Het verspreiden van antisemitische complottheorieën in Ahoy |
|
Salima Belhaj (D66), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Spiritueel evenement trekt duizenden mensen naar Rotterdam Ahoy: «Noem ons alsjeblieft geen wappies»»?1
Ja.
Zijn er antisemitische tropes en ideeën geuit door de sprekers tijdens het evenement? Zo ja, in hoeverre hebben deze in de ogen van het kabinet een opruiende werking, zoals beschreven in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 56?2
Het kabinet is van mening dat er in Nederland absoluut geen plaats is voor Jodenhaat, noch voor opruiing. Als echter blijkt dat tijdens dit event antisemitische uitspraken zijn gedaan en/of uitingen met een opruiende werking, dan ligt strafrechtelijke handhaving in de rede. Dit begint bij het doen van aangifte. Het is vervolgens aan de politie en het Openbaar Ministerie (OM) om de aangifte te onderzoeken en eventuele vervolgstappen te ondernemen.
Het kabinet maakt zich in algemene zin zorgen over de aantrekkingskracht van complottheorieën die zich recentelijk ook in Nederland van de uithoeken van het internet verspreid hebben naar de publieke opinie. Afhankelijk van de aard van de complottheorieën kan het openlijk en kritiekloos bespreken hiervan bijdragen aan de sociale acceptatie van antisemitisme, xenofobie of racisme. Verschillende bekende complottheorieën bevatten antisemitisme, bijvoorbeeld door holocaustontkenning of het wegzetten van de joodse gemeenschap als geheime «elite» die de wereld zou regeren. Ook kunnen theorieën gepaard gaan met anti-overheidsnarratieven, waarbij de overheid wordt weggezet als het vrijheid-inperkende «kwaad». Zorgelijk is bijvoorbeeld de aanmoediging van kwetsbare mensen om geen belasting meer te betalen, waardoor zij in grote financiële problemen kunnen komen. Complottheorieën kunnen uiting geven aan grieven, aan wantrouwen of aan behoefte aan verbondenheid, maar soms ook worden aangehaald om verregaande acties rechtvaardigen. Naast polarisatie of een duidelijke extremistische component, met opruiing, huisbezoeken, bedreigingen en zelfs geweld als mogelijk gevolg, kan de verspreiding van complottheorieën afbreuk doen aan het publieke vertrouwen in de democratische instituties.
In hoeverre dit ook geldt voor het evenement in Ahoy en de beweging hierachter in relatie tot het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, is op dit moment niet te beantwoorden. Dit komt omdat er vanuit de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) op dit moment geen direct zicht is op de mogelijke opruiende of antisemitische ideeën die geuit zijn tijdens het desbetreffende evenement, en of deze online navolging vinden.
De achtergrond van dit antwoord hangt samen met het feit dat de NCTV momenteel sterk beperkt is in de uitvoering van zijn taken omdat er geen gebruik gemaakt kan worden van online monitoring van open bronnen, waaronder social media.
De grondslag voor de analysetaken van de NCTV (de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid) is momenteel in behandeling. Ik verwacht u voor het einde van dit jaar de nota van wijziging te sturen. In afwachting daarvan zijn deze taken opgeschort waar het gaat om het bezien van online open bronnen zoals Twitter of Facebook.
In hoeverre kan een evenement als dit leiden tot een toename in antisemitisme en anti-overheidsextremisme?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de beweging achter dit evenement en welke ontwikkeling heeft deze de laatste jaren doorgemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van een bredere toename in antisemitisme en welke maatregelen neemt u hiertegen?
Ik neem de aanpak van antisemitisme zeer serieus. Recente gebeurtenissen en ontwikkelingen geven aan dat deze aandacht niet kan verslappen. De afgelopen jaren is antisemitisme meer zichtbaar geworden in de maatschappij. Tijdens de COVID-19 pandemie kwamen bijvoorbeeld allerlei klassieke antisemitische samenzweringstheorieën en mythes bovendrijven. Ook schrijft de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (Coördinator) in zijn werkplan dat antisemitisme gedijt en zich vormt naar thema’s die maatschappelijke onrust veroorzaken. Op dit moment zijn COVID-19 en de Russische inval in Oekraïne sprekende voorbeelden. Uit een onderzoek naar online antisemitisme in Nederland in 2020, in opdracht van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) en het Centraal Joods Overleg (CJO), bleek dat van bijna twee miljoen berichten gerelateerd aan het jodendom ruim 200.000 (ongeveer 11%) als antisemitisch3 werd herkend. Het streven is om de komende jaren online antisemitisme beter in kaart te brengen.
Daarnaast geven verschillende cijferbronnen informatie over het aantal meldingen, incidenten, of discriminatiefeiten van de grond antisemitisme. In de cijfers van de politie, het Openbaar Ministerie (specifieke discriminatiefeiten) en het CIDI is in het jaar 2021 ten opzichte van het jaar 2020 een lichte stijging te zien. Het aantal incidenten van antisemitisme dat werd gemeld bij de politie in 2021 steeg naar 627 ten opzichte van het jaar 2020, waar 517 incidenten gemeld werden. In 2019 was het aantal antisemitisme-incidenten hoger dan in 2020 en 2021, met 768 incidenten. Bij de antidiscriminatievoorzieningen kwamen in 2021 75 meldingen van antisemitisme binnen, ten opzichte van 82 meldingen in 2020.4 Bij het Openbaar Ministerie werd de grond antisemitisme in 2021 58 keer geregistreerd bij specifieke discriminatiefeiten5, ten opzichte van 38 keer in 2020. Bij de codis-feiten6 werd de grond antisemitisme in 2020 en 2021 even vaak geregistreerd (27 keer).7 Het CIDI registreerde in 2021 in totaal 183 antisemitische incidenten, ten opzichte van 135 in 2020 en 182 incidenten in 2019.8
Om Jodenhaat aan te pakken wordt op verschillende manieren en via verschillende pijlers ingezet. Ik verwijs daarbij ook naar het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding dat op 6 oktober jl. aan uw Kamer is aangeboden.9 Het werkplan vormt het uitgangspunt voor concrete acties in de strijd tegen antisemitisme, onder andere op de onderwerpen monitoren en opvolgen, onderwijs en preventie en herdenken en vieren. Het werkplan van de Coördinator beschrijft de aanpak van de bestrijding van antisemitisme langs 3 pijlers, te weten 1) monitoren en opvolgen, 2) onderwijs en preventie en 3) herdenken en vieren. Het werkplan bevat verder maatregelen, die toezien op het tegengaan van Holocaustverdraaiing en antisemitische parabelen, die dikwijls onderdeel uitmaken van complottheorieën, middels de strafrechtketen, educatie en (online) campagnes.
Daarnaast kan antisemitisme strafrechtelijk worden aangepakt. Het Openbaar Ministerie gaat over tot vervolging als uit een aangifte blijkt dat sprake is van uitingen die strafbaar zijn op basis van de discriminatieartikelen in het Wetboek van Strafrecht.
Met elkaar blijven we ons inzetten, zodat antisemitisme geen plaats kan krijgen in onze samenleving.
Wat doet u om de verspreiding van complottheorieën en de gevolgen daarvan tegen te gaan?
Hoe het beste tegen complottheorieën en de gevolgen daarvan kan worden opgetreden, verschilt per geval en is een brede opgave voor ons allemaal. De ene theorie is immers schadelijker of verontrustender dan de andere. Daarnaast geldt dat complottheorieën niet automatisch strafbaar zijn of als desinformatie gelden. Vrijheid van meningsuiting is het uitgangspunt. Deze is echter niet onbegrensd. Er zijn complottheorieën waar we duidelijk op moeten acteren. Zoals blijkt uit het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) van 7 november jl. kan het kritiekloos bespreken en normaliseren van sommige complottheorieën leiden tot polarisatie, afbreuk aan het publieke vertrouwen in de instituties van de democratische rechtsorde, haat tegen andersdenkenden of zelfs inspireren tot (terroristisch) geweld. Voor dergelijke complottheorieën, met dusdanig ernstige gevolgen, is wat mij betreft geen plek in onze samenleving. Daar moeten we ons, met zijn allen, tegen uitspreken. Daar waar het leidt tot strafbare feiten, zoals bedreiging, opruiing, haatzaaiing, geweld of discriminatie kan hiertegen opgetreden worden door het Openbaar Ministerie.
In mijn brief van 7 november jl.10 is aangekondigd dat de NCTV met alle betrokken partners zal werken aan een extremismestrategie. Hierbij zal onder meer worden uitgewerkt op welk punt de aanpak tegen schadelijke complottheorieën versterkt kan worden.
De tientallen klachten over misbruik en mishandeling in jeugddorp De Glind |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over tientallen klachten over misbruik en mishandeling in jeugddorp De Glind1?
Ja.
Heeft u de bereidheid de onderste boven water te krijgen over het nieuws dat meerdere oud-pleegkinderen, die in Jeugddorp De Glind woonden, zeggen lichamelijk of geestelijk te zijn mishandeld? Zo ja, wilt u een onderzoek laten instellen? Zo neen, waarom niet?
Pluryn heeft laten weten dat zij een onderzoek gaan laten uitvoeren naar de misstanden die hebben plaatsgevonden door een onafhankelijke partij. Ik vind het goed dat dit gebeurt en wil de uitkomsten van dit onderzoek afwachten. Zie verder ook mijn antwoord op vraag2.
Is er een meldplicht voor jeugdzorginstanties over vermeende mishandeling en ander grensoverschrijdend gedrag? Zo ja, waarom wordt dat met voeten getreden en hoe gaat u daar tegen optreden?
Instellingen – jeugdhulporganisaties (waaronder gezinshuizen en pleegzorgaanbieders, maar niet pleegouders), gecertificeerde instellingen, Veilig Thuis organisaties en de Raad van de Kinderbescherming – zijn verplicht om geweldsincidenten te melden bij de IGJ. Dit gaat niet alleen over fysiek geweld, maar ook over psychisch geweld en grensoverschrijdend gedrag. Indien een incident ten onrechte niet gemeld wordt, dan kan er een boete worden opgelegd. Als de IGJ een signaal of melding over geweld ontvangt, zal zij in bepaalde gevallen gelijk zelf onderzoek doen. Dat is het geval wanneer uit de melding mogelijk ernstige structurele problemen lijken te bestaan, wanneer er sprake lijkt van een acuut onveilige situatie.
In andere gevallen zal de inspectie de betrokken aanbieder vragen om onderzoek te (laten) doen en een rapportage op te stellen. De inspectie stelt vooraf eisen aan het onderzoek zoals het betrekken van de jeugdige en de ouders, een onafhankelijke voorzitter, en het horen van alle betrokkenen.
De misstanden gaan echter voornamelijk over een periode van ca. 30 jaar geleden. Niet alle regels zoals hierboven beschreven bestonden toen al.
Deelt u de mening dat het vertrouwen in de Jeugdzorg, welke nu zo rot als een mispel is, alleen kan worden hersteld als we zaken als deze tot de bodem uitzoeken en als daders alsnog strafrechtelijk worden vervolgd? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het is belangrijk dat misstanden – wanneer die zich voordoen – goed worden uitgezocht. Begin dit jaar heb ik het onderzoek naar veiligheidsbeleving in de jeugdzorg met verblijf naar uw Kamer gestuurd3. In mijn beleidsreactie en eveneens in het door de Tweede Kamer aangevraagde VSO heb ik aangegeven dat ik dit onderzoek naar veiligheidsbeleving in 2023 ga herhalen. Specifiek naar aanleiding van deze casus heeft Pluryn aangegeven dat zij een onderzoek gaan laten uitvoeren. Zij is dit onderzoek nu aan het voorbereiden. Ik heb begrepen dat ze zowel onderzoek laten doen naar de stukken die in de archieven bewaard zijn, als methodologisch onderzoek, bijvoorbeeld door middel van focusgroepen met (oud)medewerkers en (oud)cliënten. Na afloop van de tijdelijke regeling jeugdzorg – waarmee slachtoffers van geweld in de jeugdzorg tussen 1945–2019 een financiële tegemoetkoming kunnen aanvragen – wil ik tevens een onderzoek laten uitvoeren naar de gegevens die het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft opgehaald bij het uitvoeren van deze regeling. Het moet dan niet gaan over individuele instellingen of casussen, maar om het in kaart brengen van patronen en rode draden om beter te begrijpen op welke plekken geweld (vaker) voor is gekomen en welke factoren daarin meespelen. Daarvan kunnen we leren om geweld in de jeugdzorg te voorkomen.
Slachtoffers kunnen zich melden bij de politie. De politie kan slachtoffers de weg wijzen naar hulpverlening en/of aangifte dan wel melding opnemen. In het geval van een aangifte wordt in lijn met de aanwijzing zeden beoordeeld of er voldoende aanknopingspunten zijn voor nadere opsporing en vervolging.
Sinds 1 april 2013 geldt geen verjaringstermijn voor ernstige seksuele misdrijven tegen minderjarigen waarop een straf staat van 8 jaar of meer (artikel 70 lid 2 onder 2 Wetboek van strafrecht). Dit geldt ook voor ernstige seksuele misdrijven die vóór 1 april 2013 zijn gepleegd en op dat moment nog niet waren verjaard.
In de artikelen in de media wordt gesproken over mogelijke strafbare feiten (fysieke- en geestelijke mishandeling of seksueel misbruik) in de jaren tachtig en negentig, maar sommigen ook recent. Er dient per aangifte beoordeeld te worden of deze wetswijziging betekent dat verdachten van misbruik bij De Glind nog vervolgd kunnen worden.
Het beeld over jeugdzorg dat geschetst wordt wil ik wel nuanceren. Als Staatssecretaris ga ik veelvuldig op bezoek bij instellingen en daarbij spreek ik ook met jongeren. Herhaaldelijk hoor ik ook verhalen van jongeren die baat hebben gehad bij de jeugdzorg en erdoor geholpen zijn.
Iraanse studenten in Nederland |
|
Lisa Westerveld (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Is bekend hoeveel studenten en docenten of wetenschappers uit Iran op dit moment studeren of werken aan een Nederlandse onderwijsinstelling?
Per 1 oktober 2021 waren er 363 Iraanse studenten in het mbo met als eerste of enige nationaliteit Iraans (er zijn nog geen voorlopige gegevens voor dit studiejaar voor deze sector). Per 1 oktober jl. waren er in het hbo 424 en in het wo 475 studenten met als eerste of enige nationaliteit Iraans. Dit is op basis van een voorlopige indicatieve telling. Een eerste nationaliteit wil in de praktijk zeggen dat mensen met zowel een Nederlandse of Europese nationaliteit én de Iraanse nationaliteit, niet meegeteld worden.
Voor de personeelsgegevens geldt dat onderwijsinstellingen gehouden zijn aan de privacywetgeving. Nationaliteit is een bijzonder persoonsgegeven dat niet zondermeer mag worden verstrekt. Sinds enige jaren ontvangen de koepels daarom geen informatie over de nationaliteit van de medewerkers bij hogeronderwijsinstellingen.
Bent u in gesprek met onderwijsinstellingen over de situatie van studenten en wetenschappers uit Iran in Nederland? Zo nee, bent u voornemens dit te doen?
Ik spreek zowel de koepels als de onderwijsinstellingen zeer geregeld, ook met het oog op studentenwelzijn, onder andere over wereldwijde ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de oorlog in Oekraïne maar ook de aanhoudende protesten in Iran.
Ontvangt u signalen van studenten en wetenschappers uit Iran die door de situatie in Iran een mogelijke terugkeer uitstellen?
Op dit moment zijn er geen signalen dat studenten en wetenschappers uit Iran hun terugkeer uitstellen.
Kunt u in kaart brengen op welke manieren deze mensen ondersteund kunnen worden?
Studenten kunnen hiervoor terecht bij de reguliere ondersteuning die wordt geboden door studieadviseurs, studentpsychologen, studentdecanen, mentoren als ook welzijnsprogramma’s. Voor wetenschappers en andere medewerkers staat het reguliere HR aanbod tot hun beschikking. Daarnaast organiseren universiteiten en hogescholen specifieke welzijns- en informatiebijeenkomsten over de situatie in Iran. Ook zijn er buddy programma’s en Student Support Centres waar studenten geholpen kunnen worden. Hogescholen (o.a. Avans) organiseren ook lezingen over de situatie. Instellingen willen van studenten horen hoe de gebeurtenissen hen raken en welke zorgen zij hebben.
Welke gevolgen hebben de protesten voor bestaande samenwerkingsverbanden met Iraanse onderwijs- en wetenschapsinstellingen?
Vanuit het Erasmus+ programma zijn er in de call van 2022 enkele kleinschalige samenwerkingsprojecten toegekend tussen hoger onderwijsinstellingen in Nederland en Iran. Het betreft enkele inkomende en uitgaande stafmobiliteiten (onderzoekers en docenten). Voor zover bekend hebben de protesten hierop geen invloed gehad. Uit navraag bij de koepels zijn verder geen geformaliseerde samenwerkingsverbanden tussen Nederlandse en Iraanse instellingen naar voren gekomen.
Zijn er op dit moment Nederlandse studenten die studeren aan een Iraanse onderwijsinstelling of mensen die werken aan Iraanse onderwijsinstellingen?
Op basis van de laatste gegevens zijn er geen Nederlandse studenten die studeren of medewerkers die werken aan een Iraanse onderwijsinstelling.
Waar kunnen deze studenten en medewerkers terecht indien ze ondersteuning nodig hebben en heeft u contact met hen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht 'Minister Kaag en haar stichting in de fout met eigen anti-witwasregels' |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Kaag en haar stichting in de fout met eigen anti-witwasregels»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe kan het dat de Minister niet is geregistreerd als de UBO (ultimate beneficial owner) van haar eigen stichting en in plaats daarvan drie onafhankelijke bestuurders aangewezen zijn als uiteindelijk belanghebbende?
Naar aanleiding van berichtgeving in de media heb ik een notarieel advies gevraagd over de bij wet voorgeschreven UBO-registratie. Op grond van dit advies en gelet op de relevante wet- en regelgeving met bijbehorende parlementaire toelichting is de conclusie dat ik niet kwalificeer als UBO van de door mij opgerichte stichting. De bestuurders van de stichting zijn aan te merken als UBO en zijn terecht als zodanig geregistreerd vanaf 31 december 2021. Hieronder licht ik dit toe.
Het doel van het registreren van de UBO van een juridische entiteit is het tegengaan van financieel-economische criminaliteit, zoals witwassen van geld en terrorismefinanciering. Door registratie ontstaat transparantie over wie de uiteindelijk belanghebbende van een onderneming of rechtspersoon is. Het betreft de natuurlijke persoon die, al dan niet achter de schermen, zeggenschap heeft over een onderneming of rechtspersoon. De verplichting tot het doen van de UBO-registratie is door de wetgever neergelegd bij de juridische entiteiten zelf. De UBO heeft op grond van de wet een medewerkingsverplichting om te zorgen dat de juridische entiteit de gegevens heeft om de registratie te kunnen voldoen.
Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld, heb ik mijn financiële en zakelijke belangen, conform het geldende beleid zoals is neergelegd in de brief van 20 december 2002, op afstand geplaatst door het in beheer te geven aan een stichting (beheerstichting).1 Slechts het beheer van de vermogensbestanddelen wordt op grond van een beheersovereenkomst door de beheerstichting verzorgd. De vermogensbestanddelen zelf zijn niet overgedragen aan de beheerstichting, waardoor het eigendom, en rekening en risico bij mij blijven. Het recht op de financiële vruchten blijft ook bij mij. Voor zover financiële en zakelijke belangen in registers moeten worden opgenomen, ben ik daarin ook opgenomen als eigenaar, waardoor de transparantie gewaarborgd is.
Ik heb – en dat is ook het beoogde doel – geen zeggenschap binnen de stichting, behoudens het goedkeuringsrecht als het bestuur van de stichting zou willen besluiten tot statutenwijziging of ontbinding van de stichting. Een en ander is vastgelegd in de statuten van de stichting en de beheersovereenkomst die is gesloten tussen mij en de stichting.
De beheersstichting vormt geen (eigen) vermogen. Als er geen vermogen is, kan ook niet uitgekeerd worden. In het geval wel vermogen zou worden gevormd, dan geldt ook nog het wettelijke verbod voor een stichting tot uitkering van vermogen aan onder andere de oprichter. Het eventuele vermogen kan dan ook niet aan mij worden uitgekeerd.
Op grond van de wet zijn dan ook, in de hierboven geschetste situatie, de bestuurders aan te wijzen als UBO van de beheersstichting.
Volledigheidshalve voeg ik het externe juridisch advies van de notarissen toe als bijlage bij deze antwoorden.
Was de Minister er niet van op de hoogte dat het verplicht is voor alle bedrijven en stichtingen om eerlijk op te geven wie de uiteindelijk belanghebbende (UBO) is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat u al een tijd hamert op dat bij dit soort constructies altijd duidelijk moet zijn wie de uiteindelijk belanghebbende is?
Transparantie van juridische entiteiten en de UBO’s die hier achter zitten is een belangrijk middel in het voorkomen en opsporen van financieel economische criminaliteit. Het UBO-register levert hier een belangrijke bijdrage in.
Hoe heeft het dan kunnen gebeuren dat de Minister zich hier zelf niet aan gehouden heeft?
Zoals ik in antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven ben ik niet aan te merken als UBO van de door mij opgerichte stichting op grond van geldende wet- en regelgeving.
Ben u bekent met dat op het niet correct naleven van de UBO-wetgeving het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst, dat onder het Ministerie van Financiën valt, een boete of last onder dwangsom kan opleggen van 22.500 euro?
Ja. Bureau Economische Handhaving (BEH) kan verschillende sancties opleggen, waaronder een boete van maximaal EUR 22.500 of een last onder dwangsom in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang.
Als een juridische entiteit zijn UBO nog niet geregistreerd heeft, dan wel niet juist of onvolledig, zal de Kamer van Koophandel contact opnemen met de juridische entiteit in kwestie om deze in de gelegenheid te stellen dit te corrigeren. Indien geen correctie volgt, zal de Kamer van Koophandel dit doorgeven aan BEH. Na ontvangst van een dergelijk bericht zal BEH eveneens contact opnemen met de desbetreffende juridische entiteit om alsnog te zorgen voor een wijziging, aanvulling dan wel inschrijving. Na ontvangst van de brief van het BEH heeft de juridische entiteit twee weken de tijd om de inschrijving alsnog in orde te maken. Na deze periode is de organisatie in overtreding en kan er door het BEH een boete of een last onder dwangsom opgelegd worden.2
Wordt dat in dezen gedaan of is de mogelijkheid tot correctie toegepast? Indien het laatste, krijgen burgers die wellicht ook een dergelijke vergissing gemaakt hebben, ook clementie?
Zoals ik hierboven heb toegelicht, is er geen sprake van een onjuiste of onvolledige registratie en is derhalve ook geen aanleiding voor correctie of aanvulling.
Poep spuitende wc's in ouderenflat Hellevoetsluis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over poep spuitende wc's in een ouderenflat te Hellevoetsluis?1, 2
Ja
Wat vindt van het feit dat er jarenlang een loopje is genomen met de volksgezondheid van ouderen in een horrorhuis vol met rioolvliegen?
Laat ik vooropstellen dat ik de situatie voor de betrokken huurders erg te betreuren vind.
Op grond van de informatie die ik heb ingewonnen ontving de woningcorporatie in 2022 voor het pand met 179 woningen slechts enkele meldingen met betrekking tot de riolering die niet wezen op normale verstoppingen. Op deze meldingen is actie ondernomen door een gespecialiseerd bedrijf inspecties in de riolering te laten uitvoeren. Daarbij is ook samenwerking gezocht met de gemeente. Er bleek op basis van de inspectie sprake van een breuk in de rioolleiding, waarvoor de corporatie verantwoordelijk was en niet de gemeente. De adviezen vanuit de inspectie zijn door de corporatie opgevolgd: het riool is gereinigd en de geconstateerde breuk is hersteld.
Om eventuele verstoppingen in de toekomst te voorkomen heeft de woningcorporatie besloten de beluchting op het dak aan te passen. Ook zijn overstortputten geplaatst aan de gevel en worden de afvoerleidingen door een afvoer met een grotere diameter vervangen. Daarnaast heeft de woningcorporatie besloten de riolering vier keer per jaar preventief reinigen. De rioolvliegjes die ook als gevolg van de breuk in de rioolleiding in het pand waren gekomen, zijn door een gespecialiseerd bedrijf in van dit jaar met succes bestreden.
De bewoners zijn tijdens een informatiebijeenkomst en individueel geïnformeerd over alle werkzaamheden. Ik ga ervan uit dat op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat voldoende actie is ondernomen en geen sprake meer is van problemen met de riolering
Heeft u de bereidheid om zowel Woonzorg, waar de ouderenflat onder valt, als de gemeente te kapittelen over deze mensonterende toestanden? Zo ja, kunt een overzicht geven van de acties die u richting beiden gaat ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe we een wereld van verschil kunnen maken voor de 848.000 schapen in de Nederlandse schapenhouderij |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er op dit moment bijna 848.000 schapen worden gebruikt voor hun vlees of melk?1
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Opinies over wat een goede en verantwoorde manier is om met dieren om te gaan en waarvoor of waarom dieren gehouden mogen worden verschillen. In Nederland en Europa hebben we afgesproken dat dieren gehouden mogen worden voor productie. In de afgelopen decennia is mede op basis van maatschappelijke en politiek opvattingen over het omgaan met dieren en op basis van beschikbare wetenschappelijke kennis, een regelgevend kader tot stand gekomen. De (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving daarvan. Maar het denken over dieren verandert en er komt steeds meer wetenschappelijke kennis beschikbaar over gedrag, emoties, welzijn en gezondheid van dieren. Dat leidt tot een politieke en maatschappelijke wens om nog eens goed te kijken naar hoe we dieren mogen houden. En dat wordt ook gedaan, denk hierbij aan de herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn en het convenant «dierwaardige veehouderij». Daarnaast hebben veehouders afgelopen jaren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, al stevige stappen gezet richting beter dierenwelzijn.
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat jaarlijks meer dan 672.000 schapen, waaronder bijna 508.000 lammetjes, worden geslacht in Nederlandse slachthuizen?2
Zie het antwoord bij vraag 1.
Wat vindt u ervan dat er per jaar ook nog eens 108.000 levende schapen worden geëxporteerd, waaronder naar Rusland?3
Met het oog op dierenwelzijn, diergezondheid en de principes van kringlooplandbouw zouden dieren zo kort mogelijk getransporteerd moeten worden. Mijn inzet richting Europa is daarop ook gericht. Lange-afstandtransporten, zoals exporten naar landen buiten de EU, moeten voldoen aan de geldende Europese wetgeving. Daar houdt de NVWA toezicht op. Ik heb geen instrumenten om daarin nu in te grijpen, dat moet Europees geregeld worden. De Europese Commissie verwacht eind volgend jaar met voorstellen tot wijziging van de transportverordening (EG) nr. 1/2005 te komen. Ik verwijs de Tweede Kamer graag naar de position paper die ik samen met Denemarken, Duitsland, Zweden en België heb opgesteld. Deze is in juli naar uw Kamer gezonden (Kamerstuk 21501-32, nr. 1452). Uw Kamer is reeds vaker geïnformeerd over het Nederlandse beleid dat wij geen dieren exporteren naar niet-Europese landen met de bestemming slachthuis. Dit beleid geldt al vele jaren en wordt gesteund en goed opgevolgd door de Nederlandse sector.
Realiseerde u zich al voordat u aan deze baan begon dat lammetjes vier tot twaalf maanden na hun geboorte worden geslacht, terwijl schapen 12 jaar of zelfs nog veel ouder kunnen worden?
Ja, in de veehouderij worden dieren gehouden voor productiedoeleinden. Daarmee hangt onoverkomelijk samen dat deze dieren niet de leeftijd bereiken die ze zouden kunnen behalen.
Vindt u het niet vreemd dat veel schapen op hittedagen in de zomer in de volle zon staan zonder schaduw, terwijl dit vanwege het dierenleed al lang verboden is?
Volgens het Besluit houders van dieren moeten dieren in weilanden beschermd worden tegen slechte weersomstandigheden. In het plan van aanpak voor hittestress bij landbouwhuisdieren, dat mijn voorganger in april 2022 aan de Kamer heeft gestuurd (bijlage bij Kamerstuk 28 286, nr. 1255), zijn twee acties hierover opgenomen. Zo is er gewerkt aan het invullen van de open norm, zodat duidelijk is wat wordt beschouwd als bescherming en wat slechte weersomstandigheden zijn voor wat betreft hitte. Ook ben ik in gesprek met gemeentes, provincies en dierhouders over vergunningverlening voor het plaatsen van beschutting. Daarnaast zijn er vanuit het bedrijfsleven initiatieven, zoals het ontwikkelen van een hittestress tool4, om hittestress tegen te gaan en bewustwording te creëren. Deze inzet van verschillende betrokken partijen draagt bij aan de verdere verbetering voor het welzijn van dieren in weilanden tijdens hitteperiodes.
Afgelopen zomer heeft de NVWA in de periode van juni tot en met september in totaal 427 meldingen ontvangen over mogelijke onvoldoende bescherming tegen hitte van dieren in de weide. Op basis van een risicoafweging heeft dit geleid tot 42 fysieke inspecties bij schapen, waarbij in 7 gevallen sprake was van een overtreding, vanwege het onvoldoende bescherming bieden. Tijdens deze inspecties werden geen tekenen van hittestress geconstateerd bij de aanwezige schapen.
Wat vindt u ervan dat er bedrijven zijn die, met behulp van hormonen, schapen drie keer zwanger laten worden in twee jaar tijd, in plaats van één keer per jaar, puur en alleen om de winst te vergroten?
Het gebruik van middelen voor vruchtbaarheidsbehandelingen, of bronstsynchronisatie is toegelaten, met een indicatie. De dierenarts moet ze voorschrijven, volgens de bijbehorende SPC/bijsluiter. De NVWA ziet hierop toe.
Het uitgangspunt is dat dierenarts en veehouder samen verantwoordelijk zijn voor het verantwoord en zorgvuldig gebruik van vruchtbaarheidshormonen. Het toepassen van vruchtbaarheidshormonen dient een individuele behandelmethode te zijn als sluitstuk in de bedrijfsvoering en een goede verzorging van de dieren. Het routinematig of koppelgewijs toepassen van deze stoffen wijs ik ten zeerste af.
Wat vindt u ervan dat er commerciële schaapsherders zijn die in het voorjaar massaal lammetjes geboren laten worden en onder het mom van «natuureducatie» overheidsgeld opstrijken, om vervolgens deze dieren korte tijd later (onverdoofd) te laten slachten?
In Nederland is het toegestaan dieren te houden voor productiedoeleinden. Daarmee hangt onoverkomelijk samen dat dieren geboren en geslacht worden. Zoals ook aangegeven bij vraag 1, moeten we respectvol met dieren omgaan, ook tijdens het slachtproces, en moet het dierenwelzijn worden geborgd. Hiertoe zijn in de wetgeving normen opgenomen. In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Boswijk en Werner (Aanhangsel Handelingen II 2020–2021, nr. 3886) heeft mijn ambtsvoorganger mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uiteengezet hoe rondtrekkende schaapskuddes onder leiding van een herder worden ondersteund door diverse overheden en brancheorganisaties. Deze zogenoemde «gescheperde schaapskuddes» worden ondersteund omdat zij bijdragen aan het bewaken van cultuurhistorie, het beschermen en versterken van het landschap, het beheren van (kwetsbare) natuur, de instandhouding van zeldzame schapenrassen en natuurbeleving en educatie in onze natuurgebieden.
Wist u dat schapen zachtaardige en intelligente dieren zijn, goed kunnen samenwerken, andere diersoorten begroeten en gezichtsuitdrukkingen, gezichten en emoties herkennen en onthouden?
Er is veel bekend over gedrag en gedragsbehoeftes van schapen. Momenteel laat ik mede naar aanleiding van de motie Van der Plas c.s. (Kamerstuk 28 286, nr. 1192) de wetenschappelijke kennis in kaart brengen van gedragsbehoeftes van verschillende landbouwhuisdieren.
Denkt u dat schapen, als ze mochten kiezen, zouden kiezen om (onverdoofd) geslacht te worden of als product te worden gezien voor de Nederlandse veehouderij?
Nee, dit brengt het feit dat in Nederland dieren kunnen worden gehouden voor productiedoeleinden met zich mee.
Wat gaat u voor al deze dieren doen, als nieuwe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit waarin u expliciet de verantwoordelijkheid draagt voor dierenwelzijn en diergezondheid?
Naast het (NVWA-)toezicht op naleving van de normen in de regelgeving op het gebeid van dierenwelzijn en diergezondheid, zal ik mij met name inzetten op het volgende:
Bent u bereid om bij ieder besluit dat u neemt de belangen van deze dieren zorgvuldig af te wegen en te verantwoorden, waarbij u rekening houdt met de in de Wet dieren opgenomen en erkende intrinsieke waarde van dieren en de vele beloften die door uw voorgangers zijn gedaan?
Ja, op grond van de Wet dieren dient de overheid bij het stellen van regels bij of krachtens die wet en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten het belang van het dier expliciet mee te wegen, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Ik betrek daarbij ook beloftes van mijn voorgangers voor zover deze passend zijn binnen het huidige kabinetsbeleid.
Het onderzoek ‘The Impacts of Climate Change on Bonaire’ |
|
Bouchallikh |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «The Impacts of Climate Change on Bonaire»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de zorgelijke uitkomsten van dit onderzoek?
Meerdere rapporten laten zien dat ook Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering (zie bijvoorbeeld ook Kamerstuk 30 825, nr. 218 over de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland). Te voorzien is dat op termijn maatregelen zijn nodig om zeespiegelstijging het hoofd te bieden.
Klimaatverandering raakt een breed spectrum van thema’s en maatschappelijke functies waarvan de belangrijkste in Caribisch Nederland zijn: bescherming tegen overstromingen, gevolgen van wateroverlast, een veilige zoetwatervoorziening, functioneren van netwerken en biodiversiteit.
Het concreet maken van de risico’s en gevolgen van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen is, net als voor de Europees Nederlandse gemeenten, ook voor de openbare lichamen van Caribisch Nederland van belang. Daarbij is de ligging, uitgangssituatie en aard van te voorziene risico’s wel anders is dan in Europees Nederland.
Het gaat bij klimaatadaptatie-maatregelen ook om het nu al maken van de juiste keuzes, met name in de ruimtelijke ordening en inrichting van Caribisch Nederland. Het lokale bestuur heeft de mogelijkheden om te sturen op een ruimtelijke ordening en inrichting waarmee schade en overlast door weersextremen zo veel mogelijk wordt voorkomen. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden direct aan zee en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden.
Wat doet het kabinet concreet om de gevolgen van klimaatverandering voor Bonaire en de andere Caribische eilanden in het Koninkrijk te voorkomen? Kunt u daarbij voor Bonaire specifiek ingaan op wat het kabinet concreet doet om de verschillende gevolgen die in het onderzoek worden genoemd te mitigeren (risico op permanente overstroming, afsterven van koraal, degradatie van duikplekken, het verliezen van cultureel erfgoed, en ziekte en sterfte door hitte)?
In 2021 is een Natuur en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) opgesteld voor Caribisch Nederland met daarin onder andere opgenomen een koraalherstelplan. Dit plan heeft tot doel de afname van koraal te stoppen, te herstellen en weerbaar te maken voor klimaatverandering. Het kabinet heeft voor de periode 2022–2024 35 mln. Euro beschikbaar gesteld voor de eerste fase van het NMBP. Samen met de openbare lichamen van Caribisch Nederland is gestart met de uitvoering hiervan. Daarnaast is door de Minister voor VRO het traject gestart om te komen tot een Ruimtelijke Ontwikkelingsprogramma (ROP), waarin ook rekening gehouden wordt met klimaatverandering. Dit ROP zal in 2023 gereed zijn.
Naast bovengenoemde trajecten, kunnen de openbare lichamen gebruik maken van kennis en tools die door het Rijk beschikbaar worden gesteld om stresstesten en risicodialogen te organiseren, o.a. via de kennisportaal klimaatadaptatie (klimaatadaptatienederland.nl). Verder beschikken de openbare lichamen over wettelijke bevoegdheden om te sturen op ruimtelijke ordening en inrichting. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden (direct aan zee) en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden. Verder is van belang dat de openbare lichamen, anders dan een groot deel van Europees Nederland boven de zeespiegel zijn gelegen. Dat geeft de lokale overheden tijd om klimaatadaptatiestrategieën te formuleren voor de effecten van zeespiegelstijging. Daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie om voorbereid te zijn op stormen en orkanen.
Deelt u de mening dat er meer moet gebeuren om de ernstige gevolgen van klimaatverandering voor mens en natuur op Bonaire en de andere Caribische eilanden te voorkomen? Zo ja, wat gaat u concreet extra doen? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Het kabinet vindt het belangrijk dat er goed inzicht komt in de gevolgen van klimaatverandering voor Caribisch Nederland en dat op basis daarvan adaptatiestrategieën worden opgesteld en geïmplementeerd. Belangrijke oplossingsrichtingen liggen op het vlak van ruimtelijke regels en maatregelen waarvoor de openbare lichamen de instrumenten en bevoegdheden hebben. Dit is conform de verantwoordelijkheid van gemeenten in Europees Nederland.
In het kader van het opstellen van klimaatscenario’s van het KNMI wordt bovendien in meer detail gekeken naar klimaatverandering in Caribisch Nederland, bijvoorbeeld naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee.
Het uitvoeren van stresstests en risicodialogen is van belang om risico’s verder in kaart te brengen en gerichte adaptatiestrategieën op te stellen. Hoewel zowel gemeenten in Europees Nederland als de Caribische openbare lichamen hier zelf verantwoordelijk voor zijn, heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeboden de openbare lichamen hierbij te ondersteunen in de vorm van kennis en tools, zoals het ontwikkelen van een klimaateffectatlas zoals ook door het Rijk is gedaan voor de gemeenten in Europees Nederland.
Deelt u de mening dat het feit dat inwoners van Bonaire een rechtszaak overwegen aan te spannen tegen de Staat reden is om in overleg te treden met de bewoners en ook met het eilandsbestuur om gezamenlijk te bespreken wat er extra gedaan moet worden om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet maakt zich zorgen om de gevolgen van klimaatverandering voor alle Nederlanders, dus ook die van de bewoners van Caribisch Nederland. De Minister voor Klimaat en Energie heeft een kwartiermaker aangesteld voor de klimaattafel die door Bonaire wordt opgezet. Hierin zal naast klimaatmitigatie ook klimaatadaptatie worden meegenomen. Ook is het Rijk bereid de openbare lichamen met kennis en tools te ondersteunen bij het uitvoeren van stresstests en risicodialogen en het opstellen van klimaatadaptatiestrategieën.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid verantwoordelijk is voor het beschermen van Caribisch Nederland tegen de gevaarlijke gevolgen van klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk is samen met de openbare lichamen verantwoordelijk voor de bescherming van Caribisch Nederland tegen klimaatverandering. De wettelijke verantwoordelijkheden in Caribisch Nederland verschillen van die in Europees Nederland. Specifieke wet- en regelgeving die toegespitst is op de Nederlandse situatie is in CN niet per definitie van toepassing. Dat betekent echter niet dat er in Caribisch Nederland geen wetgeving van toepassing is op klimaat- en watergerelateerde opgaven in brede zin van het woord. Ik wil u dit kader dan ook wijzen op de onderstaande wetten:
De Wet Vrom BES.
De Wet maritiem beheer BES.
De Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES.
De Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES.
Zo kent het NMBP, met als grondslag zowel de Wet Vrom BES als ook de Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES, ook aspecten als het omgaan met klimaatverandering. Daarnaast kan de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES de openbare lichamen handvatten bieden voor het omgaan met de gevolgen van klimaatverandering. Het Ministerie van VRO onderzoekt momenteel op welke wijze de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES ter ondersteuning en versterking van het NMBP en lokale ruimtelijke ordeningsplannen kan dienen. Een belangrijk deel van klimaatadaptatie gaat om maatregelen waarvoor openbare lichamen bevoegdheden hebben, en vaak ook op het vlak van ruimtelijke ordening. Daarom is er zowel in het Europese deel als in het Caribische deel van Nederland een grote rol weggelegd voor de gemeenten en de openbare lichamen.
Deelt u de mening van de Vrije Universiteit dat de Nederlands Caribische eilanden, waaronder Bonaire, tot nu toe het ondergeschoven kindje zijn geweest van het Nederlandse klimaatonderzoek? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Geografisch verschillen Europees en Caribisch Nederland sterk en zelfs tussen de openbare lichamen onderling zijn er verschillen in de gevolgen van klimaatverandering. Nederland kent met haar polders en dijkdoorbraken een lange geschiedenis van watersnoden. Caribisch Nederland kent deze door haar ligging boven de zeespiegel niet. De huidige risico’s in Caribisch Nederland zijn grotendeels storm-gerelateerd. Dat geldt met name op Saba en Sint Eustatius. De ontwikkeling van stormen en de mogelijke paden van stormen wordt daarom nauwlettend door de meteorologische diensten gevolgd. Het KNMI besteedt in het kader van het opstellen van nieuwe klimaatscenario’s ook aandacht aan het Caribisch gebied. Zie verder ook vraag 3 met uitleg over het NMBP voor Caribisch Nederland en het traject om te komen tot een Ruimtelijk Ontwikkelingsprogramma, waarin ook rekening wordt gehouden met klimaatverandering.
Deelt u de mening dat Nederlandse overheid dit onderzoek – gelet op de consequenties voor gezondheid, cultureel erfgoed en economie – zelf had moeten doen? Zo nee, waarom niet?
Er is eerder onderzoek gedaan voor Caribisch Nederland. In 2016 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een quickscan uitgevoerd naar overstromingsrisico’s als gevolg van orkanen, tsunami’s en neerslag op Caribisch Nederland. Door het KNMI is vervolgens extra geïnvesteerd in de verbetering van het inzicht in het golfsysteem in het gebied, zodat betere voorspellingen kunnen worden gedaan ten aanzien van golfopzet.
Eind volgend jaar verschijnen de nationale klimaatscenario’s van het KNMI. De klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland zijn daar onderdeel van. Naast de vooruitzichten voor zeespiegelstijging is er momenteel aanzienlijke onzekerheid over de mate waarin de eilanden in de toekomst door droogte zullen worden getroffen. Er is meer inzicht nodig in de ontwikkelingen van stormen en van droogte in het gebied van de eilanden, om zo een goede inschatting te maken van de risico’s die naar verwachting optreden.
Overigens kunnen de openbare lichamen ook nu al maatregelen te nemen door te sturen op ruimtelijke ordening en inrichting (zie ook het antwoord op vraag 2 en 4).
Is het kabinet zich ervan bewust dat door het onrechtvaardige sociaaleconomische beleid van de Nederlandse overheid voor Caribisch Nederland (veel mensen kunnen niet of nauwelijks rondkomen, doordat het minimumloon en uitkeringen niet gebaseerd zijn op de kosten voor het levensonderhoud – in tegenstelling tot in Europees Nederland) mensen op Bonaire onvoldoende middelen hebben om de persoonlijke gevolgen van klimaatverandering op te vangen?
Het kabinet heeft meer dan gewone aandacht voor de positie van de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het kabinet rekent de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland tot haar zorg, wat tot uitdrukking komt in uiteenlopende maatregelen die op het realiseren van het ijkpunt sociaal minimum zijn gericht. In verband met de koopkrachtproblematiek gebeurt dat ten aanzien van het basisbasispensioen AOV zelfs versneld3. Daarnaast loopt Caribisch Nederland mee in de steun- en energiepakketten die ook in Europees Nederland getroffen zijn. Daar is uw Kamer over geïnformeerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Forse verhoging prijzen bus, trein- en metrokaartjes dreigt volgend jaar’ |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Forse verhoging prijzen bus, trein- en metrokaartjes dreigt volgend jaar»?1
Ja, dat bericht heb ik gelezen.
Wat vindt u ervan dat de decentrale ov-autoriteiten (DOVA) en de consumentenorganisaties lijken voor te sorteren op een verhoging van de ticketprijzen van 7 procent voor bus, tram en metro?
De bevoegdheid voor de tarieven van het stad- en streekvervoer liggen bij de decentrale overheden.
Jaarlijks worden de tarieven in het stad en streekvervoer geïndexeerd aan de hand van de Landelijke Tarief Index (LTI). De LTI is gebaseerd op de algemene kostenverandering in het decentraal ov gemeten via de lonen, de energieprijzen en overige kosten, waarbij de overige kosten de inflatie volgen.
Zou een dergelijke tariefsverhoging voor u acceptabel zijn?
De bevoegdheid voor de tarieven van het stad- en streekvervoer liggen bij de decentrale overheden.
De jaarlijkse tariefindexatie verloopt via een vaste systematiek waarbij de ontwikkeling van verschillende kostensoorten leidt tot een verhoging van de tarieven.
Bent u in overleg met de decentrale overheden over deze tariefstijgingen?
Zoals ik hiervoor aangaf zijn de tarieven in het stad- en streekvervoer een decentrale verantwoordelijkheid en kent de indexatie van deze tarieven een vaste systematiek.
Ik zal de uitkomsten van het KiM-onderzoek over effecten van tariefverlagingen in het ov bespreken in het NOVB, met als doel tot een gezamenlijk voorstel voor de ontwikkeling van tarieven in het ov te komen. Ik verwacht u hier voor de zomer van 2023 over te kunnen informeren.
In hoeverre speelt het niet voortzetten van de door de provincies en vervoerders gevraagde vangnetregeling over 2023 een rol bij deze dreigende prijsstijgingen?
Gezien de onzekerheid in de sector over de reizigersaantallen in 2023 en de veranderde reizigersvraag hebben de gezamenlijke overheden in het NOVB besloten een gezamenlijk vangnet transitievergoeding voor 2023 in te stellen.2 Er is geen relatie tussen het gezamenlijke vangnet en de (decentrale) ov-tarieven omdat deze laatste samenhangt met de kostenverandering in het decentraal ov.
Bent u bereid om de door u beschikbaar gestelde transitievergoeding voor het Openbaar Vervoer (OV) op te hogen nu vervoerders kampen met hoge energielasten en stijgende personeelstekorten?
Voor de transitievergoeding stel ik vanuit mijn ministerie maximaal € 150 miljoen ter beschikking. Het gezamenlijke transitievangnet voor 2023 maakt voldoende, betrouwbaar en veilig ov mogelijk en stelt vervoerders in staat de transitie te maken naar het «nieuwe normaal» na corona.
Deelt u de mening dat het -zeker gezien de huidige kostenstapeling voor consumenten- niet verstandig en wenselijk is om het openbaar vervoer nog duurder te maken voor de reiziger?
Ik zie dat de betaalbaarheid van het ov onder druk staat. Zoals ik echter aangaf, zijn de tarieven in het stad- en streekvervoer een decentrale verantwoordelijkheid en kent de indexatie van deze tarieven een vaste systematiek.
Klopt het dat ook de ticketprijzen van de NS met ruim drie procent zullen stijgen?
Op 3 november 2022 heeft NS de reizigerstarieven voor 2023 vastgesteld3. De gemiddelde stijging van alle verschillende kaartsoorten (beschermd en onbeschermd) bedraagt 4,3%. Binnen de beschermde tariefsoorten worden de enkele reizen 2e klas vol tarief verhoogd met gemiddeld 5,51%. Traject Vrij en Altijd Vrij (allen 2e klas) worden gemiddeld verlaagd met 2,38%.
Wat zou dit betekenen voor de mogelijke prijsstijging van de «niet-beschermde» treintickets?
Ook bij de niet-beschermde treintickets en -abonnementen is er variatie in prijsaanpassing. Voor een gedetailleerd overzicht verwijs ik naar het tarievenbesluit 20234 van NS.
Hoe kijkt u in het licht van de dreigende prijsverhogingen in het OV naar het nieuws dat de filedruk momenteel zienderogen stijgt?2
Na het beëindigen van de mobiliteitsbeperkende maatregelen i.v.m. covidpandemie, begin 2022, is de automobiliteit weer aan het toenemen; de filedruk was in september hoger dan de precorona-waarden uit 2019, maar in oktober weer lager. Over het hele jaar gezien is de filedruk nog ongeveer 20% lager.
Indien reizigers per 2023 besluiten geen gebruik meer te maken van het ov, dan kan dat een modal shift naar andere vervoermiddelen zoals de auto betekenen. Dit is onder meer afhankelijk van de autobeschikbaarheid en af te leggen afstand. Andere mogelijke gedragsaanpassingen kunnen zijn dat de reis niet of op een ander moment wordt gemaakt.
Deelt u de mening van de leden van de SP-fractie dat een stijging van nul procent van de OV-prijzen noodzakelijk is om meer reizigersverlies te voorkomen en daarmee eveneens de filedruk tegen te gaan? Zo ja, wat gaat u doen om hiervoor te zorgen?
Ik heb aandacht voor de stijgende ov-prijzen. Ik ga echter niet over de tarieven, de tariefbevoegdheid ligt bij decentrale overheden en NS. Bovendien betekent een tariefstijging van nul procent dat vervoerders de door inflatie stijgende kosten (personeel, materieel, energie) niet kunnen doorberekenen en kostenbesparingen moeten doorvoeren die impact zullen hebben op (de kwaliteit van) het ov-aanbod.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te treffen teneinde de betaalbaarheid van het OV te verbeteren?
OV bedrijven zijn in hun concessies bezig om de reizigers terug te krijgen met verschillende tijdelijke kortingsacties en nieuwe flexibele soorten abonnementen. Dit is ook een uitvloeisel van de transitieafspraken in het Nationaal OV Beraad (NOVB). Daarnaast heeft het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) geanalyseerd welke instrumenten ingezet kunnen worden om de modaliteitsshift van auto naar OV te bevorderen. Ik zal de uitkomsten van het KiM-onderzoek bespreken in het NOVB, met als doel tot een gezamenlijk voorstel voor de ontwikkeling van tarieven in het ov te komen. Ik verwacht u hier voor de zomer van 2023 over te kunnen informeren.
Hoe denkt u gezien de huidige prijsstijgingen over het voorstel van de leden van de SP-fractie om de BTW op OV-tickets af te schaffen?
In lijn met het plan van aanpak ten aanzien van fiscale regelingen dat op Prinsjesdag met de Kamer is gedeeld waarbij de inzet juist is om fiscale regelingen te beperken, is het kabinet terughoudend ten aanzien van introductie of uitbreiding van fiscale regelingen. Dat blijkt ook uit het toetsingskader fiscale regelingen dat het kabinet hanteert. Het verlaagde btw-tarief wordt in algemene zin geëvalueerd door het Ministerie van Financiën. Onderdeel van deze evaluatie is de doeltreffendheid en doelmatigheid van verlaagde btw-tarieven. Het kabinet wil de uitkomsten van deze evaluatie, waarin ook de btw op openbaar vervoer wordt meegenomen, afwachten en meenemen in verdere beleidsmatige keuzes rond btw-tarieven.
Bent u bekend met de kortingsacties die in omringende landen zijn genomen om het OV te stimuleren?
Ja, en deze worden in de bovengenoemde KiM studie ook geanalyseerd.
Bent u bereid om de mogelijkheden tot het invoeren van landelijke kortingsacties voor het Nederlandse OV te onderzoeken?
De uitkomsten van het bovengenoemde KiM onderzoek geven richting aan de maatregelen die we in Nederland kunnen nemen. Die zal ik met de tariefbevoegde overheden en vervoerders in het NOVB bespreken.
Deelt u de mening dat de resultaten van het KiM-onderzoek (Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid) naar prijsprikkels te laat komen om nog van invloed te zijn op de bestuurlijke beslissingen over de ticketprijzen van volgend jaar?
Ja, de indexatie van de prijzen in het ov is inmiddels vastgesteld conform de daarvoor gebruikelijke procedures.
Aanspoelen stookolie langs de kust |
|
Kiki Hagen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Van Zeeland tot Noordwijk stookolie aangespoeld langs de kust»?1
Ja.
Wanneer weet Rijkswaterstaat hoe groot de omvang is? Is dit niet te laat?
Op 27 september is voor het eerst stookolie aangespoeld op de Nederlandse kust, dit was een kleine hoeveelheid op een enkele locatie. Op 28 september spoelde verontreiniging ook aan op andere stranden, waarna direct is gestart met onderzoek naar de omvang van de verontreiniging. Bij dit soort verontreiniging (stookolieresten in de vorm van bolletjes) is de omvang bekend als de verontreiniging op stranden aanspoelt. Op 3 oktober was bekend dat verontreiniging is aangetroffen op de Noordzeestranden tussen Katwijk en Vlissingen. In totaal is er circa 100 kuub verontreinigd materiaal opgeruimd.
Rijkswaterstaat heeft direct na melding van aangespoelde olieverontreiniging ingegrepen volgens de gehanteerde aanpak (zoals beschreven in antwoord 8) en een onderzoek naar de omvang van de verontreiniging ingesteld, dagelijkse strandinspecties uitgevoerd en een aannemer ingeschakeld om de verontreiniging op te ruimen.
Hoe wordt de stookolie zo goed mogelijk opgeruimd, zodat er zo min mogelijk schade ontstaat aan het milieu?
De stookolie, die aanspoelde in de vorm van bolletjes, is opgeruimd met behulp van machinale zeven, zogenaamde beach cleaners. Op plekken waar deze machines niet konden komen, zijn de bolletjes handmatig opgeruimd. Vanaf 27 september zijn de stranden dagelijks geïnspecteerd en hebben er opruimwerkzaamheden plaatsgevonden. Nieuw aangespoelde verontreiniging is direct opgeruimd. Sinds 11 oktober spoelt er geen verontreiniging meer aan. De inspecties zijn daarom afgeschaald hoewel Rijkswaterstaat uiteraard de vinger aan de pols houdt.
Bent u van plan om aankomend half jaar extra te monitoren op het aanspoelen van zeedieren om de impact van de stookolie in kaart te brengen?
De stranden waar verontreiniging is aangetroffen zijn dagelijks geïnspecteerd door Rijkswaterstaat waarbij enkele aangespoelde, met olie besmeurde vogels door de dierenambulance zijn opgehaald. Mochten er nog met olie besmeurde dieren aanspoelen, worden deze op basis van inspecties of meldingen van strandbezoekers en -exploitanten geruimd of behandeld.
De activiteiten van Rijkswaterstaat zijn gericht op het opruimen van olieverontreiniging en het aansprakelijk stellen van en verhalen van de opruimkosten op de vervuiler, als deze wordt geïdentificeerd. Er is op dit moment geen aanleiding voor nader milieuonderzoek. Wel vindt onder het monitoringsprogramma van de Kaderrichtlijn Marien (KRM) reguliere monitoring plaats van de waterkwaliteit en de ecologie.
Hoe gaat u aankomende tijd onderzoeken hoe groot de impact is op het milieu?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de vervuiler gaat betalen?
Het Watermanagementcentrum Nederland van Rijkswaterstaat heeft op basis van een model berekend waar de lozing heeft plaatsgevonden. Deze gegevens zijn overgedragen aan de Maritieme Politie, die nu bekijkt of een onderzoek kan leiden tot het aanwijzen van een mogelijke vervuiler. Zodra een (mogelijke) vervuiler bekend is, zal Rijkswaterstaat de vervuiler aansprakelijk stellen voor de opruimkosten van de verontreiniging.
Heeft u aanwijzingen dat het gaat om een illegale bilgewaterlozing? Zo ja, hoe gaat u deze illegale lozingen aanpakken?
De olielozing die heeft plaatsgevonden is illegaal. Of het hier specifiek gaat om een illegale bilgewaterlozing is onbekend. De lozing kan ook een andere bron hebben en volgt mogelijk uit onderzoek van de Maritieme Politie.
Een van de maatregelen om olielozingen te bestrijden is om de pakkans van de vervuiler te vergroten zodat de veroorzaker aansprakelijk kan worden gesteld. De Kustwacht en Rijkswaterstaat houden toezicht op illegale lozingen, onder andere door dagelijkse controle- en observatievluchten boven de Noordzee. Daarnaast worden tweemaal daags satellietbeelden gecontroleerd op olieverontreinigingen. Indien een lozing heeft plaatsgevonden kan Rijkswaterstaat met behulp van een model het locatiegebied van de lozing terugrekenen.
Voor maatregelen gericht op preventie van illegale bilgewaterlozingen zie mijn beantwoording op de Kamervragen d.d. 21-6-20222.
Hoe snel kan de overheid ingrijpen als er nog zo’n incident is?
Na inspectie of melding van een incident kan direct worden ingegrepen. Bij een melding van aangespoelde verontreiniging op het strand worden direct Rijkswaterstaat officieren van dienst ingezet om ter plaatse te inspecteren. Indien meer dan 5 m3 is aangespoeld wordt onmiddellijk de aannemer ingeschakeld om de verontreiniging op te ruimen. Dit is vastgelegd in de Samenwerkingsregeling Bestrijding Kustverontreiniging RWS-diensten (SBK).
Hoever bent u met de herziening van de Samenwerkingsregeling Bestrijding Kustverontreinigingen RWS-diensten en de Samenwerkingsregeling afhandeling besmeurde vogels, die herzien zouden worden na de ramp met de MSC Zoe?
Na het incident met de MSC Zoe is de herziening van de Samenwerkingsregeling Bestrijding Kustverontreinigingen RWS-diensten (SBK) opgepakt, deze wordt vormgegeven in samenspraak met gemeenten. De aangepaste regeling is nagenoeg klaar. De herziening heeft betrekking op het toevoegen van extra afspraken rond plastic vervuiling, naar aanleiding van de motie Kröger3; olieverontreiniging was reeds onderdeel van de SBK (zie antwoord op vraag 8). De Samenwerkingsregeling afhandeling besmeurde vogels (SBV) is niet aangepast naar aanleiding van de MSC Zoe. De regeling is wel recentelijk geactualiseerd in het kader van een reguliere herziening waarin ervaringen die zijn opgedaan vanuit incidenten worden meegenomen. Hieronder valt bijvoorbeeld het incident met de Bow Jubail en de als gevolg daarvan met olie besmeurd geraakte zwanen (zie reactie op motie Kamerlid Van Esch (PvdD) – Kamerstuk 31 409, nr. 289). De update van de SBV is ook bijna afgerond.
De officiële vaststelling van beide regelingen door Rijkswaterstaat zal naar verwachting in de eerste helft van 2023 plaatsvinden. Hierover zal ik uw Kamer informeren. Tot de officiële vaststelling van de herziening van de SBK en de update van de SBV blijven de oude regelingen van kracht, maar wordt wel gewerkt in de geest van de nieuwe regelingen.
Wat is de status van deze regelingen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe, wanneer en door wie precies worden deze nieuwe regelingen vastgesteld?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe wordt de inzet van vrijwilligers meegenomen in deze samenwerkingsregelingen?
In de geactualiseerde SBK zal de mogelijkheid worden geboden voor gecoördineerde inzet van professionele vrijwilligers bij incidenten. Afhankelijk van de situatie wordt bepaald of deze professionele vrijwilligers ook daadwerkelijk worden ingezet. Dit gebeurt in nauw overleg met gemeenten en de veiligheidsregio. Ook in het kader van de SBV kunnen professionele vrijwilligers worden ingezet.
Is de monitoring op zee voldoende om toekomstige incidenten snel op te kunnen sporen?
De huidige monitoringsmethode, zoals beschreven in antwoord 7, is tot op heden voldoende. Daarmee was het de laatste jaren mogelijk om tijdig te handelen en is het aantal kustverontreinigingen mede hierdoor sterk verminderd. De capaciteitsnota oliebestrijding wordt op dit moment herzien en in dat kader worden ook mogelijke innovaties en verbeteringen op gebied van monitoring en bestrijding bezien.
Heeft de kustwacht genoeg materieel om de wateren te kunnen monitoren zoals afgesproken?
Ja, er is voldoende materieel. Naast eigen materieel voor dagelijkse controle- en observatievluchten om verontreinigingen op de Noordzee op te sporen en te identificeren, kan de Kustwacht gebruik maken van helikopters van de Landelijke Eenheid. Daarnaast kunnen ook satellietbeelden van het Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid ter beschikking worden gesteld aan Rijkswaterstaat.
Het stikstofreducerende middel Kopros |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boeren overtuigd van wondermiddel tegen stikstof, maar overheid (nog) niet»?1
Ja.
Bent u bekend met het ammoniak- en stikstofreducerende middel Kopros (dat vermengd met water op de stalvloer wordt gespoten)?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er in Zwitserland al jarenlang succesvol met Kopros wordt gewerkt?
Het is mij bekend dat Kopros een middel is van een Zwitserse producent. In het rapport «Additieven voor dierlijke mest»2 door de HAS uit Den Bosch wordt aangegeven dat het middel 700 afnemers heeft, waarbij niet wordt aangegeven of die zich in Zwitserland bevinden.
Wat is uw reactie op de bevindingen van meetbureau EnviVice dat bij Nederlandse boeren, die Kopros gebruiken, een duidelijke emissiereductie is vastgesteld? Onderschrijft u de conclusie dat de ammoniakuitstoot door het gebruik van Kopros wordt gereduceerd van 13 kilo per dier per jaar naar zo’n vier kilo per dier per jaar?
Voor de beoordeling of een duidelijke emissiereductie wordt geleverd, heeft EnviVice contact gehad met Brabantse en nationale beoordelingsinstanties (Landbouw Innovatie Brabant en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)). Dat heeft (nog) geen resultaat opgeleverd. De conclusie van EnviVice over Kopros kan ik daarom (nog) niet onderschrijven.
Klopt het dat ontwikkelaars van emissiereducerende technieken (stalsystemen) obstakels ondervinden om op de Regeling Ammoniak Veehouderij lijst (RAV-lijst) te komen? Waar ligt dit aan?
Zoals onlangs aangegeven in antwoord op de feitelijke vragen, is bewust gekozen voor een procedure, waarbij de zorgvuldigheid opnamens op de Rav-lijst centraal staat. Het is daarbij van belang dat er voor een definitieve emissiefactor voldoende metingen in vier verschillende praktijkstallen zijn, die verspreid over een jaar zijn uitgevoerd. Het proces van aanvragen van een proefstalfactor, het verkrijgen van de vergunningen voor de bouw van die stallen, het bouwen zelf en het meten van de stallen duurt enkele jaren. Het is daarom ook mogelijk om voorafgaand aan de metingen met een voorlopige emissiefactor3 op de Rav-lijst te komen. Hieraan zijn wel eisen verbonden, zoals het indienen van meetplannen en het toepassen van een risicofactor.
Er zijn regelingen om innovatieve ondernemers tegemoet te komen. Voor proefstallen is geregeld dat deze in principe via de regeling Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de regeling willekeurige afschrijving Milieu-investeringen (Vamil) kunnen worden gefinancierd. Ook begeleidt RVO daarbij de aanvragers intensief en kosteloos. Daarnaast zijn er subsidieregelingen zoals de Sbv (Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen), op grond waarvan ondernemers subsidie aan kunnen vragen voor het ontwikkelen en bemeten van nog niet bewezen stal- en managementmaatregelen. Ook regionaal of sectoraal, zoals voor de pluimveesector, zijn er regelingen waarbij meetkosten gesubsidieerd worden, zoals de pilot-regeling voor het meten van emissiereducerende fijnstoftechnieken van het PEV (Praktijkcentrum emissiereductie veehouderij).
Waarom is Kopros nog niet aan de RAV-lijst toegevoegd? Komt dat door het enkele feit dat Kopros geen stalsysteem is, maar een middel? Bent u bereid Kopros – als onderdeel van een stalsysteem – alsnog op de RAV-lijst op te nemen?
Bijlage 1 van de Rav is bedoeld voor emissiefactoren voor huisvestingssystemen en aanverwante technieken. De toepassing van een additief of toevoegmiddel zoals Kopros kan wel hierin worden opgenomen als het onderdeel uitmaakt van een stalsysteem, waarbij het middel automatisch op de vloer gesproeid wordt. Daarbij is onder andere van belang dat de dosering geborgd wordt en de toediening gemonitord kan worden. Om te komen tot een definitieve emissiefactor en daarmee opgenomen te worden in bijlage 1 van de Rav moet de procedure, als genoemd in het antwoord op vraag 5, succesvol doorlopen worden. Uit het bericht waarnaar verwezen wordt in vraag 1 blijkt dat er sprake is van onvolledige metingen.
In bijlage 2 van de Rav zijn, als onderdeel van de afspraken in het kader van Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), voer- en managementmaatregelen ten behoeve van vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming opgenomen. De PAS wordt echter na de uitspraak van de Raad van State in 2019 niet meer toegepast voor de Wnb-vergunningverlening. Daarom heeft na deze uitspraak ook geen uitbreiding van de maatregelen van bijlage 2 meer plaatsgevonden. Het is ook mogelijk bij de Wnb-vergunningverlening los van maatregelen in bijlage 2 van de Rav met eigen specificaties een aanvraag te doen bij het bevoegd gezag, mits de werking is onderbouwd.
Mestadditieven kunnen effect hebben op de ammoniakemissie. Op dit moment brengt Wageningen University & Reasearch (WUR) voor een selectie van potentieel veelbelovende additieven in beeld wat op basis van het werkingsprincipe de verwachting is van de effecten op de ammoniakemissie. Hierbij wordt onder andere gebruik gemaakt van het rapport genoemd in het antwoord op vraag 3. Wanneer bepaalde toevoegingen aan mest ammoniakemissiereductie weten te sorteren, kan worden ingezet op het verder stimuleren van het gebruik hiervan en kan bekeken worden hoe deze maatregelen juridisch geborgd ingezet kunnen worden.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van EnviVice dat «het soms lijkt alsof de overheid kleine partijen geen kans geeft met dit soort innovaties»? Zijn er nog meer van dit soort «kleine partijen» met emissiereducerende innovaties?
De claims van emissiereductie van innovaties worden beoordeeld met een gestandaardiseerde procedure. Het doel daarvan is om de emissiereducerende werking van een innovatie zo goed mogelijk vast te stellen. Dat partijen, misschien wel met name kleine partijen, die procedure als een probleem ervaren, herken ik. Daar waar het mogelijk is wordt gekeken naar vereenvoudigingen, maar deze mogen niet afdoen aan de betrouwbaarheid van de erkenning. Uit het bericht waar naar verwezen wordt in vraag 1 blijkt overigens dat sprake is van onvolledige metingen. Dan al een beoordeling uitvoeren, zou de betrouwbaarheid duidelijk verminderen.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle emissiereducerende innovaties die in het buitenland reeds tot goede resultaten hebben geleid, maar in Nederland (nog) niet zijn erkend en waarom niet?
Er is geen actueel overzicht van buitenlandse innovaties. Een buitenlandse innovatie kan in Nederland een erkenning krijgen als daarvoor een aanvraag wordt ingediend. Nederland werkt er al vele jaren aan mee om dat proces makkelijker te maken door de beoordeling internationaal te harmoniseren4. In het Europese proces ter vaststelling van Beste Beschikbare Technieken wordt periodiek een beoordeling van succesvolle technieken uitgevoerd. Voor het laatst is dat gedaan in 20175.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het dertigledendebat over het advies van de heer Remkes naar aanleiding van de gesprekken over de aanpak van het stikstofprobleem?
Ja.
Het bericht 'Buiten het ziekenhuis dreigt een nijpend tekort aan artsen' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buiten het ziekenhuis dreigt een nijpend tekort aan artsen»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de voornaamste oorzaken dat sommige opleidingen hun opleidingsplaatsen niet gevuld krijgen? Hangt dit bijvoorbeeld samen met het imago van bepaalde beroepen?
In het brede pallet van medische vervolgopleidingen is er concurrentie, bij de medisch-specialistische opleidingen binnen het ziekenhuis worden de
opleidingsplaatsen vrijwel allemaal ingevuld. Bij een aantal andere opleidingen buiten het ziekenhuis lukt dat niet altijd volledig, zoals bij de huisarts, de specialist oudergeneeskunde, de arts voor verstandelijk gehandicapten en de arts M&G. Dit duidt niet op overschotten aan opleidingsplaatsen, maar op gebrek aan basisartsen die de opleiding willen volgen. Basisartsen hebben de opleiding geneeskunde afgerond, maar zijn (nog) geen specialist. Een deel van de basisartsen gaat wel in opleiding tot specialist en een ander deel niet.
In welke regio’s zijn er voornamelijk discrepanties in opleidingsplaatsen en aanmeldingen van studenten waardoor tekorten of overschotten aan opleidingsplaatsen ontstaan?
Opleidingsplaatsen worden beschikbaar gesteld mede op basis van het advies van het Capaciteitsorgaan. Dit advies geeft aan hoeveel opleidingsplaatsen er voor heel Nederland nodig zijn, zodat ook in de toekomst de zorgvraag kan worden opgevangen. Het geeft dus geen beeld van de situatie op regionaal niveau.
Het Capaciteitsorgaan kent nationale ramingen en daarbinnen is op dit moment geen regionaal inzicht in vraag en aanbod. Wel zien we dat het in een aantal regio’s lastiger is om aan de vervangingsvraag door vergrijzing te voldoen. Het Capaciteitsorgaan kijkt wel steeds meer naar de regionale situatie bij een aantal beroepen waar dit meest van toepassing is. Deze beweging zetten we voort.
Stichting SBOH verzorgt de uiteindelijke verdeling over regio’s. Bij de toewijzing van opleidingsplekken wordt rekening gehouden met de voorkeurslocatie van de kandidaten. Uit recent onderzoek van Nivel blijkt dat in vrijwel alle regio’s het aantal huisartsen per 10.000 inwoners gelijk is gebleven of toegenomen, maar er tussen regio’s nog grote verschillen zijn. Vooral Amsterdam, Leiden, Utrecht, Apeldoorn, Nijmegen en Zuid-Limburg kennen een hoge huisartsendichtheid. De laagste dichtheid is te vinden in de arbeidsmarktregio West-Brabant.
Voert u op dit moment gesprekken met betrokken instellingen zoals ziekenhuizen om te kijken hoe bepaalde opleidingen die kampen met een overschot aan opgeleide specialisten, een passender budget kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat het bij sommige specialismen voor jonge artsen momenteel lastig is om aan een vaste baan te komen. De primaire verantwoordelijkheid om hiervoor oplossingen te vinden ligt bij de sector zelf. De betrokken veldpartijen hebben die handschoen opgepakt en diverse initiatieven ontplooid om met deze situatie om te gaan.
VWS baseert zich bij het beschikbaar stellen van nieuwe opleidingsplaatsen op de adviezen van het Capaciteitsorgaan. In die adviezen, die recentelijk zijn geactualiseerd, houdt het Capaciteitsorgaan rekening met tal van aspecten die de uiteindelijke zorgvraag bepalen, waaronder de omvang van de beroepsgroep. Op basis van de nieuwe adviezen wordt bezien wat voor het komende jaar een passende instroom in de (medische) vervolgopleidingen is, rekening houdend met de financiële kaders. De Kamer zal hierover komend voorjaar nader worden geïnformeerd.
Hoe ondersteunt u de initiatieven die er op dit moment zijn tot omscholing van artsen uit «overschot» sectoren naar specialismen waar tekort aan is?
Het Ministerie van VWS heeft met instemming kennisgenomen van het feit dat de SBOH recentelijk (december 2022) samen met ActiZ een stimuleringsregeling omscholing medisch specialisten heeft vastgesteld. Deze regeling bevordert dat werkloze medisch specialisten zich kunnen omscholen tot specialist ouderengeneeskunde.
Hoe kan vrijgekomen budget als gevolg van het niet vullen van opleidingsplaatsen flexibeler worden ingezet om elders extra opleidingsplaatsen te realiseren?
Het algemene uitgangspunt is dat het budget de opleidingsplekken van de vanuit de begroting gefinancierde opleidingen volgt en dat het verschuiven van opleidingsplekken vooraf en budgetneutraal gebeurt. Voorafgaand aan een kalenderjaar wordt vastgesteld wat het totaal aantal plekken is dat wordt bekostigd. Dit wordt vastgesteld op basis van ramingen van het Capaciteitsorgaan, evenals op een inschatting van de beschikbare opleidingscapaciteit en geschikte kandidaten. Als er gaandeweg het jaar blijkt dat er minder wordt ingevuld, bezie ik of dit incidenteel of structureel het geval is. In het geval van het laatste, is er dan aanleiding om met het oog op het volgende jaar het aantal te bekostigen plekken aan te passen, waarbij de ruimte die hierdoor ontstaat mogelijk ingezet kan worden voor andere opleidingsplaatsen.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om bepaalde beroepen aantrekkelijker te maken om zo voldoende studenten te trekken, zoals bijvoorbeeld de specialisten ouderengeneeskunde die in het artikel worden genoemd?
Er ligt een taak bij de werkgevers, beroepsgroepen, opleidingsinstituten en opleiders om te werken aan de populariteit van het werken als arts buiten het ziekenhuis. Dit is essentieel om de instroom in de opleidingen waar nodig te bevorderen, daarvoor is het ook noodzakelijk om goed inzicht te hebben in de beroepswensen van studenten geneeskunde en basis artsen. Om de instroom te verhogen moet er – zoals de KNMG recentelijk ook naar buiten bracht2 – in de opleiding geneeskunde meer aandacht komen voor vakgebieden buiten het ziekenhuis, zoals meer co-schappen voor onder andere huisartsen, artsen in de publieke gezondsheidszorg (zoals jeugdartsen) en specialist ouderengeneeskunde. Want onbekend maakt onbemind.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport zet zich vanuit het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) in op het maken van korte en lange termijn afspraken tussen beroeps-/brancheorganisaties – zoals de Landelijke huisartsenvereniging (LHV) en Vereniging van specialisten ouderengeneeskunde (Verenso) – en het onderwijs om samen te zorgen voor een meer passende instroom in opleidingen met achterblijvende instroom. Ook helpt duidelijkheid over de zorgtransformatie – zoals in het Integraal Zorgakkoord (IZA), het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO), het Preventieakkoord en het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) zit – partijen om met die bril naar de inhoud van de opleidingen te kijken.
Deelt u de mening dat we bij het opleiden van zorgpersoneel breder moeten kijken dan alleen de cure, ook gelet op de toenemende dubbele vergrijzing waar de zorg mee te kampen heeft? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe we een wereld van verschil kunnen maken voor de 17,2 miljoen varkens die jaarlijks worden geslacht in de varkenshouderij |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er in 2021 meer dan 17,2 miljoen varkens zijn geslacht in Nederlandse slachthuizen, meer dan 47.000 varkens per dag, iedere dag?1
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Opinies over wat een goede en verantwoorde manier is om met dieren om te gaan en waarvoor of waarom dieren gehouden mogen worden verschillen. In Nederland en Europa hebben we afgesproken dat dieren gehouden mogen worden voor productie. In de afgelopen decennia is mede op basis van maatschappelijke en politiek opvattingen over het omgaan met dieren en op basis van beschikbare wetenschappelijke kennis, een regelgevend kader tot stand gekomen. De (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving daarvan. Maar het denken over dieren verandert en er komt steeds meer wetenschappelijke kennis beschikbaar over gedrag, emoties, welzijn en gezondheid van dieren. Dat leidt tot een politieke en maatschappelijke wens om nog eens goed te kijken naar hoe we dieren mogen houden. En dat wordt ook gedaan, denk hierbij aan de herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn en het convenant «dierwaardige veehouderij». Daarnaast hebben veehouders afgelopen jaren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, al stevige stappen gezet richting beter dierenwelzijn.
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er op dit moment bijna 11,3 miljoen varkens opgesloten zitten in Nederlandse stallen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wist u dat moedervarkens gemiddeld 100 (!) biggen krijgen voor ze naar het slachthuis worden gestuurd?
Ja.
Wat vindt u ervan dat bij vrijwel alle biggetjes de staart wordt afgeknipt, ondanks dat dit vorige eeuw al verboden werd?
In veel lidstaten, waaronder Nederland, is het couperen van varkensstaarten op de meeste zeugenbedrijven nog de praktijk. Dit is niet wenselijk. Op grond van richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens mag couperen alleen plaatsvinden als er sprake is van (bijt)schade aan staarten en/of oren, en de houder vooraf maatregelen heeft genomen om het risico op staartbijten te verminderen. In samenwerking met de NVWA beziet het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hoe de open geformuleerde elementen uit dit verbod op het routinematig couperen nader ingevuld kan worden, zodanig dat dit verbod beter handhaafbaar wordt. Daarnaast zet ik me in het kader van het convenant dierwaardige veehouderij in om ingrepen, waaronder het couperen, uit te faseren.
Kunt u zich voorstellen dat een varken een zindelijk dier is, maar in een gangbaar hok boven zijn eigen mest hangt in een met uitwerpselen besmeurd hok?
Ja, het klopt dat een varken een zindelijk dier is. Daarom is het van belang dat er een aparte ruimte is in het hok waar de varkens kunnen urineren en mesten. Voor de hygiëne en daarmee de diergezondheid is het daarbij van belang dat de mest in deze ruimte makkelijk kan worden afgevoerd. De ligplaats van de dieren dient zo veel mogelijk schoon te zijn. Als een hok besmeurd is met uitwerpselen kan de oorzaak liggen in onder andere een ontoereikend stalklimaat.
Wat vindt u ervan dat één op de vijf varkens kampt met long- of borstvliesontstekingen door de giftige dampen in de stallen?
Ik vind het belangrijk dat varkens gezond zijn. Een dier dat lijdt aan een long- of borstvliesontsteking heeft hier last van. Long- en borstvliesontstekingen zijn vaak bedrijfsgebonden aandoeningen die kunnen ontstaan door veel verschillende factoren. De directe leefomgeving van het varken kan één van die factoren zijn. Aan deze leefomgeving zijn wettelijke voorwaarden verbonden, zoals dat de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties in de omgeving van het dier niet schadelijk mogen zijn voor het dier (Besluit houders van dieren, art. 2.5, lid 4). Het is de verantwoordelijkheid van de varkenshouder dat hieraan wordt voldaan. De NVWA houdt hier toezicht op.
Heeft u er weleens over nagedacht dat de meeste varkens in Nederland pas voor het eerst daglicht zien wanneer ze naar het slachthuis worden getransporteerd? Wat vindt u daarvan?
Ja, daar ben ik me van bewust. in het Besluit houders van dieren is geen verplichting opgenomen ten aanzien van daglicht; wel is er een norm opgenomen ten aanzien van het aantal uur per dag dat er (kunst)licht is in de stal. Via de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) ondersteunt de overheid houders die een nieuwe stal bouwen op voorwaarde dat deze stal aan een aantal (welzijns)eisen voldoet. Een houder die onder andere investeert in daglicht in de stallen, kan in aanmerking komen voor het MDV-certificaat.
Realiseert u zich dat varkens sociale, intelligente dieren zijn, hun eigen taal spreken, nieuwsgierig zijn en leergierig, en hun soortgenoten zelfs in de maling kunnen nemen?
Er is veel bekend over gedrag en gedragsbehoeftes van varkens. Momenteel laat ik mede naar aanleiding van de motie Van der Plas c.s. (Kamerstuk 28 286, nr. 1192) de wetenschappelijke kennis in kaart brengen van gedragsbehoeftes van verschillende landbouwhuisdieren.
Denkt u dat varkens, als ze mochten kiezen, zouden kiezen voor een leven in de Nederlandse veehouderij met 0,3 tot 1 m2 bewegingsruimte?
Varkens zullen een stal prefereren waarin ze hun gedragsbehoeftes kunnen uiten. De minimum beschikbare oppervlakte om te bewegen, rusten, exploreren etc., is een van de criteria waar rekening mee dient te worden gehouden bij het ontwerp van een dergelijke stal.
Wat gaat u voor al deze dieren doen, als nieuwe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin u expliciet de verantwoordelijkheid draagt voor dierenwelzijn en diergezondheid?
Naast het (NVWA) toezicht op naleving van de normen in de regelgeving op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid, zal ik mij met name inzetten op het volgende:
Bent u bereid om bij ieder besluit dat u neemt de belangen van deze dieren zorgvuldig af te wegen en te verantwoorden, waarbij u rekening houdt met de in de Wet dieren opgenomen en erkende intrinsieke waarde van dieren en de vele beloften die door uw voorgangers zijn gedaan?
Ja, op grond van de Wet dieren dient de overheid bij het stellen van regels bij of krachtens die wet en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten het belang van het dier expliciet mee te wegen, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Ik betrek daarbij ook beloftes van mijn voorgangers voor zover deze passend zijn binnen het huidige kabinetsbeleid.
De toekomst van de eendenhouderij in Nederland |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat er zondag wéér een uitbraak van het vogelgriepvirus is ontdekt bij een bedrijf met 8.500 eenden?1
Ja, dit heb ik gezien.
Is het u opgevallen dat in minder dan een jaar tijd al vijftien keer vogelgriep is uitgebroken bij bedrijven die eenden gebruiken voor de productie van eendenvlees, waarbij in totaal 390.400 eenden zijn vergast?
Ja. Sinds oktober 2021 zijn er 15 commerciële eendenhouderijen besmet geraakt, 30% van de eendenbedrijven.
Heeft u gezien dat bij één van deze bedrijven -in Hierden- in vier maanden tijd twee keer vogelgriep is uitgebroken, waarbij in februari 55.000 dieren zijn vergast, waarna de stal opnieuw is gevuld en in juni nog eens 100.000 dieren zijn vergast?2
Ja, ik heb dit bericht gezien.
Wat vindt u ervan dat het vergassen van 390.400 eenden in minder dan één jaar tijd neerkomt op bijna 62 procent van het totaal aantal eenden dat in de Nederlandse pluimvee-industrie wordt gehouden?
Een percentage is niet te geven omdat het aantal eenden op de bedrijven fluctueert door onder andere afvoer naar de slacht. Het vergelijken van aantallen op enig moment geeft dus geen accuraat beeld van het percentage gedode dieren ten gevolge van een besmetting met vogelgriep. In totaal zijn 41 bedrijven met vleeseenden actief. Daarvan zijn, sinds oktober 2021, vijftien bedrijven besmet geraakt.
Wat dacht u toen u hoorde dat de vogelgriepexpert bij Wageningen Bioveterinary Research, Nancy Beerens, stelde dat de Gelderse vallei dit jaar aan een ramp is ontsnapt toen het virus van stal naar stal leek te springen, omdat een uitbraak moeilijk te stoppen is als verspreiding van bedrijf naar bedrijf eenmaal op gang komt?3
De zorgen die mevrouw Beerens daar uit zijn mijns inziens terecht. Een uitbraak in een pluimveedicht gebied zoals de Gelderse vallei is heel zorgelijk. In 2003 hebben we gezien hoe dat uit de hand kan lopen. Ook dit jaar raakte meerdere bedrijven besmet in de Gelderse vallei, gelukkig bleef het aantal besmette bedrijven in vergelijking met de uitbraak in 2003 beperkt.
Herinnert u zich dat u stelde dat u alles doet wat in uw vermogen ligt «om vogelgriep te voorkomen en te bestrijden, zolang als dat nodig is»? Staat u hier nog steeds achter?4
Ik weet dat mijn voorganger deze uitspraak heeft gedaan en daar sta ik achter. Daarom werk ik aan een intensiveringsplan voor vogelgriep, zoals ook met u besproken tijdens het debat op 13 oktober jl.
Erkent u dat voor de transitie naar een «dierwaardige veehouderij in balans met de volksgezondheid» die is aangekondigd in het coalitieakkoord, landelijke kaders nodig zijn om te bepalen wat «dierwaardig» is en wat met het oog op de volksgezondheid wenselijk is?
In de RDA zienswijze dierwaardige veehouderij5 zijn de zes leidende principes voor een dierwaardige veehouderij beschreven. Dit betrek ik als kader bij mijn inzet naar een dierwaardige veehouderij. Als het gaat om toepassing in de praktijk kunnen zich afhankelijk van de specifieke situatie lokale verschillen voordoen.
Erkent u dat het daarbij aan de landelijke overheid is om af te wegen voor welke sectoren ruimte is in Nederland en voor welke sectoren niet?
In het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en de gebiedsprogramma’s zal moet blijken welke (agrarische) activiteiten op welke plek kunnen plaatsen en wat de mogelijkheden zijn voor verschillende vormen van landbouw. Naast de opgaven in het gebied is dit ook afhankelijk van de persoonlijke voorkeuren van de betreffende boer. In november wordt de Tweede Kamer verder geïnformeerd over het NPLG. Ook volgt dan een brief over de toekomst van de landbouw met een verdere uitwerking van het coalitieakkoord en het rapport van de heer Remkes.
Erkent u dat de eendenhouderij op dit moment op geen enkele manier «dierwaardig» is, aangezien de dieren permanent moeten leven in dichte stallen zonder zwemwater en voorafgaand aan de slacht bij bewustzijn ondersteboven aan een poot worden opgehangen en door een elektrisch waterbad worden gehaald waarvan bekend is dat een aanzienlijk deel van de dieren niet voldoende wordt bedwelmd?
Ook voor eenden vind ik dierwaardigheid conform de 6 leidende principes van de RDA van belang. Uiteraard zijn er, net als voor andere sectoren, uitdagingen ten aanzien van het verbeteren van dierwaardigheid. Hierin worden door de sector stappen gezet. Zoals aan uw Kamer gemeld op 14 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1255) heeft de sector recent het Plan van Aanpak Poetswater afgerond, met als doel om poetswater beschikbaar te maken in alle eendenhouderijen in Nederland, wat ten goede komt aan het uiten van het natuurlijke gedrag van eenden.
Voor wat betreft de opmerking op de slachtmethode geldt dat zowel het levend aanhangen als het bedwelmen met de waterbadmethode zijn toegestaan volgens de Europese verordening inzake de bescherming van dieren tijdens het doden (Verordening (EG) nr. 1099/2009). Voor het gebruik van het waterbad als bedwelmingsmethode zijn in de Verordening specifieke voorschriften vastgelegd. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op het naleven van deze voorschriften tijdens de slacht. Een verbod op een bepaalde fixatiemethode of toepassing van een dodingsmethode kan alleen in Europees verband worden bereikt. Nederland steunt de noodzaak voor verbetering en actualisering van de bestaande EU-dierenwelzijnsregelgeving en een uitbreiding naar meer diersoort specifieke voorschriften. Hiervoor blijf ik mij op Europees niveau inzetten.
Erkent u dat de eendenhouderij een gevaar kan zijn voor de volksgezondheid, aangezien eenden vele malen vatbaarder zijn voor het vogelgriepvirus, de symptomen bij deze dieren minder duidelijk zijn en deskundigen waarschuwen dat het reëel is dat voor de mens gevaarlijkere varianten van het vogelgriepvirus binnenkort deze kant op komen?5
Vogelgriep is een zoönose, onder andere daarom is het belangrijk om maatregelen te nemen bij een besmetting met vogelgriep, zoals het ruimen van de dieren. Omdat eenden verschijnselen van vogelgriep minder goed laten zien, zijn de meldingscriteria voor eenden vorig jaar al aangescherpt. Ten tijde van de uitbraken in de Gelderse vallei moesten ook alle bedrijven wekelijks dode eenden laten onderzoeken op het virus. Uit die monitoring kwamen geen besmettingen naar voren.
Klopt het dat door de eigenaar van het eendenbedrijf in Klarenbeek eerder nertsen werden gehouden?
Dat klopt.
Kunt u bevestigen dat voor het fokken en gebruiken van eenden geen pluimveerechten of een ander soort productierechten vereist zijn?
Dat klopt.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als het aantal eenden in de eendenhouderij kan toenemen terwijl met de geopende en aangekondigde opkoopregelingen bedrijven met koeien, varkens, kippen, kalkoenen, kalfjes en geiten worden uitgekocht? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Het aantal eenden is nationaal niet begrensd. Of het aantal gehouden eenden op een veehouderijlocatie kan toenemen is aan het bevoegd gezag, in deze de gemeente daar waar het gaat om het bestemmingsplan en de benodigde milieuvergunning en de provincie, daar waar het gaat om de vergunning Wet natuurbescherming. Overigens neemt het aantal eenden in Nederland al jaren af, van circa 10 miljoen eenden per jaar circa 20 jaar geleden, naar circa 6 tot 7 miljoen eenden dit jaar.
Bent u zich ervan bewust dat de eendenslachterij in Ermelo geen geldige natuurvergunning heeft om eenden te mogen slachten? Hoeveel veehouderijbedrijven zouden moeten worden opgekocht voor de stikstofruimte die de eendenslachterij in Ermelo gebruikt?
De provincie Gelderland is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Zij heeft op 13 mei jl. een vergunning op basis van de Wnb aan de eendenslachterij in Ermelo verleend. Er wordt geen stikstofruimte gereserveerd voor de eendenhouderij, maar eendenhouders produceren op basis van een door het bevoegd gezag toegekende vergunning Wet natuurbescherming. Er kan dus geen aantal genoemd worden.
Hoe legt u uit aan andere veehouders en aan de maatschappij dat schaarse stikstofruimte wordt gereserveerd om de eendenhouderij in Nederland in de benen te houden?
Zoals aangegeven bij vraag 14 wordt er geen stikstofruimte gereserveerd voor de eendenhouderij, maar eendenhouders produceren op basis van een door het bevoegd gezag toegekende vergunning Wet natuurbescherming.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
De recente stalbrand in Assen en de kabinetsaanpak om stalbranden te voorkomen. |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «28.500 kippen dood bij uitslaande brand in schuur vlakbij TT Circuit in Assen»?1
Ja.
Wat ging er door u heen toen u vernam dat bij deze stalbrand 28.500 kippen levend zijn verbrand of zijn gestikt in de rook?
Iedere stalbrand is er één te veel en is verschrikkelijk, in de eerste plaats voor de dieren en ook voor alle betrokkenen. Elke stalbrand onderstreept weer de noodzaak tot het nemen van maatregelen om stalbranden en dierlijke slachtoffers te verminderen.
Wat is er gebeurd met de 15.000 kippen die zijn «gered» door de brandweer en de stalbrand hebben overleefd?
De 15.000 kippen die door de brandweer zijn gered, bevonden zich in een andere stal dan daar waar de brand uitbrak. Deze kippen leven nog.
Welke brandpreventieve maatregelen zijn er tot nu toe genomen in stallen waarin dieren worden gehouden? Waren voor deze specifieke stal ook maatregelen genomen?
Voor alle stallen geldt dat voldaan moet worden aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit 2012. De keuze in brandpreventieve maatregelen varieert per stal en is onder andere afhankelijk van het jaartal, waarin de vergunning voor de stal is aangevraagd. In het Bouwbesluit 2012 is per 1 april 2014 opgenomen dat bij de nieuw- en verbouw van stallen materialen, zoals isolatiemateriaal, minimaal moeten voldoen aan brandklasse B, en dat bij nieuwbouw technische ruimten gecompartimenteerd moeten zijn met (60 minuten) brandwerend materiaal. Voor 1 april 2014 golden er algemene brandveiligheidseisen aan alle gebouwen, waaronder stallen. Daarnaast hangt de keuze voor brandpreventieve maatregelen af van aanvullende verzekeringseisen voor brandveiligheid die verzekeraars stellen bij nieuwbouw en verbouw van stallen. Voor de betreffende veehouderijlocatie is toestemming verleend om een brandcompartiment van bijna 3.200 vierkante meter te bouwen met een dierenverblijf van 2.500 vierkante meter.
Bestond de stal uit meerdere brandcompartimenten, zoals wordt geadviseerd door de Onderzoeksraad voor Veiligheid? Hoeveel dieren bevonden zich per brandcompartiment?2
Nee. De twee stallen vormden gezamenlijk één brandcompartiment. In de afgebrande stal bevonden zich 28.500 kippen. Deze hebben het helaas niet overleefd. In de stal die is behouden bevonden zich 15.000 kippen. Deze kippen leven nog.
Hoeveel dieren worden gemiddeld per brandcompartiment in Nederland gehouden?
Dit is afhankelijk van de grootte van het brandcompartiment. Een stal kan uit één groot compartiment bestaan of bestaan uit meerdere compartimenten. Op basis van het Bouwbesluit 2012 wordt bepaald hoe groot het brandcompartiment mag zijn. Daarnaast gelden oppervlaktenormen voor de verschillende diersoorten op basis van EU-regelgeving en/of de Wet dieren. Dit tezamen bepaalt het aantal dieren per brandcompartiment.
Welke technische installaties met risico’s voor de brandveiligheid bevonden zich in en rondom de stal?
Voor zover bekend zijn er in en rondom deze stal geen technische installaties aangebracht met extra risico’s voor de brandveiligheid.
Hoe heeft u de aanpak van stalbranden concreet verbeterd sinds de publicatie van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in maart 2021, waarin wordt geconcludeerd dat het kabinet onvoldoende heeft gedaan om stalbranden tegen te gaan?
In de brief aan de Kamer van 8 oktober 20213 is de aangescherpte aanpak van stalbranden gebaseerd op het rapport van de OvV beschreven. Voor de voortgang van deze aanpak verwijs ik u naar de Kamerbrief die mijn voorganger heeft gestuurd op 6 juli 20224.
Wanneer gaat u de aangekondigde regelgeving op het gebied van de brandcompartimentering van de technische ruimte(s) voor bestaande stallen, verplichte jaarlijkse keuring en verplichte drie- of vijfjaarlijkse elektra- en zonnestroominstallatiekeuring naar de Kamer sturen?
Momenteel wordt deze regelgeving opgesteld. Ik ben voornemens om de ontwerp algemene maatregel van bestuur eind dit jaar in procedure te brengen. Dit betekent dat het ontwerp naar verwachting in het tweede kwartaal van 2023 aan uw Kamer kan worden voorgelegd middels de voorhangprocedure.
Heeft u de wijziging van de Wet dieren, waar het amendement van het lid Vestering over een grondslag voor het stellen van brandveiligheidsregels in is opgenomen, inmiddels ondertekend?3
Nee, nog niet. Voor nadere toelichting verwijs ik naar de verzamelbrief Dierenwelzijn van 9 november jl. (kenmerk 2022D46243) en de brief over dierwaardige veehouderij van 4 november jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1265).
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De berichten dat er een superjacht van de Russische oligarch Potanin in Nederland ligt en een omstreden Rus met vastgoed in Amsterdam buiten schot sancties blijft |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op NOS «Nederland wil nieuwe sancties tegen Rusland, hoe gaat het tot nu toe»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht op NRC.nl «Omstreden Rus blijft buiten sancties met bezit in Amsterdam»?2
Ja.
Herinnert u zich de brief van 6 juli 2022 (Kamerstuk 36 045, nr. 104) waarin u stelt dat «het kabinet uitgesproken voorstander is van een gezamenlijk optreden van de Europese Unie (EU) en partners daarbuiten en daartoe geregeld oproept binnen de EU en daarover ook in gesprek treedt met deze landen» en daarnaast dat er «op doorlopende basis verschillende lijsten naast elkaar worden gehouden en waar opportuun listings worden overgenomen»?
Ja.
Herinnert u zich dat jachten vallen onder luxegoederen in Verordening (EU) Nr. 833/2014 onder bijlage XVIII, punt 17, artikel ex 8903 00 00?3
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit het verbiedt in Nederland gebouwde jachten indirect of direct te verkopen, te leveren of over te dragen aan of uit te voeren naar natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Rusland, of voor gebruik in Rusland?
Ja. Het verkopen, leveren of overdragen van jachten aan personen en rechtspersonen in Rusland, is verboden. Verder dient, indien een (rechts)persoon is gesanctioneerd, al zijn/haar bezit bevroren te worden, ook eventueel in Nederland aanwezige schepen. Ook mogen aan gesanctioneerde (rechts)personen geen tegoeden en economische middelen ter beschikking worden gesteld.
Wanneer deze situaties niet aan de orde zijn, kan er onder bepaalde omstandigheden nog steeds in opdracht van Russische eigenaren worden gebouwd aan schepen. Het bouwen aan schepen waarvan de contracten zijn afgesloten voorafgaand aan de aanscherping van de sancties, is niet verboden. Deze schepen mogen echter niet worden geleverd zolang de huidige sancties van kracht zijn.
Is er contact geweest tussen bevoegde overheidsinstanties en de scheepswerf over algemene richtlijn en dit specifieke schip en het geldende exportverbod voor zulke goederen?
De Douane heeft in het kader van de handhaving van de sancties op Rusland de relevante scheepswerven op het gebied van jachtbouw in Nederland in kaart gebracht en onderzoeken ingesteld bij deze werven. Tijdens deze onderzoeken zijn de werven voorgelicht over de geldende beperkingen en is onderzocht in hoeverre de activiteiten van deze werven de sancties raken. In deze gevallen staat de Douane doorlopend in contact met deze werven.
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraak.
Klopt het dat Vladimir Potanin nog niet op de EU-listings staat maar wel op de Verenigd Koninkrijk (VK)-listings? Zo ja, kunt u er in de Raad voor pleiten Potanin op de EU-listings te laten zetten zodat deze aan Poetin gelieerde oligarch niet langer jachten of andere bezittingen kan laten maken of kopen in de EU, of vrij door de EU kan reizen?
Het klopt dat Vladimir Potanin niet op de EU-sanctielijst staat maar wel op de VK- sanctielijst. De Europese Unie blijft zich inzetten om maximale druk uit te oefenen op Rusland om de agressie in Oekraïne te beëindigen. Nederland draagt hier actief aan bij. Verder werkt Nederland met internationale partners om sanctieomzeiling gezamenlijk aan te pakken. Over individuele voorstellen voor listingsworden in het openbaar echter geen uitspraak gedaan (in verband met het anticipatie-effect).
Kunt u bevestigen dat het «project 1010» jacht een Russische Ultimate Beneficial Owner (UBO) heeft? Is dit de oligarch Vladimir Potanin?
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraak.
Klopt het dat het jacht onder de werknaam «project 1010» is omgevlagd in de periode vanaf 23 februari 2022?4 Zo ja, wat betekent dit?
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraak. Het bouwen aan schepen is niet verboden zolang de eigenaar niet is gesanctioneerd. De schepen mogen echter niet worden geleverd aan de gesanctioneerde (rechts)persoon, en tevens niet gebruikt worden door (rechts)personen in Rusland zolang de huidige sancties van kracht zijn.
Klopt het dat Vladimir Potanin eerder een jacht in Nederland heeft laten bouwen en deze heeft ondergebracht op de Malediven, om Verenigde Staten (VS) en EU-sancties te kunnen ontwijken? Zo ja, welke schepen?
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraak. Wel is het zo dat wanneer eigenaren van schepen niet op een sanctielijst staan er aan deze schepen gebouwd mag worden indien er sprake is van een contract dat dateert van vóór 26 februari 2022. Deze schepen mogen echter niet verkocht, geleverd, overgedragen aan of uitgevoerd worden naar (rechts)personen of entiteiten in Rusland of voor gebruik in Rusland.
In het geval van eigendom van wel gesanctioneerde (rechts)personen worden de schepen bevroren op het moment dat de (rechts)persoon op de sanctielijst wordt geplaatst. Vanaf dat moment is ook aanbouw niet langer toegestaan.
Het kabinet zet zich daarnaast actief in om signalen van mogelijke omzeiling tijdig te identificeren en waar nodig tegen te gaan. Verder werkt Nederland met internationale partners om sanctieomzeiling gezamenlijk aan te pakken.
Bent u bereid een grondig onderzoek te starten naar de UBO van dit superjacht en er gedurende dit onderzoek alles aan te doen om te voorkomen dat dit superjacht vertrekt uit Nederlandse wateren?
Zolang er nog wordt gebouwd kan een scheepswerf onder voorwaarden proefvaarten uitvoeren. Deze zullen gemeld worden bij de Douane en onder toezicht gehouden worden door de Nederlandse Kustwacht. In Nederland worden EU-sancties strikt geïmplementeerd. Wanneer er aanwijzingen zijn dat er sancties worden overtreden, wordt altijd onderzoek gedaan en waar nodig handhavend opgetreden.
Bent u bereid samen met buurlanden die aangrenzende zeewateren hebben te coördineren om ervoor te zorgen dat dit superjacht ook in wateren van het VK of EU-buurlanden alsnog kan worden aangehouden? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Indien jachten die geraakt worden door de sancties de Nederlandse wateren dreigen te verlaten, wordt passende actie ondernomen. Afstemming met omliggende landen maakt hier deel van uit.
Hoe kan het dat het vastgoed van Volozj onopgemerkt is gebleven tijdens het implementeren en handhaven van de Europese sanctieverordening?
Zoals omschreven in het nieuwsartikel, wordt in sommige gevallen gebruik gemaakt van complexe grensoverschrijdende eigendomsstructuren. Dergelijke constructies maken het identificeren van de uiteindelijk belanghebbende van dergelijk bezit moeilijk.
In het geval dat gesanctioneerde (rechts)personen vastgoed bezitten in Nederland, wordt dit bevroren op het moment dat de (rechts)persoon op de sanctielijst is geplaatst. Vanaf dat moment is verhandelen niet toegestaan. Bewoning is echter niet verboden, bevriezen staat namelijk niet gelijk aan onteigening. Tevens zijn gesanctioneerde (rechts)personen sinds eind juli verplicht om hun bezit in Nederland te melden bij de overheid.
Bent u bereid beslag te leggen op het vastgoed van Volozj aangezien Volozj zelf op de EU-sanctielijst staat?
Eigendom van gesanctioneerde (rechts)personen wordt bevroren, dit is niet hetzelfde als in beslag nemen of onteigenen. Er is in deze gevallen geen juridische grondslag voor beslaglegging of onteigening.
Wilt u de eigendomsconstructies die gebruikt worden door op sanctielijst staande Russen beter onderzoeken en in het vervolg eerder ingrijpen?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld en tevens geconstateerd in het rapport van de nationaal coördinator Blok, staan complexe eigendomsstructuren stevig op de radar als belangrijke uitdaging bij sanctienaleving. Door de overheid wordt – conform een van de aanbevelingen van het rapport Blok – gewerkt aan een duurzame structuur waardoor gemakkelijker gegevens uitgewisseld kunnen worden tussen overheidspartijen betrokken bij sanctienaleving. Dat is echter geen garantie dat complex opgezette eigendomsstructuren snel aan het licht komen.
Binnenkort wordt uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van sanctienaleving en in het bijzonder de aanbevelingen van de nationaal coördinator Blok.
Kunt u deze vragen gezien de aard van de zaak met spoed en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Criminelen die schoolkinderen ronselen met snus |
|
Songül Mutluer (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het AD/Haagsche Courant «Criminelen ronselen schoolkinderen met snus»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het een zeer zorgelijke ontwikkeling is dat steeds jongere kinderen benaderd blijven worden door criminelen om opdrachten voor hen uit te voeren? Zo ja, wat bent u van plan om hier tegen te doen?
Wij delen uw opvatting dat dit een zeer zorgelijke ontwikkeling is. Wanneer wordt geronseld met snus is er sprake van een vorm van criminele uitbuiting; kinderen worden eerst verleid en later gedwongen tot het plegen van strafbare feiten. Dit is absoluut onacceptabel en heeft zeker onze aandacht en dat van de politie.
Om dit en andere vormen van het ronselen van kinderen en jongeren een halt toe te roepen, investeer ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming fors in een brede preventieaanpak (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit. Hierover hebben wij uw Kamer bericht in de gelijknamige Kamerbrief van 1 juli jl. (Kamerstuk 28 741, nr. 86).
Met de brede preventieaanpak investeren we structureel in het voorkomen dat kinderen in aanraking komen met criminaliteit, daarin afglijden of verder doorgroeien. We doen dit enerzijds met een gebiedsgerichte aanpak in de meest kwetsbare wijken van Nederland. Hiertoe maken gemeenten, departementen en andere partners zoals scholen, Openbaar Ministerie (OM) en jongerenwerk één gezamenlijk plan waarin zoveel mogelijk risicofactoren op afglijden worden weggenomen. Bijvoorbeeld met behulp van het programma Kapot Sterk waarmee kinderen weerbaarder gemaakt worden tegen criminaliteit of met bewustwordingscampagnes op school over hoe criminelen hen kunnen verleiden tot ogenschijnlijk onschuldige klusjes en de gevaren hiervan.
De aanpak is gericht op het bieden van kansen op een mooie toekomst met behulp van onder andere toeleiding naar school en werk, maar tegelijkertijd ook op het stellen van duidelijke grenzen wanneer jongeren toch over de schreef gaan. Bijvoorbeeld door het invoeren van supersnelrecht waarbij ze meteen lik op stuk krijgen bij het plegen van een misdaad. Zodat kinderen al jong leren dat misdaad niet loont.
Anderzijds zetten we ook landelijk in met effectief bewezen interventies om te voorkomen dat kinderen ten prooi vallen aan criminele organisaties. Bijvoorbeeld met het Preventief Interventie Team waarbij kinderen die risico- of crimineel gedrag vertonen vroegtijdig worden gesignaleerd om het tij voor hen op tijd te kunnen keren.
Hoeveel basis- en middelbare scholen maken zich zorgen over mogelijke ronselpogingen? Maken zij hier ook daadwerkelijk een melding van bij de politie? Zo ja, om hoeveel meldingen gaat dit? Zo nee, weet u waarom niet?
Ondanks dat de politie hier alert op is, is er (nog) geen cijfermatige onderbouwing van de omvang van dit nieuwe fenomeen te geven. In de registraties van de politie zijn geen concrete aanwijzingen gevonden voor criminelen die schoolkinderen ronselen met snus. Dit betekent niet dat dit niet voorkomt.
De aanleiding voor het artikel was een filmpje dat gemaakt is door de politie-eenheid Amsterdam, naar aanleiding van signalen die vanuit scholen zijn gegeven aan wijkagenten en schoolagenten. Het filmpje is bedoeld als preventieve waarschuwing voor scholen en het op misdaadpreventie gerichte Educatief Programma Jongeren voor leerlingen van groepen 8 van de basisschool en van het voortgezet onderwijs) om het gesprek op scholen en onder jongeren op gang te brengen en hen te wijzen op mogelijk gevaren.
Om meer inzicht in criminele uitbuiting te krijgen heeft het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel in opdracht van mijn departement onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de criminele uitbuiting in Nederland. Uit deze studie is recent gebleken dat in de dertien onderzochte steden in de afgelopen twee jaar ruim 2.500 mensen vermoedelijk slachtoffer zijn geworden van criminele uitbuiting. Ook geeft van de 1.637 ondervraagde onderwijzers, jongerenwerkers, wijkagenten, leerplichtambtenaren en andere eerstelijnsprofessionals de helft aan in de afgelopen twee jaar in contact te zijn geweest met vermoedelijke slachtoffers. Hiervan ziet 40% voornamelijk op minderjarige slachtoffers, vooral in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar oud. Zij worden tot verschillende soorten strafbare feiten gedwongen, zoals drugsdelicten, diefstal, ronselen voor de prostitutie en geldezel- en katvangerconstructies.
Vindt dit fenomeen met name plaats op scholen in kwetsbare wijken? Is bekend om hoeveel kinderen en/of jongeren het gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt getracht deze jongeren te weren tegen de verleiding ja te zeggen tegen een criminele carrière?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat de politie om met meldingen van het ronselen van jonge kinderen?
In situaties van het ronselen van kinderen en criminele uitbuiting gaat het vaak ommoeilijk te herkennen vormen van dwang, zoals het misbruik maken van een kwetsbare of afhankelijke positie, bijvoorbeeld vanwege schulden, een licht verstandelijke beperking of de jonge leeftijd van een persoon. De politie heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in het herkennen van signalen van uitbuiting. Bijvoorbeeld door het werven van nieuwe politiemedewerkers ten behoeve van de versterking van de aanpak op mensenhandel en door middel van trainingen aan eerstelijns politiemedewerkers over het herkennen van signalen van mensenhandel. Hierdoor schakelen agenten op straat eerder dan voorheen met de afdelingen die zich bezighouden met mensenhandel wanneer zij drugshandel aantreffen. De training is opgenomen in het opleidingscurriculum voor de (nieuwe) politiemedewerker. Ook is de training d.m.v. een toolkit blijvend voor alle collega’s benaderbaar en raadpleegbaar. In de toolkit is onder meer een e-learning opgenomen waarin alle verschijningsvormen van mensenhandel worden behandeld, dus ook die over criminele uitbuiting. De specialisten mensenhandel bespreken maandelijks nieuwe ontwikkelingen en delen deze, indien van toepassing, ook met collega’s uit andere afdelingen binnen de eenheden. Toch blijft signalering lastig. Dit om de eerder benoemde reden: bij geronselde kinderen en criminele uitbuiting lopen slachtofferschap en daderschap sterk in elkaar over.
Dit najaar publiceert het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel het tweede deel van hun rapport over criminele uitbuiting. Dit rapport ziet specifiek op de opsporing en vervolging van criminele uitbuiting. Verwacht wordt dat dit rapport kan bijdragen aan het herkennen en signaleren van knelpunten en kansen in de opsporingsketen. Na ontvangst van het tweede deel, delen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik onze beleidsreactie met uw Kamer.
Welke instrumenten heeft de politie om te voorkomen dat er schoolkinderen worden geronseld om criminele opdrachten uit te voeren? Is dit instrumentarium afdoende slagvaardig? Zo nee, wat is er nog meer nodig?
De politie is niet de enige organisatie die alles op alles zet om te voorkomen dat er schoolkinderen worden geronseld om criminele opdrachten uit te voeren. Het is een verantwoordelijkheid van alle sociale en justitiële partners in onderwijs, (jeugd)zorg, gemeenten en OM om dit gezamenlijk aan te pakken. Naast de hierboven genoemde extra geworven medewerkers, trainingen en toolkit zet de politie ook met het Educatief Programma Jongeren in op vroegtijdige alertheid en herkenning van signalen. Daarbij gaat het vooral om interventies die zorgen voor preventie.
Hoe betrekt u het feit dat snus als lokmiddel wordt gebruikt door het criminele circuit om jongeren te ronselen in uw aanpak?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat ondanks dat het gebruik en de verkoop van snus onder Europese wetgeving sinds 2021 verboden is in Nederland, het middel veel wordt gekocht en gebruikt en vooral populariteit kent onder jonge kinderen en jongvolwassenen?
Wij vinden het zorgelijk dat een dergelijk verslavend en schadelijk product door jongeren wordt gebruikt.
Snus zijn kleine zakjes tabak die verboden zijn in de Tabaks- en rookwarenwet. De term snus wordt ook wel gebruikt voor nicotinezakjes; die vallen niet onder de Tabaks- en rookwarenwet maar vooralsnog onder de Warenwet. Op basis van de Warenwet treedt de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit nu op tegen het in de handel brengen van nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje. Aangezien de meeste nicotinezakjes veel meer nicotine bevatten, zijn de zakjes via de Warenwet in de praktijk al verboden.
Er bereiken de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en mij uit verschillende hoeken, bijvoorbeeld vanuit middelbare scholen, signalen dat het gebruik van snus onder jongeren toeneemt. Wij vinden het zeer zorgelijk dat een dergelijk verslavend en schadelijk product door jongeren zou worden gebruikt. De Staatssecretaris overweegt daarom op dit moment de mogelijkheden voor een totaalverbod op snus, om een zo duidelijk mogelijke norm te stellen ten aanzien van deze producten. Binnenkort wordt uw Kamer geïnformeerd over de extra maatregelen die hij gaat treffen op het gebied van tabaksontmoediging.
Is het gebruik, de verkoop en/of handel in snus het afgelopen jaar toegenomen zoals in het artikel uit het AD wordt gesteld? Zo ja, hoe bent u voornemens om deze ontwikkeling een halt toe te roepen en hier strenger tegen op te treden?
Zie antwoord vraag 9.
Wat kunt u zeggen over de link tussen het gebruik van snus en de toename van het aantal rokende onder 12- tot 16-jarigen in 2021?
De cijfers over het gebruik van tabaksproducten onder jongeren uit 2021 laten zien dat het aantal scholieren van 12 t/m 16 jaar dat ooit gerookt heeft sinds 2019 stabiel is gebleven rond de 17 procent.2 Het is mogelijk dat dat nieuwe nicotinehoudende producten met een aantrekkingskracht op jongeren, zoals snus (zonder tabak) en de e-sigaret, een bijdrage leveren aan het niet verder dalen van het aantal rokende jongeren. In de tabaksbrief die op korte termijn naar uw Kamer wordt verzonden informeert de Staatssecretaris van VWS uw Kamer over welke maatregelen hij neemt om te voorkomen dat jongeren deze nieuwe nicotinehoudende producten gaan gebruiken.
Wat was de uitkomst van de gesprekken die u heeft gevoerd met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die u noemde in de beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Heerema en Rajkowski over het bericht «Verkoopverbod of niet: jongeren kopen massaal snus»? Is de handhaving daadwerkelijk geïntensiveerd?2
Bij het toezicht op de Tabaks- en rookwarenwet besteedt de NVWA een deel van haar capaciteit voor het toezicht op nicotinezakjes. Het toezicht startte bij groothandels en importeurs van deze producten. Het tegengaan van grootschalige import zorgt ervoor dat de producten minder makkelijk verkrijgbaar zijn in Nederland. Naar aanleiding van de maatschappelijke ontwikkelingen rondom snus en gesprekken daarover tussen het Ministerie van VWS en de NVWA is ook ingezet op toezicht verder in het handelskanaal. Zo is er een handhavingsactie bij de detailhandel uitgevoerd. Ook houden inspecteurs toezicht op online verkoop. In de gesprekken tussen het Ministerie van VWS en de NVWA is ook naar voren gekomen dat een aanpak met alleen handhaving door de NVWA niet de oplossing is voor het maatschappelijke probleem om het gebruik van dit soort producten onder jongeren terug te dringen. Het is ook van belang dat winkeliers, gebruikers en hun omgeving (zoals ouders en scholen) bewust zijn van de gevaren van het gebruik van dit soort producten, en dat hier voldoende voorlichting over is. In mijn beantwoording op vraag 15 ga ik hier nader op in.
Wat is de stand van zaken van uw voornemen van maart dit jaar om snus onder de Tabaks- en rookwarenwet te laten vallen? Hoe zal deze wetswijziging meer handhavingscapaciteit bieden?
De Staatssecretaris van VWS overweegt de mogelijkheden voor een totaalverbod op snus om een zo duidelijk mogelijke norm te stellen ten aanzien van dergelijke producten. Binnenkort informeert hij uw Kamer over de extra maatregelen die hij treft op het gebied van tabaksontmoediging, waarbij hij nader op dit onderwerp ingaat.
Vindt er samenwerking plaats met betrokken toezichthouders en handhavers om hierin integraal te werk te gaan? Zo ja, wat is de aard van die samenwerking? Zo nee, hoe gaat u deze samenwerking bewerkstelligen?
De politie en douane doen regelmatig meldingen of hebben contact met de NVWA-inspecteurs over snus. Als er contact is, dan wordt in overleg bekeken hoe er wordt opgetreden.
Deelt u de mening dat een landelijke bewustzijnscampagne en voorlichting op scholen van toegevoegde waarde zijn om vooral jonge gebruikers te informeren over de schadelijke gevolgen van het middel? Zo ja, op welke termijn bent u van plan deze campagnes te starten? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat Nederlanders en met name jongeren zich bewust zijn van de risico’s van het gebruik van producten zoals snus. Er is via informatiekanalen zoals de website Rokeninfo.nl informatie beschikbaar over de gezondheidseffecten van snus en nicotinezakjes. Verder worden ouders voorgelicht via Facebook en Instagrampagina’s van Opvoeding en Uitgaan. En lokale initiatieven zoals door de politie eenheid Amsterdam Daarnaast is de Staatssecretaris van VWS op dit moment met het Trimbos-instituut in gesprek over extra (gerichte) voorlichting over snus, bijvoorbeeld op scholen.
Hoe we een wereld van verschil kunnen maken voor de ruim 520 miljoen kippen die jaarlijks worden geslacht in de pluimvee-industrie |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er op dit moment in Nederlandse stallen tientallen miljoenen kippen opgesloten zitten, waaronder ruim 42 miljoen hennen die nauwelijks bewegingsruimte, daglicht of lucht hebben en worden gebruikt in de pluimveehouderij zodat mensen hun eieren kunnen afnemen en te eindigen als soepkip, de ruim twee miljoen ouderdieren van kuikens die vervolgens ook worden gebruikt voor de eierindustrie en waarvan de mannelijke kuikens direct worden gedood, de bijna 46 miljoen kuikens die worden gebruikt om na een kort en miserabel leven enkele weken later weer gedood en in stukken te worden gesneden, of de 7,3 miljoen (groot)ouderdieren die moeten zorgen voor de geboorte van nieuwe kuikens voor de vleesindustrie en waar de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vrijwel nooit komt kijken?
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Opinies over wat een goede en verantwoorde manier is om met dieren om te gaan en waarvoor of waarom dieren gehouden mogen worden verschillen. In Nederland en Europa hebben we afgesproken dat dieren gehouden mogen worden voor productie. In de afgelopen decennia is mede op basis van maatschappelijke en politiek opvattingen over het omgaan met dieren en op basis van beschikbare wetenschappelijke kennis, een regelgevend kader tot stand gekomen. De NVWA ziet toe op de naleving daarvan. Maar het denken over dieren verandert en er komt steeds meer wetenschappelijke kennis beschikbaar over gedrag, emoties, welzijn en gezondheid van dieren. Dat leidt tot een politieke en maatschappelijke wens om nog eens goed te kijken naar hoe we dieren mogen houden. En dat wordt ook gedaan, denk hierbij aan de herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn en het convenant «dierwaardige veehouderij». Daarnaast hebben veehouders afgelopen jaren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, al stevige stappen gezet richting beter dierenwelzijn.
Wat dacht u toen u hoorde dat jaarlijks ruim 520 miljoen kippen worden geslacht in de Nederlandse slachthuizen?1
De omvang en de structuur van de pluimveehouderij, en dus ook van het aantal dieren dat geslacht wordt, zijn mij bekend. Zoals ook aangegeven bij vraag 1 vind ik dat ook tijdens het slachtproces respectvol met dieren moet worden omgegaan en het dierenwelzijn geborgd moet zijn.
Is het u opgevallen dat kippen in Nederland vaak met duizenden soortgenoten op elkaar gepropt, praktisch jaarrond opgesloten zitten in dichte stallen, zonder de aanwezigheid van daglicht, buitenlucht, de zon op hun veren of de mogelijkheid om een stofbadje te nemen?
In het Besluit houders van dieren zijn regels gesteld aan het houden van pluimvee. Hier zijn onder andere regels opgenomen ten aanzien van de huisvesting en verzorging van de dieren. Legpluimvee wordt in Nederland gehouden in koloniehuisvesting of in een zogenaamd alternatief huisvestingssysteem. De verrijkte kooien (die op EU-niveau nog wel zijn toegestaan) zijn sinds 1 januari 2021 verboden. Aan de huisvesting worden zowel in het geval van koloniekooien als in geval van alternatieve systemen minimumeisen gesteld ten aanzien van onder andere nestruimte, beschikbaar strooiseloppervlak en beschikbare zitstokken. Daarnaast zijn eisen gesteld aan de verzorging van de dieren en de reiniging en verlichting van de stallen.
Dierenwelzijn kan mijn inziens verder verbeterd worden, waar ik op zal inzetten in het convenant «dierwaardige veehouderij».
Wat vindt u ervan dat er nog steeds miljoenen kippen in (kolonie)kooien moeten leven in Nederland?
Ik vind dat daar een einde aan moet komen. Samen met mijn collega’s van de Vughtgroeplanden zet ik mij in het kader van de herziening van de Europese regelgeving voor dierenwelzijn in voor het uitfaseren van kooihuisvesting voor leghennen (Kamerbrief 2105–32, nr. 1345). Hiermee wordt aangesloten bij het burgerinitiatief «End the Cage Age» dat door het kabinet wordt ondersteund.
Wat vindt u van de term «scharrelkip», terwijl die kip slechts ongeveer twee A4-tjes aan leefruimte heeft?
Ik kan mij voorstellen dat deze term mogelijk andere verwachtingen oproept. De term «scharrel» is echter een beschermde term uit de Europese handelsnormen. Voor leghennen geldt dat de eieren als «scharrel» worden aangemerkt wanneer er minimaal aan de eis van artikel 4 van de Europese Richtlijn 1999/74/EG wordt voldaan. Dat betekent onder andere dat er maximaal 9 leghennen per vierkante meter gehouden mogen worden.
Wat vindt u ervan dat jaarlijks zo’n zeven miljoen «vleeskuikens» in de stal sterven door ziekte, stress of hitte? Wat vindt u ervan dat daarnaast nog eens meer dan een half miljoen dieren het transport naar het slachthuis, in kratten gepropt, niet overleven?
Ik vind het belangrijk dat dieren de best mogelijke zorg krijgen, gezond zijn en dat inzicht ontstaat in de onderliggende oorzaken van eventuele ziekte en sterfte, zodat deze kunnen worden aangepakt. De houder is primair verantwoordelijk voor goede verzorging van zijn of haar dieren. De pluimveesector heeft in zijn Uitvoeringsagenda 2019 – 2025 acties opgenomen om beter zicht te krijgen op de oorzaken van sterfte en de mogelijkheden om sterfte te verminderen. De NVWA houdt toezicht in de slachthuizen en onderneemt actie indien de percentages van «dead on arrival» (DOA’s) meer dan 0,5% is.
Bovendien werk ik aan de invulling van de open normen over nood- en alarmsystemen in stallen waarbij de gezondheid en het welzijn van dieren afhankelijk is van kunstmatige ventilatie. Met deze invulling wordt het bijvoorbeeld duidelijk hoe de systemen eruit moeten zien en hoe vaak ze moeten worden getest. Hierdoor kan adequaat gehandeld worden wanneer de kunstmatige ventilatie in stallen uitvalt, om verstikking van dieren te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat in een jaar tijd nu al bijna vijf miljoen kippen, eenden en kalkoenen zijn vergast vanwege uitbraken van vogelgriep, waarmee iets dat een laatste noodgreep zou moeten zijn, nu standaard beleid is geworden in de bestrijding van het vogelgriepvirus?
Ik vind dit verschrikkelijk. Deze maatregelen hebben een enorme impact – in de eerste plaats natuurlijk voor de dieren, en zeker niet in de laatste plaats voor hun houders. De vogelgriepsituatie is onhoudbaar. Het onbevredigende maar eerlijke verhaal is dat er geen simpele oplossing bestaat. Maar weet dat de vogelgriepaanpak mijn oprechte aandacht en inspanning heeft. Zoals u heeft kunnen lezen in mijn Kamerbrief van 11 oktober 2022 werk ik aan een intensiveringsplan, waaronder het versneld mogelijk maken van vaccinatie (Kamerstuk 28 807, nr. 269).
Wist u dat kuikens al in het ei met hun moeder communiceren en haar ook herkennen zodra ze uit het ei komen? Wist u dat kippen sociale structuren ontwikkelen via pikordes en vaak verlegen en intelligente dieren zijn? Wist u dat kippen wel 15 jaar oud kunnen worden en normaliter graag in bomen slapen?
Er is veel bekend over gedrag en gedragsbehoeftes van pluimvee. Momenteel laat ik mede naar aanleiding van de motie Van der Plas c.s. (Kamerstuk 28 286, nr. 1192) de wetenschappelijke kennis in kaart brengen van gedragsbehoeftes van verschillende landbouwhuisdieren.
Denkt u dat kuikens, als ze mochten kiezen, ze zouden kiezen voor een leven in de Nederlandse veehouderij, waar ze nauwelijks bewegingsruimte hebben en één vierkante meter met 18 tot 20 soortgenoten moeten delen?
Ik denk dat kuikens zullen een stal prefereren waarin ze hun gedragsbehoeftes kunnen uiten. De minimum beschikbare oppervlakte, is een van de criteria waar rekening mee dient te worden gehouden bij de ontwerp van een dergelijke stal.
Wat gaat u voor al deze dieren doen, als nieuwe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin u expliciet de verantwoordelijkheid voor dierenwelzijn en diergezondheid draagt?
Naast het (NVWA-)toezicht op naleving van de normen in de regelgeving op het gebeid van dierenwelzijn en diergezondheid, zal ik mij met name inzetten op het volgende:
Bent u bereid om bij ieder besluit dat u neemt de belangen van deze dieren zorgvuldig af te wegen en te verantwoorden, waarbij u rekening houdt met de in de Wet dieren opgenomen en erkende intrinsieke waarde van dieren en de vele beloften die door uw voorgangers zijn gedaan?
Ja, op grond van de Wet dieren dient de overheid bij het stellen van regels bij of krachtens die wet en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten het belang van het dier expliciet mee te wegen, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Ik betrek daarbij ook beloftes van mijn voorgangers voor zover deze passend zijn binnen het huidige kabinetsbeleid.
De speech van minister Yesilgöz-Zegerius tijdens de HJ Schoo-lezing van 2022 |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Zitten er volgens u momenteel partijen in de Tweede Kamer die behoren tot de «woke» beweging of zich schuldig maken aan «wokeisme», en zo ja welke?1 Kunt u dit nader toelichten aan de hand van wat volgens u kenmerken zijn van «wokisme» in een politieke partij? Mits er «woke» partijen in de Tweede Kamer zitten, vindt u deze partijen een gevaar voor de rechtsstaat?
In mijn definitie staan wokisten niet open voor inhoudelijk debat en willen zij onderwerpen, standpunten en meningen onbespreekbaar maken. Het parlementaire proces, waarvan politieke partijen deel uitmaken, heeft juist als doel het inhoudelijke debat aan te gaan.
Zou u kunnen toelichten welke standpunten en meningen onbespreekbaar gemaakt worden door zogenaamde «wokeisten»? Zou u kunnen ophelderen of u vindt dat het onbespreekbaar maken van iets gelijk staat aan discriminatie? Hoe zet u de dreiging van het zogenaamd «wokeisme» af tegen het toenemende terreurrisico vanuit extreemrechts?
Ik zou het onbespreekbaar maken van onderwerpen niet gelijk willen stellen met discriminatie. Ik vind het wel zorgelijk als het open debat geschuwd wordt. Dat gaat contrair aan onze democratische samenleving. Wokisme dient in het openbare debat bestreden te worden. De aanpak van (de dreiging van) terrorisme kent een veelzijdiger aanpak die ook een sterke repressieve component heeft. Ik heb hiervan ook voorbeelden gegeven in mijn lezing.
Bent u het eens met de stelling dat er recentelijk een groeiende ruimte is ontstaan voor racisme, antisemitisme en moslimhaat binnen het maatschappelijk debat en dat dit de democratische rechtsstaat bedreigt? Zo ja, zou u kunnen toelichten wat u hieraan gaat doen? Kunt u aangeven of u het van belang acht dat mensen zich hier tegen uitspreken?
Racisme, antisemitisme, moslimhaat en andere vormen van discriminatie zijn onacceptabel en horen niet thuis in het maatschappelijk debat. Het kabinet zet sterk in op de aanpak hiervan. De aanstelling van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding zijn belangrijke pijlers van deze aanpak. De coördinatoren hebben onlangs hun respectievelijke plannen aan uw Kamer aangeboden.
Zoals ik ook in de H.J. Schoolezing heb gezegd, acht ik het van groot belang dat mensen zich tegen discriminatie en racisme blijven uitspreken.
Zou u willen ingaan op het citaat: «Het is een gevaarlijk misverstand dat er zoiets zou bestaan als het recht om niet gekwetst te worden. Het is gevaarlijk, omdat mensen dan de neiging hebben om zich ernaar te gaan gedragen. Dat leidt tot zelfcensuur. Om gedoe te voorkomen. Om geen vuur te trekken. Om je baan te houden. Om niet gecanceld te worden.» en hierbij toelichten wat het verschil is tussen zelfcensuur en respect hebben voor de identiteit of achtergrond van een ander? Bent u het eens met de stelling dat veel mensen hun baan verliezen door – en zich aanpassen uit angst voor – haat en discriminatie? Zou u zich niet eerder daar op moeten richten in tegenstelling tot angst voor «cancel culture»?
Vrijheid van meningsuiting is in een democratische rechtsstaat als Nederland een groot goed en een belangrijke pijler van onze samenleving. In mijn lezing heb ik uiteengezet dat het grondrecht om in vrijheid je mening te kunnen uiten, kan betekenen dat thema’s worden besproken die kwetsend kunnen zijn voor mensen. Dat het voeren van debat kwetsend kan zijn voor mensen, mag niet een reden zijn om het debat niet te voeren. Zelfcensuur hoort dus niet thuis in het debat.
Als de stelling is dat mensen die slachtoffer zijn van haat en discriminatie en daardoor hun baan verliezen, dan wel dat mensen die zich op de werkvloer niet durven te uiten of geuite discriminatie op de werkvloer niet durven aan te kaarten uit angst hun baan te verliezen, dan ben ik van mening dat dat een probleem is dat eveneens moet worden aangepakt. Ik zie niet in dat hoe het voeren van een debat en de problematiek van discriminatie op de werkvloer elkaars tegengestelde zouden zijn.
Zou u willen ingaan op het citaat: «De meest extreme uitingen op de flanken hebben feitelijk heel weinig te maken met ons dagelijks leven en de uitdagingen waar mensen thuis elke dag mee bezig zijn.» en hierbij kunnen toelichten over wie er wordt gesproken betreffende het woord «ons»? Classificeert u de eerder in de speech genoemde uitingen over institutioneel racisme bij de politie als extreme uitingen? Erkent u dat bevolkingsgroepen in dit land te maken krijgen met institutioneel racisme en discriminatie vanuit de politie? Erkent u dat asielzoekers dagelijks te maken hebben met onmenselijke omstandigheden door wanbeleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Met de meest extreme uitingen doel ik onder meer op recente voorvallen waarbij een nazivlag achter een van mijn collega-Ministers is gephotoshopt of een andere collega aan huis bedreigd werd. Dat staat ver van het dagelijks leven van – hopelijk – veruit de meeste inwoners van ons land.
Over het vraagstuk van racisme bij de politie wordt al geruime tijd steeds opener gecommuniceerd. Elk incident waar racisme een rol speelt is er een teveel, en dat probleem wordt ook onderkend. Ook de problemen bij de opvang van asielzoekers worden erkend. Zoals ook duidelijk wordt gemaakt in mijn lezing, hebben mijn uitspraken daar geen betrekking op.
Zou u willen reflecteren op het deel van de speech waarin u refereert aan het aspect van de democratische rechtsstaat dat iedereen die aanklopt voor hulp ook toegang heeft tot het recht? Vallen vluchtelingen onder deze groep mensen? Indien ja, zou u dan kunnen reflecteren op het falen van het huidige kabinet om dit principe waar te maken in Ter Apel?
De democratisch rechtsstaat kenmerkt zich inderdaad door onder andere de toegang tot het recht voor iedereen. Dat is ook het geval voor asielzoekers en vluchtelingen.
Zou u willen ingaan op het citaat: «Als je in ons land meedoet, bijdraagt, en je aan de regels houdt van hoe we met elkaar omgaan, dan is de overheid er voor je. Dan kun je rekenen op steun. We houden je veilig, we leveren goede zorg, goed onderwijs en een dak boven je hoofd. We zorgen voor je, als het niet goed met je gaat.» en aangeven of u erkent dat door etnisch profileren vanuit de politie veel Nederlanders zich onveilig voelen? Bent u het eens met de stelling dat de toenemende dreiging van extreem rechtse aanvallen op journalisten, activisten, politici, en wetenschappers een gevaar is voor de democratische rechtsstaat? Zou u kunnen reflecteren op het falen van voorafgaande Ministeries van Justitie en Veiligheid in het waarborgen van de in het citaat genoemde afspraak?
Ik kan mij goed voorstellen dat mensen zich onveilig voelen indien er sprake is van etnisch profileren. Hoe vaak dat het geval is, en hoe vaak dat door betrokkenen zo ervaren wordt, is mij niet bekend.
Iedere vorm van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, zoals politie-agenten, en journalisten is een bedreiging voor de democratische rechtstaat, ongeacht uit welke hoek de dreiging komt. Voor mensen met een publieke taak zijn verschillende trajecten opgezet met het afgeronde Programma Veilige Publieke Taak en de huidige Taskforce Onze hulpverleners veilig die in 2020 is opgericht. Voor journalisten is in 2019 PersVeilig opgericht waarin de Nederlandse Vereniging van Journalisten, het Genootschap van Hoofdredacteuren, politie en het Openbaar Ministerie samenwerken om de positie van journalisten te versterken en deze beroepsgroep beter te beschermen (waaronder het Flexibel Beschermingspakket Freelancers).
Verder heb ik in mijn speech aangegeven dat de overheid zelf een verantwoordelijkheid draagt voor het verlies aan vertrouwen, onder meer door de toeslagenaffaire en de aardbevingen in Groningen als gevolg van de gaswinning.
Zou u willen ingaan op het citaat van Kim Putters die u benoemde in de speech: «Aannames over wat burgers wel en niet zullen en kunnen doen, kloppen vaak niet of blijken onrealistisch. Als de overheid de situatie van mensen niet begrijpt, is beleid niet alleen ineffectief, maar kunnen de gekozen oplossingen de problemen zelfs vergroten.» En het citaat: «Man of vrouw: vind een paar ballen en wees weerbaar, zou ik zeggen. In een open samenleving moet je een schild ontwikkelen.» en aangeven of u het eens bent met de stelling dat het een onrealistische aanname is dat kwetsbare burgers zich op korte termijn weerbaar zullen maken tegenover ernstige beledigingen ten aanzien van hun levenswijze? Hoe reflecteert u op de afweging tussen hoe belangrijk het is om een persoonlijk schild te ontwikkelen, in tegenstelling tot de taak van de overheid om kwetsbare burgers te beschermen tegen discriminatie en uitsluiting?
Het aangehaalde citaat ziet niet alleen op kwetsbare burgers, maar op burgers in het algemeen. Voor iedereen zal het moeilijk zijn om op korte termijn voldoende weerbaarheid te ontwikkelen tegen ernstige beledigingen ten aanzien van de eigen levenswijze. In het geval van ernstige beledigingen staat het individu dan ook niet alleen. Ik roep dan ook eenieder op om zich daartegen uit te spreken. Door opvoeding en onderwijs kan voorkomen worden dat het zo ver komt. Ultiem zijn er juridische middelen om corrigerend op te treden. Zowel het civiele als het strafrecht geeft daarvoor handvaten. Ik zie dan ook geen tegenstelling tussen het ontwikkelen van een persoonlijk schild tegen moeilijke situaties enerzijds en anderzijds de taak van de overheid om burgers te beschermen tegen discriminatie en uitsluiting.
Erkent u dat instituties binnen Nederland, zoals universiteiten, de mogelijkheid hebben mensen te weerhouden van openlijk zichzelf te zijn, zich uit te spreken, hun leven te leiden zoals ze dat willen, of hun mening te uiten door onvoldoende veiligheid te faciliteren? Bent u het eens met de stelling dat het aanbieden van veilige ruimtes kan helpen een democratische cultuur te faciliteren en daardoor bij te dragen aan een veiliger land?
Veiligheid in het algemeen is dienstig aan democratie. Veiligheid is een basisbehoefte en daarom is het zorgen voor veiligheid – ook historisch gezien – een kerntaak van de overheid. Ik meen dat het nodeloos inperken van een open debatcultuur – door het kunstmatig creëren van zogenaamde veilige zones waar mensen verschoond kunnen blijven van (voor hun) onwelgevallige geluiden – tegengesteld is aan onze democratische waarden.
Hoe verhoudt u zich ten opzichte van de toelichting die vermeld staat onder artikel 11 van de Europese Grondwet waarin staat: «Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.» in relatie tot het citaat van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat behandeld werd in uw speech? Bent u het eens met de stelling dat het opleggen van beperkingen voor racistisch taalgebruik een fundamenteel aspect is van het beschermen van de democratische rechtsstaat? Indien dit het geval is, zou u kunnen reflecteren op de rol van «wokeisten» in het beschermen van deze democratische principes in tegenstelling tot de toenemende prominentie van racistisch taalgebruik vanuit extreemrechts?
Racistisch taalgebruik past niet binnen de democratische rechtstaat en is dan ook wettelijk verboden. Daar waar «wokisten» of anderen zich verzetten tegen racistisch taalgebruik kunnen zij op mijn steun rekenen.
Het inzetten van Rijksvastgoed en provinciaal vastgoed voor asielopvang. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
Is er nog steeds sprake van dat u, zoals u op 16 augustus aan de Kamer schreef, van plan bent om het Ruimtelijk Ordeningsinstrumentarium (hierna RO-instrumentarium) op «meerdere locaties in andere gemeenten» dan Tubbergen in te zetten (Kamerstuk 19 637, nr. 2952)?
Het verlenen van een vergunning door de overheid door middel van het zogenaamde RO-instrumentarium is een maatregel die in vele opzichten verre van ideaal is. Deze maatregel gaan wij dan ook het liefste uit de weg. Helaas is de nood de afgelopen periode zo hoog geweest dat er pijnlijke keuzes gemaakt moesten worden. De inzet van RO-instrumentarium is op dit moment niet aan de orde.
Zo nee, garandeert u daarmee dat het RO-instrumentarium niet langer ingezet wordt ten behoeve van asielopvang of opvang van statushouders? Zo ja, hoeveel en welke locaties in welke gemeenten zijn in beeld?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er momenteel Rijksvastgoed vrijgemaakt – of de voorbereidende handelingen daartoe verricht – voor asielopvang of opvang van statushouders? Zijn de gemeenten waarin dit vastgoed zich bevindt volledig op de hoogte van deze stappen? Welke gemeenten betreft het, om welke locaties gaat het en bieden zij medewerking aan de totstandkoming van de voorgenomen opvang?
Er is contact tussen het Rijksvastgoedbedrijf en het COA inzake het realiseren van opvanglocaties. Hierbij wordt gekeken naar panden en kavels. Mocht Rijksvastgoed ingezet worden voor opvang van asielzoekers of statushouders, dan treedt het COA in overleg met de gemeente. De gemeente gaat zelf over het huisvesten van aan hen gekoppelde statushouders. Het COA heeft bijna 195.000 m2 Rijksvastgoed in gebruik.
Wordt er momenteel provinciaal vastgoed vrij- of gereedgemaakt – of de voorbereidende handelingen daartoe verricht – voor asielopvang of opvang van statushouders? Zijn de gemeenten waarin dit vastgoed zich bevindt volledig op de hoogte van deze stappen? Welke gemeenten betreft het, om welke locaties gaat het en bieden zij medewerking aan de totstandkoming van de voorgenomen opvang?
Een aantal Provinciale Regietafels heeft aan de provincie en aan het Rijksvastgoedbedrijf verzocht om ook in de eigen bestanden te kijken naar mogelijkheden voor gebouwen en percelen t.b.v. huisvesting van statushouders of het realiseren van asielopvang. Gemeenten worden zo snel mogelijk op de hoogte gesteld en betrokken als provinciaal vastgoed in hun gemeente beschikbaar is voor huisvesting van statushouders en/of asielopvang.
Wanneer en op welke wijze heeft u provincies gevraagd c.q. opdracht gegeven voor het inventariseren en gereedmaken van provinciaal vastgoed voor asielopvang en/of de opvang van statushouders?
Wij hebben daar geen opdracht toe gegeven. Provincies en gemeenten mogen hun taakstelling m.b.t. plaatsing statushouders dan wel de opvang van asielzoekers realiseren met behulp van provinciaal vastgoed.
Klopt het concrete signaal dat de provincie Noord-Holland bezig is met plannen in deze richting in Zwaagdijk-West in de gemeente Medemblik?
De provincie Noord-Holland voert een haalbaarheidsonderzoek uit voor een locatie in de gemeente Medemblik om hiervan de (on)mogelijkheden te onderzoeken van tijdelijke huisvesting van spoedzoekers, waaronder statushouders.
In welke fase verkeren deze plannen? Klopt het dat deze momenteel officieel nog in de fase van een haalbaarheidsstudie zijn? Zo nee, in welke fase dan wel?
Het klopt dat er nog sprake is van een haalbaarheidsonderzoek.
Is de gemeente volledig op de hoogte van iedere stap die door die provincie wordt gezet in deze concrete casus?
Ja. De provincie Noord-Holland en de gemeente Medemblik trekken samen op.
Wat is er de reden van dat op het terrein in kwestie inmiddels werkzaamheden worden verricht, namelijk het verwijderen van een kas?
De provincie is al enige jaren eigenaar van de locatie. Er stond een kassencomplex van circa 10.000 m2 op het erf. Een deel van de kassen werd tot voor kort gebruikt als opslagruimte bij de woning. Helaas was er behoorlijk wat schade (door derden aangebracht) ontstaan. Vanuit veiligheidsoverwegingen zijn de kassen gesloopt.
Sluit u uit dat er werkzaamheden worden verricht ten behoeve van opvang op dit terrein zonder dat de gemeente van deze stap in het proces op de hoogte is?
De provincie Noord-Holland en gemeente Medemblik geven aan dat dit het geval is.
Kunt u bevestigen dat het College van gedeputeerde staten van Noord-Holland op dit moment geen gebruikmaakt van bevoegdheden zoals genoemd in artikel 3.1 besluit Omgevingsrecht, zo nodig voorafgegaan door toestemming van provinciale staten?
Ja
Is uw oordeel dat het College van gedeputeerde staten van Noord-Holland, de eerder uitgevoerde werkzaamheden op het genoemde perceel en de beantwoorde schriftelijke Statenvragen (2022–79) in ogenschouw nemend, voldoet aan alle bepalingen in artikel 167 van de Provinciewet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 167 Provinciewet gaat over de informatie-uitwisseling tussen Gedeputeerde en Provinciale staten. Oordeelsvorming daarover laten wij graag aan hen.
Hoe we een wereld van verschil kunnen maken voor de 645.000 geiten in de Nederlandse geitenhouderij |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er op dit moment bijna 645.000 geiten opgesloten zitten in Nederlandse stallen?1
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Opinies over wat een goede en verantwoorde manier is om met dieren om te gaan en waarvoor of waarom dieren gehouden mogen worden verschillen. In Nederland en Europa hebben we afgesproken dat dieren gehouden mogen worden voor productie. In de afgelopen decennia is mede op basis van maatschappelijke en politiek opvattingen over het omgaan met dieren en op basis van beschikbare wetenschappelijke kennis, een regelgevend kader tot stand gekomen. De (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving daarvan. Maar het denken over dieren verandert en er komt steeds meer wetenschappelijke kennis beschikbaar over gedrag, emoties, welzijn en gezondheid van dieren. Dat leidt tot een politieke en maatschappelijke wens om nog eens goed te kijken naar hoe we dieren mogen houden. En dat wordt ook gedaan, denk hierbij aan de herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn en het convenant «dierwaardige veehouderij». Daarnaast hebben veehouders afgelopen jaren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, al stevige stappen gezet richting beter dierenwelzijn.
Is het u opgevallen dat geiten in Nederland vaak met duizenden soortgenoten op elkaar gepropt opgesloten zitten in dichte stallen, zonder de mogelijkheid om te klimmen of klauteren?
Geitenstallen moeten voldoen aan de wettelijke vereisten. Hierop wordt gecontroleerd door de NVWA. Melkgeitenhouders die melk leveren aan een bij de Nederlandse Geiten Zuivel Organisatie (NGZO) aangesloten melkverwerker zijn daarnaast gehouden aan de eisen uit het ketenkwaliteitssysteem KwaliGeit, waaronder eisen aan inrichting van de huisvesting. Het bieden van de mogelijkheid tot klimmen en klauteren is geen wettelijke eis en ook geen eis vanuit KwaliGeit. Momenteel wordt in opdracht van mijn ministerie onderzoek uitgevoerd naar een duurzame melkgeitenstal voor de toekomst, waarbij de behoefte van het dier een belangrijke rol speelt. Ook in het kader van het Convenant dierwaardige veehouderij wordt hier volop aandacht aan gegeven.
Wat dacht u toen u hoorde dat jaarlijks 219.000 geiten worden geslacht in de Nederlandse slachthuizen?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat er al jaren steeds meer geiten worden gefokt en gebruikt voor de productie van geitenkaas en -zuivel, terwijl de geitenbokjes steeds meer lijken te worden gezien als «waardeloos» bijproduct, aangezien de geiten geen melk produceren zonder eerst te moeten bevallen van een lammetje, waardoor vorig jaar nog 1.829 geitenlammetjes binnen zeven dagen na hun geboorte werden afgevoerd naar het slachthuis?
Door een groeiende vraag naar geitenzuivel is het aantal melkgeiten in de afgelopen twintig jaar fors gestegen. Met deze groei is ook het aantal geitenbokjes dat jaarlijks geboren wordt toegenomen. Begin 2017 kwamen beelden en berichten naar buiten over slechte verzorging van en hoge sterftecijfers onder geitenbokjes. Sindsdien werkt de sector, in nauwe afstemming met mijn ministerie, aan structurele verbetering van de gezondheid en het welzijn van geitenbokjes. Daarnaast wordt door middel van duurmelken het aantal lammeren beperkt. Vanaf 1 januari 2023 zijn melkgeitenhouders verplicht om minimaal een bepaald percentage van de geboren bokjes in een kalenderjaar groot te (laten) brengen totdat ze geschikt zijn voor humane consumptie (tot een leeftijd van minimaal 14 dagen). In 2023 bedraagt dit minimale percentage 25%, in 2024 groeit dit door naar minimaal 50% en vanaf 2025 moeten alle bokjes op deze wijze grootgebracht worden. Deze verplichting wordt opgenomen in het ketenkwaliteitssysteem KwaliGeit en geldt daarmee voor iedere melkgeitenhouder die melk levert aan een bij de Nederlandse Geiten Zuivel Organisatie (NGZO) aangesloten melkverwerker. Ik zal de sector blijven aansporen om de gezondheid en het welzijn van alle geiten – niet alleen de bokjes – te verbeteren.
Zou u het gemiddelde geitenbedrijf met 1.200 geiten nog een boerderij noemen of een industrie?
Ik zou een bedrijf van een dergelijke omvang een groot veehouderijbedrijf noemen. Ongeacht de omvang van het bedrijf dient de houder goed voor zijn dieren te zorgen en zich te houden aan de voor het bedrijf relevante wetgeving
Wist u dat geiten intelligente dieren zijn, met een goed langetermijngeheugen en niet alleen onderling, maar ook met andere diersoorten communiceren?
Er is veel bekend over gedrag en gedragsbehoeftes van geiten. Momenteel laat ik mede naar aanleiding van de motie Van der Plas c.s. (Kamerstuk 28 286, nr. 1192) in de wetenschappelijke kennis in kaart brengen van gedragsbehoeftes van verschillende landbouwhuisdieren.
Denkt u dat geiten, als ze mochten kiezen, zouden kiezen voor een leven in de Nederlandse veehouderij?
Geiten zullen een stal en houderij prefereren waarin ze hun gedragsbehoeftes kunnen uiten.
Wat gaat u voor al deze dieren doen, als nieuwe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin u expliciet de verantwoordelijkheid draagt voor dierenwelzijn en diergezondheid?
Naast het (NVWA-)toezicht op naleving van de normen in de regelgeving op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid, zal ik mij met name inzetten op het volgende:
Bent u bereid om bij ieder besluit dat u neemt de belangen van deze dieren zorgvuldig af te wegen en te verantwoorden, waarbij u rekening houdt met de in de Wet dieren opgenomen en erkende intrinsieke waarde van dieren en de vele beloften die door uw voorgangers zijn gedaan?
Ja, op grond van de Wet dieren dient de overheid bij het stellen van regels bij of krachtens de wet en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten het belang van het dier expliciet mee te wegen, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Ik betrek daarbij ook beloftes van mijn voorgangers voor zover deze passend zijn binnen het huidige kabinetsbeleid.