De pilot omgevingsmanagement gericht op de aardgaswinning onder de Waddenzee bij Ternaard |
|
Eva Akerboom (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat u een pilot «omgevingsmanagement» bent gestart die gericht is op het betrekken van lokale belanghebbenden bij besluiten over fossiele mijnbouw?
Mijn ambtsvoorganger is in 2016 met een aantal pilots begonnen met het oog op het beter betrekken van omwonenden en andere lokale belangengroepen bij energieprojecten die vallen onder de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Doel van deze pilots is om te experimenteren met instrumenten uit de nieuwe Omgevingswet, in het bijzonder de instrumenten die gericht zijn op participatie. Hierbij worden omwonenden en andere belanghebbenden gericht geïnformeerd en betrokken in de voorbereiding van de besluitvorming. Deze inbreng komt als een expliciet en herkenbaar onderdeel terug in de besluitvorming.
In de brief over omgevingsmanagement van 23 januari 2017 (Kamerstuk 31 239, nr. 211) wordt een overzicht gegeven van deze pilots, en is gemeld dat een van deze pilots gaat over de voorgenomen gaswinning rondom Ternaard. De andere projecten zijn Windpark Zeewolde en de netverbinding Hollandse Kust-Zuid. Op deze manier ontstaat er een goed beeld van de uitdagingen bij verschillende energieprojecten en kunnen er tegelijkertijd over en weer lessen geleerd worden.
Klopt het dat u voor deze pilot de voorgenomen gaswinning onder de Waddenzee vanuit het dorp Ternaard heeft geselecteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat bij deze pilot de colleges van burgemeester en wethouders van de eilandgemeenten niet zijn betrokken? Waarom is dat niet gebeurd? Zullen deze colleges van burgemeester en wethouders alsnog betrokken worden bij de pilot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bij de start van de pilot in Ternaard in 2016 is er een uitnodiging uitgegaan naar de gemeentebesturen in het verwachte effectgebied, met de vraag om deel te nemen en bij te dragen aan de pilot. Het is een afweging van de lokale besturen geweest om wel of niet deel te nemen. De gemeente Ameland heeft gekozen om niet aan de pilot deel te nemen. Er is geregeld contact met alle bij de winning betrokken lokale besturen. Momenteel zijn mij geen signalen bekend dat eilandgemeenten deel zouden willen nemen aan het bestuurlijk overleg. Indien die wens er wel is, dan is daar alle mogelijkheid toe.
Waarom heeft u voor een pilot die gericht is op lokaal draagvlak juist een internationaal erkend UNESCO werelderfgoed uitgekozen?
De gaswinning in Ternaard is uitgekozen als pilot voor omgevingsmanagement omdat juist bij projecten van nationaal en internationaal belang, het lokale belang een zichtbaar en herkenbaar onderdeel van de bestuurlijke afweging moet zijn. Dit onderdeel loopt anders het risico ondergesneeuwd te raken, terwijl het gaat om de mensen die het meest direct leven in en rond het gebied in kwestie.
Kunt u aangeven hoe het nationale en internationale belang van het behoud van de Waddenzee worden meegewogen in deze pilot?
Natuur en milieu is, naast kosten en techniek en omgeving, één van de pijlers voor besluitvorming over de gaswinning bij Ternaard. De effecten op natuur en milieu komen in de besluitvorming terug door het laten uitvoeren van een uitgebreide Milieueffect Rapportage (MER), waar ook het huidige beleid met betrekking tot de Waddenzee onderdeel van is.
Gaswinning onder de Waddenzee vindt plaats met toepassing van het «Hand aan de Kraan»-principe. Dit houdt in dat ik de gaswinning zal beperken of stoppen als dat nodig is om de natuur in het gebied te beschermen. Uitgangspunt is dat de natuurlijke zandtoevoer (sedimentatie) de door de gaswinning veroorzaakte bodemdaling en de zeespiegelstijging kan bijhouden, en dat de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee niet worden aangetast.
Als onderdeel van het «Hand aan de Kraan»-principe wordt de beschikbare gebruiksruimte elke vijf jaar aangepast op basis van een geactualiseerd beleidsscenario voor de zeespiegelstijging. In dit beleidsscenario wordt, op basis van de meest recente meetresultaten en de laatst beschikbare klimaatmodellen, steeds een nieuwe inschatting gemaakt voor de zeespiegelstijging voor de periode van de delfstofwinning.
Bent u bekend met de waarschuwingen van de Deltacommisaris en het Wetterskip Fryslân dat het wad zal verdwijnen als gevolg van de steeds verdere stijging van de zeespiegel? Op welke manier worden deze waarschuwingen meegewogen in de pilot?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u lokaal draagvlak voldoende voor het doorzetten van een mijnbouwproject onder een natuurgebied dat van groot nationaal en internationaal belang is?
Het lokaal draagvlak moet blijken aan het eind van het proces, op het moment dat alle plannen en afspraken, waaronder de gaswinning, in samenhang gepresenteerd worden. Hierbij hebben zowel de initiatiefnemer als het ministerie een open houding ten aanzien van eventuele bezwaren of te stellen beperkingen aan de gaswinning.
Kunnen nationale en internationale belangen uw beslissing over het mijnbouwproject nog doen veranderen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De randvoorwaarden uit de Structuurvisie Waddenzee – aangevuld met de beperkingen voor mijnbouwwerken zoals opgenomen in artikel 7a van de Mijnbouwwet – vormen het kader voor mijn afweging. Ik neem daarbij de aanbevelingen uit het bestuurlijk overleg met de mede-overheden in het gebied nadrukkelijk mee in mijn afweging.
Kan het ontbreken van lokaal draagvlak er toe leiden dat de gaswinning onder de Waddenzee via Ternaard wordt gestopt? Zo ja, bent u bereid de gaswinning te stoppen bij het ontbreken van lokaal draagvlak? Zo nee, welk doel dient de pilot?
Bij het vaststellen van lokaal draagvlak gaat het niet om een eenvoudig ja of nee met betrekking tot de voorgestelde gaswinning. Het omgevingsproces is erop gericht vast te stellen welke ontwikkelingen in het gebied voorzien zijn en in hoeverre de gaswinning deze ontwikkelingen in de weg staat, of ontwikkelingen elkaar kunnen versterken, of dat ontwikkelingen plaatsvinden waar gaswinning geen onderdeel van uitmaakt. Deze informatie betrek ik bij mijn uiteindelijk te maken afweging. Het is onder andere deze benadering die Ternaard een pilot maakt.
Het bericht ‘Rutte in gesprek met Alibaba over Europees distributiecentrum’ |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rutte in gesprek met Alibaba over Europees distributiecentrum»?1
Ja.
Klopt het dat u in augustus een hoge delegatie van het Chinese handelsplatform Alibaba heeft ontvangen? Klopt het dat u de delegatie heeft ontvangen om u hard te maken voor de vestiging van een distributiecentrum in Beek bij het vliegveld Maastricht-Aachen?
Ik kan bevestigen dat er in augustus jl. contact is geweest tussen de Minister-President en vertegenwoordigers van Alibaba. Het kabinet spreekt regelmatig met een groot aantal bedrijven over hun (mogelijke) activiteiten in Nederland. Het is niet aan het kabinet om informatie uit de gesprekken met individuele bedrijven openbaar te maken, omdat deze veelal bedrijfsvertrouwelijk van aard is. Een bedrijf moet er op kunnen rekenen dat informatie die in vertrouwen met de overheid wordt gedeeld ook vertrouwelijk blijft. Ik wil dan ook niet in deze fase speculeren over zaken als de mogelijke grootte, zowel in banen als in oppervlak, van een mogelijke investering.
Klopt het dat het distributiecentrum daar zou kunnen uitgroeien tot 380.000 vierkante meter? Klopt het ook dat er nog niet bekend is hoeveel banen het distributiecentrum zou kunnen opleveren? Deelt u de verwachting van economen dat het waarschijnlijk niet tot veel banen zal leiden, omdat er tegenwoordig heel veel, zo niet alles, geautomatiseerd is in distributiecentra?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er voorstander van dat slechts één handelsplatform mondiaal goederen in 72 uur kan leveren? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat we als kenniseconomie niet op dit soort logistieke giganten moeten focussen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid van de overheid is om de randvoorwaarden en kaders te definiëren, onder meer door wet- en regelgeving over mededinging, waarbinnen bedrijven kunnen opereren. Het is vervolgens aan bedrijven zelf om daarbinnen invulling te geven aan hun bedrijfsmodel, strategie en activiteiten.
Wat worden de milieukosten van de eventuele komst van de Chinese handelsgigant? Hoe intensief zal deze vliegtuigen in gaan zetten? Deelt u de mening dat de komst van het distributiecentrum in alle waarschijnlijkheid de luchtvaart alleen maar verder zal laten groeien? Deelt u de mening dat de komst van dit distributiecentrum niet wenselijk is in het kader van de Nederlandse CO2-reductiedoelen?
Is er zicht op de hoeveelheid extra vliegbewegingen waartoe een dergelijk distributiecentrum zal leiden? Wat betekent dit voor de omwonenden? Is er zicht op de hoeveelheid extra geluidsoverlast die een dergelijk distributiecentrum zal veroorzaken? Wordt er rekening gehouden met het feit dat vrachtvliegtuigen vaak groot, zwaar en oud zijn en daarmee extra vervuilend en lawaaiig? Tot hoeveel extra ultrafijnstof leidt dit en wat betekent dit voor de gezondheid van de omwonenden?
Tot hoeveel extra vrachtwagenbewegingen leidt de potentiële komst van het distributiecentrum in de omgeving en op de omliggende snelwegen? Leidt die tot extra files? Tot hoeveel extra luchtvervuiling leidt die? Wat betekent die voor de gezondheid van de omwonenden?
Worden deze verkeergerelateerde milieueffecten onderzocht en betrokken bij een besluit? Is er voor de vestiging van een dergelijk distributiecentrum een milieueffectrapportage nodig?
Wat doet u met de constateringen en aanbevelingen uit het rapport «Mainports voorbij» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur?3 Deelt u met de Raad de constatering dat Schiphol en de Rotterdamse haven niet langer de motor van de Nederlandse economie vormen en dat een apart «mainportbeleid» daarom niet langer nodig is? Wat doet u met de aanbevelingen uit dit rapport?
Naar aanleiding van het RLI-rapport is er een kabinetsreactie naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 24 691, nr. 127). Ook het huidige kabinet ziet de bepleite samenhang in het advies als ondersteuning van het beleid. Doorzetten van gericht beleid voor de zee- en luchthavens blijft voor het kabinet een belangrijk element in een duurzame ontwikkelstrategie voor Nederland. De mainports vormen een kritische basisinfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van Nederland en zijn een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven die bijdragen aan onze toekomstige economische ontwikkeling. Een goede koppeling tussen de mainports, brainport, greenports, de digitale hub en de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren is van cruciaal belang om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Aangezien er meer factoren zijn die bepalend zijn voor de aantrekkingskracht van Nederland voor vestiging van internationale opererende bedrijven, is het belangrijk de aantrekkingskracht van Nederland in samenhang te blijven bekijken. Kwaliteiten als de aantrekkelijkheid van de woonomgeving worden belangrijker. In het kader van de Luchtvaartnota zal bezien worden wat een optimale mix kan zijn vanuit een brede benadering van welvaart. Het kabinet blijft via de verschillende trajecten inzetten op een verdere versterking van deze ruimtelijk economische samenhang. Daarbij worden alle relevante belangen van betrokken partijen (sector, bewoners, milieu, economie etc.) zorgvuldig gewogen. Specifiek voor Maastricht Aachen Airport geldt dat het kabinet deze niet ziet als nieuwe potentiële mainport. Wel is Maastricht Aachen Airport een belangrijke factor in de ontwikkeling van de regionale economie van Zuid-Limburg en de internationale bereikbaarheid van de Euregio. Ook heeft de luchthaven een belangrijke functie in het faciliteren van vrachtvervoer in Nederland, onder andere ter ondersteuning van Schiphol.
Deelt u de mening dat het, gezien het feit dat mainports in de toekomst steeds minder economische voordelen opleveren en ook grote milieukosten met zich meebrengen, niet verantwoordelijk is om de pijlen te richten op een nieuwe potentiële «mainport» als Maastricht-Aachen Airport? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is er overleg met België over de gevolgen van het potentiële extra vliegverkeer over Nederlands grondgebied – Margraten in het specifiek – in het geval dat het distributiecentrum niet naar Beek maar naar Luik gaat? Zou de potentiële vestiging van het distributiecentrum in Luik een reden zijn om de overeenkomst met België met betrekking tot het overvliegen van Margraten te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is op 31 augustus 2017 geïnformeerd over het overleg dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft met de Belgische overheid en de Belgische luchtverkeersleiding over het beperken van de hinder van vliegverkeer naar de luchthaven van Luik voor het luchtruim boven Eijsden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016 – 2017, Aanhangselnummer 2593). De in 2013 doorgevoerde luchtruimwijziging is gedaan om veiligheidsredenen, welke nog steeds valide zijn. Een heroverweging van de afspraken met België is op dit moment dan ook niet aan de orde. Uw Kamer wordt binnenkort nader geïnformeerd over de voortgang in het dossier Eijsden.
Bent u bereid om de potentiële vestiging van een Europees distributiecentrum in Nederland te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid staat het kabinet positief tegenover investeringen in distributiecentra. In lijn met het regeerakkoord en de doelstellingen van de topsector logistiek, richten we ons daarbij op bedrijven die echt een toegevoegde waarde hebben. Zorgvuldige ruimtelijke inpassing en het gericht accommoderen van bijbehorende goederenstromen zijn daarbij randvoorwaarden. Dit levert Nederland toegevoegde waarde, bijvoorbeeld in termen van logistiek en werkgelegenheid op. Nederland heeft, als het gaat om logistieke activiteiten, van oudsher een toppositie in Europa. Nederland is met zijn unieke geografische ligging, de slimme logistieke sector, de mainports Rotterdam en Schiphol en zijn goede infrastructurele verbindingen met het achterland dé Gateway to Europe. Deze hoogwaardige en efficiënte logistieke functie in Nederland, mede gebaseerd op schaal- en scopevoordelen, biedt voor alle Nederlandse en in Nederland opererende bedrijven een faciliteit voor (internationale) handel en is een belangrijke pijler onder een aantrekkelijk vestigingsplaatsklimaat.
Het kabinet zet met de Topsector Logistiek in op verdere versterking van de internationale concurrentiekracht van Nederland met een pakket samenhangende acties. Het gaat hierbij niet om enkel het vervoeren van meer goederen, maar om dit slim en duurzaam te doen en tegelijkertijd meer te verdienen met een hoogwaardig logistiek systeem. Het gericht afwikkelen van fysieke goederenstromen in Nederland en de meer hoogwaardige logistieke functies (ketenregie) zijn met elkaar verweven.
Het stimuleren van economische sectoren rond de Waddenzee |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Eerste Nationale Toerisme Top: Van de Wallen naar de Wadden»1 en «Noodkreet Waddeneilanden over gaswinning»?2
Ja.
Klopt het dat mede door u deze week de eerste nationale top wordt georganiseerd over de spreiding van toerisme in Nederland onder de noemer «van Wallen naar de Wadden»?
Op 10 oktober jongstleden heeft de eerste Toerisme Top in Deventer plaatsgevonden. De top was een initiatief van de provincie Overijssel en is ondersteund door mijn ministerie. Op deze dag zijn overheden, bedrijfsleven, toeristische organisaties en andere belangstellenden bij elkaar gekomen om gericht te werken aan de uitdagingen en kansen voor de toeristische bestemming Nederland in 2030. De geciteerde kop uit het Dagblad van het Noorden was niet de noemer van deze bijeenkomst.
Bent u bekend met de noodkreet van het Samenwerkingsverband van de Nederlandse eilanden om af te zien van nieuwe aardgaswinningen onder het Werelderfgoed de Waddenzee? Wat was uw antwoord op deze noodkreet van de waddengemeenten?
Deze wens is mij bekend. Mede op basis daarvan is in de per 1 januari 2017 gewijzigde Mijnbouwwet artikel 7a opgenomen, waarin aanvullend op de beperkingen die reeds waren opgenomen in de Structuurvisie Waddenzee, nog nadere beperkingen zijn gesteld aan mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied. Ook in mijn brief van 30 mei jongstleden over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie (Kamerstuk 33 529, nr. 469) ben ik ingegaan op de specifieke randvoorwaarden voor de gaswinning in het Waddengebied. De door het Samenwerkingsverband van de Waddeneilanden geuite vrees dat de gaswinning bij de Waddeneilanden wordt opgeschroefd vanwege het dichtdraaien van de gaskraan in Groningen is – zoals ik heb toegelicht in bovengenoemde Kamerbrief – ongegrond.
Deelt u de analyse van de waddengemeenten dat toerisme de meeste veelbelovende economische sector zal zijn voor veel bedrijven rond de Waddenzee, terwijl er tegelijkertijd veel rekening met de natuur kan worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u aangeven welke programma’s en hoeveel middelen uit uw begroting voor 2019 bestemd zijn voor de stimulering van de toeristische sector rond de Waddenzee? Kunt u ook aangeven welke programma’s en hoeveel middelen uit uw begroting voor 2019 bestemd zijn voor het stimuleren van de mijnbouw (aardgas en zout) onder de Waddenzee?
Op de begroting van mijn ministerie staan geen middelen specifiek voor het stimuleren van de toeristische sector rond de Waddenzee. De in de begroting opgenomen middelen voor toerisme betreffen een jaarlijkse subsidie aan het Nederlandse Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC). Voor de periode 2016–2019 ontvangt NBTC jaarlijks € 8.469.000 (excl. loon- en prijsbijstelling).
Op de begroting van mijn ministerie staan ook geen middelen voor het specifiek stimuleren van gas- en zoutwinning onder de Waddenzee. De Staat participeert wel middels de deelname van EBN voor 40% in de Nederlandse olie- en gaswinning, omdat dit een nationaal belang betreft.
Deelt u de mening dat bij het stimuleren van economische sectoren op de Waddenzee de nadruk zou moeten liggen op toerisme en niet op mijnbouw? Zo nee, waarom niet?
In een dichtbevolkt land als Nederland, met veel economische activiteiten, is een eendimensionale oriëntatie zelden mogelijk. De uitdaging is om verschillende gebruiksdoelen naast elkaar te koesteren.
Het bericht ‘Woningwet blokkeert subsidie voor zonnepanelen voor woningcorporaties’ |
|
Paul Smeulders (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht het bericht «Woningwet blokkeert subsidie voor zonnepanelen voor woningcorporaties»1?
Ja.
Klopt het dat het binnen de regels van de Woningwet niet mogelijk is voor een woningcorporatie om een SDE+ subsidie bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) aan te vragen voor zonnepanelen omdat de energie niet naar de corporatie of de huurders zou gaan, maar naar het energiebedrijf?
Woningcorporaties zijn op grond van de Woningwet niet uitgesloten van het aanvragen van SDE-subsidie en ook de subsidieregeling kent ook geen uitsluiting voor verlening van SDE-subsidie.
De beantwoording op de vraag of corporaties energie mogen leveren aan het energiebedrijf zonder tussenkomst van huurders betrek in het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat het plaatsen van zonnepanelen onder de regels van de huidige Woningwet valt onder «het verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met de bewoning» en dat woningcorporaties die diensten niet mogen leveren aan derden, zoals het energiebedrijf? Deelt u de mening dat woningcorporaties met het plaatsen van zonnepanelen die diensten enkel indirect verlenen aan het energiebedrijf en dat zij vooral een dienst verlenen aan de huurders door hen aan duurzame energie te helpen zonder dat dat hen extra kost?
Het werkdomein van corporaties is beschreven in artikel 45 van de Woningwet.
Het is corporaties binnen de Woningwet toegestaan om diensten te verlenen die rechtstreeks verband houden met de bewoning. In artikel 47 van het Besluit toegelaten instellingen (BTIV) is toegelicht welke diensten daar niet onder vallen. Corporaties mogen geen diensten leveren die door nutsbedrijven geleverd kunnen worden, behalve als dit gebeurt met een voorziening die in of nabij de woongelegenheid aanwezig is. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een installatie voor warmtekoudeopslag of zonnepanelen die gekoppeld zijn aan de woningen of de gemeenschappelijke ruimte.
Het produceren en leveren van elektriciteit aan derden, anders dan overcapaciteit die wordt geleverd aan het net volgend uit het verlenen van een dienst die rechtstreeks verband houdt met de bewoning (conform artikel 47 (1), sub B BTIV), valt niet binnen de beschreven werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting.
Oftewel, corporaties mogen elektriciteit opwekken in of in de nabijheid van woongelegenheden wanneer deze rechtstreeks verband houden met de bewoning.
In de vraag wordt gesteld dat woningcorporaties met het plaatsen van zonnepanelen die diensten enkel indirect verlenen aan het energiebedrijf en dat zij daarmee vooral een dienst verlenen aan de huurders. Op basis van het bovenstaande deel ik dit beeld indien corporaties binnen de wettelijke kaders blijven en zonnepanelen plaatsen als dienst die rechtstreeks verband houdt met de bewoning. Daarnaast wordt gesteld dat er geen extra kosten voor huurders aan verbonden zijn. Het plaatsen van zonnepanelen brengt echter kosten met zich mee die door de corporatie (en daarmee alle huurders van die corporatie) of door doorberekening door de betrokken huurders moeten worden gedragen. Dit is een afweging die elke corporatie individueel maakt. De keuze om de kosten voor het plaatsen van zonnepanelen al dan niet door te berekenen in de huur of servicekosten is afhankelijk van meerdere factoren, onder andere de beschikbare bestedingsruimte van een corporatie.
Deelt u de mening dat woningcorporaties een zeer grote rol kunnen spelen in de energietransitie? Deelt u dan ook de mening dat de huidige regeling de energietransitie in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsappreciatie2 van de voorstellen voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord heeft het kabinet aangegeven dat corporaties een belangrijke rol spelen bij het aanjagen van de transitie in de gebouwde omgeving en dat hun opgave in lijn moet zijn met de beschikbare middelen. Daarnaast zijn er wettelijke beperkingen in de activiteiten die corporaties mogen. Onderdeel van de gesprekken aan de Klimaattafel Gebouwde Omgeving zijn eventuele belemmeringen in de huidige wet- en regelgeving.
Bent u bereid om dit probleem verder te onderzoeken en artikel 45(2), sub c van de Woningwet aan te passen?
De evaluatie van de herziene Woningwet wordt op dit moment afgerond. Ik verwacht deze voor het eind van dit jaar naar uw Kamer te versturen. In het kader van deze evaluatie kijk ik niet alleen terug, maar ook vooruit naar de toekomstbestendigheid van de Woningwet en specifiek op dit punt of er onwenselijke belemmeringen bestaan voor corporaties om te verduurzamen. Daarbij worden ook de Autoriteit woningcorporaties en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw betrokken. Zij kijken vanuit hun rol als respectievelijk toezichthouder en borger naar de mogelijke bedrijfsvoeringsrisico’s en een zorgvuldige inzet van het maatschappelijke vermogen.
Het bericht ‘Digitalisering van stroomnet loopt gevaar’ |
|
Paul Smeulders (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Digitalisering van stroomnet loopt gevaar», waarin staat dat een gebrek aan personeel de digitalisering van het elektriciteitsnet in gevaar brengt, wat de omslag naar groene energie ondermijnt?1
Ja.
Erkent u de signalen van de netbeheerders over het dreigende tekort van technisch personeel? Welke maatregelen heeft u getroffen om dit tekort op te lossen? Hoe raakt dit probleem andere sectoren zoals de installatiebranche? Hoe wordt dit vraagstuk opgepakt bij het Klimaatakkoord?
Ja, ik herken de signalen van de netbeheerders. Uit verschillende studies blijkt dat voor technische beroepen het al langer lastig is om voldoende goed opgeleid personeel te vinden, ook in tijden van crisis. Door de economische groei is de urgentie van het probleem voor technische beroepen alleen maar toegenomen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer op 15 juni jl. geïnformeerd over de aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt die focust op het verbeteren van de structurele werking van de arbeidsmarkt.2 Ten aanzien van de technieksector heeft het kabinet in het regeerakkoord afgesproken om het Techniekpact voort te zetten. Op 18 juni jl. heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over de vernieuwde inzet van de partners van het Techniekpact (Kamerstuk 32 637, nr. 320). Langs de lijnen Kiezen voor Techniek, Leren in Techniek en Werken in Techniek werken meer dan 60 partners aan het terugdringen van het tekort aan technisch personeel. Met de vernieuwde inzet is focus en richting aangebracht in de acties, zodat we versneld collectief resultaten kunnen boeken. Eén van de afspraken is dat in de uitwerking van de acties van het Techniekpact de verbinding zowel wordt gezocht met het groeivermogen van de Nederlandse economie, als met maatschappelijke opgaven en de toepassing van technologie. Hierbij wordt de duurzaamheidsopgave en het Klimaatakkoord uitdrukkelijk genoemd.
In verschillende acties zien we klimaat en energie uitdrukkelijk terugkomen. Zo is er bijvoorbeeld het Centre of Expertise SEECE rondom de Hogeschool Arnhem Nijmegen.3 En in het recent gestarte beleidsexperiment MKB Idee is er eveneens een aparte categorie voor de klimaat- en energietransitie.4. Onlangs zijn 20 roc’s en aoc’s gestart met «De Uitdaging» voor klimaat en energie. De kopgroep van roc’s gaat samenwerken met bedrijven, branches en hbo Centres of expertise. Op deze manier is het mogelijk om snel kennis uit te wisselen en in te zetten in het onderwijs, ook voor werkenden.5
Ook voor het Klimaatakkoord is de beschikbaarheid van voldoende goed opgeleide mensen belangrijk. Om die reden is de Taakgroep Arbeidsmarkt en scholing in het leven geroepen. De taakgroep Arbeidsmarkt en scholing adviseert de sectortafels en het Klimaatberaad vanuit een integraal kader over afspraken en uitvoeringsprogramma’s en draagt structurele oplossingen aan. Het integraal kader is gebaseerd op het SER-advies «Energietransitie en werkgelegenheid: Kansen voor een duurzame toekomst». In de kabinetsappreciatie van voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord die op 5 oktober jl. naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 220) wordt nader ingegaan op de taakgroep.
Is er voldoende samenwerking met gemeenten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in de verschillende arbeidsmarktregio’s om dit probleem gezamenlijk op te pakken? Zo nee, wat gaat u doen om de samenwerking te verstevigen? Wat zijn de obstakels waar de verschillende partijen tegenaan lopen? Bent u bereid om aan te dringen bij de arbeidsmarktregio’s op prioritering voor onder meer de technische sector en de energietransitie?
Gemeenten en UWV hebben een wettelijke verantwoordelijkheid om samen te werken op het gebied van de regionale werkgeversdienstverlening. Dit doen zij op arbeidsmarktregio-niveau vanuit de regionale Werkgeverservicepunten. In 2016 heeft de Inspectie SZW geconstateerd dat er nog stappen gezet kunnen worden om de werkgeversdienstverlening verder te versterken («Werk aan de … Uitvoering», Inspectie SZW, 2016). In dit rapport is een analyse opgenomen van de knelpunten die hierbij een rol spelen. Sinds het moment van publicatie van het inspectierapport zijn er al stappen gezet, maar we zijn er nog niet. In haar brief van 7 september jl. getiteld «Breed offensief om meer mensen met een beperking aan werk te helpen» (Kamerstuk, 34 352, nr. 115), heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dan ook aangekondigd dat zij dit najaar nog zal komen met concrete plannen om te stimuleren dat er een herkenbaar werkgeversservicepunt komt in de arbeidsmarktregio dat de matching tussen werkzoekenden en werkgevers beter van de grond moet krijgen. Bij de uitvoering van het Techniekpact zijn de regionale partners essentieel voor het behalen van succes. Zij zijn in staat om acties te ontplooien die het best passen bij waar in de eigen regio de meeste behoefte aan is. In het vernieuwde Techniekpact is afgesproken dat het o.a. verbonden moet worden met de duurzaamheidsopgave en het Klimaatakkoord. Regionale partijen hebben, als één van de ondertekenaars van het Techniekpact, zich daar al aan gecommitteerd.
Is er onderzoek gedaan naar de potentie bij de groep statushouders om het tekort aan technisch personeel, specifieker het tekort rondom digitalisering van het stroomnet, op te lossen? Is in kaart gebracht hoeveel van deze mensen een technische achtergrond hebben en aan de slag kunnen in de technische sector? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek uit te laten voeren?
Op 30 maart jl. is uw Kamer geïnformeerd over het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA)6. Dit programma heeft tot doel de achterblijvende arbeidsmarktpositie van Nederlanders met een migratieachtergrond te verbeteren. Hierbij is ook aandacht voor de groep asielstatushouders, omdat asielstatushouders veel te vaak en te lang in de bijstand zitten. Vanuit VIA wordt gedurende deze kabinetsperiode vooral ingezet op beleidsontwikkeling, omdat op dit moment onvoldoende bekend is welke interventies effectief zijn om personen met een migratieachtergrond naar werk te krijgen. Er worden onder meer een aantal (meerjarige) experimenten opgestart, waarbij monitoring en evaluatie van deze experimenten een essentieel onderdeel is van het programma, om zodoende op langere termijn de (succesvolle onderdelen van de) experimenten breder uit te kunnen rollen. Eén van de experimenten die op dit moment worden verkend, focust op een combinatie van leren en werken en heeft tot doel om te onderzoeken of en hoe dergelijke combinaties het mogelijk maken om een groter aantal matches te creëren tussen werkzoekenden met een niet-westerse migratieachtergrond en werkgevers in tekortsectoren. Bij het maken van dergelijke matches zal aandacht zijn voor de opleidingsachtergrond, werkervaring en interesses van de asielstatushouder. Ook is specifieke aandacht gewenst voor beroepen waarin de beheersing van de Nederlandse taal, en met name het jargon op de werkvloer, om extra investeringen vraagt. Dit speelt ook een rol sommige technische beroepen, bijvoorbeeld met het oog op veiligheid.
Overigens is het goed om te realiseren dat asielstatushouders vooral in de beginperiode in Nederland niet alleen gefocust zijn op werk, en daarnaast specifieke uitdagingen kennen om te slagen op de arbeidsmarkt. Veel asielstatushouders zijn in het begin druk met het regelen van gezinshereniging. Daarnaast hebben veel asielstatushouders last van psychologische problemen door bijvoorbeeld traumatische ervaringen in het herkomstland, wat arbeidsmarktparticipatie bemoeilijkt7. Verder is in de beginjaren sprake van een taalachterstand en zijn asielstatushouders veelal druk met inburgering. In het huidige inburgeringsstelsel is inburgering soms moeilijk te combineren met werk8. Het inburgeringsstelsel wordt op dit moment herzien. Eén van de doelen voor het nieuwe stelsel is om de mogelijkheid van de combinatie inburgering en werk te verbeteren en te stimuleren9.
Is in kaart gebracht welke mogelijke obstakels er zijn voor statushouders met een technische achtergrond om aan de slag te gaan in de technische sector? Zo ja, wat zijn deze obstakels en wat is gedaan om deze obstakels op te lossen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de samenwerking met UNETO-VNI om 6000 technici op te leiden voor warmtepomptechniek buitengewoon succesvol is en de verwachting hierover positief is bijgesteld? Kan een vergelijkbaar project voor de digitalisering van de energievoorziening worden opgezet?
In september jl. is in de Green Deal Warmtepompen vastgelegd om de komende 5 jaar 6.000 monteurs op te leiden om te werken met warmtepompen. Sinds de opening van het eerste praktijklokaal begin september in Groningen zijn 6 van de beoogde 9 locaties geopend. Het is de verwachting dat in januari 2019 alle 9 locaties operationeel zijn.
In 2018 volgen ruim 900 technici de verschillende warmtepompopleidingen op de praktijklocaties. Daarvan hebben er 300 de cursus inmiddels afgerond; voor nog eens 600 geldt dat per einde 2018. UNETO-VNI verwacht in 2019 nog eens 3.000 technici voor warmtepomptechnieken op te leiden. Op basis hiervan heeft UNETO-VNI aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) meegedeeld dat ze verwachten tussen de 9.500 en 13.000 warmtepompmonteurs te hebben opgeleid als de Green Deal afloopt.
Inherent aan de aanpak van Green Deals is maatschappelijke behoefte. Als er maatschappelijke organisaties en/of bedrijven zijn die op het gebied van digitalisering van de energievoorziening een Green Deal willen initiëren, dan staat de deur bij EZK daar altijd open om daarover in gesprek te gaan.
Het artikel ‘Levensduurverlenging kerncentrale Borssele in strijd met verdrag van Aarhus’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Levensduurverlenging kerncentrale Borssele in strijd met verdrag van Aarhus», waarin de uitspraak van de commissie-Aarhus omschreven staat en waaruit blijkt dat er onvoldoende inspraak is geweest bij de beslissingen rondom kerncentrale Borssele?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland, gezien de uitspraak van de commissie-Aarhus, op dit moment niet aan het Verdrag van Aarhus voldoet? Zo nee, waarom niet?
Nee. De bevindingen van het Aarhus-comité gaan specifiek over de besluitvorming met betrekking tot de ontwerpbedrijfsduurverlenging van Borssele. Er is geen reden om aan te nemen dat Nederland in algemene zin niet aan de bepalingen van het Verdrag van Aarhus voldoet. Het Verdrag gaat over toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, en daarbij horende specifieke verplichtingen. Nederland heeft voor de naleving van het Verdrag van Aarhus de EU-regelgeving geïmplementeerd die dient ter uitvoering van dit verdrag. Bij dit verdrag is immers ook de EU partij. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat Nederland die regelgeving, welke onder meer is geïmplementeerd in de Algemene wet bestuursrecht en de Kernenergiewet en de daarop gebaseerde regelgeving, niet juist uitvoert. Dit is tot nu toe ook de lijn van de nationale rechter. Specifiek wijs ik hierbij naar de uitspraken van de Raad van State2 die in beroepen over de recente vergunningprocedures bij Borssele heeft beslist dat niet in strijd met het Verdrag van Aarhus of het Verdrag van Espoo is gehandeld. Op deze uitspraken wordt in het antwoord op vraag 4 nader ingegaan.
De uiteindelijke beslissing over de bevindingen van het comité inzake de levensduurverlenging Borssele zal in 2021 worden genomen door de bijeenkomst van partijen (Meeting of the Parties (MOP)). Indien bekrachtigd, is deze beslissing formeel niet juridisch bindend. Zo’n beslissing heeft geen rechtsgevolgen voor reeds genomen besluiten en ziet op de toekomst. Uiteraard neemt Nederland als Verdragspartij de beslissingen op grond van het Aarhus-verdrag wel serieus. Daarom zal ik de komende maanden nog bestuderen of er aanvullende (wettelijke) maatregelen getroffen moeten worden om inspraak van burgers te vergroten in aanvulling op de bestaande mogelijkheden van wettelijke inspraak en internetconsultatie.
Kunt u zich vinden in de kritiekpunten van de commissie-Aarhus? Zo ja, wat gaat u met deze aanbevelingen doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 gesteld, zie ik geen reden om aan te nemen dat Nederland in algemene zin niet aan het verdrag van Aarhus voldoet. De bevindingen van het Aarhus comité worden nu nader bestudeerd. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Waarom is destijds de inspraak rondom de kerncentrale Borssele niet adequaat geregeld, zodat deze uitspraak van de commissie-Aarhus voorkomen had kunnen worden? Waarom is rondom het sluiten van het convenant met EPZ niet voldoende inspraak georganiseerd? Waarom is er rond de tienjarige veiligheidsanalyse in 2013 geen milieueffectenrapportage gedaan?
De inspraak bij de besluitvorming rond de kerncentrale Borssele is geregeld conform de Nederlandse wet- en regelgeving, waarin onder meer de internationale verdragen en Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd.
Bij het sluiten van het Convenant in 2006, zijn de relevante partijen betrokken geweest en is steun van het parlement verkregen. Bij de daarop volgende wetswijziging in 2010 (waarbij de uiterlijke sluitingsdatum bepaald werd op 31 december 2033) zijn de voorgeschreven parlementaire procedures gevolgd.
Bij de aanpassing van de vergunning in 2013 ging het om de actualisatie van het Veiligheidsrapport. In het oorspronkelijke, aan de vergunning gekoppelde Veiligheidsrapport uit 1973 was de onderbouwing van de veiligheid van de Kerncentrale Borssele gegeven tot 40 jaar bedrijfsvoering (tot eind 2013). De exploitatieduur (geldigheid van de vergunning) van de kerncentrale Borssele was oorspronkelijke vergund voor onbepaalde tijd en werd later in 2006 en 2010 bij Convenant respectievelijk wet beperkt tot uiterlijk 31 december 2033. In het nieuwe Veiligheidsrapport werd aangetoond dat de installatie na 2013 (tot tenminste einde 2033) nog steeds aan de gestelde eisen kon voldoen. De ontwerpbedrijfsduur (de duur van bedrijfsvoering waarvoor de veiligheid aangetoond is) werd in 2013 in lijn daarmee in het Veiligheidsrapport aangepast. Er was daarbij geen sprake van feitelijke wijzigingen of uitbreidingen van de Kerncentrale Borssele en ook niet van de vergunde exploitatieduur. Dit heeft toentertijd geleid tot de afweging dat er geen noodzaak was voor een milieueffectrapport. De voor dergelijke vergunningen voorgeschreven procedures tot inspraak zijn gevolgd. Tevens heeft de Raad van State destijds3 geoordeeld dat niet in strijd met het Verdrag van Espoo is gehandeld door geen milieueffectrapport te eisen. Deze vergunning is met de uitspraak van de Raad van State in 2014 onherroepelijk geworden. In de uitspraak van 2018 over de revisievergunning is dit door de Raad van State bevestigd.
Ten behoeve van de revisievergunning over de veiligheidsmaatregelen, die volgden uit de 10-jaarlijkse evaluatie en de stresstest, is geen milieueffectrapport gemaakt. Uit de in 2015 uitgevoerde milieueffectbeoordeling volgde namelijk dat van de voorgestelde maatregelen geen belangrijke nadelige milieueffecten te verwachten waren. De Raad van State heeft in de uitspraak van 2 mei 2018 bevestigd dat de Minister niet in strijd met de wet heeft gehandeld door geen milieueffectrapport te eisen.
Bent u bereid zo snel mogelijk een milieueffectenrapportage uit te voeren over kerncentrale Borssele? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt hierbij expliciet de mogelijkheid om de kerncentrale te sluiten opengelaten?
Ik merk allereerst op dat het Aarhus verdrag niet over de plicht tot milieueffectrapportage gaat. Dit overweegt het Aarhus comité zelf ook expliciet in de recente bevindingen. Verder ziet de aanbeveling van het comité alleen op toekomstige beslissingen omtrent de duur van nucleaire activiteiten. Er is dan ook geen reden om op basis van deze bevindingen terug te komen op de inmiddels onherroepelijk geworden vergunning uit 2013, of om een milieueffectrapport (MER) te laten uitvoeren. De afweging dat er geen MER gemaakt hoefde te worden is genomen conform het huidige wettelijke kader, hetgeen door de Raad van State is bevestigd. Het wettelijke kader wordt met name gevormd door de Kernenergiewet en de daarbij behorende wetgeving (met name het Besluit milieueffectrapportage).
Overigens is besluitvorming rondom vergunningverlening, toezicht en handhaving van nucleaire activiteiten thans een onafhankelijke bevoegdheid van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). De besluitvorming daarover omvat ook de afweging of een MER moet worden gemaakt.
De uiterlijke sluitingsdatum van de Kerncentrale Borssele is vastgelegd in het Convenant Kerncentrale Borssele en de Kernenergiewet en bepaald op 31 december 2033. Een discussie over een eerdere sluitingsdatum zal op grond van de Kernenergiewet alleen kunnen ontstaan indien op basis van overwegingen van nucleaire veiligheid of stralingsbescherming sluiting aan de orde zou zijn. De ANVS ziet daarop toe.
Deelt u de analyse van de commissie-Aarhus dat het ondenkbaar is dat de exploitatie van een kerncentrale kan worden verlengd van 40 tot 60 jaar zonder dat er aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden? Zo nee, hoe kunt u dit onderbouwen?
Ik ben het ermee eens dat bij de verlenging van de exploitatieduur van een kerncentrale met 20 jaar milieueffecten kunnen optreden.
Het bevoegd gezag moet echter per geval beoordelen of de voorgestelde vergunningwijzigingen belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben, zoals wettelijk bepaald. Zoals in het antwoord op vraag 4 gesteld, ging de aanpassing van de vergunning van Borssele in 2013 niet om een verlenging van de exploitatieduur, maar om de actualisatie van het veiligheidsrapport.
Is het waar dat de voorwaarde dat Borssele bij de 25% veiligste kerncentrales van dat type moet behoren niet opnieuw is getoetst? Is het waar dat het tweede rapport hierover in september van dit jaar verschenen had moeten zijn? Zo ja, waarom is er nog niet opnieuw getoetst? Is het waar dat hiermee niet wordt voldaan aan het convenant tussen de eigenaren van de kerncentrale en het Rijk?
Artikel 4.2 van het Convenant Kerncentrale Borssele bevat de zogenaamde safety-benchmark afspraak. Deze afspraak houdt in dat EPZ ervoor zorgt dat de KCB blijft behoren tot de 25% veiligste watergekoelde en watergemodereerde vermogensreactoren in de Europese Unie, de Verenigde Staten van Amerika en Canada. De taak om vast te stellen of EPZ hieraan voldoet, is opgedragen aan de Commissie Benchmark, ingesteld door de convenantspartijen. De leden van de Commissie zijn internationale deskundigen op het terrein van nucleaire veiligheid en opereren onafhankelijk van de convenantspartijen. In het instellingbesluit is bepaald dat de Commissie iedere vijf jaar een oordeel opstelt over de benchmark, voor het eerst in 2013. Het oordeel van de commissie is openbaar. Het eerste rapport is inderdaad in 2013 gepubliceerd, en ik verwacht het tweede nog voor het eind van dit jaar. Zodra ik het rapport van de Commissie heb ontvangen zal ik u informeren.
Het lekken van gif door de NAM in Farmsum |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat er gedurende vele dagen vele omwonenden blootgesteld zijn aan het giftige aardgascondensaat?1 Waarom heeft het zo lang geduurd voordat duidelijk was dat het om dit giftige product ging?
De mate waarin omwonenden zijn blootgesteld aan dampen afkomstig van het gelekte aardgascondensaat lijkt beperkt te zijn geweest. De brandweer heeft op zondag 7 oktober 2018 op enkele locaties benzeen metingen verricht. De metingen in de openbare ruimte varieerden van 0,3 ppm tot 20 ppm. Het RIVM adviseert actief te communiceren bij een waarde van 30,7 ppm. Dit is de waarde waarbij de luchtconcentratie met grote waarschijnlijkheid door de blootgestelde bevolking als hinderlijk wordt waargenomen, of waarboven lichte gezondheidseffecten mogelijk zijn.
Het incident zelf en het feit dat de oorzaak van de lekkage pas na enkele dagen is ontdekt, zijn ongewenst. SodM heeft het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. NAM heeft maatregelen opgelegd gekregen over haar werkwijze, systemen en procedures waarmee lekkages moeten worden voorkomen. SodM ziet erop toe dat de maatregelen geïmplementeerd worden. Op die manier wordt de kans op een vergelijkbaar incident geminimaliseerd.
In de periode 5 tot 8 oktober 2018 heeft de NAM op het eigen terrein en daarbuiten verschillende monsters genomen en analyses uitgevoerd. De door de NAM op 5 oktober 2018 genomen watermonsters uit het riool op het tankenpark hebben geen aardgascondensaat aangetoond. Op 7 oktober 2018 heeft de NAM monsters genomen uit een rioolput nabij het Duurswold kanaal. Op maandag 8 oktober 2018 heeft de NAM aan SodM gerapporteerd dat in deze monsters aardgascondensaat is aangetoond.
Wanneer heeft er voor het laatst inspectie door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op het NAM-tankenpark plaatsgevonden? Wat was op die datum het oordeel van het SodM? Hoe waren de veiligheidsmaatregelen van de NAM toen? Hoe werden die uitgevoerd? Hoe zijn de veiligheidsmaatregelen nu? Zijn die aangepast?
De laatste inspectie van SodM op het tankenpark heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2018. Het betrof een gezamenlijke inspectie met de Veiligheidsregio Groningen (Brandweer). Tijdens de inspectie is onder andere aandacht besteed aan het functioneren van veiligheidsapparatuur zoals noodgeneratoren, brandblusdiesels, noodstop en het blussysteem. Hierbij is geconstateerd dat deze afdoende periodiek getest en onderhouden worden. Tijdens deze inspectie zijn geen overtredingen geconstateerd.
Waarom is het tankenpark geen BRZO-bedrijf (bedrijven vallend onder het Besluit risico's zware ongevallen)zodat er BRZO-inspecties door de provincie plaats kunnen vinden?
Het Besluit Risico Zware Ongevallen 2015 (BRZO) komt voort uit de Europese Richtlijn 2012/18/EU, ook wel bekend als de Seveso III Richtlijn. Binnen de Europese Unie is besloten om deze Richtlijn niet van toepassing te laten zijn op mijnbouwwerken met uitzondering van mijnbouwwerken waar ondergronds gas wordt opgeslagen. Dit is de reden dat onder andere de locaties Norg UGS en Grijpskerk UGS wel onder het regime van het BRZO vallen, maar het tankenpark niet.
Voor mijnbouwwerken zoals het tankenpark gelden met het BRZO vergelijkbare eisen. In het kader van het BRZO dient een veiligheidsrapport opgesteld te worden, waarin de risico’s en de beheersmaatregelen beschreven dienen te worden. Het veiligheidsrapport moet iedere vijf jaar door de onderneming geactualiseerd worden en bij het bevoegd gezag worden ingediend. In plaats van een veiligheidsrapport moet voor mijnbouwwerken een Rapport inzake grote gevaren (RiGG) opgesteld worden. In dit document zijn eveneens de interne en externe risico’s van de installatie en de beheersmaatregelen hiervoor beschreven. Het RiGG moet ook iedere 5 jaar geactualiseerd en ingediend worden. Op het tankenpark vinden ook gezamenlijke inspecties met de brandweer plaats. Deze worden onder andere uitgevoerd door gecertificeerde BRZO-inspecteurs van SodM. De locatie is op 22 januari 2016 en op 3 augustus 2018 samen met de Veiligheidsregio Groningen (Brandweer) geïnspecteerd.
Gaat u de NAM, die al vele verwoestingen in de provincie op haar naam heeft staan, onder verscherpt toezicht plaatsen? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen en de NAM zwaar te beboeten of (tijdelijk) te sluiten?
Het tankenpark staat momenteel onder verscherpt toezicht. SodM heeft de NAM een aantal maatregelen opgelegd. De toezichthouder heeft ook geverifieerd dat deze maatregelen zijn uitgevoerd. Op dit moment is er daarom geen aanleiding om het tankenpark (tijdelijk) te sluiten. Het verscherpte toezicht blijft in ieder geval van kracht gedurende het onderzoek van SodM. Het strafrechtelijk onderzoek wordt geleid door het Openbaar Ministerie. Daarover kan ik geen mededelingen doen.
Waarom heeft een rioolput op een terrein waar met dergelijke giftige stoffen wordt gewerkt een open verbinding met het oppervlaktewater?
De calamiteitenbak van het tankenpark had een aansluiting op het bovengenoemde riool om tijdens uitzonderlijke scenario’s vloeistoffen af te voeren. Het gaat dan met name over het afvoeren van bluswater tijdens een brand. De calamiteitenbak moet al het bluswater dat verwacht wordt bij het blussen van een brand op kunnen vangen. Indien de hoeveelheid bluswater groter is dan verwacht en ook niet snel genoeg met opgeroepen vrachtwagens kan worden afgevoerd, was het ontwerp om het teveel aan bluswater in het riool te laten lopen. Daarmee zou dan het overlopen van de calamiteitenbak op de locatie worden voorkomen. Uit de bovengenoemde onderzoeken zal blijken of en welke maatregelen aanvullend genomen moeten worden om een dergelijk incident in de toekomst te voorkomen.
Bevat het aardgascondensaatlekkage kwik, benzeen, tolueen, ethyleen en xyleen? Zijn deze stoffen achtergebleven in het rioolstelsel van Farmsum? Zo ja, hoeveel van deze stoffen zijn achtergebleven? Welke gevolgen heeft dit voor de volksgezondheid?
Aardgascondensaat is een mengsel van verschillende stoffen. Deze stoffen condenseren uit het gewonnen aardgas als gevolg van de druk- en temperatuurverlaging bij de gasbehandeling. Het aardgascondensaat bevat met name koolwaterstoffen, zoals pentaan, hexaan, cyclohexaan, benzeen, heptaan, tolueen, octaan, ethylbenzeen, xyleen en ook langere koolwaterstoffen. Het bevat ook een klein gehalte kwik. Aardgascondensaat is een waardevol product. Het wordt in een raffinaderij verder verwerkt tot grondstof of brandstof.
Van de 30 m3 gelekte vloeistof is 1 m3 in het rioolstelsel achtergebleven en 29 m3 in het oppervlaktewater terechtgekomen. Het deel dat in het riool is achtergebleven is weggepompt en verwerkt. Het riool is daarna gereinigd en na toestemming van het Waterschap en de gemeente Delfzijl op 31 oktober 2018 weer in gebruik genomen. Op plaatsen waar het rioolstelsel in slechte staat is, wordt onderzocht of de bodem daar plaatselijk verontreinigd is met aardgascondensaat.
Het deel van het aardgascondensaat dat in het oppervlaktewater terecht is gekomen is zoveel mogelijk opgeruimd. In de beantwoording van vraag 1 ben ik ingegaan op de gevolgen voor de volksgezondheid.
Zijn de aanwezige hulpdiensten die het gif hebben verwijderd en de betrokken inspecteurs blootgesteld aan kwik, benzeen, tolueen, ethyleen en/of xyleen of zijn zij onderzocht op blootstelling aan deze stoffen?
De brandweer heeft op verzoek van het waterschap de verontreiniging ingedamd met een drijvende barrière (zogeheten oilbooms). Ook zijn er op verzoek van de gemeente Delfzijl door de brandweer metingen verricht. Het is niet uit te sluiten dat enkele brandweerlieden zijn blootgesteld aan giftige stoffen maar uitgaande van de metingen is het een blootstelling geweest met beperkte doses en beperkte duur. Er hebben zich geen brandweermensen bij de bedrijfsarts gemeld met klachten. Volgens de brandweer is er geen aanleiding geweest om haar eigen mensen te onderzoeken naar aanleiding van deze blootstelling. Werknemers van het Waterschap, gemeente Delfzijl en de Omgevingsdienst Groningen hebben melding gemaakt van lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en last van de ogen. De gemeente Delfzijl heeft besloten om haar medewerkers een preventief bloedonderzoek aan te bieden.
Hoeveel incidenten zijn er de afgelopen vier jaar gemeld op het NAM-tankenpark of bij het transport van stoffen afkomstig van dit park? Op welke data vonden deze incidenten plaats?
Er zijn in de afgelopen vier jaar negen ongewone voorvallen (inclusief de lekkage van 2 oktober 2018) gemeld aan SodM, zie de onderstaande tabel.
Melding
Datum melding SodM
Datum voorval
1
Vallend object
4 juni 2014
3 juni 2015
2
Stroomstoring
24 juli 2015
24 juli 2015
3
(oude) dieselverontreiniging waargenomen
24 oktober 2016
31 maart 2016
4
Lekkage bluswatersysteem
16 augustus 2016
16 augustus 2016
5
Aantreffen asbest pakkingen
30 september 20161
22 september 2016
6
Onverwacht afgaan brandalarm (geen brand)
20 november 2016
20 november 2016
7
Lekkage op verladingsboot van derden
9 augustus 2017
9 augustus 2017
8
Gasemissie naar atmosfeer
9 augustus 20181
2 augustus 2018
9
Lekkage via riool naar oppervlaktewater
6 oktober 2018
2 oktober 2018
Melding aan SodM d.m.v. weekmelding
Hoe ziet de bemensing op het tankenpark er 24 uur per week uit? Zijn er momenten dat er niemand aanwezig is bij bijvoorbeeld de lekbakken met condensaat?
Het proces op het tankenpark wordt 24 uur per dag bestuurd en bewaakt vanuit de controlekamer van de NAM in Hoogezand. Voor het incident van 2 oktober 2018 werd het tankenpark van maandag tot vrijdag van 07:45 tot 16:15 uur bemenst.
De lekkage van 2 oktober 2018 is voor SodM de aanleiding geweest om extra veiligheidsvoorzieningen te eisen. Een van deze voorzieningen is de continue (24 uur per dag en zeven dagen per week) bemensing van het tankenpark. Na afronding van het bestuursrechtelijk onderzoek zal besloten worden of deze maatregel permanent van toepassing wordt.
Heeft de NAM een noodscenario wanneer blijkt dat het tankenpark langdurig stilgelegd moet worden en de gaswinning dus moet stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NAM heeft een noodplan indien door onvoorziene omstandigheden het tankenpark niet beschikbaar is. De scenario’s in dit plan betreffen onder andere het niet beschikbaar zijn van de controlekamer, de jetty en de losstraten. In de beschreven scenario’s hoeft de gaswinning niet gestopt te worden.
Houdt de lekkage verband met het recent aanleggen van een nieuwe aardgascondensaatleiding of de aanwezigheid van oude niet meer in gebruik zijnde leidingen onder het terrein?
Nee, de lekkage is niet afkomstig uit oude leidingen. De nieuwe aardgascondensaatleiding speelt ook geen rol in dit incident. Deze nieuwe leiding is nog niet op het systeem aangesloten.
Hoe groot was de condensaatstroom de afgelopen jaren? Hoeveel condensaat verwacht de NAM nog in het tankenpark te verwerken tot de gaswinning is beëindigd?
Het aardgascondensaat dat wordt verwerkt en opgeslagen in het tankenpark is afkomstig van het Groningen gasveld, de zogenoemde kleine gasvelden en de ondergrondse gasopslagen. In de periode begin 2011 tot oktober 2018 betrof de aardgascondensaatstroom circa 838.823 m3. De NAM heeft aangegeven dat men tot aan het einde van de door de NAM bedreven gaswinning op land (Groningen gasveld en de overige gasvelden) verwacht nog circa 703.509 m3 aardgascondensaat te verwerken.
Hoe gaat u de gezondheid van omwonenden in de gaten houden? Wat gaat u voor deze mensen betekenen?
De toezichthouder ziet namens mij toe op de veiligheid van mens en milieu. Aardgascondensaat is een gevaarlijke stof en lekkages daarvan zijn niet toegestaan. Bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, moeten de veiligheid waarborgen, zowel voor hun werknemers als voor de omgeving.
SodM heeft het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. De NAM heeft maatregelen opgelegd gekregen over haar werkwijze, systemen en procedures waarmee lekkages moeten worden voorkomen. SodM ziet erop toe dat de maatregelen geïmplementeerd worden. Op die manier wordt de kans op een vergelijkbaar incident geminimaliseerd.
De toezichthouder spreekt de NAM ook aan op de samenwerking met de veiligheidsregio, waterschap en het lokale gezag. In het geval van een incident is adequaat handelen, het tijdig informeren en samenwerken met de veiligheidsregio, het waterschap en het lokale gezag van belang om de gezondheid van omwonenden en medewerkers te beschermen.
Bedrijfsovernames en de stakingsgolf bij AkzoNobel |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de recente reeks van stakingen bij AkzoNobel?1 2 3
Ja.
Wat vindt u van het feit dat werknemers bij AkzoNobel moeten staken voor 3,5% loonsverhoging en een fatsoenlijk pensioen, terwijl aandeelhouders de komende anderhalf jaar 5,5 miljard euro uitgekeerd zullen krijgen van dit bedrijf?4
Voor de inzet van haar werknemers zal elk bedrijf een passende beloning moeten bieden. Wat passend is, wordt onder meer in onderhandelingen tussen sociale partners bepaald.
De overheid biedt wettelijke kaders, maar is verder geen partij in het vaststellen van de hoogte van salarissen of bepalingen over pensioen bij een individueel bedrijf. Evenmin gaat de overheid over de opbrengst en de verdeling bij verkoop van (delen van) een bedrijf. Het is derhalve niet aan mij om hierover uitlatingen te doen.
Bent u van mening dat de werknemers van AkzoNobel voldoende gehoord zijn door het bestuur in het proces vóór en ná de verkoop van de Chemietak van het bedrijf, dat tegenwoordig Nouryon heet? Zijn de belangen van werknemers, bijvoorbeeld met betrekking tot hun pensioenen en het behoud van hun baan bij Nouryon, volgens u veiliggesteld?
Nederlandse beursvennootschappen kennen een zogenoemd Rijnlands ondernemingsmodel. Dit ondernemingsmodel kenmerkt zich door zijn aandacht voor de (effecten op de) belangen van alle betrokken stakeholders, waaronder zowel aandeelhouders als werknemers, en de focus op de langetermijnwaardecreatie van de onderneming. Het kabinet hecht grote waarde aan dit Rijnlandse model.
Bij strategische beslissingen zoals de verkoop van een bedrijfsonderdeel dient het bestuur het voorgenomen besluit te beoordelen op de effecten voor stakeholders, waaronder dus werknemers, weegt deze en neemt daarbij langetermijnwaardecreatie in ogenschouw.
Werknemers kunnen invloed uitoefenen middels, onder meer, de Wet op de Ondernemingsraden. Zo heeft de ondernemingsraad het recht om advies te geven over het voorgenomen besluit van het bestuur tot verkoop van bedrijfsonderdelen en kan hier over in gesprek gaan met het bestuur. Verder kunnen ondernemingsraden zelf onderwerpen aan de orde stellen bij het bestuur. Dit geldt dus ook voor het proces rondom de verkoop van de chemietak bij AkzoNobel, waarover ik uw Kamer per brief op 18 april jl. heb geïnformeerd (Kamerstuk nummer 29 826, nr. 104, Afsplitsing chemietak AkzoNobel).
Met betrekking tot de gevolgen van de verkoop op het bedrijfspensioenfonds en het veiligstellen van de uitkeringen van toekomstige pensioengerechtigden van Nouryon, ligt de verantwoordelijkheid primair bij de werkgever en de werknemers.
Deelt u de mening dat de werknemers van AkzoNobel het bedrijf groot hebben gemaakt en in gelijke mate zouden moeten meeprofiteren van eventuele verkoop van bedrijfsonderdelen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u er van dat de nieuwe Amerikaanse eigenaar van Nouryon nu al aangeeft het bedrijf over drie tot vijf jaar weer te willen verkopen? Wat zegt dit over de «lange» termijnvisie van de nieuwe eigenaar?5
De overheid gaat niet over het aan- en verkoopbeleid van investeringsmaatschappijen. Overigens merk ik op dat de opmerkingen zijn gemaakt door de bestuurder en niet door de eigenaar van het bedrijf. Ik heb op 28 augustus jl. kennisgemaakt met het management van Carlyle en blijf op de hoogte van de ontwikkeling van het bedrijf.
Bent u bereid de nieuwe Amerikaanse CEO van Nouryon te wijzen op hoofdstuk een van de wettelijk vastgelegde Corporate Governance Code, waarin staat dat in Nederland, in tegenstelling tot in de Verenigde Staten, het bestuur zich richt op de lange termijn waardecreatie van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en daartoe de in aanmerking komende belangen van de stakeholders weegt? Bent u bereid de CEO van Nouryon daarom te sommeren tegemoet te komen aan de eisen van werknemers?
Ook in het geval van Nouryon wordt, net zoals bij AkzoNobel, onder meer in onderhandelingen tussen sociale partners bepaald wat een passende beloning voor werknemers is. De overheid biedt wettelijke kaders, maar is geen partij in het vaststellen van de hoogte van salarissen of bepalingen over pensioen bij een individueel bedrijf. Overigens is Nouryon geen beursgenoteerde onderneming en formeel niet gebonden aan de gedragsregels zoals die zijn vastgelegd in de Corporate Governance Code.
Vindt u het ook moreel verwerpelijk dat aandeelhouders van AkzoNobel bovendien over een groot deel van de 5,5 miljard euro die zij de komende anderhalf jaar zullen ontvangen, namelijk 2 miljard «kapitaalteruggave», helemaal geen belasting zullen betalen?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelasting kan ik niet ingaan op fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen.
In zijn algemeenheid geldt dat in de Wet op de dividendbelasting 1965 is opgenomen onder welke voorwaarden inhoudingsplichtigen onbelast gestort kapitaal kunnen terugbetalen aan de aandeelhouders. Dit vloeit rechtstreeks voort uit de wet. Indien aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, kan terugbetaling van gestort kapitaal plaatsvinden zonder inhouding van dividendbelasting.
Wat vindt u er van dat ook bedrijven als Unilever het fenomeen «kapitaalteruggave» gebruiken om de dividendbelasting geheel te omzeilen en op deze manier belasting ontwijken?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het ook zorgelijk dat veel investeringsmaatschappijen Nederlandse bedrijven die ze de afgelopen jaren hebben gekocht, zoals Leaseplan en Exact, nu snel weer willen verkopen voordat het economische tij keert?6
Uiteraard kunnen marktontwikkelingen, evenals tal van andere overwegingen, een rol spelen in het aan- en verkoopbeleid van investeringsmaatschappijen. Overigens zijn er bij een transactie altijd meerdere partijen betrokken. Ik ga er vanuit dat al deze partijen zich informeren of laten informeren over de relevante marktontwikkelingen bij een specifieke transactie. Overigens heb ik vernomen dat Leaseplan en haar aandeelhouders hebben voorgenomen om voorlopig af te zien van de voorgenomen verkoop.
Hoe verhoudt de uitspraak van een anonieme zakenbankier over de huidige opstelling van buitenlandse investeringsmaatschappijen in Nederland dat het economisch gedreven vehikels zijn en geen sociale dienst is, die kijken naar de optimalisatie van het rendement voor hun eigen kapitaalverschaffers, zich volgens u met de Corporate Governance Code?7
Zoals gezegd gelden de gedragsregels zoals die zijn vastgelegd in de Corporate Governance Code voor beursgenoteerde ondernemingen met een statutaire zetel in Nederland. Deze zijn niet van toepassing op buitenlandse investeringsmaatschappijen.
Daarnaast is het zo dat buitenlandse investeringsmaatschappijen gebonden zijn aan het wettelijke kader waarbinnen ook de rechten van werknemers zijn geborgd. Kortom, investeringsmaatschappijen zijn vrij om de optimalisatie van het rendement voor hun eigen kapitaalverschaffers na te streven, maar wel binnen dit wettelijke kader.
Volledigheidshalve, in de voorkomende gevallen dat buitenlandse investeringsmaatschappijen aandeelhouder zijn in een Nederlandse beursvennootschap is de Code wel van toepassing, voor zover het hun rol als aandeelhouder in de desbetreffende Nederlandse beursvennootschap betreft.
Denkt u dat de wettelijke bedenktijd voor Nederlandse raden van bestuur, waar het kabinet thans aan werkt, iets zal veranderen aan de verstoorde machtsbalans tussen investeerders en werknemers? Wat gaat u nog meer doen om sprinkhanengedrag van buitenlandse investeerders in Nederland tegen te houden?
Ter uitvoering van de aangekondigde maatregelen in het regeerakkoord wordt door de Minister voor Rechtsbescherming gewerkt aan het wetsvoorstel inzake de bedenktijd voor beursvennootschappen. Het strekt ertoe het bestuur van een beursvennootschap meer tijd en rust te gunnen voor de inventarisatie en weging van belangen van de onderneming en haar stakeholders. Tot de stakeholders behoren ook de werknemers van een onderneming, die vertegenwoordigd zijn via de ondernemingsraad.
Uw Kamer is per brief op 29 maart jl. (Kamerstuk 29 826, nr. 97, Borging maatschappelijke en publieke belangen bij overnames) geïnformeerd over de opvolging van de vier actielijnen uit de brief «Overnames van bedrijven» (20 mei 2017, Kamerstuk 29 826, nr. 70).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Ja.
Het dreigende tekort aan stroom in België vanwege uitgeschakelde kernreactoren |
|
Sandra Beckerman , Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het voornemen van België om zijn buurlanden, waaronder Nederland, hulp te vragen bij dreigende stroomtekorten als gevolg van uitgeschakelde kernreactoren?1
Ja, België heeft de buurlanden inderdaad om hulp verzocht.
Heeft uw Belgische collega u hier inmiddels over benaderd of verwacht u binnenkort benaderd te worden?
Mijn Belgische collega heeft mij hierover inderdaad benaderd.
Het hulpverzoek van België is niet zozeer gericht op het leveren van extra stroom, maar op het zo goed als mogelijk openstellen van interconnectiecapaciteit door (de netbeheerders van) omringende landen om import van stroom door Belgische afnemers te optimaliseren.
Het is op voorhand niet te zeggen hoeveel stroom België daadwerkelijk wil betrekken vanuit haar buurlanden. Dit is onder meer afhankelijk van de weersomstandigheden. De Belgische overheid en netbeheerder hebben wel een inschatting gemaakt van een mogelijk stroomtekort. Bovenop de importen die onder normale omstandigheden richting België gaan, kan door de afschakeling van enkele kerncentrales een additionele import nodig zijn van 700 MW tot 900 MW. Initieel was het verwachte tekort groter, maar de Belgische overheid heeft inmiddels enkele maatregelen genomen om het tekort te reduceren. Het betreft met name het schuiven met geplande onderhoudsdata van kerncentrales en het contracteren van een extra gascentrale waarvan stillegging door de exploitant gepland was. De Belgische overheid heeft aangegeven dat de maand november naar verwachting de meest kritieke maand zal zijn.
In aanvulling hierop hebben Nederland en de andere buurlanden van België, in nauw overleg met hun netbeheerders, toegezegd om met technische en operationele maatregelen de capaciteit van de elektriciteitsnetten zo goed mogelijk vrij te maken voor levering aan België in de komende winterperiode. De landelijke netbeheerders van de buurlanden van België zullen hieraan binnen de bestaande wettelijke kaders uitvoering geven. De veiligheid van het Nederlandse net is daarbij een belangrijke randvoorwaarde. Deze maatregelen betreffen onder meer het aanscherpen van inputdata in de modellen die de elektriciteitsstromen voorspellen, het toepassen van zogenaamde «thermische seizoenslimieten» op de hoogspanningsnetten (in de winter kan er meer stroom door de kabels omdat de lucht de kabels afkoelt) en het naleven van de regel om ten minste 20% van de transmissiecapaciteit voor marktpartijen beschikbaar te maken.
Bent u voornemens om gehoor te geven aan het hulpverzoek door België extra stroom te leveren? Zo ja, kunt u aangeven over hoeveel stroom het gaat, welke bronnen hiervoor benut zullen worden en over welke periode het gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat de mogelijke levering van «noodstroom» aan België gepaard zal gaan met extra CO2-uitstoot? Zo nee, op welke wijze gaat de extra CO2-uitstoot gemeten en gecompenseerd worden?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. Dit kan gebeuren in een geïntegreerde markt waarbinnen een vrij verkeer van elektriciteit plaatsvindt en waarvan Nederland onderdeel is. Het is in dat marktontwerp niet aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat om te besluiten of er sprake moet zijn van de levering van stroom vanuit productie-installaties in Nederland aan afnemers in andere landen. Wanneer er een additionele vraag naar import ontstaat in België omdat de Belgische centrales zelf niet kunnen produceren kan het productiepark in Nederland stroom leveren om hiermee afschakeling van afnemers te voorkomen. Hier zal extra uitstoot van CO2 mee gepaard gaan.
Kunt u uitsluiten dat de mogelijke levering van noodstroom aan België vertraging betekent voor de Nederlandse energietransitie en afbouw van de gaswinning uit Groningen? Zo nee, op welke wijze gaat u hier compenserende maatregelen voor treffen?
Een tijdelijk tekort aan productiecapaciteit in België heeft geen invloed op de energietransitie in Nederland. Ook over de afbouw van de vraag naar laagcalorisch gas in België zijn heldere afspraken gemaakt en dit verandert ook niet door de situatie in België. Met het uitfaseren van het gebruik van laagcalorisch gas werkt België mee aan de versnelde afbouw van winning van Gronings gas.
Bent u op de hoogte gebracht over de nieuwe problemen bij kernreactor Tihange-2, waar niet alleen sprake is van betonrot, maar waar tevens de wapening van het beton ontbreekt op de plekken waar dat volgens de plannen wel zou moeten zitten?2
Ja, ik ben hiervan op de hoogte gebracht door de ANVS.
Vindt u het verontrustend dat deze ontdekking afkomstig is van een klokkenluider en niet van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC)? Is het waar dat de kwaliteit van het beton niet op de prioriteitenlijst bij de inspecties van het FANC staat?
Het FANC heeft in de afgelopen jaren actief duidelijke informatie over de betonproblematiek gegeven en na ontdekking in de eerste reactor (Doel 3) aanvullende onderzoeken in alle reactoren bevolen. Ik heb geen reden om te veronderstellen dat het onderzoek en de wijze waarop het FANC toeziet op de reparatie en herstart, niet juist worden uitgevoerd3. Verder beschik ik niet over de inspectieprioriteitenlijst van het FANC. Ik constateer dat het FANC aangeeft dat er geen gevaar is geweest voor de nucleaire veiligheid. Dit blijkt onder meer uit de voorlopige inschaling van de betonproblematiek op INES-1. INES-1 wil zeggen dat er sprake is van afwijkingen waarbij problemen optreden voor de veiligheidsvoorzieningen maar met nog voldoende veiligheidsmarge4.
Deelt u de mening dat, gezien het grote aantal incidenten alleen al de afgelopen maanden en het feit dat inmiddels zes van de zeven kernreactoren zijn uitgeschakeld, niet langer gesproken kan worden over losse incidenten, maar van een structureel probleem?3 Zo ja, erkent u de noodzaak om België te overtuigen de kerncentrales zo snel mogelijk definitief te sluiten? Zo nee, waarom niet?
In België bevinden zich zeven kernreactoren. Het aantal en de ernst van de ongewone gebeurtenissen voor een land met zeven kernreactoren is niet verontrustend. In oktober is uw Kamer geïnformeerd [TK 25 422, nr. 238] over de ongewone gebeurtenissen in de Belgische kerncentrales in de afgelopen jaren, en heeft u daarbij een overzicht gekregen. Het betreft gebeurtenissen ingeschaald op maximaal INES-1. Overigens, stelt het IAEA dat INES-inschalingen niet geschikt zijn voor veiligheidsvergelijkingen van installaties, organisaties of landen. Uit dit overzicht kan dus zeker niet geconcludeerd worden dat de Belgische kerncentrales veiliger of onveiliger zijn dan andere kerncentrales. De beschadigingen aan het beton zijn geen op zichzelf staande incidenten. Het gelijke ontwerp van de vier betreffende reactoren (Doel 3 en 4, Tihange 2 en 3) was na constatering van betondegradatie aan Doel 3 juist de aanleiding voor het FANC om onderzoek aan het beton te laten doen bij alle vier de reactoren. Alle vier de reactoren hebben bunkers waarin zich onder meer een afblaassysteem bevindt van het secundaire (niet radioactieve) systeem. Dit afblaassysteem wordt op gecontroleerde wijze gebruikt om stoom af te blazen om warmte en energie uit het systeem te krijgen. Het afblazen van stoom heeft geleid tot beschadiging van het beton van de plafonds van de bunkers. Op dit moment vinden onderzoek en herstelwerkzaamheden plaats aan het beton.
Het FANC heeft op 12 oktober 2018 op zijn website aangegeven de betonproblematiek bij de vier reactoren integraal te gaan beoordelen en onderzoeken6. Na de herstelwerkzaamheden beoordeelt het FANC of de bunkers hun veiligheidsfunctie kunnen vervullen. Voor heropstart van de centrales is toestemming van het FANC vereist.
Het Belgische gezag, waaronder het FANC, heeft in België de verantwoordelijkheid om de nucleaire veiligheid te handhaven, en de bevoegdheid om de kerncentrales te sluiten. Ik constateer dat het FANC haar verantwoordelijkheid neemt. Het FANC heeft bijvoorbeeld pas toestemming gegeven voor heropstart van Doel 3 nadat herstelwerkzaamheden van het beton gereed waren en beoordeling door het FANC had plaatsgevonden. Ik zie geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid en onafhankelijkheid van het oordeel van het FANC en gelet op het voorgaande geen aanleiding voor vervroegde sluiting van de Belgische kerncentrales.
Bent u bereid om de stroomlevering aan België vergezeld te laten gaan van een dringende oproep om de kerncentrales zo snel mogelijk te sluiten en echt werk te maken van een transitie naar duurzame vormen van energie? Zo ja, bent u bereid hierover te rapporteren aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het huidige tekort aan productiecapaciteit in België toont aan dat zij voor het borgen van haar voorzieningszekerheid nog grotendeels afhankelijk is van nucleaire stroom. Hierbij is de voorwaarde dat deze productie op veilige wijze plaatsvindt te allen tijde leidend. Zoals hierboven aangegeven zie ik geen reden om te twijfelen aan het oordeel van het FANC en geen aanleiding voor vervroegde sluiting van Belgische kerncentrales om redenen van veiligheid. Hiernaast is België voornemens om tot een volledige kernuitstap in 2025 te komen zoals is bevestigd door de Belgische federale regering begin april van dit jaar in haar Energiepact.
De huidige situatie rondom de kerncentrales in België laat de transitie naar duurzame vormen van energie onverlet. Op dat vlak werken wij dan ook intensief samen met België. Bijvoorbeeld in de regionale Noordzeesamenwerking die als doel heeft om de uitrol van windparken op de Noordzee te versnellen en de kosten hiervan de verlagen.
Verwacht u een stijging van de stroomprijs voor Nederlandse huishoudens vanwege mogelijke schaarste, mocht Nederland België te hulp schieten met noodstroom?
Het verwachte tekort is, zoals al aangegeven bij vraag 3, sterk afhankelijk van de weersomstandigheden. Het is dus op voorhand niet te zeggen hoeveel stroom België daadwerkelijk wil betrekken vanuit de buurlanden, welke bronnen hiervoor ingezet zouden moeten worden en de periode waarover dit plaats zou vinden. De Belgische overheid, netbeheerder en exploitant van de kerncentrales doen er alles aan om de productie weer op orde te krijgen en het risico van stroomtekort zo snel mogelijk te verminderen. Indien er daadwerkelijk tekorten ontstaan in België zal dit een prijsopdrijvend effect hebben en dat effect zullen ook de buurlanden, waaronder Nederland voelen.
Net zoals de prijzen in Nederland dalen in tijden van productie van grote hoeveelheden elektriciteit vanuit weersafhankelijke bronnen in het buitenland. Dit hoort bij een geïntegreerde markt.
Bent u bereid om geen onomkeerbare stappen te nemen en besluiten over de levering van stroom aan België voor te leggen aan de Kamer?
In EU-regelgeving is vastgelegd dat lidstaten elkaar bijstaan in noodsituaties en ook dat zij de betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening dienen te waarborgen. Mijn ministerie en TenneT zijn hierover in overleg met het Belgische ministerie, netbeheerder Elia en de andere landen van het Pentalateraal Forum7. Ook toezichthouder ACM is aangesloten. De door België gevraagde maatregelen die nu op tafel liggen, liggen in de operationele sfeer en vallen binnen de competentie van TenneT.
Het Onderzoek: ‘Redenen waarom eigenaren aanbod schade-afhandeling niet hebben geaccepteerd’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat ruim 70% van de 235 woningeigenaren uit het onderzoek het aanbod van de NAM (veel) te laag vindt? Vindt u deze mensen onterecht ontevreden? Kunt u dat toelichten?1
Ik heb in het debat van 5 juli jl. aan uw Kamer toegezegd dat ik vanuit mijn monitorende rol zou uitzoeken wat beweegredenen zijn voor bewoners om niet akkoord te gaan met het aanbod van NAM. Het betreft dus een onderzoek onder degenen die het aanbod van NAM hebben afgewezen. Deze groep is niet representatief voor alle bewoners die een aanbod hebben gehad voor de afhandeling van «oude» schade.
De beweegredenen die in het onderzoek naar voren komen, wijzen erop dat bewoners zich om uiteenlopende redenen niet kunnen verenigen met het aanbod van NAM. Zij stellen prijs op een extern oordeel van de Arbiter Bodembeweging over het aanbod van NAM, omdat zij bijvoorbeeld NAM niet meer vertrouwen, omdat zij het aanbod van NAM onvoldoende vinden of om andere redenen. De bewoners die aan NAM hebben laten weten het aanbod van NAM niet te accepteren, hebben hun schademelding voorgelegd aan de Arbiter Bodembeweging. Dit is een laagdrempelige route om een onafhankelijk oordeel te krijgen over hun schademelding.
Wat vindt u van het feit dat de ruime meerderheid, namelijk 77%, onvoldoende informatie heeft gekregen om een juiste afweging te maken? Denkt u dat de NAM te weinig informatie heeft verstrekt? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat 82% van de respondenten vindt dat de NAM zich niet (voldoende) constructief heeft opgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het verschil in opvatting over de oorzaak van de schade bij 86% van de huiseigenaren? Denkt u dat deze mensen teveel willen?
Zie antwoord vraag 1.
Gelooft u oprecht dat de NAM de 5138 gevallen die wel het bod accepteerden wel een toereikend bod heeft gedaan? Kunt u zich voorstellen dat mensen een bod accepteren om er maar van af te zijn? Kent u de voorbeelden uit het Zwartboek dat ik u heb aangeboden nog, waarin mensen aangeven de strijd niet meer aan te kunnen? Weet u nog dat juist deze strijd zorgt voor vele gezondheidsrisico’s in de provincie Groningen?
In het debat met uw Kamer op 5 juli 2018 heb ik het zwartboek van het lid Beckerman ontvangen. Ik heb in dat debat aangegeven zelf ook signalen te hebben ontvangen van individuele schademelders. Alle signalen heb ik samen met de commissaris van de Koning bij NAM onder de aandacht gebracht, waarbij NAM het aanbod van deze bewoners opnieuw heeft bekeken. Dit heeft in een aantal gevallen tot een herzien aanbod geleid van NAM aan de schademelder. Daarnaast heeft NAM acties ondernomen naar aanleiding van dit zwartboek. Zie ook de bijlage bij de Kamerbrief «afhandeling schade door gaswinning in Groningen» van 1 oktober 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 526, bijlage «Eindrapportage afhandeling «oude» schade»).
Alle 6.199 bewoners die bij NAM op de lijst van oude schadegevallen stonden, zijn door NAM voorzien van een aanbod. Uiteindelijk heeft 84 procent van de schademelders het aanbod van NAM geaccepteerd. Ik kan mij voorstellen dat sommige mensen, na een langdurige procedure die hen tijd en energie heeft gekost, het aanbod van NAM wellicht schoorvoetend hebben geaccepteerd. Voor de mensen die het aanbod van NAM niet hebben geaccepteerd, is er de Arbiter Bodembodembeweging om een onafhankelijk oordeel te krijgen over hun schademelding.
Een aanvullend onderzoek naar de beweegredenen waarom mensen wel het aanbod hebben geaccepteerd, heeft geen meerwaarde meer voor de aanpak van «oude» schade. Deze aanpak is inmiddels in de afrondende fase beland, zonder een actieve rol van NAM, met een onafhankelijk oordeel van de Arbiter Bodembeweging. De commissaris van de Koning en ik houden ook hier de vinger aan de pols. Aan de hand van de reeds uitgevoerde onderzoeken kunnen verschillende lessen worden getrokken voor de toekomstige behandeling van schademeldingen die niet meer in het private domein, maar in het publieke domein plaatsvindt.
Waarom is er geen onderzoek gedaan naar de beweegredenen van de mensen die het bod wel hebben geaccepteerd? Bent u bereid daar alsnog een onderzoek naar in te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat het onderzoek duidelijk maakt of de NAM het goed heeft gedaan? Zo ja, op welke feiten baseert u die mening?
Het betreft een onderzoek naar de beweegredenen van bewoners om het aanbod van NAM af te wijzen. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1 tot en met 4 ben ik van oordeel dat zij er goed aan doen hun zaak voor te leggen aan de Arbiter Bodembeweging. Het onderzoek geeft geen inhoudelijk oordeel over het functioneren van NAM. Ik stel vast dat het aanbod van NAM voor ruim 84% van de gevallen tot een uitkomst heeft geleid en zal met interesse de uitspraken van de Arbiter Bodembeweging over de overige gevallen volgen.
In hoeveel van de door de arbiters behandelde casus heeft de NAM in de afgelopen jaren gelijk gekregen? Hoe vaak kregen huiseigenaren van de arbiters een beter bod? Bent u bereid om ook bij deze 235 huiseigenaren te kijken welk percentage een beter bod krijgt om zo beter inzicht te krijgen in de kwaliteit van het bod van de NAM? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen overzicht van het aantal gevallen waarin arbitrage heeft geleid tot een hoger aanbod van NAM. De gegevens waarnaar gevraagd wordt, worden door de Arbiter Bodembeweging niet op deze manier vastgelegd. De Arbiter Bodembeweging behandelt het geschil over de schade op basis van de beschikbare informatie. Het is hierbij lang niet altijd mogelijk één partij in het gelijk te stellen. Een voorbeeld hiervan is dat de Arbiter kan adviseren dat een deel van, maar niet alle, door de bewoner gemelde schade voor vergoeding in aanmerking komt. Zoals gezegd zullen de commissaris van de Koning en ik de afwikkeling van de oude schadegevallen bij de Arbiter Bodembeweging in de gaten houden.
Wat gaat u doen om te zorgen dat iedereen met een «oude schade» krijgt waar hij of zij recht op heeft?
Ik heb in januari van dit jaar geconstateerd dat vanwege discussies over aansprakelijkheid zo’n zesduizend bewoners met openstaande schademeldingen van vóór 31 maart 2017 lang op afhandeling van deze schademeldingen hebben moeten wachten, wat tot veel onzekerheid leidde. Ik heb daarom destijds met NAM afgesproken dat zij voor deze «oude» schadegevallen een ultieme poging zouden doen om deze schadegevallen voor 1 juli naar tevredenheid van bewoners af te handelen. Deze schademeldingen zijn conform het gedane aanbod afgehandeld.
Ongeveer 16 procent van de bewoners heeft het aanbod van NAM niet geaccepteerd. Uit het onderzoek naar de beweegredenen blijkt dat veel schademelders die het aanbod van NAM hebben afgewezen, het aanbod van NAM niet toereikend vinden. Deze bewoners zijn bij de Arbiter Bodembeweging aan het juiste adres om hier een extern oordeel op te vragen. NAM geeft uitvoering aan de uitspraken van de Arbiter Bodembeweging. De inspanningen van de Arbiter Bodembeweging zijn er op gericht om in september 2019 tot afronding te komen. Ik zal deze afwikkeling nauwlettend volgen en heb zoals ik de Kamer heb medegedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 526) verzoeken van de Arbiter Bodembeweging om extra capaciteit welwillend in behandeling nemen.
Wat vindt u een acceptabele termijn waarbinnen de schade moet worden afgehandeld? Deelt u de mening dat alle schadegevallen binnen zes maanden afgehandeld zouden moeten worden? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit zal gebeuren?
De inspanningen van de Arbiters zijn er op gericht om in september 2019 tot afronding te komen van de aangemelde «oude» schadegevallen. De Arbiter Bodembeweging heeft ingezet op een verdubbeling van de afhandelsnelheid onder andere door capaciteitsuitbreiding. Zodra de Arbiters aangeven hoeveel extra capaciteit noodzakelijk is, zal ik dit verzoek welwillend in behandeling nemen.
Het artikel ‘Limburgse aardwarmte stuit op breuklijnen en strenge toezichthouder’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Limburgse aardwarmte stuit op breuklijnen en strenge toezichthouder» waarin de opstartproblemen rondom geothermieprojecten worden beschreven?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Deelt u de zorgen rondom het opstarten van geothermieprojecten, aangezien de helft van de bestaande projecten stilligt? Zijn deze problemen structureel van aard of is hier sprake van incidenten?
Ik herken de constatering dat de helft van de geothermieprojecten stil ligt niet. Op het ogenblik zijn er in Nederland 23 geothermieprojecten gerealiseerd. Hiervan zijn er 7 projecten nog in de opstartfase, 13 projecten produceren, 1 project ligt stil vanwege werkzaamheden en de 2 in Limburg gelegen projecten zijn stilgelegd. Er lijkt vooralsnog dus geen sprake van een structureel probleem.
Wat is er sinds het kritische rapport van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een jaar geleden gebeurd, zowel in de sector zelf als door de overheid, om de geothermiesector te verbeteren? Op welke manier heeft u de geothermiesector gestimuleerd?
Op 8 februari 2018 heb ik uw Kamer de beleidsbrief geothermie toegestuurd, waarin ik uiteen heb gezet op welke manier ik de sector wil versterken en stimuleren. In deze brief heb ik ook de kritische punten uit de Staat van de Sector van SodM geadresseerd en aangegeven welke stappen ik daarin onderneem. Een belangrijk element hierin is de aanpassing van de Mijnbouwwet, om een betere aansluiting te krijgen met de praktijk van geothermieprojecten. Hierbij wordt ook gekeken of en welke maatregelen nodig zijn om – met het oog op de veiligheid – de financiële en technische eisen aan te scherpen. De aanpassing van de Mijnbouwwet zal naar verwachting de eerste helft van 2019 naar uw Kamer worden gezonden.
Daarnaast heeft de sector dit jaar zelf het Masterplan Geothermie opgesteld met daarin de stappen beschreven die volgens de sector nodig zijn om uit te groeien tot een volwassen en professionele sector. De sector is nu bezig uitvoering te geven aan dat plan.
Welke stappen gaat u nemen, in overleg met het SodM, om de knelpunten rondom geothermie weg te werken? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de knelpunten rondom geothermie?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Daarnaast heb ik, zoals aangekondigd in de beleidsbrief geothermie, een zogeheten «innovatie-roadmap» voor geothermie laten opstellen, waarin specifiek aandacht is voor de vraag welke innovaties nodig zijn de kosten te reduceren binnen de randvoorwaarde van veiligheid. Onderdeel van deze innovatie-roadmap is ook het borgen en beschikbaar stellen van de grote hoeveelheid kennis en ervaring die de afgelopen 10 jaar is verzameld over geothermie en het vastleggen daarvan in industrie-standaarden.
Verwacht u dat er op korte termijn bedrijven zullen komen die specifiek op aardwarmte zijn gericht en op grote schaal activiteiten zullen ondernemen rondom geothermie? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, op welke manier zult u deze ontwikkeling stimuleren?
Ja, ik verwacht dat er inderdaad in de komende jaren bedrijven zullen komen specifiek gericht op het realiseren van meerdere geothermieprojecten. De huidige praktijk laat al een aantal bedrijven zien, die deze richting opgaan en hun portfolio stapsgewijs uitbreiden. Ook recente vergunningaanvragen bevestigen dat deze bedrijven verder willen groeien in de geothermie. In mijn beleidsbrief geothermie voorzie ik ook een rol voor EBN om de continuïteit van kennis en kunde voor geothermie op nationale schaal te borgen. Over de nadere invulling van de rol van EBN in geothermieprojecten wordt uw Kamer binnenkort nader geïnformeerd.
De deal met Shell en Exxon |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de (openbare) technische briefing op woensdag 26 september 2018 die door uw departement werd verzorgd over de deal met Shell en Exxon?
Ja.
Wat vindt u ervan dat ambtenaren stelden dat het een reële dreiging of mogelijkheid zou zijn dat Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in de toekomst niet meer aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen?
Tijdens de technische briefing is door het lid Nijboer de vraag gesteld of het een reëel risico was dat NAM in de toekomst niet meer aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Mijn ambtenaren hebben vervolgens aangegeven dat er een risico bestaat. Ik deel dit beeld. Door de afname van de winning van het Groningengas dalen de inkomsten van NAM en door de aardbevingen zijn de kosten sterk toegenomen. Dit heeft bedrijfseconomische gevolgen voor NAM. In combinatie met onzekerheid over de toekomstige aardbevingskosten is het niet uitgesloten dat NAM op een gegeven moment niet meer aan haar verplichtingen voor schade en versterken kan voldoen. Zoals aangegeven in mijn brief van 25 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 493) is in het Akkoord op Hoofdlijnen overeengekomen dat Shell en ExxonMobil garanties afgeven voor het geval dat NAM niet meer aan deze verplichtingen kan voldoen.
Hoe verhoudt deze taxatie zich tot de uitgebreide verklaringen in de Kamer van met name de president-directeur van Shell tijdens de hoorzitting naar aanleiding van de intrekking van de zogenaamde 401-verklaring?
Het Akkoord op Hoofdlijnen is een tripartiete overeenkomst tussen de Staat, Shell en ExxonMobil. Deze overeenkomst zorgt ervoor dat Shell en ExxonMobil als achterliggende aandeelhouders hun verantwoordelijkheid blijven nemen voor de gevolgen van de gaswinning. Hierbij is voor het kabinet van belang dat zo geborgd is dat NAM altijd kan blijven betalen voor schade en versterken. In het Akkoord op Hoofdlijnen is daarom opgenomen dat Shell en ExxonMobil toezien op de financiële robuustheid van NAM en hebben Shell en ExxonMobil garanties afgegeven voor de situatie dat NAM onverhoopt niet aan haar verplichtingen voor schade en versterken kan voldoen. Met het Akkoord op Hoofdlijnen en met de uitwerking van de garanties in aparte overeenkomsten (zie mijn brief van 1 oktober jl., Kamerstuk 33 529, nr. 525) zijn de garanties juridisch bindend en zijn heldere afspraken gemaakt over de vorm van de garanties.
Het klopt dat Shell in het publieke debat heeft aangegeven garant te staan voor NAM. Shell heeft echter in het publiek geen uitlatingen gedaan onder welke specifieke financiële en juridische voorwaarden zij bereid zouden zijn om garant te staan. Deze punten zijn uitgebreid onderwerp geweest van de onderhandelingen met Shell en ExxonMobil.
In de onderhandelingen ging het ook over meer dan alleen het verkrijgen van afdwingbare garanties voor schade en versterken. De nieuwe afspraken staan in het teken van verantwoorde afbouw van de gaswinning met het oog op het verbeteren van de veiligheid, rekening houdend met zowel de veiligheid van omwonenden van het Groningenveld als de veiligheidsrisico’s en het maatschappelijk belang van de levering van gas. In dit verband zijn afspraken gemaakt over het verplicht voortzetten door NAM van de winning van Groningengas en de voorwaarden waaronder NAM in staat is om de winning voort te zetten om te komen tot een verantwoorde insluiting van het veld. Deze elementen gezamenlijk hebben geleid tot het totaalpakket aan afspraken uit het Akkoord op Hoofdlijnen.
Deelt u de mening dat Shell keer op keer, zowel in als buiten de Kamer, heeft verklaard garant te staan voor de NAM zodat de huidige en toekomstige schades, versterking en alle privaatrechtelijke verantwoordelijkheden nagekomen zouden worden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat tijdens de onderhandelingen over de deal dit aspect toch als serieuze mogelijkheid werd meegenomen door uw departement? Heeft dit risico op enigerlei wijze een rol gespeeld in de onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u ingaan op de berekeningen in de rubriek «Bartjens» in het Financiële Dagblad van 25 april 2018? Hoe verhoudt de geboden compensatie van enkele miljarden zich tot de inschatting van Bartjens op basis van de balans van Shell dat als er geen druppel gas meer werd gewonnen slechts 1,4 miljard afgeboekt hoefde te worden?
De aanpassing van de financiële afdrachten is geen compensatie voor de waarde die Shell toekent aan de waarde van NAM, maar is onderdeel van een gebalanceerd pakket aan afspraken die volgens het kabinet noodzakelijk zijn voor een verantwoorde afbouw van de gaswinning. Zonder aanpassing van de financiële afspraken had de Staat hogere afdrachten op het Groningengas ontvangen dan de winst die NAM op het Groningengas maakt. Met de aanpassing van de financiële afdrachten is voorkomen dat NAM een nettoverlies had geleden, waarmee de energievoorziening in Nederland en een verantwoorde afbouw van de gaswinning in het gedrang hadden kunnen komen. Zie ook mijn brief van 3 juli jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 499).
In de rubriek van Bartjens wordt verwezen naar cijfers uit het jaarverslag van Shell over de niet ontwikkelde gasreserves in Europa. Ik herken deze hoeveelheden niet. De in het artikel genoemde hoeveelheid van 1605 miljard kubieke voet gas voor 2015 komt overeen met ongeveer 50 miljard m3. Voor ultimo 2017 wordt in het artikel een hoeveelheid aangegeven van 70 miljard kubieke voet, hetgeen overeenkomt met ongeveer 2 miljard m3. Zoals ook gemeld in mijn brief van 25 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 493) wordt er echter circa 450 miljard m3Groningengas niet gewonnen. Ten aanzien van de genoemde 1,4 miljard euro plaatst Shell in haar verslag op pagina 189 de kanttekening dat geen conclusies kunnen worden verbonden aan deze opgestelde berekening voor de Amerikaanse beurstoezichthouder SEC.
Hoe verhoudt zich dat ertoe dat de winning nog tot 2030 doorgaat, de operationele kosten daarvan nog afgetrokken moeten worden en de netto betaling van Shell en Exxon aan het toekomstfonds geen 500 miljoen euro maar slechts 135 miljoen euro bedraagt?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u inmiddels ook tot het inzicht gekomen dat u deze deal beter nooit had kunnen sluiten?
Nee.
Nederlandse investeerders die amper geld steken in start-ups van vrouwen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Beschouwt u het als een gegeven dat nu eenmaal hoort bij de vrije markt dat start-ups die geleid worden door mannen veel vaker kapitaal krijgen van Nederlandse investeringsfondsen dan bedrijven die zijn gestart door vrouwen of gemengde teams, zoals blijkt uit onderzoek van de Vrije Universiteit en een investeerder?1 Zo nee, welke mogelijkheden staan u dan ter beschikking om dit verschijnsel te beïnvloeden? Zo ja, waarom sluit u elke beïnvloedingsmogelijkheid dan uit?
Nee, uit het onderzoek blijkt dat start-ups die door vrouwen worden geleid slechts 1,6% van de investeringen ontvangen. Dit zie ik zeker niet als een gegeven. Het is belangrijk om meer zicht te krijgen op de reden(en) waarom zo weinig vrouwelijke start-ups financiering krijgen. Dit start met de vraag hoeveel start-ups door een vrouw worden opgericht in Nederland en hoeveel financiering zij aanvragen van het totaal. Om op deze vragen een antwoord te geven zal ik een rondetafelgesprek organiseren met diverse stakeholders uit het start-up ecosysteem, waar ook de Minister van OCW vanuit haar verantwoordelijkheid voor emancipatie bij aangesloten wordt.
Voor welk deel zijn institutionele investeerders verantwoordelijk voor de eenzijdige bereidheid van investeerders van durfkapitaal om te investeren in startups die worden geleid door mannen?
Het aandeel van institutionele investeerders in durfkapitaal is beperkt. Uit cijfers van de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP) blijkt dat in de periode 2007–2017 7,96% van het totaal geworven durfkapitaal afkomstig is van pensioenfondsen en 4,07% van verzekeraars.2
Deelt u de mening dat deze eenzijdigheid niet alleen schadelijk is voor kansrijke initiatieven van vrouwelijke ondernemers, maar ook voor ons Nederlandse ondernemersklimaat als geheel en dat dit betekent dat onze economie onnodig kansen mist?
Indien eenzijdigheid van investeerders er voor zorgt dat vrouwelijke investeerders minder financiering krijgen, dan deel ik de mening dat dit ook schadelijk is voor het Nederlandse ondernemingsklimaat en onze economie kansen mist.
Welke van de mogelijkheden die u heeft genoemd bij vraag 1 gaat u benutten teneinde investeerders in durfkapitaal te prikkelen om start-ups geleid door vrouwen een eerlijker kans te geven?
Dit zal ik na het rondetafelgesprek bezien, waar ik hopelijk meer inzicht zal opdoen over de redenen waarom vrouwelijke start-ups zo weinig kapitaal verkrijgen en de mogelijkheden die er zijn om hier wat aan te doen.
Het verzet van VNO-NCW tegen ambitieus klimaatbeleid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitspraken van de VNO-NCW-voorzitter dat, in tegenstelling tot de adviezen van o.a. het PBL, in Nederland schonere producten niet rendabeler gemaakt zouden moeten worden door vervuilende productie meer te belasten omdat bedrijven dan naar een andere landen zouden verhuizen?1 2
Ja.
Erkent u dat de voorzitter van VNO-NCW hiermee gebruik maakt van exact het type argument dat in de recent uitgelekte lobbystrategie van Business Europe werd geadviseerd als te gebruiken frame om klimaatambitie tegen te werken?3 Zo nee, waarom niet?
Het kabinet volgt, zoals benoemd in de kabinetsappreciatie van het voorstel voor hoofdlijnen van een klimaatakkoord, een aanpak voor uitstootvermindering in de industrie langs drie sporen: kostenreductie, borging en maatwerk. Ik constateer dat VNO-NCW aandacht vraagt voor de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en weglekeffecten van CO2-uitstoot. Dit zijn ook voor het kabinet belangrijke aandachtspunten.
De investeringen die nodig zijn om een transitie te kunnen maken, vergen dat de Nederlandse industrie als internationale koploper, zijn concurrentiepositie op (middel)lange termijn duurzaam versterkt. Bovenstaande rechtvaardigt dat overheid en industrie gezamenlijk bijdragen aan de benodigde investeringen.
Deelt u de mening dat VNO-NCW zich met deze stellingname openlijk heeft gepositioneerd als een van de tegenkrachten in het realiseren van ambitieus klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook beantwoord op vraag 2, ik constateer dat VNO-NCW aandachtspunten uit die ook de aandacht hebben van het kabinet.
Kent u de berichten «Het Klimaatakkoord wordt gesaboteerd» en «Klimaatplannen te vaag voor doorrekening»?4 5
Ja.
Deelt u de mening dat de tegenvallende resultaten aan de klimaattafels niet los vallen te zien van de weinig constructieve houding van, in dit geval, VNO-NCW? Zo nee, waarom niet? Quotes uit de strategische lobbynotitie van Business Europe:
Nee. Het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord is het resultaat van de inbreng van een groot aantal partijen. Uit de analyses van het Planbureau voor de Leefomgeving en het Centraal Planbureau blijkt dat partijen met het voorstel voor hoofdlijnen op koers liggen en de reductiedoelstelling van 49% in 2030 binnen bereik is. Daarvoor is wel een nadere uitwerking nodig van het voorstel op hoofdlijnen in concrete instrumenten en acties. Op 5 oktober jl. heeft het kabinet met de kabinetsappreciatie van het voorstel voor hoofdlijnen (Kamerstuk 32 813, nr. 220) richting gegeven voor het vervolg.
Kosten van de klimaatmaatregelen en de energietransitie |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat zijn de totale kosten van alle klimaat- en energie-gerelateerde maatregelen – inclusief maar niet beperkt tot subsidies, belastingkortingen, overheidsprojecten, onderzoek en ontwikkelingssubsidies, staatsgaranties voor financieringen, kosten voor de belastingbetaler verbandhoudende met staatsdeelnemingen (zoals in TenneT) en personele kosten voor overheden – die het kabinet dit jaar heeft genomen? Hoeveel is er nog begroot voor de rest van 2018? Kunt u dit in een overzicht aan de Kamer doen toekomen?
Een totaalbedrag voor alle kosten van klimaat- en energiegerelateerde maatregelen is niet zomaar te geven. Dit komt mede doordat klimaat- en energiegerelateerde maatregelen niet zonder meer te scheiden zijn van andere maatregelen, zoals maatregelen gericht op innovatie of duurzaamheid.
Wel treft u hieronder een indicatie van het kasbudget voor een aantal clusters van maatregelen, die een substantieel deel uitmaken van deze kosten voor 2018:
De bedragen in de jaren 2019–2021 zullen hiermee vergelijkbaar zijn met uitzondering van de kapitaalinjectie voor Tennet. Deze bedraagt in 2019 nog € 280 miljoen, in 2020 en 2021 € 0.
Hoeveel heeft het kabinet begroot voor alle maatregelen zoals bedoeld in vraag 1 voor de rest van de kabinetsperiode? Kunt u dit uitsplitsen per jaar (2019, 2020 en 2021)?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen en hoeveel fulltime-equivalent (fte) zijn binnen uw ministerie en binnen andere delen van de overheid – zowel op rijksniveau als op overige niveaus – werkzaam aan projecten verbandhoudende met de energietransitie? Hoeveel externen en hoeveel consultants worden hiervoor ingehuurd? En wat zijn de kosten hiervan per jaar?
Er wordt geen centrale registratie bijgehouden van medewerkers die zijn betrokken bij de energietransitie.
Hoeveel betaalt een gemiddeld Nederlands huishouden extra als gevolg van deze maatregelen, uitgesplitst in kosten per jaar, voor de jaren 2019 tot en met 2030?
De precieze kosten liggen nog niet vast. Deze zijn afhankelijk van de keuzes die kabinet en alle betrokken partijen maken bij de uitwerking van het voorstel voor hoofdlijnen van het Klimaatakkoord. Uw Kamer is hier nauw bij betrokken.
Uit de voorlopige analyse van PBL en CPB van dit voorstel blijkt dat de meerkosten ten opzichte van het huidige beleid in 2030 circa € 3 tot 4 miljard per jaar zullen bedragen. Dit betreft de nationale kosten voor de Nederlandse samenleving als geheel, ongeacht wie deze draagt. De kosten zijn niet constant in de tijd maar hangen af van de toekomstige kosten van technologieën en toekomstige brandstofprijzen, die veelal weer afhangen van internationale ontwikkelingen.
De kosten voor de overheid en de kosten voor eindgebruikers zoals huishoudens of bedrijven verschillen van de nationale kosten, onder andere vanwege heffingen, subsidies en verschillen in rentevoeten en afschrijvingstermijnen die door eindverbruikers worden gehanteerd.
Na de doorrekening van het concept-Klimaatakkoord kan er meer gezegd worden over de kosten voor een gemiddeld Nederlands huishouden.
Hoeveel graden minder globale opwarming denkt u te kunnen bewerkstelligen aan het eind van uw regeerperiode door middel van deze maatregelen?
Nederland levert een kleine maar zeker niet te verwaarlozen bijdrage aan het tegengaan van klimaatverandering. Het klimaatprobleem is bij uitstek een probleem waarvan de oplossing alleen dichterbij komt wanneer alle landen, inclusief Nederland, hieraan bijdragen. Internationale samenwerking en het nakomen van de internationale afspraken zoals afgesproken in het Parijs-akkoord zijn daarom van groot belang. Nederland zet om die reden nadrukkelijk in om gezamenlijk met andere landen dit probleem aan te pakken.
Hoeveel denkt u het globale CO2 gehalte (in ppm) te hebben beïnvloed aan het eind van uw regeerperiode als gevolg van deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel denkt u vanuit Nederland aan globale temperatuurdaling te gaan bijdragen als landen als China, India, de Verenigde Staten, Rusland, Iran en Turkije daar niet aan mee doen, aangezien het Nederlandse landoppervlakte slechts 0,008% van het wereldoppervlakte bedraagt en de Nederlandse bevolking niet meer dan 0,22% van de wereldbevolking uitmaakt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel honderden miljarden euro’s is het u waard om deze doelstellingen te bereiken?
Zoals al vermeld in het antwoord op vraag 4 liggen de keuzes voor de komende periode, en dus ook de kosten, nog niet vast. Uit de eerste analyse van PBL en SCP blijkt dat de nationale kosten in 2030 op circa € 3 à 4 miljard per jaar worden ingeschat.
In de komende periode zal met alle partijen, en ook met de Tweede Kamer, het gesprek worden gevoerd over de verdere invulling van de maatregelen. Daarbij spelen de kostenefficiëntie van de voorgestelde maatregelen en de verdeling van de lasten uiteraard een belangrijke rol.
Hoeveel kosten vindt u dat er maximaal per huishouden (cumulatief over de periode 2019–2030) gevergd kan worden om uw doelstellingen te realiseren?
Zie antwoord vraag 8.
Het onderzoek ‘Europe's renewable energy directive poised to harm global forests’ |
|
Tom van der Lee (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek «Europe's renewable energy directive poised to harm global forests» van de Princeton Universiteit?1
Ja.
Klopt het dat de nieuwe richtlijn hernieuwbare energie van de Europese Unie hout als een koolstofarme en hernieuwbare brandstof aanmerkt? Klopt het dat hele bomen moeten worden verbrand om het vervolgens om te kunnen zetten in energie?
De herziening van de richtlijn hernieuwbare energie merkt onder andere biobrandstoffen, vloeibare biomassa en (vaste) biomassa inderdaad aan als hernieuwbare brandstof, onder de voorwaarde dat aan de criteria inzake duurzaamheid en de reductie van broeikasgasemissies wordt voldaan. De richtlijn verplicht niet dat hele bomen moeten worden verbrand, in de meeste gevallen wordt in de EU biomassa gebruikt die vrijkomt bij industriële processen (restproducten) en snoei- en dunningshout als vaste biomassa voor energietoepassingen.
Klopt het dat het gebruik van hout als energiebron ertoe zal leiden dat er enorme hoeveelheden bos worden gekapt? Wist u dat er wordt voorspeld dat Europa zelfs dubbel zoveel bomen moet gaan kappen – hoogstwaarschijnlijk buiten de grenzen van de Europese Unie – om slechts vijf procent van de Europese energie te leveren? Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat dit plan potentieel ontzettend veel schade kan aanrichten aan de bossen in de hele wereld? Zo nee, waarom niet?
Bij de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie zijn specifieke duurzaamheidseisen voor vaste biomassa uit bossen opgenomen. De richtlijn beoogt met deze bepalingen juist om een duurzaam beheer van bossen te borgen. Zo vereisen de criteria dat bossen waaruit biomassa wordt geoogst die wordt gebruikt om de streefcijfers voor hernieuwbare energie te halen duurzaam in stand worden gehouden. Ik deel uw beeld dus niet dat er enorme hoeveelheden bos worden gekapt – al het bos dat gekapt wordt, wordt weer aangeplant. Het is voor het eerst dat er op Europees niveau duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa worden vastgesteld, in navolging van lidstaten die al duurzaamheidseisen stellen. Zo behoren de Nederlandse duurzaamheidseisen voor vaste biomassa voor energietoepassingen tot de strengste en meest vergaande ter wereld. Omdat de richtlijn hernieuwbare energie kan leiden tot een grotere vraag naar biomassa en dat dit kan leiden tot een minder duurzaam beheer van de bossen is het goed dat op Europees niveau duurzaamheidseisen worden gesteld, maar ook dat lidstaten zoals Nederland strengere duurzaamheidseisen mogen stellen om de duurzaamheid te borgen en zo mogelijk ongewenste effecten te voorkomen.
Klopt het dat het gebruik van hout als energiebron de uitstoot van broeikasgassen juist vergroot ondanks dat hout op de lange termijn hernieuwbaar is? Wist u dat de Princeton universiteit voorspelt dat het gebruik van hout als energiebron zal resulteren in tien tot vijftien procent van de uitstoot van het Europese energieverbruik in 2050 terwijl het slechts vijf procent energie oplevert?
Nee dat is niet zo algemeen te zeggen, dit hangt ook samen met wat er anders met de biomassa zou worden gedaan. De impact assessment van de Europese Commissie gaat hier ook uitgebreid op in, die is gebruikt voor de formulering van de Europese duurzaamheidseisen Daarbij geldt dat de aangroei en het behoud van het bos waaruit vaste biomassa wordt verkregen met de Nederlandse duurzaamheidseisen groter moet zijn dan het verlies aan koolstof. Op die manier heeft het toepassen van vaste biomassa daadwerkelijk een vermindering van de CO2-uitstoot tot gevolg. Wel is het zo dat de CO2 die bij de aangroei van biomassa wordt vastgelegd daar enige tijd over doet, afhankelijk van de groeisnelheid van het bos. Bij sommige typen landgebruik duurt dit echter te lang. Om die reden zijn er op Europees en in Nederland eisen voor welke biomassa mag worden gebruikt en worden biomassa uit veengronden en wetlands uitgesloten. Aangezien de toepassing van biomassa CO2-neutraal is leidt dit niet tot hogere broeikasgassen.
Wist u dat de wereldwijde impact hoogstwaarschijnlijk nog veel groter zal zijn omdat Europa hiermee andere landen aanspoort om ook hout als energiebron te gaan gebruiken? Wist u dat landen als Brazilië en Indonesië met tropische regenwouden nu al hebben aangekondigd dat zij ook van plan zijn om hun gebruik van hout als energiebron toe te laten nemen? Deelt u daarom de mening dat de Europese Unie een verkeerd signaal afgeeft aan andere landen in de wereld als het met deze plannen doorgaat?
De richtlijn hernieuwbare energie gaat alleen in op de stimulering van hernieuwbare energie in Europa. Het is aan landen zelf om een goede afweging te maken in het formuleren van hun klimaat en energiebeleid in lijn met de internationale afspraken daarover.
Deelt u de mening dat het aanmerken van hout afkomstig van hele bomen als een koolstofarme en hernieuwbare energiebron geen duurzame keuze is? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit plan niet alleen averechts werkt met betrekking tot klimaatverandering maar ook onnodig is? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat blijkt uit de antwoorden op bovenstaande vragen.
Kunt u een reactie sturen voordat er definitief gestemd wordt over de nieuwe richtlijn hernieuwbare energie in het Europees parlement en de Europese Raad in oktober 2018?
Uw Kamer ontvangt mijn reactie voordat er definitief gestemd wordt over de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie door het Europees Parlement.
Die stemming zal volgens de meest recente planning plaatsvinden in de week van 22 oktober. De Europese Raad heeft geen rol in het vaststellen van de herziening van de richtlijn.
Flitskredieten die worden aangeboden tegen woekerrentes |
|
Farid Azarkan (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van nieuwe flitskredieten, die worden aangeboden tegen woekerrentes? 1 2
Ja, ik weet dat er partijen zijn die reclame maken voor het snel kunnen aanbieden van kredieten aan ondernemers.
Waarom brengen deze kredietverstrekkers woekerrentes van 3% per maand plus 20 euro per maand in rekening?
In het algemeen geldt dat rentepercentages zijn opgebouwd uit de kosten van het krediet, een vergoeding voor het risico dat de kredietverlener draagt en een marge. Ik ken de afwegingen van individuele aanbieders bij het bepalen van de hoogte van de rente niet. Dit laat onverlet dat de overeengekomen rente moet voldoen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals verwoord in artikel 2 Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Ik verwacht ook dat partijen redelijke afspraken met elkaar maken. Wat in een voorkomend geval redelijk is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval.
Waarom vallen deze kredieten blijkbaar buiten de wetgeving over consumentenkrediet, met een verplichte waarschuwing («geld lenen kost geld») en een maximale rente van 12%, boven de wettelijke rente, per jaar?
De betreffende wet- en regelgeving is van toepassing op het aanbieden van krediet aan «consumenten». Indien een financiële onderneming een financiële dienst verleent aan een natuurlijk persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep, wordt deze niet beschermd door de regels ter bescherming van consumenten. Personen die handelen in de uitoefening van hun bedrijf of beroep kunnen in voorkomende gevallen wel een beroep doen op de algemene bescherming van het vermogensrecht. Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Is het verantwoord dat binnen vijf minuten een krediet kan worden afgesloten van 50.000 euro, zonder dat er gevraagd wordt om onderpand, uittreksels, businessplannen of jaarrekeningen?
Er zijn advertenties waarin sommige aanbieders aangeven binnen vijf minuten krediet te kunnen verstrekken. In de praktijk duurt de beoordeling van een aanvraag vaak langer, omdat gegevens ontbreken of aanbieders aanvullende gegevens vragen om de kredietwaardigheid te beoordelen. Voor zover het gaat om zakelijke kredieten, is het aan de aanbieder om te bepalen welke informatie nodig is en of een aanbieder onderpand vraagt.
Heeft dit ook geleid tot financiële problemen voor ondernemers en/of tot faillissementen?
Dat is niet bekend. In het MKB-actieplan, dat bij brief van 29 juni jl. door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aan uw Kamer is gezonden, is aangegeven dat alternatieve financiers zich verder moeten professionaliseren. De Stichting MKB financiering voor alternatieve financiers is recent opgericht. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat steunt deze Stichting, die een gedragscode opstelt en zich onder meer inzet voor het vergroten van kennis van verschillende financieringsvormen aan ondernemers en intermediair. Dat moet ook leiden tot zelfregulering van deze sector en transparantie.
Kunt u de gevolgen van deze woekerflitskredieten in beeld brengen, door hier onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment heb ik geen signalen over ernstige misstanden of grote problemen in deze branche vanwege hoge rentes of andere kosten. Daarom zie ik geen aanleiding om hier specifiek onderzoek naar te doen. Bovendien heeft een aantal aanbieders van MKB-financiering gedragsregels opgesteld (zie o.a. de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de Nederlandse Vereniging van Banken). Ook is de nieuwe stichting MKB-financiering (gestart met tien partijen) bezig met het opstellen van gedragsregels en afspraken over transparantie. Deze moeten uiterlijk 1 januari 2019 gereed zijn. Daarnaast zal het kabinet, zoals is aangekondigd in het MKB-actieplan, dit jaar een onderzoek starten naar de werking van de (alternatieve) financieringsmarkt.
Kunt u onderzoeken of het mogelijk is om de bepalingen over consumentenkrediet (Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek) van toepassing te laten zijn op een veel bredere groep, bestaande uit zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) en ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (mkb'ers)? Zo nee, waarom niet?
De vraag is of kleine ondernemers op dit specifieke gebied extra bescherming moeten krijgen, gelijk aan die van consumenten. Consumenten worden beschermd, omdat zij doorgaans een informatieachterstand hebben en zich in een zwakkere positie bevinden ten opzichte van ondernemers. Van ondernemers wordt meer voorbereiding en kennis verwacht. Er is vooralsnog geen evaluatie voorzien van de Wet Consumentenkredietovereenkomsten, goederenkrediet en geldlening (Stb. 2016, 360), die met name een aantal bepalingen van de Wet op het consumentenkrediet naar Boek 7 BW heeft verplaatst. Zoals eerder is aangegeven, ontbreken signalen over ernstige misstanden of grote problemen. Om deze reden is er geen aanleiding voor specifiek onderzoek, in aanvulling op het reeds aangekondigde onderzoek in het MKB-actieplan.
Wanneer zal een evaluatie plaatsvinden van de overgang van de bepalingen uit de Wet op het consumentenkrediet naar Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek? Kunt u bij deze evaluatie betrekken of de regels over consumentenkrediet verbreed kunnen worden naar zzp'ers en mkb'ers?
Zie antwoord vraag 7.
De opbrengst van zonnepanelen van sportclubs |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Dagblad van het Noorden met de titel «Zonnepanelen sportclubs straks niet meer rendabel»?1
Ja.
Is de zorg dat de rentabiliteit van investeringen in zonnepanalen voor sportclubs ernstig wordt aangetast terecht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, trekt u zich dat aan en bent u bereid een voorziening te treffen om de rentabiliteit van investeringen van sportverenigingen in zonnepanelen ook in de toekomst op peil te houden?
Nee. De rentabiliteit van investeringen in zonnepanelen door sportclubs wordt onder andere bepaald door de beschikbare subsidies. Naast de specifieke subsidieregeling voor sportaccommodaties speelt de salderingsregeling op dit moment een belangrijke rol in de ondersteuning van zon PV bij sportaccommodaties.
De salderingsregeling loopt in ieder geval tot 2020. Daarna wordt een terugleversubsidie voor kleinschalige zon PV-installaties geïntroduceerd waarvoor ik de contouren in mijn brief aan uw Kamer van 15 juni 2018 heb geschetst. Eén van de uitgangspunten voor de terugleversubsidie is dat investeringszekerheid geborgd blijft doordat een gemiddeld zon P- systeem van een huishouden een simpele terugverdientijd van circa 7 jaar zal hebben. Bij de berekening van de subsidietarieven zal rekening worden gehouden met de huidige schuif in de energiebelasting zoals opgenomen in het regeerakkoord. Ook wordt voor de terugleversubsidie gerekend met een aantal verschillende zon PV-systemen bij de utiliteit om deze nieuwe regeling ook passend te maken voor verschillende grotere zon PV-projecten. Op basis hiervan verwacht ik dat deze nieuwe regeling ook voor sportclubs voldoende financieel aantrekkelijk zal blijken. Daarom zie ik geen noodzaak voor het treffen van verdere voorzieningen voor sportverenigingen die hebben geïnvesteerd in zonnepanelen.
Is het u bekend dat ook andere coöperatieve producenten van zonne-energie bezorgd zijn dat de rentabiliteit van hun investeringen verslechtert, onder meer door uw beleid om de prijs van aardgas te verhogen en de prijs voor elektriciteit te verlagen? Is die zorg naar uw oordeel gegrond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat aanleiding om voorzieningen te treffen waarmee de rentabiliteit op peil te houden?
In het Belastingplan 2019 is een schuif in de belasting aangekondigd van elektriciteit naar gas. Hierdoor wordt de belasting op elektriciteit in de eerste schijf met 0,72 cent per kWh verlaagd. Deze verlaging heeft daarmee een negatief effect op de business case van bestaande coöperatieve producenten van zonne-energie, onder andere die gebruik maken van de postcoderoosregeling (ofwel Regeling verlaagd tarief). Deze zon PV-projecten worden niet duurder, maar het alternatief – elektriciteit afnemen van het net – wordt iets goedkoper door de lagere belasting op elektriciteit, waardoor de terugverdientijd van deze projecten iets langer wordt.
Of de rentabiliteit van deze bestaande coöperatieve projecten hierdoor echter in gevaar komt, valt geen algemene uitspraak over te doen. Bovendien beschouw ik dit rendementsrisico als inherent aan de postcoderoosregeling. Dat de belasting kan wijzigen en dat dit van invloed is op de rentabiliteit is bekend bij de initiatiefnemers op het moment dat zij een postcoderoosproject starten. Ik zie daarom momenteel geen noodzaak tot het treffen van voorzieningen ten behoeve van de rentabiliteit van deze projecten.
Bovenstaande geldt voor bestaande projecten. Voor nieuwe projecten die in de toekomst gebruik gaan maken van de terugleversubsidie is er geen sprake van verminderde rentabiliteit, omdat de hoogte van de terugleversubsidie wordt berekend op basis van een terugverdientijd van circa 7 jaar. In die berekening wordt de hoogte van de gewijzigde energiebelasting meegenomen.
Deelt u de opvatting dat het voor het behoud van draagvlak voor de energietransitie van belang is dat investeringen in het opwekken van duurzame energie van niet alleen particulieren, maar ook van verenigingen en coöperaties moeten kunnen rekenen op stabiele opbrengsten? Zo nee, waarom niet? Zo ja hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zoals ik reeds in mijn brief van 15 juni 2018 aan uw Kamer heb gemeld, verwacht ik dat lokale hernieuwbare energie-initiatieven bij het bereiken van de CO2-reductiedoelen uit het regeerakkoord een belangrijke rol zullen spelen. Ook verwacht ik dat de participatie van burgers in hernieuwbare energieprojecten in hun directe omgeving kan bijdragen aan het draagvlak voor de energietransitie. Daarnaast vind ik dat het huidige instrumentarium ter stimulering van lokale zonne-energie verbeterd kan worden. Ik streef daarbij naar een eenduidig, samenhangend en toekomstbestending stimuleringsbeleid met oog voor de betaalbaarheid van de energietransitie als geheel. Ik onderzoek momenteel – onder andere naar aanleiding van de evaluaties van de salderingsregeling en de postcoderoosregeling – hoe een nieuwe stimuleringsregeling optimaal vormgegeven kan worden en hoe nieuwe projecten van energiecoöperaties kunnen worden opgenomen in de opvolger van de salderingsregeling.
Het verhuren van dakruimte voor zonnepanelen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met signalen uit de sector dat ondernemers problemen ondervinden als ze hun dak willen verhuren ten behoeve van verduurzaming?
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij een hypotheekverstrekker bedrijfspandeigenaren verbiedt hun dakoppervlakte te verhuren voor verduurzamingsinitiatieven, zoals de plaatsing van zonnepanelen, omdat dit in strijd is met het onderhuurverbod in hun hypotheekovereenkomst?
Hypotheekverstrekkers kunnen voorwaarden stellen. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat door een verkeerde plaatsing of onderhoud van zonnepanelen het onderpand wordt beschadigd. Ook dient het onderpand voldoende verzekerd te zijn tegen brand of schade door plaatsing van de zonnepanelen. Als deze voorwaarden niet worden nageleefd kan dat tot gevolg hebben dat hypotheekverstrekkers niet akkoord gaan met de plaatsing van zonnepanelen.
Strekken clausules die onderhuur verbieden zich ook uit tot daken en zonnepanelen? Welke financiële instellingen scharen het leggen en verhuren van zonnepanelen onder onderhuur?
De bank waar de hypotheek is afgesloten zal in de meeste gevallen toestemming moeten verlenen voor het verhuren van zonnepanelen op het dak van een bedrijfspand. Het opstalrecht zal in dat geval goed moeten zijn geregeld. Ik heb geen inzicht in welke financiële instellingen het verhuren van zonnepanelen zien als onderhuur.
Acht u dit, gegeven de duurzaamheidsopgave, wenselijk? Hebt u meer signalen dat financiële instellingen bedrijfspandeigenaren belemmeren om een deel van hun pand te kunnen verduurzamen omdat dit in strijd is met bepalingen in de hypotheekovereenkomst?
Nee, ik heb niet meer signalen dat financiële instellingen bedrijfspandeigenaren belemmeren om een deel van hun pand te kunnen verduurzamen. Recent heeft de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) samen met vertegenwoordigers uit de zonnepanelenbranche, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), vastgoedtaxateurs en de beroepsvereniging van notarissen (de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie) een modelakte opgesteld zodat het vestigen van een opstalrecht wordt vergemakkelijkt en daarmee ook de financiering en plaatsing van zonnepanelen op daken van bedrijfspanden.Dit initiatief van de NVB verwelkom ik, omdat het kabinet het gelet op de ambitieuze duurzaamheidsopgave van belang vindt dat beschikbare, geschikte dakruimte wordt benut voor het plaatsen van zonnepanelen.
Kunt u, met het oog op de verduurzamingsopgave, in goed overleg met de financiële sector aansturen op meer flexibiliteit voor verduurzamingsinitiatieven? Bent u bereid dit mee te nemen in uw regulier overleg met de sector?
De door de NVB recent opgestelde modelakte zal bijdragen aan meer flexibiliteit voor verduurzamingsinitiatieven. In het regulier overleg met de sector zal ik aandacht vragen voor het oplossen van mogelijke belemmeringen voor verduurzamingsinitiatieven en samen met de sector bezien hoe verduurzamingsinitiatieven kunnen worden bevorderd.
Ziet u verder nog mogelijkheden om het gebruik van zonnepanelen door bedrijven te bevorderen en belemmeringen weg te nemen? Kan de overheid hier, al is het een privaatrechtelijke overeenkomst, zonnepanelen en andere duurzaamheidsinitiatieven uitzonderen van onderhuurverboden?
Het huidige stimuleringskader voor zonnepanelen bij bedrijven is reeds uitgebreid. De aanschaf van zonnepanelen door bedrijven wordt gestimuleerd via bijvoorbeeld de Energie Investerings-Aftrek (EIA), de salderingsregeling (die conform het Regeerakkoord zal worden omgevormd naar een terugleversubsidie), de Regeling Verlaagd Tarief (ook wel de Postcoderoosregeling genoemd), de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) regeling en de mogelijkheid om de btw van de aanschaf terug te vorderen. Naast deze bestaande regelingen zie ik geen noodzaak tot het creëren van verdere mogelijkheden om het gebruik van zonnepanelen door bedrijven te bevorderen.
Aangezien het bij hypotheken gaat om een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de hypotheekverstrekker en een bedrijfspandeigenaar, kunnen partijen zelf afspraken maken over de mogelijkheid en de voorwaarden waaronder zonnepanelen kunnen worden geplaatst (zie ook het antwoord op vraag 2). Er is geen aanleiding voor de overheid om in te grijpen in deze contractuele relatie.
Hoeveel individuen en bedrijven gebruiken hun dak op dit moment voor het leggen van zonnepanelen?
Er zijn bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geen cijfers beschikbaar over hoeveel individuen en bedrijven op hun dak zonnepanelen hebben geplaatst. Wel beschikt het CBS over het opgestelde vermogen van zonnepanelen in 2017 bij huishoudens en bedrijven. Het totaal vermogen voor zonnestroom in Nederland eind 2017 is ongeveer 2.800 megawatt. Hiervan staat circa 1.600 megawatt op woningen en circa 1.200 megawatt op bedrijven. Het totale aantal zonnepanelen eind 2017 is bijna 550.000.
Welke rol kan maatwerk hier spelen in de hypotheekverstrekking?
Hypotheekverstrekking aan bedrijven is vaak maatwerk. Bij kleinere kredietaanvragen (zoals voor de financiering van zonnepanelen) kan juist met standaardisatie meer resultaat worden bereikt.
Bent u het ermee eens dat hier sprake is van een onwenselijke doorkruising van de ambities voor de energietransitie?
Nee, aangezien ik niet van mening ben dat de ambities voor de energietransitie hierdoor worden doorkruist. De sector probeert juist knelpunten op te lossen om verduurzamingsinitiatieven te stimuleren door bijvoorbeeld een modelakte op te stellen voor de financiering van zonnepanelen op daken van bedrijven.
Het artikel ‘Volop zonnestroom, maar de kabel is te dun’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Volop zonnestroom, maar de kabel is te dun», waarin staat dat het Nederlandse stroomnet het snel groeiende aanbod van zonne-energie niet aan kan?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de capaciteitsproblemen die ontstaan door het snel groeiende aanbod van zonne-energie? Deelt u de mening dat het erg zonde is dat dit een obstakel vormt voor de energietransitie?
Het is mij bekend dat het snel groeiende aanbod van zonne-energie ervoor zorgt dat de netcapaciteit in bepaalde gebieden oploopt tegen zijn grenzen. Het is positief voor de energietransitie dat de mogelijkheden voor verduurzaming met behulp van zonne-energie snel toenemen. Netbeheerders hebben de wettelijke taak om deze toename te faciliteren.
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Moorlag2, kost het vergroten van de netcapaciteit echter tijd, omdat ruimte gevonden moet worden voor stations en voor nieuwe verbindingen met bijbehorende ruimtelijke vergunningenprocedures. Om te voorkomen dat op de korte termijn netcapaciteit een probleem vormt voor de aansluiting van zonneparken zoeken betrokken overheden, netbeheerders en initiatiefnemers daarom in onderling overleg naar praktische oplossingen.
Welke maatregelen treft u om deze capaciteitsproblemen op te lossen en te voorkomen?
De ambities voor duurzame opwekking van energie en de vraagstukken die dit oplevert voor de netcapaciteit zijn belangrijke gespreksonderwerpen aan de Klimaattafels, in het bijzonder in de werkgroep Hernieuwbaar op land van de Elektriciteitstafel. Daar zitten zowel decentrale overheden als netbeheerders aan tafel. Deze tafel zal met voorstellen voor maatregelen komen.
Hoe kijkt u aan tegen de in het artikel geschetste discussie waarbij de netbeheerders meer sturing van de overheid wensen, terwijl de exploitanten juist tegen meer regie van de overheid zijn? Deelt u de verwachting van de exploitanten dat wanneer netbeheerders extra onderstations neerzetten die rendabel zullen zijn, omdat er dan snel initiatieven rondom zonne-energie zullen ontstaan?
Ik ben van mening dat de in het artikel geschetste problematiek niet door slechts een partij is op te lossen, of dat nu de overheid is of de netbeheerder of de initiatiefnemer van een duurzaam energieproject. Het streven is om tijdig en kostenefficiënt de benodigde netcapaciteit te realiseren voor duurzaam opgewekte elektriciteit op een uit oogpunt van ruimtelijke ordening gepaste locatie die kan rekenen op zoveel mogelijk draagvlak bij omwonenden. Om hiertoe te komen is een integrale, op samenwerking gebaseerde aanpak nodig waarin alle betrokken partijen aan tafel zitten en belangen goed worden gewogen.
Onlangs is een voorstel voor de hoofdlijnen van het Klimaatakkoord3 gepresenteerd alsmede de kabinetsappreciatie4 daarvan. Voor het realiseren van de opgaves uit het Klimaatakkoord is regionaal maatwerk nodig. Regionale energiestrategieën zullen hierbij een belangrijke rol spelen. Hierin zullen onder meer overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en netbeheerders samenwerken om te komen tot gedragen keuzes voor zowel opwekking van energie als infrastructuur in regio’s. Ik verwacht dat dit eraan bijdraagt dat netbeheerders optimaal kunnen inspelen op de vraag naar netcapaciteit of dat andere oplossingen worden gevonden om duurzame opwekking van energie met lokaal draagvlak te kunnen realiseren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de eigenaren van zonneparken wiens subsidie dreigt te vervallen vanwege de capaciteitsproblemen rondom de aansluiting en met hen een regeling te treffen waardoor zij niet het slachtoffer worden van deze capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 2 en 4 is mijn inzet er op gericht juist te voorkomen in de situatie terecht te komen dat zonneparken niet op tijd kunnen worden aangesloten. Ik zie daarom nu geen aanleiding om andere regelingen te treffen.