Het bericht 'Minister Schouten blijft stikstofbeleid ophangen aan één rekenmodel' |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister Schouten blijft stikstofbeleid ophangen aan één rekenmodel»?1
Ja.
Klopt het dat de Stichting Agri Facts enkele keren aan u gevraagd heeft of de beleidsmaatregelen ook doorgerekend gaan worden met het Europese beleidsmodel (LOTOS-EUROS/EMEP) en u daarop nog niet gereageerd heeft?
Op 22 oktober 2020 zijn de vragen van de Stichting Agri Facts beantwoord.
Heeft u de beleidsmaatregelen doorgerekend met meerdere rekenmodellen? Zo nee, wat is hiervan de reden en bent u bereid dit alsnog te laten doen? Zo ja, bent u bereid de uitkomsten hiervan met de Kamer te delen?
Voor de doorrekening van het maatregelenpakket van het wetsvoorstel Stikstofreductie en natuurverbetering wordt gebruik gemaakt van het Operationele Prioritaire Stoffen model (OPS). Dit model rekent alle emissiebronnen door, inclusief autonome ontwikkelingen, voor ons hele land. Het voordeel van dit model, in tegenstelling tot het gebruik van andere modellen zoals EMEP en LOTOS-EUROS, is dat OPS gedetailleerde lokale berekeningen kan uitvoeren (op hexagoonniveau van 1 hectare). Dit detailniveau is nodig om ten behoeve van natuurvergunningverlening de depositie van stikstof te kunnen berekenen. Dit is een gevolg van de eisen die de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn stellen aan natuurbehoud, waar stikstofdepositie van invloed op is. Een ander voordeel van OPS is dat wordt bijgehouden hoeveel iedere bron bijdraagt aan depositie (op dat hexagoonniveau van 1 hectare). Deze functionaliteiten maken OPS uniek en daarom geschikt voor gebruik in AERIUS, het rekenmodel voor natuurvergunningen. EMEP en LOTOS-EUROS kennen deze functionaliteiten niet op dit detailniveau: ze rekenen op een schaal van een vierkante kilometer. Dat maakt voor de Nederlandse situatie OPS het best toepasbaar en maakt dat er gericht gecompenseerd kan worden in plaats van voor een veel groter gebied, wat meer stikstofreductie vereist.
Zoals in de kabinetsreactie van 13 oktober 2020 op het eindadvies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof is aangegeven, richt het Ministerie van LNV een Kennisprogramma Stikstof in waarin onder meer expliciet wordt gekeken naar het gebruik van meerdere modellen (zogenaamd ensemble modellering) om de uitkomsten robuuster te maken. De verschillen tussen OPS en EMEP / LOTOS-EUROS waar het gaat om de depositiebijdragen van de verschillende sectoren en de bijdrage uit het buitenland komen hierbij aan de orde. In reactie op de rapporten van het Adviescollege is ook aangegeven het aantal meetpunten uit te breiden en verder onderzoek te doen naar gebruik van satellietgegevens. Alles om de herkomst en depositie van (stikstof)emissies van de verschillende sectoren en bronnen zo nauwkeurig mogelijk te berekenen.
Bent u bereid de beleidsmaatregelen door te rekenen met het Europese beleidsmodel (LOTOS-EUROS/EMEP) en de uitkomsten hiervan met de Kamer te delen, zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Etiket dwarsboomt lage dosering gewasbeschermingsmiddelen’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekent met het artikel «Etiket dwarsboomt lage dosering gewasbeschermingsmiddelen»?1
Ja.
Herinnert u eerdere vragen van de VVD over het onderwerp rond de dosering van gewasbeschermingsmiddelen zowel schriftelijke als bij verschillende algemeen overleggen?)?2 3 4 5
Ja, ik ben op de hoogte van de inbreng van de leden van de VVD-fractie op het onderwerp gewasbescherming.
Deelt u de visie dat bij geïntegreerde gewasbescherming pas gebruikgemaakt wordt van chemische middelen als alle andere mogelijkheden om een ziekte, plaag of onkruid te bestrijden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid en dat, als er dan chemische middelen worden ingezet, een teler zo mogelijk gebruik moet maken van beslissingsondersteunende systemen en een zo laag mogelijke dosering, en dat daarnaast een aantal andere factoren een rol spelen, zoals de temperatuur in het gewas en de bodem, de bodemvochtigheid en de relatieve luchtvochtigheid tijdens en na het spuitwerk en de neerslag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Een agrarische ondernemer dient de principes van geïntegreerde gewasbescherming toe te passen. Dit betekent dat hij/zij de afweging maakt welke preventieve (bijvoorbeeld resistente rassen), niet-chemische (bijvoorbeeld mechanische onkruidbestrijding) en chemische maatregelen (bijvoorbeeld gewasbeschermingsmiddelen) er ingezet dienen te worden om ziekten, plagen en onkruiden in een bepaald gewas te voorkomen, te beheersen en te bestrijden.
Op het moment dat een agrarische ondernemer besluit om een gewasbeschermingsmiddel toe te passen, dan dient hij/zij zich te houden aan de voorschriften in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift (hierna: WG). Hierop staan de dosering per toepassing en het maximum aantal toepassingen dat door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) is beoordeeld.
Het is volgens het Ctgb wel mogelijk om een lagere dosering toe te passen, dan de dosering in het WG. Het is echter niet toegestaan om het maximum aantal toepassingen te overschrijden of af te wijken van andere voorwaarden gesteld in het WG.
Klopt het dat met de heretikettering veel Lage Doseringssysteem (LDS)-toepassingen van het etiket zijn verdwenen en dat, om deze er weer op te krijgen, toelatingshouders een nieuw dossier moet aanleveren (met extra studies en extra kosten)?
Uw Kamer is in 2012 geïnformeerd over het traject van het verbeteren van de naleefbaarheid en handhaafbaarheid van het gewasbeschermingsmiddelengebruik. Destijds is gesignaleerd dat het niet altijd mogelijk is om in de nieuwe situatie een laag doseringssysteem toe te passen bij de groep van de herbiciden, maar dat dit ondervangen kan worden door het indienen van uitbreidingsaanvraag door een toelatinghouder. De kosten voor een dergelijke aanvraag zijn beperkt.
De besluiten voor de nieuwe WG voor de groep van herbiciden zijn overigens per 1 januari 2013 van kracht (Kamerstuk 27 858, nr. 137).
Klopt het dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) LDS-toepassingen zonder apart dossier niet op het etiket opneemt vanwege een mogelijk risico op hogere toepassingsfrequentie voor de toepasser, terwijl er in de risicobeoordeling onvoldoende wordt geanticipeerd op (nieuwe) precisietechnieken en ontwikkelingen, zoals een gesloten vulsysteem? Zo ja, hoe kunt u ervoor zorgen dat het Ctgb deze (nieuwe) technieken gaat betrekken bij de beoordeling van de toepassingen in relatie tot de etiketten?
Het Ctgb is gehouden het dossier te beoordelen dat is ingediend door de toelatinghouder. Als dit dossier geen informatie bevat over bijvoorbeeld een laag doseringssysteem, dan is het voor het Ctgb niet mogelijk om dit te beoordelen en dus op te nemen in het WG. Als dit dossier informatie bevat over bijvoorbeeld het toepassen van een gewasbeschermingsmiddel met een precisietechniek, dan zal het Ctgb dit beoordelen en – als dat mogelijk is – opnemen in het WG.
De huidige beoordelingsmethodieken zijn niet in alle gevallen geschikt om precisietechnieken te beoordelen. Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bevat daarom onder meer de actie om het toetsingskader voor gewasbeschermingsmiddelen te optimaliseren, zoals voor het beoordelen van innovatieve technieken.
Deelt u de mening dat het gebruik van methoden en technieken die bijdragen aan vermindering van het middelengebruik, waaronder LDS, zo veel mogelijk gestimuleerd moet worden? Zo ja, welke rol ziet u daarbij voor zichzelf?
Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 richt zich op het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot het verminderen van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Daar waar dan nog gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, gaat de voorkeur uit naar laag-risicomiddelen, is er nagenoeg geen emissie naar met milieu en is er nagenoeg geen residu op voedselproducten.
Het uitvoeringsprogramma bevat vele acties die moeten leiden tot het realiseren van de hierboven genoemde doelen. Hieronder zijn acties die zich richten op bijvoorbeeld innovatieve teeltconcepten en technische maatregelen en het toepassen daarvan in de praktijk via pilotprojecten. Daarnaast zal ik op basis van de uitkomst van het onderzoek naar mogelijke economische prikkels, dat ook is aangekondigd in het uitvoeringsprogramma, bezien welke financiële instrumenten ik het best kan inzetten om de hierboven genoemde doelen te realiseren.
Bent u bereid om samen met het Ctgb een reparatieslag uit te voeren op de gebruiksvoorschriften van middelen waarvoor voor de heretikettering een LDS-toepassing mogelijk was en nu niet meer? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is de verantwoordelijkheid van de toelatinghouder.
Bent u bereid om etiketuitbreiding met LDS-toepassingen te stimuleren door deze als «kleine toepassing» aan te merken en daarmee via het Fonds Kleine Toepassingen subsidiabel te maken? Zo nee, waarom niet?
Een laag doseringssysteem kan worden toegepast in grote en kleine gewassen en is daarmee niet per definitie een kleine toepassing. Dit neemt niet weg dat er wellicht mogelijkheden zijn in het nieuwe fonds kleine toepassingen. Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bevat de inzet om te komen tot zo’n nieuw fonds. Het lijkt me een goed idee om te onderzoeken of het financieren van het uitbreiden van het WG met laag doseringssystemen en innovatieve technieken binnen de reikwijdte van dit nieuwe fonds zou kunnen passen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de toelating van LDS gefaciliteerd kan worden door in de risicobeoordeling beter te anticiperen en rekening te houden met de technologische ontwikkelingen op het gebied van gewasbescherming?
Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bevat onder meer de actie om het toetsingskader voor gewasbeschermingsmiddelen te optimaliseren, zoals voor het beoordelen van innovatieve technieken.
Kunt u aangeven waarom er op etiketten van gewasbeschermingsmiddelen nog steeds onvoldoende aandacht is voor het gebruik van LDS en precisiegewasbescherming?
Dit is de verantwoordelijkheid van de toelatinghouder. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is het Ctgb gehouden het dossier te beoordelen dat is ingediend door de toelatinghouder. Als dit dossier geen informatie bevat over bijvoorbeeld een laag doseringssysteem, dan is het voor het Ctgb niet mogelijk om dit te beoordelen en dus op te nemen in het WG. Als dit dossier informatie bevat over bijvoorbeeld het toepassen van een gewasbeschermingsmiddel met een precisietechniek, dan zal het Ctgb dit beoordelen en – als dat mogelijk is – opnemen in het WG.
Deelt u de mening dat, in lijn met eerder ontvangen beleidsbrieven, precisielandbouw een van de speerpunten is en dat dit vraagt om meer actie (zowel beleid als uitvoering) om precisiegewasbescherming beter van de grond te krijgen?6
Ja, daarom staan er in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 verschillende acties die moeten leiden tot het toepassen van innovatieve technieken in de praktijk.
Deelt u de mening dat het gebruik van LDS en precisiegewasbescherming een bijdrage leveren aan de verdere verduurzaming van de sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u meer prioriteit geven aan het wegnemen van belemmeringen die de toepassing van LSD en precisiegewasbescherming frustreren?
Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 richt zich op het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot het verminderen van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Daar waar dan nog gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, gaat de voorkeur uit naar laag-risicomiddelen, is er nagenoeg geen emissie naar met milieu en is er nagenoeg geen residu op voedselproducten. Precisietechnieken kunnen een bijdrage leveren aan het terugdringen van emissie en residuen. Het uitvoeringsprogramma bevat verschillende acties om eventuele belemmeringen in kaart te brengen en daar waar mogelijk deze belemmeringen weg te nemen.
De beantwoording van eerdere Kamervragen over de berichten ‘De Lugt: ‘Neonics-dossier bieten moet terug op tafel’ en ‘Ook Duitse bietentelers eisen derogatie neonics’ en het artikel ‘Ongelijk speelveld neonics is een feit’ en over het artikel ‘Ongelijk speelveld neonics is een feit’. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ongelijk speelveld neonics is een feit»?1
Ja.
Klopt het dat het Franse parlement op 6 oktober heeft ingestemd met een tijdelijke vrijstelling voor neonicotinoïden?
Nee. Het Frans parlement heeft ingestemd met een wetswijziging waardoor het weer mogelijk wordt om aanvragen voor tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoïde-houdende middelen in te dienen. Deze wetswijziging dient komende tijd eerst in de Franse senaat te worden behandeld alvorens deze definitief is aangenomen. De mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling die hiermee in Frankrijk wordt gecreëerd, bestaat in Nederland al.
Klopt het dat Frankrijk, de grootste bietenproducent in Europa, zich aansluit bij tien andere Europese landen die al een derogatie verlenen?
Wanneer er daadwerkelijk een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling wordt ingediend in Frankrijk zal deze eerst worden beoordeeld op de landbouwkundige noodzaak en de risico’s voor mens, dier en milieu. Vervolgens zal de verantwoordelijk Minister in Frankrijk hier een besluit op nemen. In 2020 zijn inderdaad in 10 lidstaten vrijstellingen verleend voor een neonicotinoide-houdend middel voor gebruik in de teelt van suikerbieten.
Wat vindt u van het besluit van het Franse parlement?
Elke lidstaat heeft de mogelijkheid om op basis van artikel 53 van Verordening (EG) 1107/2009 een vrijstelling te verlenen voor maximaal 120 dagen in geval van een landbouwkundige noodsituatie. Frankrijk heeft destijds voorop gelopen in het Europese verbod op het gebruik van neonicotinoïden in onbedekte teelten en dat verbod ook expliciet vastgelegd in de wetgeving. Daarmee ging Frankrijk verder dan andere lidstaten. Met het wetsvoorstel dat thans in behandeling is, wordt hierop teruggekomen en wordt het in Frankrijk weer mogelijk om tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoïne-houdende middelen aan te vragen. Deze mogelijkheid bestaat al in andere lidstaten, waaronder in Nederland.
Bij het verlenen van tijdelijke vrijstelling geldt conform Verordening (EG) 1107/2009 dat sprake moet zijn van een landbouwkundige noodzaak en dat er geen onaanvaardbare risico’s mogen zijn voor mens, dier en milieu. De beoordeling van een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling gebeurt in alle lidstaten dus volgens dezelfde criteria. Wel wordt daarbij rekening gehouden met de nationale omstandigheden, waardoor de uitkomst per lidstaat kan verschillen. Bijvoorbeeld vanwege geografische of klimatologische verschillen. Het is de bevoegdheid van de lidstaat om dit te beoordelen en al dan niet een tijdelijke vrijstelling te verlenen. Wel ziet de Europese Commissie erop toe dat dit conform de vereisten uit de verordening gebeurt. De Commissie heeft aangekondigd dit toezicht te verscherpen. De Europese Commissie heeft inmiddels aangekondigd aanvullend te zullen toezien op tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoïde-houdende middelen. Nederland steunde deze voorstellen en zal dit actief blijven doen.
Deelt u de mening dat met deze stap van het Franse parlement het gelijke speelveld in Europa heel ver te zoeken is? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Op basis van welke argumenten heeft Frankrijk deze maatregel genomen?
Het Franse voornemen om de wet aan te passen op het punt dat aanvragen voor tijdelijke vrijstellingen niet meer zijn toegestaan, is ingegeven door de gevolgen van het verbod op het gebruik van neonicotinoïden op de Franse bietensector.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle argumenten van alle landen die inmiddels zijn overgegaan tot het verlenen van een derogatie?
Alle lidstaten die tijdelijke vrijstellingen verlenen geven hiervoor uitgebreide argumentaties, welke zijn opgenomen in de notificatie aan de Europese Commissie en zijn openbaar beschikbaar2. De betreffende argumenten hebben voornamelijk betrekking op de landbouwkundige noodsituatie die in de lidstaten ontstaat door een gebrek aan alternatieven.
Wat verstaat u onder een landbouwkundige noodsituatie?
Een landbouwkundige noodsituatie is volgens artikel 53 van Verordening (EG) 1107/2009 een bijzondere omstandigheid, waarin een ziekte, plaag of onkruid op geen enkele andere redelijke manier te beheersen is.
Vindt u dat een ongelijk speelveld kan leiden tot een noodsituatie? Zo nee, hoe beoordeelt u de situatie als Nederlandse telers zich gedwongen voelen om te stoppen of in te krimpen met het areaal omdat het ongelijke speelveld en de opbrengstderving daartoe nopen?
Nee, een ongelijk speelveld is in zichzelf geen noodsituatie. Ik begrijp wel dat agrarische ondernemers in Nederland niet blij zijn met het feit dat andere lidstaten een tijdelijke vrijstelling verlenen voor een gewasbeschermingsmiddel waarvan de werkzame stof niet meer mag worden toegepast in open teelten vanwege risico’s voor bijen.
Ook in Nederland is eerder een verzoek voor een neonicotinoïde-houdend middel in de bietenteelt ingediend, waarop de NVWA en het Ctgb constateerden dat een veilig gebruik van het middel binnen de Nederlandse landbouwpraktijk niet mogelijk was. Hierop heb ik besloten om geen tijdelijke vrijstelling te verlenen (Kamerstuk 27 858, nr. 443). Deze constatering was ook de deden waarom binnen de EU restricties op de betreffende neonicotinoïden zijn ingesteld. Ik heb wel een tijdelijke vrijstelling verleend voor een alternatief middel waarbij wel een veilig gebruik is aangetoond (Kamerstuk 27 858, nr. 454).
Ik weet dat sommige lidstaten, zoals Duitsland, tot dezelfde beslissingen zijn gekomen als ik op tijdelijke aanvragen voor neonicotinoïde-houdende middelen, maar ook dat diverse lidstaten wel tot het verlenen van dergelijke vrijstellingen zijn overgegaan. Dat is hun nationale bevoegdheid, maar ook zorgelijk vanwege het gelijke speelveld. Ik ben daarom blij dat de Europese Commissie het toezicht op vrijstellingen wil verscherpen en heeft aangekondigd om aanvullend toe te zien op de tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoide-houdende middelen in de EU.
Ik heb recentelijk een nieuwe aanvraag ontvangen voor een tijdelijke vrijstelling van een neonicotinoïde-houdend middel om in de bietenteelt toe te passen. Conform procedure zal ik mij hierover laten adviseren door de NVWA en, wanneer een landbouwkundige noodzaak is vastgesteld, door het Ctgb alvorens ik een besluit neem.
Klopt het dat, zoals we hebben kunnen lezen in de beantwoording van de schriftelijke vragen, u nog niet in overleg bent getreden met de sector over de recente ontwikkelingen van de Nederlandse bietenteelt? Zo ja, kunt u toelichten waarom niet, nu blijkt dat de gevolgen van het verbod op het gebruik van neonicotinoïden niet van tijdelijke aard is en de sector te maken heeft met een steeds groter wordend ongelijk speelveld?2
Mijn departement heeft de afgelopen periode meerdere malen overleg gehad met de sector over de ontwikkelingen in de Nederlandse bietenteelt. Hierbij is gesproken over de gevolgen van het wegvallen van middelen op basis van neonicotinoïden en de mogelijke alternatieven om het vergelingsvirus te beheersen.
Kunt u aangeven waarop u de uitspraak dat door acties vanuit de sector zelf «de impact niet groot als gevreesd [is]» gebaseerd heeft?
Dit is gebaseerd op gesprekken die mijn departement met de sector heeft gehad.
Bent u op de hoogte dat de Franse bietentelers forse schade lijden als gevolg van het vergelingsvirus, namelijk gemiddeld 7% opbrengstderving, die in extreme situaties kan oplopen tot 80%?
Ik ben me er bewust van dat het vergelingsvirus in Frankrijk impact heeft op de Franse bietensector.
Bent u op de hoogte dat de Nederlandse bietentelers vorig jaar al een gemiddelde schade hebben opgelopen van 7% en dat dat dus vergelijkbaar is met de Franse situatie? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben mij bewust van het feit dat het wegvallen van middelen op basis van neonicotinoïden impact heeft op de Nederlandse bietensector. Daarom heb ik de afgelopen jaren meerdere malen tijdelijke vrijstelling verleend voor een alternatief middel voor het beheersen van de vergelingsziekte.
Kunt u in overleg met de sector de economische gevolgen voor de Nederlandse telers in kaart brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben uiteraard bereid om samen met de sector te spreken over de economische gevolgen en over de mogelijke alternatieven voor neonicotinoïne-houdende middelen. Centraal voor mij staat dan een omslag naar weerbare planten en teeltsystemen, in lijn met de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 en het Uitvoeringsprogramma. Belangrijke aanleiding voor deze visie was immers het wegvallen van middelen als gevolg van aangescherpte criteria en zorgen ten aanzien van mens, dier en milieu.
Hoe ziet u in het licht van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030, waarin u de transitie schetst naar «weerbare planten en teeltsystemen», de casus van de bietenteelt voor de kortetermijnproblematiek?
De casus van neonicotinoïde-houdende middelen in de bietenteelt is typerend voor het belang en de noodzaak van een transitie naar weerbare planten en teeltsystemen, waardoor de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen drastisch vermindert. Ik zie de afhankelijk die in de bietensector is ontstaan van neonicotinoïde-houdende middelen en doe niets af aan de ingewikkelde situatie die met het wegvallen van deze middelen voor bietentelers is ontstaan. Tegelijkertijd kan dat nooit een reden zijn om middelen toe te laten terwijl we weten dat het gebruik daarvan onaanvaardbare risico’s met zich brengt voor mens, dier en/of milieu (in dit geval bijen). Dat betekent dat we toe moeten naar een andere manier van telen, waarin de behoefte aan en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen drastisch minder wordt en dat is precies wat de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma beogen, ondersteund door een breed scala aan stakeholders.
Welke oplossingen kunt u bieden voor de korte en middellange termijn, gelet op uw antwoord op vraag 9 over de aanpak in de werkgroep actuele vraagstukken en de inzet voor lange termijn? Wat is de inspanningsverplichting die u voor u ziet zolang u afziet van het verlenen van een derogatie?
De werkgroep actuele vraagstukken richt zich op het tijdig identificeren van mogelijke actuele vraagstukken en het opstellen van een plan van aanpak door de sectororganisaties waarin tijdig gezocht wordt naar oplossingen. Zo’n plan van aanpak kan oplossingen bevatten voor de korte, middellange en lange termijn. Ik ondersteun de sector bij het zoeken naar deze oplossingen door bijvoorbeeld het bieden van de mogelijkheid om een vrijstelling aan te vragen die rekening houdt met de instandhouding of bevordering van geïntegreerde gewasbescherming of om een «transitievrijstelling» aan te vragen om periode naar een definitieve oplossing voor een landbouwkundige noodsituatie te overbruggen.
Ik heb de sector inmiddels laten weten dat ik een nieuw verzoek tot tijdelijke vrijstelling van alternatieve middelen in de teelt van suikerbieten, mits positief geadviseerd door de NVWA en het Ctgb, welwillend op zal pakken. Voor de lange termijn zullen echter structurele oplossingen gevonden moeten worden om de afhankelijkheid in de sector van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen.
Het artikel 'Overheid raadt kastomaat van eigen bodem af' |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel over de kastomaat van eigen bodem die door Milieu Centraal wordt afgeraden?1
Ja.
Klopt de suggestie uit het artikel dat Milieu Centraal, het door de overheid opgezette en gesubsidieerde voorlichtingsbureau over duurzaamheid, Nederlanders aanraadde om in de winter geen tomaten van eigen bodem te kopen, maar uit Marokko en Spanje? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat Milieu Centraal voorheen een groente- en fruitkalender had waarmee zij consumenten advies gaf over de milieubelasting van groenten en fruit in ieder seizoen. Er werd onderscheid gemaakt in categorie A t/m E producten, waarbij categorie A het meest milieuvriendelijk was en E het meest milieubelastend. In de kalender waren verschillende typen tomaten opgenomen. In de winter gaf de kalender aan dat er tomaten uit Nederland waren in categorie B (het merendeel), C, D en E, tomaten uit Spanje in categorie A en B, en uit Marokko in categorie A en B. De data waarop de groente- en fruitkalender van Milieu Centraal was gebaseerd zijn inmiddels niet meer actueel. De kalender staat daarom niet meer online. Milieu Centraal heeft voor de groente- en fruitkalender geen subsidie van LNV ontvangen.
Erkent u dat het afdoet aan de waardering voor de Nederlandse tuinbouw – die koploper is op het gebied van efficiëntie, innovatie en biologische bestrijding – als consumenten wordt geadviseerd om in de winter geen tomaten van Nederlandse bodem te eten, en dat het er mogelijk ook voor kan zorgen dat consumenten een vertekend beeld krijgen van de Nederlandse tuinbouw?
Het is niet aan de overheid om te bepalen welk advies onafhankelijke organisaties, zoals Milieu Centraal, geven. Het is goed dat er onafhankelijk onderzoek wordt gedaan naar de milieubelasting van ons voedsel, dit zorgt ervoor dat iedereen uitgedaagd wordt om zo goed mogelijk te presteren op gebied van duurzaamheid. Ik heb veel waardering voor de Nederlandse tuinbouw, die inderdaad op veel aspecten koploper is.
Deelt u de mening dat tomaten uit Marokko of Spanje importeren waarschijnlijk slechter voor het milieu is dan tomaten van eigen bodem kopen?
De milieu impact van tomaten hangt af van verschillende aspecten, zowel met betrekking tot de productiewijze als transport. Zonder actuele berekening van deze aspecten is niet te zeggen of de import van tomaten beter of slechter is voor het milieu dan de koop van tomaten van eigen bodem.
Vindt u dat het betreffende advies niet op deze manier op de website van Milieu Centraal had moeten staan? Zo ja, wat gaat u doen om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen?
Milieu Centraal is een onafhankelijke voorlichtingsorganisatie met als doelstelling consumenten van onafhankelijke, betrouwbare en praktische informatie te voorzien om duurzame keuzes te kunnen maken. Het is niet aan de overheid voor te schrijven wat daarbij wel en niet gepubliceerd mag worden.
Het bericht ‘Overheid raadt kastomaat van eigen bodem af’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid raadt kastomaat van eigen bodem af»?1
Ja.
Klopt het dat Milieu Centraal, dat voor twee derde door de Nederlandse overheid gefinancierd wordt, een kalender heeft gepubliceerd waarop Nederlandse tomaten als minder duurzaam dan in Spanje of Marokko geproduceerde tomaten worden gepresenteerd?
Het klopt dat Milieu Centraal een groente- en fruitkalender heeft gepubliceerd waarmee zij consumenten advies gaf over de milieubelasting van groenten en fruit in ieder seizoen. Er werd onderscheid gemaakt in categorie A t/m E producten, waarbij categorie A het meest milieuvriendelijk was en E het meest milieubelastend. De kalender staat sinds mei 2020 niet meer online omdat de onderliggende data niet meer actueel waren. In de eerder gepubliceerde editie waren verschillende typen tomaten opgenomen. In de winter gaf de kalender aan dat er tomaten uit Nederland waren in categorie B (het merendeel), C, D en E, tomaten uit Spanje in categorie A en B, en uit Marokko in categorie A en B. Milieu Centraal heeft voor de groente- en fruitkalender geen subsidie van LNV ontvangen.
Hoe verhoudt subsidie voor een organisatie die mensen adviseert om tomaten van 2.000 kilometer verderop aan te schaffen zich tot de doelstelling van de regering om het consumeren van lokaal geproduceerde producten te stimuleren (de «korte keten»)?
In mijn LNV-visie «Landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden» geef ik aan dat ik samen met boeren, tuinders en vissers, andere ondernemers en maatschappelijke partijen wil toewerken naar kringlooplandbouw. Het verkorten van ketens, waarbij boeren en afnemers elkaar beter kennen en zij makkelijker hun ketens kunnen sluiten, draagt bij aan de omslag naar kringlooplandbouw en stimuleer ik derhalve. Wat betreft de subsidie verwijs ik naar antwoord 2.
Hoe verhoudt de productie van Nederlandse tomaten zich tot de productie van tomaten in bijvoorbeeld Spanje of Marokko of andere landen op het gebied van CO2-uitstoot, landgebruik, gewasbeschermingsmiddelen, watervervuiling en waterverbruik?
Op dit moment is er geen actuele berekening beschikbaar waarmee een zorgvuldige uitspraak gedaan kan worden over hoe de huidige productie van Nederlandse tomaten zich tot de productie van tomaten in andere landen verhoudt.
Deelt u de mening dat de Nederlandse tuinbouw, zeker in verhouding tot de Spaanse of Marokkaanse tuinbouw, duurzaamheidskoploper is op al deze punten?
De Nederlandse tuinbouw is over het algemeen zeer efficiënt en koploper op het gebied van innovatie. Er worden goede stappen gezet in de richting van een duurzamere manier van werken. Zo wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan energiebesparing en duurzame energie in de kas. Hier draagt mijn ministerie aan bij. Het betekent niet dat er geen verbetering mogelijk is en dat alle producten duurzaam geproduceerd worden in Nederland. De milieu-impact van voedsel hangt af van verschillende aspecten, een vergelijking met andere landen op al deze punten is zonder zorgvuldige berekening niet te maken.
Deelt u de mening dat, wanneer al deze factoren worden meegewogen, de stelling dat het duurzamer zou zijn om ’s winters een Marokkaanse of Spaanse tomaat te eten absoluut onjuist is? Zo ja, bent u bereid om Milieu Centraal aan te spreken op hun niet-duurzame advies aan consumenten en aan te sporen juist in te zetten op het promoten van het consumeren van in Nederland geproduceerde groenten en fruit?
In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat ik niet kan zeggen hoe de productie van Nederlandse tomaten zich verhoudt tot Marokkaanse of Spaanse tomaten. Het is daarnaast niet aan de overheid voor te schrijven wat wel en niet door een onafhankelijke organisatie geadviseerd mag worden.
Het bericht ‘Extreem gevoelig; Corona Besmettingen op nertsenfokkerijen’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Extreem gevoelig; Corona Besmettingen op nertsenfokkerijen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat uit onderzoek onder zestien besmette nertsenhouderijen naar voren is gekomen dat maar liefst 66 van de 97 van de betrokken eigenaren, werknemers en familieleden besmet zijn geraakt met het coronavirus?
Het is in de eerste plaats belangrijk om te melden dat dit gaat om 97 onderzochte mensen. Er zijn meer medewerkers/familieleden op deze bedrijven, niet iedereen is getest. Op sommige bedrijven zijn alleen de mensen getest die klachten hadden, hierdoor vind je een hoger aandeel positieven. Daarnaast is het zo dat de genetische stamboom van de virussen uit het aangehaalde onderzoek dicht bij elkaar liggen. Het is echter onbekend of sprake is van nerts-mens besmetting of nerts-mens-mens. De besmettingsroute van de mensen die ziek zijn geweest, is niet meer te achterhalen. Ze lijken wel binnen het bedrijf besmet te zijn geraakt. Deze onderzoeksresultaten laten geen verspreidingen buiten de bedrijven zien. Deze virussen worden niet in de postcodegebieden buiten de bedrijven aangetroffen.
Wat bovendien van belang is, is dat ook in dit onderzoek is vastgesteld dat het virus niet via de lucht wordt verspreid. Het risico voor omwonenden is verwaarloosbaar. Het RIVM heeft deze bevindingen uit dit onderzoek meegenomen in de OMT-Z adviezen.
Wordt momenteel verder onderzocht of deze mensen besmet zijn geraakt via direct contact met nertsen, of via andere besmette personen op de bedrijven?
Conclusies daarover zijn alleen mogelijk als de mensen intensief zijn bemonsterd en onderzocht op SARS-CoV-2 zodat hiermee het besmettingsmoment nauwkeurig kan worden geschat. Daarnaast zullen de sequenties van de virussen, die zijn gevonden bij deze besmette mensen en nertsen, bepaald moeten worden. En tenslotte moet de contactgeschiedenis van de besmette personen nauwkeurig in beeld zijn gebracht. Veel van deze gegevens moeten direct zijn verzameld, achteraf is dat vaak niet meer mogelijk. Deze 66 besmettingen worden daarom nu niet meer verder onderzocht op of deze mensen besmet zijn geraakt via direct contact met nertsen, of via andere besmette personen op de bedrijven.
Wordt ook onderzoek uitgevoerd op de ongeveer 45 resterende besmette nertsenhouderijen naar de besmettingsbron en de hoeveelheid besmette medewerkers?
Onder leiding van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht wordt uitgebreid onderzoek gedaan naar de besmettingsbron(nen) van de besmette nertsenbedrijven. Voor nu geldt dat mensen geadviseerd wordt om bij klachten zich te laten testen. Niet alle medewerkers worden dus getest. Testen (PCR) kan via de GGD teststraten, en in het Bron- en contactonderzoek (BCO) wordt gevraagd wat voor werk mensen doen. Er is dus geen compleet beeld van hoeveel medewerkers er besmet zijn geraakt op deze bedrijven.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat duidelijke hygiëneprotocollen ontbraken tijdens de periode van vaccineren en spenen, terwijl al zeventien bedrijven besmet waren?
Die informatie is onjuist. Op 28 mei heb ik een hygiëneprotocol verplicht gesteld. Dit protocol is daarna, naar aanleiding van voortschrijdend inzicht, verschillende keren bijgewerkt.
Waarom heeft u, toen bleek dat het derde nertsenbedrijf dat besmet was met het coronavirus en geen sprake was van verhoogde mortaliteit of longproblemen, 11 dagen gewacht met het nemen van de beslissing om op alle bedrijven preventief te screenen (tussen 8 en 19 mei)?
Op 20 mei heb ik nertsenhouders verplicht mee te werken aan een landelijke screening (serologisch onderzoek) en wekelijks kadavers in te sturen van natuurlijk gestorven nertsen om deze te laten onderzoeken op SARS-CoV-2 (early warning). De voorbereiding daarvan, het aanpassen van de regelgeving en het praktisch inregelen door de GD en de NVWA, was al eerder begonnen.
Bent u van mening dat u 8 mei al had moeten beginnen met het screenen van alle nertsenbedrijven?
Nee. Zie het antwoord op vraag 7.
Vanaf welke datum heeft u de verplichting ingesteld om persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken op de bedrijven?
Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen op besmette bedrijven is ingesteld op 26 april. Op 10 juli heb ik uw Kamer gemeld dat het gebruik van niet medische mondkapjes bij het werken in de stallen op alle bedrijven verplicht werd, door dit op te nemen in het hygiëneprotocol.
Klopt het dat toen al 22 bedrijven besmet waren met het virus u pas advies heeft gevraagd aan deskundigen van de Faculteit Diergeneeskunde (FD), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) over eventuele aanpassingen van het hygiëneprotocol voor de nertsensector?
Nee. Bij het overleg eind april naar aanleiding van de eerste besmetting is de bescherming van het personeel geagendeerd en het RIVM en de lokale GGD gevraagd hierop te adviseren. Vervolgens is een hygiëneprotocol opgesteld, inclusief het gebruik van persoonlijke beschermingsmaatregelen.
Bent u van mening dat u eerder de hygiënemaatregelen had moeten aanscherpen?
Nee, zie het antwoord op vraag 9.
Waarom is pas op 20 juli besloten dat er versterkte screening moest komen, nadat tientallen bedrijven al besmet waren?
Er is op 20 juli niet besloten een versterkte screening in te stellen. Ook is er op 20 juli geen advies van het OMT-Z gegeven een versterkte screening in te stellen. Wel adviseerde het OMT-Z op 17 juli: Het is van belang om het bestaande Early Warning Surveillance te continueren. Deze kan mogelijk nog verbeterd worden door het toevoegen van onderzoek van stofmonsters uit de stal. Ook adviseert het OMT-Z om een herhaling van de serologische screening te overwegen.Er is niet voor gekozen de early warning uit te breiden met stofmonsters. Wel is later, in september, de serologisch screening in het risicogebied herhaald.
Waarom werd pas op 28 augustus besloten de monitoring te intensiveren en extra maatregelen te treffen, terwijl in de periode daarvoor al sprake was van een hoog aantal besmette bedrijven en het Outbreak Management Team-Zoönosen (OMT-Z) dit al 20 juli adviseerde?
In het OMT advies van 24 augustus wordt specifiek geadviseerd: het verhogen van het minimale aantal dode dieren in de Early Warning. Dat advies is opgevolgd.
Welke actie heeft u ondernomen toen bleek dat niet te achterhalen is wie er allemaal op de bedrijven werken en dat niet alle medewerkers zich willen laten testen?
Er is verplicht gesteld dat de medewerkers, die de nertsen verzorgen, zich met de volledige NAW-gegevens en telefoonnummer, moeten registeren. Er kan niet worden geëist dat alle medewerkers zich laten testen. Daarnaast waren niet alle medewerkers meer op de bedrijven of in Nederland aanwezig.
Bent u van mening dat de huidige hygiënemaatregelen en protocollen op nertsenbedrijven voldoende worden nageleefd? Zo ja, hoe is het mogelijk dat nog steeds bedrijven besmet raken?
De indruk is dat de hygiënemaatregelen en -protocollen voldoende worden nageleefd. De NVWA heeft nauwelijks afwijkingen geconstateerd. Het gegeven dat buiten het risicogebied nog steeds geen nertsenbedrijven besmet zijn onderbouwt deze stelling ook.
Onder leiding van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht wordt intensief onderzoek gedaan naar de insleeproutes van de besmette bedrijven. Alle mogelijke routes worden daarbij onder de loep genomen. Ondanks deze inspanningen is het tot op heden niet mogelijk gebleken te achterhalen op welke manier het virus tussen bedrijven spreidt. Ook in Denemarken wordt onderzoek gedaan en ook daar is nog geen antwoord op de vraag hoe de bedrijven besmet raken gevonden.
Hoe is het mogelijk dat de tien tot twintig laatst besmette bedrijven allemaal door één en dezelfde bron zijn besmet? Wordt hier onderzoek naar gedaan?
Het is niet aangetoond dat de tien tot twintig laatste bedrijven door één bron besmet zijn. De virussen, die op deze bedrijven zijn gevonden, behoren tot eenzelfde cluster. In het OMT advies van 17 juli wordt daar het volgende over gezegd: Binnen zo’n cluster kan sprake zijn van blootstelling aan een gemeenschappelijke bron of verspreiding tussen bedrijven.De laatste optie «verspreiding tussen bedrijven» is veel plausibeler dan de eerste «één gemeenschappelijke bron». Gezien de spreiding in de tijd van de uitbraken is één gemeenschappelijke bron niet waarschijnlijk. Als er ondanks dat toch sprake zou zijn van één gemeenschappelijke bron, was deze waarschijnlijk wel gevonden. In dat geval zouden al deze besmette bedrijven één gemeenschappelijke factor moeten hebben. Die is niet gevonden.
Wat vindt u van de uitspraak van een van de leden van het OMT-Z, tevens onderzoeker bij Wageningen Bioveterinary Research, die stelt dat «inmiddels wat anders aan de hand is» dan dat personeel verantwoordelijk is voor het infecteren van stallen?
Ik weet niet of de door u aangehaalde opmerking juist is geciteerd en ik weet ook niet zeker of ik de opmerking zoals u deze citeert goed begrijp. Ik kan slechts herhalen dat de onderzoekers van de Faculteit Diergeneeskunde bij het onderzoek naar de insleeproutes nog niet hebben kunnen achterhalen hoe het virus spreidt tussen nertsenbedrijven. Mocht u in uw vraag suggereren dat nertsenhouders opzettelijk bedrijven hebben besmet, dan meld ik u dat het onderzoek van de NVWA-IOD heeft geen informatie opgeleverd, die wijst op een opzettelijke besmetting van nertsen door houders. De NVWA-IOD heeft in overleg met het openbaar ministerie het onderzoek afgesloten.
Gaat u extra maatregelen nemen zodat het aantal besmette bedrijven niet nog verder oploopt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Mocht het in de antwoorden op de vragen 14 en 16 aangehaalde onderzoek tot nieuwe inzichten leiden met aanbevelingen over aanvullende preventie maatregelen, zal ik aanvullende maatregelen natuurlijk overwegen. Overigens zal de voorgenomen stoppersregeling indien deze wordt aangenomen door de Tweede Kamer er voor zorgen dat de nertsenpopulatie de komende maanden tot nul gereduceerd zal worden.
Worden medewerkers op nertsenbedrijven regelmatig getest op het virus, ook wanneer geen sprake is van klachten? Zo ja, hoe vaak? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de GGD leert dat er bedrijven zijn die zeggen dat hun medewerkers regelmatig worden getest. Of dit werkelijk zo is, is ons niet bekend aangezien dit niet gaat via de GGD teststraten. Medewerkers die klachten ontwikkelen mogen gebruik maken van de teststraat van de GGD.
Hoe is het mogelijk dat bij het ruimen meerdere nertsen zijn ontsnapt?
Pelsdierhouders voorzien hun bedrijf van een omheining en spannen zich er maximaal voor in om het ontsnappen van dieren te voorkomen. Daarnaast spant de NVWA zich tijdens een ruiming maximaal in om eventueel ontsnapte nertsen direct te vangen. Hiervoor zijn er op een bedrijf vangstokken, vangkooien en handschoenen aanwezig. Toch zijn er afgelopen maanden meerdere ontsnapte nertsen waargenomen en gevangen. Twee daarvan bleken ook besmet met SARS-CoV-2. Het ligt in de lijn der verwachting dat deze besmette nertsen afkomstig waren van besmette nertsenbedrijven. Echter, het is niet bekend of deze nertsen tijdens de ruiming zijn ontsnapt of al daarvoor.
Heeft u een beeld hoeveel nertsen zijn ontsnapt bij het ruimen en worden deze gevangen?
De NVWA spant zich in om nertsen die ontsnappen gedurende een ruiming direct te vangen en te euthanaseren. De kans dat een met SARS-CoV-2 ontsnapte nerts het bedrijventerrein verlaat is zeer klein. De NVWA heeft op dit moment geen signalen ontvangen over nertsen die gedurende de ruiming zijn ontsnapt en niet meer zijn gevangen.
Wanneer kan de Kamer de uitkomst verwachten van het onderzoek naar mogelijke opzet bij coronabesmettingen in nertsenhouderijen en worden de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer gedeeld voordat wordt gedebatteerd over de stoppersregeling?
De NVWA-IOD heeft onderzoek gedaan naar mogelijke opzettelijke besmettingen van nertsen met SARS-CoV-2. Wij hebben u daarover bericht in onze brief van 28 augustus jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1124). Het onderzoek van de NVWA-IOD heeft geen informatie opgeleverd die wijst op een opzettelijke besmetting van nertsen door houders. De NVWA-IOD heeft in overleg met het openbaar ministerie het onderzoek afgesloten.
Bent u bekend met het onderzoek van het University College London, wat stelt dat schapen en koeien mogelijk gevoelig zijn voor het coronavirus?2
Ja.
Wordt momenteel onderzoek gedaan in Nederland naar de mogelijke vatbaarheid van koeien en schapen voor het coronavirus? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er wordt geen onderzoek gedaan naar deze diersoorten. Er is wel laboratoriumonderzoek gedaan naar de gevoeligheid van cellen van sommige diersoorten voor infectie met het virus, maar er zijn wereldwijd geen aanwijzingen dat koeien en schapen op grote schaal zijn besmet. De drijvende kracht achter de huidige golf is net als in het voorjaar de mens tot mens besmetting.
Voedselverspilling |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich de door de Kamer aangenomen motie Dik-Faber over «cosmetische aspecten in specifieke handelsnormen voor groenten en fruit»? Kunt u schetsen wat de actuele status is van de uitvoering van deze motie? Zijn er nog gesprekken gaande met de sector over de cosmetische aspecten?1
Ja. Zoals ik in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen (i.c. de schriftelijke vragen van het lid Dik-Faber van 16 januari 2020, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2070) heb aangegeven, hebben gesprekken met de supermarkten Ahold, Jumbo, Plus, Lidl en koepelorganisatie CBL geleid tot een toezegging dat zij in voorkomende gevallen hun aanvullende cosmetische eisen versoepelen. En dat mochten zich op dit vlak toch knelpunten voordoen, de supermarkten direct met hun leveranciers zullen overleggen om te voorkomen dat uiterlijkheden de oorzaak van verspilling zijn.
Ik heb ook aangegeven dat om te komen tot echt structurele oplossingen het nodig is om in de ketens samen te werken zodat vraag en aanbod beter op elkaar aansluiten. Inmiddels zijn in samenwerking met de Stichting Samen Tegen Voedselverspilling (STV) diverse acties in gang gezet waaronder het opzetten van de online B2B Marktplaats, zoals uw Kamer heeft kunnen vernemen in mijn brief «Voedselverspilling in Nederland 2020» (Kamerstuk 31 532, nr. 254). Daarnaast hebben verschillende supermarkten manieren gevonden om groenten en fruit met een afwijkend uiterlijk een plek te geven in het schap.
Kunt u schetsen hoe het staat met de uitvoering van deze motie op Europees niveau en is de oproep voor het in Europees verband schrappen van cosmetische eisen in handelsnormen beperkt tot het meegeven van de aanbeveling van de Wageningen University & Research – het aanpassen van de cosmetische eisen van klasse II-producten – in de lopende evaluatie van de Europese Commissie? Zo nee, welke andere acties hebt u in gang gezet, al dan niet samen met andere Europese landen?
Ik heb in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen inderdaad aangegeven dat het kansrijker en effectiever is om de cosmetische eisen van klasse II-producten aan te passen en ben nog steeds van mening dat dit verstandiger is dan het verruimen van Klasse I. Uit het rapport «Cosmetische aspecten in specifieke handelsnormen voor groenten en fruit» van Wageningen University & Research (WUR) blijkt namelijk dat het toestaan van afwijkingen van cosmetische eisen in klasse I-producten geen gunstig effect heeft op het tegengaan van voedselverspilling. Het leidt bovendien tot lagere prijzen voor producten in klasse I en kan ertoe leiden dat de kwaliteit van klasse I-producten onder druk gezet wordt.
De onderzoekers van de WUR achten het aanpassen van de cosmetische eisen van klasse II-producten het meest kansrijk om het aanbod van producten met een lichte afwijking op de markt te vergroten. Het klopt dat het aanbod in de reguliere schappen in Nederland op dit moment merendeels uit klasse I product bestaat. Desalniettemin wordt wel al klasse II product aangeboden, het betreft producten als Buitenbeentjes. Ik ben van mening dat de versoepeling van de cosmetische eisen binnen klasse II meer van dit soort producten op de markt en in de supermarkt zal krijgen.
De aanbeveling om de standaarden voor klasse II-producten te verruimen, heb ik inmiddels ingebracht in de lopende evaluatie van de Europese Commissie naar de effectiviteit van de EU-handelsnormen van onder andere Groente & Fruit-producten. De aanbeveling is in november 2019 ook door Nederland voorgelegd aan het deskundigencomité van de UNECE. De EU-handelsnormen zijn namelijk gebaseerd op handelsnormen die in dit internationale gremium worden vastgesteld. Echter, in het deskundigencomité kan de aanbeveling niet op brede steun rekenen. Kansrijker is een alternatief voorstel dat de Nederlandse delegatie in mei 2020 heeft ingebracht. Dit betreft een voorstel voor verhoging van de tolerantienorm van 10% naar 20% voor de cosmetische eisen van groente en fruitproducten van klasse II-producten. Ook langs deze weg zouden er meer klasse II-producten, met een kleine cosmetische afwijking, op de markt komen en voor consumptie beschikbaar zijn. Het voorstel is goed ontvangen bij het merendeel van de leden van de UNECE. Een aantal landen vindt een generieke verhoging van de tolerantienorm voor alle klasse II-producten te ver gaan. Zij staan slechts open om per afzonderlijke standaard per product een verhoging van de tolerantienorm in overweging te nemen. Nederland heeft bezwaar tegen verschillende tolerantienormen per product. Deze optie is inefficiënt en niet uitvoerbaar voor de controleurs. De discussie hierover wordt vervolgd in een bijeenkomst van de vergadering van de betreffende werkgroep van de UNECE 3 in november a.s.
Herinnert u zich uw reactie op eerdere Kamervragen, waarin het meest kansrijk wordt geacht om de cosmetische eisen van klasse II-producten aan te passen, waardoor meer klasse II-producten op de markt komen en herkent u dat het vaak juist de klasse II-producten zijn die niet in het reguliere (supermarkt)schap terechtkomen? Is het daarom niet kansrijker om juist klasse I te verruimen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u in dezelfde beantwoording van Kamervragen hebt aangegeven dat de supermarkten nu al hun cosmetische eisen bijstellen, waarbij vooral gerefereerd wordt aan uitzonderlijke omstandigheden zoals de hete zomer van 2018 en bent u het ermee eens dat de problemen structureler zijn en versoepeling van cosmetische eisen niet beperkt zou moeten worden tot bepaalde weersomstandigheden? Zo ja, zijn er ook plannen om structurele maatregelen te treffen?
Ja, ik ben het ermee eens dat een structurele aanpak nodig is. Daar zijn diverse voorbeelden van. In 2020 is de online B2B Marktplaats opgericht, om voedsel dat verspild dreigt te worden een waardevolle bestemming te geven. Voor een structurelere oplossing wordt gewerkt aan een geautomatiseerde marktplaats Goed Voedsel (platform). Daarmee kan via een meldpunt, aanbod direct verbonden worden aan vraag en stromen kunnen via verwerkingscapaciteit gekoppeld worden aan (toekomstige) vraag. Ook kunnen oplossingen worden gecrowdsourced: voor voorspelde grote stromen zonder vraag worden met challenges binnen het netwerk van bedrijven oplossingen gezocht. Daarnaast worden op veel plekken, zoals bepaalde supermarkten, markten, bezorgdiensten en winkels waarbij groenten en fruit direct van de boer gekocht worden, op dit moment al producten verkocht die niet voldoen aan de gebruikelijke cosmetische eisen.
Herinnert u zich uw Kamerbrief over voedselbeleid, waarin u aangeeft dat door supermarkten 1,7% van het voedsel verspild wordt? Kunt u ingaan op voedselverspilling die eerder in de keten plaatsvindt, bijvoorbeeld bij de boer als gevolg van kwaliteitseisen in het inkoopbeleid van supermarkten? Zijn deze factoren ook in beeld gebracht en onderzocht?3
Ja. Er wordt momenteel door de WUR gekeken naar de voedselverspilling in de primaire sector en de andere ketenschakels, maar van de verspilling die eerder in de keten plaatsvindt is nog geen duidelijk beeld. Uit de Monitor voedselverspilling zoals die heden wordt uitgevoerd zijn geen sectorspecifieke gegevens voorhanden, aangezien deze is gebaseerd op openbare afvalgegevens. Er wordt gebruik gemaakt van cijfers uit geaggregeerde landelijke statistieken, waardoor de oorsprong en herkomst van reststromen niet altijd te achterhalen zijn. Maar dat gaat veranderen. De monitor zal vanaf volgend jaar beoogd ook gebruik gaan maken van gegevens van bedrijven zelf, per geaggregeerde sector, waaronder de primaire sector. De cijfers zijn dan niet meer alleen van de eindstromen maar ook van de reststromen van de verschillende ketenschakels. Dit zorgt voor inzicht in de samenhang van de ketenschakels en helpt om concrete aanknopingspunten te identificeren waar voedselverspilling direct kan worden aangepakt.
Waarom wordt ervoor gekozen om géén klasse II groenten en fruit toe te laten tot het EU-Schoolfruitprogramma? Zou dit niet een waardevolle, leerzame en praktische aanvulling kunnen zijn op de speciale Donald Duck uitgave en «Smaaklessen» die op scholen worden aangeboden, waardoor kinderen al op jonge leeftijd leren hoe groenten en fruit er écht uitzien?
Ja, dit zou zeker een waardevolle aanvulling zijn. Daarom zal ik ervoor zorgen dat de subsidievoorwaarden in de Regeling schoolfruit, -groente en -melk 2019 zo worden aangepast, dat ook klasse II groente en fruit geleverd kunnen worden.
Herinnert u zich uw toezegging in het algmeen overleg Landbouw, Klimaat en Voedsel d.d. 1 oktober 2020 om uit te zoeken welke ruimte er binnen de Europese verordening bestaat om kromme groenten en fruit aan te bieden in het EU-Schoolfruitprogramma? Klopt het dat het hier gaat om verordening 1308/2013 Bijlage I, Deel IX. (17/12/2013) en dat daarin alleen staat dat schoolfruit vers en gekoeld moet zijn – maar niet per sé kwaliteitsklasse I? Hebt u er kennis van genomen dat die verordening is gewijzigd per 11/5/2016, door in ieder geval toevoeging van (EU) 2016/791, Artikel 23, lid 11 waaronder aan het slot is opgenomen dat «de lidstaten kunnen in hun strategieën voorrang geven aan overwegingen betreffende duurzaamheid en eerlijke handel». Deelt u de conclusie dat de Europese verordening ruimte laat voor toelaten van klasse II groenten en fruit tot het EU-schoolfruitprogramma?
Ja, die ruimte bieden de Europese verordeningen. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u zich ervoor inzetten om in het schooljaar 2021–2022 de subsidieregeling voor leveranciers zodanig te hebben aangepast zodat ook klasse II geleverd mag worden aan scholen waardoor leveranciers (telers en handelsorganisaties) een groter deel van de oogst kwijt kunnen?
Ja, bij de komende herziening van de Regeling schoolfruit,-groente en -melk 2019 zal deze zo worden aangepast dat ook klasse II producten geleverd kunnen worden aan scholen. Deze herziening is gepland voor het voorjaar 2021. Hierbij zal ook informatie gegeven worden over hoe dit voedselverspilling voorkomt.
Bent u bereid om u samen met andere Europese landen in te zetten op aanpassing van de Europese verordening zodat klip en klaar is dat ook kromme groenten en fruit in EU-programma’s worden opgenomen?
Ja, daar zal ik mij samen met andere Europese landen voor gaan inzetten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling LNV?
Ja.
Het bericht dat een onomkeerbare ontwikkeling van regenwoud naar savanne dreigt voor de Amazone. |
|
Achraf Bouali (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amazon near tipping point of switching from rainforest to savannah»?1
Ja.
Hoe duidt u het risico dat de Amazone het omslagpunt nadert in de ontwikkeling van regenwoud naar savanne? Hoe verhoudt de recente studie genoemd in het bericht zich tot de eerdere inschatting van dit omslagpunt zoals door u omschreven in de brief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel», waarbij u waarschuwt dat de Amazone haar essentiële rol bij het in stand houden van bestaande neerslagpatronen voor altijd kan verliezen?2
De nieuwe studie waarnaar in het artikel wordt verwezen, bevestigt helaas nog een keer de trend die in eerdere wetenschappelijke studies en in de brief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel» (Kamerstuk 30 196, nr. 708) ook is gesignaleerd. Dat is zorgwekkend en onderstreept het belang van ons beleid om ontbossing wereldwijd zo spoedig mogelijk te stoppen, zeker in kwetsbare gebieden als de Amazone.
Ziet u in deze studie aanleiding om de Nederlandse inzet op internationaal bosbehoud en bosherstel te intensiveren?
In lijn met de brief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel» is onze inzet op internationaal bosbehoud en bosherstel dit jaar aanzienlijk opgevoerd en deze intensieve aanpak willen wij ook de komende jaren vasthouden.
Welke maatregelen kunt u nemen om producten die bijdragen aan ontbossing in de Amazone te weren van de Europese markt?
Het kabinet streeft naar het behoud en herstel van bossen wereldwijd en naar duurzaam bosbeheer. Aan die doelstellingen werkt het kabinet door middel van diplomatieke inspanningen en financiering van relevante programma’s en interventies. Binnen de Europese Unie wordt, mede in het kader van de Green Deal, gewerkt aan wetgevende en niet-wetgevende maatregelen, die helpen bij het verkleinen van de ecologische voetafdruk van de EU-consumptie en het ontbossingsvrij maken van handelsketens in overeenstemming met de regels van het multilateraal handelsstelsel. Ook werken we aan het stimuleren van de marktvraag naar ontbossingsvrije grondstoffen binnen en buiten de Europese Unie.
Herinnert u zich de brief van hetAmsterdam Declarations Partnership(ADP) die mede namens Nederland werd verstuurd aan de Braziliaanse vicepresident Mourão?3 Hoe heeft de Braziliaanse overheid hierop gereageerd? Welke actie zal het ADP ondernemen wanneer geen gehoor wordt gegeven aan de oproep in de brief om ontbossings-vrije handelsketens te realiseren?
De Braziliaanse overheid heeft ADP-voorzitter Duitsland in reactie op de brief laten weten met ons in gesprek te willen gaan. Dat is positief. Duitsland staat in contact met de autoriteiten over de modaliteiten voor deze dialoog, die hopelijk spoedig van start zal gaan. We wachten de gesprekken met de Braziliaanse overheid af en lopen niet vooruit op de inhoud daarvan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Ja.
Het artikel 'Zwaar weer dreigt voor boeren bij Wierdense Veld' |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel over het Wierdense Veld waarin wordt gesuggereerd dat u onderzoek heeft laten doen door twee partijen die al eerder onderzoek hebben gedaan en betrokken zijn geweest bij het Wierdense Veld? Zo ja, kunt u aangeven in welke mate hier inderdaad sprake van is en waarom er niet werd gekozen voor partijen waarvan de onafhankelijkheid bij voorbaat geborgd kan worden?1
In het artikel van 6 oktober 2020 worden twee onderzoeksrapporten genoemd, die op 13 oktober 2020 openbaar zijn geworden (Kamerstuk 32 670, nr. 200). De rapporten hebben betrekking op Natura 2000 als geheel. Het Wierdense Veld is slechts één van de voorbeelden die in het rapport van Arcadis behandeld worden. In het onderzoeksrapport van Witteveen+Bos wordt niet specifiek ingegaan op dit Natura 2000-gebied.
Voor de onderzoeken naar Natura 2000 was specialistische én brede kennis benodigd. Er zijn niet veel partijen die de juiste expertise hebben. Arcadis en Witteveen+Bos hebben deze wel. De opdrachten aan beide bureaus zijn via een aanbestedingsprocedure verleend.
Wat betreft de eerdere betrokkenheid van de genoemde bureaus bij Wierdense Veld heeft Arcadis in 2008 een rapport over dit gebied geschreven. Witteveen+Bos heeft meegewerkt aan een kosten-batenanalyse (MKBA) en de PAS-gebiedsanalyse Wierdense Veld. Beide bureaus hadden geen specifiek belang bij een bepaalde uitkomst van nieuw onderzoek.
Uit het onderzoeksrapport van Arcadis blijkt dat voor de ecologische conclusies over het Wierdense Veld zeven bronnen zijn gebruikt, waarvan slechts één van Arcadis zelf. De juridische conclusie is afkomstig van juristen van buiten Arcadis. Een begeleidingscommissie en een breed samengestelde klankbordgroep heeft toegezien op een heldere en overtuigende onderbouwing. De onafhankelijkheid was dus goed geborgd.
Heeft u gelezen dat volgens de boeren uit het gebied de richtlijnen voor het verminderen van stikstofuitstoot onhaalbaar zijn, omdat alleen al vanuit het buitenland vier keer zoveel stikstof in het gebied neerdaalt als is toegestaan? Zo ja, kunt u aangeven hoe u de haalbaarheid van de stikstofdoelen voor de desbetreffende boeren voor u ziet met het oog op de stikstofdepositie vanuit het buitenland?
De doelstelling van het kabinet is dat in 2030 ten minste de helft van de hectaren met stikstofgevoelig Natura 2000-gebied onder de kritische depositiewaarden wordt gebracht. Dit is een resultaatsverplichting die wettelijk wordt vastgelegd. Deze doelstelling komt overeen met 26% reductie van emissies door binnenlandse bronnen. Binnen de resultaatsverplichting is er ruimte om in sommige gebieden een minder groot deel van de hectaren onder de kritische depositiewaarde te brengen, als een ander gebied dat compenseert. Tegelijkertijd wordt onder regie van de provincie in de gebiedsgerichte aanpak specifieke aandacht aan dergelijke gebieden besteed, om te bezien hoe ondanks de ligging zo effectief mogelijk aan de doelstelling voldaan kan worden. Tot slot worden de mogelijkheden verkend om met de buurlanden te komen tot een grensoverschrijdende stikstofaanpak, met specifieke aandacht voor de Natura 2000-gebieden in de grensstreek.
Klopt het dat de onderzoeken, waarvoor u opdracht heeft gegeven, aantonen dat het behoud van hoogveen in het Wierdense Veld haalbaar is, ook als de drinkwaterwinning in het gebied wordt voortgezet?
In het rapport van Arcadis wordt niet expliciet ingegaan op de drinkwaterwinning, omdat het geen onderdeel was van de onderzoeksvraag om na te gaan of er structureel zwakke gebieden zijn. Wel zijn bronnen gebruikt, zoals de PAS-gebiedsanalyse en de ecologische beoordeling uit 2019, waarin dat wel is gedaan. Uit die bronnen bleek dat een combinatie van interne maatregelen in het gebied en vernattingsmaatregelen in de omgeving voldoende perspectief biedt voor het bereiken van het kortetermijndoel: stoppen achteruitgang/behoud aangewezen natuurwaarden in het Wierdense Veld. Er was geen reden voor de onderzoekers om deze conclusies in twijfel te trekken.
Klopt het dat deze uitkomst concreet betekent dat Nederland in het kader van de Natura 2000-wetgeving juridisch verplicht is om in te zetten op het behoud van hoogveen, ongeacht de maatschappelijke kosten? Zo ja, welke bestuurlijke afwegingsruimte is er op landelijk en/of provinciaal niveau?
Arcadis concludeert dat geen sprake is van een situatie waarin het Wierdense Veld definitief geen bijdrage meer kan leveren aan de instandhouding van de habitattypen en/of aan de vorming van het netwerk Natura 2000. Het Natura 2000-gebied Wierdense Veld is niet structureel zwak. Tevens behoort het gebied tot de vijf belangrijkste gebieden voor Herstellende hoogvenen en is daarmee dus ook van groot belang voor het bereiken van een landelijk gunstige staat van instandhouding voor dat habitattype. Op grond van de Habitatrichtlijn mogen de natuurwaarden van het gebied niet verslechteren en moeten maatregelen worden getroffen om dat te voorkomen. De Habitatrichtlijn geeft overigens ruimte om bij het nemen van die maatregelen rekening te houden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, en met de regionale en lokale bijzonderheden.
In algemene zin ziet het kabinet voorbeelden van gebieden waarbij de omvang van de ingrepen en de zekerheid over het te bereiken resultaat mogelijk op gespannen voet met elkaar staan, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 13 oktober 2020 (Kamerstuk 32 670, nr. 200). Het kabinet is daarom voornemens het gesprek met de Europese Commissie aan te gaan over de proportionaliteit van de te nemen maatregelen in het kader van Natura 2000.
Kunt u aangeven wat de raming is van de investering (ontwikkel- en beheerkosten in het natuurgebied zelf en opgave voor de omliggende landbouwgrond) om het hoogveen in Wierdense Veld te behouden?
De provincie Overijssel heeft een indicatieve raming van de totale kosten van de investeringen om het hoogveen te behouden. Deze bedraagt naar de huidige inzichten ca 39,5 miljoen euro. Hiervan is ca 6–8 miljoen euro nodig voor maatregelen in het natuurgebied zelf en is ca 31,5 miljoen euro nodig voor maatregelen op landbouwgronden buiten het natuurgebied (inclusief de vergoeding van schade aan eigenaren van grond en gebouwen). Deze indicatieve raming is gebaseerd op het maatregelpakket uit de in 2017 door gedeputeerde staten van Overijssel vastgestelde Natura 2000 Gebiedsanalyse Wierdense Veld en op aanvullende maatregelen die in beeld zijn gekomen bij de uitwerking van de Gebiedsanalyse tot een inrichtingsplan. Door die aanvullende maatregelen is de huidige raming ca 20 miljoen euro hoger dan de oorspronkelijke raming. Bij verdere planuitwerking kan deze raming wijzigen. De bijdrage van de provincie Overijssel aan het Landschap Overijssel voor het natuurbeheer in het Wierdense Veld bedraagt jaarlijks ca 92.500 euro.
Welke zekerheid is er dat met deze investering het hoogveen ook daadwerkelijk op lange termijn behouden blijft?
Er is voldoende zekerheid om de benodigde investering te doen, zo blijkt uit de vele onderzoeken die door de jaren heen zijn uitgevoerd. Daar waar in andere gebieden soortgelijke maatregelen zijn uitgevoerd, is gebleken dat ze effectief zijn. Een onzekere factor voor het Wierdense Veld is de drinkwaterwinning. De winningen zijn langjarig gemiddeld ruim onder het vergunde niveau benut, maar dat kan in de toekomst anders worden. Goede monitoring van de benutting van de winningen, de waterhuishouding in het gebied en de ontwikkeling van de vegetatie is nodig voor de omgang met deze onzekerheid.
Vindt u de verhouding tussen kosten en baten proportioneel en bent u bereid om de proportionaliteit van de investering in relatie tot het beoogde doel ten principale in Brussel ter discussie te stellen en afwegingsruimte te bedingen op landelijk niveau?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Het bericht 'Wat overblijft van de I&R-affaire' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Wat overblijft van de I&R-affaire» en herinnert u zich uw nieuwsbericht over onregelmatigheden in de registratie van pasgeboren kalfjes in het Identificatie- & Registratiesysteem (I&R)?1 2
Ja.
Herinnert u zich nog uw uitspraak in de Kamer «…en dan zou je het over zo’n 8.000 bedrijven hebben…»?3
Ja.
Herinnert u zich nog dat ik in een debat uitsprak «De Nederlandse melkveehouderij heeft zware beschuldigingen over zich heen gekregen en deze berichten hebben de ongelofelijke inspanningen die de melkveehouderij bij de fosfaatreductie heeft geleverd, totaal overschaduwd. Geheel onterecht is de Nederlandse melkveehouderij, zijn onze boeren, onze boerinnen al schuldig bevonden voordat een rechter hen heeft veroordeeld.»?4
Ja.
Een persbericht van het Openbaar Ministerie spreekt vandaag over circa 100 rundveehouders die strafbare feiten met de registratie van dieren hebben gepleegd: hoe verklaart u de verschillen van hetgeen begin 2018 door u werd gesuggereerd en nu door het Openbaar Ministerie naar buiten is gekomen?5
De NVWA heeft in 2017 en 2018 onderzoek gedaan naar onregelmatigheden bij de identificatie en registratie van runderen. In het kader van dat onderzoek zijn door de NVWA fysieke inspecties uitgevoerd. Inspecteurs van de NVWA hebben bij een deel van de dossiers strafvorderlijke processen-verbaal opgesteld en bij het Openbaar Ministerie aangeleverd. Het Openbaar Ministerie heeft nu over het grootste deel van de 140 ontvangen processen-verbaal een vervolgbeslissing genomen. Daarnaast zijn er bestuursrechtelijke besluiten genomen. Die dossiers zijn door de NVWA en RVO afgehandeld.
In mijn brief van 3 oktober 2018 heb ik inzichtelijk gemaakt tot welke resultaten de dossiers hebben geleid, waaronder de op dat moment ruim 130 processen verbaal.
Vindt u, achteraf gezien, dat de blokkade van duizenden rundveebedrijven proportioneel is geweest? Zo ja, waarom?
De besluiten die zijn genomen naar aanleiding van de onregelmatigheden in de I&R-registraties van houders, zijn gebaseerd op de informatie en rechtspraak die destijds beschikbaar was en de regelgeving zoals die toen werd uitgelegd. Dit betrof onder andere een uitspraak van het CBb in 2014 waarbij geoordeeld is dat de registratie van doodgeboren kalveren een Europese verplichting was. Ook was de interpretatie dat bij niet naleving van Europese I&R-regels het bedrijf geblokkeerd moet worden.
Uit de uitspraak van het CBb van 20 oktober 2020 blijkt dat het CBb deze regelgeving nu anders interpreteert. Dat brengt mee dat bedrijven niet geheel mogen worden geblokkeerd als bijvoorbeeld een doodgeboorte niet is gemeld. Aan deze uitspraak zal ik vanzelfsprekend uitvoering geven.
De impact op melkveehouders, die ten onrechte geblokkeerd zijn, is groot geweest en nog steeds. Veel boeren voelden zich weggezet als fraudeur. Ik heb eerder laten weten dat dit nooit mijn intentie is geweest en heb daarvoor ook mijn excuses aangeboden.
Hoewel de handelwijze gebaseerd was op een eerdere uitspraak van het CBb, wijst de huidige uitspraak van het CBb uit dat de besluiten anders genomen hadden moeten worden, en dat trek ik me zeer aan. Ik moet dan ook erkennen dat er, met de informatie van nu, in deze situatie anders gehandeld had moeten worden.
Kunt u aangeven waarom de afhandeling zo lang heeft geduurd?
Het samenstellen van dossiers moet zorgvuldig gebeuren en neemt daardoor de nodige tijd in beslag. Op het moment dat de dossiers volledig waren, is gestart met het behandelen van de bezwaren. Dit was in het najaar van 2018, de laatste beslissingen op bezwaar zijn in het voorjaar van 2019 verstuurd. Ook is op dat moment input naar het CBb gestuurd voor het plannen van de zittingen. In januari 2020 ontvingen wij bericht van het CBb dat de zittingen gepland stonden voor mei 2020. Door de Covid-situatie is dit uitgesteld naar juli.
Kunt u aangegeven hoe groot de financiële schade was bij de rundveehouders die onterecht geblokkeerd zijn geweest en ook wat de omvang van de schade was bij kalverhouders? Wat bent u voornemens voor deze rundvee- en kalverhouders te gaan doen?
Er zijn tot nu toe ongeveer 130 bedrijven die een claim hebben ingediend omdat zij menen dat zij destijds onterecht zijn geblokkeerd. Met 30 bedrijven is overeenstemming bereikt over het te ontvangen schadebedrag. Van ca. 15 bedrijven moet de claim nog worden afgehandeld. Alle overige claims zijn al afgehandeld, dit betreffen claims van bedrijven die terecht zijn geblokkeerd, claims van bedrijven waar geen aantoonbaar verband bleek tussen de gevorderde schadevergoeding en de blokkade of claims van bedrijven niet hebben gereageerd op het verzoek om hun schadeclaim verder te onderbouwen. Omdat nog niet alle zaken afgerond zijn, heeft de NVWA nog geen overzicht beschikbaar van uitgekeerde schadebedragen.
Op basis van de uitspraak van het CBb moeten we concluderen dat een deel van de besluiten anders genomen had moeten worden. Dit betreft bijvoorbeeld de registratie van doodgeboren kalveren. Ik geef uitvoering aan deze uitspraak. Schadeclaims worden uiteraard binnen de daarvoor bestemde kaders beoordeeld.
Kunt u aangeven welke verbeteringen u heeft laten doorvoeren binnen het ministerie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om nog zo’n affaire in de toekomst te voorkomen?
Het ministerie, de NVWA en RVO hebben nauw samengewerkt tijdens het onderzoek naar de onregelmatigheden in de dierregistraties. Dit onderzoek heeft een grote impact gehad op de melkveehouderij in Nederland. Bij dergelijke onderzoeken is onder andere de communicatie over het onderzoek van cruciaal belang.
Alle lessen die we de afgelopen periode in dit dossier hebben geleerd nemen we mee in toekomstige situaties. De betrokken partijen zullen hier blijvend aandacht aan besteden.
De regelgeving en informatie die destijds hebben geleid tot de genomen besluiten, hadden met de informatie van nu anders geïnterpreteerd moeten worden.
LNV zal, samen met de NVWA en RVO, bij de voorbereiding van nieuwe regelgeving scherp letten op het mogelijk ontstaan van eventuele prikkels die tot nieuwe onregelmatigheden kunnen leiden.
De EKO1000 vallen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bestaan van de EKO1000-vallen, die onder andere gebruikt worden om muizen of ratten te vangen?
Ja.
Bent u ook bekend met kritiek van de Dierenbescherming uit 2019 dat ratten en muizen door het gebruik van deze val onnodig lijden omdat zij langzaam verdrinken, in plaats van bedwelmd raken door een middel (EKOFIX100), zoals wordt beloofd door de producent?1
Ja.
Kunt u toelichten of de EKO1000-val daarmee in strijd is met artikel 24 van de Wet natuurbescherming (dieren mogen niet onnodig lijden bij het doden)?
In artikel 3.10 van het Besluit natuurbescherming zijn de middelen aangewezen die geschikt zijn voor het vangen en doden van dieren, waarmee het verboden is om zich buiten gebouwen te bevinden. Kastvallen zijn uitgezonderd van deze aangewezen middelen en derhalve te gebruiken voor het bestrijden van onder meer zwarte ratten, bruine ratten en huismuizen. Indien in die kastvallen biociden worden gebruikt, dan moeten die een toelating van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) hebben. Het vangen en doden van dieren kan gepaard gaan met lijden. Volgens artikel 3.24, eerste en derde lid, van de Wet natuurbescherming dient onnodig lijden bij het te doden of te vangen dier voorkomen te worden. Navraag bij Wageningen University & Research (WUR) en het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen leert dat er geen wetenschappelijke onderzoeksgegevens beschikbaar zijn op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de EKO1000-val leidt tot onnodig lijden.
Het uitgangspunt bij de bestrijding van knaagdieren is de aanpak volgens geïntegreerde knaagdierbeheersing (IPM). IPM betekent inzetten op preventie, het toepassen van niet-chemische middelen, en vervolgens het eventueel toepassen van chemische middelen. Door de strengere eisen voor toepassing van IPM bij de bestrijding van knaagdieren zal het gebruik van niet-chemische middelen, waaronder kastvallen zonder biociden, naar verwachting toenemen. In dit licht bezien, vind ik het van belang om meer inzicht te krijgen in de effectiviteit en welzijnsvriendelijkheid van kastvallen voor de bestrijding van ratten en muizen en heb ik WUR opdracht gegeven dit te onderzoeken. De EKO1000-kastval wordt in dit onderzoek meegenomen. De eindrapportage van dit onderzoek wordt in het vierde kwartaal van 2021 opgeleverd.
Klopt het dat het bedwelmingsmiddel dat werd gebruikt in de EKO1000-val ten tijde van de introductie op de Nederlandse markt, niet was getoetst door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)?
Ja.
Klopt dat dit middel sinds de publicatie van het artikel uit 2019 wel is getoetst door het Ctgb, met als conclusie dat het middel niet was toegestaan?
Nee, het middel is niet getoetst door het Ctgb. Het Ctgb toetst biociden op aanvraag. Voor het bedwelmingsproduct EKOFIX100 heeft het Ctgb geen aanvraag ontvangen. Wel is aan de servicedesk van het Ctgb hierover een vraag gesteld en is hierop in algemene zin door Ctgb de informatie gegeven dat indien de gebruikte vloeistof ratten doodt dat dan het gebruik zonder toelating niet is toegestaan.
Klopt het dat de EKO1000-vallen desondanks nog steeds te koop zijn in Nederland?
Ja.
Kunt u delen of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) sinds het gesprek met de Dierenbescherming stappen heeft ondernomen tegen de verkoop van dit middel?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is de bevoegde instantie voor toezicht en handhaving in de handel van biociden voor professioneel gebruik. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op de verkoop van biociden aan consumenten. In dit geval heeft de ILT contact gehad met de belangrijkste importeur van desbetreffende vloeistof in de val, EKOFIX100, omdat de vloeistof een in Nederland niet-toegelaten biocide betreft. Deze importeur heeft de verkoop van het product daarop gestaakt. De vloeistof voor gebruik in de EKO1000-val wordt echter nog wel door anderen op internet aangeboden, maar het gebruik daarvan is in Nederland dus niet toegestaan. Zowel de verkoper als de koper zijn daarmee in overtreding.
Deelt u de mening dat als het middel inderdaad in strijd is met de Wet natuurbescherming en een negatieve toetsing heeft ontvangen van het Ctgb, het niet te koop zou mogen zijn op de Nederlandse markt?
De EKOFIX100 vloeistof heeft geen toelating van het Ctgb en mag dus niet worden aangeboden op de Nederlandse markt met een biocideclaim of doel.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De artikelen ‘Milieuwetten Brazilië versoepeld: bescherming kustbossen opgeheven’ en ‘Import sojabonen uit Brazilië 40 procent hoger’ |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Milieuwetten Brazilië versoepeld: bescherming kustbossen opgeheven» en «Import sojabonen uit Brazilië 40 procent hoger»?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de vrijgekomen kustgebieden vooral voor economische doeleinden zullen worden gebruikt? Kunt u toelichten of u via diplomatieke kanalen uw zorgen hierover heeft geuit? Zo nee, waarom niet?
Op 28 september jl. heeft de Nationale Raad voor Milieu van Brazilië een aantal bestuursrechtelijke besluiten ingetrokken, inclusief een besluit uit 2002 over de bescherming van bepaalde kustgebieden, zoals mangroves en loofbossen langs de kust genaamd restingas. De Braziliaanse regering heeft vermindering van bureaucratie als reden hiervoor aangevoerd. Zij is van mening dat de bestaande boswet van 2012 bescherming biedt voor deze gebieden. De specifieke kustgebieden worden beschermd onder deze boswet, maar in mindere mate. Onder het oude besluit werd een gebied van 300 meter rondom deze specifieke kustgebieden beschermd. Onder de huidige boswet worden alleen de specifieke kustgebieden beschermd. Een aantal milieuorganisaties en ngo’s heeft kritiek geuit op de intrekking van deze besluiten. Zij waarschuwen voor negatieve gevolgen en wijzen o.a. op een negatieve impact op ecosystemen. Het is nog niet bekend of genoemde intrekking juridisch of politiek zal worden aangevochten.
Nederland voert, bilateraal en met Europese partners, een actieve dialoog met de Braziliaanse regering over het belang van klimaat- en milieubescherming en de bestrijding van ontbossing. Zorgen over pogingen om de effectiviteit van het geheel van wet- en regelgeving in te perken worden daarbij ook geuit. Daarnaast benadrukt Nederland het belang van effectieve handhaving.
Bent u bekend met het feit dat Nederland in de eerste zes maanden van 2020 40% meer sojabonen uit Brazilië heeft geïmporteerd dan in het eerste halfjaar van 2019? Hoe komt het dat de import zo is gegroeid?
Ja. Deze toename hangt waarschijnlijk vooral samen met de dit jaar verder teruggelopen Europese productie van raapzaadolie en aanbod van Europees raapzaadmeel. Deze afname wordt deels gecompenseerd door geïmporteerde soja.
Brazilië en de VS zijn de allergrootste exporteurs van sojabonen. De import van sojabonen uit Brazilië in Europa is sinds 2018 sterk toegenomen. Dit heeft te maken met handelspolitieke en geopolitieke ontwikkelingen tussen de VS en China (een sterke stijging van de export van sojabonen uit de VS naar China en een grote daling van de export van Braziliaanse sojabonen naar China), en de voor export gunstige wisselkoers van de Braziliaanse Reaal.
De hoeveelheid soja die in het Nederlandse veevoer wordt verwerkt is in de afgelopen jaren niet substantieel toegenomen.3 De toegenomen hoeveelheid geïmporteerde sojabonen in Nederland is daarom waarschijnlijk bestemd voor elders in Europa. De bijzondere Nederlandse importpositie wordt voor een belangrijk deel bepaald door de havens van Amsterdam en Rotterdam en de aanwezigheid van grote crushers die een groot deel van het Europese achterland bedienen van sojabonen, schroot en olie.
Wat vindt u ervan dat Nederland sojabonen importeert uit een land waar milieuwetten worden opgeheven ten behoeve van economische doeleinden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, voert Nederland, bilateraal en met Europese partners, een actieve dialoog met de Braziliaanse regering over het belang van klimaat- en milieubescherming en de bestrijding van ontbossing. Nederland voert deze dialoog aan de ene kant om zorgen over te brengen, maar ook om met Brazilië samen te werken aan de samenhangende doelen van economische ontwikkeling, verduurzaming van landbouwproductie, naleving van mensenrechten en behoud van waardevolle bossen en biodiversiteit. De open brief die Nederland op 15 september jl. samen met 6 Europese partners uit het Amsterdam Declarations Partnership (ADP) en België aan Brazilië heeft gestuurd, past in de Nederlandse ambitie om de dialoog met Brazilië over het verduurzamen en ontbossingsvrij maken van agrarische handelsketens te verdiepen. Daarnaast werkt Nederland samen met de andere lidstaten van de Europese Unie, mede in het kader van de Green Deal, aan het verduurzamen van de vraag naar agrarische grondstoffen als soja in de EU. Samen met de ADP-landen zet Nederland ook in op een ambitieuze uitwerking van de EU-mededeling over bescherming en herstel van bossen wereldwijd, gericht op effectieve maatregelen om de import van agrarische grondstoffen in de EU ontbossingsvrij te maken. Daarmee wordt een sterk signaal afgegeven aan landen als Brazilië om de productie van deze grondstoffen verder te verduurzamen.
Bent u het ermee eens dat de groei van de Nederlandse import van sojabonen voor met name veevoer uit Brazilië invloed heeft op de ontbossing in Brazilië? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse consumptie van sojabonen via veevoer in vlees, zuivel en eieren is de afgelopen jaren niet substantieel toegenomen. Het volume van die consumptie is sinds 2015 afgedekt met duurzaamheidscertificaten die o.a. garanderen dat de productie vrij was van ontbossing.
Volgens de laatste Europese sojamonitor (meetjaar 2018) komt 77% van de soja die uit Brazilië naar Europa wordt geëxporteerd uit gebieden in het noorden van Brazilië, met een laag risico op ontbossing. Die regio is dus niet vrij van ontbossing. Zoals verder toegelicht in het antwoord op vraag 4, zet Nederland daarom in op Europese samenwerking en EU-maatregelen die gericht zijn op het helpen creëren van één Europese markt voor ontbossingsvrije en duurzaam geproduceerde soja.
Deelt u de mening dat Nederland als grote importeur medeverantwoordelijk is voor het voorkomen dat Brazilië de milieuwetten daadwerkelijk opheft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is voor zover mij bekend geen direct verband tussen het intrekken van het hierboven genoemde besluit over de bescherming van kustgebieden en sojateelt.
Twee andere besluiten die op 28 september jl. zijn ingetrokken respectievelijk aangepast door de Nationale Raad voor Milieu, hebben wel effect op de agrosector en daarmee mogelijk ook op de sojateelt. Het gaat ten eerste om een besluit over het reguleren van milieuvergunningen voor irrigatieprojecten. Dit besluit is ingetrokken en gaf prioriteit aan irrigatiemethoden met een lager verbruik van water en energie. Ten tweede is een besluit aangepast over de regulering van afvalverbrandingsovens. Volgens het aangepaste besluit mogen pesticides wel verbrand worden in draaitrommelovens waar dit voorheen was verboden.
Zie verder het antwoord op vraag 2 en 4.
Bent u bereid in EU-verband uw zorgen te uiten over deze opheffing van milieuwetten en in gesprek te gaan over mogelijke tegenmaatregelen, zowel op het diplomatieke vlak als bij de import van soja?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 4 voert Nederland een actieve dialoog met de Braziliaanse regering over klimaat- en milieubescherming, zowel bilateraal als met Europese partners. Tegenmaatregelen zijn hierbij niet aan de orde.
Deelt u de mening dat in het kader van kringlooplandbouw en de eiwittransitie de import van sojabonen voor veevoer buiten Europa aan banden gelegd moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
In de LNV-visie «Waardevol en verbonden» is aangekondigd dat de komende periode een omslag gaat plaatsvinden waardoor veehouders steeds meer voer gebruiken dat zij zelf hebben geteeld of dat zij hebben aangekocht van bij voorkeur lokale of regionale producenten. Ook benutten zij in het veevoer steeds meer rest- en bijproducten uit de humane voedingsindustrie.
Zoals in de contouren van de Nationale Eiwitstrategie is toegelicht, wil het kabinet meer inzetten op andere teelten, innovatie en het gebruik van reststromen om in de nationale eiwitbehoefte te voorzien om zodoende de afhankelijkheid van o.a. geïmporteerde soja te verminderen. De Nationale Eiwitstrategie zal eind 2020 aan uw Kamer worden toegestuurd.
De tv uitzending ‘Kees van der Spek Oplichters Aangepakt’ |
|
Dion Graus (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de aflevering «Kees van der Spek Oplichters Aangepakt» van 29 september 2020?1
Ja.
Wat is u bekend over de fokindustrie van wilde katachtigen in Zuid-Afrika, waarbij ook onwetende toeristen worden betrokken middels «knuffelfarms» ter financiering van (illegale) handel in dieren of delen daarvan naar onder andere Azië om verwerkt te worden in «medicijnen» en/of mishandeling ten behoeve van (canned) trophyhunt?
In Zuid-Afrika worden grote katachtigen gefokt voor bijvoorbeeld toerisme en jacht. De Afrikaanse leeuw (Panthera leo) staat op bijlage II van CITES, waarbij gereguleerde handel is toegestaan. Deze legale handel is ingeperkt door CITES: botten, klauwen en tanden (en producten daarvan) afkomstig van dieren uit het wild mogen niet internationaal verhandeld worden. Daarnaast geldt dat Zuid-Afrika jaarlijks een quotum kan instellen voor het maximaal aantal internationaal commercieel te verhandelen botten, tanden, klauwen (en producten daarvan) afkomstig van gefokte dieren.
Er zijn helaas berichten over zogenoemde canned hunting waarbij gefokte dieren worden gebruikt voor jacht op grote omheinde ranches. De aard en omvang is mij niet bekend, maar mistanden met betrekking tot dierenwelzijn en illegale praktijken zijn altijd onacceptabel.
Klopt het dat Zuid-Afrika quota kent ten behoeve van deze misselijkmakende praktijken met toestemming van de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (Cites)?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. Dit quotum ziet toe op legale internationale handel van botten, klauwen en tanden of producten daarvan afkomstig van gefokte leeuwen. Echter, voor 2020 is er nog géén quotum ingesteld door Zuid-Afrika, waardoor deze internationale handel ook niet kan plaatsvinden.
Neemt u buiten de wilde leeuw ook de gefokte leeuw mee tijdens de Cites-conferenties, zonder dit af te doen met dooddoeners als «het betreft een interne aangelegenheid», aangezien u vorig jaar heeft toegezegd zich sterk te willen maken voor een betere bescherming van de leeuw in samenwerking met «Stichting SPOTS»?
In april 2019 is de motie Graus aangenomen: Verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat de Afrikaanse leeuw wordt opgenomen in Bijlage I van Cites (Convention on International Trade in Endangered Species) voor een optimale beschermingsstatus en harde aanpak van illegale handel naar voornamelijk Aziatische landen. Ik heb daarop uw Kamer toegezegd alle mogelijkheden in EU-verband te benutten met het oog op de volgende CITES Conference of the Parties (CoP) (Kamerstuk 31 379, nr. 22 van 2 mei 2019). Nederland heeft de «uplisting» van de Afrikaanse leeuw in het EU CITES Managementcomité voorgedragen. Dit wordt nu wetenschappelijk uitgewerkt in samenwerking met de Nederlandse CITES Wetenschappelijke Autoriteit. Daarna wordt dit binnen de EU Scientific Review Group besproken conform het EU-proces. De eerstvolgende CoP is vooralsnog gepland in 2022. De doelstelling van CITES is de instandhouding van de soort in het wild. Nederland en de EU zetten zich binnen CITES naast de zogenaamde listing proposals ook altijd in voor onderwerpen als «captive breeding», «illegal trade» en «disposal of confiscated live specimen».
Heeft Zuid-Afrika binnen Cites toestemming gekregen om jaarlijks een quotum van 800 skeletten van gefokte leeuwen te exporteren naar Azië? Zo ja, wat gaat u doen om dit ongedaan te maken binnen Cites?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wie controleert de vergunningen en quota? Worden er ook wilde leeuwen, cheetahs en tijgers onder het mom van «legale handel» geëxporteerd? Wat kan en gaat u doen ter controle en bestraffing bij overtredingen?
Het land van afgifte van de vergunning en het quotum controleert of de zending binnen het quotum valt en of er dus een exportvergunning afgegeven mag worden. Quotumgegevens dienen op de exportvergunning opgenomen te worden. Als het export betreft naar de EU moet er ook altijd een invoervergunning worden aangevraagd en wordt er een advies gevraagd van de Wetenschappelijke Autoriteit CITES. In EU-verband wordt bij twijfel de invoeraanvraag besproken. In CITES-verband worden gestelde quota en de omvang van internationale handel gemonitord.
De export van levende leeuwen, cheeta’s of tijgers is binnen CITES streng gereguleerd. In voorkomend geval vindt controle plaats bij export en import en wordt zo nodig gehandhaafd, ook op het gebied van dierenwelzijn (transport) en veterinaire regelgeving.
Welke gevolgen heeft de vraag naar delen van leeuwen voor het voortbestaan van de Koning der Dieren en voor de volksgezondheid?
De legale internationale handel wordt gereguleerd en gemonitord in CITES verband en zo nodig ingeperkt. Illegale handel in (delen of producten van) Afrikaanse leeuwen is onacceptabel en vormt een van de bedreigingen voor de instandhouding van de soort in het wild. De IUCN2 classificeert de Afrikaanse leeuw als «kwetsbaar», waarbij de aantallen afnemen in het wild. Daarbij moet wel aangemerkt worden dat er regionale verschillen zijn en human-wildlife conflict en habitatverlies ook grote bedreigingen vormen voor de instandhouding van de soort in het wild (bron: IUCN3 en WNF4).
Verder geldt ten algemene dat producten van dierlijke oorsprong risico’s met zich mee kunnen brengen voor de volks- en diergezondheid. Hierop vindt strenge controle plaats conform verordening EU 2017/625.
Bent u bereid niet alleen spoedig te handelen in het kader van dierenwelzijn maar ook van de volksgezondheid nu de huidige COVID-uitbraak direct te herleiden is naar (illegale) handel in wilde dieren? Zo neen, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 wordt er conform Europese regelgeving streng gecontroleerd op producten van dierlijke oorsprong. Er zijn geen aanwijzingen dat de huidige verspreiding van COVID-19 komt door de internationale handel in dieren en dierlijke producten, dat gaat van mens op mens. Onderzoekers hebben SARS-CoV-2 kunnen traceren tot een voedselmarkt in Wuhan, waar naast vis ook levende wilde dieren werden verhandeld. Het beeld is dat de besmetting van dier op mens lokaal heeft plaatsgevonden.
Zie ook de kamerbrieven «De dierlijke oorsprong van het nieuwe coronavirus en de falende aanpak van de handel in bedreigde diersoorten» (Kamerstuk 2019–2020 nr. 1625, 5 februari 2020) en «Een alomvattend aanvalsplan om het risico op toekomstige overspringende zoönotische infectieziekten drastisch te verkleinen» (Kamerstuk 2019–2020 Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3070, 4 juni 2020).
Wat heeft de Nederlandse regering ondernomen om de in- en doorvoer van trofeeën te stoppen?
Nederland geeft sinds mei 2016 geen importvergunningen meer af voor jachttrofeeën van diersoorten met de hoogste beschermingsstatus van CITES (soorten geplaatst op bijlage A bij verordening (EG) 338/97) en van de volgende soorten geplaatst op bijlage XIII bij verordening (EG) nr. 865/2006: Afrikaanse leeuw, Afrikaanse olifant, ijsbeer, moeflon, nijlpaard en witte neushoorn. Invoer van dergelijke trofeeën is hierdoor niet mogelijk. Dit zorgt er ook voor dat ruw ivoor – waarvoor een nationaal verkoopverbod geldt sinds 1 maart 2019 – niet op deze wijze Nederland ingevoerd kan worden.
Bent u bereid zich, al dan niet via Cites, in te zetten voor een internationaal verbod op de handel in trofeeën?
Indien in CITES-verband blijkt dat de handel in trofeeën van een specifieke soort de instandhouding van deze soort in het wild bedreigt in een bepaald gebied of populatie wordt dit in Europees- en in CITES-verband aangekaart en zal Nederland zich inzetten dat de juiste maatregelen worden genomen.
Bent u bereid om waarschuwingen inzake de gevaren van interacties met wilde dieren zoals katachtigen, olifanten, dolfijnen, primaten et cetera (dieren die zeer gewild zijn in toeristische attracties) te publiceren op voorlichtingsites van betrokken ministeries, reisorganisaties en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), gelet op het feit dat op de informatiepagina van het RIVM tal van artikelen te vinden zijn die ingaan op gevaren van contacten tussen mens en dier maar geen informatie over dit soort interacties? Zo neen, waarom niet?
Ik zal in overleg treden met andere departementen en met WNF om te bezien wat hiervan past in de reguliere voorlichtingstaak t.a.v. wet- en regelgeving.
Wat gaat u ondernemen om de leeuw voor uitsterving te behoeden?
Nederland zal zich altijd inzetten om iconische soorten te beschermen. In EU-verband is Nederland actief binnen onder meer het CITES en CMS5 verdrag. Daarnaast kijkt Nederland hoe er aanvullend bijgedragen kan worden. Een voorbeeld hiervan is de financiële steun van de Nederlandse overheid aan African Parks Network voor de duurzame herintroductie van leeuwen en cheeta’s in Malawi (2017–2019) waar deze soorten niet meer voorkwamen. Ook kijkt Nederland momenteel hoe de CITES Big Cat Taskforce – die zich onder meer richt op het adequaat aanpakken van de illegale handel in grote katachtigen – ondersteund kan worden.
De onderbouwing voor de Nederlandse inzet voor de bescherming van honingbijen, hommels en wilde bijen in het bijenrichtsnoer |
|
William Moorlag (PvdA), Frank Futselaar , Dion Graus (PVV), Tjeerd de Groot (D66), Laura Bromet (GL), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat u over de Nederlandse inzet voor het bijenrichtsnoer heeft gesteld dat «(j)uist de gekozen werkwijze voor het vaststellen van het beschermdoel (...) ervoor (zorgt) dat de omvang van een bijenkolonie binnen de natuurlijke variabiliteit blijft, waardoor verwacht kan worden dat de bestuivingsfunctie ook binnen de natuurlijke variabiliteit blijft»? Zo ja, kunt u de wetenschappelijke onderbouwing voor deze bewering met de Kamer delen?1
Ja. In de beschrijving van de vier opties die door de European Food Safety Authority (EFSA) zijn voorgelegd en waarover u bent geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1245) staat dat de werkwijze zoals beschreven in optie 2 ertoe leidt dat de omvang van een bijenkolonie binnen de natuurlijke variabiliteit blijft, waardoor verwacht kan worden dat de bestuivingsfunctie ook binnen de natuurlijke variabiliteit blijft. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) adviseerde positief over deze optie. Idealiter wordt het beschermdoel bepaald op het niveau van de ecosysteemdienst, in dit geval dus de bestuivingsfunctie van bijen. Dit is een van de door EFSA voorgestelde opties (optie 4) welke zijn besproken in de technische bijeenkomst op 30 juni. EFSA geeft aan dat hiervoor wetenschappelijke informatie ontbreekt en deze optie kan dus niet worden uitgevoerd zonder veel extra wetenschappelijk onderzoek dat vele jaren in beslag zal nemen. In het bijenrichtsnoer uit 2013 is door EFSA aangenomen dat met het beschermen van de kolonieomvang ook de bestuivingsfunctie zou worden beschermd en men heeft het beschermdoel toen vastgesteld op het niveau van de kolonieomvang. Dit uitgangspunt ligt ook onder de drie andere door EFSA voorgestelde opties, aangezien deze alle drie uitgaan van een beschermdoel op het niveau van de kolonieomvang (of populatieomvang in het geval van solitaire bijen).
Stelt u hiermee dat bijen met dit rekenmodel (BEEHAVE) in de praktijk goed beschermd zijn tegen landbouwgif? Zo ja, kunt u de wetenschappelijke onderbouwing daarvoor de Kamer doen toekomen?
Het BEEHAVE-model wordt gebruikt om de natuurlijke variabiliteit van een bijenkolonie te modelleren. Het daadwerkelijke beschermingsdoel dient nog te worden vastgesteld. Naar verwachting zal eind oktober hierover een technische bijeenkomst plaatsvinden tussen EFSA, de Commissie en de lidstaten. Wanneer ik meer informatie heb over de bijeenkomst zal ik uw Kamer hierover informeren.
Kunt u bevestigen dat begin oktober in een technisch overleg ter voorbereiding van een vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) gesproken zal worden over een te kiezen «percentiel» in het BEEHAVE model, dat de facto het beschermingsniveau voor bijen zal bepalen?
Het is inderdaad de bedoeling dat een technische bijeenkomst wordt gepland tussen de Europese Commissie, EFSA en de lidstaten, waar onder andere gesproken zal worden over het daadwerkelijk te hanteren beschermdoel. De Europese Commissie heeft mij op 29 september laten weten dat deze technische bijeenkomst naar verwachting eind oktober zal plaatsvinden.
Wat is de Nederlandse inzet in deze discussie? Kunt u de wetenschappelijke stukken die ten grondslag liggen aan deze inzet delen met de Tweede Kamer?
EFSA en de Commissie zullen met voorstellen komen voor de te hanteren beschermingsdoelen binnen het bijenrichtsnoer. Ik wacht deze voorstellen af en laat mij hierop adviseren door het Ctgb. Ik zal uw Kamer voorafgaand aan deze bijeenkomst daarover informeren. Daarnaast heeft de Europese Commissie mij toegezegd dat alle stukken van de betreffende bijeenkomst vooraf openbaar worden gemaakt.
Kunt u eventuele test-runs die de European Food Safety Authority (EFSA) uitvoert met het BEEHAVE-model delen met de Kamer?
De Europese Commissie heeft mij toegezegd om alle stukken voorafgaand aan de technische bijeenkomst openbaar te maken, ook eventuele test-runs die EFSA met de lidstaten deelt.
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op het raadplegen van onafhankelijke bijenexperts en het Plant Protection Products and their Residues-panel van de EFSA betreffende goede beschermingsniveaus voor honingbijen, hommels en wilde bijen in het bijenrichtsnoer?
EFSA heeft het mandaat om het bijenrichtsnoer verder uit te werken, met een deadline van maart 2021. Het door u genoemde Panel on Plant Protection Products and Residues (PPR panel) van EFSA staat vermeld in het EFSA werkplan voor herziening van het bijenrichtsnoer als te consulteren panel. Het PPR panel heeft destijds (2015) het BEEHAVE-model beoordeeld. In het proces naar maart 2021 worden stakeholders nauw betrokken. Zo is een «stakeholder consultation group» actief waaraan diverse koepelorganisaties en ngo’s (waaronder PAN-Europe) deelnemen en zal er een publieke consultatie worden uitgevoerd voor het gehele bijenrichtsnoer. Ook onafhankelijke experts kunnen dan reageren. Vervolgens is het aan de Europese Commissie om het document aan de lidstaten voor te leggen voor uiteindelijke besluitvorming.
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op uitstel van de besluitvorming hierover zolang deze experts niet zijn geraadpleegd?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen en de onbeantwoorde vragen uit het schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad van 21 en 22 september op uiterlijk 2 oktober 2020 beantwoorden, zodat de Kamer volledig is geïnformeerd voordat de discussie in Brussel plaatsvindt?
Ja. Ik informeer uw Kamer zo transparant en volledig mogelijk over de uitwerking van het bijenrichtsnoer door EFSA. De technische bijeenkomst zal naar verwachting eind oktober plaatsvinden. Ik zal uw Kamer hierover infomeren zodra de stukken beschikbaar zijn en het Ctgb mij hierop heeft geadviseerd.
De nog altijd voortdurende dreiging van het coronavirus in de vleesindustrie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat slachterij Vion de slachttempo’s weer verder wil verhogen?1
Ik heb het bericht waarnaar u verwijst gelezen.
Heeft u gezien dat de reden hiervoor is dat de slachterij economische kansen ziet nu Duitsland kampt met Afrikaanse varkenspest en geen varkensvlees naar China mag exporteren, terwijl de Chinese importstop voor varkenvlees van Vion -die eind juni werd ingesteld vanwege het grote aantal coronabesmettingen bij Vion medewerkers- juist net is opgeheven?
Ja
Ziet u dat Vion, door met dit plan te komen in een tijd waarin het aantal besmettingen in Nederland in razendsnel tempo oploopt, na alle waarschuwingen in de periode voor de zomer en na het «intense gesprek» met u, wederom laat zien zich onaantastbaar te wanen?
Nee, dit zie ik niet. Navraag bij Vion leert dat, nadat de Chinese overheid een importverbod op Nederlands varkensvlees instelde, Vion haar slachtcapaciteit tijdelijk verminderde door het aantal slachturen te verlagen. Nu de vraag naar varkensvlees weer toeneemt, brengt Vion het aantal slachturen weer naar het normale niveau. Van het verlagen of verhogen van slachttempo’s is hier geen sprake.
Erkent u dat dit bedrijf ook onaantastbaar lijkt te zijn, aangezien de betreffende Veiligheidsregio niet ingreep
Ik verwijs u naar antwoorden op eerdere vragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk4 d.d. 9 juli 2020. Daarnaast geeft de veiligheidsregio desgevraagd aan dat Vion de afspraken wel degelijk is nagekomen.
Kunt u bevestigen dat dit niet alleen bij Vion in Boxtel speelt, maar dat ook bij Van Rooij Meat in Helmond niet werd ingegrepen door de betreffende Veiligheidsregio toen drie dagen na de aangekondigde heropening bleek dat de gemaakte afspraken al werden geschonden en er 500 mensen aan het werk waren in plaats van de afgesproken 300?4
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Wassenberg6 is Van Rooi Meat na de sluiting weer gefaseerd opgestart met klachtenvrije en negatief geteste medewerkers. Aan de herstart van de werkzaamheden is een test met een testgroep van aanvankelijk 300 personen op verschillende afdelingen vooraf gegaan, in de dagen erna oplopend in omvang. De snelheid van de fasering in deze opstart was afhankelijk van de beschikbaarheid van (commerciële) testcapaciteit en de beoordeling van deze testresultaten door de GGD. De beschikbaarheid van (commerciële) testcapaciteit was ruimer voorhanden dan vooraf ingeschat. De te nemen maatregelen, zowel materieel als procedureel, waren goed en deskundig uitgevoerd.
Het daadwerkelijk starten van het volledige productieproces was afhankelijk van de testresultaten, van ziektebeelden (informatie van bedrijfsartsen) en de te nemen maatregelen door het bedrijf. Hiervoor is in de casus Van Rooi Meat ingestoken op een integrale aanpak van de gezondheidsproblemen; in het bedrijf is vooraf alles op orde gebracht, maar ook het reizen en wonen van de medewerkers moet volgens afspraak uitgevoerd worden.
De voorzitter van de veiligheidsregio heeft een afweging gemaakt en besloten het bedrijf een waarschuwing te geven en geen sanctie op te leggen voor het feit dat er vooraf geen melding is gemaakt van het daadwerkelijk bij de controle aanwezige aantal personen. Aan de overige afspraken werd wel voldaan en de situatie werd als voldoende veilig en verantwoord geacht.
Hoe legt u dit uit aan ondernemers in de horeca, die hoge boetes opgelegd krijgen of zelfs moeten sluiten op het moment dat er besmettingen worden geconstateerd of wanneer wordt geconstateerd dat de richtlijnen niet worden nageleefd?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektenbestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. Dat betekent in de praktijk dat op basis van de geconstateerde situatie in slachthuizen in enkele gevallen besloten is een bedrijf tijdelijk stil te leggen, terwijl dat in andere gevallen niet als noodzakelijk werd beoordeeld. In alle gevallen was het belang van de volksgezondheid leidend. De voorzitter van de veiligheidsregio wordt hierover geadviseerd door de GGD. Daarbij wordt ook informatie gebruikt van de rijksinspecties en het bedrijf zelf.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat Vion de slachttempo’s verder wil verhogen, tegen de oproep van de Kamer en de vakbonden in om de slachttempo’s juist te verlagen?5
Het verhogen van het slachttempo is niet aan de orde, zie ook mijn antwoord op vraag 3. Ik zie dan ook geen reden om in te grijpen.
Heeft u de recente studie gelezen van wetenschappers uit Singapore en Ierland, waaruit blijkt dat het coronavirus lange tijd kan overleven op gekoeld en bevroren vlees en vis?6
Ja.
Heeft u gezien dat deze wetenschappers ervan uitgaan dat geïnfecteerde slachthuismedewerkers het virus op het vlees kunnen overbrengen?
Ja
Kunt u uitsluiten dat dit een verklaring kan zijn voor de grote aantallen besmettingen in de vleessector wereldwijd? Zo ja, op basis van welk onderzoek meent u dit te kunnen uitsluiten?
Zoals ik al eerder heb aangegeven9 zijn geen aanwijzingen dat het virus zich verspreidt via het eten of bereiden van voedsel. Daarnaast hebben coronavirussen een levend dier of mens nodig om in te groeien en te vermeerderen. Het coronavirus kan dus niet groeien in voedsel. Als het al zo is dat het virus, via een uitscheider, op voedsel terecht komt en daar langere tijd kan overleven dan nog is de kans dat een persoon geïnfecteerd wordt via dat voedsel zeer klein. Ingestie zal, aangezien het een respiratoir virus betreft, waarschijnlijk niet tot typische COVID-19 infectie leiden. Bovendien vindt consumptie van vlees meestal plaats na verhitting, dit overleeft het virus niet. Er is een mogelijkheid dat een persoon die het besmette voedsel met de handen aanraakt het virus in eigen ogen of neus wrijft en daarmee het virus van het voedsel in de natuurlijk body entry points brengt. Echter, bij inachtneming van de standaard hygiëne regels voor voedselbehandeling en bereiding zal dit tot een absoluut minimum beperkt blijven. Aanwezigheid van het virus op voedsel is dus zeer onwaarschijnlijk om significante aantallen mensen te besmetten. Het paper suggereert dat voedsel het virus over grote afstanden kan verspreiden en ergens anders aan de basis van een uitbraak kan staan. In theorie kan dit, maar staat deze route in geen verhouding tot de rol van humane mobiliteit bij de verspreiding van het virus.
Heeft u gezien dat het coronavirus nog steeds regelmatig opduikt in slachterijen en vleesverwerkende bedrijven, zoals de afgelopen periode te zien was in onder andere Oostenrijk7, België8, Ierland9 en Engeland10?
Ja.
Kunt u bevestigen dat u heeft aangekondigd dat Nederlandse slachthuizen per regio steekproefsgewijs zouden worden getest11, nadat u eind mei nog beloofde dat alle medewerkers van slachthuizen zouden worden getest?12
In mijn brief van 4 juni 2020 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 295, nr. 386) heb ik aangegeven dat de aanpak risicogericht en gefaseerd zal zijn. Risicogericht wil zeggen dat er steekproeven genomen zullen worden op het moment dat er signalen zijn dat er een risicovolle situatie bestaat.
Op basis van de aanbevelingen van het «Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten» is in de Kamerbrief van 3 juli jl., aangegeven dat de veiligheidsregio’s, samen met de landelijke toezichthouders en de meest betrokken departementen, werken aan de inrichting van een nieuw samenwerkingsplatform bij het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C).
Inmiddels is dit landelijke samenwerkingsplatform per 1 september operationeel. Het samenwerkingsplatform bereidt – met respect voor de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende partijen – een gecoördineerde inzetten voor, op het regionale niveau, om snel te kunnen optreden bij een uitbraak in een bedrijf of een sector, zoals recent bij slachthuizen. Ik verwijs u verder naar mijn brief van 27 oktober (Kamerstuk 25 295, nr. 659).
Hoeveel steekproeven hebben er inmiddels daadwerkelijk plaatsgevonden bij medewerkers in de vleesindustrie? Wanneer zijn deze steekproeven uitgevoerd? Bij welke slachthuizen of vleesverwerkende bedrijven zijn deze steekproeven uitgevoerd? Hoeveel medewerkers zijn hierbij getest? Wat waren de bevindingen?
Ik heb alle 25 GGD’en benaderd met de vraag hoeveel steekproeven zij gedaan hebben.
In mei en juni zijn er diverse steekproeven gedaan. Bij Van Rooi Meat in Helmond twee steekproeven gedaan waarbij 21 respectievelijk 31 medewerkers positief testen. Bij Vion Groenlo is een steekproef en een 100% test gedaan met 45 respectievelijk 147 positieve geteste medewerkers. Bij Vion Boxtel testte 17% van de 117 personen in de steekproef positief. Bij Westfoort in IJsselstein is het personeel vrijwillig getest waarbij ongeveer 6% positief van de medewerkers werd bevonden. Al deze casussen heb ik in eerdere brieven aan uw Kamer en in antwoorden op vragen vanuit de Kamer al gemeld.
Van de periode daarna schetsen GGD’en het volgende beeld. Negen GGD’en hebben mij gemeld dat er geen slachthuizen in hun regio zijn of alleen kleine slachthuizen met een zeer gering aantal medewerkers waardoor steekproeven niet aan de orde zijn.
De andere GGD’en gaven aan allemaal contact te hebben gehad of nog steeds in contact te staan met de slachthuizen in hun regio. Sinds de brandhaarden in mei en juni zijn er geen signalen meer geweest van nieuwe brandhaarden in slachthuizen, zoals gemeld in mijn brief van 27 oktober (Kamerstuk 25 295, nr. 659). Daarom hebben er, op één regio na, geen risicogerichte steekproeven meer plaats gevonden. GGD Noord- Oost Gelderland heeft in juli nog vier steekproeven gehouden bij Vion in Groenlo. In totaal zijn 100 medewerkers getest waarbij geen besmettingen werden aangetroffen.
De brandhaarden die er voor de zomer waren, hebben wel geleid tot onder andere aanpassingen ten aanzien van het vervoer (busjes/eigen vervoer) en gezondheidschecks die worden uitgevoerd bij binnenkomst met bijvoorbeeld temperatuurmetingen en vragenlijsten. Ook zijn er aanpassingen gedaan in de ventilatie en schoonmaak en wordt gezorgd voor voldoende onderlinge afstand tijdens het werk en lunchpauzes, waar ook op wordt toegezien. Sommige slachthuizen laten zelf testen uitvoeren. Al deze maatregelen samen maken dat het risico op het ontstaan van brandhaarden in slachthuizen zo goed als mogelijk wordt beperkt.
Bent u op de hoogte van het feit dat de GGD de steekproefsgewijze aanpak zegt te hebben vertaald naar een risicogerichte benadering, wat er in de praktijk op neerkomt dat er pas wordt getest als er signalen komen vanuit het slachthuis13 of wanneer ergens een groter aantal besmettingen wordt gemeld14?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 12.
Verwacht u dat slachthuizen zelf snel de GGD zullen inschakelen? Zo ja, herinnert u zich dat de GGD Hart voor Brabant op 25 mei nog geen besmettingen had doorgekregen van Vion Boxtel15, terwijl er op dat moment al verschillende medewerkers besmet waren en er ruim een maand daarvoor al een minuut stilte was gehouden voor de eerste medewerker die overleed aan het virus?16
Ja, de GGD’en hebben aangegeven dat zij in contact staan met slachthuizen. Zie verder mijn antwoord op vraag 13.
Hoe houdt u zicht op de situatie in de vleessector en waaruit blijkt dat u landelijk de regie neemt in de bestrijding van het coronavirus in de vleesindustrie, zoals de Kamer u opdroeg?17
Zie mijn antwoord op vraag 12
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb mij ingespannen uw vragen zo goed mogelijk te beantwoorden.
Nederlandse schuld aan Europese automatische verlengingen van landbouwgif |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie voortdurend voorstelt pesticiden automatisch te verlengen, zonder dat de voorgeschreven wetenschappelijke veiligheidstoets voor mensen, dieren en het milieu heeft plaatsgevonden?
Wanneer een stof is goedgekeurd en een veilig gebruik voor mens, dier en milieu is aangetoond, dient de goedkeuring na een aantal jaar (afhankelijk van het type goedkeuring) opnieuw te worden beoordeeld op basis van de dan vigerende richtsnoeren en criteria. Deze herbeoordeling dient te zijn afgerond voordat de goedkeuring van de werkzame stof afloopt. Indien de herbeoordeling, buiten de schuld van de aanvrager om, vertraging oploopt, dient de goedkeuringsperiode conform artikel 17 van de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 tijdelijk te worden verlengd tot de herbeoordeling is afgerond. De betreffende voorstellen van de Europese Commissie hebben hierop betrekking.
Kunt u bevestigen dat dit alleen al in het laatste halfjaar om 75 soorten landbouwgif ging (26 automatische verlengingen in mei, 22 automatische verlengingen in juli en 27 bij de komende vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF))?
Tijdens het SCoPAFF overleg in mei, juli en september 2020 is inderdaad gestemd over de tijdelijke verlenging van de goedkeuringsperiode van respectievelijk 26, 22 en 27 werkzame stoffen.
Erkent u dat door deze automatische verlengingen zonder veiligheidstoets landbouwgiffen te lang op de markt kunnen blijven, omdat na toetsing dikwijls blijkt dat ze toch schadelijk voor mens, dier of milieu zijn?
Al de betreffende stoffen zijn eerder beoordeeld waarbij is aangetoond dat ze veilig voor mens, dier en milieu kunnen worden toegepast. Daarnaast zal de goedkeuring van een stof niet tijdelijk worden verlengd wanneer al onomstotelijk duidelijk is dat de stof niet in aanmerking komt voor een hernieuwde goedkeuring. De Europese Commissie zal in een dergelijk geval direct een voorstel voor niet hernieuwing aan de lidstaten voorleggen.
Kunt u bevestigen dat de Tweede Kamer de regering heeft verzocht om tegen automatische verlenging van toelatingen van stoffen te stemmen, waarvan bekend is dat ze een grote bedreiging vormen voor de biodiversiteit (in het bijzonder bijen en hommels) of die kankerverwekkend, mutageen, hormoonverstorend en/of giftig voor de voortplanting zijn?1
Ja, ik heb uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1181) dat ik invulling aan deze motie geef door niet in te stemmen met de tijdelijke verlenging van de goedkeuringsperiode van werkzame stoffen waarover uw Kamer een motie heeft aangenomen die daar specifiek om heeft gevraagd. Wanneer een dergelijke werkzame stof onderdeel is van een pakket van stoffen zal ik weliswaar voor verlenging van het pakket stemmen maar met een stemverklaring aangeven dat Nederland tegen verlenging is van de specifiek genoemde werkzame stof.
Kunt u bevestigen dat u deze automatische verlengingen al meerdere malen een «doorn in het oog» heeft genoemd, maar dat u desondanks voor de pakketten van automatische verlengingen blijft stemmen?2
Ik zou inderdaad graag zien dat er geen sprake zou hoeven te zijn van automatische verlengingen. Tegelijkertijd moeten we ons ook houden aan de bindende afspraken die in Europees verband zijn gemaakt waar het gaat om herbeoordelingen binnen een bepaalde termijn af te ronden. En waarbij is afgesproken dat de tijdelijke verlenging van de goedkeuringsperiode van werkzame stoffen zorgvuldig is in de richting van de aanvragers en de gebruikers van deze stoffen, indien de vertraging buiten schuld van de aanvrager heeft plaatsgevonden. Daarnaast speelt voor mij mee dat in de betreffende pakketten van middelen ook veel stoffen zitten die we graag willen behouden, zoals laag-risico stoffen.
Erkent u dat een stemverklaring tegen een van de schadelijke stoffen uit het pakket – terwijl u wel voor verlenging van het pakket als geheel stemt – een machteloos en vooral symbolisch signaal is?
Nee, een stemverklaring is nooit machteloos want hiermee laat ik de Europese Commissie en lidstaten zien wat mijn standpunt is. Er is een toenemend aantal lidstaten dat bezwaar maakt tegen de procedurele tijdelijke verlengingen van stoffen.
Erkent u dat u met de uitspraak «Het is mij een doorn in het oog dat wij elke keer over zo’n pakket moeten stemmen, en niet voor de aparte middelen. Die discussie heb ik nog niet gewonnen in Europa» de indruk wekt dat de oorzaak van de automatische verlengingen (een vertraging in de toelatingsprocedure) uitsluitend bij Europa ligt, zonder dat u daar iets tegen kunt doen?3
Ik heb bij de Europese Commissie erop aangedrongen om individueel over de tijdelijke verlengingen van stoffen te stemmen. De Europese Commissie houdt echter vast aan stemmingen in pakketvorm. Ik ben niettemin van mening dat het helpt om mij uit te blijven uitspreken over zaken waarvan ik vind dat ze anders moeten, zoals het stemmen over individuele middelen in plaats van over pakketten, ook als het niet gelijk lukt om dat in Europees verband voor elkaar te krijgen. Dat het zo werkt in Europa kan ik niet veranderen, maar ik kan wel, bijvoorbeeld door een stemverklaring af te geven, het Nederlandse standpunt hierin blijven benadrukken. En dat zal ik ook blijven doen.
Het stemmen over pakketten in plaats van over individuele stoffen staat overigens los van de oorzaken van de vertragingen bij herbeoordelingen. In het kader van de evaluatie van de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 heeft de Europese Commissie verbeterpunten benoemd om de oorzaken van die vertragingen waar mogelijk weg te nemen, zoals het wegnemen van onduidelijkheden in de EFSA bevindingen, verbeterde collegiale toetsing en het enkel accepteren van volledige aanvragen van hoge kwaliteit.
Kunt u bevestigen dat uit de fact finding-missie van de Europese Commissie naar de implementatie van de biocidenverordening door lidstaten blijkt dat het Nederlandse College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) 60% van alle aanvragen voor toelatingen van biociden in de EU beoordeelt?4
Het Ctgb is één van de grotere toelatingsautoriteiten in Europa en handelt een relatief groot aandeel van de Europese aanvragen af. In de beleidsreactie op de fact finding-missie (Kamerstuk 28 858, nr. 510) wordt gespecificeerd dat het gaat om 60% van de toelatingen die gelden voor de gehele Unie. Dit is een speciaal type biocide-toelating. Het Ctgb werkt daarnaast ook aan andere soorten aanvragen en daar is het Nederlandse aandeel lager dan 60%, maar ook bij deze aanvragen is het aandeel groter dan de «fair share» waar Nederland voor moet staan als lidstaat.
Kunt u bevestigen dat uit bovengenoemde fact finding-missie blijkt dat er vertragingen plaatsvinden in het beoordelingsproces voor biociden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Ctgb als reactie hierop onder andere medewerkers heeft overgeplaatst van aanvragen voor landbouwbestrijdingsmiddelen naar biociden-aanvragen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het Ctgb heeft een aantal medewerkers die werkten aan gewasbeschermingsmiddelen breder ingewerkt, en deze medewerkers beoordelen dus zowel aanvragen voor gewasbeschermingsmiddelen als aanvragen voor biociden. Medewerkers hebben dus de verbreding gemaakt naar aanvragen voor biociden, maar worden niet uitsluitend op biocidendossiers ingezet. Door de inzetbaarheid van medewerkers te verbreden kan het Ctgb beter inspelen op veranderingen in het werkaanbod tussen gewasbeschermingsmiddelen en biociden en dat vind ik positief.
Kunt u bevestigen dat Nederland, Duitsland, Frankrijk en, tot voor kort, het Verenigd Koninkrijk samen 80% van de Europese toelatingsaanvragen voor landbouwbestrijdingsmiddelen voor hun rekening namen?5
De Europese Commissie geeft in haar rapport over de evaluatie van de Gewasbeschermingsmiddelenverordening (EG) 1107/2009 aan dat sommige landen meer dan anderen bijdragen aan het functioneren van het Europese systeem van stofgoedkeuring. De analyse van de Europese Commissie toont dat Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk in de periode tussen 2011 en 2018 tezamen 60% van de aanvragen van nieuwe werkzame stoffen hebben beoordeeld (resp 23%, 20% en 17%).
Welk percentage van de Europese aanvragen voor toelating of vernieuwing van landbouwbestrijdingsmiddelen wordt nu door het Ctgb beoordeeld?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u bevestigen dat de beoordelende instanties van verschillende lidstaten met elkaar concurreren (ze worden namelijk betaald voor de beoordelingen) waardoor het Ctgb een prikkel heeft om zijn diensten goedkoop aan te bieden? Zo ja, deelt u het inzicht dat dat kan leiden tot onderbezetting en daardoor vertragingen in toelatingsprocedures?
Nee. Zoals vastgelegd in artikel 10 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden brengt het Ctgb kostendekkende tarieven in rekening. De Gewasbeschermingsmiddelenverordening biedt aanvragers de ruimte om te kiezen in welke lidstaat zij hun aanvraag indienen. Het Ctgb onderzoekt periodiek hoe aanvragers tegen het werk van het Ctgb aan kijken. Daaruit blijkt dat aanvragers het Ctgb vooral kiezen vanwege het kennisniveau van de beoordelaars, de kwaliteit van de beoordeling, transparantie, toegankelijkheid en specifiek om de specialistische kennis op het terrein van werkzame stoffen van biologische oorsprong.
Deze systematiek van kostendekkende tarieven wordt in de meeste lidstaten niet gehanteerd. De Europese Commissie heeft alle lidstaten opgeroepen een dergelijke systematiek in te richten, zodat de toelatingsautoriteiten hun kosten in rekening kunnen brengen bij aanvragers, hun capaciteit beter in lijn kunnen brengen met de vraag wat moet leiden tot een evenwichtiger verdeling van aanvragen over de lidstaten.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op feitelijke vragen heeft geschreven: «De reden voor de vertragingen liggen veelal niet bij EFSA, maar bij de beoordelende instanties van lidstaten»?6
Ja. Inmiddels heeft de Europese Commissie het rapport over de evaluatie van de Gewasbeschermingsmiddelenverordening (EG) 1107/2009 gepubliceerd. Daarin benoemt de Commissie verbeterpunten in alle stappen van het proces: bij de rapporterend lidstaat, bij EFSA en bij de Europese Commissie.
Welk percentage van de beoordelingsprocedures van het Ctgb loopt vertraging op, leidend tot automatische verlengingen, en hoe verhoudt dit percentage zich tot dat van bevoegde autoriteiten van andere lidstaten?
Alle toelatingsautoriteiten in de EU, waaronder het Ctgb, kampen met vertragingen. Een rapportage7 van de Europese Commissie over de hernieuwing van werkzame stoffen laat zien dat het Ctgb gemiddeld goed scoort. Alleen enkele lidstaten met kleine toelatingsautoriteiten en een beperkt werkaandeel (Slovenië, Litouwen, Ierland) scoren iets beter. Bij alle lidstaten ligt het gemiddelde echter boven de wettelijke termijn. Aangezien er ook sprake is van vertraging in de processtappen om te komen tot besluitvorming (bij EFSA en Europese Commissie) leidt dit in alle gevallen tot de noodzaak de goedkeuringstermijn van de werkzame stof tijdelijk te verlengen zoals de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 voorschrijft.
Kunt u bevestigen dat het Ctgb verantwoording aan u af moet leggen en dat u daarmee invloed heeft en verantwoordelijkheid draagt voor de werkzaamheden van het Ctgb?
Het Ctgb heeft als zelfstandig bestuursorgaan een eigenstandige bevoegdheid om invulling te geven aan de taken die zijn vastgelegd in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De verantwoordelijkheid voor het functioneren en de continuïteit van het Ctgb ligt bij de Minister van LNV. De door het Ctgb vastgestelde begroting voor het komende jaar en de jaarrekening van het afgelopen jaar moeten door de Minister van LNV als «eigenaar» worden goedgekeurd.
Kunt u bevestigen dat u in mei 2020 een brief van de Europese Commissie heeft ontvangen waarin u gewaarschuwd wordt dat de Nederlandse bevoegde autoriteit (dus het Ctgb) de toelatingsprocedures op tijd uit moet voeren, omdat de vertragingen nu leiden tot «unjustified extensions op approvals»? Zo ja, hoe beoordeelt u deze reprimande?7
Ja, alle lidstaten hebben een brief ontvangen waarin de Europese Commissie ingaat op het probleem van het niet tijdig afronden van herbeoordelingen. Ik onderken het probleem dat herbeoordelingen binnen Europa niet tijdig worden afgerond en zie tegelijkertijd dat het Ctgb haar capaciteit de afgelopen jaren flink heeft vergroot. Dit wordt bevestigd door het feit dat Nederland een van de drie lidstaten is die het grootste aantal werkzame stoffen (her)beoordelen binnen de EU. Tevens roept de Europese Commissie in de brief op om kostendekkende tarieven voor aanvragers te hanteren, wat in Nederland reeds is opgenomen in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vragen 14 en 15, waaruit blijkt dat de oorzaken van vertragingen niet alleen bij de bevoegde autoriteiten van lidstaten liggen.
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie erop wijst dat het Ctgb de benodigde middelen hiervoor dient te verhalen op de aanvragers van de toelatingen?
Ja, zie ook mijn antwoorden op vragen 13 en 17.
Erkent u dat de Europese Commissie in deze brief waarschuwt voor een inbreukprocedure («decisive legal action») wanneer regels systematisch geschonden worden? Hoe beoordeelt u dit?
De Europese Commissie benoemt deze mogelijkheid in het algemeen en niet specifiek waar het gaat over de termijnen van herbeoordelingen.
Welke actie gaat u ondernemen om te garanderen dat het Ctgb toelatingsprocedures op tijd afhandelt, waardoor Nederland niet langer de oorzaak is van automatische verlengingen?
Europese aanvragen kunnen bij iedere lidstaat ingediend worden. Het tijdig beoordelen van deze aanvragen en de besluitvorming daarover is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de lidstaten, EFSA en de Europese Commissie. Het Ctgb levert naar verhouding al een grote bijdrage aan het beoordelen van aanvragen en doet dat als een van de snelsten. Een belangrijke oorzaak voor de vertragingen is het tekort aan specialistische beoordelingscapaciteit in Europa en een scheve verdeling van het werk over de lidstaten. Dit probleem is vergroot door het vertrek van het Verenigd Koninkrijk en het steeds complexer worden van aanvragen die daardoor steeds meer beoordelingscapaciteit vergen. De Europese Commissie heeft alle lidstaten opgeroepen om de beoordelingscapaciteit te vergroten om de vertragingen terug te dringen.
Het Ctgb heeft de afgelopen jaren de beoordelingscapaciteit vergroot. Om vertragingen verder terug te dringen zet het Ctgb in op gecontroleerde groei, optimaliseren van de beoordelingsprocessen en het (tijdelijk) beperken van de instroom van nieuwe aanvragen.
Met deze maatregelen kunnen vertragingen worden beperkt. Het is echter ook duidelijk dat vertragingen bij de (her)beoordeling van werkzame stoffen niet op korte termijn zullen zijn opgelost mede omdat het een gedeelde verantwoordelijkheid van lidstaten, EFSA en Europese Commissie betreft. Ik steun daarom van harte de verbeterpunten die de Europese Commissie heeft voorgesteld in het kader van de evaluatie van de gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 om de vertragingen bij (her)beoordelingen aan te pakken en zal indien nodig oproepen om met nadere plannen te komen.
Bent u voornemens sancties te verbinden aan vertragingen vanuit het Ctgb? Zo nee, waarom niet?
Ik heb vertrouwen in het Ctgb dat de laatste jaren al diverse maatregelen heeft genomen en zich tot het uiterste inspant om vertragingen te beperken. Het is een gezamenlijk Europees probleem. Zie ook mijn antwoorden op vragen, 13, 14, 15 en 20.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het Ctgb de kosten voor het op tijd uitvoeren van het werk verhaalt op de aanvragers?
Het Ctgb doet dat al. Zie ook de antwoorden op vragen 13 en vraag 17.
Het bericht ‘Greenpeace gooit opnieuw keien op zeebodem: ’Levensgevaarlijke actie’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u dit bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gooien van grote keien in de zee levensgevaarlijk is en dat daardoor vissersboten zomaar kunnen omkieperen en vissers kunnen verdrinken? Kwalificeert u deze acties van Greenpeace als poging tot moord dan wel als poging tot doodslag?
Een oordeel over de strafbaarheid van dit handelen is aan het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de stenen in het Britse deel van de Doggersbank zijn achtergelaten en dat er wordt gekeken of er aanleiding is om strafrechtelijk onderzoek te doen.
Bent u bereid de daders te vervolgen voor poging tot moord dan wel poging tot doodslag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom staat u Greenpeace, een organisatie die keer op keer mensenlevens in gevaar brengt, toe om onder Nederlandse vlag te varen? Bent u bereid hier per direct een einde aan te maken?
Onder het Nederlandse recht is het niet mogelijk om de vlag van een schip te ontnemen. De inschrijving in het vlagregister en daarmee het recht om de vlag te voeren, is in Nederland gekoppeld aan de teboekstelling, op grond van het Wetboek van Koophandel. Er is geen mogelijkheid om de inschrijving door te halen.
De Zeebrievenwet bevat enkele limitatief opgesomde gronden om een zeebrief (het nationaliteitsbewijs van een zeeschip) in te trekken, waaronder indien het schip opzettelijk zodanig wordt gebruikt dat het gevaar ontstaat dat Nederland in een oorlog wordt betrokken, of indien het schip wordt gebruikt voor kaapvaart, zeeroof of slavenhandel. Deze gronden bieden geen mogelijkheid in deze situatie om de zeebrief in te trekken.
Bent u bereid Greenpeace te verbieden? Zo ja, per wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Nee en ik ben daartoe ook niet bevoegd. Op basis van Artikel 2:20 uit het Burgerlijk Wetboek kan enkel de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden.
Het bericht ‘Dierenbeschermers willen verbod op reptielenbeurs in Houten: ‘Kan in coronatijd niet door de beugel’’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dierenbeschermers willen verbod op reptielenbeurs in Houten: «Kan in coronatijd niet door de beugel»»?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat op 20 september 2020 een reptielenbeurs is gehouden in Houten?
Ja.
Klopt het dat er nog meerdere van dit soort beurzen op de planning staan, zoals op 4 oktober, 18 oktober, 8 november, 22 november en 6 december aanstaande?
De reptielenbeurs op 4 oktober (Breda) heeft plaatsgevonden. De reptielenbeurs op 18 oktober (Zwolle) is geannuleerd vanwege de aangescherpte coronamaatregelen. De reptielenbeurzen van 8 november (Leiden), 22 november (Amstelveen) en 6 december (Houten) staan vooralsnog op de planning. Deze beurzen kunnen wegens de beperkende coronamaatregelen geen doorgang vinden.
Hoe beoordeelt u dat mensen de beurs mochten betreden en dieren mochten aanraken zonder te controleren of preventieve maatregelen in acht waren genomen zoals het desinfecteren van handen?
Ik kan uit het Algemeen Dagblad-artikel niet afleiden dat mensen de beurs mochten betreden zonder dat werd gecontroleerd of preventieve maatregelen in acht waren genomen. Iedereen dient zich te houden aan de geldende coronamaatregelen, die zijn ingesteld om de verspreiding van het coronavirus tussen mensen te voorkomen.
Hoe beoordeelt u dat op de beurs ook zoogdieren aanwezig waren, zoals een woestijnvos en vleermuizen, die op elkaar gestapeld in kooitjes stonden?
Welke diergroep of -groepen aanwezig zijn op een beurs wordt door de organisator daarvan bepaald. Sommige beurzen richten zich uitsluitend op bijvoorbeeld reptielen of vogels, waar andere beurzen een breder publiek bedienen. Dan kunnen naast reptielen ook zoogdieren aanwezig zijn. Uitgangspunt is dat aan het Besluit houders van dieren moet worden voldaan, die onder andere bepaalt dat een organisator vooraf een melding moet doen bij de Nederlandse Voedsel- en Warenauthoriteit (NVWA) waarbij wordt aangegeven welke diergroep of -groepen aanwezig zullen zijn. Alle aanwezige dieren moeten vooraf door een dierenarts gezien zijn en in passende omstandigheden gehuisvest worden. Dieren die niet gehouden mogen worden, of waarvan de herkomst niet bepaald kan worden zijn niet toegestaan en mogen dus niet aanwezig zijn. Als tijdens inspecties blijkt dat dit wel het geval is zal de NVWA hiertegen optreden.
Bent u van mening dat dit een risico vormt voor de volksgezondheid, met het oog op mogelijke aanwezigheid van zoönose en met inachtneming van het feit dat wij momenteel in een coronacrisis zitten?
De eisen in het Besluit houders van dieren zijn erop gericht om het risico op de aanwezigheid van een dierziekte of zoönose te beperken en gelden voor alle dieren en diersoorten die op een beurs aanwezig zijn. Daarnaast gelden nu ten aanzien van corona algemene maatregelen welke erop zijn gericht de verspreiding van corona tussen mensen te voorkomen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5.
Hoe is het mogelijk dat op de beurs bedreigde dierensoorten aanwezig waren die nooit het land van herkomst hadden mogen verlaten, zoals de Lygodactylus williamsi en de Iraanse luipaardgekko?
De azuurblauwe daggekko Lygodactylus williamsi is op 2 januari 2017 op Appendix I van het CITES-verdrag geplaatst.2 Hierdoor is commerciële handel van uit het wild afkomstige dieren verboden. Gekweekte dieren kunnen met de juiste CITES-documenten wel worden verhandeld. Daarvóór – sinds 20 december 2014 – stond de soort al op bijlage B van de EU-CITES-Basisverordening (EU-verordening 338/97). De handel was toen gereguleerd en met de juiste CITES-documenten mogelijk. Voordat de soort op Appendix I van CITES en bijlage B van de EU CITES Basisverordening stond was internationale handel met betrekking tot deze soort niet gereguleerd in het kader van CITES. Nakweek van dieren die vóór die tijd geïmporteerd zijn, of dieren die recent in overeenstemming met CITES zijn geïmporteerd of binnen de EU zijn verkregen, zijn binnen de EU te verhandelen met een geldig EU-certificaat.
Hoe beoordeelt u opmerkingen in bijvoorbeeld het NRC dat het moeilijk is om te achterhalen waar de dieren vandaan komen, omdat er vaak gerommeld wordt met certificaten?2
De herkomst van dieren kan onduidelijk zijn en fraude met certificaten komt helaas voor. Hierop wordt gehandhaafd. Het is aan de eigenaar van de dieren om de legale herkomst aan te tonen. Bij een CITES-aanvraag wordt er getoetst op de legale herkomst. Als de legale herkomst onvoldoende kan worden aangetoond, worden geen certificaten afgegeven.
Hoe vaak controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op dit soort beurzen?
De NVWA controleert regelmatig op vogel en reptielenbeurzen. Zo zijn in maart van dit jaar nog 53 vogels in beslag genomen tijdens een gezamenlijke inspectie van NVWA, politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), tijdens een vogelshow in Zwolle.4
In 2019 zijn rond de 450 inspecties uitgevoerd naar de handel in beschermde dieren en planten. Zo is ook de reptielenbeurs in Houten bezocht en zijn overtredingen vastgesteld op het gebied van dierenwelzijn, handel in beschermde soorten en administratieve voorschriften.5
Hoe is de controle op dergelijke beurzen gewaarborgd betreffende de aanvoer van dieren uit andere landen?
De NVWA voert inspecties uit op beurzen met dieren om de legaliteit van de te verhandelende dieren vast te stellen. Met betrekking tot het aantonen van legale herkomst gelden dezelfde regels voor buitenlandse handelaren als voor Nederlandse. Voor bijlage-A-dieren moet een geldig EU-certificaat kunnen worden overgelegd. Voor bijlage-B-dieren moet de legale herkomst worden aangetoond door middel van bewijsstukken.
Kunt u bevestigen dat in veel gevallen niet is voldaan aan de plicht van het Besluit Houders van Dieren, artikel 3.17, waarin is voorgeschreven dat bij de verkoop of aflevering van een dier als huisdier men voorzien moet worden van schriftelijke informatie en klopt het dat in enkele gevallen zelfs van een mondelinge toelichting geen sprake was, onder andere door taalbarrières?
Ik kan niet bevestigen dat dit in veel gevallen voorkomt of dat er mogelijk taalbarrières zijn. De informatie dient schriftelijk, in de Nederlandse taal beschikbaar te zijn. Tijdens inspecties op beurzen wordt ook toegezien op de naleving van dit voorschrift. Wanneer verkopers hier niet aan voldoen, treedt de NVWA hiertegen op conform het interventiebeleid.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat exotische dieren überhaupt op dergelijke beurzen worden verhandeld, laat staan dat dit gedaan wordt zonder een goede voorlichting met betrekking tot de verzorging, huisvesting, gedrag en de kosten die komen kijken bij het dier?
Dieren mogen op beurzen verhandeld worden als er voldaan wordt aan de geldende regelgeving, zoals regels voor dierenwelzijn.
Welke bevoegdheden of instrumenten hebben gemeenten om dergelijke beurzen niet door te laten gaan?
Gemeenten kunnen beurzen reguleren via de evenementenvergunning. Doorgaans zijn regels voor evenementenvergunning opgenomen in de algemene plaatselijke verordening (APV). Artikel 174 van de Gemeentewet geeft de burgemeester de bevoegdheid om bij beurzen in te grijpen wanneer de veiligheid en gezondheid in het geding zijn.
Hoe beoordeelt u dat een ruime meerderheid (81%) van de Nederlanders vindt dat het onacceptabel is dat in coronatijd reptielenbeurzen worden gehouden in Nederland?
Ik kan mij voorstellen dat er mensen zijn die zich zorgen maken over de risico’s van overdracht van ziekten op beurzen met dieren, juist nu in coronatijd. Er gelden daarom strikte voorwaarden voor beurzen met dieren, zoals ik die in de vragen hiervoor heb toegelicht. Deze voorwaarden zorgen ervoor dat het risico op de aanwezigheid van dierziekten of zoönosen op een beurs beperkt is. Ten aanzien van corona is het zo dat de verspreiding voornamelijk plaatsvindt door contacten tussen mensen onderling. In dit licht moet ook het risico op overdracht van corona van mens op dier worden meegenomen. Het is daarom, ook bij het bezoeken van beurzen met dieren, van belang om je aan de basisregels te houden: blijf thuis als je klachten hebt, houdt anderhalve meter afstand en was regelmatig je handen.
Bent u voornemens om dergelijke en soortgelijke situaties in de toekomst voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Beurzen met dieren worden met enige regelmaat gehouden door en voor liefhebbers van dieren. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangaf zijn er strikte regels voor het houden van een beurs met dieren, die bedoeld zijn om dierwelzijn en de gezondheid van dier en mens te borgen. Op deze regels wordt toegezien door de NVWA en gehandhaafd als niet aan de regels wordt voldaan.
Ook beurzen met dieren moeten ten minste voldoen aan de coronamaatregelen, deze zijn afhankelijk van het risiconiveau dat op dat moment geldt. Bestuurders kunnen besluiten om aanvullend strengere maatregelen te nemen als de situatie daarvoor aanleiding geeft.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het AO Dierenwelzijn buiten de veehouderij?
Nee, de reden heb ik al eerder toegelicht.
De berichten 'Actie door Greenpeace om Doggersbank te beschermen' en 'Greenpeace dumpt weer rotsblokken in de Noordzee' |
|
Remco Dijkstra (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u beiden bekend met de artikelen «Greenpeace dumpt weer rotsblokken in Noordzee» en «Actie door Greenpeace om Doggerbank te beschermen»?1 2
Ja.
Klopt het dat Greenpeace rotsblokken in de Noordzee heeft gedumpt? Is dit al eerder gebeurd? Zo ja, welke sancties zijn er toen geweest voor Greenpeace?
Ja, Greenpeace VK heeft aangegeven dat zij nu natuurstenen heeft afgezonken in het Britse deel van de Noordzee waarbij de exacte coördinaten zijn doorgegeven aan de Britse autoriteiten en bekend gemaakt op het internet.
Greenpeace Nederland heeft eerder in 2011 en 2015 op locaties in Nederlandse wateren vergelijkbare acties uitgevoerd. Uiteindelijk zijn er voor Greenpeace Nederland geen sancties geweest. De Staatssecretaris van IenM heeft indertijd een dwangsom opgelegd, maar dat besluit is door de Raad van State in 2014 vernietigd [zaaknummer ECLI:NL:RVS:2014:2089].
Hoe beoordeelt u het feit dat Greenpeace kennelijk voor eigen rechter meent te kunnen spelen door over te gaan tot dergelijke acties met als verantwoording een door henzelf geclaimde en geconstateerde overtreding van regels?
De regering verwerpt en betreurt de acties van Greenpeace. Juist in de tijd dat de deelnemers van het Noordzeeoverleg werken aan het Noordzeeakkoord. Greenpeace Nederland is vertegenwoordigd in dit overleg. Deze actie doet afbreuk aan het wederzijdse opgebouwde vertrouwen en begrip tussen de partijen in het Noordzeeoverleg.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van 2011 over het dumpen van rotsblokken door Greenpeace voor de huidige situatie? Leidt het hervatten van deze door de rechter verboden actie tot het opleggen van de in het artikel genoemde dwangsommen aan Greenpeace?3
De stenen zijn gestort in het Engelse deel van de Doggersbank in de Noordzee. De Waterwet is hier niet van toepassing. De in het artikel genoemde dwangsommen kunnen daarnaast niet worden opgelegd omdat het besluit daartoe met de uitspraak van de Raad van State uit 2014 is vernietigd (zie ook het antwoord op vraag 3).
Welke gevaren levert het dumpen van rotsblokken op voor de Nederlandse vissers?
Hoewel Greenpeace aangeeft dat met het delen van de coördinaten van de locatie van de stenen de veiligheid gewaarborgd is, kan dit tot risico’s leiden voor de (bodem beroerende) visserij als zij dit over het hoofd zien.
Heeft (een van) u beiden al overleg gehad met uw Britse collega’s over deze illegale activiteiten van Greenpeace? Zo nee, bent u bereid dit te doen en de Kamer te informeren over de uitkomst van dit overleg?
Nederland heeft de actie van Greenpeace in internationaal overleg aan de orde gesteld. Dit is door vertegenwoordigers van LNV gedaan in het internationale Noordzee visserijoverleg, bekend als de «Scheveningen groep». Ook heeft het betreffende ministerie in het VK (DEFRA) aangegeven dat de Britse Marine Management Organisation (MMO) gestart is met een onderzoek of er wet- en/of regelgeving is overtreden. Indien de Britse overheid een overtreding van wet- en/of regelgeving constateert en daarover met ons contact opneemt, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Hoe bent u van plan deze gevaarlijke acties te stoppen, welke maatregelen zijn er om dit te stoppen en welke straffen kunnen hiervoor opgelegd worden?
Het schip waarmee de Britse tak van Greenpeace de actie uitvoerde, vaart weliswaar onder Nederlandse vlag, maar het betreft een actie van de Britse tak van Greenpeace in het Engelse deel van de Doggersbank. De Britse overheid kan initiatief nemen voor eventuele maatregelen om deze acties te stoppen.
Een oordeel over de strafbaarheid van dit handelen is aan het Openbaar Ministerie. Greenpeace heeft nauwkeurig doorgegeven op welke locatie de stenen zijn afgezonken. Naar het zich aanziet lijkt er derhalve geen sprake te zijn van een directe gevaarzetting. Het Openbaar Ministerie heeft laten weten te bekijken of er aanleiding is om strafrechtelijk onderzoek te doen.
Voor vergelijkbare acties in Nederlandse wateren is na inwerkingtreding van de Omgevingswet een vergunning nodig en ontstaat een overtreding alleen als actievoerders of initiatiefnemers geen vergunning hebben of zich niet aan de vergunningsvoorwaarden houden. Tot die tijd is er alleen een meldplicht en de zorgplicht van art. 6:15 Waterbesluit: als je gebruik maakt van een oppervlaktelichaam door, anders dan in overeenstemming met de functie daarvan (zoals veilige scheepvaart), voorwerpen te storten, moet je zorgdragen voor een zodanige situering en uitvoering van de handelingen dat geen nadelige gevolgen optreden voor het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam.
Behoort het afpakken van de Nederlandse vlag van schepen waarmee criminele activiteiten plaatsvinden tot de mogelijkheden? Zo ja, wat is hiervoor nodig? Is een inbeslagname van het schip denkbaar?
Onder het Nederlandse recht is het niet mogelijk om de vlag van een schip te ontnemen. De inschrijving in het vlagregister en daarmee het recht om de vlag te voeren, is in Nederland gekoppeld aan de teboekstelling, op grond van het Wetboek van Koophandel. Er is geen mogelijkheid om de inschrijving door te halen.
De Zeebrievenwet bevat limitatief opgesomde gronden om een zeebrief (het nationaliteitsbewijs van een zeeschip) in te trekken, waaronder indien het schip opzettelijk zodanig wordt gebruikt dat het gevaar ontstaat dat Nederland in een oorlog wordt betrokken, of indien het schip wordt gebruikt voor kaapvaart, zeeroof of slavenhandel. Deze gronden bieden geen mogelijkheid in deze situatie om de zeebrief in te trekken.
Inbeslagname van het schip is enkel in bepaalde gevallen mogelijk bij een strafrechtelijk delict, daarvoor zijn op dit moment geen signalen. Het Openbaar Ministerie heeft laten weten te bekijken of er aanleiding is om strafrechtelijk onderzoek te doen.
Behoort het afnemen van de status van algemeen nut beogende instelling (ANBI) van Greenpeace tot de mogelijkheid, vooral omdat hier vissers in gevaar worden gebracht via de illegale dumping van rotsblokken in zee? Zo ja, welke stap is hiervoor nodig?
Nee. Om een ANBI te zijn moet een instelling voldoen aan bepaalde eisen, waaronder integriteitseisen. In dat verband wordt een instelling niet (langer) als ANBI beschouwd als een bestuurder, een leidinggevende, of een gezichtsbepalend persoon van de instelling is veroordeeld voor opzettelijk plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en dat misdrijf is gepleegd in de hoedanigheid van bestuurder, feitelijk leidinggevende of gezichtsbepalend persoon van de instelling, de veroordeling minder dan 4 jaar geleden plaatsvond en het misdrijf een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Hoe valt deze actie juridisch aan te merken?
De stenen zijn gestort in het Engelse deel van de Noordzee. Het betreffende ministerie in het VK (DEFRA) heeft aangegeven dat de Britse Marine Management Organisation (MMO) gestart is met een onderzoek of er wet- en/of regelgeving is overtreden. Het Nederlandse Openbaar Ministerie bekijkt of er aanleiding is om strafrechtelijk onderzoek te doen. Vooruitlopend hierop kan ik geen juridische kwalificatie geven van de actie.
Welke stappen kan de overheid verder nemen om de schade te verhalen en Greenpeace aansprakelijk te stellen voor de geforceerde ellende?
Geen. De Nederlandse overheid lijdt geen aantoonbare schade vanwege de acties van Greenpeace.
Welke gevolgen heeft dit voor het draagvlak bij vissers voor het Noordzeeakkoord?
De Nederlandse Vissersbond, Producten Organisaties (PO’s) Roussant (garnalenvissersbond) en Urk hebben op 30 september aangegeven dat de actie van Greenpeace een bijkomende reden is om (nog) niet aan te schuiven bij het Noordzeeoverleg. Als hoofdreden noemen deze organisaties dat zij het Noordzeeakkoord niet alsnog kunnen ondertekenen zonder een beter perspectief voor de Nederlandse visserijketen op het gebied van Brexit, pulsvisserij en een realistische en meer evenwichtige manier van ruimtelijk afwegen van gebruiksfuncties. De PO’s Delta Zuid, Wieringen, West en Texel hebben aangegeven met een voorstel te komen over een eventuele rol in het Noordzeeoverleg. De Rederijvereniging Zeevisserij (pelagische sector, wier leden ook actief zijn in de demersale visserij) en netVISwerk (kleinschalige kustvisserij) steunen deze PO’s.
Welke gevolgen dient de gevaarlijke actie van Greenpeace wat u betreft te hebben voor hun betrokkenheid bij overleggen over de toekomst van de Noordzee?
De voorzitter van het Noordzeeoverleg heeft eerder met de gesprekspartners geconcludeerd dat partijen de vrijheid hebben om buiten het Noordzee akkoord iets te doen, mits daarbij de grenzen van veiligheid niet worden overschreden en met de kanttekening dat partijen elkaar daarover vóóraf informeren. Ik constateer dat dat in dit geval niet is gebeurd. Dit heeft tot een stevig gesprek geleid in het Noordzeeoverleg van vorige week. Daarbij heeft Greenpeace haar commitment aan het Akkoord onderstreept en verzekerd in Nederland dit soort acties niet van plan te zijn. Hiermee blijft Greenpeace betrokken bij de overleggen over de toekomst van de Noordzee.
De minimale deelname aan het Jonge Boerenfonds |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Jonge Boerenfonds een magere oogst kent?1
Ja.
Is het juist dat tot nu toe slechts twee aanvragen zijn ingediend en dat hiervan één inmiddels is goedgekeurd?
Per 23 september is dat de juiste stand van zaken. Het tweede VVK is inmiddels verstrekt. RVO en Rabobank hebben contact over een derde financiering met VVK in vergevorderd stadium.
Kunt u aangeven welke regels en voorwaarden, zoals de investeringsdrempel van 1 miljoen euro, een grote drempel vormen voor deelname?
Het Vermogens Versterkend Krediet (VVK) is ontwikkeld in nauw overleg met het NAJK en met de banken. Het VVK bleek daarbij de beste optie om het doel – toekomstgerichte versterking van het bedrijfsperspectief van de overnemende of startende agrarische ondernemer – te realiseren. Er is in de regeling geen voorwaarde voor een investeringsdrempel opgenomen. Wel is mij bekend dat de Rabobank als regel hanteert dat het VVK deel uitmaakt van een totale bedrijfsfinanciering met een omvang van € 1 mln.
Het inpassen van een VVK in de financiering wordt door de accountmanagers bij de lokale Rabobanken lastiger gevonden dan bij de ontwikkeling in overleg met de betrokken partijen is voorzien. Hierover wordt binnen Rabobank met de accountmanagers gesproken en vervolgens met LNV en RVO overlegd welke acties mogelijk zijn om dit te ondervangen.
Ziet u binnen de kaders van de staatssteunregels nog ruimte voor het aantrekkelijker maken van het fonds?
De start van de regeling vindt plaats in een periode waarin veel (jonge) boeren onzekerheid ervaren over hun toekomstperspectief vanwege de stikstofcrisis, maar uiteraard ook vanwege de COVID-19 crisis en de grote onzekerheid over de economische impact daarvan op de middellange en lange termijn. Tegen deze achtergrond lijkt een groot aantal bedrijven investeringen en overnames uit te stellen. Ik heb hier begrip voor, niet in de laatste plaats voor de jonge ondernemers die voor dit carrière-bepalende beslismoment staan. Ik vind het daarom een voorbarige conclusie om op basis van het gebruik in 2020 al tot aanpassing van de regeling over te gaan. De inzet van het kabinet is gericht op z.s.m. herstel van deze crisis en daarvoor zijn ook weer overnames en duurzame investeringen in de agrarische sector nodig. Het VVK is een van de bestaande regelingen die daarbij juist een rol kan vervullen.
Uiteraard houd ik wel de vinger aan de pols t.a.v. het economisch herstel, het investeringsherstel in de agrarische sector alsook het doelbereik van het VVK.
Is het, gelet op de staatssteunregels en de schaduwwerking van de stikstofcrisis, de verwachting dat binnen afzienbare termijn de middelen die beschikbaar zijn voor het fonds, worden benut?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat aan de besteding van de beschikbare 11 miljoen euro voor opleiding en coaching van jonge boeren nog steeds geen invulling is gegeven en wanneer gaat het hiervan komen?
Aan het opleidings- en coachingstraject van het Jonge Boerenfonds wordt invulling gegeven via het programma Praktijkkennis voor Voedsel en Groen van Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA en LNV langs de volgende drie trajecten:
Het programma heeft een totaal budget van € 4 mln. en is in mei van start gegaan met een doorlooptijd tot en met 2023.
Het NAJK is bij alle trajecten nauw betrokken, zowel in de voorbereidende fase als bij de uitvoering ervan. Parallel hieraan heeft NAJK een subsidie ontvangen voor het ontwikkelen van een businessplan voor, en het opstarten van een Kenniscentrum Bedrijfsovername dat in aanvulling op bovengenoemde trajecten gaat draaien. Het businessplan zal binnenkort worden afgerond.
Welke maatregelen denkt u te nemen om te voorkomen dat aan het eind van deze kabinetsperiode een deel van het budget van 75 miljoen euro voor ondersteuning van jonge boeren op de plank blijft liggen?
Zoals ik in januari 2019 aan uw Kamer heb geschreven (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 70, vergaderjaar 2018–2019) heb ik met het Jonge Boerenfonds uit het Regeerakkoord beoogd een instrument te ontwerpen om startende jonge boeren of tuinders gedurende een groot aantal jaren te ondersteunen bij het opzetten van een duurzaam en toekomstbestendig bedrijf. Via de begrotingsreserve voor de borgstellingsregeling werkt de € 64 mln daarvoor ingezet vergelijkbaar met een revolverend fonds. Zoals ik in het antwoord op de vragen 4 en 5 heb aangegeven is het naar mijn oordeel juist in dit bijzondere eerste openstellingsjaar 2020 te vroeg om over het doelbereik van de regeling te kunnen oordelen.
Bent u voornemens in overleg met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt te bezien wat de mogelijkheden zijn voor betere benutting van het fonds dan wel de inzet van de beschikbaar gestelde middelen om jonge boeren op andere wijze te ondersteunen? Zo ja, wilt u de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit informeren?
Ik ben regelmatig in contact met het NAJK over het VVK. Momenteel met name over de campagne Groeien naar morgen waarvoor ik op 12 oktober het startschot heb gegeven, waarmee ik ook in het bijzonder de aandacht wil vestigen op de kansen die deze regeling aan jonge boeren en tuinders biedt. Op donderdag 22 oktober aanstaande wordt er in het kader van deze campagne al een webinar mede in samenwerking met alsook met deelnemers vanuit NAJK en de banken georganiseerd. Met dit webinar beoog ik de informatie over de mogelijkheden die de regeling biedt, en wat de jonge ondernemer en de bank moeten doen om er gebruik van te kunnen maken, breder onder de aandacht te brengen.
Ook naar aanleiding van de Telegraaf publicatie van 22 september heb ik met het NAJK over het VVK gesproken. Mijn in deze antwoorden weergegeven visie, in het licht van het bijzondere jaar 2020 en de op handen zijnde publiciteitsactiviteiten over het VVK, wordt ook gedeeld door het NAJK.