Het bericht 'Hoe ‘pro-anacoaches’ kwetsbare meisjes misbruiken' en de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s. (31015-197) |
|
Mirjam Bikker (CU), Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe «pro-ana coaches» kwetsbare meisjes misbruiken»?1
Ja.
Deelt u onze grote woede over het feit dat tot op de dag van vandaag heel kwetsbare minderjarige meisjes worden uitgebuit door daders die de eetstoornis van deze meisjes misbruiken voor eigen seksueel gewin?
Ik deel de woede en zorgen over de uitbuiting van kwetsbare minderjarigen. Seksueel misbruik is in alle gevallen onacceptabel, zeker wanneer sprake is van minderjarige slachtoffers met een psychische aandoening. De verbetering van de veiligheid en bescherming van potentiële slachtoffers, waaronder die van kwetsbare minderjarige slachtoffers, is en blijft een van mijn prioriteiten.
Bent u met ons van mening dat gezien de specifieke combinatie van eetstoornis en seksuele uitbuiting bij deze groep die niet of lastig zelf slachtofferschap zal melden, specifieke interventies nodig zijn omdat generieke interventies deze doelgroep lastig zullen bereiken?
Ik stel voorop dat seksueel misbruik in alle gevallen onacceptabel is en effectief dient te worden aangepakt. Elk slachtoffer van seksueel misbruik is er één te veel. Effectieve (generieke) interventies, zowel in het preventie- en opsporingskader als op het gebied van hulpverlening, zijn daarom van essentieel belang. Het is mij echter bekend dat minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting in veel gevallen geen aangifte doen of er wellicht langer over doen deze stap te nemen. Dit bleek onder andere uit een onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (hierna: CKM) en meer recent uit een rondvraag van Pointer bij verschillende politie-eenheden. Ik onderken dan ook de noodzaak van een doeltreffende meersporige aanpak van seksueel misbruik van minderjarige of kwetsbare slachtoffers. Zie voor een beschrijving van alle generieke én specifieke acties op het gebied van bewustwording, hulpverlening, preventie en opsporing verder de beantwoording van vraag 4.
Kunt u uiteenzetten welke acties zijn ingezet sinds de eerste publicatie van het Centrum Kinderhandel Mensenhandel (CKM) in 2019 over het seksueel misbruik van meisjes met een eetstoornis door pro-anacoaches? Kunt u hierbij ingaan op acties die zijn ingezet op het gebied van hulpverlening, opsporing, bewustwording en preventie en aangeven waar het generieke acties betroffen en waar het acties betroffen die specifiek op deze groep zijn gericht?2
Sinds de eerste publicatie van het CKM zijn verschillende acties ondernomen, zowel specifiek gericht op slachtoffers met een eetstoornis als generiek gericht op (minderjarige of jongvolwassen) slachtoffers van seksueel misbruik. Ik zal eerst ingaan op de specifieke ofwel op slachtoffers met een eetstoornis gerichte acties.
Het Ministerie van VWS heeft, in samenwerking met verschillende relevante stakeholders, een gezamenlijke pro-ana actieagenda opgesteld gericht op preventie, bewustwording en hulpverlening3. Patiëntenvereniging WEET heeft als één van de acties uit die agenda een website opgezet voor jongeren die op zoek gaan naar pro ana (-coaches). Op deze website worden ervaringsverhalen gedeeld over pro ana (-coaches) en het gebruik van sociale media. Daarnaast is er een zelftest voor jongeren om te toetsen of zij een eetstoornis hebben en wordt doorverwezen naar helpende websites en fora. Ook is een mediaprotocol ontwikkeld met tips om op een goede manier te berichten over eetstoornissen om te voorkomen dat mediaberichten «triggerend» werken. Als derde actie uit de actieagenda heeft het Kenniscentrum voor Jeugd en Psychiatrie een handreiking opgesteld voor jeugdhulpverleners die werken met jongeren met eetproblemen. In de handreiking vinden hulpverleners aanwijzingen over hoe zij zorgelijke signalen kunnen herkennen, tips om het gesprek met jongeren aan te gaan en een beschrijving van mogelijke vervolgstappen.
Vanuit de ketenaanpak Eetstoornissen (hierna: K-EET) worden acties ondernomen om te zorgen dat er een meer realistisch beeld ontstaat rondom eetstoornissen. Doel daarvan is het doorbreken van het taboe rondom eetstoornissen, zodat het makkelijker wordt voor jongeren om openlijk over hun eetstoornis te praten. Zo is onder andere de website First EET Kit ontstaan4, voor mensen met een eetstoornis of die iemand kennen met een eetstoornis. Ook professionals kunnen op deze website informatie vinden. Ook heeft KEET een telefoonlijn opgezet (KEETi), waar eerstelijns professionals, zoals huisartsen, in contact kunnen komen met een expert op het gebied van eetstoornissen.
Op het gebied van hulpverlening en preventie wordt verder ingezet op de proactieve benadering van slachtoffers door middel van een «online outreach traject». Het Ministerie van Justitie en Veiligheid financiert een deel van dit traject, waarbij het CKM een proef uitvoert om online in contact te komen met mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting. Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving financiert de pilot, die specifiek is gericht op pro-ana problematiek. In deze pilot wordt een getraind team van zorgprofessionals uitgerust met de technische tools om proactief in contact te komen met mogelijke slachtoffers. Het door het CKM opgezette Online Outreach Team, bestaande uit professionals uit de hulpverlening, (software)techniek en OSINT-onderzoek, zal hulp en bescherming bieden aan (potentiële) online slachtoffers van seksuele uitbuiting. Dit team is uitgerust met de tools om snel, effectief en proactief in contact te komen met kwetsbare groepen en (mogelijke) slachtoffers die zich bevinden op internet en sociale media met het doel hen te signaleren en te beschermen. In de pilot zijn inmiddels de eerste slachtoffers benaderd. Momenteel vindt er ook een evaluatie van de pilot plaats.
Daarnaast zijn verschillende (generieke) acties ondernomen in de strafrechtelijke aanpak tegen seksuele uitbuiting (in algemene zin) en de seksuele uitbuiting van minderjarigen of jongvolwassenen in het bijzonder. Deze acties, die ik hieronder toelicht, sorteren ook effect op de slachtoffers van seksuele uitbuiting met een eetstoornis.
Zo is in 2021 een proeftuin gestart bij politie, samen met het CKM, om de aangiftebereidheid van slachtoffers van seksuele uitbuiting met een leeftijd tot 25 jaar te vergroten. Om de drempels die het slachtoffer ervaart te adresseren, wordt binnen de proeftuin aangiftebereidheid geëxperimenteerd met een werkwijze om de angst te verkleinen en veiligheid te vergroten. Binnen de proeftuin wordt onder andere verkend of een veiligheidscoördinator van betekenis kan zijn in het strafrechtelijk proces van slachtoffers van seksuele uitbuiting. Een rapportage over de opbrengsten van de proeftuin wordt eind 2022 verwacht. Ik zal uw Kamer over deze opbrengsten en de mogelijke vervolgacties informeren in de jaarlijkse voortgangsbrief van het Programma Samen tegen Mensenhandel.
Er wordt verder daadkrachtig ingezet op de aanpak van online seksueel misbruik van kinderen in het opsporingskader. Zo is de aanpak van online seksueel kindermisbruik wederom onderdeel van de nieuwe Veiligheidsagenda. In de Veiligheidsagenda wordt beschreven waar de focus in de aanpak en opsporing van online seksueel kindermisbruik ligt en zijn jaarlijkse resultaatafspraken neergelegd, waarbij de nadruk ligt op het ontzetten van slachtoffers van acuut misbruik. De focus ligt onverminderd op het identificeren van slachtoffers, misbruikers, vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Daarnaast heb ik toegezegd met de politie in gesprek te gaan over het ontwikkelen van een online opsporingsstrategie.5
Daarnaast is in de afgelopen jaren de nodige wetgeving aangescherpt. Sinds 1 maart 2019 maakt de wet Computercriminaliteit III de inzet van de lokpuber mogelijk. Per 1 januari 2020 is het wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen, met daarin de zelfstandige strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal (waaronder wraakporno), in werking getreden. Verder wordt op mijn departement gewerkt aan het wetsvoorstel seksuele misdrijven. Na het verwerken van het advies van de afdeling advisering van de Raad van State dat op 8 juni jl. is uitgebracht, zal het wetsvoorstel, naar verwachting in de loop van de zomer, bij uw Kamer worden ingediend. In het wetsvoorstel worden de diverse strafbaarstellingen geactualiseerd, wordt de strafbaarstelling gericht op seksueel kindermisbruik «online proof» gemaakt, wordt onder andere sexchatten met kinderen expliciet strafbaar gesteld en worden de strafmaxima voor sommige delicten die zien op seksueel misbruik van kinderen, zoals aanranding en verkrachting, verhoogd.
Kunt u aangeven hoeveel zaken sinds de eerste berichten in 2019 in onderzoek zijn genomen? Wat vindt u van dit aantal?
Het aantal sinds 2019 onderzochte zaken van seksueel misbruik van minderjarige slachtoffers met een eetstoornis in het bijzonder is niet te specificeren. De politie registreert de zaken in onderzoek op basis van (mogelijk) gepleegde strafbare feiten ofwel wettelijke delictsomschrijvingen, en niet op basis van de specifieke fenomenen waarop de opsporingsinzet wordt gepleegd.
Waarom is 2 jaar na dato nog steeds geen uitvoering gegeven aan de motie Van der Graaf c.s. die opriep een online opsporingsstrategie te ontwikkelen waarin specifieke kwetsbare groepen worden aangemerkt als prioriteit, slachtoffers van pro-anacoaches als zodanig aan te merken en tevens aan te geven in hoeverre capaciteitsgebrek hierbij een knelpunt is?3
Ik stel voorop dat de politie en het Openbaar Ministerie, ook sinds de inwerkingtreding van de Wet Computercriminaliteit III, reeds verschillende vormen van online opsporingsmiddelen toepassen, waaronder de inzet van een lokprofiel of lokpuber. Deze inzet vindt telkens plaats na toetsing en weging door de Officier van Justitie. Per zaak wordt gekeken naar welke inzet het meest succesvol kan zijn, mede gegeven de beschikbare capaciteit en de hoeveelheid zaken die voorradig zijn. Daarnaast heb ik, om gevolg te geven aan mijn toezegging daaromtrent, het openbaar ministerie en de politie gevraagd een online opsporingsstrategie te ontwikkelen. Over de uitvoering daarvan zal ik uw Kamer nog voor de zomer nader informeren in de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden.
Kunt u aangeven wat de voortgang is in het overleg van u, CKM en politie over deze opsporingsstrategie? Wanneer kan de Kamer deze verwachten?
Zie voor de beantwoording het antwoord op vraag 6.
In hoeverre is in deze strategie ook oog voor andere kanalen dan pro-anasites zoals verschillende sociale media? Welke lessen vallen hierbij te leren uit onderzoeken in landen zoals Groot-Bittannië?4 Bent u bereid nader onderzoek te laten uitvoeren hoe ook in Nederland misbruik van pro-anacoaches via deze kanalen plaatsvindt en kan worden bestreden? Deelt u de overtuiging dat de strafrechtelijke aanpak van deze «coaches» geen dag kan wachten? Waaruit blijkt dat?
De online opsporingsstrategie die wordt ontwikkeld ziet op een effectieve aanpak in het gehele digitale opsporingsdomein, dus zowel op websites als op social mediaplatforms. Zie verder voor een uitgebreide beschrijving van de strafrechtelijke aanpak de beantwoording van vraag 4.
Bent u het eens dat ook wanneer meisjes en jongens niet ten prooi vallen aan seksueel misbruik, het bezoek van online kanalen waar eetstoornissen en buitensporig afvallen worden verheerlijkt en aangemoedigd nog steeds zeer schadelijk voor hen is?
Ik verwerp de verheerlijking van eetstoornissen op sociale media, websites of anderszins. Ik ben het eens dat het voor jongeren, die al kampen met psychische problemen en gevoelig zijn voor een eetstoornis, schadelijk kan zijn om websites te bezoeken waarop zij worden aangemoedigd om (verder) af te vallen. Daarom is mijn beleid nadrukkelijk gericht op preventie, bewustwording en hulpverlening, en is er vanuit het Ministerie van VWS in samenwerking met andere betrokken partijen onder andere de pro-ana actieagenda opgezet, zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u tot een verbod te komen voor pro-anasites, «thinfluencers» en «thinspo»-platformen? Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie Westerveld-Kuiken te voorzien in aanpassing(en) van het Wetboek van Strafrecht om gedragingen strafbaar te stellen die zich welbewust richten op het beschadigen van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van kwetsbare jongeren en jongvolwassenen?5 Overweegt u nadere stappen? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Een algeheel (strafrechtelijk) verbod op pro-ana websites, platformen en thinfluencers acht ik niet opportuun. Een dergelijk verbod zal zich immers ook (in hoofdzaak) richten tegen personen die zelf een eetstoornis hebben en die dergelijke websites of platforms bezoeken en hosten. Dat vind ik onwenselijk. Mensen die aan anorexia lijden, ervaren schaamte en hebben de indruk in een sociaal isolement te verkeren. Een dergelijk verbod zou het stigma rondom anorexia en ondergewicht juist bevestigen en de zoektocht van jongeren met een eetstoornis naar hulp kunnen belemmeren. Ook experts, onderzoeken en ervaringsdeskundigen geven aan dat een strafbaarstelling juist averechts kan werken en dat de focus zou moeten liggen op de psychische klachten die mensen met een eetstoornis hebben. Mijn beleid is daarom, naast hulpverlening aan bezoekers en hosters van dergelijke websites en platforms (waarvan de verschillende actielijnen reeds in de beantwoording van vraag 4 zijn beschreven), gericht op het snel offline halen van illegale content op dergelijke pro-ana websites en social media platforms. Het in de beantwoording van vraag 4 aangehaalde wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal biedt aan de daarin aangewezen bestuursrechtelijke autoriteit de mogelijkheid bestuursrechtelijk in te grijpen indien sprake is van kinderpornografisch materiaal dat na een verzoek daartoe niet snel van de server wordt verwijderd.
Over de uitvoering van de motie Westerveld-Kuiken zal ik uw Kamer nog voor de zomer informeren in de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden.
Zolang een verbod niet van kracht is, welke andere mogelijkheden ziet u om meisjes en jongens die gebruik maken van en zoeken naar deze sites en platforms te wijzen op mogelijkheden voor hulpverlening?
Zie voor de meersporige inzet die wordt gepleegd op het gebied van hulpverlening het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met social mediaplatforms over pro-anakanalen en groepen op hun platform, het weren hiervan, en in ieder geval het doorverwijzen naar hulpverlening voor mensen die gebruik maken van dan wel zoeken naar deze kanalen?
Er wordt reeds een continue dialoog gevoerd met de branche. Deze dialoog wordt onverminderd voortgezet.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ik heb (daargelaten enkele aanvullende verwijzingen) alle vragen behalve vragen 7 en 11 afzonderlijk beantwoord.
De brandbrief van de NVvR over de werkdruk rechtspraak en OM |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak (NVvR) aan de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) over de hoge werkdruk bij de rechtspraak en het Openbaar Ministerie (OM)?1
Dat de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie te kampen hebben met een hoge werkdruk is bekend en is al geruime tijd onderwerp van gesprek tussen het ministerie en de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal. De Raad voor de rechtspraak heeft de brief van de NVvR zo snel mogelijk schriftelijk beantwoord en heeft hierover op 30 mei jl. met de NVvR gesproken. Daar is met de NVvR gedeeld dat ook de Raad van mening is dat het huidige overwerkniveau te hoog is; er heeft een daling plaatsgevonden, maar die is nog te gering. De Raad heeft onder de aandacht gebracht welke acties in gang zijn gezet. Het College heeft ook een reactie gestuurd aan de NVvR en het onderwerp geagendeerd voor het eerstkomende bestuurlijk overleg.
Wat vindt u van de volgende constatering van de NVvR: «Het tekort aan rechters of het tekort aan financiering voor de rechtspraak om voldoende rechters aan te stellen wordt nog steeds opgelost door meer van rechters te vragen dan waarvoor zijn worden betaald en dit ten koste van de duurzame inzetbaarheid. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de uitstroom van rechters en op de aantrekkelijkheid van werken bij de rechtspraak.»2 Deelt u de mening dat dit zo niet langer kan?
Ik onderschrijf de constatering dat er hoge eisen worden gesteld aan rechters en officieren van justitie. Zij doen zeer verantwoordelijk werk met soms grote gevolgen voor partijen in een omgeving die steeds complexer wordt en steeds meer specialisatie en maatwerk vraagt. Het OM en de Rechtspraak zijn zich zeer bewust van de risico’s die het hoge niveau van overwerk en werkdruk met zich meebrengt en nemen daartoe de benodigde maatregelen. Zie hiervoor het antwoord op vragen 5, 6 en 7.
Welke risico’s brengt dit volgens u met zich mee voor de kwaliteit van het cruciale werk van de zittende en de staande magistratuur?
De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie zorgen ervoor dat de kwaliteit van het werk op het benodigde hoge peil blijft. Wel heeft de personeelskrapte gevolgen voor het aantal uren dat wordt gewerkt en voor de doorlooptijden waarmee rechtszaken kunnen worden afgehandeld. Ik waardeer zeer dat het verantwoordelijkheidsgevoel, de loyaliteit en bevlogenheid van de medewerkers van de Rechtspraak en het OM groot is, maar erken ook dat dit soms op gespannen voet kan staan met de duurzame inzetbaarheid en vitaliteit van individuele medewerkers. Het langdurig voortbestaan van een hoog niveau van overwerk en werkdruk is niet wenselijk. Voor elke werkgever geldt daarom dat ze waakzaam moet zijn voor overbelasting van medewerkers. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 hebben het OM en de Rechtspraak de problematiek van het overwerk en de werkdruk al geruime tijd op de agenda en worden daartoe maatregelen getroffen. Zie hiervoor het antwoord op vragen 5, 6 en 7.
Deelt u de mening dat er sprake is van structureel overwerk en dat dit onaanvaardbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol kent u uzelf toe om de capaciteit van de opleidingen te vergroten en te zorgen voor voldoende opleiders?
Zoals aangegeven is het gesprek over werkdruk gaande. De Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal hebben de werkdrukproblematiek binnen de Rechtspraak en het OM al geruime tijd geleden op de agenda gezet en zij hebben de ambitie om maatregelen te treffen om de werkdruk te verlagen. Daarnaast spreken de Rechtspraak en het OM de verwachting uit om binnen de bestaande en de nieuwe middelen innovatiever en efficiënter te gaan werken om zaken praktischer maar kwalitatief net zo verantwoord af te doen. De rol van de Minister van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming ten aanzien van het OM en Rechtspraak bestaat eruit de randvoorwaarden te scheppen om Raad en College in staat te stellen de noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te treffen. Zoals aangegeven in de zogenoemde hoofdlijnenbrief (9 februari 2022, Kamerstukken II, 35 925 VI, nr. 132 wordt aan de Rechtspraak en het OM structureel extra budget toegekend om de organisaties toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie en voor verbetering van de ketensamenwerking.
Om de werkdruk te verlagen is het OM bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie reeds vorig jaar gestart met het laten instromen en opleiden van 100 extra officieren. Daarbij zijn nieuwe methoden ingezet om – gegeven de krappe arbeidsmarkt – kandidaten te werven en te selecteren. Ook is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Met officieren van justitie die werken in management- en beleidsfuncties is afgesproken dat zij een vastgesteld aantal uren per maand op strafzaken worden ingezet.
Uit recent tijdsbestedingsonderzoek van het OM is gebleken dat officieren van justitie relatief veel tijd moeten besteden aan werkzaamheden die niet in direct verband staan met het behandelen van strafzaken. Het gaat hier onder meer om beleidsoverleggen met ketenpartners. Het College heeft de ambitie het volume van deze indirecte werktijd terug te dringen. Zo zullen vaker medewerkers met een ander type functie, zoals beleidsmedewerkers en interventiespecialisten, voor dit type werk worden ingezet. Eén van de oorzaken van de hoge werkdruk bij het OM is haperende ICT. Het OM is een programma gestart om de continuïteit van de ICT te waarborgen en het aantal verstoringen is de laatste maanden afgenomen.
Aan de Raad voor de rechtspraak worden extra middelen toegekend om onder meer de personele capaciteit op orde te krijgen. Over de precieze uitwerking daarvan wordt u de komende maanden nader geïnformeerd. De prijsbesprekingen met de Raad voor de rechtspraak voor de periode 2023–2025 zijn momenteel gaande. De Raad investeert onder andere in een uitbreiding van de opleidingscapaciteit. Waar eerst 80 nieuwe rechters per jaar werden aangetrokken en opgeleid, zijn dat er momenteel 130. Daarnaast worden meer juridisch medewerkers aangetrokken, wordt de ICT ondersteuning verbeterd en worden niet-rechters ingezet als projectleiders en/of teamvoorzitters. Het verminderen van de werkdruk is een expliciet aandachtspunt in de leiderschapscursussen en in het Medewerkerswaarderingsonderzoek. Ook is er de mogelijkheid om een Mental Heath Check aan te vragen en vinden jaarlijkse evaluatiegesprekken plaats waarin aandacht wordt besteed aan de werkdruk. Onder Tijdige rechtspraak wordt gewerkt aan de verbetering van het roosteren en plannen. Dit brengt, naast het doel van het terugdringen van de doorlooptijden, meer rust en regelmaat – en daarmee werkplezier – in de agenda. Tot slot zal de werkdruk en het overwerk aan de orde komen in de visitatie gerechten die dit jaar wordt uitgevoerd. De visitatie ziet hoofdzakelijk op de invoering van de professionele standaarden, die voor een deel zijn ingezet om de werkdruk te verminderen.
Wat gaat u doen om het bredere probleem van de werkdruk te bespreken en bij te dragen aan oplossingen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u in ieder geval bereid om met de RvdR, het OM en de NVvR hierover in gesprek te gaan en de Kamer te informeren over de maatregelen die u kunt nemen om de werkdruk te verminderen en de kwaliteit te waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Havens in Noord-Nederland moeten 'beducht zijn' voor snellere toename drugscriminelen, als Rotterdam overstapt op zwaardere controles’. |
|
Inge van Dijk (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Havens in Noord-Nederland moeten «beducht zijn» voor snellere toename drugscriminelen, als Rotterdam overstapt op zwaardere controles»?1
Ja.
Herkent u het oordeel van het onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap dat de controle in havens in Noord-Nederland redelijk gering, zo niet ondermaats is en dat politie en handhavingsorganisaties als douane en Marechaussee weinig zicht hebben op georganiseerde misdaad op locaties aan zee aldaar? Zo ja, wat is hiervan de reden? Zo nee, waarom niet?
De Douane, Koninklijke Marechaussee en Politie beschikken over een goede informatiepositie in de Noordelijke zeehavens. Het onderzoek van Politie en Wetenschap is echter wel een aanleiding om, zowel afzonderlijk als in gezamenlijkheid, te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de informatiepositie over de mogelijke malafide praktijken in de Noordelijke zeehavens verder te versterken.
De Douane, de Koninklijke Marechaussee en de Politie werken als ketenpartners zoveel mogelijk samen om de veiligheid in het gebied te vergroten. Dit gebeurt o.a. door actieve informatie uitwisseling en gezamenlijke acties. Bij gesignaleerde risico’s wordt pro actief de samenwerking gezocht en zo mogelijk gezamenlijk actie ondernomen. De Douane en de Koninklijke Marechaussee controleren risicogericht en stemmen hun handhavingsniveau, in samenspraak met het opdrachtgevend departement Justitie en Veiligheid (JenV), af op basis van landelijke risicoanalyse. Om dit te valideren, doet de Douane regelmatig aan risicovinding en worden steekproefcontroles uitgevoerd. De Douane controleert en zet haar mensen en middelen in waar de risico’s zich voordoen. Ook de Koninklijke Marechaussee voert steekproefsgewijs controles uit en acteert actief op signalen. De betrokken teams van de Politie Noord Nederland werken samen de maritieme afdeling van de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid aan de integrale informatiepositie.
Zijn er cijfers beschikbaar over de aantallen onderschepte drugs bij de havens in Noord-Nederland? Kunt u aangeven of de georganiseerde (drugs)criminaliteit in en rondom deze havens toeneemt?
De cijfers voor Noord-Nederland laten vooralsnog een relatief stabiel beeld zien. De Douane heeft in 2020 2 zendingen cocaïne onderschept met totaal een gewicht van ruim 151 kg. In 2021 onderschepte de Douane 2 zendingen cocaïne met een totaalgewicht van 99 kg en dit jaar tot dusver 1, met een gewicht van 260 kg.
Dit jaar is het gewicht van de in beslag genomen zending cocaïne licht gestegen ten opzichte van het totaalgewicht van onderschepte zendingen in jaren ervoor. De Douane kan nog niet zeggen of er sprake is van een toenemende cocaïnesmokkel in die havens.
In hoeverre bestaat het risico dat (drugs)criminaliteit zich verplaatst naar andere havens (waaronder die in Noord-Nederland) als de controles in de havens van Rotterdam en Antwerpen worden opgevoerd? Welke stappen kunt u nemen om dit te voorkomen? Zijn politie en handhavingsorganisaties als douane en Marechaussee voldoende in staat om hierop te anticiperen?
In de huidige dominante modi operandi voor drugssmokkel wordt vooral gebruik gemaakt van grote havens. Europol en het UNODC bevestigen in een recent rapport dat drugscriminelen steeds meer gebruik zijn gaan maken van containerzendingen via «high volume ports» als Antwerpen, Rotterdam en Hamburg.2 Criminelen beschikken echter over een groot aanpassingsvermogen, dus zullen we verplaatsingseffecten scherp (blijven) monitoren, zeker bij een intensivering van de aanpak.
De Douane voert dan ook op landelijk niveau risicoanalyses uit en stemt het hieruit voortvloeiende handhavingsniveau af met haar opdrachtgever JenV. Op basis van risico’s en risicoselectie worden controles uitgevoerd op de plaatsen waar de risico’s zich lijken voor te doen.
De Douane en KMar staan in nauw contact met ketenpartners (o.a. politie, Inspectie Leefomgeving en Transport, Rijkswaterstaat, Kustwacht, Havenmeesters, gemeenten) om verandering in activiteit te monitoren. Ook signalen van bijvoorbeeld ketenpartners kunnen tot verschuivingen leiden in de controle-aanpak.
Bovendien werken de partners die werkzaam zijn rond de haven van Rotterdam, actief samen met de partners die werkzaam rond andere havens in Nederland.
Acht u het wenselijk dat, buiten de havens van Rotterdam en Antwerpen, er ook bij andere havens in Nederland (waaronder die in Noord-Nederland) een 100%-controle komt op bepaalde categorieën producten uit risicolanden om zo het gevaar dat hoofdofficier Greive in het artikel benoemt in te perken?
De verwachting is dat bij het 100% scannen of controleren van één of meerdere specifieke goederensoorten uit risicolanden (in welke maritieme haven dan ook) gedragsverandering van criminelen zal optreden. Daarom wordt er niet geïnvesteerd in 100%-controle van één of meerdere goederensoorten (ook niet in Rotterdam en Antwerpen), maar in het controleren van alle containers die op basis van een risicoanalyse worden geselecteerd. Het is dan ook van belang een goede en steeds up-to-date risicoanalyse te hebben. Daar wordt doorlopend aan gewerkt.
De Douane is verantwoordelijk voor het controleren van goederen die vanuit derde landen in Nederland de EU binnen komen. Bij toenemende risico’s zal de Douane over gehele linie haar toezichtsactiviteiten intensiveren, om zodoende te anticiperen op deze gedragsverandering van criminelen. Om zo effectief mogelijk toezicht uit te oefenen op de binnenkomende stroom containers, investeert de Douane in haar informatiepositie, onder andere door het plaatsen van liaisons op meerdere locaties, zoals in Zuid- en Midden-Amerika. Door vroegtijdig informatie van Douanediensten ter plekke te kunnen toevoegen aan de risicoanalyse, kan door de Douane nog gerichter op cocaïne worden gecontroleerd in binnenkomende ladingen. De Douane kan hierdoor tijdig acteren op veranderende routes en andere gedragsveranderingen van criminele groepen.
Is inmiddels bekend hoe de 24 miljoen euro die eind vorig jaar door de vorige Minister van Justitie en Veiligheid beschikbaar is gesteld ter voorkoming van misbruik van infrastructuur door criminelen voor drugshandel, besteed gaat worden? Zo ja, zullen deze middelen ook worden ingezet voor een betere controle en handhaving bij de havens in Noord-Nederland? Zo ja, waarvoor zullen deze middelen concreet worden ingezet bij die locaties?
Er is bij Prinsjesdag 2021 een bedrag oplopend tot 24 miljoen euro structureel beschikbaar gemaakt voor de aanpak van drugssmokkel via mainports/grote logistieke knooppunten. De 13 miljoen die voor 2022 beschikbaar is, wordt geïnvesteerd in de aanpak op vijf van deze grote knooppunten, namelijk de haven van Rotterdam, het havengebied Zeeland – West-Brabant, het Noordzeekanaalgebied met de haven van Amsterdam, de luchthaven Schiphol en de bloemenveilingen.3 Uit onder meer de cijfers en wetenschappelijke publicaties over deze locaties blijkt dat de problematiek van grootschalige drugssmokkel daar groot is, of dat daarop (directe) risico’s bestaan. Dit heeft onder meer te maken met de dominante modi operandi binnen de georganiseerde drugssmokkel en, daarmee samenhangend, de soorten goederen die via de genoemde knooppunten worden getransporteerd en vanuit welke bronlanden deze goederen arriveren. De precieze verdeling van de structurele middelen (vanaf 2023) voor de aanpak van drugssmokkel via mainports/grote logistieke knooppunten wordt, voorzien van een structureel plan, dit najaar bekendgemaakt.
Door deze focus wordt versnippering van de beschikbare middelen tegengegaan. Tegelijk hebben ook andere logistieke knooppunten te kampen met drugssmokkel. Voor deze knooppunten, zoals in Noord-Nederland, kan voor intensivering van de aanpak een beroep worden gedaan op de regionale versterkingsgelden, die eveneens bij Prinsjesdag 2021 zijn vrijgemaakt en een structureel karakter kennen. Bovendien worden de lessen die geleerd worden op de vijf genoemde grote knooppunten beschikbaar gesteld aan andere knooppunten en monitoren de betrokken partners gezamenlijk of er verplaatsingseffecten optreden, met als doel hier adequaat op te reageren.
Het bericht ‘Nauwere samenwerking tussen Nederlandse en Marokkaanse politie’ |
|
Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nauwere samenwerking tussen Nederlandse en Marokkaanse politie»?1
Ja.
Op welk moment was u voornemens de Kamer te informeren over deze vergaande samenwerking tussen de Nederlandse en Marokkaanse politie?
Marokko is een belangrijk partnerland in de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, hieronder valt ook het opsporen en ontnemen van illegaal verkregen vermogen. In de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer d.d. 14 december 2021 inzake Marokko is aangegeven dat wordt gestreefd naar versterking van de politiesamenwerking met Marokko. Middels het eerste halfjaarbericht Politie 2022 is uw Kamer nader geïnformeerd over de stand van zaken van de samenwerking tussen Nederland en de Marokkaanse politie.2
Waarom bent u overgegaan tot deze vergaande samenwerking voordat u middels de beantwoording van de gestelde vragen in het kader van het schriftelijk overleg over de brede relatie met Marokko van 19 januari jl. verantwoording heeft afgelegd aan de Kamer?2 Wanneer worden deze vragen eindelijk beantwoord?
Het bezoek van de korpschef aan Marokko stond in het teken van nadere kennismaking, het aanhalen van de relaties en het bespreken van de wederzijdse belangen in betere samenwerking om georganiseerde criminaliteit te bestrijden. De antwoorden op het schriftelijk overleg over de brede relatie met Marokko zijn op 11 mei aan de Kamer verzonden4. Hierin zijn ook nog de uitkomsten meegenomen van het gesprek dat de Minister van Buitenlandse Zaken had met zijn collegaminister in de marge van de Anti ISIS Coalitie Ministeriele.
Is dit besluit een opmaat naar een uitleveringsverdrag tussen Nederland en Marokko? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs hierbij naar de Kamerbrief van 14 december 2021 en het antwoord 31 op de Reactie op verzoek van de commissie Buitenlandse Zaken over de brede relatie met Marokko (ref. nr. Kamerstuk 35 925 V, nr. 61).
In deze Kamerbrief is het bilateraal actieplan toegelicht, dat op 8 juli 2021 door Nederland en Marokko op hoogambtelijk niveau is ondertekend. In het Actieplan is afgesproken te starten met gesprekken om de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag te verkennen. Zowel Nederland als Marokko hebben baat bij goede samenwerking op het gebied van rechtshulp, justitiële samenwerking en dus ook uitlevering.
Internationale samenwerking is essentieel bij de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit. Om deze reden is er reeds een verdrag voor wederzijdse rechtshulp en een verdrag op het gebied van overdracht van gevonniste personen (WOTS) gesloten met Marokko. De verkenning van de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag past bij een voortgaande ontwikkeling van de strafrechtelijke samenwerking met Marokko. De gesprekken omtrent samenwerking op justitieel niveau, en de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag, moeten nog plaatsvinden.
Bent u zich ervan bewust dat aangezien Marokko eerder al blijk heeft gegeven achter mensenrechtenactivisten en politieke tegenstanders (o.a. van de Hirak-beweging) in het buitenland aan te gaan, het besluit tot vergaande samenwerking tussen de politiediensten tot angst leidt onder politieke tegenstanders in Nederland? Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot vergaande samenwerking?
Voor het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit, drugshandel, terrorisme en extremisme dient er sprake te zijn van goede samenwerking. Nederland houdt zich in deze samenwerkingsverbanden aan de geldende nationale en internationale wetgeving en kaders waar het bijvoorbeeld uitwisseling van informatie betreft. Het kabinet staat voor het beschermen van de rechten van iedereen in Nederland.
Bent u zich ervan bewust dat de Marokkaanse politiediensten zich in het verleden onder andere schuldig hebben gemaakt aan martelingen in de gevangenissen van leden van de Hirak-beweging?3? Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot deze vergaande samenwerking?
Ik ben bekend met de berichtgeving van Human Rights Watch waar u naar verwijst. Anders dan informatie van Human Rights Watch over deze vermeende martelingen en mediaberichten beschik ik niet over eigenstandige informatie die de berichtgeving bevestigd, het is aan de Marokkaanse autoriteiten zelf om hier onderzoek naar te doen.
Nederland heeft belang bij een goede samenwerking met de Marokkaanse politie gezien het belang dat wij hechten aan het gezamenlijk optreden tegen grensoverschrijdende criminaliteit en bijvoorbeeld de aanpak van drugshandel, terrorisme en extremisme.
Bent u zich ervan bewust dat dhr. Abdellatif Hammouchi tevens de baas is van de Marokkaanse inlichtingendienst en geheime politie, die in het verleden onder andere is beschuldigd van intimidatie van kritische journalisten door middel van de inzet van het spywareprogramma Pegasus?4 Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot vergaande samenwerking?
De manier waarop de hacksoftware volgens mediaberichtgeving wordt ingezet, namelijk het onrechtmatig afluisteren van advocaten, politici, mensenrechtenverdedigers en journalisten, acht het kabinet onaanvaardbaar, zoals ook aangegeven in eerdere reactie op Kamervragen.7
Het bericht 'FIOD schorst speciale eenheid ‘onaanvaardbaar lang' |
|
Ingrid Michon (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «FIOD schorst speciale eenheid «onaanvaardbaar lang»»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat het landelijk opererende Team Specialistische Operaties (TSO) nog steeds op non-actief is gesteld? Klopt het voorts dat er door een rechter is besloten dat deze schorsing «onaanvaardbaar lang» is?
Met de medewerkers van het TSO en betrokkenen van de FIOD vinden mediationgesprekken plaats met als doel te onderzoeken of het vertrouwen zodanig kan worden hersteld om tot werkhervatting in de eigen functie over te kunnen gaan. In zijn uitspraak heeft de rechter gewezen op een onaanvaardbare lange schorsing.
Klopt het dat werknemers alleen bij zwaarwegende omstandigheden en voor een beperkte periode op non-actief mogen worden gesteld? Is dat hier volgens u het geval?
Tot een non-actiefstelling wordt enkel overgegaan, indien sprake is van zwaarwegende omstandigheden. Er is sprake van zwaarwegende omstandigheden vanwege het ontbreken van een onbegrensd vertrouwen tussen het team en de leidinggevenden, die de bijzondere aard van de werkzaamheden vereist.
Klopt het dat de FIOD overweegt om het TSO op te heffen? Bent u het met eens met de stelling dat het belang van het werk van dit team te groot is om het op te heffen? Wat gaat u doen om opheffing te voorkomen?
De FIOD heeft op dit moment niet de intentie het TSO op te heffen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de FIOD er alles aan gaat doen om het TSO op een verantwoorde en veilige wijze de werkzaamheden te laten hervatten? Wanneer verwacht u de spoedige oplossing die door de directie van het FIOD is toegezegd?
Met de medewerkers van het TSO en betrokkenen van de FIOD vinden mediationgesprekken plaats met als doel te onderzoeken of het vertrouwen zodanig kan worden hersteld om tot werkhervatting in de eigen functie over te kunnen gaan.
Hoe wordt voorkomen dat dit soort situaties zich in de toekomst opnieuw voordoen? Is het u bekend of er door de FIOD-directie gekeken gaat worden naar de werksfeer en werkcultuur?
De ontstane problematiek rond het TSO betreft een unieke situatie. Om herhaling te voorkomen zal de FIOD nadere helderheid verschaffen over specifieke procedures en richtlijnen die in bijzondere werkprocessen van toepassing zijn. Daarnaast is er binnen de FIOD doorlopend aandacht voor onderwerpen als de werksfeer en cultuur. De FIOD volgt de reguliere cyclus van personeelsgesprekken en het medewerkersonderzoek en programma’s van de Belastingdienst zoals leiderschap en cultuur.
Klopt het dat, gedurende de schorsing van het team TSO, de werkzaamheden van dat team zijn overgenomen door ketenpartners, zoals de politie? Klopt het voorts dat de ketenpartners het afluisteren van verdachten niet hebben voortgezet, maar alleen de hoogstnodige plaatsingen hebben verricht? Is de voortgang van lopende onderzoeken op die manier niet gehinderd?
Er is geen sprake van de hindering van de voortgang van lopende onderzoeken. De werkzaamheden zijn doorgegaan en tijdelijk door anderen binnen en (met behulp van politie en Douane) buiten de FIOD overgenomen.
Het verdwijnen van sektesignaal |
|
Michiel van Nispen , Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat uw voorganger de discussie rondom georganiseerd ritueel misbruik onterecht heeft vermengd met het uitvoeren van een aangenomen motie van de leden Van Nispen (SP) en Van Wijngaarden (VVD)1 die oproept tot de instelling van een meldpunt voor sektesignalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze punten weer uit elkaar te halen?
De uitvoering van de motie van de leden Van Nispen en Van Wijngaarden is door mijn ambtsvoorganger zorgvuldig ter hand genomen. Ook ik vind het van belang dat tegen sektes wordt opgetreden en dat slachtoffers worden geholpen en ergens terecht kunnen als zij daar behoefte aan hebben. Ik hecht er wel aan dat eventuele beslissingen op dit vlak worden genomen op basis van een volledig en feitelijk beeld. Bij mijn afweging zal ik daarom drie onderzoeken betrekken. Deze drie onderzoeken raken allen aan het omgaan met sektes, maar gaan daar niet specifiek of uitsluitend over. In die zin begrijp ik de vraag van de leden Van Nispen en Michon-Derkzen goed. Wel leveren al die onderzoeken samen een goed en integraal beeld op.
Op 15 maart jl. heeft het WODC haar onderzoek «methodologie onderzoek verborgen fenomenen»2 op haar website gepubliceerd. Daaruit blijkt dat «de kernconclusie van het onderzoek is dat de gevraagde deskundigen geen heil zien in een betrouwbare omvangschatting op basis van de nu bekende methodes. Bij alle geselecteerde vormen van kindermishandeling is de registratie een obstakel voor een valide en betrouwbare schatting.» De onderzoekers geven tevens aan geen heil te zien in een vervolgonderzoek. Het WODC heeft besloten dat vervolgonderzoeken naar het verkennen van databronnen en een daadwerkelijke schatting van de omvang niet uitgevoerd kunnen worden. Hiermee is de motie-Van den Berge c.s3. deels van een antwoord voorzien.
In opdracht van het WODC voert een onafhankelijk onderzoeksbureau momenteel onderzoek uit naar het Landelijk Expertisecentrum Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) van de politie. Dit onderzoek richt zich onder meer op de doelen, taken en samenstelling, de feitelijke uitvoering van de taken en de kwaliteitsbewaking bij het werk van het LEBZ. Het onderzoek wordt naar verwachting in het najaar van 2022 afgerond.
Ik heb tot slot de commissie Hendriks gevraagd om te adviseren over het instellen van een meldpunt. In mijn brief aan uw Kamer van 4 mei jl.4 heb ik u bericht dat de Commissie Hendriks verwacht 1 november het rapport op te leveren.
Ik zal de door uw Kamer ingediende motie conform de bedoeling uitvoeren, zodat de functies van het meldpunt op de meest geschikte plaats worden ondergebracht. Daarnaast betrek ik bij mijn afweging uiteraard ook de ervaringen die zijn opgedaan na het verdwijnen van het Sektesignaal.
Bent u bereid om alsnog per direct uitvoering te geven aan de aangenomen motie en aldus niet langer te wachten om het meldpunt voor slachtoffers van sektes en hun familieleden op te richten, zeker nu het onderzoek naar georganiseerd ritueel misbruik vertraging heeft opgelopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe de politie op dit moment invulling geeft aan haar taak om als meldpunt voor sektesignalen te fungeren? Is er bijvoorbeeld voldoende kennis binnen de politie om meldingen over sektes adequaat op te pakken en slachtoffers de juiste hulp te bieden?
De politie en andere betrokken instanties zijn goed in staat meldingen op te nemen en mistanden en strafbare feiten adequaat aan te pakken. Organisaties als Slachtofferhulp Nederland kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen GGZ-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden en gemeenten maatschappelijke hulp.
De politie heeft altijd voor elk slachtoffer van misbruik een werkwijze die passend is,5 of dit nu slachtoffers zijn van pro-ana, sektes, sporttrainers of trantramassseurs. Zij hanteert een aanpak waarbij maatwerk wordt geleverd aan slachtoffers en melders van misbruik, waaronder het koppelen aan een slachtofferadvocaat, herstelbemiddeling, mediation en hulpverleningstrajecten.
Op 14 juni 2022 is door uw Kamer een motie van het lid Van Nispen6 aangenomen die oproept tot het aanpakken van knelpunten in de huidige aanpak van sekten. Ik zal ook aan deze motie uitvoering geven en – in samenspraak met politie, maar ook Slachtofferhulp Nederland – de knelpunten voor slachtoffers van sektes inventariseren en in kaart brengen. Deze zomer zal een ambtelijke verkenning plaatsvinden over vorm en inhoud van een mogelijk meldpunt. Zoals in antwoord op vraag 2 genoemd, zal ik uw Kamer vervolgens zo spoedig als mogelijk informeren over de inrichting van een meldpunt van slachtoffers van sektes.
Weten slachtoffers en familieleden de politie voldoende te vinden om signalen over sektes te delen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Kunt u aangeven hoeveel signalen over sektes het meldpunt sektesignaal op jaarbasis binnenkreeg voordat het werd opgeheven en hoeveel signalen de politie op jaarbasis binnenkrijgt?
De politie heeft mij bericht geen signalen te hebben dat meldingen over strafbare feiten over eventuele sektes of sektarische gedragingen niet of niet goed worden opgevolgd binnen de politie.
In antwoord op Kamervragen van het lid Van Nispen c.s.7 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat uit het jaarverslag 2019 van Sektesignaal naar voren komt dat Sektesignaal in 2019 267 keer is gebeld. Dit heeft geleid tot 103 dossiers waarin melding werd gedaan van misstanden en/of strafbare feiten. Sektesignaal deelde deze informatie niet met de opsporing, maar melders kregen wel het advies om melding of aangifte te doen.
Uit de jaarverslagen van Sektesignaal van de afgelopen jaren blijkt dat in 2018 209 meldingen werden gedaan die leidden tot 81 (nieuwe) dossiers van meldingen van misstanden en/of strafbare feiten. In 2017 zijn er 76 (nieuwe) dossiers opgemaakt waarbij melding is gemaakt van misstanden en/of strafbare feiten. In 2016 werd in 78 van de 199 (nieuwe) dossiers melding gedaan van misstanden en/of strafbare feiten. Op basis van deze cijfers concludeer ik dat het aantal meldingen bij Sektesignaal de afgelopen jaren redelijk constant is geweest.
Een aangevallen Joods voetbalteam. |
|
Gert-Jan Segers (CU), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Joods voetbalteam aangevallen in Amstelveen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een voetbalteam wordt aangevallen, hoogstwaarschijnlijk vanwege het feit dat het voetbalteam een Joods voetbalteam is?
Elke vorm van antisemitisme is onacceptabel in onze maatschappij. In Nederland moet je kunnen zijn wie je bent. Iedereen moet zich veilig kunnen voelen, uiteraard ook tijdens voetbalwedstrijden. De bestrijding van discriminatie en racisme in het voetbal, waaronder antisemitisme, wordt serieus ter hand genomen. Dit doen we aan de hand van het plan van de KNVB en rijkoverheid «Ons Voetbal is voor Iedereen». In het plan is veel aandacht voor het voorkomen van dergelijke incidenten. Meldingen van discriminatie en racisme in het betaald- en amateurvoetbal kunnen eenvoudig worden gemeld via de app Discriminatiemelder of via de website van RADAR. Als toch sprake is van racisme of discriminatie tijdens een voetbalwedstrijd, wordt hard opgetreden door de KNVB. Aan toeschouwers kunnen bijvoorbeeld boetes worden opgelegd, en aan individuele spelers en teams kunnen, naast boetes, bijvoorbeeld ook schorsingen worden opgelegd.
Hoe beoordeelt u de omstandigheid dat rondom deze mishandeling de Hitlergroet gebracht is?
Ik vind het uitbrengen van de Hitlergroet in elke context en op ieder moment verwerpelijk. Omdat de zaak nog in onderzoek is, kan ik mij over dit specifieke geval niet uitlaten.
Wat vindt u ervan dat iemand in Nederland de Hitlergroet brengt, juist in de week dat in Nederland wordt stil gestaan bij de slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog?
Zoals ook bij vraag 3 gesteld, vind ik dit op ieder moment verwerpelijk. Ik kan bovendien mij heel goed voorstellen dat dit incident extra emoties oproept in de week waarin wij de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdenken. Ik keur dit met de sterkst mogelijke bewoordingen af.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de voetbalclub waar de daders voor spelen? Wat vindt u in dit verband van verplichte educatie voor de daders, naast het strafrecht, door hen bijvoorbeeld kamp Westerbork of Vught te laten bezoeken?
Er is een strafrechtelijk onderzoek gestart en de politie is in gesprek met beide voetbalclubs. Daarnaast is de onafhankelijk aanklager van de voetbalbond een onderzoek gestart. Voetbalclub Macabbi heeft richting de KNVB aangegeven over twee weken een verklaring in te sturen.
Uit de onderzoeken en gesprekken moet blijken wat er zich precies heeft afgespeeld tijdens deze zaalvoetbalwedstrijd. Vooralsnog wacht ik af wat er uit de onderzoeken en gesprekken komt. Wel roep ik alle voetbalclubs die te maken hebben met antisemitische en discriminatoire uitlatingen op om altijd een officiële melding te maken bij het meldpunt discriminatie van de KNVB en hiervan aangifte te doen bij de politie.
De Anne Frank Stichting ondersteunt clubs bij het ontwerpen en opzetten van een Spreekkorenproject. Dit educatieve traject zet in op bewustwording van het kwetsende effect van discriminerende uitingen op de voetbaltribune. Supporters die zich schuldig maken aan kwetsende leuzen, kunnen deelnemen aan het Spreekkorenproject van de club. Binnen dit project zijn er twee routes voor deelname daaraan:
De Anne Frank Stichting heeft op basis van de eerdere succesvolle educatieve aanpakken van antisemitische spreekkoren bij Feyenoord en FC Utrecht ook een aanpak gericht op racistische uitingen ontwikkeld. Binnen een pilot bij FC Den Bosch wordt samengewerkt met het Nationaal Monument Kamp Vught en Radar Den Bosch om de spreekkorenaanpak geschikt te maken voor de lokale situatie.
Hoe beoordeelt de huidige opvolging van ernstige antisemitische incidenten en/of strafbare feiten?
Het is belangrijk om antisemitische incidenten te herkennen en op een juiste manier op te volgen. In de afhandeling van strafbare feiten, nemen de politie en het Openbaar Ministerie maatregelen om te waarborgen dat er bij de opsporing en vervolging niet alleen oog is voor het commune delict, maar ook juist voor een eventueel discriminatieaspect. Om dit te bevorderen zet de politie in op het professionaliseren van het Netwerk Divers Vakmanschap, zodat de nodige specialistische kennis beschikbaar wordt voor de politiemensen die zich bezighouden met discriminatie en racisme. In 2019 is aan het Joods Politie Netwerk, in het kader van de aanpak van antisemitisme, zoals voorgesteld door de ChristenUnie en de VVD, een bedrag van 50.000 euro beschikbaar gesteld. Hiermee wordt het netwerk onder andere in staat gesteld om voorlichting te realiseren in alle politie-eenheden.
Vermeldenswaardig is ook de pilot met gespecialiseerde rechercheurs voor de aanpak van discriminatie en antisemitisme. Deze pilot is dit jaar gestart ter uitvoering van de moties Paternotte en Bisschop. Voor deze pilot is meerjarig incidenteel 7 miljoen toegekend. In deze pilot maken gespecialiseerde rechercheurs onderdeel uit van het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie (ECAD-P) dat politie breed opereert. Het expertisecentrum stelt politiemensen beter in staat om discriminatievraagstukken te herkennen, op te pakken en af te handelen. Het expertisecentrum heeft ook een landelijke informatie- en kennisfunctie die ontwikkelingen in de buitenwereld monitort en expertise op het thema discriminatie ontwikkelt, toepast en onderhoudt. Daarin is ook de taak belegd om jaarlijks de rapportage over discriminatiecijfers samen te stellen die aan uw Kamer wordt toegestuurd. Het expertisecentrum zorgt er ook voor dat kennis over de aanpak van discriminatie wordt geïntegreerd in het politieonderwijs.
Ook het Openbaar Ministerie heeft een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Dit expertisecentrum zorgt onder meer voor een zo goed mogelijke behandeling van discriminatiezaken door het Openbaar Ministerie, vanaf het moment van opsporing en onderzoek tot een uitspraak van de hoogste rechter. Op elk arrondissementsparket is een officier van justitie met de portefeuille discriminatie aangesteld. Officieren en andere medewerkers binnen het Openbaar Ministerie worden door het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie op het gebied van de aanpak van discriminatiezaken geadviseerd en geïnformeerd.
In de Aanwijzing discriminatie is opgenomen dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt, waarbij het uitgangspunt is dat opsporingsonderzoek wordt verricht bij discriminatiefeiten.
In hoeverre heeft u zicht op antisemitische incidenten rondom Joodse sportteams?
Publicaties zoals de Monitor Antisemitische Incidenten 2021 van het CIDI verbeteren het inzicht rondom dit soort incidenten.
Daarnaast worden in het jaarlijkse landelijke cijferrapport van onder andere de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en de politie ook meldingen van antisemitische incidenten geregistreerd. Hieronder vallen ook incidenten gerelateerd aan spanningen tussen voetbalsupporters en het roepen van antisemitische leuzen tijdens wedstrijden. Ook in het landelijke cijferrapport Cijfers in Beeld (het overzicht van discriminatiecijfers vanuit het Openbaar Ministerie) is aandacht voor specifieke discriminatiefeiten en commune feiten met een discriminatieaspect waarbij de grond antisemitisme apart wordt geregistreerd.
Meldingen waarin sprake is geweest van enige vorm van discriminatie (waaronder ook antisemitische meldingen) worden door de KNVB bijgehouden middels een monitoringslijst. Er wordt geen afzonderlijke lijst bijgehouden inzake antisemitische incidenten, dan wel rondom Joodse sportteams.
Wat is er volgens u nodig dit soort ernstige antisemitische incidenten en/of strafbare feiten tegen te gaan en ervoor te zorgen dat de Joodse gemeenschap zich vrij en veilig voelt in Nederland?
Voor antisemitisme is absoluut geen plaats in onze samenleving. Daar blijf ik mij, samen met het kabinet en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding, sterk voor inzetten.
Het is van belang dat antisemitische incidenten voorkomen worden. Daarom is een preventieve inzet enorm belangrijk. Het kabinet zet in op de bevordering van de dialoog, bewustwording in het onderwijs en de aanpak van antisemitisme in het voetbal.
Met de gelden die door de Tweede Kamer extra zijn toegevoegd aan de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor de jaren 2019–2021 is de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding aangesteld en zijn verschillende projecten gestart. Inmiddels is er ook structureel budget voor de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. De projecten uit de antisemitismegelden zien toe op capaciteitsopbouw, het versterken van de weerbaarheid van de Joodse gemeenschap en het vergroten van bewustwording.
Het strafrecht is het sluitstuk van de aanpak van discriminatie, waaronder antisemitisme. Zoals ook aangegeven bij vraag 6 is het belangrijk om antisemitische incidenten tijdig te herkennen en op te volgen. De politie en het Openbaar Ministerie nemen maatregelen om te waarborgen dat er bij de opsporing en vervolging aandacht is voor een eventueel discriminatieaspect. Daarnaast is in de Aanwijzing discriminatie van het OM vastgelegd dat als door het OM in een zaak een discriminatieaspect aanwezig wordt geacht, dit door de officier van justitie in het requisitoir wordt benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis wordt meegenomen.»
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de Joodse gemeenschap over de gevolgen van dit ernstige incident en het veiligheidsgevoel van de Joodse gemeenschap? Zo ja/nee, waarom?
Ik spreek regelmatig met de Joodse gemeenschap, zoals ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding dat doet, om signalen van onveiligheidsgevoel op te vangen. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding heeft naar aanleiding van dit incident contact gehad met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap.
Het niet openbaren van het onderzoeksrapport over de aanleiding voor de zelfdoding van een politieagent |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het NRC-artikel: «Falend leiderschap, pestgedrag, angstcultuur: de verborgen wanhoop van agent M.»?1
Ja.
Op welke datum is besloten dat het onderzoeksrapport over de aanleiding voor de zelfdoding van «agent M.» niet geopenbaard zal worden?
Dhr. Brouwer heeft op 24 maart 2022 zijn rapport aangeboden aan de nabestaanden. De nabestaanden hebben toen te kennen gegeven dat zij niet wilden dat bepaalde tot de persoon herleidbare aspecten van het rapport breed uitgemeten zouden worden in de media. Daarbij is het ook zo dat de informatie door dhr. Brouwer vergaard is op voorwaarde van vertrouwelijkheid. Mensen hebben vrijwillig hun medewerking verleend op basis van die voorwaarde.
Wie of welk orgaan heeft het voornoemde besluit genomen?
De korpschef heeft dit besloten na overleg met alle betrokkenen.
Wilt u naar aanleiding van deze vragen het rapport alsnog delen met de Kamer?
In afstemming met alle betrokkenen heeft de korpschef ervoor gekozen om het rapport nu openbaar te maken. Hierbij zal rekening worden gehouden met de privésfeer van de overledene en de nabestaanden, de vertrouwelijkheid van de gesprekken en de herleidbaarheid naar personen. Ik zend uw Kamer vandaag het rapport van de Commissie Brouwer.
Indien het antwoord op de vorige vraag negatief is, op welke manier is het verstrekken van het rapport in strijd met het belang van de staat, de grond die volgens artikel 68 van de Grondwet de enige basis vormt voor het uitsluiten van Kamerleden van hun recht op inlichtingen? Wilt u uw antwoord onderbouwen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Indien u het rapport niet beschikbaar wenst te stellen aan de Kamer, omdat u een beroep doet op het belang van de staat, wilt u dat besluit dan voorleggen aan het kabinet en aan de Kamer meedelen of het kabinet haar zienswijze deelt?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven wanneer eindelijk een speciale effectieve klokkenluidersregeling van kracht wordt voor informatie die gerelateerd is nationale veiligheid, defensie, openbare orde en de internationale relaties van de Staat, zoals voorgesteld in aanbeveling 5 van het comité van ministers van de Raad van Europa, waar de de Nederlandse regering regelmatig aan refereert?
Het is bij extra meldpunten, regelingen en/of mogelijkheden goed te bezien hoe dit samenhangt met andere voorzieningen die al bestaan en om welke organisatie het gaat voor informatie die gerelateerd is aan nationale veiligheid, defensie, openbare orde en de internationale relaties van de Staat. Voor het melden van geheime informatie bij de diensten bestaat er in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten een apart meldkanaal bij de afdeling klachtbehandeling van de Commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Dit is voor ambtenaren van de MIVD en de AIVD. Voor medewerkers van politie en overige medewerkers van defensie gelden algemene regelingen voor het melden van misstanden, vergelijkbaar met die welke in de CAO Rijk is opgenomen.
Er zijn bij de politie vele loketten, zoals de direct leidinggevenden, korpspsychologen, vertrouwenspersonen, en ook de politieombudsfunctionaris. In de beleidsreactie op het tussenadvies van Commissie Schneiders is ook een extra loket aangekondigd omdat het heimelijk werken betreft. Ook kunnen politiemedewerkers naar het Huis van Klokkenluiders stappen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, de vragen zijn binnen twee werkdagen beantwoord.
De voortgang omtrent de autoriteit terroristische content en kinderporno |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken omtrent de totstandkoming van de autoriteit terroristische content en kinderporno? Wanneer verwacht u dat de definitieve autoriteit opgericht en operationeel zal zijn? Kunt u de Kamer het tijdschema geven voor de oprichting van de autoriteit?
De aanpak van terroristische en extremistische content is voor het kabinet van groot belang en maakt onderdeel uit van de reeds aan u toegezonden Nationale Contraterrorisme strategie 2022–2026. De inrichting van de autoriteit verloopt voortvarend en het streven is de autoriteit in het najaar voor in ieder geval het onderdeel terroristische content operationeel te laten zijn, mits de uitvoeringswet in werking is getreden. Voor de implementatie van de verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud (TOI-verordening) in Nederland is namelijk een nationale uitvoeringswet nodig die de bevoegde autoriteit aanwijst. De TOI-verordening is een belangrijke aanvulling op het bestaande instrumentarium om het internet zoveel mogelijk te vrijwaren van terroristische online uitingen.
De autoriteit krijgt zowel een toezichthouderstaak op terroristische online-inhoud als op kinderpornografisch materiaal. Voor beide toezichthouderstaken is een wettelijke grondslag nodig. De autoriteit kan operationeel worden op de desbetreffende toezichthouderstaak als de daarbij horende wetgeving in werking treedt (zie ook het antwoord op vraag 6).
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Uitvoeringswet verordening terroristische online-inhoud?
Op 7 juni 2022 is de TOI-verordening van toepassing geworden. Voor de implementatie van de TOI-verordening in Nederland is een nationale uitvoeringswet nodig. Het voorstel van de Uitvoeringswet is inmiddels gereed, door de Raad van State van advies voorzien en gereed voor verzending aan uw Kamer. De korte implementatietermijn voor de TOI-verordening van ongeveer een jaar is de belangrijkste reden waarom het wetgevingsproces op 7 juni nog niet is afgerond. Een wetgevingstraject in Nederland neemt in de regel meer tijd in beslag. Nederland heeft hiervoor gewaarschuwd tijdens de EU-onderhandelingen over de verordening. In de aanbiedingsbrief bij de stukken van de Uitvoeringswet vraag ik uw Kamer of u het voorstel van de Uitvoeringswet zo spoedig mogelijk wilt behandelen. Uiteraard zal ik van mijn kant ook al het mogelijke doen om een spoedige voortgang van de parlementaire behandeling te bevorderen.
Klopt het dat de Verordening (EU) 2021/784 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2021 inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud (PbEU 2021, L172) (de TOI-verordening) vanaf 7 juni 2022 van toepassing is in Nederland?
Ja, dat klopt.
Op welke wijze zal vanaf 7 juni 2022 uitvoering worden gegeven aan de TOI-verordening? Bij welke instantie zullen de betreffende taken worden ondergebracht indien de definitieve autoriteit nog niet operationeel is, en welke waarborgen gelden hierbij?
De uitvoeringswetgeving vormt de grondslag voor het aanwijzen van de autoriteit en het uitvoeren van de taken uit de verordening. Ook een aanwijzing van een tijdelijke instantie dient bij wet te gebeuren. De taken uit de TOI-verordening kunnen derhalve niet worden uitgevoerd, totdat de Uitvoeringswet in werking is getreden en de autoriteit operationeel is.
Een tijdelijke oplossing vereist eveneens een wettelijke basis en is daarom geen werkbaar tussentijds alternatief. Daarbij is het tijdelijk onderbrengen van de uitvoerende taken van de TOI-verordening ook ten principale onwenselijk. Het verwijderen van uitingen van het internet grijpt zozeer in op de grondrechten van burgers dat dit alleen maar wenselijk is met een solide juridische grondslag. Nederland heeft zich ingezet tijdens de onderhandelingen voor waarborgen betreffende de vrijheid van meningsuiting en privacy-inbreuken, wat bijvoorbeeld vraagt om onafhankelijke oordeelsvorming. Het tijdelijk onderbrengen bij een bestaande organisatie past niet bij de nagestreefde onafhankelijkheid, de belangrijkste motivering voor de keuze voor een Zelfstandig Bestuursorgaan.
Gelet op het bovengenoemde moet ervoor worden gezorgd dat de nieuwe autoriteit weliswaar snel, maar ook zorgvuldig én met de juiste waarborgen tot stand komt. Mijn inspanningen zijn er dan ook op gericht om de huidige overgangsfase zo kort mogelijk te houden.
Wat gaat u doen als er vanaf 7 juni 2022 van andere EU-lidstaten verzoeken komen terroristische online content binnen 1 uur te laten verwijderen op servers van hostingserviceproviders?
De inschatting is dat het aantal verwijderingsbevelen uit andere lidstaten in de eerste fase zeer beperkt is. Sommige lidstaten gaven tijdens de Raadswerkgroep Terrorismebestrijding aan nog niet met zekerheid te kunnen zeggen of de nationale wetgeving tijdig in werking zou kunnen treden.
Totdat Nederlandse autoriteit zelf kan gaan toetsen, kunnen de Nederlandse aanbieders van hostingdiensten en content providers procederen in de lidstaat vanuit welke het verwijderingsbevel wordt verzonden en daar een bezwaar- en eventueel een beroepsprocedure starten. Er wordt een communicatietraject gestart naar de Nederlandse sector toe over wat het betekent voor de sector als de autoriteit nog niet operationeel is en er nog geen Uitvoeringswet is ter implementatie van de TOI-verordening. In de communicatie zal worden meegenomen waar aanbieders van hostingdiensten en content providers terecht kunnen bij contactpunten van bevoegde autoriteiten in het buitenland voor eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Daarnaast is er intensief contact met de Europese Commissie en andere lidstaten om de implementatie in deze fase zo goed mogelijk te begeleiden.
Ook al start de autoriteit niet onmiddellijk op 7 juni, het kabinet heeft en houdt aandacht voor de aanpak van terroristische en extremistische content. Het kabinet zal het gesprek met en de voorlichting aan de internetsector intensiveren om het belang van het effectief verwijderen van terroristische content te benadrukken. Daarbij zal nadrukkelijk aandacht zijn voor de inwerkingtreding van de TOI-verordening en de verplichtingen die daaruit voortkomen voor de sector. Ook detecteert de IRU (Internet Referral Unit) van de politie terroristische online uitingen en kan deze via Europol middels een Notice and Take Action (NTA) procedure melden aan internetbedrijven, met als doel deze te laten verwijderen. De IRU zal deze taak blijven uitvoeren tot de start van de autoriteit.
Wat is de stand van zaken rond het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal? Deelt u de wens voorliggend wetsoorstel voortvarend te behandelen?
De bestuursrechtelijke aanpak van online kinderpornografisch materiaal vormt het sluitstuk van de aanpak van online kindermisbruik op grond van zelfregulering door de sector via de zogenaamde «notice and take down» (NTD-) regeling. De wet regelt dat (de weinige) onwillige bedrijven die zich niet aan de NTD-afspraken houden een wettelijk bevel tot verwijdering van strafbaar materiaal kunnen krijgen – waar nodig gevolgd door een bestuursrechtelijke boete indien het bedrijf zich niet aan een dergelijk bevel houdt. Ik deel uw wens om het wetsvoorstel Bestuursrechtelijke Aanpak Online Kinderpornografisch Materiaal voortvarend te behandelen.
Is het juist dat dit wetsvoorstel al geruime tijd ter advisering voorligt bij de Raad van State? Heeft u zicht op wanneer het wetsvoorstel bij de Kamer kan worden ingediend? Zal dit nog voor de zomer mogelijk zijn?
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft op 4 mei 2022 advies uitgebracht. Momenteel bestudeer ik dit advies. Na verwerking daarvan zal ik het wetsvoorstel bij uw Kamer indienen. Ik streef er naar dit deze zomer te doen.
De discriminerende rapportages van de NCTV |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de discriminerende rapportages van de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), waarin bepaalde politieke partijen zoals DENK en BIJ1 worden onderzocht?1
Ja
Deelt u de mening dat het niet de taak is van het NCTV allerlei stigmatiserende (voor)oordelen te plakken op bepaalde politieke stromingen en partijen in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit niet tot het takenpakket van de NCTV hoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is de NCTV hiertoe gekomen? Wie heeft de NCTV hiertoe opdracht gegeven?
Het delen van kennis en expertise over fenomenen (zoals extreemrechts of accelerationisme) en maatschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor de nationale veiligheid is een belangrijke taak voor de NCTV. Om zijn werk goed te kunnen doen, is het daarom belangrijk dat de NCTV vroegtijdig zicht heeft op wat er leeft, of soms broeit, in de samenleving. Om dergelijke ontwikkelingen op het gebied van nationale veiligheid te kunnen signaleren, duiden en tot een geïntegreerd beeld te komen, is bij de oprichting van de NCTV (2005-2011 genaamd NCTb) voorzien in een verantwoordelijkheid hiertoe. De NCTV kreeg naast een functie voor het coördineren op het gebied van nationale veiligheid, ook de verantwoordelijkheid om te komen tot integrale analyses die relevant zijn voor de nationale veiligheid. Dit is opgenomen in het Organisatiebesluit van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Om samenwerkingspartners bewust te maken van (mogelijk) zorgwekkende ontwikkelingen en actuele gebeurtenissen in de samenleving, maakte de NCTV tot maart 2021 Weekberichten Internetmonitoring. De ontvangers, bijvoorbeeld beleidsmedewerkers van gemeenten, konden die Weekberichten gebruiken om inzichten op te doen rond thema’s die relevant waren voor de nationale veiligheid. De NCTV stelde deze Weekberichten niet op in politieke opdracht van het Kabinet of de Minister van Justitie en Veiligheid.
Voor het opstellen van Weekberichten werd gebruik gemaakt van open bronnen die voor een ieder toegankelijk zijn als krantenberichten, wetenschappelijke verhandelingen en open online bronnen, zoals Twitterberichten. Hierbij kwamen ook openbare uitingen van relevante personen die veel aandacht kregen en tot discussies leiden, in beeld. Zo is ook een aantal Kamerleden genoemd in die Weekberichten. In een aantal Weekberichten klonken normatieve stellingnames door over Kamerleden. Dat had niet gemoeten. Analyses en duidingen moeten feitelijk van aard zijn en gericht zijn op relevante ontwikkelingen voor de nationale veiligheid. Hierin is geen ruimte voor persoonlijke meningen, zeker niet over politici.
Klopt het dat uw voorganger aan de Kamer heeft gemeld dat politieke partijen alleen worden gemonitord met het oog op hun eigen veiligheid?
De NCTV heeft geen bevoegdheid om politieke partijen te monitoren. De NCTV monitort dan ook geen politici en/of politieke partijen in het kader van zijn analysetaak. Naar personen in het Rijksdomein, waaronder politici, kan alleen gekeken worden in het kader van het stelsel Bewaken en Beveiligen, waarbij er specifiek gekeken wordt naar de concrete en voorstelbare dreiging jegens deze politici. Deze taak van de NCTV is specifiek verankert in de Politiewet en wordt uitgevoerd door een specifiek hiertoe uitgeruste afdeling binnen de NCTV.
Daarnaast kijkt de analysetak van de NCTV, los van de afdeling die zich bezighoudt met Bewaken en Beveiligen, naar trends en fenomenen op het gebied van de nationale veiligheid. In het discours dat van invloed is op die nationale veiligheid, kunnen ook politici voorkomen die over een onderwerp iets zeggen in de media of op sociale media. In dat kader kan een politicus dus ook voorkomen in de trends fenomenen die de NCTV bekijkt, maar dat is iets anders dan het gericht monitoren van politici en politieke partijen. Dit is naar mijn oordeel in lijn met wat mijn ambtsvoorganger eerder met de Kamer heeft besproken.
Klopt het dus dat de Kamer verkeerd is geïnformeerd? Kunt u dit uitleggen en welke conclusies verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het Kamerlid Kuzu (DENK) door de NCTV is gekenschetst als de «lange arm van Turkije»? Waarom doet de NCTV dit soort discriminerende en aanmatigende uitspraken?
Zoals aangegeven in antwoord op vragen 1, 2 en 3 vind ik dat analyses feitelijk van aard dienen te zijn. De Weekberichten zoals u die heeft gezien keren dan ook niet meer terug. In het wetsvoorstel dat momenteel in behandeling is, is namelijk vastgelegd dat de analysetaak van de NCTV is beperkt tot het signaleren, analyseren en duiden van trends en fenomenen op het gebied van terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Daarbij is expliciet bepaald dat het doen van onderzoek dat gericht is op personen en organisaties daar niet bij hoort.
Wat zegt dit over de insteek en benadering van de NCTV?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het niet de taak van de NCTV is een politieke politie te spelen, die niet thuishoort in een democratische rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat er geen ruimte is in Nederland voor een politieke politie. Naar mijn oordeel speelt de NCTV die rol ook niet. Zoals op verschillende momenten aangegeven zijn er in het verleden Weekberichten verschenen van de NCTV die niet zo opgesteld hadden moeten worden. Sinds maart 2021 worden die ook niet meer gemaakt. Deze Weekberichten keren dan ook niet meer terug. Dit is ook geborgd onder het nieuwe wetsvoorstel.
Welke informatie is er verzameld? Hoe krijgen de betrokken Kamerleden inzicht hierin?
Zoals blijkt uit de Weekberichten zijn open bronnen geraadpleegd die toegankelijk zijn voor een ieder, waaronder sociale media en internetfora, over trends en ontwikkelingen op het gebied van terrorisme, extremisme, radicalisering en polarisatie. Daarbij zijn ook uitingen van een beperkt aantal politici in beeld gekomen. Dat was in verreweg de meeste gevallen omdat personen in de samenleving heftig reageerden op die uitingen, die soms zo ver gingen dat deze in (doods)bedreigingen uitmondden. In een beperkt aantal gevallen worden die uitingen verbonden aan mogelijke effecten op polarisatie en radicalisering in de Nederlandse samenleving. Er is geen andersoortige persoonsgebonden informatie over politici verzameld. Kamerleden die dat wensen kunnen inzage krijgen in de open bronnen waarin zij voorkomen, die door de NCTV zijn verzameld. Iedere burger kan dit ook, door het doen van een AVG-verzoek.
Op basis van welke wetten en regels is deze informatie verzameld?
De heersende opvatting was tot enkele jaren geleden dat er voldoende juridische basis voor internetmonitoring was. Die grondslag was het organisatiebesluit van het Ministerie van JenV. Het Organisatiebesluit, waarin de publieke taak van de NCTV is vastgelegd, is gebaseerd op artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen rijksdienst, dat weer zijn grondslag vindt in artikel 44 van de Grondwet (dat de instelling van ministeries regelt). Het oordeel was dat de taak internationaalrechtelijk terug te voeren was op de taak voor de NCTV ook terug te voeren was op de op de Nederlandse staat rustende verplichting om het recht op veiligheid te verwezenlijken en de volkenrechtelijke verplichting om terrorisme te bestrijden (o.a. Handvest Verenigde Naties en Raad van Europa-verdragen). Met name artikel 2 EVRM brengt diverse positieve verplichtingen mee voor de Staat.
Op grond van diverse consultaties is het standpunt dat er voldoende grondslag was voor voornoemde activiteiten inmiddels verlaten en is de internetmonitoring zoals die plaatsvonden onmiddellijk gestaakt. Mijn ambtsvoorganger was van oordeel dat er geen twijfel mag bestaan over een dergelijke grondslag en heeft daarom het traject ingezet om te komen tot een wet waarin definitief wordt geregeld wat de NCTV wel en vooral ook niet mag. Ik deel het oordeel van mijn voorganger en ben daarom ook van mening dat een nieuwe wet noodzakelijk is.
Op welke wijze is bij het monitoren van kopstukken van politieke partijen en parlementariërs zorg gedragen dat aan de vereisten van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voldaan is, voor het monitoren van personen in de context van de nationale veiligheid?
Politici zijn, los van de bewaken- en beveilgentaak, niet gemonitord, maar komen zoals eerder gesteld wel voor in het kader van onderzoeken naar trends en fenomenen op het gebied van de nationale veiligheid. Persoonsgegevens worden beschermd als een onderdeel van de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 10 van de Grondwet en als onderdeel van het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en artikel 17 van het Internationaal verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (IVBPR). Een inmenging in het recht op privéleven zoals neergelegd in artikel 8 EVRM is te rechtvaardigen wanneer die inmenging een legitiem doel dient, bij wet is voorzien en noodzakelijk moet is in een democratische samenleving. Hieruit volgt dat de maatregel moet bijdragen aan een dringende maatschappelijke behoefte (pressing social need) en proportioneel moet zijn. De staat moet de publieke belangen afwegen tegen die van de individu en daarin een eerlijke balans vinden.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 10 was lange tijd de heersende opvatting dat er voldoende juridische basis bestond – op basis van het Organisatiebesluit JenV – voor de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV. Daarmee werd verondersteld te hebben voldaan aan het vereiste van legimiteit en het vereiste van voorzienbaarheid. Daarnaast werden de werkzaamheden van de NCTV steeds beschouwd ter uitoefening van een taak van algemeen belang: het versterken van de nationale veiligheid en het bevorderen van de identificatie en de analyse van dreigingen en risico’s op het gebied van terrorisme en nationale veiligheid. Waarmee werd voldaan aan het vereiste van het nastreven van een legitiem doel. Deze werkzaamheden werden bovendien noodzakelijk geacht in de democratische Nederlandse samenleving. Voor wat betreft politici speelde daarbij tevens een rol dat wanneer zij zich met bepaalde politieke opvattingen in de publiciteit profileren (in de media of op hun eigen social media) zij hiermee kennelijk de intentie hadden om dit openbaar te maken. Daarbij werd steeds een balans gezocht tussen het belang van een effectieve bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers (incuslief politici) en het belang bij een adequate bescherming van de nationale veiligheid voor wat betreft de EVRM-vereisten. Desondanks hadden, zoals eerder aangegeven, meningen en normatieve stellingnames over Kamerleden achterwege moeten blijven.
Zijn er naast het volgen van online activiteiten nog andere manieren geweest waarop de NCTV vertegenwoordigers van politieke partijen heeft onderzocht?
Zoals reeds genoemd in de beantwoording van vraag 9 is er is geen andersoortige persoonsgebonden informatie over politici verzameld dan zoals opgenomen in de Weekberichten.
Voor de volledigheid nogmaals het volgende, conform het stelsel Bewaken en Beveiligen treft de NCTV op basis van dreiging en risico, adequate beveiligingsmaatregelen van o.a. nationale politici (bewindspersonen, Kamerleden). In dit kader ontvangt de NCTV dreigingsinformatie van de Politie, AIVD en MIVD. De verwerking van persoonsgegevens binnen het stelsel Bewaken en Beveiligen vindt plaats op basis van de Politiewet.
Met wie is de informatie van de NCTV gedeeld? Met welke afdelingen van de politie en met welke gemeenten? Met welke andere organisaties en personen, in binnen- en buitenland? Betreft dit ook ministeries, en/of al dan niet buitenlandse inlichtingendiensten?
De Weekberichten werden verzonden aan ketenpartners van de NCTV binnen de nationale en lokale overheid. Daartoe behoren diverse afdelingen van de Politie, de I&V-diensten, ministeries en diverse gemeenten met wie de NCTV contacten onderhoudt.
De Weekberichten zijn niet op basis van formele afspraken gedeeld met buitenlandse inlichtingendiensten, maar wel met enkele individuele medewerkers van veiligheidsorganisaties.2 Dit was op basis van onderlinge contacten tussen medewerkers, en de verzendlijst van de Weekberichten is in de loop der jaren op die manier geleidelijk gegroeid. Dit is met name zo gegroeid omdat buitenlandse partners graag meer wilden weten over de jihadistische dreiging in Nederland. De achtergrond hiervan was het vergroten van de internationale kennispositie op de ontwikkeling van het Jihadisme. De Weekberichten zijn overigens altijd in het Nederlands geschreven en nooit vertaald.
Welke gevolgen heeft dit gehad? Welke acties zijn ondernomen door andere partijen op basis van deze informatie? Indien dit onbekend is, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo ja, op welke wijze en met welk tijdspad? Zo nee, waarom niet?
De Weekberichten zijn gedurende langere tijd naar verschillende organisaties en partners verzonden. Het is niet mogelijk om te achterhalen of in een enkel geval actie is ondernomen door partijen op basis van deze informatie.
Eventuele ondernomen acties zou ik ook onwenselijk vinden. Daarnaast benadruk ik ook dat reeds eerder besloten is om het opstellen en verzenden van de weekberichten te staken. Ook het wetsvoorstel maakt het niet mogelijk om dergelijke weekberichten opnieuw op te stellen, waardoor ook eventuele gevolgen niet langer aan de orde zijn.
Welke stappen hebben u en uw voorganger gezet en maatregelen genomen om te voorkomen dat de NCTV intervenieert in het politiek landschap door analyses uit te voeren en te delen waarbij de gegevens van democratisch verkozen volksvertegenwoordigers zijn meegenomen?
Zoals ik schrijf bij het antwoord op de vragen 1, 2 en 3 klonk in een aantal Weekberichten ook normatieve stellingnames door over Kamerleden. Dat had niet gemoeten. Daarom is het opstellen en verzenden van deze Weekberichten gestaakt en keren zij ook niet meer terug. Naar mijn oordeel heeft de NCTV echter niet geïntervenieerd in het politieke landschap.
Wat is uw reactie op het feit dat u door het monitoren van politieke partijen uw bevoegdheden heeft ingezet tegen parlementariërs, wat niet toegestaan is?
Ik ben van oordeel dat er geen sprake is geweest van het monitoren van politieke partijen en/of parlementariërs. Wel zijn trends en fenomenen in kaart gebracht.
Om trends en fenomenen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid goed in te schatten is het bij internetmonitoring onvermijdelijk gebleken dat openbare uitingen van relevante spelers (personen en organisaties) in beeld komen. Zoals in eerdere antwoorden reeds is aangegeven, kunnen ook uitspraken van politici een reactie teweegbrengen. In dit kader kan het van belang zijn voor de NCTV om dergelijke uitspraken te bezien in relatie tot die reacties en effecten. Dit doet de analyse-afdeling op dit moment in zeer beperkte mate. Gelet op het ontbreken van een wettelijke grondslag, doet de NCTV nu niet aan internetmonitoring. Wel mag informatie die ketenpartners verzenden nog gelezen worden, alsmede kranten en tijdschriften.
Om te voorkomen dat er enige twijfel bestaat over wat de NCTV wel of niet mag, heeft het Kabinet naar aanleiding van debat met de Tweede Kamer en de motie Michon-Derkzen (VVD), ingediend mede namens CDA, SGP, CU en JA213, een wetsvoorstel aan uw Kamer voorgelegd om de NCTV te voorzien van een grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens voor de uitoefening van de taken van de NCTV. Zoals ook eerder gesteld klonk in een aantal Weekberichten normatieve stellingnames door over Kamerleden. Dat had niet gemoeten. Analyses en duidingen moeten feitelijk van aard zijn en gericht zijn op relevante ontwikkelingen voor de nationale veiligheid. Hierin is geen ruimte voor persoonlijke meningen, zeker niet over politici.
Bent u het, in het verlengde van de vorige vraag, eens dat het monitoren van democratisch gekozen volksvertegenwoordigers van politieke partijen als DENK en BIJ1, in het kader van terrorismebestrijding en nationale veiligheid een directe bedreiging vormt voor de democratie in Nederland? Zo ja, welke stappen onderneemt u om deze dreiging terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Wanneer bent u voornemens de onrechtmatige gegevensverzameling van partijen als DENK en BIJ1 te verwijderen?
Sinds december jl. is de NCTV een opschonings- en archiveringstraject gestart, zodat wordt voldaan aan de eisen die de AVG stelt aan het bewaren van persoonsgegevens. Om te voorkomen dat hierdoor gegevens verloren zouden gaan, die niet verloren mogen gaan, zijn de aanwezige bestanden veiliggesteld op een separate schijf, een kloon. Tot deze schijf hebben enkele (juridische) medewerkers van de NCTV toegang. De overige medewerkers van de NCTV hebben die toegang niet. Het opschonings- en archiveringstraject is inmiddels voor een groot deel voltooid, waardoor in de dagdagelijkse werkzaamheden de NCTV voldoet aan de AVG. Ik zal onafhankelijk advies inwinnen over hoe om te gaan met de separate schijf om vast te stellen wat wanneer verwijderd mag worden. Zo wordt enerzijds voldaan aan de eisen die de AVG stelt, maar blijft ook herleidbaar over welke informatie de NCTV in het verleden beschikte. Deze transparantie acht ik van groot belang, mede om uw Kamer zo goed mogelijk te kunnen blijven informeren.
Hoe ziet u deze onrechtmatige verzameling van gegevens over politici in het licht van de wens van het kabinet de bevoegdheden van de NCTV juist uit te breiden middels het nieuwe wetsvoorstel?
Er is geen sprake van een uitbreiding van bevoegdheden van de NCTV, eerder een inperking. Het wetsvoorstel verankert een aantal bestaande taken van de NCTV, maar begrenst ook wat wel en niet mogelijk is ter uitvoering van de taken. Zo is in het huidige voorstel vastgelegd dat de analysetaak van de NCTV is beperkt tot het signaleren, analyseren en duiden van trends en fenomenen op het gebied van terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Daarbij is expliciet bepaald dat het doen van onderzoek dat gericht is op personen en organisaties daar niet bij hoort.
Maatschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor de nationale veiligheid moeten we nog wel voldoende in het oog kunnen houden én kunnen begrijpen. Analyses van de NCTV ten aanzien van die dreigingen kunnen hierbij als kompas werken. We moeten met elkaar bekijken hoe we dit het beste vorm geven want het kan wel noodzakelijk zijn kennis en kunde met elkaar te delen.
Deelt u de mening dat de acties van de NCTV passen in de trend bij de overheid, waarin onder meer politie en belastingdienst etnisch profileren en discrimineren? Zo nee, waarom niet?
Nee deze mening deel ik niet. Ik vind wel dat er in een aantal stukken te onzorgvuldige formuleringen hebben gestaan. Niettemin, vind ik het belangrijk dat de NCTV zicht blijft houden op ontwikkelingen en fenomenen die potentieel de nationale veiligheid kunnen schaden en dat zij hierbij het sentiment in de samenleving kunnen bezien, zonder onderscheid des persoons.
Deelt u de mening dat de framing door de NCTV buitengewoon gevaarlijk en discriminerend is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
De toepassing van de strafbeschikking op delicten waarop een maximumgevangenisstraf van meer dan zes jaar staat. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Buiten de rechter om deelde het OM straffen uit voor mishandeling en aanranding»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Openbaar Ministerie (OM) naast haar eigen aanwijzing, ook het Wetboek van Strafvordering niet naleeft, door strafbeschikkingen op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsdelicten waarop meer dan zes jaar gevangenisstraf staat? Hoe kan het dat het OM strafbeschikkingen oplegt zonder een wettelijke grondslag?2 3
Laat ik voorop stellen dat er bij ernstige zeden- en geweldsdelicten altijd hard en adequaat moet worden opgetreden. Slachtoffers moeten worden geholpen. Daders moeten in beginsel worden gestraft. Het is van belang dat via strafrecht op een juiste wijze opvolging wordt gegeven aan dergelijke zaken.
Conform de OM beleidsregels is dagvaarden het uitgangspunt bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. Dat betekent concreet dat een verdachte van dergelijke delicten in beginsel wordt vervolgd. Onder omstandigheden kan het OM er ook voor kiezen om een zaak af te doen middels een strafbeschikking. Of dat een passende methode is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De wens van slachtoffers speelt daarbij altijd een centrale rol.
Uit de cijfers is niet op te maken wat de reden is geweest om deze zaken met een strafbeschikking af te doen. Om dat inzichtelijk te maken, is OM deze zaken nader aan het onderzoeken door middel van dossieronderzoek. Ik heb hierover gesproken met het College van procureurs-generaal en het College heeft mij verzekerd dat het onderzoek met prioriteit wordt opgepakt. Na de zomer zal ik van het Openbaar Ministerie de resultaten van het dossieronderzoek ontvangen, waarna ik uw Kamer zal informeren.
Is het voorgekomen dat het OM naast artikel 257a Sv (enkel een strafbeschikking opleggen voor delicten waarop zes jaar of minder gevangenisstraf staat), ook artikel 22b Sr (het taakstrafverbod) niet naleeft?
Op dit moment zijn er geen signalen dat het Openbaar Ministerie het taakstrafverbod niet correct zou toepassen. Een eerder onderzoek uit 2018 gaf daar ook geen aanleiding toe. Op dit moment verricht de procureur-generaal van de Hoge Raad een toezichtsonderzoek naar de praktijk van de OM-strafbeschikking. Mochten daar onregelmatigheden met betrekking de toepassing van artikel 22b Sr in naar voren komen, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd. Het toezichtsonderzoek zal naar verwachting eind van deze zomer gereed zijn.
Wat vindt u ervan dat het slachtoffer slechter af kan zijn wanneer de zaak niet voor de rechter wordt gebracht, maar met een strafbeschikking van het OM wordt afgedaan? In hoeverre is het slachtoffer betrokken bij de keuze voor afdoening door het OM?
Vooropgesteld moet worden dat het van groot belang is dat ook bij een afdoening met een OM-strafbeschikking slachtofferrechten worden gerespecteerd. Bij de keuze tot een bepaalde afdoening houdt het Openbaar Ministerie, naast de ernst van het misdrijf en de persoon van de verdachte, altijd rekening met de belangen van slachtoffers.
De OM-strafbeschikking heeft onder andere als oogmerk veelvoorkomende criminaliteit snel af te kunnen doen. Ook het slachtoffer is gebaat bij een snelle afhandeling van de zaak. Om het belang van een goede afweging van het slachtofferperspectief te benadrukken heeft het OM ernstige spreekrechtwaardige feiten, zoals ernstige mishandelings- en zedenzaken, waarbij het slachtoffer of nabestaanden te kennen hebben gegeven van het spreekrecht gebruik te willen maken expliciet als contra-indicatie opgenomen in de OM-Aanwijzing Strafbeschikking.
Hoe kan het dat in uw antwoorden op de vragen van het lid Van der Werf en Sneller (beiden D66) het volgende wordt gesteld: «Ook bij ernstige zedendelicten zal het OM altijd overgaan tot dagvaarden van de verdachte(n).», terwijl uit de cijfers van Trouw blijkt dat ook ernstige zedendelicten af worden gedaan met een strafbeschikking?4
Uitgangspunt is inderdaad dat bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven wordt over wordt gegaan op dagvaarden van de verdachte. Zoals in het Trouw-artikel wordt vermeld, heeft het OM aangegeven hier op dit moment geen duidelijke verklaring voor te hebben (mogelijk is er sprake van verkeerde registratie). Zoals ik heb toegelicht bij het antwoord op vraag 2 is het OM deze zaken nader aan het onderzoeken door middel van dossieronderzoek. Naar verwachting zal dit dossieronderzoek na deze zomer worden afgerond en meer informatie hierover opleveren. Na de zomer zal ik uw Kamer hier nader over informeren.
Deelt de u de mening dat capaciteitsgebreken niet mogen leiden tot beperking en/of inperking van de rechten van het slachtoffer? Zo ja/nee, waarom?
Ja. Slachtoffers hebben al genoeg mee gemaakt. De belangen van slachtoffers moeten, voor, tijdens en na een strafproces, nadrukkelijk worden gewaarborgd. Bovendien geldt dat capaciteitsgebreken nooit inbreuk mogen maken op (proces)rechten.
Op grond van het Coalitieakkoord zijn extra middelen beschikbaar voor de versterking van de justitiële keten, met name het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. Doel hiervan is de organisaties toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie en verbetering van de ketensamenwerking. U wordt later dit jaar geïnformeerd over de precieze besteding van de middelen.
Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat het OM delicten, waarop een gevangenisstraf staat van meer dan zes jaar, afdoet met een strafbeschikking?
Volgens de wet mag het OM geen strafbeschikkingen opleggen bij feiten met een strafbedreiging van meer dan zes jaar. Zoals gesteld is, en blijft, daarnaast het uitgangspunt van het OM zelf bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven dat er in beginsel wordt gedagvaard. Dit is verwoord in de Aanwijzing OM-strafbeschikking. Het is van belang dat dit uitgangspunt op de juiste wijze in de praktijk wordt toegepast. Dat neemt niet weg dat de officier van justitie de mogelijkheid heeft om van dit uitgangspunt af te wijken om te komen tot een op de zaak toegesneden afdoening. Dus onder omstandigheden kan het OM ook deze zaken (waarop niet meer dan zes jaar gevangenisstraf staat) met een strafbeschikking af doen. Of dat een passende methode is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Ik vind het belangrijk dat het OM via dossieronderzoek inzichtelijk maakt in welke gevallen er bij deze delicten is afgeweken van het uitgangspunt en de wettelijke vereisten. Naar aanleiding van de resultaten van het dossieronderzoek worden eventuele vervolgacties ondernomen om de praktijk – indien nodig – in overeenstemming te brengen met de wettelijke vereisten en het eigen uitgangspunt.
Misstanden in de turnsport |
|
Lisa Westerveld (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het interview met oud-turnster Stephanie Tijmes uit mei 2021 («Wij hebben geen stem. Toen niet, nu niet») en het recente interview met twee oud-turnsters in NRC («Wij zijn het oefenmateriaal geweest»)?1 2
Ja.
Wat vindt u van de manier waarop de oud-turnsters zijn bejegend door de onderzoekscommissie, afgaande op deze interviews?
Ik vind het vervelend te horen dat oud-turnsters het gevoel hebben onjuist bejegend te zijn. Ik begrijp heel goed dat dit voor de oud-turnsters als de zoveelste tegenslag voelt. Dit trek ik mij ten zeerste aan en daarom ga ik met een aantal oud-turnsters en het Instituut Sportrechtspraak in gesprek.
Bent u het eens dat uit zowel deze interviews als uit de uitspraak van de tuchtcommissie blijkt dat het onderzoek onzorgvuldig was?3
Het ISR verzorgt onafhankelijk tuchtrecht in de sport. Het is aan de onafhankelijke tuchtcommissie van het ISR om een inhoudelijk oordeel te geven en daarmee uitspraak te doen over een individuele casus. Hierbij wordt geoordeeld op basis van de op de casus van toepassing zijnde reglementen van het tuchtrecht. Hier kan ik geen oordeel over uitspreken.
Wel heeft dit mijn aandacht en wil ik mij richten op wat ik wel kan doen. Om die reden wil ik het sporttuchtrecht evalueren als onderdeel van het brede onderzoek naar een veilige en integere sport. Hiervoor is onlangs de offerteaanvraag verzonden, zie ook antwoord 12.
Zo ja, hoe beoordeelt u het dat oud-turnsters al meerdere malen hebben aangegeven dat het onderzoek van het Instituut Sportrechtspraak (ISR) onzorgvuldig verloopt en dit nu ook wordt bevestigd door de tuchtcommissie?
Ik vind het vervelend dat oud-turnsters het gevoel hebben dat het onderzoek onzorgvuldig verloopt. Ik heb hierover gesproken met de KNGU, en ga hier binnenkort over in gesprek met zowel oud-turnsters als het ISR.
Heeft u, of uw ministerie, deze signalen van de oud-turnsters ook gekregen? Zo ja, wat is daarmee gedaan?
Mijn ambtsvoorgangers hebben meerdere malen met een aantal oud-turnsters gesproken. Deze signalen zijn destijds door de oud-turnsters afgegeven. Sinds die tijd is het ISR met ondersteuning van het Ministerie van VWS aan de slag om te professionaliseren en procedures op orde te krijgen. In juni spreek ik persoonlijk met een aantal oud-turnsters over (onder andere) deze signalen.
Hoe kan het dat, terwijl bekend is dat er tekortkomingen zijn bij het ISR en dat ook door uw ministerie is erkend, onderzoeken toch doorliepen en – naar nu opnieuw blijkt – onzorgvuldig zijn afgehandeld? Hoe beoordeelt u dit met de kennis van nu?4
Het vervolg van de tuchtrechtelijke behandeling kan niet zomaar afgebroken worden zonder een besluit van de tuchtcommissie. Het ISR volgt daarin de tuchtreglementen zoals vastgesteld door de sportsector.
Kunt u aangeven hoe het kan dat u een jaar geleden stelde «Daarnaast zijn stappen gezet in het aanscherpen van onderzoeksprotocollen en zijn procedures en reglementen doorgelicht. Ik heb aan het ISR gevraagd om op korte termijn aandacht te besteden aan het verbeteren van de communicatie over en tijdens het tuchtproces» en nu blijkt dat dit nog steeds niet op orde is? Bent u tevreden met de voortgang van het verbeterplan waar u een miljoen euro voor beschikbaar hebt gesteld?5
Het aanscherpen van de reglementen en onderzoeksprotocollen is een zorgvuldig en complex proces wat momenteel nog steeds in volle gang is. Met meerdere partijen, waaronder de sportbonden waar het ISR aan verbonden is, dient afstemming plaats te vinden, alvorens over deze reglementen en onderzoeksprotocollen besluitvorming plaats kan vinden. Ik verwacht dat het ISR de juiste verbeter stappen zet. Ik houd vinger aan de pols en hierover ga ik binnenkort met het ISR in gesprek.
Bent u het ook eens dat onzorgvuldige procedures niet in het belang is van zowel aanklager als beklaagde? Bent u het eens dat een onzorgvuldig proces ook ernstig afbreuk doet aan het vertrouwen in de rechtsstaat?
Ik ben het met u eens dat een zorgvuldig proces van uiterst belang is in het sporttuchtrecht. Daarover ga ik met het ISR in gesprek.
Wat gebeurt er in tussentijd met lopende tuchtzaken? Wilt u lopende zaken een halt toeroepen om verdere schade te voorkomen en om eerst de structuren op orde te brengen? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u dan doen om te zorgen dat onderzoeken in lopende en komende zaken op eerlijke wijze jegens beklaagden en klagers plaats gaat vinden?
Lopende zaken tuchtzaken vinden doorgang, zie antwoord 6. Het ISR geeft aan dat uitspraken van de tuchtcommissie en de commissie van beroep wel altijd worden geëvalueerd. Eventuele aandachtspunten worden onderzocht op toepasselijkheid en zo nodig en mogelijk meegenomen in lopende processen.
Bent u het eens dat dit de zoveelste keer is dat er niet naar de oud-turnsters is geluisterd? Kunt u zich voorstellen dat de oud-turnsters zich in de steek gelaten voelen nu zij niet alleen als kind jarenlang niet gehoord werden, maar ook omdat zowel de schaderegeling, als de tuchtzaak, als goede psychische hulp moeizaam verlopen?
Ik betreur het ten zeerste dat oud-turnsters zich in de steek gelaten voelen. Dit raakt mij en heeft mijn aandacht. Daarover ga ik binnenkort met een aantal oud-turnsters in gesprek.
Wat kunt u doen om de oud-turnsters beter te ondersteunen en te voorkomen dat dit patroon nog jarenlang doorgaat?
Ik realiseer mij dat niets de ernst van het meegemaakte kan wegnemen. Desondanks zet ik mij in voor de oud-turnsters en ook de huidige sporters, door onder andere: de opvolging van de aanbevelingen van «Ongelijke leggers», de tegemoetkoming voor oud-turnsters en hulp voor sporters via Slachtofferhulp Nederland. Alsmede de gespecialiseerde zorg voor oud-sporters die kampen met langdurige psychische gevolgen van grensoverschrijdend gedrag door het UMCG. Het doel is dat ook andere zorginstellingen dit behandelaanbod kunnen gebruiken.
Wat is er precies gedaan met de unaniem aangenomen motie Westerveld c.s., waarin wordt gevraagd om grenzen tussen tucht- en strafrecht te verduidelijken, en te zorgen dat zaken zo snel mogelijk op de juiste plek komen? Met welke instanties bent u in gesprek geweest over de uitvoering van deze motie? Hoe gaat het aangekondigde onderzoek eruit zien, wie voert dit uit en wat is het tijdspad? Wat wordt de onderzoeksopdracht? Kunt u dit precies uiteenzetten?6
In de bijeenkomsten voor tuchtrechters van het ISR is het bespreken van de grens tussen tucht- en strafrecht inmiddels een terugkerend thema. Daarnaast biedt Slachtofferhulp Nederland juridische hulp bij een tucht- of strafzaak.
Na overleg met onder andere het Ministerie van JenV, het ISR en NOC*NSF is besloten de uitvoering van de motie Westerveld c.s. mee te nemen in een breed onderzoek naar een veilige en integere sport. De offerteaanvraag voor dit onderzoek is onlangs verzonden. Er is nog geen uitvoerder bekend. Zodra deze bekend is zal de exacte onderzoeksopdracht nader worden geformuleerd. De verwachte start van het onderzoek is medio juni met een looptijd tot circa einde dit jaar.
Hoeveel aanvragen verwacht u voor de tegemoetkomingsregeling?7
Er zijn inmiddels (stand per 5 mei 2022) 65 aanvragen ingediend voor een tegemoetkoming. De verwachting is dat het aantal aanvragen nog toeneemt. Mede doordat het grensoverschrijdende gedrag lang geleden kan hebben plaatsgevonden is er geen zicht op de exacte aantallen die te verwachten zijn.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De aflevering van Undercover in Nederland over uitbuiting en illegale prostitutie |
|
Mirjam Bikker (CU), Raymond Knops (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de misstanden in de prostitutie die worden blootgelegd in de aflevering van Undercover in Nederland, d.d. 1 mei 2022?1
Ja.
Wat kunt u in algemene zin zeggen over de vervolging van uitbuiters, zoals de pooier in de betreffende uitzending, die bekend zijn bij justitie?
Een vorm van mensenhandel betreft seksuele uitbuiting volgens artikel 273f Wetboek van Strafrecht (Sr). Om over te kunnen gaan tot strafrechtelijke vervolging van daders van mensenhandel, moet er sprake zijn van dwang of misbruik van de kwetsbare positie van een slachtoffer. Wanneer er geen sprake is van dwang, is er ook geen sprake van mensenhandel. Gelet op de aard en ernst van de feiten die zich bij mensenhandel voordoen, heeft het onderwerp mensenhandel prioriteit in de veiligheidsagenda.
Over vervolgingscijfers bij justitie inzake mensenhandel-zaken, blijkt uit de dadermonitor van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat 3.420 incidenten van mensenhandel bij de politie zijn geregistreerd in de periode van 2015–2019, waarvan 2.305 zaken seksuele uitbuiting betroffen. In diezelfde onderzochte periode zijn in totaal 954 opsporingsonderzoeken gestart, waarvan 784 gericht op seksuele uitbuiting. Vervolgens zijn in totaal 900 zaken bij het OM ingeschreven in de periode 2015–2019. Bij gemiddeld 80% van deze zaken is bekend om welke vorm van uitbuiting het gaat. 64% betreft seksuele uitbuiting en 16% een vorm van niet-seksuele uitbuiting.2 In de periode 2015–2019 heeft de rechter in eerste aanleg 721 mensenhandel zaken afgedaan. Bijna de helft van de afgedane zaken (46%) in voornoemde periode betreft binnenlandse seksuele uitbuiting.3 De gemiddelde opgelegde straf voor mensenhandel zaken in de periode 2015–2019 bedroeg 618 dagen vrijheidsstraf.4 Dit betreft alle vormen van uitbuiting, zowel zaken met minderjarige als meerderjarige slachtoffers. Gemiddeld genomen is in deze periode voor binnenlandse seksuele uitbuiting 620 dagen vrijheidsstraf opgelegd.5
Gemeenten kunnen in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels stellen ten aanzien van de exploitatie van seksbedrijven en sekswerk. Op grond van het gemeentelijke prostitutiebeleid kunnen gemeenten bij constatering van het faciliteren van onvergunde prostitutie op verschillende manieren waarschuwend of handhavend optreden tegen faciliteerders van onvergunde prostitutie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan prostitutie die plaatsvindt of gefaciliteerd wordt in een bedrijf zonder vergunning terwijl een vergunning wel verplicht is.
Op welke manier wordt voorkomen dat een pooier die in beeld is, zoals in de uitzending van Alberto Stegeman, zijn uitbuitingspraktijken doorzet in het illegale circuit en het zogenaamde «legale circuit»?
Wanneer, zonder op individuele casuïstiek in te gaan, een mogelijke dader van uitbuiting in beeld is bij de politie zal een strafrechtelijk onderzoek ingesteld worden. Dit betekent niet dat direct een strafrechtelijke aanhouding plaats kan vinden wanneer er nog onvoldoende verdenking(en) zijn. Als de politie genoeg aanwijzingen heeft dat de mogelijke dader de uitbuitingspraktijken doorzet, zal de politie, onder regie van het OM, in het kader van het zogenaamde «doorlaatverbod» ingrijpen. Dit betekent dat in dat geval de verdachte wordt aangehouden. Daarnaast zal de politie zoveel mogelijk doen, al dan niet in samenwerking met andere partners zoals hulpverlening, om het eventuele slachtoffer op een veilige plek onder te brengen, buiten de macht van de mensenhandelaar.
De politie monitort alle signalen en legt deze signalen vast. Als er nieuwe informatie binnenkomt over mogelijke niet vergunde prostitutie met betrekking tot een eerder behandelde zaak of vastgelegde signalen, dan zal nader onderzoek volgen.
Het kabinet zet zich ten volste in om alle mogelijkheden tot misstanden in de seksbranche tegen te gaan. In dit kader wordt ingezet op onder meer betere regulering van de seksbranche. Het Wetsvoorstel regulering sekswerk (Wrs) heeft als doel prostitutie en andere vormen van sekswerk meer uniform te reguleren om zo misstanden in de seksbranche te voorkomen of te verminderen. In de Wrs dient iedereen die in Nederland als prostituee werkzaam is, te beschikken over een prostitutievergunning. In dit wetsvoorstel is een strafbaarstelling van een faciliteerder (art. 206a Sr) opgenomen. Een faciliteerder is strafbaar indien diegene illegale prostitutie faciliteert. De faciliteerder dient via een hit/no hit-systeem met behulp van het vergunningnummer te controleren of dat nummer gekoppeld is aan een geldige vergunning. Die mogelijkheid is van belang, aangezien een faciliteerder die onvergunde prostitutie faciliteert, strafbaar handelt.
In hoeverre zijn faciliteerders van illegale prostitutie, zoals in dit geval de eigenaren van de woningen waar de uitbuitingspraktijken plaatsvinden, in beeld en hoe wordt voorkomen dat zij,ook na sluiting van woningen, blijven doorgaan met het faciliteren van deze praktijken?
Voor gemeenten is het in de praktijk niet gemakkelijk om faciliteerders van illegale prostitutie in beeld te krijgen. Uit signalen van gemeenten komt naar voren dat het niet vaak voorkomt dat dezelfde pandeigenaren, na sluiting van een woning, in die hoedanigheid hun illegale praktijken op dezelfde plek continueren. Er kan sprake zijn van dubieuze makelaars, verhuurders en niet KvK geregistreerde verhuurders die actief zijn.
Gemeenten kunnen in hun APV regels stellen ten aanzien van de exploitatie van seksbedrijven en sekswerk. Op grond van het gemeentelijke prostitutiebeleid kunnen gemeenten bij constatering van illegale prostitutie op verschillende wijzen waarschuwend of handhavend optreden tegen faciliteerders van illegale prostitutie. Indien er sprake is van woningonttrekking kan het college bijvoorbeeld handhaven door een bestuurlijke boete op te leggen aan de pandeigenaar. De burgemeester kan een last onder dwangsom opleggen aan faciliteerders van illegale prostitutie, om herhaling te voorkomen. Indien de overtreding niet beëindigd wordt, kan de woning gesloten worden op grondslag van de Algemene Plaatselijke Verordening.
Het gemeentelijk instrumentarium en de lokale handhaving zorgen ervoor dat faciliteerders worden afgeschrikt.
Bent u reeds naar aanleiding van de reportage in gesprek gegaan met de VNG, aangezien dit gemeentelijk beleid betreft, om te voorkomen dat soortgelijke situaties van uitbuiting van kwetsbare vrouwen en mannen kunnen blijven voortbestaan in verschillende gemeenten?
Ik werk nauw samen met de VNG om de gemeentelijke aanpak van mensenhandel te versterken. Gemeenten zijn onmisbaar bij het signaleren van vormen van mensenhandel. Om gemeenten te ondersteunen bij het maken van beleid heeft de VNG het Kompas6 en het Kader Aanpak Mensenhandel7 gepubliceerd. Het Kompas bevat informatie over aard en omvang van mensenhandel, wetgeving en rollen en verantwoordelijkheden van gemeenten. Het Kader biedt bouwstenen bij het formuleren van een aanpak voor mensenhandel. De bouwstenen zien op het verbeteren van het signalerend vermogen van de gemeente, aandacht voor en bewustwording van het fenomeen mensenhandel, samenwerking in de keten en of regio en opvang van en hulpverlening aan slachtoffers en daders.
In het artikel «Gemeenten intensiveren aanpak in strijd tegen mensenhandel, meer aandacht voor zorg aan slachtoffers»2 is te lezen dat in het kader van het project «Aanpak mensenhandel» van o.a. de VNG is besloten in elke gemeente een aandachtsfunctionaris aan te stellen die als centraal intern meldpunt moet fungeren voor mensenhandel c.q. illegale prostitutie, bent u op de hoogte van het aantal gemeenten dat inmiddels een dergelijke functionaris heeft aangesteld en de resultaten c.q. effectiviteit daarvan?
Om het signalerend vermogen van de gemeente te verbeteren stelt de gemeente een aandachtsfunctionaris aan. De functionaris is aanspreekpunt, verzamelt signalen en weet deze signalen aan de juiste partij te koppelen. De gemeente communiceert duidelijk over de interne meldroute en de ingestelde aandachtsfunctionaris. Uit onderzoek van de VNG naar de aanpak mensenhandel blijkt dat 80% van de gemeenten in 2021 een aandachtsfunctionaris heeft aangesteld, een toename ten opzichte van de 70% in 2019.9
De meerderheid van de gemeenten is tevreden over de aanwezigheid van een aandachtsfunctionaris. Een aandachtsfunctionaris draagt bij aan de bekendheid van het thema mensenhandel. Daarnaast wordt door een meerderheid van gemeenten erkend dat verbetering mogelijk is op gebied van duidelijkheid en voortvarendheid als het gaat om het signaleren en melden van signalen van mensenhandel, kennis opbouwen over mensenhandel en de opvolging van signalen van mogelijke mensenhandel.10
Op welke wijze zal ook door gemeenten onderling worden samengewerkt in het kader van voornoemde intensivering van de aanpak, zodat uitwijkmogelijkheden van pooiers naar andere gemeenten voldoende worden belemmerd?
Samenwerking in de keten en of regio wordt in het Kader voor de aanpak van mensenhandel gestimuleerd. Het streven is dat gemeenten een duidelijk beeld hebben welke partijen een rol spelen bij de aanpak van mensenhandel, samenwerkingsafspraken maken en de samenwerking inbedden in bestaande samenwerkingsstructuren. De aanpak van de gemeente is aangesloten op de aanpak binnen de regio, waardoor gemeenten effectief bijdragen aan het verkrijgen van een landelijk dekkend stelsel van zorgcoördinatie voor slachtoffers. Daarnaast is op regionaal niveau een ketenregisseur verantwoordelijk voor de ketenaanpak richting slachtoffer en dader. De ketenregisseur zorgt voor regionale strategische afspraken tussen ketenorganisaties. Hierdoor worden uitwijkmogelijkheden van mensenhandelaren naar andere gemeenten belemmerd.
Worden ook woningbouwcorporaties actief betrokken bij voornoemde aanpak van illegale prostitutie en mensenhandel, zodat zij misbruik van hun woningbestand op de wijze zoals speelt in de reportage effectief kunnen voorkomen en bestrijden?
Woningbouwcorporaties worden als pandeigenaar betrokken indien illegale prostitutie in een woning wordt geconstateerd. In dat geval kan de woning met spoed gesloten worden op grondslag van de Algemene Plaatselijke Verordening. De woningbouwcorporatie ontvangt het besluit en kan daarna eigen maatregelen treffen om herhaling te voorkomen.
Op welke manier denkt u de seksuele gezondheid van mensen in de prostitutie te verbeteren, nu er nog geen sprake is van landelijke wetgeving met een verplicht intakegesprek?
Vanuit de Regeling Aanvullende seksuele gezondheid (onderdeel van de Subsidieregeling Publieke Gezondheid) wordt gratis en anonieme soa-zorg geboden aan specifieke hoog risicogroepen, waaronder sekswerkers. Deze regeling maakt laagdrempelige en gratis toegang tot testen op soa mogelijk en wordt uitgevoerd door de Centra voor Seksuele Gezondheid (CSG’s) van de GGD’en. Veel CSG’s hebben daarnaast ook (online) outreach programma’s om sekswerkers te bereiken met informatie over veilig vrijen en de noodzaak tot het regelmatig testen op soa’s. Ook vanuit Soa Aids Nederland (SANL) is er aandacht voor deze specifieke hoog risicogroep. SANL heeft een programma gericht op sekswerkers met aandacht voor toegang tot hulpverlening in brede zin, met focus op informatie rond soa en hiv-preventie, brede seksuele gezondheid, testen en zorg. Veelal is ook aandacht voor informatievoorziening in verschillende talen, zodat buitenlandse sekswerkers ook geïnformeerd kunnen worden.
Kijkt u in het kader van het nieuwe wetsvoorstel regulering sekswerk naar seksuele gezondheidsrechten waarbij veilige seks een voorwaarde kan zijn?
In het kader van het Wetsvoorstel regulering sekswerk (Wrs) wordt ook gekeken naar seksuele gezondheidsrechten waarbij veilige seks een voorwaarde kan zijn. De seksbranche moet veilig en gezond kunnen functioneren. De verbeterde en meer uniforme regulering zoals opgenomen in de Wrs draagt hieraan bij. Een prostituee wordt bij de aanvraag van een vergunning gewezen op de mogelijkheid van een gesprek bij een zorgpost en ontvangt van de ambtenaren informatie die nodig is om het werk veilig en gezond te kunnen uitoefenen. In het wetsvoorstel is opgenomen dat een sekswerker in ieder geval in de gemeenten waar een prostitutievergunning kan worden aangevraagd, anoniem en kosteloos voorlichting en zorg kan ontvangen.
Tevens is het de exploitant expliciet in de Wrs verboden om in advertenties onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat de voor hem werkzame prostituees vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen, omdat dit verzoeken om onveilige seks uitlokt.
Bent u bekend met het bericht «Save the Children waarschuwt: «Repatriëring buitenlandse kinderen uit Syrische kampen kan nog wel 30 jaar duren»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kinderen onschuldige slachtoffers zijn van de zeer kwalijke en in de meeste gevallen strafwaardige keuzes die hun ouder(s) hebben gemaakt?
Ja, het kabinet is van mening dat deze kinderen slachtoffer zijn van de door hun ouders gemaakte keuze om naar strijdgebied af te reizen.
De NCTV stelt in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van april 2022 dat «Voortdurend verblijf (van de kinderen) in de opvangkampen kan bijdragen aan mogelijk trauma en risico op indoctrinatie, dit maakt de evt. dreiging (...) voor de nationale veiligheid in Nederland groter»2, welke mogelijkheden ziet u om terugkeer van de kinderen te bespoedigen met het oog op zowel de nationale veiligheid als het welzijn van de betreffende kinderen?
De door het vorige kabinet ingeslagen weg met betrekking tot uitreizigers, wordt voortgezet3. Zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer van 13 april 2022 met als onderwerp «Tweede rapportage uitreizigers» is het naar Nederland overbrengen van uitreizigers geen vanzelfsprekendheid. Het kabinet maakt hierin een brede afweging waar verschillende belangen bij worden betrokken en waarin behalve het belang van het voorkomen van straffeloosheid ook de veiligheid in het gebied en de gevolgen voor de internationale betrekkingen worden meegewogen. Daarbij is er altijd oog voor het belang van de nationale veiligheid en de overige feiten en omstandigheden van het specifieke geval4. Dit beleid geldt ook voor kinderen van uitreizigers.
Heeft u zicht op terugkeer van deze kinderen naar Nederland ter voorkoming van de beëindiging van de strafzaak tegen hun ouders, zoals al bij 11 kinderen is gebeurd?
Als zich een situatie voordoet waarin het kabinet tot het oordeel komt dat een inspanning geleverd moet worden om verdachten ter berechting naar Nederland over te brengen, omdat straffeloosheid dreigt, wordt uw Kamer hierover conform de motie Laan-Geselschap voorafgaand geïnformeerd5. Zoals beschreven in mijn brief van 25 januari 2022 zal het kabinet zich inspannen om kinderen van uitreizigers, die zonder ouderlijk gezag in de regio verblijven, naar Nederland over te brengen als hiertoe mogelijkheden voorhanden zijn6. Het kan gaan om weeskinderen of kinderen die slachtoffer zijn van internationale kindontvoering. Als (wees)kinderen verblijven in een (veilig) land waarmee Nederland diplomatieke betrekkingen heeft, zal terugkeer in de regel kunnen plaatsvinden conform de reguliere consulaire kaders7.
In hoeverre draagt Nederland nu bij aan voorzieningen voor deze kinderen met het oog op een menswaardig en veilig bestaan in deze vluchtelingenkampen?
Nederland steunt wereldwijd verschillende professionele humanitaire organisaties, waaronder verschillende VN-organisaties, het Rode Kruis-takken en nong-gouvernementele organisaties die onder andere hulp bieden in de vluchtelingenkampen in Noordoost Syrië, met ongeoormerkte bijdrage. Hierdoor kunnen de organisaties deze bijdrage flexibel inzetten waar de noden het hoogst zijn. Nederland draagt als lidstaat ook bij aan de humanitaire hulp van de Europese Unie, zoals aan het budget van de Europese noodhulporganisatie ECHO die wereldwijd projecten financiert.8 Onder deze humanitaire hulporganisaties bevinden zich ook enkele die actief zijn in de kampen in Noordoost Syrië, alhoewel de toegang tot de regio en de kampen complex is door de veiligheidssituatie.
De humanitaire principes (humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit) zijn leidend in het werk van humanitaire organisaties om hulp te bieden aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Hierin maken zij in hulpverlening geen onderscheid tussen de nationaliteit van de mensen in nood. ECHO draagt in 2022 met 135 mln. EUR bij aan de humanitaire financiering voor heel Syrië. Vanuit DGNEAR wordt vanuit het NDICI via Special Measures steun verleend in Syrië, via NGOs, bijvoorbeeld voor de verbetering van toegang tot gezondheidszorg en huisvesting (ca. EUR 30–40 mln. per jaar), waaronder in de regio Noordoost Syrië.
Ziet u ook het belang van goed onderwijs aan de kinderen die zich nog in de kampen bevinden, voor het welzijn van de kinderen en ook om indoctrinatie tegen te gaan en de normen en waarden van onze samenleving over te dragen? In hoeverre krijgen deze kinderen nu onderwijs? Welke mogelijkheden ziet u om dit te organiseren, al dan niet digitaal?
Basisvoorzieningen in de vluchtelingenkampen zijn beperkt, en worden voornamelijk aangeboden door een aantal daar aanwezige humanitaire hulporganisaties. Deze organisaties bieden als onderdeel van humanitaire hulp waar mogelijk ook (informele) onderwijsactiviteiten aan, en zetten kindvriendelijke faciliteiten op. Deze diensten dragen indirect ook bij aan het tegengaan van indoctrinatie en radicalisering door het versterken van de (mentale) weerbaarheid van de doelgroep. Voor de mogelijkheden om onderwijs digitaal te organiseren verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de leden Van der Werf en Bikker aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken over de situatie van Nederlandse kinderen in Syrische kampen9. In deze antwoorden is ingegaan op een Fins initiatief waarbij Finse kinderen in de kampen op afstand les kregen. Dit initiatief is echter niet toepasbaar op de Nederlandse situatie omdat er door Finland al het besluit tot repatriëren was genomen en door COVID-19 tussentijds voorzien werd in onderwijs voordat de Finse kinderen werden gerepatrieerd.
In hoeverre hebben andere Europese landen kinderen van IS-gangers met een Europese nationaliteit gerepatrieerd? Kunt u hiervan een overzicht geven en tevens aangeven om welke aantallen het gaat?
Sommige Europese landen hebben vanwege interne politieke overwegingen kwetsbare minderjarigen gerepatrieerd. Zo hebben bijvoorbeeld Frankrijk (circa 35), Duitsland (circa 70), België (circa 15), Finland (circa 20), Zweden (circa 20), Denenmarken (circa 20), Noorwegen (circa 10) en het Verenigd Koningrijk (circa 10) (wees-)kinderen gerepatrieerd.
Wordt gekeken naar samenwerking met andere Europese landen om de terugkeer van met name kinderen te faciliteren?
Voor kinderen geldt dat als zij zich met (een van) hun ouder(s) melden bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, terugkeer naar Nederland onder begeleiding plaatsvindt en dat de jeugdbeschermingsketen vervolgens zorgdraagt voor noodzakelijke opvang en begeleiding. Voor kinderen die zonder ouderlijk gezag in de regio verblijven zal het kabinet zal zich inspannen om hen naar Nederland over te brengen als hiertoe mogelijkheden voorhanden zijn, inclusief mogelijkheden geboden door Europese partners. Zo maakte het kabinet in 2019 gebruik van een Franse missie om twee weeskinderen terug te brengen naar Nederland. Op dit moment, voor zover bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, verblijven er geen Nederlandse kinderen zonder ouderlijk gezag in de kampen in Noordoost-Syrie.
Op welke manier worden naar Nederland overgebrachte kinderen begeleid om hen op een veilige en verantwoorde wijze te laten opgroeien, ook gezien de indoctrinatie die zij mogelijk hebben ondergaan en met het oog op de nationale veiligheid?
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) draagt zorg voor de voorbereiding van veilige opvang en begeleiding van kinderen die terugkeren naar Nederland. Hiervoor heeft de RvdK in samenwerking met diverse ketenpartners een aanpak ontwikkeld. Op het moment dat de RvdK weet dat kinderen van uitreizigers naar Nederland komen, verzoekt de RvdK bij de kinderrechter om een kinderbeschermingsmaatregel. Na aankomst in Nederland krijgen de kinderen een gezinsvoogd en worden opgevangen bij een professionele jeugdzorginstelling, waar zij worden gescreend door een deskundige van het Landelijk Adviesteam Minderjarige terugkeerders, voor drie maanden worden geobserveerd en de tijd en zorg krijgen die nodig is. Na de observatieperiode krijgen de kinderen een passende plek binnen een woongroep of in het eigen netwerk.
Individuele ambtsberichten |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Op welke wijze spant Nederland zich in om genocideverdachten uit het buitenland op te sporen en te veroordelen? Waarom vervolgt Nederland genocideverdachten niet in Nederland zelf, zoals ook België doet?
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid en het voorkomen dat Nederland een toevluchtsoord wordt voor genocideplegers.
Sinds jaar en dag hanteert Nederland het uitgangspunt dat de opsporing en vervolging van internationale misdrijven zoveel mogelijk plaatsvindt in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Dit heeft een aantal praktische en maatschappelijke redenen: zo bevindt zich daar doorgaans het meeste bewijs en zijn de procesdeelnemers ingevoerd in de taal, de cultuur en de achtergronden van de gebeurtenissen. Daarnaast bevinden zich daar over het algemeen ook de meeste slachtoffers en getuigen. Door deze misdrijven aldaar te vervolgen kunnen slachtoffers, nabestaanden en getuigen met eigen ogen zien dat en hoe er recht wordt gedaan.
Als uitlevering niet aan de orde is of niet mogelijk is kan worden bezien of tot strafrechtelijke vervolging in Nederland wordt overgegaan. Strafrechtelijke vervolging in Nederland is alleen mogelijk als er een link is met Nederland, doordat de verdachte of het slachtoffer een Nederlander of als de verdachte zich in Nederland bevindt. Sinds 2003 bestaat bij de politie een Team Internationale Misdrijven (TIM) dat gespecialiseerd is in de opsporing van dergelijke misdrijven en dat onder leiding staat van officieren van justitie met expertise op dit gebied. Er wordt jaarlijks geïnvesteerd om de opsporing, vervolging en berechting van dergelijke misdrijven in Nederland mogelijk te maken.
Uw Kamer wordt in de Rapportagebrief Internationale Misdrijven jaarlijks geïnformeerd over de inspanningen die worden verricht in de strijd tegen straffeloosheid voor internationale misdrijven.
Wat is uw reactie op het artikel «Rwanda opereert zoals Oost-Duitsland met de Stasi»?1
Wij zijn bekend met het artikel. Inhoudelijk wordt er in de beantwoording van de andere vragen ingegaan op het artikel dat ten grondslag ligt aan uw vragen.
Kunt u gedetailleerd uitleggen hoe individuele ambtsberichten tot stand komen en wat de rol van vertrouwenspersonen in derde landen daarbinnen is? Kunt u daarbij tevens uitleggen hoe een kokervisie wordt voorkomen en ook ontlastend materiaal wordt opgenomen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe wordt bepaald welke vertrouwenspersoon onderzoek doet naar een verdachte?
Zie bij antwoord 5.
Hoe wordt gegarandeerd dat verklaringen die door de vertrouwenspersoon worden opgenomen niet onder angst voor een regime tot stand komen?
De IND stelt, wanneer informatie nodig is uit het land van herkomst van een persoon, onderzoeksvragen aan de Afdeling Ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Onderzoeksvragen voor onderzoek in Rwanda worden voorgelegd aan de Nederlandse ambassade te Kigali. De ambassade kan een vertrouwenspersoon inzetten om het onderzoek uit te voeren.
Aan de werving van vertrouwenspersonen ligt een zorgvuldige procedure ten grondslag, waarbij professionaliteit en betrouwbaarheid belangrijke factoren zijn. Een andere belangrijke factor is de veiligheid van de vertrouwenspersoon zelf, gezien de gevoeligheid van de onderzoeken.
De procedure voor het onderzoek is gericht op het verkrijgen van betrouwbare informatie. Daarbij worden zo mogelijk meerdere (van elkaar onafhankelijke) bronnen geraadpleegd. De gebruikte onderzoeksmethode en bronnen dienen duidelijk te worden beschreven in het onderzoeksverslag.
Na afronding van het onderzoek stelt de ambassade een onderzoeksverslag op en schrijft de Afdeling Ambtsberichten op basis daarvan het individueel ambtsbericht. Dit individueel ambtsbericht bevat de onderzoeksvragen en uitkomsten van het onderzoek, inclusief eventueel verkregen ontlastende informatie. Het individueel ambtsbericht wordt ook aan de betrokken persoon en diens advocaat ter beschikking gesteld.
Gedetailleerde informatie over de totstandkoming van individuele ambtsberichten, inclusief de procedure voor de selectie en handelwijze van vertrouwenspersonen, is eerder in het kader van een Wob-verzoek in 2019 vrijgegeven: https://archief28.sitearchief.nl/archives/sitearchief/20210413104300/www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2019/03/04/besluit-wob-verzoek-over-procedures-omtrent-de-selectie-van-vertrouwenspersonen
Naar aanleiding van uw vragen en om redenen van transparantie zal ik de laatste versie van de destijds vrijgegeven documenten opnieuw publiceren (zoals eerder: afgezien van de passages die vertrouwelijkheid behoeven).
Waarom wordt aan advocaten die genocideverdachten bijstaan geen inzage in de totstandkoming van een individueel ambtsbericht gegeven?
Zie antwoord vraag 7.
Herkent u de signalen uit het artikel dat individuele ambtsberichten niet of nauwelijks te controleren of te verifiëren zijn? Wat is daarop uw reactie?
Bij individuele ambtsberichten is er een spanningsveld tussen enerzijds de wens tot transparantie mede in het belang van de betrokken persoon en diens advocaat, en anderzijds het belang om methoden en bronnen te beschermen, om redenen van veiligheid alsmede om ook in de toekomst onderzoek te kunnen doen.
Individuele ambtsberichten zijn echter wel degelijk te controleren en verifiëren. De bevoegde rechtbank en/of de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State kan op vertrouwelijke basis inzage krijgen in de achterliggende stukken om te bezien of die de conclusies van het individuele ambtsbericht kunnen dragen.
Dit gebeurt in de praktijk met enige regelmaat. Hiermee meen ik dat de mogelijkheid geborgd is om de overheid te kunnen controleren, zonder daarmee methoden of bronnen in gevaar te brengen.
Meent u dat de rapporten van de International Commission of Jurists van adequaat niveau zijn en waarom stopt monitoring na het proces?
Sinds 2016 monitort de Keniaanse afdeling van de International Commission of Jurists (ICJ) de strafprocessen tegen door Nederland aan Rwanda uitgeleverde personen. ICJ heeft ruime ervaring met het rapporteren over strafprocessen. Zo werkt het International Residual Mechanism for Criminal Tribunals (IRMCT) eveneens al jaren samen met ICJ voor de monitoring van door het tribunaal naar Rwanda verwezen zaken.
De waarnemers wonen onder meer rechtszittingen bij, observeren deze, brengen verslag uit. Verder verzamelen zij informatie die relevant wordt geacht voor onder meer het verloop van de procedure, het recht op een eerlijk proces en de detentieomstandigheden van de uitgeleverde personen. Zij brengen regelmatig bezoeken aan de detentiecentra waar de opgeëiste personen zijn gedetineerd en ontmoeten de opgeëiste personen, diens advocaten, de gevangenisautoriteiten en andere relevante partijen. Dit wordt allemaal verwerkt in de rapporten die worden uitgebracht door ICJ. Hiermee geven de rapporten een uitgebreid en veelzijdig beeld van de procedure in Rwanda.
Door de rechter is in de uitleveringsprocedure geadviseerd om de processen in Rwanda te laten monitoren. Tijdens de uitleveringsprocedure van de thans aan Rwanda uitgeleverde personen is door de rechter het belang onderstreept van monitoring van het proces. Zodra de strafrechtelijke procedure tot een definitief einde is gekomen en een eindconclusie kan worden getrokken over de naleving van de rechten op een eerlijk proces, komt de monitoring ten einde.
Hoe beoordeelt het kabinet de kwaliteit van de Rwandese rechtsstaat en wat zijn in het geval van uitlevering de waarborgen tegen schending van artikelen 3 en 6 van het EVRM?
Nederland begon na de genocide van 1994 met het leveren van financiële steun aan de Rwandese justitiesector. Die was toen volledig lamgelegd. Veel rechters, advocaten en andere juristen waren gevlucht of vermoord. Nederland groeide uit tot de grootste internationale donor binnen de Rwandese justitiesector en mede dankzij de Nederlandse steun bestaat er nu een justitiële infrastructuur in het land. Ten aanzien van de kwaliteit van de Rwandese rechtsstaat kan worden verwezen naar de zogenaamde «Rule of Law index 2021» van het World Justice Report – een gerenommeerde Amerikaanse NGO die met data en analyse de staat van de rechtsorde wereldwijd meet en vergelijkt. In die index staat Rwanda op nr. 49 van de 139 in beschouwing genomen landen. Daarmee «scoort» Rwanda volgens World Justice Reporthet best van alle in beschouwing genomen landen in Sub-Sahara Afrika, en beter dan een aantal landen in Europa.
Dat neemt niet weg dat er deelgebieden van de Rwandese rechtsstaat zijn waar Nederland zonder meer kritisch over is. Nederland voert aanhoudend gesprekken met de Rwandese overheid om ze te wijzen op aandachts- en verbeterpunten als het gaat om de rechtsstaat, zoals het aanpakken van de grote achterstand van rechtszaken waardoor processen te lang duren. Dat doet Nederland niet alleen via bilaterale contacten maar ook via multilaterale fora, zoals de VN Mensenrechtenraad. Aanvullend steunt Nederland projecten om de kwaliteit van de Rwandese rechtspraak te verbeteren, bijvoorbeeld via trainingen aan rechters en advocaten (zie antwoord 10).
De vervolging en berechting van aan Rwanda uitgeleverde genocideverdachten vindt plaats onder de zogenoemde «Transfer Law». Dit betekent dat uitgeleverde genocideverdachten onder internationale wetgeving worden vervolgd en berecht en dat het proces kan worden getoetst aan onder meer het recht op een eerlijk proces van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Middels monitoring door ICJ houdt Nederland zicht op de naleving van de rechten van de verdachten. Bij gelegenheid treedt het Ministerie van Justitie en Veiligheid in contact met de Rwandese autoriteiten.
Waarom is Nederland na 25 jaar gestopt met investeringen in de Rwandese rechtsstaat terwijl er nog altijd twijfels zijn over de rechtsstaat aldaar?
In 2018 heeft toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag besloten om de ontwikkelingssamenwerking met Rwanda geleidelijk af te bouwen en toe te werken naar een bredere relatie gebaseerd op wederzijdse belangen op het gebied van handel, investeringen en politieke samenwerking. Dit past binnen de wens van Rwanda om op den duur hulponafhankelijk te worden. De decentrale Nederlandse financiële steun aan Rwanda, inclusief aan de rechtsstaatopbouw, komt na dit jaar dan ook ten einde. Een uitzondering wordt gemaakt voor enkele projecten die als gevolg van COVID-19 vertraging hebben opgelopen in de uitvoering en daarom een kosteloze verlenging tot 2023 krijgen. Centraal gefinancierde programma’s die op meerdere landen gericht zijn kunnen nog wel ten goede komen aan Rwanda.
Nederland spant zich in voor het behoud van de resultaten die met onze steun in Rwanda zijn bereikt via een afbouwstrategie. Zo organiseerde de Nederlandse ambassade in juni 2021 samen met de Nederlandse en Rwandese ministeries van Justitie een conferentie in Kigali ter gelegenheid van 25 jaar justitiesamenwerking. Een van de hoofddoelen was om samen stil te staan bij behaalde resultaten en geleerde lessen, deze te documenteren en Rwanda en andere donoren de gelegenheid te bieden om op de mede door Nederlandse steun behaalde resultaten voort te bouwen.
De veranderde relatie betekent niet dat Nederland geen aandacht meer zal vragen voor de rechtsstaat en mensenrechten in Rwanda. Zo blijft Nederland projecten in Rwanda steunen via het mensenrechtenfonds. Op die manier blijven we bijdragen aan onder meer mediavrijheid en vrijheid van meningsuiting, gelijke rechten voor de LHBT-gemeenschap en de bescherming van mensenrechtenverdedigers. Ook gaat Nederland door met het organiseren van netwerkbijeenkomsten voor mensenrechtenverdedigers.
Het bericht ‘Dreiging uit extreemrechtse hoek neemt toe: ‘Aanslag is voorstelbaar’’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dreiging uit extreemrechtse hoek neemt toe: «Aanslag is voorstelbaar»»?1
Ja.
Klopt het dat een aanslag uit extreemrechtse hoek «voorstelbaar» is? Bent u het eens dat dit een zeer zorgwekkende ontwikkeling is?
Zoals ook vermeld in eerdere en het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 56 en in het jaarverslag 2021 van de AIVD, is een aanslag in Nederland vanuit rechts-extremisme voorstelbaar. Binnen het rechts-extremisme is het accelerationisme2 de stroming waar de meeste geweldsdreiging vanuit gaat3. Zoals ook beschreven in de Kamerbrief van 26 oktober 20214 is het accelerationisme een rechts-extremistische ideologie die via diverse – voornamelijk besloten – sociale media platformen wordt verspreid. Het kabinet is van mening dat de dreiging zorgwekkend is en de verdere aandacht verdient van alle veiligheidspartners.
Is het dreigingsbeeld uit het jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) identiek aan het dreigingsbeeld van de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Is er op dit moment sprake van een concrete dreiging uit extreemrechtse hoek?
Met het uitbrengen van het DTN informeert de NCTV over de ontwikkelingen op de dreigingen die worden waargenomen. Het DTN wordt opgesteld met input van meerdere partners, waaronder de AIVD. Het Openbaar Jaarverslag van de AIVD is het publieke verantwoordingsdocument van de dienst. De AIVD brengt met dit verslag in beeld welke dreigingen, ontwikkelingen en activiteiten de dienst heeft waargenomen en welke werkzaamheden zijn verricht.
In het Jaarverslag 2021 en DTN 56 wordt duidelijk geschetst waarom het rechts-extremistische gedachtegoed een bedreiging vormt voor Nederland. Zowel de AIVD als de NCTV houden de ontwikkelingen scherp in de gaten. Beiden beschrijven het accelerationisme als de stroming waar binnen het rechts-extremistisme de meeste geweldsdreiging vanuit gaat. In Nederland heeft het accelerationisme nog niet geleid tot terroristisch geweld, maar zijn er wel rechts-extremisten aangehouden voor onder meer opruiing, haatzaaien, dreiging en wapenbezit.
Het huidige dreigingsniveau voor alle terroristische dreigingen in Nederland samen is «aanzienlijk» (niveau 3 van 5). Dat betekent dat een terroristische aanslag in Nederland voorstelbaar is, maar dat er thans geen concrete aanwijzingen voor een aanslag zijn.
Hoeveel mensen in Nederland zijn, grosso modo, in het vizier die kunnen worden bestempeld als zijnde rechts-extremistisch? In hoeverre maakt deze groep deel uit van de professionele knokploegen zoals beschreven in het rapport «Het fenomeen Vechtafspraken: vier jaar later» door Bureau Beke?2
Het totaal aantal rechts-extremisten in Nederland is niet bekend. Het rechts-extremisme in Nederland bestaat uit meerdere stromingen en heeft verschillende uitingsvormen. Naast gekende rechts-extremistische organisaties of groeperingen begeven rechts-extremisten zich vooral online. De rechts-extremistische stroming waar op dit moment de grootste (terroristische) geweldsdreiging van uit gaat is het accelerationisme. Naar schatting zijn er in Nederland enkele honderden aanhangers van het accelerationisme. De aanhangers begeven zich veel op online communicatieplatforms waar accelerationistisch gedachtegoed wordt gepropageerd.6 De inschatting is dat van enkelen een dreiging kan uitgaan.
Het is niet bekend hoeveel rechts-extremisten deel uitmaken van professionele knokploegen.
Wat doet de NCTV op dit moment niet, in afwachting van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid? Kunt u illustreren wat de gevolgen zijn voor enerzijds de analysefunctie van de NCTV en anderzijds voor de coördinatiefunctie van de NCTV op de weerbaarheid?
In afwachting van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid heeft de NCTV enkele werkzaamheden gestaakt. Zoals ook vermeld in de Kamerbrief van 2 november 2021 heeft het opschorten van werkzaamheden van de NCTV de volgende consequenties:
Wat is de inzet van de politie op internet en sociale media, nu rechts-extremisten elkaar daar vinden? Heeft de inzet tot dusver tot concrete interventies geleid?
Binnen de juridische mogelijkheden, monitort de politie het internet op rechts-extremistische uitingen en strafbare gedragingen. In het verleden heeft dit onder meer geleid tot aanhoudingen en strafrechtelijke vervolging van personen en groepen.
De EU-verordening (Terroristische Online Inhoud, TOI) waarmee hostingbedrijven kunnen worden aangesproken op rechts-extremistische content is per juni 2022 van kracht, wanneer kan de Kamer deze wetgeving verwachten teneinde deze kunnen te implementeren? Waarom is deze wetgeving vertraagd? Wanneer is in Nederland op z’n vroegst deze regelgeving van kracht? Wat doet u in de tussentijd?»
De EU-verordening inzake het tegengaan van verspreiding van terroristische online-inhoud (TOI-verordening) wordt op 7 juni 2022 van toepassing. Dat betekent dat in Nederland de desbetreffende nationale uitvoeringswet7 in werking moet zijn getreden en dat de daarin aangewezen (nationale) autoriteit, genaamd de Autoriteit Terroristische en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), operationeel moet zijn. Er geldt een uitvoeringstermijn van 1 jaar wat zeer krap is. Hier heeft Nederland destijds tijdens de onderhandelingen dan ook bezwaar tegen gemaakt.8 Het kabinet zet zich desalniettemin in om zo spoedig mogelijk met de nodige zorgvuldigheid de wetgeving gereed te krijgen. Het voorstel van de Uitvoeringswet is inmiddels gereed, door de Raad van State van advies voorzien en gereed voor verzending aan uw Kamer. Mede naar aanleiding van de vragen gesteld door het lid Bikker (ChristenUnie) over de voortgang omtrent de autoriteit terroristische content en kinderporno gesteld op 6 mei (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3063) informeer ik u voor het zomerreces nader over de uitvoering van de TOI-verordening.
Het bericht ‘Hooligans dreigen door georganiseerde vechtpartijen en training politie te overmannen’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hooligans dreigen door georganiseerde vechtpartijen en training politie te overmannen»?1
Ja.
Wat was de aanleiding van dit onderzoek door Bureau Beke? Is dit onderzoek op uw verzoek geïnitieerd? Zo nee, waarom niet?
Dit onderzoek – in opdracht van het Onderzoeksprogramma Politie & Wetenschap – betreft een update vervolg op eerder onderzoek dat Bureau Beke in 2017 heeft gedaan naar het fenomeen vechtafspraken binnen Europa, de reikwijdte daarvan en de implicaties voor de politieaanpak. In het eerdere onderzoek werd uiteengezet wat tot 2017 in de wetenschappelijke literatuur bekend was over dit fenomeen, om deze kennis vervolgens te kunnen vergelijken met de kennis anno 2021. De update van het onderzoek ziet op deze vergelijking. Op deze manier worden ook recente ontwikkelingen in kaart gebracht.
Klopt het dat hooligans steeds professioneler worden in het gebruiken van geweld? Is deze trend ook bekend bij de politie? Zo ja, welke stappen zijn tot op heden gezet om in te spelen op deze trend?
In het onderzoek wordt vermeld dat vechtgroepen sinds 2017 slimmer, professioneler en beter georganiseerd zijn geworden. Waar voorheen allianties werden gesloten met vooral Belgische vechtgroepen, zijn er nu ook allianties met vechtgroepen uit andere landen zoals Duitsland en Engeland. De vechtgroepen doen aan doorselecteren, waardoor vechtgroepen steeds sterker en gevaarlijker worden. Doorselecteren houdt in dat de leden die in de ogen van de vechtgroep minder goed kunnen vechten afvallen en worden vervangen door leden die wel de gewenste bijdrage kunnen leveren. De vechtgroepen trainen steeds professioneler op sportscholen. De wijze van communiceren is aangepast, zowel onderling binnen de vechtgroepen als naar buiten toe. Deze ontwikkelingen zijn bekend bij de politie. De politie is alert op signalen die kunnen duiden op een geplande vechtafspraak. Als de politie informatie heeft van ophanden zijnde vechtafspraken, dan probeert de politie deze te verhinderen of stelt zij een strafrechtelijk onderzoek in.
Hoe wordt er bij de politie getraind op het omgaan met dit soort professionele vechtgroepen? Is het vier keer per jaar trainen op deze confrontaties volgens u voldoende? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat zou volgens u wel voldoende zijn?
De verschillende vechtgroepen vechten met name onderling met elkaar. De politie-eenheden ervaren echter de meeste last van de Hit-and-Run acties. Deze komen volgens het onderzoek in toenemende mate voor. Het betreft aanvallen op andere vechtgroepen die van tevoren niet zijn afgesproken en waar geen spelregels gelden, waardoor er dus ook wapens gebruikt worden. Deze vinden plaats in de openbare ruimte waar de vechtgroepen niet zijn afgezonderd van onschuldige burgers en ondernemers die er zodoende bij betrokken raken en slachtoffer worden van het geweld. Ook durven deze goed getrainde vechters bijvoorbeeld steeds vaker het gevecht aan te gaan met de ME. De eerste tekenen daarvan waren zichtbaar tijdens de coronarellen en de demonstraties tegen corona. Dit betreft een zorgelijke ontwikkeling. In het belang van de veiligheid van burgers en ondernemers, maar ook van de politie en de ME dient hiertegen hard te worden opgetreden – wat waar mogelijk ook gebeurt.
De ME traint op verschillende type confrontaties en agressie door groepen is daar één van. De politie kijkt altijd naar actuele ontwikkelingen en past daar waar nodig de training op aan.
Op basis van de resultaten van het onderzoek zal ik de korpschef vragen te bezien of het trainingsprogramma aangepast moet worden.
Is er bij de politie een speciale aanpak voor dit soort groepen? Zo nee, bent u voornemens om hierover in gesprek te gaan met de politie?
De politie is alert op signalen van de groepen en signalen die kunnen duiden op een geplande vechtafspraak. Indien bij de politie bekend is dat een vechtafspraak zal plaatsvinden, probeert de politie deze te verhinderen of wordt een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Daarnaast zullen in lijn met de aanbeveling uit het onderzoek de resultaten op meerdere plekken in de politieorganisatie landen, zodat de kennis over dit fenomeen breder wordt gedeeld en de repressieve en preventieve aanpak hierop kan worden verbeterd.
Wat doet u om te voorkomen dat dit soort geweld zich uitbreidt naar woonwijken en winkelgebieden?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn agenten voldoende uitgerust tegen dit soort professioneel geweld? Geven dit soort ontwikkelingen volgens u aanleiding om te kijken of de uitrusting van agenten nog wel voldoende toereikend is?
Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de vraag of de ME voldoende middelen beschikbaar heeft. Recente grootschalige rellen en geweld tegen politie is hiervoor de aanleiding. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek wordt bekeken of andere uitrusting nodig is.
De situatie van Nederlandse kinderen in Syrische kampen |
|
Mirjam Bikker (CU), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Save the Children waarschuwt: «Repatriëring buitenlandse kinderen uit Syrische kampen kan nog wel 30 jaar duren»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen met een Nederlandse link zich in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen bevinden (van de 60 kinderen die zich volgens de «Tweede rapportage uitreizigers» van 13 april 20222 in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen of in detentie bevinden)? Kunt u daarbij ook aangeven in welke kampen die kinderen zich bevinden, hoe oud zij zijn en hoeveel van hen wees zijn?
Volgens de openbare cijfers van de AIVD bevinden zich (1 mei 2022) 60 kinderen met een Nederlandse link in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen of in detentie3. De meerderheid bevindt zich in kamp al-Roj en een kleiner deel in kamp Al-Hawl. Volgens de AIVD zijn de kinderen van Nederlandse uitreizigers overwegend jong, omdat zij meestal zijn geboren na de uitreis van hun ouders. Voor zover nu bekend zijn er geen weeskinderen met een Nederlandse link in de kampen in Noordoost-Syrië. Over individuele gevallen, de aantallen per kamp en leeftijden kan ik geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat al deze Nederlandse kinderen onschuldige slachtoffers zijn van de gruweldaden van hun ouders?
Ja, het kabinet is van mening dat deze kinderen slachtoffer zijn van de door hun ouders gemaakte keuze om naar strijdgebied af te reizen.
Op welke manier draagt Nederland direct of indirect bij aan de voorzieningen voor de kinderen in de kampen?
Om de noden wereldwijd te verlichten, steunt Nederland professionele humanitaire organisaties met grotendeels ongeoormerkte bijdragen, zoals aan VN-organisaties, Rode Kruis-takken en non-gouvernementele organisaties van de Dutch Relief Alliance. Dit betekent dat zij de flexibiliteit hebben om zelfstandig te bepalen welke noden er zijn en waar deze het hoogst zijn. Van deze humanitaire organisaties zijn ook enkele actief in de kampen in Noordoost Syrië, alhoewel de toegang tot de regio en de kampen complex is door de veiligheidssituatie.
Nederland draagt ook bij aan de humanitaire hulp door de Europese Unie, zoals aan het budget van de Europese noodhulporganisatie ECHO die wereldwijd projecten financiert4. ECHO draagt in 2022 met 135 mln. EUR bij aan de humanitaire financiering voor heel Syrië. Vanuit DGNEAR wordt vanuit het NDICI via Special Measures steun verleend in Syrië, via NGOs, bijvoorbeeld voor de verbetering van toegang tot gezondheidszorg en huisvesting (ca. EUR 30–40 mln. per jaar), waaronder in de regio Noordoost Syrië.
De humanitaire principes (humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit) zijn leidend in het werk van humanitaire organisaties bij het bieden van hulp aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Hierin maken zij in hulpverlening geen onderscheid tussen de nationaliteit van de mensen in nood. Dat betekent dat alle kinderen, ongeacht hun nationaliteit en bijvoorbeeld ook slachtoffers van terroristische daden zoals yezidi-jongeren, toegang kunnen hebben tot deze diensten.
Welke verantwoordelijkheid draagt de Nederlandse overheid om het recht op onderwijs van deze kinderen te verwezenlijken?
De kinderen in de kampen in Noordoost-Syrië bevinden zich in een gebied waar de Nederlandse staat geen effectief gezag of autoriteit heeft. Uit mensenrechtenverdragen, waaronder het Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK), volgt dat Nederland verplicht is die mensenrechten te verzekeren van iedereen die zich op het grondgebied bevindt van Nederland. Onder omstandigheden zijn er verplichtingen om de mensenrechten ook buiten het grondgebied van Nederland te verzekeren. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van het kabinet geen sprake. Er kan dus geen (rechtstreeks) beroep worden gedaan op of rechten worden ontleend aan onder meer het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
Kunt u toelichten op welke manier onderwijs voor de kinderen op dit moment georganiseerd is in de kampen?
Basisvoorzieningen en diensten in heel Syrië zijn door 11 jaar conflict gefragmenteerd en verzwakt, met name in de kampen voor ontheemden. Voorzieningen en diensten worden voornamelijk gefaciliteerd door een aantal daar aanwezige humanitaire organisaties. Deze organisaties bieden als onderdeel van humanitaire hulp waar mogelijk ook (informele) onderwijsactiviteiten aan, en zetten kindvriendelijke faciliteiten op. In de kampen al-Roj en al-Hol wordt bijvoorbeeld basisonderwijs zoals reken- en leesles gefaciliteerd door NGO’s voor analfabete kinderen en kinderen tussen 3 en 5 jaar. Dit onderwijs wordt aangeboden in het Arabisch, Koerdisch en Engels. Ook biedt een aanwezige NGO onderwijs aan door middel van Self Learning Programmesvoor kinderen ouder dan 5 jaar, op basis van het UNICEF curriculum. Enkele NGO’s bieden met een zelf ontwikkeld curriculum onderwijs aan voor kinderen in de leeftijd van 6 tot en met 14 jaar.
In hoeverre maakt preventie van radicalisering onderdeel uit van het onderwijs of van andere vormen van dienstverlening binnen de kampen?
Het beperkte curriculum van deze organisaties richt zich op het bieden van een veilige omgeving om te leren. Geen van de curricula zijn specifiek ontwikkeld met het doel radicalisering tegen te gaan. Diensten aangeboden door aanwezige humanitaire organisaties in de kampen als psychosociale steun (MHPSS) en (informele) onderwijsactiviteiten dragen indirect bij aan preventie van radicalisering door bij te dragen aan het versterken van de weerbaarheid van deze kwetsbare groep.
Bent u bekend met het Finse initiatief waarbij Finse kinderen in de kampen op afstand les krijgen?3 Hoe duidt u dit initiatief?
Ja, dit initiatief is opgezet middels een fonds van de Finse regering nadat besloten was de kinderen te repatriëren, maar vanwege COVID-19 niet onmiddellijk tot overbrenging kon worden overgegaan. Inzet was om tot het moment van repatriëren de situatie voor de kinderen te bevorderen waardoor de banden met Finland aan werden gehaald en mogelijk indirect bij te dragen om radicalisering tegen te gaan. De lessen bestonden uit Fins en een aantal kernvakken om zo de kinderen voor te bereiden op hun komst naar Finland. De lesmethode was niet zonder risico omdat deze via de verboden telefoons werd gegeven aan de kinderen. Door repatriëring en verplaatsingen van families naar andere kampen zijn de lessen weer gestopt. Dit voorbeeld is niet te vergelijken met de Nederlandse situatie omdat er al een besluit tot repatriëren lag, maar deze door COVID-19 lang op zich liet wachten.
Bent u bekend met het bericht «Germany repatriates women, children from Syrian camp»?4 Kunt u bevestigen dat Duitsland vrouwen en kinderen heeft opgehaald uit kamp al-Roj, waar zich ook Nederlandse vrouwen en kinderen bevinden?
Ja. Duitsland bracht eind maart 27 kinderen en hun 8 moeders over van kamp al-Roj naar Duitsland.
Heeft u voorafgaand aan de terughaalactie contact gehad met Duitsland? Zo, ja heeft u overwogen om samen te werken met Duitsland om bijvoorbeeld Nederlandse weeskinderen gelijktijdig terug te halen, en waarom is dat uiteindelijk niet gebeurd?
Nederland onderhoudt voortdurend contact met andere EU-lidstaten, waaronder Duitsland, over uitreizigers. Duitsland informeerde Nederland (echter) niet voorafgaand over de terughaalactie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 verblijven op dit moment, voor zover bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend, geen Nederlandse kinderen zonder ouderlijk gezag in kampen in Noordoost Syrië.
Kunt u een update geven van hoe het de Nederlandse kinderen vergaat die inmiddels zijn teruggehaald? Hoe verloopt hun opvang in Nederland tot nu toe?
De moeders zijn na aankomst in Nederland aangehouden. De kinderen zijn, als gevolg hiervan, gescheiden van hun moeders. Zij zijn geplaatst in een gespecialiseerde jeugdzorginstelling, waar zij worden geobserveerd en de tijd en rust krijgen om te stabiliseren. Na de observatieperiode van drie maanden stromen ze uit naar een woongroep of in het eigen netwerk. Dit geldt ook voor de eerder teruggekeerde kinderen.
Valt in zijn algemeenheid al iets te zeggen over de impact die het leven in oorlogsgebied en vluchtelingenkampen op hen gehad heeft?
Voor de recent teruggekeerde groep kinderen is het daar op dit moment nog te vroeg voor. Zij zijn op dit moment aan het wennen aan hun nieuwe leefomstandigheden in Nederland. Na terugkeer hebben zij het meeste last van het feit dat zij gescheiden zijn van hun ouders, van achterstand in scholing en van de ingrijpende ervaringen uit het strijdgebied en in de kampen. De daadwerkelijke impact op langer termijn kan ook pas op latere leeftijd tijdens de puberteit of adolescentie tot uiting komen. De Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdbescherming hebben zicht op de kinderen gedurende de ondertoezichtstelling.
De datahonger van de overheid |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u een schatting geven van hoeveel instanties en personen gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) van een willekeurige inwoner kunnen opvragen? Zo nee, waarom niet?1
Ik kan tot op zekere hoogte een schatting geven van het gemiddelde aantal instanties dat toegang heeft tot de BRP-gegevens van een persoon die staat ingeschreven in de BRP. Ik hecht eraan daarbij enige context te schetsen, zodat duidelijk is waar ik inzage in kan geven.
De BRP bestaat uit twee componenten: de gemeentelijke voorzieningen en de centrale voorzieningen. De gemeentelijke voorzieningen bevatten de persoonslijsten van inwoners van de gemeente. Als de gemeente de BRP-gegevens van eigen inwoners nodig heeft, raadpleegt zij daarvoor haar eigen voorzieningen. Gemeenten mogen uitsluitend gegevens verstrekken aan organisaties als deze zijn opgenomen in de Verordening gegevensverstrekking BRP van de desbetreffende gemeente.2 Ik heb geen toegang tot de voorzieningen van de gemeenten en kan daarom ook geen informatie geven over het aantal organisaties dat toegang heeft tot de gemeentelijke voorzieningen.
De centrale voorzieningen van de BRP bevatten de kopieën van alle persoonslijsten die gemeenten bijhouden. Ik ben verantwoordelijk voor de verstrekking van gegevens uit de centrale voorzieningen aan overheidsorganen en aan derden die werkzaamheden van gewichtig maatschappelijk belang verrichten, ook wel «gebruikers» genoemd.
Onlangs heb ik de Tweede Kamer op uw verzoek een overzicht toegezonden van gebruikers van de centrale voorzieningen van de BRP.3 De gegevens uit de centrale voorzieningen kunnen op drie manieren worden verstrekt aan deze gebruikers:
Op basis van een zoekvraag. De gebruiker heeft gegevens over een bepaalde burger nodig, en vraagt deze op.
Spontaan (automatisch). De gebruiker krijgt een gegeven over een burger automatisch verstrekt als dat gegeven wijzigt. Bijvoorbeeld het adres bij verhuizing, of het overlijden.
Op selectie/conditioneel. De gebruiker krijgt een set gegevens eenmalig of periodiek verstrekt indien de gegevens over een groep personen voldoen aan bepaalde voorwaarden. Bijvoorbeeld de gegevens over alle personen die moeten worden opgeroepen voor een bevolkingsonderzoek.
Er mogen nooit willekeurig gegevens worden opgevraagd. Voor iedere gebruiker wordt nauwkeurig getoetst welke gegevens over welke personen zij nodig heeft om haar taken uit te voeren. Daarbij wordt ook bepaald op welke wijze de gegevens worden verstrekt. Dit wordt vastgelegd in een autorisatiebesluit, dat is te raadplegen via de website van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (hierna: RvIG).4 Ook moet de gebruiker technisch aansluiten op de centrale voorziening; hiervoor gelden strenge eisen. Waar mogelijk worden ook technische beperkingen opgelegd. Dat is uitsluitend mogelijk als de gegevens waarmee de doelgroep wordt beperkt, deel uitmaken van de gegevensset in de BRP. Bijvoorbeeld het adres, als er alleen gegevens mogen worden opgevraagd van personen binnen een bepaalde regio. Veel gebruikers van de BRP voeren echter taken uit waarvoor de doelgroep niet technisch in te perken is. Denk bijvoorbeeld aan een pensioenfonds.
Op dit moment zijn er 1004 directe technische aansluitingen op de centrale voorzieningen van de BRP (daarin zijn de bijhoudingsaansluitingen5 van de gemeente niet meegeteld). Achter die aansluitingen zitten ongeveer 3000 gebruikers. Over welke personen gegevens mogen worden opgevraagd middels die technische aansluiting, hangt af van de autorisatie. Gemiddeld genomen wordt over burgers aan 15 gebruikers spontaan/selectief/conditioneel gegevens verstrekt (ad 2 en 3).6 Het is niet mogelijk een schatting te geven van het aantal gebruikers dat gegevens kan opvragen over een willekeurige burger omdat daarvoor protocolleringsgegevens over verstrekkingen op basis van zoekvragen (ad 1) van (alle) burgers moeten worden geanalyseerd (verwerkt in de zin van de AVG). Daarvoor bestaat geen grondslag.
Vindt u het wenselijk dat, wanneer er nog meer instanties toegang krijgen tot de BRP (voortvloeiend uit de onlangs aangenomen Wet basisregistratie personen2), het aantal onnodige opvragingen van persoonsgegevens eerder toe dan af zal nemen? Kunt u uw antwoord uitgebreid motiveren?
Uit de onlangs door uw Kamer aangenomen wetswijziging vloeit niet voort dat nog meer organisaties toegang krijgen tot de BRP. Deze wijziging van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet BRP) ziet op het onderzoek naar onjuiste adresgegevens in de BRP (de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit, ofwel LAA). De wetswijziging brengt geen verandering aan in de toegang van organisaties tot de BRP. Om toegang te krijgen tot de BRP, moeten overheidsorganisaties een autorisatieverzoek indienen bij de RvIG. Er wordt alleen toegang verleend indien dat noodzakelijk is voor de werkzaamheden die het overheidsorgaan uitvoert. In het autorisatiebesluit wordt bepaald op welke gegevens van welke groep personen de organisatie recht heeft. Aan derden (niet-overheidsorganisaties) wordt alleen toegang tot de BRP verleend voor zover de werkzaamheden die zij uitvoeren zijn aangewezen als werkzaamheden met gewichtig maatschappelijk belang in bijlage 4 bij het Besluit BRP. De genoemde wetswijziging brengt hier geen verandering in aan.
In het algemeen laat het toetsingskader van de Wet BRP wel toe dat de toegang tot de BRP kan worden uitgebreid in verband met nieuwe overheidstaken die moeten worden uitgevoerd, en taken van gewichtig maatschappelijk belang die bij derden worden belegd. Denk hierbij aan toezichthouders, pensioenfondsen en zorgverzekeraars. Ik acht dat wenselijk, omdat actuele, juiste persoonsgegevens van groot belang zijn voor de goede uitvoering van (publieke) taken.
Vindt u het te verklaren dat ongerelateerde gemeenten van een inwoner of diens familie – zonder enige verklaarbare reden – in iemands BRP-gegevens kijkt? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten voeren soms taken uit ten aanzien van personen die niet in de gemeente wonen en hebben daarvoor in sommige gevallen persoonsgegevens nodig uit de BRP. Zij zijn daarvoor geautoriseerd in de zogenoemde «GABA-autorisatie». De gegevens mogen bijvoorbeeld worden opgevraagd als iemand een pand bezit in een andere gemeente dan de woongemeente. De gegevens zijn dan nodig voor belastingheffing door de gemeente. Of bijvoorbeeld als een inwoner van een andere gemeente een parkeerboete krijgt, zodat deze naar het juiste adres kan worden verzonden.
Gemeenten mogen alleen gegevens opvragen als dat noodzakelijk is. De gemeente moet achteraf ook kunnen uitleggen waarom gegevens zijn geraadpleegd. Indien gemeenten de gegevens niet langer nodig hebben voor de uitvoering van hun taken, dienen zij de persoonsgegevens (met inachtneming van eventuele bewaartermijnen) te verwijderen. Ik vind het belangrijk dat gegevens enkel worden gebruikt voor zover dat noodzakelijk is en dat gemeenten en andere organisaties te allen tijde kunnen verklaren waarvoor BRP-gegevens zijn of worden geraadpleegd. Ik ben daarover in gesprek met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
Waarom wordt de inzage niet getoetst op de vraag of de inzage gegrond is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De RvIG toetst voorafgaand aan het verlenen van toegang tot de BRP nauwkeurig welke gegevens van welke categorieën personen noodzakelijk zijn voor de taken die een overheidsorgaan of een derde uitvoert (artikel 3.2 en 3.3 Wet BRP). Waar mogelijk worden technische beperkingen aan de bevraging gesteld (zie ook het antwoord op vraag 1). Het is vervolgens aan de overheidsorganen en derden zelf om de gegevens binnen de kaders van het autorisatiebesluit te gebruiken. Gelet op het aantal organisaties dat gebruikmaakt van de BRP, en de grote verscheidenheid aan taken die zij uitvoeren, is het niet mogelijk om de rechtmatigheid van de raadpleging per gebruiker, per keer te beoordelen.
Vindt u het gewenst dat gegevens van inwoners worden opgevraagd via BRP terwijl die gegevens ook via een persoonlijk verzoek aan de inwoner verkregen zouden kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u ervoor zorgen dat inzage in BRP-gegevens als een soort «laatste stap» gaat gelden?
De BRP is van essentieel belang voor het functioneren van de overheid. Een overheid die zijn burgers niet kent of niet weet te vinden, is immers niet in staat de taken uit te voeren die door dezelfde burgers aan haar zijn toevertrouwd. Het doel van de BRP is dan ook het in stand houden van een doelmatige informatievoorziening van de overheid. Het uitgangspunt daarbij is: eenmalig verzamelen en opslaan van relevante persoonsgegevens over de burger in combinatie met meervoudig gebruik van die gegevens door de overheid («eenmalige uitvraag, meervoudig gebruik», het adagium van de basisregistraties). Die opzet leidt er niet alleen toe dat binnen de gehele overheid in beginsel dezelfde gegevens over een burger worden gebruikt, maar betekent ook dat de inbreuk die de overheid maakt op de persoonlijke levenssfeer van de burger beperkt kan blijven. Gelet hierop heeft de burger het recht om een verzoek om gegevens te weigeren als het gegeven in de vorm van een authentiek gegeven beschikbaar is in de BRP (artikel 1.7 Wet BRP).
Om de kwaliteit en daarmee de betrouwbaarheid van gegevens in de BRP zo hoog mogelijk te houden, worden de gegevens in de BRP zo veel mogelijk geregistreerd op basis van sterke brondocumenten, bijvoorbeeld de akten van de burgerlijke stand. Dat zorgt ervoor dat overheidsorganen en derden die gebruikmaken van de BRP er in beginsel op kunnen vertrouwen dat de gegevens die zij verstrekt krijgen uit de BRP juist zijn. Zonder de BRP zouden burgers bij alle verschillende overheidsorganen en derden waarmee ze contact hebben hun persoonsgegevens op verzoek van de overheidsorganen en derden opnieuw moeten doorgeven én zouden zij bewijs moeten aanleveren van de juistheid van die gegevens. Ik vind dat ongewenst gelet op de administratieve lastenverzwaring voor burgers, en de niet te overziene consequenties die dat zou hebben voor de uitvoering van taken door (overheids)organisaties en daarmee voor burgers.
Wel werk ik aan een voorstel op grond waarvan voor het gebruik van BRP-gegevens door organisaties toestemming van de burger vereist is, in die gevallen waarin de BRP-gegevens niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van publieke taken. De eerste organisatie waaraan op basis van toestemming zal worden verstrekt, is de Stichting Interkerkelijke Ledenadministratie (SILA, zie ook het antwoord op vraag 16). De daarvoor benodigde algemene maatregel van bestuur is op dit moment in consultatie. Het is mijn voornemen om deze mogelijkheid in de toekomst uit te breiden naar andere (maatschappelijke) organisaties.
Waarom hebben ministeries behoefte aan inzage in BRP van inwoners? Op welke grond mogen zij dat precies?
Ministeries (ministers als bestuursorgaan) hebben toegang tot de BRP als dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken en voor zover zij daarvoor zijn geautoriseerd door RvIG. Op de website van RvIG is per ministerie in te zien voor welke taken zij BRP-gegevens mogen gebruiken.
Kunt u regelen dat de reden voor inzage in de BRP altijd bewaard blijft, zodat inwoners die de inzage opvragen de verklaring krijgen voor de inzage? Zo nee, waarom niet?
In ieder autorisatiebesluit wordt vastgelegd voor welke doeleinden (taken) een gebruiker BRP-gegevens mag opvragen. In de BRP-voorzieningen wordt vervolgens bijgehouden welke gebruiker op grond van welk autorisatiebesluit de BRP heeft geraadpleegd. Als de burger inzage vraagt in de verstrekking van zijn BRP-gegevens, krijgt hij of zij een overzicht waarin bij iedere gebruiker een korte toelichting is opgenomen over de doeleinden van de verstrekking. Voor uitgebreidere informatie kan het autorisatiebesluit worden geraadpleegd.
Als de burger precies wil weten waarvoor de BRP-gegevens zijn gebruikt, kan hij of zij een inzageverzoek indienen bij de organisatie die de BRP-gegevens heeft opgevraagd. Op grond van de AVG zijn organisaties die BRP-gegevens opvragen zelf verantwoordelijk voor het bijhouden van de doeleinden van de gegevensverwerking. De desbetreffende organisatie zal dus een reden (doeleinde) moeten kunnen gegeven voor het gebruik van de BRP-gegevens.
Het centraal in de BRP bijhouden van de exacte reden van raadpleging zorgt ervoor dat er meer (gevoelige) gegevens centraal worden bewaard, wat de risico’s voor burgers in het geval van datalekken en met betrekking tot profilering vergroot. Ik ben daarom niet voornemens om de reden voor inzage op gedetailleerder niveau vast te leggen.
Kunt u zich voorstellen dat het angstaanjagend is voor inwoners om te zien wie er allemaal naar persoonsgegevens heeft gekeken zonder dat daar een verklaring voor te geven is? Vindt u dit gewenst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedere gebruiker is verplicht om voorafgaand aan de gegevensverwerking (artikel 14 AVG) en desgevraagd (artikel 15 AVG) te verklaren voor welke doeleinden de gegevens zijn of worden gebruikt. De meeste gebruikers houden zich aan de geldende privacywetgeving en vragen alleen die gegevens op in de BRP die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van taken en registreren voor welke doeleinden de gegevens zijn opgevraagd. Indien gebruikers niet kunnen verklaren waarvoor persoonsgegevens zijn gebruikt, is dat inderdaad ongewenst. In het Gebruikersoverleg BRP zal ik de gebruikers wijzen op de verplichting om kunnen verantwoorden waarvoor gegevens zijn gebruikt, en zal ik in overleg bekijken hoe mijn ministerie daarin ondersteuning kan bieden.
Kunt u aangeven wat er nodig is om te zorgen dat inwoners een afschrift krijgen van inzage door een instantie in de BRP? Kunt u uw antwoord toelichten?
Burgers kunnen op dit moment zowel schriftelijk als online inzage krijgen in het gebruik van hun BRP-gegevens. Bij de gemeente kan een overzicht worden opgevraagd. Daarnaast kunnen burgers sinds 15 maart van dit jaar via MijnOverheid inzien welke organisaties automatisch BRP-gegevens krijgen uit de centrale voorziening als er een gegeven wijzigt op de persoonslijst van de burger, bijvoorbeeld bij verhuizing. Het gaat om een gepersonaliseerd overzicht. Bij iedere organisatie wordt globaal uitgelegd waarvoor de BRP-gegevens worden verstrekt. Het overzicht is tot 1 mei jl. 123.323 keer bekeken via MijnOverheid. Dit is de eerste stap naar meer regie op (BRP-)gegevens voor de burger; het is mijn streven om ook de andere soorten verstrekkingen (bevragingen en selectie/conditionele verstrekkingen) online inzichtelijk te maken (punt 8 op de ontwikkelagenda BRP «alle bevragingen van BRP-gegevens inzichtelijk maken»).
Is het toegestaan dat de politie gegevens over familie van een inwoner opvraagt als er een boete is gegeven voor bijvoorbeeld bellen op de fiets, waarbij de familie niet betrokken is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de Wet BRP volgt dat de basisregistratie tot doel heeft om overheidsorganen te voorzien van de in de registratie opgenomen gegevens, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak. Systematische verstrekkingen uit de basisregistratie aan overheidsorganen zijn slechts mogelijk, indien daartoe een autorisatiebesluit is genomen. Voor de politie is op 1 januari 2015 het besluit tot autorisatie voor de systematische verstrekking van gegevens uit de basisregistratie personen in verband met de uitvoering van de politietaak in werking getreden. Dit besluit is in de Staatscourant gepubliceerd en te raadplegen via https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-8812.
Afhankelijk van de specifieke context kan het voor de politie noodzakelijk zijn niet alleen gegevens over de betreffende persoon te raadplegen, maar ook omtrent diens ouders, kinderen en/of andere familieleden. Dit zal primair eerstegraads verwanten betreffen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de persoon een minderjarige betreft, een anderszins kwetsbaar persoon of een veelpleger. Ook als de persoon deel uitmaakt van een crimineel samenwerkingsverband of als van de persoon geen actuele woon- of verblijfplaats bekend is, kan dit aanleiding zijn ouders, kinderen en/of andere familieleden te bevragen.
Welke extra handeling is nodig om de gegevens van familieleden op te vragen, zoals de woordvoerder van de politie stelt? Wie geeft toestemming, wie toetst de noodzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op straat kan een politiemedewerker via de MEOS telefoon alleen persoonsgegevens over de betreffende persoon ophalen. Daarnaast kan de politiemedewerker indien noodzakelijk en proportioneel, een bevraging op adres uitvoeren.
Het opvragen wie ouders, kinderen en/of ander familieleden zijn kan uitsluitend via de verificatiemodule. De verificatiemodule is alleen vanaf een politielocatie benaderbaar. Niet elke politieambtenaar is geautoriseerd voor het gebruik van deze module. Het is aan de (geautoriseerde) politieambtenaar om af te wegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is, daar is geen separate toestemming voor nodig.
In hoeveel procent van de gevallen waarbij er een boete is uitgeschreven voor verkeersovertredingen door meerderjarigen zijn er gegevens van familieleden opgevraagd?
Dit wordt niet op deze manier geregistreerd, specifieke cijfers of percentages zijn dan ook niet bekend.
Hoe wordt het registratiesysteem van de politie aangepast?
Op dit moment krijgen alle personen (zoals aangevers, getuigen, verdachten, benadeelden, slachtoffers, etc.) die worden ingevoerd in het politieregistratiesysteem BVH een afnemersindicatie in de personenserver. Dat is een abonnement op de BRP. Dit is nodig om contactgegevens actueel te houden, zodat bv. een aangever of een getuige kan worden benaderd lopende een onderzoek. Met de vanuit het BRP verstrekte gegevens die worden verzameld op de personenserver wordt niets gedaan tenzij een collega een gerichte bevraging doet. De politie streeft er naar dit aantal afnemersindicaties te verminderen omdat het niet nodig is om al deze personen te blijven volgen. Dit doet de politie in stappen. Hierbij zal de politie zich eerst richten op alle personen die geen verdachte zijn. Voor deze personen zal de politie geen of een kortlopend abonnement nemen. Dit jaar past de politie het registratiesysteem hier op aan. In het nieuwe registratiesysteem dat wordt ontwikkeld zal sprake zijn van maatwerk.
Bepaalde aanpassingen zijn al gedaan. Zo worden in de bevragingsmodule niet meer automatisch alle persoonsgegevens van meerdere mensen met eenzelfde naam opgehaald maar moet eerst de juiste persoon worden geselecteerd zodat alleen van deze persoon de gegevens worden opgehaald.
Hoe vaak vraagt de politie gegevens op over de plaats van «geboorte ouder», in verhouding tot andere opvragingen? Is deze opvraging geoorloofd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit wordt niet op deze manier geregistreerd, specifieke cijfers of percentages zijn dan ook niet bekend. Anders dan wordt verondersteld gaat het niet om een specifieke bevraging gericht op de «geboorteplaats ouder», maar maakt dit gegeven onderdeel uit van een gegevensset. Als de ouders van een persoon worden bevraagd, is «geboorteplaats ouder» onderdeel van de gegevensset van de persoon die wordt bevraagd. Ook hiervoor geldt dat een bevraging alleen gedaan mag worden als dat noodzakelijk en proportioneel is.
Hoe is die verhouding bij andere diensten die toegang hebben tot de BRP? Ergo, hoevaak wordt er op geboorteland of geboorteplaats gezocht? Hoeveel op andere persoonsgegevens?
Er zijn 1004 directe aansluitingen op de centrale voorziening van de BRP (autorisaties). 747 van de aansluitingen (ongeveer 3/4e van het totaal) zijn geautoriseerd voor de geboorteplaats van de persoon zelf. 125 aansluitingen (ongeveer 1/8e) zijn geautoriseerd voor het geboorteland van de ouder, en 98 aansluitingen (ongeveer 1/10e) voor de geboorteplaats van de ouder. Dit is de verhouding waarin organisaties gegevens mogen opvragen over het geboorteland en de geboorteplaats uit de BRP.
Hoe kan het dat ondanks een aangenomen motie en een toezegging van de regering destijds, de SILA nog altijd toegang heeft tot de basisregistratie personen?3 4
Bij motie van 8 december 201510 heeft de Tweede Kamer de Minister van BZK inderdaad verzocht om een algehele stopzetting van de verstrekking van persoonsgegevens uit de BRP aan de SILA, omdat volgens de Tweede Kamer voor het verstrekken van persoonsgegevens door de overheid aan (kerk)genootschappen niet langer voldoende rechtvaardiging bestond.
Om de beëindiging te realiseren is eind 2016 een ontwerpbesluit opgesteld, waarmee werd beoogd de SILA te schrappen uit bijlage 4 bij het Besluit BRP.11 De toenmalige vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer heeft vervolgens bij brieven van 20 april 201712 en 9 mei 201713 nadrukkelijk verzocht om geen onomkeerbare stappen te zetten inzake de voorgenomen wijziging tot beëindiging van de verstrekking aan de SILA. Gelet op de ingekomen brieven van de Tweede Kamer en de demissionaire status van het toenmalige kabinet, is besloten inzake het SILA-dossier het wetgevingsproces tot beëindiging van de verstrekking van persoonsgegevens uit de BRP aan de SILA aan te houden. In de brief van 9 juni 201714 is de Tweede Kamer hieromtrent geïnformeerd. In de brief is beschreven dat onderzoek zal worden gedaan naar een uitbreiding van inzagemogelijkheden in verstrekkingen uit de BRP, en de mogelijkheid voor burgers om zelf instanties en organisaties aan te wijzen waaraan een beperkt aantal persoonlijke gegevens automatisch kan worden verstrekt. Vervolgens is in het regeerakkoord 2017–2021 vastgelegd dat een overgangsregime wordt gehanteerd:15 personen over wie op grond van het autorisatiebesluit aan de SILA gegevens worden verstrekt, krijgen de mogelijkheid om – naast de bestaande mogelijkheden om bezwaar te maken tegen de verstrekking – de gegevensverstrekking elektronisch te beëindigen. Over andere burgers (onder wie nieuwe leden en leden die de gegevensverstrekking elektronisch hebben uitgezet) worden geen gegevens verstrekt, tenzij de burger daarvoor (elektronisch) toestemming geeft. In het coalitieakkoord 2021–2025 is ten slotte vastgelegd dat de regering mensen regie wil geven over hun eigen gegevens.16
Conform deze toezeggingen heb ik een algemene maatregel van bestuur in voorbereiding, die regelt dat over nieuwe leden van de bij de SILA aangesloten (kerk)genootschap alleen BRP-gegevens worden verstrekt aan de SILA als daarvoor toestemming wordt gegeven via MijnOverheid. Dat besluit is op dit moment in (internet)consultatie. Huidige leden, waarover op dit moment gegevens worden verstrekt uit de BRP, krijgen de mogelijkheid om de gegevensdeling online via MijnOverheid of schriftelijk te beëindigen. Mijn streven is dat burgers hier vanaf 1 januari 2023 gebruik van kunnen maken. Op de datum van inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur, zal ook het huidige autorisatiebesluit voor de SILA worden ingetrokken.
Vindt u het in dit tijdsgewricht nog gewenst dat gegevens van inwoners via de BRP zo gemakkelijk te raadplegen zijn? Gezien de waarschuwingen voor de hoeveelheid data dat de overheid heeft over inwoners, de vervuiling in die data, het risico data-lekken en het risico op identiteitsfraude? Kunt uw antwoord toelichten?
Organisaties krijgen alleen onder strenge voorwaarden toegang tot de BRP; zie de antwoorden op de vragen 2 en 4.
De bescherming van LHBTI+’ers |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «COC vraagt Minister Yeşilgöz om maatregelen tegen discriminerend geweld»?1 en herinnert u zich het door vele lijsttrekkers ondertekende Regenboogakkoord?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat zeven op de tien LHBTI-personen in hun leven te maken krijgen met fysiek of verbaal geweld om wie ze zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Ja, die mening deel ik. Het is van groot belang dat iedereen veilig zichzelf kan zijn in onze maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit, genderexpressie, gerichtheid of welke grond dan ook. Geweld richting iemand om wie diegene is, zowel fysiek als verbaal, is absoluut ontoelaatbaar. Ik zet mij, samen met het kabinet, sterk in om dit te voorkomen en te bestraffen.
Het kabinet blijft werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTI-gemeenschap. Het Regenboogakkoord noemt belangrijke maatregelen om de emancipatie en veiligheid van LHBTI-personen te bevorderen. Zoals in het Coalitieakkoord beschreven, voert het kabinet dit akkoord zorgvuldig uit met (initiatief)wetgeving en beleid.
Daarnaast bevat het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 verschillende initiatieven die zich specifiek richten op de vergroting van de veiligheid van LHBTI-personen. Dit actieplan is een gezamenlijke inspanning van mijn ministerie, het Ministerie van OCW en de G4-gemeenten. Ook wordt op korte termijn een onderzoek gestart met als hoofddoel het in kaart brengen van de aard en omvang van geweld tegen LHBTI-personen en inzicht verwerven in het type daders dat bij dit geweld betrokken is. Hierbij betrek ik de Minister van OCW. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik begin 2023. Ik ga ervan uit dat deze kennis ook kan bijdragen aan verder beleid en initiatieven gericht op het tegengaan van geweld tegen LHBTI-personen.
Daarnaast is er voor de komende vier jaar een bedrag van 2 miljoen voor de politie vrijgemaakt om geweld tegen LHBTI-personen tegen te gaan. Op dit moment wordt verkend op welke manier deze middelen kunnen worden ingezet om expertise te vergroten en goede werkwijzen uit te dragen, onder andere door middel van praktijkgericht of wetenschappelijk onderzoek. Hierover vindt ook afstemming plaats met het COC.
Kunt u per jaar aangeven hoeveel aangiftes of meldingen van discriminatie van LHBTI-personen er gedurende de afgelopen tien jaar zijn gedaan? Hoe komt het dat er relatief weinig veroordelingen per jaar zijn?
In onderstaande tabellen is het aantal meldingen van antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en discriminatie-incidenten3 van de politie weergegeven. Het betreft meldingen en discriminatie-incidenten op de gronden seksuele gerichtheid en geslacht, waarbij bij de tweede grond specifiek is aangegeven hoeveel meldingen er waren van en discriminatie-incidenten gericht waren tegen transgenderpersonen. Discriminatie van transgenderpersonen wordt zowel bij de ADV’s als bij de politie onder de grond geslacht geregistreerd.
244
1.403
202
1.574
380
1.295
195
954
193
1.505
377
1.603
256
1.981
279
2.106
Niet beschikbaar
68 (onduidelijk hoeveel gericht op transgender personen)
400 (waarvan 10% gericht tegen transgender personen)
55 (25 gericht op transgender personen)
403 (waarvan ruim 10% gericht tegen transgender personen)
44 (25 daarvan waren gericht op transgender personen)
477 (waarvan 10% gericht tegen transgender personen)
27 (20 daarvan waren gericht op transgender personen)
466 (waarvan 78 meldingen van discriminatie van transgender personen)
28 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
515 (waarvan 92 meldingen van discriminatie van transgender personen)
38 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
453 (waarvan 99 meldingen van discriminatie van transgender personen)
41 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
395 (waarvan 78 meldingen van discriminatie van transgender personen)
53 (waarvan de meeste betrekking hebben op discriminatie van transgender personen)
Bovenstaande cijfers zijn beschikbaar vanaf 2014, en komen voort uit de jaarlijkse cijferrapportages «Discriminatiecijfers». In deze rapporten worden onder andere de cijfers van de politie, de ADV’s, het Meldpunt internetdiscriminatie en het College voor de Rechten van de Mens meegenomen. Op 24 mei j.l. zijn de discriminatiecijfers over 2021 door de Minister van BZK aan uw Kamer aangeboden.
De bovengenoemde cijfers zien op zowel meldingen als aangiften van discriminatie. Bij een ADV kan alleen melding worden gedaan van discriminatie. Bij de politie kan (al dan niet begeleid vanuit een ADV) zowel melding als aangifte worden gedaan van discriminatie. Als de betrokkene c.q. het slachtoffer vervolging wenst, ligt aangifte voor de hand. De politie neemt deze aangifte dan in beginsel op en in behandeling.
Het aantal veroordelingen houdt dus enig verband met het aantal aangiften. Het aantal veroordelingen kan echter niet zonder meer uit de registratiesystemen van de rechtspraak worden gehaald: daar waar specifieke discriminatiefeiten4 op artikel zijn te achterhalen, geldt dat niet voor de zogenoemde commune feiten met een discriminatieaspect5.
Bij die feiten is in de afdoening weliswaar rekening gehouden met dit aspect in de afdoening (en strafeis), maar uit de systemen van de rechtspraak valt niet af te leiden of er daarmee ook rekening is gehouden in de strafoplegging.
Het aantal veroordelingen van discriminatiezaken is een stuk minder hoog dan het aantal meldingen of aangiften van discriminatie. Dit kent een aantal verklaringen. Allereerst heeft het ermee te maken dat niet alle strafbare discriminatie in beeld komt bij justitie. Dit kan onder meer verklaard worden doordat niet in alle gevallen aangifte of melding wordt gedaan door het slachtoffer. Er zijn ook gevallen waarbij er wel aangifte wordt gedaan bij de politie, maar dat er bijvoorbeeld geen verdachte wordt gevonden of dat er sprake is van onvoldoende bewijs. Verder is het belangrijk te benoemen dat het OM, in samenspraak met de ketenpartijen, kijkt naar een effectieve en betekenisvolle afdoening van de zaak. Op basis van dat criterium kan ook gekozen worden voor een andere afdoening, bijvoorbeeld het starten van een mediation traject of het voeren van stopgesprekken met daders. Daarnaast geldt dat het aantal veroordelingen alleen achterhaald kan worden bij de specifieke discriminatiefeiten, aangezien het discriminatieaspect niet in de tenlastelegging hoeft te worden opgenomen.
Deelt u de mening dat door in elke politie-eenheid in Nederland discriminatierechercheurs aan te stellen er een grotere aangiftebereidheid ontstaat en meer verdachten van discriminatiezaken kunnen worden opgespoord? Zo ja, hoe gaat u voor deze rechercheurs zorgen? Zo nee, waarom niet?
De politie ziet de aanpak van discriminatie als een generieke taak die in elke eenheid door alle basisteams uitgevoerd wordt. Een belangrijke ontwikkeling is de pilot voor de aanpak van discriminatie waarbinnen ook discriminatierechercheurs worden ingezet. Zij zullen onderdeel gaan uitmaken van het Expertise Centrum Aanpak-Discriminatie – Politie (ECAD-P) dat is opgericht. Het centrum zal expertise ontwikkelen en delen over de opvolging van meldingen en aangiftes op discriminatiegebied in den brede. De aanname is dat een betere herkenning en behandeling van discriminatie-incidenten ook zal leiden tot een grotere aangiftebereidheid omdat het slachtoffer toenemend vertrouwen zal hebben in een goede afhandeling van de aangifte door de politie en het OM. De werving van vier discriminatierechercheurs vindt op dit moment plaats. De verwachting is dat de discriminatierechercheurs rond de zomer zullen starten.
Deelt u de mening dat de LHBTI-politieteams van Roze in Blauw geprofessionaliseerd moeten worden in de zin dat voor deze agenten meer tijd en geld beschikbaar komt? Hoe gaat u gevolg geven aan het voornemen uit het Coalitieakkoord het politie netwerk «roze in blauw» te versterken?
Roze in Blauw is een netwerk van politiemedewerkers die zelf deel uitmaken van de LHBTI+ gemeenschap en hun kennis vrijwillig tijdens werktijd delen met politie collega’s die daar behoefte aan hebben. Per eenheid verschilt de tijd die zij hieraan binnen hun bestaande politiewerkzaamheden kunnen besteden. Het netwerk Roze is blauw valt onder het brede Netwerk Divers Vakmanschap (NDV), dat een belangrijke pijler is binnen Politie voor Iedereen. Het is de inzet dat het NDV verder wordt geprofessionaliseerd. Conform hetgeen benoemd in het Coalitieakkoord (en het Regenboogakkoord) wordt het netwerk Roze in Blauw, als onderdeel van het NDV, de komende jaren versterkt door onder andere het netwerk uit te bouwen en beter te faciliteren.
Dit wordt onder andere gedaan door het verbeteren van de overdracht van LHBTQI+ kennis in de politieorganisatie. Vanuit de motie Hermans d.d. 13 oktober 2021 is voor de aanpak van discriminatie en geweld tegen LHBTIQ+ burgers de komende 4 jaar 2 miljoen per jaar ter beschikking gesteld.
Wat is uw mening over het voorstel van wet van de leden Buitenweg en Segers tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van het discriminatoir oogmerk als strafverzwaringsgrond?
Het genoemde initiatiefvoorstel, dat voor advies is voorgelegd aan de Raad van State, strekt ertoe een verhoogd strafmaximum te introduceren voor elk strafbaar feit dat met een discriminatoir oogmerk is begaan. Dit voorstel geeft nader richting aan het Regenboogakkoord, waarin wordt opgeroepen tot invoering van hogere strafmaxima bij haatmisdrijven. De uitvoering van dit akkoord is onderdeel van het Coalitieakkoord 2021–2025. Eerder heeft mijn ambtsvoorganger in zijn beleidsreactie op rechtsvergelijkend WODC-onderzoek al aangegeven dat de introductie van een verhoogd strafmaximum bij haatmisdrijven belangrijke voordelen oplevert, waaronder het duidelijke signaal van de wetgever dat bij haatmisdrijven een hogere straf passend is.6 Ook ik zie de voordelen van zo’n wettelijke verankering. Voor de precieze uitwerking van een verhoogd strafmaximum bij haatmisdrijven kijkt het kabinet met grote belangstelling uit naar het initiatiefvoorstel van uw Kamer. Het kabinet zal, zoals gebruikelijk, bij de mondelinge behandeling van het initiatiefwetsvoorstel in de Tweede Kamer zijn standpunt kenbaar maken.
Deelt u de mening dat op korte termijn een verbod op niet-noodzakelijke medische behandelingen van intersekse personen zonder hun toestemming moet komen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een voorstel daartoe verwachten? Zo nee, waarom niet?
De Minister van VWS hanteert het uitgangspunt dat een medisch oordeel over ingrepen bij Differences of Sex Developments (DSD)-kinderen altijd aan de medische professionals is. Beslissingen over operatief ingrijpen worden binnen een multidisciplinair team individueel zorgvuldig afgewogen en zijn soms medisch noodzakelijk. Er bestaat een multidisciplinaire professionele richtlijn Diagnostiek bij Disorders/Differences of Sex Development (DSD).
Deze is ontwikkeld op initiatief van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) in samenwerking met o.a. kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica en klinisch genetici.
Doel van de richtlijn is het optimaliseren van verantwoorde diagnostiek bij DSD. Op dit moment is de Minister van VWS in gesprek over de totstandkoming van een multidisciplinaire kwaliteitsstandaard met zowel generieke als ook conditie-specifieke modules voor de behandeling van personen met een DSD/intersekse conditie. Zie ook het antwoord op een eerdere commissiebrief7 en Kamervragen8.