Het artikel ‘Ambulances Noorden komen vaker te laat’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ambulances Noorden komen vaker te laat»?1
Ja.
Klopt het dat ambulances de landelijk norm niet halen in het Noorden?
In mijn brief van 13 september 20213 heb ik u laten weten dat de NZa heeft geconstateerd dat het percentage ambulances dat in 2020 binnen 15 minuten na aanname van een A1-melding ter plaatse is bij 6 van de 25 Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s) voldoet aan de streefnorm van 95% of deze benadert; gelijk aan de situatie in 2019. Bij 15 van de 19 RAV’s die deze streefnorm niet behalen, is dit percentage in 2020 gedaald ten opzichte van 2019. Dit is ook het geval voor de RAV’s in het Noorden.
De NZa heeft met de zorgverzekeraars in de betreffende regio’s gesproken over de geconstateerde daling van de responstijdpercentages en concludeert dat er diverse oorzaken zijn voor de daling, die alle terug te leiden zijn naar de COVID-19 pandemie. Volgens zowel de zorgverzekeraars als de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zijn er op basis van de bij hen beschikbare informatie geen aanwijzingen dat deze daling tot een risico heeft geleid voor de toegankelijkheid of kwaliteit van zorg.
Deelt u de mening dat iedereen in Nederland recht heeft op tijdige spoedeisende zorg en dat dat nu voor Groningen, Fryslân en Drenthe niet geregeld is?
Iedereen in Nederland heeft recht op tijdige spoedeisende zorg. Zoals ook in het artikel wordt aangegeven kunnen patiënten met levensbedreigende aandoeningen altijd terecht op de spoedeisende hulp (SEH). Wanneer een SEH een time-out instelt, is dit voor de ambulancedienst een signaal dat het erg druk is op de SEH en dat patiënten met niet-levensbedreigende aandoeningen beter naar een ander ziekenhuis kunnen worden gebracht.
Er worden diverse inspanningen geleverd om de drukte in de acute zorg te monitoren. Voor de acties die hierop worden ingezet verwijs ik naar de commissiebrief4 over dit onderwerp en de beantwoording van de vragen van de leden Aukje de Vries en Van den Hil (beiden VVD)5.
Wat gaat u op korte termijn doen om hier wat aan te doen? Hoe zorgt u ervoor dat mensen hierdoor niet nodeloos zieker worden of nog iets ergers overkomt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzicht geven in hoe vaak de afgelopen tijd is voorgekomen dat de norm van een kwartier aanrijtijd niet is gehaald, op welke plekken dat precies was en wanneer dat is opgelost?
Zie het antwoord op vraag 2. De ambulancesector heeft zich met het Actieplan ambulancezorg tot doel gesteld de inzet van ambulancezorg te optimaliseren. Het actieplan richt zich op alle facetten van ambulancezorg en op acute zorg. Denk hierbij aan het optimaliseren van het triageproces, samenhang van werkwijzen binnen de acute zorg, zorgcoördinatie en informatiedeling. Een objectief en meetbaar kwaliteitskader draagt bij aan de verdere verbetering van de kwaliteit van ambulancezorg. Naast de landelijke en regionale actieplannen op het gebied van arbeidsmarktknelpunten initieert de ambulancesector ook sectorspecifieke acties die moeten bijdragen aan het oplossen van de personele schaarste.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, aangezien elke dag niet zeker zijn van spoedeisende zorg er immers een teveel is?
Ja.
De CoronaCheck voor toeristen en andere buitenlanders of Nederlanders die in het buitenland hun vaccinatie hebben gehaald |
|
Jan Paternotte (D66), Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat mensen die in het buitenland, en vooral buiten Europa, hun vaccinatie hebben gehaald en een Nederlands toegangsbewijs willen hebben hiervoor, fysiek naar een locatie in Utrecht moeten om dit toegangsbewijs te krijgen?
De GGD-Utrecht verstrekt inderdaad Digitale Corona Certificaten (DCC) aan bepaalde groepen mensen die buiten de EU zijn gevaccineerd, mits de persoon en het bewijs voldoet aan de gestelde eisen, zoals vermeld in de Kamerbrief van 6 juli jl. (Vergaderjaar 2020–2021, 25 295, nr. 1356).1 Conform de Tijdelijke spoedregeling DCC en straks het Tijdelijk Besluit DCC dienen deze mensen zich in persoon te melden. Dit om de persoon in kwestie te kunnen identificeren en oneigenlijk gebruik te voorkomen. Daarbij geldt dat een verzoek om een DCC tevens wordt gezien als een verzoek om een coronatoegangsbewijs (CTB).
Wat als iemand niet naar Utrecht toe kan komen, hoe gaat dit in zijn werk?
Het is momenteel noodzakelijk om zich in persoon te identificeren, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1.
Verwacht u een toename van deze dienstverlening van deze locatie in Utrecht als het coronatoegangsbewijs op meerdere plekken zal worden gevraagd, waaronder in de horeca? Wordt ook de capaciteit voor het telefoonnummer opgeschaald?
Op dit moment zijn, sinds de opening van deze route eind juli, al bijna 14.000 mensen geholpen. Het is niet bekend hoe groot deze groep is. Het aantal verzoeken was in week 35 (de week van 29 augustus tot en met 4 september) tot nu toe het hoogst. Wanneer het aantal verzoeken stijgt, bestaat de mogelijkheid op te schalen.
Bent u bereid om naast de locatie in Utrecht ook andere locaties te openen waar mensen naar toe kunnen gaan om hun Nederlandse vaccinatiebewijs te halen, bijvoorbeeld verdeeld in het land in de grote steden en op Schiphol? Zo nee, welke andere opties gaat u ondernemen om het voor buitenlanders makkelijker te maken om het Nederlandse coronatoegangsbewijs te krijgen?
Ik ben met GGD GHOR Nederland in gesprek om te kijken of het mogelijk is om deze service ook op een aantal andere GGD-locaties te kunnen bieden. Dat zal voorbereidingen op het gebied van organisatie en ICT vereisen. Deze worden momenteel in kaart gebracht.
Kan je met een buitenlandse app uit een ander Europees land, waarin de Europees Digital Covid Certificate (DCC) zit, ook toegang krijgen tot de Nederlandse horeca of cultuursector? Wat als dat Europese land je niet het DCC heeft gegeven maar je wel volledig gevaccineerd bent?
Ja, met een Europees DCC kan overal in Nederland toegang worden verkregen waar een Coronatoegangsbewijs wordt gevraagd. Alle Europese landen zijn volgens de EU-verordening verplicht om automatisch of op verzoek een DCC uit te geven aan mensen die in hun land zijn gevaccineerd. Dit gebeurt echter niet in alle gevallen. Waar er signalen zijn over een bepaald EU-land zal ik dit in contacten met dat land onder de aandacht brengen. Voor mensen die in Nederland wonen of werkzaam zijn en om deze reden geen CTB hebben, verken ik thans of en zo ja hoe, binnen de juridische en technische mogelijkheden die er zijn, een oplossing geboden kan worden. Voor toeristen ga ik er echter van uit dat zij in hun eigen land een DCC hebben verkregen.
Waarom is het vooralsnog niet mogelijk om een Nederlands vaccinatiebewijs te krijgen als je een eerste prik in een ander land hebt gekregen en een tweede prik in Nederland? Wanneer is dit wel geregeld?
GGD GHOR Nederland heeft laten weten bereid te zijn de groep mensen die een eerste prik in het buitenland en tweede prik bij de GGD heeft ontvangen, te willen helpen. Daarvoor wordt op dit moment een online oplossing ontwikkeld en getest. De verwachting is dat deze oplossing in de eerste helft van oktober beschikbaar komt. Tot die tijd bekijkt de GGD hoe zeer urgente gevallen met maatwerk kunnen worden geholpen.
Hoe worden toeristen die van buiten de EU komen en aldaar volledig gevaccineerd zijn, met een Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)-erkend vaccin, op de hoogte gebracht dat er in Nederland wordt gewerkt met een coronatoegangsbewijs? Hoe kunnen zij een Nederlands toegangsbewijs krijgen?
Informatie hierover is te vinden op: Travelling to the Netherlands from abroad | Coronavirus COVID-19 | Government.nl.
Zij kunnen een Nederlands CTB krijgen door zich te laten testen.
Welke opties hebben mensen die op de CAS- (Curaçao, Aruba en Sint Maarten) of BES- (Bonaire, Saba en Sint Eustatius) eilanden zijn gevaccineerd om bij bezoek aan Nederland een Nederlandse toegangsbewijs te krijgen voor onder andere de horeca? Zijn hier nog uitvoeringsproblemen bemerkt?
Mensen die gevaccineerd zijn op de BES-eilanden hebben de mogelijkheid om een DCC en CTB te ontvangen op het eiland waar ze zijn gevaccineerd. De CAS-eilanden kunnen, als autonome landen, alleen een DCC afgeven. Op Curaçao is het DCC vanaf eind deze maand beschikbaar, op de andere twee eilanden is men al begonnen met afgeven. Een DCC afgegeven op de CAS-eilanden en een CTB afgegeven op de BES-eilanden kunnen beide gebruikt worden om toegang te krijgen tot voorzieningen en evenementen in Nederland waar een CTB wordt gevraagd. Reizigers die gevaccineerd zijn op de CAS-eilanden, maar geen DCC hebben ontvangen, kunnen momenteel terecht bij de GGD Utrecht, mits ze voldoen aan de eisen zoals vermeld in het antwoord van vraag 1. Ook kunnen reizigers uit de CAS- en BES-eilanden zich net als Europese Nederlanders gratis laten testen via testenvoortoegang.nl.
Kunt u, omdat het coronatoegangsbewijs al op 25 september 2021 zeer breed wordt ingezet, deze vragen zo spoedig mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De geluidsoverlast van motoren |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Miljoenen mensen hebben last van motorherrie, de gemeente Bergen probeert er iets aan te doen»?1
Ja.
Is bekend welke gezondheidsschade de geluidsoverlast in Nederland momenteel veroorzaakt?
Het RIVM schat op basis van belevingsonderzoek in dat ruim 10% van de Nederlandse bevolking ernstige hinder ervaart van wegverkeer en ongeveer 6% ernstige slaapverstoring2. Geluid van brommerfietsen en motoren wordt ten opzichte van ander wegverkeer iets vaker ervaren als ernstig hinderlijk en leidt ook wat vaker tot slaapverstoring dan ander wegverkeer. Naast wegverkeer zijn ook vliegverkeer, bouw- en sloopactiviteiten, recreatie en buren of (huis)dieren belangrijke bronnen van geluidhinder. In onderstaande tabellen is het percentage ernstig gehinderden per bron en, binnen wegverkeer per modaliteit, weergegeven.
Wegverkeer
9.3
10.4
Buren
8.4
8.8
Vliegverkeer
4.6
6.3
Bouw- en sloopactiviteiten
4.5
5.7
Recreatie
3.3
3.6
Fabrieken en bedrijven
1.9
2.2
Railverkeer
2.2
2.1
Binnen de bron wegverkeer is een onderscheid gemaakt tussen diverse modaliteiten.
Bromfietsen/scooters
10.3
10.6
(cross)motorfietsen
10.3
10.2
Vrachtauto’s
8.6
8.9
Personenauto’s / taxi’s
7.2
7.2
Bestelauto’s
6.3
6.8
Bussen
4.0
3.7
Militaire voertuigen
0.8
0.8
Hinder en slaapverstoring kunnen aanleiding geven tot een hogere bloeddruk en verhoogde niveaus van het stresshormoon cortisol, waardoor het risico op hart- en vaatziekten en psychische aandoeningen wordt verhoogd. Geluid kan echter ook direct resulteren in fysiologische reacties zoals een verhoogde bloeddruk. Ook kan geluid een negatieve invloed hebben op de leerprestaties van kinderen. Op basis van de meest recente inzichten3 in gezondheidseffecten van geluid schat het RIVM dat in Nederland per jaar ongeveer 750 gevallen van coronaire hartziekten (waaronder bijvoorbeeld hartinfarcten) gerelateerd zijn aan de blootstelling aan geluid afkomstig van wegverkeer. Dit is circa 0,76% van het aantal coronaire hartziekten dat jaarlijks in Nederland optreedt.Het aantal mensen dat door geluid van wegverkeer sterft ten gevolge van een coronaire hartziekte is lager: naar schatting zijn dit maximaal 115 doden per jaar.
Wat heeft u gedaan met de kennis uit de richtlijn van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) uit 2018 dat geluidsoverlast ook op lage niveaus al veel meer gezondheidsschade veroorzaakt dan eerder gedacht?
Uw Kamer is in 2018 op hoofdlijnen geïnformeerd over de WHO-publicatie «Environmental Noise Guidelines for the European Region»5. Naar aanleiding van de motie Schonis6 heeft het RIVM vervolgens aanbevelingen gedaan voor de versterking van het geluidbeleid7. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Schonis, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 5 juni 20208.
Deze uitwerking vindt plaats in de vorm van een aantal onderzoeken naar beleidsopties om de geluidhinder te beperken. Deze liggen op het gebied van wegverkeer (waaronder gemotoriseerde tweewielers), spoorwegverkeer, luchtvaart en windturbines, omdat dit de bronnen van omgevingsgeluid zijn waar de WHO aanbevelingen voor heeft gedaan. In de uitwerking worden de consequenties van keuzes over alle sectoren heen in kaart gebracht, ook in relatie tot andere dossiers, zoals de woningbouwopgave en de energietransitie, ten behoeve van een goede afweging van belangen. Om die reden zal een integrale beleidsreactie naar verwachting na aantreden van een nieuw kabinet kunnen worden opgesteld en naar de Kamer worden gestuurd.
Wat heeft u ondernomen om de gezondheidsschade veroorzaakt door geluid terug te dringen, specifiek sinds het RIVM het rapport «Motie Schonis en de WHO-richtlijnen voor omgevingsgeluid (2018) – Het doel heiligt de middelen –» uitbracht?2
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat geluidsoverlast door motorfietsen actief zou moeten worden bestreden? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk en decentrale overheden voeren beleid, om geluidsoverlast te beperken. De totstandkoming van normen in de voertuigregelgeving ligt op nationaal en internationaal niveau. In dat kader is het Ministerie van IenW in Europees verband in overleg over aanpassingen aan het meet- en rekenvoorschrift voor typegoedkeuringen van motorvoertuigen. Ook is het Ministerie van IenW in overleg met de RDW om de mogelijkheid om verwijderbare geluiddempers in uitlaten (dB-killers) te verbieden en de handhaving op te hoge geluidproductie te vereenvoudigen. De verwachting is dat hier in de eerste helft van 2022 meer duidelijkheid over is te geven.
Decentrale overheden kunnen inrijverboden instellen voor bepaalde categorieën motorvoertuigen. Dit is echt een decentrale afweging, die de wegbeheerders (vaak de gemeente) zelf het beste kan maken, waarbij recht wordt gedaan aan belangen als (lokaal) beperken van overlast en bereikbaarheid van locaties. Juist omdat dit per geval een lokale belangenafweging vergt, is het niet wenselijk dat dit voor individuele wegbeheerders wordt bepaald. Ook de inzet van handhavingscapaciteit is een afweging die op lokaal niveau, in de lokale driehoek wordt bepaald. Op dat niveau kan het beste worden bepaald waar prioriteiten moeten liggen.
Deelt u de mening dat een landelijke aanpak om overlast te bestrijden de voorkeur verdient boven vele verschillende decentrale maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven waarom er geen landelijke APK-plicht voor motorfietsen bestaat, waarbij gecontroleerd kan worden op uitlaten zonder wettelijke goedkeuring?
De Europese APK-richtlijn (2014/45/EU) verplicht de Lidstaten een APK voor motorfietsen in te voeren, uiterlijk per 1 januari 2022. Echter, de richtlijn biedt lidstaten ook de mogelijkheid om in plaats van een APK voor twee- en driewielers alternatieve maatregelen te nemen om de veiligheid van motorfietsen en motorrijders te borgen. Nederland maakt gebruik van deze mogelijkheid in de vorm van het «Actieplan verbetering verkeersveiligheid motorrijders»9. Zoals in het actieplan staat beschreven, is er voor deze alternatieve maatregelen gekozen omdat dit wordt gezien als een effectievere manier om de veiligheid van motorrijders te vergroten, zoals het stimuleren van vrijwillige voortgezette rij-opleidingen, aanscherpen van normen voor helmen (in internationaal verband) en het stimuleren van meer zichtbare en betere motorkleding. Naast Nederland hebben in ieder geval ook Ierland en Finland gekozen voor andere veiligheidsmaatregelen dan de invoering van een APK voor moorfietsen. De overige Lidstaten kennen wel een APK-plicht of zijn bezig deze te in te voeren.
Kunt u aangeven of er in andere EU-landen, anders dan in Nederland, wel een periodieke keuring bestaat? Zo ja, in welke landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven waarom voor auto’s strengere geluidsnormen gelden dan voor motorfietsen? Bent u bereid het maximale geluidsniveau voor motorfietsen te beperken?
Voor de beantwoording van deze vraag is het belangrijk om te duiden welke geluidnormen van toepassing zijn bij motorvoertuigen. De normstelling voor personenauto’s en motorfietsen verschilt in de basis niet, wel zit er een verschil in de uitwerking van geluidnormen voor sommige voertuigen. Dit verschil wordt veroorzaakt door het vermogen van het voertuig en de categorie-indeling die wordt gehanteerd bij de Europese typegoedkeuringssytematiek.
Voordat een motorvoertuig wordt toegelaten tot de weg, worden diverse (type)goedkeuringseisen gesteld. Eenmaal toegelaten, dient de auto of motorfiets tijdens het gebruik altijd te voldoen aan de zogenaamde permanente eisen. Zowel in de typegoedkeuringseisen als de permanente eisen zijn maximale geluidsnormen opgenomen. In de Europees vastgestelde typegoedkeuringseisen ten aanzien van geluid voor auto’s en motorfietsen is vastgelegd dat de geluidsproductie van een motorfiets niet hoger mag zijn dan 80 dB(A). Deze waarde wordt bij de typegoedkeuring via een zogenoemde «dynamische meting» bepaald op een testcircuit door de goedkeuringsinstantie (in Nederland de RDW), via een Europees gestandaardiseerde methode. Deze Europese systematiek wordt periodiek herzien. Er loopt een Europees wetgevingstraject naar herziening van de geluidsnormen. De eerste stap hierin in de is een studie van de Europese Commissie met als onderwerp «Technical support for the impact assessment on Euro 5 step of L-category sound emissions level limits»10. De L-categorie betreft gemotoriseerde twee- en driewielers en lichte vierwielige voertuigen. De Nederlandse positie in deze kwestie is dat heroverweging van de geluidnormen wenselijk en ook dat de gehanteerde meetmethode realistische en representatieve uitkomsten moet geven.
De dynamische meting die wordt gebruikt bij toelating van een voertuig tot de weg, is niet toepasbaar in het dagelijkse verkeer. Voor controles langs de weg wordt daarom gebruik gemaakt van een andere methode, de zogenoemde «statische meting». Daarbij wordt het geluid van een stilstaand motorvoertuig vlakbij de uitlaat gemeten. In de Regeling voertuigen is vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden de statische meting uitgevoerd moet worden. Omdat bij de statische meting vlakbij de uitlaat wordt gemeten, en bij de dynamische meting op enkele meters afstand van het rijdende voertuig, verschilt (bij hetzelfde voertuig) de uitkomst van deze verschillende metingen. De gemeten waarde bij de statische meting is altijd hoger, omdat veel dichter bij de uitlaat wordt gemeten dan bij de dynamische meting.
De maximale waarde, die bij statische meting wordt bepaald, verschilt per type voertuig. Bij alle voertuigen met een typegoedkeuring is deze geregistreerd in het kentekenregister. Deze waarde is vaak ook aangebracht op het VIN-plaatje. Bij een «statische meting» mag het geproduceerde geluidsniveau niet meer bedragen dan de geregistreerde maximum geluidsproductie, vermeerderd met 2 dB(A).
Er zijn ook voertuigen die buiten de Europese typegoedkeuring op de weg zijn gekomen. Het betreft hier import van buiten de Europese Unie en zelfbouw. Ook zijn er voertuigen (oldtimers) die al op de weg waren voordat de Europese typekeuring bestond. Omdat deze geen typekeuring hebben, is er ook geen maximale waarde bepaald. In dat geval voorziet de Regeling in een uiterste maximum waarde, afhankelijk van de cilinderinhoud van de motorfiets:
80 cm3
91 dB(A)
125 cm3
92 dB(A)
350 cm3
95 dB(A)
500 cm3
97 dB(A)
750 cm3
100 dB(A)
1.000 cm3
103 dB(A)
> 1.000 cm3
106 dB(A)
Hierbij moet worden opgemerkt dat bij import en zelfbouw sprake is van een individuele keuring door de RDW. De RDW voert hierbij een statische meting uit. De gemeten waarde wordt bijgeschreven in het kentekenregister en geldt voor dat voertuig dan als maximum. Dat kan dus betekenen dat een motorfiets met een cilinderinhoud van 1.000 cm3, die op grond van bovenstaande tabel 106 dB mag produceren, toch een maximumwaarde krijgt die aanzienlijk lager ligt. Ten slotte zijn er nog voertuigen die al op de weg waren voordat de typegoedkeuring gold. In dat geval geldt bovenstaande tabel. Het gaat dan voornamelijk om rijdend erfgoed (oldtimers) dat weinig in het verkeer rijdt.
Overigens is ook voor personenauto’s in het kentekenregister een maximum geluidsproductie opgenomen. Daarbij geldt eveneens dat een personenauto geen hoger geluidsniveau mag produceren dan 2 dB(A) boven de geluidswaarde uit het kentekenregister. Indien er geen maximum geluidsproductie is opgegeven, mag een personenauto niet meer dan 95 dB(A) worden geproduceerd bij een bepaald aantal toeren. De reden dat de geluidsproductie van motorfietsen vaak hoger ligt dan bij personenauto’s, is omdat het uitlaatsysteem van een motorfiets doorgaans korter is en daardoor minder mogelijkheden biedt voor demping van het geluid. Daarnaast is de motor in de motorfiets minder afgeschermd.
Wordt er in ons land gebruik gemaakt van akoestische flitspalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar en wat zijn de ervaringen daarmee?
Op dit moment wordt in Rotterdam geëxperimenteerd met akoestische flitspalen. In dit kader wil ik u verwijzen naar de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 oktober jl., waarin nader wordt ingegaan op de diverse aspecten van de akoestische flitspaal.
Op welke wijze hebben gemeenten de mogelijkheid om doorgaande wegen waar veel geluidsoverlast door motorrijders wordt vastgesteld, beperkt of geheel af te sluiten voor motorrijders? Hoe vaak wordt daar gebruik van gemaakt?
Gemeenten hebben de bevoegdheid om wegen gesloten te verklaren voor (bepaalde) motorvoertuigen al dan niet op bepaalde dagen of dagdelen. Daarvoor dient het college van burgemeester en wethouders een verkeersbesluit te nemen conform de wegenverkeerswet 1994, mits in een dergelijk besluit voldoende wordt gemotiveerd hoe met het gesloten verklaren van een weg de belangen van omwonenden en andere weggebruikers worden gediend. Er is, voor zover mij bekend, geen sprake van een registratie van wegen die om deze reden worden afgesloten. Uit navraag in het veld blijkt dat er negen gevallen bekend zijn waarin een weg is afgesloten voor motorfietsen (al dan niet op bepaalde tijden en/of dagen) vanwege geluidoverlast door motorfietsen.
Het toetsingskader voor het afsluiten van wegen voor bepaalde categorieën motorvoertuigen is door de Raad van State11 gegeven in de zaak van de gemeente Krimpenerwaard. De Raad van State oordeelde hierin dat het bestuursorgaan de toegang tot de weg voor (bepaalde categorieën) motorvoertuigen kan afsluiten. Een absolute noodzaak aantonen is niet nodig. Het is voldoende dat het bestuursorgaan aannemelijk kan maken dat het tijdelijk afsluiten van een weg de belangen van de wegenverkeerswet dient, zoals verbeteren van de verkeersveiligheid en het beperken van geluidsoverlast. Ook moet het bestuursorgaan duidelijk afwegen of de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot het doel van het besluit. Met deze uitspraak heeft de Raad van State duidelijk gesteld onder welke voorwaarden een weg tijdelijk mag worden afgesloten voor bepaalde categorieën voertuigen. Het belangrijkste criterium is of de belangen uit de wegenverkeerswet met het besluit worden gediend en of de onderliggende belangenafweging evenwichtig is. De belangenafweging verschilt uiteraard per situatie en is primair een zaak voor lokale en regionale overheden en wegbeheerders.
Bent u bereid te bekijken of bezit, gebruik en verkoop van niet-gecertificeerde uitlaten en uitlaatsystemen voor motoren verboden kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Voertuigonderdelen zoals in- en uitlaatsystemen moeten zijn voorzien van een typegoedkeuring. Het betreft hier Europese regelgeving die dus geldt voor alle Lidstaten. Op 2 juli 2020 is door Uw Kamer de Uitvoeringswet verordening (EU) 2018/858 aangenomen. In deze wet is in artikel 32 van de Wegenverkeerswet (Wvw) 1994 geregeld dat het in gebruik nemen van een niet-goedgekeurd voertuig of onderdeel of niet-goedgekeurde voorziening expliciet wordt verboden en dat verbod is daarmee ook beter handhaafbaar. Deze wet is per 1 september 2020 in werking getreden. Op basis van deze wet kan de ILT handhaven op de verkoop van uitlaatsystemen voor motorvoertuigen die niet zijn goedgekeurd of die niet voldoen aan de gestelde eisen voor uitlaten. De ILT richt het toezicht risicogestuurd in, via de zogenoemde ILT-brede risico-analyse (IBRA). Hierover wordt Uw Kamer periodiek geïnformeerd. De laatste keer was op 21 september jl.12, bij de aanbieding van de IBRA voor het komende jaar.13
Ten aanzien van het gebruik van een motorvoertuig op de weg geldt dat deze moet voldoen aan de typegoedkeuring. Dat betekent dat het vervangen van onderdelen, zoals de uitlaat, alleen is toegestaan wanneer daarbij gebruik wordt gemaakt van onderdelen die zijn goedgekeurd voor dat motorvoertuig. Het gebruik van niet-passende of niet-gekeurde onderdelen is dus illegaal.
Ten slotte moet een motorvoertuig altijd aan de «permanente eisen» voldoen. Ook een originele of goedgekeurde uitlaat kan immers teveel geluid produceren, hetzij door slijtage, hetzij doordat deze is gemodificeerd of de combinatie van motor en uitlaat niet passend is. Zoals hiervoor aangegeven, kan de politie controleren op de geluidsnormen, zoals beschreven in het antwoord op vraag 9.
Onterechte brieven van het CAK aan gedupeerde ouders in het toeslagenschandaal |
|
Mahir Alkaya |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat ouders die gedupeerd zijn in het toeslagenschandaal kortgeleden correspondentie hebben ontvangen van het CAK waarin het CAK aangeeft dat niet is gebleken dat zij gedupeerd zijn en zodoende weer premie moeten betalen?
Ja ik ben ervan op de hoogte dat ouders die op basis van de lichte toets (nog) geen recht hebben op herstel een brief hebben ontvangen van het CAK waarin staat dat ze vanaf 1 september 2021 weer de bestuursrechtelijke premie moeten betalen. Tot op heden zijn er na onderzoek, in verband met het beantwoorden van deze schriftelijke vragen, vier ouders geïdentificeerd die ten onrechte de brief hebben ontvangen, en nog eens veertien mensen waarvoor rondom het versturen van de brief is vastgesteld dat ze gedupeerd zijn. Deze ouders hebben zich nog niet bij ons of het CAK gemeld. Er zal contact opgenomen worden met deze ouders en de foutieve actie zal worden hersteld. Dit houdt in dat zij een eventuele betaling in september door het CAK teruggestort krijgen.
Begin dit jaar is er voor gekozen om, in lijn met de schuldenaanpak, bij (mogelijk) gedupeerde ouders die zich voor 15 februari 2021 hebben gemeld, en die in de wanbetalersregeling zitten, de inning van de bestuursrechtelijke premie tijdelijk te staken. Het uitgangspunt is dat gedupeerde ouders zo snel mogelijk weer de normale premie gaan betalen. Dit kan alleen als de schuld bij de zorgverzekeraar is opgelost. Vanwege het zorgvuldige proces dat moet worden doorlopen voor het oplossen van de private schulden, betalen deze ouders langer dan verwacht geen zorgpremie (ook niet met terugwerkende kracht). Zij blijven wel verzekerd.
Voor wat betreft de groep ouders die op basis van de lichte toets geen recht hebben op herstel is een andere beleidskeuze gemaakt. De keuze is gemaakt om bij deze groep ouders de inning van de bestuursrechtelijke premie per 1 september 2021 weer op te starten. Voor hen geldt, net als voor iedere verzekerde in de wanbetalersregeling, dat bij het treffen van een betalingsregeling met de zorgverzekeraar de eerstvolgende maand weer de normale premie wordt betaald. Ook geldt voor hen dat bij het afbetalen van de schuld bij de zorgverzekeraar alle openstaande bestuursrechtelijke premie bij het CAK wordt kwijtgescholden. De betreffende groep ouders hebben een brief ontvangen van het CAK waarin dit is uitgelegd.
Indien ouders die deze brief van het CAK hebben gekregen menen dat ze deze ten onrechte hebben ontvangen, omdat ze wel recht hebben op herstel, kunnen ze zich melden bij UHT via het serviceteam (0800-2358 358) waarna hier zorgvuldig naar gekeken wordt.
Hoeveel mensen hebben deze onterechte brief ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u deze fout rechtzetten en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u deze vragen op de kortst mogelijke termijn beantwoorden om gedupeerde ouders snel de zekerheid te geven die zij verdienen?
Ja.
Het artikel 'Zij moest naar België voor de abortus van haar ernstig gehandicapte kind, omdat artsen verzwegen dat het ook in Nederland kon' |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zij moest naar België voor de abortus van haar ernstig gehandicapte kind, omdat artsen verzwegen dat het ook in Nederland kon' van 5 juni 2021?1
Ja, ik ben bekend met dat artikel.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse vrouwen zich genoodzaakt zien naar België uit te wijken voor een late zwangerschapsafbreking wanneer er ernstige afwijkingen bij hun ongeboren kind geconstateerd zijn?
De Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen (hierna: Regeling LZA/LP) biedt juridische waarborgen voor artsen die op grond van hun professionele norm samen met de vrouw en diens eventuele partner besluiten tot een late zwangerschapsafbreking. Als de arts zich houdt aan de zorgvuldigheidseisen zoals opgenomen in de Regeling LZA/LP, kan hij een beroep doen op de rechtvaardigingsgrond van overmacht in de zin van noodtoestand (artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht). Uiteraard kan een arts principiële bezwaren hebben om een late zwangerschapsafbreking uit te voeren. In dat geval kan de arts gezien zijn zorgplicht de optie tot afbreking benoemen en de betreffende vrouw doorverwijzen naar een andere zorgverlener of ziekenhuis. Het is onwenselijk dat vrouwen zich in die situatie genoodzaakt zien om uit te wijken naar het buitenland.
Hoe verklaart u het feit dat er in Nederland sinds 2016 drie á vier meldingen per jaar zijn gedaan van late zwangerschapsafbrekingen, terwijl in één ziekenhuis in Antwerpen het aantal meldingen jaarlijks rond de 40 ligt?
Het is goed om te realiseren dat de abortusgrens in België op 12 weken na de conceptie of 14 weken na de eerste dag van laatste menstruatie ligt. In België is dus al sprake van een late zwangerschapsafbreking vanaf 12 weken na de conceptie of vanaf 14 weken na de eerste dag van de laatste menstruatie. In Nederland wordt gerekend op basis van het aantal weken na de eerste dag van de laatste menstruatie en is pas sprake van een late zwangerschapsafbreking na 24 weken. Dit verschil geeft mogelijk een vertekend beeld.
Ik ga ervanuit dat er weinig meldingen bij de beoordelingscommissie binnen komen, omdat het niet vaak voorkomt dat ernstige afwijkingen pas na 24 weken ontdekt worden. De prenatale screening is in de afgelopen jaren sterk verbeterd. Ik ken de casussen die gemeld worden in België niet en kan daar niet over oordelen.
Ik verwacht meer inzicht in de oorzaak van het lage aantal meldingen te krijgen door de evaluatie van de Regeling LZA/LP die op dit moment uitgevoerd wordt. De resultaten van deze evaluatie worden in maart 2022 verwacht.
Kunt u reflecteren op de stappen die zijn genomen naar aanleiding van de conclusie uit de laatste evaluatie van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen (LZA/LP) uit 2013 dat artsen zich onvoldoende zeker voelen om een late zwangerschapsafbreking uit te voeren? Welke acties zijn ondernomen en hebben deze tot verbetering van de Regeling late zwangerschapsbreking in Nederland geleid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Allereerst is de samenstelling van de beoordelingscommissie aangepast. De commissie is uitgebreid met een arts en heeft nu zes leden, waarvan één rechtsgeleerde, één deskundige inzake ethische of zingevingvraagstukken en vier artsen, afkomstig uit ter zake doende disciplines. De voorzitter is op dit moment een gynaecoloog en met deze benoeming is mede beoogd de drempel om te melden te verlagen.
Daarnaast is uit de evaluatie van de Regeling LZA/LP in 2013 een aantal knelpunten naar voren gekomen, waaronder de onduidelijkheid over de zorgvuldigheidseisen ten aanzien van late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen. In februari 2016 is naar aanleiding hiervan de nieuwe Regeling LZA/LP in werking getreden. De nieuwe regeling biedt zowel de beoordelingscommissie als de beroepsgroepen een duidelijk kader, dat zoveel mogelijk aansluit bij de praktijk. De zorgvuldigheidseisen zijn op onderdelen nader geformuleerd en de medische en juridische aspecten zijn verhelderd. Tevens zijn de zorgvuldigheidseisen nu opgenomen in de regeling zelf in plaats van in de toelichting.
De beoordelingscommissie LZA/LP heeft veel informatie over het melden van een late zwangerschapsafbreking of levensbeëindiging bij pasgeborenen op haar website geplaatst. Ook zijn op de website samenvattingen van geanonimiseerde oordelen van de commissie te vinden. De commissie heeft tevens werkbezoeken aan verschillende ziekenhuizen gebracht.
Of deze acties tezamen geleid hebben tot meer vertrouwen in de regeling bij artsen moet blijken uit de evaluatie van de Regeling LZA/LP.
Klopt het dat Nederlandse artsen niet tot nauwelijks overgaan tot het uitvoeren van een late zwangerschapsafbreking uit angst voor justitiële vervolging? Zijn er hier verschillen met België?
Ik verwacht dat de evaluatie van de Regeling LZA/LP op deze vragen een antwoord kan geven. Overigens is sinds het bestaan van de Regeling LZA/LP nog geen sprake geweest van strafrechtelijke vervolging van een arts wegens late zwangerschapsafbreking.
In België zijn in 2018 de artikelen die bepaalden onder welke voorwaarden zwangerschapsafbreking niet strafbaar was uit het Strafwetboek gehaald. In de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking die in 2018 in werking is getreden zijn wel bepalingen opgenomen die zien op straffen voor vrouwen en artsen die een zwangerschapsafbreking verrichten buiten de voorwaarden uit de wet.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse artsen vanwege angst voor vervolging geen officiële doorverwijzing naar een Belgische hulpverlener durven te geven, terwijl dit in 2013 al een belangrijke conclusie was uit de evaluatie?
Ik vind dit een onwenselijke situatie. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Denkt u dat de huidige praktijk invloed heeft op het welzijn van vrouwen die de moeilijke beslissing nemen hun zwangerschap in een laat stadium af te breken? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onwenselijk dat deze vrouwen moeten uitwijken naar het buitenland gezien de wettelijke mogelijkheden die er zijn in Nederland op het terrein van late zwangerschapsafbreking. Ik ben ervan overtuigd dat een besluit tot een (late) zwangerschapsafbreking niet lichtvaardig wordt genomen en dat het ondergaan van deze behandeling ingrijpend is. Het behoort tot de zorgplicht van artsen deze vrouwen en hun eventuele partners in te lichten over de mogelijkheden die er zijn in Nederland en hen te ondersteunen bij het maken van een keuze en indien nodig door te verwijzen naar een andere zorgverlener of ziekenhuis.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat vrouwen ondanks de wettelijke mogelijkheden in Nederland voor een late zwangerschapsafbreking toch moeten uitwijken naar het buitenland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u voornemens actie te ondernemen om de huidige praktijk rondom late zwangerschapsafbreking in Nederland te verbeteren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de resultaten van de evaluatie van de Regeling LAZ/LP afwachten, omdat ik dan eventueel gericht actie kan ondernemen in samenspraak met de beroepsgroep.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóórdat de resultaten van de evaluatie van de LZA/LP naar de Kamer worden gestuurd?
Ja, zie de beantwoording hierboven.
Het bericht dat er mogelijk tientallen miljoenen publieke gelden voor coronatesten naar bedrijven in belastingparadijzen zouden zijn gevloeid |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Grote coronatester kiest frontaal de aanval op de overheid»?1
Ja.
Beschikt u over aanwijzingen dat er inderdaad publiek geld voor coronatesten via «witwasbanken» naar belastingparadijzen is gevloeid? Zo ja, waar bestaan die aanwijzingen uit? Is daarmee publiek geld verkwanseld? Zo nee, gaat u daar onderzoek naar doen?
Nee, ik beschik niet over dergelijke aanwijzingen en heb dus ook geen aanleiding om hier onderzoek naar te doen. Uiteraard controleert de overheid facturen van leveranciers zoals testbedrijven zorgvuldig of deze overeenkomen met de geleverde prestaties voordat deze betaald worden. Ook met Stichting Open Nederland hebben wij afspraken gemaakt over de controles die zij uitvoeren bij de door hen gecontracteerde testaanbieders.
Biedt de informatie die de twee in het bericht genoemde ondernemers met de plaatsvervangend directeur-generaal van het Ministerie van VWS hebben gedeeld aanleiding om te veronderstellen dat publiek geld voor coronatesten naar belastingparadijzen is weggevloeid of voor andere doelen dan coronatesten is aangewend? Zo ja, wat is de aard van die informatie en wat heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het artikel is aangegeven heeft er inderdaad een gesprek plaatsgevonden met de genoemde ondernemers. Dit gesprek heeft geen aanleiding gegeven om te onderzoeken of publiek geld is weggevloeid, omdat in het gesprek geen feitelijk bewijs is overlegd. Als de genoemde ondernemers informatie hebben dat er ergens sprake is malversaties ga ik er vanuit dat zij hun burgerplicht doen en aangifte doen.
Kunt u uitsluiten dat publiek geld voor coronatesten naar belastingparadijzen is gevloeid of niet voor dat doel is gebruikt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat mensen met dementie na de lockdown nog steeds thuiszitten. |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag van donderdag 2 september 2021 over mensen met dementie die ook ná de lockdown nog thuis zitten?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat mantelzorgers op dit moment nog te weinig ontlast worden vanwege het verminderde aanbod van dagbesteding?
De coronacrisis heeft ook gevolgen voor mantelzorgers in de thuissituatie. Zeker als de dagbesteding is weggevallen of er sprake is van intensieve zorg zoals bijvoorbeeld voor een naaste met dementie. Het is daarom belangrijk dat gemeenten samen met aanbieders in zorg en welzijn nauw samenwerken om bij kwetsbare mensen thuis zo lang als mogelijk in te zetten op ondersteuning in de thuissituatie. Dagbesteding kan daar een belangrijke rol in spelen. Op het moment dat de dagbesteding niet in zijn oorspronkelijk vorm aangeboden kan worden, moeten gemeenten en aanbieders alternatieven aanbieden. Zij worden daarvoor ook financieel gecompenseerd door het Rijk.
Hoe gaat u mantelzorgers geruststellen om, ondanks de aanwezigheid van corona, weer te beginnen met de ondersteuning in de vorm van dagbesteding? Welke communicatiemiddelen zet u in?
Uit de peiling van Alzheimer Nederland blijkt dat het overgrote deel (91%) van de mensen met dementie is gevaccineerd tegen corona. Dit betekent dat zij goed zijn beschermd tegen de ernstige gevolgen van corona. Ik onderschrijf de stelling van Alzheimer Nederland dat het extra gevaar van besmetting met corona door bezoek aan de dagbesteding voor mensen met dementie die gevaccineerd zijn, beperkter is dan de nadelige gevolgen van het niet bezoeken van de dagbesteding.
In het periodiek overleg dat VWS heeft met de VNG, de bij de dagbesteding betrokken aanbieders en enkele cliëntorganisaties, is de oproep gedaan om actief in gesprek te gaan met cliënten en mantelzorgers die de dagbesteding nog niet durven bezoeken en deze te overtuigen van het belang ervan.
Verder heeft MantelzorgNL op basis van het amendement van Kamerlid Bergkamp3 extra middelen ontvangen voor de uitbreiding van de mantelzorglijn. Deze lijn adviseert en informeert mantelzorgers ten aanzien van hun ondersteuning. Zo zijn met deze middelen de openingstijden van de mantelzorglijn verruimd en is extra menskracht ingezet om mantelzorgers zo goed als mogelijk te kunnen adviseren.
Is het vervoer naar de dagbesteding op dit moment goed geregeld?
Er zijn specifieke richtlijnen opgesteld om veilig zorgvervoer, waaronder vervoer naar dagbesteding, ten tijde van corona te organiseren. Koninklijk Nederlands Vervoer, de landelijke branchevereniging voor ondernemers in het zorg- en taxivervoer, heeft op basis van OMT- en RIVM-adviezen een protocol opgesteld voor vervoersbedrijven dat ook handvatten biedt voor zorgorganisaties die het vervoer zelf organiseren. Aanvankelijk gold, op advies van het OMT en RIVM, een maximering van de bezetting van de auto, maar per 25 september 20214 geldt dat alle zitplaatsen in een voertuig weer mogen worden bezet. Reizigers en chauffeurs dragen, indien mogelijk5, een medisch mondneusmasker. Ik verwacht dat deze versoepeling de organisatie van het vervoer naar de dagbesteding faciliteert.
Heeft u zicht op de ondersteuning van mantelzorgers door gemeenten na corona? Wat zijn de cijfers?
Gemeenten voeren de regie voor het beschikbaar stellen van mantelzorgondersteuning en zij hebben tijdens en de coronacrisis extra aandacht aan mantelzorgers besteed. Zo heeft bijna iedere gemeente een mantelzorgsteunpunt. MantelzorgNL heeft recent een uitvraag onder mantelzorgsteunpunten binnen gemeenten gedaan om zicht te krijgen op hoe mantelzorgers lokaal ondersteund worden. De belangrijkste uitkomsten hiervan zijn:
Heeft u een beeld hoe het met de dagbesteding staat nu gemeenten steeds meer aangeven te moeten bezuinigen binnen het Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-beleid? Wat zal volgens u het effect zijn van deze voorgenomen bezuinigingen? Kunnen gemeenten rekenen op uw steun bij het openhouden van de dagbesteding en het verder opschalen hiervan?
Dagbesteding op basis van de Wmo 2015 vindt in het overgrote deel van de gevallen plaats op basis van een maatwerkvoorziening. Dit betekent dat voorafgaand aan het afgeven van de maatwerkvoorziening onder meer een onderzoek heeft plaatsvonden waaruit is gebleken dat de cliënt de dagbesteding nodig heeft voor zijn zelfredzaamheid of participatie. Indien uit het onderzoek de noodzaak van een maatwerkvoorziening blijkt, is het college gehouden een voor de cliënt passende maatwerkvoorziening te verstrekken. Eventuele financiële problemen op gemeentelijk niveau kunnen en mogen daarbij geen rol spelen. Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger van mening is dat de door de gemeente verstrekte maatwerkvoorziening niet passend is, is bezwaar en beroep mogelijk en kan de passendheid van de voorziening in rechte worden getoetst.
Kunt u aangeven hoe u innovatie binnen de dagbesteding stimuleert, zodat deze beter toegankelijk wordt en waardoor meer gebruik van de dagbesteding zal worden gemaakt, zodat mantelzorgers meer ontlast gaan en kunnen worden?
Aanbod van zinvolle activiteiten aan mensen met dementie is een belangrijk thema binnen de Nationale Dementiestrategie. Ik ben met de VNG in gesprek over passende manieren om gemeenten hierin te faciliteren. Dit jaar geef ik dit vorm door een inspiratiewijzer te laten ontwikkelen die inzicht geeft in effectieve interventies en goede voorbeelden, onderlinge kennisuitwisseling tussen gemeenten te faciliteren en aan meer dan 30 gemeenten een incidenteel budget beschikbaar te stellen om lokaal aan de slag te gaan met de versterking van aanbod voor thuiswonende mensen met dementie. Voor 2022 ben ik met ZonMw in gesprek over het opzetten van een regeling om initiatieven gericht op het versterken van aanbod voor thuiswonende mensen met dementie financieel te ondersteunen. De voorwaarden en invulling hiervan worden dit jaar verder uitgewerkt
Op welke wijze monitort u de inzet van dagbesteding, zowel lokaal als regionaal?
Vanuit VWS monitoren we de inzet van dagbesteding niet op lokaal – of regionaal niveau. Op de website «waar staat je gemeente.nl» (https://www.waarstaatjegemeente.nl/) zijn wel gegevens over dagbesteding opgenomen. Deze gegevens zijn echter bedoeld om de beleidsontwikkeling op gemeentelijk en niet op landelijk niveau te ondersteunen. Dat is ook logisch, omdat de beleidsontwikkeling en de uitvoering van de Wmo is gedecentraliseerd.
Het uitbreken van corona is wel aanleiding geweest om op landelijk niveau de ontwikkeling van de dagbesteding in algemene zin te volgen. Dit gebeurt door middel van het periodiek overleg met VNG, aanbieders en een aantal cliëntorganisaties.
Wordt de casemanager dementie actief ingezet bij het zoeken naar oplossingen om dagbesteding ook daadwerkelijk verder te verruimen? Erkent u hiermee ook de meerwaarde van de casemanager?
Een casemanager is een onafhankelijke en vaste begeleider voor mensen met dementie en hun naasten. Een casemanager informeert, begeleidt, denkt mee, adviseert en regelt zorg en ondersteuning. Een casemanager heeft vanzelfsprekend ook een rol in het meedenken over het bezoeken en mogelijk maken van dagbesteding, juist ook met het oog op geldende maatregelen. Ik erken dan ook zeker de meerwaarde van een casemanager voor mensen met dementie en hun naasten.
De drukte bij de Formule 1 in Zandvoort. |
|
Eva van Esch (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u de beelden van de drukte bij de Formule 1 in Zandvoort?1
Ja.
Erkent u dat op meerdere momenten buiten het circuit grote mensenmassa’s ontstonden waarbij anderhalve meter afstand houden onmogelijk was?
Ik heb vernomen dat op bepaalde momenten inderdaad veel mensen op minder dan anderhalve meter afstand van elkaar stonden.
Erkent u dat binnen het circuit mensen zich niet aan hun vaste zitplaatsen hielden?
De gemeente Zandvoort alsook de organisatie van het evenement hebben het evenement georganiseerd conform de op dat moment geldende coronaregels. Daarbij hebben ze de regels omtrent placering in acht genomen en zich ingespannen bezoekers zoveel als mogelijk op hun zitplaats te houden. Het is gebleken dat dat niet op alle momenten mogelijk was. Bezoekers hebben hier ook een eigen verantwoordelijkheid in.
Begrijpt u dat dit leidt tot onbegrip bij de cultuursector, die hun evenementen in het water zagen vallen onder andere door de coronaregels voor geplaceerde en ongeplaceerde evenementen?
Binnen de coronaregels, zoals die op het moment van de Dutch Grand Prix golden, konden evenementen, waaronder óók culturele evenementen, plaatsvinden als zij voldeden aan een aantal voorwaarden. Voor geplaceerde evenementen in de buitenlucht, en waar gebruik gemaakt werd van een coronatoegangsbewijs, gold een bezoekersnorm van tweederde van de reguliere capaciteit. Bezoekers waren daarbij niet verplicht 1,5 meter afstand te houden. Voor ongeplaceerde evenementen in de buitenlucht gold met gebruik van coronatoegangsbewijzen een maximum aantal van 750 bezoekers. Binnen deze voorwaarden is ook de vergunning voor de Dutch Grand Prix afgegeven.
Deelt u de mening van Lowlands-directeur Van Eerdenburg dat «het oneerlijk is dat bij sportevenementen tienduizenden mensen welkom zijn alleen maar omdat ze op een bepaald moment op een stoeltje zitten»? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat de term «geplaceerd evenement» naar niets anders verwijst dan naar een papieren werkelijkheid?
Uit diverse onderzoeken, waaronder die van Fieldlab Evenementen, blijkt dat er wel degelijk een verschil zit in de risico’s die samenhangen met geplaceerde en ongeplaceerde evenementen. Dat hangt samen met de dynamiek van groepen mensen die vrij bewegen of zoveel mogelijk op een plek blijven zitten. In het geval van geplaceerde evenementen is het beter mogelijk groepen bezoekers van elkaar te scheiden en is het aantal contactmomenten kleiner dan bij ongeplaceerde evenementen, waarbij mensen door elkaar heen lopen. Het onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen maakte deel uit van het praktijkonderzoek, zoals dat verricht is tijdens de Fieldlab evenementen.
Kunt u uw opmerking toelichten dat «De praktijk schuurt met wat de regels zijn, maar nee, er wordt niet met twee maten gemeten. De regels zijn voor alle sectoren gelijk»?2
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat de regels voor sommige sectoren voordeliger uitpakken dan voor andere sectoren? Zeker wanneer er kennelijk ruimte bestaat om «de regels» te laten «schuren met de praktijk»?
De redenatie achter de maatregelen is dat het risico op besmetting gereduceerd wordt om zo, gegeven de epidemiologische situatie op dat moment, veilig en verantwoord evenementen te kunnen organiseren. Ik erken dat sommige sectoren hard getroffen worden door bepaalde maatregelen als gevolg van het verschil in risico op besmettingen, wat in sommigen sectoren nu eenmaal hoger is dan in andere sectoren. Echter, gelijke soorten settings en evenementen in sectoren kennen dezelfde regels.
Aangezien van tevoren 70.000 mensen per dag werden verwacht bij de Formule 1 en gezien de eerdere ervaringen met «vaste zitplekken» in voetbalstadions, was overtreding van de coronaregels door u en het lokale bestuur voorzien? Zo nee, hoe is dat mogelijk? Zo ja, waarom vormde een dergelijk risico op overtreding van de coronaregels kennelijk geen probleem?
In voorbereiding op dit evenement is nadrukkelijk aandacht uitgegaan naar de uitvoering en handhaving van de geldende regels. De organisatie heeft op het evenement maatregelen genomen om mensen op hun plek te houden en de gemeente heeft zich ingespannen om de regels te handhaven. Tijdens het evenement is er – zoals gebruikelijk bij grote bijeenkomsten en evenementen- elke dag contact geweest tussen het Ministerie van J&V en de gemeente Zandvoort over het verloop van het evenement. De gemeente heeft vrijdag direct contact opgenomen met de organisatie van het evenement toen bleek dat op sommige plekken en tijdstippen het te druk werd. De organisatie heeft daarop onder andere het crowd management aangescherpt om dit gedurende de rest van het evenement te voorkomen.
Bent u bereid het willekeurige onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen zo snel mogelijk op te heffen? Zo nee, waarom niet?
Het onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen is niet willekeurig, maar gebaseerd op verschillen in risicoprofielen. Dit blijkt onder andere uit de resultaten van Fieldlab Evenementen. Het OMT heeft in haar adviezen over evenementen ook het onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen onderschreven.
Het is ons streven om, als de epidemiologische situatie het toestaat, alle beperkingen los te laten. Zover zijn we nu nog niet. Gelukkig hebben we het al wel mogelijk kunnen maken dat ook ongeplaceerde evenementen binnen weer toegestaan zijn, maar nog wel onder aanvullende voorwaarden.
Gaat u bijhouden of de Formule 1 heeft geleid tot een toename van het aantal coronabesmettingen en ziekenhuisopnames? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de resultaten en evaluatie met de Kamer te kunnen delen?
Besmettingen en signalen daarover worden getraceerd met regulier Bron- en Contactonderzoek uitgevoerd door de GGD en de rapportages van het RIVM daarover. GGD Kennemerland heeft naar aanleiding van het reguliere BCO op 17 gerapporteerd dat er ongeveer 90 besmettingen te herleiden waren tot het evenement.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Schatkistbankieren door zorginstellingen. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een brief heeft verzonden aan Jeugdzorg Nederland over het niet toelaten van zorginstellingen tot schatkistbankieren? Zo ja, bent u bereid deze, na toestemming van Jeugdzorg Nederland, te delen met de Kamer?
Ja, bijgevoegde briefwisseling1 heeft tussen de directeur van Jeugdzorg Nederland en de directeur Jeugd van het Ministerie van VWS plaatsgevonden. Jeugdzorg Nederland stemt ermee in dat ik deze brieven deel met de Kamer.
Waarom worden zorginstellingen, zoals jeugdzorgorganisaties, niet toegelaten tot het vrijwillig schatkistbankieren, terwijl onderwijsinstellingen wel toegelaten worden?
De beleidsdoelstelling van het schatkistbankieren is verwoord in artikel 12 van de begroting van Financiën en Nationale Schuld en luidt «Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd». Hieruit volgt dat rechtspersonen die publieke (liquide) middelen beheren in aanmerking kunnen komen voor vrijwillig schatkistbankieren indien risicoarm beheer van deze middelen wenselijk is.2 Rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) zijn in de basis verplicht om deel te nemen aan schatkistbankieren zoals vermeld in artikel 5.2 van de Comptabiliteitswet 2016. Hoewel onderwijsinstellingen over het algemeen RWT’s zijn en daarmee in de basis verplicht zouden moeten schatkistbankieren, zijn onderwijsinstellingen in het verleden op basis van artikel 5.2, tweede lid, onderdeel e, van de Comptabiliteitswet 2016 uitgezonderd van deze verplichting. Bekostigde onderwijsinstellingen hebben sinds de invoering van het schatkistbankieren voor RWT’s in 2004 op vrijwillige basis kunnen schatkistbankieren. We zien dat steeds meer onderwijsinstellingen van die mogelijkheid gebruikmaken.
Zorginstellingen zijn – over het algemeen – geen RWT en kunnen om die reden niet verplicht aangewezen worden om te schatkistbankieren. In het geval van zorginstellingen zijn zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende zorg. Het onderbrengen van dit type instellingen in het schatkistbankieren is, uitgaande van de gemiddelde zorginstelling, tegenstrijdig met de criteria en wetsbepalingen zoals vastgelegd in de Comptabiliteitswet 2016.
Om in aanmerking te komen voor schatkistbankieren op vrijwillige basis spreekt de Comptabiliteitswet 2016 namelijk nadrukkelijk over rechtspersonen die (liquide) publieke middelen in beheer hebben, waarvan het wenselijk is dat deze middelen risico-arm worden beheerd. De rechtsvorm, de zorgtaakstelling (die in geval van Jeugdzorg vaak bij gemeenten ligt en niet bij de instelling zelf), maar ook Europese regelgeving rondom staatssteun en mededinging voorkomen deelname aan het schatkistbankieren voor dit soort instellingen.
Deelt u de mening dat zorginstellingen met schatkistbankieren minder geld kwijt zijn aan banken en meer overhouden voor het verlenen van zorg? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat zorginstellingen worden geconfronteerd met financiële risico’s zoals negatieve rente, zeker nu die met toegang tot schatkistbankieren weggenomen zouden kunnen worden?
Het is in de regelgeving vastgelegd dat de bodemrente die de staat rekent voor het schatkistbankieren niet lager mag zijn dan 0%. In de huidige lage renteomgeving heeft schatkistbankieren financiële voordelen voor deelnemers omdat banken veelal vanaf een bepaalde grenswaarde een negatieve rente rekenen over deposito’s. Ik realiseer me dat dit als een vervelende ontwikkeling kan worden ervaren, tegelijkertijd bevinden we ons in een klimaat van historisch lage rentes. Zoals ook genoemd in de eerdere beantwoording op de vragen van de heer Nijboer3 over de invloed van negatieve rente op zorg- en onderwijsinstellingen (ingezonden op 2 februari 2021), hebben zorginstellingen net als bedrijven en vermogende consumenten te maken met negatieve effecten van het lagerenteklimaat, maar ervaren zij tegelijkertijd ook positieve effecten. Zo hoeft er bijvoorbeeld minder rente over nieuwe leningen betaald te worden.
Het is niet vast te stellen hoe de lage rente netto gezien doorwerkt in de financiële positie van specifieke zorginstellingen. Verder bestaat er voor zorginstellingen de mogelijkheid om hun leningenportefeuille verder te optimaliseren bij hun reguliere financiers in de markt. Bijvoorbeeld voor grote zorginstellingen is dat ook mogelijk bij de Europese Investeringsbank (EIB). De EIB verstrekt langlopende leningen tegen relatief lage rentes, omdat ze dat geld zelf tegen lage rentetarieven kan lenen op de kapitaalmarkt.
Onder welke voorwaarden zouden zorginstellingen toegelaten kunnen worden tot schatkistbankieren? Hoe kunnen de risico’s hierbij beperkt worden? Kunnen vergelijkbare voorwaarden als voor onderwijsinstellingen worden gehanteerd?
In het beleid voor het (vrijwillig) schatkistbankieren zijn de criteria in de Comptabiliteitswet 2016 leidend. Deze wetgeving wordt gebruikt om individuele aanvragen te beoordelen voor vrijwillige of verplichte deelname aan het schatkistbankieren.
Er wordt niet gestuurd op deelname van bepaalde sectoren en ook niet op het aantal organisaties dat deelneemt aan schatkistbankieren. Sinds begin 2020 zien we een toestroom aan aanmeldingen en toelatingen tot het schatkistbankieren. Elke aanvraag wordt nauwkeurig afgewogen en op individuele basis beoordeeld binnen het bestaande juridische kader. Gegeven de huidige inrichting van het zorgstelsel, de criteria in de Comptabiliteitswet 2016 en Europese regelgeving rondom staatssteun en mededinging is deelname voor instellingen in het zorgstelsel, zoals ook is aangegeven in de brief naar Jeugdzorg Nederland, niet mogelijk. Gegeven deze criteria en nationale en Europese regelgeving zien wij ook geen mogelijkheden om de voorwaarden voor het schatkistbankieren verder te verruimen.
Bent u bereid in kaart te brengen hoe zorginstellingen toegelaten kunnen worden tot schatkistbankieren, zodat zorginstellingen zich volledig kunnen richten op het verlenen van zorg en niet worden gestraft voor het aanhouden van veilige buffers?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u dit ook doen voor andere (semi-)publieke instellingen? En voor goede doelenorgansaties? Waarom niet?
Er zijn diverse (semi-)publieke instellingen die deelnemen aan het schatkistbankieren, op zowel verplichte als vrijwillige basis, afhankelijk van hun rechtsvorm en of ze publieke middelen beheren. De instellingen die aan deze criteria, zoals uitgezet in de Comptabiliteitswet, voldoen moeten in sommige gevallen verplicht, en kunnen in sommige gevallen vrijwillig deelnemen aan schatkistbankieren. Goededoelenorganisaties beheren overwegend geen publieke liquide middelen en zijn om die reden uitgesloten van deelname.
Aerosole transmissie en het belang van ventilatie |
|
Fleur Agema (PVV), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Virustransmissie via aerosolen. Zijn nieuwe maatregelen nodig?»1
Ja.
Kunt u een definitie geven van wat u verstaat onder ventilatie-eisen, luchtkwaliteit en infectiepreventie van SARS-CoV-2 via aerosolen?
Onder ventilatie-eisen worden bijvoorbeeld de eisen verstaan die zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Daarnaast zijn aanvullende normen voor ventilatie opgenomen in geldende (arbo)richtlijnen. De ventilatie eisen zijn afgestemd op de functie van een ruimte, bijvoorbeeld sportfunctie, bijeenkomstfunctie, kantoor functie etc.
De mate van luchtkwaliteit wordt gebaseerd op de afwezigheid van luchtverontreiniging. Dit kan op verschillende manieren aangeduid worden, afhankelijk van wat gemeten wordt, bijvoorbeeld fijnstof, stikstofoxide of ozon.
Wat vindt u van de statements van internationale organisaties zoals het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), die erkent dat aerosole transmissie één van de belangrijkste transmissieroutes is van het coronavirus en US Centers for Disease Control and Prevention (CDC), die verder gaat en stelt dat aerosole de belangrijkste transmissieroute is van het coronavirus?2 3
De discussie op dit punt wordt bemoeilijkt door het gebruik van het begrip «aerosole transmissie». Internationaal is er consensus dat de overdracht van SARS-CoV-2 voornamelijk plaatsvindt op een korte afstand (ongeveer 1,5 meter) via directe transmissie met druppeltjes afkomstig uit de luchtwegen, waaronder aerosolen. Aerogene transmissie kan in bepaalde omstandigheden plaatsvinden, zoals in ruimtes waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen – vooral voor een langere tijd – bij elkaar zijn. Ook in het aangehaalde artikel van de CDC wordt gesteld dat de kans op transmissie groter is dicht bij de infectieuze bron en dat, hoewel infecties op meer dan «6 feet» minder waarschijnlijk zijn, het wel mogelijk is onder bepaalde omstandigheden, zoals bij slecht geventileerde binnenruimtes.
Wat heeft u tot zover gedaan om de aerogene transmissieketen te verbreken en met welke onderbouwing?
Het kabinet heeft maatregelen genomen om directe transmissie van SARS-CoV-2 op korte afstand zoveel als mogelijk te voorkomen. Deze maatregelen worden getroffen om situaties te voorkomen waarin mensen in ruimtes verblijven waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen- vooral voor een langere tijd- bij elkaar zijn.
Veel van deze maatregelen beperken ook aerogene transmissie van SARS-CoV-2. Deze maatregelen zijn onder andere het beperken van bijeenkomen van grote groepen mensen in binnenruimten, thuisblijven bij klachten en zo veel mogelijk thuiswerken. Ook is eerder geadviseerd over te nemen maatregelen in situaties, waarin meer aerosolen worden geproduceerd, zoals bij sporten en zingen. Ook wordt door het RIVM als ook op de website van de rijksoverheid geadviseerd binnenruimtes goed te ventileren. Ventileren helpt om aerogene transmissie te beperken.
Sinds juli van dit jaar is «Frisse lucht» opgenomen als vierde basismaatregel om het belang van goede ventilatie en luchten explicieter onder de aandacht te brengen.
Sinds begin oktober is een praktische handreiking «Ventileren zo gedaan» voor gebouwbeheerders/eigenaren beschikbaar met adviezen om de bestaande ventilatievoorzieningen voor publieke ruimten op de juiste wijze in te regelen.
Wat wordt uw toekomstig coronabeleid omtrent het aerogene karakter van SARS-CoV-2?
Het kabinet en OMT houden het epidemiologische verloop van Covid-19 nauwlettend in de gaten. We bereiden ons voor op een aanpak op de middellange en lange termijn. In de wetenschap dat we de komende tijd nog met deze pandemie te maken hebben.
Daarbij moeten wellicht ook maatregelen getroffen worden, waarbij voortdurend gekeken wordt of deze proportioneel en adequaat zijn. Het is niet mogelijk om daar op vooruit te lopen.
Gezien het belang van ventilatie voor een gezond binnenklimaat zal dat onderwerp onze blijvende aandacht houden.
Welke middelen kunt u inzetten voor het herzien van de coronamaatregelen, coronabeleid en aanpak nu er een wereldwijze consensus is over aerogene transmissie van SARS-CoV-2?
Het herzien van de coronamaatregelen, coronabeleid en aanpak is niet nodig. Wij hebben aerogene transmissie een plek gegeven in de maatregelen.
In de zomermaanden is gewerkt aan een mediacampagne om «frisse lucht» als basismaatregel onder de aandacht van het publiek te brengen.
Naast de publiekscampagne heeft TNO een handreiking ventilatie opgesteld.
Deze pragmatische handreiking voor gebouweigenaren, beheerders en eindgebruikers geeft handvatten hoe de aanwezige ventilatievoorzieningen op juiste wijze kunnen worden ingezet.
Kunt u uitleggen waarom u in het huidige beleid tot nu toe de rol van ventilatie, luchtkwaliteit en aerosolen niet in overweging nam voor uw coronabeleid om zoveel mogelijk besmettingen te voorkomen, los van het feit of er destijds geen bewijs was om de aerogene transmissie te bevestigen noch te ontkennen?
Wij hebben de rol van ventilatie en luchtkwaliteit wel degelijk meegenomen. Het RIVM adviseert al sinds de zomer van 2020 om voldoende te ventileren en te luchten. Daarover is zowel op de site van RIVM als op rijksoverheid.nl sinds die tijd informatie te vinden.
Wij hebben ons bij het nemen van maatregelen gericht op de transmissie route waarover internationaal consensus bestaat dat dit de voornaamste route is: op korte afstand met druppeltjes van verschillende afmetingen uit de luchtwegen (druppeltransmissie; zie antwoord 3).
Maatregelen die hierop gericht zijn, hebben het grootste effect op het verminderen van directe transmissie en daarmee verminderen ze het voornaamste risico om besmet te raken. De bundel van maatregelen heeft echter ook effect op het beperken van aerogene transmissie (zie antwoord 4).
Hoe staat u tegenover het erkennen dat aerosolen zeer mogelijk een rol spelen in overdracht van het virus om vervolgens uw beleid hierop aan te passen wanneer gesteld wordt dat het detecteren van virusdeeltjes in de lucht een uitdaging is vanwege methodologische kwesties waar vele wetenschappers zich over buigen?4
Ik verwijs u hiervoor naar de antwoorden op de vragen 3, 4, en 7.
Wat is uw reactie op het feit dat de conclusie van het Outbreak Management Team (OMT) haaks staat op wetenschappelijke publicaties waarbij ventilatie een rol speelt in het afvoeren van besmette lucht dat zo leidt tot een lagere kans op infectietransmissie, waarvan het OMT stelt dat dit nog niet is bewezen?5 6 7
Het OMT onderschrijft het belang van ventilatie. Zie de Annex Ventilatie bij OMT advies nr. 121.
Hoe verhoudt de internationale literatuur, globale positionering op ventilatie en aerosolen ten opzichte van SARS-CoV-2 zich tegenover het statement van het OMT (zie vorige vraag) omtrent ventilatie en de keuzes die u maakt om het coronabeleid aan te passen?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 9. Het OMT advies heeft er bijvoorbeeld toe geleid om de ventilatie eisen voor horeca op te nemen in de TRM.
Wat is uw beleid ten aanzien van ventilatie en luchtkwaliteit in publieke binnenruimtes zoals scholen en in de horeca?
Ons beleid ten aanzien van ventilatie heeft als uitgangspunt: minimaal voldoen aan de eisen uit regelgeving, waaronder het bouwbesluit, en geldende landelijke (arbo)richtlijnen. En daarnaast zorgen dat ventilatievoorzieningen op de juiste wijze worden ingeregeld, onderhouden en gebruikt.
Voor scholen is hiervoor een handreiking opgesteld en bij RuimteOK een helpdesk ingericht. Daarnaast is voor scholen de SUViS (Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen) regeling beschikbaar. Voor andere publieke situaties is een praktische handreiking ventileren beschikbaar voor gebouwbeheerders/eigenaren.
Hoe verhoudt het feit dat er 360 miljoen euro is uitgetrokken voor het verbeteren van ventilatie in schoolgebouwen met de informatie op de website van de rijksoverheid waarbij volgende is vermeld: «Het is op dit moment onduidelijk of kleine druppels, de zogenaamde aerosolen, een relevante rol spelen bij de overdracht van het virus»?8
Wij hebben de website rijksoverheid.nl aangepast voor deze specifieke zinsnede, want dat is niet conform de huidige inzichten. Die zijn: Aerogene transmissie (indirecte transmissie via aerosolen met voldoende infectieuze virusdeeltjes die voor langere tijd blijven zweven in de lucht en zich over langere afstand kunnen verspreiden) kan in bepaalde omstandigheden plaatsvinden, zoals in ruimtes waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen- vooral voor een langere tijd- bij elkaar zijn. Specifiek voor scholen heeft het Ministerie van OCW de regeling Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUViS) opgezet. Via deze regeling wordt in totaal 360 miljoen euro beschikbaar gesteld voor ventilatie verbetermaatregelen in scholen. Deze extra impuls was nodig omdat er bij scholen nog een inhaalslag te maken was om ervoor te zorgen dat zij minimaal kunnen voldoen aan de eisen uit het bouwbesluit en geldende landelijke (arbo)richtlijnen.
Welke rol speelt koolstofdioxidemeting als maatregel in het vormen van de adviezen omtrent ventileren op scholen en corona, aangezien op de website van de rijksoverheid staat dat scholen hun ventilatie moeten verbeteren en maatregelen moeten nemen, terwijl wetenschappelijke literatuur aangeeft dat koolstofdioxide een goed surrogaat is voor het meten van luchtvervuiling?
Koolstofdioxidemeting kan als indicator gebruikt worden om in scholen de kwaliteit van ventilatie in kaart te brengen. In de «Handreiking Optimaal Ventileren op Scholen»9 wordt toegelicht hoe CO2-meting kan worden gebruikt.
Wat is de reden dat u kijkt naar het terugdraaien van de ventilatie-eisen in de horeca, terwijl scholen de opdracht krijgen om meer te investeren in ventilatie? Hoe verklaart en onderbouwt u het verschil in ventilatiebeleid in deze verschillende settings, terwijl studies 3, 4 wijzen op het risico dat de kans op overdracht groter is bij slechte ventilatie?9 10
Voor zowel de horeca als voor scholen geldt het advies: minimaal voldoen aan eisen uit het bouwbesluit en geldende landelijke (arbo)richtlijnen. En zorgen dat ventilatievoorzieningen op de juiste wijze worden ingeregeld, onderhouden en gebruikt. Voor alcohol schenkende horeca waren in de Drank- en Horecawet ventilatienormen opgenomen. Bij het ingaan van de nieuwe Drank- en Horecawet per 1 juli zijn deze normen, in samenspraak met de sector en gemeenten, komen te vervallen. De conclusie was dat het bouwbesluit de juiste plek is voor ventilatie-eisen. Dit besluit was genomen voordat er sprake was van een Covid-19 pandemie en werd mede ingegeven doordat er inmiddels een rookverbod in de horeca van kracht is. In het licht van de huidige bestrijding van het SARS-CoV-2 virus zijn de oude normen uit de Drank- en Horecawet nu opgenomen in de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19.
De quarantaineplicht voor gevaccineerde reizigers |
|
Jan Paternotte (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat gevaccineerde huisgenoten of overige nauwe contacten van positief geteste mensen niet in quarantaine hoeven tot dat ze klachten krijgen?1
Ja, deze zijn mij bekend.
Klopt het dat deze quarantaineplicht ook niet geldt voor gevaccineerden als een medepassagier in het vliegtuig positief test, ongeacht het land waar iemand vandaan komt?
Ja, dat klopt. Er bestaat geen wettelijke verplichting voor gevaccineerde en ongevaccineerde personen om na contact met een positief getest persoon in quarantaine te gaan. Het betreft hier een advies. Voor ongevaccineerden geldt het advies om na contact met een positief getest persoon in quarantaine te gaan. Voor gevaccineerden geldt dit advies niet.
Waarom dienen echter mensen die uit een zeerhoogrisicogebied zonder een zorgwekkende virusvariant wel in quarantaine te gaan?2
Het doel van de quarantaineplicht is enerzijds het tegengaan van verdere verspreiding van het coronavirus via reizigers en anderzijds het voorkomen van het importeren van zorgwekkende virusvarianten. Gezien de sterk toegenomen vaccinatiegraad in Nederland en het beperkte risico dat gevaccineerde reizigers voor de volksgezondheid vormen voor de transmissie van het coronavirus, heeft het kabinet besloten gevaccineerde reizigers per 22 september uit te zonderen van de quarantaineplicht voor zeerhoogrisicogebieden zonder zorgwekkende virusvariant3. Wel moeten zij een negatieve testuitslag kunnen tonen. Voor ongevaccineerden blijft de quarantaineplicht onverkort gelden, omdat zij besmettelijker zijn dan gevaccineerden en dus in hogere mate bijdragen aan de verspreiding van het coronavirus. Ook al zijn ongevaccineerde reizigers voorafgaand aan hun inreis negatief getest, dan is het nog steeds mogelijk dat zij besmet blijken te zijn met het virus en het virus kunnen overdragen.
Waarom wordt er in de handreiking van het RIVM bij de quarantaineplicht van reizigers geen onderscheid gemaakt tussen gevaccineerde en niet-gevaccineerde reizigers uit zeerhoogrisicogebieden zonder zorgwekkende virusvariant?3
Tot 22 september 2021 gelden dezelfde maatregelen voor gevaccineerden en ongevaccineerden met betrekking tot de quarantaineplicht voor het inreizen vanuit zeerhoogrisicogebieden. Vanaf 22 september zal dit onderscheid er wel zijn. Gevaccineerde reizigers uit zeerhoogrisicogebieden zonder zorgwekkende virusvariant worden dan uitgezonderd op de quarantaineplicht.
Acht u het risico op transmissie van het coronavirus door een gevaccineerde na een bezoek in een zeerhoogrisicogebied, zonder een zorgwekkende variant, groter of kleiner dan het risico als een huisgenoot of nauw contact positief test?
Het verschil in risico op transmissie van het coronavirus door een gevaccineerde na een bezoek in een zeerhoogrisicogebied zonder zorgwekkende variant en na contact met een huisgenoot of nauw contact is afhankelijk van de situatie. Eigenlijk kun je de twee situaties niet met elkaar vergelijken. Het hangt er helemaal van af of de gevaccineerde in het zeerhoogrisicogebied in de buurt is geweest van een positief getest persoon. Gezien het beperkte risico dat gevaccineerde reizigers voor de volksgezondheid vormen, vervalt per 22 september de quarantaineplicht voor reizigers uit zeerhoogrisicogebieden zonder zorgwekkende virusvariant.
Indien het antwoord op de vorige vraag «kleiner» is, waarom dienen gevaccineerden na een bezoek in een zeerhoogrisicogebied, zonder een zorgwekkende variant, dan wel in quarantaine maar na contact met een positief geteste huisgenoot niet? Indien de kans groter is, waarop baseert u dat?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, geldt de quarantaineplicht voor gevaccineerden uit zeerhoogrisicogebieden zonder zorgwekkende virusvariant vanaf 22 september niet meer.
Vindt u het proportioneel om gevaccineerde reizigers uit een zeerhoogrisicogebied zonder een zorgwekkende variant een quarantaineplicht op te leggen? Zo ja, waarom?
Zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat u door het aangenomen amendement Paternotte/Kuiken de ruimte heeft om gevaccineerde reizigers uit een zeerhoogrisicogebied zonder zorgwekkende virusvariant uit te zonderen van deze quarantaineplicht? Zo ja, bent u bereid dit te doen en gevaccineerde reizigers te adviseren zicht te laten testen bij klachten, zoals het beleid is bij huisgenoten en overige nauwe contacten?4
Het aangenomen amendement Paternotte/Kuiken biedt de ruimte om per ministeriële regeling een uitzondering op de quarantaineplicht in te stellen voor reizigers die volledig zijn gevaccineerd tegen het coronavirus. Deze ruimte wordt nu benut, omdat het kabinet gevaccineerden uitgezonderd heeft op de verplichte quarantaine in het geval van een zeerhoogrisicogebied zonder zorgwekkende virusvariant. Wel blijft de testplicht voor gevaccineerden gelden.
Bent u bereid om in de tussentijd opnieuw advies te vragen aan het Outbreak Management Team (OMT) of RIVM over het onderscheid dat wordt gemaakt tussen quarantaine voor gevaccineerde mensen na terugkomst uit zeerhoogrisicogebied zonder virusvariant en na contact met huisgenoten of overige nauwe contacten?
Sinds 22 september geldt voor gevaccineerden geen quarantaineplicht meer na inreis in Nederland vanuit zeerhoogrisicogebieden zonder zorgwekkende virusvariant. Een quarantaineplicht gold en geldt niet na contact met een positief geteste huisgenoot of een overig nauw contact, ongeacht of men is gevaccineerd. Wel geldt een quarantaineadvies voor ongevaccineerden na contact met een positief geteste huisgenoot of een overig nauw contact.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor het volgende coronadebat, beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord. De beantwoording voor het coronadebat van 16 september 2021 is niet gelukt.
Het bericht dat de dementiestrategie nog niet leidt tot zinvolle dagbesteding |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u al kennis kunnen nemen van het onderzoek van Movisie en de artikelen in de media hierover1?
Het door Movisie uitgevoerde onderzoek is in opdracht van mij uitgevoerd. Dit onderzoek is bedoeld om meer inzicht te krijgen in het huidige aanbod van gemeenten aan thuiswonende mensen dementie, om zo gerichter uitvoering te kunnen geven aan de Nationale Dementiestrategie.
Het onderzoek geeft inzicht:
Ik ben bekend met de berichtgeving en wil benadrukken dat ik, onder andere op basis van het onderzoek van Movisie, de komende jaren samen met gemeenten en andere betrokken partijen ga werken aan de verdere versterking van het aanbod voor thuiswonende mensen met dementie. Tevens constateer ik dat dit onderwerp lokaal al bij veel gemeenten op de agenda staat.
Op welke wijze kunt u gemeenten aansporen daadwerkelijk werk te maken van voldoende ontmoetingsmogelijkheden en zinvolle dagactiviteiten?
Ik ben met de VNG in gesprek over passende manieren om gemeenten hierin te faciliteren. Dit jaar geef ik dit vorm door een inspiratiewijzer te laten ontwikkelen die inzicht geeft in effectieve interventies en goede voorbeelden, onderlinge kennisuitwisseling tussen gemeenten te faciliteren en aan meer dan 30 gemeenten een incidenteel budget beschikbaar te stellen om lokaal aan de slag te gaan met de versterking van aanbod voor thuiswonende mensen met dementie. Voor 2022 ben ik met ZonMw in gesprek over het opzetten van een regeling om initiatieven gericht op het versterken van aanbod voor thuiswonende mensen met dementie financieel te ondersteunen. De voorwaarden en invulling hiervan worden dit jaar verder uitgewerkt.
Gemeenten geven aan te weinig budget te hebben, is dat volgens u ook een doorslaggevende reden of zijn er ook andere redenen aan te wijzen?
Ik wil graag samen met gemeenten verkennen hoe binnen de bestaande financiële kaders invulling kan worden gegeven aan de opgave te komen tot aanbod van zinvolle activiteiten voor thuiswonende mensen met dementie. Dit zal ik onder andere ondersteunen door kennis beschikbaar te stellen middels een inspiratiewijzer en onderlinge kennisuitwisseling tussen gemeenten te faciliteren.
Hoe gaat u gemeenten ondersteunen die daadwerkelijk te weinig budget hebben?
Ik stel dit jaar aan meer dan 30 gemeenten incidentele middelen beschikbaar om aanbod voor thuiswonende mensen te versterken. Deze middelen zijn bedoeld om lokaal beleid (door) te ontwikkelen en lokale samenwerking aan te jagen. Het betreft hier nadrukkelijk incidentele middelen waarmee geen aanbod op de langere termijn kan worden gefinancierd.
Op welke wijze kunt u ingrijpen als gemeenten deze taak blijvend onvoldoende op zich nemen?
Gemeenten zijn op grond van de Wmo2015 verantwoordelijk voor aanbieden van maatschappelijke ondersteuning voor mensen die niet zelfstandig kunnen participeren en/of een psychosociale stoornis hebben. Het bieden van zinvolle dagactiviteiten aan thuiswonende mensen met dementie is hier onderdeel van. Gemeenten hebben beleidsruimte in hoe ze hier invulling aan geven, bijvoorbeeld door het stellen van kwaliteitseisen aan voorzieningen. De gemeenteraad en/of de Wmo-toezichthouder houdt vervolgens toezicht op de wijze waarop het college van B&W uitvoering geeft aan het beleid.
Heeft u zicht op het aantal Odensehuizen dat financieel onder druk staat, aangezien de Odensehuizen onder druk staan qua financiering terwijl zij een belangrijke rol hebben in de wijk als ontmoetingsplek? Zo niet, bent u bereid om hier onderzoek naar te laten verrichten?
Ik herken dat Odensehuizen een belangrijke rol kunnen spelen en ben enthousiast over de wijze waarop veel vrijwilligers zich hiervoor inzetten. Ik spreek regelmatig met het Landelijk Platform Odensehuizen en ken het signaal dat er Odensehuizen zijn die financieel onder druk staan. De afwegingen wat betreft financiering van Odensehuizen wordt lokaal gemaakt. Ik ben dan ook niet voornemens hier een landelijk onderzoek naar te laten doen.
Kunt u de Odensehuizen ondersteunen in hun werkzaamheden? Zo ja, hoe pakt u dat op? Zo nee, wat is hier de reden voor?
De afwegingen wat betreft financiering van Odensehuizen wordt lokaal gemaakt. In de financiële ondersteuning van Odensehuizen zie ik geen rol voor het Ministerie van VWS. Ik zal samen met het Landelijk Platform van Odensehuizen kijken hoe Odensehuizen een goede plek kunnen krijgen in de inspiratiewijzer.
Kunt u aangeven hoe u de 80%-norm in de Nationale Dementiestrategie denkt te realiseren in de komende periode? Op welke wijze betrekt u hierbij ook de mensen met dementie zelf en hun mantelzorgers?
Samen met gemeenten zoek ik naar manieren hoe het aanbod voor thuiswonende mensen met dementie verder kan worden versterkt. Het is in eerste instantie belangrijk dat gemeenten lokaal het gesprek voeren met inwoners om te komen tot aanbod wat aansluit bij de lokale behoefte. Daarnaast stel ik in het kader van de Nationale Dementiestrategie een Klankbordgroep in, waarin mensen met dementie en hun naasten een belangrijke plaats krijgen. Met deze klankbordgroep zal ook over dit onderwerp nadrukkelijk gesproken worden.
Kunt u aangeven hoe het met het realiseren van de andere doelstellingen van de Nationale Dementiestrategie staat?
In de eerste voortgangsrapportage van de Nationale Dementiestrategie welke gepland staat voor het voorjaar van 2022 ga ik uitgebreid in op de voortgang van de verschillende doelstellingen uit de Nationale Dementiestrategie.
Artsen die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of alternatieve behandelingen aanbieden |
|
Wieke Paulusma (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u van de groep stichting Artsen voor Waarheid en dat hun advocaat stelt dat de Minister-President «een oorlogscrimineel» is die «de doodstraf verdient»?1
De uitspraken die in het interview worden gedaan vind ik afschuwelijk.
Wat vindt u van de groep stichting Artsen Covid Collectief die onder andere advertenties en berichtgeving plaatst over het gevaar van het vaccineren van kinderen tegen het coronavirus? Hoe strookt dit met de wetenschappelijk onderbouwde aanbeveling van de Gezondheidsraad om kinderen van twaalf jaar en ouder wel te vaccineren?2 3
Ik vind zulke advertenties zeer onverantwoord. Het advies van de Gezondheidsraad is wat mij betreft volkomen helder (https://www.gezondheidsraad.nl/documenten/adviezen/2021/06/29/vaccinatie-van-adolescenten-tegen-covid-19). Jongeren kunnen (langdurig) klachten ondervinden als gevolg van COVID-19. Ook zij moeten daarom in de gelegenheid worden gesteld zich middels een vaccinatie hiertegen te beschermen en moeten daarover op een juiste en feitelijke wijze worden geïnformeerd. De Inspectie Gezondheid en Jeugd (IGJ) treedt op tegen artsen die dit belemmeren. Echter, voor de IGJ is een collectief geen aanspreekpunt. Daarentegen heeft de IGJ individuele artsen waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. Daarbij ging het om activiteiten waarbij ouders zijn benaderd met informatie die verwarring veroorzaakte en afweken van de geldende standaarden en professionele richtlijnen voor artsen. In het antwoord op vraag 10 staat welke overige stappen de IGJ heeft genomen richting artsen die evident onjuiste informatie hebben verspreid.
Klopt het dat de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bedoeld is om patiënten te beschermen tegen «ondeskundig» en «onzorgvuldig» handelen van zorgverleners?4
De Wet BIG beoogt een zo veel mogelijk uniforme regeling te geven voor alle daarvoor in aanmerking komende beroepen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, om zo de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bewaken en te bevorderen en het publiek te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen (MvT, Kamerstuk 19 522, nr. 3, p. 2.
Mogen dergelijke stichtingen het woord «arts» in hun naam hebben omdat volgens de Wet BIG «arts» een beschermde titel is en men zich alleen arts mag noemen indien zij zich houden aan alle verantwoordelijkheden die komen met deze titel, waaronder de geldende richtlijnen van de beroepsgroep zelf? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Als een dergelijke stichting het woord «artsen» in haar naam gebruikt, dan moeten aan die stichting ook daadwerkelijk artsen zijn verbonden. Ook betekent dit dat als iemand die geen arts is namens een dergelijke stichting optreedt, het voldoende duidelijk moet zijn dat hij geen arts is. De artsen verbonden aan de stichting kunnen tuchtrechtelijk en bestuursrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor informatie die zij verspreiden. Zie het antwoord op vraag 6 voor wat daaraan gedaan kan worden.
Wat vindt u van BIG-geregistreerde artsen die nepnieuws verkondigen over het coronavirus, de coronavaccins of bewezen niet-effectieve behandelingen voorschrijven om corona te behandelen of te voorkomen?
Artsen genieten een hoog vertrouwen bij burgers met betrekking tot medische onderwerpen en ik vind het belangrijk dat dat in de toekomst ook zo blijft. Daarnaast vind ik dat artsen, net als andere beroepsvormen, zich dienen te houden aan wetgeving, beroepsnormen en -richtlijnen. Daarom vind ik het onverantwoordelijk en een risico voor de volksgezondheid als artsen doelbewust desinformatie verspreiden over het coronavirus of de vaccins. Ik heb de IGJ gevraagd veel aandacht te geven aan de signalering en waar nodig maatregelen te treffen (zie ook het antwoord op vraag5. Het voorschrijven van medicatie die niet bewezen effectief is (of niet geregistreerd voor een bepaald doel), is strafbaar op grond van de Geneesmiddelenwet. De mogelijkheid van off label gebruik van een geneesmiddel vraagt het doorlopen van zorgvuldige stappen waarvoor diverse beroepsgroepen richtlijnen hebben opgesteld.
Wat vindt u ervan dat van alle 200 meldingen er een keer een boete is gegeven en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen enkele keer naar de tuchtrechter is gegaan?5
De 200 meldingen bevatten een grote diversiteit aan corona-gerelateerde onderwerpen. Het overgrote deel van deze meldingen is niet «tucht- of boete-waardig». Slechts in een enkele situatie is sprake van een mogelijke overtreding van de tucht- en/of boete normen. Bij de beantwoording van de vraag of dit daadwerkelijk aan de orde is, spelen twee dilemma’s een rol. Het eerste dilemma betreft de vraag wanneer sprake is van vrijheid van meningsuiting of van het «tuchtrechtelijk verwijtbaar» verspreiden van desinformatie door BIG-geregistreerde zorgverleners (die de gezondheid van patiënten/burgers kan schaden). Het tweede dilemma betreft de vraag of sprake is van het gemotiveerd afwijken van geldende richtlijnen, wat uiteraard is «toegestaan», dan wel dusdanig gehandeld wordt in afwijking van de richtlijnen dat dit handelen niet meer gekenmerkt kan worden als verantwoord «medisch/geneeskundig handelen». Een zorgverlener betracht op dat moment immers niet de zorgvuldigheid zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts verwacht mag worden. Dit kan consequenties hebben voor de registratie in het BIG-register van de betreffende arts. Doorhalen van de BIG-registratie is de zwaarste maatregel die de tuchtrechter kan opleggen en betekent dat de arts zijn of haar beroep niet meer mag uitoefenen.
Daarnaast is de IGJ primair gericht op het verbeteren of laten stoppen van een ongewenste of onverantwoorde situatie. Het inzetten van een tuchtprocedure of een boete is een langdurige kwestie die niet altijd tot dat doel zal leiden. Echter, het verkrijgen van jurisprudentie ten aanzien van principiële aangelegenheden/vragen in deze ongewone corona-omstandigheden is van groot belang. Dat is de reden waarom momenteel, gezien de genoemde dilemma’s, met grote zorgvuldigheid een tuchtklacht wordt voorbereid.
Welke drempel moeten artsen die bewust nepnieuws verspreiden over het coronavirus, over de coronavaccins of bewezen niet-effectieve behandelingen voorschrijven, overschrijden om tuchtrechtelijk, of zelfs strafrechtelijk, vervolgd te worden? Kunt u hiervan een voorbeeld geven?
De tuchtrechter toetst aan de eerste en tweede tuchtnorm. De eerste tuchtnorm heeft betrekking op tekortschieten ten opzichte van een patiënt of diens betrekking (bijvoorbeeld directe familie). De tweede tuchtnorm betreft gedragingen die niet door de eerste norm worden bestreken, maar in strijd zijn met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. De tuchtrechter kan openbare uitlatingen van een arts toetsen aan de tweede tuchtnorm. Dat is in het verleden bijvoorbeeld gebeurd toen een arts-epidemioloog een kritisch artikel had geschreven in de medische vakliteratuur over het door psychiaters voorschrijven van een bepaald geneesmiddel aan volwassenen met ADHD (RTG Zwolle 19 februari 2016, ECLI:NL:TGZRZWO:2016:23). In dat geval legde de tuchtrechter geen maatregel op omdat de arts-epidemioloog «in tuchtrechtelijke zin niet over de grens van vrijheid van meningsuiting is heen gegaan die hem in het debat over genoemd onderwerp toekomt». Ook oordeelde de tuchtrechter dat de grenzen van vrijheid van meningsuiting ruim zijn en uitspraken mogen leiden tot «enige onrust en onzekerheid bij patiënten».
Hoe worden patiënten op de hoogte gebracht van het feit dat zij een melding kunnen doen bij de IGJ als zij zorgverleners tegenkomen die bijvoorbeeld het coronavirus ontkennen?
De IGJ heeft een speciale pagina over desinformatie door artsen en andere zorgverleners op haar website staan: Desinformatie coronavirus | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj.nl). Onderdeel daarvan is een «knop» om melden (desnoods anoniem) bij het Landelijk Meldpunt Zorg gemakkelijk te maken. Bij communicatie vanuit de rijksoverheid over desinformatie door artsen en andere zorgverleners wordt deze link ook uitgedragen.
Kunt u opsommen wat u sinds het begin van de coronacrisis heeft gedaan in strijd tegen het verspreiden van nepnieuws door artsen als het gaat over het coronavirus of de vaccins daartegen?
In de vaccinatiecampagne is het van groot belang om mensen transparant en toegankelijk van informatie te voorzien, maar ook om desinformatie tegen te gaan. Daarom monitoren we welke desinformatie-onderwerpen er spelen, ook bij artsen, en stellen alle feitelijke informatie beschikbaar op Vaccineren tegen corona: laat u informeren | Vaccinatie tegen het coronavirus | Rijksoverheid.nl. We vullen deze pagina aan op basis van signalen uit de samenleving en de onderwerpen die opduiken in desinformatie. Soms kiezen we voor het ontkrachten van desinformatie, maar meestal kiezen we ervoor de juiste informatie tegenover bestaande desinformatie te stellen.
Om mensen zo goed mogelijk te informeren over de feiten van vaccinatie, wordt in de communicatie regelmatig gebruik gemaakt van experts, zoals artsen. Het Ministerie van VWS publiceert blogs op Weblogs over coronavaccinatie | Vaccinatie tegen het coronavirus | Rijksoverheid.nl. We ontkrachten desinformatie door experts aan het woord te laten over diverse onderwerpen, zoals zwangerschap, bijwerkingen en veiligheid. Daarnaast werkt VWS samen met de «Denktank desinformatie». De Denktank omvat een groep van experts die reageren met name op berichten over vaccineren; ze houden elkaar op de hoogte en sturen berichten door en doen dit naar eigen inzicht, op eigen initiatief en via eigen kanalen. VWS fungeert als contactpunt om signalen door te zetten en eventueel andere betrokken partijen te informeren. Ook acteren we op actuele signalen, bijvoorbeeld op rijksoverheid.nl en via social media. In mijn brief aan de Eerste Kamer op 17 augustus 20217 heb ik de brede aanpak van desinformatie rondom COVID-19 en vaccinatie uiteengezet. Waaronder verschillende sporen die gebruikt worden zoals monitoren, informeren, reageren en het creëren van bewustzijn.
Welke andere stappen kunt u en gaat u in de toekomst nemen richting artsen die nepnieuws verkondigen over het coronavirus of de vaccins daartegen, te meer omdat artsen in de maatschappij veel aanzien hebben en dankzij hun titel als zeer betrouwbaar overkomen?
Zoals eerder aangegeven kan de IGJ stappen ondernemen richting artsen die desinformatie verspreiden en afwijken van de normen en richtlijnen van hun eigen beroepsgroep. Hierover ben ik met de IGJ in gesprek geweest en ik moedig dit ook zeker aan. De IGJ heeft de afgelopen maanden ongeveer vijftig keer een corrigerende brief gestuurd naar artsen die evident onjuiste informatie gaven over het coronavirus of vaccinaties aan hun patiënten of via sociale media. Ook schreef de IGJ zo’n tien keer dat een sanctie – zelfs via het tuchtrecht – kan volgen als de arts zou doorgaan met het verspreiden van zulke onjuiste informatie. Het ging daarbij onder andere om het betwisten van algemeen aanvaarde wetenschappelijke informatie, het propageren van behandelingen die niet bewezen effectief zijn en het afwijken van de professionele standaard of het actief ontraden van vaccinaties. Op korte termijn wordt bekeken of er nog meer mogelijkheden zijn voor de IGJ om in crisistijd op te treden tegen artsen die desinformatie verspreiden.
Vaccinatiedrang- en dwang en coronatoegangsbewijzen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Deelt u de zorg over het feit dat bedrijven, zoals het autobedrijf Leaseplan, hun klanten, bezoekers of werknemers willen dwingen om zich te vaccineren? Bent u van plan hiertegen op te treden?1
In Nederland is geen sprake van een vaccinatieplicht. Het is een eigen keuze om je al dan niet te laten vaccineren. Een werknemer is niet verplicht om zich te laten vaccineren en is ook niet verplicht om de vaccinatiestatus kenbaar te maken aan de werkgever. De werkgever is verplicht om gezamenlijk met de werknemer gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te organiseren. De werkgever is daarvoor primair verantwoordelijk vanuit de Arbeidsomstandighedenwet en heeft hierin een zorgplicht richting zijn werknemer (artikel 3 Arbowet). In de verhouding tussen ondernemer en klant is sprake van een private partij met ondernemersvrijheid. Ondernemers mogen eisen stellen aan de toegang tot hun diensten (van bijvoorbeeld klanten), maar die eisen mogen niet strijdig zijn met het discriminatieverbod, de AWGB en de privacywetgeving. Dit volgt ook uit een advies van de Gezondheidsraad. Volgens de Gezondheidsraad mogen private partijen een vaccinatiebewijs vragen, maar onder voorwaarden. Als het in een bepaalde situatie zo ver komt dan zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden, proportioneel en subsidiair waren. Ik ben op dit moment met verschillende sectoren in gesprek om te inventariseren welke dilemma’s zij ervaren bij het creëren van veilige (arbeids-)omstandigheden, zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer op 14 september 2021. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat hier op z’n minst sprake is van vaccinatiedrang conform de definitie van de Gezondheidsraad (advies 4 februari jl.), aangezien door deze maatregel «iemands beslissingsruimte wordt ingeperkt of iemand zodanig wordt beïnvloed dat hij of zij feitelijk minder keuzevrijheid heeft»?
Hierover kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Klopt het de huidige wet- en regelgeving bedrijven geen ruimte biedt om aan werknemers of derden te vragen hun vaccinatiestatus te delen? Hoe treedt u op tegen ondernemers die dit toch doen? Welke (juridische) mogelijkheden hebben werknemers of derden indien toch van hen wordt verlangd of geëist dat zij hun vaccinatiestatus delen?
De werkgever mag zijn werknemers vragen of ze gevaccineerd zijn. Dit heb ik verder beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 14 september 2021. Informatie hierover en de daarbij geldende voorwaarden zijn te vinden op de website rijksoverheid.nl2.
Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter. Derden kunnen daarnaast ook naar het College van de Rechten van de Mens gaan als zij vinden dat ze ongelijk worden behandeld.
Hoe gaat de rijksoverheid zelf om met de vaccinatiestatus van haar werknemers, bijvoorbeeld in het leger of bij de politie? Kunt u garanderen dat geen enkele werknemer van de rijksoverheid voor- of nadelen zal ondervinden van zijn vaccinatiestatus? Kunt u garanderen dat de rijksoverheid in geen enkele situatie een werknemer zal vragen naar zijn vaccinatiestatus?
Voor de rijksoverheid gelden dezelfde regels als voor andere werkgevers. Voor militairen geldt een bestaande wettelijke uitzondering als het gaat om de vaccinaties.
Herinnert u zich het wetgevingsoverleg van 6 mei jl. over de invoering van coronatoegangsbewijzen, waar u onder andere het volgende zei: «Ik verwacht dat je voor de meeste settings geen toegangstesten meer nodig hebt op het moment dat je in de zomer zit. Alleen in de settings waarbij je de 1,5 meter wilt loslaten en met veel mensen bij elkaar bent, verwacht ik dat je in de zomer nog toegangstesten nodig zult hebben, in de maand augustus dus bijvoorbeeld.»Erkent u dat uw verwachting destijds was dat de coronatoegangsbewijzen slechts gebruikt zouden worden voor grotere evenementen in de zomerperiode? Waarom is het volgens u proportioneel om het gebruik van coronatoegangsbewijzen na 20 september te verlengen en zelfs aan te scherpen?2 Wanneer bent u van plan om te stoppen met het verplicht stellen van coronatoegangsbewijzen?
Het virus is grillig en het verloop ervan heeft ons allen meermaals verrast. Mijn verwachtingen over de inzet van een coronatoegangsbewijs waren als gevolg daarvan gebaseerd op het epidemiologische beeld op dat moment. In de zomer heeft de deltavariant gezorgd dat we in een nieuwe situatie kwamen door de significant hogere besmettelijkheid. Daarnaast heb ik in debatten aangegeven dat de inzet van een coronatoegangsbewijs nodig kan zijn bij het loslaten van de veilige afstandsnorm en op plekken waar veel mensen bij elkaar komen. Over de wijze waarop het kabinet coronatoegangsbewijzen inzet en de motivering daarvan heb ik uw Kamer in mijn brief van 14 september jl. geïnformeerd.
Wat is uw reactie op Israëlisch onderzoek waaruit blijkt dat natuurlijke immuniteit als gevolg van een doorgemaakte infectie langdurigere en sterkere bescherming geeft tegen de deltavariant van COVID-19 dan het Pfizervaccin?3 Welke consequenties heeft dit voor het kabinetsbeleid? Overweegt u bijvoorbeeld om de geldigheid van het herstelbewijs (nu zes maanden) te verlengen?
Zowel vaccinatie als het doormaken van een infectie geeft een goede bescherming tegen een ernstig ziekteverloop na besmetting met het SARS-CoV-2 virus. Er wordt onderscheid gemaakt in de geldigheidsduur van het vaccinatiebewijs en het herstelbewijs. Het herstelbewijs is 180 dagen geldig, waarmee op dit moment de Europese richtlijn wordt gevolgd.
In het debat van 16 september 2021 zijn twee moties aangenomen met het verzoek om te onderzoeken of (1) de geldigheidstermijn van herstelbewijzen verlengd kan worden en (2) of serologische testen toegelaten kunnen worden als grond voor een herstelbewijs. Deze moties worden op dit moment uitgewerkt, waarbij het OMT om advies is gevraagd.
Waarom mag voor een (internationaal geldig) herstelbewijs alleen een PCR-test worden gebruikt en geen bloedtest of antigeentest?4
Het is per EU-Verordening vastgesteld dat enkel NAAT-testen (waaronder PCR-testen) kunnen leiden tot een herstelbewijs. Met een bloedtest(serologie) kan het moment van infectie niet worden vastgesteld. Daarom kan deze test niet worden gebruikt voor een herstelbewijs met een bepaalde duur. Over het gebruik van antigeentesten kon in de EU geen overeenstemming worden bereikt.
Zijn de resultaten van het onderzoek naar natuurlijke immuniteit op Urk inmiddels bekend?5 Is u in algemene zin bekend in hoeverre er onder niet-gevaccineerden sprake is van natuurlijke immuniteit als gevolg van een doorgemaakte infectie?
Sanquin doet doorlopend onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen tegen het SARS-CoV-2 virus. Eind juli had 93 procent van de bloedbankdonoren antistoffen tegen het virus. Deze antistoffen kunnen gevormd zijn als gevolg van vaccinatie of van een doorgemaakte infectie. Specifiek in Urk had in april een hoger percentage van de bevolking antistoffen tegen het coronavirus dan de bloedbankdonoren. Dit suggereert dat op dat moment relatief veel inwoners van Urk de infectie hadden doorgemaakt.
Kunt u aangeven in welke mate er sprake is van transmissie van COVID-19 door gevaccineerden? Hoe groot is het verschil met de mate waarin niet-gevaccineerden COVID-19 kunnen doorgeven aan anderen?
Uit de beschikbare onderzoeksresultaten blijkt dat de beschikbare vaccins ook bescherming bieden tegen transmissie van het coronavirus7. Volgens het ECDC blijkt uit de beschikbare studies een reductie van transmissie van ca. 58–88%. Het OMT heeft in haar meest recente advies aangegeven dat uit berekeningen blijkt dat de kans dat een ongevaccineerd persoon besmettelijk virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt.8 De WHO geeft verder ook aan dat recente studies laten zien dat de effectiviteit van vaccins tegen infectie ook bij de deltavariant hoog zijn, hoewel mogelijk iets verminderd ten opzichte van de alfa variant9. De Gezondheidsraad geeft daarnaast aan dat bescherming van vaccins tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname onverminderd zeer hoog blijven10.
Het bericht ‘Leaseplan: alleen volledig gevaccineerden weer welkom op kantoor’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Leaseplan: alleen volledig gevaccineerden weer welkom op kantoor»?1
Ja.
Herinnert u zich het advies van de Gezondheidsraad van 4 februari jongstleden waarin wordt gesteld dat sprake is van vaccinatiedrang wanneer «iemands beslissingsruimte wordt ingeperkt of zodanig wordt beïnvloed dat diegene feitelijk minder keuzevrijheid heeft»?
Ja.
Deelt u de mening dat vaccinatie vrijwillig moet zijn en dat in het licht van artikel 11 Grondwet (de onaantastbaarheid van het lichaam) en art. 8 EVRM (recht op zelf beschikking over de lichamelijke integriteit) de oproep van Leaseplan geen pas geeft?
Een vaccinatieplicht voor Covid-19 bestaat niet in Nederland. Vrijwillige vaccinatie is het uitgangspunt en is ieders eigen keuze. Een werkgever mag een werknemer dus niet verplichten om zich te laten vaccineren tegen corona. In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben om, binnen de huidige wettelijke kaders, een veilige werkomgeving te creëren. In geval van onenigheid tussen werkgever en werknemer zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden en proportioneel en subsidiair waren. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Bent u bereid klip en klaar met werkgevers te communiceren over de geldende regelgeving waarin vrijwillige vaccinatie zonder dwang of drang het uitgangspunt is?
De werkgever mag zijn werknemers vragen of ze gevaccineerd zijn en daarover het goede gesprek voeren met elkaar. Een werkgever mag een werknemer niet verplichten om zich te laten vaccineren tegen corona. Deze informatie is recent ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl2. Daarnaast ben ik op dit moment met verschillende sectoren in gesprek om te inventariseren welke dilemma’s zij ervaren bij het creëren van veilige (arbeids)omstandigheden, zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer op 14 september 2021.
Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter.
Erkent u dat, zoals ook de Gezondheidsraad aangeeft, thuiswerken niet voor ieder individu een optie is? Bijvoorbeeld vanwege een complexe thuissituatie en/of mentale gesteldheid? Wat betekent een besluit als dit voor deze werknemers?
Ik ben het met u eens dat thuiswerken niet altijd een optie is. Van de werkgever en werknemer wordt verwacht dat zij hierover in gesprek gaan en onderling een passende oplossing vinden voor hun specifieke context. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de berichten dat bij de deltavariant de besmettelijkheid van mensen die gevaccineerd zijn, niet per definitie lager ligt dan bij mensen die wel gevaccineerd zijn, terwijl ook heel duidelijk is dat het vaccin beschermt tegen ziekenhuisopname en IC-opname? Wat betekent dit voor de transmissie van het virus door zowel gevaccineerden als ongevaccineerden? Op welk moment zou dit gevolgen moeten hebben voor het testbeleid? Bent u bereid over de gevolgen van deze ontwikkelingen advies te vragen aan het Outbreak Management Team (OMT)?2
Uit de beschikbare onderzoeksresultaten blijkt dat de beschikbare vaccins wel degelijk bescherming bieden tegen transmissie van het coronavirus4. Volgens het ECDC blijkt uit de beschikbare studies een reductie van transmissie van ca. 58–88%. Het OMT heeft in haar meest recente advies aangegeven dat uit berekeningen blijkt dat de kans dat een ongevaccineerd persoon besmettelijk virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt5. De WHO geeft verder ook aan dat recente studies laten zien dat de effectiviteit van vaccins tegen infectie ook bij de deltavariant hoog is, hoewel mogelijk iets verminderd ten opzichte van de alfavariant6. De Gezondheidsraad geeft daarnaast aan dat bescherming door vaccins tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname onverminderd zeer hoog blijft7.
Indien er aanleiding is om het beleid op het gebied van maatregelen en testen aan te passen, ben ik uiteraard bereid het OMT om advies te vragen. Daarnaast is het OMT vrij om ook ongevraagd te adviseren, bijvoorbeeld indien nieuw wetenschappelijk onderzoek daar aanleiding toe geeft.
Welke verplichtingen kunnen volgens u wel redelijkerwijs onderbouwd worden vanuit artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet ter bevordering van een werkomgeving waar coronabesmettingen zoveel mogelijk voorkomen worden?
Het is aan de werkgever om gezamenlijk met de werknemer gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te organiseren. De werkgever is daarvoor primair verantwoordelijk vanuit de Arbeidsomstandighedenwet en heeft hierin een zorgplicht richting zijn werknemer (artikel 3 Arbowet). Volgens de arbeidshygiënische strategie (artikel 4.4. Arbobesluit) moet eerst worden bepaald of de bron van de blootstelling kan worden weggenomen. Bij Covid-19 houdt dit in dat de besmette persoon niet op het werk mag komen. Moeilijkheid is dat je bij corona niet altijd weet of iemand besmet is. Als daar niets of slechts deels iets aan kan worden gedaan, zijn collectieve beschermingsmaatregelen aangewezen, zoals afscherming, anderhalve meter hanteren en ventilatie. Indien die ook geen of onvoldoende oplossing bieden, dienen tijdelijke, individuele maatregelen te worden genomen, zoals persoonlijke beschermingsmiddelen. De werkgever moet in goed overleg met de werknemer de minst ingrijpende maatregel toepassen om het risico op besmetting te beperken.
Is, aangezien Leaseplan aangeeft uitzonderingen te maken voor werknemers die zich wegens gezondheidsredenen of religieuze overtuigingen niet laten vaccineren, u een wettelijke grondslag bekend waarop een werkgever buiten de gezondheidszorg deze informatie mag vragen, laat staan registreren?
Werkgevers mogen vragen of een werknemer gevaccineerd is. Werknemers zijn niet verplicht om op die vraag een antwoord te geven. En vervolgens is de werkgever aan zet om te doen wat nodig is om een veilige werkomgeving of een veilige zorgomgeving voor patiënten te creëren. Het is op basis van de AVG op dit moment niet toegestaan voor een werkgever om de vaccinatiestatus te registreren. Ik ben hier ook in mijn brief van 14 september aan de Kamer op ingegaan. Over de specifieke casus bij Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich volgens u tot de uitspraken zoals gedaan in het debat van 8 oktober 2020, waarin de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangaf vaccinatie als voorwaarde voor toegang tot de werkvloer zich alleen voor te kunnen stellen wanneer dit zeer goed gemotiveerd gebeurt op specifieke momenten in de vaccinatiefase voor specifieke beroepen waar met kwetsbare mensen wordt gewerkt?
Ik sta volledig achter de uitspraken die ik op 8 oktober gedaan heb. Voor verdere toelichting zie mijn antwoorden op vraag 3 en 4.
Welke impact hebben uitspraken zoals van Leaseplan op het draagvlak voor vaccinatie en de vaccinatiebereidheid?
De RIVM Gedragsunit doet onderzoek naar de vaccinatiebereidheid en mogelijke variabelen die hierop een invloed hebben. In onderzoek van dit voorjaar is gemeten wat de belangrijkste redenen van mensen zijn om zich wel of niet te laten vaccineren. Hierin is drang niet benoemd door de deelnemers. Wel is onderzocht wat het eventuele effect is wanneer gevaccineerden meer vrijheid geboden kan worden. Conclusie hiervan was dat dit mogelijk een positief effect heeft op de vaccinatiebereidheid. Er is geen rechtstreeks verband te leggen tussen de uitspraken van Leaseplan en het effect op het draagvlak voor vaccinatie en de bereid daartoe.
Kunt u deze vragen op korte termijn maar in ieder geval deze week beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
De schending van grondrechten door vaccinatiedwang door bedrijven. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel in Trouw over het ontbreken van een juridische basis voor vaccinatieplicht die Leaseplan oplegt aan werknemers?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het coronabeleid van Leaseplan indruist tegen het recht op lichamelijke integriteit van werknemers?
In Nederland is geen sprake van een vaccinatieplicht. Het is een eigen keuze of je je laat vaccineren tegen Covid-19. In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben om binnen de huidige wettelijke kaders een veilige werkomgeving te creëren. Daarnaast is deze informatie recent ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl2. Of en hoe inbreuk gemaakt zou mogen worden op de door u genoemde grondrechten, is afhankelijk van de situatie. In geval van onenigheid zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden en proportioneel en subsidiair waren. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Bent u het ermee eens dat het coronabeleid van Leaseplan ook onaanvaardbaar is als het bedrijf probeert het ontbreken van enige juridische basis voor een vaccinatieplicht te omzeilen door te beweren dat het bedrijf niet gaat toezien op de naleving ervan?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om direct keihard op te treden tegen deze flagrante schending van grondrechten van werknemers die in de arbeidsverhouding bescherming verdienen?
Op de verhouding tussen werkgevers en werknemers ben ik verder ingegaan in mijn brief aan de Kamer van 14 september. Zoals ook in deze brief vermeld ben ik in gesprek met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers om knelpunten en onduidelijkheden op dit vlak te inventariseren. Informatie over de rechten en plichten van werkgevers en werknemers m.b.t. vaccinatie is ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl.3 Er is in Nederland geen sprake van een vaccinatieplicht. Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter.
Wilt u de Kamer actief en snel informeren over de stappen die worden ondernomen om ervoor te zorgen dat Leaseplan en mogelijk andere bedrijven onmiddellijk ophouden met het schenden van grondrechten?
In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben binnen de huidige wettelijke kaders om een veilige werkomgeving te kunnen creëren en de gesprekken die het kabinet op dit moment daarover voert. Verder verwijs ik u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Het coronabeleid. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoek betreffende de uitbraak in Guangdon (China) waaruit zou blijken dat 74% van de coronabesmettingen met de Deltavariant plaatsvinden in de presymptomatische fase?1 Bent u het met de indiener eens dat – wanneer dit onderzoek geverifieerd is – deze uitkomst om andere beleidskeuzes vraagt?
Ik ben bekend met dit onderzoek waaruit afgeleid zou kunnen worden dat bij de deltavariant een groter aandeel van de besmettingen plaatsvindt in de presymptomatische fase dan bij het zogenaamde wildtype. Met overdracht door mensen zonder symptomen wordt in het beleid al rekening gehouden. Onder andere de regels omtrent quarantaine bij contact met een besmet persoon zijn daar op gebaseerd. Ook bij de surveillance wordt hiermee rekening gehouden. Bij de afweging om maatregelen al dan niet te versoepelen wordt hier ook rekening mee gehouden.
Waarom heeft u er in de nieuwe coronaroutekaart «Overzicht stap voor stap» voor gekozen deze op basis van data in te richten in plaats van op basis van signaalwaarden?
Het openingsplan is begin 2021 gepresenteerd door het kabinet. Middels het openingsplan beoogde het kabinet de samenleving perspectief te bieden in de tijd dat bijna alle winkels gesloten waren en de samenleving op slot zat. Dit was een grote wens van o.a. de Tweede Kamer, burgemeesters en de samenleving. In die periode hadden de meeste mensen nog niet de kans gehad om zich te laten vaccineren. Op basis van modellering door het RIVM is een prognose geschetst over de verwachte ziekenhuisbezetting (incl. IC). Tijdens de presentatie van het openingsplan en gedurende afgelopen maanden is altijd duidelijk gecommuniceerd dat de genoemde datums niet in beton gegoten zijn en dat het doorvoeren van eventuele versoepelingen altijd afhangt van het epidemiologisch beeld op dat moment. Met andere woorden: de signaalwaarden, het epidemiologisch beeld en de prognoses zijn leidend geweest in het openingsplan.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Duitse Noordrijn-Westfalen de scholen alweer geopend zijn en het aantal coronabesmettingen met name in de leeftijdsgroep 5 tot 14 jarigen erg hoog zijn? Zo ja, wat maakt u hieruit op?
Het klopt dat de scholen in Noordrijn-Westfalen weer open zijn, net als de scholen in Nederland. Het is echter niet mogelijk om de situatie in Noordrijn-Westfalen één op één te vergelijken met de situatie in Nederland. Er zijn immers veel factoren die de coronacijfers kunnen beïnvloeden, zoals maatregelen, naleving van maatregelen, cultuur, gedrag, vaccinatiegraad en demografie. Het is zorgwekkend als het openen van scholen in andere landen leidt tot veel besmettingen in die leeftijdsgroep. Echter, scholen hebben een zeer belangrijke maatschappelijke functie, dus daarom zetten we alles op alles om de scholen zo veilig mogelijk open te kunnen houden.
In Nederland, ziet het RIVM sinds de week van 30 augustus jl. een stijging in het aantal afgenomen testen en een toename in het aantal positieve testen in de leeftijdsgroep 4 t/m 11 jaar. In de leeftijdsgroep 12 t/m 17 jaar ziet het RIVM sinds de week van 30 augustus ook een stijging in het aantal afgenomen testen, maar vooralsnog geen toename in het aantal besmettingen. Het percentage positieve testen is in beide leeftijdsgroepen (4 t/m 11 jaar en 12 t/m 17 jaar) wel gedaald.
Er is daarnaast een stijging waar te nemen in het aantal coronabesmettingen waarbij in het bron- en contactonderzoek «School en Kinderopvang» is aangegeven als de mogelijke setting van besmetting. In de week van 30 augustus t/m 5 september was het aandeel «School en Kinderopvang» als de mogelijke setting van besmetting 12,5%. In de week van 6 t/m 12 september is dit gestegen naar 20,4%. In het clusteronderzoek ziet het RIVM ook een aantal clusters op scholen terug in de cijfers. Dit is een indicatie dat de heropening van de scholen gepaard gaat met besmettingen, aldus het RIVM. Het RIVM houdt de cijfers nauwgezet in de gaten.
Op basis van iemands vaccinatiestatus (of recent covid te hebben gehad) schrijven de huidige richtlijnen in het onderwijs voor of onderwijspersoneel en leerlingen wel of niet in quarantaine moeten, hoe verwacht u dat scholen deze richtlijn controleren? Staat het vragen naar iemands vaccinatiestatus niet op gespannen voet met de privacywetgeving? Bent u het met de indiener eens dat ook gevaccineerden zeker niet altijd immuun zijn voor het coronavirus? Zo ja, waarom stelt de rijksoverheid in haar communicatie dat bij volledige vaccinatie of een herstelbewijs mensen immuun zijn tegen covid-19?2
In onder meer Israël zien we het aantal sterftegevallen weer toenemen ondanks de hoge vaccinatiegraad en ook het OMT adviseerde prudentie bij het openen van de samenleving en het hoger onderwijs, waarom worden vervolgens eenvoudige voorzorgsmaatregelen die de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voorschrijft zoals het dragen van een mondneusmasker niet altijd verplicht binnen onderwijsinstellingen waarbij geen anderhalve meter afstand kan worden gehouden?
Het belang voor studenten om fysiek onderwijs te volgen is groot; ook de WHO roept op tot het zoveel mogelijk openen en openhouden van de scholen. Door de 1,5 meter los te laten in het mbo en ho kunnen onderwijsinstellingen op grotere schaal fysiek onderwijs aanbieden en kunnen studenten en docenten elkaar weer vaker ontmoeten. Wel is er tot 25 september een aantal maatregelen van kracht om het fysieke onderwijs verantwoord te laten plaatsvinden. Zo worden onderwijsinstellingen geadviseerd om vaste looproutes te hanteren zodat contact beperkt blijft, wordt momenteel nog een maximale groepsgrootte van 75 personen gehanteerd en is het dragen van mondkapjes verplicht wanneer men zich tussen de onderwijslocaties begeeft. Er is in het mbo en hoger onderwijs voor gekozen om de mondkapjes af te laten wanneer studenten en docenten op een vaste plek zitten («geplaceerd zijn»), omdat zij op dat moment hooguit met enkele personen in nauw contact zijn (binnen de 1,5 meter) en omdat bekend is wie met wie contact heeft. Het is hierbij van belang dat onderwijsruimtes goed geventileerd zijn.
Vanaf 25 september is het niet langer verplicht om in de gangen van mbo- en ho-instellingen mondkapjes te dragen. Daarmee wordt het advies van het OMT gevolgd, dat adviseerde om twee weken nadat iedereen die dat wilde de kans had gehad zichzelf te laten vaccineren, het onderwijs zonder enige restricties te openen. Uiteraard worden de hygiënemaatregelen wel voortgezet en blijft het dringende advies om preventief tweemaal per week te zelftesten van kracht, voor personen die nog niet als immuun kunnen worden beschouwd.
Wat zijn de richtlijnen voor het organiseren van evenementen binnen scholen voor kinderen onder én boven de twaalf jaar? Is het organiseren van schoolfeesten waarbij de anderhalve meter voor kinderen onder de 12 jaar wordt losgelaten toegestaan? Zo ja, vindt u het verstandig dat scholen deze activiteiten organiseren nu het nieuwe schooljaar net weer is begonnen?
Vanaf 25 september is het weer mogelijk om activiteiten binnen de school te organiseren zonder restricties. Wij gaan er vanuit dat scholen binnen deze kaders verstandige keuzes maken in het organiseren van evenementen.
Tot 25 september moeten volwassenen in scholen in het funderend onderwijs onderling 1,5 meter afstand houden bij groepsactiviteiten, in het voortgezet (speciaal) onderwijs moeten daarnaast leerlingen en volwassenen 1,5 meter afstand houden. Tot die tijd is tevens nog een mondkapjesplicht in het voortgezet (speciaal) onderwijs verplicht bij verplaatsingen.
Er gelden kortom dezelfde richtlijnen als voor de andere activiteiten binnen de school.
Hoe wordt bijgehouden wat het effect is van de sociale activiteiten bij de introductieweken in het hoger onderwijs?
Er zijn twee manieren om te kunnen zien wat het effect is van de sociale activiteiten in de introductieweken in het hoger onderwijs. Allereerst: wanneer sociale activiteiten zorgen voor een stijging in het aantal meldingen, zal dit terug te zien zijn in het aantal meldingen binnen specifieke leeftijdscategorieën. Daarnaast wordt het door het bron- en contactonderzoek dan zichtbaar via de clusterrapportages. Het RIVM monitort dit in samenspraak met de GGD’en.
Bent u bekend met nieuwe laagdrempelige testmogelijkheden zoals een speekseltest? Waarom werken GGD’en vaak niet met deze testmogelijkheid terwijl dit wel een uitkomst zou kunnen bieden bijvoorbeeld voor mensen met een beperking?
Ik volg de ontwikkelingen rondom nieuwe niet-invasieve afnamemethoden nauwlettend. Het kan dan gaan om speeksel, maar bijvoorbeeld ook om mondspoelen en gorgelen. Op dit moment loopt er bijvoorbeeld een onderzoek naar het gebruik van speekselafname voor antigeentesten. GGD’en zetten deze methoden nu al incidenteel in, als aanvulling voor mensen die niet via een invasievere afnamemethode bemonsterd kunnen worden. Deze methoden hebben niet de eerste keus, omdat bij een minder invasieve afname doorgaans minder viraal materiaal geïsoleerd wordt en de test daarmee minder sensitief wordt.
Wanneer denkt u dat lage-inkomenslanden de mogelijkheid hebben om tenminste 10% van de eigen bevolking te vaccineren?
De ambitie van COVAX is om eind dit jaar tenminste 20% van de bevolking in de armste 92 landen gevaccineerd te hebben. Uiteraard hebben we hier te maken met een aantal variabelen die invloed hebben op de haalbaarheid van deze ambitie zoals de mate waarin landen zelf vaccins kunnen inkopen, het aantal vaccins dat andere landen beschikbaar stellen voor donatie aan COVAX en de hoeveelheid en tempo van de productie van vaccins wereldwijd.
Bent u er bekend mee dat het vaccin tegen pneumokokken ook van meerwaarde kan zijn voor 60-minners, zeker bij voormalig covid-patiënten die longschade hebben opgelopen? Zo ja, heeft u het voornemen om dit vaccin aan iedereen beschikbaar te stellen?
Ik ben er mee bekend dat het vaccin tegen pneumokokken ook van meerwaarde kan zijn voor bepaalde medische risicogroepen, bijvoorbeeld mensen zonder goed werkend afweersysteem. Deze mensen komen al langere tijd in aanmerking voor een pneumokokkenprik.
De Gezondheidsraad heeft daarnaast geadviseerd om mensen die longschade hebben opgelopen door COVID-19 en hiervan chronische klachten ondervinden voorlopig ook te benoemen als medische risicogroep. Per 1 augustus 2020 is de vergoeding van het vaccin geregeld voor deze patiëntengroep. De longarts stelt hiervoor de indicatie. Wie de prik geeft hangt af van lokale afspraken tussen de long- en huisarts.
Vanaf 20 september 2021 zal een coronatoegangsbewijs nog laagdrempeliger ingezet worden, welke niet-digitale manieren bestaan er voor de ruim 2 miljoen digibeten om aan een dergelijk coronatoegangsbewijs te komen? Is dit beleid ook afgestemd met onder andere ouderenorganisaties?
Aan de hand van de epidemiologische ontwikkelingen en de adviezen van het OMT bekijkt het kabinet steeds welke maatregelen nog nodig zijn om het coronavirus te bestrijden. In mijn brief aan uw Kamer van 3 september jl. gaf ik al aan waarom een volgende stap op 25 september as. kan worden gezet en welke opties het kabinet hierbij overweegt. Zoals ik in die brief aangaf informeer ik uw Kamer over de definitieve besluitvorming op 14 september.
Ongeacht de uiteindelijke breedte van de inzet van coronatoegangsbewijzen, zet het kabinet zich in om ook voor mensen die digitaal niet vaardig zijn het gebruik hiervan mogelijk en makkelijk te maken. Voor mensen die niet digitaal vaardig zijn, is daarom een aparte uitzonderingsroute opgezet, zodat zij een papieren coronabewijs kunnen aanvragen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de mensen die:
In het eerste geval kan er contact worden opgenomen met het 24/7-contactcentrum van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (+31 247 247 247) of met het publieksinformatienummer over het coronavirus (0800-1351). Via deze plekken wordt direct doorverwezen naar een speciale helpdesk waar een papieren coronabewijs kan worden aangevraagd. Dit gebeurt aan de hand van het BSN en de postcode waarop de persoon bij de gemeente staat ingeschreven. Het coronabewijs wordt vervolgens per post opgestuurd.
In het tweede geval kan er contact worden opgenomen met de zorgverlener die de prik heeft gezet. Deze kan op verzoek een papieren coronabewijs uitprinten.
Verder heb ik de samenwerking opgezocht met diverse organisaties om mensen die niet digitaal vaardig zijn te bereiken en ondersteunen:
Tot slot heb ik geregeld contact met verschillende seniorenorganisaties, ook over het coronabewijs.
Wat is het overheidsbeleid aangaande het stimuleren van het recyclen van mondkapjes? In hoeverre vormen mondkapjes volgens u nu al een milieuprobleem? Deelt u de opvatting van de indiener dat de overheid meer werk kan maken om vervuiling tegen te gaan en om hergebruik van mondkapjes te stimuleren?
Beschermingsmiddelen bieden veiligheid aan zorgmedewerkers, patiënten en burgers, maar kunnen tegelijkertijd schadelijke milieu en duurzaamheidseffecten hebben. In mijn beleid hecht ik aan duurzaamheid en daarvoor heb ik meerdere initiatieven opgestart.
Om de grote milieudruk van de zorg te verminderen, werken overheid, zorgorganisaties en marktpartijen binnen de Green Deal Duurzame Zorg3 samen aan het vergroenen van de zorg. Het bevorderen van circulair werken en tegen gaan van (rest)afval is één van de onderdelen daarvan. Dit omvat ook het terugdringen van eenmalig gebruik van medische hulpmiddelen. Hierop lopen meerdere acties zoals bijvoorbeeld de Groene OK en Groene IC, het NEN platform duurzaamheid en medische hulpmiddelen. Hierbij merk ik op dat «recycling» slechts één van de manieren is om mondmaskers en medische hulpmiddelen te verduurzamen; het gaat bijvoorbeeld ook om minder transport, hergebruik en herbruikbare producten en schonere productie.
In de coronacrisis, toen de vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen explodeerde en het aanbod tekort schoot, is waardevolle ervaring opgedaan met de productie van beschermingsmiddelen in Nederland. Naar de toekomst toe ben ik van mening dat productie dichtbij huis in Nederland of de EU zich kan onderscheiden door innovatie gericht op duurzaamheid. Deelnemers aan de rondetafels leveringszekerheid die ik in maart heb georganiseerd hebben dit bevestigd. Het kan bij duurzame productie onder meer gaan om circulair gebruik van grondstoffen, schonere en innovatieve productietechnologieën, hergebruik van medische hulpmiddelen of verminderde CO2-uitstoot doordat een innovatief productieproces efficiënter is of vanwege het verminderen van transport in de keten.
Om duurzame productie dichtbij huis te stimuleren heb ik samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken twee innovatiecompetities, zogenaamde Small Business Innovation Researchs (SBIRs), uitgeschreven. Daarin worden ondernemers uitgedaagd om respectievelijk duurzame isolatiejassen en duurzame mondneusmaskers te ontwikkelen. Beide competities zijn op dit moment in volle gang en ik ben erg benieuwd naar de uitkomsten. Ik hoop dat deze producten daarna hun weg in de zorg zullen vinden, waar ook steeds meer belang aan duurzaamheid wordt gehecht. Duurzame productieprocessen, – grondstoffen en – producten kunnen als inkoopcriterium gehanteerd worden bij de inkoop van medische producten. In mijn strategische beleidsagenda leveringszekerheid die ik dit najaar aan de Kamer zal sturen neem ik schone, duurzame productie dichtbij huis en een verkenning van de mogelijkheden om in inkoopprocessen rekening te houden met duurzaamheid mee.
Ook verkent de Gezondheidsraad in opdracht van het Ministerie van VWS welke belemmeringen er zijn in de zorg bij duurzamer gebruik van medische hulpmiddelen en hoe het duurzaam gebruik kan worden bevorderd. Het advies wordt verwacht in het derde kwartaal van 2022.
Bent u het ermee eens dat als er sprake blijft van coronamaatregelen die de culturele sector treffen, steunmaatregelen zoals de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (TVL), de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) en de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), of nieuwe vervangende maatregelen, voor deze sector beschikbaar moeten blijven? Zo ja, bent u van plan om met een extra steunpakket te komen voor de culturele sector voor Q4, zeker nu er ook een zomer is geweest waarin beperkende maatregelen aan de sector zijn opgelegd? Zo nee, indien u deze opvatting niet deelt, waarom niet?
De coronacrisis heeft veel bedrijven en werkenden de afgelopen anderhalf jaar enorm op de proef gesteld. Veel sectoren hebben het zwaar gehad, waaronder ook de culturele sector. Om de klap van de coronacrisis op te vangen, heeft het kabinet de economie gesteund om banen, bedrijven en inkomens te behouden, waaronder in de culturele sector.
Nu de beperkende maatregelen (grotendeels) zijn afgebouwd en de economische vooruitzichten goed zijn, is de verwachting dat continuering van generieke steun (TVL, Tozo, TONK, NOW) de normale dynamiek van bedrijfsoprichting en -beëindiging steeds meer in de weg gaat zitten. De Nederlandse economie komt hiermee in een nieuwe fase. Het oplopend tekort aan personeel is hiervoor een duidelijke aanwijzing. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet in de Kamerbrief van 30 augustus jl.4 bekend gemaakt dat het generieke steunpakket per 1 oktober 2021 niet zal worden verlengd.
Tegelijkertijd heeft het kabinet de toezegging gedaan om de nachthoreca financieel tegemoet te komen wanneer de nachthoreca na 1 oktober nog gesloten zou zijn. Daarom werkt het kabinet aan een TVL-achtige regeling voor de nachthoreca voor de relevante periode in het vierde kwartaal. Door de capaciteitsbeperking van 75% voor ongeplaceerde evenementen die binnen plaatsvinden, worden bepaalde (culturele) activiteiten zoals concerten nog getroffen. Het kabinet heeft vijftien miljoen euro gereserveerd voor een suppletie-regeling voor deze groep ongeplaceerde evenementen die binnen plaatsvinden als tegemoetkoming. Over de uitwerking van deze steunmaatregelen zijn EZK en OCW in gesprek met de sector. Zodra een besluit is genomen over de vormgeving van de steun, wordt uw Kamer zo snel mogelijk geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat de culturele sector één van de sectoren is die het zwaarst is geraakt door de coronacrisis en dat deze sector snel duidelijkheid verdient omtrent de steun, zowel generiek als sectorspecifiek? Wanneer denkt u deze duidelijkheid te kunnen bieden?
Zie antwoord op vraag 13.
Coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking. |
|
Caroline van der Plas (BBB), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat (pleeg)ouders en voogden van het kastje naar de muur worden gestuurd omtrent het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs voor kinderen met een meervoudige beperking?
Bent u het eens dat voor mensen met een meervoudige beperking er altijd een oplossing moet zijn om een coronatoegangsbewijs te bemachtigen, ook als het voor hen niet mogelijk is om op basis van medische gronden te vaccineren of regelmatig te laten testen?
Wat zijn de officiële richtlijnen omtrent het verkrijgen van coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking wanneer zij én niet gevaccineerd kunnen worden op basis van medische gronden én niet regelmatig getest kunnen worden? Is het in een dergelijke situatie mogelijk om een coronatoegangsbewijs te verkrijgen, zowel voor nationaal als internationale (reis)doeleinden? Zo ja, hoe komt het dat beiden indieners klachten ontvangen van ouders wiens kinderen met een meervoudige beperking geen coronatoegangsbewijs kunnen bemachtigen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre is er maatwerk mogelijk bij het toekennen van coronatoegangsbewijzen en een EU Digitaal Corona Certificaat (DCC) voor mensen met een meervoudige beperking die niet in staat zijn zich te laten vaccineren of regelmatig te laten testen? Bij wie kunnen mensen terecht als zij zich in deze situatie bevinden?
Wat is, bij benadering, de omvang van het aantal Nederlanders dat vanwege een meervoudige beperking zich niet kan laten vaccineren noch regelmatig kan laten testen?
Iedereen vanaf 12 jaar heeft nu de mogelijkheid gehad zich te laten vaccineren. Mij zijn slechts individuele gevallen bekend die zich én niet kunnen laten vaccineren, én niet kunnen laten testen. Deze groep is naar verwachting heel erg klein.
Bent u bereid om bovenstaande vragen uiterlijk voor 8 september te beantwoorden, zodat mensen met een meervoudige beperking en diens (pleeg)ouders of voogden zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen?
Het beantwoorden van de vragen voor 8 september is helaas niet gelukt. Zoals gezegd wordt er aan een oplossing gewerkt. De streef ernaar om in het najaar hier een uitspraak over te kunnen doen.
Het verschil in regelgeving tussen een evenement op een terras of op een andere locatie |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Wel toegestaan, geen vergunning: kleine evenementen dupe van «krom coronabeleid»» in het Parool van 24 augustus jongstleden?1
Ja.
Klopt het dat men niet een evenement tot 750 personen met toegangsbewijzen en met harde muziek kan organiseren op een terras, omdat hier artikel 4.4 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm) geldt, maar dit wél mag op een andere locatie in de buitenlucht omdat hier artikel 5.2 van de betreffende regeling geldt?
Maatregelen in het kader van de bestrijding van covid-19 worden gebaseerd op het epidemiologisch beeld en OMT-advies, waarbij ook rekening wordt gehouden met het maatschappelijk beeld volgens de inzichten van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), reflecties op de maatregelen volgens de inzichten van het SCP en de ministeries van Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de «Trojka») en met uitvoeringstoetsen op de maatregelen door andere departementen, de Gedragsunit van het RIVM, de Nationale Politie, de inspecties, veiligheidsregio’s en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarbij wordt telkens opnieuw bezien of en welke maatregelen nodig zijn op dat moment. Gelet op de beperkte epidemiologische ruimte dienen afwegingen te worden gemaakt, immers niet alles kan. Ten tijde van het aangehaalde bericht gold voor een terras inderdaad dat er binnen op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement toegestaan was. Indien er sprake is van een evenement golden daarvoor de eisen zoals die waren verwoord in artikel 5.2 van de regeling die op dat moment gold.
Is er bewust gekozen voor een onderscheid in het type locatie alwaar een buitenevenement met toegangsbewijzen kan plaatsvinden, dus een terras versus andere locatie? Zo ja, waarom is dit wenselijk? Zo nee, is er sprake van een onbedoelde fout?
Ten tijde van het aangehaalde bericht hingen deze maatregelen niet samen met het verschil in de locatie, maar volgden deze uit het onderscheid tussen een terras en een evenement. Om de horeca in de buitenlucht mogelijk te maken zonder coronatoegangsbewijs is er bij de toenmalige besluitvorming voor gekozen om op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement toe te staan. Tevens gold er op een terras een placeringsplicht door het toewijzen van een vaste zitplaats. Voor een evenement golden andere regels, die afhankelijk van het gegeven of het evenement binnen of buiten plaats heeft, en of er al dan niet sprake was van placering, van elkaar verschilden. Zo waren er bij geplaceerde evenementen in de buitenlucht, waar niet gevraagd werd om een coronatoegangsbewijs, geen eisen aan de capaciteit zolang de 1,5 meter afstand in acht werd gehouden. Indien er wel gewerkt werd met een coronatoegangsbewijs gold op dat moment voor een geplaceerd evenement in de buitenlucht dat er maximaal 750 bezoekers, dan wel 2/3 van de maximale capaciteit aan bezoekers aanwezig mochten zijn.
Heeft een gemeente binnen de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) alsnog de vrijheid om een vergunning te verlenen aan een evenement tot 750 personen volgens artikel 5.2 van Trm als de locatie een terras is? Zo ja, waarom geeft de gemeente Amsterdam aan dat dit volgens hen niet kan? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van aangehaald bericht was in artikel 4.4 eerste lid Trm bepaald aan welke voorwaarden een beheerder moest voldoen om open te zijn. Dat was onder andere, zoals hiervoor ook aangegeven, dat er binnen of op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement mocht zijn. Als een evenement op een terras aan deze voorwaarden voldoet, was er vanuit de Trm geen beletsel om een vergunning te verlenen. Wel biedt artikel 58e lid 2 van de Wpg de mogelijkheid aan de burgemeester om in bijzondere gevallen een ontheffing te verlenen van voorwaarden voor openstelling. Naast de bepalingen in de Trm en Wpg dient een gemeente ook nog een eigen afweging te maken op grond van eigen regelgeving voor het verlenen van een vergunning voor een evenement.
Bent u al in gesprek geweest met de gemeente Amsterdam en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de onduidelijkheid die is ontstaan? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet voert veelvuldig overleg met zowel provinciale als lokale overheden, koepelorganisaties alsook andere veldpartijen. Daarbij worden onder meer eventuele onduidelijkheden in de regelgeving, uitvoeringsvraagstukken en andere vraagstukken besproken. Over deze specifieke maatregelen is geen separaat overleg gevoerd.
Wanneer verwacht u een oplossing voor de ontstane verwarring, aangezien de Trm tot tenminste 20 september 2021 van toepassing is?
De maatregelen ter bestrijding van het virus worden regelmatig aangepast aan de stand van de epidemie. Maatregelen waar onduidelijkheden rondom de uitvoering van de regels soms uit voortvloeien worden daarbij aangepast of, indien daar ruimte voor is, afgebouwd. Vanzelfsprekend streeft het kabinet er naar om geen maatregelen van kracht te laten zijn, indien de bestrijding van de epidemie daar niet om vraagt.
Bent u bereid de regeling aan te passen zodat evenementen volgens artikel 5.2 van de Trm ook op een terras kunnen plaatsvinden?
Inmiddels heeft de epidemie zich zodanig ontwikkeld dat andere regels ten tijde van aangehaald bericht gelden. Inmiddels is op een terras, op basis van artikel 4.2 van de Trm, een coronatoegangsbewijs vereist. Verder gelden bij de organisatie van een evenement de overige eisen zoals die in artikel 5.2 van de Trm zijn beschreven.
Kunt u gezien de onduidelijkheid die er heerst bij gemeenten deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De beantwoording heeft helaas enige tijd op zich laten wachten.
De medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje in het buitenland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Zijn er buiten Nederland andere landen waar er een medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje geldt?
Veel andere landen kennen medische uitzonderingen voor het dragen van een mondkapje.
Indien ja, welke landen zijn dit en is het mogelijk om in deze landen een medische uitzondering aan te tonen met het (Nederlandse) formulier dat op de website van de rijksoverheid staat («Eigen verklaring uitzondering mondkapjesplicht»1) of is een separate verklaring van een arts vereist?
Het noemen van alle landen waar de medische uitzondering geldt, levert een niet werkbare lijst op. Het verschilt per land, maar soms ook per provincie of deelstaat welk bewijs gevraagd wordt. Als men gaat vliegen zonder mondkapje is een verklaring van een arts in de meeste gevallen noodzakelijk.2 Dit heeft te maken met internationale coronaregels die in de luchtvaartsector gehanteerd worden tijdens vliegreizen. Voor alle reizen geldt dat men zich vooraf goed moet laten informeren over de coronaregels ter plaatse. Dat geldt ook voor de regels over het mondkapje. De eigen verklaring uitzondering mondkapjesplicht is gericht op de situatie in Nederland.
Indien nee, waarom geldt deze uitzondering niet buiten Nederland? Zou het mogelijk zijn om binnen de Europese Unie afspraken te maken over een uniforme regeling met betrekking tot een medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje binnen de Europese Unie?
Het al dan niet verplichten van een mondkapje is net als andere coronaregels een nationale bevoegdheid in het kader van de volksgezondheid en bescherming van eigen burgers. Uniforme afspraken over de inzet van het mondkapje liggen niet voor de hand. Wel is wekelijks in Europees verband een COVID-19 update van de ECDC3 om een gecoördineerde aanpak en eenduidigheid in reismaatregelen te faciliteren van de individuele EU-lidstaten.
Zou op de website van de rijksoverheid duidelijk vermeld kunnen worden of de medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje ook in het buitenland geldt en welke regels daarbij gelden? Indien nee, waarom niet?
Voor alle reizen geldt dat men zich vooraf goed moet laten informeren over de coronaregels ter plaatse, inclusief de mogelijke regels omtrent mondkapjes. De regels over mondkapjes verschillen per land en soms per provincie of deelstaat en worden geregeld aangepast aan de actuele situatie. Dat geldt ook voor de uitzondering op het dragen van een mondkapje. Op de website Wijs op reis4 wordt de informatie over coronaregels per land gebundeld aangeboden.