Het bericht dat arbeidsbeperkten geen werk vinden |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat 80 procent van de arbeidsbeperkten na 2 jaar zoeken nog steeds geen werk heeft gevonden?1
Het artikel van 29 december in Trouw waarnaar in deze vraag wordt verwezen, gaat niet over alle arbeidsbeperkten, maar over een specifieke groep daarbinnen, namelijk de mensen die eind 2014 op de wachtlijst voor de Wsw stonden. Deze wachtlijst was zeer divers qua samenstelling en is vanaf 2011 van 21.162 mensen gedaald naar 11.185 eind 2014. Ook de tijd die mensen op de wachtlijst stonden varieerde, van 6 maanden tot 5 jaar, afhankelijk van onder meer leeftijd en de aard van de beperking. Gemiddeld was de wachttijd 23 maanden. Arbeidsondersteuning aan deze groep valt sinds 2015 deels onder de verantwoordelijkheid van gemeenten (mensen met een Participatiewet-uitkering) en deels onder verantwoordelijkheid van UWV (mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering). Deze mensen behoren vanwege hun voormalige Wsw-indicatie tot de doelgroep van de banenafspraak. Ook zouden ze voor beschut werk in aanmerking kunnen komen.
Uit het cliëntenonderzoek uitgevoerd door de Inspectie SZW blijkt dat ongeveer een kwart van deze groep de afgelopen twee jaar gewerkt heeft. Niet al deze mensen zoeken overigens actief naar werk. Ruim de helft geeft aan het afgelopen half jaar niet naar werk te hebben gezocht. Ruim de helft verwacht ook geen betaalde baan meer te vinden. Lichamelijke en geestelijke gezondheid worden het vaakst als belemmering genoemd door deze groep. Kortom, het is voor veel mensen in deze groep niet eenvoudig om aan de slag te gaan ook wanneer er wel banen zijn.
Er wordt gelukkig door zowel gemeenten als UWV wel geïnvesteerd in deze mensen. Van de totale groep die op de wachtlijst Wsw stond kreeg 80 procent de afgelopen twee jaar enige vorm van ondersteuning van het UWV of de gemeente. Meer dan de helft heeft 2 tot 5 vormen van ondersteuning gehad. Dat kan dan zijn «gesprekken over mogelijkheden op werk», «werkervaringsplaatsen met behoud van uitkering», «vrijwilligerswerk» en/of «re-integratietrajecten». 60 procent van de groep die op de wachtlijst Wsw stond met ondersteuning, beoordeelt deze ondersteuning met een voldoende.
Uit ander recent onderzoek uitgevoerd door SEO2 komen vergelijkbare percentages naar voren als het gaat om de uitstroom naar werk. Ik zie dat er sprake is van een stijgende lijn. Eind 2016 waren meer mensen van de voormalige wachtlijst Wsw aan het werk dan eind 2014. Gemeenten zetten in 2016 meer dienstverlening in voor deze mensen dan in 2015.
Erkent u dat het beleid om arbeidsgehandicapten aan het werk te helpen niet erg succesvol is? Zo nee, waarom wel?
Nee, dit erken ik niet. Allereerst wil ik aangeven dat we met dit kabinet blijven werken aan de doorontwikkeling van de Participatiewet, juist om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt mee te laten doen, bij voorkeur bij reguliere werkgevers. Deze wet is erop gericht om deze mensen in een kwetsbare positie een betere toekomst te geven. We moeten ons realiseren dat we bezig zijn met de transitie naar een nieuw stelsel en dat dit voor gemeenten een nieuwe doelgroep is met een soms relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd zie ik dat gemeenten na het overgangsjaar 2015 nu zelf aangeven dat ze de processen en kennis over de Participatiewet en de nieuwe doelgroep op orde hebben. Met mijn brief van 8 december heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van de uitvoering van de Participatiewet.3 Er is veel geïnvesteerd in kennisopbouw, training en samenwerking met scholen. We zien dit nu ook terugkomen in de cijfers. Zo blijkt uit cijfers van het CBS dat het aantal loonkostensubsidies gestaag stijgt naar 9 duizend per september 2017. Dat geldt ook voor de mensen die vanuit de doelgroep Participatiewet aan het werk gaan in het kader van de banenafspraak.
Welke inspanningen verricht het UWV om arbeidsbeperkten aan het werk te helpen, aangezien de helft van de mensen uit het onderzoek het laatste half jaar geen contact heeft gehad met het UWV?
UWV bepaalt op basis van een professioneel oordeel welke ondersteuning arbeidsbeperkten met een uitkering van UWV nodig hebben om aan het werk te komen en aan het werk te blijven. De dienstverlening is maatwerk en toegesneden op de kenmerken en situatie van de arbeidsbeperkte. UWV werkt daarbij binnen de budgettaire kaders voor de dienstverlening. Met het regeerakkoord heeft het kabinet additionele middelen vrijgemaakt voor persoonlijke dienstverlening aan mensen met een arbeidshandicap. De dienstverlening van UWV bestaat uit: face-to-face dienstverlening en eventueel inzet van onder andere een re-integratietraject, jobcoaching, voorzieningen op de werkplek, proefplaatsing, loondispensatie, no-riskpolis, loonkostenvoordeel/premiekorting en digitale dienstverlening. Daarbij ondersteunt UWV werkgevers o.a. via gerichte voorlichting, het Bedrijfsadvies inclusieve arbeidsorganisatie en advies over de inzet van werkvoorzieningen.
Erkent u de cijfers van Cedris, waaruit blijkt dat de totale arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidshandicap is gedaald van 158.896 eind 2015 naar 156.734 eind 2016?
Nee, dat herken ik niet. Er blijkt dat eind 2016 meer mensen met een arbeidsbeperking aan de slag zijn dan in 2015. Het aantal werkzame mensen met een arbeidsbeperking is van 2015 op 2016 met ruim 2.700 toegenomen van 135.039 eind 2015 tot 137.753 eind 2016. Wel is het aantal werkende mensen met een Wsw-indicatie afgenomen. Maar het aantal mensen dat via de Participatiewet en de Wajong aan de slag is gegaan, steeg harder dan de afname van werkende mensen met een WSW-indicatie. Uitgedrukt in het aantal uren blijkt wel een afname. Dat komt doordat de werkende mensen met een Wsw-indicatie die zijn uitgestroomd in relatief grote banen werkten. Dit veroorzaakte een afname van het aantal banen van 163.301 eind 2015 naar 159.050 eind 2016. De toename van het aantal mensen uit de Participatiewet en Wajong zijn vaak starters op de arbeidsmarkt die vaak in kleinere banen beginnen. Uit onderzoek van SEO blijkt ook dat eind 2016 als gevolg van de Participatiewet meer jonggehandicapten aan het werk zijn. Onder de 18-jarigen onder de Participatiewet is dit 27 procent versus 22 procent Wajongers die aan het werk zijn.4
Zoals ik aangaf in mijn antwoord bij vraag 2 zie ik dat in 2017 de positieve trend zich doorzet. Naast banen bij reguliere werkgevers zijn er in de afgelopen periode ook beschut werkplekken gerealiseerd. Per september 2017 zijn er ruim 800 beschutte werkplekken gerealiseerd volgens het UWV.5 Ik zie verder dat het UWV per december 2017 in totaal 2.154 positieve adviezen beschut werk heeft afgegeven. Als een persoon een positief advies beschut werk krijgt, is de gemeente vervolgens verplicht een beschut werkplek te realiseren, tot het aantal uit de ministeriële regeling. De in het regeerakkoord afgesproken verhoging van het budget voor de mensen in een kwetsbare positie geeft gemeenten de mogelijkheid om zelfs meer beschutte werkplekken te realiseren als hieraan behoefte is.
Als mensen die op de wachtlijst stonden voor de sociale werkvoorziening voorrang kregen bij de banen uit de Banenafspraak, mag je dan concluderen dat arbeidsgehandicapten die niet op de wachtlijst staan nog moeilijker een baan kunnen vinden?
Deze conclusie kan niet worden getrokken. Het is op zich juist dat partijen in de Werkkamer (sociale partners, gemeenten, UWV) vooruitlopend op de invoering van de Participatiewet in 2015 hebben afgesproken om de eerste jaren voorrang te geven aan mensen op de Wsw-wachtlijst en mensen uit de Wajong, maar dat betekent niet dat andere groepen binnen de banenafspraak dan minder kans op een baan zouden hebben. De cijfers wijzen dat ook niet uit. In het kader van de cijfers banenafspraak wordt niet apart bijgehouden welk deel van mensen die op de wachtlijst-Wsw stonden, nu werkt.
Hoe gaat de korting van vijf procent op de Wajonguitkering per 1 januari 2018 bijdragen aan het vinden van een baan, nu blijkt dat er voor deze groep nauwelijks banen zijn?
Per 1 januari 2018 bedraagt de uitkering van Wajongers met arbeidsvermogen 70 procent van het WML. Het beeld dat er voor deze groep nauwelijks banen zijn herken ik niet, hoewel ik zeker zie dat het in situaties lastig is voor Wajongers om een baan te vinden. Het aantal Wajongers dat bij een reguliere werkgever werkt, nam in 2015 en 2016 toe. Eind 2016 waren 34.900 Wajongers aan het werk bij een reguliere werkgever, 2.500 meer dan eind 2015. Om werken bij reguliere werkgevers mogelijk te maken, blijven wel veel inspanningen nodig. Voor de mensen zonder werk zet UWV activerende dienstverlening in. Sommige jonggehandicapten zijn direct bemiddelbaar naar werk. Andere jonggehandicapten moeten eerst arbeidsfit worden gemaakt, voordat zij de stap naar werk kunnen maken.
Met het regeerakkoord heeft het kabinet additionele middelen vrijgemaakt voor persoonlijke dienstverlening aan mensen met een arbeidshandicap. Ik ben voornemens om een gedeelte hiervan in te zetten voor het voortzetten van de activerende dienstverlening aan Wajongers door UWV. Om meer mensen aan het werk te krijgen is daarnaast een verbetering van de match belangrijk. Dit omvat enerzijds de service die UWV en gemeenten bieden, anderzijds de geneigdheid van werkgevers om zo veel mogelijk vanuit de bestaande vacature te redeneren bij het realiseren van plaatsingen. Het onderzoek naar ervaringen van werkgevers met de Participatiewet maakt duidelijk dat ongeveer de helft van de werkgevers die momenteel geen inspanningen verrichten om werk te bieden aan mensen uit de doelgroep in beweging kan worden gebracht door hen actief te benaderen. Voor werkgevers is daarbij belangrijk dat in de dienstverlening een persoonlijke relatie wordt opgebouwd en dat zij op maatwerk en service kunnen rekenen. Optimalisering van de dienstverlening aan werkgevers is op die punten van belang. Hoe we dat kunnen realiseren bespreek ik met werkgevers, gemeenten en UWV in het kader van het Project Matchen op Werk.6
Als Wajong-gerechtigden een Levenlanglerenkrediet (een lening voor collegegeld) aanvragen om een deeltijdopleiding te gaan volgen, worden zij tot 25% gekort op het minimumloon; hoe is dit te rijmen met uw beleid dat zegt mensen al dan niet via een opleiding naar werk te begeleiden?
Het levenlanglerenkrediet werkt verschillend uit voor de oWajong, de Wajong2010 en de Wajong2015. Het levenlanglerenkrediet heeft geen effect op de hoogte van de oWajong uitkering. Wanneer iemand in de Wajong2010 gebruik maakt van het levenlanglerenkrediet komt deze persoon in de studieregeling. De studieregeling kent een lagere uitkering (van 25 procent Wml) dan de inkomensregeling en werkregeling. Het volgen van onderwijs is een uitsluitende voorwaarde voor het ontvangen van een Wajong2015 uitkering. Ontvangen van een levenlanglerenkrediet heeft in de Wajong2015 tot gevolg dat de uitkering gedurende het volgen van onderwijs wordt stopgezet.
Voor mensen in de Wajong2010 en Wajong2015 wordt daarmee het beoogde doel van het levenlanglerenkrediet – het wegnemen van een financiële drempel die de toegang tot het hoger onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs in de weg kan staat – niet bereikt. Dit is niet in lijn met het kabinetsstandpunt van een levenlang leren. Ik ben daarom voornemens om dit onbedoelde effect in de Verzamelwet SZW te repareren.
Zou het niet goed zijn om deze regel aan te passen, zodat het voor jong gehandicapten makkelijker wordt om via een deeltijdstudie hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de mensen die op een WSW-wachtlijst stonden, maar nog altijd geen baan hebben, alsnog een plek te geven in een sociale werkvoorziening? Zo nee, hoe voorkomt u een uitzichtloze situatie voor deze groep?
Het streven van dit kabinet is om het mogelijk te maken dat zoveel mogelijk mensen, dus ook de mensen met een arbeidsbeperking, deel kunnen nemen aan de samenleving. Arbeidsparticipatie, bij voorkeur bij een reguliere werkgever, staat daarbij voorop. Met de Participatiewet is de toegang tot de Wsw afgesloten voor nieuwe instroom en worden voor deze groep mensen meer mogelijkheden geboden om bij een reguliere werkgever aan de slag te gaan. Een inschatting van de sector zelf was dat dit voor ongeveer 2/3 van de Wsw-doelgroep zou kunnen gelden. Voor mensen waarvoor werken bij een reguliere werkgever niet haalbaar is, is het instrument beschut werk beschikbaar.
Gemeenten en UWV hebben de verantwoordelijkheid om passende ondersteuning te bieden. Gemeenten hebben met de Participatiewet diverse instrumenten in handen om mensen met een arbeidsbeperking naar regulier werk toe te leiden. Bovendien stimuleert de banenafspraak werkgevers deze mensen in dienst te nemen. Voorts is sinds februari 2017 geregeld dat voor personen met een geldende Wsw-indicatie ten aanzien van wie UWV heeft geadviseerd dat deze persoon niet in staat is tot begeleid werken in het kader van de Wsw, die zichzelf melden of via de gemeente worden aangemeld, het UWV zonder nader onderzoek een positief advies beschut werk verstrekt aan de gemeente.7
In het regeerakkoord is voorts opgenomen dat de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking wordt bevorderd door extra geld beschikbaar te stellen aan gemeenten voor activering en dienstverlening. Hiermee kunnen meer mensen betaald werk gaan verrichten. Gemeenten kunnen meer beschut werkplekken organiseren voor mensen die veel begeleiding nodig hebben, ze kunnen met het extra geld maatwerk bieden richting werk of werkgevers «ontzorgen». Deze financiële ruimte ontstaat omdat het instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet wordt vervangen door loondispensatie.
Is het waar dat werkgevers tijdelijke contracten voor arbeidsgehandicapten zelden omzetten in een vaste baan? Wat onderneemt u om meer vaste banen te creëren?2
In de brief van 30 juni 2017 bent u geïnformeerd over het onderzoek naar de duurzaamheid van de banen dat UWV heeft uitgevoerd.9 De belangrijkste bevindingen uit dit onderzoek zijn dat van de mensen met een arbeidsbeperking die in het derde kwartaal 2015 aan het werk waren, een jaar later bijna 87 procent ook aan het werk was. Ongeveer tweederde (65 procent) van de uren die mensen uit de doelgroep van de banenafspraak werken, werken ze in een vast dienstverband. De meeste contracten voor onbepaalde tijd zijn te vinden bij detacheringen (vooral mensen met een Wsw grondslag) en bij de sector overheid. Voor de mensen in de Wajong geldt dat voor de hele groep ongeveer 45 procent een vast contract had in zowel het derde kwartaal van 2015 als het derde kwartaal van 2016. Uit eerder onderzoek weet UWV dat van de mensen in de Wajong die in 2014 aan het werk kwamen het overgrote deel een tijdelijk contract had (89 procent). Ook voor de mensen die vanuit de doelgroep Participatiewet aan het werk gaan en voor de mensen met een uitzendbaan geldt dat het merendeel werkt met een tijdelijk contract. In het voorjaar van 2018 herhaalt UWV dit onderzoek. De bevindingen zullen naar verwachting medio 2018 naar uw Kamer worden toegestuurd.
Overigens geldt voor de gehele arbeidsmarkt dat mensen die voor het eerst een dienstverband aangaan dit vaak doen op basis van een tijdelijk contract. Een tijdelijk contract is vaak een opstap naar een vaste baan. Ook blijkt dat inleenverbanden een vaak gebruikt en succesvol middel zijn om mensen uit de doelgroep banenafspraak werk aan te bieden. Ook een inleenverband kan een opstap zijn naar een formeel dienstverband.
Het doel van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is om mensen met een arbeidsbeperking die weinig kansen op een reguliere baan kregen, meer kansen te geven, en zo bij te dragen aan een inclusieve arbeidsmarkt. Om dit te stimuleren zijn voor werkgevers instrumenten en financiële tegemoetkomingen beschikbaar. Een aantal belangrijke instrumenten, zoals tegemoetkoming in de loonkosten (loonkostensubsidie en loondispensatie) en de no-riskpolis, kan structureel ingezet worden. Vanaf 1 januari 2018 blijven de banen waarop mensen uit de doelgroep van de banenafspraak werken, meetellen voor de banenafspraak/quotumregeling, ook als zij niet langer aan de criteria voldoen, doordat ze bijvoorbeeld zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Vóór deze datum telden deze banen na twee jaar niet langer mee. Ik ga ervan uit dat deze wijziging een stimulans voor werkgevers is om mensen uit de doelgroep langer in dienst te houden.
Erkent u dat de loonkostensubsidie nu juist een instrument is dat deuren opent bij werkgevers? Zo ja, waarom schaft u de loonkostensubsidie dan af?
We willen mensen met een arbeidsbeperking zoveel mogelijk laten participeren. Waar dat mogelijk is is werk de beste weg daar naar toe. Tijdens de begrotingsbehandeling van SZW is uitgebreid gesproken over het voornemen uit het regeerakkoord om loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie. Werkgevers willen loondispensatie omdat zij meer eenduidigheid willen en minder gedoe. Zij hebben de voorkeur uitgesproken voor loondispensatie die nu ook geldt voor mensen in de Wajong. Het geld dat door loondispensatie vrijvalt, zet ik in om meer mensen met een arbeidsbeperking te ondersteunen richting werk. Het voornemen uit het regeerakkoord moet nog worden uitgewerkt. Hiervoor is wetgeving nodig. Ik heb de Kamer toegezegd om uiterlijk het eerste kwartaal 2018 een hoofdlijnennotitie naar de Kamer te zullen sturen en daarbij aangegeven dat ik over de uitwerking graag overleg met alle betrokken partijen: gemeenten, sociale partners en cliëntenorganisaties. Ik heb verder aangegeven dat voor mij leidend is dat werkgevers moeten worden ontzorgd en dat werken moet lonen voor werknemers. Dit betekent overigens niet dat het daarmee lastiger wordt voor uitvoerders en werknemers. Ik wil een uitvoerbare regeling. De uitwerking moet passen binnen de budgettaire kaders van het regeerakkoord. Momenteel wordt gewerkt aan de hoofdlijnennotitie en de afstemming met betrokken partijen. Op de uitkomsten kan ik niet vooruitlopen.
Is het waar dat meer dan de helft van de gemeenten aangeeft minder dienstverlening te kunnen geven vanwege tekortschietend budget? Wat onderneemt u hiertegen?
Gemeenten hebben dit aangegeven in het gemeentelijke ervaringsonderzoek in kader van monitor Participatiewet. Dit onderzoek laat zien dat de zorgen over het budget in 2015 vooral te maken hadden met de kosten voor loonkostensubsidie, terwijl in 2017 de kosten voor beschut werk door meer gemeenten genoemd worden.
Met ingang van 2015 zijn de middelen voor re-integratie niet langer geoormerkt. Gemeenten bepalen dus hoe zij deze middelen inzetten. Uit de CBS-statistieken weten we ook dat het aantal mensen met een reintegratie-voorziening vanaf januari 2016 begint te stijgen en vanaf eind 2016 zien we een duidelijke toename naar bijna 185 duizend voorzieningen in juni 2017. Het gaat hier om alle typen voorzieningen die gemeenten kunnen inzetten, zoals loonkostensubsidie, beschut werk, participatieplaatsen, voor zowel arbeidsbeperkten als niet-arbeidsbeperkten.
Tegelijkertijd zie ik dat het aantal beschutte werkplekken nog achterblijft bij het de aantallen waarvoor geld beschikbaar is gesteld. In de financiering is rekening gehouden met gemiddeld circa 4.200 beschut werkplekken in 2017. De te realiseren aantallen volgens de ministeriële regeling zijn echter lager vastgesteld. In 2017 was daarom circa € 25 miljoen euro ruimte beschikbaar om te investeren in dienstverlening aan andere groepen. Hiernaast is in 2017 ook nog € 10 miljoen extra aan de gemeenten uitgekeerd. Dit betrof het restant van het budget dat beschikbaar was voor de bonussen voor beschut werk. Mijn voorganger heeft zich ingespannen om dit geld beschikbaar te houden voor gemeenten en dat is gelukt. Ook voor 2018 is de financiering ruimer dan het aantal plekken beschut werk volgens de ministeriële regeling. Ik verwacht daarom dat er ook dit jaar ruimte overblijft om te investeren in andere groepen onder de Participatiewet.
Zoals gezegd bij onder meer vraag 11, wordt het budget voor activering en dienstverlening verruimd met de middelen die vrijvallen vanwege de invoering van loondispensatie (in plaats van loonkostensubsidie).
Het afsluiten van gas, water en licht |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat mensen die hun energierekening niet op tijd betalen vanaf volgend jaar minder snel worden afgesloten van gas en licht, omdat energieleveranciers de wanbetalers eerst moeten aanmelden bij de schuldhulpverlening?1
Ja.
Hoe is de verplichting voor energieleveranciers om wanbetalers eerst aan te melden bij de gemeentelijke schuldhulpverlening precies vormgegeven en op welke manier wordt hierbij voorkomen dat mensen afgesloten worden van gas en licht?
De regels voor het afsluiten van elektriciteit, gas en warmte zijn vastgelegd in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas en in de Warmteregeling. Deze regelingen kennen een zorgvuldige incassoprocedure die is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van ongewenste afsluiting van huishoudens en het voorkomen van het oplopen van betalingsachterstanden.
In het algemeen is geregeld dat mensen altijd eerst tenminste één betalingsherinnering krijgen waarin zij worden geïnformeerd over het afsluitbeleid en de mogelijkheid van schuldhulpverlening. Ingeval van niet tijdig betalen door een kleinverbruiker moet de energieleverancier – indien geen contact wordt verkregen met de kleinverbruiker – in de wintermaanden (oktober tot en met maart) de gegevens (contactgegevens en hoogte van de schuld) van deze kleinverbruiker doorgeven aan een instantie voor schuldhulpverlening. De Minister van Economische Zaken en Klimaat is voornemens om deze plicht ook in de zomermaanden te laten gelden. De internetconsultatie hierover is recent afgerond. Dit op verzoek van de energiesector, de vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK), Divosa en een aantal gemeenten waaronder Rotterdam, Amsterdam, Utrecht en Den Haag (de G4).
De uitbreiding van de verplichting voor de energieleverancier om gegevens door te geven aan een instantie voor schuldhulpverlening draagt eraan bij dat kleinverbruikers met betalingsproblemen eerder in beeld komen bij schuldhulpverlenende instanties. Indien een traject van schuldhulpverlening wordt opgestart, mag in de wintermaanden niet worden afgesloten. In aanvulling op de geldende regelingen hebben Energie Nederland en de NVVK een convenant afgesloten, waarin onder andere is afgesproken dat huishoudens jaarrond niet worden afgesloten wegens wanbetaling, in geval van (een aanvraag om) schuldhulp.
Is water volgens u ook een eerste levensbehoefte?
Ja.
Onderkent u dat de gezondheid van de klant bij de afsluiting van water ook in gevaar kan komen?
Afsluiting van drinkwater is ingrijpend is en kan voor sommige consumenten (kleinverbruikers) leiden tot ernstige gezondheidsrisico’s. Artikel 6 van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater (afsluitregeling) stelt daarom dat indien kwetsbare consumenten een verklaring van een arts – niet zijnde de behandeld arts van de betrokkene – kunnen overleggen waaruit blijkt dat ernstige gezondheidsrisico’s ontstaan door het afsluiten van drinkwater, het drinkwater niet wordt afgesloten.
Bent u bereid eenzelfde soort regeling op te stellen om het afsluiten van water bij particulieren door waterbedrijven te voorkomen en hierin de verplichting op te nemen dat mensen met betalingsproblemen eerst bij de schuldhulpverlening worden aangemeld?
Ja, ik ben bereid eenzelfde soort regeling op te stellen. Momenteel is overleg gaande met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) om de afsluitregeling zodanig aan te passen dat drinkwaterbedrijven verplicht worden de klantgegevens en hoogte van de schuld van huishoudens met betalingsproblemen aan te melden bij de gemeente c.q. de schuldhulpverlenende instantie. Dit is op dit moment niet verplicht, maar een bevoegdheid van het drinkwaterbedrijf. Van die bevoegdheid wordt in sommige gevallen ook al gebruik gemaakt.
Met de voorgenomen aanpassing van de afsluitregeling wordt eraan bijgedragen dat kleinverbruikers met betalingsproblemen eerder in beeld komen bij schuldhulpverlenende instanties. Als vervolgens een schuldhulpverleningstraject wordt ingezet, wordt de levering van drinkwater niet stopgezet. Dit hebben de Vewin en de NVVK in een convenant uit 2014 met elkaar afgesproken. Omdat de schuldhulp eerder op gang komt, is de verwachting dat afsluiting van drinkwater minder vaak zal plaatsvinden.
Het bericht ‘Incasso-oplichting blijft ongemoeid’ |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Incasso-oplichting blijft ongemoeid»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat incassobureaus jarenlang onterecht kosten in rekening kunnen brengen bij hun schuldenaren, oplopend tot wel 500 euro? Waarom is er niet ingegrepen?
Het onterecht kosten in rekening brengen is wettelijk niet toegestaan; crediteuren moeten zich houden aan de vaste bedragen op grond van de staffel uit de Wet Incassokosten (WIK). Meer mogen zij niet in rekening brengen. Wat eventueel teveel is betaald door de debiteur, dus boven de wettelijke maxima, kan als onverschuldigd betaald worden teruggevorderd. De toets of een incassobureau de berekening juist toepast is in eerste instantie aan diegene die een betalingsverzoek krijgt. Dat is niet altijd even eenvoudig. Daarom bevat (onder andere) de site www.consuwijzer.nl naast informatie over incassokosten ook een rekenhulp incassokosten. Daarmee kan iemand nagaan wat de maximale incassokosten en rente mogen zijn. Als het incassobureau niet bereid blijkt om de wet juist toe te passen, dan kan de debiteur een civiele rechtszaak beginnen en zal er tijdens de kantonzitting een WIK-toets plaatsvinden.
Als het gaat om toezicht moet onderscheid gemaakt worden tussen een incassokantoor en een gerechtsdeurwaarderskantoor. Een gerechtsdeurwaarder valt onder het integraal toezicht van het Bureau Financieel Toezicht (BFT), een incassokantoor niet. Een gerechtsdeurwaarder met een geïntegreerde incassopraktijk valt eveneens onder het toezicht van het BFT. Artikel 20, lid 3, sub c Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt namelijk dat een gerechtsdeurwaarder nevenwerkzaamheden mag verrichten, waaronder het innen van gelden voor derden. Het gaat in onderhavige casus om gerechtsdeurwaarders.
De controle of een gerechtsdeurwaarder de incassokosten juist doorberekent, valt sinds 1 juli 2016 onder het toezicht van het BFT. Het BFT is in de uitoefening van zijn toezichtstaak afhankelijk van een juiste, volledige, tijdige en actieve aanlevering van gegevens door degene die onder toezicht staan. Er is naar het oordeel van het BFT in deze casus sprake geweest van het opgeven van onjuiste cijfers, waardoor de toezichthouder geruime tijd is misleid. Het BFT heeft echter wel degelijk ingegrepen, zoals ook uit onderstaande antwoorden blijkt.
Klopt het dat noch het Openbaar Ministerie (OM), noch de curator, noch Bureau Financieel Toezicht in deze zaak actie hebben ondernomen? Zo ja, hoe verklaart u dat?
Het BFT heeft vanuit de wettelijke toezichtstaak vragen gesteld naar aanleiding van de door de gerechtsdeurwaarders ingediende kwartaalgegevens. Het BFT heeft vervolgens het onderzoek gedaan, de spoedschorsing van de gerechtsdeurwaarders aangevraagd en de tuchtklacht aangebracht. Naar aanleiding van de tuchtklacht van het BFT is er op 7 maart 2017 door de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam uitspraak gedaan en zijn de gerechtsdeurwaarders ontzet uit hun ambt (zie ECLI:NL:TGDKG:2017:25). Er is geen beroep ingesteld. Het BFT heeft vervolgens toezicht gehouden op de waarnemer en de afwikkeling.
Het Openbaar Ministerie raakte oktober 2017 bekend met de kwestie van deurwaarderskantoor BSR omdat de waarnemend deurwaarder van het inmiddels failliete BSR contact opnam met het College van procureurs-generaal. Vanaf dat moment heeft het College onderzocht wat er vóór oktober 2017 is gebeurd met betrekking tot deze zaak en is het College de waarnemend deurwaarder behulpzaam geweest bij het onder de aandacht brengen van de zaak bij de betrokken partijen. Vervolgens hebben de waarnemend deurwaarder en het BFT gezamenlijk aangifte gedaan tegen de deurwaarders van het failliete BSR. Deze aangifte is momenteel in behandeling bij het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.
De Autoriteit Consument & Markt heeft in deze specifieke zaak geen rol gehad.
Waarom zijn de aangiften tegen betreffende deurwaarders niet in behandeling genomen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft het OM voldoende capaciteit voor dergelijke zaken?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de rol van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in deze geweest? Wat de rol van Bureau Financieel Toezicht?
Zie antwoord vraag 3.
Komen dit soort zaken vaker voor?
Helemaal voorkomen dat er te hoge rekeningen worden verstuurd en vervolgens door de debiteur worden betaald, is in de praktijk zeer moeilijk te realiseren. Indien het BFT aanleiding heeft om te veronderstellen dat gerechtsdeurwaarderskantoren zich schuldig maken aan het stelselmatig en zonder dossiervorming in rekening brengen van onterechte of niet-inzichtelijke kosten c.q. het maken van onnodige kosten, dan zal de toezichthouder daartegen optreden. Een gerechtsdeurwaarder die zo te werk gaat, handelt in strijd met zijn beroepsnormen, en riskeert op zijn minst een tuchtrechtelijke aanpak. Zo is recentelijk in een dergelijke zaak een gerechtsdeurwaarder als ordemaatregel voor zes maanden geschorst in afwachting van de klachtbehandeling. Dossiers als deze vormen een belangrijk speerpunt binnen de wettelijke toezichtstaak. Het BFT zal ook in 2018 binnen zijn capaciteitsmogelijkheden hier extra aandacht aan besteden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dit vaker kan gebeuren?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Minder loon in werkplaats nieuwe stijl’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minder loon in werkplaats nieuwe stijl», waaruit blijkt dat het personeel van sociale werkplaatsen veel minder is gaan verdienen?1
Ja.
Is het waar dat «oude WSW-ers» tot 130% van het minimumloon kunnen verdienen met pensioen en reiskostenvergoeding, terwijl de mensen die onder de Participatiewet vallen maximaal 100% van het minimumloon verdienen, zonder pensioen en reiskostenvergoeding?
Het is correct dat het op grond van de Wsw-cao mogelijk is dat men 130% van het minimumloon kan verdienen met pensioen en reiskostenvergoeding. Het is mij niet bekend hoe vaak dit voorkomt. De Participatiewet bepaalt dat er bij nieuw beschut werk altijd sprake is van werk in een dienstbetrekking. Daarmee bedraagt het loon voor de mensen die daarin werkzaam zijn vanuit de Participatiewet minimaal 100% van het wml. De precieze invulling van de arbeidsvoorwaarden, en daarmee de vraag of pensioen en reiskostenvergoeding daar onderdeel van zijn, is afhankelijk van de werkgever waar deze mensen in dienst zijn.
Vindt u deze achteruitgang voor de mensen met een arbeidsbeperking gerechtvaardigd? Erkent u dat blijkbaar niet iedereen erop vooruit gaat, zoals de premier aanvankelijk beweerde?
Bij de invoering van de Participatiewet is de toegang tot de Wsw afgesloten voor nieuwe instroom. Daarbij is ook geregeld dat het zittend Wsw-bestand zijn wettelijke rechten en plichten behoudt. Met het huidige regeerakkoord wordt de lijn van de inclusieve arbeidsmarkt doorgetrokken. De inzet van het kabinet daarbij is dat als mensen vanuit een uitkeringssituatie aan het werk gaan, zoals in beschut werk, ze er ook echt op vooruit gaan. Achteruitgang in inkomen is bij deze mensen dus niet aan de orde. Ik ga hier in mijn volgende antwoord op in.
Betekent uw plan om loonkostensubsidies te vervangen door loondispensatie, dat de mensen die hiervoor in aanmerking komen een inkomen ontvangen ter hoogte van een bijstandsuitkering? Is het gemeenten toegestaan dit te verhogen tot boven bijstandsniveau?
In het Regeerakkoord is aangekondigd dat het instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet wordt vervangen door loondispensatie. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 14 december jl. heb aangegeven koers ik erop de systematiek zo uit te werken dat mensen die vanuit de uitkering met loondispensatie gaan werken een loonaanvulling krijgen die voldoet aan twee uitgangspunten. Om te beginnen vind ik het belangrijk dat het inkomen van deze mensen hoger uitkomt dan het voor hen geldende sociaal minimum. Mensen gaan dus niet werken op bijstandsniveau. Als mensen gaan werken, en als mensen méér gaan werken, wil ik dat ze er echt op vooruit gaan. Verder vind ik het belangrijk dat hun inkomen gaat naar een niveau conform het minimumloon naar rato van het aantal uren dat zij werken. Dit alles uiteraard passend binnen de financiële kaders van het Regeerakkoord. Over hoe de regeling er precies uit moet zien om dat te bereiken ben ik nu in gesprek met alle betrokkenen en ga ik graag in debat met uw Kamer.
De uit te werken regeling geldt voor mensen met een nieuwe arbeidsrelatie, dus niet voor reeds bestaande arbeidsrelaties.
Hoe kunt u de korting op de Wajong-uitkering (per 1 jan 2018) nog rechtvaardigen als mensen onder het wettelijk minimumloon moeten gaan werken? Welke prikkel is er dan nog om te gaan werken?
De uitkeringsverlaging voor Wajongers met arbeidsvermogen heeft geen relatie met de voorgenomen invoering van het instrument loondispensatie in de Participatiewet. De Wajong kent reeds sinds jaar en dag het instrument loondispensatie. Op dit moment werken ruim 17 duizend Wajongers bij reguliere werkgevers met loondispensatie.
Welke mogelijkheden ziet u om mensen met beschut werk toch een pensioen te laten opbouwen?
In het regeerakkoord is opgenomen dat loondispensatie in de Participatiewet gaat gelden voor mensen met een nieuwe arbeidsovereenkomst (dus niet voor nu bestaande). Het pensioenniveau dat mensen kunnen bereiken is afhankelijk van hun loon, de pensioenfranchise en het aantal jaren dat ze met loondispensatie werken. Bij loondispensatie komt het loon in veel gevallen niet uit boven de pensioenfranchise. In dat geval is het pensioenniveau gelijk aan het AOW-pensioen.
Bent u bereid met de Belastingdienst te overleggen over de oplossing van de Stichting van de Arbeid voor het gebrek aan pensioenopbouw bij loondispensatie door de loonwaarde te beschouwen als een deeltijdfactor die ook op de franchise wordt toegepast?2
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat SW-medewerkers met dezelfde werkzaamheden verschillende inkomens kunnen hebben, zoals het voorbeeld van Gordana en Rohan laat zien?
Verreweg de meeste Sw-bedrijven hebben zich in de afgelopen jaren verbreed naar ontwikkelbedrijven waarin voor diverse doelgroepen enerzijds de gelegenheid wordt geboden werkervaring op de toen als voorbereiding op een baan bij een reguliere werkgever, en anderzijds werkgelegenheid wordt georganiseerd onder aangepaste omstandigheden. Dat brengt met zich mee dat de voorwaarden waaronder deze mensen aan het werk zijn kunnen verschillen.
Wat onderneemt u om deze ongelijke beloning voor dezelfde werkzaamheden te herstellen?
Het is aan gemeenten om te bepalen hoe zij de toeleiding van mensen naar werk organiseren en welke rol de bestaande Sw-bedrijven daarin hebben. Tevens is het aan de sociale partners om te bepalen onder welke arbeidsvoorwaarden deze mensen aan het werk gaan. Het rijk heeft hierin geen verantwoordelijkheid.
Voor de volledigheid merk ik op dat er vanaf 1 januari 2015 geen nieuwe instroom meer mogelijk is in de wet sociale werkvoorziening. Er zijn dus geen «nieuwe Sw-medewerkers», zoals de vraag doet vermoeden.
Bent u bereid de inkomensachteruitgang voor nieuwe SW-medewerkers te repareren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het idee om niemand meer toe te laten tot de sociale werkplaatsen: «niet goed doordacht was»? Begrijpt u dat gemeenten «niet wisten wat te doen»? Bent u bereid om met een beter plan te komen, waarin een eind komt aan de «race to the bottom» voor arbeidsgehandicapten?
De aanleiding om de Wsw af te sluiten voor nieuwe instroom heeft niets aan geldigheid verloren. Veel mensen die voorheen in aanmerking kwamen voor een Wsw-plaats met een beperking kunnen ook bij een reguliere werkgever aan de slag. De banenafspraak met werkgevers biedt daartoe extra mogelijkheden. Voor gemeenten betekende de afsluiting van de Wsw en het organiseren van nieuw beschut werk een nieuwe situatie, waarin veel vragen beantwoord moesten worden en nieuwe werkprocessen moesten worden ingeregeld. Ik constateer dat voor de meeste gemeenten geldt dat het beleid en de uitvoering daarvan goed op stoom zijn.
Gemeenten kunnen de bestaande infrastructuur van de Sw-bedrijven goed gebruiken om onder andere nieuw beschut werkplekken te organiseren, of om mensen te toe te leiden naar een plek bij een reguliere werkgever. In de praktijk blijkt dat dit op heel veel plekken in het land ook gebeurt.
De omstandigheden van vluchtelingen in Libië |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de CNN-reportage «People for Sale» over vluchtelingen die in Libië worden verkocht als slaven?1
Ja.
Hoe lang bestaan deze slavenmarkten al en wat wordt ondernomen om hier een eind aan te maken?
Het kabinet is getroffen door de recente schrijnende beelden van de facto slavenhandel in Libië. Door gebrekkig internationaal toezicht als gevolg van de beperkte aanwezigheid van de internationale gemeenschap in Libië is niet bekend hoe lang de geconstateerde praktijken al plaatsvinden. Op 15 november heeft de Nederlandse ambassadeur in Tripoli bij de Libische viceminister van Buitenlandse Zaken deze kwestie aangekaart en de Nederlandse zorgen uitgesproken over de omstandigheden waaronder irreguliere migranten in Libië worden gedetineerd en de misstanden die hieruit voortvloeien. De Libische autoriteiten hebben inmiddels een onderzoek ingesteld naar de geconstateerde praktijken en toegezegd slavenhandelaren te zullen vervolgen bij voldoende bewijs. Slavenhandel is ook tijdens de recente AU-EU-top in Abidjan aan de orde geweest. Nederland ondersteunt tevens de veroordeling van de Afrikaanse Unie en de oproep van Frankrijk om de situatie in Libië in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties te bespreken. Nederland kijkt op dit moment actief met andere landen naar het instellen van sancties tegen mensenhandelaren en mensensmokkelaars. Sancties kunnen een bijdrage leveren aan het stoppen van mensenrechtenschendingen en het stabiliseren van Libië.
Wat onderneemt de Europese Unie (EU) tegen deze slavenhandel? Zijn er signalen van slavenhandel gerapporteerd? Zo nee, wat gebeurt er om de rapportering te verbeteren?
Naar aanleiding van de zorgwekkende berichtgeving in de media over het verhandelen en de ernstige uitbuiting van migranten in Libië, namen de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de AU-EU Top een gezamenlijke verklaring aan waarin zij het belang van de gezamenlijke strijd tegen mensensmokkel en de noodzaak voor verbetering van de omstandigheden van migranten onderstreepten. Zij benadrukten daarnaast het belang van het faciliteren van vrijwillige terugkeer naar herkomstlanden vanuit Libië en het voorkomen van irreguliere migratie – via informatiecampagnes en aanpak van grondoorzaken. Het kabinet onderschrijft deze verklaring. Alleen met een dergelijke brede gezamenlijke aanpak kan een einde worden gemaakt aan deze mensonterende praktijken.
De EU zet via EU-missie EUCAP in op betere grenscontroles en de bestrijding van mensensmokkel en -handel waarmee de informatiestromen in beeld komen. Ook richt de missie EUNAVFOR MED Sophia zich op het ontwrichten van mensensmokkelnetwerken in de Middellandse Zee voor de kust van Libië. Door deze (grensoverschrijdende) samenwerking verbetert de informatie-uitwisseling maar de situatie in het land, alsmede gebrekkige toegang tot regio’s, maakt dat rapportage en opsporing onder druk blijven staan.
Wat is uw oordeel over het bericht 'VN: terugsturen vluchtelingen naar Libië inhumaan»?2
De Hoge Vertegenwoordiger voor Mensenrechten van de VN spreekt terecht zijn zorgen uit over de mensonterende situatie waar vele migranten in Libië verkeren. Helaas is al langere tijd sprake van deze situatie. Dat is ook waarom Nederland, en de Europese Unie, samenwerken met UNHCR en IOM om de situatie van migranten in de Libische detentiecentra te verbeteren en hen de mogelijkheid te bieden om vrijwillig terug te keren naar hun landen van herkomst. Het steeds toenemende aantal migranten dat hier gebruik van maakt, toont aan dat deze aanpak helpt. De IOM bereidt samen met de EU en mede gefinancierd uit de Nederlandse bijdrage aan het EU-noodfonds voor Afrika een grootschalig programma voor evacuatie van de detentiecentra voor migranten in Libië voor. Het zou hierbij gaan om de vrijwillige terugkeer van 20.000 migranten over een periode van twee maanden. Afrikaanse landen van herkomst hebben bij de AU / EU-top van 28-30 november hun steun hieraan toegezegd. De modaliteiten voor deze grootschalige vrijwillige terugkeer moeten nog worden uitgewerkt.
Migranten lopen een groot risico om op grove wijze te worden misbruikt in Libië. Zoals ook uit de inwilligingscijfers blijkt, komt het overgrote merendeel van migranten die in Italië vanuit Libië aankomen, niet in aanmerking voor internationale bescherming. Het kabinet meent dan ook dat de oplossing niet ligt in het overbrengen van alle op zee geredde migranten naar de Europese Unie. Dat werkt mensensmokkel en -handel alleen maar in de hand omdat het aangeeft dat het loont van hun diensten gebruik te maken terwijl dat verdienmodel juist moet worden doorbroken.
Nederland en de EU zetten in op een integrale aanpak, gericht op het zo veel mogelijk wegnemen van grondoorzaken, het bestrijden van mensensmokkel/-handel, het bevorderen van vrijwillige terugkeer van irreguliere migranten naar hun herkomstlanden en het informeren van betrokkenen over de risico’s van irreguliere migratie.
Klopt het dat de EU 200 miljoen euro aan Libië heeft betaald met als doel dat de Libische kustwacht schepen op de Middellandse Zee onderschept en terugbrengt naar het vasteland?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, biedt de EU al langere tijd en op verschillende manieren ondersteuning aan de Libische Kustwacht. Zo worden trainingen aangeboden, bijvoorbeeld in het kader van de Europese maritieme missie ENAVFOR MED Sophia, en hebben de EU en enkele lidstaten de aanschaf van goederen gefinancierd zodat de Kustwacht en de door de EU getrainde officieren hun werk kunnen doen. Daarbij ging het expliciet om goederen die niet onder het embargo vallen. Verder heeft de Commissie mede naar aanleiding van haar Actieplan voor de Centraal Middellandse Zee en Italië 46 miljoen euro beschikbaar gesteld voor betere grensbewaking in Libië. Een deel van deze fondsen wordt gebruikt voor verdere training en professionalisering van de Libische Kustwacht.
De Libische kustwacht voert in het kader van zijn wettelijke taak controle uit over de Libische territoriale wateren en coördineert reddingsoperaties in het door Libië ingestelde opsporings- en reddingsgebied dat ook buiten de territoriale wateren ligt. Wanneer de Libische Kustwacht in dit kader migranten onderschept en drenkelingen redt, ligt het in de rede dat zij in Libië aan wal worden gebracht. Van terugsturen van vluchtelingen naar Libië door de EU is geen sprake. De EU investeert in training van de Libische kustwacht als onderdeel van de opbouw van de Libische staat. Bij deze training is er ook aandacht voor mensenrechten.
Er is geen sprake van directe betaling aan de Libische autoriteiten, evenmin is sprake van een «Libië-deal» tussen Libië en de EU. Mogelijk doelt u op een MoU tussen Libië en Italië, waarover eerdere vragen zijn beantwoord.3
Sluit u uit dat de EU medeplichtig is aan het terugsturen van vluchtelingen naar een onveilig land? Zo ja, hoe kunt u dat rijmen met de «Libië-deal» om schepen met vluchtelingen terug te brengen naar het vasteland van Libië?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens met VN-mensenrechtenchef Zeid Ra'ad al-Hussein die zegt dat de EU tot nu toe niets heeft gedaan om misstanden in Libische gevangenissen te verminderen? Zo nee, welke concrete maatregelen treffen Nederland en de EU om de situatie te verbeteren?
Nee, de EU zet zich ook met steun van Nederland al langere tijd in om de situatie in de detentiecentra te verbeteren. Daarvoor wordt intensief samengewerkt met UNHCR en IOM. Dit heeft er mede toe geleid dat het aantal centra dat onder de formele verantwoordelijkheid van de Libische autoriteiten is gekomen, is toegenomen.
Mensensmokkelaars en -handelaren verdienen doordat veel migranten bereid zijn geld neer te leggen voor een reis via Libië naar Europa ondanks de enorme risico’s die dat met zich meebrengt. Eenmaal in Libië verdienen dezelfde mensensmokkelaars en -handelaren opnieuw door migranten die in detentie genomen zijn, dwangarbeid te laten verrichten. Daarom bepleit de EU ook evacuatie van de migranten die zich in deze centra bevinden. EU-gelden worden ingezet om de omstandigheden in de detentiecentra te verbeteren, maar niet om deze praktijken te bestendigen. Een aantal landen van herkomst heeft zich naar aanleiding van deze beelden bereid getoond zich meer in te spannen om eigen onderdanen terug te halen. Nederland verwelkomt dat herkomstlanden nu hun verantwoordelijkheid voor de eigen landgenoten nemen.
Hoe ziet het verdienmodel van vluchtelingenhandelaren in Libië eruit? Sluit u uit dat zij EU-gelden ontvangen?
Zie antwoord vraag 7.
Bevinden zich mensenhandelaren onder de Libische kustwacht die door de EU worden getraind? Op welke manier wordt dit gecontroleerd?
De leden van de Libische kustwacht die door de EU worden getraind ondergaan een uitgebreide vetting-procedure, die onder andere wordt uitgevoerd in samenwerking met EuropOL en de inlichtingendiensten van Italië en het Verenigd Koninkrijk. Voorts monitort de EU maritieme operatie EUNAVFOR MED Sophia het optreden van de Libische kustwacht door verzameling van informatie, monitoring op afstand en overleg met de Libische autoriteiten. De monitoring is onder meer gericht op:
Zorgen over mogelijke corruptie en infiltratie van mensensmokkelaars in de Libische kustwacht kaarten Nederland en de EU aan in het kader van de dialoog met de Libische kustwacht, waaronder tijdens de bovengenoemde periodieke overleggen.
Wat wordt ondernomen in de landen van herkomst om te voorkomen dat migranten naar Libië trekken? Wordt er gewaarschuwd voor mensenhandel en slavernij in Libië?
Nederland en EU-partners steunen verschillende informatiecampagnes om (potentiele) migranten (en hun familieleden) te informeren over de risico’s van irreguliere migratie en de gevaarlijke situatie in Libië. Het gaat onder meer om een campagne van IOM, waarbij migranten die vanuit Libië zijn teruggekeerd hun ervaringen delen. Naar aanleiding van de uitzending van CNN, hebben verschillende landen, zoals Burkina Faso hun onderdanen opgeroepen om niet naar Libië te reizen. Ook is bekend dat Marokko een groep onderdanen heeft geëvacueerd. Met Europese partners zal Nederland het gesprek met verschillende landen van herkomst blijven voeren om verder samen te werken bij het voorkomen van irreguliere migratie. Ook zet Nederland als onderdeel van de geïntegreerde aanpak in op het aanpakken van de grondoorzaken van migratie (door programma’s op onderwijs, werkgelegenheid, toekomstperspectieven).
Hoeveel migranten zijn er in 2017 door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) uit Libische detentiecentra gehaald in het kader van vrijwillige terugkeerprogramma’s? Worden de programma’s in 2018 uitgebreid om vluchtelingen een uitweg uit Libië te bieden?
In 2017 zijn ruim 11.000 migranten met behulp van IOM vrijwillig teruggekeerd via het programma dat door Nederland en de EU wordt gefinancierd.4 Dit programma wordt ook in 2018 voortgezet. Om de verdere inzet van de EU in Libië, o.a. ook op dit terrein, verder te intensiveren, heeft de Europese Commissie lidstaten opgeroepen meer bij te dragen aan het EU Trustfund voor Afrika. Nederland zal in dit kader 10 miljoen euro beschikbaar stellen voor vrijwillige terugkeer vanuit Noord-Afrikaanse landen en herintegratie in het land van herkomst.
Deelt u de mening dat de EU op geen enkele manier mag meewerken aan activiteiten die eraan bijdragen dat vluchtelingen als slaaf verhandeld worden of in detentiecentra worden vastgezet? Zo ja, wat betekent dit voor het beleid ten aanzien van Libië en de samenwerking met de Libische kustwacht?
Het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie verbiedt slavernij. De inspanningen van de EU zijn er juist op gericht om er voor te zorgen dat het verdienmodel van mensensmokkelaars en -handelaren in Libië wordt doorbroken. Nederland blijft deze Europese inzet steunen.
Het bericht dat gemeenten zich verzetten tegen het besluit om gehandicapten onder het minimumloon te laten werken |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht over de gevolgen van de bezuiniging van 500 miljoen euro op arbeidsgehandicapten?1
Ik heb met veel aandacht kennisgenomen van de berichtgeving in de NRC van 15 november jongstleden. Uit het bericht komt naar voren dat werkgevers, werknemers en gemeenten vragen hebben en zich zorgen maken over de in het Regeerakkoord genoemde maatregel om loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie. Ik zie ook dat er beelden ontstaan die niet kloppen. Zo bestaat de zorg dat mensen «terug gaan naar de bijstand» en dat er 500 miljoen euro wordt bezuinigd op mensen met een arbeidsbeperking.
Ik betreur dat dit bij betrokkenen zoveel onrust teweegbrengt. Ik hecht er dan ook aan om de inzet van het kabinet helder weer te geven door de kaders te schetsen die het kabinet voor ogen heeft bij de uitwerking van loondispensatie in de Participatiewet. Dit heb ik ook gedaan in mijn brief aan uw Kamer van 14 december jongstleden.
Het Regeerakkoord betekent voor mensen met een arbeidsbeperking vooral een voortzetting van het eerder ingezette beleid dat toewerkt naar een inclusieve arbeidsmarkt. Zo veel mogelijk mensen moeten op die arbeidsmarkt mee kunnen doen.
Met de maatregelen uit het Regeerakkoord beoogt het kabinet meer kansen te bieden op werk voor mensen met arbeidsbeperkingen. Door het instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie komt extra geld beschikbaar voor gemeenten voor activering en dienstverlening voor mensen met een arbeidsbeperking. Meer mensen met een arbeidsbeperking kunnen betaald werk verrichten omdat gemeenten meer mogelijkheden krijgen om beschutte werkplekken te organiseren, maatwerk te bieden richting werk of werkgevers te «ontzorgen». Er is geen sprake van een bezuiniging maar van herallocatie van middelen voor mensen met arbeidsbeperkingen.
Om te bereiken dat zoveel mogelijk mensen mee gaan doen op de arbeidsmarkt is het belangrijk dat werkgevers worden gestimuleerd om ook mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen. Werkgevers hebben steeds aangegeven eenduidige regels te willen. Dat vergroot de kans dat ze mensen die extra aandacht nodig hebben in dienst nemen. Die eenduidige regels wil het kabinet bieden door in de Participatiewet het instrument loonkostensubsidie te vervangen door loondispensatie.
Loondispensatie wordt al jaren onder de Wajong gehanteerd. Het ook beschikbaar stellen van loondispensatie in de Participatiewet zorgt voor een eenduidig instrumentarium dat ingezet kan worden voor vergelijkbare groepen mensen, waardoor werkgevers meer duidelijkheid hebben.
Het doel van loonkostensubsidie en loondispensatie is hetzelfde, namelijk werkgevers compenseren voor de verminderde productiviteit van mensen met een arbeidsbeperking en hen daarmee stimuleren om deze mensen in dienst te nemen. De werkgever betaalt bij loondispensatie loon conform de productiviteit van de werknemer. Evenals UWV doet bij loondispensatie in het kader van de Wajong, vult de gemeente straks het loon van de werknemer die vanuit de bijstand
met loondispensatie gaat werken aan.
Ik koers erop de systematiek zo uit te werken dat mensen die vanuit de uitkering met loondispensatie gaan werken een loonaanvulling krijgen die voldoet aan twee uitgangspunten. Om te beginnen vind ik het belangrijk dat het inkomen van deze mensen hoger uitkomt dan het voor hen geldende sociaal minimum. Mensen gaan dus niet werken op bijstandsniveau. Als mensen gaan werken, en als mensen méér gaan werken, wil ik dat ze er echt op vooruit gaan. Verder vind ik het belangrijk dat hun inkomen gaat naar een niveau conform het minimumloon, naar rato van het aantal uren dat zij werken. Dit alles uiteraard passend binnen de financiële kaders van het Regeerakkoord. De uit te werken regeling geldt voor mensen met een nieuwe arbeidsrelatie, dus niet voor reeds bestaande arbeidsrelaties.
Klopt het dat werkgevers arbeidsgehandicapten alleen nog voor hun productiviteit hoeven te betalen en niet meer voor de premies, waardoor zij geen pensioen meer opbouwen?
Klopt het dat arbeidsgehandicapten onder het minimumloon kunnen gaan verdienen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe en door wie wordt de aanvulling tot het minimumloon gefinancierd?
Deze maatregel gaat gelden voor mensen die gaan werken onder de nieuwe regels. Voor bestaande arbeidsrelaties verandert er niets.
Loondispensatie houdt in dat werkgevers werknemers betalen conform hun productiviteit. De productiviteit wordt objectief vastgesteld met een loonwaardemeting. De werkgevers dragen over het loon ook werkgeverslasten af. Een werknemer met loondispensatie heeft recht op de emolumenten uit de cao conform zijn loon, dus gerelateerd aan zijn loonwaarde.
Hiermee worden werkgevers gecompenseerd voor de verminderde productiviteit van mensen met een arbeidsbeperking. Zo wordt een drempel voor werkgevers weggenomen om deze mensen in dienst te nemen. De gemeente vult straks het loon van de werknemer die vanuit de bijstand met loondispensatie gaat werken aan. Dit wordt gefinancierd uit de gebundelde uitkering van de Participatiewet. Ik koers erop de systematiek zo uit te werken dat mensen die vanuit de uitkering met loondispensatie gaan werken een loonaanvulling krijgen dat hun inkomen aanvult tot een niveau conform het minimumloon, naar rato van het aantal uren dat zij werken.
Wat wordt bedoeld met de passage op p. 26 in het Regeerakkoord dat «de gemeente (...) het inkomen aanvult»? Tot welk niveau wordt het inkomen aangevuld, tot de bijstand of tot het minimumloon?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat werknemers door dit plan mogelijk nog maar 60 procent van hun salaris overhouden?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat de motivatie bij arbeidsgehandicapten om te gaan werken wordt weggenomen?
Ik ben niet bereid dit plan uit het Regeerakkoord in te trekken. Ik heb bij het uitwerken van de aanvullingsregeling oog voor de mensen om wie het gaat. Daarbij houd ik rekening met de motivatie van betrokkenen. Van belang is dat het loont om te gaan werken en dat het loont om meer te gaan werken. Daarover mag geen twijfel bestaan.
Werkgevers hebben steeds aangegeven eenduidige regels te willen. Dat vergroot de kans dat ze mensen die extra aandacht nodig hebben in dienst nemen. Dat er nu verschillende instrumenten voor een vergelijkbare doelgroep zijn, helpt daarbij niet. Eenduidige regels wil het kabinet bieden door in de Participatiewet het instrument loonkostensubsidie te vervangen door loondispensatie. Het beschikbaar stellen van loondispensatie in de Participatiewet zorgt voor een eenduidig instrumentarium voor werkgevers dat ingezet kan worden voor vergelijkbare groepen mensen die onder de banenafspraak vallen.
Er komt nog heel veel kijken bij de uitwerking van de maatregel. Bij die uitwerking hecht ik aan een zorgvuldig proces. Het kabinet wil dit doen in overleg met gemeenten, sociale partners, cliëntenorganisaties en andere betrokkenen, waarbij de uitvoerbaarheid van de regeling een belangrijk aandachtspunt is. Over de uitwerking van de plannen ga ik uiteraard ook graag in gesprek met uw Kamer.
Begrijpt u dat gemeenten hier niet blij mee zijn? Gaat u met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek?
Zie antwoord vraag 6.
Begrijpt u dat ondernemers niet blij zijn met dit plan vanwege het effect op de motivatie? Gaat u met ondernemers in gesprek?
Zie antwoord vraag 6.
Begrijpt u dat de bedenker van dit plan – de heer Aart van der Gaag – niet blij is met uw uitwerking van zijn plan? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om dit ondoordachte plan in te trekken?
Zie antwoord vraag 6.
De misstanden bij de arbeidsomstandigheden en huisvesting van arbeidsmigranten in het Westland |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de verklaring van diverse arbeidsmigranten met betrekking tot de werkwijze van uitzendbureau Efficient at Work gericht aan diverse instanties, waaronder de Inspectie SZW en de NBBU?1
Ja.
Kunt u ingaan op punt 1 uit de verklaring, waarin omschreven wordt dat Efficient at Work onvoldoende werkgeverslasten zou betalen en oneigenlijk gebruik maakt van de mogelijkheid tot het verstrekken van weekcontracten?
Weekcontracten zijn toegestaan. Op grond artikel 7:691 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt dat de zogenoemde ketenbepaling pas van toepassing is op een uitzendovereenkomst als een werknemer in meer dan 26 weken arbeid heeft verricht (de zogenoemde uitzendperiode). Deze periode van 26 weken kan bij cao worden verlengd tot maximaal 78 weken. Zowel in de cao van de NBBU als in de cao van de ABU is deze 78 weken opgenomen. In deze (verlengde) periode kan een onbeperkt aantal uitzendovereenkomsten worden gesloten, dus ook weekcontracten.
In algemene zin geldt dat voor uitzendbedrijven tot mei 2017 de mogelijkheid bestond om zich voor de heffing van enkele werkgeverspremies in te laten delen in een andere sector dan de uitzendsector (een vaksector) als zij zich voor meer dan 50% van hun loonsom specialiseerden in die sector en daar geen uitzendbeding toepasten. In veel vaksectoren zijn de premies lager dan in de uitzendsector. Veel uitzendbedrijven gebruikten deze mogelijkheid in combinatie met kortdurende uitzendovereenkomsten. In mei 2017 is deze situatie bevroren. Uitzendbedrijven die reeds in een vaksector waren ingedeeld, mogen daar vooralsnog blijven, maar nieuwe indelingen in vaksectoren zijn niet meer mogelijk.
Wat is uw reactie op het verplichte, betaalde transport naar het werk (punt 3) en eveneens verplichte afname van een door Efficient at Work aangewezen zorgverzekeraar (punt 4 en 5)? Is een dergelijke koppelverkoop wettelijk toegestaan?
Sinds 1 januari 2017 zijn verrekeningen en inhoudingen op het minimumloon niet meer toegestaan. Op dit verbod gelden wel uitzonderingen. Inhoudingen op kosten voor huisvesting en zorgverzekering zijn onder voorwaarden wel toegestaan. Dit verbod op inhoudingen en verrekeningen geldt dus alleen op het minimumloon en niet op het loon boven WML. Inhoudingen voor bijvoorbeeld transport zijn op het loon boven WML mogelijk. Ik kan op basis van de mij bekende informatie niet beoordelen of de betreffende arbeidsmigranten het minimumloon verdienen of beloond worden volgens de voor hen geldende cao.
Voor arbeidsmigranten is het – net als voor Nederlanders – mogelijk dat zorgverzekeraars en werkgevers een collectieve zorgverzekeringsovereenkomst sluiten. De arbeidsmigrant dient wel te allen tijden vrij te zijn in de keuze om hiervan gebruik te maken dan wel een individuele zorgverzekering af te sluiten. Hij kan uiteraard niet gedwongen worden tot het afsluiten van een door de werkgever aangewezen zorgverzekering.
De zorgverzekeraar waar het in dit geval om gaat heeft mij te kennen gegeven de nodige zorgvuldigheid bij het sluiten en beheer van collectieve contracten en «gedwongen winkelnering» niet te accepteren. Dat signaal is ook aan het betreffende uitzendbureau afgegeven.
Wat is uw reactie op het ontslag op staande voet indien blijkt dat een arbeidsmigrant zwanger is (punt 6)? Wat gaat u hiertegen ondernemen, mede gelet op de recent gestarte campagne tegen zwangerschapsdiscriminatie?
Discriminatie en uitsluiting zijn verboden. Zwangerschapsdiscriminatie bij sollicitaties, op de werkvloer en bij verlenging van het contract is dan ook een ernstige zaak en wordt niet geaccepteerd. In Nederland is iedereen voor de wet gelijk. Werkgevers dienen iedere sollicitant c.q. werknemer op diens eigen kwaliteiten te beoordelen. Een (mogelijke) zwangerschap mag daarbij geen rol spelen.
Een ontslag op staande voet is alleen gerechtvaardigd als sprake is van een dringende reden voor dit ontslag, zoals bijvoorbeeld diefstal of mishandeling van de werkgever of andere medewerkers. Zwangerschap kan niet als dringende reden voor ontslag aangemerkt worden. Integendeel, ontslag wegens zwangerschap is verboden op grond van het Burgerlijk Wetboek. Als een werkneemster desondanks toch op staande voet is ontslagen wegens zwangerschap, kan zij een verzoek indienen tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst, of tot toekenning van een billijke vergoeding.
Zijn de misstanden omschreven in het eerdere artikel in De Telegraaf en in bijgaande verklaring aanleiding voor de Inspectie SZW om Efficient at Work onder verscherpt toezicht te stellen?3
De Inspectie kent de term «verscherpt toezicht» niet, maar kan eigener beweging en naar aanleiding van meldingen onderzoek instellen. Op basis van onderzoek kan de Inspectie SZW vervolgens handhavend optreden.
Over of sprake is van een onderzoek doe ik geen uitspraak. De Inspectie SZW neemt signalen als deze zeer serieus.
Wat is uw reactie op hetgeen omschreven bij punt 7, waaruit blijkt dat arbeidsmigranten grof geld betalen voor een bouwval? Kunt u daarbij ook ingaan op het gegeven dat personeel van Efficient at Work te pas en te onpas binnen komt vallen?
Ik heb gesproken met de wethouder voor onder meer arbeidsmigratie en wonen van de gemeente Westland. Hij liet mij weten dat de gemeente Westland een eerlijk werk- en woonklimaat al langere tijd als belangrijkste speerpunt in het beleid ten aanzien van arbeidsmigranten heeft. De afgelopen jaren heeft de gemeente dan ook grote stappen gezet in het voorkomen en opsporen van misstanden. Dat gebeurt onder andere doordat de gemeente op regelmatige basis en met grote zorg gesprekken voert met álle uitzendorganisaties die gevestigd zijn in de gemeente, ook met de uitzender die in het artikel van De Telegraaf wordt genoemd. Ook worden regelmatig controles uitgevoerd op de huisvesting van uitzendbureaus. Naar aanleiding van de signalen heeft de wethouder mij laten weten dat de woning genoemd in de verklaring van de arbeidsmigranten gecontroleerd is. Daarbij is gekeken naar alle wooncomponenten waaronder de thermostaat, maar in het bijzonder naar veiligheid. De constateringen die tijdens deze inspectie zijn gedaan, zijn besproken met de uitzender zodat passende maatregelen kunnen worden getroffen. De gemeente neemt ook het signaal over onaangekondigd binnentreden in de woning serieus en heeft dit met het uitzendbureau besproken.
Voor wat betreft door het uitzendbureau opgelegde boetes geldt dat die sinds in werking treding van het al eerder genoemde verbod op verrekeningen en inhoudingen niet meer met het wettelijk minimumloon mogen worden verrekend of daarop mogen worden ingehouden. Indien de Inspectie SZW een dergelijke overtreding constateert treedt zij in lijn met de Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag 2017(Stcrt. nr. 57119) hier tegen op.
Hoe staat het met uw toezegging dat de gemeente Westland de huisvesting van Efficient at Work gaat controleren? Heeft deze controle inmiddels plaatsgevonden en welke maatregelen zijn er getroffen?4
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u of de gemeente ondernemen tegen de Thermostaat die achter slot en grendel zit? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Wat onderneemt u tegen de boetes die bewoners krijgen als zij de Thermostaat verstellen? Gaat u dit per direct verbieden? Gaat u reeds betaalde boetes terugvorderen? Zo ja, waarom? Zo nee, zijn deze boetes werkelijk toegestaan?
Zie antwoord vraag 6.
Aangezien een bureau als Efficient at Work in het bezit is van de keurmerken SNA (NEN 4400–1), NBBU en Certified Flex Home, wat zegt dit over de kwaliteit van het systeem van zelfregulering?
Belangrijk bij private keurmerken is dat er ook regelmatig controles (over het algemeen 2 keer per jaar) plaatsvinden of nog aan de voorwaarden voor het keurmerk voldaan wordt. Ten aanzien van het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid geldt (Kamerstuk 17 050, nr. 539) dat per jaar circa 500 onderneming het keurmerk verliezen. Dit is het zelfreinigend vermogen van een keurmerk.
SNA, NBBU en SNF hebben mij gemeld de signalen zoals verwoord in het artikel in de Telegraaf van 4 november «Roofbouw in de kassen» en de verklaring van arbeidsmigranten over dezelfde situatie, zeer ernstig te nemen. Deze organisaties nemen dit soort signalen dan ook mee in hun (extra) controles in het kader van een keurmerk of lidmaatschap. Het is aan deze organisaties ter beoordeling of een keurmerk of lidmaatschap wordt ingetrokken.
Leiden de geconstateerde misstanden bij de arbeidsomstandigheden en huisvesting van arbeidsmigranten tot het intrekken van deze keurmerken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid een vergunningenstelsel te introduceren, zodat foute eigenaren van malafide uitzendbureaus niet keer op keer in staat worden gesteld arbeidsmigranten uit te buiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben geen voorstander van een vergunningplicht. De vergunningplicht is in 1998 afgeschaft omdat bleek dat ook een vergunningstelsel malafiditeit niet kon voorkomen, terwijl het wel veel administratieve lasten voor bedrijven en de overheid tot gevolg had. Belangrijk voordeel van het huidige private keurmerk is de publiek-private samenwerking waardoor Inspectie SZW en Belastingdienst signalen krijgen van SNA en SNCU die Inspectie SZW en Belastingdienst helpen bij de handhaving. Uiteraard blijf ik wel in gesprek met de bij het keurmerk betrokken partijen over de verbeteringen in het keurmerk.
Het rekruteren van arbeidsgehandicapten voor sekswerk |
|
Jasper van Dijk , Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de Kamervragen die zijn ingediend over de website www.werkenmetwajong.nl waar Wajongers gerekruteerd worden voor sekswerk?1
Ja.
Waarom zijn deze vragen nooit beantwoord?
Ik ben van mening dat een kwetsbare groep mensen zoals wajongers niet zouden moeten worden blootgesteld aan deze maatschappelijk omstreden werkzaamheden. Mijn ambtsvoorganger heeft in overleg met de vragenstellers besloten de Kamervragen niet te beantwoorden. Beantwoorden van de Kamervragen zou onwenselijk extra aandacht kunnen geven aan de website www.werkenmetwajong.nl. Deze voormalige leden van de Tweede Kamer hebben de vragen echter nooit formeel ingetrokken.
Wilt u de gestelde vragen alsnog beantwoorden?
Ja, zie in het vervolg van deze brief de (niet eerder verzonden) antwoorden op de Kamervragen uit 2016.
Constaterende dat onder Wajongers zich onder andere mensen met psychiatrische problemen, beperkte verstandelijke vermogens en autisme bevinden, onderschrijft u dat het verwerpelijk is om de financiële schaarste van deze kwetsbare doelgroep te gebruiken om ze te rekruteren voor de seksindustrie?
Zie antwoord 4, 5 en 6 op de Kamervragen uit 2016 (hieronder).
Welke mogelijkheden ziet u om misbruik van verstandelijk beperkte mensen of mensen met psychiatrische problemen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie is er sinds 9 juni 2016 genomen om misbruik van Wajongers door www.werkenmetwajong.nl te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er klachten ingediend over www.werkenmetwajong.nl?
Ik ben in 2016 door het «Meldpunt Kinderporno op Internet» geïnformeerd over het bestaan van deze website. Ik heb geen kennis van ingediende klachten tegen de betreffende website. Mensen met klachten over de website werkenmetwajong.nl kunnen contact opnemen met UWV om, aan de hand van de inhoud van de klacht, samen vast te stellen waar deze het beste kan worden ingediend. Daarnaast kunnen mensen zich ook wenden tot particuliere initiatieven zoals www.klachtenkompas.nl of www.klacht.nl.
Waar kunnen mensen met klachten over www.werkenmetwajong.nl zich melden?
Zie antwoord vraag 7.
Reddingsmissies op zee |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Deelt u de mening dat Libië geen veilig land is, onder andere omdat vluchtelingen in Libië op grote schaal worden gedetineerd en vanwege de mensensmokkel die circa 390 miljoen dollar per jaar bedraagt? Deelt u de mening dat vluchtelingen niet naar Libië (terug)gestuurd kunnen worden omdat het een schending zou zijn van het principe van non-refoulement?1
Het kabinet deelt de mening dat Libië geen veilig land is. De omstandigheden voor vluchtelingen en migranten zijn slecht. Samen met UNHCR en IOM wordt daarom gewerkt aan de verbetering van deze omstandigheden, registratie en toegang tot medische zorg en voedselvoorziening. Nederland dringt zowel in bilateraal als in multilateraal verband bij de Libische autoriteiten aan op verbetering van de opvang, het aanpakken van straffeloosheid en toegang voor internationale organisaties tot de detentiecentra in Libië. Daarnaast werken Nederland en de EU samen met de Internationale Organisatie voor Migratie aan de vrijwillige terugkeer van migranten naar het land van herkomst. Dat werpt vruchten af: steeds meer migranten kiezen ervoor om vrijwillig terug te keren naar hun thuisland (in 2017 al meer dan 11.000 vanuit Libië).
Uiteindelijk vereist een duurzame oplossing het voorkomen dat migranten überhaupt de noodzaak voelen om via Libië de reis naar Europa te wagen met alle risico’s van dien. De aanpak van grondoorzaken, informatiecampagnes en de strijd tegen mensensmokkel en -handel zijn dan ook integraal onderdeel van de Nederlandse inzet. Daarbij blijft Nederland zich inzetten voor stabilisatie van Libië door o.a. capaciteitsopbouw van lokale overheden, het bij elkaar brengen van de strijdende partijen in Libië onder leiding van de VN en het faciliteren van veiligheidsdialogen.
In het kader van zijn wettelijke taak voert de Libische kustwacht controle uit over de territoriale wateren van Libië en coördineert hij reddingsoperaties in het door Libië ingestelde opsporings- en reddingsgebied dat ook buiten de territoriale wateren ligt. Wanneer de Libische Kustwacht in dit kader migranten onderschept en drenkelingen redt, ligt het in de rede dat zij in Libië aan wal worden gebracht. Van terugsturen van vluchtelingen naar Libië door de EU is geen sprake. De Europese Unie investeert in training van de Libische kustwacht als onderdeel van de opbouw van de Libische staat. Bij deze training is er ook aandacht voor mensenrechten.
Erkent u dat de Europese Unie (EU) investeert in training van de Libische kustwacht en daarmee ondersteuning verleent aan «pull back operaties» waardoor vluchtelingen in Libië vast komen te zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening – gezien het voorgaande – dat de EU medeplichtig is aan het terugsturen van vluchtelingen naar een onveilig land? Welke stappen onderneemt u om hiermee te stoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het artikel «The Central Mediterranean: European Priorities, Libyan Realities»?2
Ja.
Hoe verklaart u de drastische verlaging van de migratiestroom uit Libië sinds juli 2017, terwijl de migratiestroom naar Libië nauwelijks is afgenomen en het aantal vluchtelingen in officiële detentiecentra niet is toegenomen? Is het mogelijk dat de vluchtelingen zich bevinden in de handen van mensenhandelaren?
Sinds juli 2017 zijn de irreguliere aankomsten van migranten in Italië vanuit Libië afgenomen, ten opzichte van 2016. Niet uitgesloten kan worden dat zich vluchtelingen bevinden onder deze migranten. Redenen voor deze afname zijn de geïntensiveerde inspanningen van de EU en de lidstaten op de gehele centrale mediterrane route, die er onder andere toe geleid hebben dat minder migranten via Agadez naar Libië reizen en meer migranten met hulp van IOM naar hun land van herkomst terugkeren. Ook wordt intensief samengewerkt met nationale en lokale Libische autoriteiten om mensensmokkel tegen te gaan. Mede daardoor treedt de Libische kustwacht intensiever op in haar opsporings- en reddingsgebied.
Libië is een door conflict verscheurd land waar een veelheid aan actoren actief is en waar effectief centraal gezag ontbreekt. Het is dan ook mogelijk dat mensenhandelaren hier misbruik van maken. Berichtgeving van CNN, waarover u eveneens vragen3 hebt gesteld, illustreert dit.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat als zich mensensmokkelaars bevinden onder de Libische kustwacht, die gefinancierd wordt door de EU? Wat wordt er momenteel gedaan om te zorgen dat de Libische kustwacht vrij is van dergelijke corruptie?
De leden van de Libische kustwacht die door de EU worden getraind ondergaan een uitgebreide vetting-procedure, die onder ander wordt uitgevoerd in samenwerking met EuropOL en de inlichtingendiensten van Italië en het Verenigd Koninkrijk. Voorts monitort de EU maritieme operatie EUNAVFOR MED Sophia het optreden van de Libische kustwacht door verzameling van informatie, monitoring op afstand en overleg met de Libische autoriteiten. De monitoring is onder meer gericht op:
Zorgen over mogelijke corruptie en infiltratie van mensensmokkelaars in de Libische kustwacht kaarten Nederland en de EU aan in het kader van de dialoog met de Libische kustwacht, waaronder tijdens de bovengenoemde periodieke overleggen.
Klopt het dat de Libische kustwacht vluchtelingen dwong om mee terug te gaan naar Libië tijdens een reddingsactie door Sea-Watch op internationale wateren, met als gevolg vijf dode migranten?3
Naar de nadere toedracht van het door u genoemde incident doen de lokale Italiaanse autoriteiten onderzoek. Nederland houdt contact met hen hierover.
Op basis van het zeerecht hebben alle schepen een plicht om hulp te verlenen aan eenieder die zij op zee in levensgevaar aantreffen, zoals hier het geval was. De Libische kustwacht heeft een reddingsoperatie uitgevoerd en de geredde personen mee terug genomen naar Libië. De geredde personen vielen onder de rechtsmacht van Libië. Bij het uitvoeren van een reddingsoperatie dienen de mensenrechten van de te redden personen te worden gerespecteerd.
Deelt u de mening dat de Libische kustwacht niet de rechtsmacht heeft om vluchtelingen vanuit reddingsboten terug te nemen uit internationale wateren?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is het verdere verloop van deze zaak?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre worden reddingsboten van ngo’s tegengewerkt door zowel de Libische kustwacht als de Italiaanse inlichtingendiensten?
Om de samenwerking te verbeteren heeft Italië met betrokkenheid van de Europese Commissie en Frontex en in samenwerking met een aantal ngo’s een gedragscode opgesteld voor reddingsoperaties op de Middellandse Zee. Hiermee hebben ngo’s zich onder andere gecommitteerd aan de afspraak om de Libische territoriale wateren niet te betreden, tenzij sprake is van een acute noodsituatie. De Libische autoriteiten zijn ten slotte primair verantwoordelijk voor de gang van zaken in de Libische territoriale wateren en ten aanzien van reddingsoperaties in het Libische opsporings- en reddingsgebied dat daar deels buiten ligt. De afspraken in de gedragscode moeten voorkomen dat er informatie verloren gaat die essentieel is in de strijd tegen criminele organisaties die zich onder andere met mensensmokkel bezighouden en dat deze organisaties misbruik maken van de reddingsoperaties door ngo’s. De gedragscode zou ook moeten leiden tot meer inzicht in de wijze waarop reddingsoperaties worden uitgevoerd en hoe deze gefinancierd worden. Ook is opgenomen dat ngo’s, op verzoek van de competente nationale autoriteiten, in zullen stemmen met het toelaten van opsporingsambtenaren op de schepen ten behoeve van onderzoek naar criminele organisaties die zich onder andere bezighouden met mensensmokkel- en handel.
Klopt het dat de Italiaanse inlichtingendienst het reddingschip van Save the Children heeft geïnfiltreerd in een poging om aantijgingen van samenwerking met smokkelaars hard te maken? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar?
Nederland kan geen informatie verstrekken over buitenlandse onderzoeken.
Heeft u contact gehad met Italië over dit incident? Zo ja, wat is er besproken? Zo nee, bent u bereid om te vragen welke bewijzen er zijn voor relaties tussen ngo’s en mensensmokkelaars?
Zie antwoord vraag 7.
Het afwijzen van een uitkering aan zwaar zieke jonge mensen in hun laatste levensjaren |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat een jonge vrouw (20) met verminderde longcapaciteit en een progressieve longziekte die nog maar enkele jaren te leven heeft, van het Uitvoersingsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te horen krijgt dat zij niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering en moet gaan werken?1
Is dit beleid niet buitensporig hard voor zwaar zieke jonge mensen in hun laatste levensjaren?
Gaat u wat voor deze jonge vrouw doen?
Bent u bereid de Participatiewet, waardoor jonggehandicapten alleen nog in aanmerking komen voor een Wajong uitkering als zij volgens een strenge keuring 100% arbeidsongeschikt zijn, bij te stellen?
Hoe wordt bij de huidige Wajong- en WIA-keuring omgegaan met zieke mensen met een progressieve ziekte die nog maar enkele jaren te leven hebben?
Ook als iemand naar verwachting nog maar enkele jaren te leven heeft, wordt de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling volgens de hoofdregels uitgevoerd. Dat wil zeggen dat de verzekeringsarts vaststelt of er sprake is van functionele beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. De arbeidsdeskundige beoordeelt vervolgens of, en zo ja, welke functies de betrokkene nog kan verrichten (WIA) dan wel of de betrokkene arbeidsvermogen heeft (Wajong 2015).
Op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten kan een verzekeringsarts in een aantal met name genoemde gevallen bepalen dat van een arbeidskundig onderzoek wordt afgezien en de betrokkene volledig arbeidsongeschikt is (WIA) of geen arbeidsvermogen heeft (Wajong 2015). Dat kan hij onder andere doen ingeval de betrokkene weliswaar benutbare mogelijkheden heeft, maar vanwege zijn terminale ziekte een zodanig slechte levensverwachting heeft dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen afzienbare tijd zal verliezen (zie artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten). In de toelichting bij de invoering van deze bepaling is opgemerkt dat onder «afzienbare tijd» moet worden verstaan een termijn van ongeveer één jaar. Als de betrokkene een levensverwachting van enkele jaren heeft, is er geen wettelijke basis om van een arbeidskundig onderzoek af te zien.
Hoe verwacht u dat mensen met een ernstig progressieve ziekte en nog enig theoretisch arbeidsvermogen vanuit de bijstand aan het werk komen?
Deze vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, omdat de situatie van personen verschillend is. Doel van de Participatiewet is om mensen met arbeidsvermogen die vallen onder de doelgroep van de Participatiewet waar mogelijk naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten ook verantwoordelijk voor mensen met een arbeidsbeperking met arbeidsmogelijkheden die niet kunnen instromen in de Wajong. Gemeenten hebben met de Participatiewet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) instrumenten en bijbehorende middelen in handen gekregen om jongeren met arbeidsmogelijkheden middels een integrale benadering te ondersteunen in het verder ontwikkelen van het arbeidsvermogen. Sommige mensen in deze situatie willen ook graag werken. Maatwerk staat daarbij voorop. De gemeente beschikt over een breed instrumentarium om mensen met arbeidsvermogen te begeleiden, zo mogelijk naar werk of andere vormen van participatie. Het is aan de betreffende gemeente om in deze situatie te beoordelen wat de mogelijkheden zijn tot arbeidsinschakeling en welke ondersteuning daarbij kan worden geboden. Het is ook denkbaar dat de gemeente in overleg met de betrokkene tot de conclusie komt dat er geen mogelijkheden tot regulier of beschut werk zijn, maar wel tot andere vormen van participatie. Het is aan de gemeente om dit, gelet op alle omstandigheden van de betrokkene, te beoordelen.
Hoe wordt na de verscherpte WIA-keuring, zoals voorgesteld in het regeerakkoord, omgegaan met mensen met ernstige ziektes, zoals kanker, en met mensen met progressieve ziektes die nog enkele jaren te leven hebben? Hoe gebeurt dat nu?
De voorgestelde aanscherping van het arbeidsongeschiktheidscriterium heeft geen specifieke gevolgen voor mensen met ernstige ziektes. De aanscherping heeft alleen betrekking op de arbeidskundige beoordeling en niet op de medische beoordeling. Voor de wijze waarop de huidige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling bij deze mensen plaatsvindt, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
Wat doet het UWV met de vele klachten over keuringen, waarbij wordt aangegeven dat het UWV niet luistert naar behandelend artsen en specialisten, aandoeningen van mensen niet serieus genomen worden en na een gesprek alle oordelen van artsen en specialisten opzij geschoven worden om te komen tot een afwijzing? Welke klachten- en beroepsprocedures zijn er voorhanden?
Ik herken mij niet in het beeld van vele klachten over keuringen, waarbij UWV niet zou luisteren naar behandelende artsen en specialisten en aandoeningen van mensen niet serieus zou nemen. Wel kan het zijn dat er verschil van inzicht bestaat over de arbeidsmogelijkheden die mensen met een ziekte of gebrek nog hebben, waarvoor de hierna beschreven procedures voorhanden zijn.
Wanneer iemand het niet eens is met de uitkomst van de verzekeringsgeneeskundige of arbeidsdeskundige beoordeling van UWV, dan kan hij of zij tegen de beslissing van UWV in bezwaar gaan. Het bezwaar kan zowel online als per post worden ingediend. In de bezwaarprocedure wordt de eerder genomen beslissing opnieuw bekeken door een andere medewerker van UWV. In medische zaken wordt ook de verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige beoordeling opnieuw gedaan, waarbij een andere verzekeringsarts en arbeidsdeskundige worden ingezet. Zo wordt een goede en onafhankelijke heroverweging van het genomen besluit gewaarborgd. Desgewenst kan betrokkene het bezwaar nader mondeling toelichten; UWV zal in dat geval een hoorzitting plannen waar het bezwaar wordt besproken; de betrokken mag daarbij mensen meenemen om zich bij te laten staan.
Bij de behandeling van het bezwaar neemt UWV altijd eerst telefonisch contact op met de betrokkene, om de bezwaarzaak zowel inhoudelijk als procedureel te bespreken. Het bezwaar tegen een medische of arbeidsdeskundige beoordeling wordt, in beginsel, afgehandeld binnen 17 weken na het einde van de bezwaartermijn. UWV stuurt dan een beslissing op het bezwaar, waartegen vervolgens, indien nodig, beroep bij de rechter en eventueel hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep open staat. In beide gevallen geeft de rechter een oordeel over de beslissing van UWV.
Buiten deze bezwaarprocedure, kent UWV ook een klachtenprocedure. De klachtenprocedure is ingericht voor mensen die niet tevreden zijn over de dienstverlening van UWV. De klacht wordt afgehandeld door het Klachtenbureau van UWV. Een klacht kan zowel online, telefonisch of schriftelijk worden ingediend. Na ontvangst van de klacht wordt contact opgenomen met betrokkene. In dit gesprek wordt de inhoud van de klacht en het verdere verloop van de procedure besproken. Desgewenst kan de klacht nog mondeling worden toegelicht; UWV nodigt betrokkene dan uit voor een gesprek. UWV streeft er altijd naar om klachten binnen 3 weken af te handelen.
Bent u bereid een onafhankelijk beroepscommissie in te stellen waarin naast mensen van het UWV ook ervaringsdeskundigen en onafhankelijke experts zitting hebben?
Een dergelijke commissie zou in de plaats van een bezwaarprocedure komen. In mijn ogen ontbreekt hiertoe ook de noodzaak. Zoals beantwoord bij vraag 8 kent UWV een zorgvuldig procedure voor de initiële beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en het opnieuw beoordelen bij bezwaar. Indien iemand het nog steeds niet eens is met een beslissing van UWV in bezwaar, heeft diegene de mogelijkheid om op basis van de Algemene wet bestuursrecht in beroep te gaan.
Wat gaat u doen om een meer menselijke perspectief centraal te stellen in de omgang met ernstig zieke mensen die een uitkering nodig hebben?
Nederland kent binnen het stelsel van sociale zekerheid met de Participatiewet/bijstand een vangnet voor mensen die door omstandigheden niet in staat zijn in het eigen levensonderhoud te voorzien. Daarnaast zijn specifieke uitkeringen mogelijk voor mensen die aan bepaalde wettelijke voorwaarden voldoen. Bij het bepalen van de toegang tot een Wajong of WIA uitkering gelden specifieke eisen aan de mate van arbeidsgeschiktheid. Bij het vaststellen van medische en arbeidskundige mogelijkheden staan de mogelijkheden van een mens centraal. Dit gebeurt op een zo zorgvuldig mogelijke wijze op basis van de criteria vastgelegd in wetten en besluiten.
Het bericht dat een in Rotterdam werkzame imam in Engeland is veroordeeld voor kindermishandeling |
|
Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de door De Telegraaf gepubliceerde video waarop te zien is hoe de in Rotterdam werkzame imam Haroen K. kinderen mishandelt en op basis waarvan hij in Engeland is veroordeeld?1
Ja.
Klopt het dat het bestuur van de moskee waar imam Haroen K. werkzaam is op de hoogte was van zijn veroordeling voor kindermishandeling? Zo ja, wat voor gevolgen zou dit volgens u voor het bestuur moeten hebben?
De gemeente Rotterdam is direct na de publicatie in De Telegraaf met de Shane Mustafa moskee in gesprek gegaan2. Het bestuur van de moskee Shane Mustafa heeft middels een verklaring op de website3 laten weten niet op de hoogte te zijn geweest van de veroordeling van Haroen K. en de feiten die hier de basis voor vormden. Verder heeft het bestuur aangegeven dat ze het zeer betreuren dat Haroen K. niet uit eigen beweging hen van deze voorgeschiedenis op de hoogte heeft gebracht en dat dat het vertrouwen heeft geschaad. Het bestuur heeft in gesprek met de betrokkene aangegeven gewelddadig gedrag nooit te toleren, en hem aangesproken op het feit dat hij de veroordeling heeft verzwegen. Volgens het bestuur van de moskee zal Haroen K. geen vrijwilligersfunctie bekleden binnen de activiteiten van hun organisatie, is hem verzocht om alle vrijwillige taken neer te leggen en is hem de toegang tot de moskee ontzegd.
Bent u van mening dat, vanwege de dagelijkse omgang met kinderen, bij de aanstelling van een imam een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) moet worden gevraagd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Wij vinden het primair de verantwoordelijkheid van iedere organisatie of werkgever zelf om na te gaan of een werknemer of iemand die hij inhuurt, geschikt is voor zijn functie. Een organisatie of werkgever kan van een kandidaat een VOG verlangen. Daar waar het gaat om functies waarbij met kinderen wordt gewerkt, vinden wij het aanvragen van een VOG altijd aan te bevelen. Dit wordt onder andere gestimuleerd met de gratis VOG voor vrijwilligers. Verschillende ministeries hebben voor specifieke beroepsgroepen in hun beleidsdomein een VOG verplicht gesteld, bijvoorbeeld in de kinderopvang en jeugdzorg. Voor overige beroepen is het aan de werkgever om zelf de afweging te maken of hij van een werknemer een VOG verlangt of niet.
Zou de betreffende imam, die een veroordeling voor kindermishandeling in het buitenland heeft gekregen, in Nederland een VOG krijgen voor het werken in een moskee indien deze zou worden aangevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij gaan niet in op individuele gevallen. Wel kan worden aangegeven op welke wijze in zijn algemeenheid een dergelijke VOG-aanvraag wordt behandeld.
Als een Nederlander in een andere EU-lidstaat wordt veroordeeld dan wordt Nederland op de hoogte gesteld van het strafvonnis. Het strafvonnis wordt in de Nederlandse justitiële gegevens opgenomen en wordt in voorkomend geval meegenomen in de beoordeling voor de VOG. Een aanvraag wordt geweigerd als een antecedent een goede uitoefening van een functie in de weg staat. In de regel zal een persoon met een veroordeling voor kindermishandeling een VOG worden geweigerd wanneer hij met kinderen wil gaan werken.
Klopt het dat de betreffende imam banden heeft met Hijaz, een landgoed in Engeland waar tientallen Nederlandse moslims zich hebben gevestigd, dat in verband wordt gebracht met seksueel misbruik, manipulatie, bangmakerij en het financieel uitknijpen van leden?2
De vrijheid van elke geloofsgemeenschap om relaties te onderhouden en om financiering van binnen- of buitenland aan te trekken, mag nooit door personen of organisaties misbruikt worden om de vrijheden van anderen te beperken. In dat geval treedt de overheid gericht op.
Over de specifieke relaties vanuit Nederlandse organisaties met de Hijaz-gemeenschap in het Verenigd Koninkrijk doen wij geen uitspraak. Bij problematische gedragingen wordt door de gemeenten via de driesporenaanpak geacteerd. Bij verdenking van strafbare feiten in Nederland is het Openbaar Ministerie aan zet.
In beginsel staat het elke geloofsgemeenschap vrij om financiering vanuit binnen- of buitenland aan te trekken ten behoeve van een moskee, kerk, synagoge of tempel. Het kabinet zet zich in op het vergroten van de transparantie van Nederlandse maatschappelijke en religieuze instellingen om ongewenste (buitenlandse) financiering die bijdraagt aan anti-democratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag tegen te gaan5.
Zijn er in Nederlandse moskeeën nog meer imams actief die banden hebben met Hijaz, bijvoorbeeld in de Noeroel Islam moskee in Den Haag, die financiële banden heeft met deze islamitische gemeenschap in Engeland?
Heeft u voldoende zicht op de banden tussen Hijaz en Nederlandse moskeeën en of er nog meer misstanden plaatsvinden? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit inzicht er wel komt en op welke termijn?
Werklozen die bij de NS met levensgevaarlijke chroomverf moesten werken |
|
Cem Laçin , Bart van Kent , Jasper van Dijk |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat vindt u van het artikel «Chroom-6: hoe 800 Tilburgse werklozen in gevaar werden gebracht»?1
Ik kan me de zorgen en onzekerheid die ik lees in het artikel goed indenken. Gezond en veilig werken is voor iedereen het uitgangspunt. Mensen moeten niet ziek worden door hun werk.
Deelt u de mening dat zowel de Nederlandse Spoorwegen (NS) als de gemeente Tilburg enorme steken hebben laten vallen bij het treinenproject voor 800 werkloze Tilburgers?
Werken met kankerverwekkende stoffen als chroom VI is aan strenge regels gebonden. Dat betekent dat er doeltreffende beschermende maatregelen genomen moeten worden.
Wanneer gemeenten een re-integrant plaatsen bij een andere werkgever dan de gemeente, hebben zowel de gemeente als de andere werkgever een verantwoordelijkheid om de gezondheid en de veiligheid van de re-integrant te waarborgen. De gemeente blijft eindverantwoordelijk.
De gemeente Tilburg heeft naar aanleiding van signalen over risicovolle werkomstandigheden in 2015 een «Onafhankelijke Onderzoekscommissie Tilburg Chroom-6» (verder: onafhankelijke onderzoekscommissie) ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van zowel werkgevers- als werknemerszijde, een onafhankelijk voorzitter en een onafhankelijk wetenschappelijk expert. In opdracht van deze commissie doet het RIVM onderzoek naar de omstandigheden waaronder in het project tROM2 gewerkt is. De NS verleent hieraan volledige medewerking. Ik wil graag eerst de resultaten van dit onderzoek afwachten; deze worden eind augustus 2018 verwacht.
Wat vindt u van de behandeling van de werklozen in dit project («schuren, en niet zeuren»), waarbij zieke medewerkers gebeld werden door de projectleider met de mededeling dat zij gekort werden op hun uitkering als zij niet toch kwamen opdagen?
De regels voor gezond en veilig werken gelden voor mensen die aan het re-integreren zijn net zozeer als voor mensen die in loondienst werken. De onafhankelijke onderzoekscommissie onderzoekt in dit verband onder andere de arbeidsomstandigheden en de genomen beschermingsmaatregelen.
Hoe is het mogelijk dat de NS, de gemeente Tilburg en de Inspectie SZW niet ingrepen toen duidelijk werd dat de werklozen zonder adequate bescherming moesten werken met chroomverf?
Vragen naar het arbeidsregime maken ook deel uit van het onderzoek in opdracht van de onafhankelijk onderzoekscommissie. Voor wat betreft de rol van de Inspectie SZW, zie het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat de NS lang van tevoren op de hoogte was van de risico’s van het werken met chroomverf? Zo ja, waarom werden geen maatregelen genomen?
In het onderzoek dat door RIVM inzake tROM wordt uitgevoerd, wordt onder meer gekeken naar de manier waarop de verplichtingen uit de Wet werk en bijstand (Wwb) zijn ingevuld. Naast het onderzoek van de onafhankelijke commissie naar het tROM-project heeft NS aangekondigd zelf een extern onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren door het RIVM. Dit is het zogeheten «Onderzoek Verleden». Dit onderzoek ziet specifiek op de arbeidsomstandigheden bij NS in het verleden. Dit onderzoek zal binnenkort van start gaan.
Hoe kan het dat u op eerdere vragen antwoordt dat de toenmalige Inspectie SZW geen signalen heeft ontvangen, terwijl er wel degelijk anonieme klachten binnenkwamen over het vele stof?2
In 2005 heeft een inspecteur van de Inspectie SZW de betreffende Nedtrain-locatie bezocht naar aanleiding van een klacht van werknemers over blootstelling aan lawaai en stof. De klacht was niet afkomstig van werknemers die werkten aan het verwijderen van verf en had ook niet specifiek betrekking op chroom VI. Door plaatsing van deze werknemers in een andere ruimte is toen een oplossing gevonden voor die klacht.
Voor de volledigheid meld ik nog dat de Inspectie SZW in 2008, in het kader van een inspectieproject machineveiligheid, een inspectie heeft uitgevoerd op dezelfde locatie.
Bij de beantwoording van genoemde Kamervragen zijn deze bezoeken niet boven water gekomen vanwege het ontbreken van de link met chroom VI.
Kunt u garanderen dat werknemers – die nu nog in aanraking komen met chroomverf – geen enkel risico meer lopen?
Veiligheid is primair de verantwoordelijkheid van werkgevers. Zij dienen risico’s te inventariseren en doeltreffende beschermende maatregelen te nemen. In de huidige wet- en regelgeving zijn enkele aanscherpingen doorgevoerd. Zo mag een aantal chroomVI-houdende verbindingen nu alleen nog gebruikt worden indien een vergunning van de Europese Commissie is verkregen. Deze zogeheten autorisatieplicht is geregeld in de REACH-verordening4. Daarbij worden strenge voorwaarden aan het gebruik gesteld. Bedrijven5 die deze vergunning niet hebben of niet tijdig hebben aangevraagd, mogen sinds 21 september 2017 geen gebruik meer maken van deze stoffen.
Verder heeft de Gezondheidsraad advies uitgebracht over de gezondheidsrisico’s van chroom VI. Naar aanleiding van dit advies6 is er een verlaagde wettelijke grenswaarde vastgesteld. Deze grenswaarde omvat alle blootstelling aan de stof, dus niet alleen in productieprocessen maar ook bij bewerkingen nadat bijvoorbeeld verf is toegepast die dergelijke verbindingen bevat.
De Inspectie SZW is in het najaar van 2016 gestart met het benaderen van branches waar blootstelling aan chroom VI kan plaatsvinden. Zij zijn geïnformeerd over de verlaging van de grenswaarde die per 1 maart 2017 is ingegaan. Aan de branches is gevraagd om de manier waarop ze met chroom VI werken in kaart te brengen en ze zijn aangespoord hun verantwoordelijkheid te nemen en zo nodig maatregelen te treffen.
Bent u bereid de aanbevelingen uit het rapport «Slachtoffers van gevaarlijke stoffen bij defensie» ook toe te passen op deze ernstige zaak?3
Ik onderschrijf de algemene aanbevelingen uit het rapport «Slachtoffers van gevaarlijke stoffen», zoals het recht op een eerlijke en rechtvaardige behandeling van gevolgen van het werken met gevaarlijke stoffen, het garanderen van de veiligheid van werknemers en het voldoen aan veiligheidsvoorschriften.
De aanbevelingen richten zich verder op een redelijke schadevergoeding en het oprichten van een schadefonds. Het is aan de werkgever om een financiële vergoeding voor gezondheidsschade van werknemers te overwegen. Defensie heeft de regeling ook in die hoedanigheid getroffen.
In het geval van het treinenproject in Tilburg heeft de gemeente Tilburg voor de jaren 2016, 2017 en binnenkort ook voor 2018 aan betrokkenen een financiële tegemoetkoming verstrekt ter hoogte van het eigen risico om de drempel weg te nemen om zich eventueel medisch te laten onderzoeken. Het onderzoek van het RIVM zal meer inzicht geven in de toedracht, de (gezondheids)schade en de causaliteit met de uitgevoerde werkzaamheden. Hiermee zal nader kunnen worden bepaald of en welke schadevergoeding op z’n plaats is. Eventueel kan een rechter hier in laatste instantie een uitspraak over doen.
Deelt u de mening dat sprake is van een keihard misdrijf, omdat de mensen die zijn blootgesteld aan gevaarlijke stoffen onvoldoende werden beschermd en omdat de kennis over die gevaarlijke stoffen aanwezig was of tenminste had moeten zijn? Zo ja, waarom. Zo nee, waarom niet?
Om hierover uitspraken te kunnen doen zal inzicht nodig zijn in de feiten en omstandigheden rond het tROM-project. Of er sprake is van een misdrijf, mocht hier op grond van de onderzoeksresultaten een vermoeden van rijzen, zal door de rechter moeten worden vastgesteld.
Komen de slachtoffers – zolang het onderzoek nog loopt – in aanmerking voor een coulanceregeling, zoals die ook voor defensie geldt? Zo ja, waarom? nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Komen de slachtoffers uiteindelijk in aanmerking voor een ruimhartige schadevergoeding? Bent u bereid hiervoor een schadefonds in te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De verslechterende omstandigheden van asielzoekers op de Griekse eilanden |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de open brief van Oxfam en 17 ander NGO’s aan de Griekse premier Tsipras over de verslechterende omstandigheden voor asielzoekers die vastzitten in de registratiecentra op Lesbos, Chios, Samos, Kos en Leros?1
Ja.
Deelt u de mening dat de maatregel van het verplaatsen van 2.000 asielzoekers naar het vasteland niet toereikend is om de overbevolking van de hotspots op de Griekse eilanden aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om de situatie in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden beheersbaar te houden, is een efficiëntere asielprocedure nodig die leidt tot terugkeer van degenen die niet voor rechtmatig verblijf in aanmerking komen. De uitvoering van het asielproces en verbetering van de opvangsituatie blijven onverkort van belang. De Europese Commissie monitort de situatie dan ook nauwlettend, daarbij ondersteund door het Europees Ondersteuningsbureau voor Asielzaken (EASO), de lidstaten, UNHCR en ngo’s. De Griekse asielprocedure en opvang dienen aan de Europese standaarden te voldoen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de Griekse autoriteiten. Het is aan de Commissie, als hoedster van de verdragen, om toe te zien op naleving van het acquis.
Hoe beoordeelt u de constatering dat duizenden mannen, vrouwen en kinderen onder barre omstandigheden vastzitten op de Griekse eilanden en dat velen van hen geen toegang hebben tot adequate asielprocedures?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel vluchtelingen zitten er vast op de hotspots op de Griekse eilanden? Hoeveel van deze mensen zitten daar al langer dan een jaar vast?
Volgens gegevens van de Europese Commissie verblijven er naar schatting circa 15.169 migranten op de eilanden.2 Doordat er geen centraal registratiesysteem in Griekenland3 is, zijn er geen betrouwbare cijfers beschikbaar met betrekking tot de in de vragen 4, 6 en 7 gevraagde gegevens.
Oorzaak van het lange verblijf op de eilanden ligt met name in de gebrekkige voortgang in de bezwaarprocedures, niet op het uitblijven van een eerste beslissing.4 Gelet op het grote risico dat de betrokken asielzoekers ondanks een lopende bezwaarprocedure in Griekenland alsnog illegaal proberen door te reizen naar de door hun geprefereerde bestemming, mogen zij de eilanden niet verlaten, zoals overeengekomen in de EU-Turkije verklaring.
Het is echter duidelijk dat de omstandigheden waarop zij daar worden opgevangen ondermaats is en dat consequenties kan hebben voor het welzijn van de aanwezige migranten. Net als de Europese Commissie, pleit ook het kabinet in alle contacten met de Griekse overheid op het treffen van passende maatregelen, temeer met de winter in zicht. Dit geldt in het bijzonder voor adequate opvang van (alleenstaande) minderjarigen en andere kwetsbare groepen.5 Hierbij benadrukt het kabinet nogmaals dat de verantwoordelijkheid voor adequate opvangomstandigheden primair bij Griekenland ligt. Niettemin ontvangt Griekenland hiervoor substantiële steun van de EU en bilateraal van Nederland en ander lidstaten. Tot slot merkt het kabinet op dat de terugkeer naar Turkije ondanks een recente uitspraak van de Griekse Raad van State nog steeds zeer traag verloopt. Van Griekenland wordt verwacht dat zij het terugkeerproces versnelt, waarmee tevens de druk op de eilanden wordt verlicht.
Hoeveel mensen die in Griekenland vastzitten wachten op gezinshereniging? Hoeveel daarvan wachten op gezinshereniging met een statushouder in Nederland? Hoe lang duurt dat proces nu gemiddeld? Welke stappen zet Nederland om dit proces te versnellen?
Nederland heeft in 2017 tot dusver ongeveer 180 overnameverzoeken ontvangen vanuit Griekenland. Deze overnameverzoeken stoelen vrijwel allemaal op gestelde gezinsrelaties. De doorlooptijd voor de afhandeling van overnameverzoeken uit Griekenland bedraagt op dit moment gemiddeld 55 dagen. Bij verzoeken tot heroverweging is de doorlooptijd gemiddeld 32 dagen. De doorlooptijd betreft de periode tussen de ontvangst van het overnameverzoek of het verzoek tot heroverweging tot aan het besluit van de IND het verzoek ofwel te accepteren ofwel af te wijzen. De gemiddelde doorlooptijd valt binnen de wettelijke termijn die de Dublinverordening voorschrijft bij overnameverzoeken, het kabinet acht het dan ook niet noodzakelijk om dit proces te versnellen.
Hoeveel van de vluchtelingen die vastzitten op de hotspots op de Griekse eilanden ontberen onderdak, voedsel, drinkwater, sanitaire voorzieningen en gezondheidszorg? Hoeveel van deze mensen hebben nog geen toegang gekregen tot de asielprocedure?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel incidenten van zelfbeschadiging en hoeveel suïcidepogingen zijn er op de Griekse eilanden geweest sinds de EU-Turkije-verklaring? Wat is uw reactie op de stelling dat deze incidenten veroorzaakt worden door het containmentbeleid?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geld is er beschikbaar om de voorzieningen op de hotspots op de Griekse eilanden te verbeteren? Hoeveel geld is hiervoor nodig? Welke middelen zet Nederland direct en indirect in om ervoor te zorgen dat alle asielzoekers hierover beschikken?
De EU heeft sinds 2014 vanuit het Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF) en het Fonds voor Interne Veiligheid (ISF) tot dusver ruim € 880 miljoen6 aan hulpgeld verstrekt aan de Griekse autoriteiten en sinds 2016 € 450 miljoen7 vanuit het Noodhulpinstrument van de Commissie. Dit geld draagt grotendeels in directe dan wel indirecte zin bij aan het verbeteren van de opvangomstandigheden en de asielprocedure, en deels aan grensbewaking. Ook bilateraal hebben lidstaten bijgedragen. Zo heeft Nederland in 2016 € 100.000 beschikbaar gesteld ten behoeve van de opvangomstandigheden in Griekenland en eerder materiaal beschikbaar gesteld.8 Verder stelt Nederland op permanente basis experts beschikbaar via EASO en Frontex. Binnenkort zal Nederland ook een expert beschikbaar stellen aan Griekenland ter ondersteuning bij het absorberen en uitgeven van EU-fondsen, zodat deze aangewend kunnen worden voor onder andere de opvangcapaciteit.
Waarom krijgen sommige asielzoekers geen kwetsbaarheidstoets, ondanks dat er door middel van deze toets tegemoet kan worden gekomen aan de behoeften van kwetsbare groepen?
De Griekse nationale wetgeving, die gebaseerd is op de Procedurerichtlijn, voorziet in een kwetsbaarheidstoets als onderdeel van de procedure. In de uitvoering van deze toets op de eilanden, wordt Griekenland bijgestaan door UNHCR. Griekenland heeft voldoende middelen ter beschikking om ervoor te zorgen dat kwetsbare migranten overgeplaatst kunnen worden naar het vasteland. De Griekse autoriteiten hebben het aantal artsen en ander medisch personeel op de eilanden uitgebreid zodat kwetsbaren beter worden gesignaleerd. Daarom ziet het kabinet geen aanleiding hiervoor extra middelen ter beschikking te stellen. Zoals in het antwoord op vraag 8 is aangegeven, heeft Nederland Griekenland een expert aangeboden om Griekenland te assisteren in de absorptie en besteding van de ruim beschikbare Europese fondsen, om o.a. zorg te dragen voor voldoende medische capaciteit en zorg.
Wat wordt er gedaan om te zorgen dat zwangere vrouwen, kinderen, gehandicapten en alleenstaande vrouwen zo snel mogelijk door kunnen reizen naar het Griekse vasteland? Welke middelen is Nederland bereid in te zetten om ervoor te zorgen dat deze kwetsbare groepen niet langer in de hotspots op de Griekse eilanden verblijven?
Zie antwoord vraag 9.
Beschikt Griekenland over voldoende verwarmde opvangplekken om alle vluchtelingen in Griekenland de komende winter op te vangen? Welke verbeteringen zijn er ten opzichte van 2016 aangebracht om vluchtelingen beter te beschermen tegen de winterkou?
Het aantal adequate opvangplaatsen is voor het kabinet een punt van zorg, en heeft ook de aandacht van de Europese Commissie. De Griekse autoriteiten werken met de Commissie, UNHCR en anderen partijen aan het uitbreiden en verbeteren van de opvangcapaciteit. Sinds vorig jaar zijn op meerdere locaties tenten vervangen door verwarmde containerverblijven en/of zijn winterbestendige tenten geplaatst. Op 1 november jl. kondigde Griekenland aan aanvullende maatregelen te overwegen, zoals het maken van afspraken met lokale hotels om voldoende onderdak te kunnen bieden indien de weersomstandigheden hier aanleiding tot geven.
Deelt u de mening dat het succes van de Turkijedeal niet alleen moet worden afgemeten aan het aantal asielzoekers dat naar de EU komt, zoals u in antwoord op mijn vragen over de situatie op Lesbos suggereerde, maar ook aan de omstandigheden van de opvang in de EU? Hoe beoordeelt u de Turkije-deal in het licht van deze omstandigheden?2
Het feit dat het aantal irreguliere migranten dat de oversteek maakt flink is afgenomen en daarmee het aantal verdrinkingen is afgenomen, beschouwt het kabinet inderdaad als een succes. De omstandigheden van de migranten in de Griekse hotspots is zoals reeds aangegeven een punt van zorg en heeft de aandacht van de Europese Commissie en van het kabinet.
Hoeveel vluchtelingen moeten nog worden herplaatst, nu de herplaatsingsbesluiten hun einddatum hebben bereikt? Hoeveel alleenstaande minderjarige vreemdelingen bent u bereid alsnog uit Griekenland naar Nederland te halen, ondanks het feit dat het herplaatsingsmechanisme is beëindigd?
Op 15 november 2017 heeft de Commissie een voortgangsrapportage van de Migratieagenda uitgebracht.10 In die rapportage meldt de Commissie dat er in Griekenland nog 758 personen resteren die in aanmerking komen voor herplaatsing. Ten aanzien van al deze 758 personen geeft de Commissie aan dat er herplaatsingsplekken zijn aangeboden door de lidstaten.
Het bericht dat de woekerhandel in concertkaarten kan voortduren |
|
Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de woekerhandel in concertkaartjes toch niet wordt aangepakt?1
Ja.
Deelt u de mening dat de toegankelijkheid van culturele en sportieve evenementen belemmerd wordt door de secundaire tickethandel? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit ligt genuanceerder. Doorverkoop van toegangskaarten is niet altijd ongewenst. Zo kunnen mensen op het laatst verhinderd zijn en op die manier hun kaartje van de hand doen. De belemmering van de toegankelijkheid van evenementen is daarnaast voornamelijk gelegen in de schaarste van de kaarten omdat een concerthal of stadion een maximale capaciteit heeft en de vraag die capaciteit overstijgt.
Erkent u dat de secundaire tickethandel alomtegenwoordig is, zeker nu grote spelers als LiveNation (eigenaar van Ticketmaster en Seatwave) zich actief begeven op deze markt? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang van de secundaire tickethandel?
Vanuit de media, het veld en beide Kamers is er veel aandacht voor de secundaire handel in toegangskaarten en de mogelijke misstanden die het gevolg zouden zijn van die handel. De problemen die worden genoemd zijn divers: te hoge prijzen, in transparante markt, prijsopdrijving (onder meer door gebruik van computers die tickets automatisch opkopen), oneerlijke handelspraktijken en fraude. Het initiatiefwetsvoorstel doorverkoop toegangskaarten (Kamerstuk 31 461) is door de Eerste Kamer verworpen, vooral vanwege vermeende ineffectiviteit en gebrek aan handhaafbaarheid. Tegelijkertijd bestaat er veel sympathie voor aanvullende maatregelen die de markt voor de doorverkoop van toegangskaarten beperken. Die sympathie bestaat ook in uw Kamer, getuige de motie hierover van het lid Kwint c.s. van 13 november jl.2 die is ingediend tijdens de Cultuurbegroting en aangenomen op 21 november jl.
Op basis van de bestaande regelgeving beschikt de ACM reeds over instrumenten om consumenten te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken, ongeoorloofde afspraken en misbruik van marktmacht. Blijkt er sprake van de verkoop van valse kaarten, dan kunnen consumenten ook zelf aangifte doen.
De ACM houdt de markt goed in de gaten en treedt waar nodig op. In 2010 en in 2011 heeft de ACM de online doorverkoop van toegangskaarten onderzocht en acht websites een last onder dwangsom opgelegd omdat zij de regels omtrent informatievoorziening onvoldoende naleefden. In 2016 heeft de ACM gekeken naar de hoge prijzen op de doorverkoop website van Seatwave. De ACM gaf aan dat de hoge prijzen niet het gevolg zijn van ongeoorloofde gedragingen van Ticketmaster en/of Seatwave (beide onderdeel van Live Nation), maar concludeerde dat deze worden veroorzaakt door vraag en aanbod. In juli van dit jaar heeft de ACM de (primaire) online aanbieders van concert-, theater- en festivaltickets nog aangesproken de zgn. «onvermijdbare kosten» die per ticket worden berekend reeds duidelijk aan te geven bij de geadverteerde prijs3.
Al met al is mijn beeld dat er al veel onderzoek verricht is en dat er in concrete gevallen al opgetreden wordt tegen doorverkoop. Gezien het feit dat de sport- en cultuursector echter nog steeds aangeven last te hebben van doorverkoop, zal ik samen met de Minister van OCW met de sector in gesprek gaan over de geschetste problemen en de omvang en oorzaken daarvan.
Deelt u de mening dat het gevaar bestaat dat Nederland een steeds grotere rol speelt in de doorverkoop van tickets, als wij – in tegenstelling tot omringende landen – geen maatregelen nemen tegen het (grootschalig) doorverkopen van tickets? Zo nee, waarom niet?
Het gevaar dat Nederland een steeds grotere rol speelt herken ik niet. Voorzover ik nu kan overzien kent van de landen om ons heen alleen België een verbod op doorverkoop. Het is vanzelfsprekend lastig om als individueel land de doorverkoop van toegangskaarten aan banden te leggen. Eventuele maatregelen op het gebied van doorverkoop van tickets zouden dan ook bij voorkeur in Europees verband genomen moeten worden.
Bent u het eens met de meerderheid van de Staten-Generaal dat maatregelen moeten worden genomen tegen de uitwassen van de secundaire tickethandel? Erkent u dat dit een uitgelezen kans is voor het nieuwe kabinet om met voorstellen te komen? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van de voorkeur van de Eerste Kamer om de doorverkoop van tickets bestuursrechtelijk aan te pakken en/of via de Wet oneerlijke handelspraktijken? Wat zijn dienaangaande de mogelijkheden?
Op 24 oktober heeft de meerderheid van de leden van de Eerste Kamer tegen het initiatiefwetsvoorstel doorverkoop toegangskaarten gestemd. Daarbij heeft de Eerste Kamer geen moties aangenomen waarin wordt opgeroepen tot het aanpakken van de doorverkoop van toegangskaarten door middel van het bestuursrecht of de Wet oneerlijke handelspraktijken. Gezien de onafhankelijke positie van de ACM past het mij niet om de ACM op het gebied van de wet oneerlijke handelspraktijken te instrueren een bepaalde markt aan te pakken. Het is aan de ACM zelf om op basis van prioriteringsbeleid keuzes te maken.
Bent u bereid te bezien welke rol de Autoriteit Consument en Markt (ACM) kan spelen in de bestrijding van de professionele doorverkoop van kaarten? 8. Bent u bereid maatregelen tegen de grootschalige secundaire tickethandel voor te leggen aan de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen wij die maatregelen tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 3.
Het Manifest Schuldvrij! en incassobureaus die te snel naar de rechter stappen |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (VVD), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Kent u het Manifest Schuldvrij?1
Wij waarderen het dat de initiatiefnemers aandacht hebben voor dit maatschappelijke vraagstuk. Het kabinet onderschrijft het belang van het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en de noodzaak voor een effectievere hulpverlening. Het kabinet kiest, zoals ook blijkt uit het regeerakkoord, voor een andere uitwerking. Hieronder lichten we dit toe aan de hand van de suggesties uit het manifest:
Voor de aanpak van problematische schulden zijn gemeenten, departementen, overheidsorganisaties en private partijen aan zet. De uitwerking van het regeerakkoord en de hiervoor genoemde plannen landen in een brede schuldenaanpak van het kabinet, waarover wij u in het voorjaar van 2018 informeren5.
Kunt u reageren op de vijf afzonderlijke punten uit het Manifest?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u de petitie en gaat u deze ondertekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de overheid de slechtste schuldeiser is?
Er zijn zeer verschillende situaties waarin de overheid als incasseerder optreedt. De terugbetaling van een studielening vraagt bijvoorbeeld om een ander incassobeleid dan de incasso van een strafrechtelijke sanctie. Mensen zijn verantwoordelijk voor het nakomen van financiële verplichtingen. Tegelijkertijd moet er rekening mee worden gehouden dat schuldenaren maar over één afloscapaciteit beschikken. De overheid heeft als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid om onnodige vergroting van schulden te voorkomen. In dat kader lopen verschillende trajecten en zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 is het kabinet voornemens om uitwerking te geven aan een brede schuldenaanpak.
Wat onderneemt u om van de overheid de netste schuldeiser te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om de extra kosten voor mensen die een boete niet kunnen betalen zo veel mogelijk te reduceren?
De overheid heeft als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid om onnodige vergroting van schulden te voorkomen, onder meer door het beperken van extra kosten voor mensen die een boete niet kunnen betalen. Voor de strafrechtelijke boetes en de administratieve verkeersboetes (Wahv) geldt dat in de afgelopen jaren de mogelijkheden tot het treffen van betalingsregelingen zijn uitgebreid. Zo is per 1 september 2017 een nieuw beleidskader van het openbaar ministerie in werking getreden dat het treffen van betalingsregelingen bij sancties boven een bedrag van 225 euro als uitgangspunt heeft. Hiermee zijn aan de voorkant van het inningproces maatregelen getroffen om betrokkenen ruimte te bieden tot betaling en daarmee extra kosten te voorkomen.
In het kader van de motie van de leden Kooiman (SP) en Recourt (PvdA)6 die ziet op het mogelijk maken van betalen in termijnen van verkeersboetes lager dan 225 euro voor mensen die vallen onder de normen die gelden voor de bijstand, onderzoekt de Minister voor Rechtsbescherming een verdere verruiming. Daarnaast wordt in de uitwerking van het regeerakkoord ingezet op direct contact met schuldenaren. Ten aanzien van het maximeren van de stapeling van boetes vanwege te laat betalen wordt Rijksbreed bezien hoe hier invulling aan kan worden gegeven en welke uitvoeringsorganisaties hierbij betrokken worden.
Wat gaat u doen om de extreem hoge kosten aan terug te vorderen toeslagen terug te dringen, wetende dat dit vaak een reden is waarom mensen in de schulden belanden?
De beste manier om terugvorderingen terug te dringen is voorkomen dat ze ontstaan. Omdat toeslagen gekoppeld zijn aan het actuele inkomen zijn de inspanningen er op gericht om burgers te helpen met het inschatten van hun inkomen en te attenderen bij bepaalde wijzigingen in hun leefsituatie die gevolgen hebben voor hun toeslagen, zoals het bereiken van de AOW-leeftijd of als kinderen in de basisschool- of middelbare schoolleeftijd komen. Dit voorkomt terugvorderingen. De overzichten uit de halfjaarrapportages van de Belastingdienst7 laten zien dat de inspanningen effect hebben. Het percentage terugbetalingen is gedaald naar 27%, het feitelijk aantal is afgenomen met 900.000.
Bent u bereid coulantere afbetalingsregelingen voor terug te vorderen toeslagen in te stellen?
Een toeslagschuld mag in beginsel in 24 maandelijkse termijnen worden terugbetaald, dat is al coulant. Daarnaast is er ook een maatwerkregeling mogelijk die rekening houdt met individuele financiële omstandigheden. Naar verwachting wordt het vanaf 1 januari 2019 (de voorziene inwerkingtredingsdatum van de Fiscale vereenvoudigingswet 2017) bovendien mogelijk voor burgers om één betalingsregeling te treffen voor de totale belasting- en toeslagschuld. Er zal dan niet langer sprake meer zijn van een stapeling van betalingsregelingen, gekoppeld aan individuele terugvorderingen of belastingaanslagen, maar alle schulden die een burger heeft bij de Belastingdienst worden samengenomen en als één schuld behandeld. Voor toeslagschulden wordt het beleid op sommige onderdelen coulanter en op andere onderdelen minder coulant. Zo wordt het mogelijk om kwijtschelding van toeslagschulden te verkrijgen, maar wordt de standaardbetalingsregeling van 24 maanden ingekort. De maatwerkregeling voor burgers met een relatief laag inkomen of hoge kosten voor levensonderhoud blijft bestaan.
Bent u bereid een verbod op het bedrijfsmatig opkopen van incasso’s in te stellen?
Op dit moment ziet de Minister voor Rechtsbescherming geen aanleiding voor een verbod op doorverkoop van schulden. De Minister verwijst naar het antwoord op vragen van de SP over (een onderzoek naar) een verbod op doorverkoop van schulden.8
In hoeverre is het Zweedse incassomodel, waarbij één centrale partij incasseert, volgens u mogelijk in Nederland? Wilt uw antwoord toelichten?
In Zweden wordt reeds enige tijd gewerkt met een Rijksincassodienst (Kronofogdenmyndigheten). In deze organisatie is, samengevat, het verstrekken van een executoriale titel (rechterlijke macht), de executie daarvan (ambtshandeling van de gerechtsdeurwaarder), schuldhulp (minnelijk traject) en schuldsanering (equivalent van de WSNP) samengebracht. De exacte werking van dit systeem en de toepasbaarheid van elementen daarvan binnen de Nederlandse context vraagt om nadere bestudering. Hierover is ook contact met de initiatiefnemers van het manifest. De Staatssecretaris van SZW is voornemens om onderzoek te doen en u daarover te informeren. Daarnaast is in het verlengde van de Rijksincassovisie uitvoering gegeven aan de clustering Rijksincasso, zie ook het antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om naar één deurwaarder per gezin te gaan?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur over incassobureaus die te snel naar de rechter stappen?2
Over de in deze uitzending behandelde incassopraktijken informeerde de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer in antwoord op de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) over incassobureaus en de dubieuze handel in schulden.10
Kunt u aangeven hoeveel het de overheid heeft gekost, aangezien er vorig jaar 300.000 schuldprocedures voor de rechter zijn gekomen?
In de systemen van de rechtspraak wordt niet geregistreerd op de zaakscategorie incassozaken. De Raad voor de rechtspraak heeft de Minister voor Rechtsbescherming laten weten dat voor het aantal incassozaken wel indicaties kunnen worden ontleend aan het aantal verstekuitspraken van de kantonrechter. Verreweg de meeste van dat soort verstekzaken zijn namelijk incassozaken. Van de kantonzaken op tegenspraak betreft slechts een klein deel incassozaken. In de periode 1 januari 2014 t/m 9 oktober 2017 zijn door de kantonrechter circa 1,2 miljoen zaken bij verstek afgedaan. In diezelfde periode zijn circa 227.000 kantonzaken op tegenspraak behandeld. Op jaarbasis gaat het grosso modo om 370.000 kantonzaken waarvan 310.000 bij verstek en 60.000 op tegenspraak. Met de nodige slagen om de arm zal het dus jaarlijks om enkele honderdduizenden incassozaken gaan.
Deelt u de mening dat het businessmodel van schuldopkopers (een gang naar de rechter met een slecht onderbouwd dossier) verwerpelijk is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Om betaling af te dwingen kan een gang naar de (kanton)rechter nodig zijn. De rechter oordeelt in individuele gevallen over de vorderingen van incassobureaus. Het civiele recht verplicht een eiser om de gronden voor zijn vordering uiteen te zetten. De eiser moet aangeven op welke overeenkomst de betaalverplichting betrekking heeft, in hoeverre aan die verplichting is voldaan, welk bedrag nog openstaat en dat de schuldenaar in verzuim is. Indien buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd, moeten die worden onderbouwd. De stellingen van eiser moeten voldoende concreet zijn voor een schuldenaar om zich daartegen te verweren en voor de rechter om een vordering te kunnen toewijzen. Als de schuldenaar geen verweer voert, gaat de rechter uit van de juistheid van de stellingen, tenzij de vordering hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Bij twijfel over de rechtmatigheid of gegrondheid kan de rechter de eiser om nadere inlichtingen of stukken vragen.
De rechter moet, ook in verstekzaken, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend recht toepassen. Zo moet de rechter bij vorderingen op consumenten-schuldenaren ambtshalve toetsen op oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 lid 5–7 BW) toe te passen. De rechter beoordeelt derhalve of overeenkomstig deze regels is gehandeld, zoals met betrekking tot de hoogte van de incassokosten en het verzenden van een brief waaruit blijkt dat de schuldenaar nog een uiterste termijn heeft gekregen waarbinnen betaald kan worden, zonder dat incassokosten verschuldigd worden (vgl. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704).
Wat gaat u doen om mensen te beschermen tegen incassobureaus die schuldenaren laten opdraaien voor onterechte kosten?
Het kabinet heeft aandacht voor het tegengaan van misstanden in de incassobranche. Zie de antwoorden op vraag 1, 9 en 16.
Welke vervolgactie heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in gang gezet naar aanleiding van het onderzoek naar de handelspraktijken van incassobureaus?
De aanpak van de ACM kent een aantal sporen, met name voorlichting, onderzoek en handhaving. De ACM is in 2016 samen met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) gestart met een algemene voorlichtingscampagne over de rechten van consumenten bij incasso. De minder zelfredzame consument hoopt de ACM nu te bereiken via intermediairs zoals schuldhulpverleners, maatschappelijk werk, thuisadministratie-hulpverleners en budgetcoaches. Op 1 november 2017 is door de ACM een online toolkit gestart die het de hulpverleners makkelijker maakt om namens hun cliënten in actie te komen tegen oneerlijke incassopraktijken. Met de geboden hulpmiddelen kunnen zij cliënten snel zekerheid geven over hun rechten bij incasso en hoe zij hun recht kunnen halen.
Daarnaast hebben in oktober 2017 na onderzoek van de ACM tien grote telecombedrijven hun incassopraktijk aangepast. Uit eerder onderzoek concludeerde de ACM dat veel incassotrajecten van consumenten voortkomen uit telecomabonnementen. De telecombedrijven hebben hun incassopraktijk en hun informatie voor consumenten aangepast of gaan dat op korte termijn nog doen.
Verder heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in november vorig jaar aangekondigd handhavend op te treden in de incassosector. De ACM heeft bedrijfsbezoeken afgelegd. De ACM doet hierover, lopende het onderzoek, geen mededelingen over.
Het bericht inzake kansloze aangiftes bij mensenhandel |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «kansloze aangiftes» van OneWorld, waarin een slachtoffer van mensenhandel het traject na het doen van zijn aangifte omschrijft?1
Ja.
Hoe komt het dat een derde van de aangiftes al binnen een maand wordt geseponeerd? Heeft dit te maken met de capaciteit bij de politie of bij het Openbaar Ministerie (OM)?
Dit is het gevolg van een nieuw ingevoerde werkwijze. Van september 2012 tot januari 2014 heeft er een pilot plaatsgevonden waarin de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) een werkwijze hebben ontwikkeld om aangiften met weinig tot geen opsporingsindicaties versneld te behandelen. De pilot heeft laten zien dat de gehanteerde werkwijze tot een verbetering van de onderlinge samenwerking tussen de verschillende organisaties (politie, OM en IND) leidt. De ontwikkelde werkwijze kent daarnaast ook andere voordelen: het slachtoffer weet sneller waar het aan toe is, de opsporingscapaciteit wordt zo efficiënt mogelijk ingezet en de opvangcapaciteit wordt niet langer dan nodig belast. Deze werkwijze wordt momenteel landelijk uitgerold. In de nieuwe werkwijze wordt naar aanleiding van de aangifte zo spoedig mogelijk bekeken welke opsporingsindicaties uitgelopen moeten worden. Daarna wordt er een dossier opgemaakt. Op basis van het dossier wordt door de officier van justitie zo snel mogelijk een beslissing genomen. De beslissing tot een vroegtijdige beëindiging van de zaak kan een van de uitkomsten zijn. Het OM stelt in die gevallen een uitgebreid gemotiveerde sepotbrief op, waarmee voor het mogelijke slachtoffer, diens gemachtigde en eventuele hulpverleners inzichtelijk is welke opsporingshandelingen zijn verricht en tot welke resultaten die hebben geleid.
Deelt u de mening dat het hoge aantal sepots slachtoffers van mensenhandel ontmoedigt om aangifte te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn veel factoren van invloed op de aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel. Zo spelen angst en schaamte vaak een rol. Ook zien slachtoffers zichzelf soms niet als slachtoffer, bijvoorbeeld omdat ze een relatie hebben met hun uitbuiter of omdat ze in eerste instantie vrijwillig de prostitutie in zijn gegaan. Daarnaast is bekend dat ook verschillende aspecten binnen het strafproces van invloed zijn op de aangiftebereidheid. Het strafproces wordt door sommige slachtoffers als te belastend ervaren. Daarnaast worden verhalen van slachtoffers waarbij de zaak in een vrijspraak of een sepot eindigt, soms binnen instellingen onder slachtoffers gedeeld. Dit kan ertoe leiden dat andere slachtoffers besluiten om geen aangifte te doen.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er wel aangifte gedaan wordt om dit vreselijke misdrijf adequaat aan te pakken en daarnaast de grootte van het probleem van mensenhandel inzichtelijk te maken?
Voor de opsporing en vervolging van daders is het van groot belang dat slachtoffers aangifte doen. Er worden dan ook verschillende maatregelen getroffen om de aangiftebereidheid te verhogen. Zo worden er maatregelen getroffen om de drempel, die het informatieve gesprek dat altijd vooraf gaat aan de aangifte soms vormt, te verlagen. Daarnaast is er een handreiking opgesteld voor de samenwerking tussen jeugdhulpaanbieders, LVB (licht verstandelijk beperking)- en GGZ-instellingen enerzijds en politie en justitie anderzijds. Hierin worden ook handvatten geboden om de aangiftebereidheid te stimuleren.
Wat is de voortgang van de uitvoering van de motie-Van Nispen/Volp over een effectievere bestrijding van mensenhandel, waarin verzocht is om in overleg te gaan met de nationale politie, het OM, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en het Strategisch Overleg Mensenhandel om te bespreken wat nodig is om ervoor te zorgen dat mensenhandel effectiever kan worden bestreden en dat dit een prioriteit blijft?2
De afgelopen maanden is er op verschillende momenten met een breed scala aan betrokken partners, waaronder de politie, het OM, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en het Strategisch Overleg Mensenhandel, gesproken over de uitvoering van de motie Van Nispen/Volp om te komen tot een verdere intensivering van de aanpak mensenhandel bovenop de investeringsmaatregelen die momenteel al worden uitgevoerd. In het op 10 oktober jl. gepresenteerde regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» zijn daarnaast verschillende maatregelen aangekondigd om de aanpak van mensenhandel verder te intensiveren. Zo zal er worden geïnvesteerd in internationaal opsporingsonderzoek. Daarnaast wordt in bronlanden van mensenhandel een vaste politieliaison gestationeerd. De behandeling van het initiatiefwetsvoorstel Strafbaarstelling misbruik prostituees die slachtoffer zijn van mensenhandel wordt voortgezet. Ook wordt er geïnvesteerd in de regionale Prostitutie Controle Teams. Tot slot komt er extra geld voor de ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel.
De komende tijd zullen de gesprekken met de partners worden voortgezet om te komen tot een plan van aanpak voor verdere intensivering van de aanpak, in lijn met de ambities uit het regeerakkoord. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd.
Klopt het dat de helft van de West-Afrikaanse slachtoffers van mensenhandel kiest voor een reguliere asielprocedure in plaats van de verblijfsprocedure mensenhandel? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is als dit ertoe leidt dat mensenhandel onbestraft blijft?
De keuze voor een bepaalde verblijfsrechtelijke procedure, een asiel procedure of een verblijfsregeling mensenhandel is altijd aan de vreemdeling zelf. Indien tijdens een asielprocedure duidelijk wordt dat een aanvrager mogelijk ook een slachtoffer van mensenhandel is, wordt de aanvrager er op gewezen dat ook een verblijfsvergunning in het kader van de verblijfsregeling mensenhandel kan worden aangevraagd. Deze procedures kunnen gelijktijdig worden doorlopen. Bij een afwijzing van de asielaanvraag vindt daarnaast altijd een ambtshalve toets op mensenhandel plaats door de IND. Middels deze ambtshalve toets wordt nagegaan of betrokkene aangifte heeft gedaan en of er een onderzoek is opgestart. Indien dit het geval is en betrokkene heeft voor deze feiten niet eerder een verblijfsvergunning mensenhandel ontvangen, dan wordt ambtshalve een tijdelijke verblijfsvergunning mensenhandel verleend. Daarnaast wordt door de verschillende ketenpartners in het asielproces gewezen op het belang van het doen van aangifte tegen de daders van mensenhandel. Maar ook hierbij geldt dat de keuze voor het doen van aangifte bij de mogelijke slachtoffers ligt.
Ten slotte, op basis van de recent gepubliceerde IND cijfers3&4 is het niet mogelijk om te beoordelen of de stelling dat de helft van de West-Afrikaanse slachtoffers van mensenhandel kiest voor een asielprocedure in plaats van de verblijfsprocedure mensenhandel, juist is. De IND en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel zullen op korte termijn met elkaar in overleg treden om te bespreken hoe in de toekomst meer duidelijkheid zou kunnen worden gegeven over het aantal slachtoffers mensenhandel dat voor een asielprocedure kiest.
Vind u het, gezien het hoge aantal sepots, terecht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) mensenhandel alleen aannemelijk acht als de dader veroordeeld is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IND volgt bij het verstrekken van de bedenktijd en het toekennen van tijdelijk verblijfsrecht in verband met mensenhandel (B8.3) het oordeel van opsporingsdiensten. De bedenktijd wordt verstrekt bij de geringste aanwijzing van mensenhandel en de B8.3 wordt verstrekt zo gauw een slachtoffer aangifte heeft gedaan of wanneer duidelijk is geworden dat het slachtoffers in verband met ernstiger trauma’s dan wel bedreigingen niet in staat is om aan het opsporingsonderzoek mee te werken. Pas als een mogelijk slachtoffer van mensenhandel een niet-tijdelijke humanitaire vergunning aanvraagt (voorheen voortgezet verblijf), vormt de IND zich een eigenstandig oordeel over de risico’s bij terugkeer naar het land van herkomst. De IND neemt bij de beoordeling van de onderbouwing die door de vreemdeling wordt geleverd van deze risico’s, de aannemelijkheid van de verklaringen – het mensenhandelrelaas – in overweging.
Vanaf 1 januari 2018 zal bovendien met de pilot «Multidisciplinaire advisering slachtofferschap mensenhandel» worden gestart. Een onafhankelijke multidisciplinaire «commissie mensenhandel» zal dan voor slachtoffers waarbij het strafproces is geëindigd in een sepot of vrijspraak, een advies uitbrengen over de aannemelijkheid van het slachtofferschap van mensenhandel. Dit advies zal dan door de IND mee worden genomen in het besluit om wel of niet voortgezet verblijf te verlenen. Deze pilot wordt gestart mede na aanleiding van advies van GRETA5 en de Nationaal Rapporteur, die hebben geadviseerd identificatie van slachtoffers van mensenhandel los te koppelen van de opsporing en vervolging.
Komt het voor dat vluchtelingen ook een verblijfsstatus krijgen indien de dader niet gevonden en veroordeeld wordt? Zo ja, hoe vaak?
Vluchtelingen die ook slachtoffer van mensenhandel zijn, kunnen op verschillende wijzen een verblijfsstatus krijgen. Dat kan door asiel aan te vragen of door de verblijfsregeling mensenhandel. Op basis van voorgaande vragen veronderstel ik dat u specifiek vraagt naar het aantal toekenningen niet-tijdelijk humanitair (voortgezet verblijf). Uit de Slachtoffermonitor 2012–2016 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat in 2016 54 keer een aanvraag om voortgezet verblijf is toegekend. Dit betekent dat ruim 44% van de aanvragen voor voortgezet verblijf is toegekend. Op dit moment kan echter geen inzicht worden gegeven in het aantal toekenningen dat heeft plaatsgevonden op basis van een veroordeling, een strafrechtelijk proces dat langer dan drie jaar in beslag heeft genomen, of op grond van humanitaire omstandigheden. Ook hierover treedt de IND op korte termijn in overleg met de Nationaal Rapporteur.
Welke stappen bent u van plan te nemen om de aangiftebereidheid te verhogen? Deelt u de mening dat er in het kader van een effectieve aanpak van mensenhandel moet worden bezien of er een betere invulling van de B8/3-procedure mogelijk is om dezelfde rechtsbescherming die de asielregeling biedt aan slachtoffers van mensenhandel te bewerkstelligen, waardoor aangiftebereidheid als onderdeel daarvan wordt vergroot?3
Bij de aanpak van mensenhandel staan twee aspecten centraal: goede zorg en opvang voor de slachtoffers en een efficiënte dader aanpak. Voor dat laatste is het doen van aangifte van groot belang. Voor zowel Nederlandse slachtoffers als buitenlandse slachtoffers van mensenhandel geldt dat zij lang niet allemaal aangifte doen. In het antwoord op vraag 4 heb ik reeds aangegeven dat er verschillende maatregelen worden getroffen om de aangiftebereidheid onder alle slachtoffers van mensenhandel te vergroten. De aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel is een continu aandachtspunt.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, staat het slachtoffers vrij om een verblijfsprocedure (asiel en/of regulier) te kiezen, die zij ook gelijktijdig kunnen doorlopen. Het onderkennen van signalen van mensenhandel (en de vervolging van daders) heeft continu de aandacht van alle betrokken ketenpartners. Zij zetten in op het onderkennen van de signalen van mensenhandel in welke procedure dan ook. Specifiek binnen de asielprocedure is het afgelopen jaar ingezet op de verbetering van deze signalering en het delen van deze signalen met alle betrokken partners. Slachtoffers worden daarnaast ook actief geïnformeerd over de mogelijkheid om aangifte te doen.
Verdringing, werken zonder loon en de plaspas in Den Bosch |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Den Bosch botviert de Participatiewet vooral op vluchtelingen»1, waaruit blijkt dat het werk-ontwikkelbedrijf Weener XL van de gemeente Den Bosch mensen op intimiderende wijze aan nutteloos werk zet en waarbij sprake is van concurrentievervalsing en verdringing van betaalde arbeid?
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel.
Het artikel van de Volkskrant is ontleend aan een zwartboek van de plaatselijke fractie van de Socialistische Partij (SP), dat op 26 september 2016 aan wethouder Van Olden van het college van burgemeester en wethouders van Den Bosch is aangeboden. Het college heeft in een brief van 28 september 2016 gereageerd op het zwartboek.
Ik heb voor de beantwoording van onderstaande vragen, daar waar het de situatie in Den Bosch betreft, navraag gedaan bij de gemeente Den Bosch. De beantwoording is gebaseerd op informatie van de gemeente. Voor de beantwoording van vragen over (individuele) gevalsbehandeling uit het zwartboek van september 2016 verwijs ik naar de beantwoording van het college van Den Bosch aan de fractie van de SP van Den Bosch (bijlage)2. Verder heb ik begrepen dat het college van burgemeester en wethouders van Den Bosch naar aanleiding van onderhavige Kamervragen zeer binnenkort de gemeenteraad nader zal informeren.
Heeft de gemeente Den Bosch een verdringingstoets uitgevoerd? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Bent u bereid de uitkomst naar de Kamer te sturen? Gaat u hierover met de gemeente in gesprek?
De gemeente Den Bosch heeft op dit moment geen apart protocol «Verdringing». De gemeente geeft aan in de uitvoeringspraktijk wel alert te zijn op mogelijke verdringing en concurrentievervalsing. Weener XL bekijkt bij elke (potentiële) opdracht of er sprake kan zijn van verdringing. De gemeente doet dit ondermeer om te voldoen aan Artikel 7, lid 9 van de Participatiewet dat voorschrijft dat de concurrentieverhoudingen op de arbeidsmarkt niet mogen worden verstoord.
De uitgangspunten en wettelijke kaders zijn helder: verdringing van regulier werk op grond van oneerlijke concurrentie moet worden vermeden. In onder meer mijn eerdere brief van 19 juni 2015 (Kamerstuk 29 544, nr. 624) heb ik de kaders uiteen gezet. De gemeenteraad heeft hierin een controlerende taak.
Hoeveel mensen met een indicatie in het kader van de Wet Sociale Werkplaatsen (SW-indicatie) zijn ontslagen naar aanleiding van het nieuwe meetinstrument arbeidscapaciteit en waarom?
Er zijn volgens de gemeente Den Bosch geen mensen met een sw-indicatie ontslagen naar aanleiding van een meetinstrument arbeidscapaciteit.
Wat is uw reactie op beschuldigingen van concurrentievervalsing, zoals deze onder andere in het zwartboek naar voren komen («Ik had een succesvol klusbedrijf wat lekker liep, maar toen begon Weener XL een klusbedrijf dat goedkoper was dan mijn bedrijf. Ik verloor dus steeds meer opdrachten doordat Weener XL met gratis arbeidskrachten werkte.»)?2
Bent u bereid de mogelijke concurrentievervalsing door Weener XL en De Schoonmaakcoöperatie te onderzoeken?
Nee, het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten inzake concurrentievervalsing. De gemeenteraad heeft hier een controlerende taak.
Welke controles hebben vanuit het ministerie en de Inspectie SZW plaatsgevonden op verdringing en concurrentievervalsing?
Zie het antwoord op vraag 5: Het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten.
Klopt het dat de mensen die werken voor De Schoonmaakcoöperatie, niet volgens de schoonmaak CAO betaald krijgen? Zo ja, bent u bereid het ontduiken van CAO’s te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
De Schoonmaakcoöperatie draagt zorg voor de uitvoering van de publiekrechtelijke taak op het terrein van de arbeidsinschakeling van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dit doet de coöperatie voor aan de coöperatie verbonden leden, waaronder Weener XL. De Schoonmaak coöperatie krijgt of kreeg geen opdrachten van derden en heeft geen werknemers in dienst. De Schoonmaakcoöperatie is dan ook geen onderneming waarin als hoofd- of nevenberoep schoonmaakwerk wordt verricht.
Hoeveel minder krijgen schoonmakers betaald die werken voor De Schoonmaakcoöperatie dan mensen die wel onder de schoonmaak CAO werken?
Zie antwoord op vraag 7.
Welke actie gaat u ondernemen op het ontduiken van de CAO door De Schoonmaakcoöperatie?
Zie antwoord op vraag 7.
De sociale partners houden toezicht op de naleving van de cao-voorwaarden. Op grond van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet avv) kunnen de sociale partners een verzoek bij de Inspectie SZW indienen ter ondersteuning van dit toezicht.
Welke kansen hebben bedrijven die zich wel aan de schoonmaak CAO houden om schoonmaakwerkzaamheden voor de gemeente uit te voeren?
Op grond van de Wet Markt en Overheid mogen gemeenten een aanbesteding voorbehouden aan hun sociale werkbedrijven. Dit is onderdeel van gemeentelijk beleid.
Worden de winsten van De Schoonmaakcoöperatie toegevoegd aan het eigen vermogen of vloeien deze terug naar de gemeentekas? Welk bedrag betrof dit in 2016?
De leden van een coöperatie bepalen of en welk deel van de winst wordt toegevoegd aan het algemeen vermogen.
Hoeveel mensen zijn in de jaren 2016 en 2017 te werk gesteld met behoud van uitkering door Weener XL? Betrof dit participatieplaatsen of Werkervaringsplaatsen? Welke begeleiding en onderricht kregen de bijstandsgerechtigden? Betrof het individuele leertrajecten?
In 2016 hebben 363 personen een werkervaringsplaats afgerond, in 2017 zijn dat t/m september 315 personen.
Begeleiding en leerdoelen worden in werkontwikkelplannen of trajectplannen vastgelegd en zijn altijd individueel. Deze plannen worden ondertekend door de inlener, de cliënt en de werkconsulent van Weener XL.
Hoeveel mensen zijn in 2016 en 2017 te werk gesteld met behoud van uitkering via De Schoonmaakcoöperatie? Betrof dit de participatieplaatsen of Werkervaringsplaatsen? Welke begeleiding en onderricht kregen de bijstandsgerechtigden? Betrof het individuele leertrajecten?
Bijstandsgerechtigden worden door Weener XL in eerste instantie geplaatst met behoud van uitkering om in een korte periode van maximaal 3, soms 4 of 5 maanden vast te stellen of het werk passend is en of plaatsing in een dienstverband met detachering haalbaar is.
In 2016 was er sprake van 98 personen met een proefplaatsing en 46 personen met een werkervaringsplaats.
In 2017 (t/m september) zijn dit 60 personen met een proefplaatsing en 10 personen met een werkervaringsplaats.
Hoeveel van de te werk gestelde mensen zijn na dit traject in vaste dienst genomen?
Op dit moment zijn volgens Weener XL 9 personen vanuit de gemeente Den Bosch in vaste dienst aangenomen. Daarnaast zijn er 60 personen in tijdelijke dienst werkzaam. Deze personen zijn nog geen twee jaar in dienst. Bij goed functioneren zal ook aan deze personen die met loonkostensubsidie werken een vast dienstverband worden aangeboden, wanneer ze nog niet naar een andere werkgever zijn uitgestroomd.
Wat is de gemiddelde duur dat bijstandsgerechtigden zonder loon werken via Weener XL respectievelijk De Schoonmaakcoöperatie?
Zie antwoord op vraag 13.
Wat vindt u ervan dat de meeste contracten voor twee jaar min een dag zijn, waarna mensen vaak in de Werkloosheidswet (WW) komen (die niet op het gemeentelijk budget rust) en daarna weer in de bijstand, waarna het traject weer opnieuw kan beginnen? Onderschrijft u dat deze vaak toegepaste carrousel van uitkeringsgerechtigden weliswaar een verlichting betekent voor het gemeentelijk budget, maar niet een weg naar boven betekent voor de uitkeringsgerechtigden?
Een inclusieve arbeidsmarkt wordt bereikt als zoveel mogelijk mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een duurzame arbeidsrelatie krijgen bij een reguliere werkgever.
Gebleken is dat detachering vaak een goede wijze is waarop mensen in dienst kunnen komen bij reguliere werkgevers.
De gemeente is verantwoordelijk voor beleid en uitvoering van de Participatiewet en Wsw. De gemeente Den Bosch heeft beleid dat er op is gericht mensen die met loonkostensubsidie werken bij goed functioneren een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden, om mensen zo zekerheid te bieden.
Wat vindt u van de klachten over de behandeling van mensen door Weener XL, zoals een denigrerende behandeling, het niet rekening houden met handicaps en nutteloze werkzaamheden, zoals genoemd in het artikel en in het Zwartboek van de SP Den Bosch?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de mensen in vuile en slecht geventileerde ruimtes moeten werken? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Ik deel uw mening, bij Weener XL is daar geen sprake van aldus de gemeente Den Bosch. Als leden van de gemeenteraad van Den Bosch hier voorbeelden van kennen, kunnen ze die voorleggen aan het college van burgemeester en wethouders.
Onderschrijft u dat werknemers altijd toegang moeten hebben tot sanitaire voorzieningen en dat een plaspassysteem nogal denigrerend is?
Ik onderschrijf met Weener XL dat werknemers altijd toegang moeten hebben tot sanitaire voorzieningen.
Heeft u in het artikel ook gelezen dat Fred Monsma, die zijn baan als verslaggever bij het Brabants Dagblad verloor, na 32 jaar in vaste dienst gedwongen werd om Weener XL kindersnoeppizza's voor fabrikant Look-O-Look te maken om «werkritme» op te doen? Onderschrijft u dat dit geen passend re-integratietraject is? Deelt u de mening dat het zogenaamd leren opdoen van werkritme niet misbruikt mag worden om bijstandsgerechtigden zonder loon commerciële werkzaamheden te laten doen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Welke inspanningen doet Weener XL om vluchtelingen de Nederlandse taal te leren?
Weener XL geeft aan dat sprake is van re-integratietrajecten waarbij begeleiding naar werk door het aaneengeschakelde traject van taal, inburgering en uiteindelijk werk, parallel lopen. Weener XL geeft aan dit traject binnen de kaders van de Participatiewet uit te voeren.
Wat vindt u van het gegeven dat vluchtelingen niet worden geholpen Nederlands te leren omdat het draaien van productie centraal staat, met als voorbeeld de vluchteling die zelf een stageplek heeft geregeld bij een verzorgingshuis – waar ze wel Nederlands kan spreken- en hiermee moet stoppen van Weener XL? Wat vindt u van het feit dat vluchtelingen uitsluitend met andere vluchtelingen moeten werken waardoor niemand Nederlands leert?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht dat een ambtenaar van de gemeente Utrecht statushouders wierf voor zijn eigen taalschool |
|
Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de gemeente Utrecht een ambtenaar van de afdeling Werk en Inkomen ontslagen heeft omdat deze actief heeft geworven onder statushouders voor zijn eigen taalschool Maximaal Taal?1
Ja.
Is hier sprake van onaanvaardbare belangenverstrengeling? Komt het vaker voor dat ambtenaren op oneigenlijke wijze geld over de rug van statushouders proberen te verdienen?
De ambtenaar in kwestie was tevens bestuurder van een inburgeringsschool, dit betekent dat er een belang kan zijn geweest bij de contacten die door de ambtenaren gelegd zijn met inburgeraars die naar deze school zijn doorverwezen. Met in het achterhoofd dat het hier om een kwetsbare groep mensen gaat, is dit gedrag, indien dit aan de orde is, onaanvaardbaar.
Er zijn geen andere gevallen van vergelijkbare casuïstiek bekend.
Wat vindt u ervan dat steeds meer statushouders in handen vallen van malafide bureaus voor taalonderwijs? Wat gaat u eraan doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Uw woordkeuze en analyse deel ik niet, als er misstanden zijn dan worden die aangepakt. Het gebeurt dat inburgeringscholen opgestart worden met de insteek om geld te verdienen. De lening die bij DUO kan worden aangevraagd heeft een maximum kwartaalbedrag. Dit is juist ingesteld om mensen te beschermen tegen malafide praktijken. Om onderwijs aan te bieden dat gefinancierd wordt middels een DUO lening is het noodzakelijk voor taalscholen dat zij beschikken over het keurmerk inburgering van Blik op Werk. Bij aanvraag van het keurmerk wordt een groot aantal zaken vooraf getoetst. Dit is een procedure die vergelijkbaar is met de werkwijze bij ISO-certificering. Daarnaast vindt er een schoolbezoek plaats nadat het aspirant keurmerk is toegekend. Tijdens dit bezoek wordt de leeromgeving van de cursisten bekeken. Daarnaast wordt nagegaan of de, voor het aspirant keurmerk, getoetste documenten toegepast worden. Tijdens het gesprek wordt de bedrijfsvoering besproken waarin de cursusadministratie een belangrijke rol speelt. Ook na dit eerste bezoek vinden er audits plaats en is er sinds een aantal maanden gestart met toezicht in de klas.
Erkent u dat statushouders een aantrekkelijke prooi zijn voor malafide bureaus vanwege de inrichting van het inburgeringsonderwijs waarbij statushouders € 10.000 kunnen lenen voor hun inburgering?
Zie antwoord vraag 3.
Wil het schorsen van het keurmerk door certificeringsbureau Blik op Werk ook zeggen dat Maximaal Taal geen taalles meer aan statushouders mag geven? Zo nee, wat heeft dit dan voor nut?
Wanneer een taalschool geschorst wordt van het keurmerk, dan is de betreffende dienstverlener verplicht dit te melden aan de cursisten. Aan cursisten moet tevens de mogelijkheid worden geboden om kosteloos het contract op te zeggen. De cursist kan vervolgens bij een andere keurmerkhouder verder met een inburgeringscursus. De cursist mag ervoor kiezen om de cursus toch bij de betreffende school af te ronden. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer de cursist kort voor het examen zit. Voor nieuwe inburgeraars geldt wel dat voor deze school geen beroep meer kan worden gedaan op de leenfaciliteit van DUO.
Wat heeft het ondeugdelijke taalonderwijs voor gevolgen voor de inburgering van de betreffende statushouders? Hoe zijn de slagingspercentages van hen ten opzichte van andere statushouders?
Ondeugdelijk taalonderwijs is niet de reden dat Maximaal Taal geschorst is. De oorspronkelijke schorsing is opgelegd omdat er sprake was van ernstige administratieve omissies en klachten van o.a. leraren. Gezien het relatieve korte bestaan van deze taalschool zijn er, voor zover ons bekend, nog geen cursisten opgegaan voor het examen. Er kan dan ook niet worden beoordeeld of de taalschool op dit punt voldoet aan de normen voor slagingspercentages.
Heeft het ondeugdelijke taalonderwijs geleid tot het niet slagen van statushouders, waardoor zij een boete hebben ontvangen of een schuld hebben bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)? Zo ja, bent u bereid hen schadeloos te stellen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe houden certificeringsbureaus zoals Blik op Werk toezicht op de kwaliteit van het taal- of inburgeringsonderwijs? Voeren zij ook controles uit of gaan zij uitsluitend af op klachten die binnenkomen?
Blik op Werk acteert zeker niet alleen op klachten. Zoals ook aangegeven bij vraag 3 wordt bij de aanvraag van het (aspirant) keurmerk een groot aantal zaken vooraf getoetst. Dit is een procedure die vergelijkbaar is met de werkwijze bij ISO-certificering. Daarnaast vindt er een schoolbezoek plaats nadat het aspirant keurmerk is toegekend. Tijdens dit bezoek wordt de leeromgeving van de cursisten bekeken. Ook wordt nagegaan of de voor het aspirant keurmerk getoetste documenten daadwerkelijk worden toegepast. Tijdens het gesprek wordt de bedrijfsvoering besproken waarin de cursusadministratie een belangrijke rol speelt. Het gaat hier om een goede indruk over de organisatie. Om de didactiek te beoordelen vinden er komende jaren bij alle aangesloten taalscholen inspecties plaats. Daarnaast vindt er jaarlijks een tevredenheidsonderzoek plaats onder alle cursisten die de school verlaten hebben of meer dan 75% van hun inburgeringstraject hebben afgerond. Bovendien worden de administratie en behaalde resultaten jaarlijks door de auditor gecontroleerd.
Hoeveel certificeringsbureaus en keurmerken zijn er voor het taal- en inburgeringsonderwijs? Bent u van mening dat zij voldoende doen om de kwaliteit te bewaken?
Blik op Werk is de enige organisatie die de inburgeringsscholen een keurmerk kan toekennen. Het keurmerk is een voorwaarde voor de inzet van de leenfaciliteit bij DUO. Het toezicht dat Blik op Werk houdt op de kwaliteit beslaat meerdere terreinen; er vinden audits plaats, een klanttevredenheidsonderzoek is verplicht en aanvullend vindt er toezicht in de klassen plaats. Ook is er een klachtenlijn waar klachten over taalscholen gemeld kunnen worden. Er is genoeg kennis en kunde beschikbaar bij Blik op Werk voor het bewaken van de kwaliteit. Wanneer er specifieke expertise nodig is zoals bij het toezicht in de klassen, dan wordt dit extern uitgezet.
Bent u inmiddels bereid te erkennen dat de Wet inburgering en het introduceren van marktwerking in de inburgering een misstap is geweest waarvan de samenleving op termijn de wrange vruchten plukt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit kabinet heeft in het regeerakkoord aangekondigd de wijze waarop inburgeringscursussen worden gegeven en de examens worden getoetst te zullen herzien waarbij kwaliteit, effectiviteit en handhaving van belang zijn.
Het bericht ‘Het UWV gaat slecht om met 35-minners’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Monitor «Het UWV gaat slecht om met 35-minners» over mensen die voor niet meer dan 35% zijn afgekeurd?1
Ja.
Bent u van mening dat mensen die wel ziek zijn, maar niet meer dan 35% afgekeurd, recht hebben op begeleiding bij het zoeken naar een baan?
Mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, kunnen op grond een eventuele andere uitkering (WW, bijstand) ondersteuning krijgen bij het zoeken naar een baan. Ook niet-uitkeringsgerechtigden hebben recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling vanuit hun gemeente.
Bent u bereid het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te verzoeken ook 35-minners adequate begeleiding aan te bieden bij het zoeken naar een baan?
Werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard en vervolgens een WW-uitkering ontvangen, krijgen begeleiding vanuit UWV bij het vinden van nieuw werk. De dienstverlening van UWV is gestoeld op een persoonlijke, gerichte aanpak voor wie dat nodig is. De dienstverlening kan bestaan uit bijvoorbeeld persoonlijke gesprekken, workshops, competentietests en netwerktrainingen. Ik ga UWV niet vragen aan alle 35-minners begeleiding aan te bieden. Eventueel nieuw beleid laat ik over aan een nieuw kabinet.
Wat gaat u doen om het percentage van 60% werkloosheid bij 35-minners te reduceren?
Vanuit de mogelijkheden die er zijn – bijvoorbeeld vanuit de WW – wordt reeds ingezet op dienstverlening op maat aan onder andere de 35-minners. Ook hebben 35-minners recht op een no-riskpolis, om werkgevers sneller over de streep te trekken iemand aan te nemen. Zoals ook in de vorige vraag aangegeven, ga ik geen nieuw beleid meer doorvoeren.
Heeft u een analyse waarom dit werkloosheidspercentage niet is gedaald?
Mogelijk speelt de economische crisis van de afgelopen jaren een rol en profiteert de groep 35-minners later bij een weer aantrekkende economie dan andere werknemers.
Bent u bereid de no-risk polis uit te breiden naar alle mensen die een bepaalde mate van arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte hebben, dus ook de 35-minners?
Zie ook het antwoord op vraag 4. 35-minners zonder werkgever hebben reeds aanspraak op een no-riskpolis.
Op welke manier tellen 35-minners mee voor de banenafspraak?
Zij tellen niet mee voor de banenafspraak.
Kunt u een subverdeling geven van de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak? Hoeveel 35-minners kregen een baan dankzij de banenafspraak, hoeveel Wajongers en hoeveel WSW-ers?
Hieronder vindt u een onderverdeling naar subgroepen voor de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak, zoals deze ook is opgenomen in de brief over de resultaten van de twee-meting banenafspraak2. De tabel geeft een onderverdeling naar subgroepen voor de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak. De 35-minners uit de WIA zijn niet opgenomen in de tabel, omdat deze groep niet tot de doelgroep banenafspraak hoort.
Doelgroep Participatiewet
7.912
7.499
Wajong2
7.653
9.571
Wsw-wachtlijst3 en Wsw-indicatie4
– 996
– 939
Wsw-begeleid werk
– 129
12
Wiw/ID
– 2.668
– 3.488
Inleenverbanden
3.498
3.389
Wsw-detacheringen5
4.708
6.510
Op basis van 25,5 uur per week.
Onder het begrip «Wajong» in deze tabel vallen de groepen mensen uit de «oWajong», «Studieregeling nWajong», «Werkregeling nWajong» en «Wajong (o en nWajong) én Wsw begeleid werk».
Dit aantal is negatief omdat de Wsw-wachtlijst vanaf 1 januari 2015 niet meer bestaat. Vanaf de één-meting zijn deze mensen opgenomen in de categorie doelgroep Participatiewet.
De categorie Wsw-indicatie betreft mensen die na 1 januari 2015 hun baan zijn verloren en voorheen op de Wsw-wachtlijst terecht zouden zijn gekomen.
Onder Wsw-detacheringen vallen ook mensen waarvoor samenloop bestaat met Wajong en/of Wiw/ID.
Het aantal van 19.667 personen betreft het unieke aantal extra personen met een baan uit de doelgroep. De totalen in deze kolom tellen op tot 19.978 personen. Dit komt doordat er personen zijn die zowel werkzaam zijn bij een formele werkgever als werkzaam zijn op basis van een inleenverband/detachering. Voor het aantal extra personen met een baan uit de doelgroep, is deze dubbeling eruit gehaald.
Bent u bereid om in overleg met werkgevers en het UWV tot een effectieve aanpak te komen om mensen die voor niet meer dan 35% zijn afgekeurd, aan een baan te helpen?
Zoals eerder aangegeven, laat ik eventuele beleidswijzigingen over aan een volgend kabinet.
Het bericht dat gezinshereniging voor Eritrese asielzoekers vrijwel onmogelijk is |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over gezinshereniging voor Eritrese asielzoekers?1
Ja.
Hoeveel aanvragen tot gezinshereniging worden afgewezen wegens het verstrijken van de nareistermijn? In hoeveel gevallen wordt bezwaar en beroep ingesteld, hoeveel zaken worden toegewezen en hoeveel mensen hebben dan alsnog recht op gezinshereniging? Wilt u ditmaal deze vraag volledig beantwoorden en niet naar antwoord 8 op de Kamervragen van het lid Voordewind (ChristenUnie) verwijzen, aangezien die niet over bezwaar en beroep gingen?
In de meeste gevallen worden nareisaanvragen tijdig ingediend. Als de vergunninghouder (referent) een nareisaanvraag indient na de wettelijke indientermijn van drie maanden, dan kan de aanvraag om die reden worden afgewezen. In hoeveel zaken dit het geval is, is niet te genereren uit de geautomatiseerde systemen van de IND. Om die reden is het ook niet mogelijk om aan te geven in hoeveel gevallen, waarin de nareisaanvraag is afgewezen vanwege het verstrijken van de indientermijn, bezwaar en beroep wordt ingesteld en wat hiervan de uitkomst is. Na afwijzing van de nareisaanvraag vanwege het verstrijken van de indientermijn, is gezinshereniging nog steeds mogelijk. Als de referent aan de algemene voorwaarden voor gezinshereniging voldoet en daartoe een aanvraag indient, dan wordt een reguliere verblijfsvergunning verleend.
Deelt u de mening dat als het inwilligingspercentage van alle gezinsherenigingen nareis op 69% ligt2, een inwilligingspercentage van 27% voor Eritrese nareisaanvragen nogal laag is? Wat is het inwilligingspercentage van Syrische gezinsherenigingen en hoe verklaart u dit verschil?
Het inwilligingspercentage van nareisaanvragen door Eritreeërs is inderdaad lager dan het gemiddelde. Een hoog afwijzingspercentage is op zichzelf geen indicatie dat er te hoge drempels worden opgeworpen voor gezinshereniging. Het beleid en de uitvoeringsregels voor nareisaanvragen zijn voor alle nationaliteiten gelijk. Verschillende afwijzingspercentages duiden dan ook eerder op verschillen in de wijze waarop een aanvraag om nareis, al dan niet met documenten, wordt onderbouwd of dat er bij hen individuele contra-indicaties voor verlening gelden.
Het inwilligingspercentage van nareisaanvragen door Syriërs was op 1 september 2017 circa 78%.
Deelt u de mening dat een dermate hoog afwijzingspercentage van Eritrese gezinsherenigingsaanvragen een indicatie kan zijn dat er in het huidige beleid te hoge drempels worden opgeworpen voor gevluchte Eritreeërs om te kunnen herenigen of denkt u dat meer dan 70% van de Eritrese gezinsherenigingsaanvragen om niet-bestaande gezinnen gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom acht u de invulling van het nieuwe beleid en het niet langer aanbieden van DNA-onderzoek of interviews in overeenstemming met de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn, terwijl in artikel 11 staat dat gezinsherenigingsaanvragen niet mogen worden afgewezen alleen omdat documenten ontbreken, de richtlijn als geheel erop gericht is om gezinnen te herenigen en staten geen beleid mogen voeren dat er vooral op gericht is om gezinsherenigingsaanvragen af te wijzen?
Er is geen sprake van nieuw beleid, noch van beleid gericht op het afwijzen van gezinsherenigingsaanvragen. Gezinshereniging is een belangrijk recht in het migratiebeleid. Nederland spant zich in om gezinshereniging mogelijk te maken. Dat laat onverlet dat de IND als taak heeft om de aanvragen zorgvuldig te beoordelen. De afwijzingen op nareisaanvragen van Eritreeërs zijn dus geen indicatie voor een tegenwerkend beleid.
Uit artikel 11 lid 2 van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt inderdaad dat een nareisaanvraag niet enkel kan worden afgewezen op grond van het ontbreken van documenten. Dit komt overeen met het Nederlandse beleid en de uitvoeringspraktijk. De IND biedt een DNA-onderzoek en/of een gehoor aan als naar het oordeel van de IND de vreemdeling in bewijsnood verkeert. Als de vreemdeling geen officiële documenten kan overleggen, dan betekent dit niet dat de IND automatisch bewijsnood hoeft aan te nemen. Het is namelijk relevant of de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van officiële documenten hem/haar niet toe te rekenen is. Daarom vraagt de IND om een verklaring van de vreemdeling. In haar beoordeling betrekt de IND het Algemeen Ambtsbericht Eritrea, waarin is beschreven welke officiële documenten de overheid van het betreffende land uitgeeft aan haar ingezetenen. Ook betrekt de IND bij de beoordeling van de nareisaanvraag of er anderszins overtuigende documenten en/of verklaringen zijn die de identiteit en de gezinsband aannemelijk kunnen maken.
Bent u van mening dat het nieuwe beleid erop gericht is om gezinshereniging mogelijk te maken, waarmee het aan de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn voldoet? Zo ja, hoe verklaart u dan dat het in veel gevallen van Eritrese gezinsherenigingsaanvragen niet lukt? Deelt u de mening dat dit een indicatie zou kunnen zijn dat het Nederlandse beleid Eritrese gezinshereniging niet bevordert maar tegenwerkt?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier is de handelwijze om geen DNA-onderzoek aan biologische vluchtelingenkinderen aan te bieden als de uitleg over het ontbreken van de documenten onvoldoende zou zijn in overeenstemming met artikel 10 van het Verdrag inzake de rechten van het kind waarin staat dat staten gezinsherenigingsaanvragen met welwillendheid, menselijkheid en spoed moeten behandelen en met artikel 5 Gezinsherenigingsrichtlijn, waarin staat dat bij de behandeling van een aanvraag terdege rekening gehouden moet worden met de belangen van kinderen?
De IND biedt een DNA-onderzoek aan in het geval van (gestelde) biologische kerngezinnen indien de IND de identiteit van de nareizende ouder kan vaststellen aan de hand van officiële documenten of indien de IND de identiteit aannemelijk acht ondanks het ontbreken van officiële documenten. In laatstgenoemd geval dient de vreemdeling een plausibele verklaring te geven voor het ontbreken van officiële documenten ter vaststelling van de identiteit. Het vaststellen of aannemen van de identiteit is een basisvoorwaarde voor het kunnen verstrekken van een op naam gestelde MVV. DNA onderzoek biedt immers slechts uitsluitsel over de biologische afstammingsrelatie en niet over de identiteit van de ouder die wil nareizen. Indien de identiteit kan worden aangenomen maar er geen plausibele verklaring is gegeven voor het ontbreken van officiële documenten die de gezinsband aantonen, dan kan de IND vanwege het belang van het kind van voorgenoemde werkwijze afwijken en alsnog een DNA onderzoek aanbieden.
Deelt u de mening dat, gezien in veel zaken geen bewijsnood wordt aangenomen, het wellicht schort aan kennis bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de situatie in Eritrea? Zo nee, op welke manier worden IND-medewerkers ervan bewust gemaakt dat het ambtsbericht Eritrea onvolledig is, aangezien er geen objectieve bronnen beschikbaar zijn en er geen onafhankelijke onderzoekers worden toegelaten, zoals in het ambtsbericht zelf staat beschreven? Zo ja, bent u bereid om de kennis hierover te intensiveren?
Nee. Het wel of niet aannemen van bewijsnood is een individuele beoordeling, waarbij de door de vreemdeling aangeleverde informatie (verklaringen en andersoortig bewijsmateriaal) centraal staat. Om deze informatie op waarde te kunnen schatten, maakt de IND gebruik van het Algemeen Ambtsbericht Eritrea, alsmede van andere kennisbronnen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert haar ambtsberichten zoveel als mogelijk op objectieve bronnen en onafhankelijk onderzoek. Dat Eritrea geen onafhankelijke onderzoekers toelaat, betekent niet dat er geen beeld kan worden verkregen welke officiële documenten de Eritrese overheid uitgeeft aan haar ingezetenen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken investeert doorlopend in haar kennis ten behoeve van het opstellen van ambtsberichten.