Het bericht dat de huren 10% zijn gestegen in twee jaar tijd en de huurtoeslag wordt gekort |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u de waarschuwing van de Woonbond voor stijgende huren en een korting op de huurtoeslag?1
Ja.
Zijn de huren, net als in juli 2013, dit jaar ook gemiddeld met 4,7% gestegen waardoor de gemiddelde huurstijging bijna 10% is in twee jaar? Zo nee, hoe kunt u het verschil verklaren?
Uit «Feiten en achtergronden bij het huurbeleid 2013» (Kamerstukken II, 2013/14, 27 926, nr. 207) blijkt dat de huren in de gereguleerde voorraad in 2013 per 1 juli met gemiddeld 4,9% (volgens de gegevens van het CBS: 4,7%) zijn gestegen, inclusief harmonisatie bij nieuwe verhuringen. Exclusief harmonisatie was de gemiddelde huurverhoging per 1 juli 2013 4,1%. Over de gerealiseerde huurverhoging per 1 juli 2014 zal ik u in het najaar rapporteren.
Is het waar dat in de komende jaren de huren gemiddeld met 2,7% stijgen bovenop de inflatie? Waar is dit percentage op gebaseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het AO Woningmarkt en Huursector van 14 mei 2014 heb ik desgevraagd aangegeven dat bij de uitwerking van de huurverhoging op basis van een huursombenadering – die volgens het woonakkoord in de plaats komt van de inkomensafhankelijke huurverhoging – vooralsnog wordt gerekend met een maximale huursomstijging van ongeveer 2,7% boven inflatie, inclusief huurharmonisatie bij nieuwe verhuringen. Die maximale huursomstijging bevat in elk geval de huurverhogingsruimte die nu gemiddeld wordt geboden door de inkomensafhankelijke huurverhoging plus ruimte voor huurharmonisatie. Met deze wijze van uitwerking blijft de verdiencapaciteit van de verhuurders op peil, zoals is afgesproken in het woonakkoord.
Kunt u uitleggen waarom u volgend jaar, naast de bezuiniging van € 31 mln. uit de Voorjaarsnota, € 15 mln. extra uitgaven wil verhalen op de huurtoeslag?
Ik heb niet het voornemen om, naast de reeds bij Voorjaarsnota aangekondigde bezuiniging van € 31 mln., in 2015 verdere bezuinigingen op de huurtoeslag door te voeren.
Op welke wijze heeft u uitwerking gegeven aan de volgende zin en de drie daarin genoemde criteria: «Voor toekomstige aanpassingen aan de kwaliteitskorting zal een afweging worden gemaakt tussen de wenselijke effecten op de huurmarkt, de budgettaire opgave en de inkomensgevolgen voor de huurders»?2
In de afgelopen jaren heeft slechts eenmaal een aanscherping van de kwaliteitskorting in de huurtoeslag plaatsgevonden, namelijk per 1 januari 2012, aansluitend aan de aanvaarding van het wetsvoorstel waarmee de kwaliteitskorting meer flexibel is gemaakt (nr. 32 694).
Mocht in de toekomst een verdere aanscherping van de kwaliteitskorting aan de orde komen, dan zal in het daartoe strekkende voorstel aangegeven worden op welke wijze de afweging tussen de wenselijke effecten op de huurmarkt, de budgettaire opgave en de inkomensgevolgen voor de huurders heeft plaatsgevonden. Tevens wordt dan aangegeven wat de gevolgen voor huurders zijn van verhoging van de kwaliteitskorting. Indien de bij Voorjaarsnota aangekondigde bezuiniging op de huurtoeslag van € 31 mln. in 2015 langs de lijn van de kwaliteitskorting wordt ingevuld, zullen de inkomenseffecten eerder in de buurt van de € 30 per jaar liggen dan de in de vraag genoemde € 30 per maand.
Wat betekent het verhogen van de kwaliteitskorting op de huurtoeslag concreet voor huurders? Zullen zij inderdaad € 30 per maand minder toeslag krijgen? Kunt u uw berekening toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u verklaren hoe u zich aan uw belofte aan huurders houdt (namelijk dat zij «ervan op aan kunnen dat de overheid met de huurtoeslag de huren betaalbaar houdt») wanneer de huren explosief stijgen en de huurtoeslag wordt verminderd?3
Voor huurtoeslagontvangers wordt het overgrote deel van de huurstijgingen gecompenseerd door de huurtoeslag; in het regeerakkoord is daartoe een extra bedrag voor huurtoeslag opgenomen, oplopend naar € 420 mln.
Daarbij komt dat de jaarlijkse indexering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de huurtoeslag, de zogeheten normhuur, de afgelopen jaren steeds heeft plaatsgevonden met het percentage van bijstandontwikkeling in plaats van met het percentage van de gemiddelde huurontwikkeling. Hierdoor is de stijging van de eigen bijdrage in deze jaren aanzienlijk achtergebleven bij de stijging van de huren, zoals huurders zonder huurtoeslag die ervaren. De omstandigheid dat er in 2015, zoals aangekondigd bij Voorjaarsnota, een besparing op de huurtoeslaguitgaven noodzakelijk is, doet daar niet aan af.
Deelt u de mening dat een heroverweging van het huurbeleid nodig is om uw belofte van betaalbaar huren te kunnen inlossen aan huurders? Zo nee, waarom niet?
In het huurbeleid zoals dit op basis van het regeer- en woonakkoord door mij is vormgegeven vormen betaalbaarheid en beschikbaarheid van sociale huurwoningen voor de doelgroep kernbegrippen. Ik houd daarnaast nauwkeurig de vinger aan de pols op het punt van betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen voor de doelgroep. Ik doe dit onder andere aan de hand van de rapportage die ik opstel naar aanleiding van de motie van de leden Knops en Verhoeven (II, 2013–2014, 33 750 XVIII, nr. 17). Uw Kamer zal deze rapportage dit najaar voor de begrotingsbehandeling ontvangen.
Het bericht dat een ondernemer een boete heeft gekregen nadat hij een Wajonger in dienst had genomen |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat de boete aan de betreffende ondernemer onterecht is, gezien de goede intentie van deze ondernemer en het gegeven dat het leerwerktraject was goedgekeurd door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV)?1
Biedt de Fraudewet de mogelijkheid om een uitzonderding te maken en af te zien van een boete of andere strafmaatregel? Zo ja, bent u bereid om deze uitzondering toe te passen op de betreffende ondernemer? Indien nee, bent u bereid om te bevorderen dat de wet wordt aangepast?
Zie antwoord vraag 2.
Van hoeveel vergelijkbare gevallen is er jaarlijks sprake?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat er geen banen zijn voor jongeren met een laag IQ. |
|
Sadet Karabulut , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de waarschuwing van de koepel van praktijkscholen en diverse schoolleiders dat de praktijkscholen vanaf volgend jaar hele generaties «bankzitters» afleveren vanwege de sluiting van de sociale werkplaatsen?1
Scholen voor praktijkonderwijs (pro) leiden leerlingen op voor de arbeidsmarkt. De afgelopen jaren stroomde circa een derde deel van de jongeren uit het pro direct naar een baan, een derde deel stroomde door naar het mbo en een derde deel naar een andere bestemming, zoals een andere vorm van onderwijs of dagbesteding. OCW hoort van pro-scholen dat zij nu ook de decentralisaties aanpakken om, in samenwerking met de gemeenten, de arbeidstoeleiding van deze jongeren verder te versterken. Zo wordt er in verschillende regio’s geïnvesteerd in netwerken waarin gemeenten en scholen samenwerken om zoveel mogelijk jongeren naar arbeid toe te leiden.
OCW en SZW zetten samen in op het verder bevorderen van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, zodat leerlingen na uitstroom uit het onderwijs een passende plek op de arbeidsmarkt kunnen vinden. Hiertoe lopen de volgende initiatieven:
Acht u het wenselijk dat leerlingen die het praktijkonderwijs hebben doorlopen worden opgeleid voor werkloosheid? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om voldoende beschutte werkplekken te organiseren zodat ook deze leerlingen na hun schoolcarrière een passende plek op de arbeidsmarkt kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u de stelling van de praktijkscholen dat er op de arbeidsmarkt steeds minder plaats is voor leerlingen die het praktijkonderwijs hebben doorlopen? Zo nee, kunt u garanderen dat deze leerlingen van de praktijkscholen na invoering van de Participatiewet tenminste dezelfde kansen krijgen op een reguliere baan of beschutte werkplek als nu het geval is? Kunt u dit toelichten?
Deze stelling onderschrijven we niet. Veel leerlingen uit het pro verkrijgen na uitstroom uit school een reguliere baan en functioneren zelfstandig op de arbeidsmarkt, dat verandert niet na invoering van de Participatiewet. Voor jongeren met een arbeidsbeperking die ondersteuning nodig hebben om aan het werk te komen, bieden de Participatiewet en de banenafspraak meer kansen op de arbeidsmarkt. Gemeenten worden vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor mensen met een arbeidsbeperking, indien zij arbeidsvermogen hebben. De inzet van het kabinet is om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt. Daarom wil het kabinet onder meer via de Participatiewet en de banenafspraak met werkgevers, kansen creëren op de arbeidsmarkt, ook voor mensen met een arbeidsbeperking.
De Participatiewet biedt gemeenten instrumenten om deze groep aan een baan te helpen, zoals nieuwe vormen van loonkostensubsidie, beschut werk en voorzieningen zoals een jobcoach. Ook de banenafspraak met werkgevers over 100.000 extra banen in de marktsector en 25.000 extra banen bij de overheid voor mensen met een arbeidsbeperking biedt kansen voor deze groep.
De grootste groep mensen met een arbeidsbeperking die na 1 januari 2015 naar werk moeten worden geleid en zonder invoering van de Participatiewet onder de Wajong zouden vallen, zit nu nog op school, met name op het voorgezet speciaal onderwijs en het pro. Samenwerking tussen deze scholen en de gemeenten is dan ook erg belangrijk. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, wordt bekeken hoe deze samenwerking nog verder gestimuleerd kan worden. Ook is het van belang dat ouders en leraren tijdig voorlichting krijgen over de Participatiewet. Daarom is SZW in overleg met de koepels van het voortgezet onderwijs en het speciaal onderwijs om deze voorlichting vorm te geven.
Wat is uw oordeel over de uitspraken van een woordvoerder van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen dat «als je op school zit, je ook kunt werken»? Heeft volgens u iemand die scholing volgt altijd voldoende arbeidsvermogen voor een reguliere werkplek?2
Uitgangspunt is om onderwijs en arbeidsmarkt op elkaar aan te laten sluiten om voor zoveel mogelijk jongeren die op school zitten kansen te creëren op de arbeidsmarkt. Dat laat onverlet dat niet alle jongeren voldoende arbeidsvermogen zullen hebben voor een reguliere werkplek. Een deel van deze groep zal aan de slag kunnen in een beschutte werkplek. Daarnaast blijft de Wajong bestaan voor mensen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.
Bent u bereid om tegemoet te komen aan de steeds sterker wordende roep om de sociale werkplaatsen in stand te houden en niet over te gaan tot sluiting? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk sluit geen sw-bedrijven. Met de inwerkingtreding van de Participatiewet wordt de instroom in de Wsw afgesloten. Gelijktijdig krijgen gemeenten binnen de kaders van de Participatiewet de beschikking over nieuwe instrumenten (loonkostensubsidie en beschut werk). Het instrument beschut werk is bedoeld voor mensen die enkel in een beschutte werkomgeving in staat zijn in een dienstbetrekking te werken. Gemeenten bepalen op welke wijze zij dit beschutte werk organiseren. Gemeenten kunnen daarbij gebruik maken van de structuur en expertise van de sw-bedrijven. Uit een rondgang van brancheorganisatie Cedris blijkt dat meer dan 50 procent van de sw-bedrijven naar verwachting een rol zal blijven spelen in het aan het werk helpen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Bent u nog steeds van mening dat de stagejobcoach te kostbaar is om de overgang van de praktijkschool naar de arbeidsmarkt te bevorderen, ondanks dat uit onderzoek blijkt dat door de inzet van de stagejobcoach de stages over het algemener probleemlozer verlopen en de arbeidsparticipatie van de leerlingen effectief wordt vergroot?3 4
Ik heb uw Kamer bij brief van 27 februari 20125 geïnformeerd over de evaluatie van de stagejobcoach. Uit de evaluatie blijkt dat de stagejobcoach een duur instrument is. Het klopt dat deze evaluatie laat zien dat de stages over het algemeen probleemlozer verlopen, maar het effect van de stagejobcoach op uitstroom naar reguliere arbeid is zeer beperkt.
De pilot heeft wel resultaten opgeleverd die inzicht bieden in factoren die van belang zijn bij de overgang van school naar werk. Het gaat om de volgende factoren: de selectie van de stageplaats op de mogelijkheid van een toekomstige baan, informatieverstrekking aan de werkgever over relevante wet- en regelgeving, verduidelijking waarom het in dienst nemen van deze leerling aantrekkelijk voor hem is, het bieden van vervolg begeleiding na afloop van de stage en tijdens de stage met de leerling werken aan zaken waar de werkgever nog niet tevreden over is.
Met de inwerkingtreding van de Participatiewet worden gemeenten verantwoordelijk voor jongeren met arbeidsvermogen, onder andere afkomstig uit het vso en pro, die op zoek zijn naar een baan. Gemeenten kunnen samen met de scholen in het vso en pro bekijken hoe ze de overgang van scholing van deze doelgroep naar de arbeidsmarkt verbeteren. Hiervoor kunnen zij bijvoorbeeld ESF-middelen inzetten. De resultaten uit de pilot jobcoaching leveren nuttige informatie op voor scholen en gemeenten om te gebruiken bij de beleidsontwikkeling rondom de overgang van vso en pro naar de arbeidsmarkt. Daarnaast wordt in het project «Boris brengt je bij een baan» al veel ervaring opgedaan met een methodiek die leerlingen in het vso en pro naar de arbeidsmarkt moet leiden.
Amsterdamse huurders die hun huis uit moeten van woningcorporatie Ymere |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het beleid van woningcorporatie Ymere om 180 huishoudens uit hun sociale huurwoning te zetten?1
Ja.
Past het in uw beleid dat mensen door woningcorporaties uit hun sociale huurwoning worden geplaatst, desnoods door middel van dwangmaatregelen, om vervolgens desbetreffende woningen te kunnen renoveren, verhuren in de vrije sector of te verkopen, in een gebied waar reeds een tekort is aan betaalbare huurwoningen?
Indien verhuurders hun woningen renoveren moet er onderscheid worden gemaakt tussen renovatie waarbij het mogelijk is dat de huurders in de woning blijven wonen, eventueel met een korte periode in een wisselwoning, en renovatie waarbij het niet mogelijk is dat de lopende huurovereenkomst wordt voortgezet.
Voor renovatievoorstellen voor huurders die in hun woning blijven wonen moet de verhuurder toestemming van de huurder hebben. Bij complexgewijze renovatie wordt een renovatievoorstel geacht redelijk te zijn als minimaal 70% van de huurders van het betreffende complex met het voorstel instemt. Dan moet de minderheid van maximaal 30% afwijzende huurders de renovatie gedogen, tenzij de rechter op hun vordering uitspreekt dat het renovatievoorstel niet redelijk is.
Voor renovatie die niet mogelijk is zonder beëindiging van de huurovereenkomst, moet de verhuurder de huur opzeggen. Voor verhuurders zijn de opzeggingsgronden limitatief geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Een van die opzeggingsgronden is het «dringend eigen gebruik» van de woning, waaronder ook wordt verstaan renovatie die niet mogelijk is zonder beëindiging van de huurovereenkomst. De huurder heeft daarbij echter huurbescherming: indien de huurder niet schriftelijk instemt met de huuropzegging door de verhuurder, kan alleen de rechter – op vordering van de verhuurder – de huurovereenkomst beëindigen. De verhuurder moet de dringendheid van het eigen gebruik aannemelijk maken. Pas als de verhuurder die dringendheid aannemelijk heeft gemaakt zal de rechter de vraag of van de verhuurder niet gevergd kan worden dat de huurovereenkomst wordt verlengd beantwoorden, door een afweging te maken tussen de belangen van de verhuurder en de huurder en daarbij alle omstandigheden van het geval worden betrokken. De rechter zal de huurovereenkomst alleen beëindigen indien van de verhuurder, de belangen van huurder en verhuurder in aanmerking genomen, in redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt voortgezet en tevens blijkt dat de huurder andere passende woonruimte kan verkrijgen.
Renovaties waarbij (ook) de energieprestatie van woningen wordt verbeterd stroken met het rijksbeleid van verbetering van energieprestaties van huurwoningen en het terugbrengen van de CO2-uitstoot. Denk daarbij aan het Convenant Energiebesparing Huursector tussen Rijk, Aedes en Woonbond en het Energieakkoord voor Duurzame Groei. Woningcorporaties zullen bij renovatieplannen zoveel mogelijk kiezen voor renovaties waarbij de huurovereenkomst wordt voortgezet. Maar in sommige gevallen vergen dergelijke renovaties zodanige ingrepen en investeringen dat voortzetting van de huurovereenkomst niet van de verhuurder gevergd kan worden.
Deelt u de mening van woningcorporatie Ymere, dat zij genoodzaakt is tot deze drastische maatregelen vanwege de verhuurderheffing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie zo snel mogelijk op te lossen?
Ymere heeft toegelicht dat de funderingen (houten palen) van alle panden aan hun eind zijn en moeten worden hersteld om (verdere) verzakkingen te voorkomen. Dat is de hoofdreden voor de renovatieplannen. Het herstellen van onderhoudsgebreken is een hoofdverplichting van verhuurders. Ymere grijpt de ingrijpende onderhoudswerkzaamheden voor de fundering aan om tegelijkertijd de energieprestatie en geluidsisolatie van de woningen te verbeteren. Ymere stelt dat zij door de verhuurderheffing minder investeringsruimte heeft en genoodzaakt is een deel van de te renoveren woningen na renovatie te verkopen, zodat de renovatiekosten dan (gedeeltelijk) uit de verkoopopbrengsten kunnen worden bekostigd. Een derde deel van de woningen (dus 90 woningen) blijft volgens Ymere in het gereguleerde huursegment. Verhuurders kunnen de verhuurderheffing bekostigen door efficiencymaatregelen in de eigen organisatie, (inkomensafhankelijke) huurverhogingen en verkoop van woningen, afhankelijk van de samenstelling van de financiële positie van de corporatie, de huizenvoorraad en de afspraken met de gemeente(n). De keuze om in dit complex over te gaan tot gedeeltelijke verkoop is aan Ymere.
Is het wettelijk toegestaan om via een dwangmaatregel van «dringend eigen gebruik», huurders uit hun huis te zetten met als uiteindelijk doel verkoop of verhuur in de vrije sector? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt dat de noodzaak niet mag liggen in het feit dat de verhuurder de woning wil of kan verkopen? Zo nee, gaat u voorkomen dat Ymere dit middel gaat inzetten?
Het is voor verhuurders wettelijk toegestaan om een huurovereenkomst op te zeggen op de grond van «dringend eigen gebruik». Volgens de wet valt onder dringend eigen gebruik onder andere renovatie die niet mogelijk is zonder de huurovereenkomst te beëindigen. Onder dringend eigen gebruik wordt niet verkoop van de woning begrepen. Wel kan van dringend eigen gebruik sprake zijn bij een structurele wanverhouding tussen exploitatiekosten en huuropbrengsten. De verhuurder moet dan aannemelijk maken dat de renovatie dringend noodzakelijk is en niet mogelijk is zonder beëindiging van de huurovereenkomst. Wanneer de rechter van oordeel is dat er sprake is van een structurele wanverhouding tussen exploitatiekosten en huuropbrengsten, dan zal de rechter bij de beoordeling van de vraag of van de verhuurder niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst na renovatie wordt voortgezet een belangenafweging maken tussen verhuurder en huurder en daarbij alle omstandigheden van het geval betrekken. Het voornemen om de woning na renovatie te verkopen kan zo’n omstandigheid zijn.
Acht u een huurverhoging van wel 100% acceptabel voor de huurders? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
Bij doorlopende huurovereenkomsten is de huurverhoging wegens verbetering een huurverhoging die in redelijke verhouding staat tot de door de verhuurder gemaakte kosten voor de renovatie. Deze huurverhoging wegens woningverbetering kan naast de jaarlijkse huurverhoging doorgevoerd worden en voor de huurverhoging wegens woningverbetering gelden niet de maximale huurverhogingspercentages die voor de jaarlijkse huurverhoging gelden. De verhoogde huurprijs kan daarbij niet de maximale huurprijs van de woning na renovatie overschrijden.
Of een huurverhoging van 100% na renovatie redelijk is, hangt af van de nu geldende huurprijs, de door de verhuurder gemaakte kosten voor de renovatie en de maximale huurprijs van de woning na renovatie. In gevallen waarin de huurprijs voor renovatie erg laag ligt (de laagste huurprijs van de te renoveren woningen is € 76,32 per maand, zie antwoord op vraag 7) kan de huurverhoging wegens renovatie een forse huurverhoging, mogelijk zelfs een verdubbeling van de huur, betekenen als de door de verhuurder gemaakte kosten voor de renovatie daartoe leiden. Maar de huurprijs mag na renovatie zoals gezegd niet hoger worden dan de maximale huurprijs van de woning na renovatie.
Indien de huurder en verhuurder geen overeenstemming kunnen bereiken over de huurprijs na renovatie, kan ieder van hen binnen drie maanden na gereedkomen van de renovatiewerkzaamheden een uitspraak van de Huurcommissie verzoeken over de huurverhoging.
Bij huurbeëindiging wegens renovatie is er na de renovatie sprake van een huurdersmutatie en een nieuwe huurovereenkomst. De verhuurder kan daarbij – net als bij andere nieuwe verhuringen – een huurprijs naar eigen inzicht toepassen, mits die huurprijs binnen de regels van de huurprijsregelgeving past. De nieuwe huurder kan de nieuwe huurprijs binnen de eerste zes maanden van de huurovereenkomst laten toetsen door de Huurcommissie, ook in geval van een geliberaliseerd huurcontract.
Ymere heeft in een gesprek met de gemeente Amsterdam laten weten dat Ymere bereid is tot huurgewenning voor huurders waarmee de huurders geleidelijk toegroeien naar het uiteindelijke huurniveau van de nieuwe woning en wordt voorkomen dat deze huurders van het ene op het andere moment te maken krijgen met grote huurstijgingen2. Huurgewenning is geen wettelijk instrument, Ymere is vrijwillig bereid om de huurder de eerste jaren niet de gehele nieuwe huurprijs te laten betalen.
Is de geciteerde huurder in het artikel, die een maandelijkse huur betaalt van 600 euro en ZZP’er is met wisselende inkomsten, naar uw mening een «scheefwoner»? Zo ja, waarom? Wat is uw definitie van een scheefwoner? Wat is uw definitie van een «rechtwoner»?
Het is niet bekend tussen welke jaarinkomens het inkomen van de betreffende ZZP’er wisselt. Het maakt nogal uit of het inkomen wisselt tussen bijvoorbeeld € 15.000 en € 70.000 of tussen bijvoorbeeld € 50.000 en 80.000. In beide gevallen is sprake van wisselend jaarinkomen. In het eerste geval behoort de ZZP’er wisselend wel en niet tot de doelgroep van betaalbare huurwoningen van woningcorporaties (prijspeil 2014: inkomens tot € 34.678), in het tweede geval hoort de ZZP’er steeds niet tot de doelgroep van betaalbare huurwoningen van woningcorporaties.
Kunt u een nadere specificatie geven van de thans geldende huurprijzen en huur- en woonquotes van de betreffende 180 huurwoningen en de huurprijzen en huur- en woonquotes, zoals Ymere ze wil hebben na renovatie, liberalisatie en verkoop van de huurwoningen?
Ymere heeft mij desgevraagd geïnformeerd dat de huidige huurprijzen van de betreffende 270 woningen (waarvan er 180 woningen na renovatie niet in de sociale huur terugkomen) lopen van € 76,32 tot € 630,83 per maand. De gemiddelde maximale huurprijs op basis van het woningwaarderingsstelsel voor deze woningen is op dit moment € 510 per maand.
Over de huurquotes heb ik geen gegevens. Verhuurders hebben bij (reeds lang) lopende huurovereenkomsten immers geen kennis van het actuele inkomen van de huurders.
Bij de toewijzing van nieuwe huurwoningen is Ymere voornemens de (dan) actuele inkomens van de huurders te betrekken. Ymere heeft aangegeven dat:
Verder heeft Ymere in een gesprek met de wethouder Bouwen en Wonen de volgende aanvullende toezeggingen gedaan3:
Wat gaat u doen om te voorkomen dat Ymere de huren verhoogt na het onderhoud, terwijl renoveren en onderhoud een plicht is van de verhuurder waar mensen huur voor betalen, en gezien de stijging van de huuromzet van 449 miljoen in 2012 naar 477 miljoen euro in 2013?2
Verhuurders zijn verplicht om noodzakelijk onderhoud aan de woning te verrichten. Onderhoudswerkzaamheden worden uit de huurprijs bekostigd.
Verhuurders zijn echter, anders dan de vraagsteller veronderstelt, niet verplicht om de woning te renoveren. Onder renovatie wordt zowel gedeeltelijke vernieu-wing door verandering of toevoeging als sloop met vervangende nieuwbouw verstaan. Voor renovatie waarbij de huurovereenkomst doorloopt heeft de verhuurder ook toestemming van de huurder nodig (of bij complexgewijze renovatie zonder huurbeëindiging de toestemming van minimaal 70% van de huurders van het betreffende complex). Voor renovatiewerkzaamheden mag een verhuurder ook een redelijke huurverhoging vragen (zie antwoord op vraag 5).
Bent u bereid om uw woonbeleid te herzien omdat zich steeds meer verontrustende en onwenselijke gevolgen voor huurders aftekenen? Graag een toelichting.
Mijn woonbeleid er primair op gericht dat de doorstroming in het gereguleerde huursegment wordt bevorderd, door onder andere de inkomensafhankelijke huurverhoging, zodat de betaalbare woningvoorraad beschikbaar komt en blijft voor de doelgroep. Daarin spelen ook lokale afwegingen een rol. Daarnaast kan verbetering van de energieprestatie bijdragen aan de betaalbaarheid van huurwoningen.
De renovatieplannen van Ymere stroken voor zo ver ik nu kan overzien met dit woonbeleid en Ymere neemt veel maatregelen om nadelige gevolgen voor de betreffende bewoners zoveel mogelijk te voorkomen of te matigen. Ik zie daarom geen reden om mijn woonbeleid te herzien.
Zou u het acceptabel vinden wanneer als gevolg van uw huurdersonvriendelijke politiek, gezinnen die naar volle tevredenheid wonen in hun sociale huurwoning, zouden worden gedwongen hun huurwoning te verlaten, te verhuizen en hun kinderen van school te halen? Waar liggen voor u de grenzen en hoe vertaalt u dit naar beleid?
Zoals hiervoor aangegeven ziet Ymere in de onderhoudstoestand en kwaliteit van de woningen aanleiding te komen tot herstel van gebreken en renovatie. Verder heeft Ymere toegezegd dat alle huurders naar hun buurt kunnen terugkeren5.
Het bericht dat Eritreeërs in Nederland onder grote druk staan van de Eritrese regering |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Eritreeërs in Nederland nog altijd onder grote druk staan om geld af te staan dat ten goede komt aan het regime in Eritrea? Kunt u zich achter de bedreigde burgers scharen en hen de mogelijkheid bieden om anoniem aangifte te doen? Zo nee, erkent u dat gegeven de grote druk en angst, mensen bijna geen aangifte zullen doen? Zo ja, op welke wijze gaat u hen dat duidelijk maken?1 2
Het kabinet neemt de indicaties serieus. Het heffen van een belasting onder eigen onderdanen in Nederland is niet illegaal. Voorwaarde is dat deze betalingen plaatsvinden op basis van vrijwilligheid en binnen de grenzen die de wet hiervoor stelt. Om misstanden vast te kunnen stellen zijn het OM en politie in belangrijke mate afhankelijk van aangifte en melding door slachtoffers. Voor zover te achterhalen is in de systemen van de politie in Nederland, zijn geen recente aangiften bekend. Het is mogelijk om onder bepaalde voorwaarden anoniem aangifte te doen, waaronder aangifte onder nummer. Dit wordt van geval tot geval beoordeeld door politie en OM. Om deze beoordeling te kunnen maken is het van belang dat slachtoffers zich melden bij de politie. Het anoniem melden van misdrijven is overigens ook mogelijk via Meld Misdaad Anoniem.
Hoe staat het met het door u aangekondigde onderzoek naar de diaspora-taks? Door wie wordt dit onderzoek uitgevoerd en wanneer kunnen wij de resultaten verwachten?3
Nederland benadert deze kwestie in Europees verband en heeft navraag gedaan bij EU-lidstaten en andere derde landen naar deze kwestie. Daaruit blijkt dat andere landen tegen dezelfde problemen aanlopen. Nederland heeft deze kwestie in hoog-ambtelijk EU-overleg geagendeerd om de problematiek in EU-verband nader te onderzoeken en waar nodig gezamenlijk gepaste maatregelen te nemen. In de komende periode zijn er meerdere overleggen gepland in EU-verband over migratie. De Afrikaanse Unie organiseert een migratieseminar in Oost-Afrika, met betrokkenheid van de EU. Daarnaast zal Nederland erop toezien dat migratiezaken in de EU-dialoog met Eritrea worden meegenomen. Zoals is aangegeven in de brief d.d. 3 juni jl. van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de berichtgeving inzake betrokkenheid van de Eritrese overheid bij mensensmokkel en afpersing van vluchtelingen, heeft dit onderwerp tevens de aandacht van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Bent u bereid om bij dit onderzoek de rol van de ambassade en sociaal-culturele organisaties die als verlengstuk van het regime opereren te betrekken? Zo ja, kunt u de vraag beantwoorden hoe het netwerk eruit ziet dat Eritreeërs in Nederland in de gaten houdt, feesten en festivals organiseert, welke Eritrese organisaties in Nederland actief zijn die nauwe banden hebben met het regime en of deze organisaties subsidie ontvangen van de overheid? Zo nee, kunt u uitsluiten dat deze organisaties er zijn en subsidie van de overheid krijgen?
Er is een fors aantal Eritrese organisaties in Nederland, die actief zijn op velerlei terrein: jeugd- en studentenorganisaties, religieuze organisaties (zowel christelijk als islamitisch), vrouwenorganisaties, vluchtelingenorganisaties, sportclubs ed. Het is niet onmogelijk dat sommige daarvan banden onderhouden met Eritrea en/of met de Eritrese overheid. Zulke contacten zijn, zolang deze binnen de Nederlandse wet- en regelgeving blijven, toegestaan. Voor zover valt na te gaan heeft geen enkele Eritrese organisatie in Nederland de afgelopen periode rijkssubsidie ontvangen.
Deelt u de mening dat Eritrese Nederlanders die bang zijn en bedreigd worden, niet aan hun lot overgelaten mogen worden en alles op alles gezet moet worden om te stoppen dat Nederlands belastinggeld naar een regime gaat waarvan bekend is dat het zich op grove wijze schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen? Zo ja, bent u bereid de consul hierop aan te spreken? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot uw inspanningen om u wereldwijd in te spannen voor mensenrechten(beleid)?
Binnen de bestaande bevoegdheden doet het kabinet al het mogelijke. De banden tussen Nederland en Eritrea zijn zeer beperkt. De Nederlandse ambassade in Asmara is sinds december 2011 gesloten. Er is geen bilateraal ontwikkelingsprogramma met Eritrea en de bilaterale handelsbelangen zijn beperkt. De Eritrese ambassade in Den Haag wordt geleid op het niveau van een tijdelijk zaakgelastigde. De Eritrese tijdelijk zaakgelastigde is inmiddels ontboden om opheldering te verschaffen over de inning van de zgn. «diaspora-taks».
Bent u bereid, wanneer uit uw onderzoek blijkt dat bovengenoemde praktijken zich inderdaad voordoen via het Eritrese consulaat, en het deze praktijken weigert te beëindigen, deze te sluiten? Zo nee, hoe verhoudt dat zich tot het eerder verzoek hiertoe van het Kamerlid Timmermans en tot de wens om parallelle samenlevingen in Nederland te voorkomen en bestrijden?4
Eritrea heeft een ambassade in Den Haag. Het gebeurt zelden dat een ambassade door de gaststaat wordt gesloten. Onder het Verdrag van Wenen is dit wel mogelijk, nl. door intrekking van de eerder door Nederland gegeven instemming met de opening van die ambassade. Dat is op dit moment niet aan de orde. Het kabinet kiest ervoor de dialoog met Eritrea gaande te houden, ook in EU-verband, om ontwikkelingen in Eritrea te kunnen monitoren en om boodschappen over de erbarmelijke mensenrechtensituatie en ongewenste praktijken rond de belastinginning over te kunnen brengen.
Kunt u toelichten wat de belangrijkste belemmeringen zijn voor slachtoffer van afpersing e.d. om anoniem aangifte te doen voortvloeiend uit de «Handleiding opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring» van het Openbaar Ministerie? Bent u bereid te bezien of belemmeringen weggenomen kunnen worden, opdat anonieme aangifte gegarandeerd kan worden en eventuele misstanden sneller aan het licht kunnen komen?5
De belangrijkste belemmering voor een slachtoffer van afpersing om anoniem aangifte te doen is het feit dat in dit soort zaken het slachtoffer bijna altijd een bekende is van de verdachte(n) en dat daardoor de aangifte herleidbaar is naar het slachtoffer. Van anonimiteit is dan geen sprake waardoor het doen van anonieme aangifte logischerwijs ook niet mogelijk is.
In het beleid aangaande anonimiteit in het strafproces is deze belemmering niet weg te nemen. De herleidbaarheid van een aangifte maakt immers de anonimiteit onmogelijk. In dit soort gevallen kunnen slachtoffers wel te allen tijde een melding doen bij de politie. De politie kan naar aanleiding daarvan het slachtoffer adviseren, een inschatting maken van de herleidbaarheid van een eventuele anonieme aangifte en de kans op represailles, bezien of er alternatieve mogelijkheden voor aangifte doen mogelijk zijn, bijvoorbeeld met domiciliekeuze, en/of ook zelfstandig onderzoek opstarten.
Het bericht ‘Gemeenten in Oost-Groningen failliet door werkvoorziening’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het oplopend tekort bij werkvoorzieningschap Synergon?1
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wsw is belegd bij de gemeenten. De gemeenten bepalen hoe de uitvoering van de Wsw wordt vormgegeven en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over dit tekort bij werkvoorzieningschap Synergon.
Kunt u weerleggen dat de problemen bij het werkvoorzieningsschap het gevolg zijn van kabinetsbeleid? Zo ja, op welke manier?
De gemeenten zijn binnen de wettelijke kaders verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Naar de mening van de regering is het beschikbare financieel kader daarvoor toereikend. De werkvoorzieningschappen krijgen bij het inwerking treden van de Participatiewet met ingang van 1 januari 2015 te maken met een efficiency korting. Deze korting is bij elk bedrijf gerelateerd aan de bijdrage per standaard eenheid (SE).
Ik ben van mening dat efficiencyverbetering haalbaar is. Onderzoek door de koepelorganisatie Cedris bevestigt dit. Efficiencyverbetering kan onder meer worden bereikt door het afbouwen van onrendabele product-marktcombinaties, het hanteren van een marktconforme inleenvergoeding bij detacheringen, verdergaande professionalisering van de acquisitie, aanpassing van de begeleidingsstructuur en afstoten van infrastructuur. Het ministerie van SZW ondersteunt de sw-sector via een ondersteuningsprogramma. Cedris voert dit programma uit.
Zijn er nog meer werkvoorzieningsschappen in Oost-Groningen die in financiële problemen dreigen te raken? Zo ja, welke?
Ik beschik niet over deze informatie.
Welke gevolgen hebben de oplopende tekorten bij de sociale werkplaatsen in Oost-Groningen voor de gemeenten? Denkt u dat gemeenten hierdoor in zware financiële problemen kunnen komen? Indien nee, waarom niet?
De sociale werkvoorziening staat de komende jaren voor de opgave om de efficiency te verbeteren. Gemeenten dragen bij in de tekorten van de sociale werkvoorziening. De gemeenten krijgen voldoende middelen om de uitvoering van de Wsw te kunnen voortzetten. De hoogte van de gemeentelijke bijdrage is een verantwoordelijkheid van de gemeente.
Bent u bereid om snel met de gemeenten in Oost-Groningen in gesprek te gaan? Wilt u met deze gemeenten praten over een financiële compensatie?
Met de gemeenten in Oost-Groningen heb ik diverse malen overleg gevoerd en afgesproken dit overleg in de toekomst regelmatig voort te zetten.
Welke gevolgen hebben de problemen met de sociale werkvoorziening in Oost-Groningen voor het kabinetsbeleid?
Geen. In de verdeelsystematiek van het participatiebudget is rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van deze regio.
Segregatie in het onderwijs |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Minder segregatie scholen, maar winst fragiel», waarin staat dat de segregatie in het basisonderwijs is gedaald, maar dat de tweedeling de komende jaren juist weer zal toenemen?1
Deze dalende trend blijkt ook uit de gegevens van DUO. Uit deze gegevens blijkt niets van een toekomstige toename van een tweedeling.
Deelt u de mening dat de succesvolle pilots in twaalf grote steden om segregatie in het basisonderwijs tegen te gaan, voortgezet dienen te worden?
Uit het onderzoek dat Regioplan in 2012 naar de pilots «gemengde scholen» heeft uitgevoerd, blijkt dat de resultaten van maatregelen die lokaal zijn genomen maar zeer gering zijn. In de beleidsreactie (Kamerstukken II, 2011/12, 31 293, nr. 139) is door mijn voorganger uitvoerig gereageerd op de resultaten van dit onderzoek. De conclusie was om de pilots geen vervolg te geven. Ik deel deze mening. Gemeenten mogen daarmee zelfstandig wel doorgaan.
Hoe kan het dat er geen structureel overleg meer plaatsvindt tussen gemeenten en scholen over de bestrijding van segregatie, terwijl dit wettelijk verplicht is? Gaat u zich ervoor inspannen dat dit overleg weer wordt hervat?
Uit het rapport van Forum «Bestrijding van onderwijssegregatie in gemeenten» blijkt dat gemeenten een eigen afweging maken om onderwijssegregatie wel of niet expliciet te bespreken met de schoolbesturen en eventueel maatregelen te nemen. Omdat hier sprake is van een gedecentraliseerde taak en gemeenten gezien vanuit hun wettelijke verplichting de keuze over deze gesprekken niet eenzijdig kunnen maken, heb ik de uitkomst van dat onderzoek onder de aandacht gebracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Het is namelijk aan de gemeenteraad om B&W aan te spreken op het gevoerde beleid.
Wat is uw reactie op het onderzoek van Forum «Basisscholen en hun buurt: ontwikkeling van afspiegeling en segregatie»?2
Forum geeft aan dat er sprake is van een dalende trend, maar dat de oorzaak daarvoor niet makkelijk te benoemen is. Het allerbelangrijkste is een verbetering van de kwaliteit van de scholen. Het beleid is dan ook daarop gericht en niet op de samenstelling van scholen. Scholen werken ook hard aan die kwaliteit.
Kunt u een overzicht geven van de lopende initiatieven van ouders om te komen tot gemengde scholen?
Nee, deze gegevens worden niet geregistreerd.
Hoe staat het met uw toezegging om «welwillend» om te gaan met het verzoek om met Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Forum en de PO-Raad te spreken over het steunen van lokale initiatieven rond de bestrijding van segregatie?3
Er is toegezegd om met VNG en PO-Raad te praten over het steunen van lokale initiatieven. Het ministerie van OCW heeft deze toezegging opgepakt. In overleggen van het ministerie met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de PO-Raad komt dit onderwerp met regelmatig ter sprake.
Op welke wijze kan het succes van de pilots ten goede komen aan het integratiebeleid in heel Nederland? Welke rol ziet u hiervoor weggelegd bij de betreffende ministeries en op welke wijze kunnen zij hierin het voortouw nemen?
De algemene conclusie uit het onderzoek van Regioplan naar de pilots4 is dat het effect van de verschillende instrumenten die de betreffende gemeenten hebben ingezet bescheiden is. De maatregelen die op lokaal niveau zijn genomen dragen maar in zeer beperkte mate bij aan het tegengaan van segregatie op basisscholen. De samenstelling van scholen is in hoge mate het resultaat van de samenstelling van wijken en buurten en de keuzes die ouders maken. Het allerbelangrijkste is een sterke verbetering van de kwaliteit van de scholen. Gelet op deze conclusies zie ik geen aanleiding om het integratiebeleid daarop aan te passen. Het staat gemeenten uiteraard vrij om hiermee wel door te gaan.
Het niet toepassen van de beslagvrije voet door de Belastingdienst |
|
Sadet Karabulut , Arnold Merkies |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Belastingdienst verergert schuldproblemen»?1
Wat is uw reactie op de bewering van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK), die stelt dat de overheid energie- en postorderbedrijven oproept zich aan de beslagvrije voet te houden maar dat zelf niet doet?
Bent u het eens met de Nationale Ombudsman, die in het rapport «Met voeten getreden. Schendingen van de beslagvrije voet door gerechtsdeurwaarders»2 aangeeft dat deurwaarders die beslag leggen op de zorg- of huurtoeslag en niet bereid zijn te onderzoeken of betrokkenen daardoor voldoende middelen van bestaan overhouden, in strijd met de bedoeling van de wetgever en in strijd met de geldende jurisprudentie handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waarom houdt de Belastingdienst bij de verrekening van toeslagen geen rekening met de beslagvrije voet maar moet degene wiens toeslag is verrekend zelf in actie komen om voldoende middelen over te houden voor levensonderhoud?
Acht u het mogelijk dat de in vraag vier beschreven praktijk tot gevolg heeft dat mensen te weinig bestaansmiddelen overhouden, bijvoorbeeld vanwege het feit dat zij niet op de hoogte zijn van het feit dat de Belastingdienst de verrekening ongedaan kan maken als blijkt dat zij te weinig bestaansmiddelen overhouden? Zo nee, waarom niet?
Zou het niet beter zijn wanneer de Belastingdienst bij de verrekening van toeslagen de beslagvrije voet zelf vaststelt om te voorkomen dat betrokkene te weinig bestaansmiddelen overhoudt?
Welke stappen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat de beslagvrije voet te allen tijde wordt gehanteerd?
Het dwarsbomen van de kamerverhuur in verzorgingshuizen door de verhuurderheffing |
|
Sadet Karabulut , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat het Woonakkoord arme ouderen uit bejaardenflats houdt?1
Ja.
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen hoeveel intramurale zorgaanbieders vastgoed huren, en hoeveel zorgaanbieders vastgoed in bezit hebben? Zo nee, waarom niet?
Er zijn op dit moment AWBZ-breed ongeveer 250.000 plekken die intramuraal worden bekostigd. Als het specifiek gaat om de sector verpleging en verzorging gaat het om ongeveer 150.000 plekken, waarvan ongeveer de helft in verzorgingshuizen en de helft in verpleeghuizen. Er is geen overzicht van de hoeveelheid zorgvastgoed die in bezit is van zorgaanbieders en het deel dat wordt gehuurd. Zorginstellingen nemen zelf hun huisvestingsbeslissingen en voor de bekostiging maakt het geen verschil uit of zij het vastgoed huren of in eigendom hebben.
Hoeveel kamers in verzorgingshuizen staan op dit moment leeg, en kunnen in principe worden verhuurd? Hoeveel kamers in verzorgingshuizen worden niet verhuurd vanwege de verhuurderheffing?
Er wordt niet landelijk bijgehouden of kamers leeg staan en verhuurd kunnen worden. In de AWBZ wordt uitsluitend geregistreerd aan hoeveel personen een vergoeding voor intramuraal verblijf wordt verstrekt.
Welk aandeel van de totale opbrengst aan verhuurderheffing wordt opgebracht door verzorgingshuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de op basis van de aangiften voor de verhuurheffing beschikbare gegevens is niet eenduidig af te leiden of het gaat om een woning in een (voormalig) verzorgingshuis.
Klopt het dat eigenaren van verzorgingshuizen, omgerekend per kamer, anderhalve maand huur per jaar moeten betalen aan verhuurderheffing? Als deze berekening wordt doorgetrokken, hoeveel betaalt een huurder in een verzorgingshuis gemiddeld per maand aan verhuurderheffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
De hoogte van de verhuurderheffing per woning hangt af van de WOZ-waarde van de betreffende woning. De omvang in relatie tot de verschuldigde huur hangt verder af van de hoogte van de huur. In de memorie van toelichting bij de Wet maatregelen woningmarkt II is aangegeven dat in 2017 de gemiddelde heffing per woning € 775 bedraagt. Dit is ongeveer gelijk aan anderhalf maal de gemiddelde maandhuur van woningen. Of deze verhouding ook voor verhuurde woningen in verzorgingshuizen geldt, hangt af van de WOZ-waarde van deze woningen (welke gemiddeld naar verwachting lager zal liggen dan de gemiddelde WOZ-waarde van alle verhuurde woningen in Nederland) en de voor deze woningen gevraagde huur. Hier is geen informatie over beschikbaar.
Hoeveel verzorgingshuizen verhogen de huren vanwege de verhuurderheffing? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen informatie beschikbaar op het niveau van zelfstandig verhuurde woningen in verzorgingshuizen.
Hoeveel vrijstellingen van de verhuurderheffing vanwege verbouwingen zijn aangevraagd, en hoeveel daarvan zijn gedaan door zorgorganisaties of eigenaren van zorgvastgoed?
Er zijn op dit moment door 36 aanvragers aanmeldingen gedaan voor heffingsvermindering ingediend in de categorie ombouw van niet voor woning bestemde ruimten naar zelfstandige huurwoningen. Het gaat in totaal om 2215 te realiseren woningen. Bij 5 aanvragers betreft het ombouw van (voormalige) AWBZ-instellingen, het gaat dan om 422 te realiseren woningen.
Kunt u zich voorstellen dat eenzame of angstige ouderen graag in een verzorgingshuis in de wijk willen wonen vanwege de geborgenheid die dit biedt? Zo ja, waarom beperkt u dan de toegang tot het verzorgingshuis voor 80- en 90-plussers? Zo nee, waarom niet?
Onmiskenbaar is de trend dat steeds meer mensen ervoor kiezen om langer thuis te blijven wonen. Ik kan me voorstellen dat geborgenheid belangrijk is. Geborgenheid kan echter ook buiten het verzorgingshuis in een geschikte woonomgeving worden geboden. Dit kan bijvoorbeeld gaan om ondersteuning vanuit het sociale netwerk en om personenalarmering. Ook kunnen mensen kiezen voor een vorm van geclusterd wonen. Meer dan nu het geval is, zal de cliënt in de toekomst een afweging maken, gebaseerd op zijn woonwensen en behoeften. Deze keuze zal zijn tussen de kwaliteit van wonen en zorg in een geclusterde omgeving (waaronder een verhuurde woonruimte in een voormalig verzorgingshuis) en de kwaliteit van wonen en zorg in de eigen woning.
Waarom kiest u voor tweedeling in de zorg, door private partijen toegang te geven om op creatieve manieren invulling te geven aan vastgoed, waardoor wonen in een verzorgingshuis voor ouderen met een laag inkomen onbereikbaar en onbetaalbaar wordt? Is het uw bedoeling dat alleen ouderen met veel geld nog in een verzorgingshuis kunnen wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen willen in het algemeen zo lang mogelijk in hun eigen huis blijven wonen, mede door technologische ontwikkelingen is dat ook steeds beter mogelijk. Daarnaast hebben mensen de mogelijkheid om een woning te huren of te kopen in een geclusterde omgeving (waaronder een plek in een voormalig verzorgingshuis). De mogelijkheid van huren van woonruimte in een geclusterde omgeving staat, zo nodig met ondersteuning door huurtoeslag, ook open voor mensen met een laag inkomen. Ik ben dan ook niet van mening dat er sprake is van een tweedeling.
Kunt u de rol en de invloed van Nederlandse banken met betrekking tot intramurale zorgaanbieders toelichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse banken zijn voor een gedeelte de financiers van het vreemde vermogen van intramurale zorgaanbieders. Banken houden bij de verstrekking van kredieten rekening met de risico’s en vooruitzichten van hun debiteuren bij hun investeringen en exploitatie.
Bent u bereid het Woonakkoord open te breken en de verhuurderheffing te herzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie geen aanleiding af te wijken van de in het Woonakkoord gemaakte afspraken. Ik heb aan uw Kamer een evaluatie van de verhuurderheffing toegezegd die ik in 2016 aan uw Kamer zal doen toekomen.
De vrees voor chaos om zorgvastgoed |
|
Sadet Karabulut , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport afkomstig van de provincie Overijssel waarin gevreesd wordt voor chaos om zorgvastgoed?1
Uit de onderzoeksrapportage «Extramuralisering en leegstand zorgvastgoed» van de provincie Overijssel komt naar voren dat partijen als zorginstellingen, zorgkantoren, woningcorporaties en gemeenten goed moeten samenwerken om wonen en zorg goed te combineren. Dit sluit aan bij het advies «Langer zelfstandig, een gedeelde opgave van wonen, zorg en welzijn» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli).
In de brief «Transitieagenda Langer zelfstandig wonen» die de Minister voor Wonen en Rijksdienst en ik op 4 juni naar uw Kamer hebben gestuurd, hebben wij aangegeven dat wij, evenals de Rli, van mening zijn dat langer zelfstandig wonen en de vernieuwing daarbij primair op het regionale en lokale niveau dient te worden georganiseerd en dat ook op dat niveau de meeste knelpunten kunnen worden opgelost. In dat kader hebben wij een aantal maatregelen aangekondigd.
Vreest u ook voor een tekort aan woningen voor ouderen die thuis blijven wonen, maar toch zorg nodig hebben? Kunt u de Kamer een overzicht van alle provincies doen toekomen van de huidige en verwachte tekorten aan woningen voor ouderen die zorg nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Zoals wij ook hebben geantwoord op vragen van de leden Agema en Fritsma2, zal door de vergrijzing het aantal mensen dat een geschikte woning nodig heeft waarschijnlijk stijgen. Dit hoeft niet tot nieuwbouw van seniorenwoningen te leiden. Een deel van de mensen kan in zijn of haar huidige woning blijven wonen, zonder nadere aanpassingen. Een deel van die woningen heeft aanpassingen nodig. Een ander deel heeft al een aangepaste woning, dan wel zal verhuizen naar een vorm van verzorgd wonen of naar een reeds aangepaste woning. Daarnaast is er al een aanbod van bijna twee miljoen geschikte woningen. Volgens het WoON 2012 wonen er 640.000 huishoudens jonger dan 55 jaar zonder beperkingen in een geschikte woning waardoor er nog ruimte in het aanbod is. Dus ook met gericht toewijzen van geschikte woningen kunnen mensen in een meer passende woning worden gehuisvest. Naar onze mening is daarmee het huisvesten van mensen, die met een toename van beperkingen te maken krijgt, goed uitvoerbaar.
In de Monitor Investeren voor de Toekomst, die u als bijlage bij een brief van 6 juni 2013 over vergrijzing en extramuralisering3 hebt ontvangen, staat een overzicht van de opgave per provincie.
Kunt u reageren op het artikel waarin gesteld wordt dat veel ouderen in een eengezinswoning blijven wonen, waardoor de doorstroming op de woningmarkt zal stagneren? Op welke wijze houdt u hiermee rekening in uw beleid?
Een belangrijke boodschap uit de PBL-studie Vergrijzing en Ruimte is dat de vergrijzing niet alleen vraagt om meer geschikte woningen voor ouderen, maar dat nieuwbouw voor ouderen op veel plaatsen niet dé oplossing kan zijn. Het PBL laat zien dat over vijftien tot twintig jaar als de babyboom generatie geleidelijk komt te overlijden, er een groot aantal woningen beschikbaar komt op de woningmarkt. Om die reden zal in sterk vergrijsde woningmarkten de oplossing voor de opgave vooral moeten worden gezocht in aanpassing en transformatie van de bestaande woningvoorraad. Hiervoor zijn ook steeds meer mogelijkheden.
Kunt u de zorgen van gemeenten begrijpen die geen woningen willen bouwen voor ouderen, opdat zij over 20 jaar met een overschot aan woningen voor ouderen te maken krijgen? Hoe gaat u hiermee om? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is als het gaat om de samenwerking tussen zorginstellingen, woningcorporaties en gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De mate van samenwerking verschilt per regio. Via de in eerdergenoemde brief van 4 juni 2014 aangekondigde regiotafels en het aanjaagteam wil het Rijk de samenwerking stimuleren en faciliteren. Het aanjaagteam zal regio’s aanspreken waar een grote opgave ligt in de aansluiting tussen woon- en zorgbehoeften.
Herinnert u zich dat u eerder uitstel heeft gevraagd naar aanleiding van het verzoek van de Kamer om een kabinetsreactie op het rapport van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) «Langer zelfstandig, een gedeelde opgave van wonen, zorg en welzijn»? Kunt u aangeven waarom er nog steeds geen kabinetsreactie is, en wanneer de Kamer deze kan verwachten?2
De brief Transitieagenda Langer Zelfstandig Wonen, waarin een kabinetsreactie op het Rli advies is opgenomen, is op 4 juni naar uw Kamer verstuurd.
Bent u bereid zorginstellingen weer toegankelijk te maken voor ouderen en mensen met een beperking, zodat leed van gedwongen verhuizingen, ontslagen van personeel en vastgoedproblemen voorkomen worden? Zo nee, waarom niet?
Al sinds 1980 zien we dat er minder mensen met beperkingen in een verzorgings- of verpleeghuis wonen. Ons beleid sluit aan bij deze behoefte om langer thuis te blijven wonen. Voor mensen met een zware zorgbehoefte blijven intramurale woonarrangementen beschikbaar.
Kunt u deze vragen voor 18 juni 2014 beantwoorden, in verband met het Algemeen overleg over woningcorporaties?
Ja.
Misstanden bij de sociale dienst Midden-Drenthe |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een mevrouw die elf maanden lang is gekort op haar uitkering door de gemeente Midden-Drenthe, door de burgemeester wordt verzocht om haar rechtszaak en klachten over re-integratie te laten vervallen, in ruil voor hervatting van haar uitkering en zuivering van haar naam «naar buiten toe»? Is dit de vigerende procedure in dergelijke zaken? Zo nee, welke regels zijn hierop dan wel van toepassing en wat is uw oordeel over de handelwijze van de burgemeester?1
Dit onderwerp is op 21 mei jl. in de gemeenteraad van Midden-Drenthe aan de orde geweest en daarin is unaniem besloten dat er een onderzoek wordt gedaan naar vermeende misstanden bij de gemeentelijke sociale dienst. Het betreft een lokale gemeentelijke verantwoordelijkheid en de feitelijke situatie wordt nu door de gemeenteraad onderzocht. Het Rijk heeft gezien de gedecentraliseerde verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) hierbij geen rol.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze mevrouw afhankelijk is van de voedselbank en giften van derden om te kunnen voorzien in haar basale levensbehoeften vanwege een klaarblijkelijk onterechte korting op haar uitkering? Deelt u de mening dat op deze wijze het laatste vangnet voor sommige Nederlanders onbereikbaar is met als gevolg armoede, schulden en zelfs huisuitzetting?
Ik vind een zorgvuldige uitvoering van de WWB van groot belang. Zoals hiervoor gezegd betreft dit voorval een gemeentelijke aangelegenheid, waarbij de gemeenteraad haar controlerende taak reeds heeft opgepakt. Ik ga niet in op individuele gevallen.
Bent u bereid om de inspectie SZW onderzoek te laten doen naar vermeende ernstige misstanden bij de sociale dienst Midden-Drenthe zoals extreem snelle kortingen, intimidatie en werken zonder loon? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer over de resultaten informeren? Zo nee, acht u het acceptabel dat de gemeente bijstandsgerechtigden voor een prikkie weg zet bij het zachtfruitbedrijf Sturing waar de Arbeidsinspectie vorig jaar juli een inval zou hebben gedaan?2
Het college van burgemeester en wethouders van iedere gemeente heeft tot taak beleid te ontwikkelen en vervolgens de uitvoering daarvan door de gemeenteraad te laten controleren. Het is dus aan de gemeenteraad om eventuele gebreken in de uitvoering te agenderen en het college hierover ter verantwoording te roepen. De gemeenteraad heeft zelf al unaniem besloten een onderzoek in te stellen. De inspectie SZW heeft geen bevoegdheid voor het doen van onderzoek naar de uitvoering van de WWB bij individuele gemeenten.
Acht u het toelaatbaar dat bijstandsgerechtigden werken zonder contract, zonder beschermde kleding, zonder passende werkplek bij arbeidshandicap, zonder perspectief en wederzijdse afspraken, met gedwongen uitbesteding aan derde bedrijven, op straffe van korting van de uitkering en middels intimidatie door gemeente en fruitboer? Zo nee, wat bent u voornemens te ondernemen? Gaat u over deze praktijken het gesprek aan met de gemeente en bijstandsgerechtigden?
Aan de regelgeving ten aanzien van veiligheid en gezondheid bedoeld in de Arbowetgeving moet altijd worden voldaan, ook als het activiteiten betreft in het kader van re-integratie naar werk. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat deze re-integratieactiviteiten in een veilige omgeving en onder gezonde omstandigheden worden verricht, ook al is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst, maar van werken met behoud van uitkering.
Acht u het toelaatbaar dat ook nog eens persoonsgebonden budget (PGB) middelen worden aangevraagd door de werkgever die daarmee zorg zou inkopen voor desbetreffende werklozen bij christelijke vrijwilligersorganisaties? Op welke wijze is een juiste besteding van dit persoonsgebonden budget (door de gemeente) gecontroleerd? Bent u bereid om een rechtmatigheidsonderzoek te laten verrichten? Zo nee, waarom niet?
Een persoonsgebonden budget (pgb) dat verstrekt wordt door de gemeente dient aangevraagd te worden door of namens de persoon met een ondersteuningsbehoefte. Met een pgb kan deze persoon vervolgens zelf bepalen bij wie hij de benodigde ondersteuning wil afnemen. De wijze waarop de inzet van een pgb wordt gecontroleerd is aan de gemeente. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Doet de prikkelwerking die is ingebouwd in de verdeelsystematiek van de middelen voor de Wet Werk en Bijstand volgens u bij de gemeente Midden-Drenthe zijn werk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het macrobedrag voor de bijstandsuitgaven wordt door het rijk toereikend vastgesteld en dit bedrag wordt op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld. Voor de houdbaarheid van het sociale stelsel is het van belang een stimulans te hebben om het aantal mensen in de bijstand te beperken. Via werk kunnen betrokkenen zich ontplooien en ontwikkelen, zodat uitstroom uit de bijstand in beeld kan komen. De gemeente heeft financieel belang bij uitstroom van klanten uit de bijstand en is verantwoordelijk voor een juiste en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Deelt u de mening dat intimidatie en werken zonder loon inmiddels bij teveel gemeenten zijn intrede heeft gedaan om nog langer te spreken van incidenten? Zo ja, welke consequentie bent u voornemens hieraan te verbinden? Zo nee, betekent dit dat wanneer colleges en gemeenteraden dergelijk beleid niet corrigeren, dit in principe staande praktijk kan blijven?
Een juiste en zorgvuldige uitvoering van de WWB is van groot belang. Daarnaast is het redelijk dat van de mensen met een bijstandsuitkering een maximale inzet wordt gevraagd om weer zo snel mogelijk zelfstandig in het onderhoud te voorzien. De gemeente ondersteunt mensen daarbij op basis van individueel maatwerk om regulier werk te verkrijgen en te behouden.
Bent u bereid om de jurisprudentie met betrekking tot de Wet Werk en Bijstand van het afgelopen jaar aan de Kamer te doen toekomen? Welke consequenties heeft dit ten aanzien van uw beleid met betrekking tot de Wet Werk en Bijstand en de Participatiewet?
Mensen met een WWB-uitkering of die een WWB-uitkering aanvragen en die menen dat de WWB niet goed door hun gemeente wordt toegepast, kunnen tegen besluiten daarover bezwaar aantekenen en daarna zo nodig in beroep gaan. De jurisprudentie betreft de decentrale uitvoering van de WWB met daarbij de specifieke feiten en omstandigheden van de uitvoering. De gemeenten zijn gehouden deze uitspraken bij de uitvoering van de wet toe te passen. De uitspraken zijn openbaar toegankelijk voor zover deze door de rechtspraak zijn gepubliceerd. Uitspraken met betrekking tot de WWB hebben overigens een sterk casuïstisch karakter, waardoor een verzameling van al deze uitspraken geen samenhangend beeld oplevert. Alle uitspraken die gepubliceerd zijn, zijn vindbaar op www.rechtspraak.nl.
Bent u bereid deze vragen voor het geplande algemeen overleg WWB onderwerpen van 4 juni a.s. te beantwoorden?
Het algemeen overleg over de WWB-onderwerpen is uitgesteld en is nu in de laatste week van juni gepland. Ik zal de antwoorden op deze vragen voor die datum aan uw Kamer toezenden.
Een verdubbeling van het aantal verzoeken aan de Huurcommissie in 2013 |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Erkent u dat een verdubbeling van het aantal verzoeken voor het oplossen van een huurgeschil naar 14.619 en zelfs een verdrievoudiging van het aantal huurverhogingsverzoeken ten opzichte van 2012, voor het grootste deel toe te schrijven zijn aan de inkomensafhankelijke huurverhoging? Zo ja, bent u bereid om het woonbeleid te herzien? Zo nee, waarom niet?1
De verhoging van de instroom van huurgeschillen in 2013 is inderdaad grotendeels toe te schrijven aan de inkomensafhankelijke huurverhoging die in 2013 is ingevoerd. Daarover heeft de Huurcommissie 4.896 geschillen voorgelegd heeft gekregen. Maar ook de instroom voor de andere huurprijsgeschillen nam toe van 4.582 in 2012 tot 5.498 in 2013, alsmede die voor andere huurverhogingsgeschillen (niet inkomensafhankelijke huurverhoging) van 654 in 2012 tot 1.964 in 2013.
Ik zie geen aanleiding om op basis van deze instroomcijfers het woonbeleid te herzien. Bij de wetsvoorstellen voor de inkomensafhankelijke huurverhoging was een extra instroom van 9.000 geschillen over de inkomensafhankelijke huurverhoging in het eerste jaar geraamd. De daadwerkelijke instroom van 4.896 is veel lager dan verwacht.
Bent u van mening dat de inkomensafhankelijke huurverhoging niet alleen zorgt voor onrust en onzekerheid, maar ook papierwerk met zich mee brengt voor huurders, verhuurders, de Huurcommissie en de Belastingdienst? Staat dit niet haaks op de doelstelling van het kabinet om de bureaucratie te verminderen?
Bij de wetsvoorstellen voor de inkomensafhankelijke huurverhoging is rekening gehouden met nalevingskosten voor verhuurders en huurders en met uitvoeringskosten voor de Huurcommissie en de Belastingdienst. Het kabinet acht de doelstelling om de doorstroming in het gereguleerde huursegment gericht te bevorderen door voor middeninkomens en hogere inkomens een hogere huurverhoging toe te staan van groot belang en vindt de daarmee gepaard gaande nalevings- en uitvoeringskosten aanvaardbaar.
Waarom krijgt bij geschillen over huurverhoging in 97% van de gevallen de verhuurder gelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het staat verhuurders vrij om (alle) bezwaren van huurders tegen hun huurverhogingsvoorstellen te honoreren. Ook als de bezwaren buiten de wettelijk mogelijk gemaakte bezwaargronden vallen en zelfs als de bezwaren geen relatie met de voorgestelde huurverhoging hebben. Alleen in de gevallen dat verhuurders de bezwaren van huurders ongegrond achten en zij de huurverhoging ondanks de bezwaren van de huurder willen doorzetten, moeten zij een uitspraak van de Huurcommissie vragen.
Partijen die door de Huurcommissie in het ongelijk worden gesteld, worden veroordeeld tot de legeskosten. Die legeskosten zijn voor rechtspersonen € 450,– per verzoek om uitspraak (bij huurverhogingsgeschillen: per huurverhogingsvoorstel) en € 25,– voor natuurlijke personen. De meeste verhuurders zijn rechtspersonen die dus een legesveroordeling van € 450,– per uitspraak riskeren. Ik veronderstel dat verhuurders daardoor de Huurcommissie alleen om uitspraak vragen over huurverhogingsvoorstellen waarvan zij zeker zijn dat die binnen de wettelijke normen vallen en de bezwaren van huurders ongegrond zijn.
Hoeveel capaciteit in de richting van de Huurcommissie heeft de inkomensafhankelijke huurverhoging de Belastingdienst gekost, aangezien de Belastingdienst op meerdere plekken onder druk staat en 138 verzoeken heeft ingediend om de redelijkheid van de huurprijs te beoordelen?
De Belastingdienst heeft in het kader van de inkomensafhankelijke huurverhoging alleen de taak om op verzoek inkomensindicaties te verstrekken aan verhuurders. De Belastingdienst heeft in het kader van de inkomensafhankelijke huurverhoging geen relatie met de Huurcommissie.
De 138 verzoeken om de redelijkheid van de huurprijs van woningen te bepalen, heeft de Belastingdienst ingediend in het kader van de controle van huurtoeslagaanvragen. Dat de Belastingdienst in de loop der jaren minder verklaringen omtrent de redelijkheid van de huurprijs heeft aangevraagd is er in gelegen dat de Belastingdienst niet meer steekproefsgewijs, maar op basis van risicoselectie dergelijke verzoeken bij de Huurcommissie indient. Er is gezocht naar een optimalisering van het inzetten van de Huurcommissie. Door deze risicogerichte selectie is de kans dat de inspanning van de Huurcommissie ook leidt tot een aanpassing van huurtoeslag vele malen groter dan bij een steekproefsgewijze benadering.
Wat is de reden van de vermindering van het aantal verzoeken van de Belastingdienst aan de Huurcommissie in het kader van de inkomensafhankelijke huurverhoging?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u het negatieve resultaat van de Huurcommissie van 1,8 miljoen euro in 2013 toelichten in relatie tot de korting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de verwachte toestroom aan verzoeken vanwege nieuwe regels, zoals de inkomensafhankelijke huurverhoging?
Zoals in het Jaarverslag 2013 van de Huurcommissie is vermeld, is het negatieve exploitatieresultaat van € 1,8 miljoen voornamelijk veroorzaakt door de hogere kosten voor de voorzieningen. Deze zijn verhoogd met het oog op reorganisatiekosten die in 2014 en verder gemaakt zullen worden. Deze reorganisaties zijn doorgevoerd om de taken van de Huurcommissie effectief en efficiënt uit te kunnen voeren bij een teruglopende bijdrage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Er bestaat geen relatie tussen dit negatief resultaat en de verhoogde toestroom aan verzoeken in verband met de inkomensafhankelijke huurverhoging, omdat de extra kosten die de Huurcommissie maakt voor de behandeling van deze verzoeken volledig vergoed worden door het ministerie.
Het bericht dat slechts vijftien procent van de mensen die aankloppen bij de schuldhulpverlening daadwerkelijk wordt geholpen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de bevinding in het rapport «Prestatie-analyse schuldhulpverlening versus wettelijke schuldsanering» dat slechts 15% van de mensen die met problematische schulden aankloppen bij de schuldhulpverlening ook daadwerkelijk geholpen zou worden?1
De opsteller van het door u aangehaalde rapport gaat er vanuit dat enkel indien er sprake is van een geslaagde schuldregeling, gezegd kan worden dat de betrokkene ook daadwerkelijk is geholpen. Schuldhulpverlening bestaat echter uit meer dan schuldregelen alleen. Er is – zeker de laatste jaren – een groot aantal andere producten ontwikkeld om mensen met schulden te ondersteunen. De schuldhulpverlening is immers maatwerk. De ene keer vormt de schuldregeling een veel te zwaar middel en is iemand op een andere wijze afdoende geholpen, terwijl de andere keer het daadwerkelijk realiseren van een schuldregeling geen reëel perspectief is en andere hulpverlening wel soelaas biedt. Het door u aangehaalde onderzoek houdt hier geen rekening mee, maar gaat er vanuit dat betrokkene zonder schuldregeling niet daadwerkelijk geholpen is.
Klopt het dat jaarlijks 150.000 tot 200.000 mensen met problematische schulden tevergeefs aankloppen bij de schuldhulpverlening, alsmede dat 1 miljoen huishoudens met dergelijke schulden niet geregistreerd staan bij de schuldhulpverlening en slechts een op de zes mensen die zich aan het schuldhulploket vervoegen ook daadwerkelijk wordt geholpen? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Ik beschik niet over de gevraagde cijfers. De in het rapport aangehaalde aantallen worden door de onderzoeker zelf aangemerkt als grove schattingen, die bij nadere bestudering onderbouwing missen. Uit het onderzoek «Huishoudens in de rode cijfers 2012» blijkt dat een groot aantal personen met problematische schulden niet bekend is binnen de schuldhulpverlening (minimaal 54% tot maximaal 68% van de totale groep personen met problematische schulden). De redenen daarvoor zijn uiteenlopend. Het onderzoek wijst onder meer op het feit dat betrokkenen zich niet melden bij schuldhulpverlening omdat zij van mening zijn dat de eigen situatie nog niet erg genoeg is om voor schuldhulpverlening in aanmerking te komen. Daarbij moet ook worden gedacht aan de situaties waarin oplossingen binnen de eigen kring tot de mogelijkheden behoren. Daarnaast blijkt de wil om zelf de regie over de financiën te houden mensen te weerhouden om de schuldhulpverlening in te schakelen en speelt schaamte een rol van betekenis.
Wat is uw reactie op de bewering dat de schuldhulpverlening de resultaten moedwillig oppoetst door statistieken aan te passen, definities te verruimen en creatief jargon te gebruiken om verbeterde resultaten te suggereren? Deelt u de mening dat het stelsel van schuldhulpverlening failliet is en geen enkele gemeente weet hoeveel kwantiteit de schuldhulpverlening of de Gemeentelijke Kredietbank werkelijk levert? Zo nee, bent u bereid de kwaliteit en kwantiteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening inzichtelijk te maken?
Op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) hebben gemeenten de opdracht invulling te geven aan de integrale schuldhulpverlening. Het is aan gemeenten om hierover afspraken met de eventuele aanbieder van schuldhulpverlening te maken, ook als het gaat om de aanlevering van cijfers over geleverde prestaties. Het is binnen die verantwoordelijkheidsverdeling niet aan mij om uitvoerende partijen te verplichten tot aanlevering van specifieke informatie.
Op landelijk niveau beschik ik wel over de in het jaarverslag van de Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) gepresenteerde gegevens. Het gaat hier om cijfers van verschillende onderdelen binnen de schuldhulpverlening. De aanlevering van deze informatie berust op afspraken die de NVVK met haar leden heeft gemaakt. De NVVK heeft er in 2011 bewust voor gekozen de beschrijving van het slagingspercentage te wijzigen. De nieuwe omschrijving sluit beter aan bij de binnen de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) gehanteerde definitie en maakt aldus een vergelijking met de WSNP beter mogelijk. In de verschillende jaarverslagen van de NVVK is hierover ook steeds transparant gecommuniceerd.
Tenslotte wil ik u wijzen op de vóór juli 2016 gepland staande evaluatie van de Wgs. Binnen deze evaluatie wordt gekeken naar het effect van de wet op de kwaliteit en effectiviteit van de schuldhulpverlening.
Hoeveel mensen melden zich bij de gemeente voor schuldhulpverlening? Hoeveel aanvragen worden afgewezen, hoeveel in behandeling genomen en hoeveel oplossingen worden gerealiseerd volgens welke definitie(s)? Zijn er wachtlijsten bij gemeenten?
Met de komst van de Wgs is de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de schuldhulpverlening expliciet bij de gemeente belegd. Ik beschik dan ook niet over deze gegevens.
Voelt u iets voor een landelijk meldpunt voor mensen die tegen de grenzen van hulpverlening bij schulden aanlopen?
Voor mensen die aanlopen tegen de grenzen van schuldhulpverlening kent de schuldhulpverlening de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de organisatie. Daarnaast kunnen mensen indien hen de toegang tot de schuldhulpverlening wordt geweigerd hier tegen bezwaar en eventueel beroep aantekenen. Met deze twee mogelijkheden is de rechtsbescherming van mensen voldoende geborgd en hebben gemeenten ook voldoende mogelijkheden om de toegankelijkheid en kwaliteit van hun schuldhulpverlening te monitoren en zo nodig bij te sturen. Voor het instellen van een landelijk meldpunt zie ik geen aanleiding.
Hoeveel gemeenten gebruiken bijzondere bijstand voor betaling van bewindvoering? Welk bedrag is hiermee gemoeid?
Indien de goederen van iemand onder bewind zijn gesteld, zijn de daaruit voortvloeiende kosten (kosten beschermingsbewind) aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Dit houdt in dat de betrokkene, indien hij een te beperkte draagkracht heeft om de kosten zelf te kunnen betalen, hiervoor bijzondere bijstand kan aanvragen bij de gemeente. Om een beter zicht te krijgen op onder meer de ontwikkeling van deze kosten laat ik samen met het Ministerie van Veiligheid en Justitie een onderzoek uitvoeren door Stichting Stimulansz. Wij berichten u deze zomer over de uitkomsten van dit onderzoek.
Het bericht dat onverantwoorde leningen worden verstrekt aan huishoudens |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat sprake is van een stijging van het aantal problematische schulden met twintig procent over de laatste zeven jaar en bij 210.000 huishoudens sprake is van risicovolle leningen? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Zo nee, wat zijn dan wel de feiten?1
Uit het onderzoek Huishoudens in de rode cijfers 20122 blijkt dat iets meer dan één op de zes Nederlandse huishoudens (17,2%) een risico loopt op problematische schulden, problematische schulden heeft of in een schuldhulpverleningstraject zit. Het grootste deel van deze huishoudens (tussen 719.000 en 961.000) loopt een risico op problematische schulden. Tussen de 373.000 en 531.000 huishoudens hebben problematische schulden. De 210.000 huishoudens (uit een onderzoek van Experian) waaraan in het bericht wordt gerefereerd, maken daar waarschijnlijk onderdeel van uit. In vergelijking met het eerdere onderzoek Huishoudens in de rode cijfers3, dat u op 5 oktober 2009 heeft ontvangen, is het aantal huishoudens met (een risico op) problematische schulden gestegen. Het onderzoek uit 2009 schatte het aantal risicohuishoudens op 788.000 tot 999.000. In 2012 komt de schatting uit op 1.120.000 tot 1.294.000. In 2014 zal een derde meting worden verricht. De oorzaken die aan (het risico op) problematische schulden ten grondslag liggen zijn divers. Veel voorkomende oorzaken zijn: gebrekkig financieel beheer, een te hoge levensstandaard en een plotselinge terugval in inkomen (wat kan leiden tot aanpassingsschulden). In vergelijking met het onderzoek uit 2009 komt in het laatste onderzoek naar voren dat huishoudens met (het risico op) problematische schulden minder leningen, doorlopende kredieten en creditcards afsluiten. Wel is de gemiddelde roodstand en creditcardschuld toegenomen.
Onderschrijft u de bewering van de Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren (NVVK) dat de situatie mogelijk ernstiger is dan de risicovolle leningen bij 210.000 gezinnen doen vermoeden?
Het aantal huishoudens (met een risico op) problematische schulden is tussen 2009 en 2012 toegenomen (zie ook mijn antwoord op vraag4. Een op de zes huishoudens in Nederland heeft een (risico op) problematische schulden. Dit vind ik een ernstige situatie. Het voorkomen van en het aanpakken van problematische schulden is dan ook van groot belang.
Daarom zijn de regels voor verantwoorde kredietverlening aangescherpt en zet dit kabinet in op het versterken van de financiële zelfredzaamheid van mensen en zijn preventie en vroegsignalering van schulden speerpunten van het armoede- en schuldenbeleid.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat deze groep mensen tegen het aangaan van onnodige leningen beschermd worden? Zo ja, hoe gaat u vorm geven aan deze bescherming? Zo nee, welke oplossing staat u voor bij het voorkomen van problematische schulden?
De laatste jaren zijn de regels voor verantwoorde kredietverlening aangescherpt.
Kredieten met een looptijd korter dan drie maanden vallen nu ook onder de Wet op het financieel toezicht (Wft). Er is een maximale kredietvergoeding voor kredieten gekoppeld aan de wettelijke rente (op dit moment maximaal 15% op jaarbasis). Tevens is de kredietwaardigheidstoets aangescherpt, zijn de rechten van de consument uitgebreid, zijn er meer informatieverplichtingen voor kredietaanbieders en regels over reclame uitingen opgenomen.
Een aanbieder van krediet dient de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen op basis van de raadpleging van een gegevensbestand, zoals thans ingevuld door de Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) te Tiel. Daarnaast bepalen de gedragscodes voor consumptief krediet hoeveel consumenten maximaal mogen lenen (op basis van begrotingen van het Nibud). Op deze wijze worden consumenten beschermd tegen overkreditering.
De AFM ziet toe op het naleven van deze regelgeving door kredietaanbieders. De AFM treedt, na het ontvangen van signalen, handhavend op als een kredietaanbieder zich niet houdt aan de regels voor het verantwoord verstrekken van krediet. Zo is de AFM hard opgetreden tegen flitskredietaanbieders die kredieten aanbieden. Hierbij wordt opgemerkt dat het voor kan komen dat leningen op het moment van verstrekken niet risicovol of onverantwoord zijn, maar dat er zich na verloop van tijd omstandigheden voordoen waardoor de lening niet meer passend is, zoals arbeidsongeschiktheid of werkloosheid.
Welke bedrijven of instellingen verstrekken, voor zover u bekend, deze leningen aan mensen waarvan de kredietwaardigheid bij voorbaat als gering of negatief beoordeeld moet worden, hoe is dit mogelijk en wat is de rol van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in deze?
Zie antwoord vraag 3.
De inzet van stakingsbrekers door de NS |
|
Sadet Karabulut , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het waar dat de Arbeidsinspectie (thans: de Inspectie SZW) een onderzoek instelt naar de inzet van stakingsbrekers door de NS?1 Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de Waadi (de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs). In artikel 10 van deze wet is een verbod tot stakingsbreking opgenomen. Dit houdt in dat een uitzendonderneming geen arbeidskrachten ter beschikking stelt aan een onderneming waar een staking plaatsvindt als hierdoor de staking gebroken wordt. De Inspectie SZW heeft een melding ontvangen van de FNV dat er sprake zou zijn van stakingsbreking. De informatie die de FNV heeft geleverd is echter nog niet concreet genoeg om een onderzoek te starten. Daarom is de FNV om aanvullende informatie gevraagd. Deze informatie is nog niet ontvangen.
Is het waar dat de Arbeidsinspectie aan de NS toestemming heeft gegeven om treinen door een ander bedrijf te laten schoonmaken? Kunt u uiteenzetten waarom dat wel of niet is gebeurd?
De Inspectie SZW geeft een bedrijf nooit toestemming om een staking te breken. Wel heeft de Inspectie SZW op verzoek van de NS de bestaande wet- en regelgeving toegelicht. Zij heeft hierbij aangegeven dat de rechter bepaalt of sprake is van stakingsbreking. De Inspectie SZW onderzoekt enkel de feiten en omstandigheden.
Wilt u aan de NS omstandig duidelijk maken dat het breken van stakingen een schending is van fundamentele werknemersrechten? Zo nee, waarom niet?
Tot dusver is niet gebleken dat er sprake is stakingsbreking door de NS. Er is dan ook geen reden de NS hierop aan te spreken. Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft de Inspectie SZW de NS de bestaande wet en regelgeving reeds toegelicht.
De omstreden methoden van re-integratiebedrijf WorkFast |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat methode van WorkFast omstreden is?1 Zo ja, heeft dit gevolgen voor uw re-integratiebeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht zeer aan een zorgvuldige aanpak van de activering en begeleiding om mensen naar werk te leiden. Daarvoor is maatwerk een belangrijke voorwaarde. Uiteraard dient dit binnen de vigerende regelgeving en rekeninghoudend met persoonlijke omstandigheden plaats te vinden. Ook in de situatie van uitbesteding van de re-integratie bij een extern bedrijf, dient de gemeente toe te zien op een zorgvuldige aanpak en is zij verantwoordelijk voor de juiste bejegening van de mensen en voor de opgedragen activiteiten die moeten zijn afgestemd op de mogelijkheden van de betrokkene. Ik vel geen oordeel over de werkwijze van dit specifieke bedrijf. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de WWB en de wijze waarop zij het re-integratiebeleid vormgeven. Daarbij is het ook aan gemeenten om te bepalen of zij de re-integratietaken uitbesteden aan re-integratiebedrijven en om deze bedrijven te selecteren. De gemeenteraad controleert dit beleid en gemeenteraadsleden kunnen de uitvoering in de Raad aan de orde stellen. Het is dus aan het College en de Raad om misstanden op te sporen en snel te corrigeren.
Mensen die zich door de behandeling in het kader van hun re-integratie benadeeld voelen, kunnen een klacht indienen bij het college van B&W en de cliëntenraad kan dit onderwerp bij het College of bij de gemeenteraad aan de orde stellen. Fouten bij de uitvoering van het re-integratiebeleid moeten op lokaal niveau aan de orde worden gesteld en ook op dat niveau zo nodig worden gecorrigeerd. Het kabinet heeft hierbij geen taak.
In welke gemeenten is WorkFast actief? Hoeveel subsidie wordt per gemeente ingezet, hoeveel bijstandsgerechtigden zitten in een traject en wat kost een traject bij Workfast? Hoeveel deelnemers aan WorkFast trajecten hebben als resultaat hiervan na een jaar een baan? Kunt u voorgaande vragen beantwoorden voor de afgelopen vijf jaar? Kunt u dit toelichten?
Het aanbesteden van re-integratiewerkzaamheden aan private partijen zal doorgaans niet de vorm van een subsidierelatie hebben, maar een privaatrechtelijke overeenkomst zijn om diensten tegen betaling te leveren. De gevraagde gegevens betreffen bedrijfsspecifieke en mogelijk concurrentiegevoelige informatie. Gelet op de decentrale verantwoordelijkheid binnen de WWB, beschik ik niet over deze informatie.
Heeft de eigenaar van WorkFast nog meer reintegratiebedrijven? Zo ja welke? Hoeveel omzet draait dit bedrijf en/of deze bedrijven? Hoeveel winst wordt gemaakt? Wat zijn de inkomsten van eigenaar en medewerkers?
Zie antwoord vraag 2.
Heiligt het doel alle middelen van reïntegratiemethode WorkFast? Zo nee, waar ligt volgens u de grens?
Zie het antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk en aanvaardbaar dat winst wordt gemaakt via arbeidsbemiddeling? Zo ja, waarom en welke kaders hanteert u hierbij? Zo nee, welke gevolgen heeft dit voor uw re-integratiebeleid?
Zie antwoord vraag 4.
Is het toegestaan dat bijstandsgerechtigden met een beperking of chronische ziekte worden gedwongen om werkzaamheden te verrichten die strijdig zijn met medische adviezen? Zo nee, welke wettelijke wetten en regels zijn hierop van toepassing? Zo ja, op welke wijze moeten consulenten en ambtenaren dan wel rekening houden met specifieke (medische) omstandigheden van individuele bijstandsgerechtigden? Welke stappen kunnen bijstandsgerechtigden zetten wanneer zij gedwongen worden werkzaamheden te verrichten die strijdig zijn met medische adviezen?
Maatwerk is bij de re-integratie geboden. De gemeente bepaalt of de aan de cliënten gestelde eisen aan redelijke normen voldoen, rekening houdend met eventuele medische belemmeringen. Cliënten hebben de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen het besluit van de gemeente om hen op een re-integratietraject te plaatsen of om een sanctie op te leggen. In deze procedure zal dan worden bepaald in hoeverre sprake is van zinvolle verplichtingen die aan de uitkering zijn verbonden. Daarnaast kunnen mensen indien ze de bejegening onjuist vinden, ook een klacht indienen bij de gemeente.
Vindt u dat de methode «breken en weer bouwen», waarbij mensen druk en intimidatie ervaren en wordt aangepraat dat zij alles verkeerd doen, een effectieve en waardige manier is om mensen weer aan de werk te helpen?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u de verplichting om vijf sollicitatiebrieven per dag, honderd sollicitatiebrieven per maand te schrijven, op straffe van een korting op de uitkering, zinvol?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Inspectie SZW onderzoek te laten doen naar de methode WorkFast? Zo nee, vallen methoden en technieken van WorkFast die veel bijstandsgerechtigden als intimiderend, brekend en ziekmakend ervaren – omdat zij aangevallen worden op hun positie als bijstandsgerechtigde, hun psychische of lichamelijke beperking of hun uiterlijke verschijning – binnen de grenzen van de wet?
Onderzoek door de Inspectie SZW is hier niet aan de orde. Het betreft de uitvoering van re-integratiebeleid waarin de gemeente beleidsvrijheid heeft en waarvoor zij de verantwoordelijkheid draagt. De inspectie SZW doet geen onderzoek naar de uitvoering van individuele gemeenten. De gemeenteraad heeft op dit terrein een controlerende taak in de richting van het college van burgemeester en wethouders.
Mogen gemeenten en/of re-integratiebedrijven van bijstandsgerechtigden in het kader van hun re-integratietraject eisen dat: zij stoppen met vrijwilligerswerk in de avond en het weekend; zij hun kinderen verplicht naar de buitenschoolse opvang doen tegen hoge kosten zonder dat er regulier werk voor handen is en zonder dat deze kosten worden vergoed; zij ondanks eerdere beoordeling van de arts dat bepaalde werkzaamheden onuitvoerbaar zijn vanwege medische beperkingen, nadere gedetailleerde medische informatie moeten aanleveren? Zo nee, aan welke wetten en regels hebben zij zich te houden en welke stappen kunnen bijstandsgerechtigden tegen dergelijke praktijken ondernemen?
Zie het antwoord op vraag 1. De cliënt kan in bezwaar en beroep gaan tegen eventuele sanctiemaatregelen, die worden opgelegd als gevolg van het niet voldoen aan de gestelde eisen.
Een forse toename in het aantal klachten over de Rotterdamse Sociale Dienst |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Rotterdamse sociale dienst het groeiend aantal aanvragen van bijstandsuitkeringen of bijzondere bijstand niet meer aan kan met alle schrijnende gevolgen van dien? Deelt u de mening van wethouder Florijn dat dit een landelijk probleem is? Zo ja, welke gevolgen verbindt u aan deze conclusie?1
Ik heb de berichtgeving over het rapport van de gemeentelijke ombudsman van de gemeente Rotterdam gevolgd. De huidige economische situatie in Nederland heeft effect op het beroep dat op de bijstandsuitkering wordt gedaan. Daar ben ik mij bewust van en ik realiseer me dat in sommige gemeenten het aantal bijstandsgerechtigden sterker toeneemt dan in andere gemeenten.
De gemeentelijke ombudsman van Rotterdam gaat in zijn jaarverslag 2013 onder meer in op klachten die zijn binnengekomen van bijstandsgerechtigden over de dienstverlening. In het voornoemde bericht heeft wethouder Florijn aangegeven dat voor het afhandelen van de bijstandsaanvragen in Rotterdam steeds meer gekwalificeerde medewerkers nodig zijn. Daarnaast heeft hij aangegeven dat het in zijn ogen een landelijk probleem betreft dat deze medewerkers in steeds mindere mate voorhanden zijn. Ik ga er daarom vanuit dat u vraagt of ik de mening deel over het voorhanden zijn van voldoende medewerkers.
In dit kader wijs ik erop dat een juiste en rechtmatige uitvoering van de WWB primair een aangelegenheid is tussen het uitvoerende college van B&W en de kaderstellende en controlerende gemeenteraad.
Doen de onder de eerste vraag beschreven problemen zich ook voor bij andere gemeenten? Zo ja welke?
Ik heb recentelijk geen signalen ontvangen over andere gemeenten waar soortgelijke zaken zich zouden voordoen. Bij de beantwoording van Kamervragen van Siderius (SP) ingezonden op 25 september 2013, ben ik reeds ingegaan op een soortgelijk signaal in 2013.2
Vindt u de conclusies over de sociale dienst uit het onderzoek van de Rotterdamse ombudsman dat vooral burgers die in de bijstand zitten de dupe zijn van de geconstateerde onbereikbaarheid, miscommunicatie en gebrek aan flexibiliteit acceptabel? Zo nee, bent u bereid een breed onderzoek in te stellen bij de gemeente Rotterdam door de Inspectie SZW, daar de Ombudsman spreekt over «het topje van de ijsberg»?
Ik ben van mening dat burgers die een beroep doen op de WWB op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid moeten krijgen over hun aanvraag. Gemeenten dienen in beginsel binnen
acht weken nadat een aanvraag is ingediend een beslissing te nemen over die aanvraag. Het gaat hier om een ordetermijn. Tegen het uitblijven van een beslissing staan bezwaar- en beroepsmogelijkheden open (Algemene wet bestuursrecht). Indien de belanghebbende binnen deze ordetermijn niet alle informatie heeft verstrekt die noodzakelijk is voor de te nemen beslissing, hebben gemeenten langer dan 8 weken de tijd om een besluit op de aanvraag te nemen. In dit kader benadruk ik dat in de WWB de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de uitvoering door het college van B&W primair bij de gemeenteraad ligt.
Herkent u zich in het Rotterdamse signaal dat er een landelijk tekort zou zijn aan gekwalificeerd personeel voor afhandeling van aanvragen in het kader van de Wet Werk en Bijstand? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat Rotterdammers als gevolg van de drukte bij de Rotterdamse sociale dienst te laat een uitkering krijgen en van de regen in de drup raken?
De WWB is een laatste vangnet waarop burgers beroep kunnen doen. Gemeenten hebben, zoals bij de beantwoording van vraag 3 aangegeven, in beginsel acht weken de tijd om tot een beslissing te komen. Daarnaast zijn gemeenten gehouden om binnen uiterlijk vier weken na datum van de aanvraag een voorschot van 90% van de algemene bijstand te verstrekken. Daarna wordt iedere vier weken opnieuw een voorschot uitbetaald zolang het college nog geen beslissing heeft genomen. Indien de uitkering wordt vastgesteld, wordt het voorschot verrekend met de uitkering die wordt toegekend over de periode waarvoor een voorschot is verleend. Op deze manier biedt het stelsel, mede gelet op de mogelijkheden van bezwaar en beroep, voldoende waarborgen voor burgers.
Welke maatregelen gaat u treffen opdat gemeenten de Wet Werk en Bijstand naar behoren kunnen uitvoeren?
Gezien de primaire verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om toe te zien op de uitvoering van de WWB, zie ik in het kader van het voornoemde bericht geen aanleiding om met aanvullende maatregelen te komen.
Het bericht dat de voorzitter van de Werkkamer zegt dat een grote groep jonggehandicapten straks onzichtbaar, verdwijnt achter de voordeur |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de zorgen van de voorzitter van de Werkkamer en tevens wethouder te Amsterdam, mevrouw van Es, dat een grote groep jonggehandicapten dreigt «achter de voordeur te verdwijnen»? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ongelijk wanneer het stelt dat «deze problemen niet te vermijden zijn»?1
Mijn beeld is niet dat een grote groep jonggehandicapten achter de voordeur dreigt te verdwijnen en dat dit onvermijdelijk is.
Gemeenten krijgen met de Participatiewet de beleidsvrijheid, de middelen en de instrumenten om kansen te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking en arbeidsvermogen die niet meer in de Wajong kunnen instromen. Zij kunnen bepalen welke ondersteuning mensen nodig hebben en daarbij maatwerk bieden. Daarbij hebben zij een breed scala aan instrumenten beschikbaar, waaronder de nieuwe instrumenten loonkostensubsidie en beschut werk. De baanafspraak uit het sociaal akkoord vergroot de mogelijkheden om deze mensen aan het werk te krijgen.
Verder is van belang dat Wajongers met arbeidsvermogen bij het UWV blijven. Er is geen sprake meer van het overdragen van tienduizenden wajongers naar gemeenten. Dat betekent dat de instroom van mensen met een arbeidsbeperking bij gemeenten geleidelijk zal verlopen.
Deelt u de mening dat gemeenten zullen inzetten op de kortste weg naar werk? Zo ja, wat gebeurt er met de honderdduizenden arbeidsgehandicapten die niet kort aan het werk gezet kunnen worden? Zo nee, gaat u het verdeelmodel en bijbehorende middelen hierop aanpassen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, is er geen sprake van honderdduizenden arbeidsgehandicapten die op gemeenten af komen. Huidige Wajongers met arbeidsvermogen gaan immers niet over naar gemeenten. De Participatiewet bevat waarborgen om te komen tot een evenwichtige inzet van middelen en instrumenten. Gemeenten zijn op basis van de Participatiewet verplicht om in een verordening regels te stellen voor het ondersteunen bij arbeidinschakeling en het aanbieden van re-integratievoorzieningen. Gemeenten dienen in de verordening aandacht te besteden aan een evenwichtige verdeling van de re-integratie-instrumenten over de brede gemeentelijke doelgroep. Deze verordening stelt de gemeenteraad vast. Cliënten kunnen via de lokaal georganiseerde cliëntenparticipatie invloed uitoefenen op de uitvoering door de gemeente. De wet geeft dus waarborgen die ervoor zorgen dat gemeenten zich niet uitsluitend richten op de mensen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt. Bij een evenwichtige inzet van de middelen doelt het kabinet op het beschikbaar zijn van re-integratievoorzieningen voor verschillende doelgroepen, met specifieke aandacht voor mensen die vanwege een arbeidsbeperking een grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben.
De verdeling van middelen voor inkomensvoorzieningen stimuleert gemeenten niet alleen om makkelijk bemiddelbare mensen aan de slag te helpen, maar ook mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Hoe meer iemand werkt, des te meer een gemeente bespaart op de uitkeringslasten. De verdeling helpt juist voorkomen dat mensen met een arbeidsbeperking achter de voordeur verdwijnen. Daarnaast ontvangen gemeenten via het participatiebudget middelen om mensen te ondersteunen en aan het werk te houden.
Kunt u beschrijven wat de kortste weg naar werk en conclusie van het UWV en de voorzitter van de Werkkamer betekent voor iemand met een arbeidsvermogen van 30%, voor iemand met een arbeidsvermogen van 50% en voor iemand met een arbeidsvermogen van 70%?
Hierop is in algemene zin geen antwoord mogelijk. Re-integratie is maatwerk. Iemands loonwaarde is slechts één van de elementen die bepalen hoe iemand ondersteund wordt.
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 2, heeft de Participatiewet waarborgen die een evenwichtige inzet van middelen voor de verschillende doelgroepen bevorderen. Gemeenten krijgen met de Participatiewet een breed scala aan instrumenten beschikbaar om mensen aan het werk te helpen. Deze instrumenten zijn beschikbaar voor mensen met een grote en kleinere afstand tot de arbeidsmarkt, met een verschillend niveau qua arbeidsvermogen en kunnen afhankelijk van de mogelijkheden en omstandigheden van betrokkene in maatwerk worden toegepast. Als mensen een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, kan de gemeente hen bijvoorbeeld eerst een participatieplaats aanbieden, met als doel de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. De volgende stap kan zijn het plaatsen van iemand bij een werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst. Met het instrument loonkostensubsidie kan de gemeente dan compensatie bieden aan een werkgever die iemand met verminderde productiviteit in dienst neemt. In de Participatiewet is de hoogte van de loonkostensubsidie bepaald op het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de vastgestelde loonwaarde, met als maximum 70% van het WML. Bij een loonwaarde van 30, 50 resp. 70% WML is de loonkostensubsidie dus 70, 50 resp. 30% van het WML. Daarnaast kan de gemeente mensen zo nodig beschutte werkomstandigheden bieden of andere instrumenten inzetten, zoals begeleiding of een no-riskpolis.
Kunt u garanderen dat iedere Wajonger met arbeidsvermogen een gelijke kans op werk krijgt in heel Nederland? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik niet garanderen, net zo min als ik dat kan voor iedere werkzoekende met volledig werkvermogen. Zo is de kans op werk mede afhankelijk van in de persoon gelegen factoren en van de regionale werkgelegenheid. Met de Participatiewet en met de baanafspraak met werkgevers wil ik meer kansen op werk creëren voor mensen met een arbeidsbeperking, ook voor het zittend bestand Wajongers met arbeidsvermogen en voor mensen die na 1 januari 2015 bij de gemeenten aankloppen.
Welke oplossing biedt u werkgevers en de VNG die nog niet weten hoe ze iedereen die voldoende kan werken naar een baan toe kunnen leiden?
Ik heb financiële middelen beschikbaar gesteld om te komen tot een adequate implementatie van de Participatiewet. Om mensen naar een baan toe te leiden is het van belang om te komen tot een goede match tussen de mensen met een arbeidsbeperking en de banen die werkgevers beschikbaar gaan stellen. Dat is geen eenvoudige opgave. De 35 regionale Werkbedrijven krijgen hierbij een belangrijke rol. Gemeenten hebben het voortouw bij de Werkbedrijven en werken nauw samen met sociale partners en UWV.
SZW heeft een ondersteunende rol. Ook heb ik middelen beschikbaar gesteld om een initiatief van VNO en AWVN te ondersteunen om 7500 extra banen te realiseren. De banen komen tot stand binnen een netwerk van 250 grote ondernemingen. Zo verbetert VNO-NCW samen met werkgevers/branches, vakbonden, uitzendbureaus, gemeenten, UWV en andere partijen het bemiddelen en plaatsen van mensen met een beperking.
Zijn er regionale plannen ter realisatie van de zogenoemde 125.000 garantiebanen? Zo nee, wanneer komen die beschikbaar?
In mijn antwoord op vraag 5 heb ik gemeld dat er al initiatieven zijn om de extra banen te realiseren. Werkgevers pakken dit actief op. Ook in de Werkkamer werken partijen hier aan. In de notitie «uitgangspunten van de Werkkamer» die door de partijen in de Werkkamer is vastgesteld en die is geplaatst op de website van VNG en Stichting van de Arbeid, staat dat de partijen die betrokken zijn bij het regionale Werkbedrijf met elkaar een regionaal marktbewerkingsplan maken. In dit plan worden kansen en mogelijkheden beschreven voor het plaatsen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (in het bijzonder mensen met een arbeidsbeperking) in de betreffende regio. Ook bevat het plan duidelijke afspraken over de beschikbaarheid van banen en over de wijze van aanlevering en matching van werkzoekenden. Doel is dat de Werkbedrijven in 2015 operationeel zijn.
Het groeiende verschil in inkomens tussen werknemers en bestuurders van bedrijven |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het feit dat topbestuurders van beursgenoteerde bedrijven gemiddeld vijftig keer meer verdienen dan hun werknemers en de topman van Unilever tweehonderdentwaalf keer meer verdiende dan zijn werknemers?1
Beloningen van topbestuurders moeten in verhouding staan tot het betreffende loongebouw. Zeker in tijden van crisis is het een verkeerd signaal dat bij sommige bedrijven het verschil in de beloning van topbestuurders en «gewone» werknemers groter is geworden.
Bent u het eens met de stelling dat kleinere inkomensverschillen leiden tot betere prestaties van een land? Zo ja, op welke wijze gaat u de groeiende kloof tussen de beloning van topbestuurders en werknemers verkleinen? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet gaat niet over de beloning van bestuurders en werknemers binnen individuele bedrijven in de private sector. Dit is een zaak van de sociale partners. Het kabinet hecht wel aan een open en transparante dialoog hierover. Zoals ik uw Kamer per brief van 7 maart 2014 heb laten weten, wil ik excessieve topbeloningen daarom tegengaan door versterking van de medezeggenschap. Ik werk aan een aanpassing van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) die de rol van ondernemingsraden bij het beloningsbeleid voor bestuurders versterkt. Het kabinet zal de WOR zodanig aanpassen dat jaarlijks een gesprek tussen bestuurder en de ondernemingsraad plaatsvindt over de ontwikkeling van de beloningsverhoudingen, inclusief die van het bestuur. Op basis van de huidige informatieverplichting is een gesprek over de beloningsverhoudingen reeds mogelijk. Dit wordt nu een verplichting.
Wat is het absolute inkomen en hoe groot is het verschil tussen het inkomen van de hoogste baas van respectievelijk een schoonmaakbedrijf, de Nederlandse Spoorwegen, Shell, een ziekenhuis, een sociaal werkbedrijf en de ING en de laagstbetaalde werknemer?
Ik heb geen informatie over de beloningsverhoudingen binnen individuele bedrijven.
Alle werknemers tussen de 23 jaar en de AOW-leeftijd hebben recht op het wettelijk minimumloon, dat met ingang van 1 januari 2014 1.485,60 euro per maand bedraagt. Voor jongere werknemers (15 tot 23 jaar) geldt het leeftijdsafhankelijke minimumjeugdloon.
Publieke en semipublieke instellingen vallen onder de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Hierin is vastgelegd dat het inkomen van bestuurders en hoogste leidinggevenden in de (semi)publieke sector maximaal 130% van een ministersalaris mag zijn. De WNT-norm voor 2014 bedraagt 230.474 euro. Zoals eerder aangegeven, gaat het kabinet niet over de beloning van bestuurders en leidinggevenden in de private sector.
Kunt u inzicht verschaffen in de loonkloof tussen de top- en basis van beursgenoteerde- en niet beursgenoteerde bedrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat vrijblijvende maatregelen onvoldoende zijn om het groeiend verschil in lonen van top en basis aan te pakken?
In de private sector is de Code Corporate Governance een belangrijk instrument om de spelregels rondom het beloningsbeleid vast te leggen. De code geldt voor beursgenoteerde vennootschappen en bevat spelregels over goed bestuur. In de code is met betrekking tot bestuursbeloningen onder andere vastgelegd:
Het kabinet vindt het belangrijk dat de sector hier zijn verantwoordelijkheid neemt. Naleving van de code is wettelijk verplicht en de monitoring commissie (commissie Streppel) rapporteert hier jaarlijks over. De code werkt volgens het «pas toe of leg uit» – principe. Bedrijven moeten uitleggen of de code wordt toegepast, of motiveren waarom zij afwijken van de code.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 werk ik bovendien aan een aanpassing van de WOR die ervoor zal zorgen dat de rol van ondernemingsraden bij het beloningsbeleid versterkt wordt.
Daarnaast heeft de Europese Commissie recent een voorstel uitgebracht om de richtlijn aandeelhoudersrechten aan te passen, zoals aangekondigd in het Actieplan Europees vennootschapsrecht en corporate governance (COM(2012) 740). Dit bevat onder meer voorstellen om het beloningsbeleid en de individuele beloning van bestuurders transparanter te maken. Momenteel loopt een internetconsultatie over het richtlijnvoorstel. Daarna zal het kabinet een standpunt bepalen.
Deelt u de mening dat alle lonen, dus ook die van de topbestuurders onder de cao moeten worden ondergebracht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Nee, dit is aan de sociale partners.
Discriminatie van zwangere vrouwen op de arbeidsmarkt |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de oproep van het College voor de Rechten van de Mens om iets te doen aan zwangerschapsdiscriminatie?1
Allereerst wil ik benadrukken dat elk geval van discriminatie ongewenst en onacceptabel is. Discriminatie van zwangere vrouwen op de arbeidsmarkt heeft een negatieve invloed op de arbeidsparticipatie en carrièremogelijkheden van vrouwen. Ook heeft dit gevolgen voor de economische zelfstandigheid van vrouwen.
Mensen die worden geconfronteerd met discriminatie moeten hier melding van maken. Op deze wijze kan een beter inzicht in de aard en omvang van discriminatie ontstaan en kan discriminatie worden aangepakt. Ik ben dan ook blij dat de vier vrouwen over wie een oordeel is uitgesproken door het College voor de Rechten van de Mens (het College) melding hebben gemaakt van mogelijke discriminatie. Het is van belang dat er over dit soort zaken uitspraken zijn. Door de aandacht die het College hieraan geeft wordt de aandacht gevestigd op het probleem van discriminatie op de arbeidsmarkt bij zwangerschap.
Uit het onderzoek «Hoe is het bevallen?» (2012) van de Commissie Gelijke behandeling (thans College voor de Rechten van de Mens) blijkt dat 45% van de vrouwen die in de periode 2007 tot en met maart 2011 zwanger waren of moeder zijn geworden én tijdens de zwangerschap of het moederschap werkten of werk zochten, een situatie heeft meegemaakt die mogelijk op discriminatie wijst.
Bij brief van 22 maart 2012 (Kamerstukken II, 2011/2012, 30 420, nr. 162) heeft de toenmalige Staatssecretaris van SZW, mede namens de toenmalige Minister van OCW, gereageerd op dit onderzoek. In het onderzoek wordt gesteld dat het probleem niet is dat er onvoldoende regelgeving is die discriminatie vanwege zwangerschap en moederschap verbiedt, maar dat werkgevers en werknemers onvoldoende op de hoogte zijn van hun rechten en plichten die uit de regelgeving voortvloeien. De aanbevelingen uit het onderzoek die aan de overheid zijn gericht, hebben dan ook betrekking op voorlichting. Om die reden is de informatie over zwangerschap/ouderschap en werk op de website www.rijksoverheid.nl gebundeld en derhalve beter vindbaar. Ook is een verwijzing toegevoegd naar de webpagina www.zwangerenwerk.nl van het College voor de Rechten van de Mens.
Het kabinet heeft de Sociaal-Economische Raad (SER) om advies gevraagd over discriminatie op de arbeidsmarkt. Dit advies wordt in april verwacht. Ik heb, onder andere tijdens het Algemeen Overleg Integratie van 12 maart jl., aangegeven dat ik naar aanleiding van het SER advies met een actieplan met betrekking tot de aanpak van discriminatie op de arbeidsmarkt zal komen. In dit actieplan zal ik ook ingaan op eventuele maatregelen met betrekking tot het tegengaan van zwangerschapsdiscriminatie.
Wat is uw reactie op de constatering dat ruim 45 procent van de zwangere vrouwen negatieve ervaringen heeft met zwangerschap? Hoe gaat u ervoor zorgen dat werkgevers op de hoogte zijn van anti-discriminatie wetten en regels en deze ook naleven?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere maatregelen gaat u treffen om zwangerschapsdiscriminatie te bestrijden?
Zie antwoord vraag 1.