De succesvolle toepassing van Ivermectine, het mogelijk beperkte effect van vaccineren en de prijs van uitgestelde zorg |
|
Wybren van Haga (BVNL), Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht over de succesvolle toepassing van het medicijn Ivermectine in India?1
Ja.
Bent u bekend met deze recente metastudie naar de effectiviteit van Ivermectine met dezelfde conclusie?2
Ja.
Waarom wordt desondanks Ivermectine in Nederland niet voorgeschreven door huisartsen?
Ik heb u eerder meegedeeld in mijn brieven van 10 februari jl.3 en 10 juni jl.4 dat het niet aan mij is om studies naar de inzet van ivermectine bij COVID-19 te duiden, dit is aan medisch wetenschappelijke beroepsverenigingen.
Sterker nog, waarom wordt Ivermectine door de douane actief onderschept en wordt het Nederlanders onmogelijk gemaakt dit medicijn zélf te bemachtigen?3
De reden waarom de douane de goederen in beslag heeft genomen staan vermeld in de afbeelding van het Twitter bericht dat u aanhaalt. Er vindt geen gerichte controle plaats door de douane op ivermectine, wel houdt de douane geneesmiddelen tegen wanneer een vergunning ontbreekt.
Wanneer en waarom is besloten dat artsen die Ivermectine off-label voorschrijven ter behandeling van COVID-19 een boete riskeren van € 150.000,–?
Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn brief van 10 juni jl.6, kan er volgens de Geneesmiddelenwet een bestuurlijke boete worden opgelegd wanneer niet wordt voldaan aan de regels voor het zogeheten off-label gebruik van een geneesmiddel. Of bij een overtreding direct een boete wordt opgelegd, alsmede de hoogte van de boete, of dat wordt volstaan met een waarschuwing, wordt nader bepaald in de Beleidsregels bestuurlijke boete Ministerie VWS 2019.
Hoe verhoudt deze dreiging van een boete zich met de door elke arts gezworen Eed van Hippocrates?
Nederlandse artsen leggen niet de Eed van Hippocrates af, maar de Artseneed. Deze heeft overigens geen juridische status. Een boete is slechts aan de orde bij overtreding van de regels. Iedereen heeft zich aan de wet te houden.
Klopt het dat, indien de arts, de apotheker en de patiënt alle drie instemmen met het off-label gebruik van Ivermectine bij de behandeling van COVID-19, de boete van € 150.000,– niet kan worden opgelegd?
Nee, dat klopt niet. Voor de toelichting hierop verwijs ik u graag naar mijn brief van 10 juni jl.2
Is de daling van het aantal intensive care (IC)-opnamen en COVID-doden dit voorjaar minder sterk in vergelijking met dezelfde periode vorig jaar?4
De daling van het aantal IC-opnames na de piek van 20 april 2021 (57) is minder sterk dan de daling na de piek van 31 maart 2020 (111). In het algemeen zien we dat de curve rond de piek van vorig jaar steiler was. De piek rond 20 april 2021 was veel vlakker en leek meer op een plateau dan het jaar ervoor.
Aantal IC opnames door de tijd heen (zichtbaar op coronadashboard):
De daling van het aantal gemelde overleden COVID-patiënten in het voorjaar van 2020 is niet goed te vergelijken met de daling van het aantal overleden COVID-patiënten in 2021. Dat komt omdat een andere factor ook invloed had op het aantal gemelde overleden COVID-patiënten in 2021. De daling van sterfte na de laatste piek heeft namelijk plaatsgevonden in een periode waarin het aantal besmettingen weer opvlamde. Hierdoor is de daling in 2021 niet goed te vergelijken met de daling in het voorjaar van 2020. Het gemiddeld aantal overleden COVID-patiënten laat sinds begin januari, in het algemeen een dalende trend zien.
Aantal gemelde overleden covid-patiënten door de tijd heen (zichtbaar op coronadashboard):
Zo ja, komt de daling op dit moment van het aantal IC-opnamen en COVID-doden primair door de introductie van het vaccin of zijn er misschien andere, veel dominantere factoren, die de daling veroorzaken?
De dalingstrend van het aantal IC-opnamen en gemelde overleden COVID-patiënten op dit moment, wordt beïnvloed door meerdere factoren zoals vaccinatie. Zo zien we bijvoorbeeld dat in 2020 de hoogste sterfte voorkwam bij de oudere bevolking. De oudere bevolking werd vanaf begin januari gevaccineerd, waarna we de sterfte hebben zien dalen. Andere factoren die meespelen bij de dalende trend in het aantal IC-opnames en overleden COVID-patiënten zijn: de afname van het aantal meldingen, een relatief jongere populatie die nu op een IC behandeld wordt voor COVID-19 (t.o.v. de eerste golf) met een betere overlevingskans, de introductie van varianten op besmettelijkheid en ziekteverloop en mogelijke natuurlijke immuniteit door eerdere infectie bij kwetsbare groep. Welke factoren het meest dominant zijn, zal uit (later) onderzoek moeten blijken.
Kunt u een inschatting geven van het aantal verloren levensjaren door uitstel van non-COVID zorg? Hoeveel levensjaren zijn er naar verwachting bespaard door de verpleging van COVID-patiënten?
Hier kan ik geen betrouwbare inschatting van maken, er spelen simpelweg te veel variabelen een rol. Wel wil ik aangeven dat het geen mathematische keuze is tussen het een of het ander, tussen meer of minder. Het gaat bij COVID-19 patiënten veelal om een sterke acute zorgvraag. Deze zorgvraag moet door medisch specialisten worden gewogen tegen de zorgvraag van andere patiënten. Het is mogelijk dat het uitstel van non-COVID zorg heeft geleid tot het verlies van (gezonde) levensjaren. Dit betreur ik dan ten zeerste. Het beleid is er zoveel mogelijk op gericht om dit te voorkomen, hier werken alle mensen in de zorg in Nederland hard aan. Voor mij is het vooral van belang dat we lessen gaan trekken uit de COVID-crisis, om de zorg zo te organiseren dat een verlies van levensjaren zoveel mogelijk wordt beperkt bij een volgende pandemie.
Munitietekort van militairen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat vanaf 2023 het munitiebudget structureel achteruitgaat van 140 miljoen euro naar 80 miljoen euro? Indien ja, wat zijn hiervan de consequenties?
Zoals vermeld in mijn brief van 21 mei jl. (kenmerk 2021Z08736) bedragen de gemiddelde kosten voor conventionele munitie voor opleiding en training (niet zijnde de voorraad kapitale munitie1) jaarlijks circa € 140 miljoen, waarvan circa een kwart wordt gebruikt voor vaste kosten voor bijvoorbeeld instandhouding en keuringen (typeclassificatie en levensduurverlengend onderzoek). Conventionele munitiesoorten, waaronder springmiddelen, klein kalibermunitie en vuursteunmunitie voor opleiden en training inclusief vaste kosten, worden gefinancierd vanuit het exploitatiebudget. Om het verbruik van conventionele munitie voor opleiding en training aan te vullen, is echter jaarlijks € 80 miljoen beschikbaar.
Voor de jaren 2020 en 2021 is ervoor gekozen om het budget voor munitie incidenteel met € 40 miljoen te verhogen. Voor 2022 is het voornemen dat eveneens te doen, onder voorbehoud van goedkeuring van uw Kamer met de eerste suppletoire begroting waarvan dit voornemen deel zal uitmaken. Hierdoor wordt de mismatch tijdelijk beperkt. Tegelijkertijd zoekt Defensie een structurele oplossing voor deze mismatch.
Om het verbruik in overeenstemming te brengen met het beschikbare budget, richt Defensie zich in een eerste stap op het verminderen van het verbruik van duurdere munitiesoorten van de grotere wapensystemen ter hoogte van minstens € 20 miljoen, waarbij nog steeds de vereiste mate van geoefendheid kan worden behaald. Daarbij onderzoekt Defensie bijvoorbeeld de mogelijkheden om in 2022 meer gebruik te maken van simulatie in een digitale omgeving. Verder bekijkt Defensie of minder dure trainingsmunitie kan worden gebruikt, die uiteraard wel aan de geldende kwaliteits- en veiligheidseisen voldoet, zoals het gebruik van goedkopere granaten met een kleiner bereik voor de training van artilleriewaarnemers.
Om de volledige mismatch structureel op te lossen, worden afhankelijk van de ruimte op de Defensiebegroting, verdere stappen bezien. Met het huidige defensiebudget en alle opgaven, niet alleen op gebied van munitievoorraden, maar ook op het gebied van bijvoorbeeld IT en vastgoed, valt niet uit te sluiten dat keuzes moeten worden gemaakt, die gevolgen kunnen hebben voor de geoefendheid en gereedheid van eenheden en daarmee voor missies en operaties. Om de geoefendheid van de individuele militair te blijven garanderen, is en blijft hierbij het uitgangspunt dat er geen aanpassingen worden gedaan aan het verbruik van munitie, zoals klein kaliber oefenmunitie, voor de basisvaardigheden van de individuele militair.
Indien het knelpunt niet structureel wordt opgelost, zal op termijn de inzetvoorraad munitie moeten worden gebruikt om de munitie voor opleiding en training aan te vullen. Inzetvoorraden zijn nodig om deel te nemen aan missies of voor het beschikbaar stellen van eenheden in het kader van de eerste hoofdtaak. In de Kamerbrief «Aanvulling munitievoorraden fase 2» heb ik u aangegeven dat Defensie de inzetvoorraden munitie voor de tweede hoofdtaak en de voorraad kapitale munitie voor opleiding en training, niet voor een specifieke hoofdtaak, weer op niveau brengt (Kamerstuk 27 830, nr. 265). Hoewel dit een significante eerste stap is, wordt als vervolg beschouwd wat nodig is om te voldoen aan een inzet in het kader van de eerste hoofdtaak, inclusief kapitale en conventionele munitie voor opleiding en training. In de Defensievisie 2035 is inzichtelijk gemaakt welke stappen Defensie zou kunnen zetten om de (munitie-)voorraden voor de eerste hoofdtaak aan te vullen en zijn deze stappen op hoofdlijnen financieel gekwantificeerd, inclusief de tweede en derde orde effecten, zoals extra opslagcapaciteit voor munitie (Kamerstuk 34 919, nr. 71 van 15 oktober 2020). Met de eventuele groei naar inzetvoorraden voor de eerste hoofdtaak, inclusief tweede en derde orde effecten, zou circa € 4 tot € 6 miljard voor de planperiode van 15 jaar gemoeid zijn, waarvan ongeveer de helft voor de inzetvoorraad munitie. Het is aan een volgend kabinet om hierover een besluit te nemen.
Hebt u onderzocht in hoeverre de kwaliteit van trainingen afneemt indien met simulaties wordt getraind in plaats van met echte munitie? Indien ja, kan de Minister uitleggen waarom deze keuze verantwoord is?
Er is nu geen sprake van structurele bezuinigingen. De afgelopen jaren heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor Defensie, waarmee belangrijke stappen zijn gezet richting het herstel en de modernisering van de krijgsmacht. Voor diverse wapensystemen wordt, naast oefenen en trainen met echte munitie, digitale simulatie reeds toegepast, waarbij de kwaliteit van de opleiding en/of niveau van militairen gelijk is gebleven of is verbeterd. Beide processen hebben voor- en nadelen, maar een combinatie leidt ertoe dat militairen uiteindelijk beter getraind worden. Op dit moment onderzoekt Defensie welke schietoefeningen kunnen worden uitgebreid met en/of worden vervangen door digitale simulatie, zonder dat dit invloed heeft op de kwaliteit en niveau van de opleiding. Om de geoefendheid van de individuele militair te blijven garanderen, is en blijft hierbij het uitgangspunt dat er geen aanpassingen worden gedaan aan het verbruik van munitie, zoals klein kaliber oefenmunitie, voor de basisvaardigheden van de individuele militair. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat de stappen die Defensie op dit moment onderneemt leiden tot een effect op het moreel. Met het huidige defensiebudget en alle opgaven, niet alleen op gebied van munitievoorraden, maar ook op het gebied van bijvoorbeeld IT en vastgoed, valt niet uit te sluiten dat keuzes moeten worden gemaakt, die effect kunnen hebben op het moreel van het personeel.
Bij de werkbeleving van het defensiepersoneel is overigens sprake van een significante verbetering van de motivatie (+5%), de tevredenheid (+10%) en het vertrouwen in de toekomst (+9%). Daarover bent u geïnformeerd in de Personeelsrapportage 2020 (kenmerk 2021D18311 van 19 mei 2021). Deze positieve trend werd eerder versterkt na de totstandkoming van het arbeidsvoorwaardenakkoord 2018–2020 in 2019 en heeft zich in 2020 doorgezet, mede door de maatregelen uit de Defensienota 2018 die nu gerealiseerd worden. Maar om toegerust te zijn op de uitdagingen voor de toekomst is dit niet voldoende. Vervolgstappen zoals geschetst in de Defensievisie 2035 kunnen helpen om deze trend vast te houden. Volgende kabinetten zullen zich hierover buigen.
Deelt u de mening dat er vanwege een tekort aan munitie nooit meer «pinda, pinda» mag worden geroepen?
Een munitietekort is altijd onwenselijk. Om die reden heeft Defensie de afgelopen periode flink geïnvesteerd in munitie (Kamerstuk 27 830, nr. 265) en worden er, om de geoefendheid van de individuele militair te garanderen, geen aanpassingen gedaan aan het verbruik van munitie, voor de basisvaardigheden van de individuele militair, zoals klein kaliber oefenmunitie. Het herstel en het in balans brengen van de organisatie blijft echter een groot aandachtspunt. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat er inmiddels meer dan 9.000 vacatures bij Defensie openstaan?
Zoals vermeld in de Personeelsrapportage 2020, had Defensie op 1 januari 2021 9.061 (militaire) vacante functies (Kamerstuk 35 570, nr. 90 van 19 mei jl.). Hierbij is het goed om een aantal zaken in ogenschouw te nemen. Zo is jaarlijks sprake van de in- en uitstroom van circa 3.000 tot 4.000 militairen, conform de regels in het huidige Flexibel Personeelssysteem (FPS). Hierdoor heeft Defensie standaard een flink aantal functies structureel open staan. Daarnaast zijn niet alle vacante functies ook vacatures (zie voor nadere duiding Kamerstuk 35 000 X, nr. 130 van 8 april 2019). Dat komt vanwege grote aantallen militair personeel in opleiding (Defensie leidt grotendeels zelf haar personeel op), militair personeel dat tussen functies rouleert (conform het functieroulatiesysteem) en re-integranten. Bovendien geldt dat een vacante functie pas een vacature wordt, zodra die daadwerkelijk wordt opengesteld voor vulling. Bij reorganisatietrajecten bijvoorbeeld, blijven functies regelmatig enige tijd vacant. Het besef is verder gegroeid dat niet elke vacature hetzelfde effect heeft op de gereedheid en inzetbaarheid. Vandaar dat de focus nu ligt op het werven van personele capaciteit voor die schaarstecategorieën die cruciaal zijn voor de gereedheid en inzetbaarheid.
In een aparte brief op 28 mei jl. bent u geïnformeerd over de HR-transitie (Kamerstuk 35 570, nr. 91). Deze uitgebreide brief is geheel gewijd aan de maatregelen die Defensie neemt om het personeelstekort tegen te gaan en de personele gereedheid structureel te verbeteren. Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief.
Hebt u onderzocht wat de effecten van de structurele bezuinigingen zijn op het moreel van het personeel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om het moreel van het personeel de komende jaren op peil te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om het personeelstekort te dichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u, in het licht van de structurele bezuinigingen, doen om er voor te zorgen dat de kwaliteit niet achteruit gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Het gebruik van Ivermectine bij de behandeling van COVID-19. |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het recent gepubliceerde onderzoek van Prof. dr. Kory?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie uit dit onderzoek dat er bij gebruik van Ivermectine statisch significant minder mortaliteit optreedt en er sprake is van een significant kortere herstelperiode?
Ik heb u reeds meegedeeld in mijn brief van 10 februari jl.2 dat het niet aan mij is om studies naar de inzet van ivermectine bij COVID-19 te duiden, dit is aan medisch wetenschappelijke specialisten.
Bent u bekend met het artikel «Joint Statement on Widespread Use of Ivermectin in India for Prevention and Early Treatment»?2
Ja.
Wat vindt u van de beslissing van de Indiase overheid om Ivermectine aan te bevelen als onderdeel van de behandeling van COVID-19?
Het is niet aan mij om hier een oordeel over te geven.
Zijn alle onderzoeken die aantonen dat Ivermectine wel degelijk een gunstig effect hebben bij de behandeling van COVID-19 reden voor u om het beleid ten aanzien van Ivermectine te wijzigen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat in Nederland, op grond van artikel 68 van de Geneesmiddelenwet, artsen in overleg met de apotheker gebruik kunnen maken van buitenlandse protocollen en dat dus afgeweken kan worden van de Nederlandse protocollen?
Volgens artikel 68, eerste lid van de Geneesmiddelenwet, is het buiten de door het College geregistreerde indicaties voorschrijven van geneesmiddelen alleen geoorloofd wanneer daarover binnen de beroepsgroep protocollen of standaarden zijn ontwikkeld. Als de protocollen en standaarden nog in ontwikkeling zijn, is overleg tussen de behandelend arts en apotheker noodzakelijk.
Zo heeft het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een advies opgesteld waarin het off-label voorschrijven van ivermectine buiten onderzoeksverband wordt afgeraden bij COVID-19 patiënten in de huisartsenpraktijk.4 Dat is in lijn met de Richtlijn Medicamenteuze behandeling voor patiënten met COVID-19 (infectie met SARS-CoV-2) van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB), dat er «op dit moment geen wetenschappelijke onderbouwing voor (off-label) gebruik van ivermectine in de profylaxe en behandeling van COVID-19 buiten studieverband» is.
Vind u het risico aanvaardbaar dat patiënten op deze manier kunnen worden geholpen?
Het is niet aan mij om hier een oordeel over te vellen, maar aan de behandelend arts. Daarbij is van belang dat de geldende wet- en regelgeving (o.a.: Geneesmiddelenwet en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)) en de richtlijnen en protocollen van de beroepsgroep worden gevolgd, hierop wordt toegezien door de IGJ.
Bent u het eens dat patiënten die al vele weken op de Intensive Care liggen en waarbij het bestaande behandelprotocol geen vooruitgang laat zien, onder de hiervoor genoemde individuele gevallen zouden kunnen vallen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het eens dat artsen in Nederland er alles aan moeten kunnen doen om het leven van een patiënt te redden?
Ja, daar ben ik het mee eens. Artsen dienen goede zorg te leveren, in samenspraak met de patiënt, die voldoet aan wet- en regelgeving en volgens de professionele standaard binnen de beroepsgroep.
Vind u dat daarbij ook veelbelovende internationale protocollen en medicatie ingezet mogen worden?
Dit is reeds het geval, binnen de grenzen van de wet.
Wist u dat op 3 maart de Tsjechische autoriteiten het gebruik van Huvemec3 (Ivermectine) hebben toegestaan en dat zowel het aantal actieve cases als het aantal dodelijke slachtoffers daarna spectaculair is gedaald?
Ik was hier niet van op de hoogte. Ik ga ervan uit dat medisch wetenschappelijke specialisten de wetenschappelijke publicaties hierover op hun waarde zullen volgen.
Mag een arts van patiënten die al weken op de Intensive Care liggen en waarbij het bestaande behandelprotocol geen vooruitgang laat zien, dit middel op basis van artikel 68 van de Geneesmiddelenwet toepassen?
Nee, dit is niet toegestaan tenzij er sprake is van een klinische studie. Op dit moment hebben alle beroepsgroepen in Nederland aangegeven dat het wordt afgeraden om ivermectine te gebruiken voor het voorkomen of behandelen van corona. Dit geldt zowel voor huisartsen als specialisten in het ziekenhuis. Het is daarmee niet geoorloofd om het middel buiten de door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen geregistreerde indicatie voor te schrijven.
Voor het zogeheten off-label gebruik van een geneesmiddel waar u naar refereert bestaan strenge regels. Wanneer hier niet aan wordt voldaan, kan er volgens de Geneesmiddelenwet een bestuurlijke boete worden opgelegd. Er is één boetetraject gestart jegens een arts die hydroxychloroquine en ivermectine off-label heeft voorgeschreven bij een patiënt met COVID-19. Daarnaast zijn er enkele trajecten in onderzoek.
Wat is de reden dat inmiddels een boete is ingesteld voor artsen die het middel Ivermectine voorschrijven aan patiënten met COVID-19?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u niet dat de beslissing om Ivermectine off-label te gebruiken bij de behandeling van patiënten met COVID-19 moet worden overgelaten aan de behandelend arts?
Ja, dat vind ik ook, binnen de grenzen van de wet. Het wettelijk kader hiervoor heb ik reeds aan gerefereerd in mijn antwoord op vraag 6–8. Ik zal dat hier verder kort toelichten.
Het heeft de voorkeur dat artsen een geneesmiddel aan een patiënt voorschrijven dat geregistreerd is voor de specifieke klachten. Met het registratieproces wordt namelijk de werkzaamheid en veiligheid van een geneesmiddel geborgd, dit is in het belang van de patiënt. Het is echter mogelijk om voor individuele patiënten een geneesmiddel voor te schrijven dat niet geregistreerd is voor de betreffende klachten. Het gaat hier dan om off-label gebruik.
Off-label gebruik is een aantal situaties toegestaan, onder strikte voorwaarden. Het voorstel om ivermectine in te zetten bij COVID-19 betreft het gebruik van een geneesmiddel bij een heel andere indicatie. Ivermectine is immers geregistreerd als anti-parasitair geneesmiddel. Voor de goede orde, het SARS-CoV-2 virus is geen parasiet maar een virus.
Een van de strikte voorwaarden waaraan moet worden voldaan is dat de behandelend arts de behandelrichtlijn van de beroepsgroep volgt. Hierin zijn actuele wetenschappelijke en klinische inzichten meegenomen. Mocht er geen behandelrichtlijn zijn, of wanneer deze nog in ontwikkeling is, dan moet de arts overleggen met de apotheker over het off-label voorschrijven. In dit specifieke geval is er een behandelrichtlijn opgesteld door het NHG (zie ook antwoord op vraag 6). Namelijk dat het off-label voorschrijven van ivermectine buiten onderzoeksverband wordt afgeraden bij COVID-19 patiënten in de huisartsenpraktijk. De NHG staat hierin niet alleen, ook het SWAB en het Europese Medicijn Agentschap (EMA) raden de inzet van ivermectine bij COVID-19 af buiten studieverband.
Zoals ik reeds had aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 en 8 is het van belang dat de geldende wet- en regelgeving en de richtlijnen en protocollen van de beroepsgroep worden gevolgd, hierop wordt toegezien door de IGJ.
Naast off-label gebruik kunnen artsen geneesmiddelen voor andere klachten dan waarvoor het geneesmiddel is bedoeld, voorschrijven binnen een klinisch onderzoek. Voor het uitvoeren van klinisch onderzoek gelden ook strenge voorwaarden. Ik heb reeds budget vrijgemaakt voor onderzoek naar COVID-19 medicatie binnen het ZonMw Programma COVID-19. Geïnteresseerde onderzoekers en artsen kunnen hier een aanvraag voor financiering indienen.
Kunt u aangeven wat de bijwerkingen of andere risico’s zijn bij het gebruik van Ivermectine bij de behandeling van patiënten met COVID-19?
Elke behandeling of geneesmiddel kent mogelijke bijwerkingen. De weging tussen bijwerkingen/risico op toxiciteit en het positieve effect van een behandeling vereist in de eerst plaats dat er een gerede verwachting van een positief behandeleffect is. Op dit moment is het oordeel van medische experts dat er geen bewijs is voor een positief behandeleffect van ivermectine bij corona. Het Europees medicijnagentschap EMA raadt het gebruik van ivermectine bij de behandeling van COVID-19 buiten zorgvuldig opgezette klinische studies op dit moment af.
Mogelijke bijwerkingen zullen daarnaast sterk afhankelijk zijn van onder andere de gekozen dosering van het geneesmiddel, het gelijktijdig toedienen van andere geneesmiddelen en/of supplementen, en de individuele patiënt. Zolang er geen behandelprotocol is vastgesteld is het niet mogelijk om goed inzicht te krijgen in de bijwerkingen, laat staan een gekwantificeerde afweging te maken.
Bent u het eens dat de bijwerkingen of andere risico’s bij het gebruik van Ivermectine bij de behandeling van patiënten met COVID-19 opwegen tegen de risico’s van COVID-19 zelf? Zo nee, kunt u dit kwantificeren?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u vertellen welke leden van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) aan de eerste Internationale Ivermectin for Covid Conference op 24 en 25 april jl. hebben deelgenomen en wat hun bevindingen waren?
De SWAB is een onafhankelijk stichting. Ik heb dan ook geen zicht op de activiteiten van hun leden. Het staat u vrij om zelf hiernaar te informeren bij de stichting.
Kunt u aangeven of het toestaan van Ivermectine als medicijn voor de behandeling van COVID-19 gevolgen zou hebben voor de ontwikkeling en de status van vaccins tegen COVID-19?
Ik zie vooralsnog geen relatie tussen deze.
De verplichte vaccinatie voor militairen |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het dat er een lijst bestaat waarop verplichte vaccinaties voor militairen zijn vastgelegd? Zo ja, klopt het dat de vaccins tegen COVID-19 onderdeel zijn van de betreffende lijst van verplichte vaccinaties voor militairen?
Aan het militair personeel kan de Minister onder bepaalde omstandigheden vanwege het waarborgen van de inzet van de krijgsmacht een vaccinatie verplichting opleggen. Dit is geregeld in de Wet Immunisatie Militairen (WIM). Alvorens deze verplichting op te leggen, vragen wij hiertoe op grond van artikel 3 van de WIM altijd eerst advies aan de Commissie Deskundigen Immunisatie Militairen (CDIM). Voor vaccinatie tegen COVID-19 is advies ingewonnen en dit is overgenomen, namelijk deze vaccinatie voorlopig niet verplichtend op te leggen aan alle militairen, maar dat vaccinatie van uit te zenden militairen onder omstandigheden dermate belangrijk kan zijn dat dit verplicht moet kunnen worden opgelegd. Daarom is, na bespreking met de Centrales van Overheidspersoneel, gekozen voor een zelfstandige (tijdelijke) regeling voor vaccinatie tegen COVID-19 en niet voor opname in de Regeling Immunisatie Militairen 2002 (RIM2002).
In de RIM2002 staat een overzicht van ziektes waartegen alle militairen verplicht gevaccineerd moeten zijn en een lijst met ziektes waartegen zij onder bepaalde voorwaarden verplicht kunnen worden zich te laten vaccineren. Deze regeling is onderdeel van de rechtspositie van de militair en wordt regulier toegepast. De Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 biedt de Minister van Defensie de mogelijkheid om militairen te verplichten zich te laten vaccineren tegen COVID-19, indien zij voor de vervulling van de dienst buiten Nederland verblijven en waarbij niet-gevaccineerde militairen een significant gezondheidsrisico lopen wanneer zij ziek zouden worden door COVID-19 en dit een verhoogd risico oplevert voor de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. Immers, de operationeel geneeskundige keten in het inzetgebied is niet ingericht op COVID-19 zorg. Daarnaast is de zorg in het gastland kwalitatief en kwantitatief meestal niet ingericht op extra COVID-19 patiënten. Bovendien is de medische repartiering uit een inzetgebied in het geval van een COVID-19 besmetting zeer bewerkelijk.
Klopt het dat wanneer militairen een COVID-19 vaccinatie weigeren, zij niet op uitzending mogen gaan en dus dienstongeschikt kunnen worden verklaard, wat kan leiden tot ontslag?
Zie gecombineerd antwoord bij vraag 5.
Bent u op de hoogte van de onrust binnen Defensie betreffende de directe of indirecte verplichting tot het nemen van een COVID-19 vaccin?
Ik sluit niet uit dat na aankondiging van de tijdelijke regeling er kritische vragen over COVID-19 vaccinatie zijn gesteld. In zowel de communicatie door commandanten als op het Defensie intranet wordt hier aandacht aan besteed.
Kunt u de onrust bij militairen wegnemen door te bevestigen dat er op dit moment geen sprake is van een verplichte vaccinatie tegen COVID-19, en hier in de toekomst ook geen sprake van zal zijn? Zo nee, waarom niet?
De Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 biedt de Minister van Defensie de mogelijkheid om militairen te verplichten zich te laten vaccineren tegen COVID-19, indien zij voor de vervulling van de dienst buiten Nederland verblijven en waarbij niet-gevaccineerde militairen een significant gezondheidsrisico lopen wanneer zij ziek zouden worden door COVID-19 en dit een verhoogd risico oplevert voor de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. Er zijn op dit moment tien missies waarvoor de Minister van Defensie heeft besloten dat de militairen verplicht tegen COVID-19 gevaccineerd moeten zijn. Het is niet uit te sluiten dat hier nog andere inzet van militairen in het buitenland aan wordt toegevoegd.
Kunt u bevestigen dat er eveneens geen sprake zal zijn van een indirecte vaccinatieplicht voor militairen, bijvoorbeeld door militairen niet op uitzending te laten gaan wanneer zij besluiten geen COVID-19 vaccin te nemen? Zo nee, waarom niet?
Een besluit om op basis van de Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 een verplichting op te leggen is met waarborgen omkleed. Per dienstverrichting in het buitenland wordt een afzonderlijk besluit genomen, op basis van deskundig advies. Een militair die een beroep doet op gewetensbezwaren tegen immunisatie op gronden ontleend aan godsdienst, levensbeschouwing of zedelijke overtuiging, óf als de gezondheidstoestand daartoe aanleiding geeft, kan een met redenen omkleed verzoekschrift tot het verkrijgen van vrijstelling indienen (WIM art. 5 en 6). Vaccinatie blijft dan achterwege totdat definitief op het verzoekschrift is beslist. Wanneer een militair een opgelegde plicht tot vaccinatie weigert, zal de verantwoordelijk militair arts in principe een niet-inzetbaarheidsadvies afgeven. Een dergelijk niet-inzetbaarheidsadvies leidt niet tot dienstongeschiktheid en ontslag, maar wel tot uitzendongeschiktheid voor die specifieke inzet in het buitenland.
Bent u op de hoogte van de onrust binnen Defensie betreffende de mogelijke bijwerkingen van de COVID-19 vaccins? Zo ja, wat gaat u doen om deze onrust weg te nemen?
Defensie informeert haar personeel en volgt de richtlijnen en aanwijzingen van het RIVM. Op het Defensie intranet zijn pagina’s ingericht met antwoorden op de meest gestelde vragen. Wanneer militairen andere vragen hebben over de COVID-19 vaccins kunnen zij deze altijd voorleggen aan de gezondheidscentra binnen Defensie. Overigens kan de militair op grond van artikel 5 of 6 van de Wet immunisatie militairen een verzoek tot vrijstelling van een verplichting tot vaccinatie indienen.
Bent het ermee eens dat, zolang er sprake is van onzekerheid over de werkzaamheid en de langetermijngevolgen van de vaccins tegen COVID-19, het onethisch zou zijn om militairen de verplichting tot vaccinatie op te leggen, indien zij op uitzending willen gaan?
Op basis van medische en operationele adviezen wordt telkens een zorgvuldige afweging gemaakt tussen het grondrecht van de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam en de mogelijkheid die de Wet Immunisatie Militairen en de daarvan afgeleide regelingen bieden om vaccinaties voor militairen te verplichten. De Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 biedt de Minister van Defensie de mogelijkheid om militairen te verplichten zich te laten vaccineren tegen COVID-19, indien zij voor de vervulling van de dienst buiten Nederland verblijven en waarbij niet-gevaccineerde militairen een significant gezondheidsrisico lopen wanneer zij ziek zouden worden door COVID-19 en dit een verhoogd risico oplevert voor de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. Immers, de operationeel geneeskundige keten in het inzetgebied is niet ingericht op COVID-19 zorg. Daarnaast is de zorg in het gastland kwalitatief en kwantitatief meestal niet ingericht op extra COVID-19 patiënten. Bovendien is de medische repartiering uit een inzetgebied in het geval van een COVID-19 besmetting zeer bewerkelijk. Met een verplichting tot vaccinatie neemt Defensie haar verantwoordelijkheid dergelijke risico’s te mitigeren, waarmee de inzetbaarheid van individuele militair en zijn of haar team én de uitvoering van de missie zoveel als mogelijk worden geborgd.
Het vrijwillig laten vaccineren van mantelzorgers en de (geestelijk) gehandicapte personen die zij verzorgen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD), Wybren van Haga (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Waarom worden mantelzorgers niet gelijk gesteld aan zorgmedewerkers en daarmee in staat gesteld zich met voorrang vrijwillig te laten vaccineren?
Mantelzorgers vervullen binnen onze maatschappij een belangrijke rol. In Nederland is 1 op de 3 personen mantelzorger. Vanwege de nu nog beperkte beschikbaarheid van vaccins heeft het kabinet keuzes moeten maken in de volgorde waarin mensen worden uitgenodigd voor de COVID-19 vaccinatie. Mantelzorgers zullen daarom op grond van hun leeftijd of persoonlijke medische achtergrond worden uitgenodigd voor vaccinatie.
Op advies van de Gezondheidsraad heeft het kabinet ervoor gekozen om de meest kwetsbare doelgroepen als eerste te vaccineren, te beginnen bij de oudste leeftijdsgroepen. Op deze manier kunnen we zo veel mogelijk ernstige ziekte en sterfte voorkomen. Zoals ik in eerdere brieven aan uw Kamer heb toegelicht, zijn daarnaast ook de zorgmedewerkers in de directe COVID-zorg en in de verpleeghuizen, gehandicaptenzorg, wijkverpleging en WMO-ondersteuning uitgenodigd.
Zouden verzorgers die erkend gemachtigd zijn te handelen namens een geestelijk gehandicapt persoon niet de mogelijkheid moeten krijgen om te beslissen over de vrijwillige vaccinatie van de (geestelijk gehandicapte) persoon die ze verzorgen?
Nee, op het moment dat een cliënt wilsonbekwaam ter zake is voor dergelijke beslissingen, is er een wettelijk vertegenwoordiger die deze beslissingen voor de cliënt neemt. Dat kan nooit de zorgverlener van de cliënt zijn.
Het inreisverbod vanuit landen buiten Europa, en dan met name Zuid-Afrika |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat er een inreisverbod geldt voor mensen die van buiten Europa naar Nederland willen reizen?
Ja, dat klopt. Momenteel zijn er verschillende beperkingen van kracht voor personen die van buiten Europa naar Nederland willen reizen; i) het EU-inreisverbod en aanvullend hierop ii) een vliegverbod voor reizigers afkomstig uit India, Zuid-Afrika, de Dominicaanse Republiek, Brazilië, Argentinië, Bolivia, Chili, Colombia, Ecuador, Frans-Guyana, Guyana, Panama, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay en Venezuela.
Op 18 maart 2020 heeft Nederland in navolging van de aanbevelingen van de Europese Commissie het EU-inreisverbod ingesteld voor personen die reizen uit derde landen om verspreiding van het COVID-19 virus tegen te gaan. Het gaat om een inreisbeperking voor alle niet essentiële reizen van personen vanuit derde landen naar Europa. Unieburgers en hun gezinsleden alsmede die van derdelanders met een verblijfsvergunning zijn vrijgesteld van het inreisverbod. Het inreisverbod kent verder een aantal uitzonderingscategorieën. Er is daarnaast een EU-veilige landenlijst, waarop de enige landen staan die momenteel niet onder het EU-inreisverbod vallen.
Naast het EU-inreisverbod geldt er voor een aantal landen – waar door de WHO bestempelde Variants of Concern (VOCs) meer voorkomen dan in Nederland – een vliegverbod. Dit is een aanvullende nationale maatregel, bovenop het EU-inreisverbod. Door het vliegverbod zijn de uitzonderingscategorieën van het EU-inreisverbod niet meer van toepassing. Echter kunnen er in bijzondere gevallen voor Nederlanders die naar Nederland willen reizen en Schengenburgers – mits zij aantoonbaar op doorreis zijn – uitzonderingen zijn. Om de import van VOCs te voorkomen heeft het OMT eerder geadviseerd om vliegverboden voor eerdergenoemde landen in te stellen en te handhaven. Een vliegverbod wordt ingesteld door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, op aanwijzing van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Geldt dit inreisverbod in gelijke mate voor alle landen, of is bijvoorbeeld voor Zuid-Afrika een strenger regime in verband met de Zuid-Afrikaanse variant van het coronavirus? Zo ja, waarom is het inreisverbod voor Engeland dan wel opgeheven?
Ja, het EU-inreisverbod geldt -behoudens voor de landen die zijn uitgezonderd1 – in gelijke mate voor alle landen. Het vliegverbod is een aanvullende maatregel en is ingesteld voor landen waar VOCs, waaronder de Zuid-Afrikaanse variant, meer voorkomen dan in Nederland. Deze maatregel is ook voor Zuid-Afrika van kracht.
Het EU-inreisverbod is voor het VK onverminderd van kracht, terwijl het vlieg- en aanmeerverbod voor het VK op 9 maart is opgeheven. Wat betreft het vlieg- en aanmeerverbod heeft het OMT geadviseerd dat door de uitgebreide verspreiding van de Britse variant in Nederland, het vlieg- en aanmeerverbod voor het VK niet langer invloed hebben op de varianten van de epidemie in Nederland, en dat die verboden met ingang van 9 maart 2021 konden worden opgeheven.2 Het kabinet heeft dit advies overgenomen.
Klopt het dat een ontheffing mogelijk is voor langeafstandsgeliefden op het inreisverbod vanuit bijvoorbeeld Zuid-Afrika?
De langeafstandsgeliefden vallen wel onder de uitzonderingscategorieën van het EU-inreisverbod voor Nederland, maar niet onder de uitzonderingen op het vliegverbod.
Klopt het dat geen ontheffing op het inreisverbod mogelijk is voor familiebezoek vanuit bijvoorbeeld Zuid-Afrika? Zo ja, waarom niet? Zo nee, onder welke voorwaarden is familiebezoek vanuit bijvoorbeeld Zuid-Afrika dan wel mogelijk?
Dat klopt. Bepaalde familieleden zijn wel uitgezonderd van het EU-inreisverbod3, maar niet van het vliegverbod. Slechts in bijzondere gevallen kunnen er voor personen met de Nederlandse nationaliteit die naar Nederland willen reizen en Schengenburgers, mits zij aantoonbaar op doorreis zijn, uitzonderingen op het vliegverbod zijn.
Klopt het dat een bewuste keuze is gemaakt voor een strenge interpretatie van III (7) uit de COVID-19 Richtsnoeren betreffende personen die zijn vrijgesteld van de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU wat betreft de uitvoering van Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad van 30 juni 2020 waardoor noodhulp voor een familielid in Nederland uitgesloten is van de opheffing van een inreisverbod voor dringende gezinsredenen?
De implementatie van de aanbeveling is aan de lidstaten. Familieleden van EU-burgers en van derdelanders (met een verblijfsvergunning) mogen inreizen, wanneer zij vallen onder de in dit verband gehanteerde definities van gezinslid. Ook geldt het EU-inreisverbod niet voor EU-burgers, personen met een verblijfsvergunning of visum voor lang verblijf (MVV). Daarnaast zijn er uitzonderingen op het EU-inreisverbod. Zo kan, wanneer familieleden niet onder de gehanteerde definitie van gezinslid vallen, een uitzondering worden gemaakt wanneer sprake is van zwaarwegende omstandigheden voor familiebezoek of humanitaire overwegingen. Hierbij gaat het echt om reizen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld om afscheid te nemen van een terminaal ziek familielid of het bijwonen van een begrafenis. Deze uitzonderingsgronden gelden alleen voor het inreisverbod en niet voor landen waarvoor een vliegverbod geldt.
Kunt u het verschil verklaren tussen de behandeling van langeafstandsgeliefden enerzijds en familiebezoek anderzijds?
Langeafstandsgeliefden en de in antwoord 5 genoemde familieleden, die niet onder gehanteerde definities van gezinslid vallen, zijn beiden uitzonderingscategorieën op het EU-inreisverbod. Voor beide categorieën geldt ook dat zij geen uitzondering vormen op het vliegverbod.
Sneltesten middels de QuBA |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de wijze van sneltesten middels de QuBA?1
Ja, ik ben bekend met de ontwikkelingen rondom testmethoden die op basis van deeltjes die mensen via de mond uitscheiden kunnen vaststellen of iemand met het SARS-CoV-2 virus besmet is, waaronder ook de Quick Breath Analyzer.
Bent u op de hoogte van het validatieproces van de QuBA?
Nee. Het Ministerie van VWS is niet betrokken bij de validatie van de Quick Breath Analyzer.
Kunt u aangeven waarom het validatieproces zo lang duurt en wat de obstakels zijn die nog moeten worden overwonnen?
In het antwoord op de voorgaande vraag heb ik aangegeven dat ik niet bekend ben met het validatieproces van de Quick Breath Analyzer. Vanuit ervaringen met andere testmethoden kan ik u wel aangeven dat de validatie van dergelijke technieken zeer tijdsintensief is. Het kost tijd om de software zodanig te trainen dat een goed onderscheid gemaakt kan worden tussen mensen die wel of niet besmet zijn en om software goed onderscheid te kunnen laten maken tussen het virus en andere virussen die vergelijkbare klachten kunnen geven. Na deze technische validatie is validatie in de praktijk nodig, bijvoorbeeld in een teststraat, om te bezien hoe de techniek presteert ten opzichte van bestaande testmethoden en in welke settings de test wel of niet te gebruiken is. Daarnaast kunnen er naast de validatie ook nog andere meer praktische knelpunten zijn die weggenomen moeten worden voordat een methode veilig grootschalig ingezet kan worden.
Kunt u aangeven welke instanties, behalve de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de bevoegdheid hebben om de QuBA te valideren?
Het is de verantwoordelijk van de fabrikant om te bepalen wat het risico is van een bepaald medisch hulpmiddel en vervolgens hoe dit hulpmiddel gevalideerd moet worden. De fabrikant is zelf verantwoordelijk voor de technische en klinische validatie van het medische hulpmiddel, ook indien de validatie wordt uitgevoerd door een geaccrediteerd lab. Indien het een hulpmiddel met een lager risico betreft, kan de fabrikant vervolgens een CE-markering aanbrengen op het product en het op de markt brengen. Is het een hulpmiddel met een hoger risico, dan dient de fabrikant de validatie te laten controleren door een door de overheid aangewezen keuringsinstantie (notified body). De IGJ heeft zelf geen bevoegdheid om medische hulpmiddelen te valideren, maar houdt wel toezicht of medische hulpmiddelen conform wet en regelgeving op de markt zijn gebracht. Bij de hulpmiddelen met een lager risico doet de IGJ dat rechtstreeks. De IGJ houdt daarnaast toezicht op de in Nederland gevestigde notified bodies. Indien een fabrikant de CE-markering heeft aangebracht op het hulpmiddel, geldt deze CE-markering voor de gehele Europese Unie. Dat betekent dat de fabrikant zijn hulpmiddel in de hele EU op de markt mag brengen.
Na deze validatie voorafgaand aan markttoelating, is validatie in de praktijk nodig, bijvoorbeeld in een teststraat, om te bezien hoe de techniek presteert ten opzichte van bestaande testmethoden en in welke settings de test wel of niet te gebruiken is. In sommige, maar niet alle, gevallen kunnen hierbij validatiestudies uit het buitenland worden gebruikt.
Is een eventuele validering vanuit een ander Europees land geldig in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is de standaard die de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) stelt voor sneltesten ook de minimale standaard voor sneltesten in Nederland?
In zijn algemeenheid geldt dat het van belang is om de prestaties van een testmethode af te zetten tegen de wijze waarop de methode ingezet wordt. Aan testmethoden die eigenstandig moeten kunnen aangeven of iemand wel of niet met het SARS-CoV-2 virus besmet is worden bijvoorbeeld andere eisen gesteld dan aan testmethoden die gebruikt worden als voortest. Bij mindere prestaties dan de gouden standaard, de PCR-test, moet telkens goed afgewogen worden in hoeverre deze mindere prestaties opwegen tegen mogelijke voordelen van de testmethode. De WHO heeft criteria voorgesteld voor de prestatie van antigeen sneltesten ten opzichte van de PCR, maar deze criteria geldt niet voor andere sneltesten zoals de Quick Breath Analyzer. De WHO-criteria voor antigeen sneltesten wordt ook in Nederland gebruikt voor de afweging of antigeen sneltesten kunnen worden ingezet.
Buitensporig geweld door politie en ME bij demonstraties |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de verhoren van verschillende politieagenten door de BPOC (Buiten Parlementaire Onderderzoekscommissie)?1
Ja.
Hoe duidt u deze verhoren?
BPOC2020 is een online-burgerinitiatief dat kritisch is over het beleid van het kabinet t.a.v. de aanpak van Covid-19. De initiatiefnemers interviewen (door hen «verhoren» genoemd) artsen, wetenschappers en andere personen uit verschillende beroepsgroepen.
BPOC2020 stelt dat er ook politieagenten zijn geïnterviewd. Van deze interviews zijn anonieme transcripten openbaar gemaakt. Het is niet mogelijk om hiervan de bron en/of de validiteit vast te stellen.
Bent u bekend met de beelden van demonstraties onder andere op het Malieveld in Den Haag en Museumplein in Amsterdam waarop te zien is dat zowel door de politie als door de ME excessief geweld wordt gebruikt tegen vreedzaam demonstrerende burgers?
Ja, ik ben bekend met beelden waarop het politieoptreden en de reactie van burgers daarop is te zien.
Hoe duidt u dit geweld? Bent u ook van mening dat hier sprake is van excessief geweld jegens burgers?
Het is aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om die beoordeling te maken. Ik kan en zal die beoordeling niet maken.
Bij verboden demonstraties wordt de menigte altijd eerst en uitgebreid gevorderd om zich van een bepaalde locatie te verwijderen. Dat brengt met zich mee dat ook vreedzaam demonstrerende burgers daaraan gehoor dienen te geven. Mochten demonstranten desondanks geen gevolg geven aan deze vordering dan is de politie bevoegd om het doel van het politieoptreden desnoods met gebruikmaking van geweld te bereiken. Het politieoptreden biedt personen die van een locatie worden verwijderd geen vrijbrief om zich daartegen met geweld of dreiging daarmee te verzetten.
Omdat met het geweldgebruik gepast moet worden omgegaan, bevat artikel 7 van de Politiewet 2012 waarborgen, zoals de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. De Ambtsinstructie bevat een nadere invulling van die beginselen. Dit geeft de politieambtenaar de benodigde houvast bij het uitoefenen van zijn of haar functie. De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid zijn, zoals bij iedere vorm van politieel optreden en zo nodig geweldgebruik, richtinggevend bij de keuze voor de vorm en intensiteit daarvan. Zo probeert de politie in principe elke situatie zonder gebruik van geweld tot een goed einde te brengen. De politie en de ME worden goed opgeleid en getraind voor hun taakuitvoering en het eventueel noodzakelijk gebruik van hun geweldbevoegdheid.
Wie is eindverantwoordelijk voor de acties van de politie?
Indien de politie in een gemeente optreedt ter handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van de hulpverleningstaak, staat zij onder gezag van de burgemeester. Deze legt verantwoording af aan de gemeenteraad. Voor het beoordelen van het optreden en gedrag van individuele politieambtenaren is de korpschef vanuit zijn rol van werkgever verantwoordelijk. Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik uiteindelijk politiek verantwoordelijk voor het algehele functioneren van de politie.
Wie is eindverantwoordelijk voor de acties van de ME?
De inzet van de mobiele eenheid (ME) geschiedt slechts na toestemming van het gezag. De burgemeester heeft gezag over de politieambtenaren die in zijn gemeente zijn belast met de handhaving van de openbare orde en kan de politieambtenaren de daarvoor nodige bevelen te geven. Met betrekking tot die taakvervulling door de politie en eventueel door hem gegeven bevelen, is de burgemeester verantwoording verschuldigd tegenover de gemeenteraad.
Hoe ziet u uw eigen rol, als Minister van J&V, bij het voorkomen van excessief geweld door de politie en de ME tegen vreedzaam demonstrerende burgers?
Als Minister van J&V ben ik politiek verantwoordelijk voor het gebruik van geweld door de politie.
Het advies van het Veiligheidsberaad met betrekking tot het openen van de terrassen met Pasen |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat de 25 veiligheidsregio’s tijdens het Veiligheidsberaad van onder andere maandag 22 maart 2021 unaniem u hebben geadviseerd de terrassen te openen met Pasen?
Over het openen van de terrassen is in het Veiligheidsberaad meermaals gesproken, onder meer op 22 maart 2021. Er is door de 25 veiligheidsregio’s unaniem verzocht of er met Pasen enige ruimte aan de samenleving kan worden gegeven, waarbij het openen van de terrassen een van de genoemde mogelijkheden was.
Zo ja, waarom is dit unanieme advies niet overgenomen?
Voor de besluitvorming wordt, naast het epidemiologisch beeld, OMT-advies en een advies van het Veiligheidsberaad rekening gehouden met het maatschappelijk beeld volgens de inzichten van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Planbureau (CPB), reflecties op de maatregelen volgens de inzichten van de Ministeries van Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de «Trojka»), en met uitvoeringstoetsen op de maatregelen door andere departementen, de gedragsunit van het RIVM, de Nationale Politie, de veiligheidsregio’s en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Op basis van al deze adviezen maakt het kabinet een weging en vindt besluitvorming plaats.
In de persconferentie van 23 maart 2021 is door de Minister-President aangegeven dat het kabinet twee weken daarvoor de hoop had uitgesproken om vóór Pasen een paar kleine versoepelingen door te kunnen voeren onder een aantal voorwaarden. Zo zou het R-getal rond de 1 moeten blijven, of liever nog iets daaronder, en ook de cijfers in de ziekenhuizen zouden stabiel moeten blijven. Dit is niet het geval gebleken, waardoor het kabinet op 23 maart 2021 besloten heeft de maatregelen te verlengen.
Inmiddels mogen de terrassen onder voorwaarden geopend zijn tussen 12.00 en 18.00 uur.
Klopt het dat de overweging van de 25 veiligheidsregio’s was dat het de verwachting was dat mensen anders massaal en ongecontroleerd in parken zouden gaan zitten en dat dit volgens hen een slechtere situatie zou zijn met betrekking tot het verlagen van de R-waarde van Covid-19?
Het is juist dat drukte in de parken en andere publieke ruimtes één van de overwegingen is van de veiligheidsregio’s om te spreken over maatregelen om die druk te verspreiden. Het openen van terrassen is een van de door de Veiligheidsregio’s genoemde mogelijkheden.
Zo ja, waarom is er niet, in samenwerking met de horeca, gezocht naar scenario’s en oplossingen om het unanieme advies van de 25 veiligheidsregio’s op te volgen?
Het Veiligheidsberaad heeft verzocht om enige ruimte voor de samenleving waarvan het openstellen van de terrassen één van de mogelijkheden was. Het kabinet heeft zoals gemeld door de Minister-President in de persconferentie van 23 maart 2021 gekeken naar het beperkt openstellen van de terrassen, meer ruimte voor winkels en een gedeeltelijke heropening van het hoger onderwijs.
Het kabinet overlegt regelmatig met de verschillende sectoren waaronder de horeca.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom dit unanieme advies van de 25 veiligheidsregio’s specifiek gold voor de paasdagen en niet een algemeen advies is geweest, mede in het licht van het feit dat mensen vanaf nu überhaupt meer naar buiten zullen gaan vanwege het mooie weer?
Het advies van het Veiligheidsberaad is besproken in de context van het Paasweekend maar is uiteraard ook breder van toepassing.
Kunt u het OMT-advies overleggen inzake het wel of niet openen van de terrassen, graag inclusief de berekeningen en de modellering met betrekking het risico op coronabesmettingen in relatie tot het openen van terrassen?
Alle adviezen van het OMT zijn openbaar en worden aan uw Kamer aangeboden. Deze specifieke adviezen heeft u ontvangen als bijlage bij de «Stand van zaken COVID-19» brieven van 8 maart (TK 2020–2021, 25 295, nr. 1031, bijlage advies 103de OMT) en 23 maart (TK 2020–2021, 25 295, nr. 1063, bijlage advies 105de OMT).
Het RIVM publiceert de modellen die voor het onderzoek naar het nieuwe coronavirus worden gebruikt in internationale «peer reviewed» tijdschriften. Een overzicht van deze publicaties en de openbaar beschikbare codes en data die gebruikt worden bij de modellering met betrekking tot het nieuwe coronavirus is te vinden op de site van het RIVM.
Kunt u tevens het OMT-advies overleggen met betrekking tot de groepsgrootte in de buitenlucht, op terrassen en bij demonstraties?
Dit advies heeft u ontvangen als bijlage bij de «Stand van zaken COVID-19» brief van 2 februari 2021 (Kamerstuk 25 295, nr. 950, bijlage advies 98ste OMT-deel 2).
De mondkapjesverplichting voor kinderen. |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het vonnis in het kort geding van de Stichting Ik wil gewoon naar school tegen de Staat der Nederlanden van 11 februari 2021?1
Ja, ik ben bekend met het vonnis.
Op basis van welke «evidence based» onderzoeken is het Outbreak Management Team (OMTT van mening dat een mondkapje kan worden overwogen voor kinderen in groep 7 en 8 van het basisonderwijs?
De adviezen van het OMT van 28 juli en 13 oktober zijn in lijn met de algemeen aanvaarde standaarden van de WHO, het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en overigens ook met die van het CDC en een groot aantal andere landen in de wereld. De WHO ziet het gebruik van mondkapjes in bepaalde situaties als een ondersteunende maatregel om transmissie tegen te gaan en spreekt van «likely advantages», waaronder een mogelijk verminderd blootstellingsrisico vanuit geïnfecteerde personen die nog geen symptomen hebben. Aanvullend wordt hier kortheidshalve verwezen naar het advies van de WHO en UNICEF voor kinderen van 6–11 jaar.2 De WHO heeft in januari jl. nogmaals bevestigd dat mondkapjes in combinatie met andere corona-maatregelen effectief zijn. Overigens geldt geen plicht voor kinderen op basisscholen om een mondkapje te dragen, dit is ter overweging opgenomen in het generiek kader van het RIVM voor de hogere klassen (groep 7 en 8).
Kunt u een wetenschappelijke onderbouwing, gebaseerd op alle aanwezige wetenschappelijke literatuur, leveren waarom het dragen van mondkapjes bij kinderen proportioneel is, niet schadelijk is en bijdraagt aan minder infecties?
Voor het voortgezet onderwijs geldt een wettelijke verplichting tot het dragen van een mondkapje op scholen. De maatregel van het dragen van een mondkapje is onderdeel van bredere set maatregelen die scholen nemen om verspreiding van het virus tegen te gaan. De maatregel is gericht op de situatie wanneer een leerling zich verplaatst binnen de school en niet goed afstand kan houden. De leerlingen dragen dus alleen korte tijd een mondkapje. Leerlingen die vanwege een beperking of een ziekte geen mondkapje kunnen dragen of daar ernstig van ontregeld raken, hoeven dat ook niet. Daarom is er geen reden om aan te nemen dat er dragen van het mondkapje schadelijke effecten zal hebben.
Het kabinet acht deze verplichting voor het voortgezet onderwijs proportioneel gezien het belang om fysiek onderwijs op verantwoorde wijze weer mogelijk te kunnen maken. De verplichting is voorts in de kern in lijn met adviezen van de WHO en ECDC en is toegesneden op situaties waar het minder goed mogelijk is de 1,5 m-afstandsregel in acht te nemen. Voor mensen met een beperking of ziekte is een algemene uitzondering opgenomen. De verplichting is daarmee gerechtvaardigd en bepaald proportioneel. Voor wat betreft de wetenschappelijke onderbouwing en de vraag of de maatregel van het mondkapje bijdraagt aan minder infecties, zie het antwoord bij vraag 2.
Heeft het OMT de mogelijke negatieve effecten op fysiek, gedrag en psychologische schade voor kinderen van de betreffende leeftijden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Het OMT wijst in het algemeen steeds op het belang van afweging van de (neven-)effecten van te overwegen maatregelen in het onderwijs. Deze (neven-)effecten betreffen de medische risico’s, het leren, gedrag en geestelijk welzijn; zowel ten aanzien van sluiting van scholen als van hygiënische en «social distancing» maatregelen. Wij vinden het voor het brede welzijn van kinderen beter dat kinderen mét extra maatregelen wél naar school kunnen, dan dat ze zonder maatregelen thuis zitten.
Hoe zou u – gelet op het ontbreken van bewijs inzake de effectiviteit van mondkapjes, hetgeen de Staat in rechte heeft bevestigd, en daarnaast het feit dat het OMT het langdurig dragen van mondkapjes afgeraden heeft – het verplicht dragen van mondkapjes als zijnde proportioneel en effectief verantwoorden aan betreffende groep kinderen?
Wie is volgens u verantwoordelijk voor mogelijk schadelijke effecten van het langdurig dragen van mondkapjes, gelet op het feit dat de Staat heeft aangegeven niet verantwoordelijk te zijn?
Zoals hiervoor toegelicht is er geen sprake van dat leerlingen langdurig een mondkapje moeten dragen. De mondkapjesplicht geldt enkel als leerlingen op het voortgezet onderwijs zich binnen de school voortbewegen en geen afstand kunnen houden tot leerlingen van andere klassen. Leerlingen hoeven bovendien geen mondkapje op als zij deelnemen aan een onderwijsactiviteit en een vaste zit- of staanplaats hebben. Het gaat bij het dragen van een mondkapje dus om korte periodes als zij naar hun lokaal lopen en dus niet als zij bijvoorbeeld in een lokaal zitten. Leerlingen die vanwege een beperking of ziekte geen mondkapje kunnen dragen, hoeven dat niet te doen. Als een leerling klachten krijgt of hinder ondervindt door het dragen van een mondkapje, dan mag het mondkapje uiteraard af.
Het is van belang dat mensen een goed mondkapje aanschaffen en dat deze goed wordt gebruikt. In dit kader wijs ik op de instructies die hierover zijn gecommuniceerd en de NEN-spec deel 1 die informatie geeft over onder andere geschikte ontwerpen, goed gebruik en onderhoud van mondkapjes. Op 19 januari jl. heeft de NEN ook het eerste keurmerk voor een mondkapje afgegeven. Mondkapjes waaraan het NEN zijn keurmerk heeft verleend, zijn beoordeeld op een aantal punten. Hierbij is onder meer gekeken of het materiaal niet schadelijk is voor de huid en wat de ademweerstand is.
Is het, in navolging van vraag 6, ethisch om een minderjarig kind dat door de Staat gedwongen wordt om een mondkapje te dragen, zelf verantwoordelijk te maken voor het ontstaan van klachten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u het ermee eens dat het een feit van algemene bekendheid is dat kinderen over het algemeen niet goed in staat zijn om op de juiste en meest hygiënische wijze het mondkapje te dragen? Zo nee, waaruit blijkt volgens u dat kinderen het mondkapje op een correcte en effectieve wijze dragen?
Voor het genuanceerde en leeftijdsgebonden antwoord op deze vraag verwijzen wij naar het onderwijsadvies van de WHO en UNICEF voor kinderen van 6–11 jaar en voor kinderen van 12 jaar, waarvan deze internationale gezondheidsorganisaties het gebruik van mondkapjes adviseren conform de adviezen voor volwassenen. Het RIVM benoemt in het generiek kader dat bij het gebruik door kinderen goede instructie over correct maskergebruik en goede toepassing van handhygiëne van belang is.
Vindt u niet dat het feit dat uit meerdere onderzoeken – waaronder de onderzoeken van Brauner et al2, Xiao et al3 en Macintyre et al4 – blijkt dat het dragen van mondkapjes zelfs leidt tot meer besmettingen, aanleiding is om de mondkapjesverplichting onmiddellijk op te heffen? Zo nee, hoe duidt u de betreffende onderzoeken?
De maatregelen over mondkapjes zijn in lijn met de algemeen aanvaarde standaarden van de WHO, het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en overigens ook met die van het CDC en een groot aantal andere landen in de wereld. Ik zie daarom geen aanleiding om de mondkapjesverplichting onmiddellijk op te heffen. Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verantwoordt u het feit dat u meerdere wetenschappelijke onderzoeken, die ten eerste niet kunnen aantonen dat het dragen van mondkapjes een vermindering van virusverspreiding met zich meebrengt en ten tweede wel aantonen dat het dragen van mondkapjes zelfs bij kan dragen aan het aantal besmettingen, naast u neerlegt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe kunt u de regeling nog langer verantwoorden, met in het achterhoofd meerdere wetenschappelijke studies die een toename van onder andere zelfdoding, medicijngebruik en toenemend zorgverbruik onder kinderen ten gevolge van de maatregelen aantonen?
In het algemeen en voor leerlingen in het bijzonder geldt dat het dragen van een mondkapje niet verplicht is als diegene vanwege een beperking of ziekte geen mondkapje kan dragen. Dit geldt ook voor mensen die door het dragen van een mondkapje last krijgen van hun gezondheid. Hieronder wordt niet alleen de fysieke- maar ook de mentale gezondheid verstaan. In dat geval kan diegene desgevraagd met bijvoorbeeld een speciaal kaartje aantonen dat hij geen mondkapje kan dragen.6
Het bericht dat de Belastingdienst de beslagvrije voet niet hanteert bij de verrekening van toeslagen |
|
Helma Lodders (VVD), Steven van Weyenberg (D66), Eppo Bruins (CU), Pieter Omtzigt (CDA), René Peters (CDA), Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS), Renske Leijten , Wybren van Haga (FVD), Farid Azarkan (DENK), Henk Nijboer (PvdA), Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (Splinter), Chris Stoffer (SGP), Bart Snels (GL), Edgar Mulder (PVV) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) van 9 maart 2021 aan de Staatssecretaris van Financiën, belast met Toeslagen en Douane, over het niet toepassen van de beslagvrije voet bij de verrekening van toeslagen?1
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Klopt het dat wanneer een terugvordering van de huurtoeslag verrekend wordt met de huurtoeslag, de Belastingdienst de beslagvrije voet niet toepast op dit moment?
Dit gebeurt inderdaad bij verrekeningen in het kader van een standaard betalingsregeling. In een dergelijke situatie wordt een terugvordering verrekend met lopende voorschotten van dezelfde toeslagsoort. Vanaf 18 december 2020 worden er geen nieuwe verrekeningen meer opgestart. In de meegezonden brief is dit nader toegelicht.
Klopt het dat iemand die een inkomen heeft van 1.300 euro (inclusief toeslagen, zoals de huurtoeslag en de zorgtoeslag), een beslagvrije voet van 1.200 euro en bij wie maandelijks 200 euro huurtoeslag wordt teruggevorderd via verrekening, dus effectief 1.100 euro inkomen op zijn of haar bankrekening krijgt en dat de Belastingdienst bij deze verrekening de beslagvrije voet niet toepast?
De omschreven situatie kan zich inderdaad voordoen als op grond van een standaard betalingsregeling de verrekening vóór 18 december 2020 heeft plaatsgevonden. Dus in de geschetste situatie is de teruggevorderde huurtoeslag vóór 18 december 2020 verrekend met het voorschot van de huurtoeslag over 2021 en is daardoor het maandelijkse voorschot van de huurtoeslag in 2021 met € 200 verlaagd.
Klopt het dat op dit moment de Belastingdienst bij toeslagen wel de automatische verrekening in 24 maanden toepast, maar geen dwangverrekening? Ofwel dat bij toeslagen en verrekening de beslagvrije voet effectief een wassen neus is?
Toeslagen kent zowel de dwangverrekening als de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling. Op dit moment vinden er in verband met de uitvoering van de motie Azarkan sinds 18 december geen dwangverrekeningen op toeslagen plaats. Als de invordering weer opstart, zullen de Belastingdienst en Toeslagen conform de wet bij alle dwangverrekeningen vóóraf de beslagvrije voet toepassen.2
Ook nieuwe verrekeningen in het kader van een standaard betalingsregeling worden sinds 18 december 2020 niet meer opgestart in het kader van de motie Azarkan. Er zijn wel verrekeningen in het kader van de standaard betalingsregeling uitgevoerd in november 2020, waardoor de maandelijkse voorschotten in 2021 zijn verlaagd. Bij deze verrekeningen is de beslagvrije voet ten onrechte niet toegepast. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u naar de meegezonden brief.
Herinnert u zich dat in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel vereenvoudiging beslagvrije voet het volgende stond: «Voorts wordt aan de limitatieve opsomming een vordering tot periodieke betaling toegevoegd: een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) (onderdeel j), uitgezonderd de Kinderopvangtoeslag. Bij de bedoelde tegemoetkomingen gaat het om de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Ook bij beslag dan wel verrekening met betrekking tot deze toeslagen dient de beslagvrije voet in acht te worden genomen»?2
Met deze toelichting ben ik bekend. Toeslagen maakt onderscheid tussen de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling en de «dwangverrekening». Bij de standaard betalingsregeling wordt de terugvordering van een bepaalde toeslagsoort uitsluitend verrekend met het voorschot van diezelfde toeslagsoort.4 Bij de «dwangverrekening» wordt de terugvordering van een bepaalde toeslagsoort verrekend met de lopende voorschotten van alle toeslagsoorten.5
Als de Belastingdienst gebruik maakt van zijn verrekeningsbevoegdheid, ongeacht of dit gebeurt om de terugvordering te verrekenen met een voorschot huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget, dient hij op grond van de Wet vBVV de beslagvrije voet in acht te nemen.
Heeft u er kennis van genomen dat in de geciteerde passage het woord verrekening staat en dat daaronder toch echt verstaan moet worden verrekening van een te hoog voorschot in de huurtoeslag met de lopende huurtoeslag (en zorgtoeslag met de huidige zorgtoeslag en kindgebonden budget met het huidige kindgebonden budget)?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat het hele traject van de vereenvoudiging van de beslagvrije voet juist begonnen is met de rapporten van de Nationale ombudsman sinds 2012 over mensen die bij verrekeningen van toeslagen in de problemen kwamen (zie het rapport van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties)?3
Ja, dat herinner ik mij. In het verleden hebben (maatschappelijke) organisaties, zoals de Landelijke Cliëntenraad, de LOSR, de No, de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders met regelmaat aandacht gevraagd voor problemen rond de beslagvrije voet. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de praktijk van de beslagvrije voet.7
Wat vindt u van het feit dat we na acht jaar Kamervragen, wetsvoorstellen en verhalen van mensen die in diepe ellende gestort zijn door terugvorderingen – denk aan het kinderopvangtoeslagschandaal – nu moeten constateren dat de beslagvrije voet nog altijd niet toegepast wordt bij verrekening?
Toeslagen en de Belastingdienst zijn zich ervan bewust dat verrekeningen zonder toepassing van de beslagvrije voet kunnen leiden tot onwenselijke en schrijnende situaties. Voor de dwangverrekening is de beslagvrije voet conform de wet geïmplementeerd.
Ik vind het enorm vervelend en onwenselijk dat mensen onder het bestaansminimum kunnen komen doordat in het kader van de standaard betalingsregeling door middel van verrekening een te hoog aflossingsbedrag wordt betaald en de beslagvrije voet wordt overschreden. Toeslagen en de Belastingdienst concluderen nu dat het een verkeerde veronderstelling is geweest dat mensen altijd stilzwijgend instemmen met de standaard betalingsregeling. Naast de veronderstelde instemming bij verrekeningen in het kader van de standaard betalingsregeling is meegewogen dat, als de hoogte van het aflossingsbedrag tot problemen zou leiden bij mensen, zij de verrekening daarvan kunnen stoppen door een persoonlijke betalingsregeling aan te gaan. Ik concludeer dat deze werkwijze, gezien het doel en de strekking van de Wet vBVV, onvoldoende bescherming aan burgers biedt. Ik waardeer het zeer dat de LOSR dit signaal kenbaar heeft gemaakt en dat Toeslagen en de Belastingdienst nu werken aan een oplossing.
Op welk moment heeft de regering bepaald dat verrekening met een lopende toeslag – dat toch echt de overgrote meerderheid van de gevallen betreft – niet onder deze wet zou vallen en hoe heeft de regering dat aan de Kamer meegedeeld?
Toeslagen en de Belastingdienst zijn zich er altijd van bewust geweest dat dwangverrekening met een lopende toeslag onder de Wet vBVV valt. Ik wijs daarbij op artikel 79.5a van de Leidraad Invordering 2008. Bij de verrekening in het kader van de vigerende standaard betalingsregeling zijn Toeslagen en de Belastingdienst er ten onrechte van uitgegaan dat de beslagvrije voet niet van toepassing is. Het is niet precies terug te halen op welk moment die veronderstelling is ontstaan.
Bij het opstellen van de herijking van de uitvoeringstoetsen op de Wet vBVV in 2019 hebben Toeslagen en de Belastingdienst daarom de beslagvrije voet niet meegenomen in het proces van de verrekening van het aflossingsbedrag in het kader van de standaard betalingsregeling. Dit is daarom niet opgenomen in de uitvoeringstoets zoals op 12 november 2019 aan uw Kamer is verzonden. Wel is in de toelichting op de wet8 en ook in 2019 toen er verschillende tussenmaatregelen werden genomen vooruitlopend op de uitgestelde inwerkingtreding van de wet,9 vermeld dat de beslagvrije voet toegepast zou worden bij dwangverrekeningen. Daarbij is niet ingegaan op de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling.
Deelt u de mening van de sociaal raadslieden dat uit twee wetten, namelijk art. 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en art. 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), volgt dat de verrekening in maximaal 24 maanden gewoon onder de wet vereenvoudiging beslagvrije voet valt?
Bij het toepassen van de verrekeningsbevoegdheid van artikel 30 Awir moet op grond van artikel 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de beslagvrije voet worden toegepast, ongeacht de duur of het aantal verrekeningen.
Deelt u de mening dat de lagere regelgeving (namelijk artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir, die stelt: «De Belastingdienst/Toeslagen kan ambtshalve een betaling in termijnen bewerkstelligen door middel van verrekening van de terugvordering met aan dezelfde belanghebbende periodiek uit te betalen bedragen») feitelijk indruist tegen de hogere wetgeving en dat dus deze verrekening niet kan plaatsvinden?
Artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir druist niet in tegen hogere wetgeving. Het artikel is gebaseerd op artikel 31 Awir, waarin is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling. Op grond van het derde lid van artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir kan Toeslagen ambtshalve een betaling in termijnen bewerkstelligen door middel van verrekening van de terugvordering met aan dezelfde burger periodiek uit te betalen bedragen. In de context van de veronderstelde instemming met het aangeboden aflossingsbedrag en de aangeboden betaalmethode (verrekening) is de term «ambtshalve» door Toeslagen en de Belastingdienst zo uitgelegd, dat de burger niet zelf een beroep doet op verrekening, maar stilzwijgend aan Toeslagen verzoekt om te verrekenen. «Ambtshalve» interpreteerden Toeslagen en de Belastingdienst dus (achteraf ten onrechte) niet als een uitoefening van zijn verrekeningsbevoegdheid. De uitoefening van de verrekeningsbevoegdheid wordt beperkt door de beslagvrije voet.
De verrekeningsbevoegdheid van Toeslagen is gebaseerd op artikel 30 Awir. Deze luidt dat Toeslagen bevoegd is tot verrekening van een door de burger verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar. De beslagvrije voet die bij deze verrekeningsbevoegdheid moet worden toegepast is gebaseerd op artikel 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze toepassing is verder ingevuld in artikel 79.5a van de Leidraad Invordering 2008. Voor de toepassing van een verrekeningsbevoegdheid is geen instemming van de burger vereist.
Is de Staat, indien mensen door verrekening onder de beslagvrije voet terechtkomen, aansprakelijk voor de vervolgschade omdat hij zich niet aan de wet houdt?
Indien een burger meent dat hij door overheidshandelen schade heeft geleden heeft hij de mogelijkheid om de overheid daarop aan te spreken.
Ik wil vooropstellen dat mensen die door de verrekeningen onder het bestaansminimum komen, bij Toeslagen kunnen verzoeken om de verrekeningen te stoppen door een persoonlijke betalingsregeling aan te gaan. Daarbij wordt rekening gehouden met de betalingscapaciteit van de burger. In de gesprekken die ik voerde met de No en de LOSR kwam naar voren dat mensen die onder het bestaansminimum komen met deze werkwijze niet zijn geholpen. Zij worden onvoldoende bereikt, de aanvraagprocedure voor de persoonlijke betalingsregeling sluit niet aan bij het doenvermogen van deze mensen en het duurt te lang voordat de het bestaansminimum kan worden verzekerd en de verrekening daadwerkelijk stopt. Zoals ik ook in de begeleidende brief heb aangegeven, vind ik het van zeer groot belang dat we deze mensen, die de afgelopen maanden onder het bestaansminimum hebben moeten leven, omdat bij de verrekening de beslagvrije voet niet is toegepast, tegemoetkomen door die verrekeningen actief terug te draaien en de te veel ingehouden bedragen uit te betalen tot en met januari 2021. Toeslagen gaat de mensen op wie dit betrekking heeft zo snel mogelijk per brief of waar mogelijk telefonisch informeren over hun situatie. Afhankelijk van de aantallen zal dit plaatsvinden in volgorde van de financieel vermoedelijk meest kwetsbare mensen. Ook kunnen mensen op eigen initiatief contact met de BelastingTelefoon opnemen. Ook aan stakeholders en intermediairs wordt gevraagd de mensen die Toeslagen niet heeft kunnen bereiken, te informeren en door te verwijzen naar Toeslagen om iedereen te kunnen helpen.
Ik zet samen met Toeslagen en de Belastingdienst alles in het werk om, ook als de invordering weer opstart, een passende oplossing te kunnen bieden om te voorkomen dat mensen opnieuw onder het bestaansminimum kunnen komen door verrekeningen van toeslagen. Hierbij hanteren Toeslagen en de Belastingdienst als uitgangspunt, dat een betalingsregeling recht doet aan de belangen van de burger, voorkomt dat mensen onnodig in de dwanginvordering komen en nooit tot gevolg mag hebben dat mensen onder het bestaansminimum komen. Hierover ben en blijf ik graag in gesprek met de No, de LOSR en andere stakeholders.
In het geval van een dwangverrekening, wordt de beslagvrije voet overigens al op initiatief van de Belastingdienst berekend en kan de burger desgewenst verzoeken om een herberekening indien hij van mening is dat deze berekening onjuist is.
Wat gaat u doen wanneer iemand uit zijn huis gezet wordt omdat hij door verrekening onder de beslagvrije voet komt en de Belastingdienst de wet niet naleeft? Waar kan zo’n persoon terecht voor onmiddellijk hulp (dus geen formulieren, bezwaren en beroepen)?
Voor dit soort urgente en schrijnende situaties kunnen mensen zich altijd melden bij de Stella-teams van de Belastingdienst en Toeslagen. Het Stella-team komt in actie als er sprake is van multi-problematiek, kastje-naar-de-muurervaringen of wanneer het probleem te groot is om zelfstandig of aan de balie op te lossen. Deze teams kunnen vervolgens snel handelen en helpen waar nodig.
Waarom maakt de Belastingdienst op de website onderscheid tussen verrekening en dwangverrekening: «De beslagvrije voet berekenen we alleen bij zogeheten «dwangverrekening». Dus nadat u bijvoorbeeld een aanmaning of een dwangbevel hebt gekregen»?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de meegezonden brief en de antwoorden bij vraag 5, 6 en 11.
Klopt het de Awb geen onderscheid kent tussen verrekening en dwangverrekening, al was het alleen maar omdat de verrekening niet vrijwillig is, maar eenzijdig door de Belastingdienst opgelegd wordt? Indien dat onderscheid in de Awb wel bestaat, kunt u dan aangeven waar dat gemaakt wordt in de Awb?
Het klopt dat de Awb dit onderscheid niet kent.
Krijgt een deurwaarder, indien deze bij de Belastingdienst opvraagt wat de huurtoeslag is van een persoon die 350 euro toeslag krijgt en een verrekening van 200 euro zodat hij effectief 150 euro per maand ontvangt, dan het bedrag van 350 euro of van 150 euro te horen? En baseert de deurwaarder de berekening van de beslagvrije voet dan op 350 euro of op 150 euro huurtoeslag per maand?
Een deurwaarder kan de hoogte van de huurtoeslag opvragen als hij voornemens is beslag te leggen. Toeslagen en de Belastingdienst geven dan aan de gerechtsdeurwaarder het bedrag door dat uitbetaald wordt. In het genoemde voorbeeld is dat het bedrag van EUR 150.
Als er ruimte is om beslag te leggen, berekent de gerechtsdeurwaarder vervolgens zelf de beslagvrije voet. Als een deurwaarder verzoekt om deze informatie te verstrekken, geven Toeslagen en de Belastingdienst het bedrag dat verrekend wordt door aan de gerechtsdeurwaarder.
Bent u bereid om op zeer, zeer korte termijn in overleg te treden met zowel de Nationale ombudsman als de sociaal raadslieden en binnen twee weken met een voorstel te komen waardoor mensen niet door verrekening van toeslagen onder de beslagvrije voet kunnen komen? Kunt u een gezamenlijk voorstel aan de Kamer doen toekomen?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de meegezonden brief en antwoord 11 op de vragen van het lid Lodders.
Welke lessen heeft u nu geleerd van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties om burgers in ieder geval recht te laten houden op de beslagvrije voet?
Een belangrijke les is dat Toeslagen en de Belastingdienst moeten voorkomen dat schrijnende situaties ontstaan door de massaliteit waarmee de centrale processen worden uitgevoerd. Naast geautomatiseerde oplossingen voor de meerderheid moet er ruimte zijn voor maatwerk en uitzonderingen waar nodig. Daarbij moet aandacht zijn voor het doenvermogen van mensen met name daar waar sprake is van kwetsbare doelgroepen. In de oplossingen die wij zoeken voor de mensen die nu door verrekeningen onder het bestaansminimum uit kunnen komen, wordt aangesloten bij deze lessen. Gezocht wordt naar een wijze om deze groep te bereiken passend bij hun doenvermogen en hen vervolgens een oplossing te bieden die past bij de specifieke situatie.
Een belangrijke les is tevens dat rekening gehouden moet worden met de mogelijkheden in de uitvoering. In dit verband speelt mee dat de invoering van een geautomatiseerde berekening van de beslagvrije voet voorafgaand aan alle verrekeningen grote wijzigingen in de centrale systemen van de Belastingdienst en Toeslagen tot gevolg heeft. Dit is op korte termijn niet mogelijk. Zoals toegezegd in de kabinetsreactie op de parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag zal de invorderingsstrategie van Toeslagen en de Belastingdienst tegen het licht worden gehouden en worden de maatregelen rond stroomlijnen van de invorderingsregelgeving voor toeslagen en belastingen (Stroomlijnen Rood Blauw) – die opgenomen zijn in de Fiscale Vereenvoudigingswet 2017 – heroverwogen. Hierbij wordt onderzocht welke onderdelen, al dan niet in aangepaste vorm, wenselijk zijn voor de burger.
Zoals eerder gezegd, zal ik uw Kamer daarnaast blijven informeren over de voortgang van de oplossing bij het opstarten van de invorderingsactiviteiten, voor mensen die door verrekeningen van toeslagen onder het bestaansminimum uit kunnen komen.
Geven de gemeentes op de juiste wijze invulling van de beslagvrije voet?
Op 1 januari jl. is de Wet vBVV in werking getreden. Een deel van de gemeenten en waterschappen was per 1 januari nog niet gereed om de nieuwe wet volledig uit te voeren. Teneinde verder uitstel van inwerkingtreding van de wet te voorkomen, konden organisaties een beroep doen op de overgangstermijn. Die bood de mogelijkheid om tot uiterlijk 1 juli jl. de oude methode voor de berekening van de beslagvrije voet te hanteren. Aan andere onderdelen van de Wet vBVV, zoals de volgorderegeling en het coördinerend deurwaarderschap, moeten alle organisaties wel reeds vanaf 1 januari jl. onverkort toepassing geven.
De VNG en het Ministerie van SZW onderhouden sinds de inwerkingtreding van de Wet vBVV nauw contact over de organisaties die een beroep hebben gedaan op de overgangstermijn en de tijdige overgang van deze organisaties naar de nieuwe berekeningsmethode. Het merendeel van de organisaties was gereed om de nieuwe methode vanaf 1 juli jl. toe te passen. De resterende organisaties kunnen dat naar verwachting binnen enkele weken en uiterlijk in september. Tot die tijd leggen ze geen nieuwe beslagen, maar houden ze deze aan.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Het is, mede gezien de gesprekken met de No en de LOSR en de afstemming over de ingezette oplossingen, helaas niet gelukt om u een beantwoording te geven op de Kamervragen binnen de verzochte 3 weken.
Het schrappen van artikel 8b uit het Besluit gebruik meststoffen ter uitvoering van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn |
|
Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD), Barry Madlener (PVV), Wybren van Haga (FVD), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is het u bekend dat vanwege de geldende coronamaatregelen de fysieke bijeenkomsten van de Tweede Kamer beperkt zijn en de gelegenheid om moties in te dienen momenteel tot een minimum beperkt is?
Ja.
Bent u bereid om een verzoek van de VVD, CDA, SGP, PVV en FvD om artikel 8b uit het Besluit gebruik meststoffen te schrappen, vooruitlopend op het indienen van een motie waarbij u opgeroepen wordt dit artikel te schrappen (dit artikel is op 29 december 2020 toegevoegd en op 6 januari 2021 gepubliceerd), in te willigen? Bent u het ermee eens dat dit artikel een geïntegreerde teelt in de weg staat, omdat bijvoorbeeld de mechanische onkruidbestrijding onmogelijk wordt gemaakt (terwijl dit juist een van de doelstellingen is in de geïntegreerde teelt) en de selectie van pootgoed, ook met mechanische ondersteuning bij de teelt van pootaardappelen onmogelijk wordt? Hoe verhoudt dit zich tot uw beantwoording van de schriftelijke vragen van VVD en CDA op 30 september 2020, waarin u heeft verwezen naar de milieueffectrapportage van maatregelen in het kader van het 6e actieprogramma Nitraatrichtlijn van Wageningen Environmental Research, waarin aangegeven staat dat er een aantal kennishiaten zijn, zoals dat bijvoorbeeld enkel experimenteel onderzoek heeft plaatsgevonden in een niet representatief gebied voor Nederland, namelijk alleen in hellende, erosiegevoelige gebieden, en dat er daarnaast geen gegevens bekend zijn voor de Nederlandse situatie met vlakke percelen? Kunt u dit verder toelichten, aangezien in dit rapport tevens staat dat verondersteld wordt dat de maatregel niet effectief is voor kleigronden, waarmee deze maatregel in de praktijk niet bijdraagt aan de doelen van de Nitraatrichtlijn, maar wel zorgt voor het verhogen van de regeldruk, het stimuleren van chemische onkruidbestrijding en het ontstaan van onwerkbare situaties?1
In mijn beantwoording van de schriftelijke vragen, gesteld door de leden Lodders (VVD) en Geurts (CDA) (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 242), heb ik toegelicht dat de optie van het aanleggen van drempeltjes is gewijzigd naar aanleiding van de reacties die op de consultatieversie van het ontwerpbesluit zijn uitgebracht.
Het voorstel van LTO is overgenomen om tijdens of na het aanleggen van de ruggen mechanisch kleine drempeltjes te maken tot een afstand van maximaal 2 meter. Bij pootaardappelen is deze maatregel inderdaad lastiger toepasbaar, daarom is in het ontwerpbesluit voorzien in meerdere opties voor de landbouwer.
De optie van het frezen van een opvanggreppel is daarom verbreed waarbij een landbouwer afwaterende greppels of infiltratiesleuven aanlegt die bij normale weersomstandigheden het afstromende water opvangen en niet afwateren op de watergang. Hierdoor kan de landbouwer de voor zijn perceel meest passende greppel of infiltratiesleuf aanleggen. Ook is een derde optie toegevoegd, namelijk het verbreden van de teeltvrije zone langs watergangen. Dat houdt in dat langs de het betreffende perceel grenzende watergang aan onbeteelde en onbemeste zone wordt aangelegd van minimaal 3 meter breed. Boeren hebben dus de keuze de mogelijkheid te kiezen die op het eigen perceel en in de eigen bedrijfsvoering het beste uitvoerbaar is.
Het rapport «Milieueffectrapportage van maatregelen zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn» maakt deel uit van de verplichte plan-milieueffectrapportage die in het kader van de totstandkoming van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn in 2017 is doorlopen. In 2020 is door Wageningen Universiteit & Research als vervolg hierop veldonderzoek2 uitgevoerd naar het effect van drempels in percelen met aardappels geteeld in ruggen op vlakke percelen in Noord- en Zuid-Limburg. In dit onderzoek zijn een ruggenteelt met een drempel, een ruggenteelt zonder drempel en een teelt met een ruwe rug (aangelegd door een gitter-roller) met elkaar vergeleken.
De eerste onderzoeksresultaten laten zien dat in de ruggenteelt met drempels een duidelijk effect op het volume oppervlakkig afstromend water werd gemeten. Met de vermindering van de oppervlakkige afstroming spoelde ook minder sediment af. Ook bij de ruw aangelegde ruggen werd minder oppervlakkige afstroming gemeten, zij het minder geprononceerd. Het blokkerende effect nam lopende het seizoen af. Op de percelen waar in de loop van 2020 hevige neerslag optrad, zijn drempels weggespoeld. Analyse van de concentraties in het opgevangen afgestroomde water en sediment wordt nog uitgevoerd. Komend jaar zal verder onderzoek plaatsvinden waarnaar publicatie zal plaatsvinden in de tweede helft van 2022.
Hierbij is het goed op te merken nutriënten die niet afspoelen kunnen worden benut door de teelt en dat is in het voordeel van de landbouwer. Door de drempeltjes filtreert het water in het gehele perceel in en stroomt het niet af naar een lager gedeelte binnen het perceel, waardoor schade wordt voorkomen. Bij een langere periode van droogte wordt regen beter benut.
Het niet invoeren van deze maatregel betekent dat het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn niet volledig wordt uitgevoerd en dus niet volledig wordt voldaan aan de voorschriften van de Nitraatrichtlijn. Een meerderheid van uw Kamer verzoekt mij nu echter deze maatregel te schrappen. Aan dit verzoek zal ik als volgt gehoor geven. Omdat het besluit reeds gepubliceerd is, is het op dit moment niet mogelijk het besluit aan te passen en dus ook niet mogelijk een artikel te schrappen. De enig mogelijke stap is om, na afloop van de nahang, per koninklijk besluit tot gedifferentieerde inwerkingtreding over te gaan. Dat betekent dat ik in het koninklijk besluit tot inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit zoals dat – na afloop van de nahang die op 6 januari jl. is gestart (Kamerstuk 33 037, nr. 382) – zal worden vastgesteld, artikel 8b van het Besluit gebruik meststoffen niet in werking zal laten treden. Dit betekent dat landbouwers op klei en löss niet verplicht zijn drempels tussen ruggen, of één van de andere opties daarvoor, toe te passen om afspoeling van meststoffen te voorkomen.
Deze maatregel was voorzien in het kader van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Het nemen van maatregelen om afspoeling van nutriënten te beperken blijft onverkort van belang. Ik zal dit dan ook opnieuw bezien bij het opstellen van het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn ten behoeve van de verantwoordelijkheden in het kader van de waterkwaliteit. Het zou met het oog op de invulling van het zevende Nitraatactieprogramma behulpzaam zijn als de sector hiervoor het komende groeiseizoen zelf vrijwillig maatregelen treft. Hierbij kunnen landbouwers gebruik maken van reeds opgedane kennis en ervaring via bijvoorbeeld het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer.
PLEV’s |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de elektrische step vanwege de lagere prijs, in vergelijking met een elektrische scooter/brommer een goed alternatief kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is denkbaar dat de elektrische step voor sommigen een goed alternatief kan zijn voor een brommer. De aanschafprijs zal echter niet het enige argument zijn om voor een bepaald voertuig te kiezen. Daarnaast zal ook het doel waarvoor men het voertuig wil gebruiken in belangrijke mate meespelen. Verder is een elektrische step als voertuig niet goed vergelijkbaar met een elektrische scooter/brommer en dat zal ook meespelen. Een bromfiets kan bijvoorbeeld een hogere maximumconstructiesnelheid hebben en heeft een zitplaats voor de bestuurder.
Kunt u uitleggen waarom u gebruik wilt maken van het Duitse model en niet het Belgische model dat in achttien EU-lidstaten succesvol is gebleken?
Er zijn verschillende argumenten die pleiten voor het Duitse model. Op advies van de RDW is voor drie van de vier LEV-categorieën in de outline gekozen voor eenzelfde wijze van toelating als in Duitsland. Dit is qua structuur gelijk aan de processen zoals deze op EU niveau worden gevolgd in Verordening (EU) 168/20131. Het risico dat een regime van zelfcertificering (zoals het Belgische nationale model) leidt tot onveilige voertuigen op de weg en/of afwijkingen in de productie, acht de RDW te groot voor de verkeersveiligheid.
Met het Duitse model wordt ook recht gedaan aan de motie Laçin/Sienot van 20 februari 2020 waarin wordt verzocht het definitieve toelatingskader voor LEVs in lijn te brengen met de Europese richtlijnen2.
Tot slot is de keuze voor het Duitse model ook in overeenstemming met de aanbevelingen uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid3 (OvV) om een onafhankelijke keuringsinstantie verantwoordelijk te maken voor de besluitvorming bij toelatingen van nieuwe voertuigen en om alle LEVs onder een toelatingsprocedure te brengen. Het Belgische model kent geen toelatingsprocedure. Daar gelden de regels van de fiets.
Waarom kunnen Personal light Electric Vehicles (PLEV’s) volgens u niet gelijkgesteld worden aan de elektrische fiets?
In het nieuwe LEV-kader is onderscheid gemaakt tussen lichte elektrische (bak)fietsen en PLEVs omdat bij een PLEV geen sprake is van trapondersteuning. Mede gelet op de ervaringen die we in Nederland hebben met elektrische fietsen, is de keuze gemaakt daarvoor geen vorm van toelatingsprocedure op te zetten. Voor PLEVs geldt dat we die ervaring aan het opbouwen zijn. Daar past dan ook een andere wijze van toelating bij met de insteek deze na vijf jaar te evalueren. Voor toelichting verwijs ik u naar mijn brief van 14 december 20204.
Waarom wordt er constant gesproken over de veiligheidsproblemen van PLEV’s terwijl de deelstep juist voor verreweg het grootste percentage ongelukken zorgt bij licht elektrische voertuigen?
Een belangrijk uitgangspunt is dat er wordt gekeken naar de wijze waarop de toelating van LEVs tot de weg op een (verkeers)veilige manier kan plaatsvinden. Daarbij wordt aan de voorkant geen onderscheid gemaakt of het nu gaat om een LEV voor persoonlijk gebruik dan wel voor deelgebruik. Het gaat erom dat met een LEV veilig aan het verkeer moet kunnen worden deelgenomen. De OvV heeft op 16 oktober 2019 een rapport uitgebracht waarin is vastgesteld dat er onvoldoende aandacht was voor de veiligheid bij het op de weg komen van LEVs. In mijn brief van 16 juli 2020 heb ik aangegeven hoe opvolging wordt gegeven aan de conclusies en aanbevelingen uit het rapport5. Deze aanbevelingen van de OvV worden daarom meegenomen in de uitwerking van het nieuwe toelatingskader voor LEVs.
Hoe kan het dat Nederland zo ver achterloopt als het gaat om PLEV’s ten opzichte van de rest van de wereld?
De verkeersveiligheid in Nederland is voor mij een topprioriteit. Voor de toelating van LEVs volg ik de aanbevelingen op die de OvV op 16 oktober 2019 heeft gepubliceerd. Totdat het nieuwe LEV-kader gereed is, kunnen LEVs toegelaten worden via de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen. Dat is het kader om te beoordelen of deze voertuigen veilig de weg op kunnen. LEVs die aan de gestelde eisen voldoen, kunnen worden toegelaten tot de weg in Nederland.
Deelt u de mening dat het toelaten van elektrische steps het openbaar vervoer stimuleert, doordat ze makkelijk mee te nemen zijn in tram, trein of bus en hiermee de laatste kilometers afgelegd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Buitenlandse studies6 waar gekeken is naar het aandeel van de (deel-)e-step bij intermodale trips, laten hierover geen eenduidig beeld zien. Het meenemen van e-steps in het openbaar vervoer kan het gebruik van openbaar vervoer stimuleren, maar dat geldt ook voor andere lichte voertuigen zoals een niet-gemotoriseerde step of (vouw)fiets. Daar staat tegenover dat mensen ook kunnen kiezen voor de elektrische step als alternatief voor metro, tram, bus of lopen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de PLEV’s zo snel mogelijk worden gelegaliseerd?
Op dit moment kunnen LEVs al toegelaten worden via de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Zoals aangegeven in mijn brief van 14 december 2020, wordt in de eerste helft van dit jaar de outline verder uitgewerkt tot een nieuw toelatingskader voor LEVs. Vóór het zomerreces zal het uitgewerkte beleidskader naar uw Kamer worden verstuurd. Dit beleidskader wordt juridisch uitgewerkt in wijziging van regelgeving.
Waarom is bij het samenstellen van de outline voor het toetsingskader gebruik gemaakt van het TNO-onderzoek, waar bronnen als Ali Express en Bol.com zijn gebruikt, waar verouderde veiligheidstesten in staan en waar fabrikanten in staan die failliet zijn of gestopt zijn met fabricage en verkoop van dat product?
Het TNO onderzoek omvat een brede marktanalyse en een brede landenscan. Op degelijke wijze is vastgelegd hoe het onderzoek is uitgevoerd en welke relevante bronnen zijn geraadpleegd. Zowel Ali Express als Bol.com begeven zich op deze jonge en innovatieve markt. En het feit dat het om een jonge en innovatieve markt gaat, betekent beweging en ontwikkeling. Het TNO rapport geeft een stand van zaken en samen met de stakeholders volg ik de ontwikkelingen om tot een toekomstbestendig LEV kader te komen.
Het gebruik van het middel ivermectine tegen COVID-19 |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de recente zeer positieve resultaten met ivermectine bij de behandeling van COVID-19-patiënten?1
Bent u ervan op de hoogte dat recente resultaten met ivermectine uit minimaal 21 internationale nieuwe studies zeer veelbelovend blijken?2 3 4
Bent u ervan op de hoogte dat ivermectine in veel recente studies zowel preventief, alsook therapeutisch met succes ingezet is bij diverse categorieën (risicovolle) COVID-patiënten, zowel bij opgenomen ziekenhuispatiënten, alsook «out-patients»?
Bent u ervan op de hoogte dat uit deze studies blijkt dat ivermectine de kans op ziekenhuisopnames aanzienlijk vermindert?
Bent u ervan op de hoogte dat uit deze studies blijkt dat ivermectine de kans op het krijgen van COVID-19 aanzienlijk vermindert?
Bent u er van op de hoogte dat uit deze studies blijkt dat ivermectine de kans op sterfte door/met COVID-19 aanzienlijk vermindert?
Bent u ervan op de hoogte dat de nieuwe studie ook data bevat, welke afkomstig zijn uit belangrijke RCT’s (Randomized controled trials)?
Wat heeft u tot nu toe gedaan om te onderzoeken of het medicijn ivermectine een oplossing zou kunnen zijn voor de Nederlandse coronacasus?
Behandeladviezen worden niet door mij maar door de beroepsgroep opgesteld, hierbij worden wetenschappelijke adviezen gevolgd. De SWAB stelt behandeladviezen voor COVID-19 medicatie op voor artsen en apothekers.
Op dit moment wordt het gebruik van ivermectine door de SWAB ontraden, op basis van de actuele beschikbare wetenschappelijke inzichten.
Ik heb dit jaar volop financiering gegeven aan onderzoek naar COVID-19 medicatie en zal ook in 2021 opnieuw (aanvullende) financiering beschikbaar stellen voor nog meer onderzoek naar behandeling van COVID-19, om bijvoorbeeld de veiligheid en effectiviteit van nieuwe behandelingen te onderzoeken.
Bent u bereid om op korte termijn te kijken naar de mogelijkheden die ivermectine heeft voor de Nederlandse coronacasus?
Zie antwoord vraag 8.
Is er in Nederland onderzoek gedaan naar de effecten van ivermectine? Zo ja, kunt u die delen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of er in brede zin, door publiek of private organisaties, in Nederland onderzoek is gedaan naar effecten van ivermectine. Ik kan wel vertellen dat er door ZonMw tot nog toe geen onderzoek naar ivermectine bij COVID-19 is gefinancierd.
Deelt u de mening dat als ivermectine een goed werkend medicijn tegen COVID-19 is, er geen reden meer is voor een vaccin?
Nee, die mening deel ik niet.
Deelt u de mening dat als ivermectine een goed werkend medicijn tegen COVID-19 is, het de voorkeur heeft om zieke mensen te genezen boven het vaccineren van gezonde mensen?
Nee, die mening deel ik niet. Het heeft de voorkeur om te voorkomen dat gezonde mensen ziek worden.
Kunt u aangeven wat het zou betekenen voor de coronamaatregelen, als ivermectine een goed werkend medicijn tegen COVID-19 blijkt te zijn?
De Coronamaatregelen hebben als doel om te voorkomen dat mensen het Coronavirus oplopen en/of verspreiden. Medicijnen hebben als doel om zieke mensen te behandelen en beter te maken. Het betreft hier twee verschillende zaken.
Bent u op de hoogte van de referenties die in de bijlage hieronder staan vermeld?
U heeft mij er bij deze van op de hoogte gesteld. Ik heb deze ter duiding voorgelegd aan het door mij ingestelde onafhankelijke adviespanel innovatieve behandelingen COVID-19 dat mij adviseert over kansrijke behandelingen voor COVID-19.
De mogelijke terugtrekking van de Corman-Drosten paper inzake de PCR-test. |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het bestaan van de Corman-Drosten paper «Detection of 2019 novel coronavirus (2019-nCov) by real-time RT-PCR»?1
Ja, ik ben bekend met dit wetenschappelijke artikel.
Bent u op de hoogte van het feit dat er SARS-CoV-2 (Polymerase Chain Reaction) PCR test-kits in gebruik zijn, welke zijn ontworpen op basis van de voornoemde paper?
Ja
Bent u op de hoogte van het intrekkingsverzoek (Retraction Request Letter) ingediend door een «International Consortium of Scientists in Life Sciences (ICSLS)»?2
Ik ben ervan op de hoogte dat een aantal wetenschappers kritiek heeft op het genoemde wetenschappelijke artikel en dit verwoord heeft in een retraction paper. Het betreffende artikel is op basis van peer-review in het wetenschappelijke tijdschrift Eurosurveillance gepubliceerd. Via het RIVM heb ik begrepen dat het tijdschrift momenteel haar eigen onafhankelijk onderzoek verricht om te bezien of de kritiek terecht is. Dit is een gebruikelijke werkwijze bij een wetenschappelijk tijdschrift. Ik wacht de uitkomsten hiervan af.
Bent u op de hoogte van de conclusie die ICSLS heeft getrokken in haar peer-review van de Corman-Drosten paper, te weten dat er zoveel fouten in de paper zitten, dat de Editorial Board van Eurosurveillance geen andere keuze heeft dan het intrekken van de paper?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat, wanneer ICSLS gelijk heeft in haar peer-review en intrekkingsverzoek dat de corona PCR-testen dusdanig slecht in staat zijn om SARS-CoV-2 aan te tonen, alle PCR-testen op basis van de Corman-Drosten paper met onmiddellijke ingang moeten worden stopgezet, omdat we simpelweg niet weten wat we testen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met het feit dat wanneer het ICSLS gelijk heeft, dit enorme gevolgen heeft voor het test- en diagnostiekbeleid en daarom alle Nederlanders recht hebben op een eerlijke, transparante en inhoudelijke reactie op de peer-review en het intrekkingsverzoek van het ICSLS?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om – aangezien er maar liefst zes auteurs van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hebben meegewerkt aan de Corman-Drosten paper – het RIVM dringend te verzoeken om te reageren op de peer-review en het voornoemde intrekkingsverzoek, indien Eurosurveillance niet eerlijk, transparant en inhoudelijk zal reageren op de peer-review en het intrekkingsverzoek van het ICSLS?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat zonder de Corman-Drosten paper de PCR-test niet gebruikt zou mogen worden voor het testen op COVID-19?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de conclusies in voornoemde Retraction Request Letter, waarin wordt gesteld dat vanwege de geconstateerde fouten en onvolkomenheden in de Corman-Drosten paper, de SARS-CoV-2 PCR-test onbruikbaar is?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht de Retraction Request Letter leiden tot de terugtrekking van de Corman-Drosten paper, wat zou dat voor gevolgen hebben voor het coronabeleid in Nederland, dat in belangrijke mate gestoeld is op positieve PCR-testen gebaseerd op dit Corman-Drosten protocol?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u enig idee of de Corman-Drosten paper door een externe peer-review werd goedgekeurd en vindt u niet dat wanneer dit niet het geval is, het absoluut de moeite waard is om dit te laten onderzoeken?
Dit artikel is gepubliceerd in Eurosurveillance. Dit wetenschappelijke tijdschrift publiceert artikelen op basis van collegiale toetsing (peer-review)3.
Bent u op de hoogte van de recente verklaring van een lid van uw eigen Outbreak Management Team (OMT), mevrouw Koopmans, die tevens stelt dat de uitslag van een PCR-test niets zegt over daadwerkelijke besmettingen, noch het besmettelijk zijn? Zo ja, hoe duidt u deze verklaring?
In reactie op eerdere vragen van uw Kamer over de PCR-test heb ik u een toelichtend memo van het RIVM gestuurd, waarin nadere ingegaan wordt op wat de PCR meet en wat de PCR zegt over besmet en besmettelijk zijn. Dit toelichtende memo is tevens gepubliceerd op de website van het RIVM. Dit staat binnen het OMT niet ter discussie.
Bent u op de hoogte van de recente publicatie van onderzoek in het gezaghebbende wetenschappelijke tijdschrift NATURE, welke concludeert dat PCR-positief geteste mensen zónder symptomen (asymptomaten) niet besmettelijk zijn? Indien ja, hoe duidt u deze conclusie?
Ik ben niet bekend met wetenschappelijke publicaties die concluderen dat met het virus besmette asymptomaten per definitie niet besmettelijk zijn. In haar recente adviezen onderschrijft het OMT de meerwaarde van het testen van mensen zonder klachten.
Bent u op de hoogte van het feit dat de rechterlijke macht in Portugal heeft geconcludeerd dat de PCR-test niet deugt en dat deze geen grondslag vormt om aan te tonen of iemand besmet of besmettelijk is? Zo ja, hoe duidt u dit feit?
Nee, Ik constateer dat het ECDC en de WHO de PCR-test als de gouden standaard zien om een besmetting met het SARS-CoV-2 virus aan te tonen.
Bent u het op basis van de nu beschikbare kennis eens dat het huidige testbeleid met de PCR-test niet kan worden voortgezet, dat op deze test positief geteste personen niet als «besmet» mogen worden bestempeld en dat voor het vaststellen van een besmetting met COVID-19 voortaan een wetenschappelijk onderbouwde diagnostiek noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat de diagnostisering traditioneel weer naar de eerstelijnszorg moet worden teruggebracht, te beginnen bij de huisarts?
Nee. In de GGD-teststraten ligt de focus niet op diagnostiek maar op zicht houden op het virus en adequate infectiebestrijding. Daarbij is het testen van mensen en het opsporen van contacten van positief geteste mensen essentieel. Dit is een wettelijke taak van GGD’en zoals bepaald in de Wet publieke gezondheid.
Wanneer patiënten ernstige klachten hebben dienen zij uiteraard door een arts gezien te worden, waarbij de arts bepaalt of er voor het stellen van een diagnose specifieke testen en andere onderzoeken, zoals een anamnese en lichamelijk onderzoek, nodig zijn.
Deelt u de mening dat alleen echt zieken met COVID-19 symptomen moeten worden getest als verlengstuk van de door de eerstelijnszorg opgestelde diagnose?
Zie antwoord vraag 16.
De gewijzigde criteria bij het beoordelen van een PCR-test |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat onlangs de criteria voor het beoordelen van een Polymerase Chain reaction (PCR)-test zij aangepsat, zowel voor wat betreft het aantal te testen brokstukjes als voor wat betreft het aantal cycli?1
Kunt u aangeven wanneer deze criteria intern bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zijn aangepast?
Kunt u aangeven waarom deze criteria door het RIVM zijn aangepast?
Kunt u aangeven wie hiertoe heeft besloten?
Kunt u aangeven wanneer dit precies op de site van het RIVM is aangepast?
Kunt u aangeven waarom dit niet is gecommuniceerd?
Kunt u aangeven wanneer dit naar de verschillende laboratoria is gecommuniceerd?
Kunt u aangeven wat de wijziging met betrekking tot het testen op het aantal brokstukjes, namelijk in plaats van het testen op het E-gen, N-gen en RdRP-gen is men slechts gaan testen op het E-gen, voor invloed heeft op het percentage positieve PCR-test uitslagen?
Kunt u aangeven wat de wijziging in de vorige vraag voor invloed heeft op het aantal fout-positieve PCR-test uitslagen?
Kunt u aangeven waarom de beoordelingsgrens van de PCR-test is verhoogd van 30 cycli naar 35 cycli?
Kunt u aangeven wat het verhogen van het aantal cycli van 30 cycli naar 35 cycli voor invloed heeft op het aantal positieve PCR-test uitslagen, zowel absoluut als relatief?
Kunt u aangeven wat het verhogen van het aantal cycli van 30 cycli naar 35 cycli voor invloed heeft op het aantal fout-positieve PCR-test uitslagen, zowel absoluut als relatief?
Zou het mogelijk kunnen zijn dat de plotselinge stijging van het percentage positieve PCR-testen, die door het RIVM «besmettingen» worden genoemd, te verklaren is door het aanpassen van de criteria bij het beoordelen van de PCR-test, zowel voor wat betreft het aantal te testen brokstukjes als voor wat betreft het aantal cycli? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het tussentijds aanpassen van de beoordelingscriteria inzake de PCR-test kan leiden tot onnauwkeurigheid in de data waardoor er een verkeerd beeld ontstaat?
De huidige visie van het kabinet op het gebruik van hydroxychloroquine in de strijd tegen COVID-19 |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga), Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het Nederlandse onderzoek, getiteld «Early Hydroxychloroquine but not Chloroquine use reduces ICU admission in COVID-19 patients», waarvan op 23 september 2020 de resultaten zijn gepubliceerd?1 en 2
Ja.
Wat vindt u van de belangrijkste bevinding uit het onderzoek, dat er 53% minder kans bestaat op een IC-opname wanneer een patiënt binnen één dag na opname in het ziekenhuis hydroxychloroquine krijgt toegediend?
In lijn met eerdere antwoorden3 op vragen van uw Kamer benadruk ik dat het met name aan de deskundigen4 is om zich een oordeel te vormen over de inzet van hydroxychloroquine – eventueel in combinatie met andere middelen – ter voorkoming of behandeling van Covid-19. Daarbij zullen we de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen om in overleg met de partijen in de gehele geneesmiddelenketen de beschikbaarheid van hydroxychloroquine te bewaken.
Ook is eerder aangegeven dat een adviespanel is ingesteld om te adviseren over wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke medicijnen voor Covid-19. De vraag naar meerwaarde van onderzoek naar hydroxychloroquine ligt ook bij hen.
Bent u, nu wederom uit onderzoek is gebleken dat vroege behandeling met – onder andere – hydroxychloroquine het risico verkleint op progressie van COVID-19 in het lichaam van een patiënt, nog steeds van mening dat er geen objectiveerbare aanleiding bestaat om over te gaan tot extra inspanningen met betrekking tot het beschikbaar houden van hydroxychloroquine ter bestrijding van COVID-19? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat er in de laatste maanden veel nieuwe en hoopvolle onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd en dat u het aan de Nederlandse burger verplicht bent dit serieus te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen naar aanleiding van de nieuwe informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat er tenminste sprake zou moeten zijn van een vervolg op de hiervoor aangehaalde studie, daar de resultaten hoopvol zijn en er mogelijk mensenlevens kunnen worden gered met de vroege toediening van hydroxychloroquine? zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het opgelaaide conflict in Nagorno-Karabach. |
|
Thierry Baudet (FVD), Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de inval van Azerbeidzjan, gesteund door Turkije, in het betwiste gebied Nagorno-Karabach?
Op dit moment doet het kabinet geen uitspraken over attributie, daarvoor moeten de feiten eerst vaststaan. Het kabinet is evenwel zeer bezorgd over het aanhoudende geweld in het conflict in en rond Nagorno-Karabach dat ook veel burgerslachtoffers heeft gemaakt. Het geweld moet zo snel mogelijk stoppen. Daartoe heeft Nederland beide zijden opgeroepen. Dit conflict kan niet militair worden opgelost. Het is van groot belang dat de partijen terugkeren naar de onderhandelingstafel van de OVSE Minsk Groep.
Bent u op de hoogte van de geluiden dat er ook doelwitten binnen de Armeense landsgrenzen worden getroffen?
Ja.
Hoe verklaart u uw afzijdige houding in dit conflict aan de grens van Europa?
Ik heb reeds op 29 september jl. met beide Ministers van Buitenlandse Zaken gebeld en hen opgeroepen tot de-escalatie en terugkeer naar onderhandelingen. Premier Rutte belde op 13 oktober jl. met de Armeense premier. Mede dankzij Nederlandse inzet heeft de Europese Raad op 1 oktober jl. ook opgeroepen tot de-escalatie en zich uitgesproken tegen elke inmenging van buitenaf. De Minsk Groep is het aangewezen platform en is nauw betrokken.
Bent u bereid om de Azerbeidzjaanse ambassadeur ter verantwoording te roepen over het oplaaien van het conflict en het starten van deze militaire operatie?
Beide partijen wijzen naar elkaar. Op dit moment doet het kabinet geen uitspraken over attributie, daarvoor moeten de feiten eerst vaststaan. Het is nu vooral belangrijk dat dit geweld zo snel mogelijk stopt. Nederland en de EU blijven beide partijen oproepen om de wapens neer te leggen.
Bent u op de hoogte van de rol die Turkije inneemt in het conflict over Nagorno-Karabach en van het feit dat Turkije Syrische huurlingen naar Nagorno-Karabach stuurt?
Zoals medegedeeld in het verslag van de Europese Raad (Kamerstuk 2020Z19670), kan het kabinet inmiddels berichten dat Nederland het zeer waarschijnlijk acht dat Turkije militair betrokken is bij het conflict in en rond Nagorno-Karabach. De exacte aard van deze betrokkenheid kan vooralsnog niet worden vastgesteld. Daarnaast is het kabinet er inmiddels van op de hoogte dat Turkije inderdaad betrokken is bij de inzet van Syrische strijders aan Azerbeidzjaanse zijde. In algemene zin is bekend dat Azerbeidzjan en Turkije nauwe banden met elkaar onderhouden, waaronder samenwerking op militair terrein. Die samenwerking betreft onder andere gezamenlijke oefeningen en leveringen van militair materieel in de afgelopen jaren.
Deelt u de opvatting dat de inmenging en het agressieve taalgebruik van president Erdogan leidt tot verdere escalatie van het conflict?
Het kabinet heeft conform moties Karabulut (22 501-02, nr. 2218), Voordewind cs. (35 373, nr. 8) en Van Helvert cs. (22 501-02, nr. 2216) de oorlogsretoriek van alle landen, waaronder Turkije, in EU verband veroordeeld, en zowel in EU als NAVO verband zorgen geuit over buitenlandse inmenging. Daarbij zijn alle landen, waaronder Turkije, opgeroepen om zich in te zetten voor het handhaven van het staakt-het-vuren en een terugkeer naar de onderhandelingstafel onder auspiciën van de OVSE Minsk Groep.
Bent u bereid om, in navolging van Frankrijk en Rusland, opheldering te vragen van Turkije over de aanwezigheid van strijders uit Syrië in Nagorno-Karabach?
Het kabinet heeft in lijn met de motie Voordewind en Van Helvert (22 501-02, nr. 2216) in de Noord-Atlantische Raad zijn zorgen uitgesproken over de contra-productieve externe inmenging in het conflict, en alle landen, waaronder NAVO-bondgenoot Turkije, opgeroepen de implementatie van het staakt-het-vuren te bevorderen. Bovendien is deze kwestie ook aan de orde gesteld in bilaterale gesprekken met Turkije. Daarnaast wijs ik op de diverse verklaringen van de EU Hoge Vertegenwoordiger waarin de EU zich uitspreekt tegen externe inmenging. Dit geldt ook voor EU verklaringen binnen de OVSE en de Raad van Europa.
Vindt u ook niet dat sancties opgelegd dienen te worden aan Azerbeidzjan en Turkije, indien niet spoedig een einde wordt gemaakt aan de oorlogsvoering?
Het kabinet zet in op een eensgezind EU optreden dat bijdraagt aan de inspanningen van de OVSE Minsk Groep om de partijen richting een staakt-het-vuren te bewegen. Daarbij staat Nederland in contact met de co-voorzitters van de OVSE Minsk Groep om te bezien hoe Nederland dat proces het beste kan ondersteunen. Op dit moment zijn sancties niet aan de orde.
De betalingen voor de Jongeren Corona campagne van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan diverse artiesten |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de factuur ter hoogte van het bedrag van € 66.574,20 die door uw ministerie betaald is aan Roorda Reclamebureau?1
Ja.
Hoe duidt u betreffende kosten? Waarom zijn deze kosten zo hoog in verhouding tot de bedragen die normaliter betaald worden voor dit soort campagnes?
De factuur ter hoogte van € 66.574,20 (inclusief BTW) is opgebouwd uit twee delen:
Door reclamebureau Roorda is aan artiestenmanagementbureau SPEC een bedrag van € 42.350 betaald voor zeven bijdragen: vier van rapper Boef en drie van Famke Louise.
De kosten voor de uitwerking en begeleiding van het concept uitgevoerd door Roorda bedragen € 24.224.
De kosten zijn, gezien het bereik van de twee artiesten – Boef: 1,4 miljoen en Famke Louise: 978.000 – lager dan wat meestal voor de inzet van artiesten met zo’n groot bereik wordt betaald.
Vindt u het niet vreemd dat er zulke hoge bedragen betaald worden aan artiesten teneinde het coronabeleid te promoten? Het zou toch niet nodig moeten zijn om zulke exorbitante bedragen uit te geven als u van mening bent dat uw beleid gegrond en logisch is?
De leeftijdsgroep 13–22 jaar laat zich moeilijk overtuigen door reguliere communicatiemiddelen van de rijksoverheid. Een andere benadering (in afzender, taal en boodschap) is dan essentieel.
Uit de gedragswetenschappen weten we dat het belangrijk is dat jongeren zich kunnen identificeren met de boodschapper, worden aangesproken in hun eigen taal en dat de inhoud van de boodschap aansluit bij wat hen bezighoudt (dus niet alleen over maatregelen, maar ook het waarom en de gevolgen daarvan).
Gezien het belang om jongeren te overtuigen zich aan de maatregelen te houden, is er gekozen voor de inzet van artiesten die impact hebben op de doelgroep.
Hoe groot acht u de kans dat een artiest die ruim betaald krijgt door de overheid, daadwerkelijk kritisch kan zijn, gelet op het feit dat de campagne onder andere het stellen van kritische vragen aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) inhield?
Uitgangspunt was het beantwoorden van vragen die onder jongeren leefden. Door Boef is een oproep gedaan aan zijn volgers om vragen te stellen die hij aan het RIVM kon voorleggen. In de live chat, van circa 30 minuten met een medewerker van het RIVM, heeft Boef persoonlijke, informatieve en kritische vragen van zijn volgers gesteld.
Waarom besteedt uw ministerie zulke hoge bedragen, betaald door de Nederlandse belastingbetaler, terwijl een groot deel van die Nederlandse belastingbetalers momenteel zo hard in de portemonnee wordt getroffen? Vindt u niet dat dit geld beter besteed had kunnen worden?
Zie antwoord bij vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat er vragen heersen in de samenleving met betrekking tot de hoge bedragen die betaald zijn aan het managementbureau (SPEC) van Ali B in samenhang met het feit dat diezelfde artiest enige tijd later een filmpje opneemt met het verzoek op u te stemmen inzake uw lijsttrekkersschap?
Nee. Er is geen relatie tussen de inzet van de twee artiesten die door reclamebureau Roorda zijn ingehuurd en de videoboodschap van Ali B.
Kunt u uitleggen op welke wijze u de schijn van belangenverstrengeling heeft geprobeerd te vermijden?
Vanuit het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC), onderdeel van de landelijke crisisstructuur, is in mei 2020 gebruik gemaakt van de inzet van influencers om een jongere doelgroep te bereiken met de coronacommunicatie. Reclamebureau Roorda heeft de opdracht van het NKC gekregen om met een campagnevoorstel hiervoor te komen. Roorda heeft voorgesteld live chatsessies over het onderwerp met artiesten in te zetten. Roorda heeft dit vervolgens in opdracht van het NKC verder uitgewerkt. Roorda heeft voorgesteld om rapper Boef en Famke-Louise daarvoor in te zetten. Het management van beide artiesten is in handen van SPEC. De gesprekken en onderhandelingen met artiestenmanagementbureau SPEC zijn via Roorda verlopen. Ook de betaling aan SPEC verliep via Roorda omdat zij het contract met deze partij had afgesloten.
Noch bij de uitvraag aan Roorda door het NKC, noch bij het voorstel om deze artiesten in te zetten door Roorda, noch bij de contractonderhandelingen ben ik betrokken geweest. Er is daarmee geen sprake van belangenverstrengeling.
De entertainment- en evenementenbranche |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de entertainment- en evenementenbranche zeer omvangrijk is, beroepsgroepen van (zelfstandig) muzikanten tot licht- en geluidstechnici en tentenbouwers omvat, en derhalve goed is voor honderdduizenden banen en studentenbanen?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat vanwege de sluiting van clubs en discotheken en het stopzetten van festivals, de gehele branche momenteel in zeer zwaar weer verkeert en een gedeelte van de branche permanent dreigt te verdwijnen?
De maatregelen die het kabinet heeft getroffen, hebben grote gevolgen voor verschillende sectoren, waaronder de nachthoreca, clubs, festivals en evenementen. Het kabinet heeft zich de afgelopen periode ingespannen om ervoor te zorgen dat de ondernemingen in deze sectoren door de crisis komen. Hiervoor heeft het kabinet verschillende steunmaatregelen getroffen.
Heeft u enig idee van de culturele en economische consequenties wanneer Nederland de internationale positie in de muziekindustrie kwijt zou raken, doordat de sector vanwege de coronamaatregelen dreigt te verdwijnen?
Bij het treffen van de verschillende maatregelen ter bestrijding van de epidemie wordt de impact op sociaalmaatschappelijk en economisch vlak meegewogen. Door naast de maatregelen ook steun te verlenen aan getroffen sectoren tracht het kabinet de impact van de maatregelen, die voor sommige sectoren aanzienlijk is, zo veel mogelijk op te vangen.
Klopt het dat mensen, werkzaam binnen voornoemde branches, worden gestimuleerd zich om te scholen? Zo ja, waarom is dat het geval?
Eventuele stimulering van omscholing binnen deze sectoren is geen onderdeel van het beleid wat het kabinet voert ter bestrijding van de epidemie. In het algemeen wordt het investeren in persoonlijke ontwikkeling en groei in alle sectoren aangemoedigd, daar dit bijdraagt aan vitale en breed inzetbare professionals.
Vindt u zelf niet dat de schade voor Nederland enorm zou zijn als de entertainmentindustrie blijvend uit Nederland zou verdwijnen?
De entertainmentindustrie levert een belangrijke bijdrage aan Nederland op zowel economisch, als cultureel en creatief vlak. Het kabinetsbeleid is erop gericht om, door middel van flankerend beleid in de vorm van steunmaatregelen, de impact van de maatregelen ter bestrijding van de pandemie zo veel mogelijk te mitigeren en daarmee ook de entertainmentindustrie voor Nederland te behouden.
Hoe waardeert u de financiële schade die voornoemde branches tot op heden hebben geleden en nog zullen lijden?
Het kabinet heeft diverse steunpakketten beschikbaar gesteld om de financiële schade in door de pandemie getroffen sectoren te compenseren.
Bent u op de hoogte van het feit dat men in andere landen, zoals Duitsland en Frankrijk, slimme oplossingen heeft bedacht om festivals en andere evenementen in de buitenlucht wel doorgang te laten vinden, bijvoorbeeld door een scheiding van de festivalbezoekers in aparte segmenten? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Samen met de evenementensector heeft het kabinet een onderzoeksprogramma opgezet om te kijken op welke manieren weer veilig en verantwoord evenementen georganiseerd kunnen worden. Daarmee werd onder meer gekeken naar het onderscheid buiten/binnen, alsook segmentering van bezoekers door middel van aparte vakken, het scheiden van loopstromen, etc.
Bent u bereid, zoals ook in andere Europese landen gebeurt, om in de buitenlucht, evenementen en festivals weer toe te staan, eventueel met aanvullende maatregelen en met inachtneming van het feit dat men ook eigen verantwoording kan nemen door – wanneer men tot de kwetsbare groepen behoort – thuis te blijven? Zo nee, waarom niet?
Het besmettingsrisico op grote ongeplaceerde en actieve evenementen kan, ook met aanvullende maatregelen, groot zijn met alle risico’s van dien, ook voor niet-kwetsbaren. Bij het treffen van specifieke maatregelen, waaronder de maatregelen gericht op evenementen, laat het kabinet zich adviseren door het OMT. Daar de setting per land verschilt, bijvoorbeeld de hoogte en homogeniteit van de vaccinatiegraad, kunnen maatregelen niet één-op-één uit andere landen worden overgenomen.
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat Mojo Concerts – de bekendste en grootste concertpromotor van Nederland – zelf heeft laten uitvoeren naar de verspreiding van COVID-19 in de buitenlucht? Zo ja, hoe beoordeelt u dit onderzoek?
Ik ben op de hoogte van het onderzoeksprogramma voor evenementen dat Mojo samen met andere organisatoren van evenementen heeft opgezet. Dit onderzoeksprogramma is, samen met de inzet van andere betrokken ministeries, betrokken bij de uitvoering van de Fieldlab Evenementen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de entertainmentbranche zelfstandig – op eigen kosten – onderzoek heeft moeten laten doen, daar zij niet langer kond wachten op een reactie van het kabinet?
De onderzoekskosten van Fieldlab Evenementen werden bekostigd door het Rijk. De evenementen waarop de praktijktesten plaatsvinden zijn voor rekening van de sector. Het kabinet spreekt zijn waardering uit voor de investeringen die deze sector heeft gedaan om weer veilig en verantwoord open te kunnen.
Vindt u niet dat u op structurele basis in gesprek zou moeten gaan met de entertainment- en evenementenbranche, daar deze branches immers nog steeds de meeste beperkingen ervaren vanwege de coronamaatregelen en er momenteel weinig uitzicht bestaat op versoepeling van de maatregelen binnen deze branches? Zo nee, waarom niet?
De creatieve industrie is een van de door het Ministerie van EZK geïdentificeerde TOP-sectoren. Er is op structurele basis overleg met deze en andere voor Nederland belangrijke sectoren, ook waar het gaat over de maatregelen ter bestrijding van de epidemie.
Bij wie kunnen voornoemde branches terecht om in gesprek te gaan, teneinde tot een structurele en goede oplossing te komen?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11.
Waarom heeft u in eerste instantie aangegeven dat clubs en discotheken per 1 september 2020 weer van start konden gaan en vervolgens tot het allerlaatste moment gewacht, voordat u duidelijkheid gaf? Had dat niet eerder gekund? Zo nee, waarom niet?
In eerste instantie leek de epidemiologische ontwikkeling een opening van clubs en discotheken per 1 september jl. mogelijk te maken. Zoals eerder is gebleken, laat de ontwikkeling van het virus zich moeilijk voorspellen, zeker over een langere periode. De epidemiologische uitgangssituatie is in aanloop naar 1 september verslechterd met gevolg dat het kabinet helaas anders heeft moeten besluiten.
Vindt u niet dat voor clubs en discotheken, de artiesten die daar normaliter optreden en andere ondernemers die financieel afhankelijk zijn van clubs en discotheken, een bijzondere regeling zou moeten worden getroffen, daar binnen deze branche waarschijnlijk de meeste faillissementen zullen gaan plaatsvinden?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Hoe verklaart u de verschillen tussen de regels voor demonstraties met duizenden mensen enerzijds en bijvoorbeeld een festival met evenveel mensen anderzijds?
Het recht op demonstratie is een groot goed en daarom worden daar andere afwegingen gemaakt. Ook voor demonstraties gelden de (basis)maatregelen, waaronder thuisblijven bij klachten en het hanteren van de veilige afstandsnorm van 1,5 meter.
Hoe verklaart u het feit dat na grootschalige samenkomsten, bijvoorbeeld bij de voornoemde demonstraties, een uitbraak van COVID-19 uitbleef?
Het is zeker niet uitgesloten dat ook bij grootschalige demonstraties besmettingen plaatsvinden. Echter, besmettingen zijn niet altijd terug te zien in het bron- en contactonderzoek.
Bent u op de hoogte van het feit dat de tot nu toe aangeboden steunmaatregelen voor de culturele sector niet, of nagenoeg niet, terecht komen bij de entertainment- en evenementenbranche en deze sectoren zich stelselmatig door u genegeerd voelen?
Het kabinet voert gesprekken met alle sectoren, zodat de steunmaatregelen zo goed mogelijk aansluiten op de getroffen sectoren.
Bent u op de hoogte van het zogenaamde «fieldlab programma»? Zo ja, bent u zich ervan bewust dat het succes van dit programma mede afhankelijk is van medewerking van uw ministerie? Indien ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de entertainment- en evenementenbranche nu met voorrang worden geholpen?
Het onderzoeksprogramma Fieldlab en de resultaten hiervan zijn mij bekend. Samen met de evenementensector en de ministeries van VWS, EZK en OCW is dit onderzoeksprogramma ondersteund met nauwe betrokkenheid van het RIVM. Bij de besluitvorming over de maatregelen neemt het kabinet ook de evenementenbranche mee in zijn afwegingen.