De wenselijkheid van zelfonderzoek in fraudezaken |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten hoe de huidige beroeps- en gedragsregels voor advocaten bescherming bieden tegen onterechte verdachtmakingen van derden of het weglaten van bekende feiten in zelfonderzoeken naar fraude?
Zoals eerder aangegeven1 dienen advocaten die worden ingeschakeld voor zelfonderzoeken zich te houden aan de voor hen geldende beroeps- en gedragsregels, zoals neergelegd in de kernwaarden genoemd in artikel 10a van de Advocatenwet. Zo dienen advocaten bij het uitvoeren van het onderzoek voldoende onafhankelijkheid te betrachten ten opzichte van hun opdrachtgever. Tevens is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. In de Gedragsregels advocatuur 2018 over de onafhankelijkheid en partijdigheid is verder het volgende opgenomen: de advocaat vermijdt dat zijn onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zou kunnen komen; en het belang van de cliënt, geen enkel ander belang, bepaalt de wijze waarop de advocaat zijn zaken behandelt. Deze regels zijn te allen tijde van toepassing op de advocaat, dus ook bij zelfonderzoeken naar fraude door advocaten.
Hierbij merk ik op dat de advocaat uitsluitend instructies ontvangt van zijn cliënt, niet betekent dat hij zonder meer gehouden is om al hetgeen te doen dat hem door zijn cliënt wordt opgedragen. De advocaat behoort zich, gelet op het vereiste van onafhankelijkheid, niet met zijn cliënt te vereenzelvigen. Een partijdige belangenbehartiging brengt bovendien niet mee dat de advocaat bewust onwaarheden zou mogen spreken of in strijd met een goede procesorde of rechtsbedeling zou mogen handelen. Belangenbehartiging van cliënten mag alleen met rechtmatige middelen worden nagestreefd. De advocaat behoudt zijn eigen verantwoordelijkheden ten aanzien van het handelen overeenkomstig de wet en het recht. Wat partijdigheid concreet inhoudt, betreft een professionele inschatting van de advocaat. Bij de behartiging van belangen van een cliënt komt een advocaat een grote mate van vrijheid toe.
De naleving van deze regels wordt geborgd door het voor de beroepsgroep geldende tuchtrecht. Het handelen van een advocaat kan derhalve worden getoetst door de tuchtrechter.
Kunt u toelichten hoe de verplichte partijdigheid van advocaten te verenigen is met objectief onderzoek?
Bij zelfonderzoeken door advocaten selecteert en beoordeelt de advocaat de juridisch relevante feiten teneinde de cliënt te adviseren over diens juridische positie en hem bij te staan in lopende of toekomstige procedures en/of optreden door autoriteiten. Dit zelfonderzoek doet de advocaat vanuit zijn onafhankelijke en partijdige rol overeenkomstig de kernwaarden. Onpartijdig optreden is niet verenigbaar met de kernwaarden van artikel 10a van de Advocatenwet en de Gedragsregels advocatuur 2018, zoals in antwoord op de vorige vraag nader uiteen is gezet. Het Openbaar Ministerie (OM) en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) dienen zich dan ook goed te vergewissen van deze onafhankelijke en partijdige rol wanneer advocaten zelfonderzoek verrichten.
Onderkent u het risico op perverse financiële prikkels bij betaald fraudeonderzoek in opdracht van de verdachte partij, aangezien grondiger onderzoek of een objectiever geschetst beeld kan leiden tot negatieve gevolgen voor de opdrachtgever?
Een eventueel risico op perserve financiële prikkels wordt naar mijn mening in voldoende mate gemitigeerd door het feit dat advocaten zijn gehouden aan de voor hen geldende beroeps- en gedragsregels en het tuchtrecht, zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven. Bovendien zullen resultaten van een zelfonderzoek alleen worden aanvaard, indien sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek waarin door het OM met de verdediging is afgesproken dat zelfonderzoek plaats kan vinden en wat de aard en omvang van zo’n onderzoek zal moeten zijn. Voorts controleert de FIOD de door de verdachten aangeleverde onderzoeksresultaten altijd op voldoende diepgang, volledigheid en juistheid, hetgeen vervolgens ook door het OM wordt geverifieerd. Daarnaast is en blijft het OM verantwoordelijk voor een strafrechtelijk onderzoek en beslist over het inzetten van strafvorderlijke bevoegdheden en over de vervolging.
Heeft u zicht op de grootte van de markt voor zelfonderzoek bij fraude? Zo ja, hoeveel wordt jaarlijks verdiend in de juridische sector aan zelfonderzoek in fraudezaken? Zo nee, hoe waarborgt u de onafhankelijkheid van advocaten en objectief onderzoek zonder te weten in hoeverre advocatenkantoren afhankelijk zijn van onderzoeksopdrachten?
Nee, ik heb geen zicht op de grootte van de markt voor zelfonderzoek bij fraude.
Het waarborgen van de onafhankelijkheid van advocaten en een objectief onderzoek wordt mijns inziens voldoende gewaarborgd, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de advocatuur gebaat is bij specifieke gedragsregels om de spanning tussen de verplichte partijdigheid van advocaten en de gewenste objectiviteit in zelfonderzoek bij fraudezaken het hoofd te bieden?
Nee, die mening deel ik niet. De geldende beroeps- en gedragsregels en het tuchtrecht bieden naar mijn mening voldoende mogelijkheden om een mogelijke spanning tussen partijdigheid en onafhankelijkheid het hoofd te kunnen bieden.
Is het waar dat advocaten, in tegenstelling tot accountants, op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) geen vergunningsplicht dragen voor het verrichten van zelfonderzoek bij fraudezaken? Zo ja, acht u dit verschil wenselijk?
Het is juist dat advocaten niet vallen onder de vergunningsplicht voor zelfonderzoek, zoals neergelegd in de Wpbr. Dit is ook niet onwenselijk, aangezien de geldende beroeps- en gedragsregels voor advocaten en het tuchtrecht voorzien in voldoende waarborgen waardoor advocaten ontheven kunnen worden van die vergunningsplicht.
Waarom wordt er expliciet aangestuurd op zelfonderzoek door advocaten, gezien het feit dat de beroepsregels van (forensisch) accounts expliciet aansturen op objectiviteit?
Het OM heeft te kennen gegeven in de toekomst open te staan voor zelfonderzoek door professionals, waaronder advocaten of (forensisch) accountants, die door verdachte bedrijven zelf zijn ingehuurd. Daarbij worden de voorwaarden, zoals genoemd in antwoord op vraag 3, te allen tijde door het OM in acht te worden genomen. Er wordt niet louter aangestuurd op zelfonderzoek door advocaten.
Kunt u aangeven wat de «goede werkafspraken» tussen de FIOD en het OM over de verantwoording van de evaluatie van zelfonderzoek in fraudezaken inhouden, waarnaar u refereert in uw antwoorden op schriftelijke vragen van 8 april jongstleden?1
Het betreft reguliere werkafspraken die zijn gemaakt tussen het OM en de FIOD, dat vanuit de opsporing wordt gestuurd op de voorwaarden voor zelfonderzoek en dat het OM in staat wordt gesteld een eigen toets aan te brengen. Daarom worden ook alleen de resultaten van een zelfonderzoek aanvaard indien de meldende c.q. verdachte partij daarover vooraf concrete afspraken met het OM heeft gemaakt, zie ook het antwoord op vraag 3. Verder zal de FIOD nagaan of het zelfonderzoek op voldoende diepgaande, volledige en juiste wijze is uitgevoerd, waarbij zij ook toegang moeten kunnen hebben tot de onderliggende stukken. Zo nodig doet de FIOD aanvullend onderzoek. Ten slotte zal het OM beoordelen of de uitkomsten van het zelfonderzoek en de validatie daarvan door de FIOD voldoende grondslag bieden voor een vervolgingsbeslissing in de casus.
Waaruit blijkt dat in de Verenigde Staten van Amerika «heel goede ervaringen zijn opgedaan» met zelfonderzoek bij fraude, zoals u beweert in de antwoorden op mondelinge vragen 4 juni 2019?2
Mijn antwoord is gebaseerd op ervaringen van het OM, zoals ook aangegeven in het krantenbericht van het Financieele Dagblad van 4 juni 2019. Het OM heeft gemeld dat de Nederlandse autoriteiten door hun samenwerking met de Amerikaanse autoriteiten, onder andere in de Vimpelcom-zaak en de Telia Company-zaak, ervaring hebben opgedaan met deze wijze van samenwerken met de advocatuur.
In hoeverre zijn de voorbeelden uit de Verenigde Staten van Amerika representatief voor het Nederlandse rechtssysteem, gezien het feit dat in de Verenigde Staten van Amerika specifieke richtlijnen bestaan voor strafvermindering bij zelfmelding en medewerking in fraudezaken en daardoor de stimulans hiertoe groter is?
Dat in Verenigde Staten van Amerika specifieke richtlijnen bestaan voor strafvermindering bij zelfmelding en medewerking in fraudezaken maakt niet dat het voorbeeld geen representatieve waarde heeft. Indien een verdachte meewerkt in een strafproces is dat een omstandigheid die ook in de huidige situatie door het Nederlandse OM in de regel positief wordt meegewogen bij het bepalen van de strafeis. Die afweging kan ook plaatsvinden bij een zelfstandig onderzoek zolang het onderzoek voldoende diepgang heeft en juist en volledig is. Verder heeft het OM aangegeven te zullen onderzoeken of het mogelijk is om meer duidelijkheid te gaan geven aan een verdachte voor wat betreft de vraag hoe meewerken en zelfmelden concreet wordt meegewogen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Dat heb ik bij deze gedaan.
Fundamentele rechten in het strafrecht |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten over zorgen om coronamaatregelen in de strafrechtspleging?1
Ja, daar zijn wij mee bekend.
Bent u het met de indieners van de brief eens dat fundamentele (proces)rechten in het strafrecht ook in deze tijden gewaarborgd dienen te worden?
Ja, daar zijn wij het mee eens.
Bent u van mening dat dit nu (voldoende) het geval is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als gevolg van het coronavirus zijn er ingrijpende maatregelen getroffen. Deze maatregelen hebben ook hun uitwerking op het strafrecht. Bij het treffen van alle maatregelen worden de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten geborgd met in achtneming van de beperkingen die voortvloeien uit de noodzakelijke maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid. De buitengewone maatregelen die in Nederland zijn getroffen in het kader van de bestrijding van het coronavirus zijn geoorloofd en wenselijk vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid en voldoen aan vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en tijdelijkheid.
Bent u het met de indieners van de brief eens dat consultatiebijstand en verhoorbijstand door een advocaat in de piketfase het beste persoonlijk (in plaats van telefonisch) kan plaatsvinden? Zet u zich, gezien de omstandigheden, in om dit veilig mogelijk te maken, bijvoorbeeld door middel van gebruik van plexiglas?
Het uitgangspunt is dat de communicatie tussen verdachten en advocaten in persoon geschiedt. Van het recht op fysieke aanwezigheid van een raadsman bij met name het politieverhoor kan alleen tegen de wens van de verdachte of de raadsman worden afgeweken indien door noodzakelijke maatregelen ter bestrijding van besmetting met het coronavirus op de verhoorlocatie de aanwezigheid van de raadsman aldaar niet mogelijk of zeer bezwaarlijk is. Daarnaast kan een advocaat zelf de keuze maken om alleen telefonische bijstand te verlenen.
De maatregelen die zijn genomen in het kader van het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus mogen echter niet een effectieve verlening van rechtsbijstand in de weg staan. Consultatiebijstand en rechtsbijstand bij politieverhoor kunnen ook op een effectieve wijze worden uitgevoerd door toepassing van videoconferentie of andere vormen van tweezijdige elektronische communicatie. De wettelijke regeling van de consultatiebijstand en verhoorbijstand (artikelen 28–28e Wetboek van Strafvordering) bevat daarvoor geen beperkingen.2
De politie heeft maatregelen getroffen om de veiligheid van betrokkenen in het werkproces en de rechten van verdachten te garanderen. Dit is op veel plaatsen goed gelukt, op een enkele plek zijn deze voorzieningen suboptimaal. Binnen de politie wordt de komende weken daarom op alle politielocaties gekeken of de getroffen maatregelen afdoende zijn – is dit niet het geval dan zullen hier extra voorzieningen komen. Daarnaast wordt, nu gebleken is dat de maatregelen ter bestrijding van de verspreiding van het coronavirus langere tijd van kracht zullen zijn, samen met betrokken ketenpartners gekeken wat mogelijkheden zijn om persoonlijk contact tussen de verdachte en diens advocaat mogelijk te maken.
Kunt u, gelet op het feit dat telefonische bijstand soms onvermijdelijk is, toelichten hoe dit in de piketfase plaatsvindt? Klopt het dat hier geen consequente werkwijze is binnen penitentiaire inrichtingen (PI’s)? Klopt het dat dit soms plaatsvindt via de intercom in de arrestantencel en dat een inhoudelijk gesprek daardoor slecht te voeren is en er geen mogelijkheden zijn voor een tolk om in te bellen?
De werkwijzen verschillen per locatie en zijn sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals het gebouw waar de verdachte zich bevindt. Gegeven de omstandigheden en de gezondheidsrisico’s kent de communicatie van arrestanten met advocaat en tolk vandaag de dag beperkingen.
In dit proces worden twee fases onderscheiden. De eerste is de fase na de aanhouding. In deze piketfase zit de arrestant op het politiebureau en is de politie verantwoordelijk voor een juiste afhandeling. In deze fase wordt een piketadvocaat ingeschakeld die de arrestant veelal fysiek bezoekt. Dat kan ook telefonisch. Wij beschikken niet over informatie dat gesprekken tussen arrestanten en advocaten via de intercom hebben plaatsgevonden. Voor het overige aangaande deze fase verwijzen wij naar mijn antwoord op vraag 4.
De tweede fase is de voorlopige hechtenis in het huis van bewaring. Ook in de coronacrisis heeft de advocaat toegang tot de gedetineerde in de inrichting. Indien fysiek contact niet mogelijk is, vindt het gesprek tussen advocaat en gedetineerde telefonisch plaats (zie ook antwoord3. Binnen de PI’s wordt gebruik gemaakt van een tolkentelefoon, die de advocaat kan inschakelen.
Vindt u het wenselijk dat arrestanten gebruik moeten maken van een telefoon op de gang om met hun advocaat te communiceren? Hoe staat dit in verhouding met het vereiste van vertrouwelijkheid van deze communicatie?
Indien een fysiek bezoek van de advocaat niet mogelijk is, wordt de gedetineerde in de penitentiaire inrichting in de gelegenheid gesteld om zijn advocaat te bellen. Dit telefonisch contact vindt in de regel plaats tijdens een recreatiemoment via een telefoon die (meestal) geplaatst is in een telefooncel op het vlak van de inrichting. Tijdens de coronacrisis is dit niet anders. Verder verwijzen wij naar mijn antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de afgelopen weken advocaten ontmoedigd zijn om aanwezig te zijn bij urgente strafzittingen? Zo ja, bent u het eens met de indieners van de brief dat dit zeer onwenselijk is en in strijd met het recht op een eerlijk proces? Bent u bereid hierover met de Raad voor de rechtspraak in contact te treden?
Gedurende de eerste fase zijn advocaten gestimuleerd om via digitale middelen aan zittingen of raadkamers deel te nemen. Het is dus niet zo dat zij hierin niet konden participeren. Zij zijn steeds in staat gesteld om ten overstaan van de rechter voor de belangen van hun cliënten op te komen. Dit heeft de Rechtspraak ook gepubliceerd op Rechtspraak.nl in de tijdelijke regeling strafzaken.
Voor de periode vanaf 6 april is uitdrukkelijk gecommuniceerd dat bij een fysieke zitting in aanwezigheid van de officier van justitie ook de advocaat aanwezig is. Een advocaat kan zelf de keuze maken om alleen telefonisch deel te nemen.
Vanaf 11 mei j.l. geldt een «Tijdelijke regeling strafzaken in verband met de geleidelijke openstelling gerechtsgebouwen».4 De gerechtsgebouwen zijn vanaf deze datum weer geopend en er worden steeds meer fysieke zittingen gehouden. De behandeling van onder meer strafzaken heeft daarbij prioriteit. Overigens geldt vanaf deze datum in geval van fysieke zittingen dat in beginsel alle bij het strafproces betrokken partijen zoals tolken, deskundigen, slachtoffers, benadeelde partijen, getuigen, ouder(s) met gezag/voogd, (jeugd)reclassering, Raad voor de Kinderbescherming en journalisten weer uitgenodigd worden fysiek in de zittingzaal aanwezig te zijn.
Welke voorwaarden vloeien voort uit het recht op een eerlijk proces wanneer er gebruik wordt gemaakt van een videoverbinding ter zitting? Kunt u, gelet op de beperkingen die volgen uit het gebruik maken van een videoverbinding op zitting, zoals het feit dat soms de verdachte alleen kan inbellen voor het verhoor en niet de hele zitting kan bijwonen, de verdachte geen contact kan hebben met zijn advocaat tijdens de zitting, haperende communicatiemiddelen, het ontbreken van lichaamstaal en non-verbale communicatie van de verdachte, garanderen dat er nog sprake is van een eerlijk proces?
In het recht op een eerlijk proces, zoals opgenomen in onder meer artikel 6 EVRM, ligt besloten het recht van de verdachte om bij de berechting aanwezig te zijn. De verdachte moet in de gelegenheid worden gesteld de beschuldigingen aan zijn adres tegen te spreken. Het aanwezigheidsrecht is niet absoluut, maar ingebed in het recht op een behoorlijke verdediging en vervult een rechtsbeschermende functie samen met andere verdedigingsrechten, zoals het recht op rechtsbijstand en het recht getuigen te ondervragen.
Indien aanwezigheid van de (gedetineerde) verdachte ter terechtzitting door uitzonderlijke omstandigheden, zoals zich nu voordoen vanwege de maatregelen ter bestrijding van de verspreiding van het coronavirus, niet mogelijk of zeer bezwaarlijk is, kan dit worden gecompenseerd doordat de verdachte aan de behandeling van de zaak ter terechtzitting op afstand deelneemt via videoconferentie. Op grond van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid kan, indien dit noodzakelijk is in verband met de uitbraak van coronavirus, voor het horen, verhoren of ondervragen van personen in plaats van videoconferentie waarbij een directe beeld- en geluidsverbinding tot stand komt, onder voorwaarden en beperkingen gebruik worden gemaakt van een ander tweezijdig elektronisch communicatiemiddel.
Ook bij deelname op afstand moet een verdachte in de gelegenheid worden gesteld zijn rechten uit te oefenen. Daarnaast kan de (fysieke) aanwezigheid van zijn raadsman bij de terechtzitting de beperking die kan uitgaan van op afstand deelnemen, compenseren. Voor de beantwoording van de vraag of het recht op een eerlijk proces is geschonden volstaat niet dat elk verdedigingsrecht geïsoleerd wordt getoetst. Beoordeeld wordt of het proces, over het geheel genomen, eerlijk was. Niet iedere tekortkoming in de procedure leidt tot de conclusie dat het recht op een eerlijk proces zou zijn geschonden. Een gebrek in de uitoefening van een verdedigingsrecht kan worden gecompenseerd indien daarvoor een adequaat alternatief wordt geboden.
De rechter zal zich vergewissen van volwaardige deelname door de verdachte gedurende de hele zitting. Daarbij zal vertrouwelijk overleg tussen verdachte en raadsman moeten worden gewaarborgd, bijvoorbeeld via een andere telefoonlijn. Wanneer een verbinding hapert, zal alles in het werk worden gesteld om hierin verbetering te brengen. Kan (de kwaliteit van) de verbinding niet aanstonds of na een korte onderbreking van de zitting worden verbeterd of hersteld, dan zal de rechter de zaak moeten aanhouden. Indien in een voorkomend geval de indruk bestaat dat rechten van de verdachte zijn geschonden, is het voor de verdachte uiteraard mogelijk om hiertegen een rechtsmiddel aan te wenden.
Bent u het met de indieners van de brief eens dat het recht van een verdachte om zich in persoon te verdedigen het uitgangspunt moet zijn, zeker in zaken waar zijn of haar vrijheid ter discussie staat, en een videoverbinding dus slechts de uitzondering moet zijn als het niet anders kan? Zo ja, hoe waarborgt u dit? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het antwoord op vraag 8 blijkt, leidt het aanwezigheidsrecht van de verdachte tot het uitgangspunt dat de verdachte bij de berechting aanwezig kan zijn. Aan de wens van de verdachte om fysiek bij de terechtzitting aanwezig te zijn, moet dus als uitgangspunt zoveel mogelijk gevolg worden gegeven.
In de memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid is tot uitdrukking gebracht dat fysieke aanwezigheid van een persoon die wordt gehoord of verhoord over het algemeen ook de voorkeur verdient boven de toepassing van videoconferentie. Op het gebruik van deze noodoplossing moet dan ook alleen worden teruggevallen, zeker als dit tegen de wens van de verdachte of de raadsman is, indien de aanwezigheid van de gedetineerde verdachte bij de terechtzitting niet mogelijk of zeer bezwaarlijk is in verband met de bestrijding van het coronavirus. Ook bij deelname op afstand aan de zitting moet ervoor worden zorggedragen dat verdedigingsrechten kunnen worden uitgeoefend en dat het verlenen van rechtsbijstand effectief kan plaatsvinden.
In de «Tijdelijke regeling strafzaken in verband met de geleidelijke openstelling gerechtsgebouwen» van de Rechtspraak is als uitgangspunt opgenomen dat vanaf 11 mei jongstleden zittingen met niet-gedetineerde verdachten in beginsel zullen plaatsvinden in fysieke aanwezigheid van de verdachte. Ook de inhoudelijke behandeling van (jeugd)strafzaken waarbij de verdachte gedetineerd is, zullen in beginsel en voor zover dat binnen de corona-maatregelen mogelijk is, in fysieke aanwezigheid van de verdachte plaatsvinden.
Klopt het dat gedetineerde verdachten vaak slechts 45 minuten kunnen inbellen op zitting, omdat deze tijdslots zijn toegewezen vanuit de penitentiaire inrichting? Is dit landelijk beleid van de Dienst Justitiële Inrichtingen? Bent u het met de indieners van de brief eens dat dit een te kort tijdsbestek kan zijn voor een zorgvuldige behandeling? Is het mogelijk de videobelvoorzieningen in PI’s uit te breiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Er is een inschatting gemaakt van de tijd die over het algemeen nodig zal zijn voor behandeling van een zaak ter zitting. De tijd van 45 minuten is tot stand gekomen in onderling overleg tussen de verschillende ketenpartners. Daarbij is ervan uitgegaan dat een behandeling ter zitting over het algemeen binnen ongeveer 30 minuten zal zijn afgerond. Er worden alleen zaken op zitting geplaatst die zich voor behandeling in de tijdspanne van 45 minuten lenen. De rechter maakt voorafgaand aan de zitting een tijdinschatting ten aanzien van de specifieke zaak en stemt dit af zodat telehoorfaciliteiten bij de PI´s kunnen worden ingepland. De Rechtspraak monitort samen met de ketenpartners hoe een en ander verloopt met als doel de beschikbare tijd zo optimaal mogelijk te benutten. Wij hebben begrepen dat dit steeds beter lukt. Overigens is het niet de bedoeling dat de verbinding na verloop van de vooraf ingeschatte benodigde tijd automatisch wordt verbroken.
De telehoorvoorzieningen in de penitentiaire inrichtingen zijn de afgelopen weken aanzienlijk uitgebreid. Waar nodig vindt verdere uitbreiding plaats. De aandacht gaat nu vooral ook uit naar de efficiënte inzet van de faciliteiten.
Kunt u toelichten hoe op dit moment het vereiste van de openbaarheid van een proces wordt gewaarborgd? Wanneer wordt er gebruik gemaakt van openbare livestreams? Hoe vaak is dit de afgelopen weken gebeurd? Welke knelpunten ziet u en hoe kunt u die oplossen?
Er is momenteel als gevolg van de corona-crisis noodgedwongen een beperking in de openbaarheid van zittingen. In individuele gevallen kan daarvan worden afgeweken, waarbij wel altijd een belangenafweging gemaakt wordt tussen het belang van de volksgezondheid in het algemeen en de gezondheid van procespartijen en aanwezigen in de zittingszaal in het bijzonder, en het belang van de openbaarheid van zittingen.
Vanwege de huidige beperkingen worden er momenteel veel meer uitspraken op www.rechtspraak.nl gepubliceerd. Verder kunnen bij elke zitting in ieder geval drie journalisten aanwezig zijn. Afhankelijk van de omstandigheden in het gerechtsgebouw kan dat ruimer zijn. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van Skypeverbindingen of videozalen om journalisten de zitting te laten volgen. Bij grote en/of mediagevoelige zaken en/of wanneer het maatschappelijk belang dit vordert, worden professionele livestreams ingezet. Een gerecht kan daartoe een verzoek indienen bij de Raad voor de rechtspraak.
In de afgelopen weken zijn vier zittingen gelivestreamd voor een groot publiek. Het ging onder andere om de uitspraak in de zaak Gökmen T. en het kort geding van twee voetbalclubs tegen de KNVB (meer dan 75.000 kijkers). Ook de komende weken zullen verschillende zittingen waar veel belangstelling voor wordt verwacht, worden gelivestreamd. Het is gelet op de beperkte capaciteit en middelen niet mogelijk alle zittingen door middel van een livestream toegankelijk te maken voor het publiek.
Kunt u, gelet op de maatregel dat maximaal drie journalisten een strafzitting mogen bijwonen, toelichten of dit in de praktijk gebeurt en hoe deze journalisten geselecteerd worden, mochten er meerdere geïnteresseerden zijn?
Het klopt dat dit in de praktijk gebeurt. In individuele gevallen kan er op verzoek worden afgeweken van de beperking tot 3 journalisten, waarbij wel altijd een belangenafweging gemaakt wordt tussen het belang van de volksgezondheid en het belang van de openbaarheid van zittingen. Dit is een afweging die decentraal door het desbetreffende gerecht, op basis van de lokale situatie, wordt gemaakt. Op het moment zijn er nog geen signalen dat gerechten journalisten hebben moeten selecteren.
De Rechtspraak realiseert zich dat voor sommige zaken grote maatschappelijke belangstelling bestaat. Om die reden is een regeling getroffen voor de inzet van professionele livestreams.
Kunt u het perspectief schetsen dat u gedetineerden kunt bieden, nu al een aantal weken de tijd die zij buiten hun cel binnen de PI mogen doorbrengen (voor arbeid, luchten, etc.) drastisch is teruggebracht? Welke plicht heeft de overheid hier ten opzichte van de gedetineerde om ook in crisistijd, hun rechten te waarborgen?
De afgekondigde maatregelen hebben tot doel medewerkers en justitiabelen te beschermen tegen verspreiding van het coronavirus. Aan fundamentele rechten zoals luchten wordt niet getornd, ook niet in deze crisistijd. Dagprogramma’s van justitiabelen vinden zoveel mogelijk doorgang. De realiteit is echter dat bij een beperkt aantal inrichtingen het niet altijd mogelijk is het volledige dagprogramma uit te voeren. In alle gevallen is evenwel sprake van luchten en enige uren recreatie. In het merendeel van de PI’s wordt het dagprogramma deze weken (bijna) onverkort aangeboden, met aanpassing van de groepsgrootte.
Aan ingeslotenen die tijdelijk geen bezoek mogen ontvangen en niet met verlof kunnen worden ruimere mogelijkheden voor telefonisch contact en beeldbellen geboden. De Minister voor Rechtsbescherming zal de Tweede Kamer zodra dat aan de orde is nader informeren over een versoepeling van de maatregelen ten aanzien van onder meer bezoek en verlof.
Tot slot willen wij meegeven dat het CPT (European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment) onlangs in de context van de COVID-19 pandemie een verklaring heeft gepubliceerd met tien uitgangspunten over de bejegening van personen die van hun vrijheid zijn beroofd.5 De in Nederland getroffen maatregelen zijn in lijn met deze uitgangspunten.
Erkent u dat er risico’s zitten aan het gebruik van meerpersoonscellen, omdat het feitelijk onmogelijk is 1,5 meter afstand te houden tussen gedetineerden onderling en gedetineerden en personeel, en het gezamenlijk gebruik van sanitaire voorzieningen? Hoe werden en worden de adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gehandhaafd binnen dit soort cellen? Mag een gedetineerde weigeren op een meerpersoonscel geplaatst te worden zonder daarvoor een sanctie te krijgen? Bent u bereid het gebruik van meerpersoonscellen zo ver mogelijk terug te dringen of (tijdelijk) te stoppen?
Gedetineerden die voor het eerst instromen in een penitentiaire inrichting worden eerst twee weken op een eenpersoonscel geplaatst (gelet op incubatietijd van het coronavirus). In deze periode wordt gemonitord of de gedetineerde klachten ontwikkelt. Als dit niet het geval is, kan de gedetineerde op een meerpersoonscel (MPC) worden geplaatst. Alleen gedetineerden die volledig klachtenvrij zijn, worden samen in een cel geplaatst. Bij elke verdenking van besmetting wordt er getest.
Gedetineerden die ziek worden en zorg nodig hebben die niet in de inrichting geboden kan worden, worden overgeplaatst naar een instelling waar 24/7 medische zorg geleverd wordt. Voormalige celgenoten van besmette gedetineerden worden zo lang zij geen klachten hebben, niet geïsoleerd. Zij worden wel strikt gemonitord op corona gerelateerde symptomen. Mocht hiervan sprake zijn, dan worden ook zij geïsoleerd.
De bezetting van MPC is sinds het begin van de coronamaatregelen teruggebracht van ca. 30% naar 10,2% (12 mei 2020). Voor gezonde gedetineerden zijn MPC ook in de huidige situatie een passende vorm van detentie. Uiteraard worden de richtlijnen van het RIVM strikt gevolgd en worden alle hygiënische maatregelen in acht genomen.
De gedetineerden hebben de mogelijkheid in beklag te gaan tegen plaatsing op een MPC bij de beklagcommissie van de inrichting en in afwachting van de behandeling van het beklag schorsing van de beslissing vragen bij de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ).
Kunt u tot slot reageren op het blog van de algemeen directeur Reclasssering Nederland om de strafrechtketen te vernieuwen door middel van meer gebruik van mediation in het strafrecht en positieve ervaringen met digitale rechtspraak voort te zetten?2
Wij hebben met interesse kennisgenomen van het blog, waarin de algemeen directeur Reclassering Nederland ideeën naar voren brengt voor vernieuwing in de strafrechtsketen. Eén van die ideeën is meer gebruik te maken van mediation in strafzaken. Zoals uiteengezet in de brief aan uw Kamer d.d. 8 januari 2020, waarmee het beleidskader herstelrechtvoorzieningen gedurende het strafproces is aangeboden (Kamerstuk 29 279, nr. 560), streven wij ernaar de inzet van herstelrecht, zoals mediation in strafzaken, te bevorderen. Uw Kamer wordt, zoals ook toegezegd tijdens het algemeen overleg geschilbeslechting en herstelrecht op 20 februari 2020, voor het eind van het jaar door mij nader geïnformeerd met betrekking tot de bevordering van herstelrecht en de verdere gevolgen voor de uitvoering.
Een ander idee dat door de algemeen directeur naar voren is gebracht, is om (vormen van) digitale rechtspraak waarmee de afgelopen periode is geëxperimenteerd, voort te zetten. Als voorbeeld wordt daarbij genoemd het via videobellen horen van reclasseringsmedewerkers als getuige-deskundige op zitting. Wij onderstrepen de wenselijkheid van het voortzetten van positieve ervaringen en blijven daarover graag met de betrokken ketenpartners in gesprek.
Nieuwe onthullingen in de zaak van Julio Poch |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66), Michiel van Nispen , Frank Wassenberg (PvdD), Kathalijne Buitenweg (GL), Gidi Markuszower (PVV), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van VPRO Bureau Buitenland met nieuwe onthullingen in de zaak Poch?1
Ja.
Waarom is altijd ontkend dat het Koninklijk Huis op de hoogte was (gebracht) van deze zaak? Waarom en wanneer precies is destijds het Koninklijk Huis geïnformeerd over deze zaak? Met welk doel is dit gebeurd? Indien u het antwoord hierop niet weet, wordt dit onderzocht? Zo niet, waarom niet?
In de uitzending van VPRO Bureau Buitenland van 7 mei 2020 heeft VPRO Bureau Buitenland gemeld dat de toenmalig politie-liaison in Venezuela in 2008 zou hebben opgeschreven dat de Nederlandse ambassadeur in Argentinië in een onderhoud zou hebben opgemerkt «dat het koningshuis er toch vrij makkelijk in steekt». Uit de door VPRO Bureau Buitenland genoemde bron werd vervolgens door de media afgeleid dat het Koninklijk Huis al «in een zeer vroeg stadium« zou zijn geïnformeerd over het lopende onderzoek. Met het artikel in Vrij Nederland dat in oktober 2007 was verschenen was de casus van een verdachte Argentijnse piloot echter al in de publiciteit geweest.
In de opdracht aan de Commissie Dossier J.A. Poch heb ik naast een aantal meer afgebakende vragen de commissie expliciet de vrijheid gegeven om relevante feiten te signaleren in het licht van de onderzoeksvragen die bij kunnen dragen aan de waarheidsvinding. Daaronder kan evenzeer bovengenoemd onderwerp vallen.
De Commissie heeft mijn Directeur-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving op 12 juni 2020 een brief gestuurd over de voortgang van het onderzoek en over de termijn waarbinnen de Commissie haar onderzoek denkt af te ronden. Deze brief treft u aan in de bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen2.
Waarom heeft u niet eerder aan de Kamer gemeld dat toenmalig Minister van Justitie Hirsch Ballin zich al in 2008 persoonlijk heeft bemoeid met, en aangedrongen op strafrechtelijk onderzoek naar de heer Poch en overleg met Argentinië hierover?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, doet de Commissie Dossier J.A. Poch onderzoek naar deze zaak. Naast een aantal meer afgebakende vragen heb ik de Commissie expliciet de vrijheid gegeven om relevante feiten te signaleren in het licht van de onderzoeksvragen die bij kunnen dragen aan de waarheidsvinding. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van de Commissie.
Sinds wanneer wist u van het bestaan van dit reisverslag? Sinds wanneer kende u de inhoud of de strekking daarvan?
In de beantwoording d.d. 30 april 20203 van Kamervraag 4 van het Lid Sjoerdsma (D66) heb ik gemeld dat de politie aanvullende documenten had gevonden. Dit heeft de politie in maart van dit jaar aan mijn ambtenaren gemeld. Een van deze documenten betreft het «Journaal van een politieliaison die in januari/februari 2008 voor de eerste dienstreis naar Argentinië is afgereisd». Dit is het document dat ook in de uitzending van VPRO Bureau Buitenland is besproken.
Het journaal is door de politie ter beschikking gesteld aan de Commissie, zoals dat gebeurt met alle documenten die in dit kader worden aangetroffen. Het is nu aan de Commissie om onderzoek te doen. Als gezegd wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Dit betreft overigens een ander document dan het reisverslag waar uw Kamer om heeft verzocht en waarover ik tot op heden niet meer informatie heb dan dat dit document vernietigd zou zijn. Hierover heb ik uw Kamer eerder bericht.4
Waarom heeft u dit reisverslag niet eerder aan de Kamer gestuurd, ondanks herhaaldelijk verzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid dit document, op grond van artikel 68 van de Grondwet, alsnog zo snel mogelijk aan de Kamer te sturen, alsmede de ministeriële nota uit 2009 die u wel aan de onderzoekscommissie Machielse, maar niet aan de Kamer wilde verstrekken, zoals de vaste commissie voor Justitie u vorige week nog indringend verzocht?2 Waarom weigerde u dit tot nu toe?
De gevraagde nota uit 2009 heb ik bij mijn brief van 3 juni 2020 vertrouwelijk ter inzage aan uw Kamer gestuurd. Zoals ik ook in deze brief heb aangegeven, heb ik de gevraagde nota bij wijze van uitzondering vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld.
Ik hecht eraan dat er duidelijkheid bestaat over de feiten. Daarom doet de Commissie Dossier J.A. Poch op mijn verzoek, sinds 1 maart 2019, onder leiding van de heer Machielse, onderzoek. Dit onderzoek dient grondig en zorgvuldig te gebeuren. Dit vereist dat de Commissie haar onderzoek in onafhankelijkheid kan uitvoeren. Deze onafhankelijkheid moet boven elke twijfel verheven zijn.
Zoals ik ook in mijn brief van 3 juni 20206 aan uw Kamer heb gemeld, heeft de Commissie mijn ambtenaren recent per brief uitdrukkelijk laten weten dat het onderzoek kan worden gehinderd indien voor oplevering van het rapport afzonderlijke documenten middels verstrekking door mij of anderszins in de openbaarheid komen. Dit kan ertoe leiden dat personen die de Commissie in het kader van haar onderzoek nog wil horen, beïnvloed of vooringenomen worden.
Ik deel de zorg van de Commissie. Tegelijkertijd zie en begrijp ik de vragen vanuit uw Kamer om bepaalde documenten te ontvangen. Gezien het belang van de waarheidsvinding ben ik echter terughoudend met het verstrekken van separate documenten tijdens het lopende onderzoek. Genoemde brief van de Commissie heb ik in de bijlage van mijn brief van 3 juni 2020 aan uw Kamer gestuurd.
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, treft u de brief van 12 juni 2020 over de voortgang van het onderzoek en over de termijn waarbinnen de Commissie haar onderzoek denkt af te ronden, aan in de bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen.
Zoals toegezegd in mijn brief van 3 juli 20197 zal ik uw Kamer informeren over de bevindingen van de Commissie.
Welke juridische basis kent uw weigering om informatieverzoeken op basis van artikel 68 van de Grondwet te verstrekken, vanwege een lopend onderzoek zonder einddatum?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom bent u van mening dat een onderzoek zonder einddatum een basis zou kunnen zijn om een verzoek op basis van artikel 68 van de Grondwet te weigeren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat de informatiepositie van de Tweede Kamer ernstig belemmerd wordt als informatie achtergehouden kan worden door een onderzoek zonder einddatum in te stellen, en daarmee elke grondwettelijk verzoek tot informatie geblokkeerd kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid zo snel mogelijk alle gevraagde documenten naar de Kamer te sturen?»
Zie antwoord vraag 6.
Welke juridische basis gebruikt u om bepaalde documenten die naar boven komen in het onderzoek wel naar de Kamer te sturen en andere juist niet? Welk beoordelingscriterium ligt daarachter? Kunt u per verzocht document in de zaak Poch aangeven welke afweging voor het wel of niet zenden daaraan vooraf ging en op welke basis u dit besloten hebt?
Zie antwoord vraag 6.
De politieke verantwoordelijkheid in gevoelige zaken en de lopende strafzaak tegen Shell |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere gestelde Kamervragen over een mogelijke schikking met Shell voor haar activiteiten in Nigeria en uw betrokkenheid bij die strafzaak en die mogelijke schikking?1
Ja.
Als een bepaalde lopende strafzaak een «gevoelige zaak» is, wordt u daarover geïnformeerd door het openbaar ministerie (OM), maar wie bepaalt nu wanneer een bepaalde zaak «gevoelig» genoeg is om daar de Minister van Justitie en Veiligheid (veelvuldig) over te informeren, is dat het OM of bent u dat zelf? Van wie kan het initiatief uitgaan? Hoe zat dat in de zaak van Shell?
Uit artikel 129, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie juncto artikel 11, eerste lid, van het Reglement van Orde College van procureurs-generaal volgt dat het Openbaar Ministerie (hierna OM) jegens mij een inlichtingenverplichting heeft. Door mij te informeren over een gevoelige strafzaak word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de gedragingen van het OM. Het verstrekken van inlichtingen kan het OM zowel op mijn verzoek doen als op eigen beweging.2 Dit laatste doet zich voor indien het College van oordeel is dat de inlichtingen voor mij als Minister van Justitie en Veiligheid nodig zijn om mijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen.
Zoals aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid van Nispen van 2 maart jl. en 17 april jl.3 heeft het OM mij en mijn ambtsvoorgangers geïnformeerd over deze zaak, die door het OM als «gevoelig» is aangemerkt.
Klopt het dat u volgens de procedure, zoals die is neergelegd in de Aanwijzing Hoge Transacties, pas helemaal aan het eind van een eventueel traject een beslissing moet nemen over een door het OM voorgestelde transactie, zonder voorkennis van die zaak?
Het is juist dat het OM een voorgenomen transactie conform de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties aan mij voorlegt. Dit stelt mij in de gelegenheid om te bepalen of ik al dan niet politieke verantwoordelijkheid wil dragen voor de voorgenomen afdoening. De procedure uit de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties laat onverlet dat een individuele zaak mij al bekend kan zijn voordat deze via deze specifieke procedure aan mij wordt voorgelegd. Dat is het geval indien ik over die zaak in een eerder stadium door het OM ben ingelicht bijvoorbeeld via het algemene regime van artikel 129, eerste lid, Wet RO.
Als u geïnformeerd wordt over gevoelige zaken, dan weet u toch precies hoe de strafzaak eruitziet en waarom het OM tot een bepaalde transactie is gekomen? Hoeveel ruimte heeft u dan nog om een eventuele transactie niet goed te keuren, omdat u dan kennelijk al die tijd niet heeft laten blijken het hier niet mee eens te zijn? Schuurt deze werkwijze niet met de bedoeling van de Aanwijzing Hoge Transacties?
Het is van belang om onderscheid te maken tussen de rollen van het OM en de Minister van Justitie en Veiligheid. Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid, maar aan het OM om het voornemen te bepalen om een zaak met een hoge transactie af te doen. Bepaalt het OM dat een zaak zich voor afdoening via een hoge transactie leent, dan legt het OM de voorgenomen transactie, in lijn met de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties, uiteindelijk aan mij voor. Ik beoordeel vervolgens of ik de voorgenomen hoge transactie – gelet op de motivering – voor mijn politieke verantwoordelijkheid wil nemen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 laat het voorgaande onverlet dat een individuele zaak mij al bekend kan zijn voordat deze via deze specifieke procedure aan mij wordt voorgelegd. Dat is het geval indien ik over die zaak in een eerder stadium door het OM ben ingelicht bijvoorbeeld via het algemene regime van artikel 129, eerste lid, Wet RO. Op dat moment hoeft niet noodzakelijkerwijs bekend te zijn of vast te staan op welke wijze het OM de zaak wil of zal afdoen. Indien over een individuele zaak contact is geweest met het OM voorafgaand aan de voorlegging van de voorgenomen transactie beperkt dat geenszins mijn ruimte om de voorgenomen transactie te beoordelen. Dit schuurt naar mijn oordeel ook niet met de bedoeling van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties.
Als u stelt u dat u politieke verantwoordelijkheid moet kunnen nemen voor gevoelige zaken en om die reden geïnformeerd moet worden, waarom stelt u dan tegelijkertijd dat u niets kunt zeggen over lopende zaken? Hoe verhoudt zich dat tot elkaar, hoe ziet die politieke verantwoordelijkheid eruit als u zich niet verantwoordt?
Het OM is een orgaan met medewerkers die zelfstandig door de wet aan hen geattribueerde taken en bevoegdheden uitoefenen. Dit maakt dat de officier van justitie in een bepaalde zaak zelfstandig beslist al dan niet tot vervolging over te gaan. Wel is de Minister van Justitie en Veiligheid volledig politiek verantwoordelijk voor het OM en zijn medewerkers.4 Om deze verantwoordelijkheid te kunnen effectueren verstrekt het College de Minister gevraagd en ongevraagd inlichtingen (art. 129, eerste lid, Wet RO), ook over individuele strafzaken, en heeft de Minister van Justitie en Veiligheid ten opzichte van het OM en zijn medewerkers een aanwijzingsbevoegdheid. Deze bevoegdheid kan betrekking hebben op zowel de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, maar kan ook zien op andere taken en bevoegdheden waarmee het OM is belast. De politieke ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid voor het OM maakt effectieve parlementaire controle – via de Minister – op het doen en laten van het OM mogelijk. De verantwoordelijkheid die ik als Minister van Justitie en Veiligheid draag, laat echter onverlet dat ik in verband met de bijzondere positie van het OM in het strafproces terughoudendheid betracht. De memorie van toelichting bij de huidige Wet RO gaat uitvoerig op deze terughoudendheid in.5 Onderdeel van de terughoudendheid is dat ik over een lopende strafzaak geen inhoudelijke mededelingen doe. Niet alleen in het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, maar ook opdat het OM zelfstandig tot een vervolgingsbeslissing kan komen en zijn rol in het strafproces optimaal kan vervullen.6 De terughoudendheid kan in het algemeen natuurlijk ook zijn ingegeven door het uitgangspunt van machtenscheiding. Voorkomen moet worden dat ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid met uitlatingen over een concrete zaak begeef op het terrein van de rechter.
In de vraagstelling kan de veronderstelling worden gelezen dat het niet doen van mededelingen over lopende zaken op gespannen voet staat met de democratische verantwoordingsplicht. Dat is naar mijn oordeel niet het geval. In dit verband kan worden opgemerkt dat de mogelijkheid van openbare democratische verantwoording er altijd achteraf is, dat wil zeggen nadat de zaak is afgesloten.
Waarom zou u inzicht willen krijgen in een strafrechtelijk onderzoek, waarin u staatsrechtelijk gezien (nog) niks te zoeken heeft, omdat u pas aan het eind van een eventueel traject een beslissing moet nemen over een door het OM voorgestelde transactie? Hoe zat dit in de zaak van Shell in het bijzonder?
Als Minister van Justitie en Veiligheid draag ik politieke verantwoordelijkheid voor het OM. Daarom word ik door het OM ingelicht over gevoelige zaken. Op deze manier word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor het handelen van het OM.
Bij de opsporing van strafbare feiten dienen bovendien soms ingrijpende beslissingen te worden genomen. In dergelijke gevallen kunnen er zodanige risico’s aan een bepaalde beslissing verbonden zijn dat de Minister uitdrukkelijk in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn politieke verantwoordelijkheid te effectueren, bijvoorbeeld door het geven van een (bijzondere) aanwijzing.7
In antwoord op de vragen 3 en 4 merkte ik al op dat het voorleggen van een hoge transactie de inlichtingenverplichting van artikel 129, eerste lid, Wet RO onverlet laat.
Ten aanzien van de aangehaalde zaak ben ik – zoals ook aangegeven in de antwoorden op Kamervragen van het lid van Nispen van 2 maart jl. en 17 april jl. – door het OM geïnformeerd over de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek, omdat het OM deze zaak als gevoelig heeft aangemerkt.
Hoe vaak is er nu vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid contact geweest met Shell over deze zaak? Waarover ging dat contact dan en op wiens initiatief vond dat plaats?
Er is vanuit het ministerie geen contact geweest met Shell over deze zaak.
Ten overvloede, maar voor de volledigheid, merk ik op dat met de gemachtigde van Shell contact is geweest voor het opvragen van een zienswijze in het kader van het verzoek dat op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) is ingediend. Dat is ook in het besluit op het Wob-verzoek terug te lezen. Over het Wob-verzoek en het besluit daarop heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd.8
Is er bijvoorbeeld contact geweest over het (in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur vrijgegeven) conceptpersbericht, waarbij vragen en antwoorden van Shell zijn te vinden? Heeft Shell commentaar mogen leveren op persberichten over de eigen vervolging? Hoe beoordeelt u dit? Mogen «gewone» mensen, niet zijnde «koninklijke» multinationals, dat dan ook? Zo niet, is dit dan niet een vorm van klassenjustitie?
Het conceptpersbericht van Shell was door Shell zelf opgesteld en ter informatie aan het OM gestuurd. In het kader van het bij vraag 7 genoemde Wob-verzoek was dit concept-persbericht één van de geïnventariseerde Wob-documenten. Op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht diende Shell als belanghebbende in de gelegenheid te worden gesteld een zienswijze te geven op een eventueel voorgenomen openbaarmaking van de informatie opgenomen in het betreffende document. Dit recht komt iedere belanghebbende bij een Wob-verzoek toe. Voor zover met deze vraag wordt gesuggereerd dat het document een persbericht van het OM zou betreffen, heeft het OM mij bericht over deze zaak geen eigen persbericht te hebben uitgedaan. Er is dan ook geen
persbericht van het OM naar Shell verzonden. Het OM heeft alleen desgevraagd woordvoering gedaan voor wat betreft de vervolgingsbeslissing. In algemene zin geldt dat het OM de eigen woordvoering bepaalt, dat is niet aan verdachten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving dat de politie en het OM steken laten vallen bij het afdwingen van het nakomen van door de rechter vastgestelde omgangsregelingen. |
|
Michiel van Nispen , Niels van den Berge (GL), Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van het Algemeen Dagblad en Reporter Radio waaruit het beeld ontstaat dat de politie en het openbaar ministerie (OM) niet adequaat handelen bij meldingen van het niet nakomen van omgangsregelingen? Wat vindt u hiervan?1 2
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving. Omgangsregelingen moeten worden nageleefd. Signalen over problematiek rond nakoming van omgangsregelingen neem ik serieus. De in de berichtgeving vermelde informatie vormt in mijn ogen onvoldoende basis voor stellige conclusies over de taakuitvoering door de politie en het OM. Desalniettemin wil ik bekijken of er verbetering mogelijk is waar het gaat om de naleving van omgangsregelingen, ook waar het gaat om de handhaving daarvan. Het expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek (hierna expertteam), welke is ingesteld naar aanleiding van een motie van uw Kamer, heeft hiervoor aandacht en komt hierover in oktober met een advies. Ik wacht hun rapport af alvorens verdere conclusies te trekken.
Herkent u het beeld dat het OM en de politie nog te vaak een afhoudende houding aannemen in dit soort zaken en dat dit de nakoming van omgangsregelingen niet ten goede komt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de politie aangiften vaak niet opneemt en dat dit ontmoedigd wordt, en dat aangiftes die wel zijn opgenomen vaak tot een sepot leiden?
Ik herken niet het signaal dat de politie en het OM omgangsregelingszaken ongegrond niet in behandeling nemen. Voor opsporing en vervolging door politie en OM dient een vermoeden te bestaan van een strafbaar feit. De politie werkt in dit soort zaken nauw samen met de netwerkpartners OM, Veilig Thuis, reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming. Nadat de situatie in kaart is gebracht, wordt door Veilig Thuis een veiligheidsbeoordeling gemaakt. Op basis daarvan wordt de aanpak bepaald. Bij acuut onveilige situaties treedt de politie direct op. Het OM bepaalt of daadwerkelijk overgegaan wordt tot vervolging als sprake is van een strafbaar feit.
Ik vind het wenselijk dat omgangsregelingszaken overwegend via het familierecht worden behandeld, en niet (direct) via het strafrecht. Binnen het familierecht zijn immers meer mogelijkheden een conflict in der minne te schikken, hetgeen in het belang is van het kind. Ik kan mij echter voorstellen dat zich situaties voordoen waarin het niet wenselijk is als ouders zich (eerst) tot de familierechter moeten wenden wanneer zij constateren dat een omgangsregeling niet wordt nageleefd. Zoals in de beantwoording van de vragen 1 en 2 aangegeven, buigt het expertteam zich over dit vraagstuk.
Klopt het dat het OM omgangsregelingszaken geregeld niet in behandeling neemt, omdat het vindt dat klagers bij de familierechter moeten zijn? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre de op 15 maart 2018 in werking getreden Richtlijn voor strafvordering onttrekking minderjarige aan wettig gezag door het OM wordt nageleefd? Wordt de inzet van het strafrecht nu wel of niet als «ultimum remedium» gezien en ingezet in de praktijk?
De politie en het OM hebben een belangrijke taak in de opsporing en vervolging van strafbare feiten, zoals onttrekking aan het gezag. De inzet van het strafrecht is echter een ingrijpend middel, waarmee met het oog op de belangen van alle betrokkenen en met name die van het kind te allen tijde zorgvuldig en terughoudend omgesprongen moet worden. Daarbij is het de vraag of strafvervolging bijdraagt aan een verbetering van de verstandhouding tussen partijen, of zelfs leidt tot verdere verstoring van de verhoudingen.
In de richtlijn van het OM staat dat bij het niet naleven van een door de rechter vastgestelde omgangsregeling in de eerste plaats civielrechtelijke maatregelen zijn aangewezen. Met civielrechtelijke maatregelen worden instrumenten bedoeld zoals omgangsbegeleiding en het ouderschapsonderzoek. Ook kunnen algemeen familierechtelijke maatregelen worden ingezet zoals de opschorting van partner- of kinderalimentatie of een ondertoezichtstelling. Daarnaast zijn er civielrechtelijke dwangmiddelen om een ouder aan te sporen de omgangsregeling na te leven, zoals het opleggen van een dwangsom. Niet voor elk van deze middelen dient een ouder een kort geding aan te spannen bij de rechter. Zo kan omgangsbegeleiding ook op vrijwillige basis plaatsvinden.
Het feit dat een omgangsregeling niet wordt nageleefd betekent niet automatisch dat een ouder deze bewust dwarsboomt. Aan het niet nakomen van een omgangsregelingen kunnen veel verschillende oorzaken, intenties en processen ten grondslag liggen. Hierin kan ook de positie van het kind meespelen. Enkel indien omgangsregelingen bewust worden gedwarsboomd is optreden via het strafrecht aan de orde. Vervolging kan enkel worden ingesteld als het OM in een specifieke zaak tot de conclusie komt dat een minderjarige opzettelijk is onttrokken aan het wettig gezag of aan het over die minderjarige uitgeoefende toezicht. Het bewijs dat een ouder opzettelijk de hem verweten gedraging heeft begaan, moet daarbij door het OM worden aangeleverd. Een regeling die zou inhouden dat de ouder moet aantonen dat hij of zij niet opzettelijk heeft gehandeld, is in strijd met het verbod op zelfincriminatie dat besloten ligt in het Nederlands strafrechtelijke stelsel.
Kunt u een toelichting geven op de in voormelde Richtlijn opgenomen zin «Bij het niet naleven van een door de rechter vastgestelde omgangsregeling na echtscheiding zijn in eerste instantie civielrechtelijke maatregelen aangewezen. Enkel indien deze bewust worden gedwarsboomd is optreden via het strafrecht aan de orde.»? Is het feit dat de vastgestelde omgangsregeling niet wordt nageleefd sowieso niet een aanwijzing dat sprake is van bewuste dwarsboming van nakoming van de omgangsregeling?
Zie antwoord vraag 5.
Aan welke civielrechtelijke maatregelen wordt in voormelde Richtlijn gerefereerd? Betekent dit bijvoorbeeld dat men eerst een kort geding bij de civiele rechter tegen de weigerouder moet starten, met het vorderen van een dwangsom voor elke keer dat de omgangsregeling niet wordt nageleefd? Hoe kan een ouder bij de civiele rechter bewijs aanleveren als de politie vaak niet bereid is een aangifte op te nemen? In hoeverre zou de bewijslast in dezen moeten worden omgekeerd, in de zin dat degene die zich niet houdt aan de afgesproken omgangsregeling moet aantonen dat geen sprake is van opzet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te bezien of de basiskennis van agenten die mogelijk met omgangsproblematiek in aanraking kunnen komen omhoog kan worden gebracht, door bijvoorbeeld in de opleiding voldoende aandacht te besteden aan bewustwording, kennis en vaardigheden? Zo nee, waarom niet?
Conform hetgeen met uw Kamer is besproken in het algemeen overleg over familierechtelijke onderwerpen op 11 december 2019 heb ik deze vragen, alsook de vraag of een pilot kan worden uitgevoerd, meegegeven aan het expertteam.
Bent u bereid, desnoods door middel van een beperkte pilot in één of enkele gemeentes, de politie een actievere rol te geven in het optreden tegen schendingen van omgangsregelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid andere maatregelen te nemen die kunnen bijdragen aan het voorkomen van ouderverstoting, zoals door het verbeteren van de expertise bij de jeugdhulpverlening op dit gebied?
Ik neem dit onderwerp zeer serieus, vandaar dat ik het expertteam heb ingesteld. Ik ben ook bereid waar nodig extra maatregelen te nemen. Welke maatregelen daadwerkelijk een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van het probleem van ouderverstoting, zal ik bezien aan de hand van de bevindingen en voorstellen van het expertteam.
De juridische basis van de beperkende maatregelen tegen verspreiding van het Coronavirus en de gevolgen van de opgelegde boetes |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat het kabinet aan een spoedwet werkt om de maatregelen tegen verspreiding van het Coronavirus «een steviger juridische basis te geven, en dat deze spoedwet de huidige noodverordeningen gaat vervangen?1
Ja, dit klopt.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de huidige noodverordeningen «onhoudbaar», «ondemocratisch» en «ongrondwettelijk» zouden zijn? Hoe weegt u de kritiek dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer geschonden wordt als te volle huizen (bijvoorbeeld studentenhuizen) worden binnengetreden en bewoners worden beboet?
Zoals ik in mijn brief van 1 mei 2020 over «voorbereiding tijdelijke wetgeving maatregelen COVID-19» heb aangegeven, zijn de bestrijdingsmaatregelen tot stand gebracht in de vorm van noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s, op basis van door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gegeven opdrachten2. In een rechtstaat kunnen noodverordeningen niet te lang duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van eenieder. Het kabinet heeft dan ook het voornemen om een voorstel voor tijdelijke wetgeving in procedure te brengen die de juridische basis zal vormen voor een samenleving waarin de «anderhalvemeternorm» en hygiënenormen van groot belang zijn. Met wetgeving in formele zin wordt de democratische legitimatie versterkt. Wanneer wordt getreden in de persoonlijke levenssfeer dient terughoudendheid voorop te staan en is van belang dat optreden beperkt blijft tot verboden samenkomsten waarmee evident de volksgezondheid in gevaar wordt gebracht. Het is uiteindelijk aan de strafrechter of de bestuursrechter om te oordelen over het verbod en of het optreden in een concrete situatie de persoonlijke levenssfeer raakt.
Nu er alsnog een wet komt, erkent u daarmee niet feitelijk dat de juridische basis tot nu toe wankel was? Wat zijn hiervan de gevolgen voor reeds uitgereikte boetes en de aantekening op de justitiële documentatie?
Nee. Zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid, met inachtneming van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s, de voorzitters van de veiligheidsregio’s aanwijzingen gegeven om hun bevoegdheden op het terrein van de publieke gezondheid en openbare orde in te zetten om de verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. De voorzitters van de veiligheidsregio hebben als vervolg op die aanwijzingen telkens een noodverordening COVID-19 opgesteld, c.q. de noodverordening daarop aangepast (op grond van artikel 176 van de Gemeentewet). De bevoegdheden in de Wet veiligheidsregio’s hebben tot doel zo snel mogelijk effectieve maatregelen te nemen tegen een (dreigende) ramp of crisis en het handelend vermogen voorop te stellen.
Hoeveel boetes zijn er tot nu toe uitgedeeld door handhavers voor het niet (voldoende) bewaren van de anderhalve meter afstand?
Op peildatum 10 mei 2020 waren circa 7.400 strafbeschikkingen uitgevaardigd vanwege overtreding van de noodverordeningen. Er zijn meer processen-verbaal uitgeschreven, maar deze worden nog beoordeeld. Daarbij gaat het om ongeveer 10.800 processen-verbaal (peildatum 10 mei 2020) die nog worden beoordeeld door het Openbaar Ministerie (OM). Een verdere uitsplitsing naar verschillende maatregelen, bijvoorbeeld het bewaren van anderhalve meter afstand, vergt een handmatige zoekslag en is derhalve op korte termijn niet mogelijk.
Erkent u dat dit om zeer uiteenlopende situaties kan gaan, van moedwillige overtreders in grote groepen tot mensen die net even met enkele personen in een gesprek te dicht bij elkaar stonden?
Overtreding van de afstandsregels kan inderdaad diverse verschijningsvormen kennen. Daarom bestaat ook het handhavende optreden – zoals altijd – uit een repertoire van handelingsvormen. Er zal verbaliserend worden opgetreden indien dit nodig is om een overtreding te beëindigen en om herhaling te voorkomen. Soms kan worden volstaan met een waarschuwing.
Worden mensen altijd eerst gewaarschuwd? Zo niet, waarom niet?
In principe wordt in eerste instantie altijd eerst gewaarschuwd, hoewel dit afhankelijk is van de situatie ter plaatse. Bij minderjarigen is in de eerste periode langere tijd gewaarschuwd. Inmiddels is voor iedereen duidelijk wat de afstandsregels zijn, de nadruk ligt nu meer op handhavend optreden wanneer dit nodig is om een overtreding te beëindigen en om herhaling te voorkomen.
Hoe wordt willekeur voorkomen? Hoe zijn handhavers hierop voorbereid, welke instructies zijn meegegeven om willekeur te voorkomen?
Het Openbaar Ministerie heeft voor de strafrechtelijke handhaving van de noodverordeningen een landelijk geldend beleidskader opgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten voor de handhaving vastgelegd. Ook hebben de voorzitters van de veiligheidsregio’s een Handreiking handhavingsstrategie opgesteld ter bevordering van eenduidigheid in de bestuursrechtelijke aanpak en handhaving van de coronamaatregelen.
Vindt u de hoogte van de boete van 390 euro in alle gevallen passend? Waarom is precies voor dit bedrag gekozen?
Er is aangesloten bij het boetetarief dat geldt voor verstoring van de openbare orde door samenscholing, waarvoor ook een dergelijk tarief geldt. Wij vinden dit in zijn algemeenheid een passend boetetarief. Het gaat immers om gedragingen die het risico op besmetting met het uiterst besmettelijke coronavirus verhogen. Uitgangspunt bij de afdoening van deze feiten is het geven van een duidelijk signaal aan de hele Nederlandse samenleving dat dit gedrag niet getolereerd wordt en er daarom wordt opgetreden indien nodig.
Overigens geldt dit boetetarief alleen voor meerderjarige overtreders. Voor minderjarigen is het bedrag van de geldboete 95 euro. Bij de aanpak van minderjarige overtreders geldt een oplopende reeks van afdoening, te beginnen met een waarschuwing. Bij eerste overtreding kan ook een op maat gemaakte Halt-afdoening worden opgelegd.
Vindt u dat het feit dat voor meerderjarigen deze «Corona-boete» leidt tot een aantekening op de justitiële documentatie, dit blijft 5 jaar lang staan op hun «strafblad», voor de tot nu toe voorgekomen situaties een passend gevolg die in die gevallen steeds recht doet aan de zwaarte van de overtreding?
Ja, zie ook de beantwoording van vraag 10.
Heeft u overwogen om er voor te zorgen dat specifiek dit type overtreding geen aantekening in de justitiële documentatie (een strafblad) oplevert?
Hoewel het hier gaat om een bijzondere problematiek, betreft het een reguliere vorm van strafrechtelijke handhaving met de eventuele gevolgen die ook gelden voor andere strafbare gedragingen.
Wat zijn de concrete gevolgen van het strafblad voor personen? Met andere woorden, in welke situaties kunnen mensen hinder ondervinden van het feit dat zij een strafblad hebben?
De strafrechtelijke antecedenten worden opgenomen in de justitiële documentatie van de desbetreffende persoon. Deze gegevens worden onder andere geraadpleegd bij de aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), bij een onderzoek naar de betrouwbaarheid van een persoon die in aanmerking wil komen voor een ambtelijke functie waar bijzondere eisen aan de integriteit van de betrokkene wordt gesteld, of bij een onderzoek inzake de verlening van een koninklijke onderscheiding.
Kan een opgelegde Corona-boete gevolgen hebben voor toekomstige banen en stages, kan het er toe leiden dat mensen geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) krijgen? Zo ja, om welk(e) screeningsprofiel(en) gaat het? Zijn er volgens u banen denkbaar waarbij een opgelegde Corona-boete na een overtreding een dusdanig relevant bezwaar opleveren dat de VOG niet kan worden toegekend?
Voor de aanvraag van een VOG wordt het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) geraadpleegd. Wanneer een strafbaar feit wegens een schending van de maatregelen inzake COVID-19 in het JDS is bijgeschreven, wordt deze informatie bij de beoordeling van een VOG-aanvraag betrokken. Justis kijkt bij de VOG-screening naar het gehele justitiële verleden én naar de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager. Zo wordt gekeken hoeveel delicten geregistreerd staan, wat de leeftijd van de betrokkene was ten tijde van het delict, hoelang geleden het is gepleegd en welke straf is opgelegd.
Eén coronaboete wegens verstoring van de openbare orde door samenscholing, art 443 WvSr, zal in zijn algemeenheid niet leiden tot een VOG-weigering. Boetes tot 100 euro worden overigens niet geregistreerd in het JDS en ook niet betrokken bij de VOG-screening. Dit betekent dat coronaboetes wegens samenscholing van 95 euro die worden opgelegd aan minderjarigen überhaupt niet worden gebruikt in de VOG-screening.
Begrijpt u dat mensen zich hierover zorgen kunnen maken? Zijn deze zorgen volgens u terecht? Bent u bereid er bij Justis op aan te dringen dat hier zoveel mogelijk duidelijkheid over komt, in welke situaties dit type overtreding er toe zou kunnen leiden dat deze relevant is voor het wel of niet verkrijgen van een VOG, en of er banen denkbaar zijn waarvoor het passend is dat deze overtreding in de weg staat aan het verkrijgen van een VOG en dus de betreffende baan? Bent u vervolgens bereid dit te beoordelen of u dat een rechtvaardige en bedoelde uitkomst vindt? Zo niet, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 12, zal een enkele schending van een COVID-19 maatregel in zijn algemeenheid niet leiden tot een VOG-weigering. Wij zijn echter van mening dat dergelijke schendingen op dezelfde wijze bij de beoordeling van een VOG-aanvraag dienen te worden betrokken als andere strafbare gedragingen die in het JDS staan. Wij merken daarbij op dat Justis in deze gevallen eveneens de persoonlijke omstandigheden zal meewegen.
De financiële gevolgen en regelingen voor sportverenigingen |
|
Michiel van Nispen |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u uitleggen waarom sportverenigingen die personeel betalen via een payrollbedrijf een Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW)-aanvraag kunnen indienen, maar zodra sportverenigingen via een centrale servicedesk personeel uitbetalen zij geen beroep kunnen doen op deze regeling?1 2 3
Als sportverenigingen gebruikmaken van een sportservicebureau, dan is dit bureau formeel de werkgever, ondanks dat de materiële werkgeversrisico’s bij de sportverenigingen zijn neergelegd. Het is niet mogelijk om binnen het loonheffingennummer waarover het sportservicebureau beschikt, een onderscheid te maken naar verschillende delen van de omzet en de loonsom ten behoeve van een aanvraag in het kader van de NOW. Dat is niet uitvoerbaar binnen de gewenste en noodzakelijke korte afhandelingstermijn en met het volume aan aanvragen.
De situatie voor deze sportservicebureaus is dan ook hetzelfde als die van payrollbedrijven, ondanks dat zij zichzelf niet als payrollbedrijf beschouwen. Zouden de sportservicebureaus bijvoorbeeld alleen als loonadministrateur optreden, dan zouden de sportverenigingen voor welke zij de loonadministratie doen, elk zelf nog een eigen loonheffingennummer hebben en ook zelf een beroep op de NOW kunnen doen.
Als werknemers niet meer bij de sportverenigingen aan het werk zijn, hoeft het sportservicebureau geen factuur voor de loonkosten te versturen en is sprake van omzetverlies bij het sportservicebureau. Als het omzetverlies minstens 20 procent is, kan het sportservicebureau een beroep doen op de NOW en zal het sportservicebureau in overleg met de deelnemende verenigingen de subsidie «toerekenen» aan de getroffen verenigingen. Als het omzetverlies van het sportservicebureau minder dan 20 procent is, is er geen recht op de NOW.
Verder ben ik ervan op de hoogte van dat er in Nederland vijf sportservicebureaus zijn die salaris uitbetalen aan sportpersoneel en alle heffingen en premies onder één collectief loonheffingsnummer afdragen. Dit feit heeft echter geen invloed op de voorwaarden (zoals hierboven beschreven) waaraan een sportservicebureau moet voldoen wanneer zij een beroep wil doen op de NOW.
Uiteraard is het wel de inzet van het kabinet om zoveel mogelijk partijen die schade lijden door het coronavirus te ondersteunen. Daarom stelt de Minister voor Medische Zorg en Sport, zoals hij u in de Kamerbrief van 1 mei (1681229–204711-S) kenbaar heeft gemaakt, een steunpakket van € 120 miljoen beschikbaar voor de sportsector, aanvullend aan de maatregelen in het rijksbrede steunpakket.
Vindt u het wenselijk dat door deze gekozen constructie sportverenigingen financiële steun mislopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat er in Nederland vijf sportservicebureaus zijn die salaris uitbetalen aan sportpersoneel en alle heffingen en premies onder één collectief loonheffingsnummer afdragen aan het UWV en dat dit een structuur is die ruim 40 jaar geleden is gestimuleerd door het toenmalig Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) en het Ministerie van Financiën in het jaar 2000 een BTW-vrijstelling verleende?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid aanpassingen aan de huidige NOW-regeling te doen aangezien deze vooralsnog één aanvraag per loonheffingsnummer toestaat, waardoor er nu sportverenigingen zijn die geen aanspraak kunnen doen op de NOW-regeling? Bent u bereid de aanpassingen te doen zodat meerdere loonheffingsnummers per aanvraag behandeld kunnen worden, opdat sportverenigingen hier gebruik van kunnen maken? Zo ja, wanneer kunt u dit instellen? Zo nee, waarom niet? Is deze uitwerking dan de bedoeling geweest en op welke wijze bent u dan wel bereid sportverenigingen tegemoet te komen?
In de beantwoording van de vragen 1 en 2 is reeds aangegeven dat het vanwege de gewenste en noodzakelijke snelheid van afhandeling van aanvragen en het aantal aanvragen niet mogelijk is om in de regeling een andere systematiek toe te passen voor de sport.
Verder heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport u op 1 mei kenbaar gemaakt dat hij € 120 miljoen beschikbaar stelt ter ondersteuning van de sportverenigingen, aanvullend aan de maatregelen in het rijksbrede steunpakket. Op die manier worden de verenigingen tegemoetgekomen.
Bent u ervan op de hoogte dat in de sport verschillende organisaties, waaronder bonden en verenigingen, een afwijkend boekjaar hanteren om de begroting synchroon te laten lopen met de competitie?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat er binnen de sport bonden en verenigingen zijn die boekjaren hanteren die aansluiten bij de competitieperiode. De NOW is in korte tijd tot stand gebracht om werkgevers onder bepaalde voorwaarden zo kort mogelijk na de uitbraak van het coronavirus ondersteuning te bieden in de vorm van een subsidie voor de loonkosten. De noodzaak van ondersteuning op zo kort mogelijke termijn vereist een generieke maatregel. Maatwerk in de vorm van een andere omzetzetvergelijking is met het oog op de gewenste afhandelingssnelheid en het grote aantal aanvragen niet mogelijk.
In algemene zin is ons bekend dat accountantskosten hoog kunnen zijn in relatie tot de te verwachten NOW-subsidie. Momenteel wordt bezien onder welke grens een accountantsverklaring niet is vereist. Zo is het mogelijk om bijvoorbeeld voor kleine subsidiebedragen, of voor ondernemingen met een hele kleine loonsom, geen accountantsverklaring te eisen. Hierbij zou op een andere wijze het omzetverlies voldoende aannemelijk kunnen worden gemaakt. In plaats van een accountantsverklaring zou dan de verklaring van een deskundige derde moeten worden overlegd, zoals een loonadministrateur. Dit vermindert de drempel om een aanvraag voor de NOW in te dienen.
Bent u ervan op de hoogte dat voor deze organisaties de NOW-regeling nu niet toegankelijk is doordat de extra accountantskosten niet opwegen tegen de te ontvangen subsidie? Ontvangt u deze signalen ook?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid ook dit probleem op te lossen, bijvoorbeeld door in de regeling toe te staan dat als vergelijkingsomzet 25% van de jaaromzet genomen mag worden van het meest recente volledige boekjaar eindigend voor- of op 31 december 2019? Zo nee, op welke wijze dan wel?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het wenselijk is vanuit maatschappelijk en sociaal perspectief en vanuit gezondheidsoverwegingen dat er een steun- of reddingsplan beschikbaar is voor de sportsector, juist omdat dit bijdraagt aan een gezondere samenleving, maar ook omdat investeren in preventie op termijn geld kan besparen? Kunt u hier uitgebreid op reageren?
Daar ben ik het mee eens. Zoals de Minister voor Medische Zorg en Sport u middels de Kamerbrief van 1 mei heeft geïnformeerd, stelt hij dan ook een steunpakket van € 120 miljoen beschikbaar voor de sportsector.
Het bericht dat verenigingen voor jeugd- en jongerenwerk in de problemen komen door de coronacrisis |
|
Michiel van Nispen , Maurits von Martels (CDA), René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van Scouting Nederland aan de overheid over hulp bij financiële problemen door de coronacrisis?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat 94% van de beheerde speeltuinen vanwege de coronacrisis in de problemen komen?2
Ja.
Klopt het bericht dat sportverenigingen onder voorwaarden en in tijden van financiële crisis financiële ondersteuning kunnen krijgen?
Sportverenigingen kunnen gebruik maken van de rijksbrede steunmaatregelen die van kracht zijn, waaronder de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS-regeling) van het Ministerie van EZK waar de oproep van Scouting Nederland naar verwijst. Daarvoor gelden dezelfde voorwaarden als voor alle aanvragers van de TOGS, zo moet in ieder geval een hoofd- of nevenactiviteit van deze vereniging bij de Kamer van Koophandel zijn opgenomen op de lijst met vastgestelde SBI-codes.
Daarnaast is voor de sportverenigingen een steunpakket ontwikkeld waarover ik u onlangs geïnformeerd heb (TK2020D16797).
Klopt het beeld dat jeugd- en jongerenwerk als scouting, maar ook kindervakantieorganisaties en speeltuinverenigingen van dergelijke ondersteuning zijn uitgesloten?
Dat verschilt per organisatie. De rijksbrede steunmaatregelen kunnen met voorwaarden ook van toepassing zijn op deze organisaties. Sommige speeltuinen en scoutingverenigingen kunnen wél onder de TOGS vallen omdat ze een nevenactiviteit hebben die daarvoor in aanmerking komt. Daarnaast verschilt het per gemeente of zij scouting al dan niet in aanmerking laten komen voor het steunpakket voor sportverenigingen.
Kunt u aangeven wat daarvan de achterliggende gedachte is?
De rijksbrede steunmaatregelen zijn primair van toepassing op ondernemers en in mindere mate op verenigingen. Voor speeltuinen, jeugdverenigingen en scouting ligt er bovendien een route richting het lokale domein en de gemeenten om in gesprek te gaan voor mogelijke ondersteuning.
Deelt u de mening dat speeltuinen, jeugd- en jongerenwerk voor het gezond opgroeien van onze jeugd van essentieel belang zijn?
Speeltuinen en vormen van jeugdwerk als Scouting zijn zeker van belang bij het gezond kunnen opgroeien van de jeugd.
Deelt u de mening dat deze verenigingen door de huidige crisis in de problemen komen, en dat deze problemen zo groot kunnen worden dat zij het hoofd niet langer boven water kunnen houden?
Op dit moment is nog niet in te schatten wat de effecten zijn van de huidige crisis voor deze verenigingen. De gemeente is de eerstverantwoordelijke overheid voor deze verenigingen en mocht de situatie voor de scouting of jeugdwerk langdurig voortduren dan zullen deze verenigingen dan ook met de gemeente moeten kijken welke mogelijkheden er zijn om het voortbestaan van deze voorzieningen niet in gevaar te laten komen.
Deelt u de mening dat deze essentiële voorzieningen behouden moeten blijven? Hoe gaat u daar voor zorgen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om te bezien op welke manier verenigingen voor jeugd- en jongerenwerk alsnog geholpen kunnen worden?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wilt u de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren?
Ja.
Rechtspraak in de tijden van de coronacrisis |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Strafrechtspraak kan ook in crisis weer snel op orde zijn»1 en «De rechtspraak werkt hard door om haar maatschappelijke opdracht te vervullen»?2
Ja.
Deelt u de mening dat gezien de essentiële rol van de rechtspraak binnen onze rechtsstaat, zij zo veel mogelijk haar maatschappelijke opdracht zou moeten blijven vervullen in deze tijden, mits dat veilig kan?
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak dat ondanks dat 80% van het aantal zaken de afgelopen drie weken wel is afgedaan, het niet kunnen houden van fysieke zittingen problematisch is, met name voor het straf-, jeugd- en familierecht?
Zoals wij in onze brief van 23 april jl. hebben geschreven is in de democratische rechtsstaat het houden van openbare terechtzittingen van essentieel belang. Een langdurige en vergaande beperking van het houden van de fysieke zittingen staat op gespannen voet met de beginselen van de rechtsstaat. Tegelijkertijd is er de verantwoordelijkheid om de verspreiding van het virus tegen te gaan. In het besluit om vanaf 11 mei weer meer fysieke zittingen te houden en daarbij prioriteit te geven aan straf-, jeugd- en familierecht is een goede balans gevonden, die recht doet aan de verschillende belangen.
Bent u bereid hiervoor samen met de Raad voor de Rechtspraak, de politie, het openbaar ministerie (OM) en de advocatuur met spoed naar een oplossing te zoeken en verschillende scenario’s uit te werken om fysieke zittingen mogelijk te maken, bijvoorbeeld in een «1,5-meter-zittingszaal», waarbij uiteraard rekening wordt gehouden met vraagstukken rond wachtruimtes, toegangscontroles en het niet kunnen vervoeren van gedetineerden? Kunt u hier de Kamer zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zeven dagen, over informeren? Zo nee, hoe snel kan dat wel?
Er is voortdurend met de genoemde organisaties aan oplossingen gewerkt. In onze brief van 23 april jl hebben we gemeld dat de Rechtspraak vanaf 11 mei weer meer fysieke zittingen zou gaan houden en dat daartoe de gerechtsgebouwen en werkprocessen coronaproof zijn gemaakt.
Welke gevolgen hebben de door het coronavirus genomen maatregelen voor de doorlooptijd van zaken? Hoe denkt u de opgelopen achterstanden te gaan wegwerken?
Zaken waarvan de behandeling niet schriftelijk of met ondersteuning van audio-visuele middelen kan plaatsvinden, lopen vertraging op. Dat doet zich in alle rechtsgebieden voor, maar met name in het strafrecht. De afgelopen weken zijn de meeste reguliere zittingen strafrecht uitgesteld. Daarbij gaat het om duizenden zaken per week. De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie (OM) zijn en blijven in overleg over het beperken en terugdringen van achterstanden. Zoals hiervoor aangegeven, hebben de Rechtspraak en het OM maatregelen getroffen om in de gerechtsgebouwen corona-proof te kunnen werken en weer meer zittingen te kunnen houden. Daarmee is vanaf 11 mei gestart en dit zal binnen de mogelijkheden waarin dit verantwoord kan, verder worden uitgebouwd. De aandacht gaat nu uit naar het weer zo veel mogelijk kunnen behandelen van zaken. Uiteraard wordt ook al na gedacht over hoe opgelopen achterstanden kunnen worden ingehaald, maar daarvoor kunnen wij op dit moment nog geen plan presenteren. Zodra daarover meer duidelijk is zullen wij uw Kamer nader informeren.
Wat is uw reactie op het voorstel van de voorzitter van het College van procureurs-generaal om, eventueel op afstand via videoverbinding, in de avond en in het weekend zittingen te gaan organiseren? Ziet u dit als een mogelijke oplossing om de onwenselijke toename van achterstanden weg te werken? Wordt hierover ook het overleg met de advocatuur gevoerd?
In onze brief van 23 april jl. hebben we aangegeven dat er de mogelijkheid is om gerechtsgebouwen ook buiten kantoortijden te openen en zittingen te houden. Daarmee kan de capaciteit vergroot worden. Het is aan de gerechten hieraan in afstemming met alle partijen van de keten invulling te geven.
Wat is uw reactie op het voorstel van strafrechter Janssen om als noodoplossing tijdelijk toe te staan dat de politierechter in plaats van een maximum gevangenisstraf van één jaar, maximum twee jaar kan opleggen, waardoor er een capaciteitstoename voor dit soort kleine zittingen kan ontstaan?
Wij staan open voor goede suggesties om de capaciteitsproblematiek het hoofd te bieden. De genoemde suggesties betreffen vrij ingrijpende veranderingen in de bevoegdheid van de politierechter en de werkwijze van de meervoudige kamer, die ook wetswijziging vergen. De voorstellen worden besproken binnen en tussen de betrokken ketenorganisaties. Mocht daaruit de onderbouwde wens naar voren komen dat een aanpassing van de wettelijke regeling in de lijn van de in vraag 7 en 8 genoemde voorstellen wenselijk is en deze tijdelijk kan bijdragen aan spoedige en zorgvuldige afdoening van strafzaken, dan zullen wij een dergelijk voorstel op zijn merites beoordelen.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om de rechtspraak ook tijdelijk de bevoegdheid te geven om een meervoudige politierechter in te voeren met een maximum gevangenisstraf van drie jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Welke gevolgen hebben de genomen maatregelen (waardoor minder zaken behandeld worden) voor de financiering van het OM en de rechtspraak, gezien de financieringssystematiek die gedeeltelijk is gebaseerd is op het aantal zaken?
Het bekostigingssysteem van de Rechtspraak biedt voldoende ruimte om in te spelen op bijzondere omstandigheden zoals deze zich nu voordoen. Artikel 21 van het Besluit financiering rechtspraak 2005 bevat een hardheidsclausule, die de mogelijkheid biedt om maatwerk te leveren bij een dreigend negatief vermogen dan wel een ingrijpende wijziging van omstandigheden met aantoonbare gevolgen voor de productie. Besluitvorming over de hardheidsclausule vindt in beginsel plaats aan het einde van het jaar, wanneer de productie en bijbehorende financiële gevolgen over geheel 2020 helder zijn. De ontwikkelingen in productie en bijbehorende financiële gevolgen volgt de Minister voor Rechtsbescherming op de voet en hierover blijft hij met de Raad in gesprek. Op de hardheidsclausule is ook in het verleden vaker een beroep gedaan, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende instroom was om een afgesproken productie te leveren waardoor een negatief eigen vermogen dreigde.
Voor het OM geldt dat het bekostigingssysteem nog niet in de volle omvang operationeel is. Zoals u eerder bericht in de brief van 9 april jl. resteert er een belangrijke aanpassing aan de systemen om te zorgen dat de productie betrouwbaar en volledig kan worden ontsloten vanuit de bronsystemen. Pas daarna kan ook worden afgerekend op de productie. Dit is op dit moment nog niet het geval. Mocht dit wel het geval zijn geweest, dan geldt voor het OM dezelfde procedure als bij de Rechtspraak en kan er een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule in het bekostigingssysteem.
Welke extra kosten gaat het afhandelen van opgelopen achterstanden met zich mee brengen? Kunt u dit uitsplitsen naar rechtspraak, OM en advocatuur? Hoe gaat u deze kosten betalen?
Of het wegwerken van opgelopen achterstanden extra geld zal kosten valt op dit moment niet te zeggen. Dat is mede afhankelijk van de maatregelen die worden getroffen. De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie zijn en blijven in overleg over het beperken en terugdringen van achterstanden.
In zijn algemeenheid geldt dat de omvang van het productievolume jaarlijks wordt bijgesteld. Zoals hierboven toegelicht kan in bijzondere omstandigheden een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule, artikel 21 van het Besluit financiering rechtspraak 2005.
Bent u bereid te bekijken hoe, na inwerkingtreding van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, initiatieven om schuldenaren in contact te brengen met de schuldhulpverlening via de rolzitting zo veel mogelijk doorgang kunnen vinden, zodat een groep kwetsbare schuldenaren niet nodeloos wordt geraakt door het gemis aan een fysieke rolzitting? Hoe wordt gewaarborgd dat mensen met schulden in deze situatie niet dieper in de problemen komen maar ook nu hulpverlening krijgen? Worden hiertoe maatregelen genomen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
De rechtbanken zullen, wanneer door een gedaagde mondeling gereageerd wordt, deze zeker zo nodig doorverwijzen naar een schuldenfunctionaris van het gerecht of de schuldhulpverlening van de betreffende gemeente. De rechtbanken zien dat ondanks het gemis aan een fysieke kantonrolzitting veel gedaagden telefonisch of per e-mail reageren naar aanleiding van de brief die zij die op de voet van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid door de deurwaarders bij de dagvaarding ontvangen. Ook in dat contact kan schuldhulpverlening aan de orde komen. Verder wordt hard gewerkt aan het weer mogelijk maken van het houden van fysieke kantonrolzittingen.
Bent u voornemens om positieve ervaringen die nu worden opgedaan, zoals bijvoorbeeld met videobellen in bepaalde omstandigheden, te handhaven in de toekomst? Zo ja, welke?
Het is belangrijk om te leren van de ervaringen die worden opgedaan met de maatregelen die zijn opgenomen in de Tijdelijke wet COVID-19 JenV. Afhankelijk van deze ervaringen kan worden bezien of bepaalde maatregelen, met name wanneer deze zich toespitsen op het gebruik van moderne communicatietechnieken zich wellicht lenen voor permanente toepassing. In voorkomend geval zal daartoe uiteraard een regulier wetgevingsproces worden bewandeld. Op een later moment zullen wij samen met de Rechtspraak en andere partijen in de keten de verschillende werkwijzen evalueren.
Het bericht dat de coronamaatregelen door een tbs-kliniek niet nageleefd (kunnen) worden |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de noodkreet van medewerkers en tbs-patiënten van het forensisch psychiatrisch centrum (fpc) Oostvaarderskliniek in Almere, dat richtlijnen van het RIVM met voeten worden getreden?1
Ja.
Gelden de coronamaatregelen ook voor tbs-klinieken? Zo ja, hoe wordt erop toegezien dat de tbs-klinieken zich ook aan de regels houden? Kunt u garanderen dat alle tbs-klinieken zich aan de maatregelen houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, vanzelfsprekend werken de klinieken conform de geldende richtlijnen en maatregelen. Ik zie dat de klinieken hard en toegewijd werken. DJI staat in nauw contact met de klinieken, hieruit blijkt dat ze erg hun best doen om hun werk binnen de geldende richtlijnen in de huidige situatie zo goed mogelijk te doen. Ik heb daarvoor veel waardering, als ook voor de inzet en betrokkenheid van de medewerkers.
Is er voor al het personeel dat in tbs-klinieken werkt voldoende beschermend materiaal, bijvoorbeeld handschoenen en mondkapjes, zodat zij elke dag beschermd hun werk kunnen doen? Zo ja, is het ook verplicht voor medewerkers om dit te gebruiken? Zo nee, waarom niet en hoe snel denkt u dit wél geregeld te hebben?
Als het gaat om persoonlijke beschermingsmiddelen volgt DJI voor tbs-klinieken onverkort de richtlijnen van het RIVM inzake de (intramurale) ggz. Medisch personeel of medewerkers die in contact komen met mogelijk besmette patiënten gebruiken beschermingsmiddelen. Voor het hanteren van deze richtlijnen zijn vooralsnog voldoende beschermingsmiddelen beschikbaar.
Wordt al het personeel dat in tbs-klinieken werkt getest op het dragen van het coronavirus, ook als zij (nog) geen symptomen vertonen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te realiseren? Bent u ook bereid personeel te laten testen op de aanwezigheid van antistoffen in het bloed?
DJI volgt voor tbs-klinieken de richtlijnen van het RIVM inzake testbeleid voor medewerkers in de ggz. Medewerkers met corona-gerelateerde klachten die werkzaam zijn in een tbs-kliniek kunnen worden getest na advies van de bedrijfsarts. Betrouwbare antistoffentesten zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Op dit moment onderzoekt het RIVM nog welke antistoffentest het meest betrouwbare resultaat geeft.
Klopt het dat één werknemer van de tbs-kliniek in Almere op dit moment in het ziekenhuis ligt vanwege COVID-19? Zijn alle patiënten en collega-medewerkers waarmee deze persoon in contact is geweest getest op COVID-19? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te laten doen om verdere verspreiding zo veel als mogelijk te voorkomen?
Tot mijn spijt ben ik geïnformeerd over het trieste nieuws dat een medewerker van de tbs-kliniek in Almere aan de gevolgen van corona is overleden. Ik heb mijn medeleven betuigd aan de nabestaanden. De leiding van DJI staat in direct contact met zowel familie als medewerkers om steun te verlenen. Patiënten en medewerkers worden ook in deze situatie getest volgens het beleid van het RIVM. Bij ontwikkeling van klachten volgt direct thuisisolatie bij medewerkers of isolatie op de kamer in het geval van patiënten.
In welk opzicht helpt het dat de overdrachtsbijeenkomsten van medewerkers zijn ingekort? Het gaat toch niet om hoe lang mensen bij elkaar zijn, maar of zij voldoende afstand (minstens anderhalve meter) houden van elkaar? Wat wordt er in de tbs-klinieken aan gedaan om die anderhalve meter te allen tijde te respecteren?
Het verkorten van de duur van gezamenlijke bijeenkomsten zoals een overdracht helpt in het beperken van de risico’s. Ook kunnen dergelijke maatregelen nodig zijn vanuit efficiënte personele inzet. Tevens worden bewegingen in en uit de instellingen en binnen instellingen waar mogelijk vermeden, onder andere door het opschorten van bezoek en verloven. Zoals eerder genoemd wordt in de tbs-klinieken volgens de richtlijnen van het RIVM gewerkt. Daar waar bescherming kan worden gerealiseerd door 1,5 meter afstand te houden, gebeurt dat. Waar niet, daar worden op maat aanvullende beschermingsmaatregelen getroffen.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Dat is tot mijn spijt niet gelukt.
Omgangsregelingen gedurende de corona-maatregelen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag waarin duidelijk werd dat de rechtspraak een zaak over een omgangsregeling geschrapt heeft tot na de corona-uitbraak? Wat is daarop uw reactie?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Als gevolg van het coronavirus zijn er ingrijpende maatregelen getroffen. Ook voor de Rechtspraak is dit niet zonder gevolgen gebleven. Met de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, in de uitzending van EenVandaag van 3 april 2020 te gast, snap ik de frustratie over het uitstel van een aangespannen rechtszaak. Uitstel van welke rechtszaak dan ook kan voor de betrokken personen gevolgen hebben die diep ingrijpen in hun persoonlijke leven.
Nadat de coronamaatregelen van kracht werden in de Rechtspraak, werden in eerste instantie alleen de zeer urgente zaken behandeld. Intussen heeft de Rechtspraak niet stil gezeten. De Rechtspraak zet alles op alles om – binnen de mogelijkheden die er zijn – zo veel mogelijk zaken te behandelen. Sinds 6 april is de lijst van te behandelen zaken uitgebreid en de Rechtspraak heeft op 23 april bekend gemaakt dat vanaf 11 mei de gerechtsgebouwen weer opengaan voor het houden van zittingen. De behandeling van onder meer jeugd- en familiezaken heeft daarbij prioriteit.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat zaken zoals hierboven aangehaald met de nieuwe werkinstructies van 3 april jl. wél weer zo veel als mogelijk behandeld zullen worden? Zo nee, acht u het wenselijk dat zulke zaken nu niet behandeld worden?2
Nadat de coronamaatregelen van kracht werden, zijn zaken over zorg- en omgangsregelingen in eerste instantie (fase 1) niet behandeld. Behoudens in geval van hele grote spoed. Bij de inschatting daarvan staat de veiligheid van het kind voorop. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een dreigende ontvoering.
In fase 2, van kracht vanaf 6 april, worden ook zaken over zorg- en omgangsregelingen (zoveel mogelijk) behandeld. Die uitbreiding van de te behandelen zaken is lokaal met maatwerk ingevuld en is afhankelijk van de situatie en de beschikbare capaciteit (ziekte en IT-voorziening) per gerecht of parket.
De rechter screent de zaken op urgentie en bijvoorbeeld ook op de mogelijkheid om een zorg- of omgangsregeling uit te voeren. Zo kan een omgangsregeling waarbij hulpverlening is betrokken (bijvoorbeeld een omgangshuis) met de van kracht zijnde maatregelen vanwege het coronavirus niet altijd worden uitgevoerd. Zaken waarin de veiligheid van het kind in het geding is, worden altijd behandeld.
Behandeling geschiedt schriftelijk als een zaak zich daarvoor leent en partijen daarmee instemmen. Zittingen vinden telefonisch plaats of met behulp van Skype. Vanaf 11 mei zullen op beperkte schaal weer fysieke zittingen worden gehouden.
Kunt u verduidelijken wat de status van omgangsregelingen is gedurende de tijd dat de corona-maatregelen van kracht zijn? Het klopt toch dat de huidige maatregelen geen vrijbrief zijn om omgangsregelingen niet na te komen en dat er op het niet nakomen van omgangsregelingen sancties staan; wordt hierop ook gehandhaafd? Zo ja, door wie en op welke wijze?
Voorop staat dat ook in deze tijd het niet nakomen van een zorg- of omgangsregeling het strafbare feit onttrekking aan wettig gezag kan opleveren, waarvan aangifte kan worden gedaan bij de politie. De maatregelen die worden genomen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen, vormen geen vrijbrief om omgangsregelingen niet na te komen. Zoals de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij brief van 7 april heeft aangegeven is het uitgangspunt dat omgangsregelingen gewoon doorgaan, tenzij sprake is van gezondheidsklachten.3 Omgangsregelingen waarbij hulpverlening betrokken is kunnen afhankelijk van het per organisatie gevoerde beleid hierop een uitzondering vormen, omdat het hierbij niet enkel gaat om contact tussen ouder en kind. Ook bij gezondheidsklachten moeten op korte termijn samen tijdelijke oplossingen worden gekozen voor het uitoefenen van zorg- en opvoedtaken. Ik roep ouders op hierin flexibiliteit te betrachten. Van belang is dat professionals, maar ook familieleden en het sociaal netwerk ouders hiertoe stimuleren. Solidariteit en onderlinge steun tussen ouders moet – zeker nu – voorrang krijgen.
Klopt het dat zaken die betrekking hebben op omgangsrecht waaronder ook mogelijke ontvoeringen, op dit moment niet met spoed worden opgepakt? Zo ja, waarom en vindt u dat wenselijk?
Nee dat klopt niet. Omgangszaken worden zoveel mogelijk behandeld. Zaken waarin de veiligheid van het kind in het geding is, zoals bij mogelijke ontvoeringen, zijn al direct als urgente zaken aangemerkt en worden altijd behandeld.
Wat zijn de gevolgen van het gegeven dat het expertteam ouderverstoting later dan 1 juli 2020 met haar advies zal komen, zoals u schreef in antwoord op vragen van het lid Bergkamp (D66)?3 Kan het expertteam wellicht nu al gevraagd worden een reactie te geven op het naleven van omgangsregelingen in deze tijd van corona-maatregelen? Zo nee, wat gaat u er aan doen om hierover helderheid te verschaffen?
Het expertteam presenteert een paar maanden later dan aanvankelijk beoogd zijn eindrapport met voorstellen tot structurele voorkoming en verbetering van de situaties waarin contactverlies tussen een ouder en een kind dreigt of is ontstaan. De actuele situatie omtrent COVID-19 is voor de inhoud van het eindrapport mogelijk relevant, maar zal niet het uitgangspunt van het rapport vormen. Ouders, kinderen en professionals kunnen op dit moment met vragen daarover terecht bij het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). MIND Korrelatie geeft daarnaast laagdrempelig advies aan ouders per app, chat of telefoon. Op deze manier kan er helderheid worden verschaft over de naleving van omgangsregelingen ten tijde van de coronacrisis aan iedereen die het betreft en daarover vragen heeft. Ik kan mij desalniettemin voorstellen dat veel betrokkenen verwachtingsvol uitkijken naar het eindrapport van het expertteam. Het expertteam zal daarom reeds voor de zomer tussentijds verslag doen van zijn bevindingen.
Op 24 april jl. heeft de voorzitter van het expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek samen met de voorzitter van het Platform Scheiden zonder Schade in diverse media zoals De Trouw en de radioprogramma’s Spraakmakers en Radio Reporter, het belang benadrukt dat omgangsregelingen moeten doorgaan. Zij hebben gelet op de versoepeling van de coronamaatregelen voor kinderen en jongeren – aangekondigd op 21 april jl. – ouders ertoe opgeroepen omgangsregelingen uit te voeren zoals gezamenlijk afgesproken. Daarbij geven zij ouders mee dat er geen anderhalve meter afstand gehouden hoeft te worden tussen het kind en de ouder. Dit laat onverlet dat rond overdracht van de kinderen en wanneer iemand in het gezin ziek is de (afstands)richtlijnen van het RIVM gevolgd moeten worden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Duivelsuitdrijving bij kinderen en andere misstanden binnen religieuze gemeenschappen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen , Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitzending «De Monitor – Duiveluitdrijving bij kinderen 2» van 23 maart 2020?1
Ja, deze uitzending is bekend binnen de bij de beantwoording van deze vragen betrokken ministeries.
Deelt u de mening dat de in deze uitzending besproken praktijken van duivelsuitdrijving bij kinderen schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van die kinderen? Zo ja, waarom en waaruit kan die schade voor kinderen bestaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze meningen. Ik vind het belangrijk dat kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien. De schade die kan ontstaan door duiveluitdrijving, is onder meer afhankelijk van de praktijken waar de kinderen aan worden onderworpen en de verdere omstandigheden waarin het kind leeft en opgroeit. Schade die voortvloeit uit uitdrijvingspraktijken waarbij in het strafrecht neergelegde normen worden geschonden, bijvoorbeeld mishandeling, vraagt in beginsel om correctie, afkeuring en herstel van de geleden schade. Het is denkbaar dat hier sprake van kan zijn.
Deelt u de mening dat er bij duivelsuitdrijving bij kinderen tevens sprake kan zijn van strafbare feiten zoals kindermishandeling? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat uit de uitzending blijkt dat er onder het mom van duivelsuitdrijving andere strafbare feiten worden gepleegd waaronder seksueel misbruik en bedreiging? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van de beschuldigingen van strafbare feiten die in de door de vragenstellers aangehaalde uitzending zijn gedaan. Het is aan de rechter om de strafbaarheid van specifieke gedragingen vast te stellen.
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is als religieuze gemeenschappen leden van hun gemeenschap trachten af te houden van het doen van aangifte? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het verruimen van de aangifteplicht door religieuze gemeenschappen? Op welke wijze kan de aangiftebereidheid worden bevorderd? Hoe kunnen kinderen, die zelf geen aangifte doen, worden beschermd tegen dit soort praktijken?
Ja, die mening deel ik. Van elk bestuur van een organisatie, zo ook religieuze gemeenschappen, verwacht ik dat zij slachtoffers en het doen van aangifte ondersteunen. Dit geldt in het bijzonder waar het kinderen betreft.
Voor de beantwoording van de overige vragen verwijs ik u naar de brief over seksueel misbruik binnen de gemeenschap van Jehova´s Getuigen die ik uw Kamer uiterlijk rond de zomer van 2020 zal sturen.
Deelt u de mening dat, ook omdat al eerder is gebleken dat er binnen gesloten religieuze gemeenschappen sprake was van het structureel begaan van ernstige strafbare feiten waaronder seksueel misbruik, er sprake is van een tekortschietend inzicht in en toezicht op dergelijke gemeenschappen? Zo ja, waarom en hoe gaat u zorgen dat dit inzicht en toezicht er wel komt? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet geldt het uitgangspunt dat toezicht in eerste instantie een verantwoordelijkheid is voor personen en instanties in de omgeving van het kind, zoals leraren en hulpverleners. Zij dienen scherp te zijn op factoren die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor het kind. Bij twijfel hierover en zorgen over de veiligheid van het kind dienen de professionals in het belang van de veiligheid van het kind contact op te nemen met Veilig Thuis volgens de meldcode. In acute situaties kunnen hulpverleners contact opnemen met de politie. Ook zal ik met de ggz-sector in gesprek gaan om aandacht te vragen voor praktijken van demonenuitdrijving binnen kerkelijke kring bij kinderen die psychische hulp ontvangen.
Ik heb het Ministerie van OCW geïnformeerd over de uitzending en zij brengen dit op hun beurt onder de aandacht bij de Inspectie van het Onderwijs en de Stichting School & Veiligheid om de alertheid bij leraren te vergroten.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de aard en de omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland? Zo ja, op welke termijn gaat u dit onderzoek in gang brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het – mede gezien de omvangrijke onderzoeksagenda van het WODC en de hoeveelheid onderzoeken die nog in de wachtrij staan – niet wenselijk om een separaat onderzoek naar de aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland op te starten. Wel ben ik bereid te bezien of deze vraag meegenomen kan worden in andere, reeds lopende of op korte termijn startende, onderzoeken.
Deelt u de mening dat de zinssnede «behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet» in artikel 6 van de Grondwet over de vrijheid van godsdienst het mogelijk maakt om bij wet bepalingen op te nemen die kunnen dienen ter voorkoming van misstanden binnen religieuze gemeenschappen bijvoorbeeld door bepaalde praktijken binnen die gemeenschappen expliciet te verbieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 6 Grondwet maakt het mogelijk om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te beperken. Daarvoor is een specifiek formeel wettelijke grondslag vereist. Voor zover het gaat om de beperking van deze vrijheid buiten gebouwen en besloten plaatsen is delegatie mogelijk, maar ook daarvoor is een specifiek formeel wettelijke grondslag vereist, die bovendien tot doel heeft de bescherming van een of meer van de in artikel 6, tweede lid, Grondwet genoemde doeleinden. Overigens zal een dergelijke wettelijke bepaling ook dienen te voldoen aan de vereisten van internationaal recht, waaronder artikel 9 EVRM.
Huisuitzettingen tijdens de coronacrisis |
|
Michiel van Nispen , Maarten Hijink , Sandra Beckerman |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Waarom vallen kort gedingen van verhuurders en woningcorporaties om mensen uit huis te zetten onder «urgente zaken» bij de rechtbank, hoewel de rechtspraak eigenlijk gesloten is vanwege het coronavirus?1
Op rechtspraak.nl staat informatie over welke zaken wel en welke zaken op dit moment niet worden behandeld als gevolg van het coronavirus. Deze informatie wordt dagelijks geactualiseerd. Op 24 maart jl. vermeldde rechtspraak.nl: «Bij voorlopige voorzieningen/kort geding/beslagrekesten bepaalt de rechter of de zitting moet doorgaan (alleen in geval van superspoed) of dat deze wordt aangehouden (dan komt er nog geen uitspraak). «
Dit betekent dat kort gedingen van verhuurders en woningcorporaties om mensen uit huis te zetten niet worden aangemerkt als «urgente zaken». De Behandeling van dergelijke vorderingen wordt in dat geval aangehouden. Behandeling van dit type zaken is uitsluitend mogelijk als de rechter «superspoed» aanwezig acht. Van superspoed is sprake in zeer uitzonderlijke gevallen zoals in geval van crimineel handelen of bij ernstige overlast.
Dat geldt ook voor executiegeschillen over vorderingen waarin huurovereenkomsten zijn ontbonden en ontruimingen zijn gelast. Ontruimingen zullen geen doorgang vinden, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Als een bewoner tegen een woningontruiming in kort geding wil opkomen, moet de voorzieningenrechter nagaan of er wel sprake is van «superspoed».
In zaken waarin de ontruiming door de kantonrechter al is toegestaan, maar waarin feitelijk sprake is van schuldenproblematiek, kan er ter voorkoming van woningontruiming een moratorium of voorlopige voorziening worden verzocht in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). Hierdoor is het voor de verhuurder verbodenom tot ontruiming over te gaan in afwachting van behandeling van dit Wsnp-verzoek. Deze zaken zijn als urgente zaken aangemerkt en worden door de rechtbanken (schriftelijk) behandeld.
Zaken over huurachterstand en ontruiming inclusief ontruimingsvorderingen op andere gronden, worden aangehouden. Wel kan er in deze zaken met instemming van partijen schriftelijk worden geprocedeerd.
Wat gebeurt er op dit moment met het sluiten van woningen op verzoek van burgemeesters? Worden deze zaken uitgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven met betrekking tot de opstelling van de rechtbanken, zal het sluiten alleen aan de orde zijn bij criminele activiteiten of extreme overlast. Ook in die gevallen is het een lokale afweging of de sluiting in deze tijd van corona aan de orde is. De burgemeester zal bij een sluiting altijd bezien of sluiting in deze omstandigheden redelijk en billijk is.
Hoe verhoudt het door laten gaan van rechtszaken over uithuiszetting van mensen zich tot het feit dat rechtszaken over bijvoorbeeld het verkrijgen van een urgentieverklaring voor een huurhuis, het krijgen van een uitkering of zaken over ontslag en loonvordering wel worden uitgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid hierover in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak om te bespreken of de juiste maatregelen zijn genomen en de juiste zaken zijn uitgesteld?
Zoals hierboven uiteengezet worden rechtszaken over uithuiszetting van mensen op dit moment niet behandeld maar uitgesteld.
Vindt u het verantwoord om, tijdens de coronacrisis waarin mensen opgeroepen wordt om zoveel mogelijk thuis te blijven, mensen op straat te zetten en daardoor bloot te stellen aan extra gevaren rondom de besmetting en verspreiding van het virus? Zo nee, waarom gebeurt dit dan? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de richtlijnen van het RIVM, de Veiligheidsregio’s en de maatregelen van de overheid?
Het Kabinet acht het van groot belang te voorkomen dat mensen uit hun huis worden gezet tijdens de Corona-crisis. Er wordt op dit moment vanuit de huur- en koopsector gewerkt aan oplossingen voor mensen die in de problemen komen. Zo heeft de Minister van Milieu en Wonen met organisaties van verhuurders, leegstandbeheerders en met steun van de Woonbond en de LSVB, afgesproken dat er geen huisuitzettingen als gevolg van het coronavirus tijdens de crisisperiode plaatsvinden. Overigens kunnen mensen alleen hun huis worden uitgezet door tussenkomst van een rechter. Huisuitzettingen zijn door de rechtspraak niet aangemerkt als urgente zaken en voorlopig vinden er daarom geen mondelinge behandelingen plaats, tenzij de rechter in kort geding oordeelt dat een zitting moet doorgaan.
Op welke manieren kunnen rechters de gevolgen van een eventuele ontruiming inschatten omdat niet duidelijk is hoe lang de coronacrisis zal duren, hoe ernstig uiteindelijk zal blijken en welke gevolgen en nasleep deze crisis zal hebben? Kunt uw antwoord toelichten?
De partij die in weerwil van de getroffen maatregelen zijn zaak toch behandeld wil zien, zal moeten toelichten waarom de behandeling van zijn zaak «superspoed» heeft. Als de (voorzieningen)rechter daarin mee gaat zal hij zoals gebruikelijk baseren op de informatie van beide partijen, en dus ook de gevolgen van ontruiming in ogenschouw nemen.
Deelt u de mening dat een ontruiming van een huishouden op dit moment tegen de rechten van de mens ingaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ontruiming van een huishouden is altijd een ingrijpende maatregel en maakt inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en het huisrecht van de bewoners. De huidige coronacrisis maakt dit nog ingrijpender.
In de huidige crisissituatie is het zeer onwenselijk dat mensen uit hun huis worden gezet omdat ze de huur niet meer kunnen betalen of omdat een tijdelijk huurcontract afloopt. Het kabinet ziet het dan ook als een verantwoordelijkheid voor alle betrokken partijen om ontruimingen zoveel mogelijk uit te stellen en alleen te initiëren als er zwaarwegende redenen voor zijn, zoals criminele activiteiten of extreme overlast. Om die reden heeft de Minister voor Wonen en Milieu afspraken gemaakt met de sector om hieraan gevolg te geven. Ook steunt het kabinet de oproep van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders om ontruimingen waar mogelijk op te schorten.
Daarnaast zal het kabinet via spoedwetgeving mogelijk maken dat tijdelijke huurcontracten kunnen worden verlengd voor een tijdelijke periode tijdens deze crisis.
Bent u bereid om, net als in Vlaanderen, zo nodig een spoedwet te maken die alle uithuiszettingen tijdens de coronacrisis verbiedt zowel in de sociale als in de vrije huur- en de koopsector? Zo nee, waarom niet?2
Huisuitzettingen zijn door de rechtbanken niet aangemerkt als urgente zaken. In zulke zaken vinden dus voorlopig geen mondelinge behandelingen plaats. De Minister voor Milieu en Wonen heeft hierover, zoals in antwoord 6 aangegeven, afspraken gemaakt met Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences, de koepels van verhuurders van woningen, over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen in deze tijd van de coronacrisis.
Kunt u deze vragen en de eerdere gestelde Kamervragen vóór het debat van donderdag 26 maart 2020 beantwoorden?3
Ja.
Het bericht ‘Ruziënde Russen kosten Nederlandse rechtspraak miljoenen’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel en de uitzending van Argos «Ruziënde Russen kosten Nederlandse rechtspraak miljoenen»?1 2 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben be kend met het artikel en de uitzending. Ik herken mij niet in het geschetste beeld dat de Nederlandse regering «de rechterlijke macht inzet om brievenbusfirma’s naar Nederland te krijgen.» Of een internationale civiele zaak voor de Nederlandse rechter kan worden gebracht, wordt bepaald door de internationaal privaatrechtelijke regels voor rechterlijke bevoegdheid. Deze regels zijn voor het grootste deel neergelegd in verdragen en EU-verordeningen. Voor civiele handelszaken zijn de verordening (EU) 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna Brussel I bis) en het Haags Forumkeuzeverdrag uit 2005 van groot belang. De regels inzake rechterlijke bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 1 tot en met 9 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn slechts relevant indien er geen verdrag of verordening van toepassing is.
De hoofdregel in het internationale bevoegdheidsrecht is dat een zaak kan worden aangespannen in het land waar de gedaagde partij is gevestigd. Als een buitenlandse partij een vordering wil instellen tegen een bedrijf dat in Nederland is gevestigd, is de Nederlandse rechter bevoegd. Daarnaast zijn er bijzondere bevoegdheidsgronden. Zo is bijvoorbeeld de rechter in de lidstaat waar een overeenkomst ten uitvoer moet worden gelegd eveneens bevoegd. Partijen kunnen de Nederlandse rechter ook bevoegd maken voor de beslechting van hun geschillen via een forumkeuze, dat wil zeggen een uitdrukkelijke keuze om hun geschil voor te leggen aan de Nederlandse rechter. Het hebben van een band met Nederland is geen voorwaarde voor een rechtsgeldige forumkeuze voor de Nederlandse rechter. In de praktijk kiezen partijen echter vaak voor een rechter in een land waarmee een of beide partijen wel degelijk bekend is en waarvan de rechterlijke beslissing ten uitvoer gelegd kan worden. Een forumkeuze voor de Nederlandse rechter door partijen die op geen enkele wijze een band hebben met Nederland (of de EU), is dan niet aantrekkelijk. Ten slotte zijn er exclusieve bevoegdheidsregels, bijvoorbeeld voor de beoordeling van de geldigheid van octrooien en andere IE-rechten die aan registratie onderhevig zijn. Daarover kan uitsluitend worden geprocedeerd bij de rechter van de plaats waar een merk of octrooi geregistreerd is. De casus die centraal staat in de uitzending ziet (onder meer) op een geschil over de registratie van een Beneluxmerk. Bij dergelijke geschillen is slechts de rechter van het land waar de registratie wordt gehouden bevoegd omdat het niet past om een andere rechter te laten oordelen over de geldigheid van de registratie. Alleen de rechter in de Benelux kan dus oordelen over een registratie in een Beneluxregister.
Klopt het dat het beleid is dat de Nederlandse rechterlijke macht wordt ingezet om brievenbusfirma’s naar Nederland te lokken? Klopt het dat er jaarlijks duizend tot tweeduizend zaken zijn die vrijwel niets met Nederland te maken hebben? Als u dit niet kunt nagaan, lijkt u dit een redelijke schatting? Wat vindt u daarvan?
Er is geen sprake van beleid of inzet van de rechterlijke macht om zogeheten brievenbusfirma’s naar Nederland te lokken. De rechterlijke macht in Nederland is onafhankelijk en opereert vrij van beleidsmatige invloed van de andere staatsmachten. Zoals in het antwoord op vraag 1 gemeld wordt de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is in een internationale zaak, in veel gevallen beantwoord aan de hand van verordeningen en verdragen. De rechter is wettelijk gehouden om, indien aan deze en aan alle overige wettelijke voorwaarden voor het aanbrengen van een zaak is voldaan, een aan hem of haar voorgelegde zaak in behandeling te nemen en daarin uitspraak te doen.
Uit cijfers van de Raad voor de rechtspraak volgt dat er jaarlijks zo’n tweeduizend civiele handelszaken (niet-kantonzaken) worden gevoerd waarbij ofwel de eiser, ofwel de gedaagde een buitenlands bedrijf is. Er wordt van Nederlandse bedrijven niet bijgehouden of dit een zogeheten brievenbusonderneming is, laat staan dat de nationaliteit van bestuurders van Nederlandse gevestigde bedrijven wordt geregistreerd. Ik kan dan ook niet zeggen of het door Investico genoemde aantal zaken een realistische schatting is. Voorts wijs ik er op dat er ook in zaken waarbij zowel de eiser als de gedaagde buiten Nederland gevestigd zijn, er wel degelijk een Nederlands belang gemoeid kan zijn met de geschilbeslechting, bijvoorbeeld wanneer het geschil ziet op in Nederland gelegen onroerende zaken.
Klopt het dat deze zaken vaak aangespannen worden door bedrijven die hier alleen met een brievenbus zijn gevestigd? Wat vindt u daarvan?
Zoals in het antwoord op vraag 2 gemeld zijn er geen cijfers beschikbaar waaruit blijkt in hoeveel handelszaken zogeheten brievenbusfirma’s betrokken zijn. Omdat een hoofdregel van internationaal bevoegdheidsrecht is dat gedaagden worden gedagvaard in het land waar zij zijn gevestigd, ligt het niet voor de hand dat in Nederland gevestigde (brievenbus)bedrijven vaak als eiser in Nederlandse procedures optreden. Men zou eerder verwachten dat het gaat om tegen deze bedrijven aangespannen zaken. Als partijen samen een forumkeuze voor de Nederlandse rechter hebben gedaan, kan dit anders liggen. Ongeacht de aard of rechtsvorm van partijen vind ik het bovenal van belang dat de rechter toegankelijk is voor alle rechtzoekenden.
Klopt het dat de kosten voor deze rechtspraak van brievenbusfirma’s jaarlijks 33 tot 66 miljoen euro kosten? Als u dit niet precies kunt nagaan, lijkt u dit een redelijke schatting? Wat vindt u daarvan, afgezet tegen het gegeven dat dit bedrag één tot twee keer het gehele begrotingstekort van de Nederlandse rechtspraak is?
Zoals in de antwoorden op vragen 2 en 3 gemeld zijn er geen cijfers beschikbaar waaruit blijkt in hoeveel gevallen in Nederland gevestigde brievenbusfirma’s betrokken zijn bij handelszaken. Voorts worden er ook geen kosten per individuele procedure bijgehouden. Ik kan derhalve geen uitspraak doen of het door Investico genoemde bedrag realistisch is. In het kader van de bekostigingsafspraken tussen het ministerie en de Raad voor de rechtspraak wordt driejaarlijks gekeken naar de werklast en de kosten van rechtszaken in algemene zin. Hierbij wordt uitgegaan van een gemiddelde tijdsbesteding per zaak. Eventuele werklastverzwaring die voortkomt uit de door brievenbusfirma’s aangebrachte zaken wordt hierin verdisconteerd.
Waarom ondersteunt Nederland dit «rechtspraaktoerisme» eigenlijk? In de uitzending van Argos was een spotje te beluisteren voor het Netherlands Commercial Court (het NCC) waar komt dat reclame spotje vandaan, wie heeft dat bedacht, waar is dat gepubliceerd, wie heeft er voor betaald en met welk doel?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat er bedrijven zijn die zich in Nederland vestigen, enkel vanuit de gedachte dat zij bij een geschil met een eventuele handelspartner dan gedaagd moeten worden bij de Nederlandse rechter. Nederland is een internationaal handelsland. Dit betekent logischerwijs dat er ook veel internationale handelsgeschillen zijn. De NCC is op 1 januari 2019 ingesteld als internationale handelskamer van de rechtbank en het hof Amsterdam om tegemoet te komen aan een groeiende behoefte van Nederlandse bedrijven om een internationaal handelsgeschil in het Engels te kunnen beslechten. Voorheen waren Nederlandse bedrijven voor het in het Engels beslechten van hun internationale handelsgeschil aangewezen op arbitrage of een Engelstalige buitenlandse overheidsrechter. Met de komst van de NCC kunnen zij nu ook – samen met hun handelspartner – kiezen voor een procedure in het Engels bij de Nederlandse overheidsrechter. De NCC behandelt alleen zaken indien partijen dit uitdrukkelijk zijn overeengekomen. Omdat de behandeling in het Engels meerkosten met zich brengt en de komst van de NCC niet mag leiden tot minder capaciteit of budget voor de reguliere rechtspraak, geldt voor de behandeling in NCC zaken een verhoogd griffierecht. Tot nu toe zijn er een handvol zaken door de NCC behandeld. Met de Raad voor de rechtspraak zijn afspraken gemaakt over de aanloopkosten van de NCC. Hierin is ook rekening gehouden met kosten voor een campagne om meer ruchtbaarheid te geven aan het bestaan van de NCC. De voorlichtingsfilm is te vinden op de website van de NCC.
Hoe verhoudt dit «rechtspraaktoerisme» zich tot uw inspanningen om het aantal rechtszaken in Nederland af te laten nemen?
Het kabinetsbeleid is gericht op vroegtijdige en informele oplossing van geschillen. Als partijen er niet zelf uit kunnen komen, moet de toegang tot de rechter echter te allen tijde gewaarborgd zijn. Dit geldt voor burgers en ondernemingen, voor kleine en grote geschillen.
Klopt het dat de regering streeft naar het ten uitvoer brengen van vonnissen binnen de Europese Unie zoals dit tot aan de Brexit in het Verenigd Koninkrijk werd gedaan, en dat Nederland deze «functie» van het Verenigd Koninkrijk wil overnemen? Hoe kunt u dit verantwoorden?
Nee, dit klopt niet. Zoals hiervoor genoemd willen internationaal opererende bedrijven graag dat hun geschil in het Engels wordt beslecht. Daarnaast willen ze uiteraard dat een eventuele rechterlijke beslissing ten uitvoer gelegd kan worden. De tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken in handelszaken is in de Europese Unie geregeld via de Brussel I bis-verordening. Door de Brexit is onduidelijk in hoeverre rechterlijke beslissingen afkomstig van de Britse rechter nog ten uitvoer kunnen worden gelegd. Overigens wordt deze onduidelijkheid weer ingeperkt doordat de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen waarbij de rechter bevoegdheid ontleent aan een forumkeuze van partijen, geregeld is in het Forumkeuzeverdrag. Wat de gevolgen van de Brexit zullen zijn voor de toestroom van zaken bij de NCC, is op dit moment nog niet te zeggen. Dit hangt af van de afspraken tussen de EU en het VK over toekomstige samenwerking. Er is geen sprake van dat de NCC is opgericht met als doel om de «functie» van het Verenigd Koninkrijk op het terrein van internationale handelsgeschillen over te nemen.
Vindt u het verstandig dat de Nederlandse rechtspraak betrokken wordt bij rechtszaken die in wezen geen enkele band met Nederland hebben, bijvoorbeeld een ruzie tussen twee Russische oligarchen waarbij de een gestolen geld van de ander terugeist en de Nederlandse rechter in de positie wordt gebracht dat hierover geoordeeld moet worden?
Zoals in het antwoord op vraag 1 gemeld kan een civiele zaak voor de Nederlandse rechter worden gebracht als aan de voorwaarden van internationale rechtsmacht is voldaan. Indien aan deze voorwaarden en aan de overige wettelijke voorwaarden voor het aanbrengen van een zaak is voldaan, dan is de rechter gehouden in deze zaak een uitspraak te doen, ook als de zaak inhoudelijk weinig betrokkenheid heeft met Nederland. Ik acht de Nederlandse rechter goed in staat om dergelijke zaken te behandelen. Een goede juridische infrastructuur van Nederland draagt bij aan het internationale handelsklimaat. Handelspartners kunnen in het geval zich een geschil voordoet terecht bij een betrouwbare rechter met goede procedures.
Ziet u het genoemde risico dat de Nederlandse rechter, door alleen al dergelijke discutabele zaken te overwegen, onbewust illegale zaken gelegitimeerd kunnen worden? Erkent u dat dit in ieder geval theoretisch mogelijk is? Via welke waarborgen wordt dit voorkomen?
De civiele rechter beoordeelt iedere zaak op basis van hetgeen door partijen zelf is gesteld, het door partijen aangedragen bewijsmateriaal en de informatie die de rechter van partijen krijgt nadat hij deze heeft opgevraagd omdat hij deze nodig acht voor zijn beslissing. Voor elke zaak en voor elke rechterlijke uitspraak geldt dat daar voor (één van de) partijen nadelige gevolgen uit voort kunnen vloeien. Dat is nu eenmaal inherent aan het vellen van een rechterlijk oordeel in een geschil. De goede procesorde en de overige regels van Nederlands burgerlijk procesrecht bieden de rechter voldoende handvatten om de procedure in goede banen te leiden en eerlijk te laten verlopen. De rechter kan bewijsmateriaal buiten beschouwing laten als hij oordeelt dat dit bijvoorbeeld valse stukken zijn. Ook het Burgerlijk Wetboek biedt waarborgen tegen illegale praktijken. Een voorbeeld daarvan is artikel 3:40 lid 1 BW dat bepaalt dat een rechtshandeling nietig is als er sprake is van strijd met de goede zeden of de openbare orde.
Vreest u niet dat bepaalde onwelgevallige uitspraken diplomatiek kunnen worden aangerekend?
Het is mogelijk dat een rechterlijk vonnis als onwelgevallig wordt bestempeld. In onze democratische rechtsstaat is de rechtspraak onafhankelijk en is een ieder gebonden aan een (onherroepelijke) rechterlijke uitspraak, of die ons nu bevalt of niet.
Deelt u de mening dat de Nederlandse rechtspraak hier niet persé goed op toegerust is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening niet. Ik heb geen enkele reden te twijfelen aan het vermogen van de rechtspraak om adequaat te oordelen in internationale geschillen. De Nederlandse rechtspraak is van hoge kwaliteit en wordt ook internationaal als zodanig beschouwd. Daarnaast is er voor het beslechten van internationale handelsgeschillen binnen de Nederlandse rechtspraak met de NCC een voorziening gecreëerd die speciaal is toegerust voor het in het Engels beslechten van dergelijke complexe handelsgeschillen.
Hoe verhoudt uw belofte dat de oprichting van het NCC kostendekkend zou zijn zich tot het gegeven dat de buitenlandse partijen in grote zaken maximaal vierduizend euro aan griffierecht betalen, terwijl de werkelijke kosten minstens acht keer zo hoog zijn, omdat het in dit soort zaken geregeld voorkomt dat er honderden bewijsstukken en kratten vol dossiermappen worden aangedragen?
De NCC behandelt internationale handelsgeschillen in het Engels tegen een griffierechtentarief van € 15.377 in eerste aanleg en € 20.502 in hoger beroep. Sinds de start van de NCC zijn er een handvol zaken behandeld. Bij de financiële onderbouwing van de NCC is rekening gehouden met een aanloopperiode van tien jaar. Met uw kamer is afgesproken dat vijf jaar na de inwerkingtreding een tussenevaluatie volgt. Ik kan op dit moment nog geen uitspraak doen over kostendekkendheid van de NCC.
Wat is uw reactie op het voorbeeld dat een rechter met één zaak anderhalf jaar lang wekelijks «vele uren» bezig was, en dat een van de vijf juridisch medewerkers van zijn afdeling er in die periode de helft van al zijn tijd aan besteedde?
Voor alle geschillen die voor een rechter worden gebracht geldt dat sommige zaken veel tijd en werk vergen, terwijl andere zaken juist vrij snel en eenvoudig tot een oplossing kunnen worden gebracht. Deze verschillen in zaakzwaarte zijn verdisconteerd in de prijzen en deze prijzen worden elke drie jaar opnieuw vastgesteld, onder andere op basis van de actuele gegevens en ontwikkelingen in de tijdsbesteding per zaak. De NCC is mede tot stand gekomen vanuit de gedachte dat een geconcentreerde behandeling van complexe internationale handelsgeschillen tegen een verhoogd griffierecht bij de NCC andere rechtbanken en hoven kan ontlasten.
Erkent u dat op deze manier complexe internationale zaken ervoor zorgen dat de rechtbanken, die toch al kampen met tijdsgebrek, minder tijd hebben voor reguliere zaken, en de rechtspraak zo dus verder in de problemen komt?
Zoals ik bij vraag 13 heb geantwoord worden verschillen in tijdsbesteding per zaak verdisconteerd in de afspraken over de bekostiging van de rechtspraak. Uit de doorlichting die in 2019 door de Boston Consultancy Group in opdracht van de Raad voor de rechtspraak is uitgevoerd bleek dat de zaakzwaarte was toegenomen. Er zijn in 2019 met de Raad voor de rechtspraak nieuwe afspraken gemaakt voor de periode 2020–2022. Met dit prijsakkoord is jaarlijks circa € 95 miljoen gemoeid. De grootste component in het prijsakkoord is het opheffen van het structurele tekort en daarnaast wordt onder andere de toegenomen zaakzwaarte gecompenseerd. Met de financiële impuls is de financiële basis van de Rechtspraak weer op orde. De komst van de NCC kan, zoals gezegd, ook zorgen voor een verschuiving van grote internationale zaken van de reguliere rechtspraak naar de NCC. Ook dit kan bijdragen aan verlichting voor de afhandeling van reguliere zaken.
Hoe gaat u dit voorkomen?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 14 is met de prijsafspraken 2020–2022 met de Raad voor de rechtspraak jaarlijks circa € 95 mln. gemoeid. Hiermee is het structurele financiële tekort van de Rechtspraak aangezuiverd, wordt de toegenomen zaakzwaarte gecompenseerd en is er onder andere geld voor digitalisering, innovatie en de gevolgen van nieuwe wetgeving.
Zijn deze praktijken in het recente verleden onderzocht? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken en daarop beleidsreacties te formuleren? Zo nee, waarom niet?
Ik vat de vraag zo op dat hiermee wordt gedoeld op onderzoek naar het gebruik door Nederlandse brievenbusfirma’s van rechtspraak. Mij is geen (recent) onderzoek op dit punt bekend. De Raad voor de rechtspraak berichtte mij desgevraagd dat het artikel en de uitzending van Argos onvoldoende aanleiding geeft om te veronderstellen dat Nederlandse brievenbusfirma’s onevenredig veel gebruik zouden maken van de Nederlandse juridische infrastructuur of de Rechtspraak veel zou kosten. Bij de Raad zijn er ook geen andere aanwijzingen bekend in die richting. Ik zie dan ook geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De maatregelen die worden getroffen in het gevangeniswezen in verband met het COVID-19 virus |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Op welke wijze vindt op dit moment overleg plaats met deskundigen, vertegenwoordigers van gevangenispersoneel en anderen om er voor te zorgen dat de maatregelen om verspreiding van het Coronavirus in het gevangeniswezen zoveel mogelijk te voorkomen zo effectief mogelijk zijn, in het belang van het personeel, de gedetineerden en familieleden, maar dat tegelijkertijd de rechtspositie van alle betrokken en de proportionaliteit in acht genomen worden?
Per brief van 13 maart bent u geïnformeerd over de maatregelen die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) treft tot en met 31 maart treft om de verspreiding van COVID-19 binnen de inrichtingen tegen te gaan.1 Deze maatregelen worden verlengd tot 6 april. Het kabinet zal op 31 maart een besluit nemen over het vervolg van de aanpak van COVID-19. Op basis hiervan zal ik uw Kamer informeren over de gevolgen van dat besluit voor de executie van straffen en maatregelen.
Binnen DJI is een centraal crisisteam ingericht. Dit crisisteam overlegt dagelijks en onderhoudt intensief contact met onder andere het RIVM en de centrale ondernemingsraad van DJI. Driemaal per week wordt vanuit het crisisteam direct aan mij gerapporteerd. Daarnaast heeft elke penitentiaire inrichting (hierna: inrichting) een actieteam ingericht. Dit team coördineert per inrichting de maatregelen. De inrichtingen kunnen contact opnemen met het centrale crisisteam voor duiding en advies.
Alle maatregelen uit de brief van 13 maart zijn vooraf juridisch getoetst. Het stelsel van rechtsbescherming is niet aangepast. Gedetineerden kunnen als zij dat wensen tegen de maatregelen in beklag bij de commissie van toezicht.
Kunt u verduidelijken wat het protocol is wanneer de partner van een medewerker van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) alle symptomen van het Coronavirus vertoont? Moet de medewerker, die zelf geen symptomen vertoont gewoon komen werken of moet hij/zij dan thuis blijven?
Zoals ik in mijn brief van 13 maart jongstleden heb aangegeven geldt voor het personeel in de inrichtingen dat zij werken in een cruciale functie om Nederland draaiend te houden, vergelijkbaar met andere zorgverleners. Daarom wordt het advies gevolgd dat het RIVM heeft gegeven voor zorgverleners buiten de ziekenhuizen. Dit betekent dat medewerkers die geen corona gerelateerde klachten vertonen, kunnen blijven werken, ook indien hun partner corona gerelateerde klachten heeft. Een eventuele wijziging van de richtlijn van het RIVM wordt opgevolgd.
Wat doet DJI om personeel zich zo veilig mogelijk te laten voelen en zo verantwoord mogelijk hun werk te kunnen laten doen? Kunnen alle richtlijnen worden nageleefd? Wie bepaalt welke medewerkers en functiegroepen wel/niet verantwoord thuis hun werk kunnen doen? Waar kan personeel met Coronavirus gerelateerde vragen zich toe wenden?
Het werk dat medewerkers van DJI doen, is van cruciaal belang voor de samenleving, zij dragen bij aan een veiliger Nederland. Het beschermen van DJI personeel heeft dan ook hoogste prioriteit, juist nu hun werk extra uitdagingen kent. DJI heeft de maatregelen waarover ik u per brief van 13 maart heb geïnformeerd genomen om medewerkers en justitiabelen te beschermen tegen besmetting en de veiligheid in de inrichting te waarborgen.
De richtlijnen van het RIVM en de brede kabinetsmaatregelen zijn leidend bij de manier waarop de medewerkers op een veilige wijze hun werk kunnen uitvoeren. Medewerkers kunnen bij hun leidinggevende terecht met vragen, ook over de eventuele wenselijkheid om thuis te werken. De leidinggevenden bij DJI zijn geïnformeerd over de mogelijkheden om bijzonder verlof te verlenen of kort of langer durend zorgverlof.
Op welke wijze worden medewerkers in de Penitentiaire Inrichtingen en ook in het gevangenisziekenhuis (Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg, JCvSZ) op dit moment beschermd wanneer zij contact hebben met mogelijk besmette gedetineerden?
Medewerkers die gedetineerden verzorgen die mogelijk besmet zijn moeten goed worden beschermd tegen het virus. Zij krijgen minimaal een chirurgisch mondneusmasker en handschoenen. Daarmee volgt DJI de richtlijnen van het RIVM.
Zijn alle mensen die contact hebben gehad met besmette gedetineerden getest op het hebben van het Coronavirus, in het bijzonder de behandelend arts(en)?1
Nee. Net zoals dat buiten inrichtingen gebeurt, is het beleid dat bij een bevestigde besmetting de GGD bepaalt of er nader onderzoek naar de omgeving van de persoon wordt uitgevoerd.
Wat is er op dit moment nog mogelijk qua arbeid in detentie? Deelt u de mening dat arbeid op dit moment zo zinvol mogelijk ingericht zou moeten worden? Klopt het dat op dit moment in zes inrichtingen door gedetineerden mondkapjes gemaakt worden? Welke mogelijkheden zijn er om dit uit te breiden naar meer inrichtingen?2
Arbeid is nog steeds mogelijk en blijft aanbevolen als nuttige dagbesteding. Daarbij worden de richtlijnen van het RIVM zoveel mogelijk gevolgd ten aanzien van afstand en hygiëne. Groepsgroottes worden waar nodig ingeperkt om de voorschriften te kunnen waarmaken. Op dit moment worden in vijf inrichtingen mondkapjes geproduceerd. In enkele inrichtingen worden voorbereidingen getroffen deze te gaan produceren.
Klopt het dat gedetineerden in de zeer beperkt beveiligde inrichting (ZBBI-regime) hun straf zoveel mogelijk extramuraal uit mogen zitten? Wordt daarbij onderscheid gemaakt in gedetineerden waarbij wel of niet nog een hoger beroep loopt? Zo ja, waarom?
Zoals ik uw Kamer 13 maart jongstleden heb geïnformeerd, geldt voor personen aan het einde van hun gevangenisstraf in een zeer beperkt beveiligde inrichting dat zij buiten de inrichting verblijven in de vorm van een verloftoekenning. Hieraan kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals elektronisch toezicht. Gedetineerden die nog in afwachting zijn van het hoger beroep blijven in de inrichting op grond van voorlopige hechtenis. Het is aan de rechter voorbehouden om de voorlopige hechtenis op te heffen.
Krijgen gedetineerden van het ZBBI-regime die hun straf door de Corona-maatregelen buiten de muren van de gevangenis mogen uitzitten altijd een enkelband om? Zijn er genoeg enkelbanden beschikbaar om iedereen die op dit moment in het ZBBI-regime zit met een enkelband zijn straf buiten de muren van de gevangenis uit te laten zitten? Zo nee, hoe groot is het tekort aan enkelbanden ten opzichte van het aantal ZBBI-gedetineerden?
Alle ZBBI-ers die naar aanleiding van de corona-maatregelen buiten de inrichting mogen verblijven zijn onder elektronisch toezicht geplaatst. Op dit moment is er geen tekort. Om te voorkomen dat een tekort zou ontstaan zijn alle betrokken organisaties tevens hard bezig om de capaciteit uit te breiden.
Lukt het in het gevangeniswezen ook iedereen minstens anderhalve meter afstand van elkaar te laten houden? Is het, met dit advies in het achterhoofd, nog verantwoord om meerdere gedetineerden per cel te plaatsen? Zo ja, waarom? Zou het niet beter zijn om, uit voorzorg, gedetineerden op enkelcel te plaatsen? Welke mogelijkheden zijn er om nu het aantal meerpersoonscellen in ieder geval te verminderen?
Gedetineerden en personeel bewaren zo goed mogelijk anderhalve meter afstand van elkaar. Personeel wijst gedetineerden hier op, maar dit is ook een verantwoordelijkheid van gedetineerden zelf. Waar nodig zijn maatregelen getroffen om deze afstand te kunnen bewaren, bijvoorbeeld door het verkleinen van groepsgroottes.
Met de inzet van meerpersoonscellen wordt zorgvuldig omgegaan. Bij klachten die passen bij een corona-infectie wordt een persoon niet in een meerpersoonscel geplaatst. Signalen van mogelijke gezondheidsklachten worden direct opgevolgd. Deze maatregelen moeten voorkomen dat gedetineerden met verdenking van een corona-infectie verblijven bij gedetineerden zonder verdenking. De maatregelen waarover uw Kamer 13 maart is geïnformeerd hebben de instroom van gedetineerden beperkt en de uitstroom bevorderd. Er is daarom sprake van een daling van het meerpersoonscellengebruik. Dat biedt meer ruimte om personen in een eenpersoonscel te plaatsen.
De totstandkoming van de wet homologatie onderhands akkoord. |
|
Jan de Graaf (CDA), Henk Nijboer (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bereid de Tweede Kamer nauwgezet en volledig te informeren over de totstandkoming van het wetsvoorstel homologatie onderhands akkoord (Kamerstuk 35 249) en de onderliggende documenten die hierbij horen, omdat deze immers ook vrijgegeven zouden moeten worden aan bijvoorbeeld journalisten die een WOB-verzoek zouden indienen dat hier betrekking op heeft?
Ja.
Wanneer is gestart met de voorbereiding van dit wetsvoorstel?
Het wetgevingstraject startte met de brief van 26 november 2012 van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer. Daarin werd het programma «herijking faillissementsrecht» aangekondigd. In deze brief is de volgende passage opgenomen:
Wat is er precies veranderd na de eerste consultatie?
De reacties op de consultatie van het eerste voorontwerp waren talrijk en merendeels van technische aard. Deze reacties noopten tot nader onderzoek en verdere bestudering van het voorstel. In dit proces zijn de hoofdelementen van de regeling gehandhaafd, maar is de regeling in technische zin aanzienlijk gewijzigd. Dit is terug te zien wanneer het eerste voorontwerp wordt vergeleken met het tweede voorontwerp. Beide voorontwerpen zijn nog steeds beschikbaar op de consultatiewebsites.2
Wat is er precies veranderd na de tweede consultatie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 4 van het algemeen deel van de memorie van toelichting. Hierin is uitgebreid beschreven welke aanpassingen er na de tweede consultatie zijn doorgevoerd en de redenen waarom dit is gebeurd.3
Wilt u de Kamer alle inbrengen van de consultaties in volledigheid toezenden?
De reacties op de eerste consultatie die via de consultatiewebsite zijn ingediend, zijn daarop nog steeds beschikbaar.4 Vijf reacties zijn op andere wijze ontvangen. Dit betreft de reacties van de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, VNO/NCW en MKB Nederland, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en de Commissie vennootschapsrecht. Voor zover mij bekend, zijn twee van deze reacties niet door de desbetreffende belangenorganisaties openbaar gemaakt. De reacties van de Raad voor de rechtspraak5, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak6 en de Commissie vennootschapsrecht7 zijn terug te vinden op website van de desbetreffende instantie.
De reacties op de tweede consultatie zijn eveneens terug te vinden op de consultatiewebsite.8 Daarnaast zijn de reacties van de belangenorganisaties n.a.v. de tweede consultatie op de website van uw Kamer terug te vinden als bijlage bij de Kamerstukken.9
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren en andere belanghebbende teksten aangeleverd voor het wetsvoorstel? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
Het wetsvoorstel betreft complexe materie. Het is belangrijk om een regeling te treffen die voor de praktijk uitvoerbaar is en waarbij de belangen van de betrokken ondernemer, zijn schuldeisers, aandeelhouders en werknemers in evenwicht zijn. Om goed zicht te krijgen op de bestaande praktijk en de te verwachten effecten van het wetsvoorstel op de praktijk, is vanaf het begin van het wetgevingstraject uitgebreid overlegd met bijvoorbeeld curatoren, rechters-commissaris, advocaten, bedrijfsjuristen, juristen uit de bankensector, financieel deskundigen en beleidsmedewerkers van de vakbonden. Zoals te doen gebruikelijk zijn tekstvoorstellen opgesteld door het departement. Daarop is commentaar gevraagd van de praktijk. Het commentaar, inclusief tekstsuggesties, is beoordeeld door het departement. Tekstsuggesties zijn al dan niet overgenomen. Het eindresultaat is een tekst van het departement.
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren teksten aangeleverd voor de memorie van toelichting? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
De in het antwoord op vraag 6 genoemde werkwijze betrof ook de uitleg van de wetstekst die is opgenomen in de memorie van toelichting.
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren teksten aangeleverd voor het nader rapport? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
Op advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State is voor de indiening van het wetvoorstel bij uw Kamer besloten tot een verdere aansluiting van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) op de EU Richtlijn herstructurering en insolventie.10 De praktijk is op de in het antwoord op vraag 6 genoemde wijze betrokken bij de inpassing van elementen uit de Richtlijn in het wetsvoorstel.
Ook een ander advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State is overgenomen. Dit betrof het voorstel om de behandeling van de homologatieverzoeken te beleggen bij één gespecialiseerde rechtbank. In overleg met de Raad voor de rechtspraak is besloten om bij de behandeling van verzoeken in het kader van de WHOA te gaan werken met een landelijke pool van rechters. De Raad voor de rechtspraak heeft mede daarover op 17 april 2019 een aanvullend advies uitgebracht. Dit advies is beschikbaar op de website van de Raad voor de rechtspraak.11
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren teksten aangeleverd voor de nota naar aanleiding van het verslag? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
De in het antwoord op vraag 6 genoemde werkwijze betrof ook de uitleg van de wetstekst die is opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag.
Is er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid contact geweest met derden over de inhoud van de amendementen?1
De dag voor het aanvankelijk geplande plenaire debat is in het kader van de politieke sondering met de woordvoerders van de coalitiefracties op dit dossier gecommuniceerd over drie concept amendementen. Dit gebeurde als gevolg van een miscommunicatie. Per abuis was ervan uitgegaan dat de amendementen al waren ingediend, terwijl de amendementen bij het departement op dat moment nog slechts bekend waren in het kader van technische bijstand gevraagd door Bureau Wetgeving van uw Kamer. De communicatie hierover op het departement zal in de toekomst scherper zijn. Ook heeft er op ambtelijk niveau overleg plaatsgevonden over de concept amendementen met het Ministerie van Financiën. Dit gebeurde nadat de collega’s van het Ministerie van Financiën, hadden gehoord dat deze amendementen in de maak waren en hierover contact opnamen.
Na de indiening van de amendementen hebben verschillende praktijkdeskundigen bij het ministerie hun zorgen geuit over de impact van de voorgestelde wijzigingen.
Deelt u de mening dat, als dit het geval is geweest, dit volstrekt onacceptabel is en de medewetgevende taak van het parlement schaadt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit niet meer voorkomt?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer?
Ja.
De stakingsoproep van de Vereniging Advocatenbelangen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep van de Vereniging Advocatenbelangen aan sociaal advocaten om te gaan staken in juli en december?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Zoals in de beantwoording van de eerdere brief van de Vereniging Advocatenbelangen is vermeld, wordt de aankondiging van de acties betreurd. Liever zou ik samenwerken aan de vraag hoe we rechtzoekenden ook in de toekomst toegang tot het recht kunnen blijven bieden. Inmiddels heeft de Vereniging Advocatenbelangen gelet op de coronacrisis, waardoor het hele bedrijfsleven het zwaar heeft, het niet passend gevonden om in juli te staken en heeft de oproep tot acties in juli ingetrokken. Ik waardeer deze laatste stap ten zeerste.
De effecten van de coronacrisis zijn ook voor de sociaal advocatuur ingrijpend. In aanvulling op het generieke kabinetsbeleid zijn daarom direct maatregelen getroffen om te zorgen dat sociaal advocaten (waaronder begrepen advocaten, mediators en bijzondere curatoren die ingeschreven staan bij de raad voor rechtsbijstand) een beroep kunnen doen op een stabiele financieringsstroom door middel van een ruime bevoorschotting. Gelet op de zorg voor een adequaat aanbod van sociaal advocaten monitor ik aan de hand van de beschikbare cijfers van de raad voor rechtsbijstand de actuele situatie per rechtsgebied. Daarbij wordt steeds bekeken of extra maatregelen nodig zijn, omdat bevoorschotting weliswaar voorziet in liquiditeit, maar geen antwoord is op ondervonden nadeel als gevolg van ontwikkelingen in de vraag naar gesubsidieerde rechtsbijstand vanwege de coronacrisis. De wijze waarop en het tempo waarin de rechtspraak het aantal te behandelen zaken verder uitbreidt, is hierop ook direct van invloed.
Door per rechtsgebied de ontwikkelingen in het aantal afgegeven toevoegingen te monitoren ben ik in staat en indien nodig bereid gericht nadere maatregelen te treffen. Hierbij denk ik aan een langere terugvorderingsperiode en de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen een deel van het voorschot niet terug te vorderen (binnen het beschikbare budgettaire kader van de rechtsbijstand). Hierover vindt overleg plaats met de Nederlandse Orde van Advocaten en de raad voor rechtsbijstand. Uw Kamer zal hierover zo spoedig mogelijk nader worden geïnformeerd.
Hoe kan het dat u zo halsstarrig bent dat u opnieuw stakingsacties over uzelf afroept?
Ik wil het beeld wegnemen dat ik niet opensta voor geluiden uit de advocatuur en daar ook niet naar zou handelen. Nadat advocaten met steun van de Nederlandse Orde van Advocaten vorig jaar acties aankondigden, heb ik per 15 november 2019 € 36,5 mln. extra per jaar voor 2020 en 2021 beschikbaar gesteld. In vele gesprekken met advocaten bleek dat voor veel sociaal advocaten de rek er echt uit is. Ik begrijp dan ook dat de frustratie was opgelopen, omdat er nog geen zicht was op hogere vergoedingen op de korte termijn. Daarom heb ik beloofd om te zoeken naar ruimte voor financiële verbeteringen op de korte termijn. Met die overbruggingsmaatregel, waarmee tegemoet is gekomen aan de noodvoorziening waarom de Nederlandse Orde van Advocaten had verzocht, kunnen advocaten de omslag naar een verbeterd stelsel van rechtsbijstand, met op termijn hogere vergoedingen voor de advocatuur, op een verantwoorde manier maken. Een verbeterd stelsel van rechtsbijstand betekent ook een inrichting van het stelsel zoals hierna genoemd onder vraag 6. De bij brief van 27 januari jl. door de Vereniging Advocatenbelangen gevraagde aanpassingen op korte termijn zien niet op die stelselverbetering en zijn alleen met nog meer extra geld te realiseren en daarvoor ontbreekt de financiële ruimte nu eenmaal door voornoemde overbruggingsmaatregel.
Waarom kunnen sociaal advocaten niet aangeven dat ze niet beschikbaar zijn vanwege een stakingsactie bij de Raad voor Rechtsbijstand zoals u in beantwoording van eerdere schriftelijke vragen hebt aangegeven?2
In beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1082) heb ik aangegeven dat de raad voor rechtsbijstand niet registreert hoeveel advocaten staken. Voor het maken van de piketroosters vraagt de raad voor rechtsbijstand advocaten aan te geven of ze beschikbaar zijn of niet. Er is voor het opstellen van de piketroosters geen noodzaak om de reden van verhindering op te geven en deze worden dan ook niet bijgehouden. Bovendien is het de raad voor rechtsbijstand vanwege privacyoverwegingen en het doelverbindingsvereiste ook niet toegestaan om de reden van verhindering te registreren.
Gaat u met de Raad voor Rechtsbijstand in gesprek om zo snel mogelijk een systeem op te richten waarbij het wel mogelijk is om in kaart te kunnen brengen hoeveel sociaal advocaten staken?
Nee. Gelet op het antwoord onder 3. is er geen noodzaak en is het ook niet toegestaan voor de raad voor rechtsbijstand om dit te registreren.
Hoe waardeert u de inspanningen van de advocatuur om te voldoen aan de adviezen van de commissies Wolfsen en Van der Meer, zoals de Vereniging Advocatenbelangen constateert in haar brief van 8 maart 2020?3
In de brief van 8 maart jl. van de Vereniging Advocatenbelangen refereert men aan de verscherping van de kwaliteitseis en introductie van peer review. Dat zijn belangrijke waarborgen om te zorgen dat de rechtzoekende kwalitatief hoogwaardige rechtsbijstand ontvangt. Graag wil ik benadrukken dat ik die initiatieven bijzonder waardeer.
De advisering van de commissies moet – zoals de Commissie Wolfsen ook benadrukt – in zijn samenhang worden beschouwd, dat wil zeggen bestaat niet uit losse onderdelen. Naast de hiervoor genoemde twee aspecten adviseerden deze commissies ook om specifiek te kijken naar:
Het centraal stellen van de hulpvraag van de rechtzoekende;
Een bredere inzet en verbeterde organisatie van de eerstelijn die de rechtzoekende doorverwijst naar het passende aanbod bij zijn hulpvraag;
De overheid als tegenpartij die 60% van de toevoegingszaken veroorzaakt;
De organisatie van rechtsbijstand in strafzaken en de daarbij veel voorkomende extra urenzaken;
Een adequate vergoeding voor de tweedelijns rechtsbijstand.
Met de ontwikkeling van het programma rechtsbijstand heb ik deze aspecten in hun onderlinge verband bezien en invulling gegeven. Die invulling zal tevens aan bod komen tijdens het huidige schriftelijke overleg gesubsidieerde rechtsbijstand.
Wat betekent dit voor uw intenties om ook aan de adviezen van de commissies Wolfsen en Van der Meer te gaan voldoen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat uw voorgenomen herziening van het stelsel voor de rechtsbijstand geen concrete plannen bevat om de scheefgroei tussen punttarief en tijdsbesteding te herstellen?4 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat standpunt deel ik niet. Door met het programma rechtsbijstand de hulpvraag van de burger centraal te stellen en via de invulling van de pijlers verbetering eerste lijn, responsieve overheid, strafzaken en rechtshulppakketten, wordt voorzien in stroomlijning van de verschillende processen en het te verrichten rechtsbijstandswerk. Dit moet ook leiden tot een andere vergoedingensystematiek en tot hogere vergoedingen.
Waarom bent u eigenlijk niet van plan om die scheefgroei aan te pakken?
Zie vraag 7.
Klopt de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat u op de advocatuur leunt om innovatie-pilots aan te dragen die als onderbouwing voor uw stelselherziening moeten dienen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, die veronderstelling klopt gedeeltelijk. Met het programma rechtsbijstand heb ik ervoor gekozen om de stelselherziening op lerende wijze aan te pakken. Uitgangspunt daarbij is om eerst te onderzoeken wat werkt en dat dan om te zetten in wet. De invulling van de tweede lijn met best practices en rechtshulppakketten vraagt in die aanpak om praktijkinput vanuit de betrokken partijen, waaronder de advocatuur, om in beeld te krijgen met welke werkzaamheden de hulpvraag van de klant centraal gesteld kan worden en die de kans vergroten op een duurzame oplossing.
Houdt u nog altijd vol dat sociaal advocaten moeten wachten op de effecten van de stelselherziening voordat zij een fatsoenlijk loon krijgen?
Met het onder vraag 2 genoemde extra geld van € 36,5 mln. per jaar voor 2020 en 2021 kunnen advocaten de omslag naar een verbeterd stelsel van rechtsbijstand, met op termijn hogere vergoedingen voor de advocatuur, op een verantwoorde manier maken. In de tussenliggende periode werken we stapsgewijs naar vergoedingen die beter aansluiten bij de dienstverlening. Op sommige rechtsgebieden kan dat langer duren. Ik heb in het programma rechtsbijstand aangegeven dat het strafrecht en personen- en familierecht als bijzondere rechtsgebieden in ieder geval voorrang verdienen.
Sluit u uit dat er een tekort aan sociaal advocaten zal ontstaan nog voordat uw stelselherziening effect heeft?
Ja. De raad voor rechtsbijstand monitort hoeveel advocaten werkzaam zijn binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarbij wordt ook nauwlettend gekeken naar specifieke rechtsgebieden. De cijfers van de raad voor rechtsbijstand geven niet aan dat een tekort aan rechtsbijstandverleners aan de orde is. De spreiding over leeftijdscategorieën en met name de instroom van jonge advocaten behoeft wel aandacht in het kader van de toekomstbestendigheid. De instroom van nieuwe advocaten is gedaald van bijna 600 per jaar in 2012 naar ruim 300 per jaar in 2019. De afname was het sterkst rond 2014. Een van de ontwikkelingen die aan de daling heeft bijgedragen is het stellen van hogere kwaliteitseisen aan de in het stelsel werkzame advocaten. Samen met de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland, de Nederlandse Orde van Advocaten en de raad voor rechtsbijstand bekijk ik de mogelijkheden om de aanwas van jonge sociaal advocaten te bevorderen.
Bent u bekend met de in genoemde brief van de Vereniging Advocatenbelangen aangehaalde enquête die de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) in november 2019 bij nieuwe advocaat-stagiaires heeft afgenomen, waaruit blijkt dat de helft van de nieuwe advocaat-stagiaires die van plan was de sociale advocatuur in te gaan, hiervan afziet vanwege de voorgenomen stelselherziening?
Ja.
Deelt u de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat reeds al de onzekerheid over wat uw beleid gaat zijn, voldoende is om die jonge advocaten bij de sociale advocatuur weg te jagen die niet al waren afgeschrikt door de lage vergoedingen?
Nee, dat deel ik niet. Uit gesprekken met jonge juristen die advocaat binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand willen worden, blijkt wel dat er onzekerheid is om toe te treden. Zij zien onvoldoende plekken bij kantoren ofwel de kantoren hebben geen ruimte om te investeren. In dit verband verwijs ik verder naar het antwoord onder vraag 15.
Herinnert u zich uw brief aan de Vereniging Advocatenbelangen van 28 februari 2020, waarin u memoreert aan het scenario dat de NOvA schetst, namelijk dat er dadelijk een nieuw stelsel is maar geen advocaat beschikbaar is om de burger te helpen, waarna u aankondigde dat u dit thema met de advocatuur en de Raad voor Rechtsbijstand verder zal uitdiepen? Houdt dit in dat u de aannemelijkheid van dit scenario niet (per se) betwist? Zo ja, wat is dan de reden dat u toch doorgaat met beleid dat – waarschijnlijk – leegloop van de sociale advocatuur in de hand werkt?
Ja, dat herinner ik me en nee, dat houdt niet in dat ik dat scenario aannemelijk acht. Zoals ik onder vraag 11 heb geantwoord geven de cijfers van de raad voor rechtsbijstand niet aan dat een tekort aan rechtsbijstandverleners aan de orde is. De spreiding over leeftijdscategorieën en met name de instroom van jonge advocaten behoeft wel aandacht in het kader van de toekomstbestendigheid.
Welke plannen heeft u om aan nieuwe aanwas in de sociaal advocatuur te komen?
De Nederlandse Orde van Advocaten werkt samen met de raad voor rechtsbijstand, de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en mijn Ministerie aan een stimuleringsregeling die voorziet in een bijdrage in de beroepsopleidingskosten. Daarnaast brengen dezelfde partijen in beeld wat er nodig is voor het kantoor van de toekomst. De raad voor rechtsbijstand reserveert voor beide zaken middelen uit het budget van de innovatievoorziening van € 6 mln. waarvan ik de beschikbaarheid heb aangegeven in mijn brief van 12 juli 2019 (Kamerstuk 31 753, nr. 177, vergaderjaar 2018–2019). Ook verken ik met de raad voor rechtsbijstand specifiek de in- en uitstroom van sociaal advocaten in bepaalde rechtsgebieden en regio’s en onderzoeken we welke stappen gezet kunnen worden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, voorafgaand aan het algemeen averleg Gesubsidieerde rechtsbijstand?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
De zaak van dhr. Singh |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel van Nispen , Lammert van Raan (PvdD), Martijn van Helvert (CDA), Bram van Ojik (GL), Henk Krol (50PLUS), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over de zaak van de heer Singh?1
Klopt het dat het verzoek in het kader van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) van de heer Singh abusievelijk door het Amerikaanse ministerie van Justitie aan de autoriteiten in Aruba is gezonden? Bent u bereid dit na te gaan?
Nee, de Verenigde Staten hebben geen officieel WOTS-verzoek aan Aruba toegezonden. Het bericht dat de Verenigde Staten abusievelijk aan Aruba toezonden, was een kennisgeving van 25 juli 2019 dat de heer J.S. aan de staat Californië te kennen heeft gegeven dat hij naar Nederland overgeplaatst wil worden en dat de staat Californië zal beoordelen of zij op basis van dit verzoek een nader onderzoek starten.
Heeft het ministerie van Justitie en Veiligheid het WOTS-verzoek van de heer Singh inmiddels onder ogen gekregen? Zo ja, kunt u bevestigen dat dit dan betekent dat het Amerikaanse ministerie van Justitie het verzoek heeft beoordeeld en positief heeft besloten ten aanzien van dit verzoek?
Er is geen WOTS-verzoek ten aanzien van de heer J.S. uit de Verenigde Staten ontvangen.
Bent u bereid, wanneer u het WOTS-verzoek onder ogen krijgt, hier positief over te beslissen, mede gelet op de humanitaire aspecten van deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Zodra Nederland een officieel verzoek ontvangt, zal dit aan de gebruikelijke WOTS-kaders worden getoetst. De ratio achter de WOTS, zoals opgenomen in het met uw Kamer vastgestelde beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland (hierna: het Beleidskader), is niet allereerst humanitair van aard (te zware straf of detentieomstandigheden die niet stroken met onze opvattingen), maar is gericht op resocialisatie, namelijk in het land waar men woont. Dit laatste wordt bepaald aan de hand van het bindingscriterium. In dit verband is van belang dat de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (IOS) in 2015, op verzoek van de Verenigde Staten (VS) en op grond van artikel 6, derde lid, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP), een inschatting heeft verricht naar de slagingskans van een eventueel officieel verzoek van de zijde van de VS. Hierbij is gebruik gemaakt van de in 2015 door de VS meegezonden stukken en de Basisregistratie Personen. Op grond hiervan heeft IOS, zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, aan de VS medegedeeld dat J.S. niet voldoet aan de geldende criteria. Uiteraard kunnen de VS alsnog een officieel verzoek indienen.
Klopt het dat Nederland ook zelf een procedure kan starten om tot overdracht van het vonnis van de heer Singh te komen? Zo ja, waarom is dit nooit gebeurd? Bent u bereid deze procedure alsnog te starten, zo nodig op humanitaire gronden?2
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP) kan zowel de staat van veroordeling, als de staat van tenuitvoerlegging een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging starten. Nederland verzoekt als staat van tenuitvoerlegging alleen om overdracht indien een overname van de tenuitvoerlegging in de rede ligt. Aangezien, zoals bij antwoord 4 geschetst, aan de VS is medegedeeld dat de heer J.S. niet aan de criteria voldoet, ligt het niet in de rede dat Nederland in deze zaak een dergelijk verzoek indient.
Klopt het dat u zonder medeweten van de heer Singh en zijn advocaten een gratieverzoek heeft ingediend in 2018? Zo ja, kunt u hiervan schriftelijke bewijzen overleggen?
Het is diplomatieke usance om vertrekkende bewindslieden te bedanken, waarbij ook aandacht kan worden gevraagd voor specifieke actuele onderwerpen die tussen twee landen spelen. Vóór het einde van de termijn van Jerry Brown als gouverneur van de staat Californië in januari 2019 heb ik in december 2018 de gouverneur in een persoonlijke brief bedankt voor de Nederlands-Californische samenwerking. Omdat een Amerikaanse ambtsdrager op het moment van aftreden soms een laatste keer gebruik maakt van verschillende bevoegdheden, bijvoorbeeld de bevoegdheid tot gratieverlening, heb ik in deze brief, zoals ook in diverse andere eerdere en latere contacten (o.a. op kabinetsniveau), gewezen op de humanitaire situatie van de Nederlandse gedetineerde J.S. Ik heb hierbij onder meer uitdrukkelijk melding gemaakt van de bevoegdheid van de gouverneur om gratie te verlenen. Dit was een passend onderdeel in de voortdurende diplomatieke inspanningen ten aanzien van de heer J.S.
Klopt het dat de consul-generaal te San Francisco aanstuurt bij de heer Singh om over te stappen naar een andere organisatie dan PrisonLaw? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Nee, dat klopt niet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeert alle Nederlandse gedetineerden over de mogelijkheid van begeleiding in het kader van consulaire bijstand. Onder meer om vast te stellen of een gedetineerde in aanmerking wenst te komen voor consulaire bijstand en/of begeleiding door de gesubsidieerde organisaties, hanteert het ministerie een toestemmingsformulier dat de gedetineerde zelf invult. Het staat elke gedetineerde vrij om gebruik te maken of af te zien van consulaire bijstand door de Nederlandse overheid en van de begeleiding die wordt geboden door onafhankelijke organisaties die daartoe subsidie ontvangen van de Nederlandse overheid, onder andere voor aanvullende juridische ondersteuning. Eén en ander is een aanbod en geen verplichting. Omdat er in 2019 en 2020 wijzigingen plaatsvonden in de gesubsidieerde organisaties die Nederlandse gedetineerden begeleiden, wijzigde ook het formulier (met vermelding van de nieuwe subsidieontvangers) en moest het formulier opnieuw door de heer J.S. worden ingevuld en ondertekend. Eén van de vragen van de heer J.S. naar aanleiding hiervan was om informatie te ontvangen over deze nieuwe organisaties. Via het opnieuw ingevulde formulier wordt gewaarborgd dat de heer J.S. consulaire bijstand kan blijven ontvangen en de gegevens worden verwerkt in overeenstemming met regels voor persoonsgegevensbescherming. Het staat de heer J.S. volledig vrij om cliënt van PrisonLaw te blijven.
Kunt u nader uiteenzetten hoe precies wordt bepaald of iemand al dan niet voldoende binding heeft met Nederland om in aanmerking te komen voor overplaatsing op basis van een WOTS-verzoek? Speelt het feit dat iemand geen familie heeft in het land van gevangenisstelling, maar wel in Nederland, hierin een belangrijke rol? Zo ja, waarom is in het geval van de heer Singh dan toch besloten dat er niet genoeg binding was met de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet?
Conform het voornoemde beleidskader wordt bij «het bepalen of er sprake is van binding [...] onder meer gekeken naar waar betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, GBA) en hoe lang, waar hij werkt, waar het gezin verblijft dan wel de familie en zo meer. Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woont en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij na afloop van zijn detentie weer de draad zal oppakken, komt niet in aanmerking voor overbrenging. Daarvan is sprake in het geval betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar een land buiten Nederland te verplaatsen en geen sociale banden met Nederland meer heeft. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend.»
Voor zover de vraag ziet op de specifieke omstandigheden van gedetineerde J.S. moet ik u mededelen dat er in het kader van de privacy hierover geen uitspraken worden gedaan.
Welke inspanningen verricht u om, op humanitaire gronden, aandacht te vragen voor deze zaak bij het Amerikaanse ministerie van Justitie?
De verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten om vervroegde vrijlating in de afgelopen jaren hebben niet tot een voor de heer J.S. positief resultaat geleid. Zoals ik uw Kamer vaker meedeelde, heeft Nederland onder meer via de diplomatieke kanalen meermaals steun uitgesproken voor een vervroegde vrijlating van de heer J.S. op humanitaire gronden. Nederland zal ook in de toekomst bij passende gelegenheden de verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten op humanitaire (niet juridische) gronden ondersteunen.
Bent u bereid zich maximaal in te spannen om de heer Singh, desnoods op humanitaire gronden, terug naar Nederland te halen? Zo ja, kunt u de Kamer van uw inspanningen op de hoogte houden? Zo nee, waarom niet?
In de casus van de heer J.S. spelen geen uitzonderlijke omstandigheden die een inspanning op juridische gronden rechtvaardigen. Zoals in het bovengenoemd beleidskader beschreven, is de WOTS geen instrument dat ingezet wordt op basis van humanitaire gronden. Wel zal Nederland, zoals aangegeven in het antwoord onder 9, via met name de diplomatieke kanalen – op humanitaire gronden – de steun uitspreken voor eventuele toekomstige verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten om een vervroegde vrijlating. Het initiatief en de positieve inspanning daarvoor liggen evenwel in de eerste plaats bij de heer J.S.
Het ontbreken van een meldpunt voor slachtoffers en familieleden van sektes |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag over de problematiek van sektes, de zorgen van slachtoffers en familieleden en het ontbreken van één meldpunt voor sekteproblematiek?1
Het kabinet onderkent dat binnen Nederland gesloten gemeenschappen zijn waarbinnen misstanden, waaronder strafbare feiten, plaatsvinden. Slachtofferschap kan op individueel niveau en voor direct betrokkenen een grote impact hebben; het is dan ook van belang dat meldingen en aangiftes goed en zorgvuldig worden opgepakt.
Uit de in de uitzending aangehaalde voorbeelden blijkt dat misstanden en strafbare feiten gemeld kunnen worden bij de daartoe aangewezen instanties, en ook door hen opgepakt worden.
Erkent u dat het bijzonder ongelukkig is dat juist nu Sektesignaal zeer tegen onze zin is opgeheven, nu blijkt dat in het jaar 2019 de meeste meldingen van sektes zijn binnengekomen?
Ik kan deze conclusie niet onderschrijven. Uit het jaarverslag 2019 van Sektesignaal komt naar voren dat Sektesignaal in 2019 267 keer is gebeld. Dit heeft geleid tot 103 dossiers waarin melding werd gedaan van misstanden en/of strafbare feiten. Sektesignaal deelde deze informatie niet met de opsporing, maar melders kregen wel het advies om melding of aangifte te doen en werden waar mogelijk rechtstreeks in contact gebracht met de betreffende instantie. Op basis van deze cijfers moet ik concluderen dat het aantal meldingen bij Sektesignaal de afgelopen jaren redelijk constant is geweest.2
Wist u dat op dit moment slachtoffers van sektes en hun naasten bij de balies van politiebureaus door onvoldoende kennis en expertise niet voldoende gehoord en geholpen worden? Wat vindt u daarvan?
Het beeld dat slachtoffers en naasten niet voldoende gehoord en geholpen worden herken ik niet. In de door u aangehaalde uitzending wordt dat beeld ook niet door feiten gestaafd. Organisaties als Slachtofferhulp kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen ggz-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden.
Wist u dat op dit moment de auteur van een boek over sekteproblematiek veel hulpvragen van familieleden van slachtoffers van sektes ontvangt, wat er op duidt dat het wegbezuinigen van het Meldpunt Sektesignaal voor een leemte heeft gezorgd?
Het oorzakelijk verband in uw vraagstelling vermag ik niet te zien. Sektesignaal heeft zich de afgelopen jaren vooral gericht op het doorverwijzen van slachtoffers naar de verschillende behandelende instanties. Deze telefonische functie is de afgelopen jaren omgebouwd naar een online verwijsfunctie.
Op welke wijze en op welke termijn zal de aangenomen motie-Van Nispen (Kamerstuk 31 015, nr. 189) worden uitgevoerd, nu een grote Kamermeerderheid de regering heeft verzocht zich ervoor in te spannen dat slachtoffers van sektes en hun familieleden zo veel mogelijk bij één herkenbaar punt terechtkunnen voor hulp en doorverwijzing en waar signalen van sektes samenkomen, en de Kamer hierover te informeren?
Naar aanleiding van de motie Van Nispen heb ik het WODC verzocht een onderzoek uit te voeren waarbij bezien wordt of het beëindigen van de subsidie aan Sektesignaal heeft geleid tot een lacune in het beschikbare instrumentarium van politie en andere instanties om te komen tot een opvang van slachtoffers conform de daarvoor geldende uitgangspunten als neergelegd in de Richtlijn minimumnormen slachtoffers (2012/29/EU). Met dit onderzoek geef ik tevens uitvoering aan de motie Van Toorenburg/Van Wijngaarden (31 015, nr. 183) over het versneld uitvoeren van een evaluatie.
Bent u bereid het meldpunt Sektesignaal in de oude vorm terug te laten keren, omdat hiermee slachtoffers en hun naasten een laagdrempelige voorziening geboden kan worden die hulp biedt en doorverwijst, en dat de mensen die ervaring, kennis en expertise hebben opgebouwd hier nu nog steeds beschikbaar voor zouden zijn?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De politie en betrokken instanties in goed staat zijn om misstanden en strafbare feiten aan te pakken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan de antwoorden op de vragen zo spoedig als mogelijk te beantwoorden.
De dwangsom bij niet tijdig beslissen door de overheid |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de overheid zich altijd in zou moeten spannen om tijdig te beslissen, waar het gaat om zaken met rechtsgevolgen voor burgers, vooral omdat een behoorlijke overheid nu eenmaal tijdig besluiten moet nemen en niet slechts vanuit financiële overwegingen omdat niet tijdig beslissen forse dwangsommen met zich meebrengt?
Ja.
Zijn de redenen voor het invoeren van de dwangsom bij niet tijdig beslissen door de overheid naar uw mening nu nog steeds van toepassing, en werkt deze wet zoals deze bedoeld is, namelijk dat de overheid gestimuleerd wordt tijdig beslissingen te nemen?
De overheid probeert op verschillende manieren, waaronder door middel van wetgeving, de kwaliteit van de uitvoering van overheidstaken te verbeteren. Tijdige besluitvorming is voor de burger een belangrijke graadmeter om die kwaliteit aan af te meten. Regels die tijdige besluitvorming stimuleren, kunnen bijdragen aan die tijdigheid en daarmee aan de kwaliteit van de uitvoering van overheidstaken. Uit een evaluatie van onder meer de dwangsom bij niet tijdig beslissen uit 20131 bleek dat van dit instrument een preventieve werking uitgaat, omdat dwangsommen de termijnoverschrijdingen duidelijk zichtbaar en kwantificeerbaar maken. Mogelijke reputatieschade op persoonlijk en organisatorisch niveau heeft volgens de evaluatie de aandacht voor tijdige besluitvorming versterkt. De evaluatie geeft ook aan dat niet alle versnelling van de besluitvorming aan de dwangsom kan worden toegerekend, omdat ook overigens aandacht bestaat voor verbetering van de kwaliteit van de uitvoering. Als neveneffecten van de dwangsom bij niet tijdig beslissen worden in de evaluatie genoemd: dat de dwangsom wordt misbruikt door middel van het indienen van oneigenlijke Wob-verzoeken, dat de kwaliteit van de besluitvorming soms onder druk komt te staan van de beslistermijn en dat door bestuursorganen soms een «oneigenlijk» gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om de beslistermijn op te schorten. Deze effecten zijn volgens de evaluatie geen reden om af te zien van instrumenten als de dwangsom bij niet tijdig beslissen. Wel heeft inmiddels een wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur plaatsgevonden, waardoor die wet per 1 oktober 2016 is uitgezonderd van de dwangsom bij niet tijdig beslissen om misbruik tegen te gaan. Voorts is, in verband met de specifieke problematiek, wetgeving in voorbereiding om de dwangsom bij niet tijdig beslissen buiten werking te stellen voor asielzaken.2
Kunt u toelichten wat de verschillen zijn met de procedure voor de dwangsom bij niet tijdig beslissen door de Belastingdienst? Waarom werkt dit anders, zowel qua procedure als bedrag? Waarom is daar ooit voor gekozen, en vindt u die argumenten nu nog steeds doorslaggevend?
Voor de Belastingdienst zijn er ten opzichte van het reguliere regime voor de dwangsom bij niet tijdig beslissen door de overheid alleen verschillen op het terrein van toeslagen. Dit is geregeld in artikel 12, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Deze afwijkende dwangsomregeling geldt sinds 1 januari 2013. De regeling houdt in dat wat betreft beschikkingen op aanvraag van de Belastingdienst/Toeslagen de dwangsomregeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitsluitend van toepassing is op beschikkingen die betrekking hebben op de definitieve toekenning van de toeslag, alsmede op beslissingen op bezwaarschriften tegen de laatstgenoemde beschikkingen. De reguliere dwangsomregeling geldt dus bijvoorbeeld niet als het gaat om beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen die zien op het verlenen of automatisch verlenen van een voorschot, de wijziging van een verleend voorschot alsmede de afhandeling van bezwaarschriften tegen deze beschikkingen. Evenmin geldt de reguliere dwangsomregeling voor herzieningen van definitieve toekenningen, voor bezwaren tegen deze herzieningen dan wel bij bijvoorbeeld verzoeken in een bijzondere situatie. Voorts blijft de werkingssfeer van de dwangsomregeling beperkt tot definitieve toekenningen die leiden tot een nabetaling of terugvordering ter grootte van een bedrag van ten minste € 30,–. In situaties waarin de reguliere dwangsomregeling wel van toepassing is gelden bovendien lagere dwangsombedragen (€ 10,– per dag met een maximum van € 100,–, tenzij het financiële belang minder dan € 100,– bedraagt; dan is de dwangsom maximaal € 30,–). De redenen daarvan zijn de massaliteit van het proces van Belastingdienst/Toeslagen en het feit dat voor de diverse afzonderlijke toeslagen relatief lage bedragen (kunnen) worden uitgekeerd. Deze redenen zijn nog steeds van toepassing en geven daarom geen aanleiding het beleid aan te passen. Tenslotte kan de Minister bij ministeriële regeling de dwangsomregeling buiten toepassing verklaren in geval van een ernstige verstoring in het uitvoeringsproces.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de voor toeslagen geldende afwijkende dwangsomregeling vooral is ingegeven door argumenten die betrekking hebben op de uitvoerbaarheid en het beperken van het financiële risico voor de overheid.
Wat is het totale bedrag dat in het jaar 2019 door de overheid is uitgekeerd aan dwangsommen wegens niet tijdig beslissen?
Naar aanleiding van de gestelde vragen is getracht bij de departementen na te gaan welke dwangsommen in de periode 2015–2019 zijn uitgekeerd. Gebleken is dat deze cijfers niet overal en niet uniform worden bijgehouden. Zo hebben sommige departementen bedragen uit hun financiële administratie gehaald. In die gevallen ontbreken aantallen. In sommige gevallen zijn alleen gegevens over bezwaarschiften bekend. Het Ministerie van AZ heeft geen dwangsommen aangetroffen. Bij de Ministeries van BZK, SZW en EZK zijn geen gegevens bekend. Bij het Ministerie van VWS zijn alleen gegevens uit de bezwaarfase bekend, bij LNV alleen uit de bezwaarfase voor zover die door de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) wordt uitgevoerd en deze gegevens worden geregistreerd. Gelet op het bovenstaande is afgezien van een uitvraag bij zelfstandige bestuursorganen en decentrale overheden. De verwachting bestaat dat hiermee een grote inspanning zou worden gevraagd, die niet in verhouding staat tot de te verwachten opbrengst. De beschikbare gegevens van de departementen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Hierbij worden de bedragen in euro genoemd, met tussen haakjes (indien beschikbaar) het aantal malen dat een dwangsom is uitgekeerd.
2015
2016
2017
2018
2019
FIN/Belastingdienst1
300.000
(309x)
553.000
(878x)
420.000
(624x)
101.000
(231x)
125.000
(386x)
I en W (ILT)
21.720
10.052
9.580
5.518
5.814
BZ
1.460
(5x)
2.480
(5x)
460
(1x)
1.260
(1x)
1.442
(1x)
JenV IND
86.000
293.000
750.000
1.500.000
6.600.000
JenV Overig
281.828
230.370
120.109
21.580
53.538
JenV Totaal
367.828
523.370
870.109
1.521.580
6.653.538
VWS (bezwaarschriften)
8.010
4.060
3.320
3.220
2.976
LNV (bezwaarschriften RVO)
6.760
(6x)
40.040
(61x)
384.510
(372x)
96.048
(130x)
165.890
(169x)
DEF2
308.410
151.440
91.200
110.010
71.844
OCW/DUO (aanvragen)
13.220
(44x)
13.730
(36x)
12.350
(15x)
28.660
(59x)
Nog niet beschikbaar
OCW/DUO (bezwaar)
3.850
(12x)
5.200
(15x)
7.300
(22x)
7.530
(21x)
Nog niet beschikbaar
Hierbij wordt opgemerkt dat het totaalbedrag aan betaalde dwangsommen zowel de dwangsommen op het terrein van belastingen als toeslagen omvat. Het aantal toegekende dwangsommen heeft voor de jaren 2015 en 2016 uitsluitend betrekking op belastingen en sinds 2017 bevatten deze aantallen ook die voor toeslagen. Alleen voor 2018 en 2019 kan in de aantallen ook een onderscheid worden gemaakt tussen belastingen en toeslagen. In 2018 hadden 122 dwangsommen betrekking op toeslagen en in 2019 waren dat er 244. Dit verschil heeft te maken met het feit dat het onderscheid niet eerder administratief werd bijgehouden.
Voor zover in de administratie zichtbaar geboekt als dwangsom, hierdoor kunnen enkele dwangsommen die mogelijk op andere wijze geboekt zijn niet in deze getallen meegenomen worden.
Kunt u een overzicht geven van de jaarlijkse omvang van de dwangsommen die door de verschillende overheden zijn uitgekeerd wegens niet tijdig beslissen de afgelopen vijf jaar, per ministerie, maar ook per overheidsorganisatie, zoals de IND, Belastingdienst, etc.?
Zie antwoord vraag 4.
Welke overheidsorganisaties zijn de sterkste stijgers en dalers bij de uitkering van dwangsommen en wat is uw verklaring hiervoor? Wordt dit geanalyseerd en wordt hier voortdurend van geleerd?
Bestuursorganen zijn op verschillende manieren bezig met het bewaken van de kwaliteit van de dienstverlening. Hiervoor is niet altijd een voortdurende analyse van het aantal dwangsommen nodig. Ook zonder voortdurende analyse kunnen gebleken knelpunten worden opgelost. Zo heeft de dwangsom geleid tot een toename van het aantal Wob-verzoeken, met als oogmerk het innen van een dwangsom. Naar aanleiding hiervan is de Wob gewijzigd, waardoor voor Wob-verzoeken de dwangsom bij niet tijdig beslissen is vervallen. Deze wijziging heeft bijvoorbeeld bij het Openbaar Ministerie geleid tot een aanzienlijke vermindering van het aantal betaalde dwangsommen (in 2016 nog € 230.310, nu nagenoeg niets meer). Sommige bestuursorganen analyseren het aantal dwangsommen. Zo geeft OCW/DUO aan dat in 0,1% van het aantal aanvragen een ingebrekestelling volgt. Slechts in enkele gevallen leidt dit tot een dwangsom, meestal omdat niet tijdig gegevens van derden zijn verkregen. Een dergelijke analyse is niet meteen relevant voor andere bestuursorganen.
Het aantal dwangsommen is in de meeste gevallen een afgeleide van het aantal aanvragen of het aantal bezwaarschriften. RVO heeft voor LNV bijvoorbeeld in de periode 2015–2019 ten minste 2.000.000 primaire besluiten geslagen en er zijn ruim 50.000 bezwaarprocedures afgedaan. Die 50.000 bezwaarschriften hebben in 738 gevallen tot een dwangsom geleid. Een stijging in absolute getallen wil dus niet zeggen dat procentueel meer bezwaarschriften niet tijdig worden afgedaan. Wijzigingen in het aantal aanvragen en bezwaarschriften worden veroorzaakt door verschillende factoren. Deze aantallen kunnen per jaar sterk fluctueren. Het al dan niet analyseren van het aantal dwangsommen heeft daarop geen invloed.
Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen voor de opgelopen doorlooptijden voor asielzaken. De belangrijkste is een vroegtijdige afschaling van personeel in 2017 in combinatie met de externe factor van een licht verhoogde asielinstroom en een financieringssystematiek die niet verder reikte dan de korte termijn, waarbij onvoldoende rekening is gehouden met de bestaande werkvoorraad. Zie ook de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 3 maart 2020.3 Daarin zijn maatregelen aangekondigd waarmee deze achterstanden worden weggewerkt, waarnaar kortheidshalve zij verwezen. Daarnaast bereidt het kabinet nadere maatregelen voor ten aanzien van de toepassing onder de Vreemdelingenwet van de dwangsomregeling uit de Algemene wet bestuursrecht. Zie hiervoor de in het antwoord op vraag 2 genoemde brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 9 april 2020.