). Als aan beide criteria is voldaan, kan een gezamenlijke huishouding worden aangenomen. In dat geval worden de ongehuwd samenwonenden qua rechten en plichten gelijkgesteld aan gehuwden en ontvangt ieder van hen een AOW-pensioen van 50% van het wettelijke minimumloon. In de gehele sociale zekerheid geldt dezelfde definitie van gezamenlijke huishouding.
De SVB stelt op basis van objectieve feitelijke omstandigheden in het individuele geval vast of er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Dat is maatwerk. De op dit punt gevormde jurisprudentie biedt daarvoor handvatten. Kern van de jurisprudentie is dat het uiteindelijke oordeel het resultaat is van een afweging van alle factoren, die uitsluitend in het individuele geval kan plaatsvinden. Dit betekent dat de SVB een zekere mate van beleidsvrijheid heeft bij de beoordeling of sprake is van een gezamenlijke huishouding. Het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998 waarborgt dat wanneer een uitvoeringsinstantie vaststelt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, dit tevens geldt voor de toepassing van de andere socialezekerheidswetten. Daarnaast is in alle socialezekerheidswetten de mogelijkheid gecreëerd tot het instellen van beroep in cassatie tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met betrekking tot het begrip gezamenlijke huishouding. Op deze wijze is de rechtseenheid met betrekking tot een uniforme hantering en interpretatie van dit begrip binnen de sociale zekerheid gewaarborgd.
Of er sprake is van een gezamenlijke huishouding moet worden getoetst aan de hand van objectieve criteria. De aard van de relatie, affectief of niet, is niet relevant. Hetzelfde geldt voor de reden waarom men is gaan samenwonen. De wettelijke criteria met betrekking tot het begrip gezamenlijke huishouding zijn nader uitgewerkt in de rechtspraak. Er is uitgebreide jurisprudentie met betrekking tot het huisvestingscriterium voorhanden. Daaruit komt naar voren dat het aanhouden van afzonderlijke woonadressen op zichzelf niet aan het gezamenlijk voorzien in huisvesting of het gezamenlijk hebben van een hoofdverblijf in dezelfde woning in de weg hoeft te staan.2 In dat geval zal redelijkerwijs aannemelijk moeten zijn dat een feitelijke situatie van samenwonen bestaat, doordat slechts één van de feitelijk ter beschikking staande woningen wordt gebruikt dan wel doordat op een andere wijze een zodanig gebruik van woningen wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken. In een dergelijk geval worden in de rechtspraak alle feiten en omstandigheden van het individuele geval in onderling verband bezien, gewogen en beoordeeld. Wat in de ene situatie in het licht van het geheel als een doorslaggevend feit wordt beschouwd om een gezamenlijke huishouding aan te nemen, is in een andere situatie slechts van betekenis in combinatie met andere feiten. Hieruit blijkt dat de feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding divers zijn en niet in één hoofdregel te vatten.
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een gezamenlijke huishouding, dient de SVB in elk individueel geval inzicht te hebben in de feitelijke situatie van zowel het huisvestingscriterium als het verzorgingscriterium. Het is aan de belanghebbende aan te tonen hoe zijn feitelijke situatie in elkaar steekt. Het is raadzaam dat ouderen hun situatie voorleggen aan de SVB. Het tijdig, volledig en juist verstrekken van informatie over de individuele situatie leidt ertoe dat de SVB een goed beeld kan verkrijgen van de situatie waarin betrokkene verkeert, waardoor het mogelijk onbewust plegen van uitkeringsfraude tot een minimum kan worden gereduceerd.
Erkent u dat het bij het opleggen van een boete of sanctie op zijn minst duidelijk moet zijn aan welke eisen moet worden voldaan om gevrijwaard te blijven van boete of sanctie? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het gestelde onder antwoord 2 is bekend aan welke criteria moet zijn voldaan voor het bepalen van een gezamenlijke huishouding en op welke wijze betrokkenen bij twijfel hun daadwerkelijke situatie hierop kunnen laten beoordelen. Er is dan ook geen reden om het sanctieregime aan te passen. De SVB en de rechter die de besluitvorming van de SVB kan toetsen gaan uit van de feitelijke situatie.
Bent u bereid om, zolang er geen duidelijke richtlijnen voor samenwonen gebaseerd op objectieve criteria bestaan, geen boetes en sancties op te leggen vanwege eventuele uitkeringsfraude aan al dan niet samenwonende AOW’ers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat alleenstaande AOW’ers die regelmatig hulp en/of zorg krijgen van een familielid of kennis, zonder dat zij op hetzelfde adres staan ingeschreven, niet als samenwonend mogen worden beschouwd? Ook niet als die zorg eruit bestaat dat er nachten wordt overgebleven?
In de AOW is een uitzondering opgenomen voor de mantelzorger van een hulpbehoevende. Het AOW-pensioen van twee ongehuwde AOW-gerechtigden wordt niet herzien naar 50% als zij een gezamenlijke huishouding gaan voeren omdat één van hen hulpbehoevend is en beiden over een eigen woning beschikken waarvoor ieder voor de eigen woning de financiële lasten draagt. Hulpbehoevend is de persoon die door ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet is staat is om een eigen huishouding te voeren omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve hulp van anderen. De hulpbehoevendheid moet aanleiding zijn voor het gaan voeren van een gezamenlijke huishouding. Voerde men al een gezamenlijke huishouding voor het ontstaan van de zorgbehoefte, dan geldt de uitzondering niet.
Bent u bereid de richtlijnen voor samenwonen die de Sociale Verzekeringsbank (SVB) stelt aan te passen en deze richtlijnen te baseren op objectieve criteria, zoals de aanwezigheid van twee woningen en aan- of afwezigheid van alle daaraan verbonden kosten? Zo nee, waarom niet?
In de regel zal er op basis van de huidige wetgeving geen sprake zijn van een gezamenlijke huishouding als twee personen ieder een eigen woning hebben. In de meeste gevallen zullen die personen ieder in de eigen woning het hoofdverblijf hebben en daar bij de Gemeentelijke basisregistratie (GBA) staan geregistreerd. Een persoon heeft zijn hoofdverblijf daar waar zijn gezin verblijft, zijn persoonlijke bezittingen staan en waar hij gewoonlijk het merendeel van zijn tijd doorbrengt. Het komt echter voor dat een persoon weliswaar op een adres in de GBA staat ingeschreven, maar op dat adres weinig verblijft, terwijl hij veel tijd in een andere woning doorbrengt. Onder die omstandigheden kan de aanwezigheid van twee woningen noch het GBA-adres doorslaggevend zijn bij de beoordeling van de vraag waar een persoon zijn hoofdverblijf heeft. Als een persoon op meerdere adressen verblijft, zal door de SVB aan de hand van de feiten en omstandigheden van het individuele geval worden beoordeeld waar deze persoon zijn hoofdverblijf heeft. Hier geldt, zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven, dat wat in de ene situatie in het licht van het geheel als een doorslaggevend feit wordt beschouwd om een gezamenlijke huishouding aan te nemen, in een andere situatie slechts van betekenis is in combinatie met andere feiten. Hieruit blijkt dat de feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding divers zijn en niet in één hoofdregel te vatten.
Deelt u de mening dat controles op al dan niet samenwonen van AOW’ers alleen mogen plaatsvinden wanneer daar gerede grond voor is? Bent u bereid de steekproefsgewijze controles op al dan niet samenwonende AOW’ers te stoppen, omdat het recht op privacy hiermee in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de belanghebbende om aan te tonen hoe zijn feitelijke situatie in elkaar steekt. Daarvoor geldt in de AOW een inlichtingenverplichting. De SVB kan de verstrekte gegevens verifiëren aan de hand van administratieve controles, bestandskoppelingen of huisbezoeken. Een gerede grond is daarbij niet nodig want het behoort tot het reguliere verificatieproces om de rechtmatigheid van de uitkering te kunnen waarborgen. Bij steekproefsgewijze administratieve controles is de SVB gebonden aan de Wet bescherming persoonsgegevens waardoor de privacy is geborgd. De privacy bij steekproefsgewijze huisbezoeken is geborgd doordat de betrokkene een dergelijk huisbezoek mag weigeren zonder dat dit gevolgen heeft voor zijn uitkering.
Een jonggehandicapte die - ondanks goed functioneren - na 3 tijdelijke contracten wordt ontslagen door een supermarkt |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het ontslag van een goed functionerende jonggehandicapte, die vanwege de afloop van het derde tijdelijke contract wordt ontslagen, omdat deze supermarkt hem geen vast contract wil aanbieden?1
Ja, het staat een werkgever in beginsel vrij om een werknemer al dan niet een volgend contract aan te bieden. De zogenoemde ketenbepaling verplicht hem daar niet toe.
Past de filosofie van deze supermarkt in de geest van het regeerakkoord waar het kabinet inzet op het vergroten van de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking bij reguliere werkgevers?
Dit kabinet streeft ernaar te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt. Het is essentieel om mensen tot hun recht te laten komen en ze in staat te stellen zo veel als mogelijk zelfstandig mee te laten doen aan de samenleving. Participatie, bij voorkeur via werk, zorgt voor sociale, economische en financiële zelfstandigheid en draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en levert een bijdrage aan de economie en sociale cohesie. Om dit te ondersteunen dient het kabinet voor de zomer het wetsvoorstel participatiewet in. Om de inspanningen om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt via een reguliere baan aan het werkt te helpen ook meer bij werkgevers te leggen, werkt het kabinet een quotumregeling uit.
Acht u het wenselijk dat er door reguliere werkgevers een carrousel van tijdelijke baantjes wordt georganiseerd voor jonggehandicapten, omdat werkgevers weigeren jonggehandicapten in vaste dienst te nemen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Ik ben van mening dat flexibele arbeid van belang is voor de dynamiek op de arbeidsmarkt, maar voorkomen moet worden dat flexibele arbeid oneigenlijk gebruikt wordt en verwordt tot een alternatief voor werk dat door vaste werknemers kan worden gedaan. Constructies waarmee een werkgever een vaste aanstelling probeert te omzeilen keur ik in zijn algemeenheid af, niet alleen wat betreft jonggehandicapten. In het overleg van het kabinet met sociale partners over de sociale agenda wordt ook gesproken over de mogelijkheden om flexibele en vaste arbeid beter met elkaar in balans te brengen en de wettelijke bescherming voor verschillende vormen van flexarbeid te verbeteren. Daarbij wordt ook de ketenbepaling betrokken. De uitkomst van deze gesprekken zal in het voorjaar in een Hoofdlijnennotitie aan de Kamer worden aangeboden.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het aantal jonggehandicapten in vaste dienst bij reguliere werkgevers stijgt? Welke doelstelling hanteert het kabinet?
Zie mijn antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u bereid in het quotum – zoals opgenomen in het regeerakkoord – onderscheid te maken tussen tijdelijke arbeidscontracten en vaste arbeidscontracten, zodat de carrousel van tijdelijke contracten en het uitwisselen van jonggehandicapten door werkgevers een halt kan worden toegeroepen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben volop aan de slag met de uitwerking van de quotumregeling. Ik doe dat in nauwe samenspraak met werkgevers en werknemers. Conform de motie Heerma biedt de regering voor de zomer van 2013 de hoofdlijnen van het wetsvoorstel quotumregeling aan de Tweede Kamer aan.
Bent u bereid om het protocol voor persoonlijke ondersteuning – zoals de jobcoachvoorziening – te wijzigen zodat de begeleiding van jonggehandicapten niet automatisch stopt na 3 jaar en bureaucratische aanvraagprocedures voor mogelijke verlenging door werkgevers kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer recent met mijn brief over de driejaarstermijn voor jobcoaching heb geïnformeerd, zie ik geen aanleiding om bij het instrument Jobcoach, dat per definitie tijdelijk wordt ingezet, de termijn van 3 jaar tenzij, anders toe te passen. Voor die gevallen waarbij het UWV het nodig acht een langere termijn de voorziening jobcoach in te zetten, past UWV deze uitzonderingsbepaling ook toe.
Werkloze Friezen die direct bij de sociale werkplaats aan het werk worden gezet |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het waar dat dertien Friese gemeenten een werkproject zijn gestart waarbij mensen die zich aanmelden voor de bijstand direct bij de sociale werkplaats aan het werk worden gezet op straffe van een korting op de uitkering?1 2
Voor de beantwoording van de vragen heb ik nadere informatie van de deelnemende gemeenten ontvangen.
Ja. De mensen waarom het hier gaat worden niet in het kader van de sociale werkvoorziening geplaatst. Het betreft mensen die een beroep op de gemeente doen en via tussenkomst van Empatec aan de slag worden geholpen. NV Empatec is het mensontwikkelbedrijf van 13 Friese gemeenten. Het voert niet alleen de sociale werkvoorziening uit voor gemeenten maar ook andere re-integratiediensten.
Wat is de reden dat sociale werkplaats Empatec bijstandsgerechtigden met behoud van uitkering laat instromen in plaats van personen met een indicatie voor de sociale werkplaats die op de wachtlijst bij Empatec staan? Wat is de primaire doelstelling van sociale werkplaats Empatec?
De mensen waarom het hier gaat worden niet in het kader van de sociale werkvoorziening geplaatst. Dertien gemeenten in het westen van Friesland starten samen met Empatec een proefproject om uitkeringsgerechtigden zo snel mogelijk aan werk te helpen. De gemeenten hebben de keus gemaakt om mensen niet thuis te laten zitten met een uitkering, maar actief aan het werk te helpen.
Kunt u toelichten waarom bij sociale werkplaats Empatec na 1 januari 2014 wel bijstandsgerechtigden mogen instromen, maar geen personen met een indicatie voor de sociale werkplaats? Is het uw intentie om de sociale werkplaatsen om te vormen tot bedrijven waar bijstandsgerechtigden verplicht worden met behoud van uitkering te gaan werken?
Gemeenten hebben beleidsvrijheid in het organiseren van de uitvoering van de Wsw. Veel gemeenten maken daarbij gebruik van sw-bedrijven. Naast de uitvoering van de Wsw kunnen gemeenten de expertise van sw-bedrijven ook inzetten voor andere taken.
Gemeenten krijgen met de inwerkingtreding van de Participatiewet de mogelijkheid om via een nieuwe voorziening beschut werk te organiseren voor mensen met een arbeidshandicap. Zij kunnen daarbij desgewenst de opgebouwde kennis van de sw-bedrijven voor deze groep inzetten.
Kunt u toelichten in welke mate er sprake is van verdringing van werknemers van de sociale werkplaatsen door bijstandsgerechtigden die moeten werken met behoud van uitkering?
Zie het antwoord op vraag 2. Er is volgens de gemeenten geen sprake van verdringing. Empatec verzorgt voor haar gemeenten al jarenlang re-integratietrajecten waarbij continu ca 450 WWB-ers en Wajongers een traject volgen. De bedrijfsvoering is er op gericht dat er voldoende en passend werk is voor zowel WWB-ers als Wsw-ers. In de afgelopen jaren heeft Empatec geïnvesteerd in doorontwikkeling van haar werkbedrijven, zodat er voor beide doelgroepen hoogwaardig werk en opleidingsmogelijkheden zijn ontstaan.
Krijgen bijstandsgerechtigden die verplicht moeten werken met behoud van uitkering na de projectduur de garantie van een vast contract bij een reguliere werkgever of worden zij teruggeplaatst in de bijstand?
Werken met behoud van uitkering is een van de instrumenten die de gemeente kan inzetten om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te activeren en te begeleiden naar werk. Werken met behoud van uitkering is mogelijk voor een beperkte periode. Gedacht kan worden aan een periode van zes maanden. Uitzondering op de genoemde duur van werken met behoud van uitkering vormen de participatieplaatsen. Gemeenten kunnen dit instrument inzetten voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, maar die wel het perspectief hebben dat zij met langere begeleiding weer inzetbaar zijn in reguliere arbeid. Mensen op een participatieplaats kunnen hierbij twee jaar werken met behoud van uitkering. De gemeente kan deze periode onder voorwaarden met maximaal twee keer een jaar verlengen. Bij een participatieplaats staat de toenadering tot de arbeidsmarkt voorop, moet er sprake zijn van een additionele arbeidsplaats waardoor verdringing wordt voorkomen en aan uitkeringsgerechtigden zonder startkwalificatie, wordt na zes maanden scholing of een opleiding aangeboden, tenzij dit niet bijdraagt aan de arbeidsmarktkansen. Gemeenten moeten uitkeringsgerechtigden na zes maanden werken op een participatieplaats en vervolgens elke zes maanden een premie geven, tenzij de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college onvoldoende heeft meegewerkt.
Volgens de betrokken gemeenten hebben tientallen bedrijven inmiddels aangegeven zeer enthousiast te zijn over de nieuwe aanpak en de integrale werkwijze van het proefproject. De werkwijze is er op gericht om mensen zo snel als mogelijk te begeleiden naar een dienstverband bij een werkgever conform de daarvoor geldende cao. Werken bij een werkgever met behoud van uitkering wordt tot een minimum beperkt. In principe wordt hierbij uitgegaan van een periode van maximaal 3 maanden. Empatec streeft naar een proefplaatsing van gemiddeld 1 maand. De werkgever neemt het besluit of personen al dan niet in dienst worden genomen.
Welke reguliere bedrijven hebben zich reeds aan dit werkproject gecommitteerd? Krijgen bijstandsgerechtigden die binnen dit werkproject aan de slag gaan in een reguliere functie bij een reguliere werkgever bijbehorend functieloon betaald zoals omschreven in de geldende cao? Zo nee, wat is hiervan de reden?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u het wenselijk dat bijstandsgerechtigden een jaar lang werken maar onder het minimumloon worden betaald? Deelt u de mening dat dit onwenselijk? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen na drie maanden tenminste het wettelijk minimumloon verdienen met uitzicht op cao-functieloon? Zo nee, bent u tegen eerlijk werk voor eerlijk loon?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de kosten en de baten van het Friese werkproject? Wanneer is het project geslaagd?
Het is niet aan mij om te bepalen wanneer dit project geslaagd is. Dat is ter beoordeling van de colleges en gemeenteraden. De kosten worden binnen de budgetten van de samenwerkende partijen gedekt. Het doel is om meer mensen naar een regulier arbeidsplaats te begeleiden door het ontwikkelen van een gezamenlijke integrale aanpak en door maatwerk. Het streven van de deelnemende gemeenten is om ten opzichte van 2011 5% meer uitstroom naar regulier werk te realiseren.
Wat zijn de regionale werkloosheidscijfers van Friesland? Welke doelstelling hebben de 13 Friese gemeenten geformuleerd als het gaat om het tegengaan van werkloosheid in de regio?
Het CBS (Statline) geeft ten aanzien van het werkloosheidscijfer voor de Provincie Friesland de stand van eind 2011 weer: 5,7% (landelijk was toen 5,4%). Het gemiddelde percentage werkzoekenden (ingeschreven niet-werkende werkzoekenden; NWW) van de dertien betrokken gemeenten bedroeg eind 2011 6,2%. De doelstelling van het proefproject is om de uitstroom naar regulier werk te verhogen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Arbeidsmarktbeleid in de Rotterdamse haven |
|
Sadet Karabulut , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de melding van collectief ontslag voor 35 voltijders door Rotterdam Port Services (RPS)?
Ja.
Is het u bekend dat het hier veelal gaat om oudere werknemers die door het faillissement van SHB parttime bij RPS in dienst werden genomen en dat deze werknemers door de parttime banen hun WW-rechten aan moesten spreken waardoor zij na het ontslag door RPS rechtstreeks in de bijstand zullen belanden? Hoe verhoudt dit ontslag zich tot het tegelijkertijd in dienst nemen van werknemers met tijdelijke contracten, onder andere gestimuleerd door werklozenprojecten waarbij RPS en Transcore ook nog eens dezelfde eigenaar hebben?
Het is mij bekend dat de betreffende werknemers als gevolg van het faillissement van SHB recht hebben gekregen op een WW-uitkering. Net als voor elke andere werknemer geldt ook voor deze werknemers dat als zij vervolgens gedeeltelijk gaan werken hun uitkering wordt beëindigd voor het aantal uren dat zij het werk hebben hervat. Indien deze werknemers vervolgens opnieuw werkloos worden uit die nieuwe baan, kan een nieuw (tweede) recht op WW zijn ontstaan.
Voor zover mij bekend zijn er momenteel nog geen ontslagen gevallen. Er is bij UWV alleen melding gedaan van een collectief ontslag; er zijn nog geen ontslagaanvragen bij UWV ingediend.
Kunt u een overzicht geven van alle nationale en gemeentelijke projecten die zich erop richten jongeren aan het werk te krijgen in de Rotterdamse haven en de voorwaarden voor financiële steun aan deze projecten noemen?
De begeleiding van werkzoekenden op de arbeidsmarkt, waaronder jongeren, is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid van gemeenten. De dienst W&I van de gemeente Rotterdam kan nadere informatie verstrekken over mogelijke gemeentelijke projecten om jongeren aan het werk te krijgen in de Rotterdamse haven. De jeugdwerkloosheid heeft mijn aandacht en is onderwerp van gesprek in het overleg met sociale partners. Ik heb uw Kamer op 17 januari tijdens een Dertigledendebat geïnformeerd over mijn aanpak van jeugdwerkloosheid. Ik heb daarbij toegezegd eind februari een brief te sturen met de tussenstand van het overleg met sociale partners voor wat betreft de aanpak van jeugdwerkloosheid.
Kunt u een overzicht geven van de kosten van deze projecten? Kunt u een overzicht geven van de resultaten van de projecten? Hoeveel vaste dienstverbanden hebben deze projecten opgeleverd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de ruim duizend havenwerkers (waaronder veel sjorders) op een totaal havenwerkers bestand van 7000, die keer op keer een tijdelijk contract krijgen en geen zicht hebben op een vaste aanstelling?1
Ja, ik ken het artikel uit het AD/Rotterdams Dagblad van 15 november 2012 waarin melding wordt gemaakt van bedrijven die jaarcontracten oneindig verlengen met na drie jaarcontracten een onderbreking van drie maanden waarin de werknemer een WW-uitkering ontvangt.
Deelt u de mening dat deze ruim duizend havenwerkers die jarenlang achter elkaar werken voor dezelfde baas, een vaste arbeidsovereenkomst moeten krijgen? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dat te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat flexibele arbeid van belang is voor de dynamiek op de arbeidsmarkt, maar voorkomen moet worden dat flexibele arbeid oneigenlijk gebruikt wordt en verwordt tot een goedkoop alternatief voor werk dat door vaste werknemers kan worden gedaan. In het overleg van het kabinet met sociale partners over de sociale agenda wordt ook gesproken over de mogelijkheden om flexibele en vaste arbeid beter met elkaar in balans te brengen. Dit moet leiden tot een sterkere bescherming van flexwerkers waardoor hun mogelijkheden om te bouwen aan hun toekomst ook zullen toenemen. De uitkomst van deze gesprekken zal in het voorjaar in een Hoofdlijnennotitie aan de Kamer worden aangeboden.
Wordt er misbruik van de wet gemaakt door de sjorders drie tijdelijke contracten te bieden, dan drie maanden de WW in te laten gaan en dan weer aan te nemen? Acht u het gebruik maken van de ketenregel op deze manier wenselijk? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Op grond van de zogenoemde ketenbepaling geldt dat bij elkaar opvolgende tijdelijke contracten bij het 4e contract, of als bij een minder aantal een termijn van 3 jaar wordt overschreden, een vast contract ontstaat. Tijdelijke contracten worden als opeenvolgend gezien als zij elkaar met een tussenpoos van minder dan 3 maanden opvolgen. De regeling geldt ook ten aanzien van elkaar opvolgende werkgevers (bij dezelfde werkzaamheden). Bij cao kan (ten nadele van de werknemer) van het aantal contracten worden afgeweken, van de termijn van 3 jaar, van de tussenpoos van 3 maanden en van de bepaling over elkaar opvolgende werkgevers.
Het staat een werkgever in beginsel vrij een werknemer al dan niet een volgend contract aan te bieden. De ketenbepaling verplicht hem daar niet toe. In de situatie dat een werkgever na drie tijdelijke contracten, vervolgens drie maanden WW opnieuw een contract voor bepaalde tijd aanbiedt, hoeft niet zonder meer sprake te zijn van ontduiking van de ketenbepaling. Op enig moment kan er echter wel sprake zijn van strijdigheid met de bedoeling van de wet. Een en ander is afhankelijk van de feiten. Ik wijs erop dat als een werkgever zich van dergelijke – structurele – constructies bedient waarbij er geen sprake is van afwijking via cao, de rechter hier een stokje voor kan steken. Het is aan de werknemer zelf om zich tot de rechter te wenden.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 kijkt het kabinet samen met sociale partners naar verbetering van de wettelijke bescherming voor verschillende vormen van flexibele arbeid. Daarbij wordt ook de ketenbepaling betrokken.
Wat is uw mening over het feit dat de naar schatting 250 sjorders met tijdelijke contracten, op een totaalsjordersbestand van 450, ook nog een deeltijdovereenkomst hebben, maar zich wel week in week uit, dag en nacht voor de baas beschikbaar moeten houden? Is dit wettelijk toegestaan? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen? Zo ja, behoeft deze wet volgens u aanpassing?
Het is wettelijk toegestaan dat op oproepbasis meer uren worden gewerkt dan volgens de contractuele arbeidsduur. De werkgever en werknemer zijn vrij een oproepcontract af te sluiten waarbij de werknemer zich beschikbaar houdt voor werk.
Ook dit punt loopt mee in het overleg van het kabinet met sociale partners naar mogelijkheden voor verbetering van de wettelijk bescherming voor verschillende vormen van flexibele arbeid.
Deelt u de mening dat ook werkers met tijdelijke contracten en onregelmatig werk zoals bijvoorbeeld sjorders, huishoudelijk werkers en horecamedewerkers, recht hebben op zekerheid en mogelijkheden om te kunnen bouwen aan een toekomst met huisje, boompje en beestje? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen voor meer zekerheid voor flexwerkers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de positie van havenwerkers beschermd dient te worden, juist in deze tijden van crisis? Deelt u de mening dat we opnieuw een systeem van geregistreerde havenarbeid in moeten voeren om dit te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid ILO-verdrag, nr. 137 te ondertekenen, zodat Nederland haar haven en havenarbeiders weer in bescherming zal nemen?
ILO-verdrag 137 over havenarbeid vereist onder meer registratie van havenarbeiders en voorrang bij het vinden van werk van deze geregistreerde havenarbeiders. Het verdrag is in 1975 door Nederland bekrachtigd. Nederland voldeed destijds aan de verplichtingen van het verdrag, onder meer via een bij (bedrijfstak)cao ingestelde (en uit de Werkloosheidswet medegefinancierde) havenpool en een pasjesregeling ter registratie. Het verdrag is in 2006 door Nederland opgezegd. Op dat moment werd niet meer voldaan aan de verdragsvereisten, aangezien de betreffende CAO en de wettelijke voorzieningen waren vervallen. Door het wegvallen van de afspraken tussen de sociale partners om aan de verplichtingen van het verdrag te voldoen zou de regering op dat moment wet- en regelgeving hebben moeten introduceren, die het geldende arbeidsmarktbeleid zou doorkruisen. De situatie is op dat punt niet gewijzigd en geeft het kabinet derhalve geen aanleiding tot herziening van het standpunt met betrekking tot ILO-verdrag 137. Het staat de sociale partners in de haven uiteraard vrij om eigen afspraken te maken over bijvoorbeeld het behoud van werkgelegenheid of bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen.