De aanbesteding fotografie in relatie tot de naleving van het clusterverbod |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is de huidige status van de aanbesteding fotografie?1
Ja, er wordt voor de aanbesteding fotografie een niet-openbare Europese aanbestedingsprocedure doorlopen. Hoewel de formulering wellicht anders doet vermoeden, kan elke geïnteresseerde partij zich aanmelden voor een niet-openbare aanbesteding. De niet-openbare procedure bestaat uit twee fases; een eerste ronde voor het selecteren van de geïnteresseerde marktpartijen, en een tweede ronde voor het selecteren van de beste inschrijvingen. Door deze verdeling in twee fases is deze aanbestedingsprocedure zeer geschikt voor het aanbesteden van opdrachten in een markt met een groot aantal marktpartijen, zoals de fotografie branche.
De aanbesteding is op 6 juli 2017 gepubliceerd op Tenderned, het voor iedereen toegankelijke marktplein voor aanbestedingen (www.tenderned.nl), waarna iedere in de opdracht geïnteresseerde fotograaf zich tot 24 augustus 2017 heeft kunnen aanmelden voor deelname aan de aanbestedingsprocedure. Er hebben zich 101 fotografen aangemeld, waarvan de ingediende verzoeken tot deelneming op dit moment worden beoordeeld op basis van de ervaring van de fotografen met de gevraagde soorten fotografie. Van de 101 fotografen die een verzoek tot deelneming aan de aanbestedingsprocedure hebben ingediend zullen er 75 worden uitgenodigd om een offerte in de dienen. Uiteindelijk zal met 40 fotografen een overeenkomst worden gesloten. De beoogde ingangsdatum voor de nieuwe overeenkomsten is 1 maart 2018.
Uit marktonderzoek voorafgaande aan de aanbesteding is gebleken dat de fotografie branche voor het overgrote deel valt binnen de categorie MKB/ZZP. Ook de huidige overeenkomsten met fotografen vallen allemaal onder de categorie MKB/ZZP.
In de aanbestedingsprocedure wordt rekening gehouden met de structuur van de fotografie branche door bij de opdrachtspecifieke eisen/selectiecriteria alleen te vragen naar ervaring van de fotograaf met de gevraagde soorten fotografie: reportagefotografie, portretfotografie, themafotografie. Alle MKB/ZZP fotografen kunnen hier in principe aan voldoen. Dit blijkt ook uit de 101 ontvangen verzoeken tot deelneming aan de aanbestedingsprocedure die zonder uitzondering behoren tot de categorie MKB/ZZP.
Kunt u bevestigen dat bij de procedure voor de aanbesteding fotografie gekozen is voor een niet-openbare aanbesteding?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u weergeven op welke wijze het aanbestedingsproces is ingericht en hoe de selectiecriteria zijn bepaald, zodat kleine ondernemers niet buitenspel komen te staan en ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (MKB'ers) en zelfstandigen zonder personeel (ZZP'ers) een eerlijke kans krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot contracten met de ongeveer 30 zelfstandige freelancers? Hoelang wordt al met de betrokkenen samengewerkt en wat is de omzet in totaal en de verdeling daarvan over de betrokkenen?
De samenwerking met de 35 fotografen is begonnen op de startdatum van de huidige overeenkomsten op 1 januari 2014. De huidige overeenkomsten lopen tot 1 januari 2018. De totale uitgaven aan fotografie onder de huidige overeenkomsten over de periode 1 januari 2014 tot 30 juni 2017 bedragen 2.935.000,– (inclusief BTW). De omzet per fotograaf betreft commercieel vertrouwelijke informatie.
Kunt u nader toelichten waar uw verwachting op is gebaseerd dat alle gecontracteerde fotografen onder de nieuwe aanbesteding voor 2018 MKB’ers en/of ZZP’ers zullen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Het overdragen van sociale media data van gewone Nederlanders aan de Amerikaanse overheid, de Muslimban en de onderhandelingen over de Amerikaanse preclearance faciliteiten op Schiphol |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Onbezorgd op vakantie naar de Verenigde Staten» over het overdragen van sociale media data van gewone Nederlanders aan de Amerikaanse overheid, de Muslimban en de onderhandelingen over de Amerikaanse «preclearance»-faciliteiten op Schiphol?1
Ja.
Weet u inmiddels op welke gronden de Nederlandse cabaretier en leraar Engels Ismael en zijn vriend Othman de toegang tot de Verenigde Staten (VS) zijn ontzegd? Zo nee, wat heeft de regering gedaan om zich hierover te informeren? Zo ja, op welke gronden is deze twee Nederlanders de toegang tot de VS ontzegd?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft over deze twee reizigers geen contact gehad met Amerikaanse overheidsinstanties, ook niet over de redenen van de niet-toelating. Hierover werd de Kamer eerder geïnformeerd in antwoord op de vragen van het lid Öztürk (DENK) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2551).
Als mensen door de VS de toegang is ontzegd door de Custom Border Protection Agency, wordt de Nederlandse regering dan actief geïnformeerd door de Amerikaanse overheid? Zo ja, ontvangt de Nederlandse regering informatie over de gronden waarop de toegang tot de VS is ontzegd?
De Nederlandse regering wordt niet actief geïnformeerd indien Nederlanders de toegang tot de VS is ontzegd. De Verenigde Staten zijn, net als alle andere landen, met inachtneming van hun internationaalrechtelijke verplichtingen, soeverein in het bepalen wie zij toelaten tot hun grondgebied. De autoriteit voor de grenscontroles van de Verenigde Staten, de Customs and Border Protection (CBP), voert daartoe op basis van het Amerikaanse recht controles uit en bepaalt zelfstandig, behoudens de internationaalrechtelijke verplichtingen, of personen tot Amerikaans grondgebied worden toegelaten.
Wel kunnen Nederlanders die in het buitenland in problemen komen, zich 24 uur per dag en 7 dagen in de week met consulaire hulpvragen wenden tot het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Afhankelijk van de hulpvraag wordt proactief bekeken of, en hoe, die hulp kan worden geboden.
Hoe vaak is Nederlanders de toegang tot de VS ontzegd? Is dit aantal toegenomen sinds het aantreden van president Trump?
Alleen de Amerikaanse autoriteiten kunnen deze informatie verstrekken. Er zijn evenwel geen indicaties dat het aantal Nederlanders dat de toegang wordt ontzegd toeneemt.
Heeft u bezwaar aangetekend bij de Amerikaanse regering vanwege weigering van Nederlanders met een dubbel paspoort (Iran, Irak, Libië, Somalië, Soedan, Syrië en Jemen)? Zo nee, waarom niet?
Het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daags na de invoering van het inreisverbod, op aandringen van Nederland en andere (Europese) landen, verduidelijkt wat de gevolgen van het decreet zijn voor personen met een dubbele nationaliteit (bipatriden). Onder het decreet kunnen alle houders van Nederlandse paspoorten (ook zij die naast het Nederlanderschap de nationaliteit van één van de genoemde landen bezitten) toegang krijgen tot de VS indien hun Nederlandse paspoort een geldig visum bevat.
Voor de uitgebreidere kabinetsreactie verwijs ik graag naar de Kamerbrief betreffende het Amerikaanse inreisverbod d.d. 1 februari 2017 (uw referte: 2017Z01406).
Indien de Custom Border Protection Agency Nederlanders toegang tot de VS ontzegt, waar en op welke manier kunnen zij dan bezwaar maken? Informeert u reizigers daarover actief? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Amerikaanse autoriteiten om in geval van weigering van toegang aan te geven welke bezwaarmogelijkheden de reiziger heeft.
Indien Nederlandse reizigers zich bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken melden, kan het ministerie betrokkenen in contact brengen met relevante
Amerikaanse instanties waar zij een klacht kunnen indienen.
Welke conclusies trekt u uit de recente uitspraak van het Europees Hof van Justitie over passenger name records (PNR) en Canada? Wat betekent deze uitspraak specifiek voor de uitwisseling van data met de VS?
In de brief aan uw Kamer van 17 augustus 2017 (Kamerstuk 32 317, nr. 483) is al ingegaan op het Hofadvies ten aanzien van het voorgenomen verdrag tussen de Europese Unie en Canada. De conclusie van het Hof is dat de PNR-overeenkomst niet in de huidige vorm mag worden afgesloten, omdat verschillende bepalingen ervan onverenigbaar zijn met de door de Unie erkende grondrechten (eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens). Volgens het Hof is het weliswaar in wezen toegestaan om stelselmatig alle gegevens van passagiers door te geven, te bewaren en te gebruiken, maar verschillende bepalingen van de ontwerpovereenkomst beantwoorden niet aan de vereisten die voortvloeien uit de grondrechten van de Unie.
De Europese Commissie zal de Raad een voorstel doen voor te nemen vervolgstappen. De verwachting is dat de Commissie hierover informatie zal geven tijdens de JBZ-Raad van 14 september aanstaande.
Het advies van het Hof heeft geen betrekking op de uitwisseling van PNR-data met de VS. Deze uitwisseling zal dan ook worden voortgezet op grond van het ter zake geldende verdrag tussen de EU en de VS inzake de doorgifte van passagiersgegevens. Mutatis mutandis geldt dit eveneens voor andere overeenkomsten over informatie-uitwisseling met de VS, in het bijzonder de TFTP-overeenkomst tussen de EU en de VS.
Bent u op de hoogte van de gang van zaken in Ierland, waar men na de aankondiging van de zogenaamde Muslim ban een «complete review» van het «preclearance»-verdrag met de VS uitvoert? Zo ja, welke conclusies trekt de regering hieruit? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse regering trekt hier geen conclusies uit omdat er geen sprake is van een preclearance verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten. Er vinden thans technische besprekingen plaats met de VS over preclearance.
Een eventuele overeenkomst dient verenigbaar te zijn met Nederlandse, Europese en internationale wet- en regelgeving, inclusief de mensenrechten. Daarover is het kabinet altijd zeer helder geweest.
Aan welke voorwaarden op het gebied van mensenrechten moet de regering-Trump voldoen om de onderhandelingen over «preclearance» op Schiphol te hervatten? Aan welke voorwaarden op het gebied van mensenrechten moet het «preclearance»-verdrag voldoen voor ondertekening?
Zoals vermeld in de brief van Staatssecretaris Infrastructuur en Milieu van 23 juni 2017 blijft de Nederlandse inzet gedurende de technische onderhandelingen over «preclearance» gericht op het eenzijdig kunnen opschorten van preclearance bij inbreuk op de Nederlandse en Europese wet -en regelgeving, in het licht van de voorwaarden die Nederland heeft gesteld bij de start van de onderhandeling (zie ook Kamerstukken 31 936, nr. 369 en 2016-2017-2196). Daarnaast dient «preclearance» op Schiphol steeds verenigbaar te zijn met het internationaal recht, inclusief de mensenrechten.
Over welke informatie van Nederlanders beschikken de Amerikaanse «ground marshalls» die rondlopen bij de gates op Schiphol? Is er verschil met de voorgestelde «preclearance»-zone? Zo ja, wat zijn de verschillen?
Er zijn geen Amerikaanse ground marshalls actief op Schiphol maar Immigration Liaison officers (ILO’s). Deze ILO’s opereren op Schiphol op basis van een Memorandum of Understanding tussen Nederland en de VS. Zij adviseren luchtvaartmaatschappijen om personen wel/niet mee te nemen naar de VS, daarbij rekening houdend met de eisen omtrent toegang conform Amerikaanse regelgeving. Een mogelijk verschil tussen de huidige ILO’s en Custom Border Protection(CBP)- preclearance officieren is de eventuele bevoegdheid van de CBP om Amerikaanse grens -en douanecontroles uit te voeren.
Gaat u de Tweede Kamer regelmatig en tijdig informeren over (voornemens tot) veranderingen in het Amerikaanse Custom Border Protection beleid in relatie tot Nederlanders die reizen naar de VS, de medewerking van de Nederlandse regering bij de uitvoering van het beleid en de gesprekken die met de VS gevoerd worden over dit onderwerp? Zo nee, waarom niet?
De Tweede Kamer wordt periodiek nader geïnformeerd.
Gebrekkig onderwijs t.a.v. sexting |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de stijging van het aantal naaktfoto's en filmpjes van jongeren?1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op vraag 6, waarin u aangeeft zich niet te herkennen in de het gegeven dat tweederde van de scholieren geen voorlichting heeft gehad over sexting?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Seks onder je 25ste» waarin expliciet staat dat een meerderheid van de jongeren geen of weinig informatie op scholen heeft gekregen over seksuele grensoverschrijding, seksuele diversiteit, seksueel plezier en seks in de media?2
Het volledige rapport «Seks onder je 25ste» is nog niet openbaar gemaakt; dat gebeurt in het najaar. Alleen de belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn gepubliceerd en daar hebben wij kennis van genomen, maar de precieze achtergronden van bovenstaande constatering zijn op dit moment nog niet bekend. Eén van de andere belangrijkste conclusies uit het onderzoek «Seks onder je 25ste»is overigens dat cijfers rond seksueel grensoverschrijdend gedrag onder jongeren een positieve (dus dalende) trend laten zien: vijf jaar geleden was zeventien procent van de meisjes en vier procent van de jongens ooit gedwongen tot seksueel gedrag. Uit het recente onderzoek blijkt dat deze percentages zijn gedaald naar respectievelijk elf procent en twee procent.
Hoe verhoudt de conclusie uit het genoemde onderzoek, namelijk dat onderwerpen zoals seks in de media, seksuele grensoverschrijding, seksuele diversiteit of het versturen van naaktfoto's en seksfilmpjes in de perceptie van jongeren niet of onvoldoende aan bod komen in het onderwijs, zich tot uw antwoord dat er wel voorlichting over sexting op scholen plaatsvindt?
Het is belangrijk dat er blijvende aandacht is voor de bewustwording over de mogelijke gevolgen van sexting voor jongeren. Zoals in de antwoorden op uw vorige set vragen is aangegeven (zie uw voetnoot3, komt er uit de met uw Kamer uitvoerig besproken themarapportage van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) van 2016 «Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit door scholen» een positiever beeld naar voren. Uit de rapportage blijkt dat scholen aandacht besteden aan seksuele vorming, waar sexting deel van uitmaakt, en aan seksuele diversiteit, maar blijkt ook dat dit op uiteenlopende wijze gebeurt qua invulling en omvang. De inspectie houdt hierop risicogericht toezicht.
Deelt u de mening dat uit de perceptie bij jongeren, namelijk dat er geen of te weinig aandacht is voor sexting en aanverwante onderwerpen in het onderwijs, al blijkt dat jongeren – ook al zouden zij die voorlichting wel hebben gehad – dat blijkbaar te weinig impact en invloed op hun gedrag heeft gehad? Zo ja, waarom en wat zegt dat over het onderwijs op dit punt? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van het SCP, «Anders in de klas» (evaluatie van de tweejarige pilot «Sociale veiligheid LHBT-jongeren op school», mei 2014), is onder andere gebleken dat houdingen, gevoelens en gedragingen van leerlingen (én leraren) beïnvloed worden door verschillende omgevingen, waarvan de school er één is. Tevens komt naar voren dat het niet alleen een kwestie van gedrag van individuele leerlingen is, maar het ook om groepsprocessen gaat, waarbij het buitengewoon lastig is om vast te stellen of en op welke wijze gedrag beïnvloed kan worden. Zoals uit het themarapport van 2016 van de inspectie bleek, is het mede daarom van belang dat scholen een structurele aanpak ontwikkelen die in het schoolklimaat verankerd wordt. Dit kan scholen houvast bieden bij de door hen gewenste benadering van ongewenst gedrag en het verhogen van de weerbaarheid van leerlingen.
Deelt u de mening dat scholing en vorming belangrijk zijn om jongeren «mediawijs» te maken om zo te voorkomen dat zij slachtoffer worden van internetpesten of sexting? Zo ja, deelt u de menig dat de huidige kerndoelen, scholen te weinig houvast bieden om aandacht te besteden aan de genoemde voorlichting? Zo ja, hoe komt dat en hoe gaat u zorgen voor verbetering? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld dat seksuele weerbaarheid niet alleen een taak van het onderwijs is, maar zeker ook van de opvoeders, vinden wij het belangrijk dat ook scholen bewust, kritisch en veilig mediagebruik bij leerlingen bevorderen. Het is daarom van belang dat jongeren worden voorgelicht over de mogelijke gevolgen van hun onlinegedrag. Wij bevorderen via het programma mediawijsheid van Mediawijzer.net dat opvoeders, scholen en jongeren zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie over mediagebruik om bij te dragen aan bewust, kritisch en veilig mediagebruik. De (voorlichtings)programma’s die zijn ontwikkeld ten aanzien van seksuele vorming gaan ook over sexting.
In de vervolgfase van de curriculumherziening primair en voortgezet onderwijs wordt ook mediawijsheid – als onderdeel van digitale geletterdheid – nader uitgewerkt.4 In lijn met de motie Becker c.s. worden de in deze fase te ontwikkelen bouwstenen zo geformuleerd dat deze bijdragen aan duidelijke kerndoelen waarmee voor leraren en scholen duidelijker is wat wel en niet van hen wordt verwacht.5
In het middelbaar beroepsonderwijs is in augustus 2016 het thema kritisch denken toegevoegd aan de eisen voor loopbaan en burgerschapsonderwijs, om onder andere de sociale weerbaarheid van studenten te kunnen vergroten. Hiertoe is de handreiking kritische denkvaardigheden beschikbaar gesteld om docenten inspiratie te bieden om aan de slag te gaan met het trainen van kritische denkvaardigheden bij studenten.
In algemene zin worden scholen bovendien ondersteund door de SSV bij het bevorderen van een sociaal veilig klimaat. Dit doen zij door het geven van actuele informatie en deskundig advies via de website, trainingen, conferenties en de helpdesk. Sociale veiligheid gaat over het bevorderen van sociaal gedrag door bijvoorbeeld gedragsregels op school en het tegengaan van grensoverschrijdend en ongewenst gedrag. Pesten, agressie, geweld, discriminatie, racisme, (homo)seksuele intimidatie, radicalisering en extremisme zijn hiervan voorbeelden.
Voor het hoger onderwijs geldt dat veel instellingen regelingen kennen rondom ongewenste omgangsvormen en klachtenregelingen. Onwenselijke gedragingen, waaronder op het vlak van seksuele intimidatie en geweld, kunnen op deze manier aangepakt worden. Ook staat dit onderwerp op de agenda in de besprekingen met koepels van hogescholen en universiteiten.
Hoe gaat u er voor zorgen dat het onderwijsaanbod door jongeren met een hoger cijfer dan de huidige waardering van 5.8 wordt gewaardeerd?
Zie de antwoorden op vraag 5 en 6.
De explosieven in woonwijken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van de burgemeester van Etten-Leur aan de bewoners van die stad en het bericht in de media over de opslag van explosieven in een woonwijk?1 2
Ja.
Op basis waarvan is het mogelijk om honderden kilo's fosfor-, geschuts- en handgranaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog te verzamelen en hiervoor een vergunning te krijgen? Welke voorwaarden worden er gesteld aan het verzamelen van explosieven en munitie?
Op basis van artikel 4, lid 1 onder c van de Wet wapens en munitie (Wwm) kan van krachtens deze wet vastgestelde voorschriften of verboden vrijstelling of, op daartoe strekkend verzoek, door de Minister van Veiligheid en Justitie ontheffing worden verleend voor het verzamelen van «andere wapens, voor zover deze bestemd zijn voor dan wel deel uitmaken van een verzameling of een wandversiering (c) en/of munitie, voor zover deze bestemd is voor dan wel deel uitmaakt van een verzameling (d)». De voorwaarden die worden gesteld aan het verzamelen van explosieven en munitie staan vermeld in onderdeel B 3.2 van de Circulaire Wapens en Munitie. Voor fosfor-, geschuts- en handgranaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog geldt dat de voor ontploffing bestemde stoffen in elk van deze voorwerpen moet zijn verwijderd om deel uit te kunnen maken van een verzameling.
Is het waar dat de aangetroffen explosieven bestonden uit fosfor-, geschuts- en handgranaten? Welke andere explosieven zijn nog meer aangetroffen? Was voor het bezit dan wel opslag daarvan ontheffing verleend op grond van de Wet Wapens en Munitie en de daarbij behorende onderliggende regelgeving? Zo ja, op grond van welke concrete bepalingen? Zo nee, hoe verhoudt dat zich tot hetgeen de burgemeester in zijn brief meldde?
Over wat precies is aangetroffen kan ik geen mededelingen doen omdat dit onderdeel is van het strafrechtelijk onderzoek. Er is in dit geval op 1 juli 2012 een ontheffing verleend voor het voorhanden hebben en vervoeren van een verzameling munitie van categorie II en III, gebruikt in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid van de Wwm. Een ontheffing moet minimaal eenmaal per drie jaar worden gecontroleerd. De politie heeft de ontheffing van deze bewoner in december 2015 voor het laatst gecontroleerd. Op dat moment voldeed de verzameling aan de voorwaarden die in de ontheffing zijn gesteld. Er is geen ontheffing verleend voor explosieven die bestonden uit fosfor-, geschuts- en handgranaten.
In het geval er sprake was van een vergunning voor het verzamelen van explosieven en munitie, waarom zijn de explosieven dan toch is beslag genomen en waarom was de Explosieven- en Opruimingdienst daarvoor nodig?
Een vergunning voor het verzamelen van explosieven en munitie kent beperkingen en voorschriften waaronder dat explosieven, handgranaten en munitie boven het kaliber.50 geen brisante ladingen mogen bevatten. Om vast te kunnen stellen of aan deze beperkingen en voorschriften werd voldaan, is de munitie voor onderzoek in beslag genomen. Op dit moment is in opdracht van het Openbaar Ministerie het onderzoek naar de aangetroffen munitie bij de politie nog in volle gang. Zodra het onderzoek is afgerond kan meer worden gezegd over de risico’s die er mogelijk waren. De Explosieven- en Opruimingsdienst (EOd) heeft nog dezelfde nacht (van maandag 29 mei op dinsdag 30 mei 2017) onderzoek ingesteld. Het onderzoek in en om de woning en berging is op dinsdag 30 mei afgerond. Een deel van de munitie is op woensdag 31 mei op een zogenoemde «plofplaats» in de gemeente Moerdijk onschadelijk gemaakt.
Was bij de hulpdiensten op het moment van de melding van de brand bekend dat er explosieven en munitie in het schuurtje aanwezig waren? Zo nee, hoe hebben de hulpdiensten dit ontdekt? Zo ja, hoe wisten zij dat?
Het was op het moment van de brand niet bekend dat er explosieven en munitie in het schuurtje waren, aangezien de vergunningssituatie daartoe ook geen aanleiding bood (men mocht alleen lege explosieven etc. voorhanden hebben).
De politie-eenheid die na de melding van de brand ter plaatse ging, kreeg vrijwel direct van een omstander/ buurtbewoner te horen dat er toch mogelijk explosieven in het pand en schuurtje aanwezig konden zijn. Dit werd teruggekoppeld aan de meldkamer en de hulpdiensten namen afstand van het pand. De bewoner verklaarde tegenover de politie dat er sprake was van een verzameling van munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Onderzoekers van de EOd bevestigden dit beeld, maar hadden tijd nodig om alle munitie te kunnen onderzoeken.
Is er op enig moment gevaar geweest voor de hulpdiensten en voor de omwonenden? Zo ja, hoe is omgegaan met deze gevaarlijke situatie? Zo nee, waarom niet?
De medewerkers van de hulpdiensten en omwonenden zijn niet in gevaar geweest. De hulpdiensten hebben ervoor gezorgd dat de omwonenden en zijzelf op een veilige afstand stonden zodat zij niet direct in de dichte rook stonden. Het effect van de witte fosfor die is vrijgekomen is daarmee verwaarloosbaar.
Hebben hulpdiensten zicht op welke particulieren een vergunning hebben om explosieven, munitie of wapens op te slaan, zodat zij daar rekening mee kunnen houden als zij hulp moeten verlenen? Zo ja, op grond van welke regeling hebben zij dit of zouden zij dit moeten hebben? Zo nee, waarom niet en is dit dan niet spelen met levens van onze hulpverleners?
De bevoegdheid om explosieven voorhanden te hebben kent de beperking dat er in die explosieven geen voortdrijvende lading mag zitten. De bevoegdheid vloeit voort uit een verlof of een ontheffing van de wapenwetgeving. Vanwege het voorgeschreven lege karakter van explosieven, is er geen directe noodzaak om overige hulpdiensten hier zicht op te geven. Indien de houder van de vergunning zich houdt aan de beperkingen en voorschriften dan kan er geen gevaarsituatie ontstaan. Bij het niet in acht nemen van de beperkingen en voorschriften kan wel een gevaarsituatie ontstaan, waartoe het onderzoek nu loopt.
Deelt u de mening dat hulpdiensten moeten weten wie een vergunning heeft om explosieven, munitie en wapens in huis te hebben zodat zij daar rekening mee kunnen houden bij de hulpverlening? Zo ja, gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
De politie is er van op de hoogte welke particulieren over een vergunning beschikken. De Wwm bevat de regels over het vervaardigen, vervoeren, voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie, zoals de regel dat explosieven, handgranaten en munitie geen lading mogen bevatten Hoewel ik als Minister verantwoordelijk ben voor de afgifte van ontheffingen in de zin van de Wwm, is de politie de aangewezen partij voor de controle van de naleving van de ontheffing. In die zin heeft de politie zicht op welke particulieren een vergunning hebben om explosieven, munitie of wapens op te slaan. Er wordt echter geen – door andere hulpdiensten – actief te raadplegen adreslijst gehanteerd. Als de houder van de explosieven zich houdt aan de regelgeving is er immers geen gevaar voor de omgeving. De brandweer beschikt (daarom)ook niet over een lijst met adressen of personen aan wie een ontheffing is afgegeven, maar het personeel is door de aard van haar werkzaamheden altijd alert op risico’s. Specifiek voor de brandweer geldt dat de afdeling risicobeheersing van de brandweer betrokken wordt, wanneer voor legale opslag van zware munitie een ontheffing wordt afgegeven. In zo’n situatie wordt een zogenoemd aanvalsplan gemaakt voor het geval de brandweer op deze locatie moet worden ingezet. Voor het pand aan de Paukeslag was dit overigens niet aan de orde.
De plannen van postbedrijf Sandd |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat u al enkele maanden in het bezit bent van plannen van postbedrijf Sandd om post goedkoper te verzenden dan PostNL?1 Zo ja, wanneer heeft u die plannen voor het eerst bekeken en wat is uw reactie hierop?
Op 10 november 2016 heb ik van Sandd vertrouwelijk hun informatiememorandum voor uitvoering van de UPD mogen ontvangen. Ik heb aan Sandd laten weten het informatiememorandum te zullen betrekken bij de analyse toekomst postmarkt en de onderliggende onderzoeken, zoals de evaluatie van de UPD, die ik u op 10 juli jl. heb toegestuurd2.
Kunt u een uitgebreidere schriftelijke reactie op de plannen aan de Kamer sturen voorafgaand aan de bespreking van de analyse van de postmarkt met de Kamer? Zo ja, wanneer kan de Kamer de analyse en de reactie op de plannen van Sandd ontvangen?
Zie mijn brief over de plannen van Sandd die ik u tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen heb doen toekomen.
Deelt u de mening dat vernieuwing in de wereld van de post prima is, maar niet ten koste mag gaan van de beloning van de postbezorgers? Zo ja, ziet u in de plannen van Sandd voorstellen die ingaan tegen het wijzigingsvoorstel Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011? Zo ja, welke zijn dat en wat is uw reactie daarop?
In elke markt, en dus ook in een markt waarin sprake is van volumedalingen en scherpe concurrentie op prijs, moet ervoor worden gewaakt dat de arbeidsvoorwaarden van werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt onnodig onder druk komen te staan. Daar hebben we generieke regelgeving voor en in de postmarkt specifieke regelgeving volgens het Tijdelijk Besluit Postbezorgers. Uiteraard moet de partij die de UPD verzorgt voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Sandd laat weten dat indien zij de UPD zou uitvoeren het bedrijf de transitie van overeenkomst van opdracht naar arbeidsovereenkomst versneld zou kunnen doorvoeren.
Welke criteria op het gebied van arbeidsomstandigheden hanteert u bij het aanwijzen van een nieuwe uitvoerder van de Universele Postdienstverlening (UPD)?
Zoals in het antwoord op vraag 3 gesteld dienen postvervoerders zich aan de geldende wet- en regelgeving te houden. Dat geldt in het bijzonder voor de uitvoerder van de UPD. Daaronder valt ook wet- en regelgeving ten aanzien van arbeidsomstandigheden.
Deelt u de mening van de Commissie Vreeman dat het uitgangspunt van 100% arbeidsovereenkomsten in de postsector, nog steeds het doel moet zijn van de uitvoerder van de UPD?
In het Tijdelijk Besluit Postbezorgers is gekozen voor een minimumpercentage van 80%. Hierdoor hebben postvervoerders in een markt waarin de postvolumes gedurende het jaar niet stabiel zijn en bovendien aan sterke krimp onderhevig zijn, nog enige flexibiliteit om de bedrijfsvoering adequaat aan te kunnen passen aan de vereiste fluctuerende inzet van menskracht. Ik heb eerder in de Kamer gesteld dat het behouden van enige flexibiliteit, zeker gelet op de huidige marktomstandigheden, gewenst is.
Is het waar dat Sandd zich niet aan de wettelijke afspraken houdt van minimaal 80% van de werknemers in vaste dienst? Zo ja, is Sandd nog steeds de postbezorger die de overheid gebruikt?2 Zo ja, deelt u de mening dat de overheid de druk op Sandd moet opvoeren, dan wel de samenwerking moet opzeggen om te zorgen dat Sandd zich aan de wettelijke afspraken houdt? Zo nee, waarom niet?
De ACM houdt onafhankelijk toezicht op de naleving van de regelgeving op de postmarkt, ook op de naleving van het Tijdelijk Besluit Postbezorgers. Het is daarom niet aan mij om hier een uitspraak over te doen.
Sandd verzorgt op dit moment voor de rijksoverheid de binnenlandse 72-uurs postvoorziening. Het opzeggen van een reeds afgesloten overeenkomst kan binnen de grenzen die de overeenkomst zelf en het Burgerlijk Wetboek daaraan stelt. Het is in principe niet mogelijk een overeenkomst te ontbinden op basis van (het vermoeden) overtreding van regelgeving.
De problemen op en rond de Haringvlietbrug |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de problemen op en rond de Haringvlietbrug?1
Ja.
Is het waar dat automobilisten uit frustratie, tijdens een stroomstoring, de slagboom op de Haringvlietbrug hebben gedemonteerd?
Ja, dit is op 30 juni 2017 gebeurd naar aanleiding van een storing in het elektrisch systeem dat de aansturing van de slagbomen op de Haringvlietbrug verzorgt.
Kunt u zich de frustratie van de automobilisten voorstellen als tijdens de spits de weg geblokkeerd wordt door een stroomstoring en er ogenschijnlijk niets gebeurt om het probleem te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij de frustratie wel voorstellen als je als weggebruiker lang, ogenschijnlijk onnodig, moet wachten.
Het eigenhandig verwijderen van onderdelen van weginfrastructuur (vooral ten behoeve van de veiligheid) is echter onverantwoord en kan tot gevaarlijke situaties leiden. Dit is natuurlijk niet toegestaan. Rijkswaterstaat heeft in de pers afkeurend gereageerd op deze actie.
Op het moment van verwijderen van de slagboom was nog niet bekend wat de oorzaak van de storing was. Door het eigenhandig verwijderen van de slagboom hadden de betrokken automobilisten vrijdagmiddag zichzelf en andere weggebruikers in gevaar kunnen brengen. Een reden van storing had kunnen zijn dat het brugdek, hoewel al helemaal naar beneden, nog niet vergrendeld was. Dat betekent dat het brugdek plotseling omhoog kan komen. Ook duurde hierdoor het oplossen van de storing nog langer, zeker voor de scheepvaart, omdat de monteur zijn testen niet kon uitvoeren.
Overigens was er op vrijdag 30 juni geen sprake van een vergrendelingsstoring, maar zoals gezegd een elektrische storing aan de slagbomen. Er heeft zich geen gevaarlijke situatie voorgedaan naar aanleiding van het verwijderen van de slagboom.
Zo ja, bent u van mening dat de Haringvlietbrug tijdens de spits zo weinig mogelijk open moet om de doorstroming van het wegverkeer zoveel mogelijk te garanderen, zoals in het artikel wordt gesuggereerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
De Haringvlietbrug wordt alleen buiten de ochtend- en avondspits geopend.
Bent u van mening dat, mocht er een storing optreden, op de Haringvlietbrug of andere vergelijkbare wegen waarbij er beperkte alternatieve routes zijn, de storing binnen een half uur verholpen moet worden of tijdelijk verholpen moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bereiken?
Rijkswaterstaat heeft met aannemers afgesproken dat op het hoofdwegennet en hoofdvaarwegennet de aanrijtijden naar storingen maximaal drie kwartier is. Vervolgens is de tijd om de storingen te verhelpen 2 uur na storingsmelding. Het verkeer wordt zo lang via afgesproken routes omgeleid.
Om de drie kwartier aanrijtijd te halen kan de monteur een beroep doen op assistentie door weginspecteurs van Rijkswaterstaat en de politie om vervolgens gebruik te kunnen maken van o.a. vluchtstroken en ander calamiteiten-voorzieningen.
In het geval van de storing op de Haringvlietbrug op 30 juni is te laat voor de mogelijkheid van verkeersbegeleiding gezorgd, zodat de monteur niet binnen drie kwartier aan de slag kon.
Het verhelpen van storingen binnen een half uur is om logistieke redenen niet te realiseren. Wel maakt Rijkswaterstaat naar aanleiding van dit incident aanvullende werkafspraken met aannemers om hen, in geval van file, sneller op locatie te krijgen.
Zijn er de afgelopen maanden meerdere problemen geweest op en rond de Haringvlietbrug? Zo ja, welke en hebben die problemen geleid tot gevaarlijke situaties? Zo ja, welke en hoe is met die gevaarlijke situaties omgegaan?
Allereerst, bij Rijkswaterstaat staat veiligheid voorop. Zolang een weg of brug niet veilig is, wordt die niet vrijgegeven voor verkeer. Ten tweede zijn storingen en incidenten niet uit te sluiten.
Op 24 mei en 30 juni zijn er elektrische storingen geweest aan twee verschillende slagbomen. Naar aanleiding van deze storingen is de stroomtoevoer en werking van alle slagbomen op een later moment geïnspecteerd en getest. De resultaten van de testen waren positief.
Op 12 mei en 1 juni zijn er twee – andere – slagbomen door verkeer aangereden en beschadigd. Deze slagbomen zijn vervangen door nieuwe bomen. Na aanrijdingen wordt de werking van de nieuwe slagboom altijd, voor het weer in dienst gaan, zorgvuldig getest. De gedemonteerde slagboom was overigens onbeschadigd, en is na terugplaatsing, getest en weer in dienst gesteld.
Op 7 juni jl. raakte één van de voegovergangsplaten van de Haringvlietbrug in de A29 los. Als gevolg van verkeer en wind is de losgeraakte plaat gaan bewegen en heeft daarbij twee voertuigen geraakt. Eén automobilist is voor onderzoek naar het ziekenhuis vervoerd. De voegovergang is vervolgens gerepareerd. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat een deel van de bevestigingsconstructie van de voegovergangen in slechte staat is en niet voldoende sterk is om de krachten van het verkeer op te nemen. Momenteel worden de verbindingen periodiek vastgezet. Na de tijdelijke reparatie die meteen is uitgevoerd volgt in het najaar een definitieve reparatie.
Daarnaast worden beperktere werkzaamheden aan brugklep en rijdekverbindingen gepland. Uit inspecties is gebleken dat reparaties aan het wegdek nodig zijn. Als onderdeel van nadere inspecties en als veiligheidsmaatregel hangt Rijkswaterstaat in afwachting van de reparatie uit voorzorg netten op onder de brug. Onderdelen van verbindingen zouden los kunnen raken en in het water vallen.
Zoals aan u gemeld in de brief «Onderhoud Strategische bruggen Hoofdwegennet», RWS 2017/26031, moet ook de constructieve veiligheid van de stalen hoofddraagconstructie van het vaste deel van de Haringvlietbrug nader beoordeeld worden. Het voorlopig oordeel is om binnen ca. 15 jaar maatregelen te nemen.
Het Landelijk bureau vermiste personen |
|
Maarten Groothuizen (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen tijdens het mondelinge vragenuur in de Tweede Kamer op 20 juni jl. over het Landelijk Bureau Vermiste Personen (LBVP)?
Ja.
Zijn er te laat Amber Alerts en Vermist Kind Alerts verstuurd door de problemen bij het LBVP?1
Het LBVP is in de afgelopen jaren 24/7 bereikbaar geweest voor vragen vanuit de regionale eenheden. Amber Alerts en Vermist Kinds Alerts zijn conform werkwijze en protocol verstuurd.
Hoe verloopt de samenwerking tussen het LBVP en de regionale eenheden van de nationale politie en individuele politieagenten bij die eenheden?
De samenwerking tussen het LBVP en regionale eenheden en vice versa verloopt goed. Er is periodiek overleg tussen het LBVP en de specialisten van de regionale eenheden. Tezamen met de specialisten van de regionale eenheden wordt de 24/7 beschikbaarheid van specialisten geborgd, die om beurten piket hebben en kunnen adviseren over de vermissingszaak.
Sinds wanneer is de politie op de hoogte van de problemen rond de onderbezetting bij het LBVP? Sinds wanneer was u op de hoogte van deze problemen?
Het LBVP heeft in de afgelopen jaren gewerkt met een combinatie van vaste en tijdelijke krachten. De bemensing van het LBVP wordt op het juiste niveau gebracht. Als team gezamenlijk is er in de afgelopen jaren altijd voldoende kennis en ervaring aanwezig geweest. Het LBVP is ook altijd 24/7 bereikbaar geweest voor vragen (op het gebied van ondersteuning en advisering bij vermissingsonderzoeken) vanuit de regionale eenheden.
Is het waar dat er in het verleden meldingen van urgente vermissingen zijn ontvangen in een «spambox» van het LBVP? In hoeveel gevallen is hiervan sprake geweest? Met welke gevolgen?
Dit is niet juist. De geautomatiseerde meldingen die verzonden worden, komen binnen op een hiervoor speciaal opgezette mailbox, de Mailbox Urgente Vermissingen. Er is geen sprake van een spambox.
Is het waar dat de meldingen die in de mailbox Urgente Vermissingen van het LBVP binnenkomen in voorkomende gevallen te beknopt zijn om een correcte inschatting van de vermissing te kunnen maken? Zo ja, hoe komt dit, hoe vaak komt dit voor, wat zijn de gevolgen voor de vermissing? Welke maatregelen zijn of worden er genomen om hier verbetering in aan te brengen?
De inschatting dat een vermissing al dan niet urgent is, wordt niet gemaakt door het LBVP maar door de hulpofficier van justitie in de eenheid waar de vermissing wordt gemeld.
Het LBVP biedt ondersteuning aan bij onderzoeken naar vermissingen door de regionale eenheden te adviseren over o.a. de inzet van specialistische middelen (inclusief het versturen van AMBER Alerts en Vermist Kind Alerts). Daarnaast vormt het LBVP een netwerk met de tien Specialisten Vermiste Personen in de eenheden, om de hierboven genoemde ondersteuning effectief te kunnen uitvoeren.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen er sinds de introductie van de meldplicht door de politie in vermissingzaken geen melding is gemaakt van een urgente vermissing bij het LBVP en waarbij achteraf toch sprake bleek van een ernstig misdrijf? Zo ja, in hoeveel gevallen was daar sprake van en wat was de aard van de misdrijven en de gevolgen voor het slachtoffer? Zo nee, waarom kunt u dit niet aangeven?
Er wordt niet bijgehouden in hoeveel gevallen er geen melding van een urgente vermissing bij het LBVP is gedaan. Het doel van de meldplicht is om een betere ondersteuning van lopende vermissingsonderzoeken mogelijk te maken door het benutten van ondersteuning vanuit het LBVP indien nodig. De meldplicht is niet bepalend voor de uitvoering van de vermissingszaak.
Er is dus geen oorzakelijke relatie tussen het melden bij het LBVP door de eenheden en het niet goed uitvoeren van het operationele vermissingsproces omdat de politiemedewerkers in de eenheid zelf de vermissing behandelen en dit niet laten afhangen van een melding aan het LBVP.
Is het u bekend hoe vaak het voor komt dat achteraf vermissingen verkeerd zijn ingeschat of behandeld en waarom dat het geval is? Deelt u de mening dat een structurele evaluatie van de aard en de omvang van verkeerd ingeschatte vermissingen noodzakelijk is en hoe gaat u daar voor zorgen?
De politie behandelt per jaar ongeveer 40.000 vermissingen (waarvan het overgrote deel binnen 1–2 dagen is opgelost). 1 a 2% is langdurig van aard. De politie meldt mij dat er geen indicatie is hoe vaak het voorkomt bij deze 40.000 zaken dat een vermissing verkeerd wordt ingeschat. Het werkproces m.b.t. vermissingszaken wordt periodiek tegen het licht gehouden.
Kunt u de antwoorden meenemen in de brief die u voor het eind van het zomerreces heeft toegezegd?
Een gebrek aan capaciteit en kwaliteit bij het Landelijk Bureau Vermiste Personen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politie laat steken vallen bij opsporing van vermiste kinderen» over onderbezetting en gebrek aan expertise bij het Landelijk Bureau Vermiste Personen (LBVP) van de Nationale Politie? (RTL Nieuws 16 juni 2017)
Deelt u de mening dat een gebrek aan capaciteit en expertise in het geval van het opsporen van vermiste personen waaronder kinderen zeer ongewenst is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Acht u het mogelijk dat er door de problemen bij het LBVP te laat Amber Alerts en Vermist Kind Alerts worden verstuurd? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, hoe kunt garanderen dat dat niet het geval is?
Hoe verloopt de samenwerking tussen het LBVP en de regionale eenheden van de nationale politie en individuele politieagenten bij die eenheden?
Kunt u zich vinden in de schriftelijke reactie die de nationale politie in reactie op de vragen van RTL Nieuws heeft gegeven? Zo nee, op welke punten bent u het dan niet eens met die toelichting of is die volgens u niet adequaat?
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen, waaruit bleek dat uw ambtsvoorganger bij de toenmalige korpsbeheerders onder meer om aandacht vroeg «voor een snelle expertiseopbouw op het gebied van persoonsvermissingen»? Herinnert u zich ook de brief van uw ambtsvoorganger aan de Kamer waarin naar aanleiding van de vermissing van de 12-jarige Milly Boele de politie werd gevraagd om het werkproces van persoonsvermissingen snel te verbeteren? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de door RTL Nieuws geschetste problemen bij het LBVP?1 2
Is het waar dat er bij het LBVP sprake is van onderbezetting waardoor het LBVP niet 24/7 kan adviseren over urgente vermissingzaken? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongewenst is en niet past bij eerder gedane toezeggingen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen en op welke termijn? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Is het waar dat er in het verleden meldingen van urgente vermissingen zijn ontvangen in een spamemailbox van het LBVP? In hoeveel gevallen is hiervan sprake geweest? Met welke gevolgen?
Is het waar dat de meldingen die in de mailbox Urgente Vermissingen van het LBVP binnenkomen in voorkomende gevallen te beknopt zijn om een correcte inschatting van de vermissing te kunnen maken? Zo ja, hoe komt dit, hoe vaak komt dit voor, wat zijn de gevolgen voor de vermissing en welke maatregelen zijn of worden er genomen om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen er sinds de introductie van de meldplicht door de politie in vermissingzaken geen melding is gemaakt van een urgente vermissing bij het LBVP en waarbij achteraf toch sprake bleek van een ernstig misdrijf? Zo ja, in hoeveel gevallen was daar sprake van en wat was de aard van de misdrijven en de gevolgen voor het slachtoffer? Zo nee, waarom kunt u dit niet aangeven?
Is bekend hoe vaak het voorkomt dat achteraf vermissingen verkeerd zijn ingeschat of behandeld en waarom dat het geval is? Zo ja, kunt u de Kamer daarover inlichten? Zo nee, deelt u dan de mening dat een structurele evaluatie van de aard en de omvang van verkeerd ingeschatte vermissingen noodzakelijk is en hoe gaat u daar dan voor zorgen?
Welke maatregelen gaat u nemen om op de kortst mogelijke termijn de huidige problemen bij het LBVP te verhelpen?
Deelt u de mening dat het nodig is om een onafhankelijk onderzoek te laten instellen naar de ontstane problemen rondom de meldingen van vermissingen, bijvoorbeeld door de Onderzoeksraad voor Veiligheid? Zo ja, op welke termijn gaat dat onderzoek plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat kinderen van zeven jaar slachtoffer zijn van sekschantage |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kinderen van zeven jaar oud slachtoffer van sekschantage»?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het rapport dat is uitgebracht door Europol over sextortion?
Ja.
Zijn er cijfers bekend over het aantal meldingen van sextortion en de leeftijd van de slachtoffers in Nederland in de periode die ook in het rapport is genoemd? Zo ja, is het aantal aangiftes de afgelopen jaren gestegen? Zo ja, is dat vanwege een groeiend aantal slachtoffers of is de aangiftebereidheid onder de slachtoffers gestegen?
Er is bij meldingen van sextortion in bijna alle gevallen sprake van een combinatie van meerdere delicten die afhankelijk van de casus op verschillende wijzen worden geregistreerd2. Wanneer sextortion gericht is op het verkrijgen van geld of goederen kan dit worden geregistreerd als een vorm van afpersing. Bij minderjarigen is sextortion echter veelal gericht op het verkrijgen van nog meer seksueel getinte foto’s of video’s van het slachtoffer. Dergelijke zaken worden geregistreerd als kinderpornografie, ontucht, poging tot ontucht etc. Sextortion wordt niet als apart fenomeen in de politiesystemen geregistreerd. Om die reden kan ik u het gevraagde cijfermatige inzicht niet geven.
Kunt u de cijfers over het aantal slachtoffers, over de afgelopen vijf jaar, delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er cijfers bekend over de leeftijd van de slachtoffers? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet Nederland om jongeren/kinderen en hun ouders te attenderen op het gevaar van sextortion? Worden jongeren/kinderen en hun ouders voorgelicht? Zo ja, op welke wijze?
Scholen spelen een rol in de voorlichting over de risico’s van online gedrag. In mijn beantwoording op eerdere Kamervragen3 over de stijging van het aantal naaktfoto’s en filmpjes onder jongeren heb ik beschreven wat scholen aan voorlichting doen altijdom zo bewust, kritisch en veilig mediagebruik te bevorderen.
De politie besteedt ook veel aandacht aan het thema sextortion. Op de site «Vraag het de politie», een site speciaal voor jeugd, informeert de politie jongeren over wat zij kunnen doen tegen sextortion. Tevens biedt de politie minderjarigen periodiek de mogelijkheid door middel van de zedenchat te chatten met gespecialiseerde politiemedewerkers over mogelijke seksuele delicten. De campagnefilm van Europol4 over het fenomeen sextortion en hoe te handelen als iemand wordt geconfronteerd met sextortion zal de komende tijd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie en partners onder de aandacht worden gebracht, via onder andere social media.
Hoe worden daders van sextortion opgespoord?
Meldingen en aangiftes van sextortion waarbij sprake is van minderjarige slachtoffers worden altijd in behandeling genomen door de politie. Hierbij kan naast afpersing sprake zijn van kinderpornografie, ontucht, poging tot ontucht, etc. De politie beoordeelt per zaak welke inzet en expertise nodig is. Dit hangt bijvoorbeeld af van of dader en slachtoffer elkaar kennen, of de zaak zich alleen maar in Nederland afspeelt, via één-op-één communicatie (e-mail, WhatsApp, chat, webcam) of via social media platforms die voor iedereen toegankelijk zijn. Wanneer een casus een internationaal karakter heeft, vindt er internationale samenwerking plaats en zijn onder andere Europol en Interpol betrokken. Het team Bestrijding Kinderporno en kindersekstoerisme van de Landelijke Eenheid ondersteunt indien nodig de regio’s met complexere zaken als het gaat om de (digitale) opsporing en bestrijding van kinderporno.
Bent u bereid een reactie naar de Kamer te sturen op het rapport van Europol? Zo nee, waarom niet?2
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor een beleidsreactie. Het Europolrapport betreft een nadere fenomeenbeschrijving van sextortion en de verschillende verschijningsvormen die zich internationaal voordoen. Het fenomeen is in Nederland niet nieuw en de strafrechtketen is ingericht om ook deze zaken adequaat op te pakken.
Het bericht dat malware mogelijk energiebedrijven kan platleggen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «IT-beveiliger ESET ontdekt Industroyer, de gevaarlijkste malware gericht op industriële systemen sinds Stuxnet»?1
Ja.
Deelt u de door IT-beveiliger ESET gebezigde stelling dat de malware Win32/Industroyer mogelijk ook schade aan zou kunnen richten aan Nederlandse energiebedrijven of die zelfs stil zou kunnen leggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de Nederlandse energiesector wordt veelal gebruik gemaakt van apparatuur en communicatieprotocollen gelijk aan, dan wel vergelijkbaar met, de apparatuur en protocollen waar de malware Industroyer zich op richt. Dit is inherent aan standaardisering en interoperabiliteit. Het is niet uit te sluiten dat de malware ingezet zou kunnen worden tegen systemen van Nederlandse energiebedrijven.
Om schade aan te kunnen richten met de malware dient een aanvaller van buitenaf toegang tot het netwerk van het doelwit te verkrijgen. Pas daarna kan de malware worden ingezet om te communiceren met industriële controlesystemen. Het is qua weerbaarheid dan ook zaak dat partijen er zorg voor dragen dat een aanvaller van buitenaf niet binnendringt op het netwerk om deze aanvalstechniek in te zetten. Dit vraagt niet om een andere inzet dan bij de bescherming tegen andere aanvallen. Het is aan de partijen zelf om maatregelen te nemen die de kans op misbruik beperken of wegnemen, zoals het installeren van software-updates om kwetsbaarheden weg te nemen, en om maatregelen te nemen die de impact van misbruik kunnen beperken, zoals het implementeren van detectie- en monitoringoplossingen om aanwezigheid van (bekende vormen van) malware te kunnen herkennen. Het managen van cybersecurityrisico’s is voor de energiebedrijven een continu proces. Uiteraard ligt de verantwoordelijkheid voor informatiebeveiliging primair bij de partijen zelf.
Is het waar dat Nederlandse energiebedrijven dezelfde of soortgelijke apparatuur en industriële communicatieprotocollen gebruiken als het Oekraïense bedrijf dat vatbaar is gebleken voor deze malware? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, in het geval er sprake is van vitale infrastructuur zoals energiebedrijven, ook de rijksoverheid een verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de bescherming daarvan? Zo ja, hoe wordt daar in dit concrete geval inhoud aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Overheid en vitale organisaties werken in Nederland samen aan de bescherming van de vitale infrastructuur. De rol van de overheid wordt in generieke zin onder andere ingevuld door middel van wet- en regelgeving. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft tot taak vitale aanbieders over dreigingen en incidenten te informeren en adviseren en daarbij zo nodig ook anderszins bijstand te verlenen, teneinde maatschappelijke ontwrichting die daarvan mogelijkerwijs het gevolg is te voorkomen en beperken.
Transport en distributie van elektriciteit en gas zijn aangemerkt als vitale processen. Op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet hebben de netbeheerders de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilig en efficiënt transport van energie. ICT beveiliging maakt daar intrinsiek onderdeel van uit. De netbeheerder dient datgene te doen dat binnen zijn (juridische) mogelijkheden ligt om de integriteit van zijn netwerk te beschermen. Op een goede taakuitoefening door de netbeheerders ziet de toezichthouder ACM toe. Energiebedrijven onderhouden contact met relevante overheidsdiensten en partner organisaties om de security controls aan te passen aan nieuwe threat intelligence.
Voorts zij nog gewezen op de Europese Netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn en de implementatiewetgeving die hiervoor in voorbereiding is, die onder meer voorziet in de verplichting van vitale aanbieders in de energiesector om passende beveiligingsmaatregelen te nemen met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen, en toezicht op de naleving daarvan. Het implementatiewetsvoorstel is op 16 juni jl. in consultatie gebracht.
Biedt ESET zelf concrete (commerciële) oplossingen voor de bescherming tegen de in het bericht genoemde malware? Is die ook bruikbaar voor Nederlandse energiebedrijven? Zijn er ook andere bedrijven die diensten aanbieden om deze bedreigingen tegen te gaan?
Ja, ESET biedt als leverancier oplossingen aan voor bescherming van systemen. In algemene zin geldt dat meerdere digitale beveiligingsbedrijven commerciële toepassingen aanbieden. Het is aan partijen zelf of en op welke wijze zij hiervan in het kader van de beveiliging van hun systemen gebruik maken.
Wat het concrete incident in Oekraïne betreft merk ik overigens nog op dat ESET hiervan actief melding heeft gemaakt bij het NCSC en partijen in de energiesector. De relevante Nederlandse partijen waren dan ook tijdig op de hoogte van het rapport van ESET. Het NCSC blijft de situatie monitoren met het oog op het waar nodig tijdig kunnen informeren en adviseren van genoemde partijen.
Het bericht dat Brabantse criminelen in buitengebieden vrij spel zouden hebben |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Brabantse criminelen hebben buiten vrij spel»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de genoemde onderzoekers dat, hoewel de aanpak van criminaliteit in collegeprogramma’s en het integriteitsbeleid van alle Brabantse gemeenten is verankerd, dat voor wat betreft het gemeentelijke buitengebied zelden tot concrete daden leidt? Zo ja, waarom deelt u die mening en beschikte u al eerder over deze informatie? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt het tegendeel van wat de onderzoekers beweren?
Ik heb u op 31 januari 2017 het WODC-onderzoek «Bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit, een stand van zaken» toegezonden.2 Er is in dit onderzoek gekeken naar de stand van zaken anno 2016 van het bewustzijn van gemeenten van georganiseerde criminaliteit, het door hen daartegen ingezette instrumentarium en de mate van samenwerking met andere partners daarbij en de mening van de gemeenten over de ondersteuning door de RIEC’s. Tevens is gekeken naar eventuele verschillen tussen 2009, 2012 en 2016. Hieruit is een aantal positieve lijnen naar voren gekomen: het bewustzijn is wederom toegenomen en het zicht op het voorkomen van georganiseerde criminaliteit is over de hele linie toegenomen. Daarnaast is er sprake van een bestuurlijk en organisatorische verankering van de aanpak; meer dan twee maal zoveel gemeenten heeft een min of meer vastomlijnde structuur voor de aanpak en gemeenten hebben meer capaciteit vrijgemaakt voor de aanpak ten opzichte van 2012.
Ik heb daarnaast aangegeven dat er ook enkele kanttekeningen zijn te plaatsen. Zo ontbreekt bij een deel van de gemeenten nog een gevoel van urgentie omdat zij geen feitelijk zicht hebben op de aanwezige georganiseerde criminaliteit. In het onderzoek «Ondertussen in het buitengebied» van BMC en het CCV, waar het aangehaalde artikel op is gebaseerd, wordt dit een vicieuze cirkel genoemd: omdat er geen urgentie is, wordt geen informatiepositie opgebouwd. En hoewel de aanpak bij meer gemeenten bestuurlijk en organisatorisch is verankerd, blijft de borging fragiel, vooral bij kleinere gemeenten.
Is het waar dat er sprake is van een vicieuze cirkel van gebrek aan bestuurlijke aanpak en een tekort aan informatieopbouw? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de door de onderzoekers genoemde oorzaken van het achterblijven van daadwerkelijk ingrijpen, namelijk dat vanwege economische belangen het buitengebied niet als ondermijningslocatie wordt gekenmerkt, dat bestuurders de lokale gemeenschap niet willen confronteren met de problematiek, het teveel werk op ruimtelijk en sociaaleconomisch gebied met zich meebrengt, er te veel wordt meegedacht met lokale ondernemers die de criminaliteit faciliteren en door versnippering binnen de gemeentelijke organisatie, onvoldoende ambtelijke capaciteit of gebrek aan slagkracht bij de burgemeester? Zo nee, wat herkent u niet en waaruit blijkt het tegendeel anders dan uit papieren plannen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de oplossingen die de onderzoekers aandragen, waaronder het actiever stimuleren van bedrijvigheid in het buitengebied bijvoorbeeld door op huisjesparken permanente bewoning onder voorwaarden toe te staan, het bewustmaken van ondernemers door de lokale overheid van de risico’s van ondermijnende criminaliteit of een collegebrede aanpak die het veiligheidsdomein ontstijgt (ook handhaving, sociale zaken, economie, milieu en openbare ruimte) en meer inzet van buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s)? Zo ja, wat is er nodig om lokale overheden hiervan te doordringen en hen erbij te helpen? Zo nee, welke oplossingen deelt u niet en waarom niet? Op welke wijze kan het kabinet aanjagen en helpen dat lokale plannen tot daden worden omgezet?
De effectiviteit van de door de onderzoekers genoemde oplossingen kan niet in algemene zin worden beoordeeld, maar dient in onderlinge samenhang en met inachtneming van de lokale context te worden bezien. De beoordeling daarvan is primair aan de lokale autoriteiten. Ik sluit mij aan bij de conclusie van de onderzoekers dat problematiek van verouderde vakantieparken voor een belangrijk deel voorkomen en aangepakt kan worden met maatregelen buiten het veiligheidsdomein. Samenwerking met de provincie is hierbij essentieel. Een voorbeeld van een dergelijke aanpak is het programma Vitale Vakantieparken op de Veluwe, waarin provincie Gelderland, elf gemeenten, recreatieondernemers en vele andere betrokkenen werken aan innovatie, herstructurering, veiligheid en leefbaarheid. Vanuit het Rijk is, op verzoek, bijgestaan met onder meer expertise. Tevens staat het Rijk de gemeente Zundert bij met expertise bij de aanpak van de problematiek op camping Fort Oranje.
Indien er sprake is van georganiseerde ondermijnende criminaliteit is een collegebrede aanpak gewenst. De RIEC’s vervullen al jaren een sleutelrol bij het realiseren van een dergelijke integrale en bestuurlijke aanpak. Mijn ambtsvoorganger heeft daarom op 5 december 2016 bij brief aan de RIEC-burgemeesters kenbaar gemaakt de subsidie voor de RIEC’s en het LIEC na 2017 met vier jaar te verlengen. Om dit onderdeel van de aanpak van ondermijning kracht bij te zetten stel ik voor 2017 € 450.000,– en vanaf 2018 jaarlijks € 1.000.000,– extra beschikbaar voor de RIEC’s en het LIEC voor het opstellen van regionale integrale ondermijningsbeelden en een landelijk ondermijningsbeeld.3
Een ander belangrijk onderdeel in de versterking van de aanpak van ondermijning is het smeden van maatschappelijke coalities, zoals bijvoorbeeld met bedrijven en branches die bewust en onbewust een faciliterende rol spelen. Het is van groot belang dat ook deze partijen zich bewust worden van de rol die ze spelen en de impact daarvan. Om deze publiek-private samenwerking te stimuleren heb ik per 2018 jaarlijks € 450.000,– gealloceerd (€ 250.000,– in 2017). Publiek-private samenwerking op het terrein van bestrijding van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in relatie tot vakantieparken past in de doelstellingen van dit budget en ik roep partijen dan ook op hiervan gebruik te maken.
Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt voorts een voorziening opgezet ter ondersteuning van politieke ambtsdragers bij vraagstukken op het gebied van veiligheid, ondermijning en daarmee samenhangende integriteitvraagstukken. Hiervoor is jaarlijks een bedrag van € 600.000,– euro gereserveerd. Uw Kamer wordt hierover binnenkort uitvoerig schriftelijk geïnformeerd.
Omstreden varkenshouder met beroepsverbod in Duitsland die in Nederland gewoon uit mag breiden |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een van de grootste varkenshouders van Europa, die in Duitsland een beroepsverbod opgelegd heeft gekregen van het hooggerechtshof vanwege dierenmishandeling en ernstige verwaarlozing, zijn megastal in Mariënheem gewoon kan uitbreiden?1
Ja.
De betreffende varkenshouder heeft een flink aantal megastallen in Nederland en Oost-Europa; wanneer zijn de Nederlandse stallen gecontroleerd door bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Wat waren de bevindingen op het gebied van dierenwelzijn, overlast en milieu? Is hiervan een overzicht?2
In mijn antwoord op de vragen van het lid Thieme (PvdD) op 26 maart 2015 over het Duitse beroepsverbod aan een Nederlandse varkenshouder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1742) heb ik een overzicht gegeven van de inspecties die de NVWA in de jaren 2007–2014 heeft uitgevoerd, alsmede tot welke interventies die hebben geleid.
Ook in recente jaren (2015–2017) heeft de NVWA een aantal inspecties uitgevoerd op de locaties van deze varkenshouder.
Naar aanleiding van een inspectie in februari 2015 is het bedrijf een proces-verbaal aangezegd op het gebied van gebruik van levende dierlijke producten (varkenssperma van een niet-erkend winstation uit Duitsland). In februari 2016 is op een van de locaties van deze varkenshouder een inspectie uitgevoerd naar aanleiding van twee signalen. Tijdens deze inspectie werden echter geen afwijkingen aangetroffen. In juni 2016 heeft het bedrijf een schriftelijke waarschuwing ontvangen voor het vervoeren van een hoogdrachtige zeug vanuit een van zijn locaties naar een slachthuis. In februari 2017 is een inspectie op een locatie uitgevoerd naar aanleiding van een signaal over tijdelijk te krappe huisvesting van biggen. Hiervoor is een boeterapport opgemaakt.
In Duitsland heeft deze varkenshouder een beroepsverbod gekregen; is u ook bekend wat de situatie is op de andere bedrijven in Oost-Europa? Zo nee, bent u bereid om hier navraag naar te doen?3
Duitsland heeft na het instellen van het beroepsverbod in 2015 Nederland, Roemenië en Hongarije geïnformeerd over de Duitse maatregelen tegen deze veehouder. Over de situatie op de Nederlandse bedrijven is uw Kamer geïnformeerd. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2. Uit publieke bronnen blijkt dat de situatie van de andere bedrijven in Oost-Europa niet bekend is. Het is aan de autoriteiten in deze lidstaten om te controleren of bedrijven voldoen aan de nationale regelgeving.
De agrarische sector in Nederland loopt voorop als het gaat om dierenwelzijn, dus voor het aanzien van de sector is het niet goed als ondernemers met een beroepsverbod vanwege dierenmishandeling en verwaarlozing gewoon hun gang kunnen blijven gaan; zijn er in Nederland meer voorbeelden bekend van ondernemers die in een ander land een beroepsverbod hebben gekregen en die hier eenzelfde soort bedrijf voort kunnen zetten? Zo ja, welke voorbeelden zijn dit?
Er zijn bij mij geen andere ondernemers bekend die in het buitenland een beroepsverbod hebben gekregen en die in Nederland eenzelfde soort bedrijf hebben.
De gemeente Mariënheem ziet geen enkele reden om de vergunning voor 11.400 varkens te weigeren ook al is de varkenshouder omstreden en maken onder andere de omwonenden bezwaar; deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een ondernemer die in het ene land vanwege ernstige misstanden een beroepsverbod heeft gekregen in een ander land zonder problemen door kan gaan? Welke mogelijkheden zijn er in Nederland om een ondernemer die ernstig in de fout is gegaan het recht te ontzeggen om zijn bedrijf voort te zetten?
Een beroepsverbod dat een ondernemer in een ander land is opgelegd, kan op zichzelf geen grond zijn voor het weigeren van een omgevingsvergunning die door deze ondernemer is aangevraagd. Evenmin kan het gestelde onbehoorlijke gedrag van de ondernemer jegens dieren in de beoordeling van de aanvraag van een omgevingsvergunning worden betrokken, aangezien dit aspect niet valt binnen het toetsingskader voor de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning, zoals voorzien in de toepasselijke wet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het is aan de gemeente om, binnen de kaders van het toepasselijke recht, de voorgeschreven omgevingsvergunning al dan niet af te geven. De procedure van aanvraag en afgifte van een omgevingsvergunning is omkleed met de waarborgen die de Algemene wet bestuursrecht biedt, onder meer wat betreft de bekendmaking van het besluit en de mogelijkheid van bezwaar en beroep.
Een houder heeft de verantwoordelijkheid om goed voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren te zorgen. Indien er sprake is van overtredingen zal de overheid optreden door middel van bestuursrechtelijke handhaving, gericht op herstel, of strafrechtelijke handhaving. Het is in Nederland aan de strafrechter om over te gaan tot een houdverbod, beroepsverbod of stillegging van een onderneming.
Het uitzetten van homoseksuele asielzoekers naar Irak |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Sahir is «niet homo genoeg» en moet terug naar Irak»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, aangezien homoseksuele asielzoekers uit Irak het hoogste beschermingsniveau genieten, dat aangeeft hoe gevaarlijk het voor homo’s in Irak is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de systematische vervolging van homoseksuelen in Irak voer ik een prima facie beleid waarbij het, om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning, slechts nodig is dat iemand aantoont afkomstig te zijn uit Irak en geloofwaardig kan verklaren over zijn seksuele gerichtheid.
Deelt u de mening dat asielzoekers bij wie twijfel zou kunnen bestaan over hun homoseksuele geaardheid eerder het voordeel van de twijfel dan het nadeel daarvan moeten krijgen en dus in Nederland mogen blijven? Zo ja, waarom en hoe gaat u er zorg voor dragen dat het beleid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt gewijzigd? Zo nee, waarom niet?
De IND geeft – in algemene zin – een vreemdeling het voordeel van de twijfel, indien aan een aantal voorwaarden is voldaan, die zijn omschreven in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. Homoseksualiteit hoeft in het kader van de asielprocedure niet bewezen te worden. Wanneer een vreemdeling stelt dat hij homoseksueel is, is het aan hem om de gestelde seksuele gerichtheid nader te onderbouwen. Bij de beoordeling van het asielverzoek wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat het voor een vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs aan te tonen dat hij homoseksueel is. Aan de andere kant is de enkele stelling van de vreemdeling dat hij homoseksueel is, ook niet voldoende. De beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid is tussen deze twee uitersten ingericht. De beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde seksuele gerichtheid wordt door de IND verricht conform een uitgebreide werkinstructie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze beoordelingssystematiek deugdelijk bevonden. Ik zie in het licht van bovenstaande geen aanleiding om het beleid aan te passen.
Kunt u aangeven op grond waarvan de huidige werkinstructie van IND een objectieve basis vormt voor het vaststellen of iemand die asiel wil krijgen op basis van zijn homoseksuele geaardheid, die geaardheid heeft?
De huidige werkinstructie is een rechtstreeks gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2015. Met deze aangepaste werkinstructie wordt nader inzichtelijk gemaakt hoe de IND onderzoek doet naar de gestelde seksuele gerichtheid als asielmotief en op welke wijze de IND een gestelde seksuele gerichtheid beoordeelt. Doel is om met behulp van open vragen het asielverzoek zo objectief mogelijk te beoordelen. Bij het opstellen van deze instructie heeft de IND onder meer gebruikt gemaakt van UNHCR guidelines en onderzoekrapportages van de Canadese Prof. Dr. LaViolette. Hiermee is een werkwijze ontwikkeld waarbij de geloofwaardigheid en consistentie van een asielrelaas van een vreemdeling die stelt homoseksueel te zijn, op de meest objectieve en effectieve manier beoordeeld wordt. Daarbij wordt iedere zaak op zijn individuele omstandigheden beoordeeld.
Deelt u de mening dat de nadruk op het proces van bewustwording en zelfacceptatie om aan te kunnen tonen dat iemand een homoseksuele geaardheid heeft in veel gevallen niet werkbaar is? Zo ja, waarom en welke conclusies trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Bij de beoordeling van een gestelde homoseksuele geaardheid wordt veel gewicht toegekend aan de verklaringen van de vreemdeling over het bewustwordings- en acceptatieproces in relatie tot de situatie van homoseksuelen in het land van herkomst. Ik deel niet uw mening dat dit in veel gevallen niet werkbaar is. Vreemdelingen die in Nederland asiel aanvragen vanwege hun gestelde seksuele gerichtheid komen veelal uit landen waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd en vijandig wordt bejegend. Als zij zich in een dergelijke omgeving bewust worden dat hun seksuele gerichtheid impact heeft op hun leven, zowel sociaal als maatschappelijk, mag verwacht worden dat zij over het proces van deze bewustwording kunnen verklaren. De werkinstructie biedt voldoende ruimte om, op basis van open vragen, in een gehoor te spreken over de mate waarin de vreemdeling problemen heeft ondervonden om zijn seksuele gerichtheid te uiten in het openbaar en/of in zijn directe omgeving, met name als zijn directe omgeving dit onacceptabel vond dan wel er sprake is van een maatschappij waarin homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd. De verklaringen hierover worden betrokken bij de weging of een vreemdeling geloofwaardig heeft verklaard omtrent zijn gestelde seksuele gerichtheid dan wel of dit motief alleen wordt voorgewend voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
Deelt u de mening van de voorzitter van LGBT Asylum Support dat er een geschillencommissie zou moeten komen waarin gedragsdeskundigen alle feiten kunnen meewegen en een bindende uitspraak kunnen doen met betrekking tot de seksuele geaardheid van een asielzoeker? Zo ja, op welke termijn gaat u die commissie instellen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ik deel de mening van de voorzitter van LGBT Asylum Support niet. EU Lidstaten moeten artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn eerbiedigen. Op grond van dit artikel is de beoordeling van de geloofwaardigheid van de asielzoeker voorbehouden aan een nationale beslissingsautoriteit. Deze verantwoordelijkheid als zodanig kan daarom niet worden overgedragen of uitbesteed aan een externe deskundige.
Het boetebeleid voor onverzekerde auto’s |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Het absurde Nederlandse boetebeleid: 18.733 celstraffen voor onverzekerde auto’s (die in de garage staan)»?1
Ja.
Hoeveel van de boetes voor onverzekerde auto’s worden opgelegd aan eigenaren van auto’s die na een schorsing van de verzekeringsplicht verzuimen die schorsing te verlengen? Welk bedrag is hiermee gemoeid?
Het is niet bekend wat de persoonlijke motieven zijn van alle eigenaren van geschorste voertuigen in Nederland om de schorsing wel of niet te verlengen. Het motief «verzuimd de schorsing te verlengen» kan dus niet cijfermatig worden onderbouwd. Wat wel bekend is, is dat het aantal overtredingen na afloop van een schorsing op grond van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Wam), dat in 2016 door de Dienst wegverkeer (RDW) is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), 13.335 bedraagt. Dat is 7,9 procent van het totaal aantal overgedragen zaken aan het CJIB. De totale som opgelegde beschikkingsbedragen na afloop van een schorsing is € 4.848.760. Dit is een momentopname en is dus niet het totaal geïncasseerde boetebedrag omdat een deel van de zaken nog niet onherroepelijk is.
Deelt u de mening dat, indien de eigenaar van een auto stelt dat hij zijn auto permanent niet op de openbare weg zal gebruiken, daarvoor een schorsing van de verzekeringsplicht voor onbepaalde termijn mogelijk moet worden en dat dan bij gebruik van die auto op de openbare weg forse sancties moeten komen te staan, bijvoorbeeld door middel van een strafrechtelijke afdoening? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Indien een voertuig permanent niet meer op de openbare weg wordt gebruikt, kan de voertuighouder het voertuig «buiten registratie plaatsen». Gevolg daarvan is dat de voertuiggebonden verplichtingen definitief eindigen. Schorsen is daarentegen bedoeld voor het «tijdelijk» niet gebruiken van het voertuig. Met een onbeperkte termijn gaat het tijdelijke karakter van schorsen verloren en ontstaat het risico op een toename van het aantal «wrakken» op het eigen terrein. Dit is niet wenselijk. Ik ben daarom geen voorstander van een onbepaalde schorsingstermijn.
Het rijden zonder verzekering is in artikel 30, vierde lid, Wam, reeds apart en met een zwaardere straf dan het onverzekerd hebben van het voertuig (lid 2) strafbaar gesteld en wordt strafrechtelijk afgedaan. Daarnaast zijn het rijden zonder geldige APK en het rijden zonder te voldoen aan de belastingplicht strafbaar gesteld.
Staan er auto’s ingeschreven in het kentekenregister die zeer waarschijnlijk niet meer op de weg kunnen komen bijvoorbeeld omdat het schroot met een kenteken betreft? Zo ja, om hoeveel auto’s gaat het naar schatting? Is in die gevallen het kentekenregister dan nog wel een goede basis voor het uitschrijven van boetes voor onverzekerde auto’s? Zo nee, hoe weet u dat?
Het kentekenregister is gebaseerd op het aangaan van verplichtingen. Met de tenaamstelling gaat men verplichtingen aan die aan het houden van voertuigen zijn verbonden. Zoals er een gecontroleerd aangaan van verplichtingen is, zo is er ook een gecontroleerde beëindiging van deze verplichtingen. Uit het kentekenregister blijkt niet hoeveel voertuigen «schroot zijn met een kenteken» waarvan de registratie nog actueel is. Het kentekenregister geeft alleen aan hoe vaak er een tenaamstelling vervallen is verklaard omdat het voertuig bijvoorbeeld gedemonteerd, gestolen of geëxporteerd is. De beëindiging van de tenaamstelling dient de voertuighouder zelf aan te vragen. Indien aan de voorwaarden wordt voldaan, besluit de RDW om de tenaamstelling vervallen te verklaren met als gevolg dat de voertuigverplichtingen ook stoppen.
Als een voertuig onverzekerd de weg op gaat kan dit, na het veroorzaken van een ongeval, leiden tot niet verzekerde schade van slachtoffers. Om te voorkomen dat onverzekerde voertuigen de weg op gaan is het in artikel 30, tweede lid, Wam strafbaar gesteld om voor een motorrijtuig dat in het kentekenregister is ingeschreven en tenaamgesteld geen verzekering af te sluiten, of de verzekering niet in stand te houden. Het gaat hierbij om één van de zogenaamde voertuigverplichtingen: verzekeringsplicht, APK-plicht en belastingplicht. Het maakt daarbij niet uit of een voertuig al dan niet gebruik maakt van de openbare weg. Als een voertuig stilstaat en niet meer de openbare weg op gaat of de tenaamstelling zou moeten komen te vervallen, is het de verantwoordelijkheid van de eigenaar om het voertuig te schorsen of uit het kentekenregister te laten halen. Als een voertuig wordt geschorst, dan stopt gedurende de termijn van de schorsing de Wam-verplichting. Hiermee is het kentekenregister een goede basis voor de handhaving op deze voertuigverplichtingen.
Kent u de aanbeveling uit het rapport «Verzekeringsplicht motorvoertuigen Evaluatie vermuldering WAM art 30 lid 2» (WODC, 2016, p. 10) om, ter voorkoming van nieuwe instroom van onverzekerde voertuigen, onder andere bij het (verlopen van) schorsing een directe koppeling te maken met de verzekeraars, zodat dit door de kentekenhouder niet vergeten kan worden? Zo ja, wat is uw mening over die aanbeveling en wat wordt daarmee gedaan?
Zoals ik in mijn brief van 16 februari 20172 heb aangegeven zijn er al verschillende maatregelen in gang gezet om te voorkomen dat voertuigen onverzekerd zijn en die moeten voorkomen dat voertuigen bij herhaling nog steeds onverzekerd blijven. Zoals ik ook in de brief heb aangegeven ben ik in overleg met de ketenpartners over het voorkomen van onverzekerde voertuigen die wel verzekerd moeten zijn. De aanbevelingen uit het rapport worden daar ook bij betrokken. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Wat wordt er met de aanbeveling gedaan om «in risicogevallen (zoals: herhaalde constatering, nog openstaande eerdere sancties) persoonlijk contact te zoeken met de kentekenhouder om problemen tijdig op te sporen en op te lossen» (p. 85 van voorgenoemd rapport)?
Er is een pilot (Betekenisvolle Interventie Registervergelijking; BIR) gehouden waarin door de RDW, bij een nieuwe constatering na twee eerdere boetes die niet hebben geleid tot het verzekeren van het voertuig, contact wordt gezocht met deze kentekenhouders. Zoals ik in mijn brief van 16 februari 20173 heb aangegeven wordt de werkwijze van deze pilot in 2017 structureel gemaakt omdat deze werkwijze een succesvolle bijdrage levert aan het voorkomen van herhaalde constateringen.
In hoeverre helpt het programma «maatschappelijk verantwoord handhaven» van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en het beleid van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) ten aanzien van betalingsregelingen en schrijnende gevallen om te voorkomen dat eigenaren van onverzekerde auto’s onnodig in financiële problemen worden gebracht?
Er zijn door de ketenpartners verschillende initiatieven gestart die een bijdrage leveren aan het voorkomen dat eigenaren van onverzekerde auto’s in de financiële problemen komen. Intensivering van het waarschuwingsmoment, verduidelijking van de schriftelijke correspondentie en meer persoonlijk contact (zoals de pilot BIR) zijn hier voorbeelden van. Naast deze maatregelen zijn er nog een aantal andere maatregelen genomen:
Daarnaast zijn in de afgelopen jaren diverse maatregelen getroffen om te komen tot een snelle, zekere, efficiënte en maatschappelijk verantwoorde tenuitvoerlegging van financiële sancties. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft uw Kamer hierover in verschillende brieven geïnformeerd.4 Deze maatregelen hebben uiteraard ook betrekking op de inning van sancties in het kader van artikel 30, tweede lid, Wam. Een belangrijke maatregel is de mogelijkheid om Wahv-sancties van meer dan 225 euro (waaronder de sancties in het kader van artikel 30, tweede lid, Wam) in termijnen te betalen.
Ten slotte ben ik, zoals ik in mijn brief van 16 februari 2017 heb aangegeven, met de ketenpartners in overleg getreden om meerdere preventieve maatregelen uit te werken.
In hoeverre is het beleid ten aanzien het in gijzeling nemen van burgers die wel willen maar niet kunnen betalen in de recente praktijk daadwerkelijk veranderd zoals eerder is aangekondigd?
Dit is daadwerkelijk gewijzigd. In 2015 zijn het OM en het CJIB begonnen met een nieuwe werkwijze ten aanzien van het indienen van vorderingen gijzeling. Door de nieuwe werkwijze worden vorderingen gijzeling gerichter ingediend dan voorheen. Het OM en het CJIB baseren de vordering op verschillende gegevens. Zo nemen zij indien mogelijk eerder betaalgedrag bij een boete mee in de motivering van de vordering. Daarnaast worden andere bewijzen van betalingsonmacht meegenomen in de overweging, zoals onder curatele of bewind staan. Ook wordt gekeken of de betrokkene in het verleden gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in termijnen te betalen, of een andere betalingsregeling heeft getroffen. Bij personen met een geldig en actueel adres wordt nog een waarschuwingsbrief verzonden waarop de betrokkene kan reageren om zijn betalingsonmacht kenbaar te maken. De vordering wordt vervolgens zo volledig mogelijk gemotiveerd om te laten zien dat niet is gebleken dat er sprake is van betalingsonmacht. Indien de rechter de vordering toestaat, kan het OM tot gijzeling overgaan.
Door maatregelen te nemen aan de voorkant van het inningsproces komen er naar verwachting minder personen in de dwangfase terecht. Door vervolgens de vorderingen gemotiveerd in te dienen wordt gijzeling gericht ingezet.
Ontwikkelingen rondom de Road Package van de Europese Commissie |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de kritische brief van het Europees parlement aan de Europese Commissie over de voortgang van het zogenoemde Road Package van de Commissie?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere mondelinge vragen in de Tweede Kamer over de Road Alliance en de Nederlandse opstelling daarbij?2
Ja.
Wat is de stand van zaken bij het pakket aan maatregelen waar de Europese Commissie in mei mee zal komen om sociale dumping en oneerlijke concurrentie in het wegvervoer tegen te gaan? Heeft u inzicht in de strekking van het pakket waar de Commissie mee zal gaan komen?
De Europese Commissie heeft aangekondigd op 31 mei voorstellen in het kader van het Mobility Package, voorheen Road Package genoemd, te zullen publiceren. De Europese Commissie heeft formeel nog geen uitspraken gedaan over de inhoud van de voorstellen. Ik kan u hier derhalve nog geen mededelingen over doen.
Deelt u de vrees van het Europees parlement zoals naar voren gebracht in de brief aan de Europese Commissie dat het Road Package zal leiden tot een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden van vrachtwagenchauffeurs, korte rusttijden, oneerlijke concurrentie en neerwaartse druk op lonen? Wat is uw reactie op de stelling van de Europese vakbond van chauffeurs dat het Road Package in de huidige vorm een manier is om sociale dumping te legaliseren en dat de plannen de kwaliteit van het werk en de veiligheid op de weg ernstig in gevaar brengen?
De voorstellen van de Europese Commissie zullen naar verwachting op 31 mei a.s. worden gepubliceerd. Het is voor mij dan pas mogelijk om de inhoud van de voorstellen te beoordelen. Voor wat betreft mijn inzet bij de onderhandelingen over de komende voorstellen verwijs ik naar de in juli 2014 ook door mij ondertekende verklaring van een groot aantal Europese ministers van transport. In deze verklaring hebben wij de Europese Commissie opgeroepen tot een betere implementatie en consistente toepassing van de Europese wetgeving om zo de ontwikkeling van een sterke en duurzame wegtransport sector te verzekeren die bijdraagt aan zowel het sociale als het economische welzijn van de Europese Unie.
Deelt u de mening dat het Road Package juist het waarborgen en verbeteren van de arbeidsomstandigheden voor vrachtwagenchauffeurs tot doel zou moeten hebben? Deelt u de mening dat de Europese Commissie in dit kader werk zou moeten maken van aanscherping van de cabotageregels, de bestrijding van brievenbusmaatschappijen en het bevorderen van eerlijke concurrentie? Bent u bereid om u hier in de Europese Raad sterk voor te maken richting de Europese Commissie? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid in dit kader samenwerking te zoeken met de Road Alliance, waar in de Kamer al eerder op aangedrongen is?
Wat is de stand van zaken wat betreft de komende uitspraak van het Hof van Justitie over handhaving van het verbod op het doorbrengen van de weekendrust op parkeerplaatsen? Wanneer zal het Hof naar verwachting met zijn uitspraak komen? Kunt u bevestigen dat Nederland de uitspraak van het Hof zal volgen? Klopt het dat als het Hof besluit dat het verbod gehandhaafd moet worden het eerdere bezwaar van Nederland tegen de voorstellen van de Road Alliance om sociale dumping en oneerlijke concurrentie tegen te gaan, in het wegvervoer komt te vervallen?
Het is niet bekend wanneer het Hof van Justitie zal komen met een uitspraak over handhaving van het verbod op het doorbrengen van de weekendrust in de vrachtwagencabine. Zoals ik in mijn brief van 24 februari jl. (Kamerstuk 29 398, nr. 556)) heb aangegeven betekent een uitspraak van het Hof dat verordening 561/2006 een verbod zou bevatten, dat alle Europese lidstaten hiermee op dezelfde manier moeten omgaan en moeten gaan handhaven, dus ook de ILT.
De stijging van het aantal naaktfoto’s en filmpjes onder jongeren |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag van 24 april 2017 en het daarin gepresenteerde onderzoek over sexting?1
Ja.
Wat is uw algemene reactie op dit onderzoek en het feit dat jongeren sexting steeds «normaler» vinden?
Het is goed dat er op een laagdrempelige manier onder jongeren onderzoek wordt gedaan naar hun beleving ten aanzien van dit soort onderwerpen. Het 1V-jongerenpanel is daarvoor een op zichzelf staand instrument. De respondenten in het onderzoek zijn lang niet alleen scholieren/schoolgaande kinderen maar ook 18+. Het gaat om een relatief kleinschalig onderzoek. Wij vinden het belangrijk dat scholen aandacht geven aan seksuele vorming, waar de gevolgen van sexting ook onderdeel van uitmaken. De themarapportage van de Inspectie van het Onderwijs van 2016 «Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit door scholen» geeft wat ons betreft een accurater beeld.
Het is een gegeven dat jongeren voor een groot deel van hun tijd online zijn. Des te belangrijker dat jongeren inzicht krijgen in de gevolgen van hun online gedrag. Zodat de over het algemeen positieve ervaringen met internet ook positief blijven. Het is daarom belangrijk dat jongeren worden voorgelicht over de gevolgen. Wij bevorderen via het programma mediawijsheid van Mediawijzer.net dat opvoeders, scholen en jongeren zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie over mediagebruik om zo bewust, kritisch en veilig mediagebruik te bevorderen. De (voorlichtings)programma’s die op ons verzoek zijn ontwikkeld ten aanzien van seksuele vorming gaan ook over sexting. Daar komt bij dat seksuele weerbaarheid niet alleen een taak van het onderwijs is, maar ook van opvoeders.
Wat is uw mening over het hoge percentage (74%) dat geen spijt heeft van het delen van een naaktfoto of -film?
Het leven van veel jongeren speelt zich in toenemende mate online af. Meestal zijn dat positieve ervaringen zoals kennismaken met nieuwe vrienden, flirten of zelfs verliefd worden. De risico’s van online gedrag worden dan ook niet altijd onderkend. Daarom zijn er specifiek op sexting gerichte voorlichtingsprogramma’s voor scholen ontwikkeld. Uit het onlangs verschenen rapport van ECP, het online platform voor de Informatiesamenleving, blijkt dat de bewustwording van het risico op verspreiding van «sexts» aanzienlijk is toegenomen. Uit de nieuwe cijfers blijkt dat 9 op de 10 jongeren verwacht dat de beelden verder verspreid worden, terwijl 64% dat zeker weet. Vorig jaar wist slechts 10% dit zeker.
Hoe kan de overheid sexting beter onder de aandacht van jongeren brengen, nu jongeren zelf aangeven dat zij niet voorgelicht worden over sexting en de gevolgen van sexting? Wat gaat de overheid doen om sexting en de gevolgen daarvan onder de aandacht van de jongeren te brengen?
Uit de met uw Kamer uitvoerig besproken themarapportage van de Inspectie van het Onderwijs «Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit door scholen» komt een aanzienlijk positiever beeld over de mate van voorlichting door scholen naar voren dan het 1V-jongerenpanel. Scholen besteden aandacht aan de kerndoelonderdelen seksuele vorming en seksuele diversiteit. De Inspectie voor het onderwijs let hier ook op in het risicogericht toezicht. Sexting maakt deel uit van seksuele vorming. Voorgaande neemt niet weg dat er blijvende aandacht zal zijn voor de bewustwording over de mogelijke gevolgen van sexting voor jongeren. Er is momenteel een nieuw programma rond sexting in de maak. Ook in een van de meest gebruikte voorlichtingsmethodes op school, «Lang Leve de Liefde», van Soa Aids Nederland en Rutgers, is specifiek aandacht voor sexting. En er wordt een aanvullende «toolkit online risico’s» (waaronder sexting) ontwikkeld, die in het schooljaar 2017–2018 beschikbaar komt. Deze is gericht op het onderwijs, maar ook op signaleren, doorverwijzen naar hulp en de rol van ouders.
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie werkt in samenwerking met de ministeries van OCW en VWS aan een barrièremodel sexting ten behoeve van professionals zowel uit de zorg, het onderwijs en de justitiële keten. Daarin wordt inzichtelijk wat de rollen, verantwoordelijkheden en mogelijke interventies van de verschillende professionals zijn waar het gaat om normoverschrijdend gedrag door jongeren in de (digitale) sociale context. Het barrièremodel maakt inzichtelijk wie waar kan bijdragen aan het voorkomen van digitaal normoverschrijdend gedrag van jongeren.
Hoe groot is de rol van de (middelbare) scholen bij het voorlichten over sexting?
Scholen in het funderend onderwijs zijn verplicht aandacht te besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. In december 2012 zijn de kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit ingevoerd in het (speciaal) primair en het voortgezet (speciaal) onderwijs. Dat betekent dat scholen verplicht zijn in het curriculum aandacht te besteden aan een beter begrip van seksuele vorming en weerbaarheid. Om scholen te helpen invulling te geven aan deze thema’s heeft de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een leerplanvoorstel gemaakt. Daarin staat een uitwerking per schoolsoort en leeftijdsgroep, en een overzicht van het beschikbare les- en voorlichtingsmateriaal. De methoden voor het kerndoelonderdeel seksualiteit richten zich op weerbaarheid, het aangeven en respecteren van wensen en grenzen en het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Deze programma’s zijn (online) voor scholen beschikbaar via Stichting School en Veiligheid en de site van de Stichting Rutgers. Een veel gebruikt programma is de online game «Can you fix it» dat ook specifiek ingaat op sexting. Daarnaast worden ook de mediawijsheid programma’s genoemd in de voorgaande vragen gebruikt. In het mbo zijn deze programma’s ook beschikbaar en wordt er ook naar verwezen vanuit het Netwerk burgerschap mbo, dat als doel heeft om kennisdeling over het burgerschapsonderwijs te bevorderen. Seksuele weerbaarheid is ook onderdeel van het kwalificatiedossier loopbaan en burgerschap waarin de burgerschapseisen in het mbo zijn opgenomen en daarmee een verplicht onderdeel van het curriculum.
Bent u bekend met het feit dat tweederde van de scholieren geen voorlichting heeft gehad over sexting? Zo ja, wat heeft u met deze informatie gedaan? Zo nee, zijn alle scholen zich bewust van de belangrijke taak van voorlichting op het gebied van social media en sexting?
Wij herkennen het gegeven dat tweederde van de scholieren geen voorlichting heeft gehad over sexting niet. Mogelijk heeft dat onder andere te maken met de leeftijdsrange in dit panelonderzoek. Die is breder dan alleen scholieren/schoolgaande kinderen, ook 18+ jongeren zitten in het panel. Uit het thema-onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs komt namelijk een ander beeld naar voren. De Inspectie van het Onderwijs constateert wel dat de wijze van aandacht besteden aan de kerndoelonderdelen voor verbetering vatbaar is. Wij zijn hierover met scholen en de sectororganisaties in gesprek.
Wanneer kan de Kamer de nieuwe voorstellen over zedenwetgeving ontvangen?
Naar verwachting zal een wetsvoorstel tot modernisering van de zedenwetgeving in de zomer van dit jaar gereed zijn voor consultatie.2
Ernstige gezondheidsklachten bij medewerkers van het AZC in Ter Apel |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht en de uitzending 'Tientallen medewerkers AZC Ter Apel ziek»?1
Ja.
Hoeveel mensen die werkzaam zijn op het terrein van het asielzoekerscentrum (AZC) hebben gezondheidsklachten?
In Ter Apel zijn 185 medewerkers van het COA werkzaam. Daarvan zijn er op dit moment 17 die geheel of gedeeltelijk met ziekteverzuim zijn (stand 15 mei 2017). Op 15 maart van dit jaar waren er 19 medewerkers geheel of gedeeltelijk met verzuim. Niet in alle gevallen is precies bekend wat de reden daarvan is.
Begrijpt u dat de zieke medewerkers aanvullend medisch onderzoek wensen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De betrokken medewerkers zijn, net als het bestuur en het management van het COA, op zoek naar de oorzaak van de gezondheidsklachten. Het is niet altijd bekend waar de gezondheidsklachten vandaan komen. Het bestuur van het COA heeft daarom besloten tot het instellen van een onafhankelijke onderzoekscommissie met externe deskundigen. De commissie gaat onafhankelijk onderzoek doen naar de uitgevoerde onderzoeken en de ondernomen acties tot nu toe. Het verzoek aan de onderzoekscommissie is te komen tot een onafhankelijk advies met concrete vervolgstappen die moeten leiden tot een oplossing voor de gezondheidsklachten van medewerkers.
Deelt u de mening dat de uitkomst van het preventief medisch onderzoek dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) onder het eigen personeel heeft gehouden en waaruit blijkt dat 60% van de medewerkers gezondheidsklachten heeft, meer dan genoeg reden voor ongerustheid en verder onderzoek is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De 185 medewerkers die werkzaam zijn in Ter Apel zijn uitgenodigd deel te nemen aan een Preventief Medisch Onderzoek. Er zijn 117 medewerkers die aan dit onderzoek hebben deelgenomen door het invullen van een digitale vragenlijst. Uit het onderzoek blijkt dat 68% van deze medewerkers zich gezond voelt en 32% van de medewerkers klachten heeft. De klachten zijn van diverse aard. De meest voorkomende klachten liggen op het gebied van de luchtwegen en de huid. Het COA laat ook hier nader onderzoek naar doen. Zo moet duidelijk worden of er een algemeen geldende reden is te vinden voor de gemelde klachten, dan wel dat de reden meer individueel bepaald is. Het nadere onderzoek zal bestaan uit een onderzoek in enkele gebouwen naar de aanwezigheid van schimmels of bacteriën. Ook wordt opnieuw gekeken naar het klimaatbeheersingssysteem. Met medewerkers wordt daarnaast op individuele basis gesproken over de achtergrond van hun klachten.
Acht u het bodemonderzoek dat het COA heeft laten verrichten afdoende om aan te kunnen tonen dat er geen verband zou zijn tussen de gezondheidsklachten van de medewerkers en de bodemgesteldheid? Zo ja, waarom en hoe kunnen die gezondheidsklachten dan wel verklaard worden? Zo nee, waarom niet en welke conclusie trekt u daar uit?
In de loop der jaren zijn diverse onderzoeken verricht. De resultaten van deze onderzoeken lieten steeds zien dat er geen sprake is van bodemverontreiniging die tot gezondheidsklachten kan leiden.
Het aanvullende bodemonderzoek dat onlangs is verricht vond plaats op het gedeelte van het terrein waar voormalige gronddepots met vervuilde grond aanwezig waren. De gronddepots waren voorzien van een onder- en bovenafdichting van HDPE-folie.
In november 1996 zijn deze gronddepots opgeruimd. De gezondheidsklachten zijn afkomstig van medewerkers die op dit gedeelte van het terrein werkzaam zijn geweest. Ook dit bodemonderzoek heeft aangetoond dat er in de bodem geen stoffen of materialen zijn aangetroffen die de oorzaak kunnen zijn van de medische klachten van medewerkers, dan wel waardoor medewerkers gezondheidsrisico’s lopen.
Waarom is er alleen onderzoek gedaan op basis van oude rapporten?
Het onlangs verrichte onderzoek bevat een actueel onderzoek naar de bodemgesteldheid.
Waarom is er slechts in een beperkt gebied bodemonderzoek gedaan en zijn er niet over een groter gebied boringen verricht?
Het bodemonderzoek dat onlangs plaatsvond is een onderzoek dat aanvullend is op de eerdere bodemonderzoeken die in het kader van bouwvergunningstrajecten zijn verricht ten behoeve van de bouw en nieuwbouw in Ter Apel, overeenkomstig de voorschriften die in Nederland van toepassing zijn op bouwaanvragen. De vergunningverlenende instanties hebben steeds de benodigde vergunningen voor bouw en nieuwbouw afgegeven.
Het bodemonderzoek is op verzoek van medewerkers verricht op het gedeelte van het terrein waar voormalige gronddepots met vervuilde grond aanwezig waren.
De gezondheidsklachten waren namelijk afkomstig van medewerkers die op dit gedeelte van het terrein werkzaam zijn geweest. Zij hadden aangegeven dat op de betrokken onderdelen van het terrein lange tijd vervuilde grond (in folie) heeft gelegen. Niet alle medewerkers waren ervan overtuigd dat op dit deel van het terrein geen vervuilde grond was achtergebleven. Sommigen hadden het vermoeden dat hun klachten gerelateerd waren aan de bodemgesteldheid van dit onderdeel van het terrein. Het bodemonderzoek heeft tot zes meter diepte plaatsgevonden. Er is op 300 soorten vervuiling beoordeeld.
Deelt u de mening, onder andere van de in de genoemde uitzending aan het woord komende toxicoloog van de Universiteit Groningen, dat er een diepgaand onderzoek nodig is naar de oorzaak en gevolg van de klachten van de medewerkers van het AZC? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het bestuur van het COA heeft besloten tot het instellen van een onafhankelijke onderzoekscommissie met externe deskundigen. De commissie gaat onafhankelijk onderzoek doen naar de uitgevoerde onderzoeken en de ondernomen acties tot nu toe. Het verzoek aan de onderzoekscommissie is te komen tot een onafhankelijk advies met concrete vervolgstappen, die indien er aanleiding toe is, moeten leiden tot een oplossing voor de gezondheidsklachten van medewerkers.
De resultaten van de diverse onderzoeken die door externe deskundigen zijn verricht laten zien dat er geen sprake is van bodemverontreiniging die tot gezondheidsklachten kan leiden. Wat wel de oorzaak is is niet bekend. Het COA blijft de klachten van medewerkers uiterst serieus nemen en wil, net als de medewerkers zelf, de oorzaak achterhalen van de klachten. Ook om daarmee (verder) op zoek te gaan naar oplossingen ervoor. Om die reden is besloten tot het instellen van een onafhankelijke onderzoekscommissie.
Acht u het uitgesloten dat asielzoekers die langere tijd in het AZC verblijven geen extra gezondheidsrisico's lopen in Ter Apel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Is hier onderzoek naar gedaan of gaat dat alsnog plaatsvinden?
Er zijn bij het COA geen bewoners bekend met gezondheidsklachten die vergelijkbaar zijn met de klachten van medewerkers.
Zijn het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) of de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) reeds bij enig onderzoek naar de gezondheid van medewerkers of asielzoekers op het terrein van het AZC betrokken? Zo ja, waar uit bestaat die betrokkenheid? Zo nee, waarom niet en acht dit alsnog gewenst?
Het RIVM en de GGD zijn betrokken geweest bij het analyseren, interpreteren en beoordelen, van de resultaten van het bodemonderzoek dat onlangs is verricht. Tevens zijn zij betrokken geweest bij het informeren van de medewerkers over deze resultaten. De GGD heeft ook eerder onderzoek gedaan naar de gezondheidsrisico’s van medewerkers op het terrein in Ter Apel, en heeft in juni 2016 hierover gerapporteerd2.
Het bericht “Onrust op ministeries over komst Eritrese partijfunctionaris” |
|
Bram van Ojik (GL), Raymond Knops (CDA), Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Attje Kuiken (PvdA), Malik Azmani (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onrust op ministeries over komst Eritrese partijfunctionaris»?1
Ja.
Klopt het dat het Eritrese Young People's Front for Democracy and Justice (YPFDJ), de jeugdorganisatie van de regerende PFDJ, van plan is haar jaarlijkse congres in Nederland te organiseren? Zo ja, weet u waar en wanneer?
De conferentie zou van 13–17 april plaatsvinden in Veldhoven (Noord-Brabant), maar is op donderdagavond 13 april na een verstoring van de openbare orde en ernstige vrees voor verdere verstoring door de burgemeester van Veldhoven verboden.
Deelt u de mening dat een dergelijk congres als ongewenste bemoeienis van de Eritrese overheid met Eritreeërs in Nederland beschouwd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bezorgd over de mensenrechtensituatie in Eritrea. Het kabinet vond het bezoek van de heer Gebreab aan de jeugdconferentie ongemakkelijk, omdat deze hoge Eritrese ambtenaar Eritreeërs zou gaan toespreken terwijl velen Eritrea hebben verlaten om politieke redenen. Ook waren er aanwijzingen dat Eritreeërs in Nederland gedwongen werden aan deze bijeenkomst bij te dragen. Zoals ook in de Kamerbrief van 15 december jl. is aangegeven (Kamerstuk 22 831, nr. 125) dient vrijwilligheid het uitgangspunt te blijven voor contacten van Eritreeërs in Nederland met de Eritrese autoriteiten. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 21 april de Ambassadeur van Eritrea ontboden en deze boodschap nogmaals overgebracht.
Ziet u mogelijkheden dit congres te verhinderen?
De burgemeester van Veldhoven heeft besloten de bijeenkomst te verbieden, omdat in de avond van 13 april onrust uitbrak bij de Koningshof in Veldhoven en omdat meer en grotere demonstraties waren aangekondigd. De kortgedingrechter heeft het besluit in stand gelaten.
Is de Eritrese ambassade betrokken bij dit congres? Zo ja, hoe beoordeelt u deze betrokkenheid?
Voor zover bekend waren de Eritrese Ambassades in Brussel en Den Haag betrokken bij de organisatie van dit congres. Dit is niet ongebruikelijk. Een van de functies van een ambassade is het behartigen van de belangen van de zendstaat in het gastland. Ondersteuning van een dergelijk evenement door een ambassade valt hier ook onder.
Hoe beoordeelt u het voornemen van de tweede man van het regime van de Eritrese president Afewerki, Yemane Gebreab, om dit congres toe te spreken?
De heer Gebreab beschikte over een geldig Schengen-visum. Zijn bezoek werd op geen enkele wijze gefaciliteerd door de Nederlandse overheid en werd als privéaangelegenheid behandeld.
Heeft u aanwijzingen dat er andere regeringsfunctionarissen uit Eritrea bij dit congres aanwezig zullen zijn?
Neen.
Is de heer Gebreab betrokken bij de misdaden tegen de menselijkheid die volgens de onderzoekscommissie van de Verenigde Naties in Eritrea plaatsvinden?
De beoordeling van eventuele betrokkenheid van de heer Gebreab bij misdrijven tegen de menselijkheid en de beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan is aan het Openbaar Ministerie.
Is het denkbaar dat de heer Gebreab vervolgd wordt voor misdaden tegen de menselijkheid als hij naar Nederland komt?
Zie antwoord vraag 8.
Welk land heeft het Schengenvisum aan de heer Gebreab verleend?
Italië.
Zijn er mogelijkheden om de aanvraag van een Schengenvisum te weigeren voor personen gelieerd aan het Eritrese regime?
Of er mogelijkheden op dit terrein zijn en zo ja welke, is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden rond een visumaanvraag.
Elke aanvraag wordt dan ook op eigen merites beoordeeld.
Bent u bereid andere landen uit de Schengenzone te verzoeken Schengenvisa te weigeren aan personen gelieerd aan het Eritrese regime?
De afspraken die de lidstaten van de Europese Unie hebben gemaakt over de verstrekking van visa aan derdelanders schrijven voor dat steeds een individuele beoordeling gemaakt moet worden. Dit leent zich niet voor een generieke stelling ten aanzien van een groep van personen, tenzij er sprake is van formele EU-sancties tegen bepaalde personen. Dergelijke sancties bestaan niet voor Eritrea.
Wat is de stand van zaken van het laagdrempelig meldpunt voor de Eritrese gemeenschap over intimidatie en bemoeienis vanuit het Eritrese regime?
Politie en het OM zullen, indien daar aanleiding toe is, mogelijke slachtoffers van strafbare feiten actief wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte. Wantrouwen en onwetendheid van Eritreeërs ten opzichte van de politie vormt een belangrijke belemmering voor het doen van aangiften. In gesprekken van overheid, niet-gouvernementele organisaties en andere relevante betrokken organisaties met de Eritrese gemeenschap wordt aandacht besteed aan deze belemmering.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek in Europees verband naar de aard en omvang van de diasporabelasting van het Eritrese regime?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een onafhankelijk bureau opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de aard en omvang van de diasporabelasting van het Eritrese regime. Dit onderzoek loopt. Het kabinet zal u in het tweede kwartaal van 2017 over de bevindingen informeren, zoals toegezegd in de Eritreabrief van 15 december 2016 (Kamerstuk 22 831, nr. 125).
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de bijeenkomst plaatsvindt?
De snelle opvolging van gebeurtenissen maakte het niet mogelijk deze vragen binnen een dag te beantwoorden.
De bevoegdheid van de burgemeester om een huis te sluiten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Huis Bandidosbaas ten onrechte gesloten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat indien een woning vanwege de bewoning daarvan tot een onveilige situatie of verstoring van de openbare orde kan leiden, die woning dan gesloten zou moeten kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De incidenten die in 2014 in de gemeente Echt-Susteren plaatsvonden, hebben geleid tot een ernstige verstoring van de openbare orde. Er was sprake van het gooien van explosieven naar de woning van de president van een afdeling van Bandidos waardoor schade in de omgeving werd aangericht. De burgemeester heeft alle mogelijke middelen willen inzetten om dergelijke incidenten tegen te gaan en verdere incidenten te voorkomen om zo de omwonenden en ook passanten te beschermen. Ik waardeer de inzet van de burgemeester. Dit heb ik met hem besproken.
Verstoring van de openbare orde kan met verschillende instrumenten worden bestreden. Van de burgemeester begreep ik dat hij destijds diverse maatregelen heeft getroffen, zoals verkeersremmende maatregelen, het aanbrengen van extra straatverlichting, het mogelijk maken van preventief fouilleren en inzet van extra politiesurveillance. Daarnaast heeft de burgemeester op basis van artikel 174a Gemeentewet de bevoegdheid om de betreffende woning te sluiten als gedragingen in de woning ernstige overlast veroorzaken in de omliggende openbare ruimte en bij omwonenden. Van deze bevoegdheid heeft de burgemeester in het onderhavige geval gebruik gemaakt.
De verstoring van de openbare orde in deze casus leverde echter naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen bevoegdheid van de burgemeester op tot toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet: het bewonen van een woning door een bepaald persoon of een persoon met een bepaalde positie kan niet worden gezien als een gedraging zoals bedoeld in artikel 174a van de Gemeentewet.2
De bevoegdheid om een woning te sluiten is een ingrijpende bevoegdheid die het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het eigendomsrecht beperkt. Het ingrijpende karakter van een woningsluiting in relatie tot de fundamentele rechten van het Europees verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) alsmede de Grondwet, maakt dat de ruimte van de bevoegdheid om een woning te sluiten beperkt is. Zo zijn veel van de voorwaarden die de bestuursrechter stelt aan de toepassing van artikel 174a Gemeentewet terug te voeren op de rechtspraak over het EVRM. De Grondwet en verdragen staan woningsluiting niet op voorhand in de weg, mits voorzien van een expliciete (formeel-)wettelijke grondslag, ook omdat omwonenden en passanten grondrechten hebben. Daarnaast moet voldoende aannemelijk zijn dat met de sluiting het beoogde doel wordt bereikt (en dat de bedreiging voor de veiligheid van omwonenden en passanten zich bijvoorbeeld niet verplaatst naar de nieuwe woonomgeving), dat het gevaar niet kan worden bestreden met minder ingrijpende maatregelen en dat de sluiting geen buitensporige individuele last (excessive individual burden) mag vormen voor de betrokken burger. Dit impliceert dat (ook) altijd andere maatregelen overwogen en toegepast moeten worden, voordat tot woningsluiting kan worden overgegaan.
Ik constateer dat de burgemeester van Echt-Susteren in het voorliggende geval ook andere maatregelen heeft toegepast om de openbare orde te handhaven. Het wettelijk stelsel biedt hiervoor voldoende mogelijkheden.
Deelt u de mening van de burgemeester van Echt-Susteren dat de wet niet voldoet om een veilige situatie te creëren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich de teleurstelling van de burgemeester van Echt-Susteren voorstellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het huidige wettelijk kader tekortschiet als het gaat om de bevoegdheid van de burgemeester om vanwege verstoring van de openbare orde een woning te kunnen sluiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de wet zodanig moet worden aangepast dat voortaan ook gevaar of verstoring van de openbare die ontstaat door de bewoning van een pand aanleiding tot sluiting van die woning moet kunnen zijn? Zo ja, gaat u dan een wetswijziging daartoe voorstellen? Zo nee, waarom niet?
Uit mijn antwoorden op vraag 2 t/m 5 blijkt dat ik naar aanleiding van deze casus geen wetswijziging overweeg.
Balkons in Breda, die ook zonder belasting af zouden kunnen breken |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Leenders (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Balkons van 160 flatwoningen in Breda blijken levensgevaarlijk»?1
Ja.
Is het waar dat de kans heeft bestaan dat balkons spontaan los zouden laten? Hoe groot is dat risico geweest?
Het gebrek aan de balkons in Breda is aan het licht gekomen bij een technische inspectie die de woningcorporatie WonenBreburg bij al haar woongebouwen één keer per drie jaar uitvoert. Met deze inspecties geeft de corporatie invulling aan haar zorgplicht om te waarborgen dat haar woningen voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Nadat geconstateerd was dat de balkons niet voldeden aan het Bouwbesluit, heeft de corporatie uit voorzorg direct actie genomen. De bewoners zijn geïnformeerd dat zij hun balkons voorlopig niet mogen gebruiken en de directe omgeving onder de balkons is afgezet. De kans dat balkons daadwerkelijk zouden bezwijken, wordt klein geacht, maar de corporatie heeft het zekere voor het onzekere genomen. Naar mijn oordeel heeft de corporatie met deze aanpak de risico’s voor de bewoners en de omgeving geminimaliseerd.
Hoe beoordeelt u de risico’s waar de bewoners aan zijn blootgesteld en de manier waarop de woningcorporatie hiermee is omgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen van deze bouwfout met de eerder geconstateerde problemen bij galerijflats?
De problemen bij galerijflats hebben vooral betrekking op de galerijvloeren van deze flats. Op galerijvloeren wordt in de winter vaak dooizout gestrooid. Het chloride dat in dit dooizout zit kan de betonwapening in de galerij aantasten en dit kan vervolgens leiden tot spontane breuk van de galerijvloer zonder waarschuwing vooraf, zoals zichtbare doorbuiging of scheurvorming.
Op balkons wordt minder dooizout gebruikt. Ook bij de balkons in Breda zijn geen verhoogde chloride-waarden geconstateerd. Het gebrek bij deze balkons is een te diepe ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Bij dit gebrek, dat al vanaf de bouw (1957) aanwezig is, ligt het spontaan bezwijken van de balkons zonder waarschuwing vooraf minder in de rede.
Vielen deze balkons ook onder de verplichte inspectie, die u eerder voor galerijflats en balkons in het leven riep? Zo ja, is deze inspectie tijdig uitgevoerd? Zo nee, ziet u aanleiding om de inspectieplicht voor balkons uit te breiden?
Nee, deze balkons vielen niet onder de bedoelde onderzoeksplicht die is vastgelegd in artikel 5.11 van de Regeling Bouwbesluit (Staatscourant 2015, nr. 45221). De onderzoeksplicht is namelijk alleen van toepassing op galerijflats, terwijl de betreffende balkons onderdeel zijn van portiekflats. De onderzoeksplicht is ingevoerd naar aanleiding van het bezwijken van een galerijvloer in Leeuwarden in 2011. Bij galerijflats is sprake van een zeer urgent veiligheidsrisico dat de inzet van onderzoeksplicht (artikel 1a, derde lid, van de Woningwet) rechtvaardigt. Zoals uit mijn antwoord op vraag 4 volgt is de problematiek bij balkons anders en minder urgent. Ik zie daarom thans geen aanleiding om deze onderzoeksplicht uit te breiden. Overigens moeten ook zonder deze onderzoeksplicht gebouweigenaren er zorg voor dragen dat hun gebouwen voldoen aan het Bouwbesluit, zoals de woningcorporatie WonenBreburg heeft gedaan en kan het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht hierop toezien en handhaven.
Hoe vorderen de verplichte inspecties van galerijflats en hoe houdt u hier toezicht op?
Het toezicht op de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats ligt bij de gemeente. Het interbestuurlijke toezicht op deze gemeentelijke taak ligt bij de provincie. Ik heb geen rol bij dit toezicht. Naar aanleiding van uw vraag heb ik wel navraag gedaan bij de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht (VBWTN). Het algemene beeld van de VBTWN is dat de gemeenten druk bezig zijn met deze onderzoeksplicht. Een deel van de gemeenten is al klaar en galerijen die niet voldeden zijn aangepast. Andere gemeenten zijn nog volop aan de slag om te zorgen dat alle eigenaren van galerijflats vóór 1 juli 2017 aan de onderzoekplicht voldoen zoals artikel 5.11 van de Regeling Bouwbesluit voorschrijft.
Deelt u de mening dat balkons en galerijen een potentieel extra kwetsbaar onderdeel van een bouwconstructie kunnen vormen? Zo ja, ziet u aanleiding om voor de uitvoering hiervan erkende technische oplossingen uit te werken, die door de bouwers verplicht moeten worden gebruikt?
De constructieve veiligheid van iedere bouwconstructie is van groot belang omdat bij het bezwijken sprake kan zijn van dodelijke slachtoffers. Dit gaat ook op voor balkons en galerijen. In het Bouwbesluit worden daarom eisen gesteld aan de constructieve veiligheid van bouwconstructies. Deze eisen zijn geformuleerd als prestatie-eisen, waardoor marktpartijen de vrijheid hebben om zelf een technische oplossing te kiezen die hieraan voldoet. Ik wil deze vrijheid van marktpartijen niet beperken door verplicht specifieke technische oplossingen voor te schrijven. Het is aan de ontwerper of bouwer van een bouwconstructie om te voldoen aan de prestatie-eisen en aan gemeenten (bouw- en woningtoezicht) hierop toezicht te houden.