Het bericht over valse inschrijvingen in de Basisregistratie Personen (BRP) |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht over valse inschrijvingen in de Basisregistratie Personen (BRP)?1
Ja.
Is het waar dat gemeenten te maken hebben met personen die zich inschrijven in de BRP uitsluitend met het doel om een burgerservicenummer (BSN) te verkrijgen of een Nederlands rijbewijs?
Daar zijn aanwijzingen voor.
In hoeveel gemeenten heeft zich dit voorgedaan?
Op dit moment hebben 6 gemeenten het vermoeden dat er in 2014 sprake is geweest van een inschrijving in de BRP op oneigenlijke gronden.
Om hoeveel, vermoedelijk valse, inschrijvingen gaat het?
Er is onderzocht in hoeveel gevallen het vermoedelijk om valse inschrijvingen gaat. Dat vermoeden bestaat in 125 gevallen. De desbetreffende personen werden na onderzoek namelijk niet aangetroffen op het geregistreerde adres. Of het hier ook daadwerkelijk om valse inschrijvingen gaat is lastig met terugwerkende kracht vast te stellen.
Daarom heb ik aan de gemeenten waarin de vermoedelijk valse inschrijvingen zich hebben voorgedaan, gevraagd of zij bij de inschrijving indertijd hebben gehandeld naar de mogelijkheden die de wet biedt om bij de inschrijving in de BRP aan betrokkene te vragen naar aanvullende inlichtingen en geschriften. Als op basis daarvan kan en moet worden vastgesteld dat een persoon ten onrechte is ingeschreven in de BRP (een valse inschrijving dus) en als op basis van de onterechte inschrijving een rijbewijs is omgewisseld, dan wordt de RDW hierover geïnformeerd. De RDW zal het desbetreffende rijbewijs dan met onmiddellijke ingang en met terugwerkende kracht alsnog ongeldig verklaren en als zodanig opnemen in het Rijbewijsregister.
Hoe hebben de betreffende gemeenten gehandeld met de verdachte gevallen?
De betreffende gemeenten hebben de BSN’s van het ministerie ontvangen en voor zover dat nog niet het geval was, hebben zij onderzoek uitgevoerd. In het overgrote deel van de gevallen is overgegaan tot ambtshalve emigratie. Dat betekent dat zij nu als VOW in de BRP staan: Vertrokken, onbekend waarheen. In een deel van de gevallen hebben betrokken burgers zelf aangifte van vertrek gedaan. Bij één gemeente bevindt het onderzoek zich nog in de afrondende fase.
In hoeveel gevallen is er aangifte gedaan bij de politie?
Er wordt geen specifieke registratie bijgehouden van aangiftes over mogelijke fraude met omgewisselde rijbewijzen. Het is dus niet mogelijk hier op basis van de bestaande registratie een uitspraak over te doen. Het kan zijn dat er bij sommige eenheden van de politie aangiften zijn gedaan maar het is op dit moment niet bekend of dit (ook op grote schaal) is gebeurd.
Wat is het kennelijke voordeel van een Nederlands rijbewijs? Hoeveel rijbewijzen zijn er verstrekt op basis van vermoedelijk valse inschrijvingen?
Voor wat betreft de identiteitsfunctie van het rijbewijs geldt dat in de Wet op de Identificatieplicht (WID) zowel Nederlandse rijbewijzen als rijbewijzen uit andere EU-lidstaten zijn aangewezen als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld. Vanuit dat perspectief zou omwisseling van het rijbewijs geen voordeel opleveren. Het is echter mogelijk dat in sectorale wetgeving en in het maatschappelijk verkeer aan het Nederlandse rijbewijs een andere waarde wordt toegekend dan aan rijbewijzen uit andere landen. Zo is denkbaar dat het Nederlandse rijbewijs ten onrechte wordt geassocieerd met het Nederlanderschap.
In 125 gevallen zijn er rijbewijzen verstrekt waarbij er naar aanleiding van nader onderzoek een vermoeden is van een valse inschrijving. De RDW is op de hoogte gesteld van de status van betrokkenen in de BRP.
Is nagegaan of de verstrekte BSN’s zijn gebruikt voor uitkeringen of toeslagen of andere overheidstoelagen? Zo ja, hoe is daarna gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek is gebleken dat in geen van de 125 gevallen een toeslag, uitkering of andere overheidstoelage is aangevraagd.
Welke maatregelen neemt u om de mogelijkheid van het verkrijgen van een BSN of een Nederlands rijbewijs op basis van een valse inschrijving in de BRP te blokkeren?
In de wet BRP wordt geregeld in ondermeer artikel 2.45 wat nodig is voor inschrijving/verhuizing. De gemeente ontleent de aangifte van adres aan de informatie en geschriften die de burger levert, tenzij aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn en de gegevens worden niet opgenomen indien de identiteit van betrokkene niet deugdelijk is vastgesteld.
De meeste gemeenten vragen toestemming van de hoofdbewoner en een huur/koopovereenkomst. Deze werkwijze is opgenomen in het generiek werkproces dat de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) uitgeeft.
Ik heb daarnaast alle gemeenten in december 2014 met een nieuwsbrief geïnformeerd over het fenomeen dat mensen zich op oneigenlijke gronden in de BRP willen inschrijven om de waakzaamheid aan te scherpen. Daarbij heb ik gewezen op het gebruik van de onderzoeksmogelijkheden voordat de registratie daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Denk bijvoorbeeld aan het uitvoeren van een huisbezoek en extra controle van de overgelegde documenten.
In aanvulling hierop zal ik alle gemeenten vragen om altijd alsnog een adresonderzoek in te stellen als iemand binnen vier weken na inschrijving in de BRP een aanvraag doet voor de omwisseling van een nog geldig buitenlands rijbewijs naar een Nederlands rijbewijs. Dit in afstemming met de Dienst Wegverkeer (RDW).
Het bericht 'Gemeente Dronten vraagt geld voor politiek flyeren' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «gemeente Dronten vraagt geld voor politiek flyeren»? Zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?1
Ja. Voor mijn reactie op het bericht verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Zijn u andere gevallen bekend van gemeenten die kosten in rekening brengen voor politiek flyeren? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven?
De gemeente Dronten heeft in haar Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verboden om op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen openbare plaatsen gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden. Het college heeft vier winkelcentra plus een aantal met name benoemde omliggende straten aangewezen als plaatsen waar voormeld verbod toepasselijk is. Van het verbod kan het college ontheffing verlenen, aldus de APV. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot ontheffing rekent de gemeente leges van € 38,10, zulks ingevolge de door de raad van de gemeente Dronten vastgestelde legesverordening.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten heeft mij laten weten dat voor de vaststelling van bedoelde bepalingen uit de APV en de legesverordening gebruik is gemaakt van model-verordeningen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Er mag dan ook worden aangenomen dat er gemeenten zijn met vergelijkbare regelingen. Ik beschik echter niet over landsbrede overzichten van gemeenten met een dergelijke verbodsbepaling, of van gemeenten die voor de aanvraag tot ontheffing van deze verbodsbepaling leges in rekening brengen.
Wat vindt u van de, in het bericht geuite, stelling dat «de gemeente Dronten zich begeeft in de gevarenzone van de Grondwet»?
Met de verwijzing naar de Grondwet wordt waarschijnlijk gedoeld op artikel 7, waar de vrijheid van meningsuiting is vastgelegd. Dit artikel beschermt het recht om de inhoud van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen, waarin gedachten en gevoelens zijn geopenbaard, zonder voorafgaand verlof door verspreiding of door enig ander middel in het openbaar aan het publiek bekend te maken. Ook het recht op het verspreiden van flyers door politieke partijen wordt beschermd door dit artikel.
De in artikel 7 van de Grondwet vastgelegde vrijheid van meningsuiting brengt mee dat een gemeente niet beperkend mag optreden jegens de inhoud van gedrukte stukken e.d. In de rechtspraak is het onder de vrijheid van meningsuiting te vatten verspreidingsrecht uitgewerkt. Dit recht betreft het verspreiden van door middel van drukpers geopenbaarde gedachten en gevoelens via zelfstandige middelen voor bekendmaking ervan, zoals onder meer flyers. Anders dan het kernrecht mag het verspreidingsrecht worden beperkt door lagere regelgevers, zoals in casu de gemeente Dronten. Zij is krachtens artikel 149 van de Gemeentewet bevoegd het in het openbaar verspreiden van gedrukte stukken e.d. aan beperkingen te onderwerpen in het belang van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid en van andere zaken betreffende de huishouding der gemeente. Achtergrond van voormelde verbodsbepaling in de gemeente Dronten vormt de omstandigheid dat door flyeren onevenredig veel overlast en zwerfvuil kan ontstaan, zo heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente mij laten weten.
Naar vaste jurisprudentie is een vergunningenstelsel (voorafgaand verlof) voor het gebruik van een bepaald middel van bekendmaking dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft, niet geoorloofd. Een algemeen verbod tot zodanig gebruik is evenmin toegestaan. Een beperkt verbod (naar tijd, plaats en wijze) is echter mogelijk, mits:
Naar mijn oordeel blijft de APV van de gemeente Dronten, waar deze bepaalt dat een ontheffing nodig is voor het verspreiden van flyers in het gebied waar thans een verbod geldt, binnen de kaders van de bescherming die de Grondwet biedt aan het recht op vrije meningsuiting. De tekst van de bepaling in de APV laat immers ruimte om buiten de door het college aangewezen plaatsen gedrukte stukken e.d. te verspreiden, dan wel om dit, tegen betaling van leges van € 38,10, te doen binnen deze plaatsen. Naar mijn oordeel is hier dan ook geen sprake van een ontoelaatbare beperking van de uitingsvrijheid.
Deelt u de mening dat politiek flyeren valt onder de vrijheid van meningsuiting en dat gemeenten hier geen kosten voor in rekening zouden mogen brengen?
Ik deel de mening dat het recht op het verspreiden van flyers door politieke partijen wordt beschermd door artikel 7 van de Grondwet. Zoals opgemerkt, kunnen gemeenten de bevoegdheid tot het verspreiden van flyers echter aan beperkingen onderwerpen in het belang van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid en van andere zaken betreffende de huishouding van de gemeente. Kiest een gemeente ervoor om in de APV een (beperkte) verbodsbepaling ter zake op te nemen, dan heeft zij op grond van artikel 229a van de Gemeentewet de bevoegdheid om leges te heffen over aanvragen tot ontheffing van deze verbodsbepalingen. Reden van het heffen van leges kan bijvoorbeeld zijn dat eventuele schoonmaakkosten dan niet ten laste komen van de algemene middelen.
De bevoegdheid tot het heffen van leges behoort tot de autonomie die gemeenten hebben op grond van artikel 124 van de Grondwet. Besluitvorming over het heffen van leges, alsmede over de vraag of bijvoorbeeld politieke partijen in verkiezingstijd wellicht kunnen worden uitgezonderd van het legesvereiste, vindt plaats door de gemeenteraad. Wel schrijft artikel 229b van de Gemeentewet voor dat de tarieven van leges zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Deze voorgeschreven beperking van de hoogte van de tarieven strookt ook met het vereiste dat «gebruik van enige betekenis» moet overblijven. Ik heb geen aanwijzing dat de ter zake in rekening gebrachte leges van € 38,10 zijn vastgesteld in strijd met voormeld voorschrift, of dat daarmee een ongeoorloofde inbreuk wordt gemaakt op de vrijheid van meningsuiting.
Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om deze kwestie nader te bespreken met de gemeente Dronten.
Bent u bereid om deze kwestie te bespreken met de gemeente Dronten, en eventueel met andere gemeenten waar dergelijke situaties zich voordoen, en zonodig passende maatregelen te nemen, zodat voor politiek flyeren niet langer kosten in rekening gebracht worden, en reeds geïnde bedragen terugbetaald worden?
Zie antwoord vraag 4.
De ANBI-status van Stichting Rohamaa |
|
Farshad Bashir , Sadet Karabulut |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat Stichting Rohamaa1 een ANBI-status heeft gekregen? Sinds wanneer is dit het geval? Kunt u uitleggen op basis van welke criteria Stichting Rohamaa een ANBI-status heeft gekregen?
Ja. Zoals te zien is op de openbare ANBI-lijst op de website van de Belastingdienst2 heeft Stichting Rohamaa sinds 1 januari 2011 de status van algemeen nut beogende instelling (ANBI).
In algemene zin kan ik aangeven dat instellingen die de ANBI-status willen krijgen hiervoor een aanvraag moeten indienen bij het ANBI-team van de Belastingdienst in ’s-Hertogenbosch. Bij die aanvraag moet de instelling onder meer aangeven welk algemeen nuttig doel3 zij nastreeft en op welke wijze zij dat doel wil dienen. Daarnaast moet de instelling een aantal vragen beantwoorden teneinde te kunnen bepalen of de instelling voldoet aan de regelgeving voor ANBI’s.
Op basis van die informatie wordt beoordeeld of de instelling een algemeen belang beoogt en met haar werkzaamheden ook uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (voor ten minste 90%) het algemeen belang dient of zal gaan dienen.
Het is mogelijk dat reeds op basis van de gegevens die een instelling bij de aanvraag heeft verstrekt een positieve ANBI-beschikking kan worden afgegeven. In andere gevallen wordt nadere informatie bij de instelling opgevraagd alvorens een beschikking wordt afgegeven. Over de specifieke aspecten van het verlenen van de ANBI-status aan Stichting Rohomaa kan ik geen mededelingen doen op grond van de wettelijke geheimhoudingsplicht.
Waarom kan op de website van de stichting niet achterhaald worden waar het geld naar toe gaat, wie de bestuursleden zijn en welke vergoeding zij ontvangen? Zijn dit niet de voorwaarden voor een ANBI-instelling?
Een van de voorwaarden voor de ANBI-status is met ingang van 1 januari 2014 inderdaad dat de instelling verplicht is om via internet informatie met betrekking tot haar functioneren openbaar te maken.4 Het betreft naast meer algemene informatie over de ANBI, informatie over de doelstelling, de bestuurssamenstelling met de namen van de bestuurders, het beloningsbeleid, de hoofdlijnen van het actuele beleidsplan, een actueel verslag van de uitgeoefende activiteiten, de balans en de staat van baten en lasten met toelichting.
ANBI’s die (blijven) weigeren deze informatie op internet openbaar te maken verliezen de ANBI-status.
Sinds wanneer bent u ervan op de hoogte dat Stichting Rohamaa nauwe contacten onderhoudt met zeer extremistische islamitische geestelijken?
Het is mij bekend dat de stichting Rohamaa op 8 maart 2015 een liefdadigheidsgala in Rijswijk zou organiseren. Van een aantal van de beoogde predikers op dit evenement is bekend dat zij behoren tot de stroming van de politieke salafisten. Het gaat hier niet om jihadisten, maar wel om (in beperkte kring) invloedrijke geestelijken. Van sommigen van hen is bekend dat zij in contact staan met radicaal-islamitische personen of organisaties. Van Stichting Rohamaa is al langere tijd bekend dat zij predikers van diverse achtergronden uitnodigt om fondsen te werven.
Handelt de stichting volgens u in strijd met het internationaal recht? Zo ja, hoe rijmt de ANBI-status van Stichting Rohamaa met uw toezegging2 naar aanleiding van het ingediende en vervolgens ingetrokken amendement Bashir en Van Bommel3 dat bij strijdig handelen met het internationale recht doorgaans geen sprake zal zijn van algemeen nuttig handelen, en dat bij instellingen die zich daar schuldig aan maken de ANBI-status reeds worden ingetrokken?
Indien de feitelijke activiteiten van een instelling strijdig zijn met internationaal recht waardoor de instelling niet meer geheel of nagenoeg geheel het algemeen belang dient, kan de ANBI-status van een dergelijke instelling worden ingetrokken. Ik kan verder niet ingaan op dit specifieke geval in verband met de reeds genoemde wettelijke geheimhoudingsplicht.
Vindt u dat bijeenkomsten waar vrouwen en mannen gescheiden zijn, passen bij algemeen nuttig handelen en daarom belastingvoordeel rechtvaardigen? Vindt u dat deze activiteiten bijdragen aan de integratie? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo niet, waarom kan zo’n stichting een ANBI-status krijgen?
In de ANBI-regelgeving is omschreven wat als algemeen nuttig doel wordt beschouwd.7 Het begrip «algemeen nut» is neutraal vormgegeven en wordt ook blijkens de jurisprudentie neutraal getoetst. In beginsel treedt de Belastingdienst niet in de interne aangelegenheden van binnen een instelling geldende regels. De Belastingdienst heeft echter een discretionaire bevoegdheid om bijvoorbeeld indien er een wettelijke norm is geschonden de ANBI-status in te trekken.
Bent u gezien het bovenstaande bereid om de ANBI-status van Stichting Rohamaa met terugwerkende kracht in te trekken? Welke gevolgen heeft dit?
In algemene zin kan worden gezegd dat als een ANBI wordt onderzocht, de Belastingdienst daarbij kijkt welk doel een instelling feitelijk nastreeft en of de feitelijke doelstelling en de feitelijke activiteiten aan een ANBI-status in de weg staan. Als uit het onderzoek blijkt dat een instelling een niet-algemeen nuttig doel nastreeft of de andere voorwaarden van de regelgeving niet naleeft, kan de ANBI-status worden ingetrokken. Onder omstandigheden kan dat met terugwerkende kracht.
Als een instelling de ANBI-status verliest, zijn de fiscale voordelen verbonden aan de ANBI-status niet meer van toepassing. Zo zijn giften aan zo’n instelling vanaf het moment van intrekking niet meer aftrekbaar, tenzij de schenker er op het moment van de schenking op mocht vertrouwen dat de ANBI terecht op de ANBI-lijst stond.
Bent u bereid om de lijst van ANBI-instellingen nogmaals grondig na te lopen en deze op te schonen door instellingen die niet aan de voorwaarden voldoen van de lijst te schrappen?
De Belastingdienst houdt risicogericht toezicht op ANBI’s. Dit toezicht ziet op ca 65.000 instellingen. Bij het risicogerichte toezicht kunnen, naast gegevens die de Belastingdienst zelf heeft, onder andere de website van een instelling en signalen of aanwijzingen die de Belastingdienst bereiken aanleiding vormen om een ANBI te onderzoeken. De voor het toezicht op ANBI’s geldende aanpak heeft er mede aan ten grondslag gelegen dat sinds september 2008 al van zo'n 8700 ANBI's hun ANBI-status is komen te vervallen.
Het bericht ‘Zorginstelling betaalt 3 ton voor interimmer’ |
|
John Kerstens (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zorginstelling betaalt 3 ton voor interimmer»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over topinkomens waarbij bureau BoerCroon een rol speelde?2 Heeft u bovendien kennisgenomen van de acties die de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderneemt tegen hogeschool ArtEZ om het salaris van een interim-bestuurder terug te vorderen?3 Hoe komt het dat BoerCroon vaker (interim-)bestuurders tegen bezoldigingen hoger dan de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semi-publieke sector (WNT) weet te plaatsen?
Ja, ik herinner mij de desbetreffende vragen. De zaak ArtEZ is mij bekend. De WNT-normering geldt voor alle topfunctionarissen die – gedurende een periode van 18 maanden meer dan 6 maanden – anders dan op basis van een dienstbetrekking de functie van topfunctionaris vervullen, de zogenoemde «interim-bestuurders». Voor afspraken gemaakt voor de inwerkingtreding van de wet geldt overgangsrecht. Alle interim-bestuurders moeten aan dit normenkader voldoen; ook de interim-bestuurders die worden aangetrokken vanuit het bureau Boer&Croon. Het is aan de instelling en de accountant om op de juiste en volledige naleving van de wet toe te zien. Als sluitstuk voorziet de WNT in een toezichts- en handhavingsinstrumentarium. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft het toezicht op de naleving van WNT voor het beleidsveld van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ondergebracht bij het CIBG. Naar aanleiding van het bericht, zoals aangehaald in vraag 1, heeft het CIBG informatie ingewonnen over de betreffende casus.
Is het waar dat voor de betreffende interim-bestuurder in 2013 een bezoldiging van 287.823 euro is betaald? Zo nee, welke onderdelen van het artikel zijn onjuist?
Naar ik heb begrepen, is er in 2013 sprake van een totale bezoldiging van € 302.044. Het gaat daarbij om een brutoinkomen van € 287.823 en € 14.221 aan belastbare vaste- en variabele onkostenvergoedingen.
Hoe komt het dat de overeenkomst met de interim-bestuurder reeds in december 2012 is afgesloten, terwijl het «plotselinge vertrek» van bestuurder Honkoop pas daarna – in februari 2013 – aan de orde was?
Uit informatie ingewonnen door het CIBG blijkt dat het contract voor de inhuur van de betreffende interim-bestuurder, met daarin de bezoldigingsafspraken, inderdaad in december 2012 is afgesloten. Enkele weken daarna, per 1 februari 2013 is het bestuur integraal overgenomen door de interim-bestuurder. Dat is op zich geen ongebruikelijke handelwijze.
Is het contract met de interim-bestuurder inderdaad reeds in december 2012 overeengekomen? Zo ja, waar blijkt dat uit en hoe hebt u dit kunnen controleren?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wellicht geen toeval is dat het betreffende contract «nog net aan het einde van 2012» – en dus ook voordat de WNT in werking trad – is afgesloten, om een hogere vergoeding dan op grond van de WNT was toegestaan, mogelijk te maken? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Uit navraag door het CIBG blijkt dat Eleos in het derde kwartaal van 2012 contact heeft gezocht met Boer & Croon. Dit omdat diverse verbeterplannen niet tot het gewenste resultaat hadden geleid en Eleos zich reeds in een kwetsbare financiële situatie bevond. Voordat het desbetreffende contract werd afgesloten is het vraagstuk nader geanalyseerd en is tijd aangewend om een kandidaat te kunnen selecteren die voldeed aan het gewenste profiel. Uiteindelijk is het contract in december 2012 afgesloten. In de praktijk komt het vaker voor dat een contract enige tijd voor de formele startdatum van de functievervulling wordt afgesloten.
Deelt u de mening dat de Raad van Toezicht van deze instelling er voor had moeten zorgen dat het contract met de interimmer niet nog net aan het einde van 2012 werd afgesloten, maar in plaats daarvan aan het begin van 2013? Wat was de reden dat er zoveel haast was bij het afsluiten van het contract?
Zie antwoord vraag 6.
Is in deze casus formeel binnen de kaders van de WNT gehandeld? Zo ja, deelt u de mening dat hier volledig in strijd met de geest van de WNT is gehandeld en dat dit gedrag zich niet verhoudt tot de doelstellingen van de WNT? Zo nee, op welke wijze gaat u of de instelling geld terugvorderen van de betreffende bestuurder dan wel van BoerCroon?
Er is sprake van een overschrijding van de maximum bezoldigingsnorm van de WNT, maar omdat de bezoldiging voor de inwerkingtreding van de wet is overeengekomen, valt deze onder het overgangsrecht. Er kan dus geen sprake zijn van terugvordering. Aan overgangsrecht kan niet worden getornd. Waar op vrijwillige basis eerder aan de normstelling wordt voldaan, juich ik dat uiteraard toe.
In welke schaal van de WNT-staffel voor de zorgsector bevindt de betreffende zorginstelling zich? Is het salaris voor de betreffende bestuurder inmiddels inderdaad verlaagd tot het verlaagde maximum uit de staffel, of tot de maximale bezoldigingsnorm uit de WNT? Indien dat laatste het geval is, betreft dit het maximum van WNT1 of van WNT2?
In 2014 zijn, met de WNT-norm als maximum, gestaffelde normen van kracht geworden in de zorg. Daarbij geldt overgangsrecht voor bestaande gevallen, zoals bij de desbetreffende bestuurder. Of de bezoldiging van de bestuurder desondanks verlaagd is, zal blijken uit de jaarverantwoording van 2014. Alle zorgorganisaties dienen de gegevens voor de jaarverantwoording van 2014 uiterlijk 1 juni 2015 aan te leveren, voorzien van een accountantsverklaring.
Deelt u de afkeuring over de rechtvaardiging die door de instelling wordt gegeven dat goed bestuur dergelijke bedragen waard is? Hoe verhoudt een dergelijke redenering zich naar uw mening tot de verdubbeling van het verlies van deze instelling gedurende de periode dat de interimmer daar actief was?
De beloning van een werknemer is binnen de gegeven arbeidsmarktomstandigheden over het algemeen gebaseerd op functiezwaarte en de daaraan verbonden functiewaardering. Uitgangspunt is dat alle werknemers een toegevoegde waarde hebben die groter is dan hun loonkosten. Daarbij is het overigens meestal onduidelijk/ondoenlijk om de toegevoegde waarde binnen een organisatie precies toe te rekenen aan de verschillende werknemers. In dit specifieke geval geldt bovendien het normenkader van de WNT. In dat licht bezien is in zijn algemeenheid de aangehaalde rechtvaardiging een verkeerde.
Het Nedersaksisch |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Is het u bekend dat UNESCO 21 februari heeft uitgeroepen tot Internationale Moedertaaldag, en hiermee de aandacht wil vestigen op taal als cultureel erfgoed?
Ja.
Kunt u zich de toezeggingen herinneren in het verslag van een schriftelijk overleg van 24 april 2014 (Kamerstuk 33 750 VII, nr. 54) over uw inspanningen rond het erkennen van het Nedersaksisch onder deel III van het Europees Handvest inzake regionale talen?
Op dit moment werk ik aan de vijfde periodieke rapportage inzake de door Nederland getroffen maatregelen met betrekking tot de implementatie van het Handvest. Ik ben voornemens om deze rapportage, die betrekking heeft op de periode 2012–2014, dit voorjaar af te ronden. Daarna zal duidelijk worden wanneer de Raad van Europa Nederland zal bezoeken. In het verslag van het schriftelijk overleg van 24 april 2014 heb ik opgemerkt dat dit bezoek een moment kan zijn om de balans op te maken over de implementatie van het Europees Handvest en dat ik mij voor kan stellen dat dit aanknopingspunten kan bieden om de positie van het Nedersaksisch onder het Europees handvest tegen het licht te houden. Ik acht het niet opportuun om hier vooruitlopend op het bezoek van de Raad van Europa al uitspraken over te doen.
Kunt u aangeven wat de (ambtelijke) gesprekken tussen uw ministerie en vertegenwoordigers van de Samenwerkende Organisaties in het Nedersaksisch Taalgebied (SONT) sindsdien hebben opgeleverd?
In het verslag van het schriftelijk overleg over het Nedersaksisch van 24 april 2014 heb ik opgemerkt dat ik het Nedersaksisch als een wezenlijk onderdeel van het Nederlandse culturele erfgoed zie. Dat geldt ook voor de andere regionale talen en ik ken dan ook grote waarde toe aan de verdere bevordering van deze talen. Naar mijn overtuiging zijn inspanningen vanuit de samenleving en de decentrale overheden hier de belangrijkste waarborg voor. De bijdrage vanuit het Rijk dient hier een aanvulling op te zijn. In de constructieve overleggen die in de afgelopen periode op ambtelijk niveau met SONT zijn gevoerd is er in verkennende zin al over de bijdrage die ik aan de bevordering van de taal kan leveren gesproken. In de komende periode zal in overleg met SONT worden bekeken hoe deze bijdrage concreet vorm kan worden gegeven.
Wat is op basis van deze gesprekken het «actuele beeld» van het beleid, de inspanningen en resultaten van decentrale overheden inzake de bevordering en bescherming van het Nedersaksisch? Bent u nog steeds van mening dat de huidige inspanningen ontoereikend zijn om het Nedersaksisch te kwalificeren onder deel III?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer in 2015 staat het bezoek van de Raad van Europa gepland aan Nederland om onderzoek te verrichten naar de naleving van het Europees Handvest? Op welke wijze is uw ministerie betrokken bij deze evaluatie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, nu in het verslag van 24 april 2014 het kabinet aangaf zich te kunnen voorstellen dat het bezoek van de Raad van Europa «ook aanknopingspunten biedt om de positie van het Nedersaksisch onder het Europees Handvest tegen het licht te houden», om het komend jaar uw eigen stellingname over erkenning onder deel III te heroverwegen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke waarde en betekenis u hecht aan het voortbestaan van streektalen en welke extra maatregelen u bereid bent te nemen om het gebruik van streektalen te beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageert u op het pleidooi van de Nederlandse Orde van Advocaten dat er een rechterlijke toets vooraf moet gaan aan het onderscheppen van telefoongesprekken en e-mails tussen advocaat en cliënt door de inlichtingendiensten?1
Ik ben van mening dat het verkeer tussen advocaten en cliënten voldoende is beschermd. De diensten kunnen in het kader van hun wettelijke taakuitvoering slechts onder strikte voorwaarden overgaan tot het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en de verkregen informatie aan derden verstrekken. Naast de waarborgen die voor iedere uitoefening van een bijzondere bevoegdheid gelden (er moet zijn voldaan aan de vereisten van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit), zijn ten aanzien van de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens verschoningsgerechtigden extra criteria gesteld, die zijn vastgelegd in intern beleid. Zo wordt extra terughoudendheid betracht bij de uitoefening van bijzondere bevoegdheden tegen verschoningsgerechtigden. Voor de inzet van de afluisterbevoegdheid is toestemming van de Minister vereist. In het verzoek om toestemming moet expliciet worden gewezen op het feit dat de inzet jegens een verschoningsgerechtigde wordt uitgeoefend en op de extra eisen die hiervoor gelden. Daarbij geldt de toestemming voor deze inzet voor een maand in plaats van de wettelijke termijn van ten hoogste drie maanden. Jegens een verschoningsgerechtigde die een non-target is kunnen bovendien slechts bij hoge uitzondering bijzondere bevoegdheden worden uitgeoefend. Een non-target is in dit verband een persoon uit de omgeving van een target jegens wie een bijzondere bevoegdheid wordt ingezet teneinde zicht te krijgen op een target. Verder wijs ik erop dat gegevens verkregen uit de inzet van een bijzondere bevoegdheid alleen mogen worden uitgewerkt indien dit strikt noodzakelijk is voor de goede taakuitvoering van de diensten. Ook zullen gegevens verkregen uit de inzet van de bijzondere bevoegdheden tegen een verschoningsgerechtigde in de regel niet in een ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie worden opgenomen.
De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) ziet toe op de rechtmatige uitvoering van de Wiv 2002 en heeft al een aantal malen getoetst of de bijzondere waarborgen die gelden voor verschoningsgerechtigden door de diensten worden nageleefd. Inzake de aangehaalde klachtprocedure constateert de CTIVD dat de AIVD de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen verschoningsgerechtigden, althans tegen advocaten, van voldoende waarborgen heeft voorzien en dat de dienst in algemene zin terughoudend is bij de inzet ervan. De geconstateerde tekortkomingen zien niet op het uitwerken van gegevens verkregen uit de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen verschoningsgerechtigden, maar uit de inzet jegens cliënten/derden (indirect tappen). In mijn zienswijze heb ik het advies van de CTIVD overgenomen. Het beleid is verder aangescherpt en de ten onrechte uitgewerkte gesprekken zijn verwijderd en vernietigd.
Gelet op het bovenstaande zie ik geen noodzaak tot het voorgestelde invoeren van een rechterlijke toets in dit kader. Ik merk daarbij nog op dat de Commissie evaluatie Wiv 2002 (Commissie Dessens) geen aanleiding heeft gezien om een aanbeveling ten aanzien van verschoningsgerechtigden te doen.
Bent u van mening dat het verkeer tussen advocaten en cliënten voldoende is beschermd, gezien het feit dat de Commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft geconstateerd dat de Algemene inlichtingen en -veiligheidsdienst (AIVD) gesprekken ten onrechte heeft uitgewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in navolging van het wetsvoorstel waarin wordt voorgesteld het afluisteren van journalisten vooraf te laten gaan door een rechterlijke toets een dergelijke waarborg ook voor advocaten te laten gelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer legt u een dergelijke wetswijziging voor aan de Tweede Kamer?
Aanleiding voor de betreffende wetswijzing is een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zogenoemde Telegraafzaak. De uitspraak van het EHRM noemt journalistieke bronnen als een van de basiselementen voor de persvrijheid in een democratische samenleving en van groot belang voor de rol van journalisten als «public watchdog». Gelet op dit belang en het mogelijke «chilling effect» dat een beperkende maatregel kan hebben op de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting, kan een dergelijke maatregel niet verenigbaar zijn met artikel 10 EVRM tenzij het is gerechtvaardigd door een «overriding requirement in the public interest». Waarborgen ter bescherming van de vrijheid van meningsuiting in zaken onder artikel 10 EVRM worden door het EHRM altijd aan een bijzondere toets onderworpen juist vanwege het hiervoor genoemde belang. Ik stel mij op het standpunt dat met het wetsvoorstel aan de uitspraak van het EHRM volledig uitvoering is gegeven en dat er, nu deze betrekking heeft op de specifieke positie van journalisten binnen de context van artikel 10 EVRM, geen aanleiding is om aan de uitspraak consequenties te verbinden voor andere beroepsgroepen, zoals advocaten. Dit mede in het licht van het hiervoor geschetste met waarborgen omklede stelsel waarin de diensten bij de uitoefening van de hun toegekende (bijzondere) bevoegdheden aan strikte voorwaarden zijn gebonden en daarop (structureel) toezicht plaatsvindt door de CTIVD.
het bericht 'IS ziet immigrant als wapen' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Opstelten (VVD), Fred Teeven (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «IS ziet immigrant als wapen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het «code rood» is aangaande de controle over onze eigen grenzen, aangezien er in Libië tussen de 200.000 en 600.000 mensen klaar staan naar Europa te komen en er zich tussen hen zeer waarschijnlijk vele islamterroristen bevinden die gemakkelijk Nederland kunnen bereiken? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU, inclusief de uitvoeringsorganisaties, zijn alert op signalen van misbruik van de vluchtelingenstroom door ISIS of andere jihadistische organisaties naar Nederland of Europa. Er zijn onbevestigde signalen dat personen met jihadistische sympathieën de vluchtelingenstroom gebruiken om Europa te bereiken. De Europese Unie heeft de nodige maatregelen getroffen om signalen van betrokkenheid bij terrorisme en jihadisme tijdig in het grenstoezicht te onderkennen.
In Nederland bestaat binnen de uitvoerende organisaties van de vreemdelingenketen een meldstructuur voor signalen dat een vreemdeling mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. In de interne communicatie wordt de meldstructuur voor signalen van betrokkenheid bij terrorisme, radicalisering en jihadisme nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Dit gebeurt door middel van informatieberichten aan medewerkers en presentaties op de verschillende locaties. IND, DT&V en COA maken hierbij waar nodig gebruik van de kennis en expertise die aanwezig is bij de NCTV. Om ervoor te zorgen dat relevante signalen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bereiken investeren de organisaties in de vreemdelingenketen continu in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn (awareness) van alle medewerkers. Daarnaast heeft de Koninklijke Marechaussee een specifiek handelingskader opgesteld voor het grenscontroleproces. Ten slotte zit de IND in het Gezamenlijk Comité Terrorismebestrijding (GCT) onder voorzitterschap van de NCTV waarin gesproken wordt over onderwerpen op het gebied van terrorisme en terrorismebestrijding. Dit afstemmingsoverleg vindt ten minste zes keer per jaar plaats of vaker als de actualiteit daartoe aanleiding geeft.
Kunt u garanderen dat er geen islamterroristen naar Nederland zullen komen via de Italiëroute, en zo nee, waarom blijft u de Nederlandse bevolking dan toch blootstellen aan eventuele islamterroristen?
Zie antwoord vraag 2.
De tot nu toe verstrekte informatie over de omvang en aard van (legale) identiteitswisselingen en mogelijke fraude met reisdocumenten |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van de identiteitsvraagstukken waar diensten zoals de politie, het NVIK en de Matching Autoriteit, in de dagelijkse taakuitoefening tegenaan lopen?1
Identiteitsvraagstukken behelzen voornamelijk het achterhalen van de juistheid van de opgegeven identiteit binnen de strafrecht- of vreemdelingenketen. Indien opsporingsdiensten of ketenpartners in de vreemdelingenketen vermoeden dat gebruik wordt gemaakt van een andere identiteit, wordt in de strafrechtketen door de Matching Autoriteit en in de vreemdelingenketen door het NVIK, nader onderzocht of hier ook daadwerkelijk sprake van is. De Matching Autoriteit en het NVIK werken nauw samen bij identiteitsonderzoeken. Als vaststaat dat gebruik wordt gemaakt van een andere identiteit wordt de leidende identiteit vastgesteld en doorgegeven aan de relevante diensten en wordt de persoon in kwestie vervolgd wegens identiteitsfraude.
Kunt u een overzicht geven van de aanbevelingen in de eerder aangehaalde scriptie van de heer Postma die volgens u daadwerkelijk kunnen bijdragen aan verbetering van de aanpak van deze problematiek en aangeven welke vervolgactie u op deze aanbevelingen neemt en welke instanties daaraan uitvoering gaan geven?2
De aanleiding voor de afstudeerscriptie betrof het signaal dat de gekoppelde informatiesystemen in de strafrechtketen en daarbuiten niet berekend zouden zijn op de veranderende «dynamische identiteit», zeker als daarbij synchronie een rol gaat spelen. In de scriptie van de heer Postma worden op basis van het gedane onderzoek op persoonlijke titel een aantal aanbevelingen geformuleerd.
De aanbevelingen in de scriptie van de heer Postma zijn in algemene zin gericht aan het adres van de partners in de straf- en vreemdelingenketen, zoals het Openbaar Ministerie, De Justitiële Informatiedienst, de Nationale Politie, de Vreemdelingenpolitie, de Zeehavenpolitie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Koninklijke Marechaussee, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Dienst Terugkeer en Vertrek.
Hieronder volgt een overzicht van de aanbevelingen en de door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie genomen vervolgacties.
Er wordt momenteel gewerkt aan het beter delen van informatie tussen de relevante organisaties. Dat wordt nu onder meer gerealiseerd door informatie van de Matching Autoriteit voor andere diensten zichtbaar te maken in de Strafrechtketen Databank (SKDB) waartoe uitsluitend geautoriseerde personen toegang hebben.
De SKDB registratie is leidend in het delen van de informatie tussen de diensten. De politie registreert alle relevante informatie in de SKDB.
Het buitenlands persoonsnummer wordt opgenomen in het politiesysteem Basis Handhaving, in de Basisregistratie Personen (BRP) en in de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV).
Indien gebruik kan worden gemaakt van biometrie is dit niet nodig, immers bij biometrische verificatie worden naamswijzigers herkend. Voor registraties zonder biometrie zou dit zinvol kunnen zijn. Er moet dan gekeken worden naar de mogelijkheden om nieuwe registraties ook langs historische namen, aliassen en pseudoniemen te laten lopen. Om dit mogelijk te maken zal de SKDB worden aangepast.
Dit gebeurt reeds in de BVV en de SKDB.
Vooralsnog is er geen noodzaak tot een Europese databank. Daarbij komt dat het inrichten van een Europese databank veel vergt van de EU-landen. Elk land moet dan bijvoorbeeld beschikken over een gelijksoortige nationale administratie met een minimale set aan gegevens. Bovendien zijn er landen die geen bevolkingsadministratie kennen zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.
De wijze waaropde politie het identiteitsonderzoek uitvoert, wordt permanent door de politie gemonitort en bijgestuurd, zowel op zaaksniveau als op beleidsmatig niveau. Zaken waarop de politie bijstuurt bevatten een aantal van de verbeterpunten die Postma noemt.
Kunt u aangeven op welke wijze en door welke instanties en organen het diepgravende onderzoek in zowel de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV) als in de Basisregistratie Personen (BRP) heeft plaatsgevonden op basis waarvan gebleken zou zijn dat er geen sprake is van fraude door dubbele inschrijvingen?3
Voor de BRP is het onderzoek gedaan door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, met zo nodig het inschakelen van gemeenten voor verder (bronnen-) onderzoek en afhandeling. Binnen het systeem van de BRP is gezocht op mensen die staan ingeschreven als ingezetene met gelijke voornaam, gelijk geslacht, gelijke geboortedatum, gelijke geboorteplaats, gelijke geboorteland en een verschillende achternaam.
Het onderzoek in de BVV is uitgevoerd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie in samenwerking met enkele ketenpartners. De door het NVIK aangeleverde vreemdelingennummers zijn in de BVV getraceerd en onderzocht.
Kunt u een overzicht geven van de «bestaande» maatregelen om identiteitswisselingen en fraude met reisdocumenten te voorkomen, met als mogelijke consequentie dubbele registratie in de BVV en BRP, en daarbij aangeven welke maatregelen onder de verantwoordelijkheid van welke bewindspersoon vallen, van V&J of van BZK, en ook welke instanties betrokken zijn bij de implementatie en uitvoering van deze afzonderlijke maatregelen?4
Om identiteitswisselingen in de vreemdelingenketen te voorkomen worden, onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, sinds 1 maart 2014 van alle vreemdelingen tien vingerafdrukken afgenomen en opgeslagen in de BVV. Indien een vreemdeling zich onder een andere identiteit zich opnieuw in de BVV tracht te laten registreren, dan wordt dat op basis van een vergelijking van de vingerafdrukken meteen herkend.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taak van het bijhouden van de gegevens van de ingezetenen in de BRP. Dit is onder meer in de vorm van circulaires, bijvoorbeeld over het doen van adresonderzoek en instructies over het gebruik van brondocumenten bij inschrijving, en het aanbieden van hulpmiddelen zoals de fraudewijzer. In de BRP wordt bij een nieuwe inschrijving altijd een verificatievraag gesteld: gemeenten kunnen daarmee toetsen of de persoon al eens voorkomt in de BRP. Een gemeente heeft ook nog de mogelijkheid om dubbele inschrijvingen te verwijderen.
Kunt u een overzicht geven van de door u aangekondigde «nadere» maatregelen en daarbij aangeven welke maatregelen onder de verantwoordelijkheid van welke bewindspersoon, van V&J of van BZK vallen, en ook welke instanties betrokken zijn bij de implementatie en uitvoering van deze afzonderlijke maatregelen?5
Onder de verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van Veiligheid en Justitie wordt het buitenlandse persoonsnummer geregistreerd in het politiesysteem basisvoorziening handhaving en in de BVV en wordt het laatstgenoemde systeem gemonitord op dubbele inschrijvingen.
Onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties respectievelijk de colleges van B&W vallen de nadere maatregelen betreffende de BRP: de structurele monitoring op dubbelinschrijvingen; uitbreiding van de verificatievragen op het moment van inschrijving; registratie van het buitenlandse persoonsnummer in de BRP en bepaalde aspecten rond de samenwerking met andere landen zoals welke laagdrempelige handeling in het buitenland als opstap kan dienen om in Nederland fraude te plegen. De Minister van BZK heeft daarnaast het Secretariaat-Generaal van de Benelux verzocht om te verkennen hoe naamswisseling in de EU het beste kan worden geagendeerd.
Volgt uit uw stellingname dat u beiden pas op 3 november jl. op de hoogte waren van het bestaan van het rapport van het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt (NIVK)6, en dat tijdens het verschijnen van het rapport in april 2014 geen enkele bewindspersoon op de hoogte was van dit rapport? Indien dat niet het geval was, welke bewindspersoon was hiervan wel op de hoogte en waarom is deze informatie niet binnen de regering en met de Kamer gedeeld?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 4 november 2014 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een eerste duiding gegeven op basis van de bekende ruwe feiten. Vervolgens is in het feitenrelaas uit de brief van 10 december 2014 beschreven welke signalen hebben geleid tot het onderzoek door het NVIK. Het NVIK is per 1 januari 2013 opgericht als landelijk informatieknooppunt voor het informatiegestuurde vreemdelingentoezicht van de op dezelfde datum opgerichte nationale politie. Het NVIK ontving eind 2013 meldingen uit de eenheden over legale naamswisselingen. Begin 2014 werd dit beeld gecombineerd met de waarschuwing van de Duitse politie uit 2011 en onderzoeken in de zogenaamde VRIS procedure. Zoals aangegeven zijn de aandachtsvestiging uit 2013 en de waarschuwing van Duitsland uit 2011 eerder wel op operationeel niveau binnen onderdelen van politie gedeeld.
Zoals gebruikelijk bij dergelijke operationele aangelegenheden wordt het kabinet daarvan op de hoogte gesteld als daar een bijzondere aanleiding voor is. Bij signalen van trends of fenomenen zal de uitvoeringsorganisatie normaal gesproken eerst onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van een landelijke trend of fenomeen en vervolgens bepalen of er een bestuurlijk signaal moet worden afgegeven. In dit geval was de media aandacht die is ontstaan naar aanleiding van het interne NVIK rapport «legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa» aanleiding voor de politie om ons van de aandachtsvestiging, met daarin de waarschuwing van de Duitse politie uit 2011, op de hoogte te stellen. In 2011 en in 2013 bestond er voor de politie geen bijzondere aanleiding om een bestuurlijk signaal af te geven.
Waarom heeft u op 4 november jl. alleen melding gemaakt van de melding in 2013 «uit het buitenland» en niet van de melding uit 2011?7
Zie antwoord vraag 6.
Wat was de aard van de meldingen in 2011 uit Duitsland, en in 2013 van de Nationale Politie?8 Kunt u aangeven om hoeveel gevallen het in beide gevallen van naamsverwisselingen ging en welke landen hierbij betrokken waren?
In beide meldingen wordt gewaarschuwd voor legale naamswisselingen in Oost Europese landen.
Wat is precies de afweging die u, bij beide meldingen zoals genoemd in de vorige vraag, heeft gemaakt om de Kamer nog niet op de hoogte te stellen van deze (nieuwe) ontwikkelingen?
Zoals eerder, zowel in onze brief van 10 februari 2015, als in onze brief van 19 januari 2015 is aangegeven, betrof het in beide gevallen een operationele melding, welke binnen de politie en met de Matching Autoriteit is gedeeld, en waarvoor op dat moment geen bijzondere aanleiding bestond om deze aan het ministerie door te spelen en evenmin om de Tweede Kamer erover te informeren.
Wat is er besproken en welke informatie is precies uitgewisseld tussen u beiden tijdens de bijeenkomst in april 2014 en beschikte u of één van u over nieuwe informatie ten aanzien van de te bespreken identiteitswisselingen? Zo ja welke?9
Het verschijnsel is in april 2014 aan de orde gekomen tijdens twee bijeenkomsten: de Manifestgroep fraude – een samenwerkingsverband van uitvoerende diensten op gebied van fraudebestrijding10 – en een expertsessie georganiseerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in het verlengde van de kabinetsvisie op de aanpak van identiteitsfraude. De informatie die is gewisseld is in beide gevallen beperkt gebleven tot het feit dat er signalen waren van de mogelijkheid tot het wisselen van identiteiten in sommige Oost-Europese landen en dat nog nader onderzoek werd verricht om een beeld van de gevolgen daarvan te krijgen.
Zijn tijdens deze bijeenkomst ook schattingen gemaakt dan wel gedeeld over de omvang van de mogelijke fraude, zo ja kunt u de cijfers delen met de Kamer?
Nee, het signaal is in beide gevallen niet op kwantitatief niveau behandeld; er werd tegelijk met het informeren over het signaal gemeld dat nog nader onderzoek verricht zou worden om een volledig beeld te krijgen.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd naar aanleiding van deze bijeenkomst in april 2014?
Het is niet gebruikelijk om lopende een onderzoek de Kamer te informeren. Uit de eerste analyse die het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van het signaal heeft doorgevoerd in de BRP bleek ook niet dat er daadwerkelijk dubbele inschrijvingen waren. Er is toen gekozen om de resultaten van het onderzoek af te wachten.
Wanneer was u voornemens de Kamer te informeren over de problematiek van naamwisselingen indien de media hier niet over bericht hadden?
Indien sprake zou zijn geweest van een landelijke trend of fenomeen, waarbij evidentie zou zijn gebleken van fraude door dubbele inschrijving in Nederland op grond van legale naamwisseling in het buitenland, had ik u Kamer zo spoedig mogelijk daarvan op de hoogte gesteld.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken dat de Kamer via de media over deze omvangrijke en complexe problematiek van identiteitswisselingen wordt geïnformeerd en niet bij monde van de regering?
De Kamer werd via de media vroegtijdig en onvolledig op de hoogte gebracht over het interne NVIK-rapport waardoor er een onterecht beeld is ontstaan dat legale naamswisselingen zeer eenvoudig zijn en dat misbruik van persoonsgegevens op grote schaal voorkomt.
Het NVIK-onderzoek was op dat moment nog niet afgerond en er was geen bijzondere aanleiding om een bestuurlijk signaal voor de bewindspersonen op te stellen.
Kunt u schematisch weergeven welke justitiële en ambtelijke informatie, al dan niet internationaal, u vóór 4 november 2014, op welke datum hebt ontvangen ten aanzien van de problematiek rondom identiteitswisselingen, de afgelopen vijf jaar?
In onze brief van 10 december 2014 staat dit in het feitenrelaas weergegeven. De Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn verder eerst voor aanvang van het mondelinge vragenuur op 4 november 2014 geïnformeerd over het rapport, naar aanleiding de media aandacht die was ontstaan over het interne NVIK-rapport.
Is het waar dat de problematiek van genoemde identiteitswisselingen pas in november jl. ingebracht is in de ministeriële commissie Rijksbrede Aanpak Fraude? Indien dat waar is, waarom niet eerder?
Nee. Zoals eerder, in onze brief van 10 februari 2015 aan uw Kamer is aangegeven, is op 2 december 2014 het onderwerp in een hoog ambtelijk overleg in het kader van de Rijksbrede aanpak van fraude ter tafel gebracht door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Er is afgesproken het onderwerp te blijven volgen en nader te bespreken in het desbetreffende overleg, indien daartoe aanleiding bestaat.
Kunt u aangeven wat de oorzaken waren van de vijftien gevallen waarin sprake was van dubbele inschrijvingen, nu dit klaarblijkelijk niet ging om misbruik van persoonsgegevens?10
De dubbele inschrijven waren het gevolg van legale naamswijziging onder andere door huwelijk, onjuiste of foutieve invoer van gegevens door ketenpartners of gevallen die nog niet waren samengevoegd waar dat wel had gemoeten.
Kunt u de eerder gestelde feitelijke vraag nr. 33 inmiddels beantwoorden?11
Ja. De drie in vraag 33 bedoelde personen zijn bij de opsporingsinstanties in beeld gekomen naar aanleiding van het plegen van commune delicten, waaronder vermogensdelicten en overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Zij zijn allen hiervoor vervolgd en veroordeeld tot meerdere maanden gevangenisstraf, tot ongewenst vreemdeling verklaard en uitgezet naar het herkomstland.
Zij zijn allen vervolgens weer in Nederland aangetroffen en met de politie in aanraking gekomen wegens het plegen van delicten, waaronder illegaal verblijf na ongewenstverklaring, dan wel door een persoonsgerichte controle. Zij bleken allen in het bezit te zijn van een identiteitsdocument voorzien van een andere naam verkregen door legale naamwisseling.
Door onderzoek, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van vingerafdrukken, zijn zij daarbij herkend als de personen die eerder strafrechtelijk zijn vervolgd en ongewenst zijn verklaard.
Twee van hen zijn vervolgd en veroordeeld tot meerdere weken gevangenisstraf voor illegaal verblijf na ongewenstverklaring, opnieuw tot ongewenst vreemdeling verklaard en al dan niet op vrijwillige basis vertrokken naar het herkomstland. Van de derde persoon is de vreemdelingenbewaring door de rechter opgeheven. Hij heeft een aanzegging gekregen om Nederland te verlaten.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het vervolgonderzoek naar een groep van 60 landen?12
Het onderzoek met dezelfde zoekmethodiek als in het eerdere onderzoek is afgerond voor 44 landen. De resultaten geven hetzelfde beeld als bij de eerdere groep, namelijk dat er geen dubbele inschrijvingen zijn aangetroffen. In het onderzoek naar Duitsland is een dubbele aangetroffen, maar dat is geen fraude maar een fout tijdens het inschrijfproces gebleken die inmiddels is hersteld: de onterechte inschrijving is afgevoerd en de burger is op de hoogte gesteld van de wijziging. Voor het land Ghana gaat het om mogelijk twee gevallen en doen de betrokken gemeenten nog nader onderzoek. Voor de resterende 14 landen loopt het onderzoek nog.
Wat is de stand van zaken bij het aanpassen van ICT-voorzieningen van de ketenpartners om registratie van het buitenlandse persoonsnummer mogelijk te maken?13
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie maakt momenteel een impactanalyse. Enkele ketenpartners registreren dit nummer al in het eigen systeem. In de loop van 2015 wordt dit nummer in de BVV opgenomen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek dat de Minister is gestart naar de vraag welke laagdrempelige handelingen in het buitenland als opstap kunnen dienen om in Nederland fraude te plegen?14
Het onderzoek bevindt zich in de opstartfase. Dat betekent dat de benodigde contacten worden gelegd en dat is begonnen met het opstellen van het conceptueel model dat de basis vormt voor verdere analyse en informatieverzameling. Na deze fase wordt de benodigde informatie over de processen in de betrokken landen verzameld. Vervolgens wordt de analyse naar de kwetsbaarheden op hoofdlijnen opgesteld en worden de vervolgacties benoemd. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwacht dat de resultaten van dit onderzoek in maart 2015 beschikbaar zijn.
Wat is de uitkomst van het onderzoek van de politie of het unieke persoonsnummer ook in andere politiesystemen en -registraties moet worden opgenomen?15
Er zijn binnen de politie voorstellen gedaan tot een aantal wijzigingen. De politie zal deze wijzigingen bij de eerstvolgende release van het betreffende ICT-systeem implementeren.
Op welke wijze wordt geborgd dat menselijke fouten worden voorkomen bij het handmatig controleren van de permanente monitor?16
Dit wordt voor wat betreft de BRP geborgd door het vierogenprincipe: iedere controle wordt door twee medewerkers onafhankelijk van elkaar uitgevoerd. De resultaten worden vergeleken en bij eventuele verschillen vindt hercontrole plaats.
Ten aanzien van de BVV geldt eveneens dat controles door meerdere personen onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd.
Wat is de bewaartermijn van de kopie van het identiteitsdocument van de betreffende vreemdeling en met welke ketenpartners kan en mag dit document worden gedeeld?17
De bewaartermijn voor de kopie van het identiteitsdocument, dat is gebruikt bij de eerste inschrijving, is voor de BRP 110 jaar.
Ketenpartners maken bij een eerste registratie van een vreemdeling een kopie van het identiteitsdocument indien de vreemdeling daarover beschikt. Kopieën worden niet opgeslagen in de BVV maar worden door de desbetreffende ketenpartner bewaard zolang dat nodig is voor de vreemdelingrechtelijke procedure.
Hoe beoordeelt u uw eerdere stellingname dat «het systeem eigenlijk goed heeft gefunctioneerd?»18
De stellingname van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geldt nog steeds. Het systeem heeft goed gefunctioneerd. Signalen van naamswisselingen worden herkend en aanvullende maatregelen zijn genomen om die signalen in de toekomst nog eerder te herkennen.
Zou u deze vragen willen beantwoorden ten minste 24 uur voorafgaand aan het Algemeen overleg op 25 februari aanstaande?
Wij zullen de vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden.
De inhuur van externe voorzitters door de gemeente Dordrecht |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom heeft de gemeente Dordrecht besloten «gespreksleiders» in te huren om raadscommissies voor te zitten?
De gemeenteraad van Dordrecht wilde tegemoet komen aan de wens om commissievergaderingen te laten begeleiden door mensen die neutraal zijn en actief kunnen sturen op de kwaliteit van de vergadering. In het kader van een sinds 2013 lopende pilot Verbetering Vergaderstelsel zijn daarop externe voorzitters benoemd. Daarmee werd voorgesorteerd op het voorstel tot afschaffing van artikel 82, vierde lid, Gemeentewet1. Beoogd werd de werkwijze na de wetswijziging te formaliseren. De Tweede Kamer heeft echter bij amendement besloten artikel 82, vierde lid, Gemeentewet niet te laten vervallen.2 Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid naar de reeds benoemde externe voorzitters heeft de gemeenteraad van Dordrecht besloten hun aanstelling tot 8 juli 2015 te verlengen. Daarbij zijn zij niet langer de formele voorzitter van de commissievergadering maar zijn zij «gespreksleider» tussen het moment dat een raadslid als voorzitter de vergadering opent en sluit, aldus de gemeente.
Hoeveel geld is met deze inhuur van externe voorzitters gemoeid (zowel per uur als in totaal per jaar)?
De drie gespreksleiders ontvangen een all-in vergoeding per maand. De hoogte van de vergoeding is gebaseerd op de vergoeding voor raadsleden. De totale vergoeding per gespreksleider bedraagt 623,10 euro per maand plus een onkostenvergoeding van 73,01 euro per maand.
Deelt u de opvatting dat de inhuur van deze externe voorzitters, ook in een rol als «gespreksleider», niet in overeenstemming is met (de geest van) de wet?1
Ja. De «externe gespreksleiders» in Dordrecht zijn de facto voorzitter van de commissievergadering; de raadsleden die formeel voorzitter zijn vullen dit feitelijk niet in.
Deelt u de mening dat ook de gemeente Dordrecht zich moet houden aan de wet?
Ja. Iedere gemeente moet zich houden aan de wet, dus ook Dordrecht.
Welke mogelijkheden hebt u om dit besluit ongedaan te maken? Bent u bereid van die mogelijkheden gebruik te maken?
Ik kan een besluit van de raad op verzoek van derden dan wel uit eigen beweging voordragen voor vernietiging bij de Kroon indien er sprake is van strijd met het recht of het algemeen belang (artikel 132, vierde lid, Grondwet en artikel 268 Gemeentewet). Ik heb reeds een verzoek om vernietiging ontvangen, afkomstig van enkele raadsleden (fracties) uit Dordrecht. In reactie daarop heb ik de gemeenteraad aangeschreven met het verzoek de invulling van het voorzitterschap van de raadscommissies in overeenstemming met de wet te brengen.
Het bericht ‘Rijksoverheid.nl was dupe van DDoS-aanval’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «rijksoverheid.nl was dupe van DDoS-aanval»?1
Ja.
Klopt het bericht dat rijksoverheid.nl en diverse andere websites plat werden gelegd door een DDoS-aanval? Is er meer bekend over de achtergrond van de aanval? Was er sprake van ingekochte «pesterij» om de sites plat te leggen of was dit een mogelijk rookgordijn om een hack of andere besmetting te verhullen?
Ja, dat bericht klopt. Eventuele motieven of achtergronden bij deze aanval zijn vooralsnog niet bekend. Het Ministerie van Algemene Zaken heeft aangifte gedaan.
In hoeverre behoren de getroffen websites tot de vitale infrastructuur? Is het essentieel dat websites als rijksoverheid.nl ten alle tijden beschikbaar zijn voor publiek? Of is het platleggen van de websites «slechts» een hinderlijke overlast waar we eens in de zoveel tijd rekening mee moeten houden?
De getroffen websites maken geen deel uit van de vitale infrastructuur. Uiteraard zijn zij wel van groot belang voor het informeren van de burgers.
Regelmatig vinden DDoS aanvallen plaats. In vrijwel alle gevallen worden deze met succes afgeslagen en blijft de aanval onopgemerkt voor het publiek. Heel 2014 had rijksoverheid.nl een uitval van 0%.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat ondanks alle inspanningen er altijd een kans blijft op incidenten. Kwaadwillende personen vinden steeds weer mogelijkheden om nieuwe en aanvullende beveiligingsmaatregelen te doorbreken. Deze terugkerende aanvallen vragen om een continue inspanning en toenemende investeringen in tooling en maatregelen. Het gaat erom om tegen aanvaardbare kosten de risico’s zo minimaal mogelijk te maken.
In hoeverre zou het bieden van een back-up in geval van een cyberaanval soelaas kunnen bieden aan het publiek? Wat zouden de kosten zijn van zo’n back-up en acht de regering die kosten proportioneel?
Voor de getroffen sites bestaat een back-upvoorziening, die echter ook getroffen bleek. De leverancier zal een verbeterplan opstellen waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het NCSC nauw betrokken zijn. Onderdeel van dat plan zal zijn te regelen, dat deze back-up voorziening bij een DDoS aanval wel kan worden ingeschakeld.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Binnen hoeveel tijd kon de overheid de burger informeren over de problemen op de websites en zijn hiervoor alternatieve kanalen beschikbaar?
De rijksoverheid heeft per direct de telefonische (1400) en e-mail beantwoording van de dienst voor publieksvoorlichting «Informatie rijksoverheid» ingezet om burgers te informeren over de storing. Daarnaast is ook het Twitterkanaal «Informatie rijksoverheid» gebruikt om de volgers te informeren.
Na het oplossen van de storing zijn alle vragen die bij het loket zijn binnengekomen alsnog per mail of telefoon beantwoord.
De stelselmatig onzorgvuldige manier van onderzoek doen door BING (Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten) |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de negatieve ontwikkelingen aangaande de werkwijze van het commerciële onderzoeksbureau BING?1 2
Van de aangehaalde berichtgeving in de media over BING heb ik kennisgenomen.
Hoe beoordeelt u het feit dat BING door de tuchtrechter de afgelopen jaren meerdere malen veroordeeld is wegens broddelwerk, maar toch blijft doorgaan met het doen van verschillende onderzoeken bij lokale overheden?
Als private onderneming (BING is een besloten vennootschap) is BING zelf verantwoordelijk voor het eigen functioneren waar het onderzoeken betreft uitgevoerd in opdracht van lokale overheden. Daarbij neem ik aan dat het bedrijf zich rekenschap geeft van rechterlijke uitspraken. Voorts merk ik op dat lokale overheden zelf bepalen of er (integriteits)onderzoek wordt ingesteld en van welk bureau zij daarvoor diensten willen afnemen. Het is daarna aan de opdrachtgever zelf om de te volgen werkwijze van het betreffende bureau te beoordelen, evenals de kwaliteit van het resultaat.
Hoeveel opdrachten heeft BING sinds de oprichting mogen uitvoeren namens overheidsinstanties en hoeveel geld hebben deze overheidsinstanties hieraan besteed?
Deze informatie is mij niet bekend. Wel beschik ik over indicatieve gegevens over de jaren 2010, 2011 en 2012. Naar aanleiding van de motie Heijnen c.s. (TK 2012–2013, 33 400 VII, nr. 18) heeft de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur in 2013 in opdracht van mijn ministerie een verkennend onderzoek uitgevoerd naar knelpunten en oplossingen bij integriteitsonderzoek in Nederland3. In mijn brief aan de Tweede Kamer op 8 november 2013 heb ik de Tweede Kamer over de resultaten van dit onderzoek gerapporteerd (TK, 2013–2014, 28 844, nr. 75).
Van de over deze jaren aangetroffen integriteitsrapporten over topambtenaren en politieke ambtsdragers, heeft BING 22 van de 49 onderzoeksrapportages uitgebracht. Het is mij niet bekend welke bedragen hiermee waren gemoeid.
Hoe kan volgens u het beeld weggewerkt worden dat BING een verlengstuk is van de overheid door de eerdere relatie met VNG?
Ik beschik niet over gegevens die het beeld dat u schetst en de vraag bij wie dat beeld thans nog zou leven, zouden bevestigen. Overigens is het niet aan de Minister van BZK om eventuele beeldvorming rond een private onderneming te beïnvloeden.
Bent u van mening dat het vertrouwen in BING geschaad is door de verloren zaken (o.a. Wassenaar, Schiedam, Borne, Nieuwegein)? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over gegevens die een beeld zouden geven over het algemene vertrouwen dat in BING wordt gesteld. BING is een private onderneming.
Deelt u de mening dat er ook onderzoek gedaan moet worden naar de werkwijze van het commerciële onderzoeksbureau BING? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Het eerder genoemde onderzoek van Tilburg University geeft een uitgebreid beeld van de interne en externe instanties en ad hoc commissies die integriteitsonderzoek verrichten. Het onderzoek beschrijft eveneens de verschillende werkwijzen die door instanties bij integriteitsonderzoek worden gevolgd. In dat kader wordt ook BING uitgebreid beschreven.
Eén van de opvallendste bevindingen van de onderzoekers is dat, ondanks de grote variëteit aan instanties, de harde kern van het integriteitsonderzoek opmerkelijk uniform is. Integriteitsonderzoek gaat in ieder geval om reconstructie van de feiten en het verzamelen van bewijs voor deze reconstructie. Vrijwel altijd wordt in het onderzoek een normenkader opgesteld, dat doorgaans bestaat uit «harde» bestuursrechtelijke en «zachte» professionele normen. Het normenkader kan daarbij verschillen, maar de «evergreens» domineren (de Algemene wet bestuursrecht, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de Ambtenarenwet, gedragscodes en rechtspositieregelingen). De verschillen in werkwijze lijken vooral te zitten in de discipline van waaruit vermoedelijke integriteitsschendingen worden onderzocht. Bovendien lijken de verschillen functioneel te zijn, aangezien ze onder meer voortvloeien uit de specifieke context, onderzoeksvraag en benodigde expertise.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 november 2013 (TK, 2013–2014, 28 844, nr. 75) heb ik gemeld dat het onderzoek mijns inziens vooral bruikbare mogelijkheden geeft voor professionalisering aan de kant van de bestuursorganen. Voorts, dat dit met zich meebrengt dat aan de voorkant uniforme kwaliteitseisen worden geformuleerd waaraan externe onderzoeksbureaus zich dienen te conformeren.
In mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 26 augustus 2014 (TK 2013–2014, 28 844, nr. 78) heb ik mijn voornemens geconcretiseerd na een brede consultatieronde onder organisaties in het openbaar bestuur. Ingezet is op versterking en ondersteuning van overheidsorganisaties bij hun rol als opdrachtgever. Concrete acties hebben betrekking op: 1. De beschikbaarheid van een modelonderzoeksprotocol; 2. Het inrichten van een landelijk Steunpunt Integriteitsonderzoek bij BIOS; 3. Ervaringsuitwisseling, opleiding en training.
In deze brief staat dat er uit het onderzoek en de consultatie een behoefte blijkt aan een laagdrempelig advies- en expertisepunt waar bestuursorganen in alle bestuurslagen terecht kunnen indien zij vragen hebben over te maken keuzes en te nemen beslissingen gedurende het proces van afhandeling van een signaal van een vermoeden van een integriteitsschending door een politieke ambtsdrager of ambtelijke topfunctionarissen in al zijn facetten. Het kan dan gaan om vragen die betrekking hebben op het afbakenen van de onderzoeksvraag, advisering over de communicatie en andere keuzes die in een voorfase aan de orde zijn.
Daarom is per 1 januari 2015 het Steunpunt voor integriteitsonderzoek naar politieke ambtsdragers gestart. Bestuurders bij overheden kunnen hier terecht voor passend advies over de aanpak en afhandeling van een vermoeden van een integriteitsschending, vooral bij persoonsgericht onderzoek.
Hoe denkt u de geknapte reputaties van de gedupeerden van BING te compenseren, zowel materieel als immaterieel?
Voor partijen die zich benadeeld voelen door onderzoek door BING en compensatie willen, staat de weg naar de rechter open. Het ministerie is geen partij in een eventueel geschil.
Kunt u inzicht geven in de bedragen die door lokale overheden zijn gespendeerd aan de advocaten die zaken van ambtenaren en politici in behandeling genomen hebben wegens onzorgvuldig onderzoek van BING? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens. Dit zijn aangelegenheden die de lokale overheden zelf betreffen.
Bent u bereid maatregelen te nemen om de werkwijze van commerciële bureaus zoals BING te reguleren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik volg hierin de Aanwijzingen voor de regelgeving dat regulering door de overheid pas aan de orde is indien het zelfregulerend vermogen van een maatschappelijke sector tekortschiet. Daarvan is geen sprake. Overigens heb ik, zoals beschreven in mijn beantwoording van vraag 6, na uitgebreid onderzoek en een brede consultatie, een aantal maatregelen genomen die erop zijn gericht om het opdrachtgeverschap van de overheden te versterken. Zo kunnen opdrachtgevers inmiddels ook beschikken over een «Handreiking zorgvuldig onderzoek naar integriteitsschendingen politieke ambtsdragers». Deze kan dienen als basis voor de afspraken die zij maken met onderzoeksbureaus, zoals BING.
Wat vindt u van het feit dat BING min of meer een monopoliepositie heeft omtrent integriteitsonderzoeken bij lokale overheden, ondanks stelselmatige onzorgvuldigheden?
Uit het voornoemd onderzoek van Tilburg University blijkt dat lokale overheden toegang hebben tot een breed palet aan onderzoeksinstanties, ad hoc commissies en individuele onderzoekers/deskundigen. Lokale bestuurders zijn autonoom in de uiteindelijke keuze betreffende wie zij precies willen inschakelen voor een integriteitsonderzoek. Bestuurders zullen een opdracht aan een commercieel bureau in de regel moeten aanbesteden. Daarmee kan er geen sprake zijn van een monopoliepositie.
Welke maatregelen kunnen er genomen worden omdat er geen duidelijke regels bestaan voor deze commerciële bureaus zoals BING, waardoor geen rechtsbeschermingsmaatregelen getroffen kunnen worden voor de personen die een integriteitsonderzoek moeten ondergaan?
In het antwoord op vraag 6 heb ik informatie gegeven over de maatregelen die ik heb getroffen in vervolg op de bevindingen in het onderzoek van de Tilburg University. In dit onderzoeksrapport wordt ook beschreven dat er, zeker bij externe instanties, vaak klachtenprocedures en tuchtprocedures voorhanden zijn. Ook BING beschikt over een eigen klachtenregeling op grond van artikel 18 van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Ook staat voor belanghebbenden de weg naar de rechter open.
Hoe beoordeelt u het feit dat er verschillende ex-politici werkzaam zijn binnen BING en hierdoor een schijn van «politieke afrekening» wordt gecreëerd?
Ik beschik niet over gegevens over de medewerkers bij BING, noch over informatie omtrent uw vooronderstellingen. BING is een private onderneming.
Kunt u aangeven hoeveel ex-politici er exact werken voor BING en of deze ex-politici zich ook mengen in onderzoeken waarin oud collega’s onderzocht worden?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens.
De afschaffing van de opbrengsten van de proces verbaal-vergoeding voor gemeenten |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
Wat is de onderzoeksopzet van het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar de gevolgen van de afschaffing van de proces verbaal-vergoeding? Kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?1
De Tweede Kamer heeft mij bij motie2 verzocht om voor 1 juli 2015 te rapporteren wat de gevolgen zijn van het stopzetten van de proces-verbaal-vergoeding (hierna: pv-vergoeding), voor onder meer de afbreuk van de leefbaarheid in gemeenten. Ik heb daarop het WODC verzocht een onderzoek uit te voeren naar de omgang met de pv-vergoedingen door gemeenten. De korte tijd die is verstreken sinds de afschaffing van de vergoedingsregeling, alsmede de voor het onderzoek beschikbaar gestelde periode, maken het op dit moment niet mogelijk de effecten van de afschaffing in kaart te brengen. Het onderzoek is daarom gericht op de wijze van registratie en besteding van de pv-vergoedingen en brengt niet direct de mogelijke gevolgen van de afschaffing in beeld voor de afbreuk van de leefbaarheid, het veiligheidsbeleid in gemeenten en de werklast van de politie.
De keuze voor deze opzet is gelegen in het feit dat het verkrijgen van inzicht in de registratie en besteding van de pv-vergoedingen een noodzakelijke stap is om een mogelijk verband tussen het beëindigen van de vergoedingsregeling en de genoemde gevolgen te verklaren. Dit geldt ook voor de onveiligheidsgevoelens in wijken, een aspect dat overigens geen deel uitmaakt van de motie.
De startnotitie die aan de basis ligt van het onderzoek treft u aan als bijlage.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding ontslagen van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) tot gevolg heeft (gehad)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van de onderzoeksvragen zullen de kosten en de baten van de bestuurlijke strafbeschikking waar mogelijk afgezet worden tegen de kosten en baten die gemeenten in zijn totaliteit hebben op het terrein van handhaving van de openbare orde en veiligheid.
Het onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre inzicht verkregen wordt in eventuele trends en/of wijzigingen in de gemeentebegrotingen.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de wijze waarop gemeenten de opleiding van boa's en aanschaf van hulpmiddelen financieren? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de leefbaarheid in wijken en mogelijke verloedering in het openbaar vervoer en openbare ruimtes? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de werklast van de politie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de onveiligheidsgevoelens in wijken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding tot gevolg heeft dat niet op boa's maar op andere onderdelen van gemeentebegrotingen wordt bezuinigd? Zo ja, op welke wijze en wordt in het onderzoek ook aangegeven op welke onderdelen dit is en wat hier de gevolgen van zijn in gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Gezien de door de Kamer verzochte termijn voor de uitvoering van het onderzoek, zijn de onderzoeksvragen beperkt tot vragen over de registratie en bestedingen in de context van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Het is daarom niet te verwachten dat het onderzoek bezuinigingen op andere onderdelen van de gemeentebegroting inzichtelijk maakt.
De invloed die afschaffing van de pv-vergoedingen op andere onderdelen van de gemeentebegroting zou hebben, dient bovendien in samenhang met andere ontwikkelingen te worden beoordeeld, die het bereik van het onderzoek te buiten gaan.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de mate waarin gemeenten gebruik maken van de inzet van bestuurlijke strafbeschikking? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het instrument van de bestuurlijke strafbeschikking kan te allen tijde worden ingezet door gemeenten. Deze is niet afhankelijk van een vergoeding. Tijdens de gesprekken met gemeenten in het kader van het onderzoek zal het daadwerkelijk gebruiken van het instrument aan bod komen.
Op welke wijze wordt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken in het onderzoek dat het WODC uitvoert?
Om de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) op de hoogte te houden en inzicht te bieden in het onderzoek, is de vastgestelde onderzoeksopzet ter kennisneming met de VNG gedeeld. Op deze wijze is het voor de VNG ook mogelijk om, indien gewenst, activiteiten die zij zelf ontplooit te laten aansluiten op het onderzoek.
Bent u ermee bekend dat een aantal gemeenten al heeft aangegeven niet te willen bezuinigen op het aantal boa's in 2015 en dus noodgedwongen op andere onderdelen van de gemeentebegroting bezuinigingen zal doorvoeren?2 Zo ja, kun u een overzicht geven van de betreffende gemeenten, gekoppeld aan de onderdelen waarop deze gemeenten dientengevolge voornemens zijn te bezuinigen in 2015?
Nee, die aanwijzingen zijn er niet. Er is vooralsnog geen reden grote gevolgen voor gemeentebegrotingen te verwachten, gezien het feit dat de vergoedingsregeling nooit heeft beoogd kostendekkend te zijn. Verder is de vergoeding over 2014 door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) aan de deelnemende gemeenten recent nog uitgekeerd.
Het is over 2015 niet bekend welke gemeenten welk bedrag mislopen als gevolg van de afschaffing van de pv-vergoeding. Het uitvoeringsjaar 2014 geeft het meest recente beeld. Toen maakten 357 van de 403 gemeenten gebruik van de bestuurlijke strafbeschikking overlast en parkeren. Een uitsplitsing naar aantallen pv-vergoeding per gemeente over dat jaar treft u aan in de bijlage.
Het WODC-onderzoek zal meer inzicht geven in die gevolgen die samenhangen met de kosten en baten van de bestuurlijke strafbeschikking en de vergoedingsregeling. Er is daarom op dit moment geen aanleiding de VNG tot een inventarisatie te verzoeken.
Heeft u nu al aanwijzingen dat gemeenten boa's noodgedwongen hebben moeten ontslaan? Kunt u een overzicht geven van de betreffende gemeenten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u nu al aanwijzingen dat gemeenten bezuinigingen hebben moeten doorvoeren met betrekking tot de financiering van de opleiding van boa's en aanschaf van hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u als bijlage bij deze antwoorden een overzicht verstrekken van alle gemeenten waarvan (thans) bekend is dat zij inkomsten mislopen als gevolg van de afschaffing, gekoppeld aan het (thans bekende) bedrag dat per gemeente wordt misgelopen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u, indien daar aanleiding toe bestaat, de VNG vragen een inventarisatie te maken teneinde een volledig antwoord te kunnen geven op de vragen 9 t/m 13?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel boa’s in totaal actief waren op 31 december 2014? Wat is het concrete streven voor het einde van 2015 ten aanzien van het aantal actieve boa’s? Kunt u hierbij een splitsing maken ten aanzien van de verschillende domeinen waarin boa’s actief zijn?
Op 31 december 2014 waren er in totaal 23.063 boa’s werkzaam. Dit totaal aantal laat zich als volgt onder verdelen: Domein I Openbare Ruimte 3.183, Domein II Milieu, welzijn en infrastructuur 2.756, Domein III Onderwijs 758, Domein IV Openbaar vervoer 4.291, Domein V Werk, inkomen en zorg 691 en in Domein VI Generieke opsporing waren 11.384 boa’s actief.
Ten aanzien van Domein I Openbare Ruimte geldt dat in de lokale driehoek op strategisch niveau (politiek bestuurlijk) wordt bepaald welke leefbaarheids- en veiligheidsproblemen worden aangepakt en welke inzet van onder andere boa’s daaraan bijdraagt. Wat de andere domeinen betreft, zijn geen signalen bekend dat in 2015 naar wezenlijk andere aantallen wordt gestreefd voor de uitoefening van de betreffende opsporingstaken dan de aantallen voornoemd.
Hoe verhoudt zich volgens u de afschaffing van de proces-verbaal-vergoeding tot de invoering van de decentralisaties in het sociaal domein naar gemeenten dit jaar en de gevolgen die dit heeft voor de financiële tekorten van gemeenten?
De invoering van de decentralisaties staat los van de afschaffing van de pv-vergoeding. Een eventuele verhouding tussen beide zie ik dan ook niet.
Langdurige onbereikbaarheid van overheidswebsites |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Is het waar dat op 10 februari 2015 de website www.rijksoverheid.nl meerdere uren onbereikbaar was? Zo ja, welke overheidssites zijn nog meer door deze storing getroffen?
Ja. De storing betrof in ieder geval de twee grote websites rijksoverheid.nl en Defensie.nl, die een belangrijke functie hebben in het communiceren van informatie van de rijksoverheid naar het algemeen publiek. Daarnaast zijn diverse kleine websites geraakt, die zijn gericht op de communicatie met specifieke groepen. De websites van Geenstijl en Telfort zijn ook getroffen.
Waardoor werd deze storing veroorzaakt en waarom duurde deze zolang?
De storing werd veroorzaakt door een DDoS aanval. De storing duurde zo lang, omdat deze vanwege de complexiteit door de leverancier in eerste instantie als een technische storing en niet als een DDoS aanval werd beoordeeld. Toen de conclusie was, dat het een DDoS aanval betrof, was deze binnen enkele uren afgeslagen.
Welke impact heeft deze storing gehad op het werk van de rijksoverheid en op mensen die overheidsinformatie zochten?
De impact op medewerkers van de rijksoverheid is beperkt tot medewerkers die voor rijksoverheid.nl of de andere getroffen websites werken. Redacteuren konden gedurende de storing geen informatie op de websites plaatsen. De publieksvoorlichters van het loket «Informatie rijksoverheid» konden gedurende de storing de website niet als bron gebruiken voor het beantwoorden van vragen per telefoon of e-mail
Mensen die tijdens de storing informatie van de rijksoverheid zochten, hebben hiervoor rijksoverheid.nl of de andere getroffen websites niet kunnen gebruiken. De vragen van mensen die de publieksvoorlichting «Informatie rijksoverheid» hebben gebeld zijn genoteerd. Na het oplossen van de storing zijn alle vragen, afhankelijk van de voorkeur van de vragensteller, per e-mail of telefoon alsnog beantwoord.
Voor informatie, zoals brieven van de ministers aan de Staten-Generaal, is rijksoverheid.nl niet de enige bron. Deze zijn als Kamerstukken bijvoorbeeld ook op de website van de Tweede Kamer te vinden.
Welke technische maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de centrale informatiesite van de rijksoverheid langdurig onbereikbaar is? Waardoor hebben deze maatregelen niet gewerkt?
Voor de site rijksoverheid.nl en de andere getroffen sites van de rijksoverheid is een set aan beveiligingsmaatregelen (inclusief back-up) genomen, die normaliter afdoende is om DDoS aanvallen te weerstaan of binnen korte tijd op te lossen. Regelmatig vinden DDoS aanvallen plaats. In vrijwel alle gevallen worden deze met succes afgeslagen en blijft de aanval onopgemerkt voor het publiek. Heel 2014 had rijksoverheid.nl een uitval van 0%. Echter, in dit geval is dit niet afdoende gebleken omdat de leverancier eerst aan een andere oorzaak van de storing dacht (zoals in vraag 2 is vermeld).
Wat voor acties overweegt u om een urenlange onbereikbaarheid van de website van de rijksoverheid in de toekomst te voorkomen?
De leverancier zal een verbeterplan opstellen, waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) nauw betrokken zijn. De analysemethode zal daarvan onderdeel zijn.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat ondanks alle inspanningen er altijd een kans blijft op incidenten. Kwaadwillende personen vinden steeds weer mogelijkheden om nieuwe en aanvullende beveiligingsmaatregelen te doorbreken. Deze terugkerende aanvallen vragen om een continue inspanning en toenemende investeringen in tooling en maatregelen Het gaat erom om tegen aanvaardbare kosten de risico’s zo minimaal mogelijk te maken.
Worden voor dienstverlenende overheidswebsites waarbij onbereikbaarheid een zeer grote impact heeft, zoals de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) of de Belastingdienst, extra technische maatregelen genomen om de bereikbaarheid te waarborgen? Zo ja, welke? Hadden die deze storing kunnen voorkomen of verkorten? Zo nee, waarom niet?
Zowel de RDW als de Belastingsdienst hebben beveiligingsmaatregelen genomen om DDoS aanvallen te weerstaan of binnen korte te tijd af te slaan, een zg. anti-DDoS wasstraat, die verschillende technieken omvat. Zij hebben geen last van deze DDoS aanval gehad. De DDoS aanvallen zijn de laatste tijd tot nu toe zonder al te veel problemen voor de bereikbaarheid afgeweerd.
Het NCSC ondersteunt de overheid en de vitale sectoren onder andere door nieuwe beschikbare informatie over cyberaanvallen te delen met de overheidsorganisaties om er lering uit te trekken en te bezien of (nieuwe) extra maatregelen moeten worden genomen.
Gezien de rapportage van de leverancier zelf (zie vraag 2) heeft de duur van de storing niet gelegen aan de beveiligingsmaatregelen, maar aan de analyse van de storing.
De nauwe banden op Curaçao tussen het bestuur en de (illegale) gokindustrie |
|
Ronald van Raak |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe verklaart u dat op Curaçao, een eiland met ongeveer 150.000, veelal armlastige, inwoners, elke dag ruwweg 1 miljoen Antilliaanse gulden (ANG), een kleine half miljoen euro, omgaat in de legale en illegale loterijen-industrie?1
Toezicht op casino’s en loterijen is een autonome aangelegenheid van het Land Curaçao. Dit geldt tevens voor de rechtshandhaving in bredere zin. Het is derhalve aan het Openbaar Ministerie van Curaçao om mogelijke verdenkingen van witwassen nader te onderzoeken. Uit de jaarplannen van het Openbaar Ministerie Curaçao blijkt dat de aanpak van witwassen een van de primaire processen is in de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Ook het Parket van de Procureur-Generaal van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba geeft prioriteit aan de opsporing van het internationale witwassen van geld.
De kwaliteit van de rechtshandhaving, onderzoek en vervolging van (grensoverschrijdende ondermijnende) criminaliteit is ook belangrijk voor Nederland. Ten behoeve van de aanpak van financieel-economische criminaliteit is Nederland in 2014 samen met Curaçao gestart met het project Duradero. Het project beoogt te komen tot een duurzame uitbreiding en versterking van de handhavingscapaciteit op Curaçao ten behoeve van de aanpak van financieel-economische criminaliteit. Daarnaast is, zoals met uw Kamer besproken tijdens de behandeling van begrotingshoofdstuk IV, met de landen afgesproken in gezamenlijkheid te komen tot een plan ter versterking van de rechtshandhaving in de landen in het Caribische deel van het Koninkrijk.
Hoe verklaart u dat op Curaçao, naast de uitgaven in de reeds genoemde loterijen, elke dag ruwweg 1 miljoen ANG zou worden vergokt in de legale en illegale casino-industrie?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de gezamenlijke gokindustrie van Curaçao, met een mogelijke dagelijkse omzet van ca. € 1 mln., daarmee mogelijk even groot of zelfs groter zou zijn dan de hele toeristensector?3
Zie antwoord vraag 1.
Welke cijfers hebt u over de omzet van legale en illegale casino’s en loterijen op Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat dergelijke omzetten mogelijk wijzen op het, grootschalig, witwassen van gelden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over het slecht functioneren van de Gaming Control Board, voor het toezicht op de casino’s, en het Fundashon Wega di Number Kòrsou (FWNK), voor het toezicht op de loterijen, op Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen dat bestuurders op Curaçao die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de gokindustrie, in het kader van de partijfinanciering mogelijk geld hebben ontvangen van vooraanstaande figuren uit diezelfde gokindustrie?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat Helmin Wiels, voordat hij werd vermoord, kritiek heeft geuit op de verwevenheid tussen het bestuur en de illegale gokindustrie op Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid in het kader van het Koninkrijk, dat verantwoordelijk is voor bescherming van goed bestuur en van de rechtstaat, een onderzoek te doen naar de partijfinanciering op Curaçao en daarbij in het bijzonder aandacht te besteden aan de financiering van politici vanuit de (illegale) gokindustrie?
Zie antwoord vraag 1.
Het rapport ‘Tackling intolerance and discrimination in Europe with a special focus on Christians’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de resolutie die vorige week door de parlementaire vergadering van de Raad van Europa is aangenomen naar aanleiding van het rapport «Tackling intolerance and discrimination in Europe with a special focus on Christians»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit rapport en de conclusies ervan?
Wij onderschrijven het belang dat in het rapport wordt beschreven van het grondrecht van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, met inbegrip van de vrijheid om geen religie aan te hangen. Dit grondrecht impliceert, zoals ook het rapport constateert, dat deze vrijheden zowel gelden met betrekking tot personen die een religie of levensovertuiging hebben die door een minderheid van de bevolking wordt aangehangen, als voor degenen die de godsdienst of levensovertuiging van de meerderheid hebben. In het rapport wordt terecht geconstateerd dat in Europa de godsdienstvrijheid wordt gegarandeerd door internationale verdragen en instrumenten. Het rapport stelt aan de hand van praktijkvoorbeelden dat de afgelopen jaren vijandigheid jegens religie kan worden gesignaleerd in talloze gewelddadigheden en vandalisme en in beperkingen in geloofsbeleving. Het rapport besteedt in het bijzonder aandacht aan intolerantie jegens en discriminatie van christenen.
Het kabinet is bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid, en is vastberaden om discriminatie, op welke grond dan ook, te bestrijden. In de voortgangsbrief discriminatie van 11 februari 2015 (Kamerstuk 30 950, nr. 76) is de inzet van het kabinet op dit gebied beschreven, ook voor wat betreft discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging.
Het beeld dat in het rapport wordt geschetst van een toename van intolerantie, discriminatie en zelfs geweld jegens christenen herkennen wij echter niet. Voor de Nederlandse situatie wordt de indruk die het rapport wekt, niet gesteund door de rapportages die bij de voortgangsbrief zijn gevoegd. Ook uit het SCP-rapport naar ervaren discriminatie in Nederland (Kamerstuk 30 950, nr. 68) komt deze veronderstelde tendens niet naar voren.
Deelt u de opvatting dat nationale regeringen vaak voorbij zien aan de vele momenten waarop in de laatste jaren handelingen van vijandschap, geweld en vandalisme tegen christenen zichtbaar zijn en tegen hun plaatsen van samenkomst?
Nee. Voor wat betreft de situatie in Nederland verwijzen wij naar het antwoord op vraag 2.
Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat de regeringen van andere lidstaten van de Raad van Europa voorbij zouden gaan aan gewelddadige en vijandige handelingen tegen christenen of personen met andere levensbeschouwingen.
In hoeverre is er naar de mening van de regering in Nederland en andere lidstaten van de Raad van Europa voldoende aandacht voor het tegengaan van al dan niet subtiele vormen van discriminatie tegen christenen, ongeacht of zij horen tot een meerderheids- of minderheidsgroepering?
Voor wat betreft de situatie in Nederland verwijzen wij naar het antwoord op vraag 2.
Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat bij de overheden van andere lidstaten van de Raad van Europa onvoldoende aandacht is voor het bestrijden van al dan niet subtiele vormen van discriminatie tegen christenen of personen met andere levensbeschouwingen.
Deelt u de opvatting van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa dat het concept van «reasonable accomodation» een goed handvat biedt voor de omgang met godsdienstige opvattingen binnen Europa, om te verzekeren dat ook christenen voluit de ruimte hebben om hun geloof te uiten en er zowel in de publieke als private sfeer naar te leven?
Het concept van «reasonable accommodation» («redelijke aanpassingen») is vooral bekend als instrument om te waarborgen dat personen met een handicap mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid met anderen kunnen genieten of uitoefenen. Gelijke behandeling van personen zonder en met handicap, en trouwens ook van personen met uiteenlopende beperkingen, zou er immers toe leiden dat niet iedereen tot zijn recht komt. In de Kaderrichtlijn gelijke behandeling (RL2000/78/EG), het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte is de verplichting tot «redelijke aanpassingen» in deze context opgenomen.
Ten aanzien van andere discriminatiegronden wordt het concept van «reasonable accommodation» in de Europese en Nederlandse wetgeving niet of nauwelijks gehanteerd, maar is een andere benadering gekozen. Waar nodig, is ten aanzien van specifieke omstandigheden een bijzondere regeling opgenomen, of wordt vrijheid gegeven aan betrokkenen om onderling afspraken te maken. Het rapport vermeldt hiervan enkele voorbeelden. De uitkomst van deze benadering is naar onze tevredenheid. Niettemin volgen wij de discussie die vooral in wetenschappelijke kringen wordt gevoerd over «reasonable accommodation» met belangstelling.
Deelt u de opvatting van deze vergadering dat het belangrijk is dat de verschillende lidstaten zoveel als mogelijk ruimte laten voor opvattingen die voortkomen uit deze wezenlijke overtuigingen van burgers?
Ja. De formulering van de beide vragen impliceert terecht dat de bedoelde vrijheden beperkt kunnen worden, bijvoorbeeld door de rechten en vrijheden die anderen hebben.
Deelt u de opvatting van deze parlementaire vergadering dat het goed is om zoveel mogelijk rekening te houden met godsdienstige of andere bezwaren tegen delen van werkzaamheden en daar op een gezonde manier ruimte voor te bieden?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt dit concept van «reasonable accomodation» zich tot de vorig jaar aangenomen wet die het met name nieuwe trouwambtenaren onmogelijk maakt hun werk te doen als zij gewetensbezwaren hebben tegen het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht? Zou niet met dit door de parlementaire vergadering aangenomen rapport gesteld moeten worden dat deze wet een stap terug in de tijd was?
Uit de Wet van 4 juli 2014 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Algemene wet gelijke behandeling met betrekking tot ambtenaren van de burgerlijke stand die onderscheid maken als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (Stb. 2014, 260) vloeit voort dat een nieuwe (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand geen onderscheid mag maken tussen een huwelijk van een man en een vrouw en een huwelijk van twee mannen of twee vrouwen. Ten aanzien van zittende (buitengewoon) ambtenaren van de burgerlijke stand, behouden gemeenten een beleidsvrijheid, dus bijvoorbeeld de vrijheid om hen aangepast werk te laten doen. De wet is in overeenstemming met de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 15 januari 2013 in de zaken van Ladele en McFarlane. Wij kunnen niet beoordelen of het concept van «reasonable accommodation» tot een andere uitkomst zou hebben geleid.
Naar de mening van het kabinet is de wet juist een stap vooruit op de weg naar volledige acceptatie van homoseksualiteit.
Welke conclusies verbindt de regering aan dit rapport, de conclusies en aanbevelingen voor Nederland?
Het kabinet ziet in het rapport een ondersteuning van zijn inzet om discriminatie, op welke grond dan ook, te bestrijden.
Op welke wijze is de regering voornemens aandacht voor dit rapport, de conclusies en aanbevelingen hiervan te vragen van de regeringen van andere lidstaten van de Raad van Europa? Bent u bereid de Kamer over de voortgang hiervan te rapporteren?
Het kabinet gaat ervan uit dat de nationale delegaties naar de Parlementaire Assemblee van de overige lidstaten van de Raad van Europa dit rapport, en de conclusies en aanbevelingen daaruit, zelf onder de aandacht van hun regeringen zullen brengen.
Het bericht dat de Europese Commissie grootschalig data van vliegtuigpassagiers wil opslaan |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «European counter-terror plan involves blanket collection of passengers» data»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Europese ministers van Binnenlandse Zaken het grotendeels eens zouden zijn over de anti-terreurplannen van de Commissie, en dat er een «workable compromise» zou zijn bereikt over het voorstel van de Commissie? Kunt u aangeven wat het standpunt van de Nederlandse regering is ten aanzien van deze plannen?2 3
Er is geen nieuw voorstel gedaan door de Europese Commissie en er is dan ook geen standpunt op ingenomen door de lidstaten. Zoals ik u eerder informeerde worden momenteel tussen de Europese Commissie en het Europees parlement gesprekken gevoerd over de afronding van de EU PNR richtlijn.
De Commissie is voornemens het voorstel aan te passen met waarborgen voor gegevensbescherming en bepalingen die recht doen aan de uitspraak Hof over de dataretentie-richtlijn.9 Een vergroting van de waarborgen voor de fundamentele rechten is wat Nederland betreft alleen maar positief.
Zoals afgesproken met de Kamer wachten wij het proces af en zetten geen stap zonder de Kamer te informeren. Graag verwijs ik u naar mijn brief van 9 februari jl. met het verslag van de informele JBZ Raad van 29 januari waarin ik het Nederlandse standpunt bevestig. De Kamer wordt nader geïnformeerd over de voortgang en de positie van andere landen daarbij, als onderdeel van de voorbereidingen van de JBZ-raden.
Is het waar dat volgens de plannen niet alleen de meest basale gegevens, maar ook bankgegevens en adressen tot maximaal vijf jaar mogen worden opgeslagen? Ziet u bezwaren tegen de opslag van deze data, omdat het mogelijk in strijd zou zijn met internationale richtlijnen aangaande gegevensbescherming van Europese burgers?4
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is het volgens u wenselijk en proportioneel om dergelijke gegevens op te slaan? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u betreffend voornemen in lijn met artikel 8 EVRM, artikelen 7 en 8 van het Europees Handvest en bijbehorende jurisprudentie als het gaat om het opslaan van persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 2.
Is het verzamelen van gegevens van vliegtuigpassagiers toegestaan, gezien de uitspraak van het Europees Hof d.d. 8 april 20145 over het niet ongericht mogen verzamelen van gegevens, waarvan de Raad van State6 heeft aangegeven dat dit arrest ziet op de opslag van gegevens voor strafrechtelijke doeleinden waarbij aanwijzingen van betrokkenheid bij strafbare feiten ontbreken? In hoeverre werkt dit arrest derhalve door, vooral waar het gaat om de belangenafweging die gemaakt dient te worden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van organisaties ter bescherming van burgerrechten dat het aangepaste voorstel betreffende persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) van de Commissie weliswaar betere regels op het gebied van gegevensbescherming en safeguards bevat, maar nog altijd een schending van de privacy van Europese burgers impliceert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraken van de Jan Philipp Albrecht, de vicevoorzitter van de commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Europees parlement: «The commission plans are an affront to the critics of the European parliament and the European court of justice who have said that data retention without any link to a certain risk or suspicion isn’t proportionate. It is an open breach of fundamental rights to blanketly retain all passenger data» en «Depersonalisation does not make the data anonymous. All they have to do is ask a senior officer for the identity to be revealed.»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat volgens het voorstel van de Commissie elke lidstaat zelf zou mogen bepalen of het nieuwe systeem toegepast wordt op alle vluchten? Zo ja, bent u van plan het systeem in Nederland toe te passen op alle vluchten? Zo nee, op welke niet?7
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er alsnog binnen twee jaar een Europa-brede overeenkomst kan komen over het uitwisselen en opslaan van PNR-gegevens?8
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de geuite zorgen over het voorstel van de Commissie ter tafel te brengen tijdens de eerstvolgende JBZ-Raad?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de plannen voor te leggen aan het College Bescherming Persoonsgegevens alvorens akkoord te gaan met het voorstel van de Commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de plannen voor te leggen aan de Tweede Kamer alvorens akkoord te gaan met het voorstel van de Commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor de eerstvolgende JBZ-Raad?
Zie antwoord vraag 2.
De megamoskee in Gouda |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Megamoskee weert crèche om vrouwen»?1
Ja.
Is het waar dat vertegenwoordigers van de moskee trachten te voorkomen dat er een speciale school en een medisch kinderdagverblijf worden gevestigd in de voormalige atoombunker?
Nee, in het schetsplan waarover de drie initiatiefnemers overeenstemming hebben bereikt, wordt de bunker gesloopt en is op deze plaats een nieuw gebedshuis gepland. De school voor speciaal onderwijs en het medisch kinderdagverblijf zijn elders op het terrein ingepland.
Hoe oordeelt u over de absurde, door de moskee gegeven reden, dat zij in de voorbereiding op hun gebed niet geconfronteerd willen worden met vrouwen omdat dit ten koste zou gaan van hun «heiligheid»?
Volgens de informatie van de gemeente Gouda is in het schetsplan van de drie initiatiefnemers een erfscheiding voorzien bij de hoofdentrees. Dit op verzoek van de school voor speciaal onderwijs en het medisch kinderdagverblijf, die vanwege hun leerlingen behoefte hebben aan een rustige en overzichtelijke eigen entree.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat de belastingbetaler opdraait voor deze ongerijmde stellingname?
Zie antwoord vraag 3.
Is er inmiddels al zicht op de (buitenlandse) financiering van de nu al omstreden moskee?
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in de brief van 11 februari 2015 (kenmerk VenJ 616102) laten weten dat de gemeente Gouda forensisch accountant PWC onderzoek heeft laten doen naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de moskee. Uit dit onderzoek is gebleken dat 0,05% van het totaal opgebrachte bedrag niet uit Nederland afkomstig is. Het bedrag dat niet uit Nederland afkomstig is, is afkomstig uit twee andere Schengenlanden.
Begrijpt u dat de komst van de moskee lijkt te schuren met de democratische besluitvorming, gezien het gegeven dat de meerderheid van de gemeenteraad en de lokale bevolking tegen de komst zijn? Zo nee, waarom niet?
Krachtens de Gemeentewet is uitsluitend het college van B en W bevoegd om vastgoedtransacties aan te gaan. Het college van Gouda heeft de gemeenteraad om «wensen en bedenkingen» gevraagd die het college meeweegt bij de uiteindelijke besluitvorming over de vastgoedtransactie.
Het moskeebestuur heeft recent (half maart) het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen. Een onafhankelijke procesbegeleider gaat nu een nieuw proces in met buurtbewoners, om te kijken onder welke voorwaarden de gezamenlijke huisvesting van de drie partijen op het complex op meer draagvlak kan rekenen. Dit is en blijft een lokale verantwoordelijkheid.
Deelt u de visie dat buitenlandse financiering van moskeeën moet worden tegengegaan en bent u eindelijk bereid met wetgeving te komen?
In de kabinetsreactie op het briefadvies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) «De kaders van de rechtsstaat. Over buitenlandse financiering van moskeeën en gebedshuizen», d.d. 25 september jl. (Kamerstukken II, 2014/15, 29 614, nr. 35), onderschrijft het Kabinet de constatering van de RMO dat elke geloofsgemeenschap de vrijheid heeft financiering aan te trekken, zowel van binnen als buiten de Nederlandse grenzen, ten behoeve van een moskee, kerk of tempel. Het als zodanig verbieden van buitenlandse financiering van geloofsuitoefening is niet aan de orde, behalve voor zover er sprake is van financiering van geweldsuitoefening of onrechtmatige dan wel criminele praktijken.
De geheime dienst van Curaçao |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw opvatting over de vrijspraak van het voormalige hoofd van de Veiligheidsdienst Curaçao (VDC) van aantijgingen van de toenmalig premier en toenmalig Minister van Justitie van Curaçao?1
Het is niet aan mij om te een mening te geven over het oordeel van de rechter.
Wat is uw opvatting over het functioneren van het huidige hoofd van de VDC, die is aangesteld door de toenmalige premier van Curaçao? Klopt het dat het huidige hoofd van de VDC destijds is aangesteld nadat het voormalige hoofd op onrechtmatige gronden is ontslagen? Klopt het dat het huidige hoofd werd aangesteld ondanks een negatieve beoordeling en screening?
De VDC valt onder verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao. Het is niet aan mij, maar aan de regering of de Staten van Curaçao om hier een opvatting over te hebben.
Waarom is er nog steeds geen opheldering over de massale diefstal van gegevens van de VDC, die in koffers buiten de dienst werden gedragen, onder de verantwoordelijkheid van de toenmalige premier?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de overtuiging dat bij deze massale diefstal ook informatie van andere inlichtingendiensten, waaronder de AIVD, is gekopieerd, gestolen en/of verwijderd? Op welke manier werkt de AIVD op dit moment samen met de VDC en wordt daarbij rekening gehouden met het feit dat daarbij tegen de wens van de AIVD informatie kan worden of is doorgespeeld aan derden?
Ik kan niet bevestigen dat informatie van andere diensten, waaronder de AIVD, is gekopieerd, gestolen en/of verwijderd. Ik kan in het openbaar geen mededelingen doen over de manier waarop de AIVD samenwerkt met de VDC.
Waarom deelt u niet de zorgen dat deze informatie mogelijk wordt gebruikt door mensen die onderwerp van onderzoek zijn of waren van de VDC of van andere geheime diensten? Waarom deelt u niet de zorgen dat deze informatie gebruikt kan worden of wordt gebruikt om mensen te chanteren en de positie van informanten van de VDC, de Kustwacht en Douane en andere geheime diensten bloot te leggen en in gevaar te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de commissie van toezicht op de geheime diensten (ook bekend als CTIVD) nader onderzoek te laten doen naar de aard van de gestolen en verwijderde informatie en naar de mogelijke verantwoordelijken van deze diefstal? Bent u bereid te onderzoeken welke daarbij de rol is geweest van het tegenwoordige hoofd van de VDC?
De CTIVD beschikt niet over de wettelijke basis die nodig is om onderzoek naar de VDC te doen. Het land Curaçao beschikt over een eigen Commissie van Toezicht.
Het onderzoeksrapport van Unie KBO ‘Ruim half miljoen senioren verloren voor internet’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u het onderzoeksrapport Digitale Vaardigheden Senioren gelezen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat 1,2 miljoen senioren thuis geen toegang hebben tot internet en/of niet in staat zijn naar een openbare internetgelegenheid te gaan (cijfers CBS statline)?
Nederland behoort tot de top voor wat betreft internettoegang, óók onder ouderen. Het CBS geeft in het rapport ICT Kennis en Economie 2014 aan dat in 2013 95% van de huishoudens toegang tot internet heeft. Dat is meer dan in veel andere landen. In 2013 heeft eveneens 95% van de huishoudens een desktop of laptop. Dat zijn 6,4 miljoen huishoudens waartoe 12,7 miljoen mensen behoren. Ook op het terrein van internetvaardigheden en computervaardigheden steekt Nederland gunstig af bij het gemiddelde van de EU-28.
Ouderen blijven gemiddeld genomen wat achter bij deze ontwikkelingen. Tot op heden ontbrak voor een groot deel van hen ook de noodzaak om op dit terrein bij te blijven. Die noodzaak wordt groter. Veel ouderen beseffen dat goed en gaan daarin mee. In de loop der jaren zijn steeds meer ouderen actief geworden op internet. In 2010 had nog 9% geen toegang tot internet, in 2013 was dat teruggelopen naar 6%. Een stabiel aantal van 1% van de ouderen internet elders.
Het zijn vooral de 75-plussers die achterblijven bij de digitale ontwikkelingen. Zo geeft volgens het CBS in 2013 83% van de 75 plussers aan geen of weinig internetvaardigheden te hebben. 54% van de 75 plussers heeft nog nooit een computer gebruikt.
Er kunnen goede redenen zijn waarom ouderen niet meer in staat zijn de ontwikkelingen te volgen. Voor mensen die niet in staat zijn om zelfstandig digitaal zaken te doen met de overheid zijn er overigens alternatieven (zie ook hierna).
Deelt u de mening dat internet voor ouderen van groot belang is om mee te kunnen doen in de samenleving en toegang tot voorzieningen te houden?
Die mening deel ik. Voor ouderen geldt hetzelfde als ieder ander in deze samenleving.
Hoe wilt u de 600.000 ouderen helpen, die nog wel wegwijs op internet willen worden? Op welke wijze kunt u initiatieven ondersteunen die tot doel hebben om ouderen internetvaardig te krijgen?
Ik heb in oktober 2014 een subsidie verstrekt aan de Unie KBO van € 94.960,– voor het Seniorenhulpprogramma. De Unie KBO werkt samen met Seniorweb en Digisterker met het doel om de digivaardigheid van ouderen te verbeteren. De subsidie wordt gebruikt voor:
De middelen die binnen dit project worden ontwikkeld komen ook ten goede aan andere organisaties die bijvoorbeeld de digivaardigheid onder hun vrijwilligers willen bevorderen of met (vrijwillige) medewerkers de digivaardigheid van anderen willen bevorderen.
In december is het Digitaal Hulpplein van start gegaan waarmee cursussen en cursuslocaties ontsloten worden voor mensen die digivaardiger willen worden. Het Digitaal Hulpplein is zowel een website als een telefoonlijn. De Stichting Lezen en Schrijven beantwoordt de telefoon. Ik ondersteun het Digitaal Hulpplein samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Wat vindt u van de uitkomst dat de helft van de ouderen nooit meer in hun leven gebruik zullen maken van het internet? Bent u van mening dat deze mensen niet langs de kant mogen komen te staan?
Als het gaat om mensen die nog wel in staat zijn om te leren om te gaan met internet, maar niet willen of durven dan blijft het van belang om te proberen ook hun digivaardigheid te vergroten. Stimuleringsprogramma’s zoals «Digisterker» leveren hier een bijdrage aan. Uit de ervaringen van mensen die de digidrempel wel nemen, blijkt namelijk dat voor hen vaak een wereld opengaat. Zo kunnen zij naar hulp of ondersteuning voor ouderen zoeken via de site Regelhulp.nl. De mensen die goede ervaringen hebben opgedaan kunnen anderen inspireren om de stap te nemen.
Er is een groep die op zeker moment niet meer de energie heeft om in zichzelf te investeren of in staat is om bij te blijven door afnemend leervermogen. Wanneer mensen niet zelfredzaam zijn, kunnen zij vaak een beroep doen op anderen in hun sociale netwerk die hen kunnen helpen. Daarnaast zijn er (lokaal) voldoende ondersteuningsmogelijkheden georganiseerd. Veel gemeenten hebben daar – mede in het kader van de decentralisaties – veel inzet op gepleegd. Ook uitvoeringsorganisaties zorgen zelf voor alternatieven voor het digitale kanaal. Een voorbeeld hiervan is de telefonische helpdesk van het CAK, waar mensen terecht kunnen met vragen over veranderingen in de zorg.
Bent u van mening dat het van belang is dat ouderen zonder toegang tot internet nog schriftelijk of telefonisch contact met overheidsinstanties en andere maatschappelijke voorzieningen kunnen houden, ook vanwege de kwetsbaarheid van de techniek voor storingen? Zo ja, op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat dit ook gebeurt?
Uiteraard is het nodig dat organisaties voor alternatieven zorgen. Organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het in stand houden van niet digitale kanalen. Op diverse manieren, bij organisaties rechtstreeks of bijvoorbeeld in de klankbordgroep gebruikers die ik vorig jaar heb ingesteld (en waarin ook diverse ouderenbonden zijn vertegenwoordigd), wordt zicht gehouden of alternatieve kanalen beschikbaar zijn.
Wat wil u in het kader van de beleidsbrief E-health en zorgverbetering doen om de digitale vaardigheden van ouderen te verbeteren, omdat u zelf ook aangeeft dat iedereen binnen vijf jaar de zorg en ondersteuning thuis ontvangt om – desgewenst – via een beeldscherm 24 uur per dag met een zorgverlener te communiceren? (E-health en zorgverbetering, Kamerstuk 27 259 nr. 130)
In de beleidsbrief over e-health en zorgverbetering van de bewindslieden van VWS hebben zij de ambitie neergezet dat iedereen die zorg en ondersteuning thuis ontvangt binnen vijf jaar de mogelijkheid heeft om – desgewenst – 24 uur per dag via een beeldscherm met een zorgverlener te communiceren.
In de huidige praktijk zetten steeds meer aanbieders van thuiszorg beeldschermcontact in als onderdeel van de zorgverlening. Zij hebben daarbij vaak te maken met ouderen die weinig ervaring hebben met computers of internet. Hier wordt rekening mee gehouden doordat de oudere – zeker in het begin – geholpen wordt bij het bedienen van de apparatuur. De apparatuur zelf wordt ook steeds gebruiksvriendelijker. Deze apparatuur kan bijvoorbeeld uit een tablet bestaan: een eenvoudig en intuïtief via een touchscreen te bedienen apparaat, waarvan de interface voor de doelgroep kan worden aangepast met grote, duidelijke pictogrammen.
Welke oplossingen heeft u voor ouderen die niet in staat zullen zijn om via een beeldscherm 24 uur per dag met een zorgverlener te communiceren?
Zoals bij het vorige antwoord is aangegeven houdt de zorgaanbieder al rekening met de mogelijkheden van ouderen doordat zij hen ondersteunen in het gebruik en door voor gebruiksvriendelijke apparatuur te kiezen. Daarnaast kunnen ook mantelzorgers en ouderenbonden ouderen hierbij ondersteunen en begeleiden. Het is hierbij mooi om te zien dat mensen vaak veel beter met de apparatuur overweg kunnen dan dat zij in eerste instantie zelf denken.
Overigens is het op dit moment niet gebruikelijk dat communicatie tussen een zorgverlener en een oudere via een beeldscherm plaatsvindt. Als een oudere digitaal niet vaardig is heeft dat in principe dus geen consequenties voor de zorg die hij ontvangt. De zorg die aan ouderen geboden wordt dient sowieso passend te zijn bij de behoefte van de ouderen. Indien het hierbij wenselijk én mogelijk is dat dit ook via een beeldscherm kan, dan kan dit bij de zorg worden ingezet. Indien dit niet mogelijk is, dan wordt de zorg op een andere manier geleverd.
Is de ambitie van dit kabinet nog haalbaar dat alle overheidsvoorzieningen per 1 januari 2017 digitaal zullen zijn?
De inspanningen van alle (mede)overheden zijn er zeker op gericht om de doelstelling dat de overheidsdiensten voor burgers en bedrijven in 2017 ook digitaal beschikbaar zullen zijn, te halen. Ik wil hier bij opmerken dat digitale dienstverlening nooit «af» is, ook na 2017 zullen investeringen nodig zijn en blijven om het niveau en de organisatie van de dienstverlening continu aan te passen aan maatschappelijke en technische ontwikkelingen en kwaliteitseisen.
Momenteel laat ik een aantal metingen uitvoeren om een beter beeld te krijgen van de stand van zaken rond de digitalisering van de overheidsdienstverlening. Ik verwacht uw Kamer daarover later dit jaar te kunnen informeren.
Het bericht ‘De vulkaan van Saba kan bezig zijn te ontwaken’ |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «De vulkaan van Saba kan bezig zijn te ontwaken»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de gouverneur van Saba over het dreigende gevaar van vulkanische verschijnselen op Saba?
De gezaghebber op Saba is opperbevelhebber in geval van (natuur) rampen en is net als mijn collega-bewindspersonen van IenM, VenJ, Defensie en ikzelf, logischerwijs bezorgd over de hypothetische mogelijkheid van een vulkaanuitbarsting.
Bent u van mening dat het van groot belang is dat mogelijke risico’s tijdig in beeld zijn?
Ja.
Vindt u het zorgelijk dat de seismograaf op Saba al geruime tijd buiten werking is?
De seismometer op Saba is sinds 2006 in werking. Het is echter mogelijk dat door stroomuitval of problemen met de internetverbinding geen meetgegevens naar het KNMI en regionale seismologische centra gezonden kunnen worden. In de zomer van 2014 was dit het geval van 3 tot 21 juni en van 3 tot 16 augustus. Sinds 2006 is 75% van de meetgegevens ook daadwerkelijk op het KNMI aangekomen en gedistribueerd aan lokale seismologische centra.
Voor een goede monitoring zijn continue meetgegevens van belang, stabiliteit in de verbinding en stroomvoorziening is daarvoor essentieel. Maatregelen zullen genomen worden om de beschikbaarheid van de meetgegevens te verhogen.
Wat heeft u tot nu toe gedaan aan het ontbreken van een werkende seismograaf?
Het KNMI controleert dagelijks of de meetgegevens in De Bilt binnenkomen. Is dat niet het geval dan wordt direct actie ondernomen. De uitvoer ter plaatse kan echter tijd in beslag nemen. Stroom- of internetuitval kan oorzaak van een storing zijn.
Kunt u aangeven op welk moment het monitoringsysteem op Saba volledig zal werken?
Op dit moment werkt de seismometer die op Saba is geplaatst. Er worden juni 2015 twee extra seismografen geplaatst. Dit najaar wordt ook een GPS-installatie geplaatst. Met GPS wordt het eventueel opzwellen van de vulkaan gemeten.
Hoe gaat u er voor zorgen dat ook de andere natuurlijke risico’s («combinatie van zeer steile, instabiele hellingen en regelmatig terugkerende stromen en slagregens») op het eiland beter gemonitord worden?
De natuurlijke risico’s die u noemt zijn ten dele te monitoren. Uitgebreide GPS metingen op meerdere plaatsen kunnen hierbij van dienst zijn. De huidige inspanningen zijn erop gericht vulkanische activiteit te monitoren. Daarnaast wordt er zoveel als mogelijk, bijvoorbeeld bij de aanleg van wegen, rekening gehouden met deze risico’s. Overigens zijn ongeacht de mate en aard van de monitoring, door de feitelijke geografische en natuurlijke kenmerken van het eiland, dergelijke risico’s nooit helemaal uit te sluiten.
Welk departement in Nederland is eindverantwoordelijk om de veiligheid op Saba te waarborgen?
Op basis van de Veiligheidswet BES (artikel 53 lid2 heeft de gezaghebber (vergelijkbaar met een burgemeester van een gemeente) het opperbevel in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Degenen die aan de bestrijding van een ramp deelnemen, staan onder zijn bevel. Net als voor andere (natuur)rampen, zoals een orkaan, is een rampenplan van toepassing. Bij een boveneilandelijke3 ramp of crisis krijgt de Rijksvertegenwoordiger een coördinerende rol, maar de gezaghebber blijft het opperbevel voeren. Ook ziet de Rijksvertegenwoordiger erop toe dat de rampenplannen actueel zijn en aan de wettelijke eisen voldoen. Vanuit het rijk heeft de Inspectie Veiligheid en Jusititie een toezichthoudende rol ten aanzien van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland.
Op welke manier verloopt de communicatie tussen de verschillende betrokken departementen, en tussen het eilandsbestuur van Saba en Nederland, over de veiligheid op Saba?
Onder leiding van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is er tussen de verschillende departementen op ambtelijk niveau structureel overleg over de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland. Ook zijn er de nodige contacten met de Rijksvertegenwoordiger, gezaghebber, eilandsecretaris en de beleidsmedewerker Openbare Orde en Veiligheid op Saba. Tevens vindt jaarlijks tijdens de CN-week4 tussen de betrokken departementen, gezaghebbers en eilandsecretarissen communicatie plaats over de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland.
Op welke manier wordt er bij de aanleg van infrastructuur op Saba rekening gehouden met het vulkaangevaar?
Wanneer de infrastructuur wordt aangepast wordt er zoveel als mogelijk rekening gehouden met de plaatselijke omstandigheden. Zo worden er aanpassingen verricht aan de veiligheid op en rond de wegen, zijn er specifieke bouwvoorschriften en worden er op bepaalde plaatsen op het eiland geen bouwactiviteiten toegestaan.
Wat is het veiligheidsprotocol voor mogelijk vulkaangevaar?
Zodra er melding wordt gemaakt door het KNMI van toenemende vulkanische activiteit komt het eilandelijk beleidsteam bij elkaar. Aangezien dit een boveneilandelijke situatie betreft, wordt er opgeschaald naar het niveau van de Rijksvertegenwoordiger. De gezaghebber, tevens Opperbevelhebber, informeert de Rijksvertegenwoordiger. De gebruikelijke draaiboeken worden dan opgepakt en in werking gesteld. De Rijksvertegenwoordiger heeft in dit soort gevallen direct contact met betrokken ministeries in Nederland.
Hoe wordt het veiligheidsprotocol up-to-date gehouden?
Dit is wettelijk vastgelegd in de Veiligheidswet BES art 42, 43 & 44. Hierin is geregeld dat de rampenplannen minimaal elke 4 jaar geactualiseerd dienen te worden. Het rampen- en crisisplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Op welke manier worden de veiligheidsprotocollen in de praktijk getest?
In 2014 is op Saba in het voor- en najaar geoefend. In maart 2014 is door de Inspectie Veiligheid en Justitie in het kader van de nulmeting «organisatie rampenbestrijding Saba» een alarmerings- en opkomstoefening gehouden. In november 2014 is op Saba door het Openbaar Lichaam een trainingsweek georganiseerd, waarin deelprocessen zijn uitgewerkt en de daarbij verantwoordelijke groepen van Emergency Support Functions (ESF) zijn benoemd. Deze processen zijn vervolgens door middel van twee operationele scenario’s (een verkeersongeval en een ontploffing) beoefend. In mei 2015 staat een volgende trainingsweek gepland. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de structuur binnen de rampenorganisatie en de bijbehorende deelprocessen.
Hoe is de communicatie tussen betrokken hulpdiensten zoals brandweer, ambulance en politie geregeld?
De hulpdiensten communiceren binnen de eigen kolom met een radiocommunicatie systeem Chuchubi, een vergelijkbaar systeem met het in Nederland gebruikte C 2000 systeem. Voorts kan iedere hulpdienst op ieder eiland communiceren met de meldkamer op Bonaire met de Chuchubi.
In geval van calamiteiten komen de lokale leidinggevenden van de hulpdiensten fysiek bij elkaar, samen met de gezaghebber, waarbij de afstemming en coördinatie ter plekke plaatsvindt. Daarnaast hebben de lokale leidinggevenden van de hulpdiensten maandelijks onderling overleg.
Is het duidelijk wie de verantwoordelijkheid heeft indien er sprake is van acuut gevaar?
Ja, op basis van de Veiligheidswet BES is duidelijk wie de verantwoordelijkheid heeft indien er sprake is van acuut gevaar. Zie daarvoor het antwoord op vraag 8.
Wanneer wordt er bij een dreigende vulkaanuitbarsting een evacuatieplan ingezet?
Als er een aannemelijk gevaar voor de gezondheid van de bewoners is, wordt tot evacuatie overgegaan.
Op welke manier wordt de evacuatie geregeld?
Hiervoor zijn afspraken gemaakt tussen de verschillende betrokken partijen en afhankelijk van de actuele situatie worden er dan maatwerk afspraken gemaakt. Veelal zal er sprake zijn van extra bijstand waarop en beroep wordt gedaan op aanwezigheid van Defensie en Kustwacht CARIB op Sint Maarten en Curaçao.
Hoeveel tijd kost het om, in het geval van acute veiligheidsrisico’s, steun naar Saba te sturen?
Er geldt geen normering ten aanzien van de opkomsttijden van bijstandseenheden.
Uiteraard komen eenheden zo snel mogelijk ter plaatse als operationeel uitvoerbaar is. Al naar gelang de aard van het veiligheidsrisico zal er in eerste instantie bijstand worden verleend door in het Caribisch gebied of in de regio beschikbare capaciteiten, zowel vanuit Caribisch Nederland, Sint Maarten als overige omliggende landen. De coördinatie van de bijstand en het aanvragen ervan, vindt plaats door de Rijksvertegenwoordiger5. Indien het een evacuatie betreft zullen in eerste instantie de organisaties die beschikken over varend en vliegend materieel waaronder Defensie en de Kustwacht CARIB, worden benaderd als ook private bedrijven. Een eerste snelle reactie met klein materieel is mogelijk binnen enkele uren. Als de in het Caribisch gebied aanwezige middelen ontoereikend zijn, zal de Rijksvertegenwoordiger opschalen naar Nederland. Gelet op het feit dat bijstandseenheden uit Europees Nederland zullen moeten worden gealarmeerd, gemobiliseerd, naar het gebied zullen moeten worden getransporteerd en daar weer dienen te worden ontplooid, dient als uitgangspunt te worden gehanteerd dat het naar verwachting zeker 24 à 48 uur kan duren alvorens de eerste bijstandseenheden ten behoeve van het ondersteunen van evacuaties ter plaatse zijn.
Heeft Nederland samenwerkingsverbanden in de regio die sneller ter plaatse kunnen zijn om steun te bieden?
Er zijn geen formele samenwerkingsverbanden. Wel bestaan goede contacten tussen de Nederlandse en Franse Defensie in het Caribisch gebied. Tijdens de Hurricane Exercise (HUREX) juni 2015 op Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius gaat de Nederlandse Defensie samen met de Franse Defensie oefenen. Tevens zullen dan de mogelijkheden voor evacuatie worden bekeken, zoals het inwinnen van informatie over plaatsen waar de bevolking kan verzamelen voor een evacuatie en plaatsen waar schepen en helikopters kunnen (aan)landen om de evacuatie daadwerkelijk uit te voeren.