Het opnemen van gegevens van een MOT-melder in het strafdossier |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over het melden van verdachte of ongebruikelijke transacties door notarissen en de angst voor bedreigingen als gevolg daarvan?1
Ja.
Klopt het dat het nog steeds gebruikelijk is dat de naam van een Melding Ongebruikelijke Transactie (MOT)-melder opgenomen wordt in het strafdossier? Acht u dit wenselijk?
Ik hecht eraan om het meldproces en de diverse redenen voor het opnemen van bepaalde informatie over een instelling in dat proces toe te lichten. Een ongebruikelijke transactie dient door instellingen genoemd in 1a van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) te worden gemeld bij de Financial Intelligence Unit (FIU)-Nederland. Deze belangrijke verplichting is opgenomen in artikel 16 van de Wwft. Na analyse van de FIU-Nederland kan een melding van een ongebruikelijke transactie verdacht worden verklaard door de FIU-Nederland. Voor deze analyse dient de FIU-Nederland de informatie in de melding van de ongebruikelijke transactie te kunnen verifiëren en, indachtig artikel 17 Wwft, nadere informatie te kunnen opvragen bij instellingen. Verdacht verklaarde transacties worden door de FIU-Nederland aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten ter beschikking gesteld.
In de informatie die de FIU-Nederland over de verdachte transactie ter beschikking stelt, wordt de bedrijfs- of kantoornaam van de meldende instelling opgenomen. De reden daarvoor is dat het Openbaar Ministerie alleen opvolging kan geven aan een verdacht verklaarde transactie wanneer deze ook geverifieerd kan worden. Bovendien moet het Openbaar Ministerie de mogelijkheid hebben om aanvullende en verduidelijkende gegevens op te kunnen vragen bij de instellingen, hetgeen belastend of ontlastend bewijs kan opleveren. Verder kunnen er – zeker in complexere zaken – bewijsproblemen ontstaan als de meldende instellingen, die gebruikt zouden zijn om bijvoorbeeld wit te wassen, niet bekend zijn bij het Openbaar Ministerie.
Als vervolgens mede op basis van een verdacht verklaarde transactie een opsporingsonderzoek wordt opgestart, wordt die informatie van FIU-Nederland in beginsel integraal opgenomen in het strafdossier. Dit gebeurt omdat zowel de verdediging als de zittende magistratuur inhoudelijk moeten kunnen toetsen op basis van welke specifieke informatie een opsporingsonderzoek is gestart. Hierbij zij opgemerkt dat de wettelijke vereisten ten aanzien van de concreetheid van de tenlastelegging maken dat de feiten in de tenlastelegging herleidbaar zullen zijn tot een melding van een ongebruikelijke transactie.
Een uitzondering ter bescherming van een meldende instelling is mogelijk, wanneer een dreigende situatie ontstaat naar aanleiding van een melding van een ongebruikelijke transactie of het afleggen van een verklaring daarover. Een dergelijke situatie wordt zeer serieus genomen door politie en het Openbaar Ministerie. In dergelijke uitzonderlijke gevallen kan een instelling worden verhoord volgens de procedure voor het verhoor van anonieme getuigen. Tevens kunnen in dat geval maatregelen worden genomen in het kader van getuigenbescherming.
Uiteraard is het nog steeds van groot belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met de gegevens van meldende instellingen. Verwijzingen naar namen van medewerkers bij meldende instellingen zullen bij de analyse en verdachtverklaring van een ongebruikelijke transactie zoveel mogelijk achterwege blijven.
Vindt u het, in het licht van de verhardende criminaliteit, nog steeds toelaatbaar en verantwoord dat de gegevens van de MOT-melder in het strafdossier worden opgenomen en dus voor derden raadpleegbaar zijn? Zo ja, waarom?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 is het voor de bruikbaarheid en daarmee de effectiviteit van meldingen van ongebruikelijke transacties van belang dat de op basis daarvan door FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties voor strafrechtelijke doeleinden kunnen worden gebruikt. Zonder vermelding van de bedrijfs- of kantoornaam van de meldende instelling in het strafdossier kan niet door de verdediging en de zittende magistratuur, worden getoetst op basis van welke specifieke informatie een opsporingsonderzoek is gestart.
Zoals bij de beantwoording van eerdere, in vraag 1 vermelde Kamervragen is aangegeven, is met de KNB afgesproken dat notarissen bedreigingen kunnen melden bij de Landelijk Officier van Justitie Witwasbestrijding. Bij het Openbaar Ministerie zijn tot heden – op één aangekondigde melding na, die uiteindelijk niet daadwerkelijk is ingediend – geen meldingen van notarissen binnengekomen met betrekking tot bedreigingen die zij hebben ervaren en die gerelateerd zijn aan hun meldingen van ongebruikelijke transacties.
Bent u bereid er bij het openbaar ministerie (OM) en de Financial Intelligence Unit (FIU) op aan te dringen dat geen gegevens van een MOT-melder, van welk beroep dan ook en in het bijzonder de notaris, in het strafdossier worden vermeld, zodat voorkomen wordt dat de melder kan worden bedreigd of erger? Bent u bereid hierover in overleg te treden met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken of een systeem ingericht kan worden waarbij meldingen vanuit het notariaat niet meer door individuele notarissen maar door dan wel via de Koninklijke Notariele Beroepsorganisatie (KNB) worden gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen we de uitkomsten van dat onderzoek verwachten?
Ik ben bereid om met de KNB in overleg te treden om te onderzoeken of en hoe in het meldproces verbetering kan worden aangebracht.
De landsadvocaat die ruim 2,1 miljoen verdiende aan de Groninger gaswinning |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u, na uw beantwoording van onze vragen over de landsadvocaat1, een totaaloverzicht maken van alle juridische kosten die zijn gemaakt voor procedures tegen mensen uit Groningen met schade per jaar?2 Kunt u in het overzicht verwerken waaruit die kosten bestaan?
Ja. De landsadvocaat is ingezet om de Staat te vertegenwoordigen in civiele procedures die worden gevoerd tegen de Staat over aardbevingsschade.De volgende bedragen zijn in dit kader aan het kantoor van de landsadvocaat betaald:
2015: € 149.829
2016: € 112.594
2017: € 161.484
2018: € 54.406
2019 (tot en met september): € 63.704.
Bovengenoemde bedragen bestaan uit honoraria, kantoorkosten, verschotten en btw. De landsadvocaat is in deze procedures ingeschakeld, omdat het hier gaat om civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. De Staat is géén van deze procedures gestart; de Staat is hier (naast NAM en EBN) één van de gedaagde partijen. Er zijn geen overige kosten voor externe inhuur van juristen gemaakt.
Door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) zijn ook uitgaven gedaan ten behoeve van de inzet van de landsadvocaat. De inzet van de landsadvocaat is ten eerste gericht op juridische ondersteuning bij het tot stand brengen van de organisatie en het opzetten van een (juridische) beoordelingssystematiek. Ten tweede ondersteunt de landsadvocaat bij het uitvoeren van de operatie om de vele tienduizenden schadeverzoeken op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze af te handelen.
Kunt u per jaar aangeven hoeveel zaken er liepen en/of lopen?
Bij de Rechtbank Noord-Nederland liepen er vanaf 2015 tot en met heden in totaal 6 procedures tegen de Staat, waarvan er 3 inmiddels zijn afgerond.
Kunt u per individuele zaak aangeven hoeveel er is uitgegeven aan kosten voor de landsadvocaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. In de 6 civiele procedures waren de totale kosten van de landsadvocaat respectievelijk: € 212.354, € 32.150, € 38.399, € 21.221, € 104.236 en € 133.657. De verschillen worden verklaard door het feit dat de zaken verschillend van aard zijn (o.a. een groep eisers vs. één eiser, één of meerdere procedures). Voor een verdere toelichting over deze kosten verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u per individuele zaak aangeven wat de kosten zijn geweest voor andere juristen naast de landsadvocaat, de overheid (ministerie) en/of andere ambtenaren die zich hiermee bezig hielden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de hierboven genoemde civiele procedures zijn geen overige kosten voor externe inhuur van juristen gemaakt.
Wat zijn de kosten in de zaak van boer Nijhof voor de landsadvocaat in totaal (geweest)?3 Wat zijn de kosten geweest voor andere juristen naast de landsadvocaat, de overheid (ministerie) en/of andere ambtenaren die zich hiermee bezig hielden?
Ik kan niet ingaan op individuele procedures die zijn of worden gevoerd.
Hoe verhouden zich de kosten van de rechtszaak ten opzichte van de 800.000 euro schade die boer Nijhof had?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bij hoeveel zaken is de landsadvocaat betrokken (geweest) in Noord-Nederland?
De landsadvocaat is ingeschakeld voor de vertegenwoordiging van de Staat in 6 civiele procedures.
Is er een moment geweest waarop u hebt bedacht dat de verhouding tussen de kosten van de landsadvocaat en de 200.000 euro uit het amendement-Van Tongeren/Ouwehand (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 20) voor juridische bijstand, wel erg ver uiteen liep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn inzet is er altijd op gericht geweest om burgers te ontzorgen bij de afhandeling van schademeldingen. Met dit doel is de inzet van de landsadvocaat bij de TCMG er bijvoorbeeld juist op gericht om de vele tienduizenden schadeverzoeken op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze af te handelen. Ingeval van de civiele procedures bij de Rechtbank Noord-Nederland waar de landsadvocaat als procesvertegenwoordiger van de Staat optreedt, is de Staat één van de gedaagde partijen. Zoals bij het antwoord op vraag 1 is uiteengezet, is de Staat verplicht om zich in civiele procedures te laten vertegenwoordigen door een advocaat.
De middelen die besteed worden aan uitvoering en juridische kosten komen niet ten laste van de voor schadevergoeding en versterking benodigde budgetten. Desondanks blijft het ieders wens, ook de mijne, om die kosten zo beperkt mogelijk te houden.
Het functioneren van het tbs-stelsel |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in tbs-kliniek Hoeve Boschoord incidenten bewust worden afgeschaald om maar niet negatief in beeld te komen als tbs-kliniek en dus ook niet door de overheid beperkt te worden in het aantal behandelplekken en financiële middelen vanuit de overheid? Acht u deze gang van zaken denkbaar? Kunt u uitsluiten dat dit in de praktijk zo gaat in deze en andere klinieken?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Als wat er gesuggereerd wordt klopt, dan is dat bijzonder ernstig en kwalijk. Ik vind het daarom goed dat Hoeve Boschoord de Inspectie van Justitie en Veiligheid (IJenV) heeft gevraagd nader onderzoek te doen. De IJenV is direct een oriëntatie gestart en beoordeelt spoedig in hoeverre nader onderzoek nodig is. Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat hier sprake is van een landelijk probleem.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid op dit moment, in het kader van haar themaonderzoek, onderzoek doet naar o.a. de tbs-behandelduur en de hieraan gekoppelde financiële normering? Zo ja, wanneer wordt dit onderzoek afgerond? Welke andere onderzoeken naar het tbs-stelsel lopen er op dit moment?
De IJenV is inderdaad bezig met een thematisch onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden.
In mijn brief van 27 mei 2019 heb ik aangegeven dat ik onder andere wil kijken naar het terugbrengen van de gemiddelde tbs-behandelduur, de hieraan gekoppelde financiële normering en de invulling van de verloffasering.2 Ik heb de IJenV gevraagd die punten te agenderen binnen dit onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden. De IJenV heeft mij laten weten dat te doen.
Omdat de IJenV het belangrijk vindt dat er overkoepelend wordt gekeken, neemt zij voor het onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden de relevante bevindingen uit haar toezichtsactiviteiten mee. De Inspectie heeft aan mij laten weten dit onderzoek in het voorjaar van 2020 aan mij te willen aanbieden, zodat haar bevindingen mede richting kunnen geven aan de aangekondigde visieontwikkeling van het programma Forensische Zorg.
Er lopen geen andere onderzoeken naar het tbs-stelsel op dit moment.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of de behandelduur onder druk staat doordat klinieken een boete krijgen als patiënten langer dan 8 jaar behandeld worden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of door klinieken doelbewust, vanuit financiële overwegingen, wordt ingegrepen in de behandeling van cliënten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of incidenten door klinieken bewust worden afgeschaald om maar niet negatief in beeld te komen en als gevolg daarvan financiering vanuit de overheid mis te lopen, doordat bijvoorbeeld het aantal behandelplekken door de overheid wordt beperkt? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of behandelaren zich belemmerd voelen in het uitvoeren van de juiste en adequate behandeling van patiënten door financiële prikkels die in het huidige tbs-stelsel zitten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Als het antwoord op voorgaande vragen nee is, dus als bovenstaande suggesties en onderzoekswensen niet worden onderzocht, en niet betrokken kunnen worden bij lopend onderzoek, bent u dan bereid hiernaar een afzonderlijk onderzoek uit te laten voeren?
Ik wil niet vooruitlopen op de bevindingen van het lopende onderzoek van de IJenV en zal uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren. Indien de bevindingen op specifieke thema’s aanleiding geven tot vervolgonderzoek, wil ik daar uiteraard naar kijken.
Het blog ‘Andere tijden voor de rechtsbescherming’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het blog «Andere tijden voor de rechtsbescherming»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het blog.
Wat is uw reactie op het feit dat advocaten de eerste twee weken van 2020 massaal niet beschikbaar zullen zijn voor piketdiensten? Wat zijn volgens u hier de juridische, organisatorische en praktische gevolgen van? Trekt u dit zich aan? Waarom heeft u het zo ver laten komen?
Ik betreur de actie van de advocatuur die feitelijk neerkomt op een staking in de eerste twee weken van 2020. Voor de stelselherziening rechtsbijstand waarin het belang van de rechtzoekende centraal staat, is goede samenwerking namelijk onmisbaar. Graag zou ik samen met de advocatuur onze energie stoppen in het samen bouwen aan een toekomstbestendig stelsel.
Door de staking kunnen rechtzoekenden, waaronder ook kwetsbare mensen, niet op de gebruikelijke wijze van rechtsbijstand gebruik maken. Waarschijnlijk ontstaan hierdoor vertragingen, lopen doorlooptijden op en gaat zittingscapaciteit verloren. Ook hindert het mogelijk opsporingsonderzoeken als verdachten zonder rechtsbijstand niet kunnen worden gehoord. Ik breng op dit moment de potentiële gevolgen van de staking in beeld samen met onder meer de politie, het OM, de IND, de rechtspraak en de Raad voor rechtsbijstand (hierna: Raad). Ook bespreek ik met hen manieren om de gevolgen zoveel mogelijk te ondervangen.
De prioriteit voor de inzet van advocaten die wél voor het strafpiket beschikbaar zijn in de eerste twee weken van januari ligt bij de zwaardere zaken, omdat daar de potentiële gevolgen van het ontbreken van rechtsbijstand maatschappelijk het grootst zijn. Ik ben met de betrokken ketenorganisaties in gesprek om zoveel als mogelijk is te voorkomen dat (kwetsbare) rechtzoekenden de dupe worden van de staking en de strafrechtketen in deze periode zo goed mogelijk kan functioneren.
Deelt u nog steeds de mening dat sociaal advocaten nu geen redelijke vergoeding krijgen, zoals eerder herhaaldelijk door u geuit? Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen die hieraan de afgelopen 20 jaar hebben bijgedragen?
Ik ben nog steeds van mening dat er op rechtsgebieden die de Commissie Van der Meer noemt een scheefgroei is ontstaan tussen de gemiddelde tijdsbesteding en de voor die categorieën vastgestelde puntenaantallen. De door de commissie geconstateerde scheefgroei doet zich tamelijk breed binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand voor, maar er zijn wel relevante verschillen te duiden tussen de diverse rechtsgebieden. Met name bij sommige zaken in het personen- en familierecht is de scheefgroei groot. Dit leidt voor sociaal advocaten die veel zaken doen op die rechtsgebieden niet meer tot een redelijke vergoeding.
Over de afgelopen twintig jaar zijn de volgende begunstigende en beperkende maatregelen van invloed geweest op de vergoeding:
Samenvattend is er een onderscheid te maken tussen de maatregelen die in werking traden voor 2008 en de maatregelen die na de start van de economische crisis zijn genomen. De maatregelen die vanaf de crisis zijn genomen waren ingegeven door de taakstellingen die in de crisisperiode ook in andere sectoren zijn ingezet, zoals het stopzetten van de jaarlijkse indexering.
In de jaren voorafgaand aan de crisis werden maatregelen genomen die tot effect hadden dat de aanwas van advocaten en mediators in het stelsel toenam. Het feit dat toevoegingszaken een vaste bron van inkomsten voor advocaten is lijkt hierbij een rol te spelen.
Kunt u uitleggen dat zelfs de meest ervaren en gespecialiseerde sociaal advocaten € 108 per punt (en dus niet per uur!) ontvangen, terwijl zelfs stagiaires van het kantoor van de Landsadvocaat meer betaald krijgen (€ 165 uurtarief) en de de Landsadvocaat wel € 384 per uur ontvangt?2
Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand enerzijds en de inzet van de landsadvocaat anderzijds zijn twee in hun aard verschillende zaken.
Het stelsel van rechtsbijstand voorziet in een subsidie voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald tarief. Gelet op artikel 42a Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden. De rechtsbijstand die de Staat afneemt van de landsadvocaat is geen subsidie. Het tarief dat we aan de landsadvocaat betalen kent een andere juridische basis, namelijk een overeenkomst tot opdrachtgeving.
Kunt u uitgebreid ingaan op de serieuze kanttekeningen die bij uw argumenten worden geplaatst over de stijging van de kosten (de uitgaven voor toevoegingen zijn sinds 2012 juist fors afgenomen), dat uw vergelijking met andere rechtsstelsels mank gaat (vergeleken met andere landen staat Nederland rond de 20ste plaats als je kijkt naar de totale uitgaven voor rechtspleging) en dat de enige relevante vraag nu zou moeten zijn of in Nederland voor een sociaal advocaat een billijk inkomen haalbaar is?
Nederland staat, in vergelijking met andere rechtsstelsels, met een jaarlijkse uitgave aan rechtsbijstand van € 27,42 per hoofd van de bevolking in de top van de 41 onderzochte landen staat. Dit blijkt uit het rapport van de Raad van Europa, European judicial systems, Efficiency and quality of justice, CEPEJ 2018. Als wordt gekeken naar het vergelijkende onderzoek over rechtsstelsels als geheel dan geeft dat een vergelijkbaar beeld. In het rapport (grafiek3 is te zien dat Nederland op de zevende plaats staat als het gaat om de totale algemene overheidsuitgaven aan rechtspleging per inwoner.
Het bedrag dat op de Rijksbegroting bestemd is voor rechtsbijstand blijft in deze kabinetsperiode onveranderd, en internationaal gezien dus relatief hoog. Toch staat de houdbaarheid van het systeem onder druk. Hoewel er de afgelopen tijd jaren zijn geweest waarin minder toevoegingen zijn afgegeven dan het jaar ervoor (bijvoorbeeld in 2014, 2015 en 2017), is er over de langere termijn een stijging van het aantal toevoegingen met 42% in 17 jaar zichtbaar. Tegen die achtergrond heb ik contouren geschetst voor modernisering van het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Het kabinet wil de oorzaken van de stijging van het aantal toevoeging bij de kern aanpakken én een stap zetten in het verbeteren van vergoedingen voor de advocatuur in de toevoegingenpraktijk. Opgave is om dit binnen het huidige budget te realiseren. De doorrekening van de maatregelen uit de contourenbrief laat zien dat het geheel aan maatregelen van de modernisering een verhoging van de vergoeding van advocaten mogelijk maakt. Deze verhoging bedraagt tussen de 10% en 20% ten opzichte van de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het blog?3
Wij willen tempo maken met de stelselherziening, juist vanwege de noodzaak om tot betere vergoedingen te komen. Door het samenspel aan maatregelen die ik neem om het stelsel te herzien ontstaat er ruimte voor een betere beloning voor advocaten die werken in het stelsel. Zoals aangegeven bij vraag 5, bedraagt de verhoging tussen de 10% en 20% ten opzichte van de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.
De transformatie komt op stoom. Maar een stelselherziening van deze omvang is complex en vraagt om zorgvuldigheid, niet in de minste plaats omdat het gaat over kwetsbare rechtzoekenden. Zorgvuldigheid vraagt tijd. Dat neemt niet weg dat ik de urgentie voel om snel veranderingen door te voeren.
De Nederlandse Orde van Advocaten heeft mij in hun brief d.d. 4 september jl. bericht over de acute nood bij de sociale advocatuur.
Bovendien is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen 2019 de motie Jetten (D66) en Segers (CU) aangenomen die vraagt om het in beeld brengen waar de nood het hoogst is en te bezien welke maatregelen daar op korte termijn genomen kunnen worden. Ik breng op dit moment in kaart hoe ik uitvoering ga geven aan deze motie. Een verhoging van het punttarief binnen het huidige stelsel is daarbij om twee redenen geen optie. In de eerste plaats maakt een dergelijke verhoging het stelsel niet duurzamer en beter beheersbaar. Daarnaast schrijft het regeerakkoord voor dat ik een nieuw stelsel invoer binnen de bestaande budgettaire ruimte. Ik kijk dus, bij voorkeur in overleg met de advocatuur, naar andere mogelijkheden om de hoogste nood op korte termijn te lenigen dan een verhoging van het punttarief.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en ruim voorafgaand aan het Algemeen Overleg gesubsidieerde rechtsbijstand op 7 november te beantwoorden?
Ja.
Het tappen van de klokkenluider in de WODC-affaire |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Vanaf welk moment precies liep de telefoontap naar mevrouw Van Ooyen, de klokkenluider in de WODC-affaire?1
Het strafrechtelijk onderzoek wordt uitgevoerd door de Rijksrecherche, onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Zij bepalen of, wanneer en ten aanzien van wie er opsporingsbevoegdheden worden ingezet in het kader van het strafrechtelijk onderzoek, en welke dat zijn. Ik sta daarbuiten. Ik kan niet ingaan op de details van een individueel strafrechtelijk onderzoek.
Ten overvloede vermeld ik dat mijn departement de bevoegdheid noch de middelen heeft om bijzondere opsporingsmiddelen, zoals het plaatsen van een telefoontap, in te zetten.
Wist u tijdens het algemeen overleg over de rapporten inzake het WODC op 6 maart 2019, waar u haar zo uitvoerig complimenteerde en publiekelijk lof toezwaaide, dat er een tap liep?2 Zo nee, had zij dit graag willen weten op dat moment?
Ik wist ten tijde van het algemeen overleg niet dat er een tap liep naar mevrouw Van Ooyen. Daarover is mijn departement op 5 april 2019 geïnformeerd. Zie voor het overige mijn antwoord op vraag 1.
Heeft u spijt van deze woorden in het algemeen overleg of staat u hier nog steeds achter?
Ik sta hier nog steeds achter.
Wat is nou volgens u de rechtvaardiging om uitgerekend in deze kwestie aangifte te doen?
Voor de rechtvaardiging van het doen van aangifte verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 24 juni 2019.
Erkent u dat het doen van aangifte in uitgerekend de WODC-affaire een keuze is geweest, geen onoverkomelijke wetmatigheid die u overkomt, of waar u toe verplicht was?
In de brief van 24 juni 2019 heb ik aangegeven dat ik mij op basis van het oordeel van het OM gehouden achtte aangifte te doen op grond van artikel 272 Wetboek van Strafrecht (Sr) juncto artikel 162 Wetboek van Strafvordering
(Sv).
Herinnert u zich uw brief van 24 juni 2019 waarin u schrijft «dat in deze aangifte [...] duidelijk [is] aangegeven dat het stuk buiten medeweten van de klokkenluidster (mevrouw Van Ooyen) is gelekt en dat deze niet tegen haar is gericht»?3
Ja.
Erkent u dat u met het doen van aangifte het risico heeft genomen dat mevrouw Van Ooyen (desondanks) zou worden betrokken in een strafrechtelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u de aangifte desondanks gedaan?
Naast dat lekken van vertrouwelijke informatie een schending van het ambtsgeheim en een ambtsmisdrijf is, schaadt stelselmatig lekken het onderlinge vertrouwen, de privacy van betrokkenen en de interne openheid tussen medewerkers onderling. Om die redenen heb ik twintig incidenten ter beoordeling voorgelegd aan de coördinerend officier van justitie voor de Rijksrecherche. Het OM bevestigde dat het in meerdere van de voorgelegde gevallen ging om informatie die viel onder de ambtelijke geheimhoudingsplicht en dat van die gevallen het lekken van de vertrouwelijke notitie voldoende opsporingsindicaties bood voor nader onderzoek. Op basis van het oordeel van het OM achtte ik mij – juist als Minister van Justitie – gehouden aangifte te doen op grond van artikel 272 Wetboek van Strafrecht (Sr) juncto artikel 162 Wetboek van Strafvordering (Sv). Vanaf dat moment was het aan het OM om het strafrechtelijk onderzoek naar eigen inzicht vorm te geven.
Vanzelfsprekend is geen aangifte gedaan tegen klokkenluidster mevrouw Van Ooyen. In de aangifte is expliciet benoemd dat de vertrouwelijke notitie buiten haar medeweten om is gelekt.
Heeft u zich op het moment van het doen van de aangifte gerealiseerd dat het mogelijk was dat mevrouw Van Ooyen in een strafrechtelijk onderzoek zou worden betrokken? Zo ja, waarom heeft u dat risico niet expliciet aan de Kamer gemeld? Zo nee, hoe kijkt u hier op terug? Vindt u dat u met voldoende prudentie heeft gehandeld?
Ik verwijs naar mijn antwoord op 1 en 7.
Hoe kijkt u aan tegen de aangifteplicht van artikel 162 Wetboek van Strafvordering in samenhang met het belang klokkenluiders te beschermen? Hoe reflecteert u op dit wetsartikel in het licht van deze casus?
Zoals ik in antwoord op uw Kamervragen van 8 juli 2019 heb geschreven, is het lekken van (vertrouwelijke) informatie uit het departement niet hetzelfde als het melden van een vermoedelijke misstand in de zin van de Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie. In de aangifte is dan ook expliciet benoemd dat de vertrouwelijke notitie buiten medeweten van mevrouw Van Ooyen om is gelekt.
Waarom heeft u steeds volgehouden dat deze aangifte niet tegen mevrouw Van Ooyen was gericht, die deze misstanden naar buiten heeft gebracht? Hoe kon u dat eigenlijk weten, nu het ging om een onbekende verdachte, het toch niet uit te sluiten was dat men wel op enig moment bij mevrouw Van Ooyen uit zou komen?
Mevrouw Van Ooyen heeft meermaals, ook publiekelijk, laten weten dat de vertrouwelijke notitie buiten haar medeweten om bij de media is beland. Dat is het OM ook meegegeven in de aangifte. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van de gevolgen voor mevrouw Van Ooyen, dat nadat zij een misstand heeft onthuld waar de samenleving veel aan heeft gehad meegeluisterd is door Justitie met al haar privégesprekken en adviseurs en experts met betrekking tot het luiden van de klok?
In mijn brief aan uw Kamer van 24 juni 2019 heb ik u laten weten dat ik mevrouw Van Ooyen op 13 juni 2019 heb laten weten het heel vervelend te vinden indien ze van het onderzoek of de publiciteit hierover hinder zou ondervinden. Toen zij mij liet weten daar inderdaad hinder van te ondervinden, heb ik haar daarop direct aangeboden in gesprek te willen gaan over adequate genoegdoening voor die hinder. De gesprekken hierover lopen.
Hoe gaat u het goed maken richting mevrouw Van Ooyen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is uw reactie op de vrees van mevrouw Van Ooyen dat de ambtenaren die haar en andere onderzoekers onder druk hebben gezet ermee wegkomen terwijl er jacht wordt gemaakt op de melders? Dat is toch inderdaad de omgekeerde wereld? Wanneer breekt eindelijk het inzicht door dat misstanden niet worden opgelost door ze te ontkennen en de melders aan te pakken?4
Ik herken me niet in dat beeld. Ik heb juist drie onafhankelijke onderzoekscommissies ingesteld om de exacte toedracht vast te stellen, en om te bezien wat er verbeterd moest worden in meldprocedures en in de positionering van het WODC. Naar aanleiding van hun aanbevelingen heb ik belangrijke verbeteringen doorgevoerd.
Op welke wijze heeft u inmiddels uitvoering gegeven aan de aangenomen motie-Van Nispen c.s. over voorkomen van negatieve gevolgen van de WODC-affaire die wijst op het risico dat klokkenluiders zich niet meer durven te melden en dit een angstcultuur op het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de hand kan werken, met het verzoek aan de regering te doen wat er in de mogelijkheden ligt om deze negatieve gevolgen te voorkomen?5 Wat is daar nog meer voor nodig?
Zoals ik in de beantwoording van uw vragen van 8 juli 2019 en in mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 20196 heb aangegeven, streef ik naar een veilige werkomgeving voor álle medewerkers van mijn departement. Daarom moeten de interne procedures voor het melden van vermoedens van misstanden optimaal functioneren. Daartoe is veel geïnvesteerd de afgelopen jaren, zoals ik eerder in meerdere brieven aan uw Kamer uiteen heb gezet.7 Naar aanleiding van de WODC-kwestie en de aanbevelingen van de onafhankelijke onderzoekscommissies die ik naar aanleiding daarvan heb ingesteld, zijn er belangrijke verbeteringen doorgevoerd ten aanzien van de interne procedures voor het melden van misstanden. Met alle genomen integriteitsmaatregelen wordt beoogd dat medewerkers zich juist veilig voelen om eventuele misstanden te melden. Een veilige werkomgeving voor medewerkers houdt tegelijk ook in dat zij binnen de gestelde kaders vrijelijk documenten en e-mails kunnen wisselen, zonder dat deze worden gelekt naar onbevoegde derden.
Welke gevolgen heeft de nieuwe Europese richtlijn over klokkenluiders op casuïstiek, zoals deze?
Na publicatie van de richtlijn dient deze te worden omgezet in nationale wet- en regelgeving. Ik vind het prematuur vooruitlopend daarop uitspraken te doen over de gevolgen van de richtlijn voor casuïstiek als deze.
Het zinloze karakter van de vervangende hechtenis bij betalingsonmacht |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Betalingsonmacht verdient geen vervangende hechtenis»?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Het uitgangspunt bij toepassing van de huidige vervangende hechtenis is dat de draagkracht van de veroordeelde geen rol speelt. Na inwerkingtreding van de Wet tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) wordt de vervangende hechtenis vervangen door het dwangmiddel gijzeling. Uitgangspunt bij toepassing van de gijzeling is dat niet wordt gegijzeld als aantoonbaar sprake is van betalingsonmacht.
Deelt u de mening dat het zinloos en schadelijk is om mensen te detineren die hun schadevergoedingsmaatregel wel zouden willen, maar (vooralsnog) niet kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat slachtoffers van crimineel gedrag hun schade vergoed krijgen. Dit betekent dat mensen die zijn veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel, deze dienen te betalen en dat daarbij zo nodig dwang wordt toegepast om de betaling af te dwingen, ook wanneer dit nadelige gevolgen voor betrokkene heeft. Vrijheidsbeneming leidt echter niet altijd tot het beoogde doel, namelijk de betaling. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) biedt daarom, rekening houdend met de financiële situatie van betrokkene, in de afgelopen jaren meer ruimte voor het treffen van een betalingsregeling met degenen die de schadevergoeding niet in één keer kunnen betalen, zodat in die gevallen de vervangende hechtenis uiteindelijk niet hoeft te worden ingezet.
Op welke wijze zijn slachtoffers geholpen met de detentie van iemand die zijn schadevergoedingsmaatregel wel zou willen, maar niet kan betalen?
Onderdeel van het recht doen aan slachtoffers is voor mij dat de overheid zich maximaal inzet om ervoor te zorgen dat het slachtoffer zijn schade vergoed krijgt, maar ook te bewerkstelligen dat die vergoeding van de dader komt. De gedachte is dat de (dreiging van) toepassing van een dwangmiddel de dader prikkelt om zich maximaal in te spannen om de schadevergoeding snel en volledig te voldoen. Dit geldt zowel voor het toepassen van de vervangende hechtenis als voor het toepassen van gijzeling.
Ziet u mogelijkheden om bij het opleggen dan wel het executeren van vervangende hechtenis beter onderscheid te maken tussen de niet-kunners en de niet-willers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u dit doen?
De strafrechter kan nu al bij het opleggen van het aantal dagen vervangende hechtenis persoonlijke omstandigheden van betrokkene meenemen en de op te leggen dagen vervangende hechtenis matigen. Het oordeel hierover is voorbehouden aan de individuele rechter.
Bij de inning van de schadevergoedingsmaatregel en mogelijk de toepassing van vervangende hechtenis speelt draagkracht als gezegd geen rol en daarmee speelt het onderscheid tussen niet-kunners en niet-willers ook geen rol. Wel heeft de veroordeelde de mogelijkheid om – voorafgaand aan de inzet van dwang – met het CJIB een betalingsregeling te treffen. Na inwerkingtreding van de Wet USB is het wel mogelijk om rekening te houden met de financiële situatie van betrokkene. Het dwangmiddel gijzeling wordt immers niet toegepast als de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij ook met een ruime betalingsregeling nog wel wil, maar niet kan betalen.
Klopt het dat het openbaar ministerie (OM) niet verplicht is om bij het uitblijven van betaling te onderzoeken of sprake is van betalingsonwil of betalingsonmacht? Zo ja, waarom niet? Deelt u de mening dat het goed zou zijn als het OM hiertoe wel verplicht wordt zodat zij eventueel gebruik kan maken van haar bevoegdheid tot het verlenen van gratie en de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis dus kan beëindigen?
In de huidige situatie (vervangende hechtenis) speelt draagkracht bij de beslissing tot toepassing van vervangende hechtenis geen rol. Het aantal dagen hechtenis wordt bij het opleggen van de maatregel door de rechter vastgesteld. Het OM heeft de wettelijke verplichting om daar uitvoering aan te geven. In de nieuwe situatie (gijzeling) oordeelt het OM aan de hand van beschikbare stukken of er sprake is van betalingsonmacht. Wanneer uit de reeds beschikbare informatie over de veroordeelde niet is gebleken van betalingsonmacht, is het uitgangspunt dat gijzeling kan worden toegepast. De bewijslast rond betalingsonmacht ligt primair bij de veroordeelde. Dit acht ik ook de juiste verdeling in het licht van de inspanningsverplichting van een dader om schade aan het slachtoffer te voldoen. Het verlenen van gratie voor de schadevergoedingsmaatregel is wettelijk niet mogelijk. De reden daarvoor is dat dan zou worden ingegrepen in de relatie tussen de veroordeelde en het slachtoffer en daarmee het slachtoffer in zijn belangen wordt geschaad.
Deelt u de mening van de auteur van het artikel dat op basis van de uitleg van artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de nutteloze detentie als onrechtmatig kan worden gezien?
Nee, ik deel de mening van de auteur niet. De jurisprudentie die door de auteur wordt aangehaald, waarin het EHRM uiteindelijk een schending van het recht op vrijheid heeft aangenomen, is niet vergelijkbaar met de Nederlandse regeling van vervangende hechtenis zoals vervat in artikel 36f Wetboek van Strafrecht. In de nationale rechtspraak is meermaals bevestigd dat er geen sprake is van strijd met artikel 5 EVRM.2 Daarbij is van belang om op te merken dat de opmerkingen die in het artikel worden gemaakt over schending van artikel 5 EVRM voorbij gaan aan het gegeven dat de strafrechter niet alleen de schadevergoedingsmaatregel oplegt, maar ook de vervangende hechtenis bij niet betalen of verhaal. De veroordeling vindt dan ook plaats door de daartoe bevoegde strafrechter (conform artikel 5 lid 1 onder a EVRM). Betalingsonmacht maakt detentie binnen het door artikel 5 EVRM gegeven kader niet per definitie onrechtmatig.3
Waarom anticipeert het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) niet op de nieuwe wetgeving inzake gijzeling naar aanleiding van een schadevergoedingsmaatregel, terwijl zij dit bijvoorbeeld wel doet met de sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) die al sinds 2015 in termijnen kunnen worden betaald? Vindt u het ook een goed idee om het CJIB hier wel nu al op te laten anticiperen?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 5 heb aangegeven stelt de strafrechter het aantal dagen hechtenis bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel vast. Het OM heeft de wettelijke verplichting om daar uitvoering aan te geven. Er is op dit moment nog geen grondslag om het dwangmiddel gijzeling toe te passen op het moment dat er sprake is van onvolledige betaling van deze maatregel. Het CJIB kan dus ook niet namens het OM rekening houden met eventuele betalingsonmacht van de veroordeelde bij de uitvoering van de vervangende hechtenis. Na inwerkingtreding van de Wet USB ben ik direct verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen en kan ik in bijzondere gevallen zowel de gijzeling als de vervangende hechtenis beëindigen.
Waarom houdt het CJIB vast aan betalingsregelingen met een looptijd van 36 of, in uitzonderlijke gevallen, 72 maanden? Zou het niet praktischer zijn als het CJIB ook langere looptijden dan 72 maanden kan toepassen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is dat een betalingsregeling 36 maanden duurt of in meer bijzondere gevallen 72 maanden. Gelet op de verplichting van de Staat om het vonnis met bekwame spoed ten uitvoer te leggen acht ik deze looptijd redelijk. Op het moment dat dit echter volstrekt onredelijk lijkt, gezien de omstandigheden van het specifieke geval, heeft het CJIB reeds ruimte om hiervan bij uitzondering af te wijken. Uitgangspunt hierbij is dat de betalingsregeling leidt tot volledige voldoening van de openstaande schadevergoedingsmaatregelen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
Het onderzoek naar oorzaken van langlopende letselschadezaken |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen , Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangegeven wat maakt dat het onderzoek van de Universiteit Utrecht naar de oorzaken van langlopende letselszaken, wat aanvankelijk in de zomer van 2019 zou worden opgeleverd maar naar verwachting pas aan het einde van het jaar afgerond zal zijn, zoveel vertraging oploopt?
Aanvankelijk was de verwachting dat dit onderzoek voor de zomer van 2019 zou worden afgerond. DLR heeft in samenspraak met de Universiteit de planning bijgesteld. Het onderzoek zal in het voorjaar van 2020 worden afgrond. Dat het onderzoek later klaar is dan aanvankelijk was voorzien, heeft volgens DLR en de Universiteit verschillende redenen.
Mij is onder meer meegedeeld dat een reden voor de vertraging de ruime opzet van het onderzoek is. Het onderzoek bestaat uit verschillende onderdelen, waaronder een dossieronderzoek en een vragenlijstonderzoek onder gedupeerden om hun kant van het verhaal zorgvuldig mee te nemen. Van de Universiteit heb ik vernomen dat met name dit deel van het onderzoek een uitvoerige voorbereiding vergde.
Die voorbereiding hing onder meer samen met de benodigde privacybescherming van de betrokken gedupeerden. De Universiteit heeft daarom advies ingewonnen van een advocaat, de Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd en advies gekregen van de ethische commissie en de juridische afdeling van de Universiteit. Volgens de Universiteit bleek hieruit dat individuele toestemming van de gedupeerden voor beide onderdelen van het onderzoek nodig was. De Universiteit heeft de communicatie met de gedupeerden hierop afgestemd en bijzondere AVG-overeenkomsten ontwikkeld. De uitvoerige voorbereiding hing ook samen met het aantal te onderzoeken dossiers – ruim 200 – en de spreiding van deze zaken over de verschillende verzekeraars. Zo kan volgens de Universiteit een reële afspiegeling van de branche worden gekregen. De Universiteit heeft tien verzekeraars bereid gevonden tot deelname aan het onderzoek. Zij heeft er voorts rekening mee gehouden dat slechts 10% van de te benaderen gedupeerden positief zou reageren op het verzoek om mee te werken aan het onderzoek. Om die reden is een veelvoud van 200 gedupeerden benaderd. Omwille van de privacybescherming heeft de Universiteit dit niet zelf gedaan, maar is dit gebeurd door de deelnemende verzekeraars. Volgens de Universiteit is de positieve respons van gedupeerden bij een aantal verzekeraars te laag, waardoor de omvang en afspiegeling die nodig is voor het onderzoek nog niet is gehaald. Om die reden zijn er herinneringsbrieven verstuurd. Dat kostte extra tijd. Het is volgens de Universiteit niet alle verzekeraars gelukt om naast de reguliere werkzaamheden onmiddellijk prioriteit te geven aan medewerking aan het onderzoek. De laatste informatiebrieven van verzekeraars aan gedupeerden zijn daarom in september 2019 verzonden. Om de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het onderzoek te kunnen waarborgen, houdt de Universiteit wel vast aan de eerder vastgestelde omvang en spreiding van de te onderzoeken dossiers. De onderzoekers zijn op dit moment bezig met het bestuderen van de dossiers.
Bent u ermee bekend dat er zorgen bestaan over de onafhankelijkheid van het onderzoek, bijvoorbeeld omdat de Letselschaderaad een dominante rol zou vervullen en verzekeraars zelf zouden hebben kunnen beslissen welke zaken in het onderzoek worden meegenomen en welke niet? Herkent u deze zorgen?
Er zijn voor mij geen redenen om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en objectiviteit van de opdrachtgever. DLR is een onafhankelijke koepelorganisatie, die bestaat uit alle partijen die betrokken zijn bij de behandeling van letselschadezaken. Dit betreffen onder meer Slachtofferhulp Nederland, de ANWB, het Verbond van Verzekeraars, maar ook letselschade-experts, geneeskundig adviseurs en arbeidsdeskundigen. Samen werken zij aan de verbetering van de afhandeling van letselschadezaken. Dit doen zij in het belang van mensen met letselschade door een ongeval, medisch incident of misdrijf. Er worden onderzoeken gedaan en expertgroepen opgezet. Ik acht het in dit verband ook passend dat DLR opdrachtgever is van het onderzoek naar de oorzaken van langlopende letselschadezaken.
De begeleidingscommissie bestaat uit een evenwichtige vertegenwoordiging van zowel slachtoffer- als verzekeraarszijde. De directeur van DLR is voorzitter van de begeleidingscommissie. De secretaris is een medewerker van DLR. DLR en de Universiteit geven aan dat de rol van de begeleidingscommissie contractueel is vastgelegd tussen de Universiteit en DLR. De begeleidingscommissie heeft een adviserende rol.
Van DLR en de Universiteit heb ik begrepen dat de onderzoekers zo veel mogelijk zelf de hand hebben gehad in de selectie van zaken. Het is wel zo dat de onderzoekers niet zonder tussenkomst van de verzekeraars dossiers konden selecteren in verband met de privacybescherming van de gedupeerden. De verzekeraars hebben een anonieme dossierlijst aangeleverd, waarin de zaken waren opgenomen die langer dan twee jaar duurden. De onderzoekers hebben hieruit een steekproef getrokken. Vervolgens hebben de verzekeraars de gedupeerden in de door de onderzoekers geselecteerde zaken benaderd, met de vraag of zij bereid waren tot medewerking aan het onderzoek.
Bent u het met ons eens dat er vragen te stellen zijn omtrent de onafhankelijkheid van het onderzoek nu Q-Consult Progress Partners, zelf ook al ruim 15 jaar actief in de afwikkeling van letselschade, zo nauw bij betrokken is?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het onderzoek. De Universiteit heeft met instemming van DLR besloten Q-Consult Progress Partners (QCPP) in te schakelen voor het verrichten van dossieronderzoek. Volgens de Universiteit is QCPP een deskundig adviesbureau in de letselschadebranche. Het bestaat 18 jaar en voert onder andere tevredenheidsonderzoeken en audits uit. Zowel bij belangenbehartigers aan slachtofferzijde als bij WA-verzekeraars houdt QCCP toezicht op het voldoen aan richtlijnen, regelingen en gedragscodes. Het doorgronden van letselschadedossiers vraagt expertise. De ruime ervaring van QCPP hierin, komt naar de mening van de Universiteit de diepgang en kwaliteit van het onderzoek ten goede. QCPP voert het dossieronderzoek uit conform het onderzoeksplan van de Universiteit. De data-analyse die volgt uit het dossieronderzoek geschiedt door de Universiteit.
Bent u het met ons eens dat het onderzoek en de begeleiding hiervan wel erg in handen is van professionals, nu dat de begeleidingscommissie bestaat uit diverse experts waarvan de meeste nauwe banden hebben met de Letselschade Raad en/of zelf verzekeraar zijn, en de verzekeringsnemers en/of benadeelden zelf niet vertegenwoordigd zijn? Hoe wordt de zienswijze van juist de mensen die gedupeerd zijn door trage letselschadeafhandeling in het onderzoek betrokken (anders dan als subject in een schadeafhandelingsvoorbeeld)?
De Universiteit voert het onderzoek uit in opdracht van DLR. De Universiteit is onafhankelijk van de branche. De begeleidingscommissie bestaat uit een evenwichtige vertegenwoordiging van de stakeholders die deelnemen aan DLR. Hierin zijn zowel verzekeraars vertegenwoordigd als belangenbehartigers die slachtoffers bijstaan en de zienswijze van slachtoffers kunnen belichten. Op deze wijze wordt in de begeleiding van het onderzoek recht gedaan aan beide kanten van een zaak. De begeleidingscommissie heeft een adviserende rol, de Universiteit voert het onderzoek uit.
De zienswijze van gedupeerden komt volgens de Universiteit daarnaast uitvoerig aan bod in het vragenlijstonderzoek. Aan het slot van het onderzoek vindt ook een gering aantal interviews met gedupeerden plaats, zodat doorgevraagd kan worden over specifieke bevindingen uit het dossieronderzoek en het vragenlijstonderzoek.
Het verslavende karakter van onderdelen van videospellen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat een jongen 8.000 euro aan één videospel heeft uitgegeven in de hoop dat hij een competitief voordeel zou krijgen bij het spelen van dat spel?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van een speler van het spel Fifa 19 die de praktijk van dat spel bestempeld als: «een grote goksite», en het blijven openen van zogenaamde spelerpakketjes beschrijft als: «het is toch een soort verslaving»? Bent u zich bewust van het feit dat de Fifa-spellen een leeftijdsclassificatie van 3+ hebben en dat dus alle kinderen deze spellen kunnen kopen, spelen en in aanraking kunnen komen met de gokelementen in de Fifa-spellen?
Ik ben mij ervan bewust dat de Fifa-spellen een leeftijdsclassificatie van PEGI 3+ hebben. PEGI (Pan-European Game Information) is een systeem van zelfregulering door de branche. De PEGI 3+ classificatie wordt gegeven aan spellen met een inhoud die naar de criteria van de PEGI-organisatie geschikt is voor alle leeftijdscategorieën. PEGI waarschuwt daarnaast met behulp van een inhoudspictogram voor gokken in games. De loot boxes (schatkistjes) in Fifa worden echter niet gerekend tot de definitie van gokken die PEGI hanteert: het aanmoedigen of aanleren van gokken in de vorm van casinospelen.
Soms zijn loot boxes kansspelen in de zin van de Wet op de kansspelen (Wok). Op grond van de Wok mogen geen kansspelen worden aangeboden waarbij een prijs kan worden gewonnen, zonder hiervoor een vergunning te hebben verkregen van de Kansspelautoriteit (Ksa). Het is aan de Ksa om individuele gevallen te beoordelen. Bij het onderzoek naar loot boxes in 2018 («Onderzoek naar loot boxes – Een buit of een last?»2) zijn tien spellen onderzocht. Vier daarvan bleken in strijd met de wet te zijn.
Ziet u ook het grote gevaar van jonge kinderen die bewust of onbewust grote geldbedragen uitgeven aan een videospel in de hoop daar iets waardevols voor terug te krijgen, zonder dat zij daadwerkelijk de zekerheid hebben echt iets waardevols terug te krijgen voor hun uitgave? Acht u dit wenselijk? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Loot boxes kunnen leiden tot verslavingsrisico’s of financiële risico’s, ongeacht of zij zijn verboden.3 4 Ik onderschrijf dan ook het belang van het creëren van bewustwording van deze risico’s. De Ksa deelt daartoe haar kennis over verslavingsrisico’s met de gamesector en zij heeft aanbieders opgeroepen om verslavingsgevoelige elementen uit videospellen te halen. Naast de overheid hebben ouders een belangrijke rol ten aanzien van het speelgedrag van kinderen door afspraken te maken en grenzen te stellen. De Ksa raadt ouders af hun kinderen loot boxes te laten openen. Ouders en kinderen kunnen op de website van de Ksa en bijvoorbeeld ook op websites als gokkeninfo.nl en gameninfo.nl informatie vinden over loot boxes.
Zoals volgt uit mijn antwoord op vraag 2 zijn niet alle loot boxes in strijd met de Wok. De Wok geeft een genoegzame definitie van kansspelen. De Ksa kan slechts optreden tegen loot boxes die een kansspel zijn in de zin van de Wok. Toegestane loot boxes vallen onder het consumentenrecht, dat consumentenbescherming biedt door het verbod op misleiding en oneerlijke handelspraktijken. Hierop houdt de ACM toezicht.
Voor alle loot boxes, ook loot boxes die zijn toegestaan, geldt dat de gamesector een belangrijke verantwoordelijkheid heeft. Om te beginnen moet het systeem van zelfregulering door middel van leeftijdsclassificatie en inhoudspictogrammen, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2, adequaat zijn. Het NICAM (Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media) controleert de risicoclassificatie van games in Nederland. Ik zal met het NICAM in gesprek gaan over hoe deze zelfregulering versterkt kan worden.
In aanvulling hierop heb ik het WODC gevraagd om onderzoek te doen naar onder meer games in relatie tot kansspelen en de wisselwerking en dynamiek tussen games en kansspelen.
Waarom kunnen in de Fifa-spellen tot op heden nog steeds spelerpakketjes, die feitelijk loot boxes zijn, gekocht worden, terwijl op de website van de Kansspelautoriteit valt te lezen dat: «Game-designers moeten zich houden aan de wet. Loot boxes zijn onder de huidige wet- en regelgeving verboden als de items die uit de loot boxes komen, overdraagbaar zijn. Daarom moeten game-designers functionaliteiten in de games uitschakelen waardoor items kunnen worden omgezet naar geld.» Waarom handhaaft de Kansspelautoriteit de wet niet in het geval van de Fifa-spellen?2
Uitsluitend loot boxes die voldoen aan de definitie van een kansspel vallen onder de Wok en daarmee onder het toezicht van de Ksa. De Ksa beoordeelt in individuele gevallen of in strijd met de Wok wordt gehandeld. Over al dan niet lopende onderzoeken doet zij geen uitspraken.
Heeft de Kansspelautoriteit wel genoeg juridische capaciteit dit soort praktijken voldoende te kunnen onderzoeken en ook zaken snel voor de rechter te kunnen brengen als zij constateert dat spellen zich niet aan kansspelwetgeving houden? Zo nee, wat gaat u er aan doen de Kansspelautoriteit wél zo snel mogelijk die slagkracht te geven? Zo ja, waarom heeft de Kansspelautoriteit tot op heden nog geen actie ondernomen tegen Electronic Arts (EA), de uitgever van de Fifa-spellen?
De Ksa heeft voldoende capaciteit om te kunnen onderzoeken en te beoordelen of spelaanbieders zich aan de kansspelwetgeving houden.
Als de Ksa concludeert dat er mogelijk overtredingen zijn van de kansspelwetgeving, kan zij optreden. Over al dan niet lopende onderzoeken doet de Ksa echter geen mededelingen.
Klopt het dat in België uitgever EA haar Fifa-spellen dusdanig heeft aangepast dat de Fifa-munten, waarmee de spelerpakketjes gekocht kunnen worden in de Fifa-spellen, uit de spellen zijn verdwenen? Zo ja, wilt u zich inzetten om dit ook in Nederland te bewerkstelligen?
Ja, het klopt dat in België een maatregel van die strekking is genomen om aan de Belgische kansspelwetgeving te voldoen. De loot boxes als zodanig zijn hiermee echter niet uit het spel verdwenen.
Overigens verschilt de Nederlandse kansspelwetgeving van de Belgische kansspelwetgeving ten aanzien van de definitie van een kansspel. Een maatregel die in België tot gevolg heeft dat wordt voldaan aan de Belgische kansspelwetgeving (zoals in deze ten aanzien van het Belgische kansspelcomponent «inzet»), leidt er daarom niet automatisch toe dat voldaan wordt aan de Nederlandse kansspelwetgeving.
De Ksa kan in Nederland ingrijpen als er sprake is van een overtreding van de Nederlandse kansspelwetgeving en waar zij dit nodig acht doet zij dit ook.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Uitspraken van de minister in de media inzake de strijd tegen georganiseerde criminaliteit |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat u in Buitenhof heeft gezegd dat er een speciale brigade gaat komen om georganiseerde criminaliteit op te sporen en aan te pakken, en dat deze brigade niet ten koste mag gaan van de bestaande politiesterkte?1
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de speciale brigade uit een man of honderd zou moeten gaan bestaan en dat die mensen zowel bij de politie, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), het OM, de Koninklijke Marechaussee, de Douane en het jeugdwerk vandaan moeten komen? Zo ja, komen deze mensen dan uit de bestaande capaciteit? Ten koste van welke huidige taken van deze mensen gaat de oprichting van deze speciale brigade dan?
De speciale brigade ofwel het multidisciplinair interventieteam gaat bestaan uit gelabelde HBO/WO-opgeleide specialisten, van in ieder geval politie, FIOD en Koninklijke Marechaussee, onder het direct gezag en aansturing van gespecialiseerde officieren van justitie van het Landelijk Parket en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Het landelijk interventieteam laat zich bijstaan door experts van andere bijzondere toezichts- en opsporingsdiensten als de Douane.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de oprichting van de speciale brigade niet ten koste gaat van de bestaande sterkte en de huidige taken van de verschillende instanties, zoals hierboven benoemd?
De uitbreiding van de capaciteit (van politie) van het multidisciplinair interventieteam komt bovenop de bestaande capaciteit. In mijn brief van 13 november 2019 aan uw Tweede Kamer heb ik nogmaals benadrukt voor welke opgaven de korpschef staat om deze extra capaciteit te verwezenlijken. Zulks is niet van de ene op de andere dag te realiseren.
Klopt het dat u heeft gezegd dat de politiek de komende jaren echt fors moet blijven investeren en dat de 100 miljoen euro die nu in het ondermijningsfonds zit een eerste stap is? Zo ja, kunt u nader verduidelijken wat u verstaat onder fors blijven investeren? Is in de ministerraad al gesproken, dan wel besloten tot het investeren van fors meer geld? Zo ja, wat was de uitkomst van de ministerraad? Zo nee, waarom laat dit op zich wachten terwijl u in de media wel stevige taal bezigt over noodzakelijke investeringen? 5. Klopt het dat u in Buitenhof en de Minister-President bij zijn wekelijkse persconferentie na de ministerraad spraken over de intentie om het fonds voor ondermijning te gaan versterken? Wat betekent dit concreet?2
Het huidige kabinet heeft de aanpak van ondermijning geïntensiveerd met een anti-ondermijningsfonds van 100 miljoen euro, een structurele reeks van 10 miljoen euro en een omvangrijk traject ondermijningswetgeving. Verdere versterking van de aanpak is noodzakelijk. Na bespreking in de ministerraad zijn in de brief en bijlage die op 18 oktober jl. naar de Tweede Kamer zijn gezonden de eerste contouren geschetst van het brede offensief dat het kabinet beoogt uit te voeren tegen de georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Op 4 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de € 110 mln. die het kabinet beschikbaar stelt bij de najaarsnota voor de start van de brede aanpak van ondermijning. In het voorjaar zal het kabinet, op basis van een uitgewerkt plan, besluiten over de verdere structurele dekking voor een breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit.
Kunt u nader verduidelijken op welke manier u precies «heel veel op preventie [wilt] inzetten»? Behelst dit slechts de toevoeging van jeugdwerkers bij de speciaal op te richten brigade of heeft u hiervoor meer plannen en kunt u die plannen dan nader (financieel) onderbouwen?
Op 4 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de 110 mln. die het kabinet beschikbaar stelt bij najaarsnota voor de start van de brede aanpak van ondermijning. In het voorjaar zal het kabinet, op basis van een uitgewerkt plan, besluiten over de verdere structurele dekking voor een breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit.
Kunt u nader verduidelijken op welke manier de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) deel uitmaken van uw plannen? Wanneer kunnen we hierover meer informatie verwachten?
Effectief tegengaan van ondermijnende georganiseerde criminaliteit vraagt naast repressie ook om preventief beleid. Samen met de betrokken ambtscollega’s van BZK, OCenW, VWS en SZW zal gewerkt worden aan een preventieve aanpak, onder meer om wijken weerbaar te maken en kwetsbare jongeren te behoeden voor het criminele pad. Daarmee wordt de voedingsbodem voor georganiseerde ondermijnende criminaliteit aangepakt. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in de brief van 28 oktober 2019 over Gebiedsgerichte aanpak van leefbaarheid en veiligheid aangegeven vanuit dat perspectief ook bij mijn inzet op preventie in wijken aan te sluiten.
Wat bedoelde u precies met de volgende uitspraak bij Buitenhof: «Zowel op het punt van informatie-uitwisseling als informatievergaring wil ik een paar onorthodoxe maatregelen nemen»? Wat verstaat u onder onorthodoxe maatregelen? Wanneer kunnen we die maatregelen verwachten?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Bent u op de hoogte van de kritiek van de AIVD en hoogleraar Inlichtingenstudies Paul Abels om de inlichtingendiensten te betrekken bij de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit? Kunt u uitvoerig op elk van de door de AIVD en de heer Abels in het artikel genoemde punten van kritiek reageren?3
Voor de brede aanpak van ondermijning is het uitwisselen of verwerken van informatie tussen verschillende partijen een cruciale randvoorwaarde. Het landelijk interventieteam zal maximaal gebruikmaken van de mogelijkheden die de huidige wetgeving daartoe biedt. Bezien wordt hoe knelpunten die zich in dit verband voordoen weggenomen kunnen worden, indien nodig middels (nood)wetgeving. Tevens wordt bekeken hoe knelpunten voor de samenwerking van het interventieteam met de private sector kunnen worden weggenomen. We werken dit verder uit in het uitgewerkte plan ten behoeve van de bespreking van de voorjaarsnota.
Hoe staat u tegenover het plan van de politie om een team op te richten van in totaal 445 voltijdse politieagenten, een mix van recherche, maar vooral ook financieel experts, die geldstromen in kaart gaan brengen om criminele bendes te raken? Bent u bereid de volgens de politie benodigde investeringen van 100 tot 300 miljoen per jaar vrij te maken voor dit team? Zo nee, waarom niet?4
Ja, ik ben bekend met het artikel in de NRC. Er is binnen het Nederlands bestel een strikte scheiding gemaakt tussen opsporing en vervolging enerzijds en inlichtingenmatig onderzoek anderzijds. Inlichtingeninformatie is daarom niet één op één bruikbaar voor de opsporing. De regering heeft Uw Kamer geïnformeerd over de versterking van de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Op dit moment is daarin geen andere rol voor de inlichtingendiensten voorzien.
Begrijpt u de vrees van de politievakbond dat de vorming van de door u genoemde speciale brigade ten koste zal gaan van regionale recherche-eenheden, die nu al sterk onderbezet zijn? Hoe gaat u deze zorgen wegnemen? Kunt u garanderen dat de oprichting van de speciale brigade niet ten koste zal gaan van regionale recherche-eenheden?
De slagkracht in de aanpak van de georganiseerde drugscriminaliteit wordt vergroot als we investeren in een landelijk multidisciplinair integraal team dat zal opereren op (inter)nationaal niveau en zal bestaan uit gelabelde HBO/WO-opgeleide specialisten van in ieder geval politie, FIOD, Koninklijke Marechaussee en Openbaar Ministerie. In het voorjaar kom ik met een uitgewerkt plan en de bijbehorende dekking.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 3.
De vele klachten van een buurt na de komst van een forensisch centrum |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Buurt slaat alarm om forensisch centrum na vele incidenten»?1 Wat vindt u van de lange lijst van de in het bericht genoemde incidenten in deze buurt sinds het Forensisch Centrum voor Adolescenten, een overgangshuis voor probleemjongeren die in aanraking zijn geweest met de politie of justitie, zich een jaar geleden in deze buurt heeft gevestigd?
Het Forensisch Centrum (FC) is een zorgaanbieder die zich specialiseert in zorg aan jongeren binnen het jeugdstrafrecht. Het FC is een private instelling en niet in beheer van de Dienst Justitiële Inrichtingen van mijn ministerie. Het betreft geen justitiële jeugdinrichting waar de PIJ-maatregel of jeugddetentie ten uitvoering wordt gelegd. Een behandeling in het FC kan wel onderdeel uitmaken van een voorwaardelijke straf of van het re-integratieplan van een jeugdige na jeugddetentie of na een PIJ-maatregel.
Sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet op 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing. De gemeente bekostigt de zorg die in de kliniek wordt geleverd als dit in een strafrechtelijke beslissing is opgenomen. Het FC is in de zomer van 2018 op eigen initiatief en zonder afstemming met de gemeente overgegaan tot ontwikkeling van een verblijfslocatie met behandeling voor 4 (eventueel uit te breiden tot 6 of 8) jeugdigen in stadsdeel Noord. Zij huren de locatie van een particuliere verhuurder.
Uw specifieke vragen over de incidenten en contact met de buurt kan ik daarom niet beantwoorden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de gemeente Amsterdam.
Hoe kan het dat het stadsdeel en de gemeente destijds niet goed op de hoogte waren van de vestiging van dit centrum met deze doelgroep? Hoe is het contact met de buurt verlopen? Klopt het dat de bewoners niet vooraf zijn geïnformeerd en betrokken? Wat vindt u daarvan? Klopt het dat het centrum voor bewoners nog steeds niet of nauwelijks bereikbaar is en er geen noodnummer beschikbaar is voor de buurt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een particuliere instelling die met deze doelgroep werkt ook verantwoordelijkheid moet nemen voor de buurt? Zo ja, hoe wordt daar in deze kwestie invulling aan gegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid de plaatsen bekostigt in deze particuliere instelling die forensisch specialistische zorg biedt aan jongeren? Zo ja, om hoeveel plaatsen en om welke bedragen gaat het? Op welke – strafrechtelijke – titel verblijven de adolescenten aldaar?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat bewoners zich hebben gewend tot de gemeente, uw ministerie, jeugdhulpverlening en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd maar dat niemand lijkt te weten wat ze met de situatie aan moeten en dat iedereen naar elkaar wijst? Hoe liggen nu precies de verantwoordelijkheden en bevoegdheden? Wie kan ingrijpen als het niet goed gaat of de overlast de spuigaten uitloopt?
Ik heb van twee bezorgde bewoners in oktober 2018 een brief ontvangen. Deze brief heb ik beantwoord. Daarbij heb ik de bewoners uitgelegd dat het FC niet in beheer is bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en ze voor vragen verwezen naar de gemeente. Verder heb ik de bewoners verwezen naar een buurtbijeenkomst georganiseerd door het stadsdeel Noord. Ik heb geen zicht op uitingen van bewoners richting andere partijen zoals de gemeente.
Uw vragen inzake verantwoordelijkheden, bevoegdheden en wie mogelijk kan ingrijpen licht ik graag toe. Jeugdhulpaanbieders dienen te voldoen aan de algemene eisen in de Jeugdwet. Er zijn geen aanvullende eisen voor jeugdhulp in een strafrechtelijk kader, zoals het FC. In het jeugdstrafrecht geven gecertificeerde instellingen (GI’s), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), de reclasseringsorganisaties en/of het Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) advies over passende zorg aan de zorgaanbieder. Jeugdigen die in een zorginstelling geplaatst worden zoals het FC, worden daar op strafrechtelijke titel geplaatst. De Jeugdwet bepaalt dat de zorg die als bijzondere voorwaarde is opgenomen in een vonnis van een kinderrechter of in een «Scholings en Trainingsplan» (STP) van een JJI, gefinancierd moet worden door de gemeente, ook wanneer de gemeente geen inkoopafspraken met die zorgaanbieder heeft. De zorgaanbieder moet zich, naast algemeen geldende kwaliteitseisen in de jeugdzorg, net als alle ondernemers houden aan lokale regels, zoals vergunningvereisten. Bij signalen dat de zorg niet in orde is, kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugdzorg een onderzoek starten en in het uiterste geval een locatie sluiten.
Klopt het dat het stadsdeel en de gemeente nauwelijks middelen hebben om af te dwingen dat de situatie verbetert? Zo ja, wie dan wel?
Deze vragen kan ik helaas niet beantwoorden, ook hiervoor ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente.
Wat is uw reactie op de kritiek van de bewoners dat het er niet op lijkt dat het forensisch centrum voldoende controle heeft over de bewoners van het pand en dat dit tot gevaarlijke situaties leidt en kan leiden in de nabije toekomst?
Zie antwoord vraag 6.
Welke eisen zijn er door het ministerie, in het kader van de overeenkomst en de inkooprelatie, gesteld aan de veiligheid van de directe woonomgeving, het toezicht op en de behandeling en beveiliging van deze jongeren?
Zoals eerder vermeld koopt het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen plekken in bij het FC.
Welke rol hebben de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid bij particuliere instellingen zoals deze?
De Inspectie Gezondheid en Jeugd heeft diverse toezichtskaders voor het toezicht op jeugdhulpaanbieders. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft in deze geen wettelijke toezichttaak.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat kwetsbare jongeren die in aanraking zijn geweest met justitie de behandeling en begeleiding krijgen die zij nodig hebben, maar dit niet leidt tot onevenredig veel overlast in een woonbuurt zoals nu het geval in Amsterdam-Noord?
Deze vraag ziet op een verantwoordelijkheid van de gemeente. Ook al betreft het jongeren die in aanraking zijn geweest met justitie, zijn ze als zodanig niet meer in beeld bij justitie en valt de benodigde behandeling en begeleiding onder de jeugdwet.
Het bericht ‘Minister Dekker kan teloorgang sociale advocatuur niets schelen; NOvA blijft weg uit topberaad’ |
|
Michiel van Nispen , Niels van den Berge (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Nederlandse Orde van Advocaten verder overleg zinloos vindt?1
Ik ken het bericht van de NOvA waarin zij schrijven niet meer deel te nemen aan het topberaad. Ik betreur de beslissing van de NOvA om weg te blijven uit het topberaad en ik heb aangegeven dat mijn deur altijd open staat. Ik geloof dat voor het gezamenlijk vinden van oplossingen het noodzakelijk is om in gesprek te blijven. Ik heb de NOvA uitgenodigd om op korte termijn weer in gesprek te gaan.
Wat vindt u ervan dat het vertrouwen in een goede uitkomst tot een dieptepunt is gedaald?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe heeft het zover kunnen komen en wat gaat u eraan doen?
Kort voor Prinsjesdag heeft de NOvA een brandbrief gestuurd over de acute nood bij de sociale advocatuur met daarin het verzoek om 25–30 mln. aan extra middelen (in de periode 2020–2024). Nu er op Prinsjesdag geen extra geld beschikbaar is gesteld voor de rechtsbijstand heeft de NOvA aangekondigd niet langer aan het topberaad deel te nemen. Het feit dat er in de rijksbegroting voor 2020 geen extra geld beschikbaar komt, is in lijn met het regeerakkoord dat stelt dat het stelsel binnen het budgettaire kader wordt herzien. Dat is ook het uitgangspunt geweest bij het opstellen van het uitvoeringsplan dat met de inbreng van verschillende partijen, waaronder de NOvA, tot stand is gekomen.
De veranderopgave is omvangrijk en ik vind het van groot belang om aandacht te geven aan de verhoudingen met en relatie tussen betrokken partijen. Naar aanleiding van de motie van lid van Dam c.s. is hier extra in geïnvesteerd.2 Zo heb ik Bureau Gateway gevraagd een review uit te voeren om op voorhand te bekijken of aan de randvoorwaarden voor een goede start van de herziening is voldaan.3 Bureau Gateway heeft geconcludeerd dat een heldere governancestructuur nodig is. Naar aanleiding hiervan is de rol van het topberaad bepaald. De NOvA heeft vanaf de start deel uit gemaakt van het topberaad.
Ik betreur de beslissing van de NOvA om nu uit het topberaad te stappen en hoop dat de NOvA ingaat op mijn eerder genoemde uitnodiging om ook in dat verband weer met elkaar in gesprek te gaan. Ik geloof in de kracht van samenwerking om te komen tot een nieuw stelsel en betere vergoedingen voor de advocatuur.
Het rapport van de Commissie-Oskam over tarieven en marktwerking voor deurwaarders |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Rapport Oskam: Met marktwerking voor deurwaarders is echt he-le-maal niets mis»?1
Bij brief van 15 juli 2019 heb ik Uw Kamer het advies van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Commissie Oskam) aangeboden.2 Bij die brief is tevens bijgevoegd het onderzoeksrapport van Pro-Facto waaraan in het artikel in Follow the Money van 18 september 2019 wordt gerefereerd. Ik wil niet vooruit lopen op de inhoudelijke reactie op het rapport. Deze bereid ik thans voor en verwacht ik dit jaar nog naar uw Kamer te sturen.
Wat is uw reactie op de observatie dat de uitkomsten van zowel het Cebeon onderzoek als het Pro Facto-onderzoek onvoldoende betrouwbaar zijn om er conclusies uit te kunnen trekken? Wat zijn volgens u de gevolgen daarvan op de betrouwbaarheid en validiteit van het rapport van de Commissie-Oskam?
Het is mij niet ontgaan dat er discussie bestaat over de betrouwbaarheid van de onderzoeken door Pro-Facto en Cebeon. Zoals in de beantwoording van de vorige vraag is aangegeven, wordt thans de beleidsreactie op het rapport van de commissie Oskam voorbereid. Ik wil daar met mijn oordeel niet op vooruitlopen. Dit geldt ook voor mijn oordeel over de betrouwbaarheid en validiteit van het rapport en/of van de uitkomsten van de daaraan mede ten grondslag liggende onderzoeken. Overigens blijkt uit het rapport van de commissie Oskam dat deze haar advies niet alleen heeft gebaseerd op de onderzoeken door Pro Facto en Cebeon.
Wat is uw reactie op het feit dat de enquête die gehouden is onder deurwaarders een onvoldoende betrouwbare respons had? Wat zijn volgens u de gevolgen daarvan op de betrouwbaarheid en validiteit van het rapport van de Commissie-Oskam?
Zoals ik in mijn vorige antwoord heb aangegeven, is een reactie op het rapport van de commissie Oskam en de wijze waarop de commissie tot haar advies is gekomen in voorbereiding.
Wat is uw reactie op de constatering uit het rapport van de Commissie-Oskam dat deurwaarders mét prestatiecontracten wel degelijk meer beslagen leggen dan deurwaarders zónder die contracten, maar vervolgens een van de conclusies van het onderzoek luidt dat er géén negatieve effecten zouden zijn van prestatiecontracten? Deelt u de mening dat die tegenstelling tot aanvullend onderzoek had moeten leiden?
Omdat ik alle aspecten uit het rapport van de commissie Oskam eerst zorgvuldig wil wegen kan ik ook nog niet aangeven of ik met uw Kamer de conclusie deel dat er sprake is van een tegenstelling, die tot aanvullend onderzoek had moeten leiden. De zogenoemde prestatiecontracten zal ik betrekken bij mijn beleidsreactie.
Deelt u de mening dat serieuze aanwijzingen voor het verrichten van onnodige ambtshandelingen zoals bevonden in het onderzoek hadden moeten leiden tot aanvullend onderzoek?
Thans bezie ik de vervolgstappen op basis van het rapport.
Ik deel met u dat serieuze aanwijzingen tot het verrichten van onnodige ambtshandelingen altijd goed moeten worden bezien. Of deze een aanleiding vormen om daadwerkelijk over te gaan tot vervolgststappen, zal ik bezien in het licht van mijn totale reactie op het voorstel van commissie Oskam.
Deelt u de mening dat niet de instellingstermijn van de onderzoekscommissie leidend zou moeten zijn voor de inhoud van het onderzoek, maar juist de validiteit en betrouwbaarheid van de bronnen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb geen aanleiding er aan te twijfelen dat de commissie Oskam daaromtrent de juiste afwegingen heeft gemaakt, te meer omdat de instellingstermijn van de commissie tweemaal verlengd is en de commissie daarnaast eigenstandig onderzoek heeft gedaan om de validiteit en betrouwbaarheid van bronnen te borgen.
Deelt u de mening dat de tarieven van schuldeisers aan deurwaarders hoog genoeg moeten zijn om deurwaarders op een verantwoorde wijze schulden te kunnen laten innen? Welke gevolgen verbindt u hier aan? Kunt u dat toelichten?
De overheid staat als stelselverantwoordelijke voor een goede balans in de behartiging door de deurwaarder van de belangen van zowel schuldeisers als van schuldenaren. Om de deurwaarder deze behartiging van belangen op een onafhankelijke en onpartijdige wijze te kunnen laten vervullen is een afweging nodig tussen een goede, verantwoorde en efficiënte bedrijfsvoering van de deurwaarder (inclusief een redelijke vergoeding), de bescherming van de schuldenaar tegen hoog oplopende kosten en de belangen van de schuldeiser die zijn rekening betaald wil zien tegen zo laag mogelijke kosten. Deze afweging moet plaatsvinden binnen de rechtsstatelijke uitgangspunten.
In dat licht bezie ik ook de tariefstelling tussen schuldeisers en deurwaarders. Hierover heeft de commissie Oskam mij geadviseerd. Ik ben thans bezig mijn reactie daarop te formuleren. Zoals hiervoor aangegeven, wil ik daarop niet vooruitlopen.
Vindt u schaalvergroting onder deurwaarderskantoren een wenselijke ontwikkeling?
Ja. In de afgelopen jaren is wat de vraag naar deurwaardersdiensten betreft, sprake van een dalende trend. Dat geldt zowel voor de ambtelijke als niet ambtelijke taken van een deurwaarder. De werkgelegenheid voor de deurwaarderij daalt. Kantoren zoeken op landelijk niveau de samenwerking op, bundelen de krachten en pakken hiertoe de ruimte die met het loslaten van de regionale gebiedsindeling in 2001 is ontstaan. Daar is niets op tegen zolang deurwaarders hun dienstverlening binnen die robuustere deurwaarderskantoren kunnen bieden op onafhankelijke, maatschappelijk verantwoorde en toekomstbestendige wijze.
Vindt u dat de marktwerking voor deurwaarders is doorgeslagen en beteugeld dient te worden?
De constatering dat de markwerking is doorgeslagen, vind ik niet juist. Dat is in lijn met mijn beantwoording op 14 juni 2019 van eerdere vragen van de leden Van Nispen en Jasper van Dijk (beiden SP).3 Het maken van prijsafspraken tussen de gerechtsdeurwaarder en opdrachtgever is inherent aan de in 2001 geïntroduceerde marktwerking.
De commissie Oskam concludeert in haar rapport dat het onderzoeksrapport van Pro Facto noch het eigen onderzoek aanknopingspunten biedt om de huidige marktwerking af te schaffen en daarmee acht ik de kwalificatie «doorgeslagen» niet passend. Wel acht de commissie een zekere correctie van de marktwerking op zijn plaats. Ik zal daarop nader ingaan in de beleidsreactie die thans wordt voorbereid.
Bent u van mening dat het rapport onvoldoende redenen geeft om te concluderen dat prestatiecontracten niet nadelig zijn voor deurwaarderskantoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In lijn met de beantwoording van de hiervoor gestelde vragen, wil ik niet vooruitlopen op mijn beleidsreactie op het rapport. In zijn algemeenheid kan ik nu al wel stellen dat ik prestatiecontracten onwenselijk vind wanneer deze er louter op zijn gericht dat een opdrachtgever kan verdienen aan ambtshandelingen.
Kunt u aangeven hoe u de aantallen en de noodzakelijkheid van ambtshandelingen in de gaten blijft houden om te kunnen voorkomen dat perverse prikkels de belangen van schuldenaars schaden?
Ik vind dat primair een taak voor de publieke beroepsorganisatie, de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG) in samenspel met de toezichthouder, het Bureau financieel toezicht (Bft). Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid volg ik in samenspraak met betrokken organisaties de ontwikkelingen om daar waar nodig vervolgstappen te nemen. Zoals ik in antwoord op vraag vijf al heb aangegeven, zal ik dit ook bezien in het licht van mijn totale reactie op het voorstel van commissie Oskam.
Deelt u de mening dat enkel nieuw onderzoek voldoende licht kan laten schijnen op de fundamentele vraag of marktwerking voor deurwaarders wel of niet verder ingeperkt of zelfs afgeschaft zou moeten worden?
Nee, die mening vind ik te voorbarig. In mijn beleidsreactie waarmee ik nog dit jaar verwacht te komen, ga ik nader in op wat de commissie Oskam over marktwerking heeft geadviseerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er een onveilige situatie is binnen een TBS-kliniek |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waardoor komt het dat in verschillende tbs-klinieken geluiden klinken van onveilige situaties? Zou dit te maken kunnen hebben met structurele onderbezetting, groot verloop onder personeel en de inzet van tijdelijke krachten? Zo ja, wat gaat u doen om deze knelpunten op te lossen? Zo nee, waaraan denkt u dan wel dat het ligt?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
De kliniek heeft mij laten weten dat op 13 september een bijeenkomst met circa 50 medewerkers heeft plaatsgevonden bij deze kliniek. Hierbij is geen sprake geweest van werkonderbreking. De geuite zorgen van de betreffende medewerkers zagen voornamelijk op de aanwezigheid van voldoende personeel. Bij de bijeenkomst waren managers van Trajectum, waar Hoeve Boschoord onder valt, aanwezig die geluisterd hebben naar de zorgen en uitleg hebben gegeven over de acties die worden uitgevoerd om de genoemde problematiek tegen te gaan.
De Raad van Bestuur van Trajectum heeft laten weten dat het ziekteverzuim binnen Trajectum de afgelopen periode sterk is verbeterd. Ook heeft de Raad van Bestuur laten weten dat de veiligheid in de instelling niet in het geding is geweest. Ik vind het belangrijk een vinger aan de pols te houden. Daarom zal DJI de situatie in Hoeve Bosschoord de komende tijd aandachtig volgen.
Sinds uw vragen zijn over Hoeve Bosschoord opnieuw negatieve berichten in de media verschenen. Tijdens het vragenuur van 8 oktober 2019 heb ik dit met uw Kamer besproken en gemeld dat Hoeve Boschoord de Inspectie van Justitie en Veiligheid gevraagd heeft onderzoek te doen.
Erkent u dat de afgelopen jaren te veel bezuinigd is op de forensische psychiatrie? Zo nee, waarom niet?
De werkdruk in de forensische zorg is hoog. Op de huidige arbeidsmarkt is sprake van een tekort aan goed geschoold specialistisch personeel. Dit was dan ook een van de redenen waarom ik in juli 2018 met de sector de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg heb getekend. Een speciaal daarvoor opgerichte Taskforce geeft uitvoering aan de afspraken die zijn gemaakt. Zo wordt met een gerichte arbeidsmarktaanpak ingezet op het aantrekken van gekwalificeerd personeel en wordt (zij-)instroom van nieuwe medewerkers bevorderd. Dit moet bijdragen aan het terugdringen van het aantal openstaande vacatures en ervoor zorgen dat er meer goed opgeleid, ervaren personeel werkzaam is en blijft in de forensische zorg.
Op 18 oktober heb ik uw Kamer de eerste tussenrapportage van de Taskforce aangeboden. Hierin wordt ook ingegaan op de voortgang van de arbeidsmarktaanpak.
Wat zijn de resultaten van de investering van bijna 30 miljoen euro van een jaar geleden? Wordt dat geld goed besteed? Is deze investering voldoende om de reeds eerder geconstateerde knelpunten op te lossen? Zo ja, hoe verklaart u dan toch de huidige situatie in Hoeve Boschoord?
Voor mij is, naar aanleiding van de in 2018 verschenen onderzoeken naar de veiligheid en kwaliteit in de forensische zorg, duidelijk dat vooral de FPA’s en FPK’s onder financiële druk stonden. Dit was het gevolg van meerdere factoren, onder andere toegenomen kosten en afslagen die werden toegepast op de maximumtarieven zoals vastgesteld door de NZa. Daarbij speelde ook dat de tarieven in de forensische zorg sinds 2013 niet meer waren herijkt, enkel geïndexeerd. Ik heb toen in de Meerjarenovereenkomst met de sector afgesproken dat er voor deze instellingen een bedrag van 28,5 miljoen euro beschikbaar zou komen voor de komende drie jaar om de veiligheid en kwaliteit in de forensische zorg op orde te brengen.
Is er echt geen goed gekwalificeerd personeel te vinden? Als dat inderdaad het geval is, hoe komt dat dan? Zijn salaris en arbeidsvoorwaarden wel aantrekkelijk genoeg in deze sector?
Een deel van het bedrag dat is afgesproken in de Meerjarenovereenkomst, hebben de instellingen ontvangen in de vorm van een subsidie die ze kunnen investeren in werving, opleidingen, begeleiding van personeel etcetera. Het resterende bedrag is in 2019 en 2020 verwerkt in de tarieven. Dit geeft deze instellingen extra financiële ruimte om bijvoorbeeld extra personeel aan te nemen of bestaand personeel op te leiden en bij te scholen.
De NZa heeft onlangs nieuwe maximumtarieven voor de forensische zorg gepubliceerd. Om de instellingen in staat te stellen blijvend te kunnen investeren in personeel heb ik middelen beschikbaar gesteld om ook in 2021 voor de klinische forensische zorg de maximumtarieven te kunnen bieden aan de sector. Ondanks deze investeringen blijkt het moeilijk om goed gekwalificeerd personeel aan te trekken en te behouden. Dit heeft er ook mee te maken dat de forensische zorg niet de enige sector is die met dit probleem kampt. Daarom is alleen geld niet genoeg. Met de eerdergenoemde arbeidsmarktaanpak van de Taskforce zet ik in op structurele verbetering.
Zoals eerder gemeld is de Inspectie van Justitie en Veiligheid gevraagd onderzoek te doen, om zo inzicht te krijgen in de situatie in Hoeve Boschoord.
Zijn er stappen gemaakt met het verminderen van de bureaucratische rompslomp? Zo ja, is de doelstelling om met ingang van 2020 de administratieve lasten met 25% omlaag gebracht te hebben reeds gehaald? Zo nee, waarom niet en hoeveel vermindering moet nog gerealiseerd worden?
Het is inderdaad moeilijk om goed gekwalificeerd personeel te vinden. De forensische zorg is niet de enige sector die met deze problemen kampt; ook de zorg en het onderwijs hebben te maken met personele tekorten. Uit de tussenrapportage van de Taskforce blijkt bovendien dat ook het behouden van personeel een knelpunt is. Dit heeft vooral te maken met onregelmatige werktijden, hoge werkdruk, administratieve lastendruk en het ervaren negatieve imago van de forensische zorg. Door de administratieve lastendruk te verminderen, in de arbeidsmarktaanpak ook veel aandacht te besteden aan de huidige medewerkers en te investeren in opleidingen willen we arbeidsomstandigheden van de medewerkers in de forensische zorg verbeteren.
Wat was de aard van het incident dat afgelopen vrijdag heeft plaatsgevonden? Waarom wordt hier geen openheid over gegeven?
Uit de tussenrapportage van de Taskforce, die op 18 oktober aan uw Kamer is gezonden, blijkt dat goede eerste stappen zijn gezet. Zo is bijvoorbeeld gestart met de (door)ontwikkeling van een «forensisch CV». Dit uittreksel van het patiëntendossier reist met de patiënt door zijn zorgtraject mee en zal met name de administratieve lasten van behandelaren verminderen. Het streven is aan het eind van de looptijd van de Meerjarenovereenkomst (in 2021) 25% administratieve lastenvermindering te hebben bereikt. Tussentijds wordt niet gemeten hoeveel procent er al gereduceerd is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Trajectum heeft laten weten dat er sprake is geweest van fysieke agressie door een cliënt tegen personeel in FPK Hoeve Boschoord. Dit betrof overigens geen tbs-gestelde. Trajectum heeft conform de geldende meldingsinstructies gehandeld ten aanzien van dit incident. Ik herken dan ook niet dat er geen openheid is gegeven.
Het bericht dat rechters nog steeds hun bijbanen niet melden |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Rechters schenden nog steeds ongestraft wettelijke plicht bijbanen te melden»?1 Deelt u de mening dat het van groot belang is dat rechters transparant zijn over hun bijbanen, zoals afgesproken?
In het artikel gaat het over onvolkomenheden bij het doen van de opgave van nevenbetrekkingen of de administratieve verwerking daarvan. Rechters zijn wettelijk verplicht opgave te doen van hun nevenbetrekkingen. Ik vind het – met de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak – van groot belang dat het register nevenbetrekkingen actueel en volledig is. De melding, registratie en openbaarmaking van de nevenbetrekkingen dragen in belangrijke mate bij aan het voorkomen van de schijn van partijdigheid en zijn daarmee belangrijk voor het vertrouwen in de rechterlijke macht. Als gevolg van de openbaarmaking kan publiekelijk worden geoordeeld over de vraag of de nevenbetrekkingen van rechterlijke ambtenaren al dan niet tot strijdigheid van belangen en schijn van partijdigheid kunnen leiden. Wanneer blijkt dat een rechter in gebreke is bij het melden van nevenbetrekkingen, is het aan de functionele autoriteit, de president van het rechterlijk college, om hierover het gesprek met de rechter te voeren.
Wat vindt u er van dat rechters bijbanen hebben die (mogelijk) tot belangenverstrengeling leiden? Heeft die wettelijke meldplicht voor bijbanen niet juist als doel het ontmoedigen van dergelijke bijbanen?
Onpartijdigheid is een kernwaarde van de rechtspraak. Om rechters handvatten te geven hoe daar in praktijk invulling aan te geven, is door rechters de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties opgesteld. Aan de hand daarvan is het aan rechters om te beoordelen of een nevenbetrekking kan worden aangehouden of aangegaan.
Ik vind het positief dat rechters naast hun werk verantwoordelijkheden in de samenleving op zich nemen of hun expertise delen. Dat dit in een individuele zaak tot vragen kan leiden, mag in zijn algemeenheid geen belemmering zijn om nevenbetrekkingen te bekleden. Het is altijd aan de rechter om in de individuele zaak te waken over zijn onpartijdigheid. De wettelijke meldplicht zorgt voor transparantie. Partijen kunnen zo nagaan welke nevenbetrekkingen een rechter heeft. De wettelijke meldplicht heeft niet het ontmoedigen van nevenbetrekkingen als doel, maar kan wel het effect hebben dat er goed over wordt nagedacht of het verstandig is een bepaalde nevenbetrekking uit te oefenen.
Deelt u de mening dat transparantie van rechters over hun bijbanen bij kan dragen aan het vertrouwen in de rechtspraak?
Ja. Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid in overleg te treden met de Rechtspraak over het niet voldoen aan de meldplicht en het voorkomen van bijbanen die leiden tot (mogelijke) belangenverstrengeling? Kunt u de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek informeren?
Ik zal met de Raad voor de rechtspraak spreken over de instrumenten om de transparantie en onpartijdigheid te waarborgen en uw Kamer over de uitkomsten van het gesprek informeren.
Het bericht dat het budget voor mediation in strafzaken bijna op is |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Budget voor mediation in strafzaken is bijna op, landelijk coördinator luidt noodklok»?1 Wat zijn hier de oorzaken van? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mediation in strafzaken zou stagneren?
Voor het jaar 2019 is op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het eerst € 1.029.000 opgenomen voor mediation in het strafrecht.
Deze middelen zijn structureel beschikbaar. Daarnaast is binnen het beleidsbudget voor jeugd structureel € 300.000 beschikbaar voor mediation in jeugdstrafzaken. Mede gezien het verloop in de voorgaande jaren ben ik er van uitgegaan dat dit budget toereikend is.
Het is mij bekend dat het aantal aanmeldingen voor mediation in strafzaken dit jaar hoger ligt dan in de jaren ervoor. Dat is op zichzelf goed nieuws, omdat ik mediation in het strafrecht als vorm van herstelrecht belangrijk vindt.
Verwacht u dat de gesprekken over het budget tijdig afgerond kunnen worden om een stop op nieuwe mediationtrajecten te voorkomen? Zo nee, wat gaat u doen om er toch voor te zorgen dat er budget beschikbaar is voor nieuwe trajecten?
Nu het er naar uit ziet dat de middelen voor 2019 waarschijnlijk niet toereikend zijn, heb ik de Landelijk Coördinator Mediation in Strafzaken bij de Raad voor de rechtspraak laten weten dat de verwachte onderuitputting bij de middelen voor jeugdzaken ingezet kan worden voor andere dan jeugdstrafzaken. Hiermee komt er extra ruimte, die naar verwachting vrijwel toereikend is. olgens de huidige schatting is er mogelijk geen budget voor een zeer beperkt aantal mediations (circa 40 mediations). In overleg met de Raad voor de rechtspraak zal dit worden opgelost.
Deelt u de mening dat juist het succes van mediation in de rechtspraak voldoende budget verdient, juist ook omdat mediation bijdraagt aan de verlichting van de werkdruk in andere delen van de strafrechtketen en het voor alle betrokkenen vaak, om allerlei redenen, voordelen heeft?
Ik vind mediation in het strafrecht als vorm van herstelrecht belangrijk. Zoals ik uw Kamer vorig jaar heb laten weten kan mediation tijdens een lopende strafzaak in gevallen die zich daartoe lenen een zinvolle manier zijn om bij te dragen aan de afdoening van de strafzaak.
Zo kan het een positieve bijdrage leveren aan de verwerking van het leed van slachtoffers. Precieze cijfers zijn er niet, maar aannemelijk is dat mediation daarnaast ook andere voordelen heeft, zoals het verminderen van recidive door verdachten/daders en het verlichten van de werkdruk in andere delen van de strafrechtketen. Mede daarom zijn er nu structureel middelen beschikbaar voor mediation in strafrecht.
Wat gaat u doen om deze problemen de komende jaren te voorkomen?
In de begroting voor 2020 heb ik € 1.329.000 opgenomen voor mediation in strafrecht, waaronder jeugdzaken en zoals ik hiervoor al aangaf zijn deze middelen structureel. Wegens de beperkt beschikbare middelen op de begroting is het niet mogelijk meer geld beschikbaar te stellen dan in de begroting is opgenomen.Mocht ook in 2020 het aantal mediations hoger blijken dan past binnen het beschikbare budget, dan zal ik met de Landelijk coördinator Mediation in strafrecht bespreken op welke wijze de beschikbare middelen zo effectief ingezet kunnen worden.
Het bericht dat de fiscale aftrek van partneralimentatie de komende jaren wordt verlaagd |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Alimentatie wordt een nog duurder grapje»?1
Ja.
Klopt het dat de verlaging van de fiscale aftrek van partneralimentatie, in stappen van 51,95 procent nu naar uiteindelijk 37 procent in 2023, voor alimentatieplichtigen betekent dat zij honderden tot duizenden euro’s meer belasting moeten gaan betalen? En hierdoor velen de alimentatie niet meer of veel moeilijker kunnen opbrengen? Kunt u uw antwoord nader onderbouwen?
Betaalde partneralimentatie blijft geheel aftrekbaar. Het fiscale voordeel van deze en andere bepaalde grondslagverminderende posten2 wordt met ingang van 1 januari 2020 geleidelijk minder, doordat het maximale tarief waartegen deze posten kunnen worden verzilverd wordt verlaagd. Deze afbouw is in onderstaand schema weergegeven.
Jaar
2019
2020
2021
2022
2023
Regulier tarief hoogste schijf
51,75%
49,5%1
49,5%
49,5%
49,5%
Maximaal aftrektarief
51,75%
46,0%
43,0%
40,0%
37,1%1
Dit zijn de percentages zoals voorzien in het wetsvoorstel Belastingplan 2020.
Deze zogenoemde tariefmaatregel is alleen van toepassing op belastingplichtigen die als geen rekening zou worden gehouden met voornoemde grondslagverminderende posten een belastbaar inkomen uit werk en woning hebben of zouden hebben dat wordt belast in de hoogste schijf. In 2020 gaat het om een inkomen van meer dan € 68.507.
Voor circa 28% van de alimentatieplichtigen met aftrek van partneralimentatie geldt dat het fiscale voordeel van deze aftrek wijzigt.3 De mate waarin is per geval verschillend en afhankelijk van de hoogte van de te betalen partneralimentatie en het deel van de grondslagverminderende posten dat in de hoogste schijf valt. De maximale extra verschuldigde belasting als gevolg van de tariefmaatregel bedraagt vanaf 2023 – uitgaande van de thans voorziene tarieven – 12,4%4 van het deel van de betaalde partneralimentatie dat in de hoogste schijf in aanmerking wordt genomen. De afbouw van het aftrektarief wordt echter geleidelijk ingevoerd in stappen van
3%-punt per jaar waardoor het effect tot 2023 kleiner is. Omdat het fiscale voordeel van de aftrek meeweegt bij de vaststelling van de hoogte van de draagkracht, kan een verzoek tot herziening van de alimentatieplicht ertoe leiden dat deze naar beneden wordt bijgesteld.
Verder geldt voor 72% van de alimentatieplichtigen met aftrek van partneralimentatie dat zij, omdat het inkomen niet uitkomt boven de genoemde grens van € 68.507, niet onder voornoemde tariefmaatregel vallen en er als gevolg van de afbouw van het maximale aftrektarief dus geheel niets verandert aan het fiscale voordeel van de aftrek.
Deelt u de vrees dat door de nieuwe belastingregels veel alimentatieplichtigen niet, of veel moeilijker aan hun verplichtingen zullen kunnen voldoen en dat daardoor velen van hen naar de rechter zullen stappen om verlaging van de alimentatie te vragen? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
De hoogte van partneralimentatie wordt bepaald door de wettelijke maatstaven behoefte en draagkracht. Fiscale en andere wijzigingen kunnen reden zijn om eerder vastgestelde partneralimentatie te herzien. 5 Bij een heroverweging van een eerder vastgestelde alimentatieverplichting worden alle aspecten die meewegen bij de vaststelling van de behoefte en de draagkracht opnieuw bezien.
Het fiscale voordeel van de aftrek van partneralimentatie weegt mee in de vaststelling van het te betalen bedrag aan partneralimentatie. Invoering van de onderhavige tariefmaatregel voor de genoemde aftrek maakt daarmee een verzoek tot herziening mogelijk zodat indien nodig tot aanpassing van de eerder vastgestelde alimentatieplicht kan worden overgegaan. Of het in een individueel geval voordelig is om gebruik te maken van voornoemde mogelijkheid hangt af van eventuele overige gewijzigde omstandigheden. Indien een alimentatieplichtige niet alleen onder de tariefmaatregel valt, maar bijvoorbeeld inmiddels ook een hoger inkomen heeft, zou een herziening per saldo kunnen leiden tot een hoger bedrag aan te betalen partneralimentatie. Herziening is maatwerk en het blijft dus een individuele afweging of een herzieningsverzoek voordelig is voor de betrokkene.
Voorafgaande aan de invoering van de tariefmaatregel is er overleg geweest met de Raad voor de rechtspraak en de Expertgroep Alimentatienormen inzake de gevolgen van de tariefmaatregel voor de rechtspraak.6 Zowel de Raad als de Expertgroep is van mening dat weliswaar herzieningsverzoeken te verwachten zijn, maar dat hierbij geen grote toename in werklast voor de rechtspraak te verwachten is. In de praktijk wordt een groot deel van dergelijke verzoeken zonder tussenkomst van de rechter afgedaan, bijvoorbeeld via een mediator. In lijn met eerdere wijzigingen op fiscaal terrein, zoals bijvoorbeeld de belastingherziening 2001, of op niet-fiscaal terrein is hooguit een tijdelijke toename in zaken te verwachten. Dit wordt niet als problematisch gezien.
Ziet u ook het gevaar dat een verlaging van de fiscale aftrek juist tot financiële problemen kan leiden bij de alimentatiegerechtigden en dat die dan weer een beroep zullen moeten doen op zorg-, huur- en andere toeslagen of een beroep moeten doen op een aanvullende uitkering en dat dit uiteindelijk de overheid meer geld zal kosten dan dat de verlaging van de aftrek oplevert? Zo nee, kunt u dit onderbouwen? Kunt u de berekeningen aan de Kamer sturen?
Zoals is aangegeven heeft de tariefmaatregel voor 72% van de alimentatieplichtigen geen gevolgen. Voor deze groep is verlaging van de partneralimentatie als gevolg van de tariefmaatregel dan ook niet aan de orde. Alimentatiegerechtigden die partneralimentatie ontvangen van deze groep ondervinden dus ook geen gevolgen van de tariefmaatregel.
De groep alimentatiegerechtigden die partneralimentatie ontvangt van een alimentatieplichtige die wel onder de tariefmaatregel valt, kan gevolgen ondervinden van de tariefmaatregel als de alimentatieplichtige een verzoek tot herziening indient en de alimentatieplicht als gevolg van de tariefmaatregel neerwaarts wordt bijgesteld.
Indien de hoogte van de partneralimentatie neerwaarts wordt bijgesteld, ontvangt de alimentatiegerechtigde minder partneralimentatie. Afhankelijk van de individuele situatie kan dit lagere bedrag in meer of mindere mate gecompenseerd worden door lagere belasting7 en door eventuele hogere toeslagen. De effecten voor de alimentatiegerechtigde staan niet op voorhand vast. Deze kunnen individueel heel verschillend uitpakken.
In onderstaande tabel – waarbij is geabstraheerd van andere fiscale wijzigingen – is aangegeven wat voor de structurele situatie (vanaf 2023) de gevolgen zijn voor een alimentatiegerechtigde als de alimentatieplicht als gevolg van de tariefmaatregel neerwaarts wordt bijgesteld. Hierbij is voor de alimentatiegerechtigde uitgegaan van een inkomen exclusief partneralimentatie van respectievelijk € 0, € 10.000 en € 20.000, recht op kindgebonden budget voor twee kinderen onder de 12 jaar en recht op huurtoeslag en zorgtoeslag. Voor de alimentatieplichtige is uitgegaan van een draagkracht van € 10.000 aan te betalen partneralimentatie per jaar. Het fiscale voordeel van de aftrek van € 10.000 daalt van € 4.950 naar € 3.710. Dit betekent dat de te betalen partneralimentatie wordt verlaagd van € 14.950 naar € 13.710 en dus € 1.240 lager wordt.8
Voor alimentatiegerechtigden die onder de bijstand vallen9 verandert er niets, omdat de lagere partneralimentatie kan worden gecompenseerd door een hogere bijstandsuitkering.10 Bij een inkomen van boven de bijstandsnorm daalt het inkomen (inclusief partneralimentatie) van de alimentatiegerechtigde met € 1.240 bruto per jaar. Dit betekent echter ook dat er minder belasting betaald hoeft te worden vanwege een lager inkomen en mogelijk ook als gevolg van een hogere algemene heffingskorting. Tot een bepaalde inkomensgrens (rond € 20.000) zijn de algemene heffingskorting en de toeslagen maximaal en daarboven worden deze afgebouwd. Minder partneralimentatie betekent boven deze inkomensgrens meer algemene heffingskorting en hogere toeslagen. De minder te betalen belasting en de hogere toeslagen zullen het verschil in partneralimentatie echter veelal niet volledig compenseren.
Bij deze voorbeelden is ook geabstraheerd van kinderalimentatie. Er is uitgegaan van een alimentatiegerechtigde met twee kinderen onder de 12 jaar. Kinderalimentatie gaat voor op partneralimentatie, dat wil zeggen dat alleen partneralimentatie wordt toegekend als er na toekenning van kinderalimentatie voldoende draagkracht bij de alimentatieplichtige resteert om ook partneralimentatie te betalen. Het feitelijke inkomen is in een dergelijk geval dus hoger dan het inkomen zoals opgenomen in de tabel (partneralimentatie en overig inkomen).
Tabel 1 Voorbeeldberekeningen van structurele effecten van de tariefmaatregel voor een alimentatiegerechtigde bij diverse inkomens, en een nettodraagkracht van de alimentatieplichtige van € 10.000 per jaar (waarbij de bruto partneralimentatie van € 14.950 naar € 13.170 gaat).
zonder tariefmaatregel –/– met tariefmaatregel
0+
partneralimentatie
10.000+
partneralimentatie
20.000+
partneralimentatie
ontvangen partneralimentatie
– 1.240
– 1.240
– 1.240
belasting excl. heffingskortingen
460
460
460
algemene heffingskorting
0
73
73
toeslagen (excl. kinderopvangtoeslag)
0
564
84
Totaal
– 780
– 143
– 623
De structurele opbrengst van de tariefmaatregel voor zover deze ziet op de aftrek van partneralimentatie is in het Belastingplan 2019 geraamd op € 41 miljoen.11 Hierbij zijn geen gedragseffecten meegenomen, waaronder die van het indienen van een verzoek tot herziening en als gevolg daarvan een eventuele aanpassing van de hoogte van de te betalen partneralimentatie. Zoals hiervoor is aangegeven is herziening maatwerk en is niet op voorhand vast te stellen of en in welke mate herziening aan de orde zal zijn.
Bij herziening van een alimentatieplicht die leidt tot een lager bedrag aan partneralimentatie staan zoals aangegeven ook de effecten voor de alimentatiegerechtigde niet op voorhand vast. Deze kunnen individueel heel verschillend uitpakken.
Deelt u de vrees dat er veel nieuwe rechtszaken gestart zullen worden om een lager alimentatiebedrag te vragen als gevolg van de wijzigingen in fiscale regels die invloed hebben op de draagkracht? Zo nee, waarom niet? Wat betekent dit voor de capaciteit van de rechtspraak? Worden er voldoende (financiële) middelen vrijgemaakt voor de verwachte stijging in het aantal rechtszaken op dit gebied?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de vrees dat de nieuwe regels niet enkel tot een stroom aan rechtszaken en gedupeerde ex-partners leidt, maar ook tot minder mogelijkheden om echtscheidingen soepel af te wikkelen en dat afgewikkelde zaken opnieuw opgerakeld worden? Zo ja, wat gaat u doen om deze gevolgen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De eventuele gevolgen voor bestaande gevallen zijn hiervoor al uitgebreid aan de orde gekomen. Voor nieuwe echtscheidingsgevallen waarbij partneralimentatie aan de orde is, geldt dat bij de vaststelling van de te betalen partneralimentatie rekening gehouden kan worden met de tariefmaatregel (en uiteraard ook met andere wijzigingen in het belastingstelsel). De Expertgroep Alimentatienormen heeft aangegeven dat vanaf 2020, het jaar waarin de tariefmaatregel voor partneralimentatie stapsgewijs wordt ingevoerd, bij de jaarlijkse vaststelling van de alimentatienormen – zoals dat standaard gebeurt – de relevante fiscale wijzigingen voor de aftrek in dat jaar worden meegenomen. Dat geldt dus ook voor de wijzigingen met betrekking tot het aftrektarief.
Wat zijn de geschatte opbrengsten van deze maatregel? Kunt u deze afzetten tegen de te verwachten kosten, zoals gevraagd in de voorgaande vragen?
Zie antwoord vraag 4.
Het Europees aanbesteden van medische diensten in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat per 1 januari 2020 medische diensten Europees worden aanbesteed door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Is dit voor het eerst? Om welke diensten gaat dit?
In zijn algemeenheid klopt het dat medische diensten Europees worden aanbesteed. De gezondheidszorg aan justitiabelen in de justitiële inrichtingen is georganiseerd in afdelingen Zorg («medische diensten») en deze maken deel uit van de organisatie van elke justitiële inrichting. Onderdelen van de gezondheidszorg aan justitiabelen worden niet door medewerkers van DJI, maar vanuit de reguliere gezondheidszorg geleverd. Deze diensten worden al langer Europees aanbesteed, conform de Aanbestedingswet. Het gaat om alle vormen van dienstverlening door zorgverleners en om het leveren van zorgproducten en zorgartikelen (bijvoorbeeld huisartsenzorg, medicijnen en farmaceutische zorg, laboratoriumdiensten en medische artikelen).
Was men tot nu toe tevreden over de aanbieders van deze medische diensten? Zo nee, waarom is dan niet eerder gezocht naar een of meerdere andere aanbieders?
Het besluit tot aanbesteden van diensten vindt plaats op grond van de Aanbestedingswet en de aanbestedingsrichtlijn 2014/24/EU. DJI is als overheidsorganisatie gehouden om meerdere aanbieders in de gelegenheid te stellen een inschrijving te doen als een overeenkomst met een contractpartij expireert. Op basis van voornoemde wet is DJI verplicht medische diensten aan te besteden. Dit is niet afhankelijk van en komt niet voort uit de waardering van de geleverde diensten.
Is er iets veranderd in de wet- of regelgeving dat dit nu nodig is? Of is ervoor gekozen om diensten te clusteren en opdrachten samen te voegen, waardoor dit nu nodig is? Waarom werd eerst niet aanbesteed en nu wel?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 worden deze diensten door DJI al langer aanbesteed. De Aanbestedingswet is in 2016 met name op het gebied van te volgen procedures gewijzigd ten opzichte van de Aanbestedingswet uit 2012. Echter, de verplichting tot het (Europees) aanbesteden van diensten in de gezondheidszorg aan justitiabelen is ongewijzigd gebleven. De diensten werden en worden separaat, per zorgsoort aanbesteed.
Hoe is hierbij rekening gehouden met de belangen van kleinere aanbieders?
Aanbestedingen worden conform de uitgangspunten van de Aanbestedingswet en de Gids proportionaliteit, waaronder het samenvoegen en in percelen verdelen van opdrachten, zodanig uitgewerkt dat toegang voor het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) optimaal is en waarbij tevens de kwaliteit van medische diensten wordt gewaarborgd.
Bent u van mening dat een juridische verplichting op DJI rust om deze diensten Europees aan te besteden? Zo ja, op grond waarvan? Is dit niet voor meerdere uitleg vatbaar?
Ja. Zoals ik hierboven in het antwoord op de vragen 1, 2 en 3 heb toegelicht, heeft DJI inderdaad een juridische verplichting om medische diensten Europees aan te besteden op grond van de Aanbestedingswet en de aanbestedingsrichtlijn 2014/24/EU. De betreffende wetgeving is niet voor meerdere uitleg vatbaar.
Gaan alle andere landen in Europa hier ook op deze wijze mee om? Zo nee, welke landen wel en welke niet?
In beginsel geldt op basis van de Europese Richtlijn 2014/24 die van toepassing is op overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, dat boven een bepaald drempelbedrag (voor «reguliere» diensten: 144.000 euro en voor sociale en specifieke diensten 750.000 euro) er Europees aanbesteed moet worden. Het is mij niet bekend hoe andere landen hiermee omgaan. DJI beschikt niet over informatie over de (zakelijke dan wel publieke) organisatie van de gezondheidszorg aan justitiabelen in andere landen van Europa.
Wat kost deze aanbestedingsprocedure in totaal?
De in deze algemene termen omschreven vraag is niet concreet te beantwoorden. Het gaat om een veelheid aan aanbestedingsprocedures, met uiteenlopende aanbestedingssommen en de betrokkenheid van meerdere inkoopmedewerkers.
Is met deze concurrentiestrijd ook een bezuinigingsdoel beoogd, namelijk door aanbieders tegen elkaar op te laten bieden op een lagere prijs uit te komen?
Bezuinigingen zijn geen oogmerk van aanbestedingen op dit gebied. Het doel van aanbesteding is dat zo veel mogelijk aanbieders van de betreffende diensten of producten kunnen meedingen, waarmee een gelijk speelveld voor deze aanbieders wordt gerealiseerd en een goede prijs/kwaliteitverhouding uiteindelijk wordt bereikt.
Welke garanties zijn er voor de kwaliteit?
In de aanbestedingsdocumenten zijn de basisvereisten voor de kwaliteit van de geleverde diensten vastgelegd. Daarbij gelden de kwaliteitskaders van de reguliere gezondheidszorg, zoals opleidingsvereisten voor zorgverleners. Een inschrijvende partij dient aan deze – in Nederland geldende – vereisten te voldoen.
Deelt u de mening dat het zonde en niet wenselijk is deze hele Europese aanbestedingsprocedure op te zetten als er geen klachten of zorgen zijn over de kwaliteit van de huidige aanbieders? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in vraag 2 staat de verplichting tot aanbesteden los van de waardering van de (huidige) aanbieders. Elke dienstverlener dient aan de kwaliteitsvereisten die in de reguliere gezondheidszorg gelden, te voldoen.
Wat is de stand van zaken met de (aanbesteding van de) beveiligingsdiensten? Klopt het dat Trigion de vervanger is van G4S? Zo ja, waarom? Hoe is dit gegaan?
In 2018 is een Europese – openbare – aanbesteding gestart conform de geldende wet- en regelgeving om de continuïteit ten aanzien van externe beveiligingsdiensten te waarborgen. De reden hiervoor is dat de huidige raamovereenkomst met G4S per 30 september 2019 afloopt. Uitgangspunt hierbij was om een nieuwe raamovereenkomst te sluiten met één opdrachtnemer. Er is bij de gunning gekeken naar de beste prijs-/kwaliteitsverhouding waarna de opdracht voor beveiligingsdiensten door DJI is gegund aan Trigion.
Hoeveel extern ingehuurde beveiligers zijn op dit moment werkzaam in het gevangeniswezen? Wordt bekeken of het mogelijk is de externe inhuur terug te dringen en een deel van de beveiligers in dienst te nemen bij DJI? Zo nee, waarom niet?
Op peildatum 13 september 2019 werkten er 230 ingehuurde beveiligers binnen het Gevangeniswezen. Het streven blijft de inhuur van extern ingehuurde medewerkers zo veel mogelijk te vervangen door eigen personeel. Een minimale flexibele schil met externe medewerkers blijft overigens te allen tijde nodig voor taken als bouwtoezicht (begeleiding van aannemers bij verbouwingen binnen een Penitentiaire Inrichting), vervanging als gevolg van ziekteverzuim en vervanging tijdens opleidingen.
Begin 2019 bleek het, door de toegenomen vraag naar celcapaciteit, nodig om extra celcapaciteit in te zetten. Deze vraag wordt opgevangen door het inzetten van een deel van de flexibele schil. Hiervoor is extra personeel benodigd. Het kost tijd voordat nieuwe medewerkers geworven en opgeleid zijn en volledig inzetbaar zijn op de werkvloer. Daarom blijft de inhuur van externe medewerkers ook om deze reden voorlopig nodig.
Wat zijn de taken en bevoegdheden van deze extern ingehuurde beveiligers? Klopt het dat hun taken zijn of worden uitgebreid als gevolg van het personeelstekort bij DJI? Vindt u dat wenselijk? Hoe zit dit precies?
De extern ingehuurde beveiligers worden op dit moment ingezet voor beveiligingstaken en het houden van toezicht bij bouwwerkzaamheden. Bij deze beveiligingstaken is in beginsel geen direct contact met gedetineerden. Met de overgang naar een nieuwe marktpartij voor de beveiligingsdiensten zal een deel van de extern ingehuurde beveiligers binnen het Gevangeniswezen extra worden opgeleid zodat zij ook toegerust zijn om in te grijpen bij calamiteiten binnen de inrichting. Uitgangspunt blijft dat zij toezicht en beveiligingstaken verrichten en geen direct contact onderhouden met gedetineerden. De extern ingehuurde beveiligers binnen de Vreemdelingenbewaring zullen, met de overgang naar de nieuwe marktpartij, extra worden opgeleid en ingezet als Detentietoezichthouder. De taken van een Detentietoezichthouder zijn, net als in de huidige situatie, zowel gericht op de begeleiding van vreemdelingen als op beveiligingstaken.
Ik hecht aan een zo groot mogelijk aandeel eigen personeel, vanwege het belang van ervaringsopbouw en teamwork bij DJI. Tegelijk levert externe inhuur een bijdrage aan de benodigde flexibiliteit, waardoor werkzaamheden kunnen worden verricht die anders in de knel zouden kunnen komen, zoals het uitvoeren van bouwtoezicht, het volgen van trainingen en opleidingen in het kader van vakmanschap, het opvangen van ziekteverzuim of de overbrugging van vacatures. Het streven is het huidige aandeel inhuur terug te dringen. Dit gebeurt pas als er eigen personeel is geworven en opgeleid.
Het bericht 'Topambtenaren eisten harde aanpak in proces tegen 'kwaadaardige' Wilders' |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Topambtenaren eisten harde aanpak in proces tegen «kwaadaardige» Wilders»?1
Ja.
Waarom dachten ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie mee met de inhoudelijke kant van de vervolging van de heer Wilders?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 416)
Heeft het openbaar ministerie (OM) deze ambtenaren gevraagd om mee te denken? Zo ja, waarom? Zo nee, op wiens verzoek hebben deze ambtenaren dan wel meegedacht?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom hebt u de Kamer niet eerder ingelicht over de inhoudelijke opmerkingen, adviezen of andere vormen van bemoeienis met de voorbereiding van de vervolging van de heer Wilders? Waarom is het nodig dat er steeds opnieuw aan de hand van WOB-verzoeken van RTLNieuws nieuwe snippers informatie naar buiten komen? Bent u bereid de informatie die in het strafdossier zit aan de Kamer te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders. Voorts verwijs ik u naar mijn brief van 10 september jl.2 waarbij ik uw Kamer de documenten heb doen toekomen welke, ten behoeve van de procedure bij het Hof, door het OM aan mij zijn verzocht en welke zijn toegevoegd aan het strafdossier.
Beschikt u over meer informatie met betrekking tot contacten van ambtenaren van uw departement in deze zaak dan die nu bekend is? Zo ja, wilt u deze informatie dan volledig met de Kamer delen? Zo nee, kunt dan uitsluiten dat er nog weer meer bekend wordt?
Zijn er contacten geweest over de strafzaak of (mogelijke) vervolging van de heer Wilders tussen u of ambtenaren van het ministerie Veiligheid en Justitie of met het Ministerie van Algemene Zaken of de Minister-President? Zo ja, wat was de aard en concrete inhoud van die contacten? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Deelt u de mening dat ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie met woorden zoals «kwaadaardig», «racistisch» geen blijk geven van een objectieve mening over de vervolging van de heer Wilders? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Deelt u de mening dat de zinssnede «Ik zou dit aan de rechter overlaten en zo min mogelijk beperkingen aanbrengen in hetgeen je voorlegt aan de rechter» niet anders dan als een advies van ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie over de wijze van vervolging van de heer Wilders kan worden gelezen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het niet aan ambtenaren is dergelijke adviezen aan het OM te geven? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Deelt u de mening dat de opmerking van een topambtenaar: «Krijgen we het requisitoir vooraf, zoals in de zaak-Martijn? Dat zou ik verstandig vinden, dat kunnen jij en X «meelezen» en waar nuttig opmerkingen doorgeven» blijk geeft dat ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zich inhoudelijk bemoeiden met de wijze waarop het OM de heer Wilders moest vervolgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit gezien de gewenste onafhankelijkheid van het OM geen pas geeft? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Deelt u de mening dat uit het bericht en de achterliggende documenten over het meedenken van ambtenaren met het OM het beeld ontstaat dat het departement ten minste invloed op het OM meent te moeten hebben? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het OM als onafhankelijk instituut op afstand van het departement behoort te staan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Hoe vaak komt het voor dat, behalve in de zaak tegen de stichting Martijn en de heer Wilders, er contacten zijn tussen ambtenaren en het OM over een in voorbereiding zijnde of nog lopende strafzaak? Was is de aard en omvang van die contacten en waarom zijn die nodig?
Onder verwijzing naar mijn antwoord bij vraag 10 op de Kamervragen welke zijn beantwoord op 5 september jl.3 en naar mijn antwoord op vraag 14 van de Kamervragen welke zijn beantwoord op 30 november 20184 merk ik op dat het College van procureurs-generaal verplicht is de Minister van Justitie en Veiligheid inlichtingen te verstrekken die deze nodig heeft om zijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen (zie artikel 129 Wet RO). Dat kan uit eigen beweging bijvoorbeeld in het kader van (de voortgang van) gevoelige strafzaken, maar zo nodig ook op verzoek. Hierdoor wordt de Minister van Justitie en Veiligheid in staat gesteld om in de juiste gevallen en op de juiste ogenblikken zijn politieke verantwoordelijkheid waar te maken.
Wat gaat u doen om te waarborgen dat de contacten tussen u en ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het OM geen aantasting van de onafhankelijkheid van het OM vormen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders.
Hoe verklaart u de neiging van ambtenaren van uw departement om alles te willen controleren? Bent u hier gelukkig mee? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te veranderen?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat Justitie de integriteitsproblemen te lijf gaat met een tarotlezeres |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Justitie gaat integriteitsproblemen te lijf met tarotlezeres»?1 Wie heeft dit programma en de genoemde activiteiten bedacht? Heeft u hier goedkeuring voor gegeven? Zo ja, waarom?
Het artikel bevat deels onjuiste informatie en schetst een eenzijdig beeld van de «Week van het Onbesproken Gedrag», die is gehouden in de week van 2 tot en met 6 september jl. Het programma is met inbreng van en door medewerkers uit diverse dienstonderdelen bedacht en georganiseerd. De week van het onbesproken gedrag is een van de activiteiten die het ministerie onderneemt om bespreekbaarheid van integriteit en ethiek te bevorderen en te stimuleren2. Vorig jaar augustus is de deze week voor het eerst georganiseerd. Ik heb zelf op maandag 2 september jl. de aftrap gegeven voor de editie van dit jaar. Ik heb u daarover al geïnformeerd in de eerste voortgangsrapportage follow-up WODC rapporten van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 844, nr. 185). Ik heb in mijn aftrap benadrukt dat ik grote waarde hecht aan de bespreekbaarheid van handelen en gedrag en de mogelijkheden die er zijn dit bespreekbaar te maken. Ik heb de aanwezigen opgeroepen hun bespiegelingen en kritische gedachten te delen. Elke werkdag, maar ook tijdens deze eerste bijeenkomst van de Week van het Onbesproken gedrag.
Waarom was een «Week van het onbesproken gedrag» volgens u precies nodig? Wat betekent dit voor de andere weken van het jaar? Kunt u een overzicht geven van de activiteiten die gehouden zijn in deze week in het kader van de «Week van het Onbesproken Gedrag» en daarbij vermelden wat de kosten zijn voor de organisatie van die activiteiten? Wat waren de doelstellingen van al die activiteiten?
Deze week is nodig om te blijven werken aan een open, integere en veilige organisatie. In de Week van het Onbesproken Gedrag konden medewerkers leren en oefenen hoe ze de kleine én grotere (morele) dilemma’s waar ze op hun werk mee te maken kunnen krijgen bespreekbaar kunnen maken. Ieder dag stond in het teken van een thema. Elk thema werd ingeleid door een persoonlijk gekleurd verhaal van mij respectievelijk leden van de Bestuursraad. Daarna deelden deskundigen (w.o. wetenschappers) van buiten JenV hun kennis over deze thema’s. Vervolgens zijn de deelnemers zelf aan de slag gegaan, in een afwisseling van interactieve onderdelen, aan de hand van concrete casussen. Voor het volledige programma verwijs ik naar de bijlage.
De kosten voor de inzet van de externe sprekers waren € 6.276. De kosten voor de uitgevoerde regietheaters waren € 8.073. De overige kosten waren € 1.156.
Kunnen de medewerkers op het ministerie in de toekomst vaker dit soort activiteiten verwachten? Worden al deze in het artikel genoemde activiteiten door de medewerkers wel serieus genomen? Welke activiteiten zijn er nog meer gepland om tot een open, veilig en integer ministerie te komen?
Volgend jaar zal er weer een Week van het Onbesproken Gedrag georganiseerd worden. Verder wordt volop gestimuleerd dat beschikbare instrumenten ter bevordering van een integere en veilige organisatie door leidinggevenden en medewerkers worden benut en ingezet. Dat betekent dat voorlichting en presentaties worden gehouden en dat instrumenten als onder meer moreel beraad, koerskaart, regietheater, conflicthantering, andere werkvormen en vertrouwenswerk actief onder de aandacht worden gebracht en aangeboden. Dat de verschillende activiteiten door in ieder geval een substantieel deel van de medewerkers serieus worden genomen blijkt uit het feit dat er 600 inschrijvingen zijn geregistreerd.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van ambtenaren die in het artikel zeggen dat de activiteiten «absurd» en «geldverspilling» zijn? Had dit geld niet beter anders kunnen worden besteed?
Het is het goed recht van ambtenaren om uit te spreken dat ze bepaalde activiteiten zien als «absurd» en «geldverspilling». Het zou hen hebben gepast om deze kritiek uit te spreken naar mij, de secretaris-generaal, de organisatoren van de Week, of naar hun collega’s in plaats van zich anoniem te beklagen bij het AD.
Wist u dat de «tarotsessies» in 2018 op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn afgeblazen na kritiek? Hadden hier geen lessen uit getrokken moeten worden voor andere ministeries? Zo ja, hoe kan het dan dat dit soort sessies nu op het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn aangeboden?
Nee, dat wist ik niet. Er zijn door deze medewerker van het ministerie geen «tarotsessies» aangeboden en uitgevoerd. Omdat zij in dienst is van het ministerie is er geen vergoeding betaald voor haar inzet.
Wat is uw reactie op de kritiek dat bij de start van deze cursussen niemand is ingegaan op recente incidenten en affaires, zoals de aangifte tegen het lek in de WODC-zaak? Waarom worden dit soort zaken dan niet juist besproken?
In de verhalen en lezingen van diverse sprekers en in diverse workshops zijn deze incidenten aan de orde geweest en besproken.
Deelt u de mening dat het goede voorbeeld aan de top van het ministerie altijd gegeven moet worden? Op welke wijze denkt u daadwerkelijk een sfeer van integriteit en betrokkenheid te creëren op het gehele ministerie?
De top van het ministerie dient altijd het goede voorbeeld te geven. Dat is precies de reden waarom de eerste dag van de Week in het teken stond van ethisch leiderschap, ik zelf de aftrap heb genomen en iedere dag begonnen is met een persoonlijk verhaal van een lid van de Bestuursraad om het goede voorbeeld te geven. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Een leerling-zweminstructeur die wordt verdacht van ontucht met minderjarigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een leerling-zweminstructeur ontucht zou hebben gepleegd met zes jonge kinderen en dat de zwemclub waar hij voor werkte het heeft nagelaten een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te vragen van de bewuste instructeur; wat is daarop uw reactie?1 2
Ja.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik zoals ontucht zijn onacceptabel. Ik ondersteun de sportsector om alles in het werk te stellen om een veilige sportomgeving te creëren en om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Zo ondersteunt het Centrum Veilige Sport verenigingen bij het opzetten van een effectief preventiebeleid, maar ook bij het praktisch reageren op grensoverschrijdend gedrag.
In de zwemsector zijn veel vrijwilligers actief. Voor hen bestaat de regeling gratis Verklaring Omtrent Gedrag. Via deze regeling kunnen vrijwilligers, die werken met kwetsbare mensen, gratis een VOG aanvragen. Sportclubs kunnen op deze wijze nagaan of iemand een justitieel verleden heeft. De sportsector wordt gestimuleerd om zo veel mogelijk gebruik te maken van deze regeling.
Klopt het dat verdachte in het verleden een PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) opgelegd heeft gekregen?
Dit betreft een maatregel in het Nederlandse jeugdstrafrecht. Het past mij niet om op deze individuele casus in te gaan.
Op grond waarvan woonde de verdachte in een begeleidwonenproject? Waaruit bestond deze begeleiding precies? Hield deze begeleiding bijvoorbeeld ook in dat er toezicht was?
Deze vragen gaan over de zorgvraag van de betrokkene en de wijze waarop hier vanuit de instelling voor begeleid wonen invulling aan is gegeven. In verband met de privacy van de betrokkene kan ik deze vragen niet beantwoorden. Bovendien loopt het strafrechtelijk onderzoek nog.
In algemene zin kan ik u melden dat begeleid wonen op verschillende gronden mogelijk is, bijvoorbeeld op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). De gemeente kan een maatwerkvoorziening voor begeleiding verstrekken en de burger kan zelf het wonen regelen. Maar het kan ook een vorm van beschermd wonen zijn, waarbij de gemeente een maatwerkvoorziening bestaande uit wonen en ondersteuning verstrekt. Hierbij zorgt de aanbieder voor toezicht en begeleiding.
Was de achtergrond van verdachte bekend bij de instelling van het begeleidwonenproject? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen gaan over het handelen door de instelling voor begeleid wonen in deze individuele situatie. Ik kan hier niet op ingaan gedurende een strafrechtelijk onderzoek.
Klopt het, dat de begeleidwoneninstelling en de zwemclub geen contact met elkaar hebben gehad over verdachte? Hoe kan dat en vindt u dat wenselijk?
Zie antwoord vraag 4.
De Koninklijke Nederlandse Zwembond (KNZB) adviseert zwemclubs een VOG te vragen, maar vindt u ook dat een VOG verplicht zou moeten zijn voor (leerling)zweminstructeurs? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Een sector dient in gezamenlijkheid met de betreffende vakminister te besluiten om over te gaan tot invoering van een wettelijke VOG-verplichting. Dit wordt niet wenselijk geacht in de sportsector vanwege de vele soorten van (vrijwilligers)werk en de hoeveelheid vrijwilligers in de sport (circa 10% van de Nederlanders van 12 jaar en ouder is maandelijks of vaker actief als vrijwilliger in de sport). Een wettelijke verplichting vergroot de regeldruk voor de sector aanzienlijk. Daarnaast is het belangrijk dat iedere sportvereniging zelf over een veilige omgeving nadenkt en daarbij de afweging maakt of en voor welke vrijwilligers een VOG nodig is. In dit maatwerk zal daarom niet worden getreden.
Momenteel adviseert de KNZB verenigingen al nadrukkelijk om personen die met kwetsbare groepen werken een VOG aan te laten vragen. Daarnaast stelt de KNZB zelf het hebben van een VOG in de opleiding voor zwemtrainers en -instructeurs reeds verplicht. Doordat een VOG vereist is voor het succesvol afronden van de opleiding, vindt hierop vanzelf controle plaats.
Dit kabinet zet in op het ondersteunen van sportverenigingen bij het maken van integriteitsbeleid. Het aanvragen van een VOG voor vrijwilligers kan hier onderdeel van uitmaken. Uit onderzoek is gebleken dat een VOG voor vrijwilligers vooral effectief is als deze wordt ingezet als sluitstuk van een breder integriteitsbeleid. Het hebben van gedragsregels, een vertrouwenspersoon, een zorgvuldig aannamebeleid en een open cultuur op de sportclub is evenzeer van belang.3 Sportbonden en -verenigingen kunnen bij vragen over integriteitsbeleid gebruik maken van de kennis die het Centrum Veilige Sport beschikbaar stelt.
Worden zwemclubs op dit moment steekproefsgewijs gecontroleerd op het gegeven of zij wel of niet een VOG vragen van hun medewerkers c.q. leerling-medewerkers? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze controles alsnog in het leven te roepen?
Nee, dit gebeurt niet aangezien medewerkers en leerling-medewerkers niet onder een wettelijke VOG-plicht vallen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Vindt u dat zwemclubs ouders actief zouden moeten informeren als zij inderdaad VOG’s vragen voor hun medewerkers, maar zeker ook wanneer zij dit niet doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat verenigingen duidelijk kenbaar maken hoe hun brede integriteitsbeleid eruit ziet, waarin VOG’s een plek kunnen hebben. De KNZB adviseert dat ook aan hun verenigingen, om maatregelen te nemen die bijdragen aan een veilige sportomgeving en deze actief onder de aandacht te brengen bij de leden. Het al dan niet communiceren van maatregelen aan ouders is iets wat bij de betreffende sportverenigingen zelf ligt.