Het bericht ‘UWV ontdekt Slowaakse fraude met ziekte-uitkeringen’ |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UWV ontdekt Slowaakse fraude met ziekte-uitkeringen»?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Kunt u aangeven hoe het tekort aan verzekeringsartsen bij het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) invloed heeft op het al dan niet signaleren van fraude?
Voor zover bekend is er geen causaal verband tussen het tekort aan verzekeringsartsen en het al dan niet signaleren van fraude. Handhaven en fraudealertheid is een UWV-brede opgave en een kerntaak van UWV. In onderhavige handhavingscasus was het juist de voortdurende alertheid van alle bij de gevalsbehandeling betrokken medewerkers, waaronder de verzekeringsarts, de medewerker verzuimbeheer en de re-integratiebegeleider, van doorslaggevend belang bij het signaleren van de huidige fraudezaken. Ik waardeer de oplettendheid van de medewerkers bij het UWV.
Bent u op de hoogte van meer vergelijkbare, buitenlandse uitzendbureaus die dergelijke activiteiten inzetten om fraude te plegen met Nederlandse ziekte-uitkeringen?
We hebben geen concrete aanwijzingen dat uitzendbureaus een rol spelen bij de huidige fraudezaken.
Kunt u uitleg geven over hoe het UWV het onterecht uitgekeerde bedrag gaat terugvorderen?
In dit onderzoek ging het half september om 94 uitkeringen, hiermee was een bedrag gemoeid van ruim € 200.000. UWV heeft met de desbetreffende uitkeringsgerechtigden contact gezocht om aanvullende informatie op te vragen en ze op te roepen voor controle door een arts. Inmiddels zijn 69 uitkeringen stopgezet of tegengehouden. Van de resterende 25 lopende uitkeringen wordt nog onderzocht of ze stopgezet kunnen worden. UWV doet verder onderzoek of er sprake is van georganiseerd misbruik en of er zaken zijn die aan het Openbaar Ministerie voor een strafrechtelijk onderzoek kunnen worden overgedragen.
Wanneer er sprake is van onterecht betaalde uitkeringen, moeten deze worden terugbetaald. In grensoverschrijdende situaties wordt zo veel mogelijk dezelfde aanpak gehanteerd als in nationale gevallen. Dat wil zeggen: het terug te betalen bedrag wordt verrekend met een nog lopende uitkering en/of er wordt loonbeslag opgelegd. Heeft de debiteur geen inkomen in Nederland en woont de debiteur in een EU-lidstaat, dan wordt de UWV-zusterorganisatie/uitkeringsinstantie van het desbetreffende land aangeschreven. UWV doet het verzoek om te verrekenen wanneer er een uitkering bij die instantie loopt.
Wanneer er geen uitkering loopt, wordt de zusterorganisatie gevraagd incassomaatregelen te nemen ten behoeve van de vordering van UWV. In de voorliggende casussen zal deze handelwijze ook worden gevolgd.
Hoe verklaart u de stijging van Ziektewet(ZW)-uitkeringen naar Europese Unie(EU)-burgers in de afgelopen jaren (van € 15 miljoen in 2014 naar € 27 miljoen in 2020)?
De stijging van de export van ZW-uitkeringen in de periode 2014–2020 heeft voor een belangrijk deel te maken met de stijging van het totale aantal ZW-uitkeringen en uitgekeerde bedragen. De stijging kan daar echter niet geheel uit worden verklaard
Uit cijfers van het UWV blijkt dat het totaal aantal ZW-uitkeringen tussen 2018 en 2020 steeg met 15%. In diezelfde periode steeg het aantal geëxporteerde ZW-uitkeringen met 17%.
UWV monitort of de stijging de komende jaren aanhoudt en onderzoekt mogelijke verklaringen.
Hoe verloopt de samenwerking tussen UWV, Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Belastingdienst en de Nederlandse Arbeidsinspectie ten aanzien van het opsporen van fraude met de export van uitkeringen? Kan deze samenwerking verbeterd worden, bijvoorbeeld door middel van een Frauderaad of het oprichten van een gemeenschappelijk team dat zich richt op het tegengaan van deze fraude?
UWV, de SVB, de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) en de Belastingdienst werken in meerdere samenwerkingsverbanden samen om misbruik met o.a. uitkeringen, A1-verklaringen (voor het vaststellen van de toepasselijke wetgeving (SVB)), heffen en innen van premies (Belastingdienst), misstanden met arbeidsomstandigheden (NLA) te signaleren en aan te pakken. De samenwerking tussen de verschillende partners in deze samenwerkingsverbanden wordt als productief ervaren.
Voorbeelden hiervan zijn het samenwerkingsverband Aanpak Misstanden Uitzendsector (AMU) en de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI).
Ook zijn er in een aantal landen (Marokko, Turkije, Spanje, Suriname) attachés voor sociale zaken die in opdracht van onder andere de SVB en UWV handhavingstaken uitvoeren op verschillende beleidsterreinen. In strafrechtelijke onderzoeken naar uitkeringsfraude vindt eveneens samenwerking plaats tussen de arbeidsinspectie en UWV of SVB.
Inzake het tweede deel van de vraag of er een frauderaad of gemeenschappelijk team ten behoeve van de aanpak van fraude kan worden opgericht, kan ik het volgende melden. Naar aanleiding van een motie van 13 maart 2019 van de toenmalige Kamerleden Wiersma en Van Dijk heeft mijn voorganger besloten tot de oprichting van een Fraudeberaad. Uw Kamer is daar bij brief van 28 juni 2019 inzake «de stand van zaken uitkeringsfraude» over geïnformeerd (TK-stukken 2018–2019, 17 050, nr. 577). In dit beraad wisselen verantwoordelijke directeuren binnen de diverse instanties (Belastingdienst, Nederlandse Arbeidsinspectie, SVB, UWV en VNG/gemeenten) periodiek kennis uit en stemmen de aanpakken tussen de verschillende uitvoeringsinstanties voor de handhaving van de sociale zekerheid af. Internationale handhaving van de sociale zekerheid (zoals export van uitkeringen of vermogensonderzoek in het buitenland) hoort daar in toenemende mate ook bij en zal als terugkerend agendapunt van het beraad gaan fungeren.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om uitgekeerde uitkeringsbedragen, waarmee is gefraudeerd, in het buitenland terug te vorderen, juist omdat het als buitenlandse uitzendkracht hier mogelijk is bij ziekte een uitkering aan te vragen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om het handhavingsinstrument uit te breiden zodat handhaving in het buitenland wel mogelijk is?
In het kader van het borgen van de solidariteit – als fundament van de sociale zekerheid – is het te allen tijde noodzakelijk dat in het geval er uitkeringen onterecht zijn betaald, deze terug te vorderen. Daar gaat bovendien een preventief effect vanuit.
In het antwoord op vraag 4 staat beschreven welke stappen worden doorlopen in het invorderingsproces als de uitkeringsgerechtigde in het buitenland woont. UWV zal in de voorliggende casussen deze handelwijze ook volgen. Volledigheidshalve wil ik daarbij opmerken dat terugvordering in het buitenland moeilijker is dan in Nederland als gevolg van verschillende praktische belemmeringen. De Algemene Rekenkamer benoemt deze belemmeringen in het onderzoek «Een Nederlandse uitkering in het buitenland», 22 juni 2022». De Rekenkamer wijst bijvoorbeeld op het gegeven dat niet altijd duidelijk is welke instantie verantwoordelijk is voor terugvordering. Dat speelt vooral een rol bij landen die een (sterk) gedecentraliseerd sociale zekerheidssysteem hebben. De Rekenkamer stelt tegelijkertijd vast dat UWV, ondanks de praktische beperkingen de handhavingsmogelijkheden die er zijn bij de export van uitkeringen benut. UWV probeert ook afspraken te maken met landen waar veel uitkeringsgerechtigden wonen bilaterale te maken over terug- en invorderen.
Deelt u de mening dat het voor het draagvlak van de sociale zekerheid en het rechtvaardigheidsgevoel van burgers noodzakelijk is om alle uitgekeerde uitkeringsbedragen waarmee is gefraudeerd in het buitenland terug te vorderen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om het terugvorderen van onterechte uitkeringen te intensiveren?
Zoals eerder in het antwoord op de vragen 4 en 7 aangegeven, dienen uitkeringen die onterecht zijn betaald als gevolg van fraude te worden teruggevorderd.
In de beantwoording van deze vragen is ook ingegaan op de mogelijkheden voor terugvordering.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat buitenlandse uitzendkrachten die in Nederland een uitkering hebben aangevraagd deze uitkering naar het buitenland kunnen meenemen zonder dat er adequaat toezicht en handhaving mogelijk is om fraude te voorkomen? Zo ja, welke opties ziet u om de wettelijke mogelijkheid om de handhaving op fraude van export van uitkeringen naar het buitenland te verbeteren?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de Kamerbrief van 11 maart 2020 in verband met fraude met ZW-uitkeringen heeft aangegeven, is Nederland gebaat bij een open en naar buiten gerichte economie en een goed werkende interne Europese markt. Daarbij hoort ook dat mensen die in Nederland werken aanspraak kunnen maken op de sociale zekerheid en dat zij hun in Nederland opgebouwde rechten niet verliezen wanneer zij terugkeren naar hun land van herkomst. Dat wordt geregeld in de Europese coördinatieverordening sociale zekerheid (EU-Verordening 883/2004)). Deze Verordening regelt ook dat mensen een uitkering mogen exporteren naar een andere lidstaat.
Goede controle op een rechtmatige verstrekking van uitkeringen is daarbij van wezenlijk belang. Bij de onderhandelingen over de herziening van Verordening 883/2004 heeft Nederland zich de afgelopen jaren dan ook ingezet voor verbeterde handhavingsmogelijkheden bij de export van uitkeringen.
Het bericht dat vier van de tien zorgmedewerkers de zorg dreigen te verlaten |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vier van de tien zorgmedewerkers de zorg dreigen te verlaten?1
Het betreffende bericht verwijst naar de uitkomsten van de Monitor Gezond Werken in de Zorg 2022 van Stichting IZZ. In het desbetreffende rapport wordt geconstateerd dat bijna vier op de tien zorgmedewerkers (40%) er wel eens over denkt om buiten de zorg te gaan werken (p. 4). Slechts een deel (9%) van de zorgmedewerkers is dit daadwerkelijk van plan. Dit beeld sluit aan op het jaarlijkse landelijke uitstroomonderzoek van RegioPlus2 waaruit blijkt dat in 2021 een klein deel (tien procent) van het vertrekkende personeel van de deelnemende zorg- en welzijnsorganisaties een functie heeft gevonden buiten de zorgsector. Voor een toekomstbestendige arbeidsmarkt in zorg en welzijn is het essentieel dat zorg- en welzijnsmedewerkers niet onnodig de zorg verlaten. Daarom is het belangrijk om in te zetten op het behoud van zorg- en welzijnsmedewerkers. Werkgevers moeten hier serieus werk van maken. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ondersteunt werkgevers bij deze opgave binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (TAZ). Onder andere door de mogelijkheden te verkennen naar het ontsluiten en het gebruik van (gecombineerde) data rond verzuim, verloop en functiekenmerken op branche-, regionaal-, en organisatieniveau. Deze inzichten kunnen benut worden voor het maken van regioplannen door werkgeversorganisaties gericht op een gezonde en veilige werkomgeving.
Wat is uw reactie op de stijging van 29 procent van de vraag naar psychische zorg onder zorgverleners?
Zorg- en welzijnsmedewerkers moeten gezond en veilig hun werk kunnen doen. Het is belangrijk dat werkgevers aandacht geven aan de mentale gezondheid van zorg- en welzijnsmedewerkers. Het verhogen van het werkgeluk en welbevinden draagt hieraan bij, onder andere door goed werkgeverschap en het vergroten van zeggenschap. Hierop wordt ingezet met Programma TAZ. In de beantwoording op vraag 6 en 8 ga ik hier nader op in. Daarnaast wordt de actielijn «Mentaal gezond aan het werk» van de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» van de ministeries VWS, OCW en SZW vertaald naar een set aandachtspunten voor de sector zorg en welzijn door de overheid, brancheorganisaties en vakbonden. Ook stimuleren we met het Programma TAZ dat zorgorganisaties meer gaan samenwerken op gezamenlijk werkgeverschap, waaronder het gezamenlijk aanpakken van psychosociale arbeidsbelasting.
Wat vindt u ervan dat zorgverleners door de stijgende kosten steeds vaker kiezen voor een zorgverzekering met een verhoogd eigen risico? Bent u het ermee eens dat dit onwenselijke zorgmijding en langer ziekteverzuim kan stimuleren?
Het vrijwillig eigen risico biedt keuzevrijheid aan verzekerden. Deze keuzemogelijkheid is belangrijk voor het draagvlak van jonge en gezonde verzekerden voor het solidaire zorgstelsel. Verder maakt het vrijwillig eigen risico mensen bewust van de kosten van zorg. Zorgverzekeraars zijn niet verplicht om een vrijwillig eigen risico aan te bieden en verzekerden hebben de keuze om wel of geen vrijwillig eigen risico te kiezen.
Het verplichte eigen risico bedraagt 385 euro. 13,0% van de verzekerden kiest in 2022 voor een vrijwillig eigen risico in ruil voor een premiekorting. Het aantal verzekerden dat kiest voor een vrijwillig eigen risico is al een aantal jaar vrijwel gelijk. Zo koos in 2016 12% van de verzekerden voor een vrijwillig eigen risico en in 2019 13,1% van de verzekerden. Verzekerden kunnen kiezen voor een vrijwillig eigen risico tussen de 100 en 500 euro. Van de mensen met een vrijwillig eigen risico kiest 75,2% voor het hoogste bedrag. Zorgverleners kunnen, net als alle andere verzekerden, tijdens het overstapseizoen een keuze maken uit het polis aanbod van de verschillende zorgverzekeraars en zoeken naar de meest passende zorgverzekering.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat zorgverleners hierdoor een hogere drempel hebben tot de zorg, zeker gezien het feit dat zij zelf de zorg draaiend houden?
We hebben geen inzicht in de keuze van zorgverleners voor het type zorgverzekering en of zij vaker dan gemiddeld kiezen voor het vrijwillig eigen risico. Wel wil ik graag benadrukken dat voor alle verzekerden geldt dat het ongewenst is als zij vanwege de kosten afzien van noodzakelijke zorg. Zorgverleners hebben geen hogere drempel tot zorg dan andere verzekerden. Het kiezen voor het vrijwillig eigen risico is een individuele keuze. Zowel op landelijk als gemeentelijk niveau zijn maatregelen genomen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen tegen te gaan:
Bent u het ermee eens dat het logischer zou zijn om zorgverleners beter te belonen, zodat zij gewoon een fatsoenlijke zorgverzekering kunnen afsluiten, in plaats van hen ertoe te drijven om geld te besparen via een slechtere zorgverzekering?
Zorgprofessionals dienen een goed salaris te ontvangen voor het belangrijke werk dat zij doen. Voor een concurrerende salarisontwikkeling wordt jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) beschikbaar gesteld. Voor 2022 bedraagt de ova 2,2 miljard euro en voor 2023 3 miljard euro. Het is aan sociale partners om met deze extra middelen goede caos af te sluiten. En dat lukt ook goed. De afgelopen jaren zijn de salarissen in de zorg meegestegen met de ontwikkeling in de markt en zelfs veelal daar wat boven.
Bent u het ermee eens dat er dringend stappen moeten worden gezet om werken in de zorg aantrekkelijk te houden? Zo ja, waarom laat u dit soort verontrustende ontwikkelingen opstapelen zonder de problemen echt aan te pakken?
Zorgmedewerkers moeten de tijd en ruimte krijgen om het werk anders te organiseren, zodat het werk leuk, uitdagend en aantrekkelijk blijft. Ze moeten zich kunnen richten op waar het daadwerkelijk om draait, namelijk met passie en plezier goede zorg leveren aan patiënten en cliënten. Het is belangrijk dat de medewerker méér centraal komt te staan met goed werkgeverschap. Dat werkgevers werk maken van goed werkgeverschap en dat we als sector meer inzetten op het toepassen van effectieve vormen van sociale en technische innovatie. Met het Programma TAZ wil ik het werken in de zorg anders organiseren om de arbeidsmarkt in de zorg toekomstbestendig te maken. Met een minder sterke groei van het aantal zorgmedewerkers moet goede persoonlijke zorg en ondersteuning geboden worden. Zodat zorgmedewerkers met plezier werken in de zorg en het werken in de zorg aantrekkelijk is en blijft. Het nieuwe programma is de opvolger van het actieprogramma Werken in de Zorg. Binnen het programma wordt voorgebouwd op de goede resultaten die zijn geboekt.
Waarom kiest u er ondanks de grote ontevredenheid onder zorgpersoneel alsnog voor om de zorgsalarissen flink achter te laten lopen op de marktsector en de rest van de publieke sector?
De werktevredenheid onder zorgpersoneel is hoog. 77% van de zorgverleners geeft aan (zeer) tevreden te zijn met hun werk. Ook blijkt uit landelijke uitstroomonderzoek van RegioPlus dat het salaris geen belangrijke reden is om de zorg te verlaten. Waardering en de aantrekkelijkheid van werken in de zorg is van veel meer afhankelijk is dan salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn minstens zo belangrijk. Dat laat onverlet dat zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zorgprofessionals een goed salaris dienen te ontvangen voor het belangrijke werk dat zij doen. Via de ova scheppen we daar ook de mogelijkheden voor. Specifiek voor de middengroep in de zorg is voor dit jaar daar bovenop extra geld (675 miljoen euro structureel) beschikbaar gesteld, waardoor sociale partners deze groep er extra op vooruit kunnen laten gaan. We zien dat in nagenoeg alle caos daar ook afspraken over zijn gemaakt.
Ziet u na het zien van deze verontrustende cijfers ook de noodzaak van het geven van echt zeggenschap aan zorgverleners over hun eigen werk? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit te bewerkstelligen?
Ik vind het belangrijk dat zeggenschap wordt bevorderd om werkplezier te vergroten en uitstroom terug te dringen. Ik zie het bevorderen van zeggenschap primair als opgaaf voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap, al erken ik dat het als werkgever in een krappe arbeidsmarkt uitdagend is om de benodigde ruimte voor zeggenschap te creëren. Om werkgevers te ondersteunen zet ik met het arbeidsmarktprogramma TAZ beleidsmatig in op zeggenschap. Onder meer met de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap, waarmee in totaal 12,75 miljoen euro subsidie beschikbaar is om op instellingsniveau met dit thema aan de slag te gaan. Parallel hieraan organiseert de projectorganisatie «Landelijk Actieplan Zeggenschap» zeggenschapsactiviteiten, zoals netwerk- en leerbijeenkomsten. In de verdere uitwerking van de TAZ zal worden bezien hoe invulling gegeven kan worden aan de langer termijn aanpak. Tot slot is ook een klankbordgroep ingesteld onder leiding van de Chief Nursing Officer, prof. dr. Evelyn Finnema. Hiermee wordt geborgd dat zorgmedewerkers inbreng hebben in het programma en de manier waarop goede ideeën in de praktijk kunnen worden gebracht.
Bent u zich ervan bewust dat de uitlatingen die u heeft gedaan over het niet verder laten toenemen van het aantal zorgverleners2 de wanhoop onder zorgverleners over de werkdruk verder kunnen versterken? Zo ja, bent u van plan om zorgverleners op dit punt echt perspectief te geven in lijn met de aangenomen motie Hijink3, in plaats van u neer te leggen bij de personeelstekorten?
Op dit moment werkt ongeveer een op de zes werknemers in Nederland in de zorg. Om aan de stijgende zorgvraag te kunnen blijven voldoen zou in 2040 een op de vier werknemers in de zorg werkzaam moeten zijn. Het is irreëel te veronderstellen dat het aandeel van de zorg op de Nederlandse arbeidsmarkt of in de collectieve middelen in een dergelijke mate kan oplopen. We staan als samenleving immers ook nog voor andere grote uitdagingen op het gebied van bijvoorbeeld klimaat, veiligheid, onderwijs en wonen. Daarom zetten we in op beleid waarbij het huidige aandeel werknemers als uitgangspunt geldt. Wat overigens niet betekent dat er de komende jaren geen enkele personeelsgroei meer mogelijk is. Omdat de beroepsbevolking de komende jaren nog stijgt is er nog een beperkte personeelsgroei mogelijk. De uitdaging om met een gelijkblijvend aandeel werknemers in de zorg aan de zorgvraag te kunnen voldoen vraagt om een brede arbeidsmarktaanpak langs meerdere sporen. Dit doen we in en via meerdere programmas zoals TAZ, Integraal Zorg Akkoord (IZA), Wonen, Ondersteuning en Zorg voor ouderen (WOZO), Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA), maar ook langs de lijn van de kabinetsbrede aanpak arbeidsmarktkrapte.
Daarbij willen we erop wijzen dat de aantrekkelijkheid van werken in de zorg van veel meer afhankelijk is dan van salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn zeker zo belangrijk voor een keuze om wel of niet in de zorg te blijven werken. Dat bevestigt ook de SER en daarop ligt dus ook de focus in het arbeidsmarktbeleid van VWS. De inzet gericht op arbeidsmarkt in de VWS-programmas zal zich focussen op beperken van de groei van de zorgvraag, op behoud en duurzame ontwikkeling van personeel en op arbeidsbesparende innovaties in combinatie met slimmer organiseren van de zorg. Voor de zorgverleners moet deze inzet leiden tot meer zeggenschap, meer werkplezier en minder werkdruk waarbij met minder meer zorgverleners aan de zorgvraag voldaan kan worden. De voortgang van de programmas volgen we in de monitoring op de verschillende programmas. In het in de komende tijd in te richten bestuurlijk overleg arbeidsmarkt worden de voortgang en samenhang van deze programmas bewaakt. Specifiek gericht op het inlopen van salarisachterstand van de zorgmedewerkers in de middengroepen van de loongebouwen van zorg en welzijn heeft het vorige kabinet in reactie op het SER-advies en de motie Hijink bovenop de ova nog eens 675 miljoen euro beschikbaar gesteld. CAO-partijen kunnen de komende tijd verdere stappen zetten bij het inlopen van de salarisachterstand van de middengroepen door een relatief groter deel van de beschikbare middelen voor deze groep in te zetten.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel van IZZ om arbeidsrisico’s financieel af te dekken voor zorgmedewerkers?
In Nederland zijn werknemers al verzekerd voor (de financiële effecten) van ziekte of arbeidsongeschiktheid. Dat geldt ongeacht of zij ziek of arbeidsongeschikt zijn geraakt door een risico bij de arbeid die zij verrichten of anderszins.
Of een specifieke groep werknemers (zoals in dit geval medewerkers in de zorg) in aanmerking moet (kunnen) komen voor een bovenwettelijke uitkering, wordt normaliter aan de cao-tafel behandeld. Daar worden eventuele afspraken gemaakt over een collectieve WIA-verzekering of over collectief aangeboden mogelijkheden om je individueel bij te verzekeren.
In de zorg zien we dat hier al initiatief toe is genomen. In de CAO voor sector Verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) was afgesproken dat werkgevers en vakbonden medewerkers wilden beschermen tegen verlies aan inkomsten na arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Recent is hieraan invulling gegeven door een mantelovereenkomst waarbij zorgorganisaties een verzekering afsluiten voor het opvangen van een terugval in inkomsten van zorgmedewerkers die ziek of arbeidsongeschikt worden. Meer specifiek gaat het om uitbreiding van de dekking voor het derde WW-jaar en WGA-hiaat.5
De Europese Parlementsverkiezingen van 2024 naar aanleiding van het kabinetsstandpunt over het initiatiefvoorstel van het Europees Parlement over de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (Europese Kiesakte) d.d. 17 juni 2022 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) toelichten hoeveel niet-Nederlandse EU-ingezetenen tijdens de Europese Parlementsverkiezingen (EP-verkiezingen)in 2019 stemgerechtigd waren en wat uiteindelijk de opkomst was onder deze kiezersgroep?
Anders dan bij de verkiezingen voor gemeenteraden en waterschapsbesturen dienen niet-Nederlandse EU-burgers die bij de Europees Parlementsverkiezingen (hierna: EP-verkiezing) in Nederland willen stemmen voor een Nederlandse kandidaat zich te registreren bij de gemeente waar zij als ingezetene staan ingeschreven. Deze registratie is nodig omdat Europese regelgeving burgers van Europese lidstaten de mogelijkheid geeft om bij de EP-verkiezing te stemmen voor een kandidaat uit de lidstaat van verblijf of de lidstaat van nationaliteit.
Het aantal stemgerechtigden binnen deze groep is daarmee het aantal niet-Nederlandse EU-ingezetenen dat zich heeft geregistreerd om in Nederland te kunnen stemmen voor een Nederlandse kandidaat. Voor de EP-verkiezing in 2019 waren dit 56.637 personen. Voor de EP-verkiezing in 2014 ging het om 48.169 personen.1 Nederland houdt niet bij hoeveel van deze personen daadwerkelijk zijn gaan stemmen.
Kan de Minister van BZK toelichten op welke wijze deze kiezersgroep is geïnformeerd over de registratie voor de EP-verkiezingen?
Niet-Nederlandse EU-burgers die in Nederland verblijven (ook wel mobiele EU-burgers genoemd) worden op verschillende wijzen geïnformeerd over de uitoefening van het kiesrecht in Nederland bij de gemeenteraads-, waterschaps- en EP-verkiezingen. Het kabinet doet dit onder meer door op rijksoverheid.nl relevante informatie over actief en passief kiesrecht bij deze verkiezingen beschikbaar te stellen in zowel het Nederlands als het Engels.
Gemeenten hebben daarnaast voor de registratie voor de EP-verkiezingen een wettelijke verplichting om iedere niet-Nederlandse EU-burger die zich van buiten Nederland in de gemeente vestigt het formulier toe te sturen waarmee deze persoon zich kan registreren om bij de EP-verkiezingen in Nederland te stemmen voor een Nederlandse kandidaat. De begeleidende brief bij dit zgn. Y32-formulier is vertaald in het Engels, Duits en Frans. Ook zijn gemeenten verplicht om ten minste zes weken voor de dag van de kandidaatstelling de mogelijkheid van registratie opnieuw onder de aandacht te brengen.2
In aanloop naar de afgelopen EP-verkiezingen zijn gemeenten middels verschillende nieuwsbrieven van het Ministerie van BZK gewezen op de verplichting tot het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers. Ook het registratieformulier en de tekst voor de aanschrijfbrief (vertaald in het Engels, Duits en Frans) zijn daarbij met gemeenten gedeeld.3 In aanloop naar de EP-verkiezingen van 2024 zal ik gemeenten opnieuw wijzen op het belang van het informeren van de niet-Nederlandse EU-burgers in hun gemeente.
Zoals gebruikelijk heeft het Ministerie van BZK de afgelopen EP-verkiezing ook geëvalueerd. Daarbij zijn via een enquête vragen gesteld aan gemeenten over het informeren van de groep niet-Nederlandse EU-burgers. Uit deze enquête kwam naar voren dat 98% van de gemeenten die hebben deelgenomen aan de enquête niet-Nederlandse EU-burgers tenminste zes weken voor de dag van de kandidaatstelling actief gewezen heeft op de mogelijkheid om zich in Nederland te registreren voor de EP-verkiezingen. 62% van de gemeenten gaf aan niet-Nederlandse EU-burgers die voor die tijd buiten Nederland woonachtig waren bij vestiging in de gemeente het Y-32 formulier te hebben gestuurd.4 Dit blijft dus een belangrijk aandachtspunt in de aanloop naar de eerstvolgende Europees Parlementsverkiezingen.
In 2022 heb ik ook met uw Kamer gesproken over het voorstel van de Europese Commissie (hierna: EC) ter herziening van de richtlijn voor kiesrecht van mobiele EU-burgers bij gemeenteraadsverkiezingen (94/80/EG)5 en de verkiezingen van het Europees Parlement (93/109/EG).6 Het hoofddoel van beide wijzigingen is het verbeteren van de informatieverstrekking aan mobiele EU-burgers.
Het BNC-fiche dat is opgesteld naar aanleiding van dit voorstel van de EC geeft het standpunt van het kabinet weer.7 Kortheidshalve verwijs ik daar naar, waarbij ik er uit licht dat het kabinet veel waarde hecht aan het informeren van mobiele EU-burgers over hun actief en passief kiesrecht en dit is dan ook onderdeel van het bestaande beleid.
Het kabinet is daarbij van mening dat Nederland momenteel al voldoet aan de informatieplicht om mobiele EU-burgers tijdig en eenvoudig in ten minste twee talen te informeren over regels voor registratie. Wel zal het kabinet in aanloop naar de EP-verkiezingen van 2024 inzetten op verdere uitbreiding van de informatieverstrekking aan niet-Nederlandse EU-burgers. Zo zal het kabinet o.a. met de Kiesraad in gesprek gaan over het uitbreiden van de Engelstalige informatie op hun website, naast de informatievoorziening op rijksoverheid.nl. Het kabinet zal daarnaast gemeenten vragen om ook op hun eigen website en/of in de begeleidende brief aan kiezers informatie over de verkiezing beknopt in het Engels beschikbaar te stellen.8 Ter ondersteuning van gemeenten zal ik hiervoor teksten en andere relevante communicatiemiddelen in in elk geval het Engels beschikbaar stellen. Informatiematerialen zullen waar mogelijk ook actief worden verspreid onder organisaties die niet-Nederlandse EU-burgers vertegenwoordigen.
Kan de Minister van BZK toelichten of op basis van de opkomst een evaluatie, landelijk dan wel op gemeentelijk niveau, heeft plaatsgevonden onder deze groep? Zo ja, kan de Minister toelichten wat de belangrijkste conclusies en aanbevelingen waren van deze evaluatie? Zo nee, waarom niet?
Nederland houdt niet bij wat het opkomstpercentage is onder deze specifieke groep kiezers. Naar aanleiding van de lage opkomst bij de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen heeft het kabinet wel onderzoek laten doen naar de niet-stemmer. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van het Lokaal Kiezersonderzoek (LKO), alsmede aanvullend kwalitatief onderzoek. Binnen (Nederlandstalige) panels zijn mensen met een andere nationaliteit (zoals niet-Nederlandse EU-burgers) vaak minder goed vertegenwoordigd, wat het lastig maakt om conclusies over deze afzonderlijke groep te trekken. In het onderzoek is daarom ook een aantal experts gevraagd om extra aandacht te schenken aan mogelijke redenen voor het niet-stemmen onder bepaalde groepen. Hierbij wordt ook specifiek aandacht besteed aan niet-Nederlanders met lokaal kiesrecht. Alhoewel deze groep niet geheel overlapt met de groep niet-Nederlandse EU-burgers, biedt het onderzoek wel enkele inzichten over deze groep(en). De resultaten van het onderzoek zijn met de Kamer gedeeld.9 Ook zijn in de evaluatie van de GR-verkiezingen gemeenten, net zoals voorheen bij de EP-verkiezingen, gevraagd of zij hun communicatie gericht hebben op specifieke groepen kiezers, waaronder niet-Nederlandse EU-burgers. Deze evaluatie is op 30 september jl. aan uw Kamer verzonden.
Kan de Minister van BZK specifiek toelichten wat de regeldruk was en of de financiële compensatie voor gemeenten om deze kiezersgroep te informeren toereikend was?
Uit de in antwoord op vraag 2 genoemde enquête blijkt dat 98% van de gemeenten deze kiezersgroep actief informeert in aanloop naar de EP-verkiezingen. Ik heb niet de indruk dat de verplichtingen daartoe te belastend zijn voor gemeenten, ook gezien het belang dat moet worden toegekend aan het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers over de uitoefening van hun kiesrecht. Het is aan de gemeenten zelf om een inschatting te maken van de middelen die zij nodig hebben voor het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers. Gemeenten kunnen hiervoor gebruik maken van het geld dat zij ontvangen uit het Gemeentefonds.
In hoeverre is de Minister van BZK het ermee eens dat alle gemeenten dezelfde procedure zouden moeten hanteren als het gaat om de organisatie en informatievoorziening voor deze kiezersgroep en hoeveel regie kan het Ministerie van BZK nemen in dit proces?
Lokaal maatwerk staat voorop bij het informeren van de groep niet-Nederlandse EU-burgers. Gemeenten maken dus zelf een inschatting van de meest effectieve manier om in hun gemeente de groep niet-Nederlandse EU-burgers te bereiken. De gemeenten dienen hierbij wel te voldoen aan de wettelijke verplichting. In het verleden hebben Nederlandse gemeenten niet-Nederlandse EU-burgers geïnformeerd door middel van een persoonlijke brief, informatie op de gemeentelijke website, huis-aan-huisbladen, social media, advertenties in de (plaatselijke) krant.10 Het Ministerie van BZK zal het belang van deze informatieverstrekking blijven benadrukken en ondersteuning bieden aan gemeenten met kant-en-klare communicatiemiddelen in zowel het Nederlands als in elk geval het Engels.
Klopt het dat gemeenten eerder verplicht waren om niet-Nederlandse EU-ingezetenen in hun gemeenten te informeren over hoe zij gebruik kunnen maken van hun stemrecht en het daarvoor benodigde formulier naar hen op te sturen? Is dat nog steeds het geval? Zo nee, waarom is die verplichting vervallen?
Het klopt dat gemeenten verplicht zijn om niet-Nederlandse EU-burgers die in Nederland verblijven te informeren over hoe zij gebruik kunnen maken van hun stemrecht. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 2 hebben gemeenten een wettelijke verplichting om iedere niet-Nederlandse EU-burger die zich van buiten Nederland in de gemeente vestigt het formulier toe te sturen waarmee deze persoon zich kan registreren om bij de EP-verkiezingen in Nederland te stemmen voor een Nederlandse kandidaat. Ook zijn gemeenten verplicht om ten minste zes weken voor de dag van de kandidaatstelling de mogelijkheid van registratie opnieuw onder de aandacht te brengen.11
Is de Minister van BZK het ermee eens dat het van groot belang is dat gemeenten verplicht worden gesteld niet-Nederlandse EU-ingezetenen proactief, tijdig en correct te informeren over hun Europees stemrecht?
Ik vind het van belang dat niet-Nederlandse EU-ingezetenen proactief, tijdig en correct worden geïnformeerd over hun recht om zich te registreren om in Nederland te stemmen voor een kandidaat op een Nederlandse lijst. Om deze reden is er ook een wettelijke verplichting voor gemeenten om deze groep te informeren op de wijzen zoals in antwoord op vraag 2 is weergegeven.
Kan de Minister van BZK het tijdspad voor de organisatie en voorlichting van de EP-verkiezingen 2024 voor deze specifieke kiezersgroep schetsen?
Net zoals bij voorgaande verkiezingen zal ik ruim voor de EP-verkiezingen op verschillende manieren aandacht besteden aan voorlichting. Zo zal ik in contacten met gemeenten middels verschillende nieuwsbrieven en circulaire opnieuw wijzen op de verplichting niet-Nederlandse EU-burgers te informeren. Zoals aangegeven zal ik hierbij doorgaan met de huidige inspanningen en waar mogelijk en opportuun extra aandacht besteden aan het informeren van deze specifieke doelgroep.
Kan de Minister van BZK toelichten wanneer zij een definitief besluit verwacht met betrekking tot de wijzigingen van de Europese Kiesakte en deelt de Minister de mening dat alle burgers in Nederland, en in het bijzonder niet-Nederlandse EU-ingezetenen, tijdig en correct geïnformeerd moeten worden over eventuele wijzigingen in de Europese Kiesakte en dat dit van groot belang kan zijn voor de opkomst?
Onlangs zijn in Raadsverband de eerste gesprekken gestart over het initiatiefvoorstel van het Europees Parlement aangaande de Europese Kiesakte.12Meerdere lidstaten gaven aan bezwaren te hebben ten aanzien van verschillende elementen uit het initiatiefvoorstel, waaronder de transnationale kieslijsten (EU-breed kiesdistrict), briefstemmen, regels ten aanzien van verkiezingscampagnes en de vaste verkiezingsdag. Nederland neemt conform het kabinetsstandpunt13, de aangenomen motie van het lid Strolenberg c.s.,14 en de overgenomen motie van het lid Bisschop15 aan deze discussies deel.
Het is onduidelijk wanneer een definitief besluit over dit initiatiefvoorstel verwacht kan worden binnen de Raad. Uw Kamer zal conform de vastgestelde afspraken geïnformeerd worden over het verloop van de onderhandelingen van de Europese Kiesakte.16
Ik deel met de leden Dekker-Abdulaziz en Sjoerdsma het belang van het tijdig en correct informeren van alle burgers in Nederland over eventuele wijzigingen in de Europese Kiesakte en het mogelijke belang daarvan voor de opkomst.
Voor de in antwoord op vraag 2 gememoreerde voorgestelde herzieningen van de richtlijn voor kiesrecht van mobiele EU-burgers bij gemeenteraadsverkiezingen (94/80/EG) en de verkiezingen van het Europees Parlement (93/109/EG) geldt dat er nog geen onderhandelingen in Raadsverband geweest zijn. Uw Kamer wordt conform de daarvoor geldende informatieafspraken geïnformeerd over het verloop van de onderhandelingen zodra deze starten.
De strijd tussen Azerbeidzjan en Armenië |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Veroordeelt u, net als Amerikaans democraat Nancy Polesi, de illegale aanvallen van Azerbeidzjan op Armenië die 13 september jl. begonnen zijn?
Beide landen ontkennen de gevechten te zijn begonnen en beide partijen ontkennen het staakt-het-vuren als eerste te hebben geschonden. Het kabinet heeft noch de capaciteit, noch de presentie ter plaatse, om vast te stellen wie de gevechten is begonnen, of wie het staakt-het-vuren als eerste heeft geschonden. Belangrijkste is nu dat het staakt-het-vuren standhoudt en dat het conflict niet escaleert. Daartoe heeft NL, evenals de EU en andere internationale partners zoals de VS, beide partijen opgeroepen.
Spreekt u steun uit voor Armenië in dit conflict?
Het kabinet zet in op de-escalatie en stabiliteit. Steun uitspreken aan één van beide partijen draagt daar op dit moment in deze situatie niet aan bij. Namens de EU spelen de Voorzitter van de Europese Raad Michel, de Hoge Vertegenwoordiger Borrell en de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Zuidelijke Kaukasus Klaar een actieve bemiddelende rol tussen Armenië en Azerbeidzjan en Nederland steunt hen daarin.
Een belangrijke stap in het vredesproces werd vorige week gezet en marge van de eerste top van de Europese Politieke Gemeenschap (EPG) in Praag, op 6 oktober jl. Daar hebben de leiders van beide landen elkaar gesproken, op uitnodiging van de Voorzitter van de Europese Raad Michel en President Macron (Frankrijk). Tijdens dit gesprek hebben beide landen hun steun uitgesproken voor het VN Handvest en de Alma Alta 1991 Verklaring1, waarmee zij respect voor elkaars territoriale integriteit en soevereiniteit erkennen. Ook werd afgesproken dat de besprekingen over grensdemarcatie hervat zullen worden.
Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over een EU civiele monitoringsmissie (EUMM) op Armeens grondgebied. Azerbeidzjan heeft zich bereid verklaard een dergelijke missie te steunen. De missie zal zich richten op observatie, verslaglegging en advisering m.b.t. monitoring en grensdemarcatie. Het is de bedoeling dat de missie na formele goedkeuring zo snel mogelijk wordt ingezet. Het kabinet is bezig de mogelijkheden te verkennen voor een Nederlandse bijdrage aan deze missie op korte termijn.
Wat doet Nederland om vrede te faciliteren in deze regio?
Zoals in het antwoord op de vorige twee vragen is gezegd, steunt Nederland het EU-bemiddelingsproces. Daarnaast kijkt Nederland hoe het kan bijdragen aan de EU civiele monitoring missie. Nederland heeft eerder cfm. de Motie 35 925-V nr. 37 Ceder c.s. over een onafhankelijk onderzoek naar de feiten in het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan in de EU gepleit voor een fact finding missie. Met de totstandkoming van de monitoringsmissie wordt hieraan invulling gegeven.
Daarnaast kijkt Nederland naar de financiering van specifieke projecten die vrede in de regio kunnen faciliteren, bijvoorbeeld door financiering van een project door de International Commission for Missing Persons.
Krijgt Azerbeidzjan directe giften, subsidies of leningen van Nederland? Zo ja, hoeveel en wanneer?
Nee.
Krijgt Azerbeidzjan via internationale organisaties waar Nederland bij aangesloten is giften, subsidies of leningen? Zoja, hoeveel en wanneer?
De Azerbeidzjaanse overheid ontvangt vanuit gedelegeerde middelen van Nederland geen gelden. Wel steunt Nederland via gedelegeerde middelen de activiteiten van geselecteerde NGO’s en het UNDP, die zich richten op vrouwen en kwetsbare groepen in Azerbeidzjan.
Het door de EU aan Azerbeidzjan gealloceerde budget onder het EU Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) voor de periode 2021–2024 bedraagt in totaal EUR 60 miljoen. Dit betreft geen begrotingssteun. Het kabinet hecht bij de verstrekking van EU-steun aan nabuurschapslanden veel waarde aan het principe van conditionaliteit. Landen die commitment tonen en voortgang boeken met noodzakelijke hervormingen verdienen meer financiële steun dan landen waar hervormingen uitblijven of zelfs sprake is van regressie (more for more, less for less).
Ook ontvangt Azerbeidzjan financieringen van organisaties waarvan zowel Nederland als Azerbeidzjan aandeelhouder zijn zoals de Wereldbank, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) en de Europese Investeringsbank (EIB). Volgens opgave van de Wereldbank lopen er momenteel 8 financieringen voornamelijk op het terrein van landbouw en vervoer met een totale committering van USD 629 miljoen2. Voor de EBRD gaat het om 31 actieve financieringen met een committering van EUR 884 miljoen vooral op het gebied van duurzame infrastructuur3.
Bent u van mening dat Armenië hulp nodig heeft van Nederland in dit conflict?
Het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan is zeer complex. Nederland steunt het EU-bemiddelingsproces, waarbij de EU bemiddelaars actief optreden om vrede in de regio te faciliteren. De EUMM is hier een concreet voorbeeld van.
Nederland steunt Armenië op andere manieren, bijvoorbeeld ten aanzien van opbouw van de rechtsstaat en democratie. Deze hulp wordt o.a. geboden via het MATRA-programma.
Wat kan Nederland nog meer doen om Armenië te ondersteunen in deze strijd?
Het kabinet richt zich er allereerst op om te zorgen dat nu de situatie stabiliseert, dat nieuwe vijandelijkheden uitblijven en dat er een duurzame politieke oplossing komt. Daarbij zet NL in op het spoor van de EU.
Is Nederland afhankelijk van handel met Azerbeidzjan?
Nee, Nederland is niet afhankelijk van handel met Azerbeidzjan. Voor Nederland staat Azerbeidzjan op nummer 94 wat betreft landen waar Nederland goederen heen exporteert (cijfers 2020, OEC). In 2020 bedroeg de export van Nederlandse goederen naar Azerbeidzjan € 187 miljoen. In hetzelfde jaar importeerde Nederland voor € 9.05 miljoen uit Azerbeidzjan, waarbij acyclische alcohol het grootste importgoed was.
Bent u bereid binnen de EU te pleiten voor sancties gericht op het regime van Azerbeidzjan?
Op dit moment draagt het pleiten voor sancties in EU-verband tegen de regering van Azerbeidzjan niet bij aan een vreedzame oplossing.
Wat voor andere acties kan Nederland ondernemen om Azerbeidzjan tot de orde te roepen?
Nederland heeft op hoog ambtelijk niveau de zorgen over mogelijke escalatie van het conflict overgebracht aan de vertegenwoordigers van zowel Azerbeidzjan als Armenië. Beide landen hebben zich publiekelijk gecommitteerd aan de vredesonderhandelingen. Op 5 oktober jl. heeft Azerbeidzjan, na bemiddeling door de VS, 17 Armeense gevangenen vrijgelaten.
Daarnaast heeft op 5 oktober jl. een gesprek plaatsgevonden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de Azerbeidzjaanse ambassadeur naar aanleiding van het verschijnen van een video waarop te zien is dat Azerbeidzjaanse soldaten Armeense krijgsgevangenen neerschieten. Het Azerbeidzjaanse Openbaar Ministerie heeft een onderzoek aangekondigd naar de gebeurtenissen in deze video. Nederland heeft bij die gelegenheid afschuw over de video uitgesproken en er bij Azerbeidzjan op aangedrongen dat dit onderzoek onafhankelijk en effectief is en de resultaten openbaar worden gemaakt.
Nederland hecht groot belang aan accountability en alle mogelijke schendingen van het internationaal humanitair oorlogsrecht door ieder land dienen te worden onderzocht en de daders dienen te worden vervolgd.
Bent u bereid net als Nancy Pelosi een bezoek af te leggen aan Armenië op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet nu eerst in op EU-bemiddeling. De Speciale Vertegenwoordiger van de EU voor de Zuidelijke Kaukasus is namens de EU meteen na het oplaaien van het geweld afgereisd naar Jerevan en Bakoe, waar hij op hoog niveau gesprekken heeft gevoerd met beide landen.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
Ja.
De prijscap op energie |
|
Lilian Marijnissen , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Klopt het dat de regering overgaat tot het instellen van een prijscap op energie? Zo ja, wanneer gaat die in en op welk niveau worden verbruik en prijs vastgesteld?
Ja, dit klopt. Het kabinet gaat op dit moment uit van invoering van een prijsplafond per 1 januari 2023 voor alle huishoudens. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Het kabinet denkt aan een tariefplafond van maximaal 1,50 euro voor gas en 70 cent voor elektriciteit. Mocht de ontwikkeling van de prijs voor gas of elektriciteit meevallen voor vaststelling van het plafond later deze maand, kunnen de plafonds nog worden verlaagd. Het prijsplafond voor gas wordt in dat geval maximaal verlaagd tot de prijs op 1,20 per kuub gas.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verdere uitleg van dit antwoord kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Kunt u aangeven wat de geschatte kosten zijn van de prijscap?
De exacte kosten zijn vanzelfsprekend zeer afhankelijk van de vormgeving van het tijdelijke prijsplafond en de daadwerkelijke prijsontwikkeling op de energiemarkten gedurende 2023. In de Miljoenennota is voor het tijdelijke prijsplafond al een reservering opgenomen. Voor het prijsplafond zal het kabinet in eerste instantie de middelen voor verlaging energiebelasting in 2023 (kosten 5,4 miljard euro) uit de Miljoenennota aanwenden. Dit ligt voor de hand gezien het doel en de doelgroepen vergelijkbaar zijn. Daarnaast worden de opbrengsten van een solidariteitsheffing en een inframarginale heffing ingezet. Daarvoor geldt wel dat de opbrengsten en vormgeving nog onzeker zijn.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verder uitleg kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
In welke ministerraad is vergaderd over een prijscap en is besloten een prijscap in te stellen?
In de vierhoek – een onderraad van de ministerraad – van 16 september 2022 is besloten tot het instellen van een prijsplafond. In de daarop aansluitende ministerraad is dit besluit toegelicht en hebben de vakministers de ruimte gekregen om het besluit op korte termijn verder uit te werken.
Kunt u aangeven wie onder de prijscap vallen en dan in het bijzonder ingaan op een woning die van het gas af is en waar alleen elektriciteit gebruikt wordt, een woning die op stadswarmte in aangesloten, blokverwarming, een tweede woning, een vakantiewoning die permanent wordt bewoond?
Het voornemen is om het prijsplafond aan te laten sluiten bij de doelgroep die in aanmerking komt voor de belastingvermindering in de energiebelasting. De belastingvermindering energiebelasting geldt voor elektriciteitsaansluitingen met een verblijfsfunctie. De vijf genoemde voorbeelden vallen in principe dus onder het prijsplafond. Er wordt op korte termijn in de uitwerking nog bezien hoe de prijs van warmte meegenomen kan worden in het tijdelijk prijsplafond.
Is er een tegemoetkoming voor mensen die in een tochtig, slecht geïsoleerd huurhuis wonen (bijvoorbeeld enkel glas of energielabel F). Is deze maatregel toereikend?
Het kabinet ziet een tijdelijk prijsplafond als een stevige waarborg voor een betaalbare energierekening voor huishoudens.
De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt momenteel nog verder uitgewerkt met de sector. Daarbij zijn variaties denkbaar in de hoogte van het tarief waarop het tijdelijke plafond wordt vastgesteld, tot welk energieverbruik het prijsplafond zal gelden en hoe lang dit plafond in stand blijft. Het kabinet wil de volumegrens zo kiezen dat alle huishoudens met een hoge energieprijs voordeel hebben van het plafond. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Alle huishoudens met een variabel contract hebben tot dit verbruik profijt van het energieplafond. Daarnaast heeft het kabinet in de brief van 20 september 2022 geïnformeerd over het voornemen om een belangrijk deel van de energietoeslag voor de meest kwetsbare huishoudens in 2023 naar voren te halen zodat gemeenten die nog dit jaar kunnen overmaken. En tot slot is in de Miljoenennota een omvangrijk koopkrachtpakket gepresenteerd om in 2023 de koopkrachteffecten te dempen.
Heeft u een maatregel voor bedrijven (bijvoorbeeld bakkers of slagers) die energie-intensief zijn?
Het kabinet zet alles op alles om een gerichte subsidieregeling voor de energiekosten voor het energie-intensieve mkb op te zetten. Voor de uitvoering van een dergelijke specifieke subsidieregeling is de Minister van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met energieleveranciers.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal energiebedrijven zeer hoge prijzen in rekening brengt (zoals rond de één euro voor één kWh en 4 euro voor een kuub gas), terwijl de marktprijzen daar – gelukkig – onder zitten. Op welke wijze zult u bevorderen dat de prijscap, die een groot deel van het crediteurrisico wegneemt bij energiebedrijven, niet leidt tot excessieve winsten bij energiebedrijven?
Ja. De invoering van een prijsplafond mag niet leiden tot overcompensatie van leveranciers. De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt op korte termijn verder uitgewerkt in nauw overleg met de sector en de beoogde uitvoerder RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Hierbij wordt uitgegaan van een consistente systematiek vormgegeven voor het vaststellen van de vergoeding vastgesteld bij een hogere marktprijs dan het tarief van het tijdelijke plafond.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik kortheidshalve ook naar mijn brief van 20 september 2022. Daarbij is volledigheidshalve reeds aangegeven dat het kabinet is zich er terdege van bewust dat er voorbeelden zullen ontstaan van bedrijven, huishoudens of mogelijk energieleveranciers die meer compensatie ontvangen dan strikt genomen wenselijk is.
Bent u ervan op de hoogte dat eigenaren van windmolen, kolencentrales, zonneparken of een nucleaire centrale voor lage kosten (soms rond de 0,1 euro) energie kunnen opwekken, dat die energie nu met winstmarges tot 1.000 procent wordt verkocht wordt en dat de overheid vervolgens de huishoudens weer subsidieert totdat zij ongeveer de kostprijs betalen?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De Europese Commissie doet voorstellen voor een inframarginale prijscap waardoor inkomsten kunnen worden afgeroomd en een solidariteitsbijdrage van fossiele energieproducten. Ik verwijs u kortheidshalve naar mijn brief over de appreciatie van deze Europese voorstellen van 20 september 2022. Het kabinet staat positief tegenover het voorstel van de Commissie om de infra-marginale opbrengsten af te romen die ontstaan doordat de inkomsten van bepaalde elektriciteitsproducenten sterk gestegen zijn door de hoge elektriciteitsprijzen, terwijl daar voor hen geen hogere productiekosten tegenover staan. We bestuderen de wijze waarop nationale uitvoering aan de doelen van het voorstel vorm kan worden gegeven. Dit doet het kabinet ook door te kijken naar alternatieve maatregelen die hetzelfde doel dienen. Ten aanzien van de inframarginale prijscap heeft het kabinet nog onvoldoende inzicht of, en zo ja hoeveel, deze extra middelen zal opleveren en op welke manier de cap wordt uitgewerkt.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat deze vormen van elektriciteit tegen kostprijs en een redelijke mark-up geleverd gaan worden aan het systeem, zodat er geen overwinsten gaan ontstaan, die vooral publiek betaald worden?
Voor de niet-slimme meters moeten de meterstanden worden doorgegeven voor 1 januari 2023. Dit hoeft echter niet exact op de dag dat de maatregel ingaat. De procedure wijkt wat dat betreft ook niet af van eerdere jaren.
Moeten alle niet-slimme meters uitgelezen worden op de dag dat deze maatregel ingaat?
Ja, die zijn hedenochtend gedeeld met de Kamer.
Kunt u de memo’s die de fractievoorzitters van de coalitiepartijen over deze maatregel en varianten daarvan gezien hebben de afgelopen maanden, aan de Kamer doen toekomen?
Het kabinet zal de Kamer voorafgaand aan de algemene financiële beschouwingen een doorrekening van de koopkrachteffecten sturen.
Heeft u indicaties van de koopkrachteffecten? Kunt u die delen?
Sinds het voorjaar is er regelmatig contact geweest met de energieleveranciers, waaronder op bestuurlijk niveau in maart, juni, augustus en tweemaal in september. Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor wat betreft de uitkomst van deze gesprekken kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Op welke momenten is overlegd met de energiebedrijven? Met wie van de energiebedrijven? Zijn hier verslagen van gemaakt? Kunt u dus van elke bijeenkomst datum, aanwezigheid (van zijde regering en energiebedrijven) en verslagen delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer zijn deze overleggen gestart?
Ja, het prijsplafond is door het kabinet besproken met de fractievoorzitters van GroenLinks en de Partij van de Arbeid, die een vergelijkend voorstel hebben gedaan betreft het prijsplafond. Hiervoor zijn geen aanvullende voorbereidende notities gemaakt.
Zijn deze maatregelen besproken met andere partijen dan de coalitie? Kunnen voorbereidende notities worden gedeeld met de gehele kamer?
De elektriciteitsopwekking vindt in Nederland voor een groot deel plaats met gascentrales. Als deze gascentrales niet de kosten van het gas met voldoende hoge elektriciteitsprijzen kunnen terugverdienen, zullen ze geen elektriciteit produceren. Zonder de gascentrales is er in Nederland een groot deel van de tijd te weinig elektriciteitsopwekking om in alle elektriciteitsvraag te voorzien. Ook de Europese Commissie heeft met haar recente voorstellen niet voor ontkoppeling van de gas- en elektriciteitsprijs gekozen.
Waarom wordt de energieprijs niet losgekoppeld van de gasprijs? Is dit overwogen?
Nee. Op basis van het Europees recht worden dergelijke tarieven gereguleerd en worden de kosten gezamenlijk opgebracht door alle gebruikers van het net.
Is overwogen dat de transportkosten van energie voor huishoudens wordt kwijtgescholden?
Het kabinet wil dat huishoudens deze winterperiode niet worden afgesloten als gevolg van financiële problemen en het daardoor niet kunnen betalen van de energierekening. Daarbij blijft uitsluitend ruimte voor contractopzegging, en daaropvolgend afsluiting door de netbeheerder, in gevallen van fraude, weigering om mee te werken of bij veiligheidsrisico’s. In gesprekken met energieleveranciers kwam naar voren dat deze intentie breed wordt gedeeld. Dit vraagt uiteraard een gezamenlijke verantwoordelijkheid en inspanning op korte termijn vanuit huishoudens, energieleveranciers en de overheid. Er wordt op korte termijn bezien of en hoe dit wordt verwerkt kan worden in de Regeling afsluitbeleid onder de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
Wordt wettelijk geregeld dat niemand wordt afgesloten deze winter?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Kunt u deze vragen een voor een en zoveel mogelijk voor aanvang van de APB beantwoorden?
Het rapport ‘Global Estimates of Modern Slavery: Forced Labour and Forced Marriage’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Global Estimates of Modern Slavery: Forced Labour and Forced Marriage» van de International Labour Organization, Walk Free en de International Organization for Migration?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat elke dag 50 miljoen mensen zich in een situatie van moderne slavernij bevinden en dat dit aantal in de afgelopen jaren hard is gestegen?
Het is onacceptabel dat er wereldwijd zoveel mensen te maken hebben met dwangarbeid en gedwongen huwelijken, en dat een groot deel daarvan ook kinderen betreft. Het is verontrustend dat deze cijfers de afgelopen jaren zijn toegenomen. Het kabinet zet zich in om moderne slavernij tegen te gaan, zie ook de beantwoording van vraag 3.
Welke bijdrage kan het kabinet leveren aan het uitbannen van moderne slavernij? Welke rol neemt de voorgenomen wetgeving voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) in op dat gebied?
Mensenhandel doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen. De aanpak van mensenhandel heeft daarom voor het kabinet prioriteit. Nederland kent beleid en wetgeving gericht op het bestrijden van arbeidsuitbuiting, mensenhandel, gedwongen huwelijken en kinderarbeid in binnen- en buitenland.
In Nederland kan dwangarbeid strafrechtelijk aangepakt worden wanneer het zich uit als arbeidsuitbuiting. Het kabinet gaat – nationaal en internationaal – arbeidsuitbuiting tegen middels het programma «Samen tegen mensenhandel»2, dat op dit moment een herijking ondergaat. Artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht wordt gemoderniseerd om vervolging van daders te verbeteren, hierover is uw Kamer recent geïnformeerd (Kamerstuk 28638–210).3
Het kabinet zet zich via verschillende programma’s actief in voor het terugdringen van het aantal kindhuwelijken wereldwijd4 en investeert in de bestrijding van (commerciële) seksuele uitbuiting van kinderen. Daarnaast zet het kabinet zich via verschillende programma’s in voor de bestrijding van kinderarbeid, waaronder ook gedwongen kinderarbeid.
Wat betreft wetgeving op IMVO bevordert het kabinet – conform coalitieakkoord – in de EU de IMVO-richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD)en voert het nationale IMVO-wetgeving in die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. De voorgestelde IMVO-richtlijn verplicht ondernemingen gepaste zorgvuldigheid toe te passen, het aanpakken en voorkomen van mensenrechtenschendingen zoals dwangarbeid horen daarbij. Naast de CSDDD publiceerde de Europese Commissie in september 2022 een verordening die toeziet op een verbod op het op de markt brengen en uitvoeren van producten vervaardigd met dwangarbeid. Het kabinet heeft zijn positie en inzet op dit voorstel via een BNC-fiche onlangs met uw Kamer gedeeld.5
Deelt u de mening dat het Nederlandse bedrijfsleven de kans heeft om een belangrijke rol te spelen in het tegengaan van moderne slavernij in internationale waardeketens?
Nederlandse bedrijven kunnen onder andere middels gepaste zorgvuldigheid bijdragen aan het tegengaan van dwangarbeid. Op deze manier kunnen zij nagaan of er in hun waardeketens misstanden op mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu plaatsvinden, deze misstanden aanpakken en hierover rapporteren. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen. Dwangarbeid is een van de risico’s die bedrijven binnen gepaste zorgvuldigheid moeten adresseren.
Onderstrepen de genoemde cijfers niet het belang van ambitieuze wetgeving en daarmee het opnemen van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in zowel de nationale als de Europese IMVO-wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Ja, de genoemde cijfers onderstrepen het belang van ambitieuze IMVO-wetgeving, waarvoor de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de OESO de basis vormen.
De lange-termijnaanpak Corona |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
|
Wordt er in de lange-termijnaanpak naar uw mening genoeg ingezet op het voorkomen van de verspreiding van het coronavirus in een vroeg stadium? Welke maatregelen worden daarvoor gebruikt?
Het kabinet wil de samenleving zo veel mogelijk open houden. Daartoe heeft het kabinet in de langetermijnstrategie twee nevengeschikte doelen geformuleerd: sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit, en het toegankelijk houden van de zorgketen voor iedereen. Om deze doelen te bereiken moet de verspreiding van het virus geremd worden. Dit is een verantwoordelijkheid voor ons allemaal: de overheid, de sectoren en de burgers.
In de beginfase wordt verspreiding in eerste instantie voorkomen door de basisadviezen op te volgen. De basisadviezen luiden: was vaak je handen, hoest en nies in je elleboog, blijf thuis bij klachten en doe een zelftest, zorg voor voldoende frisse lucht, en haal een vaccin, booster- of herhaalprik. De overheid zet mediacampagnes in om het belang van basisadviezen te onderstrepen. Naast de basisadviezen vanuit de overheid, is er in de langetermijnstrategie van de overheid, in overleg met sectoren, gekeken naar maatregelen die ter preventie kunnen worden getroffen om de virusverspreiding te remmen. Het naleven en benadrukken van de basisadviezen vormt een belangrijk onderdeel van de basis- en preventiemaatregelen in de sectorplannen. Andere veel voorkomende voorbeelden van preventieve maatregelen in de sectorplannen zijn: adequate ventilatie, hygiëne- en schoonmaakprotocollen, looproutes, spat- en kuchschermen, druktemeters, gezondheidschecks, mondkapjesadvies, thuiswerkadvies en het gebruik van zelftesten. Door in te zetten op basis- en preventiemaatregelen wordt de verspreiding van het virus – en verdergaande (contactbeperkende) maatregelen – voorkomen of vertraagd. Het openhouden van de samenleving vraagt dus om een preventieve aanpak waar wij allen een verantwoordelijkheid voor dragen.
Kunt u aangeven welk wetenschappelijk bewijs er is dat aantoont dat de inzet van spat- en kuchschermen helpt in de strijd tegen corona? Kunt u de wetenschappelijke onderzoeken die dit aantonen, bijvoegen?
Het RIVM maakt vanuit infectiebestrijdingslogica onderscheid tussen bronmaatregelen, collectieve maatregelen en individuele maatregelen.1 Bronmaatregelen – maatregelen om verspreiding van corona vanuit een bron (een besmettelijke persoon) te voorkomen – zijn de meeste effectieve maatregelen om verspreiding te stoppen. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn thuisblijven bij klachten en in isolatie gaan na een positieve test. Dit is ook de reden dat het kabinet hamert op het belang van het opvolgen van de basisadviezen. Collectieve maatregelen (zoals de 1,5 meter afstandsnorm, een algemeen mondneusmaskeradvies, adequate ventilatie en spat- en kuchschermen) alsook individuele maatregelen (zoals het dragen van medisch mondneusmasker in drukke binnenruimtes door kwetsbaren) dienen ter afscherming van het restrisico.
Het vaststellen van de effectiviteit van een individuele maatregel op zichzelf is moeilijk, omdat het afhankelijk is van diverse factoren die in de tijd kunnen veranderen. Zo is een spat- of kuchscherm effectief als het op de juiste manier en consequent gebruikt wordt. Daarnaast kijkt het RIVM bij het adviseren van maatregelen naar de som van de maatregelen die gezamenlijk – en in onderlinge samenhang – effectief zijn om de R-waarde te laten zakken.
Kunt u aangeven waarom gekozen is voor de inzet van het coronatoegangsbewijs? Heeft dat bij de vorige uitbraken gewerkt? Voorkomt dit bewijs dat mensen met een besmetting alsnog de deur uitgaan en anderen besmetten?
Een aantal sectoren hebben in hun sectorplannen aangegeven het coronatoegangsbewijs (CTB) als enig werkbaar alternatief te zien om renderend open te kunnen blijven tijdens een zware opleving van het coronavirus. Zonder een alternatieve maatregel zal een maatregel zoals 1,5-meter afstand een grote negatieve impact hebben op het bedrijfsmodel van een aantal ondernemers.
De TU Delft heeft in 2022 op basis van de Deltavariant en de Omikronvariant onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het CTB, en concludeert dat het CTB invloed kan hebben op het verlagen van het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames onder bezoekers van een CTB-locatie. Verder concluderen de onderzoekers dat de effectiviteit van het CTB in het afremmen van de epidemie afhankelijk is van de epidemiologische context (immuniteit onder de bevolking, vaccineffectiviteit en circulerende virusvarianten), het type CTB dat wordt ingezet (1G, 2G of 3G) en de breedte waarmee het CTB wordt ingezet.2 Zowel de Raad van State als de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)3 als het Maatschappelijk Impact Team (MIT)4 geven aan dat het CTB één van de maatregelen is die nodig kan zijn voor het bestrijden van het coronavirus in de zwaardere scenario’s. Daarom pleiten deze partijen voor het opnemen van deze maatregel in de gereedschapskist.
Het CTB kan, in combinatie met andere maatregelen geldend in een specifieke setting, het risico op verspreiding van het virus verkleinen.
Op dit moment bestaat er geen wettelijke grondslag voor het CTB. Deze grondslag is ook niet voorzien in de Eerste tranche Wpg. Een wetsvoorstel dat onder voorwaarden de inzet van het CTB mogelijk maakt, valt wat het kabinet betreft te overwegen ter ondersteuning van de sectorplannen. Voorwaardelijk hieraan is dat er in uw Kamer draagvlak bestaat voor een dergelijk wetsvoorstel. Hierover gaat het kabinet graag met uw Kamer in gesprek.
Kunt u aangeven hoe en wanneer de motie van het lid Den Haan1 wordt uitgevoerd?
De sectoren hebben hun concept-sectorplan medio juli aangeleverd. Vervolgens hebben diverse experts naar de plannen gekeken. Het gaat hierbij om infectiepreventiespecialisten, arbeidshygiënisten, de RIVM-gedragsunit en juristen van de betrokken departementen. Medio augustus hebben de sectoren de reflecties van voornoemde experts ontvangen. De reflecties dienden als input voor het aanscherpen van de sectorplannen waar nodig. Op basis van de reflecties en adviezen hebben de sectoren eind augustus hun definitieve plannen ingediend.
De sectorplannen zijn vervolgens gewogen door de betrokken ministeries, waarbij is gekeken of de feedback van experts in voldoende mate is verwerkt, en of daarmee sprake is van voldoende solide plannen, zodat in verschillende scenario’s handelingsperspectief bestaat. Hierbij is ook de reflectie van het responsteam van het RIVM meegenomen.7 Vervolgens heeft het kabinet, op basis van de sectorplannen, maatregelenladders opgesteld. Deze maatregelenladders zijn in de meeste gevallen een gecomprimeerde vorm van de sectorplannen. Dit zorgt voor meer uniformiteit, overzicht, en draagt bij aan duidelijke communicatie. Voor sommige sectoren is op bepaalde onderdelen afgeweken van de sectorplannen. Zo is de volgorde van de te nemen maatregelen soms aangepast om meer eenduidigheid tussen sectoren te creëren (bijvoorbeeld een voorgestelde maatregel verplaatst van de interventiefase naar preventiefase). Daar waar sectoren in hun sectorplan geen interventiemaatregelen hebben aangegeven, zijn de meest passend geachte maatregelen door het kabinet aangevuld. Deze aanvulling is in de maatregelenladders duidelijk kenbaar gemaakt door het gebruik van een andere kleur in de maatregelenladder (blauw), zodat het meteen duidelijk is welke maatregelen vanuit sectoren zelf zijn aangedragen, en welke maatregelen een aanvulling zijn vanuit het kabinet. Zo maakt het kabinet kenbaar wat de appreciatie van de overheid is.
Het kabinet heeft daarmee kaders opgesteld voor de sectorplannen, regie gevoerd en heeft de plannen integraal getoetst op tegengestelde belangen. In combinatie met het borgen van de positie van mensen met een kwetsbare gezondheid (zie het antwoord op vraag 3) beschouw ik de motie hiermee als afgedaan.
Kunt u aangeven hoe de positie van mensen met een kwetsbare gezondheid worden geborgd in de lange termijnaanpak die er nu ligt? Wat gaat u doen met de constatering van het responseteam van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat het in de maatregelenladder specifieke maatregelen mist om de meest kwetsbaren in de samenleving te beschermen en ook zijn er geen maatregelen om kwetsbaren in staat te stellen zichzelf te beschermen?
Allereerst is de najaarsvaccinatieronde gestart met het vaccineren van 60-plussers en medische (hoog)risicogroepen, aangezien zij het meest kwetsbaar zijn. Het kabinet houdt binnen de langetermijnstrategie rekening met één of meerdere vaccinatierondes in 2023, al dan niet specifiek voor bepaalde groepen die een verhoogd risico lopen. Daarnaast verstrekt het kabinet – via apotheken – persoonlijke beschermingsmiddelen en zelftesten aan medisch kwetsbaren, en degenen die voor hen zorgen. Deze regeling loopt vooralsnog tot 1 januari 2023. Verder wordt er periodiek overlegd met patiëntenfederaties en cliëntenorganisaties, en is het alternatieve langetermijnplan van VergeetOnsNietErnst (#VONE) meegenomen. Dit plan bevat aanbevelingen die gericht zijn op de positie van mensen met een kwetsbare gezondheid. Een groot deel van deze aanbevelingen werd al toegepast of is overgenomen bij de verdere uitwerking van de langetermijnaanpak. Zoals bijvoorbeeld de verkenning naar een post-covid expertisecentrum, aandacht voor communicatie naar groepen die minder goed te bereiken zijn en het voornemen om een publiekscampagne over het beschermen van kwetsbare groepen te starten. Daarnaast worden mensen met een beperking of chronische ziekte vertegenwoordigd in de praktijkkringen van het MIT. Het MIT benut deze praktijkkringen met maatschappelijke organisaties om te beschikken over actuele kennis, informatie en inzichten voor hun advies.
Het kabinet heeft daarnaast sectoren, bij het opstellen van sectorplannen, expliciet gevraagd aandacht te hebben voor kwetsbare groepen (conform motie Paulusma).5 Sectoren hebben hiervoor een handreiking ontvangen. Infectiepreventiespecialisten en arbeidshygiënisten hebben in hun feedback aan sectoren ook aandacht gevraagd voor kwetsbare groepen (voor zowel bezoekers als voor medewerkers). In de opgestelde maatregelenladders zijn kwetsbare groepen als één van de algemene aandachtspunten benoemd.
Het kabinet ziet dat verschillende sectoren hun eigen ervaringen en inzichten van de afgelopen ruim twee jaar met betrekking tot kwetsbaren groepen hebben verwerkt in de sectorplannen.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is van de onderhandelingen over de antivirale middelen Paxlovid en Lagevrio?
Vanuit de Europese Commissie heb ik begrepen dat er recent vorderingen zijn gemaakt in de onderhandelingen over Paxlovid en dat zij binnenkort een eindresultaat verwachten. Daarnaast heeft de firma een vergoedingendossier voor Paxlovid ingediend, waardoor het hopelijk ook binnen afzienbare termijn op de normale wijze beschikbaar zal komen. Voor Lagevrio geldt dat de vertraging debet is aan het feit dat het middel nog geen handelsvergunning heeft.
Wat is de stand van zaken van de distributie van het middel Evusheld? Kunt u aangeven hoeveel mensen met een kwetsbare gezondheid het middel inmiddels hebben gekregen?
Het middel wordt zeer beperkt ingezet door behandelaren. Ik kan geen uitspraken doen over exacte aantallen omdat de uitleveringen van het RIVM niet één-op-één corresponderen met daadwerkelijke toedieningen van het middel.
Heeft u kennisgenomen van de lange-termijnaanpak in Duitsland? Deelt u de mening dat deze plannen duidelijker en logischer zijn? Zo nee, waarom niet? Zijn er punten uit de aanpak van Duitsland die Nederland zou kunnen overnemen?
Ik ben bekend met de Duitse strategie. Vooraf wil ik opmerken dat er in Duitsland een verschil is tussen de verantwoordelijkheden op federaal niveau en op lokaal niveau. In de Duitse strategie wordt voor het komende najaar onderscheid gemaakt in twee verschillende aanpakken; het winterbanden- en sneeuwkettingenscenario. Het winterbandenscenario bevat een aantal maatregelen die uit voorzorg getroffen worden; dit scenario is per begin september van kracht. Het sneeuwkettingenscenario bevat zwaardere maatregelen die achter de hand gehouden worden.
De maatregelen die Duitsland neemt, komen ook terug in de gereedschapskist in Nederland, met uitzondering van maatregelen die lijken op een coronatoegangsbewijs. Het grootste verschil met Duitsland is dat wij in Nederland op dit moment geen wettelijke grondslag hebben om maatregelen te treffen uit voorzorg of wanneer de epidemiologische situatie vraagt om zwaardere maatregelen ter bestrijding van het virus. Bovendien zijn er ook in Nederland sectoren die zonder het gebruik van een coronatoegangsbewijs geen alternatief hebben voor stevige maatregelen, zoals een afstandsplicht of een mondkapjesplicht.
Het problematisch tekort aan sociaal advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat er in de nabije toekomst grote tekorten aan sociaal advocaten zullen zijn?1
Ja.
Wat betekent het volgens u voor de rechtsbescherming van Nederlanders als er een tekort aan sociaal advocaten is?
In het rapport wordt de conclusie getrokken dat er in de toekomst tekorten voor de sociale advocatuur in het verschiet kunnen liggen. De conclusies uit het rapport vind ik verontrustend. Ik onderschrijf daarbij het belang van de sociale advocatuur en het belangrijke werk dat sociaal advocaten verrichten in onze rechtsstaat. Sociaal advocaten vormen een onmisbare schakel voor de rechtsbescherming in Nederland.
Onderschrijft u de conclusie in het rapport dat het verhogen van de vergoedingen van de sociaal advocatuur de beste remedie zal zijn om de tekorten op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Lucratieve verdiensten kunnen het voor mensen aantrekkelijk maken om voor een bepaald beroep te kiezen. Vergoedingen voor gefinancierde rechtsbijstand worden betaald uit beperkte publieke middelen en vergoedingen kunnen daarom niet in verhouding staan tot de uurtarieven die in de commerciële praktijk worden gehanteerd. In het rapport wordt geconcludeerd dat het verschil tussen commerciële tarieven en de vergoedingen voor gesubsidieerde rechtsbijstand er mede toe leidt dat jonge juristen minder snel voor de sociale advocatuur kiezen. Daarbij is ook opgemerkt dat «zowel voor nieuwe sociaal advocaten als huidige sociaal advocaten de financiële vergoedingen het belangrijkste probleempunt blijven. De vergoeding per uur is in de meeste gevallen minder dan de helft van het tarief dat een advocaat bij een commercieel kantoor krijgt. De per 1 januari 2022 ingezette verhoging in uren zal een structureel karakter moeten krijgen en de komende jaren moeten worden doorgezet».
Per 1 januari 2022 zijn de vergoedingen voor de sociale advocatuur al structureel verbeterd. In het Coalitieakkoord 2021–2025 zijn hiervoor ook structureel extra financiële middelen vrijgemaakt. In het Programma Stelselvernieuwing Rechtsbijstand wordt op dit moment een herijkingsproces ontwikkeld, waardoor deze vergoedingen in de toekomst bij de tijd zullen blijven. Ik zal uw Kamer in de Voortgangsrapportage rechtsbijstand, die voor het kerstreces verzonden wordt, hierover nader informeren. Daarnaast deel ik niet de conclusie dat de tarieven sec de oorzaak zijn van het kiezen voor een bepaald beroep. Er kunnen ook andere redenen zijn waarom mensen wel of niet voor een bepaald beroep kiezen.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden om de uiteenlopende vergoedingen voor de commerciële advocatuur en sociaal advocatuur te beperken, zoals ook de Raad voor Rechtsbijstand bepleit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op korte termijn is een overleg tussen mijn ministerie, de Raad voor Rechtsbijstand en de Nederlandse Orde van Advocaten gepland om de te nemen vervolgstappen te bespreken. Ik ben van plan om een aanvullend onderzoek uit te laten voeren met daarbij onder meer aandacht voor de demografische spreiding van sociaal advocaten en de vraag en aanbod per rechtsgebied. Een onderzoek naar uiteenlopende vergoedingen voor de commerciële en sociale advocatuur ga ik niet laten uitvoeren. Zoals bij vraag 3 al aangegeven heb ik te maken met beperkte publieke middelen die niet in verhouding kunnen staan tot de uurtarieven die in de commerciële praktijk worden gehanteerd.
Bent u bereid om de tarieven van de sociaal advocatuur in ieder geval actueel te houden nu na diverse jaren eindelijk scenario 1 van Van der Meer is ingevoerd, het aantal uren periodiek te herijken en het uurtarief voor gefinancierde rechtsbijstand te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie vraag 2.
Thuiszitters in het funderend onderwijs |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel thuiszitters zijn er op dit moment?
De meest recente cijfers waar ik inzicht in heb, zijn de jaarlijkse verzuimcijfers over schooljaar 2020–2021. Deze verzuimcijfers heb ik in maart 2022 met de Tweede Kamer heeft gedeeld1. De cijfers over schooljaar 2021–2022 worden momenteel verzameld door DUO, ik informeer u begin 2023 hierover.
In schooljaar 2020–2021 waren er ruim 4.300 kinderen en jongeren die langer dan drie maanden niet naar school gingen. Ook waren er in dat schooljaar nog eens ruim 4.400 kinderen en jongeren die korter dan drie maanden maar langer dan vier weken niet naar school gingen. Deze aantallen gaan over leer- en kwalificatieplichtige kinderen en jongeren die ongeoorloofd verzuimen.2 Samen met de ruim 7.000 kinderen en jongeren met een vrijstelling op basis van psychische of lichamelijke gronden (artikel 5 onder a van de Leerplichtwet) betekent dit dat ruim 15.000 kinderen om verschillende redenen meerdere weken niet naar school gaan. Daarnaast zijn er nog meer kinderen en jongeren die veel of langdurig geoorloofd (ziekte)verzuimen en kinderen en jongeren die één of meerdere malen korter dan zestien uur in vier weken verzuimen.
Hoe verklaart u de toename van het aantal vrijstellingen artikel 5 onder a Leerplichtwet (Lpw)?
Ook ik ben geschrokken van de toename van het aantal vrijstellingen. Hoewel er in veel gevallen goede redenen zijn voor ouders en verzorgers om een beroep te doen op een vrijstelling, is het zorgwekkend dat het aantal vrijstellingen al jaren oploopt. Op basis van de cijfers die ik via gemeenten ontvang heb ik geen verklaring voor de toename. Daarom ga ik deze toename van vrijstellingen meenemen in een breder onderzoek dat de Ministeries van VWS en OCW laten uitvoeren naar de vraag en het aanbod voor kinderen en jongeren met ondersteuningsbehoeften in jeugdzorg, onderwijs en kinderopvang en de keteneffecten hiervan. Het is belangrijk om beter zicht krijgen op eventuele belemmeringen in de keten voor het organiseren van het best passende aanbod voor kinderen. Een initieel onderzoek naar de aantallen (en ontwikkeling) van de problematiek en vervolgens naar de achterliggende en onderliggende factoren zal hier meer inzicht in geven. Ik informeer u begin 2023 over de stand van zaken van het onderzoek.
Daarnaast is onderdeel van het wetsvoorstel terugdringen verzuim dat de procedure van een vrijstelling op een aantal punten wordt aangescherpt. Dit moet ervoor zorgen dat een zo volledig mogelijke afweging gemaakt wordt van de noodzaak tot een vrijstelling en of deze wel in het belang is van het kind. Zo dient een onderwijskundige bij de procedure te worden betrokken en krijgt het samenwerkingsverband een rol. Hiernaast moet de duur van de vrijstelling aansluiten bij de geconstateerde problematiek van het betreffende kind. Het wetsvoorstel was tot voorkort in internetconsultatie en wordt naar verwachting voor de zomer van 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Hoe ziet de procedure eruit, zowel op papier als in de praktijk, om tot een vrijstelling artikel 5 onder a Lpw te komen?
Op hoofdlijnen ziet het huidige proces, dus voor de hiervoor genoemde aanpassingen via het wetsvoorstel terugdringen verzuim, er op papier als volgt uit. Ouders of verzorgers doen een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet bij de gemeente middels een kennisgeving. Deze kennisgeving moet vergezeld gaan met een verklaring van een door de gemeente aangewezen arts, niet zijnde de behandelend arts, of door een academisch geschoolde of daarmee bij ministeriële regeling gelijkgestelde pedagoog of psycholoog waaruit blijkt dat het kind niet geschikt geacht wordt om tot een school te worden toegelaten. De vrijstelling ontstaat van rechtswege op het moment dat de ouders of verzorgers een beroep op de vrijstelling doen en daarbij aan de voorwaarden voldoen. De leerplichtambtenaar heeft geen inhoudelijke rol, maar controleert of aan de voorwaarden is voldaan, zoals of het advies van de arts aanwezig is.
In de praktijk kan de invulling per gemeente wat verschillen omdat het handhaven van de leerplicht een gemeentelijke taak is. Binnen de wettelijke kaders van de Leerplichtwet geven gemeenten zelf invulling geven aan deze taak, afhankelijk van de inrichting van het gemeentelijk beleid.
Hoe vaak komt het voor dat een school zich handelingsverlegen verklaart en in welk deel van de gevallen wordt een andere school gevonden voor een kind?
Ik beschik niet over cijfers over hoe vaak dit voorkomt. Scholen hebben zorgplicht, waardoor scholen ervoor moeten zorgen dat leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte altijd een passende plek krijgen. Wanneer de school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek op een andere school. Het samenwerkingsverband is immers verantwoordelijk voor een dekkend netwerk van voorzieningen. Sinds 2019 spreekt de inspectie de scholen in het vierjaarlijks onderzoek expliciet aan op de naleving van de zorgplicht.
Hoe gaan samenwerkingsverbanden om met hun wettelijke taak om een dekkend aanbod aan ondersteuning te hebben voor een leerling, ook als die leerling niet op een school ingeschreven staat?
Het samenwerkingsverband beschrijft in het ondersteuningsplan hoe de basis en extra ondersteuning voor een dekkend aanbod in de regio zorgen. Dit wordt elke vier jaar herzien. De zorgplicht van de school geldt zodra een kind of jongere is aangemeld of ingeschreven. Ouders/verzorgers zijn volgens de Leerplichtwet verplicht ervoor te zorgen dat hun kind als leerling van een school staat ingeschreven. Wettelijk gezien hebben samenwerkingsverbanden en scholen geen directe taak in het ondersteunen van leerlingen die niet zijn ingeschreven.
Om te voorkomen dat kinderen en jongeren die niet ingeschreven zijn op een school buiten de boot vallen, is het project «WEL in ontwikkeling» gestart. Doel hiervan is ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren die niet ingeschreven zijn in het onderwijs te helpen de afstand tot onderwijs te verkleinen en hen weer in ontwikkeling te brengen. In de eerste fase is in pilotregio’s een aanpak ontwikkeld die de te maken beweging ondersteunt. In deze regio’s zijn er bijeenkomsten geweest voor samenwerkingsverbanden en is een start gemaakt met het uitwerken van casussen van kinderen en jongeren. De tweede fase omvatte de mogelijkheid voor samenwerkingsverbanden een om subsidieaanvraag in te dienen. 103 samenwerkingsverbanden maakten hier gebruik van. Tot augustus 2025 zullen zij via regionale samenwerking deze kinderen en jongeren weer in ontwikkeling proberen te brengen.
Hoe vaak komt het voor dat er geen actie meer ondernomen wordt door samenwerkingsverbanden en andere betrokken partijen na een vrijstelling?
Na het ontstaan van een vrijstelling op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet, wordt er in principe door samenwerkingsverbanden en andere betrokken partijen geen actie meer ondernomen. Een vrijstelling wordt op dit moment voor de duur van één jaar of de gehele leerplichtige leeftijd afgegeven, waarbij in de eerste situatie opnieuw een vrijstelling aangevraagd moet worden. De gemeente wordt dan procedureel betrokken.
Op dit moment hoeft bij de procedure van een vrijstelling niet gekeken te worden naar de onderwijsmogelijkheden van een kind, waardoor de procedure van een vrijstelling nu onvoldoende rekening houdt met nieuwe (maatwerk) mogelijkheden binnen onderwijs en zorg. Dat vinden wij onwenselijk en daarom worden door middel van de nieuwe verzuimaanpak de volgende drie dingen geregeld:
Het doel hiervan is dat de afgifte van een vrijstelling alleen gebeurt in situaties waarin er redelijkerwijs geen vorm van onderwijs mogelijk is en waar (de ontwikkeling van) het kind of jongere bij gebaat is, ter voorkoming van onnodige vrijstellingen.
Deelt u de mening dat digitaal afstandsonderwijs een oplossing kan zijn voor leerlingen die dreigen uit te vallen?
Ja, die mening deel ik. Ik wil de beweging naar meer en beter digitaal afstandsonderwijs voor dreigende thuiszitters daarom versnellen, onder andere door scholen nu al te helpen bij het organiseren van digitaal afstandsonderwijs. Dat doe ik op dit moment bijvoorbeeld door het delen van goede voorbeelden en het geven van informatie op lesopafstand.nl. Hiernaast wordt op dit moment in samenwerking met Stichting Kennisnet hard gewerkt aan het verder ontwikkelen van de mogelijkheden voor digitaal afstandsonderwijs in Nederland.
Hoe vaak is bij scholen en samenwerkingsverbanden digitaal afstandsonderwijs al onderdeel van de aanpak om thuiszitters te voorkomen?
Hier heb ik op dit moment geen zicht op, aangezien hierover tot op heden geen cijfers werden verzameld of onderzoek naar werd gedaan. De coronapandemie heeft de mogelijkheden en kansen van digitaal afstandsonderwijs (voor een specifieke groep leerlingen) duidelijk naar voren gebracht. Mede daarom is het vormgeven van de Digitale School een onderdeel geworden van de thuiszittersaanpak. Kwantitatieve gegevensverzameling met betrekking tot afstandsonderwijs als onderdeel van de thuiszittersaanpak neem ik in de uitwerking mee. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheid om op meer korte termijn al gegevens te verzamelen op een manier die niet belastend is voor scholen en bijdraagt aan de ontwikkeling van de Digitale School. Ik zal uw Kamer daarover informeren in de eerstvolgende voortgangsrapportage passend onderwijs.
Wat is de status van het wetsvoorstel onderwijskundig perspectief bij vrijstellingen?
Het wetsvoorstel onderwijskundig perspectief bij vrijstellingen op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet is opgegaan in het nieuwe wetsvoorstel terugdringen verzuim. Dit wetsvoorstel heeft deze zomer open gestaan voor internetconsultatie. Momenteel worden de reacties verwerkt en worden de gebruikelijke toetsen en adviezen gevraagd voordat het wetsvoorstel naar de Raad van State kan voor advies. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel voor de zomer 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Waar kunnen ouders zich melden als, in hun ogen, het samenwerkingsverband niet voldoende actie onderneemt om schooluitval te voorkomen?
Ouders kunnen in eerste instantie contact zoeken met de onderwijsconsulenten via de website www.onderwijsconsulenten.nl. Zij kunnen de ouder, de school en het samenwerkingsverband helpen een oplossing te zoeken. Een ouder kan ook een klacht indienen tegen het samenwerkingsverband. Dit kan bij de Landelijk Klachtencommissie Onderwijs (LKC) (Stichting Onderwijsgeschillen).
Deelt u de mening dat het voor sommige kinderen beter is om parttime naar school te gaan en op die manier uitval te voorkomen?
Ja, die mening deel ik. Soms kunnen kinderen vanwege psychische of lichamelijke beperkingen tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school. Het is dan mogelijk om deze leerlingen een op maat gemaakt onderwijsprogramma aan te bieden door af te wijken van het minimumaantal uren onderwijstijd3. Ondertussen blijft het mijn ambitie, en daarmee van dit Kabinet, om maatwerkmogelijkheden uit te breiden. Er wordt gewerkt aan combinaties van onderwijs en zorg op één locatie en de financiering van zorg in onderwijstijd wordt vereenvoudigd. En zoals ik bij mijn antwoord op vraag 7 ook noem, wil ik de beweging naar meer en beter digitaal afstandsonderwijs voor deze doelgroep versnellen. Dit kan juist een oplossing zijn voor kinderen die nu geen of slechts gedeeltelijk onderwijs kunnen volgen.
De beweringen van de minister voor Rechtsbescherming tijdens het debat over het systeem van de jeugdbeschermingsketen en de documentaire ‘Taken - kinderen van de Staat’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich uw uitspraak herinneren tijdens het debat over het systeem van de jeugdbeschermingsketen (d.d. 15 september 2022), met betrekking tot de documentaire «Taken – Kinderen van de Staat»1, dat deze documentaire vol zit met «ongefundeerde verdachtmakingen»?
Kunt u specificeren aan welke «verdachtmakingen» in de documentaire u in het debat precies refereerde?
Kunt u aantonen waarom de uitspraken en verklaringen in de documentaire «ongefundeerd» zijn en dus niet op waarheid berusten? Over welke informatie beschikt u die aantoont dat de documentaire feitelijk onjuiste informatie bevat? Kunt u een uitgebreide verklaring met bewijslast geven?
Bent u zich ervan bewust dat er op dit moment nog een strafrechtelijk onderzoek loopt, dan wel binnenkort gevraagd zal worden, naar de casus van de overleden Kiemtie Jokhoe uit de documentaire, die het slachtoffer is geworden van misbruik binnen de jeugdzorgketen, wat heeft geleid tot haar zelfdoding?
Met uw uitspraken in het debat over de documentaire mengt u zich actief in strafrechtelijk onderzoek, vindt u dat geoorloofd? Kunt u een uiteenzetting van uw beweegredenen geven?
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van jurist Tom Knijp, van LLM Legal, aangaande de casus van Kiemtie Jokhoe?2
Hoe reflecteert u op het feit dat opnames van het verhoor van Kiemtie, waarop zij aan de zedenrecherche verklaart misbruikt te zijn door de adoptiefzoon van het gezinshuis uit de documentaire, in het bezit waren van het Openbaar Ministerie (OM), terwijl het OM lange tijd beweerde dat deze opnames niet bestonden?
Correspondentie van de advocaten van het betreffende gezinshuis toont aan dat deze opnames later zelfs zijn gebruikt om de zaak van Kiemtie te seponeren, terwijl de officier van justitie tot dan toe altijd heeft beweerd dat er geen opnames zouden bestaan, wat vindt u hiervan? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Kunt u reflecteren op de gespreksverslagen gepubliceerd door jurist Tom Knijp, die aantonen dat de opnames er wel degelijk waren en waarin vele ongefundeerde aantijgingen jegens de moeder van Kiemtie worden gedaan en de manier waarop zij door het OM onder druk gezet werd om niet zelf ruchtbaarheid te geven aan de zaak van haar dochter en geen contact te zoeken met de media?
Wat vindt u van het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat specifiek gaat over de suïcide van Kiemtie in de jeugdzorginstelling Midgaard, welke laakbaar handelen wordt verweten, nadat Kiemtie hiernaar was overgeplaatst na haar verblijf in het Friese gezinshuis, waar zij is verkracht?
Kunt u uitleggen waarom u het OM de hand boven het hoofd houdt, terwijl door jurist Knijp is aangetoond dat het OM bewust belastend bewijsmateriaal in deze zaak heeft achtergehouden en dit later heeft ingezet ten gunste van de jeugdzorginstelling uit de documentaire, om de zaak van Kiemtie te seponeren?
Kunnen wij concluderen dat hier sprake is van belangenverstrengeling tussen het OM, de jeugdzorginstelling, de jeugdbeschermingsketen en de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen worden er nu ondernomen?
Bent u het eens met de stelling dat uw optreden en uw uitspraken in het debat over de jeugdbeschermingsketen, d.d. 15 september 2022, dat de documentaire «ongefundeerde verdachtmakingen» zou bevatten laakbaar, misleidend en onrechtsstatelijk zijn en bovendien een strafrechtelijk onderzoek oneigenlijk beïnvloeden? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u doen aan de dreigementen die verschillende betrokkenen bij deze documentaire inmiddels ontvangen? Gaat u hiernaar onderzoek doen?
Wat gaat u doen aan het feit dat het OM bewust belastend bewijsmateriaal heeft achtergehouden in de zaak van Kiemtie Jokhoe?
Bent u voornemens uw uitspraken in het debat over de jeugdbeschermingsketen te herzien? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Miljoenentekort dreigt voor Zeeuwse GGD: ‘De bodem is bereikt’’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Miljoenentekort dreigt voor Zeeuwse GGD: «De bodem is bereikt»»?1
Ja.
Erkent u dat het zorgelijk is dat GGD Zeeland weliswaar een sluitende begroting heeft, maar te weinig geld om alle taken op professioneel niveau uit te voeren? Met name gezien de rol van de GGD in de bestrijding van het coronavirus?
In een verklaring2 geeft de GGD Zeeland aan te maken te hebben met jarenlange bezuinigingen en grotere uitdagingen op gebied van onder andere infectieziektebestrijding en milieugezondheidsvraagstukken. Ik vind het positief dat de GGD Zeeland hierover in gesprek gaat met de gemeenten waar de GGD voor werkt om te voorkomen dat er financiële knelpunten ontstaan in de toekomst. Gemeenten zijn immers de opdrachtgever van de GGD. Voor wat betreft de bestrijding van het coronavirus geldt sinds voorjaar 2020 de «meerkostenregeling». Dit is een regeling ondertekend door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waardoor GGD-regio’s de kosten die zij maken voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van de bestrijding van het coronavirus kunnen indienen bij het Ministerie van VWS. Deze kosten worden dan vergoed.
Deelt u de opvatting dat de GGD de ruggengraat voor de preventieve publieke gezondheid is voor gemeenten/regio’s en daartoe voldoende middelen zou moeten krijgen? En op welke wijze ondersteunt het kabinet de GGD’s bij de omslag naar preventie?
De GGD speelt inderdaad een belangrijke rol ten aanzien van preventie en publieke gezondheid. De Wet publieke gezondheid (Wpg) legt een verantwoordelijkheid voor preventie op aan gemeenten. In de Wpg is ook vastgelegd dat gemeenten op regionaal niveau gezamenlijk een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) instellen en dat zij de GGD raadplegen bij het nemen van belangrijke besluiten op gebied van de publieke gezondheid. Hiermee is de rol van de GGD wettelijk geborgd, en ligt het opdrachtgeverschap en daarmee de financiering van de GGD’en voor deze taken ook primair bij de gemeenten. De financiering hiervoor loopt via het gemeentefonds. In 2014 zijn met de VNG afspraken gemaakt over de bij de GGD te beleggen taken.
Een belangrijk deel van de rol van de GGD ziet op uitvoering van taken die bij gemeenten zijn belegd, zoals infectieziektebestrijding en preventie. Voor wat betreft prenatale voorlichting en huisbezoeken, de jeugdgezondheidszorg en het Rijksvaccinatieprogramma zijn gemeenten vrij om de uitvoering ook bij andere organisaties te beleggen. Vanuit de rol van systeemverantwoordelijke kan het Rijk zelf programma’s bij de GGD’en beleggen. Voorbeelden zijn de Gezonde School aanpak en de rookvrije omgeving. Vanuit het landelijke programma Gezonde School adviseren en begeleiden Gezonde School-adviseurs van de GGD scholen bij de uitvoering van de Gezonde School-aanpak. Verder zet de GGD zich in voor een rookvrije omgeving onder andere door gemeenten te ondersteunen bij de aanleg van rookvrije zones in openbare ruimtes.
De GGD’en hebben tevens een belangrijke rol in zowel het genereren van kennis via bijvoorbeeld de vierjaarlijkse Gezondheidsmonitor als bij het vertalen van landelijke kennis naar advies aan gemeenten over interventies op lokaal niveau. Het Ministerie van VWS draagt met de financiering van verschillende landelijke kennisinstellingen bij aan een gedegen kennisbasis waar de GGD’en gebruik van kunnen maken en op voort kunnen bouwen. Het Ministerie van VWS financiert het preventieprogramma van ZonMw, waarin ook aandacht is voor versterking van de samenwerking tussen verschillende partijen, waaronder de GGD’en, rond kennis over preventie. Het RIVM ondersteunt de GGD’en onder andere door met financiering vanuit het Ministerie van VWS kennis te ontsluiten. Het gaat daarbij om kennis over interventies op gebied van preventie en gezondheidsbevordering en hoe deze interventies in de praktijk te implementeren, maar ook bijvoorbeeld om kennis rond medische milieukunde. Dit zijn enkele belangrijke voorbeelden van hoe het Ministerie van VWS GGD’en ondersteunt in hun wettelijke rol als deskundige adviseur aan gemeenten.
Op 16 september jl. is het Integraal Zorgakkoord (IZA) ondertekend door Actiz, De Nederlandse GGZ, Federatie Medische Specialisten, InEen, Nederlandse Federatie van Universitaire medische centra, Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, Patiëntenfederatie Nederland, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, Zelfstandigen Klinieken Nederland, ZorgthuisNL, Zorgverzekeraars Nederland en het Ministerie van VWS. In het IZA zijn ook afspraken over preventie opgenomen, waaronder de versterking van de kennisfunctie van de GGD.
Het Rijk ziet dat gemeenten, en daarmee ook GGD’en, voor een belangrijke uitdaging staan gelet op de toenemende aandacht voor preventie en de opgave waaraan partijen zich in het IZA aan hebben verbonden. Om die reden voorziet het Ministerie van VWS voor de periode 2023–2025 een financiële impuls van € 2,5 miljoen per jaar om de kennis- en adviesrol van de GGD’en te versterken. Deze impuls wordt gefinancierd vanuit de middelen die met het coalitieakkoord zijn vrijgemaakt voor preventie. Op dit moment wordt nog bezien hoe deze middelen het beste kunnen worden ingezet, ook met het oog op de verantwoordelijkheden van de verschillende overheden. Ik zal uw Kamer voor het eind van dit jaar hierover nader informeren.
Kunt u aangeven welke middelen uit het Regeerakkoord ingezet worden voor versterking van de GGD’s?
Dit kabinet heeft een envelop ter beschikking gesteld ter versterking van de pandemische paraatheid. Onderdeel van de envelop is het versterken van de basis van infectieziektebestrijding op GGD-niveau. In de begroting van het Ministerie van VWS die uw Kamer met Prinsjesdag heeft ontvangen, is voor 2023 en 2024 een bedrag van jaarlijks ruim 37 miljoen euro opgenomen voor korte termijn versterkingen van de infectieziektebestrijding om kwetsbaarheden aan te pakken. Deze middelen worden met een specifieke uitkering beschikbaar gesteld aan GGD regio’s. Verder breng ik dit jaar samen met veldpartijen in beeld wat benodigd is voor structurele versterking van de GGD’en op het terrein van de infectieziektebestrijding om op termijn de paraatheid van de GGD’en voor volgende pandemieën te vergroten. Ik zal u over de uitkomsten daarvan volgend jaar informeren.
Het Ministerie van VWS voorziet in de periode 2023–2025 een financiële impuls van € 2,5 miljoen per jaar om de kennis- en adviesrol van de GGD’en te versterken, zie ook het antwoord op vraag 3. In het coalitieakkoord zijn middelen vrijgemaakt voor preventie en de aanpak van volksziektes. Een belangrijk deel van deze middelen zal aan de gemeenten worden toegekend voor activiteiten op gebied van preventie en gezondheidsbevordering. Daarbij ligt een belangrijke rol weggelegd voor de GGD’en als kennispartner, adviseur en uitvoerder.
Kunt u aangeven wat de opzet van de Landelijke Functionaliteit Infectiebestrijding gaat betekenen voor de ondersteuning van de GGD’s?
Het Verwey-Jonker Instituut heeft in juni 2021 een onderzoek3 opgeleverd met verbetervoorstellen voor de publieke gezondheid en de rol van de GGD’en in relatie tot het Ministerie van VWS en het RIVM. Er is geconcludeerd dat er weinig eenduidigheid was in de werkwijzen en processen van de GGD’en en dat de structuur beperkt aanknopingspunten voor eenduidige samenwerking en uitvoering bood. Geconstateerd wordt dat er wel behoefte én noodzaak bestond om centraal te kunnen sturen op een uniforme aanpak en een mate van robuustheid van uitvoering en randvoorwaarden (zoals ICT).
Naar aanleiding van o.a. het Verwey-Jonkerrapport heeft het kabinet op 3 juni 2022 besloten tot instelling van de LFI bij het RIVM4. De LFI zal een sterke focus op logistieke aspecten van de infectieziektebestrijding hebben in een crisiscontext, met een duidelijke afbakening van taken en processen van de LFI ten opzichte van de onafhankelijke medisch-inhoudelijke onderzoeks- en adviesrol van andere onderdelen van het RIVM.
De LFI zal verantwoordelijk zijn voor: (a) de centrale regie op de voorbereiding van een toekomstige pandemie van een A-infectieziekte (met landelijke impact), door kaderstelling en het organiseren van centrale capaciteiten zodat medisch-operationele processen in de gehele infectieziektebestrijdingsketen meer uniform worden uitgevoerd en daardoor beter opschaalbaar zijn, en (b) de operationele aansturing van (de opschaling van) grootschalige uitvoeringsaspecten in het geval van een pandemie van een A-infectieziekte (met landelijke impact).
Om beter opschaalbaar te kunnen zijn bij een grote uitbraak zullen de relevante werkwijzen en personele capaciteit van de GGD’en, ook in de koude fase, waar nodig moeten worden aangepast. De kaders hiervoor worden in samenwerking met de ketenpartners opgesteld, waarbij de inbreng van de kennis en expertise van de GGD’en, GGD GHOR Nederland en het RIVM essentieel zijn.
Kunt u aangeven hoe de Rijksgelden worden verdeeld, gezien het feit dat GGD's gelden ontvangen van de gemeente voor hun gemeentelijke taken maar ook Rijksgelden voor hun wettelijke taken?
In het algemeen geldt dat GGD’en werken in opdracht van gemeenten, en ze worden dan ook voor een belangrijk deel door de gemeenten gefinancierd. Bij het beleggen van wettelijke taken bij gemeenten worden hiervoor ook middelen aan het gemeentefonds toegevoegd. Het gemeentefonds wordt volgens een verdeelmodel onder de gemeenten verdeeld. Op 6 april jl. informeerde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer over de aanpassing van het verdeelmodel die vanaf 1 januari 2023 wordt ingevoerd5.
In het rapport «De GGD in beeld»6 heeft AndersonElffersFelix in opdracht van het Ministerie van VWS uitgewerkt welke taken de GGD’en uitvoeren en welke capaciteit hiervoor beschikbaar is. Uit dit rapport bleek dat destijds landelijk ca. 50% van de financiering van GGD’en uit vaste gemeentelijke bijdragen kwam. Binnenkort brengen de GGD’en een benchmark uit met nieuwe cijfers over 2021. De gemeentelijke bijdrage is vaak op basis van een bedrag per inwoner. Daarnaast kan een gemeente regionale omstandigheden meewegen bij de opdrachtverlening en financiering van de GGD. De overige middelen die GGD’en ontvangen zijn afkomstig van contractafspraken, (Rijks)subsidies en de markt.
Daarnaast zijn, zoals beschreven in antwoord op de vragen 2 en 4, voor de wettelijke taak van infectieziektebestrijding door GGD’en specifieke regelingen beschikbaar. Het gaat dan om de meerkostenregeling in de bestrijding van het coronavirus, en voor de jaren 2023 en 2024 de specifieke regeling die ziet op activiteiten ter versterking van de infectieziektebestrijding om op termijn de paraatheid van de GGD’en voor volgende pandemieën te vergroten.
Voor de taken die de GGD heeft binnen de opvang van ontheemden uit Oekraine, ontvangt de GGD vergoeding via het Bekostigingsbesluit eerste opvang ontheemden Oekraïne door veiligheidsregio’s. De GGD ontvangt vergoeding voor o.a. hun regie-, coördinatie- en communicatierol. Daarnaast voor het organiseren van de zorg. Hier kan het volgende onder vallen: medische/psychosociale hulp na intake, organiseren meldpunt infectieziekten en vaccineren.
Kunt een overzicht geven van de huidige verdeling van Rijksgelden per GGD-regio?
Gemeenten ontvangen vanuit het gemeentefonds middelen volgens een vast verdeelmodel dat erop gericht is dat gemeenten met een gelijke lastendruk een gelijkwaardig voorzieningenniveau kan realiseren. Deze middelen zijn vrij besteedbaar en zijn dus niet geoormerkt, gemeenten ontvangen vanuit het gemeentefonds geen geoormerkte middelen voor GGD’en. Voor wat betreft de middelen die via het Regeerakkoord beschikbaar komen voor pandemische paraatheid geldt dat deze middelen voor 2023 en 2024 worden toegekend aan de GGD regio’s. De verdeling hiervan wordt op dit moment nog uitgewerkt. Voor de meerkostenregeling COVID geldt dat GGD’en kostendekkend vergoed worden voor de extra inspanningen die zij hebben geleverd bij de aanpak van de coronapandemie. Zoals bij het antwoord op vraag 6 benoemd kunnen GGD’en ook middelen ontvangen uit onder andere Rijkssubsidies. In het antwoord op vraag 3 wordt een aantal voorbeelden genoemd, maar daarnaast kunnen GGD’en ook Rijksgelden ontvangen via bijvoorbeeld ZonMw, het RIVM of kennisinstellingen die door het Rijk worden gefinancierd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van VWS?
Ja.
Dat er wederom racistisch nepnieuws is verspreid door Ongehoord Nederland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat bij Ongehoord Nederland tijdens een uitzending is beweerd dat «blanken» in elkaar worden geslagen door mensen van kleur en dat dit veel gebeurt?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u van deze uiting? Keurt u deze af?
De redactionele onafhankelijkheid van mediaorganisaties is een groot goed. Het mediawettelijk systeem zit zo in elkaar dat ik als bewindspersoon geen oordeel vel over de inhoud van de programmering. De NPO Ombudsman en het Commissariaat voor de Media toetsen elk vanuit hun eigen rol of publieke omroepen zich aan respectievelijk de journalistieke codes en de Mediawet houden.
De NPO Ombudsman heeft naar aanleiding van de uitzending en klachten die zij daarover heeft ontvangen aangekondigd de uitzending te onderzoeken. De NPO heeft daarnaast aan het Commissariaat voor de Media verzocht om te onderzoeken of de uitzending van Ongehoord Nederland voldoet aan de kaders van de Mediawet. Om ervoor te kunnen zorgen dat eenieder zijn rol binnen het mediabestel goed kan vervullen, loop ik niet vooruit op uitspraken van de NPO Ombudsman en het Commissariaat.
Vindt u dat dit racistisch nepnieuws is?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de betreffende uitzending niet past bij de wettelijke taak van de publieke omroep en de opdracht die omroepen hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat op de publieke omroep door Ongehoord Nederland het n-woord is gebruikt? Keurt u dit af?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat het gebruik van het n-woord niet past bij de rol van de publieke omroep?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de Commissariaat voor de Media verzocht om een onderzoek in te stellen naar Ongehoord Nederland?
Tijdens het commissiedebat over de hoofdlijnenbrief media heb ik u toegezegd aan het Commissariaat te vragen om een onderzoek te doen naar aanleiding van een uitzending van Ongehoord Nederland. Het Commissariaat heeft mij inmiddels laten weten onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid van journalistiek bij de publieke omroep. De vraag hoe de uitzendingen van Ongehoord Nederland zich verhouden tot de Mediawet wordt hierbij meegenomen. Het Commissariaat heeft laten weten dit onderzoek in het tweede kwartaal van 2023 op te leveren. In verband met de onrust die de uitzending heeft veroorzaakt, heb ik het Commissariaat per brief ter overweging gegeven het onderzoek naar de uitzending van Ongehoord Nederland prioriteit te geven. Een afschrift van de brief stuur ik u als bijlage mee.
Zo ja, wanneer vindt dit onderzoek plaats?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mogelijkheden heeft u om in te grijpen, indien een omroep zich niet aan de opdracht en de wettelijke taak houdt?
Conform de Mediawet kan ik de erkenning van een omroep intrekken als een omroep tweemaal een sanctie van de NPO of tweemaal een sanctie van het Commissariaat heeft ontvangen. Ook kan ik een erkenning intrekken indien de raad van bestuur van de NPO aangeeft dat een omroep niet voldoende bereid is om samen te werken of als uit twee evaluaties blijkt dat een omroep niet voldoende bijdraagt aan de publieke media-opdracht. Ik wil niet op dit proces vooruitlopen.
Bent u voornemens om vanuit uw rol stappen te ondernemen tegen Ongehoord Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u dat betreffende uiting in de uitzending van Ongehoord Nederland mogelijk aanzet tot haat of geweld jegens een groep? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als bewindspersoon om dit te beoordelen. Een rechter kan op basis van het strafrecht beoordelen hoe uitingen in de uitzending gekwalificeerd moeten worden.
Vindt u dat de NPO moet optreden tegen Ongehoord Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om dit te beoordelen. De NPO opereert onafhankelijk en gaat zelf over welke stappen zij ondernemen.
Vindt u dat de betreffende uitzending niet «evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand» is?2
Dat is op dit moment niet aan mij om te beoordelen. Pas op het moment dat ik als bewindspersoon aan zet ben op basis van het mediawettelijke proces zoals geschetst in het antwoord op vraag 10, beraad ik mij op eventuele vervolgstappen.
Vindt u dat de betreffende uitzending niet «op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geeft en de pluriformiteit van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied weerspiegelt»?3
Zie antwoord vraag 13.
Vindt u dat Ongehoord Nederland uit het publieke omroepbestel gegooid moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht Nieuwe dreun voor boeren: burgers die last hebben van stank hebben recht op schadevergoeding |
|
Jaco Geurts (CDA), Harry van der Molen (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe dreun voor boeren: burgers die last hebben van stank hebben recht op schadevergoeding»?1
Ja, ik ben bekend met het genoemde artikel.
Wat is exact de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, waar in het artikel naar wordt verwezen?
Het gaat om een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 september 20222, in een civiele procedure. Een groep van 16 omwonenden van veehouderijen heeft de Staat der Nederlanden gedagvaard wegens onrechtmatig handelen vanwege te hoge geurbelasting op hun woningen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staat onrechtmatig handelt ten aanzien van een deel van deze omwonenden doordat de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) hen onvoldoende bescherming biedt tegen geurhinder en ook niet is gebleken dat tegen de overlast tijdig redelijke en passende individuele maatregelen zijn genomen. Dit is een schending van artikel 8 EVRM. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat vanwege de hoge geurbelasting op de woningen van deze omwonenden er geen sprake meer is van een fair balance tussen economische belangen en de gezondheidsbelangen van het individu.
Welke effecten heeft deze uitspraak voor de agrarische bedrijven in de buurt van burgerwoningen? Worden zij in hun bedrijfsvoering en binnenplanse ontwikkelruimte beperkt? Zo ja, hebben de boeren ook recht op een schadevergoeding als gevolg van een fout van de gemeente?
Op dit moment wordt de uitspraak bestudeerd. In mijn brief die ik uw kamer voor het commissiedebat van 10 november a.s. over de geurproblematiek toe zal sturen zal ik dieper ingaan op deze vragen.
Bent u van mening dat de stankoverlast teruggebracht moet worden? Zo ja, op welke termijn en wie draait op voor de kosten en inkomstenderving die dit met zich meebrengt?
In mijn bovengenoemde brief zal ik hierop ingaan.
Welke effecten heeft deze uitspraak voor bedrijven anders dan agrarische in de buurt van burgerwoningen? Worden zij in hun bedrijfsvoering en binnenplanse ontwikkelruimte beperkt?
Omdat de uitspraak alleen ziet op de Wet geurhinder en veehouderij is er geen aanleiding om te veronderstellen dat deze directe gevolgen heeft voor geur van andere bedrijvigheid.
Om welke milieuwet gaat het precies en wordt deze wet aangepast naar aanleiding van deze uitspraak? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het gaat om de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Deze wet wordt toegepast bij de verlening van een omgevingsvergunning milieu voor de oprichting of wijziging van een veehouderij voor de beoordeling van de geurbelasting. Op dit moment wordt de uitspraak bestudeerd.
Welke effecten heeft deze uitspraak voor de toekomstige vergunningaanvragen voor burgerwoningen in de buurt van agrarische bedrijven? Wordt de toetsing voor nieuwe woningen in de buurt van agrarische bedrijven strenger als gevolg van deze uitspraak?
Ik verwacht geen grote effecten op de woningbouwmogelijkheden, omdat het ook nu al moeilijk is om aannemelijk te maken dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op locaties met een geurniveau als dat waarop de uitspraak ziet. Daar wordt bij het vaststellen van een bestemmingsplan aan getoetst.
Heeft deze uitspraak van de rechtbank in Den Haag effect op de gebiedsprocessen die in het kader van stikstof gevoerd worden?
De veehouderij staat voor de opgave haar emissies te reduceren vanuit verschillende opgaven zoals klimaat, water en natuur. Provincies kunnen in hun gebiedsproces ook andere opgaven mee laten lopen, bijvoorbeeld op het terrein van volksgezondheid en geurhinder. In de gebiedsprocessen gaan betrokken partijen aan de slag met de doelen en kaders vanuit de integrale opgave in het gebied. Het is van belang dat de provincies bij de uitwerking in hun gebiedsprogramma rekening houden met de uitspraak van de rechtbank Den Haag op 14 september 2022 over geurhinder rond veehouderijen.
Kunt u een nadere toelichting geven op de uitspraken in het artikel: «concrete voorbeelden waar mensen problemen ervaren» en «zoals u weet speelt er meer op het gebied van landbouw en moeten we niet alleen naar geur kijken»?
Op 8 april jl. heb ik een werkbezoek gebracht aan gemeente Deurne. Daar heb ik met bewoners en veehouders gesproken over de geurproblematiek. Ik neem de daar geuite zorgen serieus. Deze gesprekken illustreren dat we in gezamenlijkheid moeten blijven streven naar een goede balans tussen de belangen van de bewoners en de veehouders.
Hoeveel gaat de schadevergoeding, waar in de titel van het artikel naar verwezen wordt, in totaal kosten voor de overheid?
Daar is nu nog geen beeld van en zal nader onderzoek naar moeten plaatsvinden.
Het bericht dat kleinschalige jeugdgevangenissen leegstaan |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vijf kleine jeugdgevangenissen zijn begonnen als experiment en staan nu nagenoeg leeg»?1
Ja.
Staat u nog steeds achter het doel achter de Kleinschalige Voorzieningen Justitiële Jeugd (KVJJ) om daarvoor in aanmerking komende jongeren dicht bij hun leefomgeving te kunnen plaatsen zodat school en werk kunnen doorgaan, hun sociale netwerk in stand blijft en dat daardoor hun resocialisatie kansrijker is dan in een in reguliere justitiële jeugdinstelling (JJI)? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Kleinschalige Voorziening Justitiële Jeugd (hierna: KVJJ) is een voorziening waar jongeren dichtbij hun eigen leefomgeving verblijven met een lager beveiligingsniveau dan in de JJI. Ik ben ervan overtuigd dat het gebruik van de KVJJ de resocialisatie van jongeren ten goede komt, omdat positieve elementen in het netwerk van de jongeren behouden kunnen blijven en eerder ingezette zorg, hulp, onderwijs en/of werk kunnen doorlopen.
Wat is de capaciteit van de vijf KVJJ’s, sinds wanneer is die beschikbaar en hoeveel daarvan is er bezet?
De gemiddelde bezetting van de KVJJ’s is laag. In de monitor van de KVJJ wordt momenteel onderzocht hoe groot de potentiele doelgroep voor deze modaliteit is. Daarnaast verloopt de toeleiding naar de KVJJ nog niet goed, waardoor de KVJJ onderbenut wordt. Ik zet me in om de mogelijkheden van de KVJJ’s optimaal te benutten, om zo het gewenste maatwerk voor strafrechtelijke jongeren te realiseren. Dit heeft echter tijd nodig. De KVJJ is een relatief nieuwe modaliteit binnen het jeugdstrafrecht, waardoor het nog niet overal in de jeugdstrafrechtketen even bekend is en de werkwijze voor plaatsing nog niet optimaal is ingericht.
Jaartal
Totale instroom KVJJ’s
2017
48
2018
41
2019
32
2020
43
2021
51
2022
391
Per 26-09-2022.
KVJJ
Operationeel sinds
Capaciteit
Gemiddelde bezetting in 2021
Gemiddelde bezetting in 20221
Bezetting op 12-10-2022
Amsterdam
September 2016
8
5,3
4,53
8
Zuid
April 2020
8
1,19
1,41
2
Noord
April 2021
8
0,99
1,82
0
Rijnmond
Augustus 2021
82
0,46
1,54
4
Den Haag
September 2021
83
0,42
1,82
1
Per 13-10-2022.
Bij ingebruikname 4 plekken.
Bij ingebruikname 2 plekken.
Klopt het dat er voldoende personeel en budget voor de KVJJ’s is om ze ook te kunnen benutten? Zo nee, wat klopt er dan niet?
Ja.
Klopt het dat de Raad voor de Kinderbescherming, reclassering, advocaten, Openbaar Ministerie en de rechter vaak adviseren jongeren naar een kleine locatie te sturen? Zo ja, heeft u een indicatie in hoeveel gevallen dit wordt geadviseerd en in hoeveel van die gevallen een jongere dan ook daadwerkelijk in een KVJJ wordt geplaatst? In hoeveel gevallen wordt een jongere dan toch in een reguliere JJI geplaatst?
De Raad voor de Kinderbescherming (bij jongeren tot 18 jaar) en de Reclasseringsorganisatie (bij jongeren vanaf 18 jaar) kunnen jongeren aanmelden voor plaatsing in een KVJJ. Om een jongere in een KVJJ te plaatsen, is een akkoord van het OM een vereiste. Rechters kunnen over de plaats van tenuitvoerlegging (zoals een KVJJ) advies uitbrengen.
Sinds medio 2021 wordt het functioneren van de KVJJ’s (en de keten daaromheen) gemonitord, waarin ook cijfers over de toeleiding worden bijgehouden2. In de periode januari 2021 tot en met juni 2021 waren er 72 aanvragen voor plaatsing in een KVJJ, waarna DIZ bij 57 jongeren een positief besluit tot plaatsing nam (79%)3. Uiteindelijk zijn er 43 jongeren daadwerkelijk in een KVJJ geplaatst4. Van de 29 jongeren die niet zijn geplaatst, zijn er 18 in een JJI geplaatst, 9 geschorst en is één jongere civiel geplaatst. In de periode juli 2021 tot en met februari 2022 waren er 92 aanvragen voor plaatsing in een KVJJ, waarna DIZ bij 69 jongeren een positief besluit tot plaatsing nam (75%)5. Uiteindelijk zijn er 53 jongeren daadwerkelijk in een KVJJ geplaatst. Van de 39 jongeren die niet zijn geplaatst, zijn er 18 in een JJI geplaatst, 13 geschorst en bij 8 jongeren ontbreekt deze data in de monitor.
Deelt u de mening van de woordvoerder van uw ministerie dat de voorwaarden «die zij hanteert voor het wel of niet plaatsen beter kunnen»? Zo ja, wat moet er beter en op welke termijn gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de praktijk worden de plaatsingscriteria door de organisaties in de jeugdstrafrechtketen niet altijd op dezelfde manier geïnterpreteerd. Daarom worden de plaatsingscriteria, in samenspraak met de keten, momenteel herijkt. Deze herijking zal dit najaar afgerond zijn. Ik verwacht dat de plaatsingscriteria hiermee duidelijker zullen worden en ze een betere onderlinge samenhang krijgen. De plaatsingscriteria worden periodiek op deze wijze tegen het licht gehouden.
Daarnaast wordt gekeken of, en zo ja hoe de werkwijze voor plaatsing kan worden versimpeld. Om een jongere in een KVJJ te kunnen plaatsen moeten er een aantal administratieve stappen doorlopen worden, wat mogelijk afschrikt om een jongere voor de KVJJ aan te melden. Ook wordt de werkwijze van plaatsing meegenomen in de monitor van de KVJJ, waarvan de resultaten naar verwachting in april 2023 gereed zijn.
Waarom worden adviezen om een jongere in een KVJJ te plaatsen niet altijd opgevolgd? Op grond van welke criteria beslist de Divisie Individuele Zaken (DIZ) van uw ministerie over de plaatsing van een veroordeelde jongere? In welke mate wijken die criteria af van die van bijvoorbeeld rechters? Hoe vaak wordt er afgeweken van de adviezen van een rechter?
Jongeren worden in een KVJJ geplaatst als ze voldoen aan een aantal criteria (zoals motivatie en aanwezigheid van beschermende factoren) en er geen contra-indicaties zijn (zoals nabijheid van het slachtoffer en een hoog risico op onttrekking). Jongeren met een verdenking van levensdelicten, ernstige zedendelicten of ernstige psychiatrische problematiek worden niet geplaatst. Voor een volledig overzicht van de huidige plaatsingscriteria verwijs ik naar het informatieblad over de KVJJ voor ketenpartners6. De rechter(-commissaris) bepaalt of vrijheidsbeneming voor een jongere aan de orde is en kan over de plaats van tenuitvoerlegging (zoals een KVJJ) ook advies uitbrengen. Er wordt door DJI niet structureel bijgehouden hoe vaak rechters een positief advies geven over plaatsing in een KVJJ.
Beschikt de DIZ over de benodigde informatie over de veroordeelde jongere, zijn omgeving, zijn mogelijk achterliggende problemen? Zo ja, hoe komt de DIZ aan die informatie en kennis om daar mee om te gaan? Zo nee, hoe kan dan toch een afweging over plaatsing in een KVJJ worden gemaakt?
Ja. DIZ besluit namens mij of een jongere in een KVJJ wordt geplaatst. De selectiefunctionarissen van DIZ worden geselecteerd en adequaat getraind om deze weging te kunnen maken. Uitgangspunt is dat zij hierin geadviseerd worden door de Raad voor de Kinderbescherming (bij jongeren tot 18 jaar), Reclasseringsorganisatie (bij jongeren vanaf 18 jaar), de rechter, de JJI en/of de KVJJ. De selectiefunctionaris ontvangt verschillende documenten om te kunnen beoordelen of plaatsing in een KVJJ wenselijk is. Denk hierbij aan: de voorgeleidingsrapportage, een inschatting van het risico op onttrekking en een plan van aanpak voor de invulling van het verblijf. De selectiefunctionaris weegt eventueel aanwezige veiligheidsrisico’s en belangen van het slachtoffer mee in de besluitvorming. Ook is een akkoord van het OM met de plaatsing in een KVJJ een vereiste.
Waarom is na de proefperiode met de KVJJ’s besloten dat niet langer de rechter maar de afdeling DIZ over de plaatsing moest beslissen?
Sinds het besluit om de KVJJ op te nemen in het stelsel, is het plaatsingsproces van de KVJJ en de rol van DIZ daarin in lijn gebracht met het bredere plaatsingsproces zoals geregeld in hoofdstuk IV van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen. Dat betekent dat de rechter besluit of vrijheidsbeneming voor een jongere aan de orde is en DIZ besluit, net als bij alle andere strafrechtelijke plaatsingen, namens mij in welke inrichting en afdeling dat gebeurt.
Deelt u de mening dat de beoordeling of een jongere al dan niet in een KVJJ dient te worden geplaatst wellicht beter aan een rechter die daarover advies en informatie bij anderen kan inwinnen kan worden overgelaten? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom zou de DIZ een betere afweging kunnen maken?
Nee, die mening deel ik niet. Doordat DIZ (namens mij) plaatst kan centraal worden gestuurd en getoetst op de kwaliteit en uniformiteit van de selectie(voorstellen). Hierdoor wordt rechtsongelijkheid zoveel mogelijk voorkomen: bij elke jongere wordt de vraag of plaatsing in een KVJJ wenselijk is op dezelfde manier gewogen. Daarnaast kan door de plaatsing te centraliseren naast het belang van de jongere, ook het bredere belang van capaciteitsmanagement worden meegewogen. Tenslotte kan op deze wijze goed worden beoordeeld in hoeverre het wenselijk is om een jongere samen te plaatsen met de jongeren die al in een KVJJ verblijven, en kan ook rekening worden gehouden met elementen als delictgeschiedenis en eventuele nabijheid van een slachtoffer.
Hoe verhouden de zorgen van onder andere de Inspectie Justitie en Veiligheid, het personeel van de JJI’s zelf, de ondernemingsraden en de commissies van toezicht dat er ondanks extra geld voor de reguliere JJI’s daar nog steeds sprake is van personeelsgebrek en een veiligheidsrisico voor medewerkers en jongeren, zich tot het feit dat de KVJJ’s voor een groot deel onbenut blijven?2
Dat is natuurlijk wrang. Ik zet me in om de mogelijkheden van de KVJJ’s optimaal te benutten, om zo het gewenste maatwerk voor strafrechtelijke jongeren te realiseren. Hiermee kan tegelijkertijd de druk op het personeel van de JJI’s worden verlicht. Daarnaast wordt in bovengenoemde monitor momenteel nader onderzocht hoe groot de potentiele doelgroep van de KVJJ is.
Wat is uw reactie op de conclusies van de Inspectie Justitie en Veiligheid ten aanzien van de veiligheid en gezondheid van kinderen zonder ouders in Ter Apel?1, 2
De situatie in Ter Apel heeft zoals uw Kamer weet mijn uiterste aandacht en de situatie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) gaat mij daarbij bijzonder aan het hart. Voor amv geldt dat zij zoveel mogelijk in de gebruikelijke amv-opvang worden opgevangen. Binnen deze opvanglocaties is de overbezetting echter enorm en dit geldt bij uitstek voor Ter Apel waar de afgelopen maanden sprake is van een structurele bezetting van 200–250 amv, soms met een uitschieter naar boven de 300, terwijl er normaal gesproken plek is voor 55 amv. Daarnaast is de verblijfsduur normaal gesproken 4–5 dagen, maar deze loopt voor amv momenteel op tot zelfs 4 weken.
Als gevolg van deze enorme en structurele overbezetting hebben we de begeleiding van deze groep al langere tijd niet kunnen uitvoeren op de wijze die we wensen en die noodzakelijk is. Dit valt mij zeer zwaar omdat dit juist een bijzonder kwetsbare groep is die de juiste begeleiding en zorg nodig heeft vanaf het moment van aankomst. Er wordt de afgelopen maanden dan ook volop ingezet om de zorgen die de inspecties hebben aangekaart waar mogelijk aan te pakken. Dit gebeurt onder andere door extra beveiliging in te zetten, door maatregelen te nemen die bijdragen aan de verbetering van de hygiëne en door de maaltijden aan te passen. Het voornaamste middel om de situatie in Ter Apel voor amv per direct en structureel te verbeteren is echter het terugschroeven van de bezetting en de verblijfsduur.
In dit verband acht ik het positief dat Nidos een aantal amv tijdelijk elders opvangt. Gelet op de aanhoudende instroom is het huidige aanbod bij COA en de tijdelijke opvang bij Nidos echter niet voldoende. We kijken daarom ook naar structurele maatregelen. Zo is de inzet om ten behoeve van de kleinschalige opvang door Nidos onder andere op korte termijn per provincie 25–30 eengezinswoningen te realiseren voor amv met een status. Dit staat gelijk aan 1.400 opvangplekken. Dit kan relatief snel enige verlichting geven aan de COA amv-opvanglocaties waar statushouders verblijven waarmee de doorstroom vanuit Ter Apel ook weer op gang kan komen. Ook doet het COA op basis van actuele prognoses bij gemeenten een concrete uitvraag voor extra amv capaciteit. Daarnaast blijft de reguliere inzet op het realiseren van opvangplekken voor amv onverminderd doorgaan. Zo heeft het COA in de afgelopen zes maanden zo’n 900 opvangplekken voor amv weten te creëren. Een enorme hoeveelheid, maar zoals aangegeven is het lang niet genoeg.
Met de huidige instroom van 100 – 150 amv per week en de beperkte doorstroom is de verwachting dat de bezetting in de verschillende opvangvormen voor amv in de komende periode nóg verder toe zal nemen. Vóór 1 januari 2023 zijn er 1.700 extra amv-plekken nodig (1.000 bij het COA en 700 bij Nidos), om iedere minderjarige een bed te kunnen bieden. Vanwege deze acute noodzaak om meer opvangplekken te creëren heb ik in de Landelijke Regietafel van 5 oktober jl. nogmaals met klem opgeroepen om een bijdrage te leveren aan de amv opvang door middel van het beschikbaar stellen van voornoemde eengezinswoningen of door middel van het realiseren van een procesopvanglocatie voor amv (POA) waar 50–80 amv opgevangen kunnen worden gedurende hun asielprocedure. Deze oproep heb ik per brief aan alle gemeenten doen te komen. Alleen door zo spoedig mogelijk opvolging te geven aan deze oproep zal voorkomen kunnen worden dat deze kinderen buiten in de kou moeten slapen of door gemeenten gaan zwerven op zoek naar onderdak.
Kunt u een gedetailleerde opsomming geven van alle stappen die er sinds de mondelinge vragen van het lid Podt op 19 april 2022 («Kinderen in Ter Apel verwaarloosd»)3 zijn gezet om de situatie van deze kinderen in Ter Apel te verbeteren?
Zoals reeds gedeeld met uw Kamer in mijn brief van d.d. 21 april jl.4 zijn er interculturele coaches en straatcoaches ingezet ten behoeve van de mentale ondersteuning van de amv en om relevante signalen door te geven aan het amv-team. Ook is er een activiteitenaanbod vanuit onder andere stichting de Vrolijkheid en krijgen amv enkele uren per week Nederlandse les, vanaf december wordt dit uitgebreid met de start van een NT2-docent. Inmiddels is het zo dat daarnaast twee ochtenden per week sport activiteiten worden aangeboden onder leiding van een sportcoach. Daarnaast wordt er nu ook extra beveiliging ingezet die vrijwel continu over het terrein loopt om tijdig signalen op te vangen en daarop te acteren dan wel door te geven. Hiermee wordt beoogd veiligheidsrisico’s zoveel mogelijk in te perken. Ook wordt er sinds 12 september jl. gebruik gemaakt van een schoonmaakbedrijf om de gemeenschappelijke ruimtes in de woonunits van de jongeren dagelijks schoon te maken. Het was reeds voor het signaal van de inspecties de inzet om dit te realiseren, echter bleek het moeilijk voor bedrijven om te kunnen leveren. Hiernaast wordt in gesprekken met de gemeente en lokale partners bezien wat er nog meer kan gebeuren om een passend aanbod te creëren voor amv die langer in Ter Apel moeten verblijven.
De werkdruk onder de jeugdbeschermers van Nidos en in het bijzonder de jeugdbeschermers werkzaam in Ter Apel is hoog. Het is daarbij belangrijk te benoemen dat Ter Apel een aanmeld- en doorstroomlocatie is en de rol van de jeugdbeschermers in Ter Apel daarom een andere is dan de rol van de jeugdbeschermers die voogdij-begeleiding bieden op de POA’s elders in het land. In de huidige context verblijven jongeren langer dan gebruikelijk in Ter Apel. Nidos anticipeert op (de aanhoudende) toename van het aantal amv dat in Ter Apel verblijft door nieuwe jeugdbeschermers te werven. Echter lukt het vanwege de krapte op de arbeidsmarkt niet (tijdig) om de openstaande vacatures op te vullen. Hierdoor kampt het team van jeugdbeschermers in Ter Apel al geruime tijd met een personeelstekort.
Naast deze inzet op het verbeteren van de omstandigheden en begeleiding in Ter Apel zijn er ook verschillende stappen genomen om de bezetting aldaar te verlagen. Zo zijn er begin mei kansrijke amv vervroegd doorgeplaatst naar Nidos opvanglocaties om daarmee de druk op Ter Apel te verlichten. Dit bleek echter onvoldoende vanwege de aanhoudende instroom en daarom is er voor gekozen om 17,5-jarige amv vervroegd door te plaatsen naar reguliere azc’s. Een noodmaatregel waarvan Nidos heeft aangegeven dat daarmee de uitvoering van haar wettelijke taak bemoeilijkt wordt. Hierover is uw Kamer per brief d.d. 2 augustus jl. geïnformeerd.5 Inmiddels is het ook noodzakelijk gebleken om 17,5-jarige amv op het moment van aanmelding door te plaatsen vanuit Ter Apel om de situatie aldaar beheersbaar te houden. Deze maatregel valt mij en het COA zo mogelijk nog zwaarder dan de eerdere maatregelen om 17,5-jarige amv door te plaatsen omdat dit amv betreft die nog heel kort in Nederland zijn. Gelet op het gebrek aan alternatieven om acute verlichting te bieden aan Ter Apel is deze maatregel helaas toch nodig geweest. De Inspectie Justitie en Veiligheid is over deze maatregel geïnformeerd.
Ook is er gebruik gemaakt van noodopvang en zelfs ook crisisnoodopvanglocaties om de opvang in Ter Apel beheersbaar te kunnen houden. Hoewel er COA-begeleiding aanwezig is op de crisisnoodopvanglocaties acht ik het zeer betreurenswaardig dat deze maatregel aangewend moest worden.
Om de druk op Ter Apel verder te verlichten heeft Nidos tijdelijke opvangplekken beschikbaar gesteld voor 150 amv.
Ten slotte zal het COA de komende periode de volgende maatregelen treffen om amv op te kunnen blijven vangen en de veiligheid en leefbaarheid op amv-locaties te kunnen blijven waarborgen:
Zoals ook aangegeven onder antwoord 1 is al deze inzet echter onvoldoende en blijft de enige duurzame en structurele oplossing het realiseren van meer opvangplekken voor amv. Ik blijf daar vanuit mijn rol de benodigde bestuurlijke druk op uitoefenen en aandacht voor vragen. Zo heb ik als onderdeel van de bestuurlijke afspraken van 26 augustus jl. aangekondigd dat er structureel 40 miljoen vrij gemaakt zal worden voor de verlengde opvang en begeleiding voor ex-amv met een status. Gemeenten hebben in het verleden het signaal afgegeven dat de intensieve zorg en begeleiding van ex-amv met een status een grote (financiële) druk op jongerenhuisvesting en op sociale voorzieningen legt voor hen. Dit is voor verschillende gemeenten aanleiding geweest om terughoudend te zijn in het realiseren van nieuwe opvangplekken voor amv. Nu de verlengde opvang en begeleiding voor ex-amv met een status geregeld wordt, vertrouw ik er echter op dat gemeenten zich volledig zullen inzetten op dit vlak.
Kunt u per stap aangeven wat er wel en niet is gelukt en wat bij elke stap de oorzaak hiervan was (naast het ontbreken van voldoende opvangplekken)?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met de stelling eens dat, zelfs bij het ontbreken van opvangplaatsen voor deze kinderen, het onaanvaardbaar is dat kinderen te weinig begeleiding en toezicht krijgen? Kunt u toelichten waarom het niet is gelukt aan deze basis te voldoen?
Ik ben het met u eens dat deze kwetsbare doelgroep de juiste begeleiding en toezicht behoort te krijgen. De inzet van zowel het COA als Nidos is daar dan ook volledig op gericht. Helaas geldt voor beide organisaties dat het in de huidige arbeidsmarkt een uitdaging is om voldoende gekwalificeerd personeel te kunnen werven. Binnen de mogelijkheden die er bestaan doen zowel het COA als Nidos echter alles wat ze kunnen om de amv op Ter Apel van de benodigde begeleiding en toezicht te voorzien. Bij de andere poa’s van het COA geldt dat het tot op heden is gelukt om een team te formeren dat de begeleiding en opvang verzorgt, al staat de kwaliteit door personeelstekorten, zoals ook genoemd in mijn antwoorden op vraag 2 en 3, overal wel onder druk.
Daarnaast is de instroom fors, de doorstroom beperkt en loopt daarmee de bezetting steeds verder op. Voornaamste is daarom dat de amv-opvang capaciteit landelijk moet toenemen. Indien dit gerealiseerd kan worden zal er vanuit Ter Apel sneller doorstroom plaats kunnen vinden en zal de verblijfsduur van jongeren in Ter Apel afnemen en uiteindelijk terugkeren tot enkele dagen, conform het opvangmodel. Onder deze omstandigheden zijn begeleiders in staat om begeleiding conform de standaarden te bieden en zicht te hebben en houden op de jongeren die in Ter Apel verblijven.
Was u op de hoogte van het feit dat er onder de 213 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMVs) in Ter Apel negentien kinderen waren van veertien jaar en jonger? Zo ja, waarom zijn niet in ieder geval deze kinderen op een andere plek opgevangen – of in een pleeggezin zoals gebruikelijk op deze leeftijd? Zo nee, hoe is het mogelijk dat dit onbekend was, terwijl de inspectie dit wel kon constateren?
Het was inderdaad bekend dat er amv van onder de 15 jaar verblijven op Ter Apel, op dit moment zijn nog niet alle amv van onder de 15 geplaatst. Van de groep waar de inspectie naar verwijst verblijven er nog ca. 5 op Ter Apel.
Ik acht het in deze context van belang te noemen dat nagenoeg alle amv van onder de 15 jaar conform het amv-opvangmodel worden opgevangen in opvanggezinnen van Nidos. Het is daarbij, ook onder normale omstandigheden, niet ongebruikelijk dat een enkeling tijdelijk op Ter Apel verblijft. Dit kan er in gelegen zijn dat er enige twijfel is over de gestelde leeftijd van de amv of omdat deze amv moeilijk plaatsbaar is bij een opvanggezin. In dergelijke gevallen wordt er gekeken naar passende alternatieven in overleg tussen het Nidos en COA. Zo zijn er op dit moment twee kleinschalige locaties specifiek ingericht om 13- en 14-jarigen op te vangen die niet in een opvanggezin opgevangen kunnen worden. Deze locaties zitten ook vol en daarom kan de doorstroom vanuit Ter Apel naar deze locaties niet altijd plaatsvinden.
Naast voornoemde redenen is het inmiddels ook zo dat bij de opvanggezinnen de druk begint op te lopen wat betreft de beschikbare capaciteit. Dit heeft niet tot gevolg dat er in het geheel niet meer geplaatst kan worden, maar wel dat het langer duurt, dat de matching door gebrek aan keuze moeilijker verloopt, dat bepaalde groepen (13 en 14-jarige Syriërs) moeilijker te plaatsen zijn en dat dat schakelgezinnen rondom Ter Apel vol komen te zitten.
Hoewel Nidos er alles aan doet om deze jongeren te plaatsen in opvanggezinnen kan echter niet voorkomen worden dat er momenteel toch enkele amv van onder de 15 jaar langere tijd in Ter Apel verblijven. Het aantal amv van jonger dan 15 jaar dat langere tijd in Ter Apel verblijft is verhoudingsgewijs weliswaar niet hoger dan het gebruikelijke aandeel, echter is het totale aantal dat wordt genoemd door de inspecties reden tot zorg. Om hier een oplossing voor te vinden zullen COA en Nidos het gesprek voeren over additionele (kleinschalige) groepsopvang voor amv onder de 15 jaar die niet geplaatst kunnen worden. De mate waarin dit op korte termijn zal lukken is zoals u begrijpt afhankelijk van de locaties die beschikbaar komen en de werving van gekwalificeerd personeel. Ook zal Nidos aanvullende schakelcapaciteit inzetten rondom Ter Apel waardoor verstopping van schakelgezinnen niet meer leidt tot overnachting in Ter Apel en er iets meer matchingstijd is voor moeilijker plaatsbare amv van onder de 15 jaar. Ten slotte zet Nidos een wervingsproject in voor de komende 6 maanden, om de werving van nieuwe gezinnen te ondersteunen en specifiek op gezinnen voor moeilijker plaatsbare groepen in te zetten.
Wat is de huidige situatie in Ter Apel ten aanzien van AMVs: hoeveel AMVs verblijven er op het moment dat deze vragen zijn ingediend en hoeveel begeleiders zijn verantwoordelijk voor deze kinderen? Is dit een acceptabele verhouding die maakt dat de kinderen voldoende veilig en begeleid zijn?
Op het moment van indiening (19 september jl.) verbleven er ca. 240 amv in Ter Apel. Op dat moment waren er 39 begeleiders voor de 24/7 begeleiding. Dit is zowel volgens het COA als mijzelf onvoldoende capaciteit en het COA is de afgelopen maanden continu bezig geweest met het werven van personeel. Vanwege de bestaande krapte op de arbeidsmarkt is het echter niet mogelijk om de benodigde begeleiders te werven.
Zijn alle kinderen recent gezien door een arts en krijgen zij (zoals toegezegd in het mondelinge vragenuur van 19 april) een vorm van onderwijs en dagbesteding aangeboden? Zo nee, wanneer is dat wel het geval?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vragen 2 en 3 is er een vorm van taalonderwijs en dagbesteding aanwezig. De kinderen worden op dag twee van hun verblijf altijd gezien door een arts van de GZA, in geval van klachten kunnen ze daarna altijd op het spreekuur van de GZA terecht, ook voor een eventuele doorverwijzing naar specialistische zorg.
Hoeveel kinderen zijn er sinds begin september vanuit Ter Apel geëvacueerd door Nidos en wat is de situatie van deze kinderen? Hebben zij voldoende begeleiding en toegang tot onderwijs, dagbesteding en medische zorg?
Er zijn sinds begin september 150 amv uitgeplaatst door Nidos verdeeld over drie locaties. Op al deze locaties is er voldoende toegang tot onderwijs, dagbesteding en medische zorg. Deze opvang locaties zijn opgezet door ervaren contractpartners van Nidos en zij werken met ervaren medewerkers en daarnaast met zoveel mogelijk dezelfde ZZP-ers zodat de amv gedurende de periode dat zij daar worden opgevangen een vast team zien door wie zij worden begeleid.
Wat is de situatie van de negentien jongeren van veertien jaar en jonger? Zijn zij inmiddels geplaatst in een pleeggezin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat wordt er de komende tijd gedaan – naast de inzet op voldoende opvangplaatsen zoals toegezegd tijdens het asieldebat van 8 september 2022 – om de situatie van AMVs in Ter Apel en op noodopvanglocaties te verbeteren? Wordt daarbij specifiek gekeken naar voldoende begeleiding, veiligheid, medische (en zo nodig psychische) zorg, onderwijs en dagbesteding?
Er is op alle locaties aandacht voor het welzijn van het kind in alle opzichten. Dat betekent dat in samenspraak met partners de toegang tot zorg en onderwijs geregeld wordt. Alleen het onderwijs op de locatie Ter Apel is niet standaard, aangezien amv normaal gesproken daar maximaal vijf dagen verblijven. Vanaf 1 december zal er daarom voor 32 uur per week een NT2 docent op de locatie aanwezig zijn. Daarnaast zijn zoals hierboven aangegeven diverse extra maatregelen genomen op de locatie Ter Apel. Tegelijkertijd geldt voor alle locaties dat de druk hoog is en de personele bezetting niet ruim, hetgeen bij een hoge bezetting tot beperkingen leidt.
Is er een standaard voor het aantal begeleiders op een groep kinderen? Zo ja, welke is dit? Mogen we er vanuit gaan dat er vanaf nu voldoende begeleiders zullen zijn die kunnen zorgen voor het welzijn en veiligheid van deze kinderen?
Op een poa waar 50 amv wordt ingezet is het gebruikelijk dat er 21 fte aan begeleiders wordt ingezet. In geval dat er 80 worden opgevangen is dat 23 fte. Daarnaast worden deze medewerkers ondersteund door gedragsdeskundigen. Uiteraard is het de inzet om te allen tijde voldoende begeleiders aanwezig te hebben echter is het vanwege de huidige krapte op de arbeidsmarkt niet altijd mogelijk om gekwalificeerd personeel te werven.
Kunt u bevestigen dat de uitwerking van de nareismaatregel voor AMVs, ook al is hun uitgangspositie op de woningmarkt anders dan die voor reguliere statushouders, in de uitvoering niet zal leiden tot een grotere vertraging?
De maatregel is in beginsel ook van toepassing op amv. Het streven is dat de andere positie op de woningmarkt daarbij geen invloed heeft op de doorlooptijd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat asiel op 19 oktober?
Ja.
Het bericht dat de rechtbank heeft geoordeeld dat burgers in het buitengebied onvoldoende worden beschermd tegen stank uit de veehouderij |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Hoe duidt u de uitspraak van de Rechtbank Den Haag dat burgers in het buitengebied al langer dan tien jaar onvoldoende worden beschermd tegen stank uit de veehouderij, omdat de huidige geurnormen «zijn gebaseerd op behoud van uitbreidingsmogelijkheden voor de veehouderijsector en niet op het voorkomen van geurhinder die een reëel gezondheidsrisico vormt.»?1
Een groep van 16 omwonenden van veehouderijen heeft de Staat der Nederlanden gedagvaard wegens onrechtmatig handelen vanwege te hoge geurbelasting op hun woningen2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staat onrechtmatig handelt ten aanzien van een deel van deze omwonenden doordat de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) hen onvoldoende bescherming biedt tegen geurhinder en ook niet is gebleken dat tegen de overlast tijdig redelijke en passende individuele maatregelen zijn genomen. Dit is een schending van artikel 8 EVRM. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat vanwege de hoge geurbelasting op de woningen van deze omwonenden er geen sprake meer is van een fair balance tussen economische belangen en de gezondheidsbelangen van het individu.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze burgers en andere burgers in het buitengebied alsnog zo spoedig mogelijk de juiste bescherming te bieden tegen stankoverlast?
Op dit moment wordt de uitspraak bestudeerd. Ik neem de uitspraak en de problematiek voor alle betrokkenen zeer serieus. Uw Kamer zal voor het commissiedebat van 10 november a.s. over de geurproblematiek een brief ontvangen waarin hier nader op wordt ingegaan.
Wanneer denkt u de geurnormen zo aan te hebben gepast dat deze wel voldoen aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
In mijn bovengenoemde brief zal ik hierop ingaan.
Kunt u aangeven op welke wijze u opvolging heeft gegeven of nog wenst te geven aan de aanbevelingen uit het adviesrapport van de commissie-Biesheuvel? Welke aanbevelingen heeft u nog niet opgevolgd?
De commissie gaf in het rapport een uitgebreide analyse van de problematiek. Zij deed drie aanbevelingen:
Aan de aanbeveling over het stellen van emissiegrenswaarden wordt gewerkt. Deze aanbeveling past in een bredere aanpak om van middel naar doelregelgeving te komen. Daarbij wordt dan uitgegaan van de werkelijke emissies bij bedrijven.
Voor een beter inzicht in de effectiviteit van luchtwassers is er meer inzicht nodig in de factoren die de hinder veroorzaken en welke maatregelen hiertegen helpen. Hiervoor is een aanpak nodig die niet alleen de luchtwasser, maar het gehele stalsysteem meeneemt. Daarbij gaat het erom dat maatregelen bij de geurbron (voersamenstelling en stalmanagement gericht op bijvoorbeeld schonere vloeren) én de luchtwasser in hun onderlinge samenhang gezien worden.
Voor deze systeem aanpak is het van belang dat er een beter inzicht komt in de samenstelling en invloed van de verschillende stoffen waar geur uit bestaat. Daarom wordt nu onderzoek gedaan naar een manier om zonder menselijke geurpanels, maar op een chemisch analytische manier, geur goed objectief te meten. Als deze manier er is, dan kunnen sensoren ontwikkeld worden die op deze manier geur ter plekke kunnen meten.
Onder de Omgevingswet zullen decentrale overheden meer mogelijkheden krijgen om rekening te houden met cumulatie. Dit doordat onder de Omgevingswet bij de verlening van vergunningen niet alleen getoetst wordt aan individuele normen, maar getoetst moet worden of een activiteit geen significante milieuverontreiniging veroorzaakt. Dit houdt bijvoorbeeld in dat cumulatie een reden zou kunnen zijn voor een gemeente om strengere eisen te stellen dan de waarden of afstanden die afgeleid zijn van een individuele activiteit. Daarnaast hebben decentrale overheden door middel van de Crisis- en herstelwet tijdelijk meer mogelijkheden gekregen om in te grijpen in bestaande situaties.
Kunt u een schatting maken van de hoeveelheid burgers en veehouderijen die gevolgen zullen ondervinden van de implicaties van deze uitspraak? Indien u hier onvoldoende beeld van heeft, bent u dan bereid zo spoedig mogelijk een inventarisatie hiervoor te doen bij gemeenten?
Op basis van de uitspraak worden uit te voeren acties geïnventariseerd. Ik kom daar in mijn eerdergenoemde brief op terug.
Hoe verklaart u dat de experimenteerbepaling op basis van de Crisis- en herstelwet, die juist bedoeld was om gemeenten in staat te stellen deze problematiek aan te pakken, nog door geen enkele lagere overheid is gebruikt, ondanks dat deze mogelijkheid al sinds 23 april 2021 van kracht is? Op welke wijze voert u hierover het gesprek met gemeenten?
Het gaat hier om een instrument dat gemeenten naar eigen behoefte in kunnen zetten. In het kader van het Schone Lucht akkoord (SLA) wordt aandacht aan dit instrument besteed en is het onderwerp van gesprek tussen de deelnemers aan het SLA. Daarbij wordt onder meer de opname van het instrument in het uitvoeringsprogramma van een gemeente, gestimuleerd.
Bent u van plan in hoger beroep te gaan tegen dit vonnis? Zo ja, waarom kiest u er niet voor om in plaats daarvan de problematiek versneld aan te pakken?
Op dit moment wordt de uitspraak bestudeerd waarbij ook gekeken wordt naar een eventueel hoger beroep.
Versnelling geothermie |
|
Silvio Erkens (VVD), Peter Valstar (VVD), Henri Bontenbal (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat de noodzaak om van het aardgas af te komen groter is dan ooit, en dat lopende aardwarmteprojecten niet spaak mogen lopen?
Die mening deel ik en dit is ook de inzet van het kabinet. Hierbij wordt nadrukkelijk bekeken hoe de warmtevraag verduurzaamd kan worden met geothermie als een belangrijke optie. Ik span me daarom ook in om de ontwikkeling van geothermie te ondersteunen binnen de bestaande wettelijke en financiële kaders. En zoals u weet is de Mijnbouwwet specifiek voor geothermie aangepast opdat het wettelijk kader beter aansluit op deze activiteit. De wet is recent door de Eerste Kamer aangenomen. Daarnaast blijf ik samenwerken met de sector om te zien welke wettelijke en financiële kaders mogelijk aangepast zouden moeten worden om de verduurzaming van warmte verder te optimaliseren. Dit doe ik mede op basis van het «Actieplan versnelling geothermie», dat ik onlangs uit handen van de sector heb ontvangen.
Deelt u de mening van dat specifiek op warmte een versnelling moet komen op opschaling van duurzame alternatieven, en dat deze zich alleen al daarop onderscheidt van andere projecten binnen de SDE++? Waarom kan een uitzondering in verlenging van de realisatietermijn voor geothermie in de nieuwe SDE-beschikking wél, maar is een uitzondering met terugwerkende kracht volgens u niet mogelijk? (Kamerstuk 31 239, nr. 364) Bent u bereid, gezien de gascrisis, de motie-Grinwis/Erkens over maatwerkafspraken voor bestaande geothermieprojecten alsnog uit te voeren? (Kamerstuk 31 239, nr. 357) Zo nee, kunt u aangeven hoe u dan wel gaat zorgen voor een maatwerkoplossing voor deze projecten?
De SDE++ is een generieke regeling, die geldt voor een brede set aan technieken voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte en andere CO2-reducerende technieken. Op al deze vlakken is verdergaande ontwikkeling noodzakelijk, in die zin is de opschaling van duurzame warmte-alternatieven geen uitzondering. Wel wordt daarbij in de gaten gehouden of de SDE++ ook de ontwikkeling stimuleert die we nodig hebben. Daarom wordt er met de invoering van hekjes in de SDE++ 2023 geborgd dat verschillende domeinen van technieken aan bod komen, in dit geval lage temperatuur-warmte. Ook is er in het klimaatfonds een perceel voor de opschaling van enkele (nog niet kosteneffectieve) technieken, waaronder waterstof en groen gas. In de SDE++ concurreren projecten binnen deze technieken met elkaar in een tender. Het is van belang dat de spelregels van de tender aan de voorkant duidelijk zijn. Een aanpassing na afloop van de tender – met terugwerkende kracht – raakt om twee redenen aan de gelijke behandeling van projecten en daarmee ook aan de betrouwbaarheid van de overheid. Ten eerste is het niet eerlijk ten opzichte van andere projecten die destijds in de tender hebben ingediend en afhankelijk van de concurrentie wel of niet een beschikking hebben gekregen. Ten tweede is het niet eerlijk ten opzichte van, in dit geval, duurzame warmteprojecten die niet hebben ingediend, omdat de voorwaarden niet aantrekkelijk genoeg waren. Een verlenging van de realisatietermijn voor toekomstige projecten was wel mogelijk, omdat dit voor de start van de tender kon worden doorgevoerd.
Voor wat betreft de uitvoering van de motie Grinwis/Erkens (Kamerstuk 31 239, nr. 357) kunnen, zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 31 239, nr. 364), initiatiefnemers van geothermieprojecten die met hun realisatietermijn in de knel komen hun beschikking inleveren en opnieuw een aanvraag voor SDE++-subsidie indienen tegen de nieuwe voorwaarden. Zij kunnen dan ook gebruik maken van de verbeteringen die onlangs voor geothermie zijn doorgevoerd: 1) de verlenging van de realisatietermijn van geothermie van vier naar vijf of zes jaar, 2) een langere berekende economische levensduur van 30 jaar, waardoor geothermie in de rangschikking van technieken eerder aan bod komt, 3) verdere differentiatie in het aantal geothermie-technieken in de gebouwde omgeving, waardoor meer soorten projecten een passend subsidiebedrag kunnen krijgen en 4) het hogere openstellingsbudget van € 13 miljard (voor alle technieken) voor zover zij uiterlijk 6 oktober 2022 een aanvraag hebben ingediend.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Grinwis/Erkens over het in het leven roepen van een tijdelijke correctieregeling duurzame warmte? (Kamerstuk 29 023, nr. 322) Deelt u de zorg van de vragenstellers dat de duurzame warmtetransitie nog verder achter dreigt te lopen door de huidige energiecrisis? Welke aanknopingspunten geeft de huidige crisis om flexibeler om te gaan met de SDE-systematiek, aangezien een strikte interpretatie reden was voor u om de motie te ontraden? Wat is uw reactie op het versnellingsplan voor de geothermie richting 2030, gelanceerd en aangeboden op 15 september 2022? Hoe gaat u het versnellingsplan verankeren in lange- en korte termijnbeleid voor geothermie om zo de bijdrage van geothermie aan de warmtetransitie te optimaliseren?
Over de uitvoering van de motie Grinwis/Erkens (Kamerstuk 29 023, nr. 322) ben ik op dit moment in overleg met de betrokken partijen, waaronder Glastuinbouw Nederland. Deze motie verzoekt de regering om «te bezien wat nodig is om te voorkomen dat onnodig extra aardgas wordt verbrand en de warmtetransitie in de glastuinbouw stokt door bijvoorbeeld een tijdelijke correctieregeling duurzame warmte in het leven te roepen». Een tijdelijke correctieregeling is nadrukkelijk één van de mogelijkheden en wordt nu samen met andere opties verkend. Hierbij is een van de overwegingen om een negatieve invloed van de huidige energiecrisis zoveel mogelijk te voorkomen. Zoals eerder in het antwoord op vraag 2 toegelicht geldt ook hierbij dat het doen van aanpassingen aan bestaande beschikkingen problematisch is. Voor eventuele oplossingsrichtingen kijk ik daarom ook breder dan naar strikt de SDE++-systematiek. Dit moet bovendien in samenhang worden bekeken met de effecten op de lange termijn en in samenhang met andere maatregelen die al ook in het Coalitieakkoord zijn aangekondigd. Ik verwacht uw Kamer op korte termijn hierover nader te kunnen informeren.
Het actieplan van de sector bevat acht denklijnen om de ontwikkeling van geothermie te versnellen. Op basis hiervan ga ik in de komende tijd samen met de sector bekijken wat de bijdrage van de overheid hierin kan zijn. Om dit proces verder te ondersteunen zal ik een Taskforce inrichten, waarin o.a. mijn ministerie, de branchevereniging, EBN en de regionale overheden vertegenwoordigd zullen zijn. De denklijnen zullen voor zowel de korte termijn als lange termijn invulling moeten krijgen.
Hoe gaat u de kansen die de sector ziet voor versnelling en een grotere groei van duurzame warmte in deze tijd van energiecrisis en afschaling van gas maximaal ondersteunen? Bent u met de aardwarmtesector in gesprek over wat daar voor nodig is? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn te doen? Welke mogelijkheden ziet u om, net zoals eerder is gebeurd met gaswinning op zee, een iets andere benadering van de vergunningssystematiek te kiezen om zo sneller aardwarmteprojecten in gebruik te nemen?
Ja, mijn ministerie is hierover in gesprek met de sector o.a. in het kader van het in 2021 gezamenlijk opgestelde «Adviesrapport Geothermie in de Gebouwde Omgeving». Het actieplan van de sector is hier een verbreding van. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Het voorstel voor de wijziging van de Mijnbouwwet voor de herziening van het vergunningsstelsel voor geothermie, dat naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden, is juist bedoeld om het vergunningenproces te versnellen. Een goede vergelijking met de voorgenomen versnelling van het vergunningenproces op zee is lastig. Op land is het draagvlak voor ontwikkelingen zoals geothermie bij burgers en overheden van primair belang. Het vooraf goed informeren van de omgeving over geothermie en de rol daarvan in de energietransitie is heel belangrijk. De Mijnbouwwet en Omgevingswet zijn ook zo ingericht dat burgers en overheden een duidelijke rol hebben in het proces van vergunningverlening. Deze stappen kosten weliswaar extra tijd, maar zijn van groot belang voor acceptatie en draagvlak.
Deelt u de mening dat reeds succesvolle aardwarmteprojecten op aanpalende locaties een nieuwe bron moeten kunnen aanboren zonder daarbij het gehele vergunningstraject opnieuw zouden moeten doorlopen?
Nee, deze mening deel ik niet zondermeer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, is het belangrijk dat er ruimte is in het proces voor omwonenden en de betrokken regionale overheden om zich te kunnen uitspreken. Een nieuwe locatie betekent mogelijk andere omwonenden of een ondergrond die een andere bestemming heeft. Daarnaast zullen voor elke nieuwe locatie de potentiële risico’s en mogelijke overlast in kaart gebracht moeten worden.
Wel is het in de nieuwe vergunningensystematiek – na inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet – mogelijk dat een houder van een toewijzing zoekgebied een tweede startvergunning in het gebied kan aanvragen. Ook is geregeld dat een houder van een toewijzing zoekgebied een zogenaamde spontane startvergunning kan aanvragen in een aangrenzend open gebied of een concurrerende aanvraag voor een startvergunning kan doen indien de toewijzing zoekgebied bij een ander ligt. In die gevallen kan stap 1, het aanvragen van een toewijzing zoekgebied, overgeslagen worden.
Wanneer verwacht u de uitwerking van een wettelijk kader voor het zogenaamde «uitkoelen», waarmee een grote bijdrage geleverd kan worden aan het besparen van aardgas? Kunt u, gezien de urgentie van de energiecrisis en de noodzaak tot het besparen van gas, binnen vier weken met een kader komen?
Het vernieuwde kader hiervoor is bijna gereed en zal onderdeel worden van de wijziging van de Mijnbouwwet- en regelgeving voor geothermie, die naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden. Het kader voor «uitkoelen» heeft mogelijk direct effect op de economie van aardwarmte projecten en daarom zal ik bekijken of de vaststelling en implementatie ervan versneld kan worden. Het is wel van belang om dit te doen met de benodigde zorgvuldigheid, omdat extra uitkoeling risico’s met zich mee kan brengen.
Wanneer verwacht u een uitwerking van een wettelijk kader voor risico’s van aardwarmte (zoals seismologie of restschade), welke door de Kamer is verzocht tijdens de plenaire behandeling van Mijnbouwwet? Kunt u, gezien de urgentie van de energiecrisis en de noodzaak tot het besparen van gas, binnen vier weken met een kader komen?
Ook nu al worden vergunningaanvragen conform de vigerende wet- en regelgeving getoetst op basis van een seismische risicoanalyse. Op basis van voortschrijdende kennis is afgelopen jaar gewerkt aan een vernieuwde, meer op geothermie toegespitste methodiek. Dit kader is bijna gereed en zal onderdeel worden van de wijziging van de Mijnbouwwet- en regelgeving voor geothermie, die naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden. De contouren voor dit kader heb ik geschetst in mijn brief «verantwoord omgaan met fysieke risico’s en onzekerheden bij geothermie» van 20 oktober 2022 aan uw Kamer (Kamerstuk 31 239, nr. 366).
De nieuwe methodiek voor de risicoanalyse voor aardwarmte heeft geen direct effect op de versnelling van geothermie.
Wanneer gaat u perspectief geven aan de glastuinbouw in Noord-Limburg voor wat betreft de warmtevoorziening waar ze niet eens aan de slag mogen met aardwarmte? Kunt u binnen vier weken met een brief daarover komen?
Mijn collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft uw Kamer hierover op 19 oktober 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 41).
Het bericht dat uitgeverijen boeken pas leveren in november en dat tienduizenden mbo’ers nog zonder boeken zitten |
|
Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat verschillende educatieve uitgevers boeken pas in november leveren en de online methode niet werkt alsmede dat tienduizenden mbo’ers nog zonder boeken zitten, terwijl de scholen al zijn begonnen?1, 2
Het is uitermate vervelend dat een deel van de scholieren en studenten langer heeft moeten wachten op hun lesmateriaal.
Voor het mbo geldt dat de leverproblemen ervoor hebben gezorgd dat een deel van de studenten op een later moment (een deel van) hun bestellingen van boeken hebben ontvangen. De MBO Raad heeft laten weten dat instellingen en docenten hun best hebben gedaan om ervoor te zorgen dat de studenten die nog niet over al het materiaal beschikten, zo optimaal mogelijk hun studiejaar konden starten. Dit hebben zij gedaan door lessen aan te passen en door hun studenten te voorzien van alternatieve leermiddelen, het aandragen van alternatieve openbare bronnen en door het kopiëren van boeken. Daarnaast geldt dat de digitale licenties voor digitale leermiddelen vaak worden aangeboden in combinatie met fysieke producten. Normaal gesproken worden de digitale licenties vrijgegeven op het moment dat de fysieke producten verstuurd worden. Omdat de levering van fysieke producenten vertraging heeft opgelopen, werden de digitale licenties in eerste instantie ook later geleverd. Inmiddels is het leveren van de digitale licenties losgekoppeld van de levering van de fysieke producten. Hierdoor zouden de meeste getroffen studenten inmiddels over hun digitale licenties moeten beschikken, of die op zeer korte termijn moeten ontvangen. Met deze inzet zijn de negatieve gevolgen voor de leerontwikkeling zoveel mogelijk beperkt. Dit betekent echter niet dat studenten helemaal geen last ondervinden van de leveringsproblemen. Van instellingen verwachten wij daarom dat zij waar mogelijk samen met studenten tot passende oplossingen komen, om eventuele leerachterstanden te voorkomen en te beperken.
Hoe komt het dat educatieve uitgeverijen niet op tijd kunnen leveren?
In het voortgezet onderwijs is er sprake van een te late levering van foliomateriaal (lesboeken) bij een van de grote uitgeverijen (Noordhoff) door een logistiek probleem. Door een staking in de containerhaven van Hamburg deze zomer is een aantal containers met een vertraging in Rotterdam gelost. Als alternatief en noodoplossing is vervolgens door deze uitgeverij in samenspraak met de leermiddelendistributeurs het digitale materiaal in de vorm van pdf’s beschikbaar gesteld. Scholen en docenten hebben de afgelopen weken de schouders eronder gezet om de noodoplossingen werkend te krijgen voor hun leerlingen. Wat daarnaast voor vertraging zorgt is dat een deel van de scholen pas vlak voor de zomer hun bestellingen hebben geplaatst. Dit maakt het voor distributeurs en uitgevers lastig om tijdig de juiste voorraden te bestellen.
In het mbo bestaat eveneens een leveringsprobleem. Hier is het probleem veroorzaakt doordat een van de grootste distributeurs (Studers) een belangrijk deel van haar logistieke dienstverlening heeft uitbesteed aan een gespecialiseerd bedrijf. Deze uitbesteding is niet vlekkeloos verlopen waardoor een deel van de mbo-studenten later (een deel van) hun leermiddelen hebben ontvangen. Instellingen en docenten hebben hun best gedaan om ervoor te zorgen dat de studenten die nog niet over al het materiaal beschikten, zo optimaal mogelijk hun studiejaar konden starten. Dit hebben zij gedaan door lessen aan te passen en door hun studenten te voorzien van alternatieve leermiddelen, het aandragen van alternatieve openbare bronnen en door het kopiëren van boeken. Ook is ervoor gezorgd dat de meeste studenten die nog geen boek hebben ontvangen, wel beschikken over een digitale licentie. Op korte termijn zouden alle studenten hierover moeten beschikken.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat studenten en leerlingen hun studiemateriaal alsnog krijgen?
Scholen en marktpartijen hebben samen tijdelijke oplossingen gevonden, vooruitlopend op de definitieve levering van het lesmateriaal. Wij roepen alle partijen op om het belang van leerlingen en studenten voorop te zetten en een zo spoedig mogelijke levering van het resterende lesmateriaal te realiseren.
In de beantwoording van de vragen 4 tot en met 10 gaat de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs nader in op de situatie in het voortgezet onderwijs.
Vindt u dat educatieve uitgeverijen verplicht moeten worden boeken te leveren die ze aanbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Scholen gaan met leveranciers van schoolboeken contracten aan over het leveren van schoolboeken. Hierin wordt afgesproken dat schoolboeken, voordat het nieuwe schooljaar begint, geleverd worden. Indien er van deze afspraken wordt afgeweken zullen deze partijen samen tot een oplossing moeten komen.
Hoeveel scholen kampen met te late levering van schoolmateriaal door educatieve uitgevers?
Een van de grote uitgeverijen in het voortgezet onderwijs (Noordhoff) kampte met leverproblemen op een aantal specifieke vakken zoals wiskunde, enkele talen en een aantal exacte vakken (natuur en scheikunde). Het gaat om ruim honderdduizend titels op een totaal van 5 miljoen. Aangezien een zeer groot deel van de scholen de wiskunde methode van Noordhoff gebruikt, is duidelijk dat een heel groot aantal scholen -voor dit specifieke vak- te maken had met het leveringsprobleem. In de praktijk betekende dit dat een deel van de klas wel de beschikking had over het foliomateriaal en een deel niet. Dit maakt het voor de docent lastig om de les in het klaslokaal goed uit te voeren. Wij vinden het daarom belangrijk dat marktpartijen en het onderwijs afspraken maken om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen.
Hoeveel leerlingen zijn de dupe van te late levering van schoolmateriaal?
Zie antwoord vraag 5.
Om welke uitgeverijen gaat het?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u garanderen dat leerlingen geen leerachterstand ontwikkelen door de te late levering van Noordhoff en andere educatieve uitgevers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij vinden het belangrijk dat leerlingen de lessen vanaf het begin van het schooljaar goed kunnen volgen, zodat er geen leerachterstanden ontstaan. Door de ontstane problemen konden sommige scholen dat tijdelijk niet voor alle vakken van elke leerling garanderen. Wij zien dat scholen de schouders eronder hebben gezet om noodoplossingen voor de ontstane problemen te vinden. Hier ligt ook een belangrijke taak en verantwoordelijkheid voor uitgevers en distributeurs om scholen hier optimaal in te ondersteunen. Uitgevers hebben ervoor gezorgd dat digitaal lesmateriaal en printmateriaal zonder aanvullende kosten beschikbaar is voor scholen die last hebben van de problematiek. Deze tijdelijke oplossingen zijn niet ideaal, maar zorgen er wel voor dat leerlingen hun lessen kunnen volgen, zodat scholen eventuele leerachterstanden kunnen voorkomen en beperken.
Vindt u dat wanneer educatieve uitgeverijen boeken niet leveren ze gratis codes voor online gebruik moeten leveren of boeken zonder toegangscode online moeten zetten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 hebben educatieve uitgeverijen hierin voorzien.
Vindt u dat, vanwege het beperkte aantal aanbieders, de uitwerking van de Wet Gratis Schoolboeken op de prijsvorming en de onmogelijkheid om als eindgebruiker zelf te kiezen er van een functionerende markt niet of nauwelijks sprake is?
Wij vinden een goede marktwerking op de leermiddelenmarkt van groot belang. Dit najaar ontvangt Uw Kamer de beleidsreactie op de evaluatie van de Wet Gratis Schoolboeken. In de beleidsreactie gaan wij nader in op recente ontwikkelingen en knelpunten op de leermiddelenmarkt.
Het bericht ‘Amalia in vizier Mocro-maffia’ |
|
Anne Kuik (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amalia in vizier Mocro-maffia»?1
Ja.
Kunt u reageren op de serieuze ondermijning van de rechtstaat die door John van den Heuvel wordt geschetst in het artikel in de Telegraaf?
In de Nederlandse rechtsstaat moeten mensen zich veilig en beschermd weten. Het kabinet zet alles op alles in de strijd tegen de georganiseerde misdaad en ondermijnende criminaliteit. Geen maatregel wordt geschuwd. Alles moet worden ondernomen om te voorkomen dat gedetineerden hun criminele zaken kunnen voortzetten. We hebben te maken met een buitencategorie zware criminelen uit de georganiseerde misdaad, wat vraagt om een ander wettelijk kader voor detentie en toezicht dan waar we tot nu toe mee werken. Daarom heb ik ook vergaande stappen aangekondigd, waar ik in de antwoorden op vraag 4 en 6 nader op in ga.
Met de ondermijningsmiddelen die bij Miljoenennota 2022 beschikbaar zijn gesteld voert het kabinet de strijd tegen voortgezet crimineel handelen tijdens detentie en berechting ook financieel verder op. In 2023 is hiervoor een investering van 34 miljoen euro beschikbaar, vanaf 2024 wordt dit een structurele investering van ruim 24 miljoen euro.2
Bent u het eens met de stelling dat er in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) geen gelegenheid mag zijn dat de meest zware criminelen met elkaar in contact komen?
In de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) is geen gelegenheid voor de meest zware criminelen om met elkaar in contact te komen. We kunnen deze «buitencategorie» van gedetineerden echter niet al het contact met de buitenwereld verbieden, zoals bijvoorbeeld door middel van brief contact. Uiteraard wordt alle correspondentie vanuit de EBI aan de buitenwereld gecontroleerd. In sommige gevallen is deze communicatie als zodanig alsnog onwenselijk. Daarom werk ik momenteel met spoed aan een wetsvoorstel waarmee ik aan de meest zware criminelen op individueel niveau sterkere en nog verdergaande beperkingen kan opleggen dan nu onder Penitentiaire beginselenwet mogelijk zijn. Hierbij kan worden gedacht aan het volledig stilleggen van telefooncontacten of het geheel verbieden van schriftelijke correspondentie met bepaalde personen. Ik verwacht dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2023 bij uw Kamer in te dienen.
Met de bouw van het Justitieel Complex Vlissingen (JVC), met daarin een tweede EBI, komt er meer capaciteit om de toename van extreem gevaarlijke gedetineerden op te vangen. Een tweede EBI biedt daarnaast de mogelijkheid om gedetineerden van elkaar te scheiden en netwerkvorming tegen te gaan. Mijn voorganger heeft in zijn brief van 22 november 2021 aangegeven welke fysieke voorzieningen er de komende jaren worden getroffen door het Kabinet om ervoor te zorgen dat netwerkvorming en crimineel handelen tijdens detentie kan worden beperkt.3
Hoe staat het met de maatregelen uit de motie van het lid Ellian waarin wordt verzocht om per direct in de EBI extra maatregelen te nemen om te voorkomen dat criminelen vanuit de EBI hun criminele organisatie voortzetten? Zijn deze al ingevoerd?
In mijn brief van 26 september 2022 schets ik welke maatregelen ik wil nemen. Voor de korte termijn ben ik bezig met het aanpassen van de plaatsingsregeling EBI. Hierdoor wordt het mogelijk om aan de «kopstukken» die onderdeel uitmaken van de zware georganiseerde misdaad standaard extra maatregelen op te leggen als zij in de EBI worden geplaatst. Deze kopstukken mogen nog maar één keer per week bellen (dit was 3 keer). De personen met wie ze willen bellen moeten zich bovendien melden en identificeren op een door DJI aangewezen locatie. Daarnaast mogen deze gedetineerden nog maar één persoon per week op bezoek krijgen. Dit waren drie personen per week. In de brief van 26 september schreef ik dat deze maatregel binnen drie maanden kan worden ingevoerd. Dit tijdspad volg ik nog steeds en ik verwacht binnen vier weken een reactie op het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Voor de overige maatregelen verwijs ik kortheidshalve naar bovengenoemde brief.
Op welke manier gaat Italië in zijn maffia-aanpak om met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat er geen strikte afzondering mag zijn in de extra beveiligde gevangenis?
Het Italiaanse 41bis regime kent geen strikte afzondering. De hoofdregel is dat 41bis gedetineerden een socialisatie groep van vier personen hebben. In deze groep wordt gesport en gaan zij luchten. Bij hoge uitzondering en als daar aanleiding toe is kan de groep beperkt worden tot twee personen. Wanneer er een concrete aanleiding is kan een beperkende maatregel opgelegd worden. Een dergelijke maatregel kan betekenen dat iemand in afzondering wordt geplaatst.
Wat heeft u nodig om dit gevaar de kop in te kunnen drukken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een nieuw kankermedicijn niet meer gratis beschikbaar is voor patiënten in Nederland |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Farmabedrijf rebelleert tegen toelatingssysteem medicijnen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de aankondiging dat Nederlandse patiënten nieuwe kankermedicijnen niet meer gratis krijgen gedurende het goedkeuringsproces en patiënten in Duitsland, Frankrijk en Italië wel?
De farmaceut maakt in het artikel kenbaar dat zij in Nederland een bepaald oncologisch geneesmiddel niet gratis beschikbaar stelt via een «compassionate use» programma. Via een dergelijk programma kunnen geneesmiddelen die nog geregistreerd moeten worden door het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) toch worden verstrekt aan patiënten die baat kunnen hebben bij het middel. Er gelden strikte eisen voor een compassionate use programma aangezien het gaat om middelen waarvan de EMA nog niet heeft vastgesteld dat ze werkzaam en veilig zijn en van goede kwaliteit zijn.2 Daarom kan hiervoor ook geen vergoeding gevraagd worden.
Het artikel lijkt een onjuiste voorstelling van zaken te geven waardoor het beeld wordt opgeroepen dat vergoedingsprocedures in Nederland bovengemiddeld lang zouden duren. Dat beeld is niet volledig. Het geneesmiddel waaraan gerefereerd wordt, heeft nog geen handelsvergunning. Binnen de Europese Unie (EU) is de Europese Commissie verantwoordelijk voor het verstrekken van handelsvergunningen, deze handelsvergunningen gelden in de gehele EU na een positief advies van het EMA. Daardoor wijkt de doorlooptijd tot markttoelating in Nederland niet af van die van andere landen in Europa.
Nadat er een handelsvergunning is verstrekt, is het aan individuele landen om te beoordelen of een geneesmiddel in aanmerking komt voor vergoeding vanuit het basispakket. In Nederland zijn verschillende routes om tot vergoeding te komen, waarvan de route van de allerduurste nieuwe geneesmiddelen gemiddeld de langste doorlooptijd kent. Dat komt omdat die geneesmiddelen in de sluis voor dure geneesmiddelen worden geplaatst. Ik wil benadrukken dat de doorlooptijd van een sluisprocedure een gezamenlijke verantwoordelijkheid van meerdere partijen is. De doorlooptijdtijd bestaat uit drie delen; namelijk de tijd die de fabrikant nodig heeft voor indiening van een vergoedingsdossier, de tijd die Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut) nodig heeft voor de beoordeling, consultatie en advisering en de tijd die nodig is voor de (centrale) prijsonderhandeling. Gedurende de sluisprocedure wordt de (kosten)effectiviteit van die geneesmiddelen beoordeeld door het Zorginstituut en vaak vinden er vervolgens centrale prijsonderhandelingen plaats. Ik vind het niet meer dan logisch dat we, in het belang van de Nederlandse patiënt en premiebetaler, goed bezien of nieuwe dure geneesmiddelen effectief zijn en dat we over de prijs onderhandelen zodat we niet voor een geneesmiddel meer betalen dan nodig.
Het is aan de fabrikant om te kiezen voor verstrekking van een geneesmiddel voorafgaand aan markttoelating. Dit staat los van de periode tussen het moment waarop een geneesmiddel is geregistreerd en het moment waarop het vergoed wordt op grond van de Zorgverzekeringswet. Alleen dit laatste proces is door Nederland te beïnvloeden. Hoewel het product niet bij naam genoemd wordt, lijkt het te gaan om een geneesmiddel dat vooralsnog niet voldoet aan de criteria voor plaatsing in de sluis voor dure geneesmiddelen. Het zou dan al direct na markttoelating in Nederland kunnen worden vergoed, indien het geneesmiddel volgens de beroepsgroep en de zorgverzekeraars voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk.
Ik vind het daarom spijtig dat de fabrikant de doorlooptijd tot vergoeding als argument aanvoert om het geneesmiddel niet via «compassionate use» aan patiënten ter beschikking te stellen.
Hoe lang duurt het gemiddelde goedkeuringsproces in Nederland en hoe verhoudt dit zich tot andere landen?
In Nederland bestaan er twee systemen voor vergoeding van geneesmiddelen. Vanuit de farmaceutische zorg kunnen verzekerden aanspraak maken op extramurale geneesmiddelen, die via de plaatselijke apotheek worden verstrekt. Verzekerden die geneesmiddelen ontvangen via de bekostiging in het ziekenhuis, krijgen deze uit de aanspraak op geneeskundige zorg. Voor beide systemen geldt dat moet worden getoetst of een geneesmiddel effectief is, en daarmee voor vergoeding in aanmerking komt.
Voor nieuwe extramurale geneesmiddelen geldt dat het Zorginstituut de beoordeling naar effectiviteit uitvoert. De doorlooptijd van de beoordelingen door het Zorginstituut van extramurale geneesmiddelen in het basispakket bedroeg in de eerste helft van 2022 gemiddeld 98 dagen.
Voor nieuwe intramurale geneesmiddelen, hangt de doorlooptijd af van de kosten van het geneesmiddel. Voor de (minder dure) intramurale geneesmiddelen is het aan zorgverzekeraars om de effectiviteit te beoordelen. De doorlooptijd van de beoordeling van die geneesmiddelen wordt niet door mij bijgehouden. Alleen als nieuwe dure geneesmiddelen voldoen aan de criteria voor «de sluis voor dure geneesmiddelen», dan moet de leverancier een vergoedingsdossier inleveren zodat het middel beoordeeld kan worden door het Zorginstituut op (kosten)effectiviteit. Daarna volgt vaak nog een centrale onderhandeling over de prijs van het geneesmiddel. De gemiddelde doorlooptijd vanaf het moment van markttoelating tot aan opname in het basispakket bedroeg voor middelen die in 2020 zijn toegelaten tot de Europese markt 393 dagen. In mijn Kamerbrief «Verzekerde toegang van patiënten tot nieuwe geneesmiddelen» ben ik nader ingegaan op de duur van de verschillende fases van de doorlooptijd.3 Ook stuurde ik in een bijlage van die Kamerbrief een overzicht van de doorlooptijden van alle individuele afgeronde sluisprocedures sinds het begin van de sluis in 2015.
Omdat het Nederlandse systeem voor beoordeling en vergoeding niet goed vergelijkbaar is met andere landen, is het in zijn algemeenheid lastig vast te stellen of de gemiddelde doorlooptijd hier afwijkt. Er bestaan rankings om de snelheid tot toegang van geneesmiddelen met elkaar te vergelijken, bijvoorbeeld de Patient W.A.I.T. Indicator.4 In mijn recente Kamerbrief over verzekerde toegang van patiënten tot nieuwe geneesmiddelen ben ik nader ingegaan op deze ranking en heb ik mijn perspectief bij de resultaten van deze indicator gegeven.
Hoeveel andere farmaceuten overwegen de gratis verstrekking aan Nederlandse patiënten stop te zetten?
Bij mij zijn geen signalen bekend dat andere farmaceuten het voornemen hebben om te stoppen met het gratis verstrekken van een geneesmiddel onder het compassionate use programma.
Bent u met de farmaceuten in gesprek om ervoor te zorgen dat Nederlandse patiënten toegang tot nieuwe kankermedicijnen behouden?
Ik vind het van groot belang voor Nederlandse patiënten dat farmaceuten via het compassionate use programma geneesmiddelen beschikbaar stellen voordat ze zijn toegelaten op de Europese markt. Op deze manier hebben patiënten die geen andere behandelopties hebben toch de mogelijkheid om behandeld te worden met een middel dat nog niet is toegelaten tot de Europese markt. Het betreft een uitzonderingssituatie aangezien voor deze middelen de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit nog niet zijn vastgesteld. Het is in mijn ogen zorgwekkend dat een farmaceut kenbaar maakt daar niet meer aan mee te willen werken, ondanks de kanttekening die ik in mijn beantwoording op vraag 2 plaats bij de argumenten die de fabrikant aandraagt. Desondanks ben ik voornemens om in gesprek te gaan met de branchevereniging voor farmaceutische bedrijven over compassionate use.
Bent u van mening dat kankerpatiënten geen maanden, geen weken en zelfs geen dag langer zouden moeten wachten op een nieuw kankermedicijn waar ze baat bij kunnen hebben?
Ik ben het met u eens dat geneesmiddelen zo snel als mogelijk beschikbaar moeten komen. Tegelijkertijd vind ik het niet meer dan logisch dat we, in het belang van de Nederlandse patiënt en premiebetaler, goed bezien of nieuwe dure geneesmiddelen effectief zijn en dat we over de prijs van deze middelen onderhandelen zodat we niet meer betalen dan nodig. Om goed zicht te houden op de doorlooptijd van deze allerduurste geneesmiddelen, kom ik later dit jaar met een dashboard voor de doorlooptijden van sluisgeneesmiddelen.