De procedure die gehanteerd wordt bij herkeuring van jonggehandicapten |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de brief van de Landelijke Cliëntenraad over de procedure herindeling Wajong?1 2
Ja
Bent u op de hoogte van de hinder die mensen met een indicatie voor dagbesteding ondervinden, wanneer het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) niet vast kan stellen dat ze deze indicatie ook daadwerkelijk hebben? Zo ja, sinds wanneer? Heeft u maatregelen genomen om deze groep tegemoet te komen? Zo nee, waarom niet?
Heeft u inzicht in de omvang van de groep wajongers met een indicatie voor dagbesteding zonder dat het UWV hiervan op de hoogte is? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Wat is uw reactie op de suggestie van de Landelijke Cliëntenraad om mensen waarvan niet kan worden vastgesteld of ze arbeidsvermogen hebben, niet meteen op te roepen voor een gesprek, maar hen eerst te vragen of ze een AWBZ-indicatie voor dagbesteding hebben? Bent u bereid om deze suggestie over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Hoe vaak is het de eerste twee kwartalen van 2015 voorgenomen dat mensen die niet meer aan de minimumcriteria van de WSW voldeden, werden opgeroepen door het UWV? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
In de eerste twee kwartalen is nog niemand opgeroepen. In het Schattingsbesluit is tevens geregeld dat van onderzoek zal worden afgezien (en dus geconcludeerd zal worden tot «geen arbeidsvermogen» op basis van het dossier) als de Wajonger sinds 2008 een indicatie voor de Wsw heeft aangevraagd maar niet heeft gekregen omdat hij te weinig arbeidsvermogen heeft voor de Wsw. De vraag is of de Wajonger waarvan UWV bij herindicatie heeft vastgesteld dat hij in het kader van de Wsw geen arbeidsvermogen (meer) heeft, ook is aan te merken als «heeft geen arbeidsvermogen» op basis van de dossierbeoordeling.
Het UWV zal een Wajonger die niet voldoet aan de ondergrens voor Wsw indelen in de categorie «geen arbeidsvermogen».
Wat is uw reactie op de suggestie van de Landelijke Cliëntenraad om mensen waarvan door het UWV is vastgesteld dat ze niet meer aan de minimumcriteria van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) kunnen voldoen, zonder nieuwe procedure toe te laten tot de Wajong?
Zie antwoord vraag 5.
Dehumanisering in zorginstellingen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Camera spiedt in verpleeghuizen»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel in het Algemeen Dagblad van 24 augustus met de titel «Camera houdt oogje in het zeil in Haagse verpleegcentra».
De Minister en ik hebben in onze brief «e-health en zorgverbetering» van 2 juli 2014 aangegeven welke kansen en mogelijkheden een goede inzet van techniek en ICT biedt om de zorg te verbeteren. Technologische ontwikkelingen, waaronder cameratoezicht, bieden in mijn opinie kansen om niet alleen de zorg efficiënter te organiseren, maar ook de zelfredzaamheid en de kwaliteit van leven van mensen te vergroten. Ik heb in het land vele voorbeelden gezien waar met de inzet van ICT de contactmomenten in de zorg beter werden afgestemd op de behoeften van de bewoner, in plaats van contact op het moment dat het in de «ronde» van het personeel past.
Dat wil niet zeggen dat alle inzet van technologie tot betere zorg leidt. Ik heb niet de illusie dat de overheid kan bepalen in welke gevallen de inzet van ICT leidt tot goede zorg. Dit laat ik aan het oordeel van de zorgprofessional en (vertegenwoordigers van) bewoners. Van belang is wel dat besluitvorming hierover met de cliëntenraad en met personeel is afgestemd, om te borgen dat het past bij de behoeften van de bewoners en werknemers. Daarnaast moet de toepassing van technologie in de zorg goed worden besproken met de individuele cliënt en/of zijn vertegenwoordiger, waarbij de wensen en behoeften van de cliënt en eventuele risico’s van de toepassing betrokken worden.
Meer specifiek ingaand op de casus die aan de orde is, kan cameratoezicht – als het op een goede manier wordt ingezet – bijdragen aan betere zorg. Bijvoorbeeld omdat het bewoners meer rust geeft omdat zij ‘s nachts minder gestoord worden en het personeel wordt ontlast doordat zij langer bij een bewoner kunnen blijven die wakker is, als de rest van de bewoners rustig liggen te slapen. De snelheid van het contact met een hulpverlener in een meldkamer als bewoners op de alarmknop drukken kan hen juist een veilig gevoel bieden, als goed is geregeld dat er vervolgens snel hulp komt als dat nodig is.
Wat vindt u ervan dat verpleegkundig en verzorgend personeel vervangen wordt door camera’s en een toezicht- centrum (domoticacentrum) op afstand?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat juist ook in de centrale ruimtes, naast cameratoezicht in de openbare ruimtes, de gangen en de woonkamers, voldoende personeel aanwezig zou moeten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook dat het een vorm van dehumanisering is als bewoners via een camera in de gaten worden gehouden gedurende hun verblijf in een openbare ruimte? Zo nee, kunt u uitleggen op welke wijze dit menswaardige zorg is? Zo ja, bent u bereid zorginstellingen die personeel vervangen door camera’s en een toezichtcentrum op afstand hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de analyse dat, als een bewoner op de alarmknop drukt en hij of zij geen medewerker langs krijgt maar contact krijgt met een meldkamer, dit wel degelijk een ontwikkeling is die ten koste gaat van het menselijke contact? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe ziet een dergelijk «domoticacentrum» eruit? Hoeveel mensen werken daar, en wat voor achtergrond hebben de mensen die daar werken? Kennen de medewerkers van het «domoticacentrum» de mensen waar ze toezicht op moeten houden? Kunnen de mensen in het «domoticacentrum» het gedrag van de verpleeghuisbewoners goed interpreteren? Neemt de veiligheid voor de bewoners van verpleeghuizen door dergelijke «domoticacentra» volgens u toe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen vastomlijnde definitie van wat een «domoticacentrum» is. In het algemeen geldt dat de zorgaanbieder verplicht is om goede kwaliteit van zorg te leveren, zoals is vastgelegd in de Kwaliteitswet zorginstellingen. Een onderdeel van die verplichting is dat mensen die een rol in de zorgverlening hebben, in staat moeten zijn die rol te kunnen vervullen. Bij de inrichting en bezetting van een «domoticacentrum» zal dus goed moeten zijn nagedacht over wie op welk moment informatie krijgt en moet zijn geborgd dat zij in staat zijn om die informatie goed te beoordelen.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende Haagse aanbieders momenteel experimenteren met dergelijke toezichtsystemen? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel en welke verpleegzorgaanbieders in Nederland dergelijke experimenten hebben lopen, waarbij personeel vervangen wordt door cameratoezicht op afstand? Kunt u daarbij aangeven wat tot nu toe de resultaten zijn van deze experimenten? Is de veiligheid van de bewoners in de periode van het experiment toe- of afgenomen? Is de tevredenheid van de bewoners over de zorg die zij ontvangen in het verpleeghuis in de periode van het experiment toe- of afgenomen? Indien u niet over deze informatie beschikt, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik weet van een aantal instellingen dat zij hiermee experimenteren. Een landelijk dekkend overzicht heb ik niet. Aanbieders meten zelf de ervaringen en tevredenheid van cliënten en professionals. De manier waarop resultaten gemeten worden varieert en hangt mede af van het soort toepassing en de doelstellingen van de pilots. Hoe organisaties hier mee omgaan is aan hen, waarbij ik er van uitga dat zij dit, zoals zij ook wettelijk verplicht zijn, in afstemming doen met hun cliënten. Ik zie geen meerwaarde in het verzamelen van deze informatie.
In mijn brief over e-health en zorgverbetering van 2 juli 2014 ga ik onder andere in op het gebruik van slimme toepassingen zoals cameratoezicht en domotica in de zorg. Dit draagt eraan bij dat mensen veilig langer thuis kunnen wonen. Het doel dat de Minister en ik in deze brief hebben gesteld is dat iedereen die zorg en ondersteuning thuis ontvangt binnen 5 jaar de mogelijkheid heeft om – desgewenst – via een beeldscherm 24 uur per dag met een zorgverlener te communiceren. De ontwikkeling hiervan wordt gemonitord en Uw Kamer wordt hierover via voortgangsrapportages geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel geld de verschillende zorginstellingen jaarlijks kwijt zijn aan het «domoticacentrum» en het personeel van het «domoticacentrum»? Hoeveel verpleegkundigen en verzorgenden kunnen daarvoor aangesteld worden? Indien u niet over deze informatie beschikt, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Informatie over de kosten wordt niet meegenomen in de voortgangsrapportage e-health en zorgvernieuwing. Welke kosten er gemoeid zijn met de inzet van cameratoezicht is afhankelijk van de lokale situatie. Ik vind niet alleen van belang wat de kosten van technologie zijn maar ook wat de maatschappelijke baten en de meerwaarde voor de cliënt en personeel zijn. Voor de inzet van technologie in algemene zin kan gesteld worden dat hieraan op al die vlakken een positieve businesscase ten grondslag ligt. Kwaliteit en doelmatigheid kunnen prima hand in hand gaan.
Erkent u dat, als u zou zeggen dat u geen ontwikkelingen wilt waarbij personeel vervangen wordt door cameratoezicht op afstand, deze uitspraak een normerende werking zal hebben voor de verpleeghuissector? Bent u bereid afstand te nemen van deze manier van «zorgverlening»? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op bovenstaande vragen heb aangegeven ben ik van mening dat de inzet van technologie, waaronder ook cameratoezicht, mits goed ingezet en in nauw overleg met cliënten en professionals, kansen biedt om de zorg efficiënter te organiseren en de zelfredzaamheid en kwaliteit van het leven van mensen te vergroten.
Bent u ervan op de hoogte dat in de jaarrekening 2014 van Stichting Eykenburg als toelichting bij de Personeelskosten staat: «wegens dreigende onderbezetting op enkele cruciale functies is er in 2014 een beroep gedaan op externe organisaties voor de inhuur van medewerkers. Dit gebeurde onder andere bij de medische dienst en afdeling ICT»? Wat is uw reactie hierop? Is er momenteel nog steeds sprake van een dreigende onderbezetting? Zo nee, hoe is deze opgelost en speelt het «domoticacentrum» een rol in deze oplossing? Zo ja, vindt u het verantwoord dat Stichting Eykenburg haar financiële middelen inzet voor camera’s in plaats van voor het oplossen van een dreigende onderbezetting?
Ik heb kennis genomen van de jaarrekening van Stichting Eykenburg. Het is aan de Raad van Bestuur om besluiten te nemen over de inzet van middelen van de Stichting en het is aan de Raad van Toezicht om hierop toe te zien. Dit geldt ook voor de inzet van camera’s, zoals bij een toenemend aantal instellingen (waaronder de door u genoemde Stichting Eykenburg, WoonZorgcentra Haaglanden en Stichting Zorggroep Florence) gebeurt.
Zoals ik ook in mijn antwoord op bovenstaande vragen heb geantwoord is het wel van belang dat dergelijke beslissingen worden genomen in afstemming met de cliëntenraad en het personeel. De inzet van camera’s, bewegingssensoren en andere technologie kan onder meer tot voordeel hebben dat er minder vrijheidsbeperkende maatregelen hoeven te worden genomen (cliënten kunnen zich vrijer bewegen binnen een afgesproken gebied) en dat de nachtrust van cliënten minder wordt verstoord door controles van het verzorgend personeel.
Vindt u het wenselijk dat WoonZorgcentra Haaglanden (WZH), een organisatie met een resultaat boekjaar van € 1.359.050, een eigen vermogen van € 31.799.967, en de bestuurder een bezoldiging ontvangt van € 230.425, op personeelskosten bespaart door camera’s toezicht te laten houden op de bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u het wenselijk dat Stichting Zorggroep Florence, een organisatie met een resultaat boekjaar van € 943.367, een eigen vermogen van € 47.215.751, en waar de bestuurders een bezoldiging ontvangen van respectievelijk € 227.050 en € 188.965, op personeelskosten bespaart door camera’s toezicht te laten houden op de bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Is een zorgorganisatie eigenlijk al niet te groot geworden als deze zich kan veroorloven een apart «domoticacentrum» te maken en bewoners met behulp van camera’s in de gaten moet houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het hebben van een domoticacentrum hoeft niets te zeggen over de grootte van een instelling. Er zijn ook voorbeelden van kleinschalige initiatieven die vanuit doelmatigheidsoverwegingen gezamenlijk een domoticacentrum of meldkamer hebben ingericht. Die ontwikkeling zien we ook in de curatieve zorg.
Zou u het acceptabel vinden als in de kinderopvang toezicht wordt gehouden op de kinderen met behulp van camera’s, in plaats van door daarvoor opgeleid personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om een opvatting met uw Kamer te delen over het gebruik van camera’s in de kinderopvang en het basisonderwijs. Dat is aan respectievelijk de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW).
Zou u het acceptabel vinden als in het basisonderwijs toezicht wordt gehouden op de kinderen met behulp van camera’s, in plaats van door daarvoor opgeleid personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 14.
Vindt u het menswaardige zorg dat de bewoners van zorgcentrum Burg-Haamstede, die in staat zijn te verhuizen naar een aanleunappartement, moeten verhuizen als de nieuwbouwlocatie klaar is, omdat geacht wordt dat deze ouderen weer moeten leren op eigen benen te staan? Vindt u het niet ontzettend triest dat er zo gesold wordt met ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Met de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning worden cliënten in de toekomst meer in hun eigen omgeving geholpen. De trend dat mensen langer thuis blijven wonen is al langer zichtbaar en is ook iets waar instellingen zich op voorbereiden (of al op hebben voorbereid) door bijvoorbeeld verzorgingshuizen om te vormen tot moderne woonzorgcentra waar mensen op basis van het scheiden van wonen en zorg geholpen worden. Voor cliënten die met een indicatie voor een laag ZZP in een instelling verblijven en niet in staat zijn om op zichzelf te gaan wonen, geldt dat zij het recht houden op een plek in een zorginstelling. In mijn brief van 13 juli 2015 (TK 2014–2015, 31 765, nr. 159) heb ik aangekondigd dat ik voornemens ben om voor cliënten met een indicatie voor een laag ZZP die op 31 december 2014 zorg kregen in de vorm van een VPT, te regelen dat zij ook in de toekomst hun zorg kunnen blijven ontvangen in de vorm van een VPT vanuit de Wlz.
Wat vindt u ervan dat een bewoner die bijna blind is zelf koffie moet zetten, terwijl hij niet goed voor zichzelf kan zorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in Waardigheid en Trots (Kamerstuk 31 765, nr. 124) heb aangegeven, draait goede zorg voor ouderen in de verpleeghuizen in essentie om maximaal behoud van kwaliteit van leven. Dat betekent zorg die aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de cliënt met warme betrokkenheid van familie en naasten. Wanneer een cliënt nog mogelijkheden heeft om in bepaalde opzichten zijn of haar zelfstandigheid te behouden, draagt dat bij aan het gevoel zelf regie te hebben op het leven en nuttig bezig te zijn.
Het gaat daarbij uiteraard om persoonlijk maatwerk. Iedere individuele casus is anders. Het is aan de cliënt en professional om samen de wensen en mogelijkheden ten aanzien van eigen zelfstandigheid goed in beeld te brengen en daarbij te bezien wat mensen nog wel zelf kunnen en willen en wat door de zorgverleners overgenomen moet worden.
Hoe aanbieders hier in praktijk mee omgaan, hoe zij kenbaar maken welke cliënt waarin ondersteund wordt, dat bespreken aanbieders met cliënten en met het personeel. Dit varieert per aanbieder. Sommige aanbieders leggen dit vast in het persoonlijk plan van de cliënt. Deze aanbieder gebruikt als geheugensteuntje een sticker. Het is belangrijk dat medewerkers en cliënten met elkaar bespreken wat werkt en wat men prettig vindt.
Wat vindt u ervan dat bewoners gedwongen op zichzelf aangewezen worden, en voor dagelijkse zaken hun kinderen of thuiszorg moeten inschakelen? Vindt u dit getuigen van goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 17.
Vindt u het ook niet ver gaan dat er stickers op deuren worden geplakt, zodat vrijwilligers onderscheid kunnen maken tussen bewoners die wel en niet zelfstandig koffie of thee kunnen zetten? Deelt u de mening dat ouderen recht hebben op een onbezorgde dag, en dat het wel heel triest is dat zelfs op koffie en thee bezuinigd wordt onder het mom u moet maar weer zelfstandig worden?
Zie antwoord vraag 17.
Vindt u het ook een vorm van dehumanisering dat een sticker bepaalt of iemand een kopje koffie mag krijgen? Waarom kan niet gewoon iedereen koffie aangeboden worden?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat bewoners niet zomaar in een verzorgingshuis terecht komen, en dat er niet van hen geëist mag worden weer zelfstandig te gaan wonen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 16 heb aangegeven geldt voor cliënten die met een indicatie voor een laag ZZP in een instelling verblijven en niet in staat zijn om op zichzelf te gaan wonen, dat zij het recht houden op een plek in een zorginstelling. In mijn brief van 13 juli 2015 (TK 2014–2015, 31 765, nr. 159) heb ik aangekondigd dat ik voornemens ben om voor cliënten met een indicatie voor een laag ZZP die op 31 december 2014 zorg kregen in de vorm van een VPT, te regelen dat zij ook in de toekomst hun zorg kunnen blijven ontvangen in de vorm van een VPT vanuit de Wlz.
Zijn de zorginstellingen die personeel vervangen door camera’s, en die via stickers bepalen wie wel en geen koffie krijgt; zorginstellingen die volgens de Inspectie voor de Gezondheidszorg «onderaan» bungelen in het kwaliteitslijstje of juist niet?4
Wanneer een zorgaanbieder besluit om de zorg voor cliënten te ondersteunen met de inzet van domotica, bijvoorbeeld voor het toezicht tijdens de nacht, is voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg van belang dat er per individuele cliënt een risico-inschatting is gemaakt en de (on)mogelijkheden van domotica goed in beeld zijn. Belangrijk is bovendien dat dit met de cliënt en/of zijn familie (wettelijk vertegenwoordiger) goed wordt besproken. Tot slot toetst de Inspectie of het personeel goed in kan spelen op deze technische veranderingen, voldoende alert is op mogelijk gevaar en tijdig kan signaleren als het gebruik van domotica niet werkt. De Inspectie geeft aan dat het inzetten van domotica, waar dus strenge eisen voor gelden, vaak gebeurt in instellingen die de zorg goed op orde hebben en deze verandering aan kunnen.
Hebben deze zorgorganisaties in het kader van het plan «waardigheid en trots, liefdevolle zorg voor onze ouderen» ook plannen ingediend om de ouderenzorg te verbeteren? Zo ja, behelst dat plan dan het vervangen van personeel door camera’s? Kunt u de Kamer deze plannen toesturen?
De zorgorganisatie Allévo, waar Duinoord onderdeel van is, heeft een verbeterplan ingediend in het kader van Waardigheid en Trots. De essentie van alle verbetervoorstellen wordt op de website www.langdurigezorg.nl geplaatst.
Het bericht ‘Gemeenten gebruiken eigen bijdrage als melkkoe’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gemeenten gebruiken eigen bijdrage als melkkoe»?1
Ja.
Klopt het dat gemeenten bij vooral mensen met een gemiddeld tot een hoog inkomen een forse hogere bijdrage vragen voor zaken als begeleiding en dagbesteding? Klopt het dat het soms gaat om een eigen bijdrage van zelfs 60 tot 70 euro per uur? Staat deze eigen bijdrage nog wel in verhouding tot het reguliere uurtarief voor bijvoorbeeld de dagbesteding?
Ja, het is mij bekend dat hogere eigen bijdragen worden gevraagd dan in de AWBZ het geval was. In de eerste plaats is de feitelijke eigen bijdrage voor cliënten hoger geworden als gevolg van het vervallen van de 33%-korting op de eigen bijdrage. Daarnaast werd in de AWBZ een vast (en fictief) uurtarief gebruikt van € 14,– waarop de eigen bijdrage werd gebaseerd. De genoemde bedragen hebben betrekking op individuele ondersteuning, waarvoor door sommige gemeenten dergelijke tarieven worden betaald.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen en in hoeveel gemeenten het voorkomt dat mensen extra hoge rekeningen moeten betalen, doordat een gemeente een eigen bijdrage incasseert die hoger uitvalt dan wat de gemeente aan de zorgaanbieder betaalt?
Ik zal gemeenten, de VNG en het CAK er actief op wijzen dat geen kostprijzen mogen worden doorgegeven die hoger liggen dan de feitelijke kosten. Daarbij geldt dat op het moment onbekend is om hoeveel en om welke gemeenten het gaat. Het CAK beschikt niet over gegevens over prijsafspraken tussen gemeenten en aanbieders. Ik ben overigens blij dat de VNG haar rol oppakt en actief onderzoekt waar het probleem zich voordoet.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en tegen de regels dat gemeenten extra inkomsten vergaren door een hogere eigen bijdrage te incasseren dan wat de gemeente aan de zorgaanbieder betaalt?
Ja. De Wmo 2015 laat hierover in artikel 2.1.4, derde lid, geen misverstand bestaan.
Deelt u de mening dat een eigen bijdrage bedoeld is om onnodige zorgconsumptie bij de cliënt te voorkomen en spaarzaamheid te bevorderen, en niet om forse inkomenseffecten op verschillende groepen in de samenleving te bewerkstelligen?
De eigen bijdrage is bedoeld om onnodige zorgconsumptie te voorkomen en als vorm van medefinanciering. De Wmo 2015 geeft hiervoor de kaders. Inkomensbeleid was en blijft de verantwoordelijkheid van het Rijk.
Wat gaat u eraan doen om deze forse verhoging van de eigen bijdragen bij gemeenten terug te dringen? Bent u bereid zo snel als mogelijk met de VNG om tafel te gaan, om te voorkomen dat mensen een hogere eigen bijdrage betalen aan de gemeente dan de prijs die de zorgaanbieder berekent?
Zolang de verhoging binnen de wettelijke kaders blijft, ofwel de kostprijs die aan het CAK wordt doorgegeven niet hoger ligt dan de kostprijs die de gemeente zelf verschuldigd is, is het niet aan mij om gemeenten aan te spreken op verhoging van de eigen bijdragen. Wel is het van belang dat maatwerk mogelijk blijft en de verhoging van de eigen bijdrage er niet toe leidt dat cliënten om die reden afzien van ondersteuning. Ik heb gemeenten hier nogmaals op gewezen. Van een hogere eigen bijdrage dan de kostprijs kan geen sprake zijn. Ook dit zal ik nogmaals aan de wethouders laten weten.
De toegankelijkheid van de Oranjezaal voor slechtzienden en slechthorenden |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat voor het bezoek aan de Oranjezaal geen speciale voorzieningen zijn voor slechtzienden en slechthorenden?1
Paleis Huis ten Bosch is geen museum, maar een woon- en werkpaleis waarvan de Oranjezaal gedurende twee maanden wordt opengesteld voor het publiek. Voor een bezoek aan de Oranjezaal geldt dat, om klimaat- en veiligheidstechnische reden, een beperkt aantal personen tegelijkertijd een rondleiding kunnen genieten. Voor iedereen, dus ook voor begeleiders van hulpbehoevenden, geldt dat zij een gratis ticket moeten aanvragen. Doordat er meer dan één kaart per boeking (maximaal vier) gereserveerd kan worden, bestaat er voor mensen met een handicap de mogelijkheid om een entreekaart te reserveren voor hun begeleiding.
Bij een bezoek aan de Oranjezaal krijgt het publiek een rondleiding van een professionele gids. Voorafgaand aan het bezoek wordt het publiek attent gemaakt op verschillende websites waar uitgebreide informatie te vinden is over de Oranjezaal. Daarnaast is tijdens de rondleiding ook schriftelijk materiaal beschikbaar. Voor mensen in een rolstoel is de Oranjezaal ook te bezichtigen. Er zijn eventueel extra rolstoelen beschikbaar voor mensen die slecht ter been zijn en de mogelijkheid bestaat om gebruik te maken van het invalidetoilet. Naar aanleiding van deze Kamervragen zijn, ondanks de kwetsbaarheid van de zaal in combinatie met de beperkte fysieke ruimte, hulphonden toegestaan. De toegankelijkheid voor mensen met een handicap is hiermee gewaarborgd.
Als stichting zijn Rijksmusea zelfstandige organisaties die zelf hun eigen prijs en toegankelijkheidsbeleid bepalen. Bij rijksmusea als Paleis het Loo, Paleis Soestdijk en Huis Doorn worden hulphonden ook toegelaten tot het museum. De toegankelijkheid voor mensen met een handicap is voor een bezoek aan Paleis Soestdijk en Paleis het Loo gewaarborgd. Huis Doorn is, zoals staat vermeld op de website van het museum, niet toegankelijk voor mensen in een rolstoel. Voor begeleiders van mensen met een handicap geldt voor een rijksmuseum als bijvoorbeeld Paleis het Loo dat zij de reguliere entreeprijs betalen bij een bezoek aan het museum.
Waarom moeten gebarentolken, die feitelijk geen deelnemer zijn aan een rondleiding, toch een eigen ticket reserveren? Hoe is dit voor vergelijkbare (publieke) bezienswaardigheden geregeld, bijvoorbeeld de rijksmusea, Paleis Soestdijk, Paleis Het Loo en Huis Doorn?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn geleidehonden niet toegestaan bij een bezoek aan de Oranjezaal? Hoe is dit voor vergelijkbare (publieke) bezienswaardigheden geregeld, bijvoorbeeld de rijksmusea, Paleis Soestdijk, Paleis Het Loo en Huis Doorn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te kijken of er toch nog niet iets gedaan kan worden aan de toegankelijkheid voor slechthorenden en slechtzienden van de Oranjezaal, zodat ook deze groepen in de gelegenheid worden gesteld om deze bijzondere ruimte te bezoeken, bijvoorbeeld door speciaal voor belangstellenden uit deze groepen een beperkt aantal afzonderlijke rondleiding te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden deze regels zich tot de bepalingen en doelstellingen van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, waarvan de Tweede Kamer de ratificatiewetten binnenkort zal behandelen?
Er is een verschil tussen toegankelijkheid en het treffen van een redelijke aanpassing in een individueel geval. Bij toegankelijkheid gaat het om het preventief (dus los van de behoefte van een persoon in een concrete situatie) treffen van «algemene» voorzieningen of het verwijderen van obstakels. Het vergroten van de toegankelijkheid van een gebouw heeft tot gevolg dat zo’n gebouw toegankelijk wordt voor veel meer mensen. Op grond van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (verder: VN-verdrag) moet worden gewerkt aan verbetering van toegankelijkheid.
De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) verplicht in artikel 2 tot het verrichten van een redelijke aanpassing in een concreet geval, tenzij deze onevenredig belastend is. Na ratificatie van het VN-verdrag en inwerkingtreding van de wijziging van de Wgbh/cz is die verplichting tot het verrichten van een redelijke aanpassing ook van toepassing op het terrein van goederen en diensten. Wat als passend en redelijk kan worden beschouwd, dient per concreet geval te worden getoetst en is helemaal afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
Deelt u de mening dat de overheid zelf het goede voorbeeld moet geven met betrekking tot de verplichtingen die uit het VN-verdrag voortvloeien? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat gemeenten de eigen bijdrage als melkkoe gebruiken |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat gemeenten de eigen bijdrage die mensen moeten betalen voor zorg flink hebben verhoogd, waardoor steeds meer mensen afzien van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Voor een uitgebreide uiteenzetting verwijs ik u naar mijn (parallel verzonden) brief in reactie op de commissiebrief inzake het verzoek om een reactie op de uitzending van Nieuwsuur d.d. 24 augustus 2015 inzake «Forse verhoging eigen bijdragen zorg door gemeenten». Het bericht in het Financieel Dagblad gaat over dezelfde thematiek als de uitzending van Nieuwsuur. Mijn reactie op het bericht is eveneens van gelijke strekking.
Conform het Regeerakkoord is de 33%-korting op de extramurale eigen bijdragen vanaf dit jaar komen te vervallen. Het effect van het vervallen van de 33%-korting verschilt per persoon omdat de hoogte van de eigen bijdrage voor extramurale zorg ook afhankelijk is van het inkomen, vermogen, de gezinssituatie en de leeftijd van een persoon (al dan niet de pensioensgerechtigde leeftijd hebben bereikt). Voor mensen met een laag inkomen betekent het vervallen van 33%-korting daarom in absolute zin een minder groot effect.
Hoeveel bestaande cliënten haken af van zorg, en hoeveel nieuwe cliënten zien af van de zorg, omdat ze de kosten te hoog vinden? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Deze aantallen zijn niet bekend. Door mij noch door gemeenten wordt geregistreerd of cliënten afhaken of afzien van ondersteuning. Dit laat onverlet dat ik het in algemene zin van belang vind dat de toegankelijkheid van ondersteuning niet wordt gehinderd door de hoogte van de kosten voor de cliënt. Voor wat betreft algemene voorzieningen geldt dat ik in het onderzoek naar aanleiding van de motie van lid Keijzer2, naar de mate waarin gemeenten eigen bijdragen voor algemene voorzieningen vragen, bij gemeenten laat nagaan in hoeverre de eigen bijdragen voor de algemene voorzieningen een belemmering vormen om gebruik te maken van de algemene voorziening. Het onderzoek is naar verwachting eind september gereed. Dit betekent dat ik u over de uitkomsten van het onderzoek in de volgende voortgangsrapportage HLZ zal kunnen informeren.
Wat vindt u ervan dat de kosten voor begeleiding en dagbesteding vooral gestegen zijn voor mensen met een gemiddeld of hoger inkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven uiteengezet viel deze ontwikkeling te voorzien. Niet alleen de 33%-korting is komen te vervallen, maar daarnaast gelden in de Wmo 2015 geen landelijke tarieven/kostprijzen. De kostprijs die de gemeente kan doorgeven aan het CAK is gemaximeerd aan de hand van de kostprijs die de gemeente zelf verschuldigd is. Dit kan betekenen dat de kostprijs (aanzienlijk) hoger is dan het landelijk (fictieve) tarief dat op grond van de AWBZ voor extramurale zorg van toepassing was. Cliënten zullen dit merken, in het geval zij voorheen nog niet hun maximale eigen bijdrage betaalden. Voor cliënten met een laag inkomen geldt een relatief lage maximale eigen bijdrage, waardoor het effect van het hanteren van het tarief conform de kostprijs die aan de aanbieder wordt betaald, niet zo groot is voor de cliënt. Dit verklaart waarom de stijging vooral merkbaar is voor mensen met een gemiddeld of hoger inkomen die relatief weinig ondersteuning en zorg afnemen en dus de feitelijke kosten betalen in plaats van de van toepassing zijnde maximale periodebijdrage (die voor hen hoger ligt).
Hoe vaak komt het voor dat de eigen bijdrage voor mensen per uur hoger uitvalt dan wat de gemeente aan de zorgaanbieder hiervoor heeft betaald? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
In het bewuste artikel en de uitzending van Nieuwsuur worden – behalve de gemeente Huizen waar een specifiek tarief onjuist werd gehanteerd, hetgeen per ommegaande wordt aangepast – geen voorbeelden genoemd van gemeenten waar eigen bijdragen worden gevraagd die hoger zijn dan de kostprijs.
Echter, het lijkt erop dat een aantal gemeenten een gemiddeld tarief aan het CAK doorgeeft in verband met verschillende kostprijzen voor meerdere aanbieders van hetzelfde product. Dit is niet in overeenstemming met de wet en de gemeenten die het hier betreft, dienen dit aan te passen. Samen met de VNG en het CAK zal ik gemeenten hierop wijzen. Voorts merk ik hierbij op dat het onbekend is om hoeveel en om welke gemeenten het gaat. Het CAK beschikt niet over gegevens over prijsafspraken tussen gemeenten en aanbieders. Ik ben blij dat de VNG haar rol oppakt en actief onderzoekt waar dit een probleem is.
Erkent u dat het vragen van een hogere eigen bijdrage dan de kostprijs die een gemeente er voor betaalt in strijd is met artikel 2.1.4. derde lid van de Wmo 2015 (Wet maatschappelijke ondersteuning)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Er kan geen misverstand over bestaan dat de eigen bijdrage van de cliënt in geen geval hoger mag zijn dan de kostprijs die een gemeente aan de aanbieder(s) voor de dienst en/of voorziening betaalt.
Bent u bereid de gemeentelijke verordeningen die in strijd met de wet zijn te vernietigen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke procedure gaat u volgen?
Ik zal gemeenten, de VNG en het CAK er actief op wijzen dat geen kostprijzen mogen worden doorgegeven die hoger liggen dan de feitelijke kosten. Ik heb daarbij de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Ik vertrouw er echter op dat dit niet nodig is. Daarnaast zie ik geen aanleiding om aan te nemen dat verordeningen moeten worden aangepast omdat het hier gaat om kostprijzen die de gemeenten aan het CAK doorgeven ten behoeve van de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage. De gemeente dient in de verordening te regelen op welke wijze wordt berekend wat de kostprijs van de voorziening of dienst is. De kostprijs die een gemeente doorgeeft aan het CAK mag hier niet boven liggen.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de aanbieders die in het bericht aangeven dat de eigen bijdrage 30% tot 50% hoger is dan toen de zorg nog door het Rijk werd geregeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze toename is verklaarbaar. Zoals hierboven beschreven is de feitelijke eigen bijdrage voor cliënten hoger geworden als gevolg van het vervallen van de 33%-korting op de eigen bijdrage. Daarnaast werd in de AWBZ een vast (en fictief) uurtarief gebruikt van € 14 waarop de eigen bijdrage werd gebaseerd.
Bent u bereid per gemeente de hoogte van de eigen bijdrage op een rij te zetten, mogelijk met behulp van het Centraal Aministratiekantoor, en de Kamer zo snel mogelijk dit overzicht te sturen, maar in ieder geval vóór de behandeling van de begroting VWS voor 2016?
Nee. De eigen bijdrage is per persoon verschillend en afhankelijk van onder meer diens leeftijd, huishoudsamenstelling en inkomen. Ook in het publiceren van een overzicht van gemeentelijke kostprijzen zie ik geen meerwaarde. Navraag bij het CAK leert dat het om een overzicht van circa 23.500 kostprijzen gaat. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wmo 2015 ligt bij de colleges van burgemeester en wethouders en de gemeenteraden in de gemeenten. Om die reden wordt informatie over kostprijzen niet door mij geregistreerd. Het is echter wel van belang dat cliënten op de hoogte zijn van kostprijzen. Daar waar dat niet het geval is, heb ik gemeenten gevraagd dat alsnog duidelijk te maken.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten de eigen bijdrage berekenen op basis van het totale inkomen of op de bestedingsruimte die mensen hebben?
Hierboven heb ik u het wettelijk kader geschetst op basis waarvan de gemeentelijke eigen bijdrage wordt berekend. De vaststelling van de eigen bijdrage wordt door het CAK gedaan. Daarbij wordt niet alleen rekening gehouden met het (verzamel)inkomen, maar ook met het vermogen. De definitie van het begrip bestedingsruimte is mij niet bekend, het begrip wordt ook niet door het CAK gehanteerd. Ik vind het wel van belang dat gemeenten maatwerk leveren en wanneer zou blijken dat de bestaande systematiek in individuele gevallen leidt tot een onwenselijke uitkomst, de gemeente in zo’n geval borgt dat een cliënt niet om financiële redenen afziet van ondersteuning. De Wmo 2015 geeft gemeenten ook die opdracht en de bijbehorende mogelijkheden. In mijn brief aan de wethouders zal ik gemeenten daar nogmaals op wijzen.
Deelt u de mening dat het het beste zou zijn als mensen op basis van hun werkelijke bestedingsruimte de eigen bijdrage berekend krijgen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u regelen dat dit de procedure wordt voor alle gemeenten?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat ouderen afzien van zorg vanwege geldgebrek |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook schokkend dat steeds meer ouderen afzien van zorg omdat zij de zorgkosten niet meer kunnen opbrengen vanwege de grote koopkrachtdaling waar zij sinds de crisis mee geconfronteerd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind het een slechte zaak als ouderen zonder overleg met hun arts afzien van noodzakelijke zorg. Zorg dient voor alle zorgbehoevenden toegankelijk en betaalbaar te zijn. Via de zorgtoeslag blijven de Zvw-premie en het eigen risico voor mensen met een laag inkomen betaalbaar. Daarnaast bieden nagenoeg alle gemeenten aan degenen, mits voldaan wordt aan de criteria, de mogelijkheid om een goede collectieve verzekering voor minima en chronisch zieken af te sluiten. Voor de eigen bijdragen op grond van de Wlz en de Wmo 2015 gelden landelijke regels op basis waarvan de eigen bijdrage afhankelijk van de persoonlijke situatie, waaronder het inkomen, gemaximeerd wordt.
Wat vindt u ervan dat drie miljoen ouderen zorg vermijden om zo langer zelfstandig thuis te blijven wonen? Is dit in lijn met uw stelling dat de zorg toegankelijk moet zijn voor iedereen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga er vanuit dat met de vraag wordt bedoeld wat ik ervan vind dat drie miljoen ouderen zorg mijden die zij nodig hebben om langer zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen. Mijn reactie daarop is dat dat uiteraard ongewenst zou zijn als daarvan op die schaal sprake is. Het beleid van het kabinet is er immers op gericht dat mensen – voor zover dat mogelijk is – zo lang mogelijk thuis blijven wonen en daarbij de zorg krijgen die ze nodig hebben door onder meer wijkverpleegkundigen en huisartsen – die beiden overigens buiten het eigen risico vallen – of in de vorm van langdurige zorg (volledig en modulair pakket thuis). Ik heb echter geen feiten gezien die de stelling uit de vraag onderbouwen.
Hoe oordeelt u erover dat dankzij uw beleid steeds meer mensen afzien van zorg, omdat ze de hoge eigen bijdragen simpelweg niet meer kunnen opbrengen? Bent u hier trots op?
Voor de stelling uit de vraag dat steeds meer mensen afzien van zorg omdat ze de hoge eigen bijdrage niet meer kunnen opbrengen heb ik geen adequate onderbouwing gezien. Er zijn geen gegevens bekend dat steeds meer mensen afzien van voorzieningen uit de Wmo en/of steeds meer ouderen niet meer bij de gemeenten durven aankloppen voor zorg vanwege eigen bijdragen die zij moeten betalen voor maatschappelijke ondersteuning. De regels voor de berekening van de eigen bijdrage voor de Wmo 2015 en ook de Wlz zijn dusdanig vormgegeven dat de eigen bijdrage een redelijk geacht bedrag is afhankelijk van de situatie van de cliënt. Een voorbeeld is dat er in een intramurale instelling altijd minimaal geld voor onder meer zak- en kleedgeld overblijft na betaling van de eigen bijdrage. Door de eigen bijdragesystematiek op deze wijze vorm te geven, wil het kabinet voorkomen dat een financiële drempel ontstaat voor het afnemen van noodzakelijke zorg en voorzieningen. Voorts geldt dat de gemeente de plicht heeft zich bij het onderzoek (naar aanleiding van een melding om maatschappelijke ondersteuning te ontvangen) te vergewissen van het feit of de cliënt ook financieel in staat is om bij te dragen. Het is aan de gemeente om in gevallen waarin dat niet zo is, maatwerk te leveren en de cliënt tegemoet te komen.
Hoeveel mensen hebben tot nu afgezien van zorg vanwege de hoge eigen bijdragen? Bent u bereid dit in kaart te brengen op basis van de gegevens bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK), Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), zorgkantoren en gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u over de reactie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (KNMG) die constateert dat ouderen met een AOW en een klein aanvullend pensioen de grootste groep ouderen zijn, die eigenhandig stoppen met noodzakelijke medicijnen om zo hun eigen risico niet aan te hoeven breken?
Op dit moment wordt nader onderzoek verricht naar de aard en omvang van zorgmijding. Dat onderzoek laat het Ministerie van VWS samen met de Landelijke Huisartsenvereniging, Consumentenbond en Zorgverzekeraars Nederland uitvoeren. Het onderzoek zal in oktober gereed zijn en het is mijn bedoeling het rapport voor de begrotingsbehandeling aan uw Kamer te zenden. Overigens wordt in de hoogte van de zorgtoeslag, die ook veel ouderen ontvangen, rekening gehouden met de gemiddelde Zvw-premie en eigen risico waardoor deze premie en eigen risico betaalbaar blijft voor deze groep. Mensen met een minimum inkomen betalen in Nederland in 2015 gemiddeld € 454 aan nominale premie, inclusief gemiddeld eigen risico (ter vergelijking dit was in 2006 € 521).
Wat vindt u van de reactie van de koepel van tandartsen die een trend signaleert dat steeds meer ouderen verstek laten gaan bij hun tandartsbezoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tandheelkundige zorg aan verzekerden ouder dan 18 jaar maakt, behoudens enkele uitzonderingen, geen deel uit van het wettelijk verzekerd pakket. Burgers dragen zelf de kosten hiervoor, tenzij zij hiervoor eerder een aanvullende verzekering hebben afgesloten. Een aantal gemeenten biedt overigens collectieve verzekeringen aan waarin tandheelkundige zorg is meegenomen.
Hoe oordeelt u over de uitkomsten van het onderzoek van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), waaruit blijkt dat patiënten een doorverwijzing naar een medisch specialist of een behandeltraject mijden om zo hun eigen risico te sparen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat steeds meer ouderen niet meer bij de gemeenten durven aankloppen voor zorg, omdat zij daarvoor eigen bijdragen moeten betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is niet bekend en wordt ook niet geregistreerd bij het CAK en/of gemeenten. In onderzoek naar aanleiding van de motie van lid Keijzer2, naar de mate waarin gemeenten eigen bijdragen voor algemene voorzieningen vragen, wordt momenteel nagegaan in hoeverre de eigen bijdragen voor de algemene voorzieningen een belemmering vormen om gebruik te maken van de algemene voorziening. Het onderzoek is naar verwachting eind september gereed. Dit betekent dat u over de uitkomsten van het onderzoek in de volgende voortgangsrapportage HLZ zult worden geïnformeerd.
Hoeveel signalen heeft u nog nodig voordat u inziet dat de stapeling van eigen betalingen in de zorg niet leidt naar betere zorg, maar naar een trend waarin steeds meer mensen afzien van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Maakt u zich ook grote zorgen dat ouderen die afzien van zorg, op den duur met een verergerd ziektebeeld en duurdere zorgvraag terugkomen in de zorg? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om het koopkrachtverlies van ouderen van gemiddeld 7,5% (tot wel 13%) sinds de crisis waardoor 80% van hen in financiële problemen zit te repareren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit repareren? Zo nee, waarom niet?2 3
Zorg moet voor iedereen toegankelijk en betaalbaar zijn. Via de zorgtoeslag blijft de premie die mensen met een laag inkomen moeten betalen betaalbaar. De afgelopen jaren is de koopkracht van ouderen achteruit gegaan, deels door de slechte financiële positie van pensioenfondsen maar ook door de maatregelen die het kabinet heeft moeten treffen om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Hierbij heeft het kabinet van iedereen, waaronder dus ook ouderen, die het zich kan veroorloven een bijdrage gevraagd. Jaarlijks wordt in de augustusbesluitvorming, op basis van de laatste inzichten van het CPB, het inkomensbeeld bezien. Daar wordt het integrale koopkrachtbeeld, waaronder die van ouderen, voor het komende jaar gewogen en treft het kabinet zo nodig, binnen de beschikbare budgettaire ruimte, maatregelen. De uitkomsten worden met Prinsjesdag aan de Kamers gepresenteerd.
Bent u nog steeds van mening dat het verwachte koopkrachtverlies in 2016 onder ouderen gerepareerd moet worden? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de uitspraak van de Minister-President «ons best te doen om tot een evenwichtig koopkrachtbeeld te komen»? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid per direct maatregelen te treffen om te voorkomen dat mensen door geldgebrek zorg mijden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u niet bereid bent om zorgbehoevende mensen te helpen die door uw beleid niet meer kunnen rekenen op een toegankelijke en betaalbare zorg?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken welke andere groepen mogelijk in de knel komen door hoge zorgkosten, hoge huren en koopkrachtverlies? Zo ja, bent u bereid om ook voor hen maatregelen te nemen om armoede te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat er opnamestop is voor dagbesteding en jeugd-ggz |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat voor de gemeente Leeuwarden geldt dat een opnamestop is afgekondigd voor dagbesteding op zorgboerderijen?1
Nee, dat klopt niet. De gemeente Leeuwarden heeft in reactie op mijn verzoek benadrukt dat er geen opnamestop afgekondigd is voor dagbesteding op zorgboerderijen. Ook niet vanuit Het Sociaal Domein Friesland, het regionaal samenwerkingsverband van alle 24 gemeenten in Friesland voor Jeugd en Opvang.
Aanleiding voor de berichtgeving is mogelijk dat er bij één aanbieder, Bezinn, een dreigende budgetoverschrijding is geconstateerd. Deze aanbieder heeft hierover een schrijven ontvangen met een uitnodiging om over oplossingsrichtingen in gesprek te gaan. In reactie op dit schrijven heeft de aanbieder – zonder overleg met de 24 Friese gemeenten – een opnamestop afgekondigd.
Mij is aangegeven dat de 24 Friese gemeenten het betreuren dat deze specifieke aanbieder zonder overleg met hen tot deze stap besloten heeft en hopen op nader overleg om oplossingen te vinden.
Door voldoende capaciteit bij andere gecontracteerde aanbieders, hebben de gemeenten mij gegarandeerd dat continuïteit en toegang van de dagbesteding niet in het geding komt voor de cliënten. Ik vertrouw er op dat deze gemeenten hun verantwoordelijkheid blijven nemen om eventuele overdracht van cliënten naar andere aanbieders op zorgvuldige wijze laten plaatsvinden.
Welke mogelijkheid biedt de gemeente kinderen of mensen die dagopvang nodig hebben en zorginhoudelijk juist goed op hun plek zijn op een zorgboerderij?
Uit de informatie van de gemeente Leeuwarden blijkt dat de gemeente Leeuwarden en het Sociaal Domein Friesland hebben diverse vormen van opvang ingekocht, waaronder dagopvang op zorgboerderijen. Er zijn contracten afgesloten met meerdere zorgboerderijen. Voor cliënten is daarmee een ruime keuze aan opvang die aan kan sluiten bij de vraag van de cliënt. Naast de ingekochte zorg en ondersteuning (zorg in natura) kunnen cliënten ook voor een pgb kiezen en zelf de gewenste en benodigde ondersteuning organiseren.
Is het probleem in de gemeente Leeuwarden dat zij te weinig dagbesteding heeft ingekocht? Hoe kan dit precies gebeuren in een jaar dat er een overgangssituatie geldt en er niets aan dagbesteding zou veranderen vanwege de middelen die toegevoegd zijn aan het sociaal domein, waardoor gemeenten in staat zijn gesteld om goede en toegankelijke vormen van begeleiding mogelijk te maken?2
De gemeente geeft aan dat er geen sprake van is dat er te weinig dagbesteding is ingekocht. Volgens de gemeente zijn afspraken gemaakt met vier partijen, waarvan twee een coöperatie zijn, die veel kleine aanbieders vertegenwoordigen. De gemeente heeft bij de inkoop zelf de inschatting kunnen maken, op basis van de door het Rijk verstrekte gegevens, of deze inkoop toereikend zou zijn voor haar inwoners.
Erkent u dat als zorgboerderijen of andere dagopvanglocaties afname van bezoekers/deelnemers hebben en lege plaatsen niet mogen worden opgevuld met nieuwe mensen, dat dan de bedrijfsvoering onder druk komt te staan en financiële problemen dreigen die de continuïteit van zorgverlening ondermijnen?
Zie hiervoor antwoord 1.
Hoe reageert u op de opnamestop van Bezinn, de grootste jeugdhulpaanbieder van dagbesteding/zorgboerderijen in Groningen, Friesland en Drenthe?3
Zie hiervoor antwoord 1.
Geldt de opnamestop ook voor andere vormen van (jeugd-)hulp? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor antwoord 1.
Wat gaat u doen tegen opnamestops in regio’s en gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten hebben op basis van verkregen cijfers over zorggebruik in het verleden een bepaalde hoeveelheid zorg ingekocht. In sommige regio’s blijkt inderdaad dat bij bepaalde instellingen het met de gemeente overeengekomen budgetplafond is bereikt, dit zou ertoe kunnen leiden dat de betreffende instellingen een opnamestop afkondigen. Gemeenten gaan in gesprek met de betreffende instelling om een oplossing te zoeken voor concrete gevallen. Gemeenten geven op die wijze – in overleg met aanbieders – invulling aan de plicht op grond van de Jeugdwet om passende hulp te bieden aan jeugdigen en gezinnen die dat nodig hebben en om zodoende ook de wettelijk vastgelegde zorgcontinuïteit te realiseren voor degenen die al in 2014 het behandeltraject zijn gestart. De gemeenteraad controleert of het gemeentebestuur in dergelijke situaties de Jeugdwet op een juiste wijze uitvoert.
Hoe reageert u op de aankondiging van een ggz-instelling dat zij voor jeugd-ggz een wachtlijst heeft ingesteld die voorlopig geldt tot 31 december 2015?4
Signalen van wachtlijsten zijn medio juni 2015 besproken in bestuurlijk overleg met VNG en branches. Partijen hebben bevestigd dat per geval altijd scherp wordt gekeken of er directe hulp nodig is. Verder hebben de verantwoordelijke wethouders in de VNG-subcommissie van 2 juli 2015 onderling afspraken gemaakt over de manier waarop zij omgaan met wachtlijsten, met name over het volgen van de zogenoemde Treeknormen, factfinding, informatie delen tussen instellingen en tussen gemeenten en de coördinerende rol van de VNG bij bovenregionaal en landelijk aanbod.
Is er sprake van oplopende wachtlijsten? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan een overzicht sturen? Zo nee, waarom niet?
Wachttijdinformatie maakt niet apart deel uit van de landelijke monitoring van het jeugdhulpgebruik. Maar gemeenten en Rijk kijken natuurlijk samen naar opvallende signalen uit de beleidsinformatie of uit andere bronnen zoals de signalen van patiëntenorganisaties.
De cijfers over jeugdhulpgebruik komen twee keer per jaar beschikbaar voor iedereen (april en oktober, alleen in 2015 eenmalig in juli), door publicatie op StatLine, de jeugdmonitor en waarstaatjegemeente.nl.
Sinds 1 januari ligt bij de gemeenten de plicht om passende jeugdhulp te leveren voor kinderen en gezinnen die dat nodig hebben. Het budget dat nodig is om deze hulp in te kopen is overgeheveld naar en verdeeld over gemeenten. De gemeente bepaalt welke hulp met het budget wordt ingekocht. De gemeenteraad controleert het gemeentebestuur bij de uitvoering van de jeugdwet.
Het is aan gemeenten om ervoor te zorgen dat alle kinderen die jeugdhulp nodig hebben, deze krijgen. Gemeenten maken hierover afspraken met zorgaanbieders, ook in geval er sprake is van (te) grote vraag en daaruit voortvloeiende budgetuitputting.
Hoeveel jeugd-ggz instellingen hebben een opnamestop afgekondigd? Bent u bereid dit op een rij te zetten en maatregelen te treffen tegen te lange wachttijden voor jeugd-ggz? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 9.
De snelste Hiv-aanpak ooit |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «De snelste aanpak van Hiv ooit»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat de machine die snel actieve delen van het hiv-virus opspoort een mooie stap voorwaarts is?
Ja, een snellere opspring van het hiv-virus zou een mooie stap voorwaarts kunnen zijn. Op dit moment voert Amsterdam een pilot project uit: het «H-team» (Hiv Transmissie Eliminatie AMsterdam). Het H-team is een samenwerkingsproject van verschillende organisaties, waaronder GGD, huisarts, hiv-behandelaren, die gezamenlijk het aantal hiv-transmissies in Amsterdam proberen terug te dringen en de prognose van hiv-geïnfecteerden proberen te verbeteren.
In deze pilot wordt een apparaat getest voor snelle opsporing van het hiv-virus. Het lastige hierbij is dat een potentiële drager moeilijk herkenbare symptomen heeft. Naast symptomen moet er sprake zijn van risicovolle seks in de afgelopen periode, tot maximaal 3 maanden. Bij een bevestigde diagnose wordt direct gestart met behandeling. Dit is enerzijds in het belang van de individuele patiënt en anderzijds beoogt dit de overdracht van het virus te beperken. Juist in het beginstadium is het hiv-virus het meest besmettelijk. Hier kunnen individuen die positief getest zijn al direct rekening mee houden om doorbesmetting te voorkomen.
In deze pilot wordt onderzocht hoeveel acute infecties op deze manier daadwerkelijk gevonden worden. Daarna kunnen pas de effecten voor de Nederlandse populatie bekeken worden.
Kunnen andere GGD-en binnenkort ook met deze aanpak werken? Zo ja, hoe lang gaat dat duren, en hoe wordt dat gefaciliteerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven gaat het om een pilot. Binnen de pilot wordt bekeken of naast Amsterdam ook Rotterdam mee gaat doen. De resultaten van de pilot moeten worden afgewacht, voordat er een beslissing genomen kan worden over een eventuele uitbreiding naar andere GGD-en en huisartsen.
Wat moeten mensen met vermoedens van acute hiv-infectie doen als zij niet in Amsterdam wonen? Krijgen zij via hun huisarts ook toegang tot de nieuwe aanpak, of moeten zij het reguliere traject via de huisarts volgen?
Vooralsnog gaat het hier om een pilot project. De huidige richtlijnen van huisartsen en GGD-en zijn op elkaar aangepast en blijven onverkort van kracht. Afhankelijk van de uitkomsten van de pilot is het aan de behandelaren om al dan niet de richtlijnen bij te stellen.
Hoe verhoudt de nieuwe aanpak zich tot het reguliere huisartstraject? Wat gaat u doen om forse ongelijkheid tussen hiv-risicogroepen uit verschillende regio’s te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de kosten van de nieuwe aanpak? Gaat deze machine het signaal over de gebrekkige capaciteit aan soa-tests bij GGD-en oplossen, of juist versterken? Wat betekent de machine voor het hiv-beleid van GGD-en en hun samenwerking met huisartsen?
In deze pilot fase verwachten wij geen veranderingen in het hiv-beleid van GGD-en en de samenwerking met huisartsen. Afhankelijk van de resultaten zullen de betrokken beroepsgroepen van huisartsen, hiv-behandelaren en GGD-en mogelijk hun richtlijnen aanpassen. De pilot zal ook duidelijkheid moeten geven over de kosten. De opsporing van acute hiv-infecties via deze pilot heeft geen invloed op het testen, behandelen en de voorlichting over de overige soa en hiv-testen in niet acute situaties.
Het rapport van het Trimbos Instituut waaruit zou blijken dat kinderen door voorlichting op het gebied van alcohol en drugs juist nieuwsgieriger naar alcohol en drugs worden |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden die u heeft gegeven op de schriftelijke vragen over het artikel «Voorlichting leidt tot alcohol- en drugsgebruik»?1
Ja.
Kunt u de passage: «Voorlichting op die leeftijd zou ertoe kunnen leiden dat leerlingen bijvoorbeeld een positievere houding gaan hebben. Dat willen we ten allen tijde voorkomen. Dat is de reden geweest waarom het Trimbos-instituut is gestopt met voorlichting over alcohol en roken binnen het primair onderwijs, en dit ook adviseert aan lokale professionals.» uit uw antwoord op vraag 2 en 3 van bovengenoemde schriftelijke vragen toelichten? Kunt u de precieze onderzoeksresultaten, waaruit is gebleken dat voorlichting mogelijk ook zou kunnen leiden tot een positievere houding ten opzichte van alcohol en roken, hierbij vermelden? Welk onderzoek was dit?
Dit blijkt uit het onderzoek dat de Radboud Universiteit in schooljaar 2011/2012 uitvoerde naar De Gezonde School en Genotmiddelen (DGSG) in het basisonderwijs (De Leeuw R., Kleinjan M., Lammers J., Lokman S., Engels R. (2014). De effectiviteit van De Gezonde School en Genotmiddelen voor het basisonderwijs. Kind en Adolescent, 35–1, 2–21). Uit dat onderzoek bleek dat DGSG in het basisonderwijs naast gunstige effecten op kennis over roken en alcohol, ook ongunstige effecten had op de houding omtrent roken (positievere houding na de interventie) en subjectieve sociale norm (minder sterke afkeuring van vrienden) van leerlingen ten aanzien van alcohol en roken.
Is de gemeente Haarlemmermeer volledig gestopt met voorlichting binnen het primair onderwijs, of is er nog wel sprake van voorlichting die gericht is op jongeren en hun ouders? Kunt u in dit licht ook reflecteren op de volgende passage uit uw brief van d.d. 18 april 2013: «Ook is gebleken dat door de grote aandacht voor alcohol en tabak de afgelopen jaren in de voorlichting richting jongeren en hun ouders, de sociale norm van deze jongeren is gewijzigd. Leerlingen binnen het primair onderwijs hebben een negatievere houding ontwikkeld ten aanzien van alcohol en roken. Ook ouders zijn strenger geworden. We zien dat de startleeftijd van beginnen met roken en alcohol de afgelopen jaren is gestegen.»?2 Kan uit deze passage niet juist worden opgemaakt dat de grote aandacht voor alcohol en tabak in de voorlichting heeft bijgedragen aan het ontstaan van een negatievere houding ten aanzien van alcohol en roken? Hoe verhoudt deze passage zich dan tot de conclusie van het Trimbos-instituut dat de voorlichting mogelijk leidt tot een positievere houding?
Het verzoek aan gemeenten om de pgb-herindicaties voor 1 oktober af te ronden en aan te leveren bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Waarom heeft u gemeenten in uw brief van 7 augustus 2015 verzocht de pgb-herindicaties (herziene Toekenningsbesluiten) voor Jeugd en Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) voor 1 oktober a.s. aan te leveren bij de SVB?1
Vindt u het juist om gemeenten krap twee maanden van te voren aan te geven dat de aanleverdatum van pgb-herindicaties (herziene Toekenningsbesluiten) met maar liefst drie maanden vervroegd is? Is dit op geen enkele wijze eerder te voorzien geweest?
Erkent u dat het verzoek om de pgb-herindicaties (herziene Toekenningsbesluiten) te versnellen tot nieuwe onrust bij pgb-houders kan leiden? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Hoe kunnen gemeenten zorgvuldige herindicaties – inclusief wettelijke bezwaartermijnen voor burgers – uitvoeren als zij krap twee maanden van tevoren horen dat de deadline met drie maanden is vervroegd?
Er is geen sprake van het vervroegen van deadlines. De oproep aan gemeenten was er op gericht om in hun planning ook rekening te houden met de werkzaamheden die de budgethouder en de SVB nog moeten uitvoeren. Met name de budgethouder heeft, zoals de gemeenten zich uiteraard ook realiseren, voldoende tijd nodig om zorg opnieuw in te kopen. Zeker in het geval dat de gemeente besluit om het budget bij te stellen. Verder wil ik benadrukken dat – ter bescherming van de positie van de burger en om de beoogde transformatieslag te maken – ik er zeer aan hecht dat gemeenten bij dit proces uiterste zorgvuldigheid betrachten. In mijn brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ) heb ik de Kamer geïnformeerd over de bestuurlijke afspraken over de aanpak van de herindicaties. Bij deze aanpak blijft het voor gemeenten mogelijk om herbeoordelingen zorgvuldig te blijven uitvoeren.
Wat zijn de (financiële) gevolgen voor gemeenten als zij niet kunnen voldoen aan de eis dat herziene Toekenningsbesluiten op 1 oktober a.s. bij de SVB zijn ingediend?
Zoals aangeven in de brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ)
hebben gemeenten de ruimte om meer tijd te nemen voor een zorgvuldige herbeoordeling. In die situaties zal het budget van de budgethouder in ieder geval tot 1 mei 2016 worden verlengd. Eventuele budgettaire gevolgen van de afgesproken aanpak voor gemeenten worden in kaart gebracht en zijn onderwerp van nader overleg (art 2 FvW).
Vindt u het geen contradictie dat u om zorgvuldige verwerking bij de SVB vraagt aan gemeenten om haast te maken – met het risico op onzorgvuldigheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel herziene Toekenningsbesluiten verwacht de SVB te moeten verwerken, hoe is uitvoering hiervan vooraf getoetst, en wordt deze tijdens de invoering gevolgd? Welke terugvalscenario’s zijn er? Op welke wijze wordt opgetreden als er toch «een prop» ontstaat?
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ) zal de ketenregisseur de aanpak en de voortgang van de herindicaties actief monitoren. De uitkomsten zullen periodiek gezamenlijk bestuurlijk worden besproken, zo nodig worden interventies in gang gezet.
Is de deadline met drie maanden naar voren gehaald omdat bij de SVB alle herziene Toekenningsbesluiten handmatig moeten worden verwerkt? Welke risico’s op fouten zijn er ingeschat?
Er is geen sprake van het vervroegen van deadlines. De oproep aan gemeenten was er op gericht om in hun planning zoveel mogelijk rekening te houden met de werkzaamheden die de budgethouder en de SVB nog moeten uitvoeren. Met de gemeenten zijn afspraken gemaakt over de automatische aanlevering van toekenningbesluiten. Zoals aangegeven in mijn brief aan de wethouders van 7 augustus jl. zal de VNG gemeenten actief ondersteunen om te bevorderen dat de toekenningberichten zoveel mogelijk geheel automatisch zijn te verwerken.
Is er bij de SVB besef dat het werken met «smileys» geen garantie is op succes, en dat er altijd inhoudelijk moet worden gevolgd hoe de voortgang verloopt, zonder verfraaiing van de werkelijkheid?
Het uitgangspunt is en blijft dat de voortgang op basis van feitelijke informatie wordt gevolgd en dat hier periodiek accuraat verslag van wordt gedaan. Zoals aangegeven in mijn brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ) zullen VNG/gemeenten en SVB de voortgang monitoren en is afgesproken dat de ketenregisseur de aanpak en voortgang actief zal volgen. De uitkomsten zullen periodiek gezamenlijk bestuurlijk worden besproken, zo nodig worden interventies in gang gezet.
Is het verzoek aan gemeenten om de herziene Toekenningsbesluiten voor 1 oktober bij de SVB aan te leveren onderdeel van het stappenplan dat moet leiden tot een «goede afsluiting van 2015 en de jaarovergang van 2015 naar 2016»?2
De aanpak en het tijdschema van de herindicaties, waarover ik de Kamer op 4 september jl. heb geïnformeerd, is onderdeel van de aanpak jaarovergang 2015–2016 (het stappenplan). Zoals in deze brief aangegeven zal ik de Kamer voor het algemeen overleg van 14 september a.s. hierover informeren.
Als op 3 september a.s. het stappenplan – waarvan ook de herindicaties onderdeel zijn – worden besproken in bestuurlijk overleg, waarom heeft u dan al wel aangegeven dat de deadline voor herziene Toekenningsbesluiten 1 oktober is?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 1 t/m 3.
Waarom heeft u dit stappenplan nog niet naar de Kamer gestuurd?
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 augustus jl. (TK, vergaderjaar 2014–2015, 25 657, nr. 199) stelt de ketenregisseur dit stappenpan op. De aanpak van de jaarovergang 2015–2016 (het stappenplan) wordt momenteel afgerond. Hierover zal ik de Kamer voor het algemeen overleg van 14 september a.s. informeren, zoals toegezegd in mijn brief van 4 september jl.
Waarom stuurt u op 4 augustus jl. uw Voortgangsrapportage Trekkingsrecht naar de Kamer, zonder vermelding van de vervroegde deadline voor gemeenten? Is tussen 4 en 7 augustus jl. besloten de deadline te vervroegen? Kunt u deze handelwijze toelichten, alsmede ingaan op de informatiepositie van de Kamer?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 1 t/m 3 is er geen sprake van het vervroegen van deadlines.
Vindt u dat op deze wijze de motie Dik-Faber/Dijkstra over het bezien van de noodzakelijkheid van herindicaties wordt uitgevoerd? Bent u van mening dat u, door de deadline te vervroegen, tegemoet komt aan de wens «de mogelijkheid te creëren voor het continueren van indicaties tot het moment dat er een nieuw indicatiebesluit of toekenningsbesluit wordt vastgesteld»? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In mijn brief van 4 september jl. ben ik nader ingegaan op de mogelijkheden die gemeenten hebben om het proces van herbeoordelen in te richten en de wijze waarop zij budgethouders hierover informeren. De gemeenten behouden – in het licht van deze motie – de mogelijkheid om budgetten tijdelijk te verlengen, zodat zij de herbeoordeling zorgvuldig kunnen uitvoeren.
Is het mogelijk de deadline van 1 oktober te laten vervallen, en gemeenten en de SVB (en andere ketenpartners) werkelijk meer tijd te geven voor zorgvuldigheid, zodat optimaal voorkomen wordt dat er wederom grote fouten met ernstige persoonlijke gevolgen voor pgb-houders ontstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kiest u hier niet voor?
Met de gekozen aanpak van herindicaties, zoals beschreven in mijn brief van 4 september jl., kom ik hieraan tegemoet.
Is er voor WLZ pgb-herindicaties ook de deadline voor het aanleveren van het nieuwe Toekenningsbesluit van het CIZ vervroegd? Zo ja, wanneer is dit beslist? Zo neen, waarom niet?
Zoals in mijn brief van 4 september jl. aangegeven, ontvangen alle budgethouders in de Wlz uiterlijk begin oktober een informatiebulletin van Zorginstituut Nederland met de pgb-tarieven voor 2016. Daarmee kunnen budgethouders en zorgkantoren zich tijdig voorbereiden op 2016.
Extreem magere modellen in de mode-industrie |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het opinieonderzoek dat door EenVandaag en tijdschrift VIVA is uitgevoerd met betrekking tot een mogelijk verbod op extreem magere modellen?1
Ja. Het opinieonderzoek van EenVandaag en tijdschrift Viva is mij bekend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de mode-industrie gebruik maakt van extreem magere modellen, aangezien dit tot ongezond gezondheidsgedrag van de modellen zelf kan leiden en de modellen daarnaast vaak een voorbeeldfunctie voor met name jonge vrouwen vervullen?
Ik deel de mening dat het gebruik van te magere modellen in de modewereld ongewenste effecten kan hebben.
Wat is de stand van zaken van het gesprek dat u voornemens was te houden met de modebranche, behandelaars en patiënten over mogelijke en zinvolle maatregelen die de branche zelf zou kunnen ondernemen?2
In mijn antwoord op de eerdere vragen van de leden Bruins Slot en Oskam (beiden CDA) over het verbieden van de verheerlijking van anorexia heb ik toegezegd in gesprek te gaan met de modewereld, behandelaars en patiënten. Dit loopt nog en ik zal u over de uitkomsten informeren zodra deze bekend zijn. Zo mogelijk voor het algemeen overleg Preventiebeleid van 14 oktober a.s.
Inzet is om te bezien welke maatregelen van de modebranche zelf mogelijk en zinvol zijn. Het Deense convenant zal als voorbeeld worden ingebracht.
Is bij u bekend welke effecten het wettelijke verbod op het gebruik van extreem magere modellen heeft gehad in Spanje, Italië, Israël en/of Frankrijk?
De vraag naar effecten in deze landen staat nog uit. Ik zal u informeren over de uitkomsten daarvan. Zoals ik in de eerdere antwoorden heb aangegeven is er voor zover ons bekend geen directe relatie aangetoond tussen modehuizen en reclamemakers die met modellen met ondergewicht werken en anorexia. Bovendien is het veranderen van ideaalbeelden in de modewereld, de doorwerking daarvan op het ideaalbeeld van jonge vrouwen en vervolgens de effecten daarvan op hun gezondheidsgedrag een langdurig proces dat niet op korte termijn te realiseren is. De Franse wetgeving is bijvoorbeeld nog veel te kort van kracht om al zichtbare effecten te kunnen hebben.
Wat vindt u van de aanpak die in Denemarken is gekozen, waarbij met ongeveer 300 organisaties afspraken zijn gemaakt over onder andere het fysiek en psychologisch testen van extreem magere modellen?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van de mode-industrie, modebladen, modellenbureaus, patiëntenorganisaties voor anorexia en andere betrokken organisaties die zich inzetten voor een positief zelfbeeld van (jonge) vrouwen een convenant af te sluiten om extreem magere modellen te gaan weren, bijvoorbeeld naar Deens voorbeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Als het antwoord op vraag 6 positief is, kunt u dan de Kamer voor het algemeen overleg Preventiebeleid van 14 oktober a.s. informeren over de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat daklozen overleven in bossen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat er door de economische crisis een nieuwe groep daklozen is ontstaan die geen beroep wil of kan doen op de bestaande opvang en daarom overleeft in bossen?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Berckmoes-Duindam naar aanleiding van het bericht «Stichting wil betere hulp aan daklozen Amersfoort bieden», bleek uit de Monitor Stedelijk Kompas 2013 van het Trimbos-instituut dat dertig centrumgemeenten (71%) het signaal van een stijging van de groep daklozen zonder OGGZ problematiek herkenden. Zij constateren een toename van het aantal «nieuwe daklozen» en baseren hun inschattingen vooral op signalen uit het veld (97%). Op mijn verzoek heeft het Trimbos instituut een quickscan gedaan naar de problematiek en ondersteuning van mensen zonder OGGZ problematiek. De factsheet die op basis daarvan is opgesteld is beschikbaar op de website van het Trimbos instituut.2
In mijn brief van 15 juni 20153 heb ik aangegeven dat op basis van de per 1 januari 2015 geldende wetten personen met een hulpvraag op het gebied van inkomen, werk en maatschappelijke ondersteuning (waaronder dakloosheid) terecht kunnen bij een gemeente, die de mogelijkheid en de verplichting heeft om integraal naar de hulpvraag te kijken en op basis daarvan een passend ondersteuningsaanbod moet doen. Maatschappelijke opvang kan hier een onderdeel van zijn, maar is niet altijd de meest passende oplossing voor mensen wiens problemen bijvoorbeeld voornamelijk bestaan uit gebrek aan inkomen en huisvesting. Bij het onderzoek naar de hulpvraag en het komen tot een passend ondersteuningsaanbod spelen eigen kracht en mogelijkheden tot oplossingen binnen het netwerk van de cliënt een rol. Ook de mogelijkheid tot (het aanbieden van) alternatieve huisvesting kan worden meegewogen.
Navraag bij de gemeente Apeldoorn leert dat het hen bekend is dat er een aantal mensen mogelijk in het bos leven. De gemeente geeft aan dat het gaat daarbij om mensen gaat die veelal (aangeboden) zorg niet accepteren. Voor deze mensen wordt zoveel mogelijk naar andere oplossingen gezocht en wordt tevens een beroep gedaan op de cliënt om zelf huisvestingsmogelijkheden te onderzoeken. In de praktijk blijkt het voor deze mensen lastig om binnen hun eigen netwerk opgevangen te worden.
Vindt u het acceptabel dat mensen in bossen moeten leven omdat ze door schuldenproblematiek en/of het inhouden van hun uitkering/ww hun woonruimte hebben verloren?
Nee.
Heeft u zicht op de aard en de omvang van het probleem dat mensen die door schulden en verlies aan woonruimte dakloos worden zich in bossen of buiten de reguliere dak- en thuislozenvoorzieningen terugtrekken? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het precies? Zo neen, bent u bereid te onderzoeken wat de aard en omvang van het probleem is?
Landelijke gegevens over achterliggende problematiek bij aanmelding voor een opvangvoorziening zijn niet beschikbaar omdat dit niet (altijd) wordt geregistreerd. Daarom heb ik het Trimbos instituut gevraagd om hier onderzoek naar te doen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 signaleerde in 2013 71% van de centrumgemeenten een toename van het aantal «nieuwe daklozen». Uit de eerdergenoemde factsheet blijkt dat gegevens van de vier grote steden laten zien dat het voornamelijk gaat om mannen van ongeveer 36 jaar, met grote problemen op de leefgebieden huisvesting, financiën (inkomen en schulden) en dagbesteding. In de meeste andere steden zijn geen cijfers beschikbaar.
Op welke wijze is er zicht op mensen die door schulden op straat komen te staan en die geen nieuwe vaste woon- of verblijfplaats vinden? Wiens primaire verantwoordelijkheid betreft dit?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het zicht houden op de doelgroep als geheel, maar vooral om goed beleid te maken om te voorkomen dat mensen dakloos raken. Een instrument om dakloosheid te voorkomen is het maken van afspraken tussen gemeenten en woningcorporaties over vroegsignalering van huurachterstand en mogelijke huisuitzettingen. Het is belangrijk dat gemeenten hierin een regierol vervullen om op die manier dakloosheid te voorkomen. Centrumgemeenten zijn aan de slag met nieuwe stedelijke kompassen, waarin het beleid ten aanzien van de maatschappelijke opvang en beschermd wonen wordt vastgelegd. Ook sociale wijkteams kunnen een rol spelen bij vroegsignalering van schulden en dreigende dakloosheid. Overigens blijkt uit de Monitor Stedelijk Kompas 2013 van het Trimbos-instituut dat 90% van de centrumgemeenten deze afspraken met woningcorporaties over het melden van huurachterstand al heeft, zodat met interventies huisuitzetting voorkomen kan worden. Uiteraard hebben burgers ook zelf een verantwoordelijkheid om zich bij problematische schulden en dreigende huisuitzetting te melden bij de gemeente om zo in aanmerking te komen voor hulp en ondersteuning.
Welke preventieve maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat mensen in financiële problemen tijdelijk hun uitkering verliezen en daardoor hun huis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van SZW stimuleert gemeenten om vanuit hun taak om schuldhulpverlening aan te bieden en vroegsignalering van schulden goed in te richten. Hoe eerder iemand in beeld is bij de gemeente, des te sneller kan hulp geboden worden. Het Ministerie van SZW doet dit onder andere door het financieren van de Leidraad Vroegsignalering van de NVVK, het ontwikkelen van de business cases preventie en vroegsignalering van schulden en het organiseren van een platformbijeenkomst om kennis over preventie en vroegsignalering van schulden te verspreiden tussen gemeenten.
Ik financier het ondersteuningsprogramma opvang en beschermd wonen van de VNG, dat centrumgemeenten ondersteunt bij het vormgeven van hun beleid rond maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Het voorkomen van dakloosheid is onderdeel van het gemeentelijk beleid rondom maatschappelijke opvang.
Wordt het probleem dat beschreven wordt, herkend in andere regio’s van Nederland en welke parallellen of juist verschillen zijn te zien in preventie, aanpak en opvang?
Uit de factsheet van het Trimbos-instituut blijkt dat vooral in de vier grootste steden een problematische groei wordt ervaren en men al doende is een antwoord te ontwikkelen. In de meeste overige centrumgemeenten ziet men een toename van de doelgroep, maar leidt dit volgens de gemeenten (nog) niet tot problemen.
Uit de factsheet blijkt tevens dat hoe gemeenten omgaan met de doelgroep verschilt van gemeente tot gemeente en van dakloze persoon tot dakloze persoon. Wel zijn er beleidsmatig vier varianten te onderscheiden in de ondersteuning die ze bieden aan dakloze mensen zonder OGGZ-problematiek: Twee grote gemeenten hebben een specifiek aanbod voor de doelgroep. Zesentwintig centrumgemeenten hebben een breed ondersteuningsaanbod. Vijftien centrumgemeenten proberen zelfredzaamheid te stimuleren.
Het artikel 'Ouderen op zwart zaad' |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ouderen op zwart zaad»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een ongehoorde schande is dat 80% van onze ouderen nog amper een luis heeft om dood te drukken, terwijl juist deze mensen de generatie vormen die na de oorlog dit land tot bloei heeft gebracht? Zo neen, waarom niet?
De afgelopen jaren is de koopkracht van ouderen achteruit gegaan, deels door de slechte financiële positie van pensioenfondsen, maar ook door de maatregelen die het kabinet heeft moeten treffen om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Bij het doorvoeren van deze maatregelen is constant oog geweest voor de inkomensgevolgen voor burgers en zijn lage inkomens ontzien.
Daarnaast is de langdurige zorg hervormd, onder meer om zorg en ondersteuning beter te laten aansluiten bij de behoefte van cliënten die langer thuis willen wonen. Uitgangspunt blijft dat mensen die zorg behoeven, dit ook blijven ontvangen.
Jaarlijks wordt het integrale koopkrachtbeeld, waaronder die van ouderen, voor het komende jaar gewogen en treft het kabinet zo nodig, binnen de beschikbare budgettaire ruimte, maatregelen. In de begroting zullen de uitkomsten zichtbaar zijn. Deze wordt met Prinsjesdag aan de Kamer aangeboden.
Is uw beleid van afbraak van ouderenzorg en -voorzieningen, verlaging AOW, de sloop van pensioenen en het op straat zetten van mensen die in een verzorgingshuis woonden uw manier om onze ouderen te bedanken voor hun zware arbeid in hun productieve jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom haat u onze ouderen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gedachten- en beleidskronkel rechtvaardigt het tot op de draad uitkleden van onze ouderen, waar u de grenzen en de belastingportemonnee wel wagenwijd openzet voor tienduizenden gelukszoekers, die door u worden gepamperd en met voorrang van een woning worden voorzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze schandvlek uit te wissen door de grenzen te sluiten en onze ouderen een menswaardig bestaan te geven, of interesseert het trieste lot van onze ouderen u echt geen zier?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat jeugdzorg niet toegerust is op Syriëgangers |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Kinderbescherming: jeugdzorg niet toegerust op Syriëgangers», en «Ze wilden naar Syrië maar zitten vast. En Nu?»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat jeugdzorginstellingen onvoldoende zijn toegerust om jonge Syriëgangers te behandelen?
Het bericht gaat specifiek over de gesloten jeugdhulp. Een minderjarige kan worden geplaatst in een gesloten accommodatie van een instelling waarvan de gemeente waar de jongere woont capaciteit heeft ingekocht. Op dit moment vinden de opvang en behandeling plaats binnen reguliere programma’s en waar nodig betrekken de instellingen kennis en kunde van buiten, bijvoorbeeld voor geestelijke begeleiding. Doordat de ervaring met deze specifieke risicogroep tot nu toe beperkt is, is de deskundigheid en het inzicht in de effectiviteit van de aanpak nog in ontwikkeling. Samen met betrokken partijen proberen we door uitwisseling van ervaringen al dan niet in ketenverband een versnelling van deskundigheid te faciliteren. Het is in de eerste plaats aan gemeenten samen met de jeugdhulpinstellingen hier inhoud aan te geven. Ik kan hen daarbij zo nodig ondersteunen. Overigens kan er niet van worden uitgegaan dat jeugdhulp – hoe dan ook toegerust – altijd in staat zal zijn jongeren te weerhouden naar oorlogsgebieden af te reizen. Dat is afhankelijk van de individuele situatie.
In hoeverre kunt u zich vinden in de uitspraak van de Raad voor de Kinderbescherming dat het «frustrerend» is dat «geradicaliseerde tieners niet de zorg krijgen die zij nodig hebben», en dat het onduidelijk is in hoeverre het succesvol is om jongeren in een gesloten jeugdzorginstelling te plaatsen? Als u zich hierin kunt vinden, kunt u dan aangeven wat u voornemens bent hieraan te doen?
Indien gesignaleerd wordt dat een minderjarige zodanig dreigt te radicaliseren dat zijn veiligheid in het geding is, wordt nagegaan of jeugdhulp een bijdrage kan leveren aan vermindering van dit risico. Of dat mogelijk is, is afhankelijk van de individuele situatie. In dat geval wordt een aanpak op maat gemaakt met hulpverlening en waar mogelijk met het netwerk van de betreffende minderjarige. Indien de minderjarige zich onttrekt aan het gezag van zijn ouders en aan de hulpverlening, kan een periode van plaatsing in de gesloten jeugdhulp noodzakelijk zijn. In dat geval wordt gestreefd naar het leggen c.q. herstellen van de binding met ouders, netwerk en hulpverlening. Zodra dat het geval is kan de begeleiding buiten de gesloten jeugdhulp worden voortgezet.
Voor zover ons bekend zijn er geen geradicaliseerde minderjarigen na plaatsing en verblijf in de gesloten jeugdhulp naar het Midden-Oosten afgereisd. Er is geen wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de huidige werkwijze c.q. het huidige aanbod binnen de gesloten jeugdhulp op het reduceren van de risico’s die samenhangen met radicalisering op de langere termijn.
Zoals hierboven aangegeven streven de betrokken partijen ernaar de deskundigheid en daarmee het zorgaanbod aan geradicaliseerde minderjarigen te vergroten. Daarnaast zijn de Raad voor de Kinderbescherming en een instelling die gesloten jeugdhulp aanbiedt, in gesprek over hun aanbod voor geradicaliseerde minderjarigen. Gemeenten bepalen zelf welke zorg zij bij welke instelling inkopen.
Kunt u aangeven waaruit de behandeling die jongeren in een jeugdzorginstelling krijgen om van hun radicale denkbeelden af te komen bestaat? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven in hoeverre de ouders betrokken worden bij de behandeling?
Met de Raad voor de Kinderbescherming zien wij het als een ernstig risico en bedreiging voor de ontwikkeling van een minderjarige als die zich wil aansluiten bij een terroristische organisatie zoals ISIS, zich wil vestigen in door ISIS gecontroleerd gebied en/of wil afreizen naar een oorlogsgebied. Een gesloten plaatsing kan nodig zijn om dat te voorkomen. Op dit moment vindt de opvang en behandeling plaats binnen reguliere programma’s en waar nodig betrekken de instellingen kennis en kunde van buiten. In beginsel betrekken instellingen voor gesloten jeugdhulp altijd de ouders bij de behandeling van een minderjarige die daar geplaatst wordt. Er zijn ouders die vrijwillig voor hun kind een machtiging gesloten jeugdhulp aanvragen. Zij zijn doorgaans een dragende kracht. Het gaat om het gedrag dat uit radicale denkbeelden voortvloeit.
Voor geradicaliseerde jongeren die een gewelddadig extremistisch gedachtegoed aanhangen, ook wanneer deze zich in een jeugdinstelling bevinden, die openstaan voor een alternatief om te re-integreren in de samenleving buiten het jihadistische netwerk, is vanaf september 2015 een Exit-faciliteit operationeel. De Exit-faciliteit zorgt voor een op maat gemaakt traject dat kan bestaan uit – een combinatie van – individuele mentoring (bijvoorbeeld coaching op relatievaardigheden en zelfreflectie), psychologische of psychiatrische support, counseling, groepsbijeenkomsten (bijvoorbeeld «anger management») en praktische ondersteuning van het individu. Ouders zullen, waar mogelijk, worden betrokken in dit traject.
Om ouders en andere familieleden van radicaliserende of geradicaliseerde individuen te ondersteunen zal daarnaast vanaf eind september 2015 het Familiesteunpunt Radicalisering operationeel zijn. Familieleden kunnen een positieve invloed hebben op radicaliserende personen. Door hun invloed kan iemand gaan twijfelen over de radicale ideologie, een belangrijke stap in het de-radicaliseringsproces. Het Familiesteunpunt zal families handvatten geven over hoe ze met deze moeilijke situatie kunnen omgaan.
Deelt u de mening dat het vastzetten van jongeren in een jeugdzorginstelling alleen succesvol kan zijn als zij ook een geschikte behandeling krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe een geschikte behandeling vorm wordt gegeven, en welke criteria hierbij gehanteerd worden? In hoeverre worden hier (wetenschappelijke) experts bij betrokken? Zo ja, welke experts? Kunt u aangeven in hoeverre er momenteel gebruik wordt gemaakt van internationale kennis over adequate behandelingen, zodat we in Nederland gebruik kunnen maken van lessen die geleerd zijn in het buitenland?
Ja, die mening deel ik. Alleen «vastzetten» is zinloos. Of er sprake is van een geschikte behandeling kan echter niet op voorhand worden vastgesteld. Dat is afhankelijk van de individuele situatie. Die zal eerst in kaart moeten worden gebracht. Daarna kan worden vastgesteld of en zo ja welke soort jeugdhulp wenselijk is.
Voor beïnvloeding is nabijheid nodig. Voor bijna geen minderjarige is het radicaliseringproces gelijk. Dat maakt dat er sprake moet zijn van maatwerk waar het betreft het aanbod aan de individuele jongere.
Gemeenten en instellingen kunnen hun kennis over wat een adequate behandeling kan zijn onder andere bij de vorenbedoelde faciliteiten (Familiesteunpunt en Exit faciliteit) halen, zij hebben toegang tot internationale kennis.
Zie ook de antwoorden bij de vragen 2 en 3.
Kunt u aangeven in hoeverre, en op welke manier, pleegouders die een Syriëganger opnemen bijgestaan worden? Kunt u aangeven hoe de behandeling van jeugdigen in een pleeggezin eruit ziet? Zo nee, waarom niet?
Bij bedoelde pleegkinderen gaat het niet om pubers, maar om jonge kinderen van ouders die op het punt stonden om uit te reizen. Die kinderen krijgen geen behandeling maar liefde, verzorging en opvoeding, gedurende de korte tijd dat zij in het pleeggezin verblijven.
Het in de NRC genoemde aantal van 9 pleegkinderen is het totaal aantal jonge kinderen dat korte tijd verbleven heeft binnen een pleeggezin, dat bij de Raad voor de Kinderbescherming bekend is tussen februari 2013 en juni 2015. Momenteel verblijven er – voor zover ons bekend – geen kinderen in een pleeggezin om deze reden.
Deelt u de mening van de Raad voor de Kinderbescherming dat het isoleren van deze jongeren niet bijdraagt aan een succesvolle re-integratie in de maatschappij? Zo ja, kunt u aangeven waarom deze jongeren dan toch vaak apart gezet en behandeld worden in instellingen? Zo nee, waarom niet?
In het interview met de Raad voor de Kinderbescherming zijn anoniem voorbeelden genoemd. Deze kunnen niet worden gegeneraliseerd. Er is op dit moment in de jeugdhulp geen behoefte aan gescheiden opvang voor geradicaliseerde minderjarigen. De aantallen zijn niet groot genoeg voor een aparte groep en de vraag is of een aparte groep gewenst is. Instellingen voor jeugd- en opvoedhulp bieden een pedagogisch leefklimaat. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om een leefsituatie in de groep te realiseren die gunstig is voor het welbevinden en de ontwikkeling van de opgenomen jongeren. Bepalende aspecten daarvoor zijn de relatie tussen de groepsopvoeder en de jongeren, de opvoeding en verzorging, en de bejegening, behandeling en sfeer in de groep.
Kunt u aangeven hoelang de zeven jongeren waarover gesproken wordt in het artikel al in een jeugdzorginstelling zitten? In hoeverre kunt u toelichten hoelang u het verblijf in deze instelling inschat?
Hier is sprake van een misverstand. De zeven jongeren waarover gesproken wordt zaten niet op eenzelfde moment in de gesloten jeugdhulp. Het is ook niet zo dat ze nu nog in een gesloten accommodatie verblijven.
Het misverstand is mogelijk ontstaan omdat in het krantenartikel is gereflecteerd op een artikel uit oktober 2014 in Ars Aequi, AA20140727. In dat artikel worden zes uitspraken van kinderrechters inzake gesloten jeugdhulp besproken. De duur van het verblijf van de jongeren in jeugdhulpinstellingen verschilt en is zo kort mogelijk. Gedurende het korte verblijf is de insteek niet de-radicaliseren, maar de-engageren. Dit komt neer op het bewerkstelligen dat de minderjarigen uit het ene netwerk wordt losgeweekt en weer onder de beïnvloeding van een stabiel netwerk van familie en vrienden wordt gebracht.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen jongeren in een instelling worden geplaatst waar zij niet behandeld worden? Kunt u voorts aangeven voor welke periode zij daar (gemiddeld) zonder passende behandeling verblijven? Indien u deze cijfers niet heeft, bent u dan bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie bovenstaande antwoorden.
Heeft u zicht op de totale omvang van het aantal jongeren die zijn «vastgezet» in een jeugdzorginstelling of in een pleeggezin, nadat ze zijn tegengehouden gedurende hun reis naar Syrië? Kunt u voor deze aantallen aangeven om hoeveel jongens en/of meisjes het gaat? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Zoals in mijn antwoord op de vragen van de leden van uw Kamer Van der Burg en Potters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3338) reeds is vermeld zijn in de periode februari 2013 tot 24 juni 2015 bij de Raad voor de Kinderbescherming 49 unieke aan jihadisme gerelateerde kindzaken in onderzoek genomen. Het ging om 32 kinderen in gezinsverband en om 17 individuele minderjarige potentiële vertrekkers. Over individuele gevallen of verdere uitsplitsing doe ik geen mededelingen.
In hoeverre heeft u zicht op het gedrag van jongeren, waarbij zij mogelijkerwijs het radicaliserende gedachtegoed verspreiden binnen de jeugdzorginstelling en/of het pleeggezin? Kunt u aangeven welk risico zij vormen voor leeftijdsgenoten in een jeugdzorginstelling of een pleeggezin? Heeft u zicht op de beste methoden om hiermee om te gaan? Zo nee, bent u bereid dit inzicht te vergaren via experts? Zo ja, kunt u toelichten wat deze methoden zijn?
In antwoord op vraag 7 heb ik gemeld dat de instellingen voor jeugd- en opvoedhulp een pedagogisch leefklimaat bieden en dat het de verantwoordelijkheid van de instellingen is om zorg te dragen voor een leefsituatie in de groep die gunstig is voor het welbevinden en de ontwikkeling van de opgenomen jongeren. Bepalende aspecten daarvoor zijn de relatie tussen de groepsopvoeder en de jongere, de opvoeding en verzorging, en de bejegening, behandeling en sfeer in de groep. Het risico van overdracht van radicale denkbeelden bestaat, maar is beheersbaar. Op dit moment vindt de opvang en behandeling plaats binnen reguliere programma’s en waar nodig betrekken de instellingen kennis en kunde van buiten. Zie ook het antwoord op vraag 3 over het bevorderen van deskundigheid. Het verspreiden van gewelddadig extremistisch gedachtegoed door geradicaliseerde jongeren speelt niet binnen de pleegzorg.
In hoeverre kunt u de uitspraak in het artikel dat er «tot nu toe geen van de kinderen naar Syrië is afgereisd na vrijlating» onderschrijven?
Mij is geen informatie bekend dat er minderjarigen naar Syrië zijn afgereisd na hun verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen er niet is gekozen een minderjarige (voorlopig) onder toezicht te stellen of tijdelijk uit huis te plaatsen, dan wel passende maatregelen te treffen, zoals gesteld in het «Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme»?
Er is iedere keer sprake van een aanpak op maat. Binnen gemeenten worden casuïstiekoverleggen gehouden waar met alle betrokkenen gekeken wordt welke aanpak het beste is.
Wat is uw reactie op het antwoord van de heer Bakker van de Raad van de Kinderbescherming dat het niet eenduidig te stellen is of het verblijf in een jeugdzorgtehuis wel zin heeft?
De Raad voor de Kinderbescherming volgt de levensloop van de jongeren niet. Het is dan ook niet mogelijk om onderbouwd een uitspraak te doen over het wel of niet zin gehad hebben van een verblijf in een jeugdhulpinstelling. De Raad vraagt een plaatsing in gesloten jeugdhulp aan als dat naar de mening van de Raad noodzakelijk is. De kinderrechter spreekt de maatregel uit als daartoe de gronden aanwezig zijn.
Het mee kunnen nemen van pgb naar het buitenland |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u reageren op de onduidelijkheid die bestaat over de maximale duur van verblijf in het buitenland en de mogelijkheid tot inzet van zorg via een persoonsgebonden budget (pgb) gedurende dat verblijf?1
De maximale duur van verblijf in het buitenland en de mogelijkheid tot inzet van zorg via het pgb-Wlz gedurende dat verblijf is geregeld in artikel 3.7.2 van het Besluit langdurig zorg (Blz) en artikel 5.18 van de Regeling langdurige zorg (Rlz). Een budgethouder kan zijn pgb-Wlz maximaal 13 weken per kalenderjaar gebruiken voor het inkopen van zorg in het buitenland. Bij palliatief terminale zorg is die termijn een jaar.
Bij verblijf in het buitenland langer dan zes weken kan het zijn dat de hoogte van het pgb-Wlz door het zorgkantoor wordt verlaagd als iemand verblijft in een land waar het kostenpeil lager ligt. Logeeropvang kan niet worden ingekocht buiten de Europese Unie.
Klopt het dat Zorgkantoor Tilburg in zijn brief aan de budgethouders laat weten dat er maximaal 13 weken buiten de Europese Unie gebruikgemaakt kan worden van het pgb? Heeft het zorgkantoor hiermee een fout gemaakt omdat deze duur ook geldt voor binnen de Europese Unie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bestedingsregels van het pgb maken geen onderscheid tussen aanwending binnen of buiten de EU. Er kunnen misverstanden zijn ontstaan door de informatie van het zorgkantoor. Ik ken de brief van het zorgkantoor aan de budgethouder niet, om te beoordelen of en zo ja in welke mate daarvan in dit geval sprake is. Ik kan me voorstellen dat een budgethouder vaart op de informatie die door het zorgkantoor is verstrekt.
Indien een budgethouder vindt dat het zorgkantoor verkeerde informatie heeft verstrekt dan kan een budgethouder – indien de budgethouder en het zorgkantoor er niet uitkomen – in bezwaar en (hoger) beroep stellen dat sprake is geweest van gewekt vertrouwen. In bezwaar en (hoger) beroep kan dan beoordeeld worden of dat gewekte vertrouwen er toe moet leiden dat het zorgkantoor bij de beoordeling van zorginkoop dat gewekte vertrouwen zwaarder moet laten wegen dan de formele regelgeving.
Vindt u het ook logisch dat als iemand deze brief van het zorgkantoor ontvangt in de veronderstelling is binnen de Europese Unie voor langere tijd op vakantie te kunnen gaan en dit voor waarheid aanneemt?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het dan terecht dat het zorgkantoor het pgb voor deze mensen stopzette, terwijl zij verbleven in het buitenland? Vindt u het vervolgens begrijpelijk dat de budgethouder hiertegen een bezwaar indient? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op het bericht dat het Zorgkantoor te Tilburg deze persoon zijn pgb alleen (terug)geeft als hij het ingediende bezwaar intrekt? Deelt u de mening dat deze handelwijze onrechtmatig is en dat er eigenlijk sprake is van chantage («geen pgb-zorg zolang het bezwaar is ingediend»)? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom vindt u dit een toelaatbare handelwijze?
Als daadwerkelijk sprake is geweest van enige druk om een bezwaar in te trekken teneinde het pgb te behouden, dan kan dat uiteraard niet. CZ Zorgkantoor herkent zich niet in de uit de vraag sprekende voorstelling van zaken. CZ Zorgkantoor heeft mij laten weten dat overleg tussen het zorgkantoor en de gemachtigde van de budgethouder er toe heeft geleid dat de budgethouder voor het einde van de termijn van 13 weken is teruggekeerd naar Nederland. Dat heeft tot logisch gevolg gehad dat het pgb-Wlz uiteindelijk niet (tijdelijk) stopgezet hoefde te worden.
Klopt het dat er een rechterlijke uitspraak van de rechtbank in Overijssel is dat deze regeling van maximaal 13 weken buiten Nederland in strijd is met de EU-regelingen? Is de 13 wekenregeling wel handhaafbaar? Wat is uw reactie hierop en gaat u aan deze uitspraak gehoor geven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zorgkantoor Menzis heeft hoger beroep aangetekend tegen deze rechterlijke uitspraak. Zolang de zaak onder de rechter is kan ik niet inhoudelijk op deze vraag ingaan.
De opnamestop in de thuiszorgtak van Stichting Zorgcentra Rivierenland (SZR) |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Stichting Zorgcentra Rivierenland (SZR) geen thuiszorg meer kan verlenen aan nieuwe mensen die zich melden?1
Hoe kan het dat SZR al 20 procent boven het ingekochte volume zit? Ligt dit aan de populariteit van de organisatie of is het ingekochte volume te laag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat SZR maatwerk levert bij afhankelijke cliënten die ADL-zorg (ADL= algemene dagelijkse levensverrichtingen) nodig hebben, waaronder de 24-uurs thuiszorg, waarbij bekend is dat verminderen van het aantal uren vanwege de taakstelling bijkans onmogelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is er in de regio Rivierenland waarin SZR opereert, aantoonbaar voldoende wijkverpleging ingekocht door de zorgverzekeraars? Kunt u de Kamer een overzicht van de inkoop van vorig jaar en dit jaar doen toekomen?
Heeft u nog steeds geen signalen van (meerdere) opnamestops in de wijkverpleging dan wel overschrijdingen van het beschikbare budget van zorgaanbieders?2
Vindt u het wenselijk dat zorgaanbieders via contracten door zorgverzekeraars gedwongen worden om zorg door te leveren, ook als zij over het bij hen ingekochte volume heen zijn? Erkent u dat het inzetten van zorg zonder dat dit betaald wordt ook ten koste zal gaan van de zorgverlening aan andere zorgbehoevende mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u niet dat er raar wordt omgesprongen met de zorgplicht van de zorgverzekeraar als die een zorgaanbieder kan verplichten tot het leveren van zorg zonder dat daarvoor betaald wordt? Behoort – volgens u – het financiële risico bij de zorgaanbieder gelegd te worden?
Als duidelijk is dat er «niet boven de financiële omvang van 2014 minus de afgesproken taakstelling 2015» gecontracteerd is, waarom is het dan niet mogelijk om een landelijk overzicht te geven van de ingekochte wijkverpleging? Vindt u het acceptabel dat zo een betrouwbaar overzicht niet beschikbaar is?
Het klopt toch dat er een «productiemonitor» en een «zorgkostenmonitor» wordt bijgehouden van de ingezette wijkverpleging? Kunt u deze monitors naar de Kamer sturen? Zo neen, waarom niet?
Erkent u dat u tijdens het algemeen overleg op 30 oktober 2014 heeft gezegd: «Dat betekent ook dat de zorg soms verandert en soms op een andere manier georganiseerd wordt en dat er ruimte voor moet worden gegeven hoe dat in de praktijk kan worden vormgegeven»? Bedoelde u met veranderen verminderen van zorg?3 Zo nee, waarom is bij de inkoop van wijkverpleging dan een generieke taakstelling opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat het een schijnvertoning is om te stellen dat de wijkverpleging verbetert als uiteindelijk de realisatie van de geleverde zorg niet hoger mag zijn dan het macrobudget op straffe van de inzet van het macrobeheersinstrument (MBI)?
Op welke wijze verhoudt de dreiging van de inzet van het MBI zich tot de vrijheid van wijkverpleegkundigen om die zorg te kunnen verlenen en indiceren die zij nodig achten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke wijze is de mutatie in de 1e suppletoire begroting 2015 van € 89,9 miljoen extra budget voor wijkverpleging door de zorgverzekeraars gecontracteerd door de zorgverzekeraars? Is het niet zorgelijk dat er extra geld beschikbaar is op basis van de realisatiecijfers van 2014 en dat er tegelijkertijd een opnamestop wordt afgekondigd?4
Welke garantie heeft u dat zorgverzekeraars deze € 89,9 miljoen voor wijkverpleging ook daadwerkelijk inzetten?
Het bericht “Bewoners aanleunwoning flink gedupeerd door sluiting verzorgingshuizen” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Bewoners aanleunwoning flink gedupeerd door sluiting verzorgingshuizen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat bonden en belangenbehartigers waarschuwen voor verschraling van voorzieningen voor ouderen die in aanleunwoningen wonen, maar ook zelfstandig «in de wijk»? Kunt u uw antwoord toelichten?
De hervorming van de langdurige zorg sluit aan bij de trend dat mensen langer thuis blijven wonen. Hierdoor krijgen welzijn, zorg en wonen voor ouderen een andere vorm. Een deel van de verzorgingshuizen zal haar deuren sluiten waardoor voorzieningen zullen wegvallen. Daar zullen ook andere voorzieningen voor in de plaats komen waarvoor onder andere gemeenten zorg dragen. Om het langer zelfstandig wonen te stimuleren heb ik, samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst, het aanjaagteam langer zelfstandig wonen (AJT) ingesteld. Het AJT heeft in zijn voortgangsrapportage geconstateerd dat gemeenten, woningcorporaties, zorgaanbieders en andere partijen zich, ieder vanuit hun eigen taak en verantwoordelijkheid, inzetten om zorg en ondersteuning voor mensen te realiseren.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de overheid, die wil dat ouderen langer zelfstandig wonen, moet zorgen voor voldoende voorzieningen voor ouderen om dit ook mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het leveren van maatschappelijke ondersteuning aan hun inwoners. Deze wet heeft als uitgangspunt dat mensen zorg en ondersteuning op maat geleverd krijgen in hun eigen woonomgeving. Gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor deze opgave. Deze opgave bestaat onder andere uit het realiseren van voldoende geschikte (beschutte) woonruimte en het leveren maatschappelijke ondersteuning. Hierbij kan gedacht worden aan een maaltijdservice, de organisatie van welzijnsactiviteiten in de woonomgeving of de realisatie van woningaanpassingen. Het is belangrijk dat mensen met beperkingen zoveel mogelijk in staat worden gesteld op gelijke voet te participeren en deel te nemen aan het dagelijkse leven.
Hoe beoordeelt u de stelling van 50PLUS dat de overheid het ouderen alleen maar moeilijker maakt door dit onvoldoende op te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorg, wonen en welzijn worden anders georganiseerd en een deel van de taken komt op het terrein van gemeenten en zorgverzekeraars te liggen. Als gemeenten deze taak onvoldoende uitvoeren, is het in eerste instantie aan de lokale gemeenteraad om hierover met het betreffende college van B&W in gesprek te treden of aan de lokale toezichthouder om dit te constateren.
Hoe beoordeelt u het bericht dat ouderen zich in de steek gelaten voelen door het verdwijnen van voorzieningen, aangezien zij juist bij een verzorgingshuis zijn gaan wonen om beschermd te wonen mét deze voorzieningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als bekende voorzieningen uit de wijk verdwijnen, kan ik mij voorstellen dat omwonenden zich onthand voelen. Zeker als het zo is dat omwonenden juist zijn gaan wonen bij een zorginstelling met de gedachte dat ze dan de voorzieningen in de nabijheid hebben. Het is in de huidige situatie aan de gemeenten en de zorgverzekeraars om zorg en ondersteuning te bieden. Daarnaast blijkt uit diverse studies dat zorgaanbieders en woningcorporaties mensen, die bijvoorbeeld niet de beschikking hebben over een sociaal netwerk of de behoefte hebben aan een beschutte woonvorm, de mogelijkheid bieden tot beschut wonen. De beschutte woonvorm is dan niet meer het verzorgingshuis, maar een serviceflat of een omgebouwd verzorgingshuis waarin mensen diensten af kunnen nemen van de zorgaanbieder, zoals de maaltijdservice of deelname aan activiteiten.
Hoe beoordeelt u de stelling van 50PLUS dat het hier niet alleen gaat om het praktisch belang van voorzieningen, maar ook van de sociale functie hiervan? Hoe past dit in uw beleid om eenzaamheid onder ouderen te bestrijden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 7 september 12.00 uur te beantwoorden, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden bij het algemeen overleg Decentralisatie Wmo/Wlz (Wet maatschappelijke ondersteuning/Wet langdurige zorg) op 9 september a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Tabakslobby toch weer bij Van Rijn aan tafel’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven dat er overleg is geweest, vlak voor het op 23 juni 2015 gehouden algemeen overleg over het tabaksontmoedigingsbeleid, tussen u en de tabakswinkeliers? Kunt u aangeven op welke datum het overleg tussen u en de tabakswinkeliers heeft plaatsgevonden, wie daar precies bij aanwezig waren, wat daar is besproken en welke afspraken zijn gemaakt?1
Naar aanleiding van de teleurstellende resultaten van het onderzoek naar de naleving van de leeftijdsgrens bij verkoop van alcohol en tabak aan jongeren onder de 18 jaar, heb ik op woensdag 17 juni 2015 gesprekken gevoerd met verstrekkers van zowel alcohol als tabak. Als belangrijkste verstrekkers van tabak waren de directeur van de brancheorganisatie voor levensmiddelen (CBL), de voorzitter en directeur van de tabaks- en gemaksdetailhandel (NSO) en vertegenwoordigers van enkele supermarktketens en de Koninklijke Horeca Nederland uitgenodigd voor dit gesprek. In dit overleg zijn de onderzoeksresultaten besproken en heb ik de verstrekkers gevraagd concrete maatregelen te nemen om de naleving van de leeftijdsgrens substantieel te verbeteren, voorzien van een duidelijk tijdpad. De betrokken organisaties hebben aangegeven hun verantwoordelijkheid daarvoor te willen nemen en op korte termijn met voorstellen te zullen komen. Hierover bestaat geen verschil van opvatting.
Klopt het dat er geen verslag van deze bijeenkomst is gemaakt? Zo ja, kunt u toelichten waarom er geen verslag van deze bijeenkomst is gemaakt, terwijl het volgens het internationale tabaksontmoedigingsverdrag FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie wel de afspraak is dat dit gebeurt? Waarom zou deze bijeenkomst buiten de gemaakte afspraken vallen?
De beginselen van de WHO richtlijn voor implementatie van artikel 5.3. van het FCTC-verdrag geven aan dat verdragspartijen verantwoordelijk en transparant dienen om te gaan met contacten met de tabaksindustrie.Direct na het overleg heb ik uw Kamer in de voortgangsbrief alcoholbeleid (Kamerstuk 27 565, nr. 135) geïnformeerd over het contact met de verkopers op het terrein van tabak en alcohol. In de brief heb ik ook toegelicht wat de aard en de uitkomst van het gesprek d.d. 17 juni 2015 waren. Vervolgens heb ik nogmaals tijdens het debat met uw Kamer op 23 juni 2015 nader toegelicht wat de strekking en de uitkomst van dit overleg waren.
Mocht er onverhoopt toch een verslag van de bijeenkomst beschikbaar zijn, kunt u dat dan zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat het lijkt alsof ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby hele verschillende opvattingen hebben over wat er nou eigenlijk is besproken tijdens de bijeenkomst? Hoe verklaart u dit? Wie heeft er gelijk? Erkent u dat het, juist ook om dergelijke verschillen in interpretatie te voorkomen, belangrijk is dat er goede verslagen worden gemaakt van dergelijke bijeenkomsten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van de contacten die u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS het afgelopen jaar hebben gehad met de tabakslobby? Kunt u daarbij aangeven wanneer het overleg plaatsvond, waar het gesprek over ging en wie er bij het gesprek aanwezig waren? Zo nee, waarom kunt u dit overzicht niet geven?
Het afgelopen jaar heeft er geen overleg plaatsgevonden tussen ambtenaren van VWS en de tabaksindustrie. Vertegenwoordigers van de industrie hebben enkele malen telefonisch contact gezocht of schriftelijk om reactie gevraagd, hierbij zijn zij steeds verwezen naar openbare Kamerstukken en de implementatie van de Tabaksproductenrichtlijn.
Bent u het eens met de stelling dat het aantal contacten tussen u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby tot een absoluut minimum beperkt moeten worden? Zo ja, wat doet u al en/of wat gaat u doen om dit te realiseren? Zo nee, waarom bent u het niet met deze stelling eens?
Uitgangspunt voor het Ministerie van VWS is dat er terughoudend wordt omgegaan met de contacten met de tabaksindustrie en dat contact alleen gericht is op uitvoeringstechnische kwesties die rijzen bij vastgesteld beleid of vastgestelde regelgeving, waaronder publieke consultaties in het kader van nieuwe regelgeving. Dit contact vindt niet op reguliere basis plaats, maar slechts indien daar aanleiding toe bestaat. In dat geval wordt verantwoordelijk en transparant met deze contacten omgegaan.
Kunt u garanderen dat er vanaf nu, als er dan toch contacten zijn tussen u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby, van deze bijeenkomsten altijd openbare verslagen worden gemaakt? Zo nee, waarom legt u de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het internationale tabaksontmoedigingsverdrag FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie naast u neer?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘dat het budget voor 2015 bij een deel van de instellingen jeugdzorg al op is’. |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat het budget voor 2015 bij een deel van de instellingen jeugdzorg al op is? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja, zie verder het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat uit alle hoeken van het land sommige psychologenpraktijken geen kinderen meer kunnen behandelen omdat het budget voor 2015 op is? Zo ja, wat is uw verklaring? Was dit niet te voorzien, en wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom klopt voornoemd bericht niet?
Gemeenten hebben op basis van verkregen cijfers over zorggebruik in het verleden een bepaalde hoeveelheid zorg ingekocht. In sommige regio’s blijkt inderdaad dat bij bepaalde instellingen het met de gemeente overeengekomen budgetplafond is bereikt. Gemeenten gaan dan in gesprek met de betreffende instelling om een oplossing te zoeken voor concrete gevallen. Gemeenten geven op die wijze – in overleg met aanbieders – invulling aan de plicht op grond van de Jeugdwet om passende hulp te bieden aan jeugdigen en gezinnen die dat nodig hebben en om zodoende ook de wettelijk vastgelegde zorgcontinuïteit te realiseren voor degenen die al in 2014 het behandeltraject zijn gestart. De gemeenteraad controleert of het gemeentebestuur in dergelijke situaties de Jeugdwet op een juiste wijze uitvoert.
Weet u hoeveel kinderen en jongeren hierdoor hun behandeltraject, dat in 2014 is gestart, in 2015 niet kunnen afmaken? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken, en de Kamer hierover te informeren?
Het krantenbericht waarnaar wordt verwezen, beschrijft situaties waarin jeugdhulpaanbieders vanwege afspraken met gemeenten over een budgetplafond geen nieuw aangemelde kinderen meer kunnen aannemen ter behandeling. Het is mij niet bekend of er jeugdigen zijn die in verband met een overeengekomen budgetplafond hun behandeltraject dat is gestart op grond van het overgangsrecht van de Jeugdwet, niet kunnen afmaken. De Transitieautoriteit Jeugd heeft in zijn jaarrapportage geconstateerd dat aan de continuïteitsgarantie op grond van de Jeugdwet is voldaan.2 De bepalingen inzake het overgangsrecht in de Jeugdwet dragen gemeenten expliciet op ervoor te zorgen dat jeugdigen de jeugdhulp die reeds was ingezet voordat de Jeugdwet in werking trad, kunnen voortzetten bij dezelfde aanbieder, indien dat redelijkerwijs mogelijk is. De gemeenteraad controleert of het gemeentebestuur in dergelijke situaties de Jeugdwet op een juiste wijze uitvoert. In de landelijke monitoring van het jeugdhulpgebruik wordt niet bijgehouden hoeveel jeugdigen hun behandeltraject dat in 2014 is gestart, in 2015 niet kunnen afmaken. Gemeenten en Rijk kijken wel samen naar opvallende signalen uit de beleidsinformatie of uit andere bronnen zoals patiëntenorganisaties.
Hoe verhoudt zich dit tot uw toezegging2, en tot de wettelijke waarborg betreffende de continuïteit van zorg, dat alle kinderen en jeugdigen die gestart zijn in 2014 met een behandeling deze in 2015 kunnen afmaken bij dezelfde zorginstelling?
Zie het antwoord op vraag 3.
Weet u hoeveel ouders, kinderen en jongeren niet naar de psychologische zorg van hun eerste keus kunnen gaan als gevolg van het gegeven dat het verstrekte budget op is? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Signalen van wachtlijsten zijn medio juni 2015 besproken in bestuurlijk overleg met VNG en branches. Partijen hebben bevestigd dat per geval altijd scherp wordt gekeken of er directe hulp nodig is. Verder hebben de verantwoordelijke wethouders in de VNG-subcommissie van 2 juli 2015 onderling afspraken gemaakt over de manier waarop zij omgaan met wachtlijsten, met name over het volgen van de zogenoemde Treeknormen, factfinding, informatie delen tussen instellingen en tussen gemeenten en de coördinerende rol van de VNG bij bovenregionaal en landelijk aanbod. Zie voorts het antwoord op de vragen 2 en 3.
Wat is uw reactie op het bericht dat de administratieve last door de inkoop van zorg door de gemeenten door psychologen «een ramp» wordt genoemd? Bent u bereid hierover in overleg te gaan met de VNG? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Op basis van in het veld geïnventariseerde knelpunten en oplossingsrichtingen hebben zorgaanbieders, verenigd in het samenwerkingsverband iZA4 en gemeenten, verenigd in de VNG – op mijn verzoek – een gezamenlijke werkagenda informatievoorziening en terugdringen administratieve lasten opgesteld. Doel hiervan is het door gemeenten en zorgaanbieders optimaal inregelen van het digitale gegevensverkeer, het voorkomen van rechtmatigheidrisico's en het beperken van administratieve lasten. De inzet van zowel gemeenten, zorgaanbieders als het Rijk is – met respect voor gemeentelijke beleidsruimte – zoveel mogelijk over te gaan tot standaardisatie en het tegengaan van onnodige diversiteit. Juist onnodige diversiteit versterkt het risico van stijging van administratieve lasten en risico's ten aanzien van rechtmatigheid. Daarom wordt in het kader van de voornoemde werkagenda bijvoorbeeld gewerkt aan het terugdringen van het aantal te hanteren definities van jeugdhulpproducten. Verder is in dit verband relevant dat begin augustus j.l. – vooruitlopend op de Veegwet VWS 2015 – een tijdelijke ministeriële regeling in werking is getreden, waarin geregeld is dat het BSN en de productcode op de factuur mogen worden vermeld. Daarbij is aangesloten bij de gangbare praktijk op grond van de AWBZ en de Zvw in 2014.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Decentralisatie jeugdzorg op 10 september 2015?
Ja.
Het objectieve verdeelmodel voor de decentralisatie uitkering Maatschappelijk Opvang |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de brief van de Federatie Opvang d.d. 27 juli 20151 waarin zij verzoekt om herijking van het verdeelmodel Maatschappelijke Opvang (MO) en uitstel van de herverdeling volgens dat model van gedecentraliseerde extramurale Awbz middelen? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennis genomen van de brief.
Gelet op het advies van de Raad voor de Financiële Verhoudingen (Rfv) betreffende de AWBZ middelen voor vrouwenopvang en maatschappelijke opvang van december 2014 zie ik nu geen aanleiding tot een nieuwe herijking of herverdeling. Ik zal dit standpunt toelichten in de vragen 3 tot en met 9.
Heeft u in 2014 de Raad voor de Financiële Verhoudingen gevraagd advies uit te brengen over de objectieve verdeling van de te decentraliseren extramurale Awbz middelen maatschappelijke omvang, daarbij in acht nemende de nieuwe taken voor langdurige zorg die de (centrum)gemeenten in de Wet maatschappelijke opvang 2015 (Wmo) hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Rfv naar aanleiding van een toezegging aan Kamerlid Bergkamp (D66) over vrouwenopvang in een Algemeen Overleg op 15 oktober 2014 dezelfde maand nog gevraagd om advies uit te brengen over de toevoeging van de AWBZ middelen voor zowel de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang als de decentralisatie-uitkering maatschappelijke opvang. Dit heb ik gedaan om voor beide decentralisatie-uitkeringen eventuele ongewenste effecten van de overgang in 2016 van een historische tot een objectieve verdeling tot een minimum te beperken. Uitgangspunt is dat de middelen voor maatschappelijke opvang op een eerlijke en objectieve manier over gemeenten worden verdeeld zonder dat historische toevalligheden hierbij een rol spelen.
Klopt het dat de Raad voor de Financiële Verhoudingen, alle gevolgen overziende voor de vrouwenopvang, heeft geadviseerd om de herverdeling van de extramurale Awbz middelen voor de vrouwenopvang uit te stellen tot 2018? Wat is de reden dat dit ook niet voor de maatschappelijke opvang is geadviseerd?
De Rfv heeft in algemene zin vastgesteld dat het invoeren van een objectieve verdeling voor vrouwenopvang en maatschappelijke opvang ertoe zal leiden dat verschillende regio’s in een meer vergelijkbare uitgangspositie komen. Voor de vrouwenopvang concludeert de Raad dat voor een deel ongewenste herverdeeleffecten ontstaan doordat een aantal centrumgemeenten verantwoordelijk is voor landelijke, specialistische voorzieningen. Cliënten die van deze specialistische voorzieningen gebruik maken zullen vaak ook gebruik maken van begeleiding en persoonlijke verzorging die in het verlengde van de opvang worden geboden.
De Raad heeft daarom voorgesteld om voor de verdeling van de extramurale AWBZ middelen (begeleiding en persoonlijke verzorging) aan te sluiten bij het
financieringsinstrument dat voor de landelijk werkende voorzieningen is gekozen. Daarmee is geborgd dat de begeleiding en persoonlijke verzorging die in het verlengde van de vrouwenopvang wordt geboden ook bij de specialistische functies overeind kunnen blijven. Ook worden hierdoor ongewenste herverdeeleffecten voorkomen. Concreet betekent dit dat het gehele budget voor de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang in 2018 volgens het objectieve model wordt verdeeld.
Voor de decentralisatie-uitkering maatschappelijk opvang is het advies van de Rfv gefundeerd op de vooronderstelling dat de extra uitgaven die door de overheveling van de AWBZ-middelen op de centrumgemeenten afkomen, door dezelfde kostendrijvers worden gedomineerd als de objectieve verdeling. De Rfv heeft voor maatschappelijk opvang voorgesteld om de overgang naar een objectieve verdeelsleutel in twee stappen te laten verlopen. In 2016 de helft op basis van de historische budgetverdeling en de andere helft op basis van de objectieve verdeelsleutel, en in 2017 geheel objectief. Centrumgemeenten hebben zo de tijd om met instellingen voor maatschappelijke opvang en de regiogemeenten te komen tot een betere afstemming van de begeleiding die vanuit de instelling of door de woongemeenten wordt geboden in het kader van de Wmo 2015.
De uitkomsten van het Rfv-advies zijn in februari van dit jaar afgestemd met de Federatie Opvang en de VNG. Tevens is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het advies en mijn voornemen om dit advies over te nemen.2 In de meicirculaire 2015 zijn de financiële consequenties van het advies voor 2016 en 2017 zichtbaar geworden.
Klopt het dat de Raad voor de Financiële Verhoudingen in 2009 heeft geadviseerd om het model te herijken in de jaren vanaf 2010 en dat het kabinet in 2013 heeft toegezegd dit te gaan doen? Heeft deze herijking inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor de Financiële Verhoudingen heeft in 2009 inderdaad geadviseerd om het huidige model te herijken in de jaren vanaf 2010. In 2013 heeft het kabinet toegezegd dit te gaan doen. De voornaamste reden waarom dit nog niet heeft plaatsgevonden is dat in de afgelopen jaren bij verschillende partijen – gemeenten en branche- en koepelorganisaties – geen behoefte bestond om het bestaande model te herijken. Partijen hebben meerdere malen aangegeven vooral behoefte te hebben aan rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid met betrekking tot de verdeling van middelen ten behoeve van maatschappelijke opvang. Overigens heeft in 2013 wel een eerste evaluatie plaatsgevonden van het verdeelmodel. Dit heeft geleid tot enkele aanpassingen in het model die vanaf 2015 van kracht zijn geworden. Dit betreft met name de beëindiging van de zogenaamde grensstrook.
Bent u van mening dat herijking van de verdeelsleutel op zijn plaats is, gezien de eerdere toezegging daarover en gezien de nieuwe doelgroepen waar gemeenten (ook financieel) zorg voor dragen?
Er hebben mij tot op heden geen concrete signalen bereikt dat het huidige verdeelmodel gemeenten hindert om hun taken te kunnen uitvoeren of dat de huidige objectieve verdeling niet passend meer zou zijn. Dat ligt ook niet in de lijn van het Rfv-advies. Wel vind ik het van belang dat een brede discussie plaatsvindt over de middelen die vanuit de rijksoverheid beschikbaar worden gesteld aan gemeenten ten behoeve van maatschappelijke opvang. Hierbij kan ook de huidige centrumgemeentenconstructie aan de orde komen. Ik heb begrepen dat dit onderwerp in oktober van dit jaar op de agenda staat van de VNG commissie Gezondheid & Welzijn. Ik zal de VNG vragen om de uitkomsten van dit agendapunt met mij en de fondsbeheerders van het gemeentefonds te delen. Vervolgens ben ik bereid om samen met de VNG eventuele vervolgstappen bespreken.
Ik merk op dat indien zou worden besloten tot een herijking van het huidige verdeelmodel er altijd weer (nieuwe) voordeel- en nadeelgemeenten zullen zijn.
Bent u van mening dat de Raad voor de Financiële Verhoudingen tot hetzelfde advies d.d. 10 december 2014 zou zijn gekomen voor het objectieve verdeelmodel, indien de Raad was gevraagd om de samenhang in de ontwikkelingen van de hervorming van de langdurige zorg, zoals de invoering van de Wmo 2015, de nieuwe doelgroepen in de Wmo 2015, de ambulantisering van de ggz, de ontwikkeling van de toegang voor langdurige ggz cliënten in de Wt langdurige zorg en de ontwikkeling van een objectief verdeelmodel voor Beschermd Wonen, mee te wegen bij het advies over herverdeling van de extramurale Awbz middelen voor de MO?
Ik kan niet voor de Raad spreken, maar de genoemde ontwikkelingen waren tijdens het uitbrengen van het advies bekend. De Raad staat bekend om zijn weloverwogen adviezen, en houdt doorgaans relevante ontwikkelingen en samenhang goed in de gaten.
Bent u van mening dat, willen gemeenten adequaat hun taak blijven uitvoeren, een zorgvuldige analyse gemaakt moet worden van het verdeelmodel voor de decentralisatie uitkering maatschappelijke opvang? Zo nee, waarom niet?
Ja, echter hebben mij tot nu toe geen concrete signalen bereikt dat het huidige verdeelmodel gemeenten hindert om adequaat hun taken te kunnen uitvoeren.
Bent u bereid om, in afstemming met de VNG, zo spoedig mogelijk de Raad voor de Financiële Verhoudingen om een advies te vragen over de herijking van het objectieve verdeelmodel MO en de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit advies tegemoet zien?
Zie mijn antwoorden op de vragen 4 en 5.
Bent u bereid om uw toezegging na te komen en het objectieve verdeelmodel MO te herijken, met inachtneming van hiervoor genoemde ontwikkelingen in de hervorming langdurige zorg? Zo ja, hoe ziet dit proces eruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u deze vragen beantwoorden op een zodanig tijdstip dat de voorgestelde acties nog effect kunnen hebben ten behoeve van de septembercirculaire 2015?
Ja.