De financiële steun van Reinier Haga Groep aan het LangeLand Ziekenhuis en de mogelijke overname |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de ontheffing van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan de Reinier Haga Groep om het LangeLand Ziekenhuis in Zoetermeer financieel te steunen?1
Ik heb hier kennis van genomen. De Reinier Haga Groep en het LangeLand Ziekenhuis hebben hierom gevraagd vanwege dreigende betalingsproblemen.
Wie heeft er precies verzocht om de spoedprocedure, en waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Is met de ontheffing de voorgenomen overname van het LangeLand Ziekenhuis door de Reinier Haga Groep onontkoombaar geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, partijen hebben een ontheffing gekregen om een concentratie aan te gaan. Aan de ontheffing is het voorschrift verbonden dat Reinier Haga Groep en het LangeLand Ziekenhuis na de concentratie geen stappen zullen zetten gericht op (verdere) organisatorische of operationele integratie van de beide ondernemingen zolang de ACM nog geen definitieve toestemming heeft gegeven. Dat heeft ACM op 24 september 2014 besloten.
Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) reeds ingestemd met een mogelijke overname? Op welke termijn wordt dit duidelijk?
Op de website van de NZa is te lezen dat op 18 september 2014 de NZa toestemming heeft gegeven aan partijen om hun plannen aan te melden bij de ACM. Dit omdat de betrokken ziekenhuizen hun samenwerkingsplannen hebben afgestemd met de ondernemingsraden, cliëntenraden en de medische staf, zoals de wet voorschrijft.
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen overname voor het voortbestaan van het ziekenhuis in Zoetermeer en de werkgelegenheid aldaar? Worden er gedwongen ontslagen verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de concentratie doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn, zowel naar het personeel als naar andere partijen zoals de gemeente Zoetermeer. Het is niet aan mij om dit te beoordelen. Bovendien zijn allerlei scenario’s denkbaar totdat het bestuur een definitief besluit neemt.
Klopt het dat er al reserveringen zijn voor ontslag van personeel? Zo ja, hoeveel geld is er gereserveerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Zal de overname, wellicht op termijn, leiden tot het ontmantelen van het LangeLand Ziekenhuis in Zoetermeer? Welke plannen liggen ten grondslag aan de financiële steun en overnameplannen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is het gevolg voor het huidige verzorgingsgebied van het betreffende ziekenhuis wanneer dit verdwijnt? Erkent u dat niet alleen aanrijtijden van belang zijn bij een analyse van de bereikbaarheid van zorg, maar ook de zwaarte (en grootte) van het verzorgingsgebied dat een ziekenhuis bedient? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM uit 2013 is het Langeland Ziekenhuis niet gevoelig voor de 45-minuten norm voor spoedeisende hulp en acute verloskunde. Er zijn geen gevolgen voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten met een ambulance van de spoedeisende hulp en acute verloskunde in de regio bij mogelijke sluiting van het Langeland Ziekenhuis.
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen waarbij zij dienen te voldoen aan hun zorgplicht.
Is het voortbestaan van de klinische functies, zoals verloskunde, gewaarborgd? Blijft in het ziekenhuis 7x24 uur het licht branden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de concentratie doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn.
Zijn bij deze overname de omgeving, patiënten en personeel (zwaarwegend) geraadpleegd, zoals de fusiewet voorschrijft? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, hoe luidde hun oordeel?2
Zie antwoord vraag 4.
Welk advies geeft de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) voor deze overname? Is de zorg binnen beide zorginstellingen «op orde» om een grote verandering te kunnen ondergaan?
De NZa geeft een zienswijze aan de ACM over de concentratie. De NZa zal in haar zienswijze de eventuele inbreng van de IGZ meenemen. Na het besluit van de ACM wordt de eventueel uitgebrachte zienswijze openbaar.
Op welk onderzoek is gebaseerd dat grote instellingen in de zorg efficiënter zijn? Welke omvang zou een ziekenhuis idealiter moeten hebben naar uw mening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mij niet bekend dat grote instellingen in de zorg per definitie efficiënter zijn. Belangrijk is dat er keuzemogelijkheden blijven bestaan voor verzekeraars en verzekerden.
Klopt het dat een adviseur bij het LangeLand Ziekenhuis een gage van 2.500 euro per dag krijgt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het is mij niet bekend welke gage personen krijgen die advies geven aan het LangeLand Ziekenhuis. In de wet normering topinkomens (Wnt) is vastgelegd dat er een verplichting is tot transparantie van niet-topfunctionarissen in het jaardocument, maar er is geen inkomensnormering voor niet-topfunctionarissen. Het is dan ook aan de raad van toezicht om hier wat van te vinden en te verantwoorden in het jaardocument dat over 2014 medio 2015 zal verschijnen.
Het afkopen van het statiegeldsysteem van Lidl en Aldi |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat het systeem van de Stichting Afvalfonds door u algemeen bindend is verklaard en dat het voorziet in een dekking van de jaarlijkse kosten van inzameling van verpakkingen en het voorkomen van zwerfafval en verduurzaming van verpakkingen, anders gezegd de afvalbeheersbijdrage die is verschuldigd ter dekking van de Afvalbeheersstructuur?1 2
Ja. Daarnaast zijn er meer dan de in de vraag genoemde doelen opgenomen in de algemeen verbindende verklaring (AVV). De AVV spreekt bijvoorbeeld ook over de overige activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van de Raamovereenkomst en het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (hierna: Verpakkingenbesluit).
Klopt het dat met de afvalbeheersbijdrage de inzamelingskosten van volgend jaar – glas, hout, papier en karton, metaal, kunststof en andere materialen – alsmede enkele organisatorische kosten, aan de producenten en importeurs van dergelijke producenten worden doorbelast?
Nee, de afvalbeheersbijdragen, gebaseerd op de Afvalbeheersbijdrageovereenkomst (ABBO), worden in hetzelfde jaar geïnd door StAV bij de producenten en importeurs van verpakkingen. Daarnaast worden de bijdragen conform de AVV aangewend voor meer dan de in de vraag genoemde doelen (zie het antwoord op vraag 1).
Op grond van de AVV geeft de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) uitvoering aan de relevante bepalingen uit het Verpakkingenbesluit, de Raamovereenkomst en de ABBO.
Daartoe int de StAV de afvalbeheersbijdrage bij producenten en importeurs, die in Nederland meer dan 50.000 kg verpakkingen per jaar op de markt brengen.
In de AVV zijn conform de «Regeling verzoek afvalbeheersbijdragen» en de hiervoor geldende Leidraad AVV de volgende uitgaven begroot:
Hiermee voorziet de AVV in de dekking van de jaarlijkse kosten.
Waaruit blijkt dat de Stichting Afvalfonds extra gelden zou mogen innen of opsparen, of dat de Stichting gelden van glas-, hout-, papier-, en drankenproducenten mag besteden aan problemen die bepaalde bedrijven ondervinden met het systeem van statiegeld op PET-flessen of deze mag gebruiken ter compensatie van mogelijke financiële nadelen die Aldi en Lidl zouden ondervinden van de mogelijke afschaffing van het statiegeldsysteem?
Van het innen of opsparen van extra gelden is geen sprake. Er worden geen andere gelden geïnd of opgespaard dan voor de in het antwoord op vraag 2 genoemde doeleinden.
Of gelden die opgebracht zijn door de ene materiaalstroom (mede) ingezet worden ten behoeve van de uitvoering van de Raamovereenkomst voor een andere materiaalstroom is een zaak van het bestuur van StAV. De AVV laat daarvoor ruimte. Het bestuur van het Afvalfonds Verpakkingen stelt de begroting vast en controleert uiteindelijk de eindafrekening. De jaarafrekening wordt voorzien van een controleverklaring afgegeven door een accountant.
Bent u bereid om de Stichting Afvalfonds mede te delen dat de Stichting – mede inachtgenomen de algemeen bindend verklaring – niet gerechtigd is om supermarktketens vanuit de betaalde afvalbeheersbijdragen miljoenen te betalen als tegemoetkoming of schadevergoeding in geval van de afschaffing van statiegeld op PET-flessen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik aangaf in mijn antwoord 2 van mijn brief van 26 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 68) is op dit moment geen sprake van vrijgeven of afschaffen van het landelijk statiegeldsysteem. De besluitvorming hierover heb ik in mijn brief van 11 juni 2014 (Kamerstuk 28 694, nr. 117) aan Uw Kamer gestuurd. Als het landelijke systeem blijft bestaan of Aldi en/of Lidl besluiten het eigen statiegeldsysteem te continueren, dan is er geen schade en dus ook geen compensatie door het Afvalfonds.
StAV is zelf verantwoordelijk voor het doel van haar bestedingen die moeten passen binnen de begrote uitgaven volgens de AVV.
In mijn antwoorden van 25 september jl. op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 68) heb ik aangegeven dat naar mijn mening dit soort transitiekosten geoorloofd kunnen zijn. De gelden komen uit contributie, opgebracht door het verpakkende bedrijfsleven.
Indien het antwoord op vraag 4 nee is, kunt u aangeven op basis van welk artikel van de algemeen bindend verklaarde Afvalbeheersbijdrage-overeenkomst de Stichting wel gerechtigd zou zijn om heffingen van 2012, 2013, 2014 of toekomstige heffingen niet te besteden aan de inzameling of recycling van materialen en het voorkomen van zwerfafval, maar deze te besteden aan de schade van supermarktketens?
Zoals toegelicht in mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 4 is geen sprake van een andere besteding dan waarvoor de afvalbeheersbijdragen zijn bedoeld.
Deelt u de mening dat statiegeldverpakkingen bijdragen aan minder zwerfafval?
Er zijn diverse instrumenten voor de aanpak van zwerfafval. Welk instrument gebruikt wordt, is onder andere afhankelijk van de situatie, het gewenste resultaat en de inspanningen die daarmee samenhangen. Het heffen van statiegeld op verpakkingen is één van die instrumenten.
Deelt u de mening dat afvalbeheersbijdragen door producenten en importeurs juist mede zijn/worden betaald ter voorkoming van zwerfafval (artikel 2.1 ABBO) en dat deze bijdragen dus niet mogen worden aangewend voor een systeem dat kan en zal leiden tot meer zwerfafval?
De bijdragen worden betaald om StAV in staat te stellen de verplichtingen van de producenten en importeurs van verpakkingen uit te voeren.
In grote lijnen bestaan die uit het inzamelen, sorteren, registreren van verpakkingsafval, het verduurzamen van verpakkingen en het aanpakken van zwerfafval.
De raamovereenkomst is een integraal pakket van afspraken voor deze doelen. De uitvoering van het integrale pakket van de raamovereenkomst zal naar mijn mening leiden tot minder zwerfafval.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Grondstoffen en afval voorzien op 9 oktober 2014?
Ja, ik zal de vragen vóór het Algemeen overleg Grondstoffen en afval van 16 oktober 2014 beantwoorden.
Het in juni 2014 toegezegde onderzoek naar statiegeld |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het persbericht1 van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) waarin gesteld wordt dat het KIDV de analyse gaat begeleiden die de milieueffecten van de Raamovereenkomst Verpakkingen 2012–2022 afzet tegen het effect van het vrijgeven van het statiegeld op grote PET-flessen?
Ja.
Waarom heeft u de opdracht voor het uitvoeren van een onderzoek naar de milieueffecten van de Raamovereenkomst aan het KIDV verleend, terwijl in de eerste termijn van het algemeen overleg Grondstoffen en afval van 18 juni 2014 is toegezegd dat het onderzoek onafhankelijk zou zijn en uitgevoerd zou worden met het doel om uiteindelijk over een rapportage te kunnen beschikken die buiten iedere twijfel staat?
De opdracht van de milieueffectenanalyse is door mij geformuleerd. Ik heb aan het KIDV gevraagd om de analyse te begeleiden en niet om uit te voeren. Het KIDV zet op basis van mijn opdracht de onderzoeken via een aanbestedingsprocedure in de markt en deze worden vervolgens door gerenommeerde instituten uitgevoerd.
Naar aanleiding van het verzoek van mevrouw Cegerek tijdens het AO van 18 juni jl. zal er ook een klankbordgroep opgericht worden. De klankbordgroep zal overigens geen besluitvormend karakter hebben.
Die is bedoeld om draagvlak voor het proces te waarborgen en om te reflecteren op het proces. Hierin zullen, naast de raamovereenkomstpartijen, ook NGO’s deelnemen.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het KIDV is gewaarborgd terwijl het instituut voor 100% wordt gefinancierd door het bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
Er is diverse keren gesproken over de onafhankelijkheid van het KIDV. Ik heb aangegeven dat ik het KIDV een onafhankelijk instituut vind. Naast de twee vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, heeft het bestuur vier vertegenwoordigers van de overheid (rijksoverheid en lokale overheden). Daarmee zijn alle belangen evenredig vertegenwoordigd en is het niet het bedrijfsleven dat bepaalt wat er gebeurt.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het Kennisinstituut is gewaarborgd, terwijl twee belangrijke spelers uit het bedrijfsleven – te weten Coca Cola en Albert Heijn – hebben aangegeven van het statiegeld af te willen?
De besluiten van het KIDV worden genomen door het bestuur en niet door individuen of door bedrijven. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het KIDV is gewaarborgd, terwijl de directeur van het Stichting Afvalfonds Verpakkingen jarenlang gewerkt heeft voor Coca Cola?2
De directeur zit niet in het Bestuur van KIDV, zie verder de antwoorden op vraag 3 en 4.
Bent u van mening dat onafhankelijk onderzoek is gewaarborgd, wanneer de directeur van het KIDV (die het onderzoek naar statiegeld gaat begeleiden) twee jaar geleden als topambtenaar en rechterhand van de toenmalige staatsecretaris niet alleen afschaffing van statiegeld heeft bedacht, maar tevens de tekst van de Raamovereenkomst heeft opgesteld?3
De Raamovereenkomst is opgesteld door de raamovereenkomstpartijen, mede ondertekend door het Rijk én gesteund door uw Kamer. De tekst is tot stand gekomen in samenwerking tussen de genoemde partijen, resulterend in de concrete afspraken van de Raamovereenkomst.
In reactie op vraag 2 heb ik toegelicht hoe het proces van de analyse georganiseerd is, waarmee onafhankelijkheid van de resultaten van het onderzoek geborgd is.
Wat is uw reactie op de vraag hoe er sprake kan zijn van onafhankelijk, wetenschappelijk onderzoek wanneer de financiën, de formulering van de onderzoeksopdracht, de aanwijzing van het bureau alsmede de «begeleiding» van de onderzoeksvragen (die uiteindelijk voor 90% de uitkomst van een onderzoek zullen bepalen), worden ingevuld door de bedenker van de afschaffing van het statiegeldsysteem?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 toegelicht, wordt de onderzoeksopdracht door mij bepaald en daar leg ik aan uw Kamer verantwoording over af. In antwoord op vraag 2 heb ik ook uitgelegd hoe het proces rondom het onderzoek georganiseerd is.
Wat is het bedrag dat door u beschikbaar wordt gesteld ter begeleiding van het onderzoek naar de milieueffecten van de Raamovereenkomst?
Het KIDV heeft een eigen begroting en een budget waaruit de onderzoeken betaald worden. Deze analyse was niet begroot. Omdat het een toezegging van mij is aan uw Kamer, zal ik een deel van de kosten betalen. Ik zal hiervoor op korte termijn een kostenopgave ontvangen.
Bent u bereid een echt onafhankelijk en wetenschappelijk onderzoek naar de analyse van de milieueffecten van de Raamovereenkomst te laten uitvoeren, dat wordt geleid door een onafhankelijk persoon en een onafhankelijke commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Grondstoffen en afval (tweede termijn) voorzien op 9 oktober 2014?
Ja, ik zal de vragen vóór het Algemeen overleg Grondstoffen en afval van 16 oktober 2014 beantwoorden.
De nieuwe zorgverzekeraar Anno12 |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar Anno12 vanaf volgend jaar zorgverzekeringen gaat aanbieden?1
Ik vind het een goede zaak dat een nieuwe zorgverzekeraar de markt gaat betreden. Hiermee wordt de concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt bevorderd, wat een positief effect heeft op de betaalbaarheid van zorg.
Hoe beoordeelt u het dat Anno12 verzekerden stimuleert ledencertificaten aan te schaffen van de gelijknamige coöperatie die eigenaar is van de verzekeraar, in ruil voor korting op de premie van de verzekering?
De coöperatie (ANNO12 U.A.) en de zorgverzekeraar (ANNO12 zorgverzekeraar N.V.) zijn twee gescheiden organisaties. Door lidmaatschap van de coöperatie wordt een aandeel in de verzekeraar verkregen. Dit geschiedt door aanschaf van een ledencertificaat. ANNO12 heeft mij laten weten dat de verzekeraar verzekerden niet stimuleert om lid te worden van de coöperatie. Omgekeerd stimuleert de coöperatie wel haar leden om een zorgverzekering bij de zorgverzekeraar af te sluiten. Blijkens de website van ANNO12 geschiedt het aanprijzen van de zorgverzekering door onder meer het aanbieden van een premiekorting op de zorgverzekering. Tussen de zorgverzekeraar en de coöperatie wordt hiertoe een collectiviteitsovereenkomst gesloten conform de vereisten in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Als lid van de coöperatie is het overigens niet verplicht om een zorgverzekering af te sluiten bij ANNO12. De mogelijkheid bestaat om te opteren voor een andere zorgverzekeraar. Het lid zal in dat geval wel een derde moeten aanwijzen die op het ledencertificaat verzekerd wil zijn. Er dient namelijk altijd een verzekerde gekoppeld te zijn aan het ledencertificaat.
Wat wordt de premie voor de basisverzekering van Anno12, en hoe hoog is de korting voor verzekerden met een ledencertificaat? Bent u bereid dit uit te zoeken?
De premies van de zorgverzekeringen van ANNO12 zijn op dit moment nog niet bekend. ANNO12 zal de premie voor de basisverzekering naar verwachting op korte termijn bekend maken. Leden van de coöperatie profiteren van een collectiviteitskorting van 10%. Een korting van 10% is in de Zvw toegestaan. Ik onderschrijf dat ANNO12, net als andere verzekeraars die een collectiviteitsovereenkomst hebben gesloten, zich dient te houden aan de bepalingen in de Zvw.
Erkent u dat de korting die Anno12 aan verzekerden met ledencertificaat geeft niet hoger mag zijn dan het collectiviteitenpercentage? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ook van mening dat, ongeacht de constructies die zorgverzekeraars bedenken, het uitgangspunt moet blijven dat er geen risicoselectie plaats mag vinden op de basisverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Zvw is het uitgangspunt dat voor alle zorgverzekeraars een acceptatieplicht geldt. Iedere verzekeringsplichtige die kiest voor een door een bepaalde zorgverzekeraar aangeboden polis moet door die zorgverzekeraar worden geaccepteerd. Daarnaast geldt onverkort het verbod op premiedifferentiatie. Met de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie wordt bewerkstelligd dat het basispakket voor iedereen toegankelijk is. Dat moet het uitgangspunt blijven. Ik vind het daarom van belang dat de NZa toeziet op naleving van de Zvw en ontwikkelingen rondom aangeboden constructies nauwlettend volgt.
Erkent u dat het voor mensen met een laag inkomen (die statistisch vaker hogere zorgkosten hebben) niet haalbaar is een ledencertificaat à 850 euro aan te schaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
ANNO12 heeft aangegeven dat diverse minima en mensen met uitsluitend een AOW-uitkering lid zijn geworden van de coöperatie. ANNO12 is in gesprek om een lidmaatschapsovereenkomst met één of meerdere sociale diensten of werkgevers te sluiten. Deze partijen zouden dan de ledencertificaten betalen. Met één werkgever is een dergelijke overeenkomst reeds gesloten. ANNO12 heeft te kennen gegeven dat daarnaast door enkele partijen buiten ANNO12 gewerkt wordt aan het opzetten van een fonds waarop mensen met een laag inkomen een beroep kunnen doen. De haalbaarheid hiervan is afhankelijk van partijen die maatschappelijk willen investeren in een dergelijk fonds. Er lijkt derhalve van alles aan te worden gedaan om de toegang tot het lidmaatschap van de coöperatie voor iedereen mogelijk te maken.
Iedereen die zich aanmeldt voor een verzekering bij ANNO12 wordt geaccepteerd. De aanschaf van een ledencertificaat wordt niet verplicht gesteld. Dus ook mensen die de inleg van 850 euro niet willen of kunnen doen, kunnen zich verzekeren bij ANNO12. Verzekerden zonder ledencertificaat krijgen dezelfde verzekering als verzekerden met certificaat. Daarin is geen verschil. Om die reden is de aanschaf van het ledencertificaat niet in strijd met de acceptatieplicht of het verbod op premiedifferentiatie. Ik merk op dat verzekeringsplichtigen zelf opteren voor een zorgverzekeraar. Daarbij ga ik ervan uit dat iedereen zelf afweegt of zij deze eenmalige inleg wil doen om een participatie in ANNO12 te verkrijgen.
Is het bieden van korting in ruil voor de aanschaf van een ledencertificaat à 850 euro niet het opwerpen van een financiële drempel, en daarmee een vorm van risicoselectie op de basisverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de vrees dat met de komst van Anno12 de strijd om de gezonde verzekerde (vanwege de beperkte of afwezige schadelast) absurde vormen gaat aannemen? Kunt u aangeven waar voor u de grens ligt met het paaien van gezonde (en rijke) verzekerden?
Die vrees deel ik niet. ANNO12 richt zich op alle potentiële verzekerden en niet uitsluitend op gezonde verzekerden. Zo heeft ANNO12 in haar uitingen op de website en in de media aangegeven dat ook zieke verzekerden welkom zijn. Het toetsen van de gezondheidstoestand van een potentiële verzekerde zou niet stroken met de acceptatieplicht. Op grond daarvan mag een verzekeringsplichtige die een zorgverzekering bij een zorgverzekeraar wil afsluiten namelijk niet worden geweigerd, ongeacht zijn of haar gezondheidstoestand. Overigens zijn, door de inrichting van het risicovereveningssysteem, zieke en minder vermogende verzekerden ook interessant voor een zorgverzekeraar. De bijdrage die een zorgverzekeraar krijgt is immers van een aantal factoren afhankelijk, waaronder de (chronische) gezondheidstoestand. Een zorgverzekeraar betaalt voor een jonge, gezonde verzekerde en ontvangt een bijdrage voor oudere en zieke verzekerden. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars niet toch op een bepaalde wijze risicoselectie toepassen. Indien signalen ontstaan dat ANNO12 drempels opwerpt die de toegankelijkheid van verzekerden aantast, zal de NZa ANNO12 hierop aanspreken. Ik verwijs u tevens naar mijn antwoord op de vragen 6 en 7.
Erkent u dat de mogelijkheid om een polis af te sluiten niet betekent dat er geen risicoselectie plaatsvindt, omdat de prijs voor de polis wel degelijk zo nadelig kan zijn dat het feitelijk mensen ontmoedigt?
In het algemeen kan premiehoogte verzekerden ontmoedigen om over te stappen naar een andere verzekeraar. Dat geldt niet alleen voor ANNO12 maar ook voor andere verzekeraars die een hogere basispremie hanteren dan de verzekeraar waarmee een verzekerde al een overeenkomst heeft gesloten. Iedere verzekeringsplichtige is vrij in de keuze voor een zorgverzekeraar. Voor de een zullen bij deze keuze andere motieven een rol spelen dan voor de ander. Zorgverzekeraar ANNO12 kan juist – los van de premiehoogte – om andere redenen aantrekkelijk zijn voor verzekerden. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars niet op risico’s selecteren door een bepaalde groep potentiële verzekerden feitelijk te ontmoedigen.
Bent u bereid Anno12 aan te spreken op het feit dat hij zich richt op welgestelde verzekerden die over het algemeen een betere gezondheid hebben? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
ANNO12 richt zich op alle potentiële verzekerden en niet uitsluitend op welgestelde (veelal gezonde) verzekerden. Zie verder mijn antwoord onder vraag 8.
Hoe oordeelt de Nederlandse Zorgautoriteit over het polis- en ledenbeleid van Anno12?
De NZa heeft aangegeven dat ANNO12 haar ledenbeleid aan haar heeft voorgelegd. De NZa heeft dit beleid getoetst aan het verbod op premiedifferentiatie. De leden die participeren in de coöperatie krijgen een vergoeding voor hun participatie indien het resultaat van de coöperatie daartoe aanleiding geeft. Dit is geen korting op de te betalen premie. Wel kan ANNO12 deze vergoeding verrekenen met de te betalen premie voor een zorgverzekering bij ANNO12. Hiernaast worden de leden lid van een collectiviteit. Op basis daarvan ontvangen leden een collectiviteitskorting op de zorgverzekering bij de zorgverzekeraar. Deze collectiviteitskorting mag maximaal 10% bedragen van de premiegrondslag. Het is aan de zorgverzekeraar zelf om te bepalen tegen welke premie hij de zorgverzekering aanbiedt. De basispremie is bij ANNO12 voor iedere verzekerde hetzelfde, dus zowel voor leden als voor niet-leden. Leden krijgen enkel een collectiviteitskorting. Voorgaande voldoet naar het oordeel van de NZa aan de Zvw en is derhalve niet in strijd met het verbod op premiedifferentiatie. ANNO12 heeft ook haar polisvoorwaarden aan de NZa voorgelegd. De NZa beoordeelt of deze polisvoorwaarden in overeenstemming zijn met de Zvw.
Bent u ervan op de hoogte dat Anno12 vorig jaar heeft besloten rond deze tijd niet van start te gaan vanwege de «prijzenslag» die onder de grote verzekeraars gaande was? Wat is de reden dat deze verzekeraar nu heeft besloten zich wel aan te melden bij De Nederlandsche Bank?3
Ik ben hiervan op de hoogte. ANNO12 heeft mij laten weten dat de door u genoemde «prijzenslag» niet de enige reden was om op 22 oktober 2013 aan te kondigen dat ANNO12 niet van start ging per 1 januari 2014. Het feit dat de vergunning van DNB nog niet rond was alsmede onduidelijkheid over op welke termijn deze zou kunnen worden verkregen, resulteerden in een te korte periode om een succesvolle campagne te kunnen voeren. De zorgverzekeraar heeft zich naar eigen zeggen op basis van de vele ontvangen reacties op voornoemde aankondiging nader georiënteerd op de prijselasticiteit van de premie. Het onderzoek van Nivel en de Open Universiteit, gepubliceerd in het artikel «Premieverschillen te klein voor wisseling zorgverzekeraar» in ESB gezondheidszorg van 8 november 2013, is hiervoor de basis geweest. ANNO12 heeft de procedure voor het verkrijgen van de vereiste vergunningen en goedkeuringen na de aankondiging van 22 oktober 2013 overigens voortgezet.
Wat zijn de eisen voor Anno12 met betrekking tot eigen vermogen, weerstandsvermogen en solvabiliteit? Hoeveel procent van de verzekerden dient een ledencertificaat aan te schaffen om aan deze eisen te kunnen voldoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
ANNO12 dient aan alle eisen te voldoen waaraan bestaande zorgverzekeraars ook zijn gehouden. ANNO12 geeft hieraan invulling door het uitgeven van ledencertificaten door de coöperatie. Door aanschaf van het ledencertificaat brengt iedere verzekerde eigen solvabiliteit in. Dit bedrag wordt teruggestort indien de verzekerde vertrekt of komt te overlijden. In de vergunning is op voorstel van ANNO12 zelf als voorschrift opgenomen dat de coöperatie op 1 januari 2015 minimaal 10.000 ledencertificaten moet hebben. Er zijn door DNB geen eisen gesteld aan een percentage. In het prospectus ledencertificaat heeft de coöperatie aangegeven dat minimaal 75% van de verzekerden een ledencertificaat moet hebben dan wel gekoppeld moet zijn aan een ledencertificaat. Indien het percentage lager ligt dan kan de zorgverzekeraar naar eigen zeggen niet voldoen aan de gestelde solvabiliteitseisen.
Het opvolgen van een rechterlijke uitspraak inzake een klokkenluider |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wilt u zich een mening vormen over bijgevoegde zaak?1
Deze kwestie gaat terug op een per 1 augustus 1996 geëindigd ambtelijk dienstverband. Betrokkene heeft destijds, nadat met hem een regeling was getroffen, zelf ontslag genomen. Betrokkene verwijt de Staat onrechtmatig handelen en heeft ter zake geprocedeerd bij de burgerlijke rechter. Deze oordeelde in 2005 dat sprake is geweest van aantasting van betrokkene in eer en goede naam. De Staat heeft hoger beroep tegen die uitspraak aangetekend. Betrokkene heeft echter in dit hoger beroep bij de burgerlijke rechter niet verder geprocedeerd zodat de zaak bij het gerechtshof van de rol is afgevoerd. Hij heeft vervolgens in 2011 de Staat aansprakelijk gesteld op een andere grond dan die waarover de rechtbank al had geoordeeld en in 2013 de Staat aangeschreven om tot overleg te komen. Hij claimt opnieuw schadevergoeding. Het gevraagde overleg is gestart doch heeft nog niet tot een oplossing geleid. Inmiddels verzocht betrokkene een voorschot en toen dat niet werd verleend is hij een bestuursrechtelijke procedure getart. Er loopt thans een bezwaarprocedure tegen de weigering een voorschot te verlenen. Voorts heeft betrokkene te kennen gegeven een kort geding bij de burgerlijke rechter te overwegen, eveneens om een voorschot te verkrijgen. Hangende de bezwaarprocedure is het lopende overleg even opgeschort.
Met het traject van overleg is een poging gedaan tot een (snellere) oplossing te komen. Indien betrokkene na de bezwaarfase in beroep zal gaan zullen de daarvoor geldende termijnen beslissend zijn voor de voortgang. Indien betrokkene verder overleg wil, kan dat snel worden hervat.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de afhandeling van de rechterlijke uitspraak van 2005 wordt versneld en deze zaak spoedig wordt opgelost?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zorgdragen voor het overhandigen van de stukken conform de WOB-uitspraak van de rechtbank van Breda d.d. 2 mei 2007?
Met een beslissing op bezwaarschrift van 13 oktober 2008 is reeds gevolg gegeven aan de genoemde uitspraak van de Rechtbank Breda van 2 mei 2007. Daarbij zijn – in lijn met de uitspraak – ook de stukken verstrekt. Eind juni 2013 heeft betrokkene richting mijn ministerie aangegeven dat de stukken hem nooit hebben bereikt. Begin augustus 2013 zijn de nog binnen het ministerie aanwezige stukken – om betrokkene ter wille te zijn – nogmaals toegezonden.
In september 2014 is betrokkene op de hoogte gesteld van het feit dat mijn ministerie bereid is om hem volledige inzage te geven in het originele dossier, hetgeen verder gaat dan waartoe de uitspraak van de Rechtbank Breda strekt.
Het uitblijven van onafhankelijk onderzoek naar een overlijden in een ggz-instelling |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het overlijden van de heer P. in ggz-instelling Triade aan de Stavorenstraat in Lelystad op woensdag 23 juli jongstleden?1
Ja. De IGZ heeft hierover drie meldingen ontvangen, te weten op 25 juli 2014 van Triade, op 11 augustus 2014 van GGZ-Flevoland en op 12 augustus 2014 van de familie zelf.
Klopt de bewering dat er momenteel geen strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt in deze zaak omdat het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) afwacht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze bewering klopt niet. Het OM is direct na ontvangst van een melding bij hen een strafrechtelijk onderzoek begonnen. Het strafrechtelijk onderzoek is nog niet afgerond. Vanwege belangen van opsporing en vervolging kunnen daar geen nadere mededelingen over worden gedaan.
Klopt het dat de IGZ momenteel geen onafhankelijk onderzoek doet naar het overlijden van de heer P. omdat zij juist wacht op het strafrechtelijk onderzoek van het OM? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de bij IGZ bekende informatie uit de meldingen, is niet op voorhand duidelijk naar voren gekomen of er sprake was van het toepassen van een dwangmaatregel conform het gestelde in de motie Leijten. Gelet op de ernst van het voorval heeft de IGZ geoordeeld dat een gezamenlijk onderzoek door Triade en de GGZ-Flevoland onder leiding van een onafhankelijke voorzitter is aangewezen. Dit calamiteitenonderzoek loopt op dit moment en zal in oktober aan de IGZ worden gezonden. De inspectie heeft besloten om na afronding van het calamiteitenonderzoek ook zelf nog nader onderzoek te doen. De onderzoeken van IGZ en het OM vertragen elkaar niet. Bij haar eigen onderzoek betrekt de inspectie familie en, waar mogelijk, ook de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek.
Zou het niet het beste zijn als deze impasse zo snel mogelijk doorbroken wordt, zodat er mogelijk lessen getrokken kunnen worden, en bovendien ter genoegdoening aan de nabestaanden van de heer P.? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen en op wat voor termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ook van mening dat de omstandigheden waaronder de heer P. is overleden, na een judoworp van een begeleider en het vervolgens uitblijven van reanimatie, alle aanleiding geven tot onafhankelijk onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u het dat, ondanks dat u naar aanleiding van de motie Leijten met de IGZ heeft afgesproken, zij in ieder geval van overlijden tijdens of na toepassing van dwang direct onderzoek doet, wat in dit geval niet heeft plaatsgevonden?2 3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de IGZ aan te spreken op het uitblijven van onafhankelijk onderzoek, en haar er alsnog toe te bewegen een onafhankelijk onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op wat voor termijn kunnen de resultaten hiervan tegemoet worden gezien?
Zie antwoord vraag 3.
Hoever staat het met het actieplan «Het Actieprogramma onvrijwillige zorg» dat als doel heeft het aantal gevallen van overlijden tijdens of na toepassing van dwang te voorkomen? Zijn er concrete resultaten, en kunt u die met de Kamer delen?4
Het Actieprogramma onvrijwillige zorg heeft geen betrekking op onderhavige casuïstiek. Het programma richt zich uitsluitend op de psychogeriatrie en de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Het doel van dit programma is enerzijds het bereiken van een omslag in het denken en doen rond onvrijwillige zorg van alle betrokkenen in de psychogeriatrie en zorg voor verstandelijk gehandicapten en anderzijds het stimuleren van het zoeken naar vrijwillige alternatieven voor onvrijwillige zorg in die sectoren. Het actieprogramma loopt en zal worden gecontinueerd in 2015. Ik zal de Kamer later over de resultaten informeren.
De voorgenomen overname van ggz-instelling Antes door de Parnassia Groep |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de Parnassia Groep het voornemen heeft om Antes Groep over te nemen, en zodoende de grootste ggz-instelling van Nederland te worden?1 2
Het is niet aan mij om hierover te oordelen. Dat is voorbehouden aan de Nederlandse Zorgautoriteit en de Autoriteit Consument en Markt.
Vindt u het wenselijk dat er door de overname één mega-instelling ontstaat die maar liefst 200.000 patiënten telt? Zo ja, waarom vindt u deze schaalvergroting wenselijk? Zo nee, gaat u deze fusie een halt toe roepen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat, gezien de ongelijke grootte van beide instellingen, er gesproken dient te worden van een overname in plaats van een fusie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit de Parnassia Groep heb ik vernomen dat de voorgenomen transactie in juridische zin is vormgegeven als een fusie. Echter, het is natuurlijk duidelijk dat de Parnassia Groep in dit geval de grote partij is en dus in die zin sprake is van een «overname».
Vindt u het verantwoord dat de Parnassia Groep alweer een kleine instelling overneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen fusie voor patiënten en de continuïteit van de zorg bij de betreffende zorginstellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In zijn algemeenheid is het beleid ten aanzien van de continuïteit van de zorgverlening kort samengevat dat zorgaanbieders daarvoor verantwoordelijk zijn. Komt de continuïteit in gevaar, dan is het aan de zorgverzekeraar om voor zijn verzekerden de continuïteit te borgen. Als het de zorgverzekeraar niet lukt om de continuïteit van cruciale zorg voor zijn verzekerden te borgen, dan dient zij hiervan melding te maken bij de NZa, de zogenaamde overmachtstoets. Als de NZa constateert dat sprake is van overmacht, dan is het aan de overheid om voor de cruciale zorg een tijdelijke vangnetstichting in het leven te roepen.
In het geval van een fusie is het aan de fuserende zorgaanbieders om de continuïteit van zorg mee te nemen in de fusieplannen. Ik vind het belangrijk dat zij dit ook daadwerkelijk doen. Om die reden zijn bestuurders vanaf 1 januari van dit jaar verplicht om een fusie-effectrapportage in te dienen bij de NZa en is deze onderdeel van de zorgspecifieke fusietoets van de NZa.
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen fusie voor het personeel? Worden er gedwongen ontslagen en/of loondump verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit de Parnassia groep heb ik vernomen dat ten gevolge van deze eventuele fusie geen gedwongen ontslagen zijn voorzien. De Parnassia groep geeft aan op dit moment het gesprek te voeren met de eigen ondernemingsraden over het fusievoornemen. Ook geeft de Parnassia groep aan de vakbonden te hebben geïnformeerd en dat vervolggesprekken hierover nog plaats zullen vinden. Met betrekking tot loondump geeft de Parnassiagroep aan dat salarisverlagingen niet aan de orde zijn als gevolg van de fusie.
Hebben over deze fusie patiënten, personeel en de omgeving (zwaarwegende) inspraak gehad? Zo ja, hoe luidde hun oordeel? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Van de Parnassia groep heb ik vernomen dat vooraf zowel de cliëntenraden, de ondernemingsraden als de financiers in een vroeg stadium zijn betrokken.
Verder is de betrokkenheid van deze stakeholders onderdeel van de verplichte fusie-effectrapportage en de zorgspecifieke fusietoets.
Deelt u de mening dat bij elke overname of fusie van zorginstellingen personeel, patiënten en familie een zwaarwegende inspraak dienen te hebben? Zo ja, bent u bereid dit te regelen voor alle zorgsectoren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het belang van betrokkenheid van stakeholders bij grote besluiten als een fusiebesluit. Vandaar ook dat deze betrokkenheid, naast de medezeggenschapsregels, een expliciet onderdeel is van de verplichte fusie-effectrapportage en de zorgspecifieke fusietoets, welke zorgbreed geldt.
Zijn de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om advies over deze overname gevraagd? Zo ja, hoe luiden deze adviezen? Zo nee, waarom niet?
Van de Parnassia groep heb ik begrepen dat de zorginstellingen hun voornemen begin september ter advies aan de eigen medezeggenschapsorganen hebben aangeboden. De instellingen geven aan dat zij eerst deze trajecten willen afronden en dan pas overgaan tot de procedures bij de NZa en -indien de NZa goedkeuring (onder voorwaarden) heeft verleend – de ACM.
Welk advies geeft de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) over deze overname? Is de zorg binnen beide zorginstellingen «op orde» om een grote verandering te kunnen ondergaan?
Het fusievoornemen is op dit moment in behandeling bij de interne medezeggenschapsorganen. Van een advies van de IGZ is dan ook nog geen sprake. De zorgspecifieke fusietoets is overigens een bevoegdheid van de NZa. In het kader van het reguliere kwaliteitstoezicht kan de IGZ input leveren of om input gevraagd worden door de NZa.
Wat is uw verklaring voor de constatering in het artikel dat de vraag naar ggz-zorg het aanbod ruimschoots overstijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van de Parnassia Groep heb ik vernomen dat de betrokken zorginstellingen verwachten dat vanwege de landelijk afwijkende demografie van de stad Rotterdam het aantal kwetsbare burgers dat ggz-zorg nodig heeft, zal stijgen. In afstemming met de gemeente Rotterdam en de zorgverzekeraars hebben de betrokken instellingen een plan opgesteld om aan de door hen stijgende vraag naar zorg te voldoen.
Is u bekend in hoeverre de vraag naar ggz-zorg in andere regio’s tevens het aanbod overstijgt? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
In 2014 is gestart met het leveren van basis GGZ hetgeen er voor moet zorgen dat de specialistische GGZ wordt ontlast. Er is sprake van een overgangsfase waarin alle partijen aan de nieuwe situatie moeten wennen. Dit zal de nodige inzet van alle betrokkenen vergen. Het is aan verzekeraars om voldoende zorg in te kopen en ervoor zorg te dragen dat hun verzekerden hun rechten te gelde kunnen maken. Ik kan niet beoordelen of de wachtlijst problematiek voor Rotterdam sterk afwijkt van andere regio’s.
Ik verwacht van de sector dat zij plannen maken om de ambulantisering vorm te geven.
Uiteraard wil ik de ontwikkelingen nauwgezet volgen. Met het oog daarop heb ik Trimbos de opdracht gegeven een monitor te ontwikkelen waarmee zowel de afbouw van de bedden, de opbouw van de ambulante zorg alsook breed de ervaringen van de patiënten/cliënten worden gevolgd.
Welke invloed heeft deze overname op de voorgenomen afbouw van beddencapaciteit in de ggz? Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de beschikbaarheid van «bedden», inclusief crisisplaatsen?
Met de sector zijn afspraken gemaakt over een reductie van 33% (t.o.v. 2008) van de bedden, te realiseren in 2020 ten gunste van verdere ambulantisering van de zorg. Zowel Antes als de Parnassia Groep maken deel uit van de sector waarmee deze afspraken zijn gemaakt. Parnassia heeft laten weten dat zij zich zullen houden aan de gemaakte afspraken.
Om deze omvangrijke stelselwijziging goed te kunnen volgen heeft VWS het Trimbos de opdracht gegeven de eerdergenoemde monitor Ambulantisering te ontwikkelen.
Het aantal «bedden» bedroeg in 2012 11.728 voor de Zorgverzekeringswet en 25.960 voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Dit laatste aantal is inclusief crisisplaatsen. Dit blijkt uit de Landelijke Monitor Intramurale GGZ (Trimbos, 2013).
Welke gevolgen heeft deze overname op het aanbod van verslavingszorg in de regio Rijnmond?
De fusie van twee zorginstellingen mag geen nadelige invloed hebben op het aanbod van de verslavingszorg in de regio Rijnmond, dat is ook niet de bedoeling van de fuserende zorginstellingen. Parnassia heeft laten weten dat Bouman inhoudelijk gaat samenwerken met de verslavingsonderdelen van de Parnassia Groep die onder de naam Brijder bekend zijn. Van belang is dat er voor de patiënten in deze regio alternatieven zijn waaruit zij kunnen kiezen.
Is de gemeente Rotterdam betrokken bij deze overname? Wat is het oordeel van de gemeente?
Van de Parnassia Groep heb ik begrepen dat de zorginstellingen met de gemeente Rotterdam hebben gesproken over de plannen. Zij geven aan te kiezen voor een benadering gericht op maatschappelijk herstel van de patiënt, met veel aandacht voor preventie en met een toegankelijk aanbod op wijkniveau. De Parnassia Groep geeft aan dat de betrokken instellingen dat willen doen in nauwe samenwerking met de gemeentelijke diensten en andere maatschappelijke organisaties. Van de Parnassia Groep heb ik begrepen dat dit aansluit bij de doelstellingen van de gemeente op dit gebied en dat de gemeente om die reden ook de plannen niet bezwaarlijk acht, indien verzekerd kan worden dat de benodigde zorg beschikbaar is en blijft. Dit heeft de gemeente de betrokken instellingen per brief laten weten.
Erkent u dat door de toenemende macht van zorgverzekeraars, en door het uitblijven van contracten en zekerheid, kleine zorginstellingen zich gedwongen voelen op te gaan in grotere instellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een beslissing om al dan niet te kiezen voor een concentratie is een beslissing van bestuurders van zorgaanbieders. Die beslissing wordt voornamelijk procedureel getoetst door de NZa en inhoudelijk door de ACM. Het beleid is er op gericht dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen. Dat geldt ook voor de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars kunnen in hun inkoop zelf ook zorgen voor voldoende verschillend aanbod. Zorgverzekeraars zullen als het wetsvoorstel «verbod verticale integratie» in de Eerste Kamer wordt aanvaard, hun inkoopbeleid voor 1 april (t-1) kenbaar moeten maken. De NZa zal de inkoop van zorgverzekeraars monitoren (omvang (groot/klein), innovatief, etc.).
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van kleine zorginstellingen die het afgelopen jaar zijn opgegaan in grotere zorginstellingen? Zo nee, waarom niet?
Sinds de inwerkingtreding van de zorgspecifieke fusietoets op 1 januari 2014 publiceert de NZa de fusiebesluiten op haar website. Ook de ACM publiceert de fusiebesluiten op haar website. Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik dan ook naar de websites van zowel de NZa als de ACM.
Bent u, evenals de woordvoerder van de Antes Groep, van mening dat concurrentie tussen instellingen niet de kwaliteit verbetert? Zo nee, waarom zien deze instellingen het volgens u verkeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel niet de opvatting van deze woordvoerder. Ik ben ervan overtuigd dat enige concurrentie in de zorg een zorgaanbieder scherp houdt zorg van goede kwaliteit te leveren tegen een scherpe prijsstelling en zich daarbij zal inspannen om zich te onderscheiden van andere aanbieders in de regio. Voor de patiënt is het belangrijk om een keuze te hebben en weg te kunnen als een zorgaanbieder niet bevalt. Voor verzekeraars is het op hun beurt goed wanneer zij een keuze kunnen maken om de beste zorg voor hun verzekerden in te kopen tegen een redelijke prijs. Daarom is het van belang dat er voldoende verschillend aanbod overblijft.
Op welk onderzoek is gebaseerd dat grote instellingen in de ggz efficiënter zijn? Welke omvang zou een ggz-instelling idealiter naar uw mening moeten hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier geldt de wet van afnemende meeropbrengsten. Een grote instelling hoeft helemaal niet efficiënter te worden dan een kleinere. Een en ander is ook erg afhankelijk van de zorg die wordt verleend.
Deelt u de mening dat in het kader van goede kwalitatieve zorg het beter is kleinschalige ggz-instellingen na te streven? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 19.
Het verzwijgen van details over de medicijndeal en risico’s inzake gebruik NOAC’s |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ministerie verzwijgt details medicijndeal»?1
Het artikel geeft een onzorgvuldige weergave van de feiten en trekt daaruit onjuiste conclusies. Het financieel arrangement waarop het artikel doelt, betreft dat van de antistollingsmiddelen (NOACs). Ik verwijs u daarvoor naar mijn brief van 13 november 20122, waarin ik u uitgebreid heb geïnformeerd over de details van het arrangement en de totstandkoming ervan, behoudens arrangementsprijzen en specifieke financiële details.
Klopt het dat u heeft ingestemd met geheimhouding van de deal met medicijnfabrikanten Boehringer Ingelheim en Bayer Healthcare, hetgeen in strijd is met de interne regels van uw ministerie die maximale transparantie voorschrijven? Waarom zijn de concurrentiële belangen van deze fabrikanten belangrijker dan maximale transparantie in het algemeen belang?2
Dit is onjuist. Hoewel ik transparantie wel degelijk nastreef, beschrijft de passage geen interne regels van het Ministerie van VWS.
Het document waaruit wordt geciteerd is een selectie van losse pagina’s uit diverse documenten.4 Daardoor is het voor de lezer onmogelijk de context van de geciteerde passages vast te stellen.
Het document waarin de passage voorkomt, is getiteld «Context van de overeenkomst». Dit document diende als toelichting op de uitgangspunten van het Ministerie van VWS bij een te sluiten arrangement. Dit document heeft het Ministerie van VWS bij de start van de onderhandelingen aan de fabrikanten toegestuurd. Eén van die uitgangspunten was dat de uitkomsten en opbrengsten van de onderhandeling openbaar gemaakt zouden moeten kunnen worden.
Ik was van mening dat transparantie over de financiële details van een arrangement mogelijk zou moeten zijn. Dat is ook mijn inzet geweest in de eerste fase van de onderhandelingen.
Beide fabrikanten hebben echter aangegeven slechts bereid te zijn tot het aangaan van een overeenkomst onder de voorwaarde dat financiële details uit de overeenkomsten uit concurrentiële overwegingen niet geopenbaard zouden worden. Deze eis wordt door fabrikanten overigens internationaal gesteld. Hiermee heb ik uiteindelijk ingestemd, waarbij ik herhaaldelijk in de contacten met beide partijen heb aangegeven buiten de financiële gegevens een zo groot mogelijke transparantie te willen betrachten.
Zonder tegemoet te komen aan de voorwaarde van vertrouwelijkheid van prijsgegevens was het niet mogelijk geweest om de aanzienlijke kostenbesparing te realiseren die met de arrangementen zijn gerealiseerd. Hoewel ik het dilemma van vertrouwelijkheid ten aanzien van prijzen herken, ben ik van mening dat het belang van de burger met deze arrangementen opweegt tegen de benodigde geheimhouding. Ik heb deze argumenten ook met uw Kamer gewisseld.
Zijn er nadien nog andere nieuwe vergelijkbare antitrombosemiddelen op de markt gekomen waarmee met de fabrikant ook een deal is gesloten? Zo ja, onder welke voorwaarden is dat gebeurd?
Enkele maanden nadien is het vergelijkbare product Eliquis van fabrikant BMS-Pfizer op de markt gekomen. Ook bij dit product is een financieel arrangement afgesloten onder gelijksoortige voorwaarden.
Is het waar dat een ambtenaar die verantwoordelijk was voor de prijsafspraken deelnam aan door de farmaceutische industrie betaalde luxe reisjes in het kader van het Apollonetwerk, dan wel in ander verband? Zo ja, wat is daarover uw oordeel?
Geen van de bij de financiële arrangementen betrokken ambtenaren heeft voorafgaand aan, tijdens of na afsluiten van arrangementen gereisd op kosten van farmaceutische bedrijven.
Er lijkt in het artikel te worden gedoeld op de deelname van de directeur Geneesmiddelen en Medische Technologie als spreker aan een congres over Zorg in de toekomst in St. Paul de Vence in Frankrijk in 2005. Dit vond circa acht jaar voor de financiële arrangementen en enkele jaren voor oprichting van het Apollonetwerk plaats.
Daarover zijn door mijn voorganger, dhr. Hoogervorst, destijds Kamervragen van het Kamerlid Kant van de SP beantwoord5. In het kader van het Apollo Netwerk hebben nooit reizen plaatsgevonden, al dan niet betaald door de farmaceutische industrie. Alle bijeenkomsten van het Netwerk hebben in Nederland plaatsgevonden.
Klopt het dat deze ambtenaar inmiddels een andere functie heeft gekregen? Zo ja, betreft het een functie bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG)? Zo ja, wat is hierover uw oordeel? Zo neen, bekleedt de ambtenaar die verantwoordelijk was voor de prijsafspraken nog dezelfde functie?
De voormalig directeur Geneesmiddelen en Medische Technologie is per 1 juni 2014 benoemd tot directeur/secretaris van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG).
In zijn loopbaan heeft de nieuwe directeur van het CBG ruime kennis opgebouwd op het gebied van de farmacie en medische technologie. Ik ben dan ook van mening dat met zijn aantreden op een voor het CBG waardevolle manier invulling is gegeven aan deze positie.
Wat is het beleid inzake het aanvaarden van betaalde reisjes of gunstbetoon met betrekking tot ambtenaren die betrokken zijn bij het geneesmiddelenbeleid? Zijn er ambtenaren die deelnemen aan reizen waaraan de farmaceutische industrie een bijdrage levert? Zo ja, welke ambtenaren betreft dit? Zijn het ook ambtenaren die zich bezig houden met het geneesmiddelenbeleid? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Tot de start van het parlementair jaar van 2012 was in het algemeen de lijn dat wanneer een VWS’er was uitgenodigd om een inleiding te houden, de deelname- en verblijfkosten voor rekening van de uitnodigende partij konden zijn. Met ingang van het parlementaire jaar in september 2012 hanteert VWS de lijn dat ook in zulke gevallen VWS de deelname- en verblijfkosten voor eigen rekening neemt. Bovendien zijn de medewerkers die namens het Ministerie van VWS zakelijke contacten onderhouden met de farmaceutische industrie, zich terdege bewust van hun bijzondere positie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de veiligheid bij het gebruik van de NOAC’s (een nieuwe categorie geneesmiddelen die artsen kunnen inzetten bij de behandeling of preventie van trombose)? Hoe verhoudt zich het aantal meldingen van ernstige bijwerkingen bij het Lareb (Nederlands Bijwerkingen Centrum) met de traditionele cumarinederivaten? Zijn de NOAC’s veiliger, even veilig of minder veilig aan de hand van de laatste gebruiksgegevens in Nederland?
Aan het gebruik van ieder geneesmiddel zijn potentiële risico’s verbonden. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) heeft op basis van alle beschikbare informatie over de nieuwe antistollingsmiddelen (met de werkzame stoffen dabigatran, rivaroxaban en apixaban) een positieve balans tussen werkzaamheid en risico’s vastgesteld. Het CBG blijft de balans tussen werkzaamheid en risico’s volgen nadat de registratie is verleend. Voor alle drie de nieuwe antistollingsmiddelen is bovendien een Risk Management Plan (RMP) opgesteld. Op basis van dit plan worden maatregelen genomen om mogelijke gezondheidsrisico’s gerelateerd aan het gebruik te beperken.
De meldingen van mogelijke bijwerkingen bij het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb en de periodieke veiligheidsrapportages (PSUR’s) bij het Europees geneesmiddelenagentschap (EMA), waar het CBG ook bij betrokken is, geven op dit moment geen aanleiding tot een ander oordeel over de balans tussen werkzaamheid en risico’s dan oorspronkelijk is vastgesteld.
Het CBG heeft mij laten weten dat de nieuwe antistollingsmiddelen gebruikt kunnen worden mits de voorschrijver zich houdt aan de productinformatie voor arts en apotheker. Daarnaast is ten tijde van de introductie van de nieuwe antistollingsmiddelen in Nederland mede op verzoek van het Ministerie van VWS de «Leidraad begeleide introductie nieuwe orale antistollingsmiddelen» opgesteld. Deze leidraad bevat adviezen betreffende de geleidelijke en veilige introductie van de nieuwe antistollingsmiddelen. Het CBG onderstreept het belang van een geleidelijke introductie van de NOAC’s. Overhaast nieuwe geneesmiddelen voorschrijven is niet in het belang van de patiënt, maar ook niet in het belang van het borgen van een positieve balans tussen werkzaamheid en risico’s van de middelen zelf.
De effectiviteit van de nieuwe antistollingsmiddelen bij gebruik volgens de geregistreerde indicaties weegt op tegen het risico op bloedingen. Deze risico’s op bloedingen zijn door het CBG ook meegenomen bij het vaststellen van de balans tussen de werkzaamheid en risico’s.
Naar de mening van het CBG en Lareb zijn spontane meldingen bij Lareb niet geschikt om een uitspraak te doen over de risico’s van de nieuwe antistollingsmiddelen ten opzichte van traditionele antistollingsmiddelen, onder meer omdat er een verschil is tussen de gebruikers van nieuwe antistollingsmedicatie en gebruikers van traditionele antistollingsmedicatie. Ik onderschrijf deze mening.
Met deze belangrijke kanttekening bij de meldingen door Lareb zijn de volgende aantallen meldingen van ernstige bloedingen (met fatale en niet-fatale afloop) bij Lareb gemeld voor NOAC’s en voor traditionele antistollingsmiddelen:
De absolute aantallen geven geen reden tot extra zorg. Het CBG en Lareb hebben mij laten weten dat met alleen deze absolute getallen directe vergelijkingen tussen de verschillende middelen niet mogelijk zijn.
Hoe beoordeelt u de volgende uitspraak van het Geneesmiddelenbulletin:3 «bij toepassing in de praktijk zal blijken of en welke meerwaarde de direct werkende middelen hebben, maar het zou wenselijk zijn als deze gegevens voor de marktintroductie worden vastgesteld. Patiënten worden thans weer blootgesteld aan therapeutische experimenten met de inherente maar vermijdbare risico’s»?
Ik kan mij niet scharen achter de aangehaalde uitspraak in het Geneesmiddelenbulletin. Voordat een geneesmiddel wordt toegelaten tot de Nederlandse markt gelden er strenge eisen. Het CBG oordeelt op basis van een brede wetenschappelijke bewijsvoering of een geneesmiddel op de Nederlandse markt kan worden toegelaten, waarbij onder andere alle preklinische en klinische onderzoeksgegevens worden beoordeeld. Ik vertrouw op de expertise en onafhankelijkheid van het CBG in deze.
Is het waar dat Boehringer Ingelheim interne discussies niet heeft medegedeeld aan de registratieautoriteiten zoals de EMA (European Medicines Agency), discussies over het verband tussen de aangetroffen bloedspiegels van dabigatran en de effectiviteit van dabigatran? Is binnen Boehringer Ingelheim besproken dat bij een bloedspiegel boven de 200ng/ml de kans op ernstige bijwerkingen toeneemt, en de effectiviteit van het geneesmiddel afneemt beneden de 48 ng/ml? Zou dit erop kunnen wijzen dat het meten van bloedspiegels bij het gebruik van dabigatran aangewezen is?4
Op dit moment onderzoekt het Europees geneesmiddelenagentschap EMA onder meer in samenwerking met de Amerikaanse registratie autoriteit FDA uitgebreid de bevindingen uit het artikel over dit onderwerp dat recent verschenen is in het British Medical Journal. Het CBG heeft mij toegezegd mij op de hoogte te zullen houden van de resultaten hiervan.
Indien dergelijk handelen ook in Europa aangetoond zou worden, dan zou dit niet zonder gevolgen mogen zijn. Ik wil echter niet op de resultaten vooruitlopen. Indien daartoe aanleiding is, dan zal ik de Tweede Kamer berichten.
Het CBG laat mij weten dat uit de praktijk blijkt dat sommige hoog risico patiënten (bijvoorbeeld ouderen of patiënten met een nierfunctiestoornis) een groter risico hebben op bloedingen. Voor deze specifieke patiënten kunnen verlagingen van de dosis of het monitoren van de bloedspiegels noodzakelijk zijn.
Onderschrijft u de conclusie van Steve Nissen, lid van de «advisory committee» van de FDA dat: «If there is clinically useful information about the relationship between drug levels and the safety of dabigatran, it is the moral obligation of the company and its investigators to share this information with the medical community. Withholding such information for commercial purposes is unacceptable?»5 6
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat Boehringer Ingelheim bij de registratie van dabigatran onderzoeksinformatie heeft achtergehouden betreffende 22 ernstige bloedingen, gecorrelleerd aan dabigatran?7 Zo ja, wat is uw mening hierover?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw oordeel over het feit dat Boehringer Ingelheim voor 650 miljoen dollar rechtszaken heeft afgekocht inzake meer dan 500 doden die in verband worden gebracht met dabigatran?8
Zie antwoord vraag 9.
Wat betekenen de laatste gegevens, waarbij aanwijzingen zijn dat het risico op ernstige bijwerkingen (bloedingen) groter is dan gedacht, over grote schommelingen (verschillen tot een factor 5,5) van de bloedspiegels bij het gebruik van vaste doses dabigatran, met name bij ouderen met veranderende nierfunctie, de discussie over de precieze waarde van het monitoren van de bloedspiegels, en het ontbreken van een antidotum voor het gebruik van dabigatran in Nederland?9 10
Zie antwoord vraag 9.
Is het uit veiligheidsoverwegingen toch niet nodig dat bij dabigatrangebruik de bloedspiegels worden bepaald om tot een optimale effectiviteit te komen en de kans op ernstige bijwerkingen te beperken? Bent u bereid het CBG en de EMA te verzoeken dabigatran en andere nieuwe anticoagulantia op dit aspect opnieuw te beoordelen? Zo neen, waarom niet?
Het is van belang om deze middelen goed volgens de productinformatie voor arts en apotheker (SmPC) voor te schrijven. Het CBG laat mij weten dat de routinematige controle van de bloedspiegels om de antistollingsactiviteit te meten niet nuttig is voor alle gebruikers. Daarnaast zijn er weinig interacties met andere geneesmiddelen en/of voeding.
In de productinformatie (SmPC) staat overigens al vermeld wanneer het wel nuttig kan zijn om de antistolling te meten.
Wat is uw oordeel met betrekking tot de prijsstelling van rivaroxaban door Bayer, waarbij de fabrikant stelt dat de prijs dient te worden vastgesteld op basis van doelmatigheid en klinische waarde? Dienen niet de feitelijke productiekosten uitgangspunt voor prijsstelling te zijn?11
De prijsstelling van geneesmiddelen is een verantwoordelijkheid van fabrikanten zelf. Door slechts uit te gaan van de productiekosten van een geneesmiddel bij het bepalen van een voor het pakket acceptabele prijs, wordt voorbijgegaan aan andere direct aan het geneesmiddel toe te rekenen kosten. Dit zijn onder andere de kosten voor onderzoek en ontwikkeling van het product. Daarnaast wordt er evenmin rekening gehouden met een eventuele winstmarge.
Hoewel «value based pricing», het bepalen van de prijs naar de meerwaarde die een product boven bestaande producten heeft, verdedigbaar is, mag dit nooit leiden tot onaanvaardbaar hoge kosten per patiënt of totale kosten voor de premiebetaler. Reden voor het sluiten voor een financieel arrangement bij de antistollingsmiddelen was dan ook niet primair de prijs, maar het budgettair beslag dat deze middelen zouden kunnen leggen op de zorgverzekering.
Is de prijsstelling van de NOAC’s niet veel te hoog, gezien het feit dat de meerwaarde in de Nederlandse situatie nog moet worden aangetoond? Zo neen, waarom niet?12
Het Zorginstituut heeft in haar pakketadvies aangegeven dat er sprake is van meerwaarde van de NOACs ten opzichte van de bestaande behandeling van patiënten met atriumfibrilleren. Aangezien de trombosezorg in Nederland traditioneel op hoog niveau staat, was bij introductie nog niet volledig duidelijk welke daadwerkelijke waarde de producten in de Nederlandse situatie door voorschrijvers zou worden toegekend. Met het financieel arrangement, dat naast afspraken over de prijzen ook vastlegt dat de antistollingsmiddelen conform de door de beroepsgroep opgestelde richtlijn moeten worden ingezet, is mijns inziens voldoende tegemoet gekomen aan de onzekerheid die de middelen met zich meebrachten in de Nederlandse situatie. Daarmee is mijns inziens de prijs van de producten acceptabel.
Het afkopen van het statiegeldsysteem van Lidl en Aldi |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de grootwinkelbedrijven aan de Duitse prijsvechters Lidl en Aldi een afkoopsom hebben aangeboden om op termijn te stoppen met de inname van PET-flessen, met als tegemoetkoming een financiële vergoeding?1
Ja.
Klopt het dat er een speciale delegatie onder leiding van de oud-directeur van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) en een tabakslobbyist, vergezeld door de directeur van Coca-Cola Nederland, het gesprek is aangegaan met Lidl en Aldi?
Deze berichtgeving was voor mij reden om het verpakkende bedrijfsleven om een toelichting te vragen. Dat hebben zij gedaan in een brief die als bijlage2 aan deze brief is toegevoegd. Overigens, de supermarktketens Aldi en Lidl, die lid zijn van de Stichting Afvalfonds Verpakkingen, hebben aangegeven in te stemmen met de inhoud van de bijgevoegde brief.
Namens de producenten en importeurs geeft de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV), uitvoering aan het verpakkingenbeleid. In het kader van de Raamovereenkomstafspraken voert StAV gesprekken met betrokken partijen. Dit gebeurt ook met de supermarktketens Aldi en Lidl, die ook producent/importeur van verpakkingen zijn. Onderdeel van die gesprekken vormt ook het onderwerp statiegeld. StAV schrijft dat Aldi en Lidl in die gesprekken hebben aangegeven te verwachten dat ze bij het eventueel afschaffen van statiegeld mogelijk commercieel genoodzaakt zullen zijn te stoppen met hun eigen statiegeldsystemen.
Gezien de door hen gepleegde investeringen, lijden ze in dat geval financiële schade. Aldi en Lidl overwegen in dat geval StAV daarvoor aansprakelijk te stellen. Na overleg met Aldi en Lidl heeft StAV besloten Aldi en Lidl in dat geval een compensatie aan te bieden. Als het landelijke systeem blijft bestaan of Aldi en/of Lidl besluiten het eigen statiegeldsysteem te continueren, dan is er geen schade en dus ook geen compensatie door het Afvalfonds.
Kortom, er is op dit moment geen sprake van vrijgeven of afschaffen van het landelijke statiegeldsysteem. Mijn besluitvorming hierover heb ik in mijn brief van 11 juni 2014 (Kamernummer: 28 694, nr. 117) aan uw Kamer gestuurd.
Dat er gesproken is tussen StAV en Aldi en Lidl is een logisch uitvloeisel van de afspraken in de Raamovereenkomst. Afspraken maken over het aanbieden van een compensatie voor de mogelijke financiële nadelen die Aldi en Lidl kunnen ondervinden, zie ik als een private aangelegenheid, waar de overheid geen rol in heeft.
Is u bekend van welke organisatie dit gesprek uit is gegaan? Zijn deze gesprekken gevoerd onder de vlag van het CBL? Zo nee, wie gaat de geboden financiële vergoeding waar sprake van zou zijn betalen? Kunt u garanderen dat een mogelijke financiële vergoeding op geen enkele wijze plaats zal vinden vanuit het afvalfonds? Zo nee, bent u bereid na te gaan of de berichtgeving klopt en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, wilt u reageren op het vermoeden dat via stevige druk vanuit de lobby blijkbaar ingezet wordt op het afkopen van de inname van Pet-flessen, met als doel te komen tot opheffing van het statiegeld systeem?
Uit de brief lijkt dat de gesprekken over compensatie door StAV zijn gevoerd. Mocht StAV, zoals bij antwoord 2 toegelicht, besluiten dat compensatie aan Aldi en Lidl wenselijk is, dan zal deze plaatsvinden vanuit de eigen fondsen van StAV. Deze komen niet uit belastinggeld, maar uit de contributie die opgebracht wordt door het verpakkende bedrijfsleven.
Uit de uitleg is me duidelijk dat een eventuele transitie naar een gecombineerd inzamelsysteem, waarbij afscheid genomen wordt van het statiegeldsysteem, gepaard gaat met overgangskosten. Dat is wel vaker het geval bij dit soort aanpassingen. Het spreekt voor zich dat het aan het verpakkende bedrijfsleven zelf is om deze overgangskosten te dragen.
Deelt u de mening dat in het kader van de circulaire economie het statiegeldsysteem gezien kan worden als de oudste en tot nu toe meest succesvolle praktijk op dat gebied? Zo nee, waarom niet?
Met de transitie naar een circulaire economie worden materiaalketens gesloten, de maatschappelijke kosten van de keten gereduceerd en het concurrerend vermogen van Nederland bevorderd. Voor de keten van kunststof verpakkingen zijn daarom in de Raamovereenkomst ambitieuze afspraken gemaakt. Die gaan over zowel de doelen voor recycling als de wijze van verduurzaming.
Een onderdeel van deze afspraken is dat de gemeenten en het verpakkende bedrijfsleven, als uitvoerders van de afspraken, de vrijheid krijgen om de middelen te kiezen die passen bij de doelen.
Het verpakkende bedrijfsleven wil de vrijheid hebben om de twee nu bestaande inzamelsystemen voor kunststof verpakkingen te combineren. Hun argument is dat daarmee de inzameling efficiënter verloopt. Maar ook andere innovaties op het gebied van inzameling moeten mogelijk zijn. Daarom is in de Raamovereenkomst een afspraak gemaakt over het eventueel vrijgeven van het statiegeldsysteem op grote PET-flessen. Dat betekent niet dat het kabinet van mening is dat statiegeld geen goed systeem is voor deze specifieke stroom. In de Raamovereenkomst is gekozen voor afspraken die voor de hele kunststof verpakkingsketen een goede stap betekenen richting een circulaire economie.
Is het u bekend dat Litouwen statiegeld gaat invoeren, België overweegt om statiegeld op kleine flesjes in te gaan voeren en de Duitse consument zelfs lege blikjes bier terugbrengt naar de supermarkt?
Ja, het is mij bekend dat er diverse ontwikkelingen zijn op het gebied van statiegeld. Ieder land geeft op een bepaalde manier invulling aan de afspraken over het beheer van verpakkingsafval. In Nederland hebben we in 2012 ambitieuze afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen. Alle betrokken partijen geven vanuit hun eigen verantwoordelijkheid invulling aan die afspraken. Voor mij telt uiteindelijk het resultaat, niet de vorm.
Deelt u de mening dat het de overheid is die beslist of het statiegeldsysteem wordt opgeheven? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord hierop toelichten?
De Raamovereenkomst verpakkingen is een integraal pakket aan afspraken. Het bevat afspraken die gemaakt zijn tussen drie partijen, namelijk het Rijk, het verpakkende bedrijfsleven en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een onderdeel van deze afspraken vormen de kaders en de voorwaarden voor het vrijgeven van statiegeld. Zoals bekend zijn er prestatiegaranties afgesproken, maar afgelopen zomer bleek dat het verpakkende bedrijfsleven niet aan alle prestatiegaranties heeft kunnen voldoen. Daarom heb ik besloten om het statiegeld per 1 januari 2015 niet vrij te geven. In mijn brief van 11 juni 2014 over de besluitvorming over statiegeld (Kamernummer: 28 694, nr. 117), heb ik aangegeven dat ik veel waarde hecht aan de integrale afspraken van de Raamovereenkomst en dat ik op basis van goede samenwerking de doelen die we gesteld hebben wil realiseren. Daarom zal ik in juni 2015 de voortgang daarvan opnieuw bezien. Ik zal hierbij, zoals aan uw Kamer toegezegd, ook de resultaten van de milieueffectenanalyse van de Raamovereenkomst betrekken.
Daarmee is vastgelegd dat in eerste instantie de overheid bepaalt of statiegeld vrij wordt gegeven of niet. Vervolgens is het aan het verpakkende bedrijfsleven om te bepalen of ze gebruik maken van de mogelijkheid om het statiegeldsysteem wel of niet te continueren.
Bent u bereid om de bovenstaande actie van CBL en Coca Cola te bezien in het kader van het Europese mededingingsrecht, en daarbij vooral te letten op het verbod van misbruik van dominante posities? Zo nee, waarom niet?
De actie van StAV had tot doel om in overleg te gaan met Aldi en Lidl over de uitvoeringsaspecten die voortvloeien uit de afspraken die gemaakt zijn in de raamovereenkomst. Het spreekt voor zich dat overleg tussen bedrijven nodig is om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken. In dit geval is gesproken over een mogelijke compensatie, zoals toegelicht in antwoord 2. Misbruik van dominante posities lijkt mij niet waarschijnlijk. Aldi en Lidl hebben de keuze om hun eigen statiegeldsysteem ook in de toekomst in stand te houden, mocht het statiegeldsysteem door de overheid vrij worden gegeven en door de deelnemers aan het landelijke statiegeldsysteem afgeschaft worden. Ik zie daarom nu geen aanleiding in deze casus om afspraken tussen StAV en Aldi en Lidl te toetsen aan het mededingingsrecht.
Valt het afdwingen van het stoppen met het inzamelen van PET-flessen, met als resultaat het ondermijnen van een statiegeldsysteem, onder het kartelverbod? Zo nee, waarom niet?
Het Europese Kartelverbod ex. artikel 101 EU-Werkingsverdrag verbiedt alle samenwerking tussen ondernemingen die de mededinging op de gemeenschappelijke markt merkbaar beperkt en van invloed is op de handel tussen de lidstaten.
Of daar in dit geval sprake van is hebben wij niet onderzocht. Of deze afspraak de mededinging kan beperken hangt af van de concrete omstandigheden van het geval en economische en juridische context waarin de afspraken zijn gemaakt. Het is in eerste instantie aan partijen zelf te beoordelen hoe hun afspraken zich verhouden tot de mededingingsregels.
Kunt u bevestigen dat met de actie van het CBL het afschaffen van het statiegeldsysteem een doel op zich is geworden? Zo nee, waarom niet?
Nee, het afschaffen van statiegeld is niet een doel op zich geworden. Het afschaffen is op dit moment ook niet aan de orde. Over het vrijgeven van statiegeld zijn hele duidelijke afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst en in mijn brief van 11 juni 2014 hebben ik aangegeven hoe ik daar tegen aan kijk. Zie ook mijn antwoord bij vraag 4 en 6.
Het aankopen van miljoenen griepkuren door de overheid tussen 2005 en 2009, terwijl de werkzaamheid ervan niet vaststond |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel met de titel «Inkoop griepremmers was onbezonnen» waarin de gang van zaken rondom de aankoop van 5 miljoen griepkuren door de overheid wordt behandeld?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bewering, mede gebaseerd op informatie ontvangen via een Wob-verzoek, dat de inkoop van antivirale middelen onbezonnen was, omdat de werkzaamheid ervan niet ter sprake is geweest bij de aanschaf ervan?
De antivirale middelen zijn aangeschaft naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad (GR) «Antivirale middelen bij een grieppandemie, gebruik bij schaarste» uit 2004. Het advies van de GR is gebaseerd op de wetenschappelijke kennis van dat moment en met het besef dat er een beperkte hoeveelheid bewijs was voor de werkzaamheid in een nieuwe pandemische situatie. Alle op dat moment bekende zekerheden en onzekerheden zijn meegenomen in het advies van de GR. Uw Kamer is daarover reeds bericht per brief op 26 juni 2008.
Is het waar dat er bij de aanbesteding van oseltamivir (Tamiflu) en zanamivir (Relenza), ondanks het advies van de Gezondheidsraad, geen nader onderzoek gedaan is naar de werkzaamheid van de genoemde middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het eerste advies van de GR over antivirale middelen, «Antivirale middelen bij een grieppandemie, gebruik bij schaarste» uit 20043, is direct opgevolgd. Na deze eerste aankoop zijn geen nieuwe aankopen gedaan. De aanbevelingen in het door u in de voetnoot genoemde tweede advies, «Gebruik van antivirale middelen en andere maatregelen bij een grieppandemie» uit 20054, waarin de commissie de aanbevelingen uit het interim-advies in een breder kader plaatst, en die betrekking hebben op een eventuele nadere aankoop, zijn dus niet aan de orde.
Is het waar dat, ook toen er van spoed geen sprake meer was, bij vervolgbestellingen en -leveringen geen aanvullend onderzoek gedaan is naar de werkzaamheid van deze antivirale middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3, er is geen sprake geweest van vervolgbestellingen of leveringen.
Is de volksgezondheid vanwege het uitblijven van aanvullend onderzoek naar de werkzaamheid van de genoemde antivirale middelen in gevaar gebracht? Is het niet zo dat vanwege de twijfelachtige werkzaamheid en de potentiële ernstige bijwerkingen, zoals deze bijvoorbeeld vanuit Japan worden gemeld, de neuraminidaseremmers een risico vormen? Kunt u aangeven hoe de situatie is met betrekking tot de bijwerkingen van neuraminidaseremmers die kunnen leiden tot neuropsychiatrische aandoeningen, suïcide en plots overlijden?3 4
Tamiflu en Relenza, de twee opgeslagen antivirale middelen, zijn geregistreerde middelen. Een middel wordt uitsluitend geregistreerd als de balans tussen baten (werkzaamheid) en lasten (bijwerkingen) positief uitvalt. Deze balans wordt door de registratieautoriteiten nauwlettend in de gaten gehouden en mocht deze balans op enig moment anders uitvallen dan treffen de registratieautoriteiten maatregelen, zoals bijwerkingen laten opnemen in de bijsluiter of registratie intrekken.
In de reguliere zorg worden beide middelen weinig ingezet als therapie, meestal in een ziekenhuis conform richtlijnen van de artsen waar ook een afweging van het risico van mogelijke bijwerkingen en het nuttig effect wordt gemaakt.
De voorraden van de overheid zijn bedoeld om eventueel in te zetten bij een pandemie. Ter voorbereiding hierop heeft de GR, zoals aangekondigd in hun werkplan 2014 (17 september 2013), een advies gepland t.a.v. de stand van de wetenschap over de bijdrage van antivirale middelen aan de volksgezondheid bij een pandemie. De GR zal daar onder meer alle beschikbare (nieuwe) literatuur bij betrekken, dus ook de Cochrane-analyse van April 2014.
Klopt het dat Roche jarenlang 8 ongepubliceerde onderzoeken heeft achtergehouden over oseltamivir? Klopt het dat, na het openbaar worden van de onderzoeken, de nieuwste Cochrane-meta-analyse de genoemde voordelen uit de meta-analyse uit 2003 onderuit is gehaald? Wat vindt u daarvan?5
Ik kan niet beoordelen of informatie door Roche is achtergehouden. De GR zal bij een volgend advies alle beschikbare (nieuwe) literatuur betrekken, dus ook de Cochrane-analyse van April 2014.
Waarom heeft het vijf jaar geduurd voordat de via een Wob-verzoek gevraagde informatie ter beschikking werd gesteld? Acht u dit de gewenste gang van zaken?
Er zijn allerlei organisatorische redenen waarom het heel lang geduurd heeft voordat de via een Wob-verzoek gevraagde informatie verzameld was. Dit is vanzelfsprekend niet de gewenste gang van zaken. Onze interne procedures zijn naar aanleiding daarvan sterk verbeterd en gestroomlijnd.
Voor welk bedrag zijn de 5 miljoen griepkuren destijds aanbesteed? Waren er ook andere middelen op de markt waarbij de werkzaamheid wel was aangetoond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar de begroting van 2006 waarin een incidentele vergoeding van € 54,4 miljoen is opgenomen aan het toenmalige Nederlands Vaccin Instituut om de geregistreerde antivirale middelen en de grondstof aan te kopen.
De GR neemt bij haar adviezen alle beschikbare middelen in beschouwing.
Zijn er nieuwe inzichten sinds het advies van de Gezondheidsraad in 2005 over de neuraminidaseremmers, waarbij de Gezondheidsraad aangaf dat de kennis met betrekking tot neuraminidaseremmers beperkt is, en het beleid wellicht moet worden aangepast bij voortschrijdend inzicht?6
Naar aanleiding van de mogelijkheid dat er nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn die tot aanpassing van beleid zouden kunnen leiden heb ik een nieuw advies aan de GR gevraagd t.a.v. de stand van de wetenschap over de bijdrage van antivirale middelen aan de volksgezondheid bij een pandemie.
Hoe beoordeelt u de kritische artikelen in het Geneesmiddelenbulletin, waarin sinds 2005 het nut van de genoemde neuraminidaseremmers oseltamivir en zanamivir wordt betwijfeld en waar het handelen van de fabrikant wordt bekritiseerd die waarheidsvinding in de weg staat? Is deze informatie voor u aanleiding uw beleid te herzien op het punt van de voorraadvorming van deze middelen? Kunt u uw standpunt in deze motiveren?7 8
Zie antwoord vraag 9.
Welke les trekt u uit deze gang van zaken? Moet bijvoorbeeld niet bij het inslaan van middelen de werkzaamheid daarvan zijn aangetoond door onafhankelijk deskundigen, zodat vermenging van belangen wordt uitgesloten?
Zie antwoord vraag 9.
Het afkopen van het eigen risico bij het Iza Cura Rotterdampakket |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u zorgverzekeraar Iza Cura (onderdeel van zorgverzekeraar VGZ) die zich richt op mensen met lage inkomens, en samenwerkt met diverse gemeenten, waaronder Rotterdam?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat mensen met het Iza Cura Rotterdampakket in 2013 maandelijks ca. 25 euro betaalden om het eigen risico af te kopen, en dit bedrag kwijt waren, ongeacht of zij een beroep deden op het eigen risico?
Ik ben bekend met constructies waarbij via de aanvullende verzekering het verplicht eigen risico wordt herverzekerd. Dergelijke verzekeringen worden veelal aangeboden aan specifieke doelgroepen, zoals zeevarenden, buitenlandse (seizoen)arbeiders, expats, uitkeringsgerechtigden, minima en (tot en met 2013) studenten. Deze constructies doen zich voor buiten het wettelijk kader van de Zorgverzekeringswet – in de aanvullende verzekering – en vormen daarmee een verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars. Daarbij zijn verzekerden vrij in de keuze voor een verzekering tegen een met de zorgverzekeraar overeengekomen premie. Het is voor minima derhalve geen verplichting om het Iza Cura Rotterdampakket 2013 af te sluiten. De verzekerde opteert er bij de keuze voor dit pakket zelf voor dat bij het ongebruikt laten van het eigen risico geen restitutie plaatsvindt van de betaalde premie. Overigens is volgens Iza Cura uit klantonderzoek gebleken dat juist het kunnen afkopen van het eigen risico voor minima een belangrijke reden is (geweest) om de collectieve verzekering bij Iza Cura Rotterdam af te sluiten. De verzekering lijkt dus te voorzien in een behoefte onder de doelgroep.
Vindt u het betalen van (12 x 25 =) 300 euro om de kans op een uitgave van 350 euro af te kopen met elkaar in verhouding staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, ligt de verantwoordelijkheid voor aanvullende verzekeringen bij zorgverzekeraars. Het is Iza Cura toegestaan om een dergelijke verzekering aan te bieden. Het is vervolgens aan verzekerden om te bepalen of, en zo ja, tegen welke prijs zij het risico op aanvullende zorgkosten willen verzekeren. Iza Cura heeft aangegeven een risicopremie vast te stellen op basis van ervaringscijfers. Volgens Iza Cura laat de prognose (het kalenderjaar 2013 is voor 97,9% afgesloten) zien dat het geconsumeerde eigen risico als totaalschade nagenoeg overeenkomt met de premie die Iza Cura hiervoor ontvangt. Iza Cura heeft laten weten geen winst te maken over het herverzekeren van het wettelijk eigen risico.
Kunt u zich voorstellen dat, gezien de hoogte van het afkoopbedrag, mensen met een Iza Cura Rotterdamzorgverzekeringspakket in de veronderstelling zijn dat zij dit terugkrijgen wanneer zij geen beroep doen op het eigen risico? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga ervan uit dat verzekerden met een Iza Cura Rotterdampakket 2013 bekend zijn met het principe van een verzekering en kennis hebben van het feit dat indien een verzekerd risico zich niet voordoet geen restitutie van de betaalde premie plaatsvindt. Iza Cura heeft mij ervan in kennis gesteld dat in nagenoeg alle uitingen (brochures, flyers, website) naar de klant wordt gecommuniceerd dat het wettelijk eigen risico herverzekerd wordt en onderdeel is van de maandelijkse premie.
In welke plaatsen worden er in samenwerking met gemeenten nog meer collectieve zorgverzekeringen aangeboden voor mensen met lage inkomens? Hoe wordt er bij die verzekeringen omgegaan met het eigen risico?
Ik houd niet centraal bij hoeveel gemeenten collectieve zorgverzekeringen aanbieden. Ik zie wel een ontwikkeling die samenhangt met de afschaffing van de algemene tegemoetkoming Wtcg en de Compensatie eigen risico (Cer) met ingang van 2014. Naast een fiscale regeling, ontvangen gemeenten in 2015 aanvullend budget dat zij mogen inzetten voor maatschappelijke ondersteuning. De Wmo 2015 biedt de mogelijkheid om in een gemeentelijke verordening beleid te formuleren om cliënten met aanmerkelijke meerkosten als gevolg van een beperking tegemoet te komen. Gemeenten geven dit, met ondersteuning van het TransitieBureau Wmo, lokaal vorm. Eén van de mogelijkheden die door gemeenten wordt overwogen is het inzetten van middelen voor het afsluiten van collectieve contracten voor groepen mensen met lagere inkomens. Vrijwel alle gemeenten in Nederland bieden dergelijke collectiviteiten aan voor minima en bijstandsgerechtigden. Bij een aantal van die gemeenten (voor Iza Cura zijn dit de gemeenten Rotterdam, Den Haag en Capelle aan den IJssel en 20 gemeenten in Zuid Limburg) is het mogelijk om het verplicht eigen risico te herverzekeren. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1 is het al dan niet herverzekeren van het eigen risico de keuze van de verzekerde zelf.
Hoeveel winst maakt Iza Cura op het Rotterdampakket? Wat bedraagt de winst van zorgverzekeraars op vergelijkbare collectieve zorgverzekeringen die gemeenten worden aangeboden?
Winstcijfers van collectiviteiten zijn niet bekend. Zorgverzekeraars, waaronder Coöperatie VGZ, presenteren jaarlijks hun winstcijfers in de jaarverslagen. Zorgverzekeraars zijn hierbij niet verplicht om winsten van afzonderlijke collectiviteiten te presenteren.
Wat verdient Iza Cura aan het herverzekeren van het eigen risico van mensen met het Rotterdampakket? Wat bedraagt de winst van zorgverzekeraars bij vergelijkbare situaties in andere gemeenten?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat in 2012 een zorgverzekering die het eigen risico herverzekerde van de markt is gehaald, mede door interventie van De Nederlandsche Bank (DNB), omdat ASR de zorginkoop verzorgde voor deze verzekeraar? Kunt u een feitenrelaas geven hoe dat is verlopen? Zo neen, waarom niet?2
DNB heeft mij laten weten dat het niet klopt dat zij in 2012 een zorgverzekering met herverzekerd eigen risico van de markt heeft gehaald. DNB geeft geen feitenrelaas over individuele instellingen.
Vindt u het afkopen/herverzekeren van het eigen risico een gewenste ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Herverzekeren van eigen risico is wettelijk toegestaan en vindt plaats, zoals opgemerkt bij mijn antwoord op vraag 1, buiten het wettelijk kader van de Zorgverzekeringswet. Herverzekering van het eigen risico kan wenselijk zijn in verband met het beperken van betalingsrisico’s onder minima (zij kunnen niet altijd hun eigen risico opbrengen). Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2014 van de Nza komt naar voren dat het herverzekeren van eigen risico wel onwenselijk is als deze constructie wordt ingezet om het verbod op premiedifferentiatie te omzeilen en de risicosolidariteit daarmee wordt aangetast. Hiervoor bestaan op dit moment geen aanwijzingen.
Als het herverzekeren en/of afkopen van het eigen risico op grote(re) schaal gaat plaatsvinden, is het dan niet logischer het eigen risico af te schaffen en de boete op zorg te laten vervallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa volgt de ontwikkelingen rondom herverzekeren van eigen risico en rapporteert hier jaarlijks over. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2014 volgt dat het percentage verzekerden met herverzekering van het eigen risico in 2014 sterk is afgenomen. De daling bedraagt 30%, tegenover 22% in 2013. De oorzaak is dat met ingang van 2014 geen enkele zorgverzekeraar herverzekering van eigen risico aanbiedt aan studenten. Uit de uitvraag collectiviteiten blijkt dat er
per februari 2014 nog 111.140 verzekerden zijn met herverzekering van het eigen risico. Deze bestaan voor 97% uit uitkeringsgerechtigden, minima en buitenlandse seizoenarbeiders. Het herverzekeren van eigen risico vindt dus op beperkte schaal plaats. Overigens zie ik geen reden om het eigen risico, als prikkel voor doelmatige zorgconsumptie, af te schaffen. Ook niet indien herverzekering van eigen risico op grotere schaal zou gaan plaatsvinden. Het afschaffen van eigen risico heeft namelijk een premieverhoging voor alle verzekerden tot gevolg, aangezien de zorg ergens van betaald moet worden. Voor verzekerden die geen gebruikmaken van zorg zit een begrenzing aan het bedrag dat zij hieraan willen meebetalen. Door middel van het eigen risico wordt het draagvlak voor de ziektekostenverzekering zo breed mogelijk gehouden.
Salmonella en gezondheidsrisico’s bij de firma Foppen naar aanleiding van WOB stukken NVWA van Omroep Gelderland |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Uit de stukken verkregen via een WOB-procedure van Omroep Gelderland blijkt dat bij Foppen ongekoelde vis, listeria, onhygiënische productieruimten en vogelpoep zijn aangetroffen; kunt u naar aanleiding van dit voorbeeld het beleid van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitleggen, waarbij eerst waarschuwingen worden gegeven alvorens tot maatregelen over te gaan?
Het interventiebeleid van de NVWA is openbaar en is te raadplegen op de website van de NVWA2. Dit beleid houdt niet in dat altijd als eerste sanctie een waarschuwing wordt gegeven. Afhankelijk van het risico en de historie van een bedrijf wordt bij het constateren van een overtreding een vooraf vastgestelde maatregel genomen. De maatregel is zwaarder naarmate de overtreding ernstiger is. Mogelijke maatregelen zijn een waarschuwing, verscherpt toezicht, een bestuurlijke boete, een verplichte recall tot zelfs het sluiten van een bedrijf.
Wat betreft het bedrijf Foppen heeft de NVWA in de periode voorafgaand aan de uitbraak van Salmonella in zalm (2012) de volgende maatregelen getroffen.
Op basis van deze maatregelen van de NVWA en de wijze waarop het bedrijf Foppen hierna zijn procedures heeft aangepast, was er geen aanleiding voor de NVWA om het bedrijf onder verscherpt toezicht te plaatsen. Het bedrijf stond in 2012 voorafgaand aan de Salmonella-uitbraak in zalm bekend als een zogenaamd «oranje» bedrijf, met regulier toezicht (zie verder vraag 11).
Waarom wordt niet gelijk tot maatregelen of boetes overgegaan bij het aantreffen van listeria bacteriën, ongekoelde viswaren, vogelpoep en onhygiënische werkruimten? Hoeveel waarschuwingen en boetes moeten er uitgedeeld worden voordat er hardere maatregelen worden genomen? Hoelang kan een bedrijf maximaal in een dergelijke overtreding zijn voordat de NVWA ingrijpt met harde maatregelen?1
Zie antwoord vraag 1.
Past het beeld dat uit de via de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) verkregen stukken naar voren komt van listeria besmette producten die niet teruggeroepen worden, ongekoelde viswaren, vogelpoep en onhygiënische werkruimten onder een bedrijf dat «voldoet aan de algemene verwachtingen en vereisten ten aanzien van de in de sector gangbare voedselveiligheidsaanpak» en «van een modern en goed gestructureerd bedrijf met een positief imago»?
Zie antwoord vraag 1.
Dient bij een listeriabesmetting niet onmiddellijk een recall plaats te vinden in het belang van de voedselveiligheid en volksgezondheid?
Er zijn wettelijke normen opgenomen voor de aanwezigheid van Listeria in kant-en-klare levensmiddelen in Verordening (EG) nr. 2073/2005. In dit specifieke geval had de firma Foppen het product uit de handel moeten nemen. Ook had de firma Foppen dit aan de NVWA moeten melden. De recall en de melding hebben niet plaatsgevonden; hiervoor is een boete opgelegd zoals ook is vermeld bij het antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
De WOB documenten onthullen incidentele en periodieke controles, maar heeft er ook systeemtoezicht plaatsgevonden bij Foppen (waarbij de hele keten van het bedrijf wordt doorgelicht en kritische procespunten naar voren worden gehaald)? Zo ja, kunnen wij deze dan ontvangen? Zo nee, voert de NVWA nog systeemcontroles uit, bij wat voor soort bedrijven en hoe vaak en zo nee, waarom wordt geen systeemtoezicht meer uitgevoerd?
De NVWA voert bij visverwerkende bedrijven in principe eenmaal per drie jaar een audit en jaarlijks een systeeminspectie uit. Bij een audit wordt het gehele HACCP-systeem beoordeeld, bij een systeeminspectie een onderdeel daarvan. De laatste audit bij de firma Foppen heeft in 2010 plaatsgevonden; de laatste systeeminspectie in september 2014. Vanwege het extra toezicht als gevolg van de Salmonellabesmetting in 2012 is de voorziene audit in 2013 niet uitgevoerd. Deze zal dit jaar plaatsvinden.
De systeeminspectie uit april 2014 heeft geleid tot een waarschuwing wegens het gebruik van verkeerde etiketten van de locaties van het bedrijf Foppen. Het inspectierapport is alleen openbaar te maken na een uitvoerige procedure, waarbij het bedrijf Foppen om een zienswijze wordt gevraagd (procedure conform artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur).
Klopt het dat herkomstland Nederland op de etiketten van de met salmonella besmette en in Griekenland bewerkte en verpakte zalm stond? Zo ja, is dit niet in strijd met de Wet en is hier tegen opgetreden en hoe en was dit voldoende?
Tijdens de Salmonella-uitbraak is gebleken dat de firma Foppen verpakkingsfolie met het Nederlandse identificatiemerk in de Griekse vestiging heeft gebruikt voor het verpakken van bepaalde gerookte zalmproducten. Deze consumentenproducten zijn vervoerd naar de Nederlandse vestiging in Harderwijk en zijn van daaruit verder uitgeleverd. Dit is een overtreding van Verordening (EG) nr. 853/2004. Hiervoor is een boete van € 1.050,– opgelegd.4. Dit is conform interventiebeleid van de NVWA, waarin voor de overtredingen is bepaald welke sanctionering passend is.
Heeft de NVWA maatregelen genomen om te zorgen dat de ongekoelde vis, de met listeria besmette vis en de vis die bewerkt was in onhygiënische productieruimten niet bij consumenten terecht kwam?
Voor de maatregelen genomen op grond van deze constateringen, verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Klopt het dat de boetes gebaseerd zijn op overtreding klasse D? Zo neen, op welke klasse is het dan gebaseerd?
Conform het interventiebeleid hanteert de NVWA een klasse-indeling, waarbij klasse A de zwaarste categorie is en D de lichtste. De hier geconstateerde overtredingen zijn klasse B- dan wel klasse C-overtredingen. Het niet melden/niet uit de handel nemen van de vis die besmet was met Listeria is een klasse B-overtreding; hiervoor is een boete gegeven en heeft een herinspectie plaatsgevonden. Het bewerken van vis in een onhygiënische ruimte is een klasse C-overtreding; hiervoor is een schriftelijke waarschuwing gegeven.
Waarom zijn de boetes zo laag, is onderzocht of hier enige afschrikwekkende werking van uit gaat en hoe hoog zouden zij nu zijn met het nieuwe, verhoogde boete regime?
De hoogte van de bestuurlijke boetes is vastgelegd in het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten. Per overtreding zijn vaste boetebedragen vastgesteld. De vastgestelde boetebedragen zijn in overeenstemming met de ernst van de overtreding.
Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de mate van afschrikwekkende werking van deze boetes. Wel heb ik op dit moment een voorstel ter verhoging van het plafond van de bestuurlijke boete in uw Kamer (Kamerstuk 33 775) liggen. Overigens ben ik voornemens voor de Warenwet een omzetgerelateerde boete te introduceren voor overtredingen die met opzet of grove schuld worden begaan op het terrein van de eerlijkheid in de handel en de goede voorlichting aan de consument. Deze overtredingen kunnen dan binnen het bestuursrecht steviger worden beboet. De hoogte van de boete wordt vastgesteld op een nog nader te bepalen percentage van de omzet. De boete kan maximaal de hoogte van het (nieuwe) boeteplafond (= € 81.000,–) zijn.
Heeft u gezien de waarschuwingen en boetes de indruk dat Foppen het niet zo nauw nam met de voedselveiligheid (aangetroffen listeria bacterie die niet gemeld worden terwijl er geen recall plaatsvindt, vogelpoep die wordt aangetroffen op de werkplek waar zalm wordt bewerkt, zwarte schimmelachtige substantie in de werkruimten)? Zo nee, is deze «track record» naar uw mening passend bij een gemiddeld bedrijf?
Gezien de inspectieresultaten uit het verleden en de corrigerende maatregelen die het bedrijf tot aan het Salmonella incident toe heeft genomen, was er voor de NVWA geen aanleiding om het bedrijf als een verhoogd risicobedrijf te kenmerken.
Zie ook de antwoorden op de vragen 1, 2, 3, 11 en 15. In 2012 stond het bedrijf, daarom op «oranje» (regulier toezicht). In 2012 volgde het Salmonella-incident.
Hoeveel waarschuwingen en overtredingen heeft een gemiddeld vis- en vleesverwerkend bedrijf van ongeveer dezelfde grootte over een vergelijkbare periode?
In Nederland zijn in totaal veertien EG-erkende bedrijven voor het zogenaamd heet roken van vis die vergelijkbaar zijn met het bedrijf Foppen. Op basis van de maatregelen die de NVWA bij een bedrijf heeft opgelegd wordt een bedrijf ingedeeld in een risicocategorie. Hierbij worden de kleuren groen, oranje, donkeroranje en rood gebruikt. Groen leidt tot verminderd toezicht, oranje tot regulier toezicht, donkeroranje tot verscherpt toezicht en rood tot onmiddellijke actie.
Van de veertien vergelijkbare bedrijven zijn er momenteel vier ingedeeld in de categorie «groen», vijf in de categorie «oranje» en drie in de categorie «donkeroranje». Twee bedrijven worden nog ingedeeld. Van de beide productielocaties van het bedrijf Foppen in Harderwijk is één locatie momenteel ingedeeld in de categorie «groen» en de andere in de categorie «donkeroranje». De aanduiding «donkeroranje» is met name het gevolg van het aantal interventies (meer dan twee) per jaar.
Is bekend of er ziektegevallen en miskramen zijn opgetreden door de verspreiding van de met listeria besmette zalm en is dit onderzocht?
Op basis van de meldingen van Listeria via de meldingsplicht is niet na te gaan of één bepaald product ziekte heeft veroorzaakt.
De incubatietijd (de tijd die verstrijkt tussen consumptie van een besmet product en de eerste ziektedag) van een listeriose kan variëren van enkele dagen tot enkele maanden. Daarnaast kan Listeria een groot spectrum van voedselproducten besmetten. Bij melding van patiënten wordt navraag gedaan naar de consumptie van voedselproducten die worden gezien als risicoproducten, waaronder gerookte vis, die zijn gegeten in de vier weken voor het ziek worden. Door deze lange periode hebben patiënten vrijwel altijd meerdere van deze risicoproducten gegeten. De consumptie van een risicoproduct zegt niet dat het betreffende product ook daadwerkelijk besmet was met Listeria. Door de lange incubatietijd zijn eventuele restanten van de risicoproducten die gegeten zijn bijna nooit meer aanwezig. Het microbiologisch bewijs wordt dan ook zelden gevonden.
Gebeurt het vaker dat voedsel waar listeria in is aangetroffen, toch gewoon in de handel wordt gebracht zonder waarschuwing en notificatie? In hoeverre is dit standaard dan wel uitzonderlijk? Is listeria besmetting niet erg gevaarlijk?
Aanwezigheid van Listeria in producten is niet per definitie gevaarlijk. Er zijn normen voor Listeria vastgesteld. Dit betekent dat Listeria in voedsel voor mag komen. Indien het aantal Listeria bacteriën boven de norm komt kan het betreffende product een risico gaan vormen voor de mens. Het is dan vooral een risico voor mensen met een verminderde weerstand, kinderen, zwangeren en oudere mensen.
De fabrikant is er voor verantwoordelijk dat in zijn product het aantal Listeria bacteriën aan het einde van de houdbaarheidstermijn niet boven de norm komt. Om dit te kunnen aantonen zal hij de nodige proeven moeten doen.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u het feit dat Foppen als maatstaf voor enterowaarden 500.000 per gram zalm hanteerde, terwijl deskundigen aangeven dat 1.000 een goede norm zou zijn?2 Had Foppen niet meer actie moeten ondernemen toen de enterowaarden in 2012 in Griekenland steeds hoog waren en had niet de conclusie moeten luiden dat als om onverklaarbare redenen te hoge waarden steeds terugkomen verdere actie nodig is?
Er zijn geen wettelijke normen voor entero's in zalm(producten). Er is ook geen rechtstreeks verband tussen de hoeveelheid entero's en de aanwezigheid van schadelijke bacteriën. Het niveau van enterobacteriën geeft een indicatie van de hygiëne in het productieproces en is daarmee een indicator voor een mogelijk risico. De hoge enterowaarden waren voor de firma Foppen aanleiding om het schoonmaakregime te intensiveren. Uit het feit dat de hoge enterowaarden toch steeds terugkwamen kan geconcludeerd worden dat deze maatregel onvoldoende was.
Hoe vaak is er bij Foppen in 2013 gecontroleerd en in 2014 en wat was de uitkomst?
In 2013 hebben er twee systeeminspecties plaatsgevonden; in 2014 tot nu toe ook twee.
Bij de eerste inspectie in 2013 is een schriftelijke waarschuwing gegeven voor één overtreding, bij de tweede inspectie is een schriftelijke waarschuwing gegeven voor twee overtredingen. De overtredingen hadden betrekking op niet-schone bedrijfsruimten en het niet goed reinigen van apparatuur. Tijdens deze systeeminspecties zijn ook monsters genomen voor microbiologisch onderzoek, waarvan de resultaten goed waren. In het kader van de afhandeling van de Salmonella-uitbraak in 2012 zijn daarnaast eenmalig extra monsters genomen om te verifiëren of de nadere behandeling van de geblokkeerde partijen effectief was geweest. Ook deze resultaten waren goed.
In 2014 heeft de NVWA tot nu twee systeeminspecties uitgevoerd. In april 2014 is geconstateerd dat vis werd verpakt in folie waarop het erkenningnummer van de andere productielocatie stond geprint. Hiervoor is een waarschuwing gegeven (zie vraag 5). In september 2014 is een boeterapport opgemaakt voor onder andere de aanwezigheid van schimmelachtige aanslag in kitranden boven productiebanden. Daarnaast werd condensvorming boven een inpakband van garnalen onvoldoende tegengegaan. Ook voor deze overtredingen is een boeterapport opgemaakt. De rapportage van deze inspectie is nog niet gereed.
In 2014 zal nog een audit bij het bedrijf plaatsvinden.
Zijn afnemers van Foppen en het publiek op de hoogte gesteld van de aangetroffen overtredingen (vogelpoep, ongekoelde vis, onhygiënische omstandigheden, listeria)? Zo nee, waarom niet. Zo ja, hoe? Is de informatie openbaar?
Een bedrijf moet in het geval van risico’s voor de volksgezondheid het publiek en zijn afnemers informeren. Als een bedrijf hierin in gebreke blijft, dan zal de NVWA dit alsnog doen en het bedrijf hiervoor beboeten.
In het geval van genoemde overtredingen is, zoals ook in antwoord 1 toegelicht, geconstateerd dat het voor een recall op met Listeria besmette producten te laat was en dat de andere overtredingen geen direct gevaar voor de volksgezondheid opleverden. Afnemers en het publiek zijn dan ook niet op de hoogte gesteld.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de zaak Foppen bestudeerd; waarom is het OM uiteindelijk niet tot vervolging over gegaan?
Degene aan wiens schuld te wijten is dat voor de gezondheid schadelijke (etens)waren op de markt worden gebracht, zonder dat de koper of verkrijger met dat schadelijk karakter bekend is, pleegt een misdrijf op grond van artikel 175 van het Wetboek van Strafrecht. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de Minister van Veiligheid en Justitie meegedeeld dat de NVWA-IOD onder leiding van het Functioneel Parket heeft beoordeeld of het bedrijf Foppen kon worden aangemerkt als verdachte van dit strafbare feit. Het Functioneel Parket heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanknopingspunten waren waaruit blijkt dat het aan het bedrijf Foppen te wijten was dat er besmette zalm op de markt is gebracht. Aangezien er geen sprake was van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, is besloten niet tot vervolging over te gaan. Op enkele ondergeschikte punten had het bedrijf Foppen overtredingen begaan. De zaak is vervolgens in handen gegeven van de NVWA ten behoeve van het eventueel opleggen van bestuurlijke sancties.
In welke gevallen en in welk stadium wordt een zaak door de NVWA aangedragen bij het OM? Hoe vaak en in welke zaken is dit gebeurd de afgelopen jaren?
Tussen de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA (NVWA-IOD) en het OM vindt regulier afstemming plaats over zaken die zich kunnen lenen voor strafrechtelijke vervolging. Dit gebeurt vanaf het moment dat er een (anoniem) signaal binnenkomt over mogelijk strafbaar gedrag op het werkterrein van de NVWA. Het OM bepaalt uiteindelijk of het haalbaar en opportuun is om daadwerkelijk tot vervolging over te gaan en de zaak voor de strafrechter te brengen. Sinds de start van de NVWA (per 1 januari 2012) zijn er onder het gezag van het OM door de NVWA-IOD jaarlijks gemiddeld vijftien tot twintig opsporingsonderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken zijn uitgevoerd binnen ondermeer de volgende domeinen: vleesketen, visketen, dierenwelzijn, diervoeders, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen.
Zijn er nog mogelijkheden om Foppen strafrechtelijk te vervolgen? Zo nee, waarom niet. Zo ja, op welke wijze?
De NVWA heeft vier bestuurlijke boetes van € 1.050,– opgelegd6. Voor deze specifieke gedragingen kan Foppen niet meer strafrechtelijk vervolgd worden. Foppen kan nog wel vervolgd worden voor andere strafbare feiten voor zover niet getornd wordt aan de geldende rechtsbeginselen van het «ne bis in idem» of «una via».
De media berichten dat slachtoffers overwegen aangifte te doen. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft van het OM vernomen dat, zodra deze aangifte wordt ontvangen, het Functioneel Parket deze zal beoordelen. Hierbij zal het rekening houden met de bevindingen zoals vermeld in het antwoord op vraag 17.
Is er voor de salmonella-affaire aangifte gedaan bij het OM naar aanleiding van de processen-verbaal?
Het Functioneel Parket is niet bekend met aangiften tegen (leidinggevenden van) het bedrijf Foppen vanwege de Salmonella-besmetting.
In hoeverre is aantoonbaar dat het bedrijf Foppen aan de wettelijke traceerbaarheidseisen voldaan heeft en in hoeverre voldeden de bedrijven waar Foppen zalm aan leverde aan de wettelijke traceerbaarheidseisen?
Tijdens de Salmonella-uitbraak is gebleken dat de firma Foppen niet kon voldoen aan de verplichting om de bevoegde autoriteit binnen de gestelde tijd te informeren over de bestemming van de geleverde producten. Dit was in strijd met artikel 18 van Verordening (EG) nr. 178/2002. Deze overtreding is opgenomen in het boeterapport 270190941, dat ook in de WOB-stukken is opgenomen.
De firma Foppen heeft zalm geleverd aan supermarkten en verwerkende bedrijven. Ook deze bedrijven voldeden niet alle aan de traceerbaarheidsvereisten. Aan de bedrijven die onvoldoende hebben meegewerkt zijn boetes opgelegd. Voor de openbaarmaking van dit inspectierapport geldt ook hier de procedure conform artikel 8 van de Wob (zie het antwoord op vraag 5).
Hoe presteerde Foppen in de ogen van de NVWA met vergelijkbare bedrijven op het gebied van traceerbaarheid en voedselveiligheid? Krijgt elke inkomende en uitgaande batch zalm een uniek nummer bij het bedrijf?
Zie voor het eerste deel van uw vraag de antwoorden op de vragen 10 en 11.
Bij het bedrijf Foppen wordt gewerkt met een uniek nummer/unieke code voor elke inkomende en uitgaande batch visserijproducten.
Waarom is het, ondanks wettelijke traceringssystemen, niet mogelijk gebleken om de besmette partij zalm tijdig te traceren en uit de handel te nemen? Is de wettelijke traceringssystematiek onvoldoende? Heeft het bedrijf Foppen, of andere bedrijven in de keten, zich er niet aan gehouden? Als het geen van deze antwoorden is, hoe verklaart u dan dat de besmette zalm niet tijdig (binnen de wettelijk voorgeschreven 4 uur) uit de handel genomen kon worden om doden en vele zieken te voorkomen of was dit onvermijdelijk?
De firma Foppen beschikte weliswaar over een wettelijk verplicht gesteld traceringssysteem, maar dit systeem bleek in praktijk dusdanig ingewikkeld dat onvoldoende snel in kaart gebracht kon worden welke producten exact onder de recall zouden moeten vallen. Daarnaast werd de tracering bemoeilijkt door het feit dat een deel van de producten die in Griekenland waren geproduceerd een Nederlands identificatiemerk hadden gekregen. Hierdoor kon de firma Foppen haar aanvankelijke voornemen – de recall beperken tot de producten uit Griekenland – niet uitvoeren. Het onderscheid was immers niet te maken op basis van het identificatiemerk. Omdat Foppen in gebreke bleef heeft de NVWA de communicatie over de recall zelf ter hand genomen. Producten met zowel een Nederlands als een Grieks identificatienummer moesten tot op consumentenniveau worden teruggehaald.
Kunt u stap voor stap omschrijven op welke wijze de NVWA heeft gepoogd de besmette zalm uit de handel te nemen?
Op 15 augustus 2012 ontving de NVWA de eerste melding van het RIVM over een lichte verhoging van het aantal ziektegevallen waarbij Salmonella Thompson werd aangetoond. Het RIVM heeft zich vanaf dat moment, in nauwe samenwerking met de GGD en de NVWA, ingezet om de bron van deze (mogelijk voedselgerelateerde) Salmonella-infectie te achterhalen. Het aantal gemelde ziektegevallen was in de eerste weken na de signalering beperkt.
Eind september werd een plotselinge toename van het aantal gemelde patiënten gezien.
Op 24 september 2012 hadden de NVWA en het RIVM, op basis van brononderzoek, duidelijke aanwijzingen dat gerookte zalm de mogelijke oorzaak was.
Op 25 september 2012 werd duidelijk dat de firma Foppen de gezamenlijke factor was tussen de verschillende supermarkten, en de volgende dag werd gelijk een inspectie, inclusief monstername, bij de firma Foppen te Harderwijk uitgevoerd.
Op 27 september 2012 was duidelijk dat verschillende partijen gerookte zalm van de firma Foppen besmet waren met DNA van Salmonella. De NVWA sprak Foppen onmiddellijk aan op zijn verantwoordelijkheid om verdachte zalmproducten uit de handel te nemen.
Op 28 september 2012 werd duidelijk dat er levende Salmonella in de monsters zalm aanwezig was. Omdat de firma Foppen op dat moment onvoldoende inzicht kon geven over welke producten onder de recall zouden moeten vallen heeft de NVWA zelf een persbericht uitgebracht. De NVWA adviseerde afnemers over de recall. Ook voerde de NVWA inspecties uit om te controleren of de recall goed werd opgevolgd. Nadat duidelijk werd dat er ook mogelijk besmette zalm was uitgeleverd aan industriële verwerkers en afnemers in andere landen is de recall uitgebreid en is opnieuw een persbericht geplaatst.
Op 1 oktober 2012 zijn andere landen geïnformeerd via een melding aan het Rapid Alert Systeem for Food and Feed (RASFF).
Een overzicht van alle ondernomen acties is opgenomen in figuur 2 van het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid.
Is het verwijtbaar dat Foppen op 30 september aangeeft nog niet toegekomen te zijn aan de lijst met distributiegegevens?
Ja, dat is verwijtbaar. Hierbij kan worden verwezen naar de overtreding van artikel 18 (traceerbaarheid) van Verordening (EG) nr. 178/2002, zoals opgenomen in het boeterapport 270190941, dat ook in de WOB-stukken is opgenomen.
Op 26 september 2014 's avonds is de salmonella geconstateerd maar pas 1 oktober a.s. wordt er verder gesproken over maatregelen, op die datum is nog steeds geen overzicht van distributeurs aangeleverd; bent u van mening dat dit verwijtbaar is, aangezien dit in strijd is met de wettelijke 4 uur? Onderschrijft u dat bij een snellere reactie van Foppen, het aantal consumenten dat besmette zalm had gegeten, lager had gelegen?
Zie het antwoord op vraag 23 en 24 voor het juiste verloop van de acties die zijn ondernomen vanaf het moment dat zalm als mogelijk bron van deze uitbraak in beeld kwam en voor de ervaringen met het traceringsysteem van de firma Foppen. Een helder overzicht van de distributie van deze zalm heeft te lang op zich laten wachten. Dat is inderdaad verwijtbaar, zie het antwoord op vraag 25. Het is niet uitgesloten dat hierdoor meer consumenten besmette zalm hebben gegeten, dit is echter niet verifieerbaar.
De recall is vanwege de trage reactie van Foppen door de NVWA gepubliceerd en naar de supermarkten gecommuniceerd, met als doel de uitbraak een halt toe te roepen.
Kunt u de interne evaluatie die de NVWA heeft uitgevoerd nav de affaire naar de Kamer sturen? Zo neen, waarom niet?
De uitkomsten van de interne evaluatie van de NVWA zijn meegenomen in de kabinetsreactie op het OVV rapport Salmonella in zalm, dat op 16 december 2013 aan u is toegestuurd (Kamerstuk 26 991, nr. 389).
De NVWA heeft de lessen uit de affaire vertaald naar actielijnen in het Plan van Aanpak NVWA, dat op 19 december 2013 aan de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 33 835, nr.1). U wordt van de voortgang op de hoogte gehouden via de voortgangsrapportages Plan van Aanpak NVWA.
Heeft u grond om te denken dat bij toekomstige soortgelijke gevallen de recall wel binnen de wettelijk voorgeschreven termijn zal plaatsvinden? Zo ja, waarop baseert u dat?
Ik hecht eraan hier nogmaals te benoemen dat bedrijven op grond van Verordening (EG) nr. 178/2002 een adequate procedure dienen te hebben om de traceerbaarheid van voedingsmiddelen te garanderen. Bedrijven zijn goed op de hoogte van deze traceringsverplichting. De NVWA controleert in haar reguliere toezicht of bedrijven inderdaad beschikken over procedures die tracering en recall mogelijk maken. Over het algemeen zijn bedrijven op papier goed voorbereid, zij dienen zich erop voor te bereiden dat ze bij incidenten snel in staat zijn een recall in te zetten. Ik ga er vanuit dat dit incident bij bedrijven een verhoogde alertheid teweeg brengt en dat zij nog nagaan of zij hun procedures goed op orde hebben. De NVWA ziet hierop toe bij de periodieke bedrijfsinspecties.
Bent u bereid om periodiek een grote recall oefening te laten uitvoeren om de reactiesnelheid te testen, verbeterpunten te ontdekken en bedrijven scherp te houden?
Het is de verantwoordelijkheid van de bedrijven om te voldoen aan de eisen voor traceerbaarheid en recallprocedures en om procedures, zoals oefeningen, te organiseren ter verificatie van hun systeem. Als organisaties van het bedrijfsleven in samenwerking met hun leden een recall-oefening organiseren, is de NVWA bereid om mee te denken over mogelijke scenario’s.
Wordt er onderscheid gemaakt tussen bedrijven afhankelijk van de economische belangen die een bedrijf vertegenwoordigt? Zo neen, hoe kan het dan bij een van de grootste voedselvergiftigingszaken van Nederland zo mild is geopereerd? Is het niet ongerijmd dat bij de grootste voedselbesmetting aller tijden in Nederland met naar schatting 23.000 besmettingsgevallen en tenminste vier doden een bedrijf wegkomt met een boete van enkele duizenden euro’s?
Bij maatregelen die moeten worden getroffen bij gevaar voor de volksgezondheid, wordt geen onderscheid gemaakt tussen grote en kleine bedrijven. Het volksgezondheidsbelang staat te allen tijde voorop, daarom zijn ook acties door de NVWA genomen om nog grotere schade te voorkomen.
Het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten maakt voor de hoogte van de op te leggen boete een onderscheid in bedrijfsgrootte. Dit wordt gemeten aan de hand van het aantal medewerkers. Bij bedrijven met meer dan vijftig werknemers is het boeteregime hoger. Daarnaast vind ik het nodig om een aanvullende boetecategorie in te stellen (zie het antwoord op vraag 9).
Daarnaast kan de boete verhoogd worden bij recidive. Ook de ernst van de overtreding, de mate waarin de natuurlijke of rechtspersoon de overtreding kan worden verweten, of de omstandigheden waaronder de overtreding heeft plaatsgevonden, kan daartoe aanleiding geven. Bij overtredingen volgt in de regel een schriftelijke waarschuwing en een herinspectie, bij ernstige overtredingen volgt een bestuurlijke boete en een herinspectie.
Naar aanleiding van het zalmincident in 2012 is een boeterapport opgemaakt met daarin vier overtredingen, elk met een beboetbaar bedrag van
€ 1.050,–. In totaal bedroeg de boete dus € 4.200,–. Het ging daarbij om twee overtredingen van het Warenwetbesluit bereiding en behandeling van levensmiddelen, één keer het Warenwetbesluit Hygiëne van levensmiddelen en één keer het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen. In de beantwoording van vraag 17 is verder toegelicht waarop het OM niet tot verdere vervolging is overgegaan.
Bestaat er kans op herhaling bij de firma Foppen? Hoe is geborgd dat dit niet meer kan gebeuren?
De firma Foppen heeft naar aanleiding van het incident in alle vestigingen maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen. Desondanks staat het bedrijf in 2014 opnieuw onder verscherpt toezicht (zie antwoord vraag 15). Foppen moet de geconstateerde overtredingen herstellen. Bij de aankomende audit zal dit worden gecontroleerd. Ongeacht alle genomen maatregelen en het geïntensiveerde toezicht valt het nooit 100% uit te sluiten dat zich nogmaals een dergelijke uitbraak voordoet.
Klopt het dat er voor publicatie van «Salmonella in gerookte zalm» interne onenigheid was binnen de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de te publiceren conclusies? Zo ja, waaruit bestond de onenigheid en hoe is het conflict beslecht?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid is een onafhankelijk orgaan. De inhoud van de besprekingen binnen de Onderzoeksraad is mij niet bekend.
Is het niet opvallend dat de constateringen bij de grootste voedselvergiftiging aller tijden met 23.000 besmettingen en tenminste vier doden in contrast staan met de getrokken conclusies van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid waarbij Foppen als een keurig bedrijf wordt gekwalificeerd dat «een kwaliteitssysteem hanteert dat voldoet aan de eisen die worden gesteld»?3 kunt u dit toelichten?
De Onderzoeksraad heeft in haar rapport over Foppen het volgende gemeld: «Bij de Nederlandse en Griekse toezichthouders stond het bedrijf bekend als een modern bedrijf en zij rekenden het bedrijf binnen de vissector tot de betere bedrijven met betrekking tot de voedselveiligheid.» De Raad concludeert in zijn rapport «dat de firma Foppen een kwaliteitssysteem hanteert dat in algemene zin voldoet aan de eisen die hieraan worden gesteld, maar dat dit desondanks niet voldoende was om het risico van deze Salmonellabesmetting te voorkomen.»
Ten algemene concludeert de Onderzoeksraad «dat zich in de voedselverwerkende industrie besmettingen kunnen voordoen die onvoorzienbaar, moeilijk te voorkomen en derhalve niet altijd met de een gangbare veiligheidsaanpak uit te sluiten. De uitbraak wordt in het algemeen beschouw als een onfortuinlijke samenloop van omstandigheden.»
Het is dus incidenteel toch mogelijk dat, ondanks alle veiligheidswaarborgen die een bedrijf in acht neemt, een besmetting kan voorkomen.
In hoeverre kan de functie van lid van de Raad van Advies van de Struik Food Group en Food Valley gecombineerd worden met de functie van voorzitter in de Onderzoeksraad voor Veiligheid in relatie tot dit onderzoek? Is hier niet de onpartijdigheid in het geding?4 5 6
Artikel 15 van de rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid bepaalt onder meer dat een lid van de Onderzoeksraad zich onthoudt van het behandelen van een onderzoek als het een voorval betreft waarbij hij op enigerlei wijze betrokken is geweest. De Onderzoeksraad ziet als onafhankelijk orgaan zelf toe op de naleving daarvan.
De winststijging van Achmea Zorg tot 159 miljoen euro in het eerste halfjaar van 2014 |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van de berichtgeving over de 5% winststijging van Achmea Zorg over het eerste halfjaar van 2014 ten opzichte van dezelfde periode in 2013 tot een totaal van maar liefst 159 miljoen euro?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichtgeving. De 5% stijging betreft het totaal resultaat behaald op zorgactiviteiten. Achmea geeft in de publicatie van haar halfjaarresultaten 2014 aan dat het behaalde resultaat op de basisverzekering in het eerste halfjaar van 2014 113 miljoen euro bedraagt, een afname van 4% ten opzichte van dezelfde periode in 2013.
Kunt u zich voorstellen dat, vanwege het stijgende eigen risico, een uitgekleed basispakket en een oplopend aantal mensen dat door zorgkosten in de financiële problemen raakt, het voor velen onbegrijpelijk is dat zorgverzekeraars enorme winsten van u mogen maken?
De stelling dat er sprake is van een uitgekleed basispakket is onjuist. Het basispakket groeit. Er komen nieuwe geneesmiddelen en hulpmiddelen in het pakket en de vraag naar zorg stijgt.
Zoals blijkt uit de publicatie van Achmea bedraagt het resultaat over de eerste helft van 2014 ongeveer 0,5% van de netto premie-inkomsten. Achmea geeft aan dat zij dit resultaat aan de reserves van het zorgbedrijf zal toegevoegen, hetgeen leidt tot een toename van de (aanwezige) solvabiliteit.
Belangrijke reden achter het positieve resultaat zijn de meevallende zorgkosten. Meevallende zorgkosten zijn gunstig voor alle verzekerden. In die zin ben ik blij dat zorgverzekeraars hun rol in het stelsel goed oppakken.
Acht u het wenselijk dat de toch al torenhoge reserves van Achmea Zorg door deze winststijging verder zijn opgelopen, en leiden tot een solvabiliteit van maar liefst 195%? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars hebben een financiële buffer nodig in relatie tot de risico’s die zij lopen met het verzekeren van zorg. Deze buffers zijn onder meer nodig omdat zorgverzekeraars steeds meer risico’s zelf moeten dragen als gevolg van de afbouw van ex post compensatie in de risicoverevening. Daarnaast bereiden zorgverzekeraars zich voor op de overhevelingen vanuit de AWBZ en de invoering van Solvency II.
Achmea geeft in de publicatie van haar halfjaarresultaten 2014 aan te verwachten dat de overhevelingen tot een daling van de solvabiliteit van het zorgbedrijf met 10 à 15 procentpunt zal leiden. Voorlopige berekeningen van DNB laten zien dat de solvabiliteitseis onder Solvency II naar schatting gemiddeld zal stijgen van 11% naar 15% tot 17% van de bruto schadelast. Dit leidt tot een sterke daling van de solvabiliteitsratio. Globale berekeningen laten een daling zien van 60 tot 70 procentpunten.
Kortom, de verwachting is dat de huidige solvabiliteitsratio de eerstkomende jaren bij alle verzekeraars (fors) zal dalen. De huidige ruimte in de solvabiliteit maakt het in principe mogelijk om deze ontwikkelingen binnen de bestaande solvabiliteit op te vangen en dat hiervoor geen extra premiestijgingen in 2015 en 2016 nodig zijn.
Hoe is de actuele situatie bij de andere zorgverzekeraars? Hoe zien hun winstcijfers er uit over het eerste halfjaar van 2014?
Achmea publiceert als enige zorgverzekeraar halfjaarresultaten. Voor de overige zorgverzekeraars geldt dat de jaarresultaten over 2013 de laatst bekende informatie zijn.
Bent u ook van mening dat door middel van premies publiek opgebracht geld niet opgepot moet worden door zorgverzekeraars, maar terug moet stromen naar de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de basisverzekering opgebrachte premies komen ten goede aan verzekerden. Reserves zijn noodzakelijk voor een gezonde financiële positie van de verzekeraar, waarmee de zorgplicht ook in mindere periodes kan worden nagekomen. Hierbij houden zorgverzekeraars rekening met toekomstige ontwikkelingen die hun financiële bedrijfsvoering kunnen beïnvloeden. Voor zover de reserves de solvabiliteitseisen te boven gaan, kunnen deze op twee manieren worden ingezet. Een zorgverzekeraar kan reserves terug laten vloeien naar de zorg in de vorm van investeringen in innovatie en kwaliteit van zorg of reserves kunnen worden ingezet om de premieontwikkeling van het komende (of lopende) jaar te beheersen.
Naar aanleiding van de crisis op de financiële markten zijn de eisen aan reserves van financiële instellingen, waaronder zorgverzekeringen, aangescherpt. Dit is gebeurd in overleg met de Tweede Kamer en vindt zijn weerslag in Solvency II, dat per 1 januari 2016 in werking treedt.
Ik ben overigens van mening dat te hoge overreserves zo veel mogelijk moeten worden ingezet om de premie van het komende jaar lager vast te stellen. Daarbij teken ik aan dat het de zorgverzekeraar zelf is die daarover beslist.
Bent u bereid de enorme, wettelijk gezien overbodige reserves van verzekeraars af te romen, en dit geld terug te laten stromen naar de zorg, zodat bijvoorbeeld het eigen risico volgend jaar fors naar beneden kan in plaats van omhoog? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben daartoe niet bereid. In de eerste plaats is het niet aan mij om te bepalen welk deel van de reserves als overbodig kunnen worden betiteld en in de tweede plaats heb ik ook geen wettelijke mogelijkheden om reserves af te romen.
Kunt u toelichten waarom, nu zelfs in tijden van crisis, bezuinigingen en onzekerheid de reserves nog altijd stijgen, er überhaupt reserves zijn? Tot welk niveau moet de (bereikbaarheid van) zorg afglijden willen zorgverzekeraars hun reserves aanspreken?
Zoals aangegeven zijn reserves noodzakelijk voor een gezonde financiële positie van de verzekeraar, waarmee de zorgplicht ook in mindere periodes kan worden nagekomen. Hierbij wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen en onzekerheden. Bovendien zorgen reserves voor een meer stabiele premie. Zo heeft Achmea de premies in 2013 niet verhoogd, terwijl de zorgkosten wel waren gestegen. In 2014 heeft Achmea een deel van de opgebouwde reserves teruggegeven via een verlaging van de premie.
Bent u bereid nog aanvullende maatregelen te nemen voor 2015 om te komen tot een beperking van de reserves van de zorgverzekeraars tot een aanvaardbaar niveau? Kunnen dergelijke voorstellen tegemoet worden gezien bij de komende begrotingsbehandeling? Zo neen, waarom niet?
Ik neem voor 2015 geen maatregelen om te komen tot een beperking van de reserves. Ik ga er wel vanuit dat – net als voor 2014 – zorgverzekeraars reserves zullen betrekken bij de premievaststelling. Zorgverzekeraars zijn gehouden aan de Wet op het financieel toezicht en daarmee aan de Europese richtlijnen voor (schade)verzekeringen. Tevens zijn sommige Europese verordeningen rechtstreeks van toepassing op de (private) zorgverzekeraars. De Europese dimensie wordt sterk bepaald door toegankelijkheid van de nationale markten door organisaties uit de gehele EU. Beperking van de reserves door bijvoorbeeld maximumsolvabiliteitseisen is geen onderdeel van het huidige stelsel en kunnen door de EC aangemerkt worden als een belemmerende regeling voor niet-Nederlandse verzekeraars die op de Nederlandse (zorg-)verzekeringsmarkt toe willen treden.
De stroperige gang van zaken bij een overlijden in het buitenland |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het gegeven dat het vanuit Duitsland repatriëren van het lichaam van de heer K. maar liefst een week in beslag nam, en zodoende de plechtigheid met gesloten kist moest plaatsvinden?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert en bemiddelt op jaarbasis bij ongeveer 350 overlijdensgevallen van Nederlanders in het buitenland. Dit gebeurt als nabestaanden zich bij Buitenlandse Zaken melden met een hulpvraag.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen betrokkenheid gehad bij de repatriëring van het lichaam van de heer K. Het ministerie kan derhalve niet inhoudelijk op de zaak ingaan. Het ministerie heeft wel kennis genomen van het bericht van de nabestaanden en heeft er natuurlijk begrip voor dat nabestaanden er alles aan willen doen om het afscheid nemen zo goed mogelijk te laten plaatsvinden.
Kunt u zich voorstellen dat het voor de nabestaanden, die samen met de uitvaartverzekeraar alles gedaan hebben wat in hun macht lag om de gang van zaken te bespoedigen, moeilijk te verkroppen is dat het toch zo lang heeft geduurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is volgens u de voornaamste oorzaak dat in dergelijke situaties het zo lang duurt voordat er tot repatriëring van een overledene kan worden overgegaan? Welke mogelijkheden ziet u om dit in de toekomst te verbeteren?
Het vrijgeven van een lichaam is wereldwijd een zaak van de lokale autoriteiten. Het is te begrijpen dat snelheid bij repatriëring gewenst is, met name voor de nabestaanden. Dit kan helaas niet in de weg staan van de zorgvuldigheid die bij een delicate procedure zoals het repatriëren van een lichaam in acht moet worden genomen. De duur van een repatriering is afhankelijk van de situatie en het land. In sommige gevallen gaat het snel, in andere gevallen kan een repatriëring enkele maanden duren. Het is wereldwijd zo dat een lichaam wordt vrijgegeven nadat aan de lokale voorwaarden is voldaan. Allereerst moet in de meeste landen de doodsoorzaak worden vastgesteld. Soms betekent dit dat er een strafrechtelijk onderzoek moet plaatsvinden. Daarnaast moet het lichaam in de meeste landen ook officieel zijn geïdentificeerd voordat het kan worden vrijgegeven en het land mag verlaten. Als er geen verzekering is afgesloten en als er geen financiën beschikbaar zijn, zal het ook langer duren voordat het lichaam daadwerkelijk kan worden gerepatrieerd. Voor het transport naar Nederland is een officieel document, te weten een «laissez-passer voor lijken» benodigd. Het document wordt afgegeven door de bevoegde lokale autoriteit conform internationaal afgesproken regels. Dit document kan worden afgegeven nadat aan alle voorgeschreven wettelijke bepalingen rond het vervoer van lijken is voldaan. Het vervoer van het stoffelijk overschot naar Nederland wordt in de meeste gevallen verzorgd door een plaatselijke en een Nederlandse begrafenisondernemer in samenwerking met een Nederlandse alarmcentrale.
De procedures voor het vrijgeven van lichamen zijn een nationale bevoegdheid. Verdere EU afstemming terzake biedt op dit moment geen perspectief op een verandering van de repatrieringsvoorwaarden in EU-kader.
Weet u hoeveel van dergelijke situaties zich op jaarbasis voordoen, waarbij procedures en bureaucratie een snelle afhandeling van de repatriëring in de weg staan? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn hierover in Europees verband afspraken te maken, zodat het zeker bij de landen van de Europese Unie eerder een kwestie van enkele dagen is, alvorens een onder natuurlijke omstandigheden overleden persoon terug in Nederland is?
Zie antwoord vraag 3.
De IKON-uitzending de Wachtkamer ‘Vechten voor hoop’ |
|
Henk van Gerven , Carla Dik-Faber (CU), Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de tv-uitzending van De Wachtkamer?1
Ja. Ik kan mij de wanhoop van de mensen waarvan een naaste in vegetatieve of laag bewuste toestand verkeert heel goed voorstellen. Ik begrijp goed dat zij zeer betrokken zijn bij een optimale behandeling van deze personen.
Hoeveel comapatiënten verblijven momenteel in een daartoe toegerust revalidatiecentrum, in een verpleeghuis of thuis? Kunt u de cijfers uitsplitsen naar leeftijd?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het totale aantal comapatiënten, wel over de groep patiënten die in aanmerking komt voor vroege intensieve neurorevalidatie, maar deze gegevens stammen uit 2006. In dat jaar heeft Zorginstituut Nederland namelijk een duiding over vroege intensieve neurorevalidatie uitgebracht. Hierin staat dat er in Nederland destijds een incidentie was van 20 tot 25 kinderen en jongeren onder de 25 jaar die in een vegetatieve- en/of laagbewuste toestand verkeerden. Voor mensen vanaf 25 jaar werd volgens schattingen geraamd dat het om 50–75 personen per jaar ging.
Hoe is op dit moment de comazorg in Nederland geregeld? Zijn er richtlijnen voor behandeling gebaseerd op leeftijd? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo neen, is het dan correct dat patiënten van 25 jaar en ouder niet dezelfde behandeling krijgen als patiënten onder de 25 jaar? Is de comazorg in Nederland voldoende gespecialiseerd?
De comazorg kent verschillende onderdelen, te weten de initiële diagnostiek welke vrijwel altijd in het ziekenhuis plaatsvindt, de reguliere comazorg welke in een revalidatie-instelling plaatsvindt, als ook de zorg voor comapatiënten in een verpleeghuis.
De Vroege Intensieve Neurorevalidatie (VIN) is een specifiek behandelprogramma met een bepaalde duur en strikte indicatie criteria en oorspronkelijk ontwikkeld voor kinderen en jong volwassenen. Het Zorginstituut Nederland heeft in 2006 beoordeeld of de VIN behandeling bij kinderen en jong volwassenen behoort tot het verzekerde pakket. In 2009 is deze behandeling beoordeeld voor volwassenen.2
De comazorg in Nederland is in overeenstemming met de wetenschappelijke inzichten ter zake. Het is aan de representatieve beroepsgroepen, zoals neurologen en revalidatieartsen, om de inzichten te verdisconteren in hun behandelbeleid en hun richtlijnen. Waar nodig doet het Zorginstituut uitspraken over het al dan niet verzekerd zijn van deze diagnostiek en behandeling. Waar zich nieuwe (wetenschappelijke) inzichten ontwikkelen, zijn beroepsgroep respectievelijk het Zorginstituut aan zet om richtlijnen en duiding van het pakket te herzien.
Voor zover er een verschil bestaat tussen leeftijdsgroepen, betreft dat met name de vroege intensieve neurorevalidatie. Daarvan heeft het Zorginstituut op grond van onvoldoende gegevens omtrent effectiviteit geduid dat deze voor volwassenen niet tot het verzekerde pakket behoort. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat het Zorginstituut op basis van de beschikbare gegevens destijds niet tot deze conclusie had kunnen komen. Ik teken daarbij aan dat de stand van de wetenschap en praktijk een dynamisch criterium betreft. Het is voorstelbaar dat er de afgelopen jaren bijvoorbeeld nieuw wetenschappelijk bewijs is gekomen voor de effectiviteit van deze zorg. Hoewel er vooralsnog geen signalen zijn dat de vroege intensieve neurorevalidatie bij volwassenen thans wel conform de stand van de wetenschap en praktijk is, heeft het Zorginstituut mij laten weten dit de komende tijd nogmaals nader te gaan onderzoeken.
Bent u bereid de zorg voor comapatiënten niet afhankelijk te laten zijn van hun leeftijd? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er sprake van verschillende vergoedingscriteria? Kunt u uiteen zetten hoe de vergoeding van comazorg is geregeld?
Voor zover het verzekerde zorg betreft hebben zorgverzekeraars een zorgplicht. Waar het om niet verzekerde zorg gaat (bijvoorbeeld bij experimentele diagnostiek en behandeling), kunnen zorgverzekeraars ervoor kiezen om de zorg uit de aanvullende verzekering of, coulancehalve, uit eigen middelen te vergoeden. Hierin maken zij hun eigen afweging. De bij vraag 6 geïmpliceerde verschillen komen mijns inziens daar uit voort.
Klopt het, zoals in de uitzending wordt aangegeven, dat de ene verzekeraar wel behandeling vergoedt en de andere niet? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de stichting Zorgen na Coma uit te nodigen voor een gesprek? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, heeft het Zorginstituut mij laten weten de komende tijd nogmaals onderzoek te doen naar de vraag of de vroege intensieve neurorevalidatie bij volwassenen conform de stand van de wetenschap en praktijk is. Ik denk dan ook dat het zinvoller is als de stichting Zorgen na Coma zich verstaat met het Zorginstituut. De stichting kan dan informatie over de effectiviteit van deze zorg met het Zorginstituut delen. Het Zorginstituut kan bij die gelegenheid aangeven wat de gronden zijn op grond waarvan het zijn conclusies trekt.
De aanstelling van de heer F. Plukker als interim voorzitter van de raad van bestuur van het Radboudumc |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de heer F. Plukker per 1 oktober 2014 aan de slag gaat als interim-voorzitter van de raad van bestuur van het Radboudumc in Nijmegen?1
Ik heb het bericht gelezen.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de heer Plukker goed is voor een hoge notering in overzichten van (te) veelverdieners in de publieke sector?2 3
Daar heb ik geen reactie op. Terugkijken lijkt op dit terrein weinig zinvol. Nu op 1 januari 2013 de Wnt (wet normering topinkomens) is ingegaan.
Wat wordt de beloning – inclusief eventuele bonus, pensioen- of vertrekpremies – van de heer Plukker voor zijn werk als interim-voorzitter van de raad van bestuur van het Radboudumc? Wat vraagt hij per maand voor zijn werkzaamheden?
Het is niet aan de Minister van VWS om samen met een Raad van Toezicht het arbeidscontract van bestuurders uit te onderhandelen. Dat arbeidsovereenkomsten met bestuurders door Raden van Toezicht vooraf voor een reactie aan de Minister worden voorgelegd, is niet gebruikelijk/verplicht/gewenst. Met de Wnt zijn de wettelijke kaders aangeven voor de beloning van bestuurders. Daarbinnen nemen Raden van Toezicht zelfstandig hun eigen beslissingen. Het toezicht en de handhaving zijn in de Wnt ook als ex post-toezicht en -handhaving geregeld en niet ex ante.
Hoe verhoudt die beloning zich tot de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), die voor 2014 gesteld is op ruim 230.000 euro bruto per jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Dat is mij op dit moment niet bekend. Met de Wnt zijn de wettelijke kaders gegeven voor de beloning van bestuurders. Daarbinnen nemen Raden van Toezicht zelfstandig hun eigen beslissingen, zo ook de Raad van Toezicht van Radboudumc.
Zijn er afspraken gemaakt over het maximaal aantal te declareren uren, en daarmee de maximale beloning per maand? Zo ja, welke? Zo niet, bent u bereid het Radboudumc hier alsnog op aan te spreken?
Het is niet mijn taak om mij op dit detailniveau met de bedrijfsvoering van zorginstellingen te bemoeien. Het is mijn taak om er op toe te zien dat er kwalitatief verantwoorde zorg wordt geleverd, tegen aanvaardbare prijzen. Verder heb ik een toezichthoudende en handhavende taak in het kader van de Wnt. Maar die werkt niet ex ante, maar ex post.
Is er een maximale periode gesteld aan het inhuren van de heer Plukker als interim-voorzitter van de raad van bestuur? Zo ja, hoe lang is die periode? Zo niet, bent u bereid het Radboudumc hier alsnog op aan te spreken?
Zie het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Hoe groot is het risico dat er exorbitante bedragen overgemaakt worden naar de heer Plukker, zoals bijvoorbeeld in 2013, toen de heer R. Nicodem – actief als interim-bestuurder bij zorginstelling Humanitas DMH – 95.000 euro voor een maand werk ontving?5
Met de Wnt zijn de wettelijke kaders aangeven voor de beloning van bestuurders. Daarbinnen nemen Raden van Toezicht zelfstandig hun eigen beslissingen, zo ook de Raad van Toezicht van Radboudumc. Mocht te zijner tijd uit het jaarverslag van het Radboudumc blijken dat de Wnt is overschreden, dan zal ik handelen uit hoofde van mijn toezichthoudende en handhavende verantwoordelijkheden ex Wnt.
Wat is uw reactie op het groeiend aantal interim-bestuurders in de zorg? Acht u dat een wenselijke ontwikkeling voor het ter verantwoording kunnen roepen van besturen? Kunt u uw antwoord toelichten, en daarbij ingaan op eventuele maatregelen die u bereid bent te nemen?
Zie de beantwoording van de vragen over deze kwestie uit uw vragenset van 18 juli.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat de betalingen/arbeidsvoorwaarden aan/van (interim-)bestuurders direct, en niet na jaren, ergens op een pagina in een jaarverslag transparant worden bij het verrichten van werkzaamheden, zoals in het geval van de heer Plukker voor het Radboudumc?
De aard van een jaarverslag brengt met zich mee dat het terugkijkt naar het verstreken verslagjaar. Uiterlijk in juli van het jaar t is dus transparant wat er in het jaar t-1 is gebeurd. De transparantie ontstaat dus niet, zoals u in uw vraag stelt, «na jaren».
De transparantie van de beloning van bestuurders in de publieke en de semipublieke sectoren is geregeld in de Wnt. Daarin is er niet voor niets voor gekozen om te werken met jaarverslagen en het accountantstoezicht daarop. Zo zijn de cijfers op dat moment in ieder geval duidelijk en hard.
De gevolgen van de uitbraak van het ebolavirus in West-Afrika |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de steeds verdere uitbreiding van het ebolavirus in Liberia, Siera Leone, Guinee en Nigeria, waarbij inmiddels al bijna 900 mensen overleden zijn en ruim 1.600 mensen besmet?1
De beelden van de uitbraak in West-Afrika zijn aangrijpend. De situatie is ernstig, vooral voor de getroffen inwoners en hulpverleners in het gebied. Het is van belang dat aan de verspreiding van het virus een halt wordt toegeroepen.
Het risico op ebola in Nederland is (onverminderd) laag.
Op welke wijze houdt u de uitbraak van het ebolavirus in de gaten? Is er Nederlandse betrokkenheid bij het bestrijden van de epidemie en/of behandeling van patiënten?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) volgt nauwlettend de ontwikkelingen via de dagelijkse updates van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Nederland overlegt via de Health Security Committee (HSC) met de Europese Commissie en andere EU-lidstaten over acties van verschillende overheden.
Nederland draagt € 822.600 bij uit middelen voor humanitaire hulp voor zorg aan patiënten en om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. Van dit bedrag ontvangt Artsen zonder Grenzen MSF € 500.000. Het Nederlandse Rode Kruis heeft een bijdrage van € 322.600 ontvangen. Daarnaast draagt de Nederlandse overheid bij aan de lokale bestrijding van de epidemie via de Europese Unie en de WHO. De WHO coördineert met de betrokken overheden en internationale hulporganisaties de huidige activiteiten. Ik verwijs u ook naar antwoorden 3 en 4 op vragen van het lid Van Laar (PvdA) aan de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken over de ebola-ziekte in West-Afrika (ingezonden 4 augustus 2014).
Wat zijn de mogelijke risico’s van de uitbraak van het ebolavirus in deze landen voor de volksgezondheid in Nederland en Europa? Hoe groot acht u die risico’s?
De uitbraak in West-Afrika is de grootste ebola-uitbraak ooit. Dat is zorgelijk en vraagt om meer en adequate bestrijding ter plaatse. De WHO coördineert deze bestrijding.
Het risico dat het ebolavirus met een patiënt afkomstig uit de landen die nu getroffen worden geïmporteerd wordt in Nederland en Europa is klein, maar niet uitgesloten. De kans dat het virus zich – na introductie in Europa/ Nederland – zal verspreiden is klein. Het virus wordt alleen overgedragen door direct contact met lichaamsvloeistoffen van patiënten die symptomen van de ziekte vertonen. In Nederland is er een relatief hoge standaard van gezondheidszorg en preventie van infectieziekten, hetgeen verspreiding op grote schaal onwaarschijnlijk maakt. Ik verwijs u voor een uitgebreidere toelichting naar antwoord 2 op de vragen van het Kamerlid Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren) over de recente ebola-uitbraak in Afrika (ingezonden 4 augustus 2014).
Via de bovengenoemde Health Security Committee vernemen wij dat ook andere Europese lidstaten de voorbereiding van een eventuele introductie van ebola geregeld hebben. In dit comité wordt overlegd over bilaterale samenwerking tussen lidstaten indien nodig bij specifieke situaties. Lidstaten kunnen bovendien de Europese Commissie verzoeken om specifieke ondersteuning.
Worden extra maatregelen genomen ter bescherming van de volksgezondheid in Nederland en Europa? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het RIVM heeft met haar samenwerkingspartners diverse maatregelen ter voorbereiding genomen. Ik verwijs u naar de uitgebreidere toelichting in antwoord 2 op de vragen van het Kamerlid Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren) over de recente ebola-uitbraak in Afrika (ingezonden 4 augustus 2014)
Liggen er duidelijke draaiboeken klaar voor het geval er in Nederland (of in een van onze buurlanden) een besmetting wordt geconstateerd? Hoe is in die draaiboeken rekening gehouden met de incubatietijd en de mogelijke besmettingen van anderen?
Zie antwoord vraag 4.
Is bekend hoeveel Nederlanders momenteel in Liberia, Siera Leone, Guinee en Nigeria verblijven, en welk risico zij lopen op besmetting? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Niet alle Nederlanders in het buitenland registreren zich bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daarom geen zicht op het exacte aantal Nederlanders in deze landen. Registreren en afmelden is vrijwillig en een verantwoordelijkheid van de reiziger zelf. Op dit moment hebben zich tussen de 20 en 30 Nederlanders ingeschreven in Guinee, Liberia en Sierra Leone, en iets meer dan 300 in Nigeria. Het daadwerkelijke aantal ligt waarschijnlijk hoger. Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen heeft Buitenlandse Zaken via het postennetwerk in de regio Nederlanders geïnformeerd over de stand van zaken en is er onder andere via social media meer aandacht besteed aan de standaard oproep aan Nederlanders om zich te registreren. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verwijst in de reisadviezen, voor de landen waar ebola is uitgebroken, naar de websites van het RIVM, het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR) en de WHO. Deze organisaties gaan ook in op het besmettingsgevaar en geven experts adviezen over het nemen van voorzorgsmaatregelen.
Hoe wordt omgegaan met mensen die uit het besmettingsgebied naar Nederland (en Europa) komen? Worden zij na aankomst gecontroleerd of gevolgd om een mogelijke besmetting tijdig te constateren?
Op Schiphol worden passagiers van directe vluchten van en naar Nigeria geïnformeerd middels een brief over de ebola-uitbraak, waarin adviezen zijn opgenomen hoe besmetting kan worden voorkomen, en wat te doen indien men tijdens de reis, of na terugkeer in Nederland, symptomen passend bij ebola zou ontwikkelen.
Er vindt – in lijn met de adviezen van de WHO – geen screening plaats van mensen die uit gebieden waar de ebola uitbraak heerst terugkomen in Nederland. De WHO acht «entry-screening» niet effectief, duur en disproportioneel voor het reizigersverkeer. De kans dat een ebolapatiënt gedurende een entry-screening wordt herkend is heel klein, terwijl duizenden reizigers zouden moeten worden gecontroleerd.
De WHO en ECDC adviseren om personeel werkzaam aan de grenzen van de Europese Unie en hulpverleners in de Europese lidstaten optimaal te informeren, zodat zij een patiënt met klachten passend bij ebola herkennen en weten wie zij moeten bellen om de patiënt op te vangen en de directe contacten van de patiënt te volgen. Het RIVM en de GGD zorgen voor deze voorlichting.
Kunt u uitleggen waarom de Verenigde Staten een negatief reisadvies voor Liberia, Siera Leone, Guinee en Nigeria hebben afgegeven en Nederland niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zich op de deskundigheid van de WHO, het LCR en het RIVM bij het benoemen van gezondheidsrisico’s in reisadviezen. In de reisadviezen van het ministerie wordt ook doorverwezen naar deze organisaties voor alle relevante gezondheidsinformatie. De WHO heeft tot op heden geen reisbeperkingen afgekondigd vanwege de ebola-epidemie. LCR en RIVM sluiten zich daarbij aan. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal een eventueel reisadvies dat wordt afgegeven door deze organisaties als gevolg van de ebola-uitbraak verwerken in het Nederlandse reisadvies.
Inmiddels heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de reisadviezen voor een aantal door ebola getroffen landen wel aangescherpt vanwege de indirecte gevolgen van de ebola-epidemie. Het besluit om het reisadvies aan te scherpen hangt samen met de verslechtering van de veiligheidssituatie, sociale onrust, de slechte toegang tot veilige gezondheidszorg en de afnemende mogelijkheden om deze landen te verlaten.
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn niet bindend. Het blijft de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf en van de desbetreffende reisorganisatie om een reis wel of niet te laten doorgaan.
Klopt het dat het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering zich in haar advies baseert op de World Health Organisation (WHO) die evenmin een negatief reisadvies geeft?2 Wat is uw reactie op het feit dat de toch al vrij algemene reizigersinformatie van de WHO van april 2014 is? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De LCR en het RIVM sluiten aan bij de WHO adviezen, die sinds het begin van de uitbraak onveranderd zijn. Op 8 augustus jl. herbevestigde de WHO haar eerdere advies voor wat betreft reizigers. Reizen naar de landen is mogelijk doordat je goede voorzorgsmaatregelen tegen de ziekte in acht kunt nemen. Deze maatregelen zijn terug te vinden op de site van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (http://www.lcr.nl/).
En op de site van het RIVM: http://www.rivm.nl/Onderwerpen/E/Ebola/Ebola_uitbraak_West_Afrika_2014
Heeft u overleg met Nederlandse luchtvaartmaatschappijen die direct, dan wel indirect, vliegen op risicogebieden over eventuele maatregelen en het mogelijk schrappen van vluchten, zoals enkele andere maatschappijen besloten hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Nee. De WHO adviseert op dit moment geen reis- of handelsbeperkingen. Nederland volgt op dit moment de adviezen van de WHO. Zie ook antwoord 3 op de vragen van het Kamerlid Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren) over de recente ebola-uitbraak in Afrika (ingezonden 4 augustus 2014). Zie ook vraag 7 met betrekking tot voorlichting reizigers op vluchten van en naar Nigeria.
Hoe verhoudt de uitspraak van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin zij stelt dat mensen alleen ziek worden door direct contact met patiënten, zich tot de uitspraak van de WHO dat men voor verrassingen staat in verband met de ontwikkeling van het virus?5 6
De uitspraken van de Directeur- Generaal van de WHO moeten worden gezien in de context van de grootste ebola-uitbraak ooit, die nu voortgaat in West-Afrika. Hulp moet gericht zijn op het bestrijden van de uitbraak in West-Afrika. De bestrijding wordt bemoeilijkt door een gebrek aan middelen en een gebrek aan vertrouwen van de bevolking in zowel de bestrijdingsmaatregelen als de autoriteiten betrokken bij de implementatie van de maatregelen. Daardoor krijgt het virus de kans om zich verder te verspreiden.
Het RIVM communiceert over het risico van overdracht van het ebolavirus tussen mensen, in lijn met de inschatting van internationale experts. Het ebolavirus wordt overgedragen door direct contact met lichaamsvloeistoffen van besmettelijke patiënten en niet, zoals bij het griepvirus, via de lucht.
De onrust die is ontstaan in Zeeland rondom de plannen van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de plannen van het ADRZ om de zorg te concentreren op de locatie in Goes en op Walcheren nog slechts poliklinische zorg aan te bieden? Zo ja, kunt u aangeven wat de status van deze plannen is?
Ja. In het verleden heeft ADRZ regelmatig gecommuniceerd over de verdeling van de medisch specialistische zorg in midden en noord Zeeland. De acute en complexe medisch specialistische klinische zorg is in maart 2011 geconcentreerd in Goes en de planbare laag complexe klinische zorg in Vlissingen. Op alle locaties van ADRZ vinden poliklinische spreekuren en diagnostiek plaats. Diverse ontwikkelingen zoals verdergaande medische technologie, verkorting van verpleegduur en substitutie van laag complexe medisch specialistische zorg naar de eerste lijn zal er toe leiden dat de verdeling van medisch specialistische zorg over locaties periodiek geëvalueerd en aangepast wordt. Naar ik begrepen heb wil ADRZ nog steeds poliklinische spreekuren, diagnostiek en OK-verrichtingen op Walcheren blijven aanbieden. Het ADRZ heeft becijferd dat 85 á 90% van de medisch specialistische zorgvragen van de Walcherse bevolking in de ziekenhuisvoorziening op Walcheren (thans Vlissingen) behandeld kan worden.
Heeft u inzage in het rapport van onderzoeksbureau CEAN waarin de plannen van het ADRZ getoetst en nader onderbouwd worden? Bent u bereid dat rapport openbaar te maken? Kunt u uw antwoorden nader toelichten?
Ik heb geen inzage gehad in het rapport van het onderzoeksbureau CEAN. Het ADRZ heeft bij mij aangegeven op basis van dit rapport haar benodigde capaciteiten (aantal OK’s, aantal bedden en aantal polikliniekruimtes) en de verdeling hiervan over de locaties te bepalen. Dit heeft tot gevolg dat de omvang van de toekomstige klinische voorziening op Walcheren waarschijnlijk kleiner zal worden. Over welke ingrepen in de nieuwe klinische voorziening op Walcheren gaan plaatsvinden zijn nog geen besluiten genomen.
Heeft u inzage in de toekomstvisie die zorgverzekeraar CZ heeft opgesteld voor de Zeeuwse ziekenhuiszorg? Indien ja, bent u bereid die openbaar te maken? Indien nee, bent u bereid die alsnog op te vragen en te delen met de Kamer? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De toekomstvisie van zorgverzekeraar CZ is vervat in de Regiovisie Westelijk Noord Brabant & Zeeland. Deze Regiovisie wordt besproken met alle relevante partijen in de regio. Ik heb de Regiovisie van CZ niet en het is ook niet aan mij om die openbaar te maken.
Wat betreft de spoedzorg plannen heeft ZN in februari 2013 de gezamenlijke uitgangspunten bekend gemaakt. Op basis daarvan zijn vervolgens per regio
gesprekken gevoerd tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. De uitgangspunten zijn dus transparant. De uitgangspunten van de zorgverzekeraars zijn ook te raadplegen op de website van ZN.
Zorgverzekeraars hebben een eigen verantwoordelijkheid voor hun individuele inkoopbeleid. Welke keuze de zorgverzekeraar uiteindelijk maakt is uiteraard aan de individuele zorgverzekeraar. Dat zolang er geen definitieve keuze is gemaakt, dit nog niet bekend is, acht ik onderdeel van het inkoopproces.
Acht u het wenselijk dat als de plannen doorgang vinden op Walcheren, met 115.000 inwoners en zomers ook veel toeristen, straks alleen nog een «maandag tot vrijdag»-ziekenhuis aanwezig is? Zo ja, hoe gaat u de veiligheid garanderen?
Volgens informatie verkregen van het ADRZ, heeft het ADRZ nog niet exact bepaald welke activiteiten het in de nieuwe ziekenhuisvoorziening op Walcheren gaat uitvoeren. Sinds maart 2011 is de locatie van ADRZ te Goes de locatie voor acute opvang van klinische patiënten en level 2 opvang van traumapatiënten. Tevens beschikt deze locatie over een IC op niveau 2. Het RIVM heeft berekend dat de locatie Goes binnen de wettelijke norm van 45 minuten gesitueerd is. Desalniettemin is op Walcheren een extra ambulance gestationeerd. Ik ben op grond hiervan van mening dat de acute zorg voor inwoners en bezoekers van Walcheren gegarandeerd is.
Kunt u aangeven wat de consequenties zijn voor het personeel dat op de huidige locaties in Middelburg en Vlissingen werkt? Zijn gedwongen ontslagen uitgesloten? Indien nee, hoe gaat u dit verlies in werkgelegenheid in de regio Walcheren opvangen?
Van de directie van het ADRZ heb ik vernomen dat zij een locatie te Middelburg in stand houden tot aan de opening van de nieuwe ziekenhuisvoorziening te Walcheren. In de huidige locatie te Vlissingen zal in de komende periode gewerkt gaan worden zoals in de nieuwe ziekenhuisvoorziening gewerkt zal gaan worden. Dit betekent dat een aantal voorzieningen van Vlissingen naar Goes verplaatst wordt. Ten gevolge van deze verplaatsing verwacht het ziekenhuis geen gedwongen ontslagen.
Bent u op de hoogte van de invloed van de zorgverzekeraar(s) op de plannen om het aantal locaties van het ADRZ terug te brengen en de capaciteit en openingstijden op Walcheren drastisch in te perken? Wat is daarover uw oordeel, mede in relatie tot de motie voor behoud van een klein volwaardig ziekenhuis op Walcheren? Wat gaat u ondernemen om het doel van deze motie te verwezenlijken?1
Zorgverzekeraars onderhandelen met het ADRZ over kwaliteit, volume en prijs. Het is aan het ADRZ hoe en waar zij de gecontracteerde zorg organiseert. Daarbij moet onder andere rekening gehouden worden met efficiency van de zorgverlening en bereikbaarheid voor acute klinische patiënten. Hierbij draagt het ADRZ de verantwoordelijkheid huisartsen en inwoners van Midden en Noord Zeeland goed te informeren.
Hoewel ik de motie voor een klein volwaardig ziekenhuis begrijp, is het aan de partijen te bepalen hoe klinische zorg, binnen de kaders van wet en regelgeving, georganiseerd wordt. Groot of klein is hierbij geen criterium, wel het voldoen aan de kwaliteitseisen en bereikbaarheidsnormen voor medisch specialistische zorgverlening.
Bent u ervan op de hoogte dat het ADRZ doorverwijst naar het Amphia Ziekenhuis in Breda in plaats van het veel nabijer gelegen ZorgSaam Ziekenhuis te Terneuzen? Wat is daarover uw oordeel, mede gelet op het feit dat de te behalen aantallen verrichtingen voor bepaalde behandelingen voor het laatstgenoemde ziekenhuis hierdoor mogelijk niet gehaald worden?
Door de medisch specialisten wordt per situatie bepaald waar de patiënt de beste zorg voor zijn/haar situatie kan ontvangen als blijkt dat ADRZ deze gespecialiseerde zorg niet kan of mag bieden. Dat betekent dat ADRZ met meerdere ziekenhuizen in de regio samenwerkingsrelaties heeft. Hierbij staat volgens het ziekenhuis altijd het belang van de patiënt en de kwaliteit van zorg voorop.
Ziekenhuis ZorgSaam dient, net als het ADRZ, te voldoen aan alle kwaliteitseisen voor goede medisch specialistische zorg. De Raad van Bestuur ADRZ is vrij, ter realisatie van de kwaliteitseisen, binnen de mededingingsregels samenwerkingsverbanden met omliggende ziekenhuizen aan te gaan.
Heeft u inzicht in hoeveel er wordt doorverwezen van de ADRZ-locatie Zierikzee naar nabijgelegen privéklinieken zoals de Victoriakliniek? Zo ja, kunt u de cijfers hiervan van de afgelopen vijf jaar aan de Kamer doen toekomen? Is het waar dat specialisten naar hun eigen privékliniek verwijzen? Is hier niet sprake van een soort gedwongen winkelnering door private belangen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Dit inzicht heb ik niet.
Voor de volledigheid verwijs ik naar mijn beantwoording van Kamervragen (2011Z15479) over een vergelijkbaar thema. Ter aanvulling kan ik melden dat een aantal medisch specialisten van ADRZ eveneens werkzaam is bij de Victoriakliniek. De Victoriakliniek is 100% eigendom van Zeeland Care BV, en niet in eigendom van de medisch specialisten. Zeeland Care BV is een gezamenlijk initiatief van het ADRZ en een private investeerder. Zeeland Care BV is een zelfstandig behandelcentrum, en in bezit van een WTZi-vergunning.
Ruimingen die dreigen om groeihormoon |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ruimingen dreigen om furazolidon»?1
Ja.
Hoe is men de vervuiling op het spoor gekomen en klopt het dat dit hormoonschandaal aan het licht kwam door een tip van de Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector (SKV)?
Na een melding van de SKV heeft de NVWA in november 2013 het verboden antibioticum furaltadon aangetroffen in een kalverbedrijf (Kamerstuk 26 991, nr. 392). In april 2014 heeft de NVWA monsters genomen op 20 kalverbedrijven. Daarbij is bij een vleeskalverbedrijf het verboden antibioticum furazolidon aangetroffen. Furaltadon en furazolidon zijn beide antibiotica die volgens de Europese Verordening (EU) Nr. 37/2010 verboden zijn voor gebruik bij voedselproducerende dieren.
Hoeveel eigen recherchecapaciteit wordt er door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) besteed aan het opsporen van mogelijke hormoonfraudes met veevoer en kunt u daarbij een inschatting maken van het aantal manuren dat hier per jaar door de NVWA aan wordt besteed en een beschrijving van de onderzoeksmethoden (opvolgen meldingen of actieve recherche) evenals een vergelijking hiervan met de capaciteit die in de periode na het vorige hormoonschandaal met MPA hieraan werd besteed?
De NVWA concentreert haar activiteiten ten aanzien van diergeneesmiddelen, waaronder verboden hormonen of in het geval van furazolidon verboden antibiotica, in eerste instantie op regulier toezicht en handhaving. Hierbij kiest de NVWA in de regel voor een aanpak via het bestuursrecht. Signalen uit toezicht of uit andere bron kunnen aanleiding vormen tot verder rechercheren en opsporing. In die gevallen waarin sprake is van het plegen van complexe, grootschalige en/of internationale (fraude)misdrijven kan het noodzakelijk zijn strafrechtelijke opsporing in te zetten.
De NVWA Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) is gespecialiseerd in het verrichten van (middel)zware strafrechtelijke onderzoeken die vallen onder de toezichtsfeer van de NVWA. De capaciteit van de IOD wordt onder aansturing van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie ingezet naar gelang de behoefte en urgentie. De inzet van recherchecapaciteit op specifieke onderwerpen, zoals in dit geval een illegaal antibioticum in veevoeder, verschilt dan ook per jaar.
Bij de opsporing van strafbare feiten maakt de IOD gebruik van een breed palet aan (bijzondere) opsporingsbevoegdheden. De aard van de in te zetten bevoegdheden is afhankelijk van de te onderzoeken fraude. Hierbij streeft de IOD naar een zo integraal mogelijke aanpak. Binnen de IOD is circa 34 fte belast met opsporingsontwikkeling en inlichtingen en circa 79 fte is belast met de uitvoering.
Is bekend wat de bron van de furazolidon is, is dit bijvoorbeeld een restproduct van een fabriek en acht u het waarschijnlijk dat de vervuiling met furazolidon komt door duivenpoep?
Dit wordt momenteel onderzocht in het strafrechtelijk onderzoek dat onder leiding staat van het Functioneel Parket. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen geen mededelingen worden gedaan.
In mijn brief aan uw Kamer van 25 juli jl. (TK 26 991, nr. 426) heb ik reeds aangegeven waarom het onmogelijk is dat de vervuiling van furazolidon is veroorzaakt door duivenmest.
In hoeverre is er sprake van een risico voor de volksgezondheid?
Ik verwijs hiervoor naar de brief aan uw Kamer van 25 juli jl. (TK 26 991, nr. 426). Hierin heb ik gemeld dat er op basis van het advies van het onafhankelijk Bureau risicobeoordeling en onderzoeksprogrammering (bureau) van de NVWA geen risico voor de consument wordt verwacht.
Is er al vlees in de handel gekomen van dieren die met furazolidon vervuild veevoer gevoerd zijn? Zo ja, hoeveel en is bekend hoe dit verspreid is en wordt dit uit de handel genomen?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 26 juni jl. (TK 26 991, nr. 422) heb gemeld is een RASFF (Rapid Alert System for Food and Feed) melding uitgegaan naar de landen die dit kalfsvlees ontvangen hebben. Het kalfsvlees/de kalfsvleesproducten die nog in Nederland voorradig zijn worden van de markt gehaald.
Het varkensvlees dat in de koel- en vrieshuizen ligt en afkomstig is van dieren die dit vervuilde veevoer gegeten hebben, wordt bemonsterd en onderzocht op de aanwezigheid van furazolidon en AOZ. Zie ook mijn brieven aan uw Kamer van 25 juli jl. (TK 26 991, nr. 426) en 31 juli jl. (TK 26 991, nr. 427).
Zo ja, welke voorlichting is er richting consumenten en is bekend hoeveel weken of maanden de furazolidonvervuiling zich al voor deed? Zo nee, hoe gaat u hier achterkomen?
Zoals bureau in beide adviezen heeft vastgesteld, zijn er geen gezondheidsrisico’s voor de consument te verwachten, zie ook mijn brieven aan uw Kamer van 26 juni jl. (TK 26 991, nr. 422) en 25 juli jl. (TK 26 991, nr. 426). De NVWA informeert consumenten hierover via haar website (webdossier furazolidon). Zoals gemeld in de brief aan uw Kamer van 18 juli jl. (TK 26 991, nr. 125) gaat het om leveringen van een diervoerhandelaar in de periode 1 maart tot 5 juni 2014.
Klopt het dat als na de huidige test blijkt dat het vlees minder dan 1 ppb furazolidon bevat, het product toch in de handel zal komen? Zo ja, komt dit overeen met de wetten en richtlijnen?
De Europese richtlijn 96/23/EC schrijft voor dat vlees (en andere producten) van dieren die furazolidon hebben opgenomen niet in de handel mag worden gebracht. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 31 juli jl. (TK 26 991, nr. 427) heeft de Europese Commissie in dit geval geaccepteerd dat een drempelwaarde gehanteerd wordt van 1 ppb furazolidon. Als deze waarde wordt overschreden moeten vlees en vleesproducten uit de handel worden genomen.
Waarop wordt gebaseerd dat dit geen risico voor de volksgezondheid vormt en welke onderzoeken zijn hierover bekend?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe accuraat en betrouwbaar is de huidige test en waar wordt de huidige test uitgevoerd?
De uitgevoerde testen zijn geaccrediteerde en gevalideerde testen, zoals beschreven is in de Europese Richtlijn 2002/657/EC. Deze worden onder ISO 17025 uitgevoerd door het NVWA Laboratorium Voeder- en Voedselveiligheid, zijnde de Competente Autoriteit (CA) en het Nationale Referentie Laboratorium (NRL) voor Voeder- en Voedselveiligheid zijnde het RIKILT.
Hoeveel testcapaciteit is er en welke laboratoria worden hiervoor gebruikt en hoe wordt de kwaliteit en de onafhankelijkheid hiervan gewaarborgd?
De testcapaciteit bij NVWA en RIKILT is in totaal 50 monsters per analyselijn per dag. Deze capaciteit is op te schalen door meerdere analyselijnen tegelijk in te zetten.
De kwaliteit is geborgd door het feit dat de labs van de NVWA en het RIKILT beide zijn geaccrediteerd, zie ook het antwoord op vraag 10.
De onafhankelijkheid is geborgd doordat het overheidslaboratoria, of laboratoria aangewezen door de overheid betreft. Op dit moment kunnen alle monsters binnen de aanwezige capaciteit bij NVWA en RIKILT worden geanalyseerd.
Op welke wijze gaat u het aantal vernietigde dieren minimaliseren?
De Europese regelgeving, Richtlijn 96/23/EU, is duidelijk: dieren waarin de verboden stof furazolidon is aangetroffen dienen uit de handel genomen te worden. De NVWA verricht haar werkzaamheden, zoals gebruikelijk, met de hoogst mogelijke zorgvuldigheid, en streeft er naar onnodige vernietiging van dieren te voorkomen.
Hoe kan een agrariër een individuele test aanvragen, welke termijn is hiervoor en hoe duur is de test?
Op het moment dat de ondernemer het besluit van de NVWA krijgt om op basis van de genomen steekproef over te gaan tot het afvoeren en uit de handel nemen van de dieren, krijgt hij de mogelijkheid alle resterende betrokken dieren individueel te bemonsteren onder door de NVWA te stellen voorwaarden. In de voorwaarden wordt ook de termijn genoemd waarbinnen het bedrijf in kwestie moet reageren. Indien hij kiest voor individuele bemonstering, dan geldt de eis dat de test wordt uitgevoerd door een daartoe geaccrediteerd laboratorium voor het betreffende monster en de betreffende analyse. De termijnen daarvan zijn afhankelijk van het soort onderzoek en van het lab waar de monsters worden aangeboden. Kosten voor de analyse zijn afhankelijk van de afspraken die de veehouder maakt met het laboratorium.
Klopt het dat een bedrijf langer op slot blijft bij een individuele test?
In geval van een positieve uitslag van een representatieve steekproef krijgt de ondernemer de keuze om alle dieren direct af te laten voeren of de dieren individueel binnen een bepaalde termijn te laten testen. Als hij ervoor kiest individuele testen te laten uitvoeren, is de lengte van deze procedure afhankelijk van de grootte van het bedrijf en het soort te nemen monsters/testen.
Zijn er nog andere zaken die individueel testen ontmoedigen?
Nee, de veehouder kan op eigen initiatief monsters laten nemen en laten onderzoeken.
Worden bedrijven, die bekend staan als schadehandelaren of restverwerkende bedrijven (opkopers van partijen met schade of partijen waar iets mee mis is), extra gecontroleerd of gerechercheerd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De NVWA houdt toezicht op de diervoedersector. Hierbij wordt een reguliere frequentie gehanteerd van minimaal 1 inspectie per jaar bij productiebedrijven en 1 keer per 2 jaar bij handelsbedrijven. Het betrokken bedrijf stond bij de NVWA bekend als handelsbedrijf en was in 2012 voor het laatst bezocht. Daarnaast voert de NVWA inspectieprojecten uit en deze worden risico gebaseerd ingevuld. In 2014 is voor het domein diervoeders een project gestart dat is gericht op het segment waarbinnen risicovolle partijen worden verhandeld.
Welke controle is er geweest bij Van Kats en de andere betreffende bedrijven?
Zie het antwoord op vraag 16.
Hoeveel recherchecapaciteit van de NVWA wordt er nu ingezet om de omvang van de fraude en mogelijke andere betrokkenen bij de fraude te ontdekken en een eventueel netwerk op te rollen?
Zie het antwoord op vraag 3. Afhankelijk van de fase van het onderzoek fluctueert de inzet van recherchecapaciteit.
In welke mate is er betrokkenheid van het Openbaar Ministerie; doet het onderzoek?
Het strafrechtelijk onderzoek vindt plaats onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM). Het OM heeft hierover ook een persbericht uitgebracht op 25 juli jl.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het voorkomen van hormoonfraude in de veevoersector?
Het kabinet vindt veilig voedsel van cruciaal belang. Zoals ik reeds in mijn brief aan uw Kamer van 31 juli jl. heb aangegeven, zal ik daarom met het bedrijfsleven in gesprek gaan over de ontstane situatie en over het verder doorvoeren van de privaatrechtelijke ketenaansprakelijkheid. Daarbij worden de resultaten van de huidige onderzoeken meegenomen met als doel herhaling van deze problematiek in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen.
Hoe gaat u zich inspannen om de schade op de vervuilende veevoerbedrijven te verhalen?
De kosten van de handhaving (bemonstering en analyse) verhaalt de NVWA op de bedrijven waarop de NVWA handhaaft. De betreffende bedrijven kunnen hun schade privaatrechtelijk verhalen via de wettelijke aansprakelijkheid als zij daartoe aanleiding zien.
Dit is een private verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf, waarin ik niet zal treden. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 31 juli jl. (TK 26 991, nr. 427), zal ik met het bedrijfsleven in gesprek gaan over het verder doorvoeren van de privaatrechtelijke ketenaansprakelijkheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat tot ruiming wordt besloten?
Nee, Europese regelgeving schrijft voor dat positief geteste dieren terstond moeten worden gedood en uit de handel moeten worden genomen.
Het voortbestaan van het onafhankelijke Geneesmiddelenbulletin |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat u aan het bureau Significant de opdracht heeft gegeven het Geneesmiddelenbulletin te evalueren?1
Ja, dit bericht klopt.
Zo ja, wat is precies de onderzoeksopdracht geweest aan Significant? Wat is de bedoeling van dit onderzoek?
Na een zorgvuldige offerteprocedure is in februari dit jaar aan het bureau Significant opdracht gegeven een evaluatie uit te voeren naar het functioneren van het Geneesmiddelenbulletin en het programma MedicijnBalans van het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik. Het bureau Significant is gevraagd antwoord te geven op de volgende vragen:
Het Geneesmiddelenbulletin maakt deel uit van een groter geheel aan voorzieningen op het gebied van objectieve farmacotherapeutische informatieverstrekking die via subsidie van VWS mogelijk wordt gemaakt. Met deze ondersteuning onderstreept VWS het belang van de beschikbaarheid en toegankelijkheid van deze informatie. Deze financiële ondersteuning dient op juiste wijze besteed en verantwoord te worden. Vanuit die verantwoordelijkheid evalueert VWS op gezette tijden de subsidierelaties die ter ondersteuning van het beleid worden onderhouden.
Is naar uw mening het bestaansrecht van het onafhankelijke Geneesmiddelenbulletin in het geding?
In antwoord op vraag 2 is reeds aangegeven dat het Geneesmiddelenbulletin een voorziening is die met behulp van subsidie van het Ministerie van VWS wordt gefinancierd. Logischerwijs dient ook deze subsidierelatie periodiek te worden geëvalueerd. De komst van de evaluatie is overigens bij de subsidietoekenning aan het Geneesmiddelenbulletin in 2010 en in de brief aan uw Kamer van 30 november 2010, Kamernummer 32 568, nr. 1, vergaderjaar 2010–2011, gemeld.
De uitkomst van de evaluatie biedt mij inzicht in de effecten van de subsidie wat mij de mogelijkheid geeft om bij te sturen daar waar dat nodig is. Het bereikte resultaat is hierbij leidend, en niet het bestaansrecht van, in dit geval, het Geneesmiddelenbulletin.
Er is voor mij geen enkele aanleiding om ten aanzien van het Geneesmiddelen-bulletin van deze aanpak af te wijken.
Wilt u het Geneesmiddelenbulletin conform de motie-Van Gerven laten voortbestaan?2 3
Zoals u uit de beantwoording van de voorgaande vragen kunt opmaken, gaat de evaluatie niet over het bestaansrecht van het Geneesmiddelenbulletin, maar over het bereiken van de beoogde beleidsdoelstellingen van VWS met behulp van de subsidie aan (onder andere) het Geneesmiddelenbulletin. Na ontvangst en grondige bestudering van de uitkomsten van de evaluatie door Significant zal ik uw Kamer na het zomerreces per separate brief berichten over mijn visie op de farmacotherapeutische informatievoorziening in het geneesmiddelenbeleid en in het bijzonder de rol van het Ministerie van VWS hierbij. Ik zal in deze brief onder andere aangeven op welke wijze het Geneesmiddelenbulletin past in deze visie voor de toekomst.