Het bekend zijn van uitspraken Poetin waarin hij dreigt met het (militair) binnenvallen van één of meer landen van de Europese Unie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Zijn er bij het kabinet uitspraken bekend, gedaan door president Poetin, waarin hij dreigt met het (militair) binnenvallen van één of meer landen van de Europese Unie?
Het kabinet is niet bekend met directe uitspraken van president Poetin, waarin gedreigd wordt met het militair binnenvallen van een of meer landen van de Europese Unie. Er is echter wel sprake van steeds agressievere retoriek van Russische overheidsvertegenwoordigers en van hybride acties richting landen van de Europese Unie.
De illegale, grootschalige Russische invasie van Oekraïne heeft bovendien laten zien dat Poetin er niet voor terugdeinst om een soeverein land binnen te vallen en daarbij bruut geweld te gebruiken, ook al werd de intentie tot binnenvallen van Oekraïne tot op het laatste moment ontkend door de Russische autoriteiten.
Indien dit het geval is, kunt u de Kamer de exacte citaten hiervan doen toekomen inclusief bronverwijzing zodat de Kamer kan nagaan waar en wanneer precies president Poetin een dergelijk dreigement gericht tegen de Europese Unie zou hebben geuit?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kan u deze (feitelijke) vraag binnen uiterlijk drie weken beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Onterecht niet verkregen ontslagvergoedingen |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Jaarlijks hebben duizenden flexwerkers recht op ontslagvergoeding, maar ze krijgen die haast nooit»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat een transitievergoeding uitbetaald moet worden als mensen daar recht op hebben?
Ja, een werknemer heeft (onder voorwaarden) recht op een transitievergoeding als de werkgever het initiatief neemt om het dienstverband te beëindigen, of het dienstverband niet verlengt. Dit geldt ook voor werknemers met een tijdelijk en/of flexibel contract. Er zijn wel situaties waarbij de werkgever geen transitievergoeding is verschuldigd. Een voorbeeld hiervan is wanneer sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werknemer. Zolang geen sprake is van een uitzondering waarbij de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd is, heeft de werknemer recht op een transitievergoeding en is het aan de werkgever om de transitievergoeding uit te betalen.
Wat vindt u van de cijfers van FNV die aangeven dat 80 tot 90 procent van de uitzendkrachten geen vergoeding krijgen?
Ik vind het een slechte zaak dat er uitzendkrachten zijn die hun transitievergoeding niet betaald hebben gekregen. Werknemers horen gewoon te krijgen waar zij recht op hebben, dus ook een transitievergoeding als hun dienstverband beëindigd wordt of niet verlengd wordt. Tegelijkertijd staat in het artikel dat uit de cijfers niet valt af te leiden of dit probleem specifiek bij de uitzendkrachten speelt die zich bij FNV hebben gemeld, of dat dit ook breder speelt.
Het is belangrijk om een beeld te hebben van hoe de transitievergoeding in de praktijk uitpakt. In 2025 zal de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) worden geëvalueerd, waar de transitievergoeding ook onderdeel van is. Bij de evaluatie wordt specifiek aandacht besteed aan de bekendheid met (het recht op) de transitievergoeding, de naleving van de verplichting om een transitievergoeding te betalen, het gebruik van de transitievergoeding en de opeisbaarheid. De evaluatie wordt nu uitgevoerd.
Wat is uw probleemanalyse dat de transitievergoeding niet altijd uitbetaald wordt? Kunt u daarbij ten minste beschrijven wat de bekendheid bij de werknemer en werkgever is en hoe makkelijk een transitievergoeding opeisbaar is? Welke andere drempels spelen volgens u een rol?
Een verklaring waarom de transitievergoeding niet altijd wordt uitbetaald, is nog niet te geven. Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 3, zal mede daarom de WAB in 2025 worden geëvalueerd. De evaluatie zal zich onder meer richting op de vraag hoe de transitievergoeding in de praktijk uitpakt. Zo zal bekendheid met (het recht op) een transitievergoeding worden onderzocht, de naleving van de verplichtingen, het gebruik en de opeisbaarheid. De verwachting is dat met de uitkomsten van de WAB-evaluatie de bovenstaande vragen beantwoord kunnen worden. De verwachting is dat de WAB-evaluatie onder andere inzicht geeft hoe de transitievergoeding in de praktijk uitpakt en of er een aanleiding is om de wetgeving, bijvoorbeeld op het punt van naleving, aan te passen.
Klopt het dat de transitievergoeding een belangrijk instrument uit de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) is?
Ja. Met de invoering van de WAB zijn verschillende maatregelen genomen om kosten- en risicoverschillen tussen contractvormen te verkleinen en om het vaste contract aantrekkelijker te maken. Eén van de maatregelen zag specifiek op de transitievergoeding. Zo heeft sinds de WAB iedere werknemer vanaf dag één (onder voorwaarden) recht op een transitievergoeding. Het recht op deze vergoeding bestaat al sinds 1 juli 2015 met de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz). Toen gold echter de eis dat een werknemers minimaal 24 maanden in dienst moest zijn geweest voordat er een recht kon ontstaan op een transitievergoeding. Verder is met de WAB onder meer de opbouw van de (hoogte van de) transitievergoeding aangepast. Nu geldt dat de hoogte van de transitievergoeding 1/3 maandsalaris per gewerkt dienstjaar bedraagt. De resterende periode wordt naar rato uitgerekend. Voor invoering van de WAB gold onder meer een andere rekenmethode voor dienstverband van langer dan 10 jaar. Toen gold voor de periode na de eerste 10 jaar een vergoeding van 1/2 maandsalaris per dienstjaar.
Deelt u de opvatting dat het mogelijk is om inzicht te krijgen in of de transitievergoeding uitbetaald wordt en dat het belangrijk is om dit in zicht te hebben?
Ja, hiermee ben ik het eens. Zoals aangegeven bij het antwoord bij vragen 3 en 4 zal bij de WAB-evaluatie daarom hieraan ook aandacht worden besteed.
Bent u bereid beter te monitoren of de transitievergoeding wordt uitbetaald? Bent u bereid hiervoor een traject op te zetten zodat het uitbetalen van de transitievergoeding kan worden meegenomen in de evaluatie van de Wab?
De vraag of transitievergoedingen worden uitbetaald, zal met de WAB-evaluatie worden onderzocht. Dit zal gebeuren middels enquêtes onder werknemers, werkgevers en leidinggevenden en middels data-analyse. De nadruk zal liggen op de bekendheid met (het recht op) de transitievergoeding, de naleving van de verplichting om een transitievergoeding te betalen, het gebruik van de transitievergoeding en of deze wordt opgeëist.
Welke mogelijke knoppen heeft u om de naleving van de Wab op het gebied van de transitievergoeding te verbeteren?
Het is belangrijk om een beeld te hebben hoe de WAB in de praktijk uitpakt. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, zal de WAB in 2025 worden geëvalueerd. De verwachting is dat de WAB-evaluatie inzicht geeft hoe de transitievergoeding in de praktijk uitpakt en of er een aanleiding is om de wetgeving, bijvoorbeeld op het punt van naleving, aan te passen.
Zoals ook aangegeven bij vraag 3 vind ik het een slechte zaak dat er uitzendkrachten zijn die hun transitievergoeding niet betaald hebben gekregen.
Als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan ik mij echter niet in individuele zaken mengen. Het is aan de werknemer om de transitievergoeding op te eisen als de werkgever niet overgaat tot uitbetaling daarvan. Hierover is veel informatie te vinden op Rijksoverheid.nl2. Ook is op Rijksoverheid.nl informatie te vinden over hoe de transitievergoeding berekend moet worden en er is een Rekenhulp beschikbaar om deze berekening te doen.3 Deze informatie kan de werknemer helpen wanneer hij/zij de transitievergoeding wil opeisen. Ook het juridisch loket helpt met informatie en ondersteuning. Zo is er een voorbeeldbrief die werknemers kunnen gebruiken om naar hun (ex-)werkgever te sturen.4
Daarnaast wordt vanuit SZW ingezet op een betere informatievoorziening en ondersteuning voor kwetsbare werknemers, waaronder arbeidsmigranten. Ik heb de Tweede Kamer over deze plannen afgelopen oktober een brief gestuurd.5
Bent u bereid om de verjaartermijn dat een transitievergoeding opgeëist kan worden te verlengen?
In geval de werkgever de transitievergoeding niet betaalt, moet de werknemer binnen 3 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst die opeisen. Dit is de zogenaamde vervaltermijn. De werknemer kan eerst verzoeken om tot uitbetaling over te gaan. Doet hij dit niet, dan moet de werknemer binnen 3 maanden na de einddatum van de arbeidsovereenkomst een verzoekschrift indienen bij de kantonrechter om de transitievergoeding op te eisen. Er is gekozen voor de vervaltermijn van 3 maanden om de periode van onzekerheid over het einde van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de werkgever en werknemer zo kort mogelijk te houden. In uitzonderlijke gevallen biedt een beroep op redelijkheid een billijkheid een opening voor een langere vervaltermijn6. Ik vind het belangrijk om de evaluatie van de WAB te doen om inzicht te krijgen in de werking van het huidige stelsel. Op basis van onder meer de uitkomsten van de WAB-evaluatie, zal de afweging worden gemaakt of er aanleiding is voor een wetswijziging op dit punt.
Welke andere vormen van onderbetaling zijn mogelijk? Kunt u hiervan een overzicht geven? Kunt u hierbij aangeven of het bekend is in hoeverre deze voorkomen, aangeven op welke manier hier op wordt gemonitord en hoe hier toezicht op gehouden wordt? Wilt u hier in ieder geval het vakantiegeld en vakantiedagen bij betrekken?
Bij de beantwoording ga ik ervan uit dat met onderbetaling wordt gedoeld op de situatie waarbij de financiële vergoeding die de werknemer ontvangt lager is dan de financiële vergoeding waarop de werknemer volgens de arbeidsovereenkomst/cao recht heeft.
Het is lastig om een eenduidig antwoord te geven op de vraag welke andere vormen van onderbetaling mogelijk zijn. De arbeidsvoorwaarden en de aanspraken die de werknemer heeft op bijvoorbeeld loon, vakantiegeld en (overwerk)toeslagen zijn afspraken die de werkgever en werknemer met elkaar maken. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft als zodanig dan ook geen inzicht in de vormen van onderbetalingen die zich in de praktijk in individuele casussen voordoen. Wel blijkt uit een onderzoek naar de effectuering van arbeidsrecht dat het type conflict bij werkenden met een flexcontract in 19% van de gevallen een conflict betrof over loon. Bij werkenden met een vast contract gingen de conflicten in 15% van de gevallen over loon.7
Ook is bijvoorbeeld onderbetaling onder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) mogelijk. Voor werknemers die onder deze wet vallen, is opgenomen wat zij minimaal per uur dienen te verdienen (het wettelijk minimumuurloon) en hoeveel vakantiebijslag zij minimaal dienen te ontvangen. De Nederlandse Arbeidsinspectie controleert onder andere of werkgevers zich houden aan de Wml en werkt daarbij risicogericht: de capaciteit wordt daar ingezet waar de arbeidsrisico’s het grootst zijn. Er zijn 11 programma’s die zich richten op specifieke sectoren, thema’s of meldingen.8 Om maximaal effect te kunnen bereiken, is het van belang dat de Arbeidsinspectie weet waar misstanden plaatsvinden. Daarom is gestart met het monitorproject «Nalevingsmonitor Eerlijk Werk». De «Monitor Eerlijk Werk» is een tussenrapport van één van de monitorprojecten en richt zich op het in kaart brengen van de mate van niet-naleving van onder andere de Wml. Uit het eerste tussenrapport blijkt dat bij 5% van de onderzochte vestigingen de Wml wordt overtreden. Meestal gaat het om onderbetaling van het loon (49% van de overtredingen). Ook het uitkeren van te weinig vakantietoeslag (16%) komt relatief vaak voor.9 Belangrijk om hierbij te vermelden is dat dit rapport een eerste inzicht verschaft en daarmee nog niet een volledig beeld geeft.
De Kamerbrief betreffende de staat van de oorlog in Europa d.d. 23 februari jl. |
|
Thierry Baudet (FVD), Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gerrit van Leeuwen , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Waaruit blijkt dat «ook als Rusland de oorlog in Oekraïne zou winnen, [...] de Russische territoriale expansiedrift niet [zou] verdwijnen», zoals u stelt op bladzijde 2 van uw brief betreffende de staat van de oorlog in Europa (Kst. 21 501-20, nr. 2019)? Waaruit blijkt dat «het Russische regime [...] verder [zal] gaan om de Europese veiligheidsarchitectuur te ontwrichten»? Kunt u hiervoor concrete aanwijzingen geven – bijvoorbeeld in de vorm van officiële berichtgeving vanuit Rusland – of zijn dit speculaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Rusland heeft herhaaldelijk laten zien niet terug te deinzen voor verdere escalatie in Oekraïne. Wat begon met de annexatie van de Krim in 2014, heeft zich ontwikkeld tot een grootschalige oorlog na de inval van Oekraïne op 24 februari 2022. Russische politici hebben meermaals uitspraken gedaan over het herstellen van historische grenzen. Zo sprak de vicevoorzitter van de Russische veiligheidsraad en voormalig Russisch president Dmitri Medvedev op maandag 4 maart 2024 dat «Oekraïne absoluut Rusland is», waarbij ook een kaart werd gepresenteerd waarbij Rusland de grenzen van soevereine Europese landen had gewijzigd. In dat kader verwees Medvedev ook naar de uitspraak van President Poetin dat «de grenzen van Rusland nergens eindigen».
Ook vóór de annexatie van de Krim in 2014 heeft Rusland onder President Poetin al meermalen laten zien niet voor bruut militair geweld en grove schendingen van het internationale humanitaire recht terug te schrikken. Dit gebeurde zowel tegen interne afscheidingsbewegingen als in Tsjetsjenië (de zgn. Tweede Tsjetsjeense Oorlog 1999–2009) als tegen een buurland als Georgië in 2008.
Waarom is het in uw ogen «aan Oekraïne [...] om te bepalen of en wanneer de juiste voorwaarden zich voordoen om vredesonderhandelingen te starten», zoals u stelt op bladzijde 4 van uw brief? Sinds wanneer bepaalt Oekraïne het Nederlandse buitenlandbeleid?
Oekraïne is een soevereine staat. Het verdedigt zich daarom met recht tegen de voortdurende militaire agressie van zijn buurland Rusland. Daarnaast heeft het land door deze agressie op dit moment geen controle over bijna 20% van zijn grondgebied en lijden miljoenen Oekraïners onder een meedogenloze Russische bezetting. Onder deze omstandigheden is het evident dat het aan Oekraïne is om zelf te bepalen wanneer de juiste voorwaarden voor vredesonderhandelingen zich voordoen. Wel heeft het feit dat Rusland nog steeds niet stopt met de oorlog tegen zijn buurland consequenties voor onze eigen veiligheid en daarmee een grote invloed op beleidskeuzes in Nederland en elders in Europa.
Waaruit concludeert u dat er «vooralsnog [...] geen tekenen» zijn dat Oekraïne vredesonderhandelingen «opportuun acht», zoals u stelt op bladzijde 4 van uw brief?
De diplomatieke inspanningen van Oekraïne omtrent President Zelensky’s vredesformule, gestoeld op een logische opbouw van elementen voor een vredesakkoord, bevestigen de onderhandelingsbereidheid aan Oekraïense zijde. Agressie is echter niet onderhandelbaar. Oekraïne stelt daarom als logische voorwaarde voor onderhandelingen dat Rusland zich eerst terugtrekt uit de bezette gebieden en dat Oekraïne de controle over zijn eigen landsgrenzen terug krijgt. Omdat op dit moment Rusland in woord en daad nog niet bereid is aan deze voorwaarden te voldoen kunnen directe vredesonderhandelingen met Rusland nog niet van start gaan. Daarbij speelt dat in het verleden Rusland regelmatig zijn beloften over de integriteit van de Oekraïense landsgrenzen niet is nagekomen. De door Rusland geschonden afspraken zoals vastgelegd in het Boedapest Memorandum (uit 1994) zijn daar een bekend voorbeeld van. Maar ook het voortdurende Russische frustreren van de implementatie van de Minskakkoorden in de periode 2014–2022 zijn hier aan te halen. Ook de voortdurende stroom aan leugens en valse historische perspectieven waarmee Rusland nog steeds probeert zijn oorlog te rechtvaardigen, geeft Oekraïne en zijn partners weinig reden om bij voorbaat uit te gaan van oprechte vredesbereidheid aan Russische zijde.
Waaruit concludeert u dat «er geen enkele indicatie [is] dat Rusland bereid is te goeder trouw te gaan onderhandelen», zoals u stelt op bladzijde 4 van uw brief? Kunt u hiervoor concrete aanwijzingen geven of zijn dit speculaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Oekraïne en Rusland in maart 2022 bezig waren met serieuze vredesonderhandelingen, maar dat deze onderhandelingen zijn mislukt dankzij tussenkomst van voormalig VK-premier Boris Johnson – zoals Poetin stelde in zijn interview met de Amerikaanse journalist Tucker Carlson op 9 februari jl.?1 Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de citaten uit uw brief in vraag 3 en 4?
Het klopt dat er in maart 2022 door Oekraïne en Rusland vredesbesprekingen plaatsvonden. Andere landen waren daarbij niet betrokken, dus het Verenigd Koninkrijk noch toenmalig premier Boris Johnson had een rol in deze besprekingen. Geruchten over diens rol vinden hun oorsprong in een Russische desinformatiecampagne over het falen van deze besprekingen. Boris Johnson heeft zich overigens reeds twee jaar geleden gedistantieerd van deze geruchten. Het kabinet had toen en heeft ook nu geen enkele reden om aan de verklaring van toenmalig premier Johnson te twijfelen.
Bent u van mening dat de «afschrikking», die volgens u uitgaat van de toetreding van Finland en de aanstaande toetreding van Zweden tot de NAVO, bijdraagt aan het bevorderen van vrede op het Europese continent? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom bent u dan voorstander van deze toetredingen en de afschrikking die ervan uitgaat?
Het uitgangspunt van een sterke en geloofwaardige bondgenootschappelijke afschrikking is het voorkomen van oorlog. Dat geldt ook voor het principe van collectieve afschrikking en verdediging waarop het NAVO-bondgenootschap is gestoeld. Dit heeft tot doel om een potentiële agressor ervan te overtuigen dat het inzetten van militaire middelen tegen bondgenoten geen zin heeft, bijvoorbeeld omdat de NAVO-bondgenoten gezamenlijk zo sterk zijn dat een aanval succesvol kan worden afgewend, of door aan te tonen dat een militaire aanval dusdanig zal worden afgestraft dat de potentiële baten van een dergelijke operatie niet opwegen tegen de kosten daarvan. Afschrikking is dus succesvol wanneer militair geweld uitblijft.
Met de toetreding van Finland en Zweden tot de NAVO is het toepassingsbereik van de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging toegenomen, waardoor ook de Baltische Zee en het hoge noorden beter worden beschermd. Beide landen beschikken bovendien over een goed getrainde krijgsmacht, hoogwaardig militair materieel en een sterk ontwikkelde defensie-industrie, met aanvullende mogelijkheden en capaciteiten voor de NAVO. Dit ondersteunt de geloofwaardigheid en effectiviteit van de hierboven beschreven afschrikking, die tot doel heeft om vrede en veiligheid in het Euro-Atlantisch gebied zeker te stellen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en uiterlijk vóór het debat over de staat van de oorlog in Europa beantwoorden?
Vragen 3 en 4 liggen verder in het verlengde van elkaar, en zijn daarom gezamenlijk beantwoord. De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De bilaterale veiligheidsovereenkomst tussen Nederland en Oekraïne |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hoe verklaart u de grote mate van gelijkenis tussen de vier bilaterale veiligheidsovereenkomsten van Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken met Oekraïne? Denkt u of weet u dat deze landen hebben samengewerkt of hebben gecoördineerd in het opstellen van deze overeenkomsten? Zo ja, in hoeverre is naar uw oordeel dan nog sprake van een «bilaterale» veiligheidsovereenkomst? Zo nee, hoe verklaart u dan de grote mate van gelijkenis tussen de vier overeenkomsten?
De reeds gesloten veiligheidsovereenkomsten, waaronder de Nederlandse veiligheidsovereenkomst, liggen in het verlengde van de G7+-verklaring van 12 juli 2023. Het kabinet heeft bij de eigen consultaties met Oekraïne nauw contact onderhouden met de ondertekenaars van de G7+-verklaring over hun bilaterale onderhandelingen, zeker op terreinen die andere EU- of NAVO-lidstaten aangaan. In de samenwerkingsovereenkomst tussen Nederland en Oekraïne is gekozen voor specifieke Nederlandse prioriteiten, zoals de samenwerking van de defensie-industrie en het tegengaan van straffeloosheid van Russische oorlogsmisdaden.
Werkt u samen of bent u van plan samen te werken met Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken of andere NAVO-landen in het opstellen van een bilaterale veiligheidsovereenkomst met Oekraïne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aan een demissionair kabinet om deze bilaterale veiligheidsovereenkomst met Oekraïne te sluiten voor «ten minste de komende tien jaar»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het Nederlandse beleid t.a.v. Oekraïne is door uw Kamer niet controversieel verklaard. Uit de motie Piri en Veldkamp1 en de motie Podt en Boswijk2 blijkt dat er brede steun in de Kamer is voor voortzetting van de steun aan Oekraïne. Zolang Rusland zijn oorlog tegen Oekraïne voortzet, is het signaal van meerjarige steun, dat uitgaat van de bilaterale veiligheidsovereenkomsten, hard nodig.
Waarom is de Tweede Kamer niet geraadpleegd over het feit dat de demissionaire Nederlandse regering op het punt staat voor ten minste de komende tien jaar een bilaterale veiligheidsovereenkomst met Oekraïne af te sluiten?
Het kabinet heeft de Kamer sinds het ondertekenen van de G7+-verklaring van 12 juli 2023 veelvuldig en consequent geïnformeerd over de inzet van het kabinet om een veiligheidsarrangement voor meerjarige steun aan Oekraïne af te sluiten.3 In de Kamerbrief van 23 februari jl. (Kamerbrief Staat van de Oorlog in Europa, nr. 21501-20-2019) is ook de termijn van tien jaar gecommuniceerd.4
Aangezien er in de overeenkomsten die gesloten zijn door Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, weinig tot geen verplichtingen staan voor Oekraïne, wat zullen de verplichtingen voor Oekraïne zijn in de Nederlandse overeenkomst? Of wordt het een eenzijdige overeenkomst en dus de facto «carte blanche» voor Oekraïne? Kunt u uw antwoord toelichten?
De veiligheidsovereenkomst heeft als doel om op lange termijn steun te verlenen aan Oekraïne. Oekraïne vecht niet alleen voor de eigen soevereiniteit, maar ook voor vrede en stabiliteit in Europa. Daarmee is steun voor Oekraïne ook in het belang van Nederland. In de overeenkomst staat ook een bepaling dat Oekraïne Nederland militair bij zal staan in het geval dit nodig is, net als dat Oekraïne Nederland kan helpen op het gebied van operationele kennis over bijvoorbeeld onbemande voertuigen en defensieproductiecapaciteit.
Hoe beoordeelt u de volgende uitspraak van NAVO-chef Jens Stoltenberg: «Unless Ukraine prevails as a nation, as a democratic nation in Europe, there is no issue to be discussed about security guarantees or membership in NATO at all»?1 Waarom worden dan nu toch bilaterale veiligheidsovereenkomsten gesloten tussen NAVO-landen en Oekraïne? Impliceert dat geen betrokkenheid van de NAVO? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom worden deze overeenkomsten dan gesloten? Zijn deze overeenkomsten symboolpolitiek of hebben zij substantiële consequenties, zoals financiering of het sturen van troepen?
Rusland is Oekraïne op 24 februari 2022 grootschalig binnengevallen. Daarmee heeft Rusland de territoriale integriteit van Oekraïne geschonden. Als Oekraïne ophoudt te bestaan, is er inderdaad geen mogelijkheid voor Oekraïne om NAVO-lid te worden.
De Nederlands-Oekraïense veiligheidsovereenkomst is een belangrijk commitment van meerjarige steun aan Oekraïne, en tegelijkertijd een belangrijk signaal aan de Russische Federatie en internationale partners. De overeenkomst betreft een bilaterale overeenkomst tussen Nederland en Oekraïne die complementair is aan de overeenkomsten zoals door andere landen zijn overeengekomen en aan het partnerschap tussen de NAVO en Oekraïne. In de overeenkomst committeert Nederland zich om Oekraïne voor een periode van tien jaar militair, politiek, humanitair en economisch te blijven steunen. De precieze invulling van het kabinet van deze overeenkomst geschiedt in nauw overleg met Oekraïne.
Wat is uw positie ten aanzien van de daders van de aanslag op de Nord Stream pijpleiding? Hoe groot was het Nederlandse financiële belang in deze pijpleiding? Klopt het dat één van de vier pijpleidingen nog functioneel is? Indien een land betrokken is bij de aanslag op de Nord Stream, beschouwt u dit land dan (ook) als een vijandelijke mogendheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom sluit u dan een tienjarig verdrag met een land dat in beeld is als mogelijke dader?2
Er wordt onderzoek gedaan naar de explosies bij Nord Stream. Het kabinet wacht de resultaten hiervan af. Staatsdeelneming Gasunie heeft als aandeelhouder uitsluitend een belang van 9% in Nord Stream 1. Dat belang is inmiddels volledig afgeschreven. Het is onbekend of en in hoeverre de pijpleiding nog functioneel is. Na de explosies ontving uw Kamer op 4 november 2022 een Kamerbrief met o.a. een feitenrelaas. Het is niet aan het kabinet om te speculeren over de mogelijke toedracht.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en uiterlijk vóór het debat over de staat van de oorlog in Europa beantwoorden?
Ja en nee, de vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De dreiging van een nucleaire oorlog tussen Nederland en Rusland |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD), Thierry Baudet (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is tijdens de Parijse top op 26 februari jongstleden wel of niet gediscussieerd over het sturen van grondtroepen naar Oekraïne?
Op 26 februari jl. heeft de Minister-President deelgenomen aan een breed internationaal overleg over Oekraïne. Hier zijn verschillende opties voor steun aan Oekraïne besproken. Het kabinet kan in verband met vertrouwelijkheid niet verder op de aard van de besprekingen in gaan. Nederland steunt Oekraïne vanaf de eerste dag van deze grootschalige inval politiek, militair, economisch en humanitair en zal dat ook blijven doen zo lang dat nodig is.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Kremlin-woordvoerder Dmitri Peskov – in reactie op de uitspraak van Macron dat het sturen van grondtroepen naar Oekraïne «niet mag worden uitgesloten»1 – dat «alleen al het feit dat er gepraat wordt over het sturen van troepen [...] een heel belangrijk nieuw element» is en dat in het geval troepen worden gestuurd een direct conflict tussen Rusland en de NAVO «onvermijdelijk» is?2 Bent u het eens met de uitspraak van Peskov? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Nee. Vooropgesteld moet worden dat Rusland deze oorlog is begonnen door Oekraïne onrechtmatig binnen te vallen en de soevereiniteit van het land te schenden. Het is Rusland die een kans op verbreding van deze oorlog doet toenemen door escalerende acties en retoriek. Verder kan Rusland de oorlog tegen Oekraïne op elk moment beëindigen door zich terug te trekken.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Commandant der Strijdkrachten Generaal Onno Eichelsheim dat «je alle opties moet openhouden om te zien hoe je Oekraïne het beste kan steunen»?3 Valt het sturen van Nederlandse troepen wat u betreft ook onder deze opties? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De Commandant der Strijdkrachten adviseert het kabinet en de over militaire steun aan Oekraïne en weegt daarbij alle opties aan de hand van de omstandigheden.
Bedoelt u met «onze oorlog» dat Nederland op dit moment in oorlog is met Rusland – ja of nee? Deelt u de mening dat een directe oorlog tussen Rusland en de NAVO koste wat kost moet worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is op dit moment niet in oorlog met Rusland. De Russische dreiging tegen Europa is echter reëel. Rusland voert een oorlog op het Europese continent, is Oekraïne onrechtmatig binnengevallen en zet zijn illegale oorlog voort. Hierbij staat niet alleen de vrijheid van Oekraïne op het spel, maar ook onze gedeelde waarden, het mondiale vertrouwen in de internationale rechtsorde en de veiligheid en stabiliteit van Europa en daarmee ook Nederland.
Nederland spant zich daarom in om Oekraïne te steunen in de strijd tegen de Russische agressie. Hierbij houdt Nederland rekening met de behoeften van Oekraïne, de mogelijkheden die Nederland tot zijn beschikking heeft, de impact op de Nederlandse gereedheid en bredere veiligheid en het mogelijk (de-)escalerende effect. Daarnaast is het cruciaal voor Nederland om toekomstige agressie in Europa tegen te gaan. Daarom spant Nederland zich samen met onze internationale partners in om zowel in NAVO- als EU-verband een geloofwaardige afschrikking te behouden.
Hoe verhoudt uw onvoorwaardelijke steun aan Oekraïne zich tot artikel 33 van het Handvest van de Verenigde Naties (VN) – waarin staat dat «bij een geschil waarvan het voortbestaan de handhaving van de internationale vrede en veiligheid in gevaar dreigt te brengen» landen in de eerste plaats moeten aansturen op de-escalatie in de vorm van «onderhandelingen, feitenonderzoek, bemiddeling, conciliatie, arbitrage, een rechterlijke beslissing, het doen van een beroep op regionale organen of akkoorden, of andere vreedzame middelen naar hun eigen keuze»?4
Het gaat hier niet om een geschil tussen Oekraïne en Rusland, maar om een eenzijdige, illegale en niet-geprovoceerde militaire invasie door Rusland van het buurland, die veroordeeld is door meer dan 140 leden van de AVVN en door verschillende internationale rechters en waarbij artikel 51 van het VN-Handvest, het recht op zelfverdediging, op Oekraïne van toepassing is.
Daarnaast steunt Nederland de vredesinspanningen van Oekraïne via de Vredesformule van president Zelensky. De kans op betekenisvolle onderhandelingen is op dit moment echter gering vanwege het getoonde gebrek aan bereidheid te onderhandelen aan Russische zijde.
Hoe kijkt u naar de uitspraak van Poetin dat het sturen van NAVO-militairen een conflict met nucleaire wapens en daarmee de vernietiging van de westerse maatschappij dichterbij brengt?5 Deelt u de mening dat een nucleaire oorlog koste wat kost moet worden voorkomen en dat dus geen NAVO-militairen naar Oekraïne moeten worden gestuurd?
President Poetin heeft in de afgelopen twee jaar, maar ook in aanloop naar de Russische illegale invasie van Oekraïne, meermaals nucleaire dreigingen geuit met als doel om Oekraïne onder druk te zetten, Westerse steun aan Oekraïne te ontmoedigen en het publiek te misleiden. Het kabinet vindt dit dreigen met kernwapens zeer onverantwoord. Deze retoriek past in een patroon van destabiliserende Russische activiteiten in het nucleaire domein, zoals de modernisering en uitbreiding van de Russische nucleaire wapensystemen in de afgelopen twee decennia, de aankondiging nucleaire wapens in Belarus te plaatsen, de opschorting van het New START-verdrag en de intrekking van de ratificatie van het Kernstopverdrag (CTBT).
Het kabinet steunt de gezamenlijke verklaring van de in het Nucleair Proliferatieverdrag (NPV) vijf erkende kernwapenstaten (Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Rusland en China) van 3 januari 2022 over het voorkomen van nucleaire oorlog en het vermijden van een wapenwedloop. In deze verklaring staat dat een nucleaire oorlog niet gewonnen kan worden en nooit gevochten moet worden.6
Realiseert u zich dat Rusland delen van Oekraïne als zijn nationaal grondgebied beschouwt en dat het land het gerechtvaardigd acht om nucleaire wapens te gebruiken als het nationaal grondgebied wordt bedreigd? Neemt u de dreiging dat Rusland het gebruik van nucleaire wapens toestaat als deze delen van Oekraïne worden aangevallen serieus?
De illegale Russische annexaties van de Krim in 2014 en van de oblasten Donetsk, Loehansk, Cherson en Zaporizja in 2022 zijn een flagrante schending van het Handvest van de Verenigde Naties (VN-Handvest). De ambigue uitspraken van het Russische leiderschap over de bescherming van deze gebieden met alle mogelijke middelen zijn derhalve niet legitiem en onverantwoord. De Verenigde Staten hebben eerder publiekelijk kenbaar gemaakt dat een Russische nucleaire inzet in Oekraïne catastrofale gevolgen zal hebben voor Rusland.7
Wat zijn volgens u de gevolgen van een eventuele nucleaire oorlog met Rusland voor Nederland?
De Satan II is één van de intercontinentale ballistische raketsystemen van Rusland. Dit strategische raketsysteem kan meerdere kernkoppen dragen. Verdediging tegen strategische nucleaire raketsystemen is zeer lastig. De Verenigde Staten noch Rusland beschikken over een raketschild dat beschermt tegen een grootschalige aanval met strategische raketsystemen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat Rusland intercontinentale ballistische raketten zoals de Satan II tegen Nederland inzet, omdat deze raketsystemen bedoeld zijn voor strategische afschrikking over de lange afstand.
De impact van een kernwapen is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de kracht van het wapen, de hoogte waarop het wapen wordt ingezet, de locatie en de windrichting. De inzet van kernwapens, waar dan ook ter wereld, zou catastrofale gevolgen met zich meebrengen. Daarbij gaat het ook om de bredere geopolitieke impact zoals het doorbreken van het nucleaire taboe.
Het afschrikkingsbeleid van de NAVO is erop gericht dat kernwapens nooit hoeven te worden ingezet. Het fundamentele doel van de nucleaire capaciteit van de NAVO is om vrede te bewaren, dwang te voorkomen en agressie af te schrikken. Afschrikking is uiteindelijk de beste verdediging voor het NAVO-bondgenootschap en daarmee ook voor Nederland.
Wat zullen de gevolgen zijn voor Nederland als Rusland een van zijn sterkste atoomwapens boven bijvoorbeeld Utrecht tot ontploffing laat komen? Hoeveel Nederlanders zullen dan naar schatting sterven?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de Satan-2 raket van Rusland voor Nederland niet te onderscheppen is?6 Klopt het dat een Satan-2 raket tien nucleaire bommen kan vervoeren? Indien Rusland via één Satan-2 raket tien nucleaire bommen op onze tien grootste steden afvuurt, hoeveel Nederlanders zullen er volgens de regering dan naar schatting (onmiddellijk) sterven? Zullen er überhaupt Nederlanders zijn die een totale nucleaire oorlog tussen de NAVO en Rusland (in Nederland kunnen) overleven?
Zie antwoord vraag 8.
Wat heeft voor u, en in het bijzonder voor de Minister van Defensie, prioriteit: het voorkomen van een (allesvernietigende) nucleaire (wereld)oorlog met Rusland of onvoorwaardelijk steun blijven leveren aan Oekraïne? Met welke van deze twee prioriteiten is het Nederlandse belang het beste gediend? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Deze oorlog kan op elk moment stoppen als Rusland zich uit Oekraïne terugtrekt. Het kabinet vindt het dreigen met kernwapens zeer onverantwoord. Het Nederlandse belang is het best gediend door Oekraïne onvoorwaardelijk te blijven steunen en tegelijkertijd een nucleaire oorlog met Rusland te voorkomen. Elke euro die Nederland besteedt aan het verstevigen van een onafhankelijk, vrij en welvarend Oekraïne is een essentiële investering in de vrijheid, veiligheid en welvaart van Europa en dus ook Nederland.
Bent u het met de uitspraak van NAVO-chef Jens Stoltenberg van 24 februari jongstleden eens dat Oekraïne «nu dichter bij de NAVO [staat, red.] dan ooit tevoren»?7 Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet heeft eerder uitgesproken dat de toekomst van Oekraïne in de NAVO ligt. Daaraan ten grondslag ligt dat het aan een soeverein land is om te bepalen of het lid wil worden van een internationale organisatie.
Denkt u dat de uitspraak van Stoltenberg dat Oekraïne «lid zal worden van de NAVO» de kans op een directe oorlog tussen Rusland en de NAVO vergroot of verkleint?8 Hoe beoordeelt u deze uitspraak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds de Boekarest NAVO-top in 2008 hebben de NAVO en haar bondgenoten uitgedragen dat de toekomst van Oekraïne in de NAVO ligt. Dit besluit is meer dan vijftien jaar publiekelijk bekend en uitgedragen. De uitspraken tijdens de Vilnius NAVO-top in juli 2023 waren in deze zin een herbevestiging.
Kan Oekraïne in uw ogen lid worden van de NAVO zolang nog sprake is van een oorlog tussen Oekraïne en Rusland?
Tijdens de NAVO-top in Vilnius herbevestigden bondgenoten dat Oekraïne lid zal worden van de NAVO op het moment dat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan en wanneer alle bondgenoten daarmee instemmen.
Indien Oekraïne lid zou (kunnen) worden van de NAVO terwijl het nog in oorlog is met Rusland, betekent dit – volgens artikel 5, van het Noord-Atlantisch Verdrag – dat de NAVO en dus ook Nederland automatisch in oorlog met Rusland geraken?
Zie antwoord vraag 14.
Kan Oekraïne in uw ogen lid worden van de Europese Unie (EU) zolang nog sprake is van een oorlog tussen Oekraïne en Rusland?
Het bieden van een realistisch EU-perspectief aan Oekraïne is van belang, zeker in de context van de huidige oorlog. Wanneer de toetredingsonderhandelingen geopend worden, begint een zorgvuldig en complex proces waarbij het voldoen aan de Kopenhagencriteria en overname van het EU-acquis leidend zijn voor eventuele voortgang. Dit proces kan jaren duren.
De veiligheid, stabiliteit en externe betrekkingen van de kandidaat-lidstaat zijn onderdeel van de toetredingsonderhandelingen. Oekraïne bevindt zich op dit moment aan het begin van het EU-toetredingsproces. De inzet van het kabinet blijft onverminderd gericht op het zoveel mogelijk steunen van Oekraïne, inclusief bij het EU-toetredingsproces en bij het herstel van Oekraïne’s soevereiniteit en territorialiteit.
Indien Oekraïne lid wordt van de NAVO en/of de EU, zou Nederland dan bereid zijn militairen naar Oekraïne te sturen? Zou Nederland – gezien art. 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, EU-lidstaten verplicht een aangevallen EU-lidstaat «met alle middelen» bijstand te verlenen – in een uiterst geval dan ook bereid zijn Nederlandse militairen uit te zenden en weer dienstplichtigen te gaan oproepen (met andere woorden de opschorting van de opkomstplicht te beëindigen)? Kunt u uw antwoord toelichten? En indien nee, wanneer zou Nederland wél militairen uitzenden en de opkomstplicht activeren?
Artikel 42.7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) is alleen van toepassing op EU-lidstaten en niet op kandidaat-lidstaten zoals Oekraïne. Het EU-toetredingsproces is een lang proces. Ondanks eerste stappen is Oekraïne voorlopig geen EU-lidstaat. Artikel 42.7 VEU omvat overigens niet alleen militaire maar ook andere steun, zoals humanitaire of financiële steun.
In hoeverre het kabinet in de toekomst bereid zou zijn om een eventuele Nederlandse troepeninzet in Oekraïne te overwegen, is een besluit dat op dat moment in de dan geldende context zorgvuldig dient te worden genomen. Het kabinet kan daar niet op vooruitlopen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en uiterlijk vóór het debat over de staat van de oorlog in Europa beantwoorden?
Vraag 8, 9 en 10 zijn samen beantwoord, alsmede 14 en 15, vanwege de verbondenheid van deze vragen. De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Een conferentie door Hizb ut Tharir in Nederland |
|
Ingrid Michon (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat op 3 maart 2024 de organisatie Hizb-ut-Tharir een conferentie in Amsterdam organiseert onder de titel «Khilafa, project van de Oemma en redding voor de mensheid?»
Ja.
Wat is het karakter van dit evenement en deelt u de zorgen van de VVD fractie dat op dit evenement antisemitische, antiseculiere en radicaliserende boodschappen kunnen worden verkondigd? Hoe ziet het kabinet hier op toe?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte is voor extremistische of antisemitische uitingen. Uitingen, zoals haatzaaien, opruiing en aanzetten tot geweld, zijn strafbaar, ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
Wanneer juridische grenzen in ons land worden overschreden, neemt het Openbaar Ministerie de beslissing of het opportuun is om over te gaan tot vervolging. Als blijkt dat tijdens dit evenement uitspraken zijn gedaan die een strafrechtelijk feit opleveren kan hiervan aangifte worden gedaan. Het is vervolgens aan de politie en het Openbaar Ministerie om de aangifte te onderzoeken en eventuele vervolgstappen te ondernemen.
In reactie op uw Kamervragen van 2021 is Hizb ut-Tahrir destijds getypeerd als een radicale pan-islamistische en anti-zionistische beweging.1 Gelet op het ontbreken van juridische grondslagen om organisatiegericht onderzoek te doen naar dergelijke organisaties is er zowel bij de NCTV als bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen actueel beeld over de organisatie Hizb ut-Tahrir. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) heeft in 2023 onderzoek gedaan naar welke dreiging uitging van Hizb ut-Tahrir. In het jaarverslag 2023 staat dat er een geringe dreiging uitging van deze beweging. De beweging propageert een extremistische boodschap, maar het is in Nederland een kleine groep zonder groot bereik.2
Herinnert u zich nog de antwoorden op onze Kamervragen uit 2021 over Hizb ut Tharir, waarin deze organisatie door u werd gekenschetst als een radicale pan-islamistische en antizionistische beweging die zou kunnen aanzetten tot radicalisering, maar in de Nederlandse samenleving nog weinig bereik en ontvankelijkheid zou ontmoeten? Wat is uw actuele beeld van deze organisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Is het feit dat deze conferentie in Nederland wordt georganiseerd niet een teken dat het bereik en de ontvankelijkheid van en voor de organisatie Hizb ut Tharir is toegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een vergunning afgegeven door de gemeente Amsterdam voor de conferentie en op welke gronden?
Deze conferentie valt onder de bestaande exploitatievergunning van de locatie. De gemeente Amsterdam heeft daarom geen specifieke vergunning voor de conferentie hoeven afgeven.
Is in het voortraject contact geweest met OM, politie en justitie en/of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) over de conferentie en zo ja, waarover specifiek?
Er is voorafgaand aan de bijeenkomst vanuit de gemeente Amsterdam geen contact geweest met het Openbaar Ministerie, de politie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over deze conferentie.
Is u bekend of er visa zijn verstrekt voor sprekers op het congres en zo ja voor welke personen en op welke gronden? Hadden deze geweigerd kunnen worden uit voorzorg om radicale boodschappers hier geen podium te geven en waarom is dat niet gebeurd?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen.
In algemene zin geldt dat wanneer personen naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden het kabinet er alles aangelegen is om deze personen te weren. Zo is uw Kamer op 25 oktober 2023 geïnformeerd over het versterken van de maatregel om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren.3 Het weren uit Nederland kan plaatsvinden door een visum voor kort verblijf te weigeren als een vreemdeling visumplichtig is. Niet-visumplichtige derdelanders kunnen ook geweerd worden, bijvoorbeeld door hen te signaleren in het Schengeninformatiesysteem of door een ongewenstverklaring op te leggen, bijvoorbeeld als zij een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij EU-burgers en vreemdelingen die langdurig ingezetene zijn van een lidstaat geldt dat het weren pas mogelijk is als het persoonlijk gedrag van de betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) baseert zich bij de beoordeling of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is, op de beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) of een oordeel over de openbare orde door politie en/of de lokale driehoek.4
De IND heeft geen signalerende rol in de komst van (buitenlandse) extremistische sprekers naar Nederland. De IND is in het uitvoeren van bovengenoemde maatregel afhankelijk van informatie van derden (zoals gemeenten en politie).
Eerder gaf u aan dat, in tegenstelling tot in Duitsland, de organisatie niet verboden is in Nederland en het aan het Openbaar Ministerie (OM) is bepaalde activiteiten te verbieden. Bent u bereid dit standpunt te herzien nu artikel 2:20 van het burgerlijk wetboek u meer bevoegdheden geeft organisaties die ondermijnend zijn voor de vrije en democratische samenleving te verbieden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bezien of er redenen zijn waarom een organisatie verboden moet worden. Het Openbaar Ministerie kan de rechter verzoeken een organisatie te verbieden en ontbinden op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (of 10:122 Burgerlijk Wetboek voor internationale organisaties).
Sinds 1 januari 2022 is het wettelijk kader aangescherpt, waardoor de drempel voor het verbieden van een rechtspersoon is verlaagd. Op grond van het tot dan toe geldende artikel 2:20 lid 1 Burgerlijk Wetboek kon de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is was met de openbare orde, verbieden en ontbinden en een rechtspersoon waarvan enkel het doel in strijd was met de openbare orde ontbinden. Door bovengenoemde wetswijziging is hieraan toegevoegd dat een rechtspersoon niet alleen verboden wordt verklaard en wordt ontbonden indien de werkzaamheid van een rechtspersoon in strijd is met de openbare orde, maar ook als het doel van de rechtspersoon daarmee in strijd is. Daarbij biedt het nieuwe wettelijk kader een krachtiger instrumentarium, doordat een verbod steeds direct werkt vanaf de uitspraak en de rechter bij het verbod ook ordemaatregelen kan nemen voor de verdere duur van de procedure. De niet naleving van deze maatregelen levert een strafbaar feit op. De bestuurders van een verboden organisatie krijgen een civielrechtelijk bestuursverbod van tenminste drie jaar.
Ook na de wetswijziging is het aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet, om zich uit te spreken over de vraag of er in casu aanleiding bestaat om dergelijke verzoeken te doen.
Wat is de actuele status van uw aanpak op problematisch gedrag van dit type organisaties, nadat u eerder aangaf via een driesporen aanpak en de Taskforce ongewenst en problematisch gedrag informatie te kunnen delen en desgewenst te kunnen escaleren bij problematisch gedrag, maar later dit op een laag pitje heeft moeten zetten vanwege een gebrek aan grondslagen voor de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Wat is de actuele status van de aanpak problematisch gedrag onder de Minister voor Integratie?
Op 4 oktober 2023 heeft de Minister van SZW, mede namens mij, een brief aan uw kamer gestuurd aangaande de voortgang van de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering (hierna: Taskforce).5 Zolang gedrag van burgers niet bij wet verboden is, kan er niet strafrechtelijk worden opgetreden.
Echter gedrag dat binnen de wet valt, kan wel zorgelijk en onwenselijk zijn, bijvoorbeeld als het gaat om het verspreiden van onverdraagzaam en antidemocratisch gedachtengoed. Dan past een preventieve aanpak. Zo zet de Minister van SZW in op de versterking van de veerkracht en weerbaarheid van mensen of groepen in de samenleving die mogelijk kwetsbaar zijn voor extremistisch gedachtegoed. Dit doet zij onder andere door gemeenten en professionals te ondersteunen met kennis van evidence based interventies en het beschikbaar stellen van middelen voor het versterken van beschermende factoren zoals digitale weerbaarheid, een gezonde identiteitsontwikkeling en sociale cohesie in de wijk. Deze factoren zorgen ervoor dat mensen beter bestand zijn tegen tegenslag en minder vatbaar voor radicalisering en ongewenste polarisatie.
Wanneer wel sprake is van strafbare feiten, zoals haatzaaien, discriminatie, opruiing, intimidatie of vandalisme dan is strafrechtelijk optreden in concrete gevallen mogelijk door de politie en het OM. Daarnaast kan de AIVD onderzoek doen naar personen of organisaties, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
Waar het gaat om signalen van radicalisering die uiteindelijk kunnen leiden of geleid hebben tot gewelddadig extremistische of terroristische activiteiten kunnen gemeenten multidisciplinaire casusoverleggen organiseren en gerichte interventies doen binnen de persoonsgerichte aanpak.
Wat doet de Taskforce van SZW in dit specifieke geval, hoe kan de gemeente optreden en op welke wijze kan de NCTV ondersteunen in de coördinatie nu de wettelijke grondslag geborgd is?
Individuele deelnemers van de Taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering handelingsperspectief vanuit hun eigen wettelijke kaders en bevoegdheden. Zo kan de politie vanuit haar wettelijke taak in overleg met het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Daarnaast kan de AIVD, op basis van de WiV 2017, onderzoek doen naar personen of organisaties, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Indien daar voldoende aanleiding voor is, kan de AIVD een ambtsbericht uitbrengen aan relevante ketenpartners.
De Taskforce zelf, onder voorzitterschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geen juridische entiteit en heeft als samenwerkingsverband geen eigen toezichts – of onderzoeksbevoegdheden. Individuele casuïstiek, in dit geval de conferentie van Hizb ut Tahrir, wordt niet in Taskforceverband behandeld. Dit redenen hiervoor zijn uiteengezet in de laatste voortgangsbrief over de Taskforce.6 Er bestaat geen juridische grondslag voor het behandelen van casuïstiek en het delen van (persoons)informatie over problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering tussen de partners van de Taskforce. Een dergelijk overleg is niet rechtmatig en vindt dan ook niet plaats.
Indien de gemeente op de hoogte is van een bijeenkomst en in het kader van de openbare orde zorgen heeft over sprekers of deelnemers, kan zij haar zorgen uitspreken richting de beheerder van de locatie. Daarnaast zal de lokale driehoek altijd alert zijn op eventuele wanordelijkheden.
De NCTV kan op verzoek van bijvoorbeeld een gemeente een fenomeenanalyse opstellen voor een beter begrip de ontwikkelingen van fenomenen die de nationale veiligheid raken en hoe dit kan doorwerken in de samenleving.
De Wet Coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid is nog niet in werking getreden, de algemene maatregel van bestuur is in internetconsultatie. De NCTV kan na inwerkingtreding, zoals weergegeven in de wet, onder duidelijke voorwaarden persoonsgegevens verwerken, ten behoeve van haar coördinatietaak in terrorismebestrijding en nationale veiligheid. De NCTV mag ook dan geen onderzoek doen gericht op personen en organisaties en geen duidingen verstrekken waardoor een persoon in verband wordt gebracht met een trend of fenomeen.
Bent u bereid deze vragen 1 voor 1 zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Zeker negen gezondheidscentra in conflict met commerciële huisbaas’ |
|
Merlien Welzijn (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bovenstaand artikel?1
Ja.
Wat is uw standpunt over het afwenden van onderhoudskosten op de huurder van vastgoed met een maatschappelijke bestemming (gezondheidscentra) door de commerciële huisbaas?
De inhoud van de huurovereenkomst in deze casus is mij niet bekend, dus ik kan niet inhoudelijk ingaan op deze specifieke casus. In het algemeen is de verantwoordelijkheidsverdeling voor het onderhoud afhankelijk van het type huur. Bij het aangaan van een huurovereenkomst tussen de huurder en verhuurder is het raadzaam om de verantwoordelijkheid over kosten, zoals onderhoudskosten, mee te nemen in het contract. Als de verantwoordelijkheid rondom de onderhoudskosten zijn benoemd in het huurcontract wordt duidelijk welke kosten voor rekening zijn van de huurder en welke kosten voor de rekening zijn van de verhuurder.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat steeds meer gezondheidscentra in handen komen van een commerciële huisbaas, gezien het feit dat uit onderzoek van de Landelijke Huisartsenvereniging blijkt dat ruim driekwart van de huisartsen problemen heeft door gebrek praktijkruimte of gebrekkige praktijkruimte en gezien geschikt vastgoed schaars is, nieuwbouw duur is en in het hele land gepaard gaat met veel obstakels en dat als een gezondheidscentra van eigenaar wisselt, de kans groot is dat de koper Cortese is?
Voor toegankelijke huisartsenzorg is passende huisvesting een randvoorwaarde. Omdat in het huidige stelsel de praktijkhouder als ondernemer wordt gezien, is een praktijkhouder primair verantwoordelijk voor de huisvesting van zijn of haar praktijk. Dit biedt de eigenaar van een huisartsenpraktijk of gezondheidscentrum ook veel vrijheid in de wijze waarop deze de praktijk vormgeeft en huisvest. Het huren van huisvesting bij commerciële organisaties kan een goede manier zijn om passende huisvesting te organiseren, mits er goede afspraken worden gemaakt tussen de huurder en de verhuurder en men zich aan deze afspraken houdt. Ook moet de praktijkhouder in staat zijn om met de inkomsten van de praktijk de huisvestingskosten te kunnen dragen. Wanneer er knelpunten ontstaan, bijvoorbeeld door een huurverhoging, is het belangrijk dat de huisarts of het gezondheidscentrum tijdig in gesprek gaat met de verhuurder en waar nodig andere partijen betrekt, zoals de zorgverzekeraar, gemeente en regionale huisartsenorganisatie, om te zorgen dat de toegankelijkheid van zorg geborgd wordt.
Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen zijn van de verhoogde huren voor de toegankelijkheid van gezondheidszorg?
In de maximumtarieven die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vaststelt voor de huisartsenzorg zijn de huisvestingskosten verdisconteerd. Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd en op dit moment voert de NZa ook het periodieke kostprijsonderzoek uit om de tarieven per 2025 te herijken. De werkwijze met maximumtarieven kan in sommige gevallen tot problemen leiden wanneer een praktijk of gezondheidscentrum ver bovengemiddelde huisvestingskosten heeft. Dit kan de toegankelijkheid van zorg onder druk zetten. Om deze situaties te voorkomen is het belangrijk dat praktijkhouders en gezondheidscentra bij dreigende knelpunten tijdig met de verhuurder of andere partijen zoals zorgverzekeraar, gemeente en regionale huisartsenorganisatie in gesprek gaan. Elk van deze partijen heeft eigen handelingsopties in het geval van huisvestingsproblematiek. Voor een overzicht van deze opties verwijs ik u naar de handreiking huisvestingsproblematiek voor huisartsen en gezondheidscentra.2
Wat zijn de mogelijkheden voor gezondheidscentra om bezwaar te maken tegen onredelijke huurverhogingen of pogingen om onderhoudskosten af te wentelen, en hoe ondersteunt het ministerie hen hierbij?
Als een huisarts of gezondheidscentrum het niet eens is met de huurverhogingen of het afwentelen van onderhoudskosten is het allereerst raadzaam om in gesprek te gaan met de verhurende partij. Mocht het geschil niet middels gesprekken opgelost worden, dan kan een gezondheidscentrum of huisarts juridisch advies inwinnen voor eventuele verdere stappen.
Ik zet in op de huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra via de IZA-afspraak.3 Afgelopen december heeft de toenmalig Minister van VWS, in samenwerking met de veldpartijen, de NZa en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de handreiking huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra gepubliceerd. Ik verwacht eind 2024 een geactualiseerde versie van de handreiking op te leveren waarin er meer aandacht wordt besteed aan de recente uitvoering en de aard en omvang van financiële knelpunten. De handreiking zal dan ook naar uw Kamer toegestuurd worden.
Welke stappen bent u bereid te ondernemen om ervoor te zorgen dat niet nog meer gezondheidscentra in handen van commerciële huisbazen terechtkomen?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 3 zijn huisartsen en gezondheidscentra primair zelf verantwoordelijk voor hun huisvesting. Voor toegankelijke huisartsenzorg is het belangrijk dat huisartsen en gezondheidscentra dichtbij hun populatie gevestigd zijn. In de huidige vastgoedmarkt kan het vinden van passende huisvesting een uitdaging zijn. Het huren bij commerciële partijen kan een goede mogelijkheid zijn om te voorzien in passende huisvesting. Tegelijkertijd voorkomen de maximumtarieven in de huisartsenzorg dat een te groot deel van het premiegeld kan worden besteed aan (dure) huisvesting.
Het zou vergaande wijzigingen van wet- en regelgeving vergen om huisvesting van huisartsenpraktijken een publieke taak te maken. Dit vergt een zorgvuldige afweging en de keuzes hierover zijn aan een volgend kabinet. Daarnaast kan een ongewenst neveneffect van het uitsluiten van commerciële vastgoedpartijen zijn dat de vastgoedmarkt voor huisartsen en gezondheidscentra verder versmalt waardoor juist meer huisvestingsproblematiek ontstaat. Op dit moment hebben de gemeenten geen wettelijke, maar – zoals de VNG zelf aangeeft – wel een maatschappelijke verantwoordelijkheid om zich in te zetten voor huisvesting van huisartsen en gezondheidscentra. Lokale overheden, zoals gemeenten, hebben een belangrijke faciliterende rol ten aanzien van huisvesting van huisartsen. Zoals beschreven in de handreiking huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra hebben gemeenten de mogelijkheid om beleidsdoelen te formuleren over het bevorderen van voldoende huisvesting voor eerstelijnszorg, waaronder huisartsenzorg. Andere handelingsopties zijn het vaststellen van referentienormen voor maatschappelijke-, zorg- en sportvoorzieningen en rekening houden met huisvesting voor huisartsen en gezondheidscentra bij het vaststellen of wijzigen van omgevingsplannen en/of nieuwbouwplannen.4
Kunt u aangeven in hoeverre u samenwerkt met andere departementen om ervoor te zorgen dat niet nog meer gezondheidscentra in handen van commerciële huisbazen terechtkomen?
Ik voer geen actief beleid op het voorkomen van commerciële huisvesting binnen de huisartsenzorg. Zoals aangegeven in mijn reactie op vragen 3 en 6 kan commerciële huisvesting een oplossing bieden in een zoektocht naar passende huisvesting voor huisartsen en gezondheidscentra in de huidige vastgoedmarkt. Het uitsluiten van commercieel vastgoed kan leiden tot een verdere versmalling van de huisvestingsmarkt van huisartsen en gezondheidscentra. Door het reguleren van de tarieven in de huisartsenzorg voorkomen we dat onnodig veel premiegeld wordt uitgegeven aan (dure) huisvesting.
Ik heb wel oog voor de huisvestingsproblematiek die huisartsen en gezondheidscentra kunnen ervaren in de huidige markt. In samenwerking met de veldpartijen, de NZa en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de toenmalig Minister van VWS afgelopen december de handreiking huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra opgeleverd. In deze handreiking staan de rollen en handelingsperspectieven bij huisvestingsproblematiek van verschillende partijen beschreven. Zoals aangegeven in mijn reactie op het Schriftelijke Overleg over de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg5 heb ik met de partijen afgesproken om meer inzicht te vergaren in de aard en omvang van de financiële knelpunten die huisartsen en gezondheidscentra ervaren in hun zoektocht naar passende huisvesting. Ik verwacht eind 2024 een geactualiseerde versie van de handreiking op te leveren en, zoals toegezegd, zal ik uw Kamer hierover in de tweede helft van 2024 nader infomeren.
Welke maatregelen overweegt u om de duurzaamheid en stabiliteit van de huisvesting van gezondheidscentra op lange termijn te waarborgen, met speciale aandacht voor de rol van commerciële huisbazen?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 3 zijn huisartsen en gezondheidscentra zelf verantwoordelijk voor hun huisvesting en kan commercieel vastgoed een uitkomst bieden voor passende huisvesting. Als het huisartsen of gezondheidscentra niet lukt om passende huisvesting te vinden, dan is het aan hen om tijdig in gesprek te gaan met partijen zoals gemeenten, zorgverzekeraars en regionale huisartsenorganisaties. Elke partij heeft hierbij een eigen rol en handelingsopties, zoals beschreven in de handreiking huisvestingsproblematiek voor huisartsen en gezondheidscentra.
In mijn reactie op vraag 7 ga ik in op mijn verdere acties met betrekking tot huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra. Eventuele verdergaande stappen – waarvoor mogelijk ook aanpassingen in wet- en regelgeving nodig zijn – zijn aan een volgend kabinet.
Welke rol ziet u bij deze kwestie voor uzelf weggelegd met het oog op de toegankelijkheid van de zorg?
Voor toegankelijke zorg is het belangrijk dat iedere inwoner van Nederland zich bij een huisarts kan inschrijven die werkt volgens de kernwaarden van de huisartsenzorg. Ik heb daarbij extra aandacht voor de kernwaarde «continuïteit». Zoals beschreven in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg6 zet ik hierop in via verschillende routes. Allereerst doe ik dit door, samen met het veld, de eerstelijnszorg te versterken met de afspraken uit de visie op de eerstelijnszorg 2030. Daarnaast doe ik dit door uitvoering te geven aan de huisartsenafspraken uit het IZA zoals Meer Tijd voor de Patiënt, het anders inrichten van avond-, nacht-, en weekenddiensten en de handreiking huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg werk ik vier aangrijpingspunten om het werken met een vaste patiëntenpopulatie in de huisartsenzorg aantrekkelijker te maken verder uit. De besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden binnen een termijn van drie weken?
Door interdepartementale afstemming is het bij deze vragen helaas niet gelukt om aan de termijn van drie weken te voldoen.
De gang van zaken omtrent toekenningen en reserveringen voor het Nationaal Groeifonds |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bij de drie indieningsrondes die tot nu toe hebben plaatsgevonden is er over 52 projecten positief besloten, waarbij een bedrag van 8,5 miljard euro aan voorwaardelijke toekenningen is gemoeid, kunt u aangeven op welke manier deze bedragen voorwaardelijk zijn?
De voorwaarden die zijn gesteld bij voorwaardelijke toekenningen verschillen per project. De voorwaarden kunnen bijvoorbeeld gaan over het behalen van mijlpalen, het ophalen van meer cofinanciering of het borgen van lange termijn strategische thema’s als internationale samenwerking en valorisatie. De voorwaarden die per project zijn gesteld, zijn te vinden in de adviesrapporten van de adviescommissie Nationaal Groeifonds (hierna: de adviescommissie).
Er zijn inmiddels drie indieningsrondes geweest. Er zijn 52 projecten waarover positief is besloten. Hiermee is een bedrag van € 11,8 miljard gemoeid:
€ 4,9 miljard aan toekenningen (waarvan € 4,75 miljard via de departementale route en € 141 miljoen via de subsidieroute), € 3,8 miljard aan voorwaardelijke toekenningen en een bedrag van € 3,1 miljard aan reserveringen. Dit is de huidige stand van zaken; zie hieronder voor toelichting over de advisering van de adviescommissie van maart jl. over de omzetting van voorwaardelijke toekenningen en reserveringen.
De voorwaardelijke toekenningen (€ 3,8 miljard) zijn net als de directe toekenningen (€ 4,9 miljard) juridisch verplichte middelen, die al door het parlement zijn geautoriseerd. Wanneer er wordt voldaan aan gestelde voorwaarden, kan het kabinet op basis van een advies van de adviescommissie de voorwaardelijke toekenning omzetten in een toekenning.
In maart jl. heeft de adviescommissie opnieuw advies uitgebracht over elf projecten waarvoor een aangepast projectvoorstel is ingediend om een reservering of voorwaardelijke toekenning om te zetten. In mijn brief van 15 maart jl. heb ik, mede namens de Minister van Financiën, op dit advies gereageerd.1 Daarbij heb ik aangegeven dat het kabinet de adviezen van de adviescommissie integraal overneemt. De budgettaire verwerking hiervan vindt plaats bij Voorjaarsnota 2024. De omzettingen van de reserveringen worden juridisch verplicht na autorisatie van de eerste suppletoire begroting (Voorjaarsnota) door beide Kamers.
Indien deze besluitvorming wordt geautoriseerd door het parlement zal de nieuwe situatie als volgt zijn: € 6 miljard aan toekenningen (waarvan € 5,83 miljard via de departementale route en € 141 miljoen via de subsidieroute), € 3,6 miljard aan voorwaardelijke toekenningen en een bedrag van € 1,7 miljard aan reserveringen.
Kunt u aangeven hoe dit totaalbedrag verdeeld is over de verschillende voorziene tranches en wanneer deze tranches verwacht worden?
De timing van omzettingen van voorwaardelijke toekenningen in definitieve toekenningen is per project verschillend, afhankelijk van de voorwaarden die gesteld zijn. Wanneer het uitvoerende departement van mening is dat er aan de gestelde voorwaarden voor omzetting is voldaan kan zij dit voorleggen aan de fondsbeheerders.
De timing van deze omzettingen staat daarmee los van de timing van volgende indieningsrondes van het Nationaal Groeifonds.
In tabel 25 van de begroting van het Nationaal Groeifonds2 wordt een overzicht gegeven van de geraamde kasuitgaven per project, voor de definitieve toekenningen en de voorwaardelijke toekenningen.
Kunt u aangeven in welke mate de toekenningen verplicht zijn?
Toekenningen en voorwaardelijke toekenningen zijn juridisch verplicht.
Kunt u aangeven of en in welke mate de 3,1 miljard euro aan reserveringen verplicht zijn, indien de aanvrager aan afgesproken voorwaarden heeft voldaan of op korte termijn zal voldoen?
In de eerste drie indieningsrondes zijn er, op basis van het advies van de adviescommissie, middelen gereserveerd voor mogelijk kansrijke projecten die nog nader uitgewerkt moeten worden om een eerste toekenning te krijgen. Ook zijn er middelen gereserveerd voor de volgende fases van projecten met een toekenning.
Ten aanzien van de reserveringen heeft communicatie plaatsgevonden en zijn bestuurlijke verwachtingen gewekt, maar deze middelen zijn niet juridisch verplicht. Voor het omzetten van een reservering in een (voorwaardelijke) toekenning zal de adviescommissie op basis van een vernieuwd of aangevuld investeringsvoorstel een nieuw advies uitbrengen aan de fondsbeheerders. De omzetting van een reservering wordt door de fondsbeheerders aan de ministerraad voorgelegd. De omzettingen van de reserveringen zijn definitief na autorisatie door beide Kamers.
Op dit moment zijn er voor 12 projectvoorstellen reserveringen gedaan. Dit betreft 4 projecten die een nader uitgewerkt plan moeten indienen voor een eerste toekenning en 8 projecten waarbij het gaat om een reservering voor een volgende fase van een project dat al met middelen vanuit het Nationaal Groeifonds is opgestart. Indien de besluitvorming van 15 maart jl. bij Voorjaarsnota wordt geautoriseerd (zie het antwoord op vraag 1), dan gaat het nog om 6 projecten met een reservering. Dit betreft allemaal reserveringen waarbij het gaat om een volgende fase van een project dat al met NGF-middelen is opgestart. In de tussentijd werken de betrokken partijen bij alle projecten hard door aan het verbeteren om aan de gestelde eisen en voorwaarden van de adviescommissie te voldoen. Partijen maken hierbij ook kosten voor het verder uitwerken van hun projectvoorstellen.
Een voorbeeld van een reservering voor een volgende fase van een al lopend project is de Einstein Telescope. Er is € 42 miljoen toegekend voor de voorbereiding van het internationale bid om de telescoop in Limburg te vestigen. Daarnaast is er een reservering van € 870 miljoen voor de bouwkosten wanneer het bid wordt toegekend en de Einstein Telescope in Nederland wordt gebouwd. Vervolgfinanciering vindt alleen plaats als de Einstein Telescope daadwerkelijk in Nederland komt. De bouw van de Einstein Telescope zal naar verwachting leiden tot een hoogwaardig high tech ecosysteem gericht op verschillende technologieën, waaronder vacuümtechnologie, cryogene technologie en lasers.
Een ander voorbeeld is de reservering voor het Nationaal Onderwijslab AI. Er is € 79,6 miljoen beschikbaar gesteld voor het Nationaal Onderwijslab AI. In dit project worden prototypes ontwikkeld van digitale intelligente onderwijsinnovaties om de kwaliteit van het primair en voortgezet onderwijs te verbeteren. Er is een reservering van € 63 miljoen gemaakt om deze prototypes door te ontwikkelen tot producten die geschikt zijn om breed in de markt en in de klas in te zetten en tegelijkertijd het hele ecosysteem te versterken.
Kunt u aangeven of u, naast de pauzeknop voor nieuwe inschrijvingen, ook overweegt af te zien van bestaande reserveringen?
Nee, zie hiervoor ook de brieven die ik op 15 maart en 28 maart mede namens de Minister van Financiën naar uw Kamer heb gestuurd.3 Het kabinet vindt het van groot belang dat deze reserveringen in stand blijven. Ten aanzien van de reserveringen heeft communicatie plaatsgevonden en zijn bestuurlijke verwachtingen gewekt. Zoals in het antwoord op vraag 4 uiteengezet zijn er reserveringen gemaakt voor kansrijke projectvoorstellen die nog nader uitgewerkt moeten worden en zijn er reserveringen gemaakt voor de volgende fases van projecten met een reeds bestaande toekenning uit het Nationaal Groeifonds. Voor deze al lopende projecten zal het vervallen van de gereserveerde middelen betekenen dat de beoogde doelen in mindere mate of zelfs niet worden behaald doordat zij bijvoorbeeld niet naar de volgende fase kunnen opschalen.
Zijn er los van de 3,1 miljard euro aan reserveringen door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat concrete verwachtingen gewekt bij bedrijven voor toekomstige tranches? En zo ja welke?
Er heeft communicatie plaatsgevonden naar potentiële indieners over de vierde ronde. In de brief van 30 juni 2023 hebben de Minister van Financiën en ik de vierde ronde aangekondigd.4 In oktober 2023 is de communicatie naar potentiële indieners opgestart.5 Sindsdien zijn partijen bezig geweest met de ontwikkeling van voorstellen. Partijen hebben bijvoorbeeld hun eerste ideeën voor een Nationaal Groeifonds-aanvraag getoetst door middel van het indienen van een Quickscan bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Er is dus heeft dus communicatie plaatsgevonden over de vierde ronde en de voorstelontwikkeling, maar er zijn geen concrete financiële toezeggingen gedaan aan bedrijven.
In de brief van 28 maart heb ik u, mede namens de Minister van Financiën, geïnformeerd over de pauzering van de vierde ronde.6
Zo ja, gaat het daarbij ook om (schriftelijke) toezeggingen?
Nee, het betreft communicatie naar potentiële indieners over de vierde ronde. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Wilt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen binnen drie weken naar de Kamer sturen?
Dit is helaas niet gelukt.
De anti-lhbti-wetgeving die het parlement in Ghana heeft goedgekeurd |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het parlement in Ghana wetgeving heeft goedgekeurd die het strafbaar maakt om jezelf als lhbti'er te identificeren en waarop een gevangenisstraf wordt gesteld?1
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om de president van Ghana aan te sporen om zijn bevoegdheid te gebruiken om lhbti-rechten te beschermen, ernstige schending van mensenrechten jegens lhbti’ers tegen te gaan en de invoering van de wet tegen te houden door deze niet te ondertekenen?
Voor aanname van de wet door het parlement heeft Nederland meermaals in bilaterale contacten met de Ghanese autoriteiten zijn visie duidelijk gemaakt en zal dat ook blijven doen. Daarnaast is Nederland in Ghana aangesloten bij een groep van gelijkgezinde landen die hierover gezamenlijk in gesprek gaan met de Ghanese autoriteiten.
Bent u bereid om bij de te nemen stappen het lokale maatschappelijk middenveld te betrekken, onder andere om er zo goed mogelijk voor te zorgen dat recht wordt gedaan aan het «do no harm»-principe?
De Nederlandse ambassade in Accra volgt de kwestie nauwgezet en onderhoudt contact met het Ghanese maatschappelijk middenveld. De ambassade in Accra luistert naar de zorgen van de lhbtiq+-gemeenschap en bespreekt ideeën over de beste handelingswijze. Nederland werkt hier volgens het «do no harm»-principe.
Bent u voornemens om samen met andere landen tot een krachtige gezamenlijke veroordeling en acties te komen en bent u bereid daarin het voortouw te nemen?
Nederland heeft, als covoorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de ontwikkelingen in Ghana meermaals geagendeerd en zal binnen deze coalitie met een passende reactie komen in het geval dat de wet bekrachtigd wordt.
Bent u bereid lokale organisaties/slachtoffers te ondersteunen met safe spaces en herlocaties, en wat nog meer nodig is om hun persoonlijke veiligheid te bevorderen?
Deze aanpak wordt momenteel al gehanteerd door Nederland.
Bent u bereid om na te denken over het vrijmaken van extra OS-budget ter bescherming van de lhbti-gemeenschap in Ghana, ook voor het geval deze wet uiteindelijk daadwerkelijk van kracht wordt?
Nederland staat in contact met de relevante ngo’s in Ghana die zich inzetten voor de bescherming van mensenrechten en zal, samen met gelijkgestemde landen, inventariseren wat er nodig is om lhbtiq+-organisaties het beste te ondersteunen. Bestaande programma’s, waaronder Safety for Voices, zijn flexibel ingericht, waardoor ingespeeld kan worden op veranderde behoeften en veiligheidssituaties voor mensenrechtenverdedigers wereldwijd.
Het bericht 'Vermalen door het systeem' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Homeopathische zorgkosten zijn volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) aftrekbaar bij de belastingaangifte mits voorgeschreven door een erkende arts, is dit correct?1
Artikel 6.17 Wet IB 2001 bevat een lijst met uitgaven voor specifieke zorgkosten die voor aftrek in aanmerking komen. In het algemeen geldt dat sprake moet zijn van op de belastingplichtige drukkende uitgaven die zijn gedaan wegens ziekte of invaliditeit. Bovendien moet het aannemelijk zijn dat belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van deze uitgaven. Homeopathische zorgkosten zullen doorgaans betrekking hebben op zorgkosten voor genees- en heelkundige hulp en farmaceutische geneesmiddelen.
In artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 worden uitgaven voor genees- en heelkundige hulp genoemd. Om hierover te kunnen spreken dient op grond van artikel 6.17, negende lid, Wet IB 2001 sprake te zijn van een behandeling door (a) een arts, (b) een behandeling door een paramedicus op voorschrift en onder begeleiding van een arts of (c) een behandeling door een aangewezen paramedicus. De laatstgenoemde categorie «c» is uitgewerkt in artikel 39 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Hierin zijn bepaalde personen als paramedicus aangewezen. Het gaat hierbij om personen die bevoegd zijn tot het voeren van de titel fysiotherapeut, diëtist, ergotherapeut, logopedist, oefentherapeut, orthoptist, podotherapeut, mondhygiënist of huidtherapeut. Voor deze aangewezen paramedici geldt niet de voorwaarde dat de behandeling moet plaatsvinden op voorschrift en onder begeleiding van een arts.
In artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001 worden farmaceutische hulpmiddelen genoemd, verstrekt op voorschrift van een arts. Homeopathische en alternatieve geneesmiddelen vallen hier ook onder, mits zij zijn voorgeschreven door een arts.
Bent u van mening dat het begrip «voorschrift door een arts» in de Wet IB 2001 voldoende is omschreven?
Ja. Een «voorschrift van een arts» is een gebruikelijk en herkenbaar begrip. Bij medicijnen zal de arts doorgaans een recept voorschrijven en bij genees- en heelkundige hulp zal het voorschrift doorgaans worden vormgegeven in een schriftelijke en/of elektronische doorverwijzing, bijvoorbeeld naar een specialist.
Wat is de volledige definitie van «voorschrift door een arts» in de Wet IB 2001?
In de Wet IB 2001 is geen definitie opgenomen van een «voorschrift door een arts». De voorwaarde is verwerkt in de afzonderlijk omschreven uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Hoe vaak worden aftrekposten voor ziekte jaarlijks toegepast in persoonlijke IB-aangiften?
Over het belastingjaar 2021 is in ongeveer 860.000 (al dan niet gezamenlijke) aangiften gebruik gemaakt van de aftrekpost uitgaven voor specifieke zorgkosten.
In hoeveel van deze gevallen doen burgers volgens de Belastingdienst onterecht een beroep op de aftrekregeling?
Volgens de meest recente resultaten van steekproefonderzoek door de Belastingdienst is er bij 28% van de belastingaangiftes waarin uitgaven voor specifieke zorgkosten worden opgevoerd sprake van een foutief ingevulde aangifte waar een correctie kan plaatsvinden. Het gaat daarbij om een corrigeerbaar bedrag van € 346 miljoen (39% van het bedrag aan opgegeven zorgkosten).
Om welk bedrag gaat dit in totaal jaarlijks?
Zie antwoord vraag 5.
Is bij u bekend in hoeveel gevallen er in Nederland gebruik wordt gemaakt van de aftrekregeling voor zorgkosten specifiek voor homeopathische geneesmiddelen?
Nee, het is niet bekend hoe vaak kosten van homeopathische geneesmiddelen worden opgevoerd in de aangifte.
Bent u van mening dat de Belastingdienst extra voorzichtig moet zijn bij een mogelijk geval van fouten of fraude in het geval zij met chronisch zieken te maken heeft, gezien de vaak complexe en kwetsbare situatie waar zij mee te maken hebben?
Ik ben van mening dat bij fouten in de aangiften en de controle daarop rekening gehouden moet worden met de complexe en kwetsbare situatie waarin belastingplichtigen zich kunnen bevinden. Bij een vermoeden van onjuiste toepassing van de aftrek specifieke zorgkosten is de aanname dat sprake is van een fout, niet van fraude. Bij controle van aangiften waarin specifieke zorgkosten worden afgetrokken is het noodzakelijk om gegevens bij de belastingplichtige op te vragen, omdat de Belastingdienst niet over deze informatie beschikt en de belastingplichtige de aftrekpost aannemelijk moet maken. Dit kan belastend zijn voor de belastingplichtige aangezien het privacygevoelige medische gegevens betreft. Dit is echter inherent aan de aftrekregeling van uitgaven voor specifieke zorgkosten in de fiscaliteit.
De fiscale regeling voor aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten is in 2022 geëvalueerd.2 In het onderzoeksrapport geven de onderzoekers aan zorgen te hebben rondom de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling vanwege de complexe vormgeving daarvan. De Belastingdienst geeft aan dat er bij veel van de kostenposten onduidelijkheden (kunnen) zijn voor belastingplichtigen waardoor er fouten (kunnen) ontstaan. In de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie3 is aangegeven dat het kabinet de noodzaak ziet om de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten doeltreffender en doelmatiger te maken door deze beter te richten op de doelgroep van mensen met een beperking en/of een chronische ziekte. Tegelijkertijd dient de regeling, als ze behouden wordt, te worden vereenvoudigd. Het kabinet zal bij het in kaart brengen en uitwerken van de oplossingsrichtingen de ervaringen van mensen met een beperking en/of een chronische ziekte en diens vertegenwoordigende organisaties blijven betrekken, zoals ook in de evaluatie van de regeling gebeurd is.
Bent u van mening dat de Belastingdienst moet prioriteren gezien de capaciteitsproblemen en knelpunten in de uitvoering bij de fiscus?
Ja. Prioritering van handhavingsactiviteiten is onvermijdelijk. Naast dienstverlening is het uitvoeren van toezicht belangrijk om naleving te bevorderen en te borgen. De mate en intensiteit daarvan worden gebaseerd op de relevante informatie over (oorzaken van) het nalevingsgedrag van burgers en hun onderliggende drijfveren. Bij de aftrek specifieke zorgkosten ligt de prioriteit bij handhavingsstrategie met name op communicatie en dienstverlening waarmee wordt beoogd te bevorderen dat de kwaliteit van de aangiften zo goed mogelijk wordt geborgd. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat pas bij toezicht op de ingediende aangifte blijkt dat de aangifte onjuist is en de belastingplichtige onverwacht op aanslag moet bijbetalen of een ontvangen teruggaaf moet terugbetalen. Het minimaliseren van de noodzaak tot toezicht achteraf is daarom zowel vanuit burgerperspectief wenselijk als ook uit uitvoeringsperspectief van de Belastingdienst.
De Belastingdienst verricht daarnaast ook themagericht toezicht. Jaarlijks wordt bepaald welke rubrieken extra aandacht in de behandeling van aangiften krijgen. De keuze is gebaseerd op verkregen inzichten uit onderzoek, zoals steekproeven, de compliance map en effectmetingen van eerder ingezet toezicht. De steekproeven geven het beeld dat het nalevingstekort afneemt. Naar aanleiding van de tweejaarlijkse steekproef inkomensheffing 2020 krijgen bij de behandeling van de aangiften over het belastingjaar 2023 de volgende vier rubrieken extra aandacht.
Ligt het volgens u voor de hand om prioriteit aan andere (handhavings)zaken te geven dan de aftrekregeling voor ziektekosten?
Zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven, bepaalt de Belastingdienst prioriteiten door een keuze te maken voor bepaalde rubrieken voor het themagericht toezicht. Het grootste nalevingstekort van de inkomensheffing wordt veroorzaakt door de aftrek specifieke zorgkosten. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 5 en 6 gaat het bij aftrek specifieke zorgkosten om een corrigeerbaar bedrag van € 346 miljoen (39% van het bedrag aan opgegeven zorgkosten)4.
De wetgeving voor de aftrek van specifieke zorgkosten is zeer complex en maakt het nodig om bij de handhavingsstrategie vooral te investeren in communicatie en dienstverlening. De website van de Belastingdienst is in 2023 verbeterd en signalen van burgers worden gebruikt om verdere verbeteringen aan te brengen in zowel de website als de toelichting op de aangifte inkomstenbelasting. In de Stand van de Uitvoering 20235 ben ik uitgebreid ingegaan op de complexe wetgeving rondom de aftrek van specifieke zorgkosten.
Het bericht dat het Europees Parlement heeft ingestemd met een nieuwe rijbewijsrichtlijn |
|
Hidde Heutink (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het krantenartikel1 en de bijbehorende stemmingen van het Europees Parlement (EP) waaruit blijkt dat het EP van mening is dat een elektrische bestelbus tot 4.250 kilogram gewoon met een B-rijbewijs bestuurd mag worden?
Ja, dit artikel is bekend.
Gaat uw inzet op dit voorstel in lijn zijn met de wens van het EP, namelijk het voorkomen dat een elektrische bestelbus niet langer als «vrachtwagen» wordt gezien en dus met een B-rijbewijs kan worden bestuurd?
De inzet van het kabinet op dit dossier is vastgelegd in het BNC Fiche Herziening rijbewijsrichtlijn. Voor een uitgebreidere uiteenzetting van de inzet wordt verwezen naar dit Fiche.2 Er is met betrekking tot dit onderwerp gevraagd naar een verduidelijking van wat met «alternatief aangedreven voertuigen» precies bedoeld wordt3. Daarnaast is de Kamer geïnformeerd dat bij de Transportraad ook wordt ingezet op een zo duurzaam en verkeersveilig mogelijke oplossing en uitwerking van dit voorstel.4
De vierde rijbewijsrichtlijn bepaalt niet of het voertuig al dan niet als vrachtwagen wordt beschouwd. Een voertuig voor goederenvervoer met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg blijft een vrachtauto volgens zowel de internationale als nationale regelgeving. Verkeersregels en verkeerstekens voor vrachtwagens en de tachograafeis blijven daardoor nog steeds van kracht. De vierde rijbewijsrichtlijn en de lezing ervan door het Europees Parlement veranderen hier niets aan.
Wat is het gevolg van deze uitspraak op uw besluit om per 1 juli 2024 de gedoogconstructie voor het niet langer toestaan van het besturen van een elektrische bestelbus met een B-rijbewijs te stoppen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft kennisgenomen van het bepalen van de eerste lezing van het Europees Parlement als startpunt voor de zogenaamde «triloogfase». Dit geeft op dit moment nog geen nieuwe grond voor verandering van het eerder genomen besluit om de gedoogperiode op 1 juli 2024 te beëindigen zoals uiteengezet in de eerdere Kamerbrief van 6 december 20235. Daarvoor zijn eerst nog extra stappen nodig.
De onderhandelingen tussen het Europees Parlement en de Raad in de triloog moeten eerst worden afgewacht. Na de triloog volgt eventueel een tweede lezing, gevolgd door het definitieve standpunt van het Europees Parlement. Pas na het doorlopen van de hele wetgevingsprocedure in Brussel (naar verwachting niet eerder dan eind 2025) zal er volledige duidelijkheid zijn over de definitieve vorm van het voorstel en kan de nationale wet- en regelgeving in gang worden gezet. Op dit moment kan het voorstel nog aanzienlijk veranderen tijdens de onderhandelingen, waardoor het nog niet mogelijk is om het in te voeren.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat blijft zich, conform de aangenomen motie van het lid Van Zanten (BBB)6, er voor inspannen in Europa om zo snel mogelijk meer duidelijkheid te verkrijgen voor een oplossing onder de huidige regelgeving. Het ministerie is actief betrokken bij de onderhandelingen in de nog te starten trilogen. Er is dan ook regelmatig contact met de Europese Commissie. Zoals aangegeven is het echter geenszins zeker of dit ook daadwerkelijk tot een oplossing leidt voor de periode tussen 1 juli 2024 en inwerkingtreding van het voorstel onder de vierde rijbewijsrichtlijn.
Ziet u mogelijkheden om alsnog de gedoogconstructie te verlengen?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 3 biedt de bepaling van het standpunt van het Europees Parlement helaas geen concreet zicht op legalisatie. Hierdoor worden op dit moment geen nieuwe mogelijkheden gezien om de gedoogsituatie te verlengen.
Snapt u dat het niet uit te leggen is dat de regering ondernemers nu verplicht om in elektrische bestelbussen een tachograaf te laten inbouwen en al hun personeel moeten voorzien van een C-rijbewijs, in de wetenschap dat deze regels, wellicht op korte termijn, zullen veranderen? Zo ja, hoe gaat u tegemoet komen aan deze ondernemers?
Dit blijft een vervelende boodschap voor ondernemers. In de afgelopen maanden zijn er grote inspanningen geleverd om de tijdelijke gedoogconstructie om te zetten in een permanente wettelijke oplossing. Vanwege de juridische en uitvoeringsaspecten is dat met de huidige Europese regelgeving niet mogelijk. Daarnaast is en blijft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, zoals in antwoord op vraag 4 aangegeven, intensief met de Europese Commissie in gesprek, maar het is geenszins zeker of dit leidt tot een oplossing. Voor wat betreft de tachograaf blijft de huidige regelgeving en de uitzonderingen die daaronder vallen van kracht. Bij beroepsmatig goederenvervoer geldt daarmee op grond van de Verordening (EU) 561/2006 voor voertuigen vanaf 3.500 kg toegestane maximum massa (TMM) een tachograafplicht.
Het is belangrijk op te merken, zoals eerder aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen van het lid Bamenga (D66)7, dat slechts een beperkt aantal ondernemers die overstappen naar zero-emissievoertuigen te maken zal krijgen met deze rijbewijseisen en tachograafplicht.
Bestelauto’s zijn bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa (TMM) van ten hoogste 3.500 kg. Op basis van data van de RDW heeft ongeveer 75% van de bestelauto’s een TMM van 3.200 kg of lager. Deze voertuigen zullen bij de huidige gangbare additionele massa van elektrische aandrijving van minder dan 300 kg ook in elektrische uitvoering nog steeds onder de grens van 3.500 kg blijven.
De resterende 25% van de voertuigen heeft in de huidige uitvoering een TMM tussen 3.200 en 3.500 kg, waarmee zij mogelijk rekening moeten houden met de regelgeving omtrent rijbewijs C en de tachograaf. In deze groep voertuigen hangt het echter af van het daadwerkelijk laadgewicht in de praktijk. Bij sommige voertuigen in deze groep wordt niet het volledige laadvermogen benut en kan bij gelijke belading worden volstaan met een elektrische variant van 3.500 kg, zonder rijbewijs C en tachograaf. In andere gevallen kan met een aanpassing van de belading worden volstaan met een variant van 3.500 kg, waardoor eveneens geen rijbewijs C of tachograaf nodig is. Daarbij is ook de ontwikkeling naar steeds lichtere batterijen in volle gang.
Uitbuiting van sekswerkers |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ruim 100 agencies gevonden die Oost-Europese sekswerkers proberen te lokken: «Groot risico op uitbuiting»»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat sekswerkers die op wervingsadvertenties ingaan een groot risico lopen om slachtoffer te worden van mensenhandel en seksuele uitbuiting? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Sekswerk is in Nederland een legaal beroep voor meerderjarigen. Wanneer sprake is van een uitbuitingssituatie, spreken we van mensenhandel. Dit is expliciet strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Mensenhandel kan in verschillende vormen voorkomen en binnen verschillende sectoren plaatsvinden. In het artikel en de uitzending van Pointer wordt vermeld dat Oost-Europese burgers die er vrijwillig voor kiezen om te werken in het buitenland via louche wervingsadvertenties van tussenpersonen terecht kunnen komen in een (seksuele) uitbuitingsituatie. Pointer geeft aan dat personen die zijn ingegaan op de advertenties niet kunnen stoppen met het (seks)werk als zij hiertoe zouden besluiten en worden bedreigd. Ook geeft Pointer aan dat deze personen het inkomen en de woning zoals hen beloofd is, niet ontvangen. In dit geval is er sprake van seksuele uitbuiting (mensenhandel). Ik vind het beeld dat door Pointer geschetst wordt, waarbij Oost-Europese burgers onder valse voorwendselen worden gerekruteerd, verschrikkelijk.
Ik deel de mening dat de wervingsadvertenties van netwerken die er op uit zijn personen seksueel uit te buiten een groot risico vormen voor hun veiligheid. Wervingsadvertenties die zouden kunnen leiden tot mensenhandel vind ik in iedere sector een groot risico.
Is het u bekend hoeveel sekswerkers via deze advertenties naar Nederland worden gelokt?
In 2022 is het rapport «de Nederlandse seksbranche» gepubliceerd.2 Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Uit het rapport blijkt dat het niet mogelijk is om harde cijfers over de omvang van de seksbranche in Nederland in aantallen werkzame sekswerkers te benoemen. Fluctuaties tussen seizoenen en mobiliteit tussen onderdelen van de branche maken het verzamelen van dergelijke cijfers ingewikkeld.3
De wervingsadvertenties waar Pointer onderzoek naar heeft gedaan, worden geplaatst op allerlei online (sociale) platforms. Omdat dit veel verschillende soorten platforms betreft, is het moeilijk te achterhalen waar deze advertenties precies geplaatst worden. Omdat het enerzijds complex is de seksbranche in aantallen sekswerkers te duiden en de wervingsadvertenties anderzijds zeer breed kunnen worden uitgezet, is niet bekend hoeveel personen via wervingsadvertenties worden gelokt om te werken in Nederland en hoeveel procent daarvan in een uitbuitingssituatie terecht komt.
Hoe en door wie wordt er gecontroleerd of deze sekswerkers slachtoffers van mensenhandel of andere vormen van onderdrukking zijn? Wat is de uitkomst van deze controles?
In Nederland voeren gemeenten de regie over toezicht en handhaving van de (vergunde) seksbranche. In het kader van deze gemeentelijke taak worden bestuurlijke controles uitgevoerd in zowel de vergunde als onvergunde prostitutiebranche. Tijdens deze controles wordt ook onderzoek gedaan naar de omstandigheden waaronder de betreffende sekswerkers aan het werk zijn. Hierbij wordt onder meer gelet op mogelijke signalen van mensenhandel of andere misstanden. Hoewel dit soort prostitutiecontroles in eerste aanleg bestuurlijke controles zijn die veelal door en/of onder regie van gemeenten worden uitgevoerd, kan ook de politie hierbij een rol hebben. De politiemedewerkers van de Teams Migratiecriminaliteit en Mensenhandel (onderdeel van AVIM), richten zich met name op prostitutiecontroles waarbij sprake is of vermoedens zijn van signalen van mensenhandel.
Naast (signalen van) mensenhandel kan er ook andere problematiek spelen waardoor de inzet van politie bij dergelijke controles gewenst is. Denk hierbij aan signalen van ondermijning, illegaal verblijf of aanwijzingen met betrekking tot een veiligheidsrisico. De wijze waarop handhaving en toezicht is georganiseerd tussen gemeenten verschilt sterk en is aan ontwikkeling onderhevig. Dit is onder andere afhankelijk van de aard en omvang van zowel de vergunde als onvergunde seksbranche binnen een gemeente. Uit onderzoek blijkt dat in de vergunde branche bijna de helft van de gemeenten periodiek (1 tot 3 keer per jaar) controles plaatsvinden. Signalen van misstanden in de vergunde branche komen vooral binnen via de GGD. Daarnaast worden signalen gemeld via Prostitutie Maatschappelijk Werk organisaties, andere hulpverleningsorganisaties, sekswerkers zelf, buurtbewoners, exploitanten en klanten. In meer dan een derde van de gemeenten vinden controles (ook) plaats op basis van klachten van omwonenden. Ongeveer een vijfde van de gemeenten zegt de controles proactief (het hele jaar door) te doen.4
Deelt u de mening dat het probleem van mensenhandel in het algemeen en met deze advertenties in het bijzonder een grensoverschrijdend probleem is? Zo ja, wat wordt er in Europees verband gedaan om de risico’s die deze advertenties met zich meebrengen kleiner te maken of wat zou er in Europees verband nog moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat mensenhandel een ernstige misdaad is waartegen krachtig moet worden opgetreden. Het gebruik van advertenties waarin personen worden misleid, wat hen vervolgens extra kwetsbaar maakt om in een (seksuele) uitbuitingssituatie in Nederland terechtkomen, is onacceptabel. Het voorkomen van slachtoffers begint bij het creëren van bewustwording en het vergroten van de kennis van potentiële gevaren. Richtlijn 2011/36/EU5 inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers is een belangrijk instrument hierin (zie artikel 18). In deze Richtlijn is opgenomen dat Europese landen zich inzetten op preventieve maatregelen, waaronder bewustwording en kennisvergroting, om mensenhandel binnen de EU te voorkomen. Genoemde Richtlijn wordt op dit moment herzien en binnen de herziening is ook aandacht voor de online component.
Verder is er op Europees niveau sinds 17 februari 2024 de Digital Services Act (DSA) voor de lidstaten van de Europese Unie in werking getreden. Deze wetgeving stelt regels aan tussenhandeldiensten, zoals websites en online platformen, om een veilig en betrouwbaar internet te bevorderen. Zo zijn er in de Digital Services Act regels opgenomen over de omgang met illegale inhoud, waar illegale activiteit ook onder valt (artikel 3), is er voorzien in een kennisgevings- en actiemechanisme voor meldingen van illegale inhoud (artikel 16), en worden er nadere regels gesteld rondom het misbruik van diensten door afnemers (artikel 23) en reclame op onlineplatforms.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde zes organisaties die slachtofferhulp aanbieden dat het tussenpersonen moeilijk moet worden gemaakt om via misleidende advertenties sekswerkers te rekruteren? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Veelal Oost-Europese burgers worden door deze tussenpersonen gelokt via deze misleidende advertenties en onder valse voorwendselen naar Nederland gehaald wat hen extra kwetsbaar maakt om slachtoffer te worden van uitbuiting. Dit is een kwalijke zaak waartegen moet worden opgetreden binnen de kaders die wij hebben.
Het gericht aanpakken van tussenpersonen achter deze misleidende advertenties is echter lastig. Er wordt onder meer vaak van nummer gewisseld en veelal gecommuniceerd via versleutelde apps zoals Telegram. Deze werkwijze maakt het lastig om de identiteit van deze groep te achterhalen en dus gericht aan te pakken. Dit betekent echter niet dat er geen mogelijkheden zijn om het ze zo moeilijk mogelijk te maken, onder andere de politie speelt hier een rol in.
Continue wordt door de politie de samenwerking gezocht met landen buiten Europa, maar ook diverse landen in Oost-Europa waar slachtoffers van mensenhandel vaak vandaan komen. De politie heeft met vijf onderzoekscentra/universiteiten in Oost-Europa samenwerkingsovereenkomsten gesloten om de (internationale) informatiepositie ten aanzien van mensenhandel te verbeteren. De samenwerking met universiteiten in bronlanden is door de politie opgezet om een betere en bredere samenwerking met academische partners te krijgen, om zo meer en tijdiger zicht te krijgen op sociale en demografische ontwikkelingen op het gebied van mensenhandel. Hiermee kunnen op termijn betere informatiebeelden opgesteld worden die inzicht geven in trends, fenomenen, modus operandi, slachtofferschap en bijbehorende (risico) indicatoren en criminele samenwerkingsverbanden.
De politie werkt daarnaast met een landelijk coördinatiepunt voor signalen van online mensenhandel (LCOM), om de opsporing van mensenhandel in de online omgeving beter vorm te geven. Vanuit dit coördinatiepunt wordt onderzoek gedaan naar online wervingsplatformen en methodieken. Met een aantal aanbieders van online platformen wordt samengewerkt om misbruik van hun platform te voorkomen.
Acht u het mogelijk en wenselijk dat er binnen de Europese Unie alleen nog sekswerkers mogen worden aangetrokken als herleidbaar wordt welke tussenpersoon er achter een advertentie zit? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven benoemd is het ontzettend lastig om de identiteit te achterhalen van de tussenpersonen van wervingsadvertenties. Een van de redenen hiervoor is dat de advertenties op allerlei online platforms kunnen worden geplaatst en gecommuniceerd wordt via versleutelde apps zoals Telegram. Het is nooit volledig te voorkomen dat dergelijke advertenties, waarbij de tussenpersoon niet herleidbaar is, worden geplaatst.
Hoewel een initiatief zoals genoemd in de vraag wenselijk kan worden geacht, is het gezien het bovenstaande zeer ingewikkeld om een dergelijk initiatief op te zetten. Zoals hierboven aangegeven wordt de Richtlijn 2011/36/EU op dit moment herzien en in deze richtlijn worden verschillende maatregelen benoemd hoe mensenhandel – ook binnen de seksbranche – kan worden voorkomen en aangepakt. In Europees verband wordt samengewerkt om deze richtlijn zo goed mogelijk te implementeren.
Bent u na deze berichtgeving nog steeds van mening dat er geen landelijk politieteam mensenhandel hoeft te komen? Zo ja, hoe denkt u dan dat deze internationale vorm van zware en mensonterende criminaliteit zonder een specialistisch politieteam wel effectief kan worden aangepakt? Zo nee, gaat u dan bevorderen dat dat politieteam er wel gaat komen?
Ik deel het beeld dat mensenhandel een mensonterende en zware vorm van criminaliteit die effectief en daadkrachtig moet worden aangepakt. Daarom is het goed te vermelden dat er bij politie al personen met specialistische kennis rond het delict mensenhandel werkzaam zijn binnen de zogenoemde Teams Migratiecriminaliteit en Mensenhandel (TMM) die vallen onder de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM). Bij de start en oprichting van de Nationale Politie is de opsporing van het delict mensenhandel bewust in elke eenheid onder de AVIM gebracht. Voor een effectieve en daadkrachtige aanpak van het delict mensenhandel is voor sommige verschijningsvormen van het delict mensenhandel eenheid overstijgende samenwerking benodigd. In dit kader is de politie een pilot gestart om (inter)nationale netwerken, die landelijk opereren, effectief en efficiënt aan te kunnen pakken. Binnen die pilot is een centraal coördinatiepunt ingericht waar alle regionale TMM's bij zijn aangesloten. Vanuit dit punt worden, onder landelijke regie, eenheid overstijgende opsporingsonderzoeken naar dergelijke criminele netwerken uitgevoerd. Een voordeel van deze landelijke werkwijze is dat er optimaal gebruik kan worden gemaakt van de lokale en regionale kennis en ketensamenwerking aangezien er vele partners betrokken zijn bij de aanpak van mensenhandel en de TMM's van de betreffende eenheden daar goed zicht op hebben. Hierdoor kunnen deze criminele netwerken effectief worden bestreden. Het landelijke coördinatiepunt fungeert binnen dergelijke onderzoeken tevens als contactpunt voor het buitenland zodat alles centraal binnenkomt en er makkelijker internationaal kan worden.
Ten aanzien van de internationale component van het delict mensenhandel is het goed te vermelden dat politie werkt aan het leggen van verbinding tussen internationale elementen van mensenhandel en het verbeteren van de samenwerking met de zogenoemde bronlanden van mensenhandel, bijvoorbeeld door het plaatsen van politieliaisons met taakaccent mensenhandel in een drietal landen. Middels de afspraken in de Veiligheidsagenda is afgesproken dat politie zorgdraagt voor een internationaal fenomeenbeeld, waarmee geprioriteerd kan worden op de meest effectieve interventies.
Tevens vindt er operationele samenwerking op Europees niveau plaats. Nederland is driver van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats – Trafficking in Human Beings (hierna EMPACT THB) dat ziet op de Europese operationele samenwerking van opsporingsdiensten en het OM in de aanpak / bestrijding van mensenhandel. Het is een permanent samenwerkingsverband waaraan 44 landen deelnemen en waarbij wordt samengewerkt met landen buiten dit samenwerkingsverband. EMPACT THB wordt permanent ondersteund door Europol, Eurojust, Cepol Frontex (vier EU-agentschappen) en Interpol. EMPACT THB bestaat uit 22 deelprogramma’s. Nederland speelt hierin een actieve rol en is niet alleen deelnemer aan alle 22 deelprogramma’s maar van vier projecten zelfs leader en van vijf projecten co-leader.
Er doen 29 landen en vier EU-agentschappen deel aan dit traject. Er is binnen het EMPACT-project aandacht voor de diverse vormen van mensenhandel, zoals seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting en uitbuiting door middel van gedwongen criminaliteit. De deelname aan het EMPACT-project is multidisciplinair, waarbij politie, de NLA, KMar en OM nauw samenwerken met de partijen binnen de EU.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de herziening van het mensenhandelartikel uit het wetboek van Strafrecht? Wordt daarin ook geregeld dat misleiding van sekswerkers via advertenties beter strafrechtelijk aan te pakken wordt? Zo nee, waarom niet?
De uitbreiding en modernisering van het wetsartikel waarin de strafbaarstelling van mensenhandel wordt geregeld (artikel 273f Wetboek van Strafrecht) is op 22 november 2023 voor advies aanhangig gemaakt bij de Afdeling Advisering van de Raad van State. Het advies is op 7 februari 2024 vastgesteld en op 12 februari gepubliceerd. Op dit moment wordt het advies verwerkt. De verwachting is dat het nader rapport en het wetsvoorstel dit voorjaar aan uw Kamer wordt aangeboden.
Misleiding is in het huidige wetsartikel alsook in het nieuwe, expliciet opgenomen als een manier waarmee ten aanzien van mensen kan worden gehandeld en waarmee mensen, onder meer, tot sekswerk kunnen worden bewogen dan wel gedwongen. Voor zover mensen tot sekswerk zijn bewogen, onder meer door misleiding, is zulks dus al naar huidig recht strafbaar als mensenhandel.
De Dual Fuel tractoren van Blue Fuel Solutions |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat vindt u van de innovatie van Blue Fuel Solutions om bestaande «Stage V»-tractoren om te bouwen tot Dual Fuel-tractoren die deels op waterstof rijden? Hoe waardeert u de emissiereductie die hierbij kan oplopen tot 45 procent? Bent u het ermee eens dat dit een prachtige innovatie is die flink kan bijdragen aan de vergroening van de agrarische sector en het groenbeheer?
Ik sta positief tegenover iedere poging om emissies terug te brengen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat er al sinds 2021 contact is met de RDW over goedkeuring van deze Dual Fuel-tractoren, maar dat dit tot op heden nog niet heeft geleid tot typegoedkeuring van deze voertuigen? Klopt het dat in eerste instantie is aangegeven dat de regeling voor typegoedkeuring direct na de zomer van 2022 opgesteld zou zijn? Kunt u uitleggen waarom dit nog niet gelukt is?
Mijn ministerie is in gesprek met de initiatiefnemers. Voor de goedkeuring van dit type voertuigen moet een zogenaamde artikel 35 procedure-worden gestart. Hierbij is het betreffende voertuig minimaal gedurende 36 maanden in de gehele EU toegestaan in afwachting van de aanpassing van de Verordening om een definitieve goedkeuring te kunnen afgeven. Zodra de aanvraag in behandeling wordt genomen kan de lidstaat het voertuig op nationaal gebied toelaten.
Mijn ministerie en de RDW staan klaar om deze procedure te starten, maar om deze procedure te starten heeft de initiatiefnemer toestemming nodig van de eerstefasefabrikant, oftewel de fabrikant van het voertuig waarop de Dual Fuel-techniek wordt toegepast. De initiatiefnemer zou ook de tweedefasefabrikant kunnen worden, met toestemming van de eerstefasefabrikant. Zodra de initiatiefnemer goedkeuring van de fabrikant heeft ontvangen dient het bedrijf een emissietest conform de eisen uit 2016/1628 Vo uit te laten voeren door een geaccrediteerde/aangewezen technische dienst. Dit om zekerheid te verkrijgen over de duurzaamheid van Dual Fuel-tractoren op de lange termijn. Bovenstaande is 4 december jl. tijdens een overleg op het departement en ook in eerdere overleggen door de RDW aan de initiatiefnemers toegelicht. Ik ben nog in afwachting van de resultaten van deze emissietesten.
Tot slot dient de initiatiefnemer ervoor te zorgen dat het voertuig aan de overige punten van de constructie-eisen en veiligheidseisen voldoet als gesteld in de Verordening. Als hieraan is voldaan kan een traject voor typegoedkeuring worden gestart.
Kunt u aangeven waarom de afgegeven tijdelijke goedkeuring is ingetrokken door de RDW? Wat is ervoor nodig deze tijdelijke goedkeuring opnieuw af te geven en/of te komen tot definitieve goedkeuring?
Er is tot op heden geen sprake van een goedkeuring voor het gebruik van waterstof voor deze voertuigcategorie. De betreffende tractoren zijn in het verleden geregistreerd als dieselvoertuigen, waarmee op onjuiste gronden een kenteken is verkregen. Vanwege het ontbreken van een goedkeuring voor het gebruik van waterstof als energiedrager kan de RDW niet anders dan de kentekens intrekken. Om tot een tijdelijke goedkeuring te komen dient een artikel 35-procedure (zie antwoord op vraag 2) te worden opgestart.
Hoe kunt u verklaren dat uw ministerie en/of het RDW nu pas aangeven dat door het ontbreken van regelgeving er een artikel 35-procedure1 bij de Europese Commissie dient te worden doorlopen? Klopt het dat uw ministerie heeft aangegeven in te zetten op aanpassing van de betreffende regelgeving ná het starten van de artikel 35-procedure? Zo ja, waarom?
De artikel 35-procedure is al vanaf de start van de gesprekken in 2021 als oplossing benoemd. Vanaf de start van de artikel 35-procedure is er sprake van een tijdelijke goedkeuring in de gehele EU voor een periode van minimaal 36 maanden. Gedurende die periode heeft de EC de tijd om te werken aan een definitieve goedkeuring. Waarbij het niet zeker is dat de Commissie die betreffende artikel 35 aanvraag ook daadwerkelijk honoreert. Ik kan hieromtrent geen garanties geven. Wel is de RDW graag bereid om de gesprekken met de fabrikant voort te zetten en nadere toelichting te geven op de voorwaarden en de vormgeving van de benodigde emissietest.
Welke stappen heeft u gezet of gaat u zetten in het geval Nederlandse regelgeving achterwege blijft om de artikel 35-procedure te versnellen en de Europese Commissie te overtuigen van het nut en de veiligheid van de Dual Fuel-tractor?
Het heeft de voorkeur om dit op Europees niveau te regelen in plaats van op nationaal niveau. Een nationale voorlopige goedkeuring heeft een kortere duur (24 maanden) en geldt enkel in Nederland. Bovendien zijn ook voor een nationale goedkeuring voornoemde emissietesten noodzakelijk. Om de Commissie te overtuigen is een formele artikel 35 aanvraag benodigd. Onderdeel van deze aanvraag zal minimaal een impactanalyse op de veiligheid van het waterstof systeem alsmede van het voertuig zijn, zodat het milieubeschermingsniveau en voertuigveiligheidsniveau zijn gewaarborgd.
Klopt het dat de RDW de mogelijkheid heeft om een voorlopige EU-typegoedkeuring te verlenen in afwachting van het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie? Is de RDW bereid hier gebruik van te maken? Zo nee, waarom niet?
Vanaf de start van de artikel 35-procedure heeft de RDW de juridische basis om de betreffende voertuigen voorlopig goed te keuren voor gebruik op nationaal grondgebied.
Klopt het dat de RDW geadviseerd heeft voorlopig in te zetten op individuele emissiekeuring waarbij voor elke tractor een emissietest uitgevoerd moet worden? Kunt u aangeven of dit ertoe zou leiden dat elke individuele tractor door de RDW gekeurd moet worden? Erkent u dat dit tot financiële kosten als tijdsbelasting zal leiden?
Nee, dit heeft de RDW niet geadviseerd. Enkel het moederproduct dient getest te worden. Een nieuwe test is enkel nodig wanneer het moederproduct wijzigt.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de RDW om zo spoedig te komen tot (wijziging van) benodigde regelgeving om te komen tot typegoedkeuring van de Dual Fuel-tractoren, zodat deze innovatieve tractoren zo snel mogelijk weer de weg op kunnen?
Er heeft al overleg plaatsgevonden tussen mijn departement, de RDW en de initiatiefnemers, ik ben voornemens dit voort te zetten langs bovengenoemde lijnen.
Perinatale zorg |
|
Rosanne Hertzberger (VVD), Mirjam Bikker (CU) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de artikelen «Op de ic voor baby’s beslissen ouders over leven en dood» en «Waarom de grens voor hulp aan extreem vroeggeborenen «te strikt» is en snel aangepast moet worden»?1 2
Ja.
Welke medische richtlijnen zijn er met betrekking tot het in leven houden en de intensieve zorg van extreem vroeggeboren baby’s? Wat houden deze in?
De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) geeft aan dat dit de richtlijn Extreme vroeggeboorte uit 2010 is. Hierin staat uitgelegd dat alle zwangeren die extreem vroeg dreigen te bevallen vroegtijdig overgeplaatst dienen te worden naar een perinatologisch centrum met een NICU. In een counselingsgesprek met een perinatoloog en een neonatoloog wordt besproken dat indien de zwangere bevalt tussen 24+0 en 26+0 weken, ouders de keuze krijgen tussen actieve opvang en op comfort gerichte zorg. Deze richtlijn is herzien van 2018 tot en met 2023. Alle betrokken organisaties3 hebben deze herziene richtlijn in februari 2024 geautoriseerd en die is nu net gepubliceerd.
Daarnaast geeft NVK aan dat er protocollen4 zijn over hoe de counseling met ouders het beste plaats kan vinden en protocollen voor de medisch inhoudelijke behandeling van deze te vroeg geboren kinderen. Ook zijn er protocollen voor ondersteuning en eventuele nazorg aan de ouders die dit proces doormaken.
Waar het gaat om besluitvorming om de pasgeborene te blijven behandelen is het standpunt «Beslissingen omtrent het levenseinde bij pasgeborenen met ernstige afwijkingen» van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) van belang, en de daarop gebaseerde NVK-leidraad Zorgvuldigheidseisen rond actieve levensbeëindiging bij pasgeborenen met een ernstige aandoening.
Betekent dit dat baby’s jonger dan 24 weken geen intensieve zorg ontvangen en dat bijvoorbeeld het geboortegewicht geen rol speelt?
In de vorige en herziene richtlijn is de ondergrens voor het bieden van actieve opvang een geschatte zwangerschapsduur van 24+0 weken. Het geboortegewicht maakt hierbij niet uit. NVK geeft aan dat dit niet betekent dat baby’s jonger dan 24 weken nooit intensieve zorg ontvangen en dat er niet naar het geboortegewicht wordt gekeken. De praktijk kan complexer zijn dan in de richtlijn is weergegeven. De richtlijn is het uitganspunt voor het medisch handelen van de specialist, waarbij de aanbevelingen in de richtlijn richtinggevende adviezen vormen voor de praktijk. De context van de individuele patiënt en in dit geval ook de baby zijn leidend. Afwijken van een richtlijn kan in overleg met de zwangere, als dat de meest optimale zorg is, passend bij de individuele context.
Wat gebeurt er als de ouders in zo’n situatie wel intensieve zorg zouden willen?
De NVK geeft aan dat de vraag om baby’s onder de 24 weken op te vangen in de praktijk met enige regelmaat voor komt. In individuele gevallen kunnen zorgverleners afwijken van de richtlijnaanbeveling om vanaf een geschatte zwangerschapsduur van 24+0 weken actieve opvang aan te bieden. Dit is altijd in overleg met de zwangere/ouder(s) en moet goed beargumenteerd en gedocumenteerd worden in het patiëntendossier.
De NVK laat mij weten dat kennis op het terrein van opvang van extreem vroeggeborenen snel toeneemt. De beroepsgroepen volgen deze ontwikkelingen nauwlettend en bespreken doorlopend nieuwe wetenschappelijke literatuur om te bezien of aanpassingen nodig zijn in beleid en in de richtlijn.
Hoe past dit bij de schets die wordt gegeven in het artikel «Op de ic voor baby’s beslissen ouders over leven en dood»?
Het is een gegeven dat er bij extreme vroeggeboorte beslissingen genomen worden over leven en dood. Het is daarbij van belang dat deze besluitvorming zo goed mogelijk tot stand komt, waarbij de medische beoordeling ten aanzien van de mogelijke uitkomsten en het toekomstperspectief van de baby en de voorkeuren van de ouders samen worden meegenomen.
De NVK geeft aan dat het medisch team de medische risico’s en de mogelijke gevolgen kent. De ouders zijn het beste in staat om aan te geven wat voor hen de belangrijkste waarden zijn die moeten worden meegenomen bij het uiteindelijke besluit. De besluitvorming is geïndividualiseerd, dat wil zeggen maatwerk voor dit kind bij deze ouders.
Ik vind dat op deze wijze een goede afweging wordt gemaakt tussen de medische kennis van de arts en de waarden van de ouders.
Klopt het dat er baby’s zijn van 23 weken oud die een grotere overlevingskans hebben dan baby’s van 24 weken vanwege andere ontwikkelingsfactoren zoals geboortegewicht? Zo ja, hoe lang is dit bekend en welke gevolgen heeft zo’n inzicht voor de geldende richtlijn voor behandeling?
De NVK laat weten dat het klopt dat er naast de geschatte zwangerschapsduur individuele factoren zijn die invloed hebben op de overlevingskans en uitkomsten voor het kind. De richtlijnwerkgroep heeft bij de herziening van de richtlijn alle internationale literatuur (tot 2020) hierover meegenomen en gewogen en een figuur ontworpen om de diverse risicofactoren (geslacht, geboortegewicht, eenling vs. meerling, het hebben gekregen van antenatale corticosteroïden, etc.) mee te kunnen wegen in de besluitvorming. In een conceptversie was het voornemen op basis hiervan de ondergrens voor actieve opvang aan te passen.
Het bestuur van de NVK en ook van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) hebben echter in overleg met de richtlijnwerkgroep besloten de ondergrens op 24+0 weken te houden voor het aanbieden van actieve opvang omdat de noodzakelijke randvoorwaarden voor het bieden van deze zorg in de praktijk aanwezig zijn en dat voor onder de 24+0 weken niet het geval is. Zoals hiervoor in de antwoorden op vragen 3 en 4 is aangeven, kunnen zorgverleners echter in individuele gevallen afwijken van de richtlijnaanbeveling.
Bent u bekend met de strikte richtlijn die Nederland hanteert voor het niet behandelen van prematuren geboren voor 24 weken zwangerschap? Klopt het dat Nederland met deze strikte grens een uitzonderingspositie heeft ten opzichte van andere landen? Zo ja, hoe beoordeelt u dat gegeven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De Nederlandse richtlijn hanteert een ondergrens van een geschatte zwangerschapsduur van 24+0 weken voor de actieve opvang van prematuren, maar heeft geen uitzonderingspositie hierin. Frankrijk, Zwitserland en België hanteren ook de ondergrens van 24 weken. Er is in Europa variatie wat betreft de ondergrens. Zo is er consensus over actieve opvang vanaf 24 weken, maar er is geen Europese consensus over het eerder opvangen. Er zijn ook landen die geen richtlijn hebben.
Klopt het dat in andere landen een zorgstandaard wordt gehanteerd waarbij een integraal medisch beeld van de baby geldt? Welke andere factoren spelen in omliggende landen, zoals België, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, mee in de daar geldende richtlijnen?
Juist in Nederland geldt een integraal (medisch) beeld voor de extreem vroeggeborene. Niet alleen het overleven (mortaliteit) staat centraal, maar vooral ook de mogelijke gevolgen van overleven (morbiditeit), ofwel de kwaliteit van leven voor het kind op de lange termijn (gezondheid en zelfredzaamheid in de maatschappij) en de impact op het gezin.
De NVK geeft aan dat onderstaande factoren in omliggende landen kunnen meespelen bij het perinataal beleid dat zij daar voeren:
Deze keuzes kunnen doorwerking hebben op de hoogte van zorgkosten in een land en de inrichting van zorgcapaciteit en daarmee beschikbaarheid van zorg ten opzichte van andere groepen.
Bent u bekend met ouders die vanwege andere, ruimere, behandelrichtlijnen naar omliggende landen gaan? Is dit voor ouders mogelijk?
Bij de NVK zijn die voorbeelden niet bekend.
Wat is de vooruitgang in de perinatale zorg geweest sinds 2010 als het gaat om de overlevingskansen van extreem vroeggeboren baby’s?
Onderzoek van een aantal (buitenlandse) centra laat zien dat de overlevingskansen voor deze groep kinderen steeds beter worden. Implementatie van de Nederlandse richtlijn heeft een positief effect gehad op de overlevingskansen in Nederland.
Wanneer komt de nieuwe richtlijn «perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte»?
De herziene richtlijn Perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte is 21 maart jl. gepubliceerd op de Richtlijnendatabase van de Federatie Medisch Specialisten.
Wat vindt u een redelijke termijn waarop medische richtlijnen vernieuwd worden, zeker op terreinen waar de wetenschap zich zo snel ontwikkelt?
Medisch specialistische richtlijnen zijn het domein van de medisch specialisten en hun wetenschappelijke verenigingen. Zij zijn verantwoordelijk voor het bepalen van de termijnen waarop de richtlijnen herzien moeten worden op basis van nieuwe wetenschappelijke literatuur, en de ervaringen/expertise van de specialisten en patiëntenorganisaties.
Nu de richtlijn Perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte (2024) gepubliceerd is, wil de NVK het volgende herzieningstraject opstarten, vanwege de beschikbaarheid van nieuwe wetenschappelijke literatuur en gezien de ervaren complexiteit en doorlooptijd van het richtlijntraject. Een dergelijk traject kan op zijn vroegst per 2025 starten en streven is dan per 2028 een nieuwe herziene richtlijn te publiceren.
Welke gevolgen hebben nieuwe inzichten op levensvatbaarheid van vroeggeboren baby’s voor de huidige wet- en regelgeving?
In de herziene richtlijn blijft de ondergrens voor actieve opvang op een geschatte zwangerschapsduur van 24+0 weken. De richtlijn heeft daarmee geen gevolgen voor andere wet- en regelgeving (zoals de abortuswetgeving) voor zover daarin wordt aangesloten bij de levensvatbaarheidsgrens van een foetus.
De situatie van Al-Aqsa tijdens de Ramadan |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ondanks waarschuwing veiligheidsdienst wil Israël moslims tijdens ramadan uit heilige Al Aqsa-moskee weren»?1
Ja.
Wat begrijpt u van het immense belang van de Al Aqsa-moskee voor 1,6 miljard moslims?
De Al Aqsa-moskee is als één van de drie meest heilige plaatsen binnen de Islam van groot religieus belang voor moslims wereldwijd. Het kabinet zet dan ook in op goede coördinatie met alle betrokken partijen, inclusief Jordanië als hoeder van de heilige plaatsen, om de moskee te behouden en te beschermen.
Wat is het standpunt van de Nederlandse regering omtrent de status van Oost-Jeruzalem onder het internationaal recht waar de Al Aqsa-moskee is gevestigd?
Overeenkomstig VN-Veiligheidsraad resolutie 478 van 20 augustus 1980 beschouwt Nederland de annexatie van Oost-Jeruzalem door Israël in strijd met internationaal recht. Voor Nederland en de EU vormen de grenzen van voor 4 juni 1967 de basis voor de twee-statenoplossing, ook voor wat betreft de toekomstige status van Jeruzalem.
Wat zijn de internationaal erkende afspraken over de toegang van religieuze groepen tot de Haram Al Sharif/Tempelberg, zoals die in de «status quo» zijn vastgelegd? Welke lijn volgt de Nederlandse regering omtrent deze «status quo»?
Het kabinet acht handhaving van en respect voor de status quo van de Haram al-Sharif/Tempelberg essentieel en roept alle partijen op om daartoe hun verantwoordelijkheid te nemen. Dit heb ik tijdens mijn bezoek op 5 maart jl. ook bij mijn Israëlische ambtsgenoot onderstreept.
Tijdens de ramadan nemen spanningen, met name rondom heilige plaatsen in Oost-Jeruzalem, vaak toe. Jordanië speelt een significante rol in Jeruzalem. Het Jordaanse koningshuis is in de zogenaamde status quo afspraken aangewezen als hoeder (custodian) van de religieuze gebieden Haram al-Sharif/Tempelberg. Volgens status quo afspraken is het gebed in de Al-Aqsa-compound voorbehouden aan moslims, terwijl anderen mogen bezoeken. Bovendien moeten de toegang tot en het beheer van de compound worden afgehandeld door religieuze autoriteiten (waqf) die zijn aangesteld door de Jordaanse koninklijke familie. Alhoewel deze afspraken al jaar en dag bestaan zijn de status quo afspraken niet geformaliseerd.
Denkt u dat Israël zich, met de aangekondigde toegangsrestricties, houdt aan de oproep van de Verenigde Naties (VN)-Veiligheidsraad uit 2023 om de afspraken uit de «status quo» te respecteren wat betreft de toegang voor moslims tot de Al Aqsa-moskee?2 Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, hoe gaat u Israël ertoe manen de afspraken wel te respecteren?
Op 5 maart heeft premier Netanyahu verklaard, in tegenstelling tot eerdere uitspraken van zijn Minister van Nationale Veiligheid, dat er geen additionele beperkingen worden opgelegd aan de toegang van gelovigen tot de Al-Aqsa-moskee tijdens de Ramadan. Dit is in lijn met het beleid van voorgaande jaren.
Deelt u de mening dat de Israëlische toegangsrestricties tot de Al Aqsa-moskee tijdens de Ramadan een escalerende daad zijn in een politieke zeer instabiele regio? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Heeft Nederland, afgezien van «stevige gesprekken» en «veroordelingen», bestraffende consequenties verbonden aan de schendingen van de internationale afspraken omtrent de Al Aqsa-moskee door Israël? Zo ja, welke zijn dit geweest? Zo nee, waarom niet?
De boodschap om de Al-Aqsa moskee open te houden voor Islamitische bezoekers tijdens de ramadan is direct overgebracht aan de Israëlische regering. Zie daarnaast antwoord op vraag 5.
Wat doet u om in Europees en internationaal verband de druk op te voeren richting Israël om de afspraken omtrent de toegang tot de Al Aqsa-moskee na te leven? Met wie en in welke fora bent u hierover in gesprek en welke maatregelen worden er besproken?
Zie antwoord op vraag 4 en 5. Daarnaast heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid Borrell op 8 maart opgeroepen de status quo te respecteren.
Heeft u, gezien de ernst van de situatie, de Israëlische ambassadeur al op het matje geroepen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op de vragen 4, 5, en 8.
Het bericht 'Turkse sekte met tweeëntwintig moskee-internaten stapt nu in scholen' |
|
Bente Becker (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkse sekte met tweeëntwintig moskee-internaten stapt nu in scholen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de integratie en weerbaarheid van kinderen die onderwijs (gaan) krijgen op scholen en internaten die zijn opgericht door een gesloten organisatie als Suleymanci, met een orthodoxe en anti-seculiere agenda?
Ik deel de zorgen met betrekking tot de beïnvloeding van jonge kinderen vanuit onderwijs waar antidemocratische en/of antirechtsstatelijke sentimenten achter zitten, met als gevolg dat deze kinderen minder goed onderdeel zouden kunnen worden van de Nederlandse samenleving. Dat onderwijs is niet toelaatbaar. Ik hecht er dan ook sterk aan alle middelen die het stelsel biedt in te zetten om negatieve invloeden op de burgerschapsvorming van jonge kinderen te voorkomen.
Als er tijdens de procedure voor de aanvraag van een nieuwe school sprake is van concrete signalen en aanwijzingen die gegronde redenen vormen om aan te nemen dat de bestuurders niet in staat zullen zijn te voldoen aan de bekostigingsverplichtingen, behoud ik mij het recht voor een dergelijke aanvraag af te wijzen. Een school die van plan is te handelen in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, wens ik geen plek toe te kennen in het onderwijslandschap.
Op elke reguliere school en in ieder jeugdverblijf wordt verplicht aandacht besteed aan burgerschap. Ik vind het van groot belang dat elke reguliere school en ieder jeugdverblijf hierop ook wordt getoetst. In het regulier onderwijs ziet de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) toe op het voldoen aan de wettelijke burgerschapsopdracht en voor het toezicht op de jeugdverblijven is de GGD GHOR verantwoordelijk, waaronder de invulling van burgerschapsvorming.
Ten aanzien van de stichtingsaanvragen van Enderun Hisar heeft de inspectie een positief advies gegeven over de te verwachten onderwijskwaliteit, waaronder de invulling van het burgerschapsonderwijs. Dit advies van de inspectie in aanloop naar de eventuele start van de school, is belangrijk, omdat scholen in staat moeten zijn goed burgerschapsonderwijs vorm te geven. De initiatieven die geen positief advies ontvangen over de voorgenomen invulling van het burgerschapsonderwijs, wijs ik dus ook af. De inspectie toetst vervolgens in het eerste jaar na de start of de invulling van het burgerschapsonderwijs door de scholen ook in de praktijk voldoet aan de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen. Een van deze kerndoelen is het actief werken aan de bevordering van sociale cohesie. Het direct in het eerste jaar toezicht uitoefenen is in mijn ogen een cruciaal middel om ervoor te zorgen dat de burgerschapsvorming en weerbaarheid van kinderen vanaf de start van een school positief worden beïnvloed.
Is de in het artikel geschetste situatie juist, namelijk dat de schoolbestuurders voor de «Enderun Hisar scholen» beiden in andere functies gelieerd zijn aan de Suleymanci-beweging? Zo ja, wat vindt u hier van? Zo nee, hoe zit het wat u betreft?
De bevoegdheden om onderzoek te doen naar personen en/of maatschappelijke organisaties zijn niet belegd bij de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). In algemene zin zijn bijzondere bevoegdheden, zoals het doen van onderzoek naar personen en/of organisaties of opsporingsbevoegdheden, voorbehouden aan het openbaar ministerie, de politie en/of inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Als er signalen binnenkomen bij mijn ministerie, die mede bepalend kunnen zijn voor de vraag of een school voor bekostiging in aanmerking dient te worden gebracht, worden deze signalen onderzocht op juridische mogelijkheden. Indien deze signalen gegronde redenen vormen om aan te nemen dat de bestuurders in kwestie niet in staat zijn aan de bekostigingsverplichtingen te voldoen, behoud ik mij, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, het recht voor de aanvraag af te wijzen.
Er zijn tijdens de procedure in 2022 geen signalen binnengekomen bij OCW over de organisatie Süleymanci of de stichting Enderun Hisar.
Is het inderdaad zo dat bij de in 2022 ingediende aanvragen voor de stichting van nieuwe basisscholen in Amsterdam en Rotterdam onder de vlag van «Enderun Hisar scholen» noch de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), noch de inspectie, noch de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs kennis hebben vergaard en/of verkregen over de achtergrond van de bestuurders van de stichting voor deze nieuwe scholen? Zo ja, hoe is dit mogelijk? Zo nee, kunt u beschrijven hoe de aanvragen tot stand zijn gekomen?
Om voor bekostiging in aanmerking te komen moeten schoolbesturen, dus ook de stichting Enderun Hisar Scholen, aan de volgende nieuwe wettelijke vereisten voldoen2:
DUO controleert de bovenstaande wettelijke vereisten (onderdelen 1 t/m 4), en de inspectie voert de kwaliteitstoets uit (onderdeel 5). Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven hecht ik er belang aan dat er al bij de aanvraag een advies van de inspectie over de toekomstige invulling van de burgerschapsopdracht wordt gegeven. Indien het advies van de inspectie negatief is dan wijs ik de aanvraag af. Indien aan één van de andere vereisten niet wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat er geen geldige VOG wordt afgegeven, dan wijs ik de aanvraag ook af. Pas als een stichtingsaanvraag voldoet aan alle bovengenoemde wettelijke vereisten, volgt een positief bekostigingsbesluit. De scholen van de stichting Enderun Hisar voldoen aan alle bovengenoemde bekostigingsvereisten. Beide scholen mogen daarom starten in augustus 2024. Vervolgens houdt de inspectie direct nadat de goedgekeurde scholen van start zijn gegaan toezicht op de scholen, waaronder op de manier waarop het burgerschapsonderwijs in de praktijk wordt vormgegeven. Zoals bij vraag 2 aangegeven vind ik dit een cruciale stap om ook daadwerkelijk te borgen dat scholen niet in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat handelen.
Hoe wordt in algemene zin bij de aanvragen voor nieuwe scholen meegewogen wat het profiel van de betreffende bestuurders is? Worden banden met buitenlandse regimes of bijvoorbeeld orthodoxe en anti-seculiere stichtingen meegewogen of gelden enkel de vereisten van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de afgelopen vijf jaar geen school mogen hebben bestuurd die is gesloten vanwege zeer zwakke kwaliteit? Vind u dit voldoende?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich nog dat de aanscherping van de wetgeving van de burgerschapsopdracht voor scholen mede was ingegeven door schoolbestuurders die wel beweerden het burgerschapsonderwijs netjes te willen verzorgen, maar tegelijkertijd banden met salafistische organisaties onderhielden? Hoe maakt de recente aanscherping het mogelijk te voorkomen dat scholen kunnen worden opgericht door bestuurders met een anti-integratieve agenda? Bent u bereid om deze eisen zo nodig aan te scherpen?
De Wet verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs (2021) verplicht scholen om te werken aan de bevordering van actief burgerschap en sociale cohesie. Dit betekent onder meer dat scholen de basiswaarden van de democratische rechtsstaat moeten bevorderen. Het onderwijs van de school mag daarmee niet in strijd zijn. De inspectie houdt vanaf de start van een school toezicht op de realisatie van deze burgerschapsopdracht in de praktijk, waaronder doelgerichte en samenhangende bevordering van de basiswaarden.
Zoals hierboven uiteengezet toetst de inspectie elk initiatief van tevoren op het burgerschapsonderwijs en brengt de inspectie in het eerste jaar na de start een bezoek aan de nieuwe school. Het toezicht op burgerschap is onderdeel van het reguliere inspectietoezicht. Daarnaast doet de inspectie zo nodig onderzoek naar aanleiding van signalen of incidenten. Op deze wijze wordt geborgd dat scholen aan wettelijke eisen voldoen en er tegen het handelen in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat wordt opgetreden. Indien in de praktijk blijkt dat het burgerschapsonderwijs ondanks de bestaande toetsen en controles toch níet wordt vormgegeven zoals scholen dat op grond van de wet verplicht zijn, kan de inspectie een herstelopdracht uitvaardigen of, indien nodig, verder handhavend optreden. Tot slot, zoals aangegeven in het antwoord op vragen 4 en 5, moeten bestuurders die een nieuwe school willen oprichten, voldoen aan alle vijf de wettelijke vereisten, zoals het beschikken over een VOG afgegeven voor het screeningsprofiel onderwijs. Voor deze eisen geldt dat het op dit moment niet aan de orde is deze aan te scherpen.
Hoe verhoudt het lidmaatschap van de Suleymanci-beweging van schoolbestuurders zich tot de recent aangescherpte wetgeving voor de stichting van nieuwe scholen en de aangescherpte wetgeving voor de burgerschapsopdracht van scholen?
Het lidmaatschap van bestuurders van een maatschappelijke of religieuze organisatie is, voor zover deze organisatie niet handelt in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, niet bepalend voor het besluit om een school al dan niet voor bekostiging in aanmerking te brengen.
De school moet voldoen aan alle wettelijke vereisten, genoemd in het antwoord op de vragen 4 en 5, om voor bekostiging in aanmerking te kunnen worden gebracht. Daarnaast behoud ik mij, zoals gezegd, het recht voor een aanvraag preventief af te wijzen indien ik over aanwijzingen beschik waaruit blijkt dat de aanvragers in kwestie niet in staat zullen zijn goed onderwijs vorm te geven, en dus ongeschikt zijn.
Is met deze nieuwe informatie een ander oordeel aan de orde over de toelaatbaarheid van deze scholen en zo nee, waarom niet?
Er zijn tijdens de procedure in 2022 geen signalen binnengekomen bij OCW over de organisatie Süleymanci of de stichting Enderun Hisar. De scholen voldoen aan de wettelijke vereisten voor bekostiging en mogen van start in augustus 2024. De inspectie ziet toe op de uitvoering van de burgerschapsopdracht in de praktijk.
Mocht er echter tijdens de procedure voor de aanvraag van een nieuwe school sprake zijn van concrete aanwijzingen en gegronde redenen om aan te nemen dat de bestuurders van een nieuwe school niet in staat zullen zijn te voldoen aan de bekostigingsverplichtingen, behoud ik mij, zoals gezegd, het recht voor een dergelijke aanvraag preventief af te wijzen. Scholen die van plan zijn te handelen in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, wens ik geen plek toe te kennen in het onderwijslandschap.
Hoe weegt u de zienswijze van het college van burgemeester en wethouders (B&W) van Amsterdam dat deze school liever niet wilde toelaten omdat het de segregatie zou versterken? Waarom is deze positie onvoldoende gebleken om de aanvraag af te wijzen?
De zienswijze van de gemeente wordt meegewogen in het besluit om een school al dan niet voor bekostiging in aanmerking te laten komen voor zover de zienswijze betrekking heeft op de wettelijke vereisten voor het stichten van een nieuwe school. Het mogelijk bijdragen aan segregatie is geen wettelijke grond op basis waarvan een aanvraag kan worden afgewezen. Wel worden de mogelijke effecten op segregatie van nieuwe scholen meegenomen in de evaluatie van de stichtingsprocedure. Deze evaluatie vindt momenteel plaats en het eindrapport is voorzien in december 2025.
Wat is uw beeld van de huidige aard, omvang en activiteiten van Stichting Islamitisch Centrum Nederland (SICN), de tak van de Suleymanci-beweging in Nederland? Is het juist dat er sprake is van centrale aansturing in Europa vanuit Keulen? Bent u bereid dit te onderzoeken als u hier momenteel onvoldoende zicht op heeft?
Zoals ik eerder in de beantwoording van vraag 3 heb aangegeven liggen de bevoegdheden om personen en/of maatschappelijke organisaties te onderzoeken niet bij de Ministeries van OCW, VWS of SZW.
Welke contacten heeft u met de Suleymanci-beweging in Nederland en hoe wordt momenteel toezicht gehouden op de moskee-internaten die zij besturen?
Vanuit SZW wordt er samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties aan vraagstukken gewerkt rondom samenleven- en integratiebeleid. In dit kader onderhoudt het Ministerie van SZW ook contacten met een brede vertegenwoordiging van Turks-Nederlandse gemeenschappen en organisaties, waaronder de overkoepelende organisatie van de zogenoemde Suleymanci-beweging, Stichting Islamitisch Centrum Nederland (SICN).
VWS is stelselverantwoordelijk voor de Wet op de jeugdverblijven. De Wet op de jeugdverblijven is op 1 juli 2016 in werking getreden. Het doel van de wet is het zo veel mogelijk waarborgen van de veiligheid, de ongestoorde ontwikkeling van jongeren in de jeugdverblijven en het pedagogisch klimaat. Het toezicht op deze wet is neergelegd bij de GGD GHOR.
Er zijn op dit moment in Nederland 22 jeugdverblijven in 13 gemeenten waarop de Wet op de Jeugdverblijven van toepassing is. Er zijn 20 jeugdverblijven aangesloten bij de branchevereniging ECN (Educatieve Centra met Inwoning Nederland). De ECN is een zelfstandig opererende branchevereniging die samenwerkt met de Stichting Islamitisch Centrum Nederland. In de jeugdverblijven verblijven meisjes of jongens in de leeftijd van 12–18 jaar. Deze jongeren gaan overdag naar het reguliere onderwijs.
De jaarlijkse inspectiebezoeken bij de jeugdverblijven kunnen zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden. Hierbij zijn meestal twee inspecteurs aanwezig. Tijdens de bezoeken kan er contact zijn met jongeren. Het toezicht dat wordt uitgevoerd is, conform de aanbevelingen van het evaluatierapport van de Wet op de jeugdverblijven van het Verwey-Jonker Instituut, stimulerend van aard.
Kunt u een overzicht verstrekken van het aantal jeugdverblijven (internaten) in Nederland dat wordt bestuurd door een Turks Religieuze Stichting of Organisatie (TRSO), uitgesplitst naar de verschillende TRSO’s?
Er zijn 20 jeugdverblijven aangesloten bij de branchevereniging ECN. Daarnaast is er het jeugdverblijf El-Biruni in Rotterdam, verbonden aan de organisatie Milli Görüs. Op dit moment is het jeugdverblijf niet actief vanwege organisatorische redenen.
Kunt u aangeven hoe vaak deze internaten een inspectiebezoek krijgen en wat hiervan tot nu toe de resultaten zijn?
De jeugdverblijven worden minimaal één keer per jaar geïnspecteerd. In 2023 zijn 20 jeugdverblijven bezocht, twee bezoeken zijn uitgesteld tot januari 2024. De inspecties zien toe op de ongestoorde ontwikkeling, de (sociale) veiligheid en het pedagogisch klimaat voor kinderen. Er zijn tot op heden geen (zorgelijke) signalen binnengekomen en uit de inspecties blijkt dat de jeugdverblijven voldoen aan de formele eisen van de wet.
Kunt u aangeven waar de betreffende inspectierapporten van de wet op de jeugdverblijven zijn in te zien?
Op basis van de Wet open overheid (Woo) kunnen burgers inzage vragen van de rapporten bij de GGD van de betreffende gemeente.
Kunt u de Kamer een update geven van de opvolging van de aanbevelingen uit de evaluatie van de wet op de jeugdverblijven, die onder andere opriep tot een aanscherping van de kwaliteitseisen en een scherper gesprek over burgerschap op moskee-internaten?
Op 2 november 2020 heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer geïnformeerd over de uitwerking van de aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet op de jeugdverblijven van het Verweij Jonker Instituut, opgeleverd in 2019.
Uit de evaluatie blijkt dat de jeugdverblijven voldoen aan de formele eisen van de wet. Dit heeft bijgedragen aan de veiligheid van de aldaar verblijvende jongeren. Ook blijkt uit de evaluatie dat zowel de transparantie van de jeugdverblijven als het onderling vertrouwen tussen gemeenten, jeugdverblijven en inspectie is toegenomen.
De Staatssecretaris van VWS geeft in de brief aan dat de uitwerking van de aanbevelingen in de landelijke werkgroep jeugdverblijven zijn besproken en uitgewerkt. Er zijn onder andere indicatoren geformuleerd om het pedagogisch klimaat te kunnen observeren en de inspecties vinden plaats aan de hand van het pedagogisch beleidsplan, burgerschapsvorming maakt hier onderdeel van uit.
Wat burgerschapsvorming betreft, wijs ik erop dat de jongeren overdag naar het regulier onderwijs gaan. Hierin komen thema’s aan de orde die op landelijk niveau wettelijk zijn vastgelegd. Aanvullend hierop worden er voor burgerschapsvorming op lokaal niveau verschillende thema’s, lessen, en activiteiten door de jeugdverblijven opgezet en/of behandeld. De lessen en activiteiten en de onderwerpen die daarbij aan bod komen zijn onderdeel van het jaarlijkse gesprek tussen jeugdverblijf en gemeente. De handreiking Burgerschap jeugdverblijven is hiervoor de leidraad, en ook kunnen hiervoor «best practices» worden uitgewisseld bij de landelijke werkgroep. Naast het jaarlijks gesprek hierover wordt er tijdens de inspecties ook actief toegezien op de invulling van burgerschapsvorming als onderdeel van het pedagogisch beleid en in de praktijk. Er zijn tot op heden geen (zorgelijke) signalen binnengekomen.
Zou invoering van het wetsvoorstel voor toezicht op informeel onderwijs extra handvatten geven om toezicht te houden op deze internaten?
De GGD houdt al sinds 2016 structureel toezicht op de jeugdverblijven. Op dit moment zijn er geen signalen dat de GGD extra handvatten nodig heeft om dit toezicht te kunnen uitvoeren. Met de voorgenomen Wet toezicht op informeel onderwijs zullen er geen extra handvatten gecreëerd worden aangaande het toezicht op jeugdverblijven. De jeugdverblijven vallen namelijk niet onder informeel onderwijs, omdat er sprake is van «langduriger verblijf». Bij de voorgenomen wet toezicht op informeel onderwijs zal het toezicht juist signaal gestuurd zijn en komt dus niet elke informele instelling permanent onder toezicht te staan.
Bent u bereid het wetsvoorstel voor toezicht op informeel onderwijs zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?
Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer zal het wetsvoorstel voor Prinsjesdag in internetconsultatie worden gebracht.
Bent u bereid deze vragen één voor één en binnen vier weken te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Parlement Ghana akkoord met wet die lhbti's celstraf oplevert’ |
|
Bente Becker (VVD), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met het artikel «parlement Ghana akkoord met wet die lhbti's celstraf oplevert»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Ghanese parlement nu met een meerderheid een wet heeft aangenomen die het illegaal maakt voor mensen om zich te identificeren als lhbti+’er en daarnaast ook het vormen of financieren van een lhbti-gemeenschap strafbaar stelt?
Het kabinet vindt het zorgelijk dat de zogenaamde Human Sexual Rights and Family Values wet is aangenomen door het parlement van Ghana.
Mensenrechtenexperts, waaronder de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, wijzen op de verdragen en afspraken waar Ghana partij bij is en die in strijd zijn met deze wetgeving, waaronder het Afrikaans handvest voor de rechten van de mens en de volkeren en van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Daarnaast lijken bepalingen in deze wet op gespannen voet te staan met in de Ghanese Grondwet beschermde mensenrechten.
Hoe kijkt u aan tegen een mogelijke heksenjacht op lhbti+’ers in Ghana nu in de aangenomen wet wordt aangemoedigd om lhbti+’ers aan te geven bij de Ghanese autoriteiten?2
Op dit moment is de wet weliswaar aangenomen door het parlement, maar nog niet bekrachtigd door de president. Desalniettemin is het kabinet bezorgd dat het debat over de Proper Human Sexual Rights en Ghanaian Family Values wet al heeft geleid tot toenemende dreiging voor de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana.
Welke acties heeft het kabinet ondernomen om de mensenrechtensituatie in Ghana, waaronder de fundamentele rechten van lhbti+’ers, te verbeteren?
De mensenrechtensituatie, waaronder de rechten van lhbti+’ers, is regelmatig onderwerp van bilaterale gesprekken met Ghana. De Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken en de ambassade in Accra hebben bij vertegenwoordigers van de Ghanese overheid tijdens eerdere ontmoetingen de zorgen van het kabinet uitgesproken over de bescherming van minderheden in Ghana. Nederland verleent verder steun aan organisaties die zich inzetten voor mensenrechten in Ghana.
Ook in EU-kader is tijdens het reguliere partnerschapsdialoog met Ghana meermaals de zorg uitgesproken over de mensenrechten van leden van de lhbtiq+-gemeenschap.
Ontvangt de Ghanese regering, via Nederlandse dan wel Europese gelden voor ontwikkelingssamenwerking, steun voor lhbti+’ers in Ghana? Zo ja, op welke manier en wanneer bent u van plan dit onder de aandacht te brengen bij uw collega Ministers in Europa?
Nederland draagt bij aan de verbetering van de positie van lhbtiq+ door het Ghanese maatschappelijk middenveld en multilaterale instellingen te steunen. Er is vanuit Nederland en de EU geen directe financiering via de Ghanese overheid voor specifiek de lhbtiq+-gemeenschap.
Is het kabinet dan wel de ambassade in contact getreden met de Ghanese regering naar aanleiding van deze aangenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Voor aanname van de wet door het parlement heeft Nederland hier meermaals met de regering van Ghana over gesproken en zijn visie duidelijk gemaakt. In de diplomatieke contacten met de Ghanese autoriteiten zal Nederland zijn zorgen blijven uitspreken.
Daarnaast is Nederland in Ghana aangesloten bij een groep van gelijkgezinde landen die er gezamenlijk over in gesprek gaan met de Ghanese regering. In dit verband is er ook contact geweest met de autoriteiten nadat de wet door het parlement werd aangenomen.
Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Wat zijn de mogelijkheden voor het kabinet om actie te ondernemen in nationaal en internationaal verband, met als doel de fundamentele rechten van lhbti+’ers in Ghana te beschermen? Welk signaal kunt u afgeven in internationaal verband en/of op bilateraal niveau om dit beleid te ontmoedigen?
Nederland heeft, als covoorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de ontwikkelingen in Ghana meermaals geagendeerd.
In nationaal verband volgt de Nederlandse ambassade in Accra de kwestie nauwgezet en onderhoudt contact met verschillende (Ghanese) ngo’s. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade in Accra contact met de lhbtiq+-gemeenschap zelf, luistert naar hun zorgen en naar hun ideeën over de aanpak die volgens hen het beste werkt.
Bent u voornemens om, net als de Verenigde Staten, Ghana op te roepen om de wetgeving te herzien? Zo ja, op welke termijn en op welke manier zal u dit doen?
Vanwege de kwetsbare positie van lhbtiq+-personen in Ghana, de gevoeligheid van het onderwerp, de autonomie van het Ghanese parlement, en het scherpe publieke debat, bekijkt het kabinet voortdurend bij welke steun en benadering de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana het meeste baat heeft. Hierbij staan uiteraard de belangen, de veiligheid en het welzijn van de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana voorop. De huidige inschatting is dat publiekelijke uitspraken door Nederland in deze fase van het wetgevingsproces averechtse consequenties kunnen hebben.
Zie tevens het antwoord op vraag 4 en vraag 7.
Hebben vertegenwoordigers namens de Nederlandse overheid contacten met de Ghanese regering en/of parlementsleden die dit beleid hebben geïntroduceerd? Zo ja, bent u het ermee eens dat deze relaties per direct verbroken moeten worden?
De wet is het initiatief van een groep volksvertegenwoordigers van vooral de oppositiepartij NDC. De ambassade heeft, mede omdat dit vanwege bestaande sentimenten van buitenlandse inmenging op dit dossier negatief zou kunnen uitwerken, geen contacten met de parlementsleden die de wet hebben ingediend. De ambassade zal doorgaan met het onderhouden van contacten met de regering.
Bent u naar aanleiding van deze berichtgeving bereid OS-gelden aan Ghana stop te zetten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inzet van ontwikkelingssamenwerking in Ghana (combinatieland handel en OS) is gericht op de wederzijdse belangen tussen Ghana en Nederland waaronder handel, investeringen, het tegengaan van terrorisme, het bevorderen van mensenrechten, goed bestuur en het versterken van het maatschappelijk middenveld. De financiering hiervoor loopt via maatschappelijke organisaties en multilaterale organisaties.
Op dit moment is de wet nog niet bekrachtigd door de president. Als het wetgevingsproces is afgerond zal het kabinet steun aan bestaande en toekomstige programma’s zo nodig opnieuw bekijken.
De levensgevaarlijke situatie die kan ontstaan bij de sluiting van de geboortezorg in Zoetermeer |
|
René Claassen (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zoetermeer vreest «levensbedreigende situaties» als sluiting geboortezorg in ziekenhuis doorgaat»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek dat is uitgevoerd door GGD Haaglanden naar de gevolgen van de sluiting van de afdeling verloskunde in het Haga Ziekenhuis Zoetermeer?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek dat is uitgevoerd door GGD Haaglanden. Ik heb van het HagaZiekenhuis begrepen dat zij de uitkomsten van het rapport zal meenemen bij de uiteindelijke besluitvorming. In april 2024 neemt het HagaZiekenhuis een voorgenomen besluit over hoe de geboortezorg in de Zoetermeerse regio ook in de toekomst goed, veilig, bereikbaar én betaalbaar kan worden georganiseerd.
In totaal worden/zijn drie onderzoeken uitgevoerd waarin verschillende aspecten worden belicht die meegenomen worden om tot een zorgvuldig besluit te komen. Het Netwerk Acute Zorg West (NAZW) heeft een impactanalyse gemaakt over de effecten op de capaciteit en bedrijfsvoering voor de geboortezorg in de regio bij acute sluiting van geboortezorg in HagaZiekenhuis Zoetermeer. De GGD heeft in opdracht van de gemeente Zoetermeer de effecten op zwangeren en hun baby’s onderzocht bij sluiting. Onderzoeksbureau SiRM kijkt in opdracht van het HagaZiekenhuis hoe de geboortezorg toekomstbestendig kan worden ingericht. SiRM levert dit onderzoek begin april met een advies aan de raad van bestuur op.
Vanuit het HagaZiekenhuis heeft men laten weten dat het GGD-rapport met aandacht gelezen wordt en dat de uitkomsten meegewogen zullen worden in de besluitvorming in april. Ook spreekt het HagaZiekenhuis met andere ziekenhuizen in de regio, zorgpartners en zorgverzekeraars over dit onderwerp. Mocht het ziekenhuis het voorgenomen besluit nemen om de afdeling acute verloskunde te sluiten, dan zullen alle stappen uit de procedure van de AMvB acute zorg worden gevolgd, onder andere betrokkenheid van gemeenten en inwoners.2
Waarom staat u toe dat de levens van 1.100 baby’s per jaar in gevaar komen door de aangekondigde sluiting van de afdeling verloskunde of springt u voor deze pasgeborenen in de bres?
Het HagaZiekenhuis heeft nog geen besluit genomen over de toekomst van de afdeling acute verloskunde in Zoetermeer. Er wordt hiervoor een zorgvuldig proces doorlopen waarbij de uitkomsten van drie onderzoeken worden meegenomen in de uiteindelijke besluitvorming. Daarnaast is de aanname in de vraag onjuist dat de levens van 1100 baby’s in gevaar komen als de afdeling acute verloskunde in Zoetermeer zou sluiten. Een eventuele sluiting van de afdeling acute verloskunde in Zoetermeer kan alleen aan de orde zijn als de toegankelijkheid van kwalitatief goede verloskundige (ziekenhuis)zorg in de regio op een andere manier geregeld is.
Deelt u de zorgen over de toegenomen reistijd voor zwangere vrouwen, de capaciteitsproblemen in de omliggende locaties en de druk op de ambulancediensten? Zo nee, waarom niet?
De drie onderzoeken die in het antwoord op vraag 2 zijn genoemd geven inzicht in onder meer de gevolgen voor onder andere de toegenomen reistijd, de capaciteit bij omliggende locaties en ambulancedienste. Het HagaZiekenhuis zal deze en andere aspecten meenemen in de besluitvorming. Het is aan het HagaZiekenhuis om, in overleg met de zorgverzekeraars en met betrokkenheid van gemeenten en inwoners, op basis hiervan een zorgvuldige afweging te maken over de toekomst van de geboortezorg in Zoetermeer. De zorgverzekeraars hebben de verantwoordelijkheid om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen voor de verzekerden in de regio.
Komt de sluiting van de afdeling verloskunde voort uit geldgebrek of kostenbesparing? Zo ja, bent u bereid een financiële oplossing te zoeken?
Er is nog geen besluit genomen over de toekomst van geboortezorg in Zoetermeer. Over het algemeen is te zeggen dat verschillende aspecten bepalen of zorg goed, betaalbaar en toegankelijk kan worden georganiseerd. Dat is veel breder dan de kosten. Voorbeelden hiervan zijn de kwaliteit van zorg, de arbeidsmarkt, de benodigde faciliteiten, het zorgaanbod in de omgeving en het profiel van het ziekenhuis. Zorgverzekeraars, die verantwoordelijk zijn voor de zorginkoop en daarmee voor de financiering van de zorg, zijn nauw betrokken bij de besluitvorming. Er is hier geen rol of verantwoordelijkheid voor de Minister voor Medische Zorg.
Bent u het ermee eens dat dit opnieuw een voorbeeld is om de acute verloskunde en de gehele acute zorgketen buiten de marktwerking te plaatsen en te bekostigen op basis van beschikbaarheid? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende vormen van beschikbaarheidsbekostiging. Een beschikbaarheidbijdrage, zoals die er nu is voor de acute verloskunde en de spoedeisende hulp, is een subsidie die vanuit de overheid in uitzonderlijke gevallen voor bepaalde aangewezen vormen van zorg wordt toegekend. Zoals in de Kamerbrief3 bij de aanbieding van het advies bekostiging acute zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is geschetst, biedt een beschikbaarheidbijdrage geen garantie dat de zorg ook daadwerkelijk wordt aangeboden. Dat is aan de zorgaanbieder. Ook is het geen oplossing voor een personeelstekort of eventuele financiële problemen van ziekenhuizen.
De NZa adviseert daarom een andere vorm van beschikbaarheidsbekostiging voor de SEH-zorg, namelijk budgetbekostiging. Met deze wijze van bekostigen wordt de inkooprol van zorgverzekeraars behouden en is er de mogelijkheid tot lokaal maatwerk en passende inkoop van de acute zorg. Dit kan bijdragen aan de borging van samenhang in de inkoop van de betreffende zorg en aanpalende zorg in de regio. Voordat hierover een goede afweging kan worden gemaakt, is eerst beter begrip nodig van de potentiële gevolgen voor de praktijk, zoals de administratieve lasten. Zoals in de eerdergenoemde Kamerbrief is aangegeven, is het aan een volgend kabinet om een besluit te nemen over het vervolgproces.
Vindt u het niet passend om, aangezien u het besluit over een eventuele wijziging in de bekostiging van de acute zorg aan een nieuw kabinet overlaat, te zorgen dat er voorlopig geen sluitingen meer plaatsvinden?
Binnen de huidige wet- en regelgeving is het aan het bestuur van een ziekenhuis om, in samenwerking met de zorgverzekeraar, besluiten te nemen over wijzigingen in het zorgaanbod. Ze zijn daarbij gebonden aan de geldende normen en verplicht om de procedure uit de AMvB acute zorg te volgen, inclusief betrokkenheid van belanghebbenden zoals gemeenten. Ik heb als Minister geen rol en geen juridische instrumenten om een sluiting te voorkomen.
Het artikel 'Netbeheerder: elektrische auto's niet opladen tussen 16.00 en 21.00 uur' |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Netbeheerder: elektrische auto's niet opladen tussen 16.00 en 21.00 uur»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u het ermee eens dat een goed werkende laadinfrastructuur cruciaal is voor alle mensen die elektrisch rijden en willen rijden in de toekomst?
Ja, ik ben het ermee eens dat een goed werkende laadinfrastructuur cruciaal is.
Hoe verklaart u de uitspraken van netbeheerder Stedin in het licht van de acties die worden ondernomen binnen de Nationale Agenda Laadinfrastructuur, waar alle partijen die hierin een rol hebben aan tafel zitten?
In het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur zijn afspraken gemaakt met partijen, waaronder Stedin, over de toepassing van slim laden om netcongestie door laden te kunnen voorkomen (zie ook vraag 7 en 8). Het bericht van Stedin verbaasde me dan ook.
Hoe kan het dat Stedin al ferme uitspraken doet over niet laden op bepaalde tijdstippen, terwijl er nog geen sprake is van transparantie van prijzen bij laadpalen en van andere mogelijkheden voor slim laden?
Het is van groot belang dat de prijzen van laden inzichtelijk zijn, ook wanneer slim wordt geladen. Dit staat echter los van het voorstel van Stedin. Het grootste risico op overbelasting van het elektriciteitsnetwerk doet zich voor op piekmomenten op een dag (tussen 16.00 en 21.00 uur). Daarom wordt breed gekeken naar alle mogelijke opties om de belasting van het net in die uren te beperken.
Hoe verhoudt de uitspraak van de netbeheerder zich tot de Elektriciteitswet, waarin staat dat netbeheerders verplicht zijn iedereen die dat verzoekt van elektriciteit te voorzien? Bent u van plan in te grijpen op het moment dat deze maatregel ook daadwerkelijk wordt ingevoerd?
Hoe kijkt u aan tegen het effect wanneer verschillende netbeheerders verschillende tijdstippen zouden invoeren voor het niet gebruiken van laadpalen voor auto’s, waarmee het voor automobilisten ondoenlijk wordt om te laden?
Het is van groot belang voor de transitie naar emissievrije mobiliteit dat gebruikers van elektrische auto’s voldoende mogelijkheden behouden om hun voertuigen op te laden, in lijn met de motie van het lid De Groot2. Vanwege netcongestie op piekmomenten is het noodzakelijk maatregelen te treffen om de elektriciteitsvraag af te vlakken. Hiervoor is een breed aantal maatregelen van belang, waaronder slimme laaddiensten. Bij effectieve uitwerking van maatregelen voor slim laden is een geharmoniseerd aanbod door netbeheerders daarbij randvoorwaardelijk. Netbeheerders zijn bovendien niet bevoegd om tijdstippen voor gebruik van laadpalen voor te schrijven. Dit is aan gemeenten, provincies en laadpaalexploitanten (zie ook het antwoord op vraag 5). Maatregelen voor slim laden zijn onder andere uitgewerkt in de handreiking netbewust laden3, zoals ook opgenomen in de Actieagenda congestie laagspanningsnetten4.
Hoe gaat u er met betrokken partijen voor zorgen dat duidelijkheid en handelingsperspectief centraal komt te staan voor de elektrische rijders, nu en in de toekomst?
Zoals ook in het antwoord op vraag 6 benoemd, is het, in lijn met de motie van het lid De Groot5, van belang dat gebruikers van elektrisch vervoer voldoende mogelijkheden behouden om hun voertuigen op te laden. In het kader van de samenwerkingsovereenkomst die ik met netbeheerders en regionale overheden heb gesloten6, zijn afspraken gemaakt over het implementeren van het Nationaal Opschalingsprogramma Slim Laden voor Iedereen. Onderdeel van dit programma is de landelijke toepassing van netbewust laden bij openbaar toegankelijke laadpalen. Dit houdt in dat met verlaagd vermogen geladen kan worden indien sprake is van (dreigende) schaarste aan netcapaciteit in een bepaald gebied. Uitgangspunten voor slim laden zijn tot stand gekomen in nauwe samenwerking en overeenstemming met overheden, marktpartijen, netbeheerders en belangenverenigingen van eindgebruikers, waaronder de Vereniging Elektrische Rijders (VER) en ANWB. In de Actieagenda congestie laagspanningsnetten7 is een onderzoek aangekondigd naar de potentiële bijdrage van onder meer laadpalen aan het efficiënt netgebruik.
Hoe bent u in gesprek met de netbeheerders om te voorkomen dat dergelijke rigoureuze maatregelen genomen gaan worden?
In het kader van de samenwerkingsovereenkomst slim laden en de Actieagenda congestie laagspanningsnetten worden gesprekken met netbeheerders gevoerd. Over het garanderen van voldoende mogelijkheden voor het opladen van elektrische voertuigen, in lijn met de motie van het lid De Groot8, heb ik ook contact met de Minister voor Klimaat en Energie. Ik vertrouw erop dat alle partijen de gemaakte afspraken over implementatie van slim laden, conform de handreiking netbewust laden, zullen nakomen. De uiteindelijke beslissing over de toepassing van slim laden ligt bij de laadpaalexploitant en/of de concessieverlener.
Welke stappen worden er gezet om met slimme oplossingen te komen voor het gevaar dat het stroomnet overbelast raakt?
In het kader van de samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak laadinfrastructuur 2 zijn afspraken gemaakt over het implementeren van het Nationaal Opschalingsprogramma Slim Laden voor Iedereen. Onderdeel van dit programma is de landelijke toepassing van netbewust laden bij openbaar toegankelijke laadpalen zoals beschreven in de handreiking netbewust laden (zie ook vraag 6 en 7).
De brief ‘Reactie op verzoek om informatie voorafgaand aan het WGO jeugd 29-01-2024 over de invulling van de taakstelling 511 mln op jeugd (36410-XVI-110)’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Volgt er nog een uitgebreidere brief, inclusief diepere analyses omtrent de mogelijke maatregelen die tot bijbehorende structurele besparingen zullen leiden? Zo ja, op welke termijn is deze te verwachten? Neemt u in deze volgende brief alle opties mee uit eerdere onderzoeken en rapporten, inclusief financiële doorrekeningen en omvang van beoogde doelgroep? Zo nee, wat is de reden dat u de summiere tabel voldoende acht voor het besluit om geen invulling te geven aan de besparingsopgave?
In mijn brief van 29 januari jl. heb ik alle mogelijke maatregelen die in het jeugddomein genomen kunnen worden om invulling te geven aan de aanvullende besparingsopgave met de Kamer gedeeld. Het gaat om maatregelen die aanvullend zijn op de Hervormingsagenda en waarvoor het Rijk aan zet is. Bij het maken van deze lijst van maatregelen heb ik eerdere onderzoeken en rapporten meegenomen. Uit de in beeld gebrachte maatregelen komt naar voren dat invoering van een eigen bijdrage noodzakelijk is om de besparing van € 511 mln in te kunnen vullen. Bij een eigen bijdrage zijn verschillende varianten qua vormgeving mogelijk om de besparing van € 511 mln (deels) in te vullen. De invulling hiervan vergt nadere politieke keuzes, alvorens verdiepende analyses naar de exacte effecten uitgevoerd kunnen worden. Het is aan een nieuw kabinet om over de structurele invulling van de besparingsopgave te besluiten of de besparing te schrappen door middel van het vinden van alternatieve dekking. Indien er op korte termijn geen nieuw kabinet is gevormd, zal het demissionaire kabinet zijn verantwoordelijkheid nemen om een passende oplossing te zoeken voor de ingeboekte besparingen, mede in het licht van de overheidsfinanciën.
Verwacht u dat het uitblijven van financiële duidelijkheid voor de sector negatieve gevolgen heeft voor kinderen en jongeren die op dit moment wachten op een effectieve behandeling? Denkt u dat de vlotte uitvoering van de Hervormingsagenda door dit uitblijven onder druk kan komen te staan? Zo ja, ontvangt de Kamer dan binnenkort duidelijkheid over het financiële kader?
De invulling van de besparing van € 511 mln is expliciet een Rijksverantwoordelijkheid. Het gaat hierbij om maatregelen die aanvullend zijn op de Hervormingsagenda en waarvan is afgesproken met de VNG dat deze voor rekening en risico van het Rijk komen. Dat wil zeggen dat het Rijk aan zet is voor de vormgeving van de maatregelen of indien de maatregelen tot een (gedeeltelijk) lagere besparing leiden, dat de uitname uit het gemeentefonds (gedeeltelijk) wordt teruggedraaid door het Rijk. De invulling van de besparing vormt daarmee geen belemmering om conform de afspraken de maatregelen uit de Hervormingsagenda uit te voeren. Ook heeft het feit dat nog niet helder is hoe de besparing ingevuld gaat worden geen gevolgen voor kinderen en jongeren die op dit moment zorg nodig hebben.
De reeks van de besparingsopgave van € 511 mln is al verwerkt in het gemeentefonds en in het overeengekomen Meerjarig Financieel Kader van de Hervormingsagenda. Als het Rijk er niet in slaagt om de besparing tijdig in te vullen, dan wordt daar in het voorjaar van het voorafgaande jaar duidelijkheid over gegeven. De besparingsopgave voor 2024 is reeds teruggedraaid. Bij de komende Voorjaarsnota zal de Tweede Kamer verder worden geïnformeerd.
Wat verstaat u in uw brief van 29 januari jl. onder «op korte termijn» als het gaat om een oplossing zoeken voor de ingeboekte besparingen?
Zie antwoord bij vraag 2. Als het Rijk er niet in slaagt om de besparing tijdig in te vullen, dan wordt daar in het voorjaar van het voorafgaande jaar duidelijkheid over gegeven. De besparingsopgave voor 2024 is reeds teruggedraaid. Bij de komende Voorjaarsnota zal de Tweede Kamer verder worden geïnformeerd.
Wat is de reden dat u voor de optie van een eigen bijdrage, slechts één voorbeeld noemt? Welke andere varianten zijn in kaart gebracht en in hoeverre zijn daarbij analyses gemaakt van verschillende soorten doelgroepen, verschillende soorten bijdragen en verschillende soorten behandelvormen?
Er zijn verschillende varianten van een eigen bijdrage mogelijk. Daarbij is de vormgeving bepalend voor de hoogte van de opbrengst. Ik heb meerdere varianten laten uitwerken langs verschillende parameters: inkomensafhankelijk of inkomensonafhankelijk; wel of geen drempel voor huishoudens met een laag inkomen; (maximale) hoogte eigen bijdrage per maand; eigen bijdrage per kind of per huishouden; en het uitzonderen van bepaalde vormen van zorg.
Het voorbeeld dat ik heb genoemd in mijn brief van 29 januari jl. betrof een variant met een inkomensafhankelijke eigen bijdrage die gemaximeerd is per huishouden per jaar. Dit voorbeeld was bedoeld om een beeld te geven van de mogelijke opbrengst bij die parameters. Het is uiteraard mogelijk om de parameters anders in te vullen en zo tot andere varianten te komen.
In hoeverre is gekeken naar de mogelijkheid om eigen bijdragen te vragen bij behandelvormen die niet in de database bewezen-effectief voorkomen en/of de geadviseerde behandelduur overschrijden, zodat er meer verband wordt aangebracht tussen effectiviteit en collectieve financiering? Bent u bereid dit soort mogelijkheden in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer daarover informatie verwachten?
Het doel van de databank Effectieve jeugdinterventies verenigt zich niet met het wel of niet moeten betalen van een eigen bijdrage. De databank Effectieve jeugdinterventies bevat beschrijvingen van programma's voor steun en hulp bij opgroeien en opvoeden. Deze interventies zijn door een onafhankelijke erkenningscommissie beoordeeld. Het overgrote deel van interventies in Nederland staat niet in de databank; het betekent daarom niet dat interventies die er niet in staan, niet effectief zijn. Soms is opname in de databank niet haalbaar. Bijvoorbeeld omdat de interventie maar op kleine schaal wordt uitgevoerd en opname in de databank in verhouding te veel tijd en middelen vraagt van een ontwikkelaar. De mogelijkheid om eigen bijdragen te koppelen aan behandelvormen die niet in de databank staan, is dan ook niet in kaart gebracht.
In hoeverre vindt u de door u genoemde afspraak over «de meest effectieve behandelduur meenemen in het kader van effectiviteit (kwaliteitskader en richtlijnen) maar ook in het kader van reikwijdte» concreet? Wat wordt nu al gedaan om beter inzicht te krijgen in de trajectduren en de stijging van de trajectduur? Op welke termijn kunt u de Kamer nadere analyses toezenden daarover?
Voor het verbeteren van de kwaliteit en effectiviteit van de jeugdhulp zijn in de Hervormingsagenda afspraken gemaakt over een duurzame structuur voor kwaliteit en blijvend leren. De Kwaliteit en Blijvend leren organisatie (waarin professionals, aanbieders, gemeenten, cliënten en kennisinstituten zijn vertegenwoordigd) is nu operationeel en zal hier uitvoering aan geven. Zij hebben onder andere de opdracht om op basis van een nog op te stellen werkagenda een gezamenlijke set gedragen kwaliteitskaders voor de jeugdhulp op te stellen inclusief de implementatie hiervan. Bij het opstellen van kwaliteitskaders en richtlijnen is het belangrijk dat de meest effectieve behandelduur waar mogelijk wordt benoemd. De Kwaliteit en Blijvend Leren organisatie heeft dit uitgangspunt meegekregen vanuit de Hervormingsagenda, evenals het uitgangspunt om bij het ontwikkelen van kwaliteitsproducten uit te gaan van «normaliseren». Gezien bovenstaande zie ik op dit moment geen reden om aanvullend met aanbieders en wetenschappers te komen tot een antwoord op de vraag of het niet voor de hand ligt om als er geen bewezen effectieve behandelingen voorhanden zijn, normaliseren een betere «behandelrichting» is.
Naast bovenstaande afspraak is in de Hervormingsagenda is opgenomen in paragraaf 2.1.9 (hoofdstuk reikwijdte):
Bovengenoemde afspraak wordt op dit moment verder uitgewerkt. De eerste stap hierin is een verdiepend onderzoek op basis van de CBS-cijfers om in een aantal regio’s in gesprek te gaan over de mogelijke oorzaken van een stijgende (dan wel dalende) trajectduur. Op basis hiervan kunnen meer concrete afspraken worden opgesteld. Het onderzoek wordt uitgevoerd door Q-consult en zal rond de zomer gereed zijn en met uw Kamer worden gedeeld.
Welke acties onderneemt u om te zorgen dat aanbieders van jeugdhulp de effectiviteit van behandelingen beter aantonen? Bent u bereid om in overleg met aanbieders en wetenschappers te komen tot een antwoord op de vraag of het niet voor de hand ligt om als er geen bewezen effectieve behandelingen voorhanden zijn, normaliseren een betere «behandelrichting» is?