Misstanden met arbeidsmigranten bij distributiecentra van Albert Heijn |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel in de Groene Amsterdammer «Callgirl voor Albert Heijn» naar aanleiding van onderzoek van Investico naar flexwerkers in distributiecentra?1
Ik vind het van groot belang dat mensen in hun werk goed behandeld worden. Als het gaat om de veiligheid en de gezondheid stelt de wet duidelijke grenzen. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer, waaronder zeker ook het voorkomen van stress en overmatige werkdruk verstaan dient te worden. Ook de Arbeidstijdenwet stelt duidelijke grenzen. Het is de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Werknemers, waaronder ook flexwerkers, kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad een klacht indienen bij de Inspectie SZW als de zorg van de werkgever niet voldoet aan de wet. Een melding bij de Inspectie SZW kan ook anoniem en in verschillende talen, waaronder in het Pools en Roemeens gedaan worden. Alle meldingen worden betrokken bij de risico-evaluatie van de Inspectie SZW. Bij een melding of klacht afkomstig van een vakbond of ondernemingsraad volgt altijd een onderzoek.
Om arbeidsmigranten te informeren over hun arbeidsrechten subsidieer ik een project van de NGO FairWork waarbij arbeidsmigranten in verschillende talen worden geïnformeerd met behulp van de website, folders, online fora en sociale media. FairWork biedt hulp en ondersteuning en zal als er indicaties zijn van slechte arbeidsomstandigheden ook een melding doen bij Inspectie SZW.
Hoe oordeelt u over de werkdruk waar de uitzendkrachten bij distributiecentra van Albert Heijn aan blootgesteld worden, waarbij onhaalbare normen worden gesteld, mensen «gestimuleerd» worden om tijdens de pauze door te werken en om de paar uur wordt omgeroepen dat er harder gewerkt moet worden waardoor mensen soms niet naar de WC durven te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat uitzendbureau Otto de slaapplek verzorgt van zeker de helft van zijn arbeidsmigranten, die meestal bestaat uit een bed in een wooncontainer of vakantiehuisje met vier anderen en waarbij het uitzendbureau de huur inhoudt op het loon (300 tot 400 euro per maand), ook als de medewerkers niet fulltime werken?
Iedereen heeft recht op degelijke huisvesting, ook als zij slechts tijdelijk in Nederland verblijven. Het kabinet streeft er daarom naar dat de huisvesting van arbeidsmigranten van goede kwaliteit is, ongeacht de verhuurder of eigenaar.
Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Dit minimumloon is het minimumloon dat voor de werknemer geldt. Bij een werknemer die parttime werkt, mag slechts 25% van het minimumloon dat bij die parttimefunctie geldt worden ingehouden. Onduidelijk is of in dit geval sprake is van inhoudingen die niet zijn toegestaan.
Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
Wat is uw reactie op de constatering dat veel woningen niet aan de eisen voldoen, waarbij mensen moeten eten op hun versleten bed omdat er onvoldoende stoelen zijn voor het aantal bewoners?
Het is in eerste instantie aan de gemeente om controles op de huisvesting van arbeidsmigranten uit te voeren. Dit gaat om controles in het kader van bouw- en woningtoezicht en op voorwaarden in afgegeven vergunningen. Wanneer de betrokken huisvester een specifiek keurmerk heeft, zoals het SNF keurmerk, kan ook bij de betrokken controlerende organisatie een klacht worden ingediend. Deze organisatie kan de klachten en signalen meenemen in hun (extra) controles in het kader van het keurmerk. Een klacht bij SNF kan ook in het Pools of Roemeens worden ingediend.
Wat is uw reactie op de intimiderende controle door twee mannen van het door Otto ingehuurde bedrijf Goodstay, waarbij de heren alles opzij schoven, persoonlijke spullen doorzochten en een waterpijp in beslag namen? Wat is uw reactie op het geven van waarschuwingen n.a.v. dit soort controles in de privésfeer, waarbij drie waarschuwingen leidt tot vertrek?
Zaken die zijn afgesproken in het huurcontract dienen te worden nageleefd door de verhuurder en huurder. Wanneer dit niet het geval is, kan een van beide partijen naar de burgerlijk rechter stappen.
De verhuurder mag de woning niet te pas en te onpas betreden. Dit geldt ook voor de gemeenschappelijke ruimte. De verhuurder kan alleen – tenzij in de huurovereenkomst anders bepaald –
Mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer onlangs een brief2 gestuurd waarin zij ingaat op goed verhuurderschap. Praktijken als intimidatie of misbruik onderdeel maken van tijdelijke contractvormen passen niet bij een sector, waarin een zo belangrijke functie als wonen ligt besloten. Deze signalen zal zij meenemen in haar gesprek met de sector dat nog voor de zomer zal plaatsvinden.
Wilt u onderzoeken welk verdienmodel ten grondslag ligt aan de inhuur door Otto van QualityStay voor reparaties en onderhoud, van CleanStay voor onderhoud en van Huursnel voor onderverhuur en welke gevolgen dit heeft voor de arbeidsmigranten die van deze huisvesting gebruik moeten maken?
Het staat een uitzendbureau dat huisvesting aanbiedt vrij om bedrijven in te huren voor reparaties, onderhoud en verhuur. Ik zie geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te laten doen.
Vindt u de huurprijs van bijna dertig euro per vierkante meter aanvaardbaar, die arbeidsmigranten betalen voor een wooncontainer in Diemen, waar zij met vijf personen in wonen, terwijl studenten voor geheel zelfstandige wooncontainers nog geen 13 euro per vierkante meter kwijt zijn? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
In aanvulling op mijn antwoorden op vraag 3 en 4:
Met de voorwaarden die zijn gesteld voor inhoudingen in de Wet Aanpak Schijnconstructies mag maximaal 25% van het minimumloon worden ingehouden, naar rato van het aantal gewerkte uren. Daarbij wordt er met de verplichte cao-afspraken over kwaliteit van de huisvesting een waarborg gelegd voor een degelijke kwaliteit. Daarnaast kan de huurder naar de huurcommissie stappen, indien de huurder van mening is dat de huurprijs niet voldoet aan de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en onderliggende regelgeving.
Hoe oordeelt u over het feit dat mensen thuis «stand-by» moeten zijn en elk moment oproepbaar moeten zijn, maar daarvoor niet betaald krijgen? Vindt u het aanvaardbaar dat werknemers een verbod wordt opgelegd om parttime bij een andere werkgever aan de slag te gaan?
Ik realiseer mij dat er ongewenste situaties bestaan bij oproepkrachten, waarbij nodeloze beschikbaarheid ook ten koste gaat van de mogelijkheden van werkenden om bijvoorbeeld andere (deeltijd)banen te accepteren. Daarom zijn in het regeerakkoord afspraken gemaakt om dit te voorkomen, onder andere dat in deze situaties de werknemer binnen een bepaalde termijn niet gehouden is gehoor te geven aan een oproep en dat bij een afzegging recht op loon ontstaat. Zoals in mijn brief van afgelopen december is aangekondigd, verwacht ik u het wetsvoorstel waarin deze maatregelen zijn opgenomen de tweede helft van 2018 naar uw Kamer te sturen. Ook door de uitzendbranche zelf zijn maatregelen genomen om een betere balans te krijgen tussen de inkomenszekerheid van de uitzendkracht en de gevraagde beschikbaarheid van de uitzendonderneming. Hierover zijn per 1 januari 2018 bepalingen opgenomen in de ABU-cao en de NBBU-cao.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een jobcoach van Otto een zieke werknemer telkens belt om weer aan de slag te gaan en vervolgens dwingt om ontslag te nemen?
Een werknemer mag niet onder druk worden gezet door zijn werkgever om weer aan het werk te gaan als hij nog niet voldoende hersteld is. Een zieke werknemer kan bovendien niet gedwongen worden ontslag te nemen. Indien een werkgever een werknemer op een onaanvaardbare wijze onder druk zet in het kader van de re-integratie kan er onder omstandigheden sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.3 Bij ontslag kan de rechter in dat geval een billijke vergoeding aan de werknemer toekennen.
Wat is uw mening over het feit dat Otto-medewerkers in distributiecentra worden betaald volgens de winkel-cao en niet volgens de cao voor distributiecentra, waardoor ze onder meer toeslagen mislopen voor avond- en nachtdiensten, stand-by staan en werken in de vriescel?
Op basis van de Waadi4 hebben uitzendkrachten recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van het bedrijf waar de uitzendkracht aan ter beschikking is gesteld (de inlener). Bij de cao van de uitzender of de inlener kan hier – mits in duur beperkt – van worden afgeweken. Ik ga er vooralsnog van uit dat Albert Heijn en OTTO Workforce aan deze voorwaarden voldoen en dat Albert Heijn zich ervan vergewist dat OTTO Workforce haar werknemers correct betaalt. Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over welke cao van toepassing is op de arbeidsverhoudingen bij de inlener. De uitleg van de werkingssfeer van een cao is aan cao-partijen.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de logistiek directeur van Albert Heijn: «Als de uitzendkracht het (de normen) echt zo erg zou vinden, dan zou hij wel weggaan»?
Zoals gezegd is het de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Daarbij dient de werkgever signalen van uitzendkrachten over de ervaren arbeidsomstandigheden en de wens om deze te verbeteren serieus te nemen en het vertrek van uitzendkrachten om deze reden te voorkomen.
Wat is uw mening over het hoge percentage uitzendkrachten dat ongelukken krijgt, waarbij zij veertig procent van het personeel uitmaken en vijftig procent van alle ongelukken krijgen?
Het hogere percentage uitzendkrachten dat ongelukken krijgt hangt samen met de aard van de verrichte werkzaamheden. Werknemers met een flexibel contract hebben vaker te maken met fysiek belastend werk en ongunstige omgevingsfactoren dan werknemers met een vast contract. Voorts hebben zij over het algemeen minder autonomie bij het verrichten van hun werkzaamheden.
Uit de Arbobalans 2016 van TNO/CBS blijkt dat uitzendkrachten vaker te maken hebben met een arbeidsongeval en met verzuim dan werknemers met een vast contract (1,8% versus 1,4%). Er zijn meerdere wetten tot stand gekomen om de positie van werknemers, waaronder flexwerkers, te verbeteren. Ook zijn in het regeerakkoord afspraken gemaakt om werken meer te laten lonen en mensen meer perspectief te geven op zekerheid. Zoals in vraag 8 al aangekondigd verwacht ik het wetsvoorstel waarin deze maatregelen zijn opgenomen de tweede helft van 2018 naar uw Kamer te sturen.
Waarom is er nog niet opgetreden tegen deze misstanden?
Zoals ik op mijn antwoord op vraag 1 en 2 heb aangegeven is het de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Als de zorg van de werkgever niet voldoet aan de wet kunnen werknemers, waaronder ook flexwerkers, vakbond en ondernemingsraad zoals gezegd een klacht indienen bij de Inspectie SZW. Deze meldingen worden in de risico-analyse betrokken. Een melding door een vakbond of ondernemingsraad leidt altijd tot onderzoek.
Gaat u zo snel mogelijk handhavend optreden tegen deze misstanden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
In hoeverre spelen dezelfde misstanden bij vergelijkbare bedrijven? Gaat u dat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 13.
De compensatieregeling voor zwangere ZZP'ers |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Begrijpt u dat de 20.000 zwangere zzp'ers na dertien jaar wachten niet tevreden zijn met de uitbetaling van de compensatieregeling per 1 januari 2019?1
Ik begrijp de teleurstelling over het feit dat de betrokken vrouwen op de uitbetaling van de compensatie moeten wachten totdat het eerste kwartaal van 2019 is aangebroken. Ik heb hier echter voor gekozen om terugvordering van toeslagen zo veel mogelijk te voorkomen.
Op dit moment worden de (voorschotten op de) toeslagen voor 2018 al door de Belastingdienst uitbetaald op basis van een geschat (verzamel)inkomen.
Wanneer de compensatie nog in 2018 zou worden uitbetaald, dan wordt het (verzamel)inkomen van 2018 – waar bij de berekening van het toetsinkomen voor het recht op toeslagen rekening mee gehouden moet worden – voor de betrokkenen hoger. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de betrokkenen op een later moment geconfronteerd worden met een terugvordering door de Belastingdienst van bijvoorbeeld huurtoeslag en/of zorgtoeslag.
Dit probleem speelt niet wanneer de compensatie in 2019 wordt uitbetaald.
De compensatie telt dan weliswaar ook mee voor de berekening van het toetsinkomen voor het recht op toeslagen, maar de betrokkenen kunnen dan al tijdig dit extra inkomen doorgeven aan de Belastingdienst; dan is immers al in een vroegtijdig stadium bekend dat de compensatie wordt uitbetaald. Daardoor kan de Belastingdienst bij de verlening van het voorschot van de toeslagen voor 2019 al rekening houden met deze compensatie. Zodoende kan terugvordering van toeslagen zoveel mogelijk voorkomen worden.
Omdat ik het niet wenselijk vind dat toeslagen teruggevorderd zouden moeten worden als gevolg van de toekenning van de compensatie, heb ik ervoor gekozen de uitbetaling van de compensaties te laten plaatsvinden in het nieuwe belastingjaar (2019). Bijkomend voordeel van de uitbetaling in 2019 is dat ik hierdoor de oorspronkelijke aanvraagtermijn van drie maanden heb kunnen verruimen naar vierenhalve maand.
Ook de reguliere zwangerschapsuitkering voor zelfstandigen die vrouwen nu ontvangen (op grond van artikel 3:18 van de Wet arbeid en zorg) is een bruto uitgekeerd bedrag en wordt aangemerkt als (belastbaar) inkomen. Met andere woorden: de reguliere zwangerschapsuitkering is eveneens niet vrijgesteld bij de berekening van het (toets)inkomen voor de toeslagen. Daarom is er in mijn ogen geen reden om voor de onderhavige compensatie een uitzondering te maken door deze niet aan te merken als inkomen.
Waarom gaat u niet per direct over tot uitbetaling en waarom kan de uitbetaling niet worden vrijgesteld van toeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Aangezien het relateren van een zwangerschapsuitkering aan toeslagen et cetera niet geldt voor vrouwen die een reguliere zwangerschapsuitkering krijgen, waarom wordt dat bij deze groep dan wel gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet gaat om extra inkomen, maar om een compensatie van niet-genoten zwangerschapsverlof? Waarom beschouwt u dit als inkomen?
Het doel van de compensatieregeling is om compensatie te bieden aan zelfstandigen die zijn bevallen op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008.
Omdat in die periode geen publiekrechtelijke regeling bestond, hebben deze vrouwen destijds geen recht op een uitkering gehad in verband met hun zwangerschap en bevalling. Door hen met de onderhavige regeling alsnog recht op compensatie te geven, wordt door de Staat voldaan aan de voor haar in artikel 11, lid 2, sub b, van het VN-Vrouwenverdrag neergelegde verplichting om aan iedere vrouw die inkomensvormende arbeid verricht «een zeker inkomen» te doen toekomen in verband met haar bevalling, conform de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2461).
Met het compensatiebedrag van € 5.600,– is beoogd om deze vrouwen alsnog «een zeker inkomen» toe te kennen in verband met de bevalling. De compensatie vormt daarmee inkomen. In de compensatieregeling is daarom geregeld dat de compensatie aangemerkt wordt als een uitkering op grond van artikel 3:18, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg, waarin de huidige zwangerschapsuitkering is geregeld. Ook de huidige zwangerschapsuitkering wordt aangemerkt als inkomen.
In dit verband verdient nog opmerking dat bij vrouwelijke werknemers die in loondienst zijn bij een werkgever de zwangerschapsverlofregeling niet alleen een uitkeringsrecht behelst maar ook een verlofrecht. Bij het verlof van werkneemsters gaat het om het recht om tijdelijk niet bij de werkgever werkzaam te zijn. Dit ligt anders bij zelfstandigen. Zelfstandigen hebben immers geen werkgever. Omdat zij niet in dienst zijn bij een werkgever wordt in bovengenoemde regelingen ook niet gesproken over zwangerschapsverlof, maar over een zwangerschaps- en bevallingsuitkering.
Wegens deze redenen ben ik van mening dat het gaat om extra inkomen en niet om een compensatie van niet-genoten zwangerschapsverlof.
Indien er een relatie zou zijn met toeslagen, waarom zou de Belastingdienst dan niet eerst kunnen uitkeren en desgewenst later bekijken of er teveel aan toeslagen is betaald?
Op zichzelf is het mogelijk om de compensaties uit te betalen in het najaar van 2018 mits tijdig aangevraagd. Dit zou echter kunnen leiden tot terugvordering van toeslagen en dat wil ik – zoals eerder aangegeven – zo veel mogelijk voorkomen. Omdat het UWV de aanvraag moet beoordelen zal er bovendien sowieso enige tijd verstrijken tussen het moment dat de compensatie wordt aangevraagd en het moment dat de compensatie wordt uitbetaald. Zowel het UWV als de Belastingdienst zal verschillende gegevens moeten verifiëren. Daarna kan het UWV tot toekenning en uitbetaling van de compensatie overgaan.
De toeslagen worden gedurende de loop van het jaar al uitgekeerd door de Belastingdienst over het lopende belastingjaar (2018). Vrouwen ontvangen nu dus al (voorschotten op) deze toeslagen. Wanneer de compensaties in 2018 uitbetaald zouden worden, heeft dit voor de betrokkenen dus een verhogend effect op hun inkomen in 2018 en daarmee mogelijk consequenties voor hun definitieve recht op toeslagen. Daardoor zou de Belastingdienst achteraf moeten vaststellen dat door de ontvangen compensaties ten onrechte bepaalde toeslagen zijn uitbetaald. Die toeslagen zouden dan door de Belastingdienst teruggevorderd moeten worden. Dat vind ik onwenselijk voor de betrokken vrouwen. Bij uitbetaling in 2019 kan de Belastingdienst voor de vaststelling van de toeslagen al gelijk rekening houden met de ontvangen compensatie en de toekenning van toeslagen 2019 bijstellen. Daarmee wordt terugvordering achteraf voorkomen. Daarom heb ik ervoor gekozen dat de compensatie in 2019 wordt betaald.
Waarom gaat u niet direct over tot uitbetaling, na inwerkingtreding van de regeling op 15 mei?
Zie antwoord vraag 5.
Waar komt het bedrag van 38 miljoen euro vandaan voor deze regeling? Deelt u de mening dat 112 miljoen euro nodig is, uitgaande van 20.000 zwangere ZZP'ers met een gemiddeld uitkeringsbedrag van 5.600 euro? Waar gaat de resterende 74 miljoen euro worden gevonden?
Het bedrag van 38 miljoen euro is in aanloop naar de begroting 2018 vrijgemaakt. Indien alle bevallen zelfstandigen zich melden voor de nu vastgestelde compensatie zijn de kosten inderdaad circa 112 miljoen euro. Of alle vrouwen zich daadwerkelijk zullen melden, wordt vanzelfsprekend gevolgd. Voor eventuele meerkosten van de regeling zal binnen de begroting van SZW een oplossing worden gevonden.
Het bericht dat een vierjarige alleen wordt uitgezet naar Liberia |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van plan is een vierjarige alleen naar Liberia uit te zetten omdat haar overgrootmoeder de verkeerde procedure zou hebben gevolgd?1
Ja, inmiddels is aan de minderjarige een verblijfsvergunning verleend.
Wat is het beleid ten aanzien van het uitzetten van kleuters?
Indien een minderjarige in Nederland wil verblijven bij een ouder of familielid die hier al rechtmatig verblijf heeft, dan kan hiervoor een reguliere aanvraag worden ingediend. Een van de voorwaarden is dat degene die zich in Nederland wil vestigen in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV). Indien de betrokkene reeds in Nederland is en niet in het bezit is van een MVV, dan dient deze in het land van herkomst te worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, tenzij er vanwege bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat om van dit MVV-vereiste af te wijken.
Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 3 waarin ik een toelichting geef op het algemene terugkeerbeleid (voor minderjarigen).
Deelt u de mening dat een kleuter niet alleen mag worden uitgezet, welke fouten er ook gemaakt zijn?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat wanneer een vreemdeling geen recht (meer) heeft op verblijf in Nederland, hij of zij Nederland moet verlaten. Dit geldt ook voor minderjarige kinderen, zowel voor kinderen in gezinnen als alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Het vertrek uit Nederland betreft een eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Om die reden staat vrijwillige of zelfstandige terugkeer voorop. De Nederlandse overheid ondersteunt het gezin of de amv hierbij met diverse maatregelen waarin, naast de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en een groot aantal ngo’s een belangrijke rol spelen om te ondersteunen en te begeleiden bij terugkeer. Wanneer een vreemdeling, ondanks de inzet op vrijwillig vertrek en de gesprekken die de DT&V met dat oogmerk voert, niet bereid is aan zijn terugkeer te werken, kan een traject van gedwongen vertrek aan de orde komen. Wanneer er sprake is van een gezin met kinderen, wordt daarbij zoveel mogelijk ingezet op terugkeer van het complete gezin. Voor amv’s geldt dat zij alleen terug kunnen keren als er sprake is van adequate opvang in het land van herkomst of in een land waar zij eerder verblijf hadden.
Bent u bereid dit zo snel mogelijk recht te zetten? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Anders dan weergegeven in het bericht is er geen sprake geweest van een plan om de minderjarige alleen naar Liberia uit te zetten. Zoals gezegd is inmiddels aan de minderjarige een verblijfsvergunning verleend.
Jihadpreken in Nederlandse moskeeën |
|
Jasper van Dijk , Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht dat er tenminste in één van de circa 150 Diyanet-moskeeën in Nederland «Jihadpreken» worden gehouden?1
Ja.
Deelt u de mening dat de inhoud van deze preek, waarin onder meer «de overwinning van ons glorieuze leger» op de Koerden in Afrin wordt bepleit en fragmenten voorkomen als «iedere zoon van ons land die in de kracht van zijn leven de zoete nectar van het martelaarschap drinkt, schreeuwt ons dit toe» en «degene die sterft op de weg van Allah, noem die nooit dood, maar noem die levend», schadelijk is voor de integratie van Turkse Nederlanders?
In Nederland geldt vrijheid van godsdienst. In de Diyanet-moskeeën in Nederland wordt over het algemeen gebruik gemaakt van preken die door de Islamitische Stichting Nederland (ISN) worden opgesteld voor gebruik in Nederland. In Hoorn is er voor zover bekend eenmalig gebruik gemaakt van delen van een Turkse preek die voor gebruik in Turkije was opgesteld.
De in Hoorn gebruikte preek is door de lokale driehoek beoordeeld. Uit de informatie die ik heb ontvangen over de zaak in Hoorn blijkt dat er géén sprake is van een verdenking van strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld het oproepen tot geweld. Vanuit integratieperspectief geef ik er de voorkeur aan dat preken vormkrijgen met oog voor de Nederlandse samenleving. Ik beschouw het als onwenselijk als er sprake zou zijn van vermenging van politiek en religie, met name als het gaat om het onvrijwillig steunen van de politiek van ander land.
Deelt u de mening dat de Diyanet-preek van 16 februari 2018 de analyse van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in haar meest recente publicatie «Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland», waarin wordt gewezen op de groei van salafistische tendensen onder Turkse Nederlanders met als mogelijke oorzaak de meer islamistische koers die Diyanet-moskeeën zijn gaan varen, bevestigt?2
Mijn zorgen richten zich vooral op de eventuele vermenging van politiek en religie terwijl de zorgen die in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) zijn verwoord zien op de groei van salafistische tendensen. Het DTN is overigens een product van de NCTV en niet van de AIVD.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederlanders naar preken luisteren die zijn geschreven door het door Erdogan gestuurde Turkse Directoraat voor Religieuze Zaken (Diyanet)?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging in het Kamerdebat van 7 februari 2018 om niet meer in overleg te treden met Diyanet in het kader van integratiebeleid, maar wel op andere gebieden? Deelt u de mening dat het überhaupt vreemd is dat een Nederlandse Minister over zijn Nederlandse burgers praat met een buitenlands Directoraat voor Religieuze Zaken?
Ik heb in Uw Kamer aangegeven dat ik géén directe of indirecte rol zie voor de Turks Religieuze Organisaties en Stromingen (TRSO’s) bij het integratiebeleid. Ook heb ik aangegeven dat ik met iedereen praat en overleg. Dat geldt dus ook voor de TRSO’s.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat Turks-Nederlandse jongeren, geïnspireerd door preken, de »Turkse jihad» gaan voeren, zoals door u aangegeven in het artikel «Jihadpreek in Hoorn»?
Op grond van de vrijheid van godsdienst gaat de overheid niet over de inhoud van een preek, tenzij er sprake is van overschrijding van strafrechtelijke grenzen. In dat geval is het aan de politie en het Openbaar Ministerie om hier onderzoek naar te doen en tot mogelijke vervolging over te gaan.
Wat gaat u ondernemen tegen moskeeën waar zogenaamde Jihadpreken worden gehouden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u ondernemen tegen de invloed van Diyanet in Nederland?
Ik vind het belangrijk dat ISN in staat is om zelfstandig invulling te geven aan haar werkzaamheden in Nederland en niet fungeert als politiek instrument van Turkije. ISN werkt momenteel aan het opzetten van een nieuwe governance structuur.
Het bericht dat illegalen in Nederland te lang worden opgesloten in detentiecentra |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat vreemdelingendetentie in Nederland op gespannen voet staat met mensenrechten?1
Ja.
Kunt u concreet uiteenzetten wat er sinds 2008 is veranderd aan het Nederlandse beleid en praktijk met betrekking tot vreemdelingendetentie? Acht u dit voldoende? Zo nee, wat zou er volgens u nog meer verbeterd moeten worden?
Deze vragen overlappen met het verzoek van de vaste commissie voor JenV om de Tweede Kamer voor het algemeen overleg over opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring op 22 maart een reactie op de rapporten van Amnesty International te doen toekomen. Ik zal de beantwoording van deze vragen dan ook betrekken bij die reactie.
Volledigheidshalve wil ik benadrukken dat het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring dat momenteel in uw Kamer ligt, een nieuw stelsel voor vreemdelingenbewaring in het leven roept. De nota naar aanleiding van het nader verslag wordt op korte termijn aan uw Kamer gezonden. De discussie over dit nieuwe stelsel voer ik graag in het kader van dit wetsvoorstel. Vooruitlopend hierop ga ik thans uiteraard in op de vragen die het wetsvoorstel raken.
Hoe kan het dat er in tien jaar weinig vooruitgang is geboekt met het Nederlandse beleid en praktijk met betrekking tot vreemdelingendetentie?
Ik deel de veronderstelling in deze vraag niet, hetgeen ook blijkt uit de beleidsreactie op de rapporten van Amnesty International over vreemdelingenbewaring.
Wat is uw reactie op het rapport «Het recht op vrijheid» van Amnesty International?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het 42 dagen kan duren voordat een vreemdeling in bewaring voor het eerst een rechter ziet? Klopt het ook dat de advocaat in veel gevallen bij het eerste gehoor ontbreekt? Deelt u de mening dat dit moeilijk te verenigen valt met het recht op goede en effectieve rechtsbescherming?
Ik ben van mening dat de rechtsbescherming van vreemdelingen in vreemdelingenbewaring adequaat is geborgd.
Zij hebben recht op gratis rechtsbijstand en worden voorafgaand aan een in bewaringstelling gehoord. Tijdens dit gehoor kan de vreemdeling zich laten bijstaan door een advocaat. Indien de vreemdeling dit wil dan wordt zijn voorkeursadvocaat of – bij afwezigheid of tijdgebrek – een piketadvocaat verzocht om bij het gehoor aanwezig te zijn. Als een advocaat niet aanwezig kan zijn bestaat er overigens eveneens de mogelijkheid om het gehoor telefonisch voor te bespreken met de vreemdeling en/of de in bewaringstellende ambtenaar. Het kan voorkomen dat een advocaat niet aanwezig is omdat de vreemdeling heeft aangegeven hier geen behoefte aan te hebben.
In het rapport geeft Amnesty niet aan in hoeveel gevallen door de vreemdeling werd gevraagd om een advocaat bij het gehoor. Evenmin wordt inzicht geboden in de redenen waarom de advocaat niet bij het gehoor aanwezig was.
Na het opleggen van een bewaringsmaatregel kan de vreemdeling via zijn advocaat hiertegen in beroep gaan, wat in de regel ook gebeurt en waarna de zaak binnen twee weken door een rechter op zitting wordt behandeld. Ook als een vreemdeling niet (direct) in beroep gaat tegen de maatregel, is ons systeem zo ingericht dat de maatregel wordt getoetst door de rechter. Dit gebeurt dan binnen 6 weken. Dit is de termijn van 42 dagen waar Amnesty International op doelt. Tegen een eventuele ongegrondverklaring kan de vreemdeling vervolgens hoger beroep instellen. Daarna kan een vreemdeling zo vaak als hij wil via zijn advocaat verzoeken om een toetsing door de rechter, waarna door de rechter zal worden getoetst of het nog evenredig is dat de bewaring voortduurt.
Hoe verenigt u het feit dat alternatieven voor detentie pas in beeld komen als de vreemdeling actief meewerkt aan vertrek met het ultimum remedium beginsel dat stelt dat bewaring slechts mag worden opgelegd als minder dwingende middelen niet volstaan? Deelt u de mening dat als mensen actief meewerken aan vertrek, detentie of alternatieven daarvoor überhaupt niet aan de orde zouden moeten zijn?
Om het vertrek van vreemdelingen die niet (langer) in Nederland mogen blijven te bewerkstelligen en hen daartoe in beeld te houden, kent het beleid verschillende maatregelen die opgelegd kunnen worden. Vreemdelingenbewaring is hierbij een ultimum remedium. Minder dwingende terugkeermaatregelen kunnen een alternatief voor bewaring zijn, maar moeten vooral gezien worden als op zichzelf staande maatregelen om terugkeer van de vreemdeling te realiseren. Welke terugkeermaatregel kan worden ingezet is met name afhankelijk van de vraag of de vreemdeling in kwestie bereid is actief te werken aan terugkeer en zich hier ook daadwerkelijk voor wil inzetten. Ik deel niet de mening dat, als mensen actief meewerken aan vertrek, bewaring of alternatieven daarvoor überhaupt niet aan de orde moeten zijn. Bewaring en minder dwingende terugkeermaatregelen kunnen ook worden toegepast indien er een risico is op onttrekking aan toezicht. Dit is in lijn met Europese regelgeving. Hierbij geldt wel dat gebruik moet worden gemaakt van minder dwingende maatregelen als deze effectief kunnen worden toegepast. Pas als dat niet het geval is, ligt vreemdelingenbewaring in de rede. Er dient dan tevens sprake te zijn van een daadwerkelijk zicht op uitzetting. Vanuit dit perspectief wordt in elk individueel geval gekeken welke maatregel het meest passend is. Daarbij wordt door de rechter de motivatie omtrent het al dan niet toepassen van een minder dwingende maatregel meegewogen.
Klopt het dat ook de medewerking aan vertrek tijdens lopende procedures wordt meegenomen in het bepalen of iemand al dan niet gedwongen moet worden uitgezet? Is het waar dat de medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) tijdens vertrekgesprekken dreigen met detentie nog voordat bepaald is of iemand gedwongen of vrijwillig kan vertrekken? Zo ja, bent u bereid de DT&V hierop aan te spreken?
Tijdens een lopende (herhaalde) asielprocedure is vertrek niet aan de orde. Pas als de asielaanvraag door de Immigratie-en Naturalisatiedienst is afgewezen, wordt de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) in kennis gesteld van dit besluit en wordt de persoon uitgenodigd voor vertrekgesprekken.
De DT&V respecteert in alle gevallen (rechterlijke) verblijfsrechtelijke besluiten die maken dat de persoon de rechtsmiddelen tegen een afwijzing van een verzoek in Nederland mag afwachten. In dat geval kunnen er wel gesprekken plaatsvinden, maar zullen er geen onomkeerbare vertrekhandelingen verricht worden. Veelal zijn vreemdelingen ongedocumenteerd (of stellen dat nochtans te zijn) en wordt tijdig gestart met het achterhalen van de juiste nationaliteit en/of identiteit, met name ten behoeve van het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument.
In de vertrekgesprekken bespreekt de regievoerder van de DT&V samen met de vreemdeling diens perspectief, en de reële kans dat terugkeer op enig moment aan de orde is. Er wordt daarbij samen bezien wat er nodig is om terugkeer te realiseren, en welke mogelijke belemmeringen er zijn. De focus ligt daarbij in alle gevallen op zelfstandige terugkeer. Er wordt echter ook op gewezen dat, indien men niet zelfstandig vertrekt, gedwongen terugkeer uiteindelijk aan de orde kan zijn. Gelet op het belang van het volledig informeren van betreffende vreemdelingen vind ik dit een juiste aanpak.
Deelt u de mening dat de eis van zicht op uitzetting betekent dat er daadwerkelijk en concreet in dat individuele geval zicht is op uitzetting en dat dit vooral streng getoetst moet worden bij vreemdelingen uit landen die zelden LPs verstrekken als mensen niet zelf willen terugkeren?
De vraag of er zicht is op uitzetting moet in ieder individueel geval zorgvuldig worden getoetst. Als een vreemdeling afkomstig is uit een land dat zelden LP’s verstrekt betekent dit echter niet per definitie dat de vreemdeling niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land waar de toegang is geborgd of dat hij niet aan zijn aan zijn vertrek hoeft te werken. De verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van een reisdocument ligt immers in eerste instantie bij de vreemdeling zelf. Vreemdelingenbewaring is dan ook in die situatie niet op voorhand uitgesloten.
Waarom acht u het acceptabel dat de totale duur van de cumulatieve vreemdelingendetentie het absolute maximum van achttien maanden uit de Terugkeerrichtlijn overschrijdt?
De inbewaringstelling is een uiterst middel om vertrek van de vreemdeling die niet (langer) in Nederland mag blijven te realiseren. Het komt voor dat de inbewaringstelling moet worden opgeheven voordat de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. Wanneer nieuwe feiten en omstandigheden blijken of een ruime periode sinds de eerder opgeheven inbewaringstelling is verstreken kan herhaalde inbewaringstelling gerechtvaardigd zijn. Uit de tekst van de EU Terugkeerrichtlijn noch de huidige jurisprudentie van de nationale rechter en het EU Hof van Justitie volgt dat bij de herhaalde inbewaringstelling uitgegaan moet worden van een optelling van de maximale termijn van 18 maanden van de Terugkeerrichtlijn (artikel 15, vijfde en zesde lid). Onder de in deze beantwoording genoemde voorwaarden acht ik het dan ook acceptabel dat de termijn van achttien maanden overschreden wordt. In de praktijk komt dit overigens hoogst zelden voor. De duur van de bewaringsmaatregel is gemiddeld 43 dagen.
Hoe worden bijzondere en persoonlijke omstandigheden meegewogen die detentie mogelijk een disproportioneel middel maken? Hoe wordt daarin de gezondheidsschade die detentie teweeg kan brengen meegenomen?
Bij het nemen van een besluit tot inbewaringstelling wordt altijd aan de vreemdeling gevraagd of er in zijn of haar situatie sprake is van bijzondere (medische) omstandigheden die de bewaring onredelijk bezwarend zouden maken. Deze omstandigheden, bijvoorbeeld of een vreemdeling onder medische behandeling staat, worden meegenomen in de beoordeling of een lichter middel dan bewaring aan de orde is.
De inbewaringstellende ambtenaar kan in dit verband een arts raadplegen om te beoordelen of een vreemdeling detentiegeschikt is. Daarbij wordt in bewaring medische zorg geboden die vergelijkbaar is met de zorg die beschikbaar is in de samenleving.
Gedurende bewaring kan ook een detentiegeschiktheidstoets worden aangevraagd. Kernvraag van deze toets is of binnen de omstandigheden van bewaring en de in dat verband beschikbare faciliteiten de zorg geleverd kan worden die de persoon nodig heeft.
Dit is een medische en individuele beoordeling die betrekking heeft op onder andere vragen over de zorgbehoefte van de vreemdeling en in hoeverre deze binnen de bewaringsomstandigheden ondervangen kan worden.
Acht u het gerechtvaardigd dat een vreemdeling zonder strafblad of kwade bedoelingen makkelijk hetzelfde aantal maanden vast kan komen te zitten als een crimineel die een gewapende overval heeft gepleegd? Waarom?
Ik vind het niet rechtvaardig dat een vreemdeling die vertrekplichtig is en die op basis van een gerechtelijke uitspraak niet langer in Nederland mag blijven geen gehoor geeft aan zijn of haar vertrekplicht.
Vreemdelingenbewaring kan in een dergelijk geval als ultimum remedium worden toegepast als de vreemdeling zijn of haar vertrek blijft tegenwerken of als er een reëel risico is dat hij of zij zich aan het overheidstoezicht onttrekt. Dit zijn aspecten waar een vreemdeling zelf invloed op heeft en waarmee hij of zij dus ook invloed heeft op het al dan niet opgelegd krijgen van een bewaringsmaatregel en het continueren daarvan.
Kunt u per aanbeveling uit het rapport «Het recht op vrijheid» op bladzijde 31 en 32 aangeven of u van plan bent die aanbeveling op te volgen en zo ja, hoe en wanneer?3 Kunt u ook aangeven indien u een aanbeveling niet wilt opvolgen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het rapport «Geen cellen en handboeien» van Amnesty International?4
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de stelling dat het feit dat voor vreemdelingendetentie dezelfde gebouwen worden gebruikt als voor strafrechtelijke detentie in strijd is met artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn die stelt dat gebouwen die voor vreemdelingendetentie worden gebruikt niet «prisonlike» mogen zijn?
De wijze waarop vreemdelingenbewaring wordt uitgevoerd voldoet aan de normen zoals neergelegd in Europese wet- en regelgeving, waaronder de EU Terugkeerrichtlijn.
Ik vind het daarbij relevant om te benadrukken dat elke vorm van vrijheidsontneming nu eenmaal bepaalde veiligheids- en beheersmaatregelen met zich meebrengt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de doelgroep die er verblijft. Dit werkt ook door in de inrichting van de gebouwen, de omgeving en het regime. Er wordt naar gestreefd om de uitstraling van inrichtingen voor vreemdelingenbewaring minder penitentiair te laten zijn. Zo zijn de ramen van de inrichting voor vreemdelingenbewaring in Rotterdam niet voorzien van tralies, maar zijn deze uitgerust met veiligheidsglas.
Deelt u de mening dat vreemdelingen zonder strafblad die op bestuursrechtelijke grond gedetineerd worden aan zo min mogelijk beperkingen onderworpen dienen te worden? Zo ja, acht u de gesloten gezinsvoorziening (GGV) in Zeist dan een goed voorbeeld voor op den duur alle vreemdelingendetentiecentra? Zo ja, waarom vindt u dat? Zo nee, waarom gaat u voorbij aan het feit dat zowel de ingeslotenen als het personeel minder spanning en problemen ervaren in een setting zoals in Zeist?
Gelet op de kwetsbare positie van minderjarige kinderen en hun familie is destijds besloten om voor deze groep een gesloten gezinsvoorziening te ontwikkelen. De doelgroep die hier wordt geplaatst, verschilt van de doelgroep die verblijft in de reguliere bewaringscentra. Het afgelopen jaar is dit ook regelmatig gebleken, met name door incidenten die werden veroorzaakt door vreemdelingen afkomstig uit veilige landen. Dit vereist specifieke eisen aan de beheersbaarheid, om de veiligheid van zowel personeel als overige vreemdelingen te kunnen borgen. Daarbij ben ik van mening dat met de huidige reguliere centra van bewaring een goede balans is gevonden tussen enerzijds het voorzien in een verantwoorde bewaringsomgeving, in lijn met internationale wet- en regelgeving en met oog voor noodzakelijke beheers- en veiligheidsmaatregelen, en anderzijds het realiseren van een kosteneffectieve tenuitvoerlegging hiervan.
Kunt u per aanbeveling uit het rapport «Geen cellen en handboeien» op bladzijde 21 en 22 aangeven of u van plan bent die aanbeveling op te volgen en zo ja, hoe en wanneer?5 Kunt u ook aangeven indien u een aanbeveling niet wilt opvolgen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring op 22 maart 2018?
Ja.
Tien jaar generaal pardon |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de Ombudsman en Kinderombudsman vinden dat er meer hulp geboden moet worden met het verkrijgen van een paspoort na een generaal pardon?1
Ja.
Hoeveel mensen hebben een verblijfsvergunning gekregen op grond van het generaal pardon (RANOV-regeling uit 2007)? Kunt u hierbij onderscheid maken naar minderjarigen en meerderjarigen?
In de brief van 21 juli 2014 van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is gemeld dat aan circa 27.000 vreemdelingen een verblijfsvergunning op grond van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet (ranov) is verstrekt.2 Bijna een derde van de groep (circa 8.400 personen) was op het moment van vergunningverlening jonger dan twintig jaar en voor een deel in Nederland geboren. Na de vergunningverlening geboren kinderen kregen tot 1 januari 2009 eveneens een ranov-vergunning.3 Op 1 januari 2009 sloot de regeling, maar in op dat moment nog liggende dossiers kan, al dan niet na een bezwaar, daarna nog een ranov-vergunning zijn verstrekt.4
Hoeveel van deze mensen hebben tien jaar na dato een aanvraag gedaan om het Nederlanderschap te verkrijgen? Kunt u hierbij onderscheid maken naar minderjarigen en meerderjarigen?
In totaal zijn tussen 15 juni 2007 en 31 december 2017 (afgerond) 14.820 naturalisatieverzoeken ontvangen van ranov-vergunninghouders, waarvan 10.390 meerderjarig en 4.430 minderjarig op het moment van indienen van het verzoek. Op 31 december 2017 is sprake van 13.220 inwilligingen, waarvan 9.220 meerderjarig en 4.000 minderjarig. Tot 31 december 2017 zijn afgerond 230 ranov-vergunninghouders via de optieprocedure Nederlander geworden. In het bijzonder net meerderjarig geworden ranov-vergunninghouders kunnen via een optiebepaling de Nederlandse nationaliteit krijgen. Het gaat dan om de toegelaten meerderjarige vreemdeling die in Nederland is geboren en aldaar sedert zijn geboorte hoofdverblijf heeft (art. 6, eerste lid, aanhef en onder a RWN), mits zij hun vreemde nationaliteit kunnen aantonen.
Hoeveel van deze aanvragen zijn toegewezen? Kunt u hierbij onderscheid maken naar minderjarigen en meerderjarigen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel van deze aanvragen zijn afgewezen vanwege het ontbreken van documenten om de identiteit of nationaliteit aan te tonen? Kunt u hierbij getalsmatig aangeven waar deze mensen zeggen vandaan te komen? Kunt u hierbij onderscheid maken naar minderjarigen en meerderjarigen?
Een verzoeker om naturalisatie die asielgerechtigde is, hoeft geen buitenlandse geboorteakte of een ander bewijsstuk van geboorteregistratie te overleggen om te naturaliseren.
Een houder van een regulier verblijfsrecht hoeft om te naturaliseren geen gelegaliseerde (buitenlandse) geboorteakte te overleggen als hij:
Welke mogelijkheden zijn er om te naturaliseren zonder gelegaliseerde geboorteakte?
De gevraagde cijfers over hoeveel mensen met een verblijfsvergunning op grond van de ranov-regeling inmiddels zijn genaturaliseerd zonder dat zij in het bezit zijn van een gelegaliseerde geboorteakte zijn niet te genereren uit de geautomatiseerde systemen van de IND.
Hoeveel mensen met een verblijfsvergunning op grond van de RANOV-regeling zijn inmiddels genaturaliseerd zonder dat zij in het bezig zijn van een gelegaliseerde geboorteakte?
Het Nederlandse nationaliteitsrecht is in hoge mate vormgegeven door het beginsel dat iemands afstamming zijn nationaliteit bepaalt. Het uitgangspunt is dat (juridische) afstamming uit een Nederlander leidt tot het Nederlanderschap bij de volgende generatie. De omgekeerde situatie (wel een minderjarige is Nederlander, maar niet ten minste één ouder) past niet goed in dit op de afstammingslijn gebaseerde stelsel en de eveneens achterliggende gedachte dat het wenselijk is dat binnen gezinnen ouders en kinderen dezelfde nationaliteit hebben. De Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) heeft om die reden als uitgangspunt dat minderjarige kinderen, onder voorwaarden, meedelen in de verkrijging door optie of de verlening door naturalisatie van de Nederlandse nationaliteit door (één van) hun ouders. Artikel 6, achtste lid RWN bepaalt dit voor optie, waarbij het kind van zestien jaar en ouder uitdrukkelijk moet instemmen. Artikel 11 RWN regelt hetzelfde voor naturalisatie.
De RWN houdt echter ook rekening met omstandigheden die aanleiding kunnen zijn om een minderjarige toch zelfstandig het Nederlanderschap te doen verkrijgen. Dat kan op grond van enkele optiebepalingen, waaronder één die staatloosheid bestrijdt, of, in een bijzonder geval, met toepassing van artikel 10 RWN. Een zelfstandig recht op verkrijging van het Nederlanderschap oefent een minderjarige uit via vertegenwoordiging. De RWN bepaalt hiervoor: «Tenzij anders bepaald, worden verklaringen en verzoeken van minderjarigen door hun wettelijke vertegenwoordigers afgelegd en ingediend». Dit sluit aan bij de positie van minderjarigen in het Burgerlijk Wetboek, waarin in artikel 1:245 is bepaald dat minderjarigen onder gezag staan. Gezag houdt onder meer in de vertegenwoordiging van de minderjarige door degene die het gezag over hem heeft in burgerlijke handelingen, in en buiten rechte.
Waarom kunnen minderjarigen niet zelfstandig een verzoek om naturalisatie indienen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak is het voorgekomen dat het verzoek van ouders om naturalisatie is afgewezen en daarmee het verzoek van de minderjarige kinderen ook is afgewezen? Hoe vaak is het voorgekomen dat zij bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd alsnog genaturaliseerd worden?
Het indienen van een naturalisatieverzoek geschiedt bij de gemeente waar de vreemdeling woonachtig is. De gemeente bekijkt met de verzoeker de te verwachte haalbaarheid van het verzoek. De gemeente bekijkt ook met de verzoeker de vraag of, en zo ja, welke acties hij (nog) moet ondernemen om in het bezit van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten te komen. De gemeente, maar ook de verzoeker, kan daarbij de website van de IND raadplegen, waar informatie over een aantal landen en hun documenten is opgenomen. Op het moment dat een gemeente aan de hand van deze informatie nog vragen heeft, kan de IND voor bijzondere vragen ook telefonisch of per mail worden geraadpleegd.
De website van de IND bevat al een paar jaar informatie voor vreemdelingen die willen naturaliseren, maar mogelijk niet over de juiste bewijsstukken beschikken. Hier is voor een aantal landen concrete informatie te vinden over welke documenten uit een bepaald land worden verwacht in de naturalisatieprocedure en waar die documenten kunnen worden verkregen. Daarnaast staat er algemene informatie over niet-erkende staten en is er informatie te vinden over te overleggen documenten voor staatloze vreemdelingen en voor meenaturaliserende minderjarigen. De informatie op de website van de IND wordt up-to-date gehouden en waar mogelijk uitgebreid.
Onverminderd het bovenstaande blijft het in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling behoren om zich primair bij en door zijn eigen autoriteiten te laten informeren over de wijze waarop hij de beschikking kan krijgen over de voor naturalisatie benodigde buitenlandse bewijsstukken inzake zijn persoonsgegevens en zijn nationaliteit. Ten behoeve van andere naturalisatieverzoekers uit hetzelfde land zet de IND al enige tijd informatie op de website van de IND over welke documenten uit een bepaald land worden geaccepteerd in de naturalisatieprocedure.
Op welke manier worden mensen ondersteund om bewijsnood ten aanzien van de nationaliteit aan te tonen? Bent u bereid deze ondersteuning uit te breiden?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Om te kunnen bepalen of na de naturalisatie tot Nederlander afstand moet worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit is actuele informatie over het bezit van de vreemde nationaliteit nodig en daarvoor kan niet worden volstaan met informatie van jaren geleden. De gegevens in het paspoort worden bovendien vergeleken met de gegevens in de geboorteakte of het daarvoor alternatieve bewijsstuk. Alles afwegend zie ik geen aanleiding deze groep reguliere vreemdelingen anders te behandelen dan andere reguliere vreemdelingen. Juist vanwege het belang dat moet worden gehecht aan het Nederlanderschap beoog ik te voorkomen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op onjuiste persoonsgegevens en/of nationaliteit. Hierbij is van belang dat de vreemdeling gedurende een periode van inmiddels ruim tien jaar in de gelegenheid is geweest het noodzakelijke document ter onderbouwing van zijn nationaliteit bij zijn eigen autoriteiten aan te vragen. Ik wil voorkomen dat naturalisatie plaatsvindt op onjuiste persoonsgegevens en/of nationaliteit.
Volgens het huidige naturalisatiebeleid wordt geen geldig buitenlands paspoort gevraagd aan:
Bent u bereid om een uitzondering ten aanzien van het moeten aantonen van de nationaliteit te maken in de naturalisatie van mensen in het bezit van een verblijfsvergunning op grond van de RANOV-regeling aan wiens nationaliteit tijdens de eerder gevoerde asielprocedure niet is getwijfeld? Zo nee, waarom niet?
In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen. Het beeld dat Nederland niet kan worden verlaten, deel ik overigens niet.
Houders van een ranov-vergunning kunnen in plaats van een verlenging van de ranov-vergunning kiezen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (als zij aan de daarvoor gestelde voorwaarden voldoen). De vergunning voor onbepaalde tijd kost eenmalig (met of zonder de status EU langdurig ingezeten) € 161,–.
Een vreemdeling die langdurig legaal in Nederland woont, heeft in Nederland grotendeels dezelfde rechten als een Nederlander. Het aantal wettelijk gereglementeerde beroepen waarin alleen personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen worden benoemd, is de afgelopen jaren gedaald.7
Wat verwacht u van mensen met een verblijfsvergunning op grond van de RANOV-regeling voor wie het onmogelijk is om de nationaliteit aan te tonen waardoor zij niet kunnen naturaliseren? Is het de bedoeling dat zij eeuwig in Nederland blijven wonen, en Nederland dus ook niet kunnen verlaten, zonder ooit Nederlander te worden? Acht u het gerechtvaardigd dat zij telkens 401 euro voor de verlenging van hun verblijfsdocument moeten betalen? Vindt u dat zij dit hun leven lang zouden moeten doen? Bent u bereid deze groep financieel tegemoet te komen in deze kosten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke moeilijkheden komen jongeren tegen wiens ouders een verblijfsvergunning op grond van de RANOV-regeling hebben? Wat is uw reactie op bijvoorbeeld Marina die als baby naar Nederland kwam en nooit een beroep als officier van justitie zal kunnen uitoefenen?2
Zoals uw Kamer per brief van 22 december 2017 is meegedeeld, is niet gebleken dat vreemdelingen met de nationaliteit van de Volksrepubliek China door hun autoriteiten niet in bezit gesteld kunnen worden van de voor naturalisatie benodigde documenten. Bij de IND is ook recentelijk nog gebleken dat naturalisatieverzoekers met de Chinese nationaliteit (Volksrepubliek China), ook zij die in het bezit waren van een ranov-vergunning, de benodigde documenten hebben overgelegd. In de uitvoeringspraktijk is eveneens niet bekend dat verzoekers uit voormalige Sovjetrepublieken of Afghanistan niet in het bezit gesteld kunnen worden van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten.
In een aantal situaties is specifiek beleid vormgegeven. Aan een etnisch Armeen, geboren in Azerbeidzjan, wordt geen gelegaliseerde geboorteakte of een geldig Azerbeidzjaans paspoort gevraagd. Voor verzoekers die afkomstig zijn uit door Nederland niet-erkende staten als Abchazië of Zuid-Ossetië geldt dat zij geen gelegaliseerde geboorteakte hoeven te overleggen. Afghaanse verzoekers mogen in plaats van een gelegaliseerde geboorteakte ook een gelegaliseerde Taskera gebruiken. Een Taskera is een Afghaanse identiteitskaart voor een persoon met de Afghaanse nationaliteit.
Kunt u specifiek ingaan op de situatie voor Chinezen die inmiddels al tien jaar een verblijfsvergunning hebben op grond van de RANOV-regeling en meer dan twintig jaar in Nederland verblijven? Klopt het dat er in China geen officiële documentatie van hen beschikbaar is en de ziekenhuizen in de vaak afgelegen en arme gebieden van China waar zij vandaan komen geen geboortecertificaten afgaven? Zo ja, hoe kunnen zij toch hun nationaliteit aantonen?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u ook specifiek ingaan op de situatie voor mensen afkomstig uit de voormalige Sovjetrepublieken en Afghanistan waar zelden documenten te krijgen zijn?
Het bericht dat Amsterdam minima een korting op de energierekening wil geven |
|
Sandra Beckerman , Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Amsterdam huishoudens met een minimuminkomen een korting op de energierekening wil geven?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat minima door hoge vaste lasten, zoals de energierekening, in schulden verzeild raken? Erkent u dat de hoogte van de energierekening vooral wordt veroorzaakt door vaste onderdelen daarvan, zoals de energiebelasting, en dus ook niet omlaag gebracht kan worden door de bewoners?
Uit onderzoek blijkt dat huishoudens met een laag inkomen (en een huurwoning) een grotere kans op problematische schulden hebben.2 Schulden ontstaan zelden als gevolg van één oorzaak, maar zijn veelal gelegen in een combinatie van omgevingsfactoren, bewust en onbewust gedrag, onverwachte gebeurtenissen en in de persoon gelegen factoren. Het is belangrijk dat mensen steeds hun totale uitgavenpatroon in evenwicht houden of brengen met hun inkomsten. Het effect moet worden bezien in het bredere, algemene koopkrachtbeeld van het regeerakkoord. Bovendien is in het regeerakkoord een forse lastenverlichting afgesproken. De belastingtarieven worden flink verlaagd en de algemene heffingskorting wordt verhoogd. Per saldo hebben ook mensen met een lager inkomen straks meer te besteden.
Verder geldt dat de opslag duurzame energie (ODE) in toenemende mate van invloed is op de hoogte van de energierekening. Dat wordt veroorzaakt doordat de kasuitgaven voor de Regeling stimulering duurzame energieproductie (SDE+-regeling en kosten windenergie op zee) toenemen om daarmee een bijdrage te leveren aan de energie- en klimaatdoelen van het kabinet. De ODE dient als dekking voor deze kasuitgaven.
Met woningcorporaties zijn in het Energieakkoord afspraken gemaakt om het sociale huurwoningenbestand te verduurzamen. Het energieverbruik van huurders in deze sociale huurwoningen zal daardoor dalen. Ook kan het bewust omgaan met eigen energieverbruik helpen om de energierekening te beïnvloeden.
Wat vindt u van het voorstel van de wethouder van Amsterdam, die een collectiviteitskorting wil bedingen voor mensen die de rekening echt niet kunnen betalen?
Hoe oordeelt u in dit licht over het sociaal tarief dat in België wordt gehanteerd?
Bent u bereid dit Amsterdams voorstel ter inspiratie te gebruiken om tot een lagere energierekening of financiële ondersteuning te komen voor huishoudens met lagere inkomens overal in Nederland? Kunt u dit toelichten?
Schijnconstructies en het ontduiken van de CAO bij Sociale Werkvoorzieningen |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 8 februari 2018 in het algemeen overleg Participatiewet heeft gezegd dat er geen vergelijkbare constructies als bij Alescon worden toegepast bij andere sociale werkvoorzieningen?
Ik heb tijdens het algemeen overleg Participatiewet het volgende gezegd: «De heer Jasper van Dijk vroeg naar constructies. Ik kan aangeven dat Alescon tot nu toe het enige geval was van deze specifieke constructie dat bij SZW bekend is». Ik was niet eerder dan de berichtgeving van 9 februari op de hoogte van mogelijk andere vergelijkbare zaken.
Hoe rijmt u deze uitspraak met het gegeven dat sociale werkvoorziening Werkzaak Rivierenland in 2014 een gelijksoortige constructie heeft opgezet?1
Zie antwoord vraag 1.
Is de Kamer blijkbaar onjuist geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke sociale werkvoorzieningen gebruiken nog meer gelijksoortige constructies?
De uitvoering van Wet sociale werkvoorziening (Wsw) is gedecentraliseerd naar gemeenten; daarnaast is de totstandkoming en toepassing van de arbeidsvoorwaarden daarbij de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Door Cedris wordt een inventarisatie gehouden naar het voorkomen van constructies die vergelijkbaar zijn met die van Alescon. Cedris heeft aangegeven op basis van deze inventarisatie – indien daar aanleiding voor is – het gesprek aan te gaan met betrokken bedrijven. Tevens zullen zij de uitkomsten van de inventarisatie bespreken met de FNV. Het Ministerie van SZW beschikt op dit moment niet over het gevraagde overzicht.
Kunt u per sociale werkvoorziening aangeven welke constructies zij gebruiken voor mensen die voor de sociale werkvoorziening werkzaam zijn, maar niet in directe loondienst (volgens de CAO sociale werkvoorziening) bij de sociale werkvoorziening zelf zijn?
SZW beschikt niet over een landelijk overzicht van alle constructies die er bij de uitvoering van de Wsw gebruikt worden. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 4.
Per 1 januari 2015 is de Participatiewet ingevoerd en is de toegang tot de Wsw afgesloten. Mensen die op dat moment in het kader van de Wsw werkzaam waren hebben hun rechten behouden. De Wsw kent twee soorten dienstbetrekkingen: De Wsw-dienstbetrekking met de gemeente of gemeenschappelijke regeling, en begeleid werken. Voor mensen die werken op een Wsw-dienstbetrekking zijn de arbeidsvoorwaarden van de Wsw blijven bestaan, hetgeen betekent dat zij een arbeidsovereenkomst hebben op basis van de Wsw-cao. Bij begeleid werken zijn de werknemers in loondienst bij een reguliere werkgever. Dan gelden de arbeidsvoorwaarden van die werkgever.
Voor mensen die vallen onder de werking van de Participatiewet is geen specifieke cao afgesproken. Zij vallen onder de cao die van toepassing is op de werkgever waar zij werken of ten minste is de Wet minimumloon van toepassing.
Kunt u per constructie aangeven wat de gevolgen zijn voor de arbeidsvoorwaarden van de werknemers?
Zie antwoord vraag 5.
Welke sociale werkvoorzieningen hebben het werkgeverschap overgedragen aan een privaatrechtelijk rechtspersoon, terwijl de Wet Sociale Werkvoorziening deze mogelijkheid niet biedt?
In de Wsw is bepaald dat de uitvoering van de Wsw overgedragen kan worden aan het bestuur van een gemeenschappelijke regeling. Dat is inclusief het werkgeverschap. Daarnaast is bepaald dat voor de uitvoering een privaatrechtelijke organisatie aangewezen kan worden. Dit betreft echter geen overdracht van taken, maar mandaat; de gemeente blijft hierbij zelf verantwoordelijk.
Gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeenten bij de uitvoering van de Wsw (zie ook vraag 4) heeft SZW geen overzicht van de wijze waarop gemeenten de uitvoering van het werkgeverschap feitelijk georganiseerd hebben.
Onderschrijft u dat met de constructie die Alescon heeft toegepast en soortgelijke constructies de CAO Sociale Werkvoorziening wordt ontdoken?
Ik kan alleen ingaan op de specifieke constructie bij Alescon. Daarvan ben ik van mening dat deze constructie niet past bij de bedoeling van begeleid werken van de Wsw. Begeleid werken beoogt juist zoveel mogelijk werknemers in dienst van reguliere werkgevers te laten werken, buiten het Sw-bedrijf. De uitspraak van de rechter richt zich specifiek op de arbeidsvoorwaarden van de betrokken werknemers. Dat is een zaak tussen sociale partners; ik heb daarin geen rol.
Onderschrijft u dat het oneerlijk is als de ene werknemer in de sociale werkvoorziening volgens de CAO sociale werkvoorziening betaald krijgt en de andere volgens het minimumloon?
De Sw-bedrijven zijn zich al een aantal jaren aan het verbreden naar andere doelgroepen dan die van de traditionele Wsw. Er werken mensen in het Sw-bedrijf op basis van de Wsw, alsmede op basis van de Participatiewet. In de Participatiewet gaat het om nieuw beschut werk, werkervaringsplaatsen, werk in het kader van de banenafspraak, etc. De sector is op dat punt volop in beweging. Ik vind het belangrijk dat dit alles binnen de wettelijke kaders wordt georganiseerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Gaat de sociale werkvoorziening Werkzaak Rivierenland alsnog de mensen die in 2014 volgens deze constructie in dienst waren, het misgelopen salaris betalen, nu zij het hoger beroep niet meer hoeven af te wachten? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang in deze zaak?
De uitvoering van de Wsw is gedecentraliseerd naar gemeenten. De sociale partners zijn verantwoordelijk voor de arbeidsvoorwaarden van de Wsw-werknemers. Uit informatie van Werkzaak Rivierenland is gebleken dat zij met de FNV op 21 februari een akkoord hebben bereikt over compensatie voor de sw-werknemers die in 2014 vanuit een tijdelijk contract in dienst zijn gekomen bij de Stichting Werkzaak Plus. Kern van het akkoord is dat de betrokken 225 werknemers per 1 januari 2018 onder Cao Wsw vallen, en dat zij gecompenseerd worden voor het verschil in arbeidsvoorwaarden tussen deze cao en de arbeidsvoorwaardenregeling die bij Werkzaak Plus geldt.
Gelet op genoemd akkoord zie ik geen aanleiding de Kamer over de verdere voortgang op de hoogte te houden.
Onderkent u dat de Participatiewet sociale werkvoorzieningen in een dusdanig benarde financiële positie heeft gebracht dat de financiële krapte afgewenteld wordt op de werknemers? Zo ja, bent u bereid hier wat aan te doen?
Op 1 januari 2015 is de Participatiewet ingevoerd. Tegelijkertijd gaat het budget dat voor de Wsw beschikbaar is omlaag. Enerzijds hangt dat samen met de daling van het aantal Wsw-ers. Omdat het aantal afneemt, is er immers minder budget nodig. Anderzijds wordt er stapsgewijs een efficiency-korting doorgevoerd, waardoor het bedrag per Wsw’er elk jaar minder wordt. Met andere woorden, het budget voor de Wsw gaat omlaag door de daling van het volume (volume-effect) en door een daling van het budget per Wsw’er (prijs-effect).
Het is aan de gemeenten en de Sw-sector om te bepalen hoe zij omgaan met de efficiency-korting van het Wsw-budget. De VNG en het Ministerie van SZW hebben afgesproken om de werkelijke volumes en uitgaven op het terrein van de Wsw te volgen en om na te gaan hoe die zich verhouden ten opzichte van de onderliggende aannames voor de berekening van de (fictieve) Wsw-budgetten. Binnenkort komt de tweede rapportage van deze Thermometer Wsw beschikbaar.
In hoeverre is het bij beschut werk toegestaan om werkgeverschap aan een privaatrechtelijke rechtspersoon over te dragen? Moet beschut werk niet ook als een schijnconstructie gezien worden waarmee de CAO sociale werkvoorziening wordt ontdoken?
De Participatiewet kent geen bepalingen over werkgeverschap en arbeidsvoorwaarden. Beschut werkplekken kunnen bij alle denkbare werkgevers worden ingevuld. Beschut werk is niet aan te merken als een schijnconstructie voor zover er geen sprake is van strijd met de wet. De Cao Wsw is alleen van toepassing op mensen die op grond van de Wsw een arbeidsovereenkomst hebben gesloten met de gemeente.
Bent u bereid om onafhankelijk te laten onderzoeken welke constructies bij sociale werkvoorzieningen in Nederland worden toegepast, welke gevolgen dit heeft voor de werknemers qua arbeidsvoorwaarden en in hoeverre deze constructies aan de wet voldoen?
Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven is de uitvoering van Wet sociale werkvoorziening (Wsw) gedecentraliseerd naar gemeenten; dat is ook het geval met de Participatiewet, en daarmee de invulling van het instrument beschut werken. Vanuit deze verantwoordelijkheid heeft Cedris de bij vraag 4 genoemde inventarisatie gehouden, en zal zij over de uitkomsten daarvan in gesprek gaan met de FNV. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om het gevraagd onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren.
De veranderde situatie in Turkije en vluchtelingen in Turkije |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke invloed heeft het bevriezen van de relatie met Turkije op het voortduren van de Turkijedeal? Op welke manier kan Nederland nog eisen stellen aan de uitvoering daarvan teneinde deze in Turkije in overeenstemming met de mensenrechten is?
De pauze in de bilaterale gesprekken met Turkije is specifiek gericht op het onderwerp normalisatie van de bilaterale betrekkingen en is niet van invloed op de uitvoering van de Verklaring van de EU-Lidstaten en Turkije over migratie. De Europese Commissie ziet toe op de uitvoering van de Verklaring en rapporteert daar ook met regelmaat over.1 Op basis van de uitvoering van de Verklaring in de afgelopen twee jaar is er geen reden om aan te nemen dat de verslechterde relatie tussen Turkije en een individuele EU-lidstaat consequenties zal hebben voor de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring.
Wat heeft de recente inval van Turkije in Afrin voor vluchtelingen betekend? Hoeveel vluchtelingen en intern ontheemden heeft deze aanval tot dusverre opgeleverd?
Naar schatting zijn tenminste 5.000 personen sinds het begin van Operatie Olijftak gevlucht naar regeringsgebied in Syrië. Daarnaast is een onbekend aantal mensen ontheemd geraakt, maar in het district Afrin gebleven. De inval heeft geen consequenties gehad voor de situatie van vluchtelingen in Turkije.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Turkse grenswacht op Syrische vluchtelingen schiet?1
Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, vindt het kabinet berichten over dit soort incidenten zorgelijk. Hoewel het kabinet vaststelt dat Turkije een zeer lange grens bewaakt die grenst aan een gebied in oorlogssituatie, is het neerschieten van een vluchteling evident onacceptabel. Uit eerdere vergelijkbare berichtgeving en de wijze waarop deze is uitgezocht, o.a. door de Europese Commissie, blijkt dat er geen sprake is van instructies dat Turkse grenswachten gericht moeten schieten op mensen die illegaal de grens proberen over te steken.
Deelt u de mening dat, aangezien er sinds het sluiten van de Turkijedeal stelselmatig berichten verschijnen over mensenrechtenschendingen door de Turken richting Syrische vluchtelingen, dit goed onderzocht en veroordeeld moet worden?
Dergelijke berichten dienen serieus te worden genomen en goed onderzocht. Het is primair aan de Europese Commissie, samen met UNHCR om hierop toe te zien. De regering heeft hierover het nodige met uw Kamer uitgewisseld.
Deelt u de mening dat het een verantwoordelijkheid is van de Europese Unie (EU) om zoveel mogelijk te garanderen dat er geen mensenrechtenschendingen richting vluchtelingen in Turkije plaatsvinden? Zo ja, deelt u de mening dat de EU zélf onderzoek moet doen naar de situatie daar en niet enkel mag vertrouwen op berichten vanuit de Turkse overheid? Zo nee, hoe strookt deze opvatting met de stelling uit het Regeerakkoord dat migratiedeals in overeenstemming met het internationaal recht moeten zijn?
In de eerste plaats is een land verantwoordelijk voor de wijze waarop het omgaat met mensen op zijn grondgebied. Dit geldt in het bijzonder voor kwetsbare personen zoals vluchtelingen. Op grond van het VN Vluchtelingenverdrag en de eigen nationale wetgeving, geldt dit ook voor Turkije. Het is dan ook niet aan de Europese Unie om hier garanties op te bieden. Wel ziet de Europese Commissie toe op de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring. Zij baseert zich daarbij niet alleen op verklaringen van de Turkse overheid. Net als de Nederlandse overheid, laat ook de Europese Commissie zich breed informeren: naast de autoriteiten door politieke partijen, IOM en UNCHR, lokale NGO’s, academici, denktanks en diverse (andere) waarnemers. Uiteraard dient de samenwerking met derde landen op het gebied van migratie in lijn te zijn met internationaal recht. Dat geldt ook voor de EU-Turkije Verklaring.
Welke mogelijkheden ziet u om deze praktijken te onderzoeken en veroordelen? Bent u bereid dit in Europees verband te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u de werkwijze van de EU in de toekomst voor zich indien nieuwe migratiedeals gesloten worden? Wie zou verantwoordelijk moeten zijn voor de uitvoering en monitoring op mensenrechtenschendingen om ons ervan te vergewissen dat landen waarmee de deals gesloten worden zich niet schuldig maken aan mensenrechtenschendingen?
Zoals uw Kamer bekend, werkt de EU al langer aan migratie partnerschappen met derde landen. Deze omvatten onder andere afspraken over de aanpak van grondoorzaken en mensensmokkel en het verbeteren van opvang in de regio en terugkeersamenwerking. In het geval dat afspraken, vergelijkbaar met de EU-Turkije Verklaring, in Europees verband zouden worden gemaakt, moeten deze in overeenstemming zijn met het internationaal recht. Het zou wat het kabinet betreft in de rede liggen dat de Europese Commissie toeziet op de wijze waarop de afspraken worden toegepast en dat UNHCR, zoals deel is van zijn mandaat, toeziet op de behandeling van vluchtelingen. Het staande kabinetsbeleid om mensenrechtenschendingen te voorkomen zou uiteraard van toepassing blijven.
Is het ambtsbericht uit 2013 nog altijd toereikend, gezien de veranderde omstandigheden in Turkije? Zo nee, wanneer komt u met een vernieuwd ambtsbericht?
Op dit moment wordt het vanwege de steeds veranderende situatie in Turkije niet behulpzaam geacht om een nieuw algemeen ambtsbericht op te stellen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen op de voet. Om een beslissing te kunnen nemen op asielaanvragen, maakt de IND naast ambtsberichten ook gebruik van andere bronnen, bijvoorbeeld van openbare rapporten van andere landen en van internationale organisaties als de EU, de Raad van Europa en VN-organisaties. Ook maakt de IND gebruik van rapporten van mensenrechtenorganisaties als Human Rights Watch en Amnesty International, en informatie afkomstig van de Nederlandse ambassade in Turkije.
Het uitzetten van mensen met een dubbele nationaliteit |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe luidt het beleid omtrent mensen afkomstig uit een oorlogsgebied met twee nationaliteiten?
Indien iemand twee of meer nationaliteiten heeft en aannemelijk maakt dat hij op grond van het Vluchtelingenverdrag of het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens bescherming behoeft, gelet op de situatie in één van de landen waarvan hij de nationaliteit bezit, wordt beoordeeld of betrokkene naar het andere land waarvan hij tevens de nationaliteit heeft, terug kan keren.
Er is geen reden voor asielverlening indien betrokkene veilig kan terugkeren naar een land waarvan hij de nationaliteit bezit, ook al is dat niet het land waar hij woonachtig was.
Is het waar dat mensen met een andere nationaliteit van een veilig land hier in principe geen asiel krijgen? Wordt daarin meegewogen wat de situatie in dat andere land voor hen is in geval zij daar nooit geweest zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel Armeense Syriërs bevinden zich in Nederland en hoeveel hebben er asiel gekregen?
Het niet mogelijk om uit de geautomatiseerde informatie- en registratiesystemen van de IND te genereren hoeveel asielzoekers met zowel de Syrische als de Armeense nationaliteit zich in Nederland bevinden en asiel hebben gekregen.
Waarom worden velen van hen vijf jaar na dato alsnog naar Armenië gestuurd terwijl zij daar nooit geweest zijn? Bij hoeveel mensen speelt dit?
Zoals onder het antwoord op vragen 1 en 2 is aangegeven wordt bij de beoordeling van iemands asielaanvraag gekeken of iemand ook de nationaliteit dan wel rechtmatig verblijf heeft in een ander land. Bij brief van 14 november 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de Armeense Syriërs.1 In verschillende zaken hebben betrokkenen bij hun asielaanvraag in Nederland geen openheid gegeven over het feit dat zij, naast de Syrische nationaliteit, mogelijk ook de Armeense nationaliteit bezaten. Indien na onderzoek wordt vastgesteld dat betrokkene ook de Armeense nationaliteit bezit, is er in het algemeen reden tot herbeoordeling van de verleende asielstatus. De intrekking van de asielstatus op deze grond is in verscheidene uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bekrachtigd. Er zijn overigens ook Syrische asielzoekers die wel openheid hebben gegeven over het feit dat zij naast de Syrische nationaliteit ook de Armeense bezitten.
Om hoeveel personen het hierbij gaat is onbekend, aangezien dit in het geautomatiseerde systeem van de IND en in dat van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) niet apart wordt geregistreerd.
Hoeveel mensen beweren dat zij nooit Armeense documenten hebben gehad of aangevraagd terwijl Armenië nu wel hun nationaliteit en paspoort accepteert?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat er in Armenië een crimineel netwerk van mensensmokkelaars werkzaam was die via officieel ambassadepersoneel aan Schengenvisa is gekomen zonder dat het paspoort van de betreffende persoon is gecontroleerd? Zo ja, deelt u dan de mening dat het argument dat de vergunningen in Nederland kunnen worden ingetrokken omdat de Armeense Syriërs ten tijde van de asielaanvraag in Nederland al een Armeens paspoort in bezit zouden hebben, niet steekhoudend is?
Ik ken bovengenoemd bericht niet.
In het algemeen geldt dat bij de beoordeling van een asielaanvraag wordt bekeken of betrokkene mogelijk nog een andere nationaliteit heeft. Soms kan dit betekenen dat iemand nog geen paspoort van dit land heeft, maar daar wel de nationaliteit van heeft en daarmee toegang tot dat land heeft. Dat wordt in iedere zaak individueel bekeken en beoordeeld.
Indien de asielaanvraag wordt afgewezen, omdat iemand rechtmatig verblijf in een ander land heeft, dan is het aan betrokkene om aan zijn terugkeer te werken. Daar wordt, zoals bij iedere andere afgewezen asielzoeker, steun door de DT&V bij aangeboden. Indien iemand niet actief aan terugkeer werkt, kan dit leiden tot gedwongen vertrek.
Welke factoren worden meegewogen in de beslissing of een Armeense Syriër wel of niet naar Armenië wordt gestuurd?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de situatie voor Armeense Syriërs in Armenië? Is het waar dat zij van veel voorzieningen zijn uitgesloten en hoge prijzen moeten betalen omdat de bevolking denkt dat Syriërs rijk zijn?
Uit observaties en onderzoek van de Nederlandse ambassade en uit bronnen van UNHCR en in Armenië actieve non-gouvernementele organisaties blijkt dat de situatie voor Armeense Syriërs redelijk is. Zij zijn niet uitgesloten van voorzieningen en hebben dezelfde toegang als alle Armenen tot gezondheidszorg, sociale voorzieningen en het onderwijs. Het destijds bestaande beeld dat Armeense Syriërs rijk waren is bijgesteld. De mensen die na 2016 arriveerden hadden vaak al veel ontberingen geleden en waren vaak noodlijdend. Er zijn geen aanwijzingen dat prijzen voor Armeense Syriërs hoger zouden liggen.
Compensatieregeling zwangere ZZP’ers |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de facebookpagina «20.000 zwangere ZZP'ers zijn wachten beu»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wanneer zal de ministeriële regeling, die is aangekondigd in de brief van 17 oktober 2017 van uw voorganger, worden gepubliceerd in de Staatscourant?2
In zijn brief van 17 oktober 2017 heeft mijn ambtsvoorganger aangekondigd dat hij voornemens was om een compensatieregeling te treffen voor vrouwelijke zelfstandigen die zijn bevallen tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008. In deze brief heeft hij de hoofdlijnen geschetst van deze ministeriële regeling. Ook heeft hij opgemerkt dat de voorgestelde regeling op uitvoerbaarheid moet worden getoetst door het UWV en de Belastingdienst. Het UWV heeft de regeling op uitvoerbaarheid getoetst en treft momenteel de benodigde voorbereidingen ter implementatie en uitvoering van de regeling. De Belastingdienst heeft de beoordeling op uitvoerbaarheid recent afgerond.
Naar aanleiding van deze uitvoerbaarheidstoetsen heb ik de regeling aangepast. Bij de Begrotingsbehandeling in december 2017 heeft uw Kamer aandacht gevraagd voor de termijn van de openstelling van de regeling. Ik heb destijds toegelicht dat ik het wenselijk vond dat de compensatie binnen betrekkelijk korte tijd nog in 2018 wordt verstrekt en dat ik daarom gekozen had voor een aanvraagtermijn van drie maanden. Uit de uitvoerbaarheidstoets van de Belastingdienst is echter naar voren gekomen dat het onwenselijk is om de uitbetaling van de compensaties af te ronden in 2018. De compensatie zal nu vanaf 1 januari 2019 worden uitgekeerd. Uitbetaling zal dus in het eerste kwartaal van 2019 plaatsvinden. Dit is nodig om redenen van zorgvuldigheid. De compensatie is een inkomensvoorziening. Hierdoor telt de compensatie op bij het (gezins-)inkomen van de vrouwen. Dit kan gevolgen hebben voor toeslagen, zoals huur- en zorgtoeslag. Om terugvorderingen zoveel mogelijk te voorkomen, wordt de compensatie daarom in het nieuwe belastingjaar uitgekeerd. Vrouwen kunnen dan tijdig de extra inkomsten doorgeven aan de Belastingdienst.
Mijn streven is om de regeling in maart te publiceren in de Staatscourant en in werking te laten treden op 15 mei 2018.De aanvraagtermijn zal lopen tot 1 oktober 2018. Daarmee is de aanvraagtermijn verruimd naar vierenhalve maand. Nu de uitbetalingen niet meer afgerond kunnen worden in 2018, is er immers geen noodzaak meer om de aanvraagtermijn te beperken tot drie maanden. Ik kom met deze verruiming van de aanvraagtermijn mede tegemoet aan de wens die is geuit tijdens de begrotingsbehandeling.
Wat is de reden dat de ministeriële regeling nog niet is gepubliceerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u communiceren met de groep die recht heeft op de compensatieregeling, temeer omdat mogelijke rechthebbenden maximaal drie maanden na publicatie van de regeling de tijd hebben om de regeling aan te vragen?
Het UWV zal belast worden met de uitvoering van de regeling. Daarom zal het UWV ook de communicatie over de regeling op zich nemen.
Het UWV zal in ieder geval voorzien in de volgende informatie.
Op de website van UWV komt alle informatie over de regeling die van belang is voor vrouwen die de compensatie willen aanvragen, bijvoorbeeld informatie over de aanvraagprocedure en aanvraagtermijn. Verder zal het UWV de regeling regelmatig via social media onder de aandacht blijven brengen.
Daarnaast zal het UWV de regeling onder de aandacht brengen van verschillende belangenorganisaties, waar vrouwen uit de doelgroep van de compensatieregeling mogelijk lid van zijn. Deze belangenorganisaties kunnen hun achterban dan op hun beurt weer voorzien van informatie over de regeling.
Mijn ministerie zal deze communicatie van het UWV ondersteunen, bijvoorbeeld door rond de publicatie van de regeling een persbericht uit te brengen en door aandacht te geven aan de regeling op de eigen sociale mediakanalen.
Waar in de begroting van 2018 zijn middelen gereserveerd voor de compensatieregeling? Hoe hoog is deze reservering?
Ten tijde van het opstellen van de SZW-Begroting 2018 is, vooruitlopend op de uitwerking van de compensatieregeling, een reservering van € 38 mln. op artikel 99 (nominaal en onvoorzien) opgenomen.
Het bericht 'Privaat geld ingezet voor integratie vluchtelingen’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Privaat geld ingezet voor integratie vluchtelingen»?1
Ja
Wat is uw reactie op deze nieuwe tak binnen de (re-)integratie-industrie?
Werk is het ticket naar economische zelfstandigheid, naar integratie, naar meedoen in de Nederlandse samenleving. Veel asielstatushouders komen eerst in de bijstand terecht en gaan niet gelijk aan het werk, omdat hun afstand tot de Nederlandse arbeidsmarkt veelal groot is. Voor asielstatushouders geldt net als voor anderen in de bijstand een activerend beleid dat gericht is op snelle uitstroom naar werk. De inzet van de gemeente Veldhoven en hun samenwerking met de Social Impact Bond sluit goed aan op de ambities uit het Regeerakkoord om in te zetten op slimme combinaties van werk en inburgering/duale trajecten. Juist door te werken leer je de taal beter en integreer je beter. Ik vind het een mooi voorbeeld van hoe gemeenten nu al regie kunnen nemen ten aanzien van hun populatie asielstatushouders en hun beleid zo invullen dat het aansluit bij de lokale situatie.
Het gebruik van Social Impact Bonds is overigens niet nieuw. Andere gemeenten zoals Enschede en Rotterdam hebben hier al ervaring mee opgedaan. Als gemeenten een effectieve manier vinden om samen met private partijen resultaten te behalen die anders niet behaald worden, is dat zeer interessant om verder te onderzoeken. Gemeenten hebben hierin ruime beleidsvrijheid.
Deelt u de mening dat het aanbieden van de juiste ondersteuning, zoals een intensieve taalcursus, begeleiding naar werk en nazorg aan mensen die aangewezen zijn op de Participatiewet de taak en verantwoordelijkheid is van de gemeente? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om mensen die afhankelijk zijn van de bijstand naar werk te begeleiden. Zij dragen daarvoor de kosten en hebben ook een financieel voordeel als mensen uit de bijstand stromen. De manier waarop zij uitstroom bewerkstelligen is aan gemeenten. Het is aan hen om daar de meest effectieve manieren voor te vinden. Als private investeerders daar een rol in kunnen spelen, is daar geen bezwaar tegen.
Deelt u de mening dat het respectloos en kortzichtig is om asielzoekers zichzelf als product te laten verkopen en het begeleiden naar werk geen businesscase en verdienmodel is? Kunt u een toelichting geven?
Ik ben er van overtuigd dat integratie meedoen is waarbij werk uiteindelijk de focus is. De arbeidsmarkt is een markt van vraag en aanbod. Hoe beter een potentieel werknemer zich kan presenteren op die arbeidsmarkt, hoe meer kans hij heeft. Re-integratiemiddelen zijn beperkt en dienen daarom zo efficiënt mogelijk te worden ingezet. Als gemeenten een besparing weten te realiseren door asielstatushouders langdurig uit de bijstand te houden dan levert dat uiteindelijk meerwaarde op voor de hele samenleving.
Deelt u de mening dat als een commerciële partij als Social Impact Finance in staat is om intensieve taallessen te geven met een beter en sneller resultaat, dit in houdt dat de overheid haar taallessen nu niet op orde heeft? Kunt u een toelichting geven?
Nee, die mening deel ik niet, in het Regeerakkoord ligt niet voor niks de focus op taal. Gemeenten zijn vrij om taalcursussen in te kopen in de markt of zelf aan te bieden in het kader van re-integratie. Als een commerciële partij een goed aanbod heeft, is het goed als gemeenten daar gebruik van maken.
Deelt u de mening dat integratie en re-integratie een publieke taak is en een gemeente zelf in staat moet zijn om de juiste ondersteuning te geven, waarmee mensen snel niet meer afhankelijk zijn van bijstand?
De verantwoordelijkheid voor re-integratie en integratie ligt in eerste instantie bij de werkzoekende respectievelijk inburgeringsplichtige. De gemeente heeft middelen en instrumenten om bijstandsgerechtigden te ondersteunen in hun zoektocht naar werk. Gemeenten hebben ruime beleidsvrijheid om de effectiefste instrumenten te benutten. Voor wat betreft inburgering krijgen gemeenten conform het Regeerakkoord meer regie en wordt, waar mogelijk, er een activerend en ontzorgend stelsel van voorzieningen ingericht. Gemeenten kunnen hierdoor deze groep helpen om de focus op inburgering en participatie/werk te leggen en helpen schulden te voorkomen.
Klopt het dat de gemeente Veldhoven het commerciële bedrijf Social Impact Finance gaat betalen vanuit het BUIG-budget? Zo ja, is deze handelwijze toegestaan?
De uitvoering van de Participatiewet is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid. Binnen de kaders van de wet hebben gemeenten ruimte om keuzes te maken. De verantwoording van de middelen van het bijstandsbudget Pw (voorheen BUIG) gebeurt in eerste instantie aan de gemeenteraad. Daarnaast verantwoorden gemeenten zich over de uitgaven via SISA. De cijfers uit SISA worden gebruikt voor de vaststelling van het macrobudget en voor kleinere gemeenten ook voor de verdeling. Navraag bij de gemeente levert op dat de gemeente Veldhoven aan de Stichting Social Impact Bond een bedrag gaat betalen, alleen voor die deelnemers die daadwerkelijke uitstromen uit de uitkering. Het is toegestaan dit te financieren vanuit de gebundelde uitkering Pw (voorheen BUIG) omdat een overschot op het gemeentelijke budget voor bijstandsuitkeringen dat niet is ingezet om uitkeringen te verstrekken door gemeenten naar eigen inzicht besteed mag worden. De uitgaven die gemeenten doen in het kader van de overeenkomst en die niet bedoeld zijn om als uitkering te verstrekken aan uitkeringsgerechtigden mogen echter niet verantwoord worden als uitgaven in het kader van de gebundelde uitkering participatiewet.
Deelt u de mening dat geld dat de samenleving opbrengt om mensen met bijstand te ondersteunen niet bedoeld is om bedrijven daar winst van te laten maken?
Het is aan de gemeente om de middelen die zij hebben zo efficiënt mogelijk in te zetten en op die manier zoveel mogelijk mensen uit de bijstand te krijgen. Als blijkt dat een samenwerking met private partijen daaraan bijdraagt, dan juich ik dat toe. Uiteraard moet dat binnen de regels van de wet gebeuren.
Is er sprake van vrijwillige deelname? Zo nee, welke sancties staan er op het niet willen deelnemen?
Uit informatie van de gemeente Veldhoven heb ik begrepen dat deelname verplicht is. Iedereen die bijstand ontvangt is in principe verplicht gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Als een bijstandsgerechtigde weigert hieraan mee te werken, kan de gemeente een verlaging van de bijstand opleggen.
Krijgen de statushouders minimaal het minimumloon betaald voor de werkzaamheden die zij in het bedrijf uitvoeren?
Het is aan de gemeente om te bepalen hoe zij deze groep asielstatushouders richting de arbeidsmarkt begeleiden. Voorop staat uiteraard altijd dat volwaardig werk volwaardig loon verdient. In dit project gaat het echter niet om werk, maar om een re-integratietraject. De plaatsingen in de geval betreffen geen arbeid, maar «voorbereiding op arbeid». Het is een traject waarin asielstatushouders aan zichzelf werken en aan hun eigen ontwikkeling in taal en houding. Ze maken daarbij kennis met de Nederlandse arbeidsmarkt. Zodra arbeid aan de orde is en er een betaalde baan gevonden wordt, stromen ze uit de uitkering. Er is dan sprake van regulier werk, dus geen plaatsing meer op basis van de Participatiewet.
Wilt u deze vragen voor de tweede termijn van het algemeen overleg over inburgering en integratie op 7 februari 2018 beantwoorden?
Ja.
Kloksystemen op basis van vingerafdrukken |
|
Mahir Alkaya , Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er bedrijven zijn die kloksystemen aanbieden die gebruik maken van vingerafdrukken van werknemers?1
Ja.
Kan een werknemer verplicht worden door een werkgever vingerafdrukken af te staan, als dit niet vanwege veiligheidsvoorschriften noodzakelijk is?
Op grond van de privacy-wetgeving is dat niet waarschijnlijk. Dit wordt hierna toegelicht aan de hand van de regels die zijn opgenomen in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), die vanaf 25 mei 2018 van toepassing is. Voorts wordt ingegaan op de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG); het voorstel van UAVG (Kamerstukken 34 851) is inmiddels door de Tweede Kamer aanvaard.
De AVG bevat in artikel 9, eerste lid, een verbod tot het verwerken van biometrische gegevens, zoals vingerafdrukken, met het oog op de unieke identificatie van een persoon. Op grond van het tweede lid van artikel 9 is dit verbod niet van toepassing met nadrukkelijke toestemming van de betrokkene, of als dit op grond van het recht van een lidstaat is bepaald, waarbij beoordeeld moet worden of dit evenredig is en de privacy is gewaarborgd. In het wetsvoorstel UAVG is een nationale uitzondering opgenomen. In artikel 29 UAVG is geregeld, dat dit verbod niet van toepassing is indien de verwerking noodzakelijk is voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Deze bepaling geldt ook in de verhouding tussen werkgever en werknemer omdat toestemming van de werknemer geen grondslag kan zijn voor deze verwerking van biometrische gegevens. In de verhouding tussen werkgever en werknemer is namelijk door de gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer geen sprake van een in vrijheid gegeven toestemming van de werknemer. Het criterium van de regeling in de UAVG betekent dat het gebruik van vingerafdrukken noodzakelijk moet zijn voor de beveiliging van de toegang van gebouwen of ICT systemen. Het vastleggen van de biometrische gegevens moet voorts proportioneel zijn en noodzakelijk voor de toegangscontrole. In ieder geval verzet de regeling in de AVG en UAVG zich tegen het gebruiken van vingerafdrukken van een werknemer voor andere doelen dan authenticatie en beveiligingsdoeleinden (zie de memorie van toelichting bij de UAVG bij artikel 29, Kamerstukken II, 2017/18, 34 851, nr. 3, p. 108–109).
Overigens is het aan de Autoriteit persoonsgegevens en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of in een specifiek geval van verwerking van biometrische gegevens rechtmatig wordt gehandeld.
Deelt u de mening dat wanneer medewerkers niet uitbetaald worden voor gewerkte uren omdat zij weigeren hun vingerafdruk af te staan, dit onrechtmatig is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer medewerkers geen vingerafdruk willen afstaan er een laagdrempelig alternatief mogelijk zou moeten worden qua urenregistratie? Zo nee, waarom niet?
Ja. In die zin dat het alternatief er voor het doel urenregistratie en kloksystemen altijd moet zijn en als enige worden aangeboden. Het gaat hier immers om gebruik dat niet te maken heeft met authenticatie vanwege beveiligingsdoeleinden. Het kloksysteem, dat op de bij de vragen genoemde site wordt aangeboden, betreft een systeem dat overigens een alternatief voor de vingerafdruk biedt namelijk het scannen van een pas van de werknemer.
Vindt u het wenselijk dat er zo op grote schaal vingerafdrukken door particuliere bedrijven verzameld worden? Zo ja, zijn er volgens u voldoende waarborgen zodat deze data veilig opgeslagen moeten worden?
Het verwerken en dus het verzamelen van vingerafdrukken is zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven op grond van de AVG verboden tenzij er een beroep op een uitzondering mogelijk is. Op grond van de UAVG is het verwerken van deze bijzonders categorie persoonsgegevens om een persoon uniek te identificeren slechts voor beveiligingsdoeleinden toegestaan. Daarnaast geldt dat als bedrijven rechtmatig deze gegevens mogen verwerken, zij altijd gehouden zijn aan alle andere eisen van de AVG, waaronder het treffen van passende en specifieke veiligheidsmaatregelen, zoals genoemd worden in artikel 32 van de AVG. Daarbij mogen de gegevens niet langer worden bewaard dan voor het doel noodzakelijk is en moeten ze worden vernietigd zodra het kan.
Discriminatie door uitzendbureaus |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat uitzendbureaus meewerken aan discriminatie, zoals blijkt uit de uitzending van Radar?1
Ik ben net als u geschrokken van de uitkomsten van het onderzoek zoals gepresenteerd tijdens de Radar-uitzending. Discriminatie en uitsluiting, op de arbeidsmarkt en daarbuiten, is verboden en onacceptabel. Het leidt tot het verkwisten van talent en geknakte ambities. Meewerken aan discriminatie door uitzendbureaus is met name problematisch, omdat uitzendbureaus een belangrijk kanaal zijn voor Nederlanders met een migratieachtergrond voor toetreding op de arbeidsmarkt. De werkloosheid onder Nederlanders met een niet-westerse achtergrond is 2 tot 3 maal zo groot als die onder Nederlanders zonder migratieachtergrond. Het helaas hardnekkige probleem van arbeidsmarktdiscriminatie benadrukt waarom we in het Regeerakkoord de ambitie hebben opgenomen om arbeidsmarktdiscriminatie in alle vormen stevig te bestrijden.
Erkent u dat dit niet de eerste keer is dat in de politiek wordt gesproken over de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie?2
Arbeidsmarktdiscriminatie is een hardnekkig probleem en komt helaas nog steeds veel voor. Dit blijkt uit de uitzending van Radar van 29 januari jl., maar ook uit meerdere onderzoeken, waaronder het in 2016 in opdracht van SZW door de Vrije Universiteit uitgevoerde onderzoek «leeftijdsdiscriminatie in vacatures». Uit deze onderzoeken blijkt dat de meest voorkomende discriminatiegronden afkomst, leeftijd en geslacht zijn.
De afgelopen jaren zijn met de actieplannen Arbeidsmarktdiscriminatie en Zwangerschapsdiscriminatie al stappen gezet in de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie. Omdat het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt continue aandacht behoeft, stuur ik uw Kamer voor de zomer het in het Regeerakkoord toegezegde vervolg op het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie toe, waarbij onder andere aandacht wordt gegeven aan het bestrijden van discriminatie in sollicitatieprocedures, bij zwangerschap en een stevige handhavende rol voor de Inspectie SZW. Daarnaast ga ik op zeer korte termijn met de uitzendbranche in gesprek over dit probleem en vooral ook over de maatregelen die zij zelf kunnen nemen om dit aan te pakken.
Deelt u de mening dat discriminatie net als diefstal strafbaar is? Welke (maximum) straffen staan er op arbeidsmarktdiscriminatie?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de redactie van Radar, zodat de uitzendbureaus die zich schuldig maken aan discriminatie, gesanctioneerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de uitzendbureaus die zich schuldig maken aan discriminatie, met naam en toenaam openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Als het gaat om openbaarmaking van bedrijven in plaats van personen, welke privacyoverwegingen zouden dan een belemmering kunnen zijn?3
Erkent u dat er – sinds de uitzendbranche in 2011 besloot tot zelfregulering – nog nooit maatregelen zijn genomen tegen arbeidsmarktdiscriminatie? 4
Bent u bereid om de bevoegdheden van het Team Arbeidsmarktdiscriminatie dusdanig uit te breiden, dat zij in staat worden gesteld om discriminatie op te sporen en te bestraffen, ook als het gaat om werving en selectie? Zo nee, waarom niet?
Indien u niet akkoord gaat met de voorstellen in bovenstaande vragen, hoe gaat u de hardnekkige arbeidsdiscriminatie aanpakken? Gaat u zelf onderzoek doen naar discriminatie door uitzendbureaus? Welke sancties gaat u hanteren, nu blijkt dat zelfregulering tot niets heeft geleid?
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg over Inburgering/Integratie op 7 februari 2018?
Het bericht dat energiebedrijven experimenteren met prepaid energie |
|
Jasper van Dijk , Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat toegang tot energie een eerste levensbehoefte is?1
Ja, dit heb ik ook aangegeven in de toelichting op de gewijzigde Regeling Afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas, alsmede de Warmteregeling (gepubliceerd op 1 februari 2018, Stcrt. 5311).
Zo ja, waarom staat u toe dat mensen geen vaste energieleveranties meer krijgen, maar zich slechts met een prepaid-systeem toegang tot energie kunnen verwerven?
Binnen de energiesector is een aantal netbeheerders (Stedin en Liander), energiemaatschappijen (Nuon en Greenchoice) en de Stichting Energiebank Nederland een tweetal kleinschalige pilots gestart (maximaal 50 huishoudens per pilot). In opdracht van deelnemende partijen wordt de technische uitvoering van de pilots mogelijk gemaakt door Prepaid Energy Service. De deelnemende energieleveranciers leveren elektriciteit en gas op basis van een prepaid contract. Deelname aan de pilots gebeurt op basis van vrijwilligheid. Overigens zijn de pilots geen experiment in de zin van artikel 7a van de Elektriciteitswet 1998.
Het uitgangspunt is dat er voor de geleverde energie betaald moet worden, en dat (tijdelijke) stopzetting van de elektriciteitslevering volgt in geval van saldotekort. Dit staat ook expliciet in de deelnemersverklaring. Er kan na de stopzetting geen schuld voor de elektriciteitslevering worden opgebouwd. Voordat de stopzetting plaatsvindt wordt de kleinverbruiker hier op diverse manieren voor gewaarschuwd. Deelnemers aan de pilot kunnen altijd kiezen om weer elektriciteit geleverd te krijgen op de reguliere wijze.
Bent u bereid experimenten met prepaid-energielevering te verbieden?
Ik vind het, net als de Staatssecretaris van SZW, van belang dat in deze pilotfase zeer zorgvuldig gekeken moet worden naar voor wie het prepaid betalen van energie geschikt is (zie ook het antwoord op vraag 6). Het is verder aan de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt om te bekijken of de prepaid dienst (inclusief haar voorwaarden) binnen de wettelijke kaders past.
Ik merk op dat het in casu gaat om een kleinschalige vrijwillige pilot, die onder de huidige condities maximaal een jaar zal duren. De deelnemende partijen hebben als doelstelling om de kwetsbare doelgroep in de samenleving te helpen bij het hebben en behouden van toegang tot energie. Verder willen de betrokken partijen met de prepaid dienst kleinverbruikers meer bewust maken van hun energieverbruik en extra hulp bieden om afsluiting en schulden te voorkomen.
Daarnaast worden betreffende kleinverbruikers bij de aanvraag niet geconfronteerd met een eventuele waarborgsom en kan de prepaid gebruiker een persoon (zoals een bewindvoerder of een ouder) inschakelen om mee te kijken (zo kan er ook voor worden gekozen deze persoon een bericht te laten sturen als het saldotegoed onder een bepaalde drempelwaarde komt). De dienst levert dus ook voordelen op voor de consument. De prepaid dienst wordt door initiatiefnemers gezien als een mogelijke oplossing voor budgetproblemen.
Het Nibud ziet de pilot als een positieve ontwikkeling, omdat de prepaid dienst voor de consument een goede manier zou kunnen zijn op het grip houden van zijn of haar uitgaven. Wel benadrukt ze dat consumenten de vrijheid moeten hebben om voor het ene of het andere systeem te kiezen, waarbij duidelijk moet zijn wat zij kunnen verwachten. NVVK is benieuwd of de prepaid dienst als een preventiemiddel kan dienen voor het ontstaan van problematische schuldsituaties. Zowel NVVK als Divosa geven aan dat de prepaid dienst mogelijk kan bijdragen aan het terugdringen van schulden bij energieleveranciers en bewustwording bij mensen over de gebruikskosten van energie. Wel geven zij aan op dit moment de prepaid dienst nog niet als geschikt te zien voor personen die al problematische schulden hebben en in de schuldhulpverlening zitten. Zij wijzen hier onder meer op het feit dat deze personen minder goed kunnen budgetteren en dat daarnaast de schuldhulpverlening is ingericht op afdracht aan schuldeisers met vaste (en dus geen fluctuerende) lasten.
In antwoord op Kamervragen2 wordt aangegeven dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat voornemens is om de plicht voor energiebedrijven om wanbetalers eerst aan te melden bij de gemeentelijke schuldhulpverlening ook in de zomermaanden te laten gelden, waarbij tijdens het schuldhulptraject niet tot afsluiting overgegaan mag worden; wanneer wordt dit voorstel aan de Kamer gestuurd?
Het gaat hier om de Regeling Afsluitbeleid voor kleinverbruikers voor elektriciteit en gas alsmede de Warmteregeling. In de gewijzigde regelingen is opgenomen dat leveranciers nu ook in de periode van april-oktober klantgegevens aan schuldhulpinstanties doorgeven indien geen contact gekregen kan worden met de betreffende kleinverbruiker. De gewijzigde regelingen zijn afgelopen najaar ter consultatie voorgelegd. De mogelijkheid tot reageren hierop is expliciet gecommuniceerd aan energieleveranciers, VNG, Divosa, NVVK, netbeheerders en consumentenorganisaties (conform artikel 44, tiende lid, Gaswet en artikel 95b, tiende lid, Elektriciteitswet 1998). De gewijzigde regelingen zijn op 1 februari 2018 in de Staatscourant gepubliceerd (nummer 5311).
Onderkent u dat indien mensen zich slechts met een prepaid-systeem toegang tot energie kunnen verwerven de voorwaarden voor afsluiting op hen niet van toepassing zijn, waarmee dit een sluiproute vormt om de voorwaarden voor afsluiting te ontlopen? Bent u bereid deze sluiproute af te sluiten?
Het afsluiten van consumenten valt onder de Regeling afsluitbeleid elektriciteit en gas (hierna ook: Regeling Afsluitbeleid)) alsmede de Warmteregeling. Deze regelingen zijn ook op de prepaid dienst van toepassing. Zo geldt dat kwetsbare consumenten, waarbij de afsluiting voor ernstige gezondheidsrisico’s kan zorgen, niet mogen worden afgesloten (uitzonderingen daargelaten zoals afsluiting op eigen verzoek, en fraude). Deze personen doen nu niet mee aan de pilots, dit wordt voorafgaand aan deelname aan de pilot daadwerkelijk gecheckt door de deelnemende partijen. Verder geldt, op basis van vrijwillige afspraken in de sector, dat in geval van strenge vorst sowieso niet mag worden afgesloten. Daarnaast zal de procedure wegens wanbetaling uit genoemde regelingen niet van toepassing zijn, aangezien er geen deelnemers zijn die problematische schulden hebben en/of bij een traject voor schuldhulpverlening betrokken zijn.
Verder merk ik op dat er sprake is dat er op de energiemarkt vrije keuze is qua leverancier. De kleinverbruiker kan zelf een energieleverancier kiezen en heeft een eigen keuze in het al dan niet deelnemen aan de prepaid energiedienst, waarbij het hem van tevoren bekend is dat elektriciteitslevering stopt als het tegoed op is, waarna er ook geen schuld voor de elektriciteitslevering kan worden opgebouwd. Daarnaast heeft Energie Nederland een convenant gesloten met NVVK met als doel om bij problematische schulden in een zo vroeg mogelijk stadium effectief samen te werken en een duurzame oplossing te bieden om het aantal kleinverbruikers met betalingsproblemen terug te dingen en het oplopen van schulden te voorkomen.
Erkent u dat mensen in armoede en schulden niet geholpen zijn met een prepaid-systeem voor energie, maar wel met doorgeleiding naar de schuldhulpverlening?
Dat veel mensen problematische schulden hebben is een groot maatschappelijk probleem. Idealiter worden mensen met problematische schulden ondersteund door een vorm van schuldhulpverlening, waarbij wordt veiliggesteld dat vaste lasten betaald worden. Het is echter bekend dat een behoorlijke groep mensen met (dreigende) problematische schulden geen professionele hulp krijgt, aangezien mensen vaak lang wachten met het zoeken naar hulp.
Het kabinet zet stevig in op het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en een effectievere hulpverlening aan schuldenaren en wil haast maken met de aanpak. Het gaat hier om een complex probleem waar een grote gezamenlijke opgave en verantwoordelijkheid ligt van heel veel partijen. Voor de kerst heeft mijn collega van het Ministerie van SZW u een brede schuldenaanpak aangekondigd waarin wordt samengewerkt met de meest betrokken collega’s in het kabinet om tot een brede, overkoepelende schuldenaanpak te komen3.
Meerdere departementen, gemeenten, overheidsorganisaties en private partijen zijn – gezamenlijk – aan zet. Het is positief om te zien dat steeds meer private partijen zich actief inzetten om te voorkomen dat mensen in de schulden terecht komen. Nieuwe initiatieven en gedegen onderzoek naar initiatieven om schulden te voorkomen vind ik zeer positief. Ook dit initiatief van netbeheerders en energieleveranciers om een pilot uit te voeren waarbij het doel is om mensen te behoeden voor schulden en meer grip te geven op hun uitgaven kan hieraan bijdragen.
In deze pilotfase zal zeer zorgvuldig gekeken moeten worden naar voor wie het prepaid betalen van energie geschikt is. Een belangrijk aandachtspunt is dat klanten, – waar nodig –, doorverwezen kunnen worden naar schuldhulpverlening als het saldo op is en er niet wordt opgewaardeerd. De NVVK heeft aangegeven met de betreffende leveranciers in gesprek te gaan om hier afspraken over te maken. Voor de Staatssecretaris van SZW, maar ook voor mij, is het interessant om te zijner tijd te weten wat de resultaten van de pilot zijn. Zoals eerder toegezegd (toezegging VAO Energie d.d. 18 januari 2018), zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u bereid het voorstel van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) te onderzoeken om een drinkwaterfonds op te richten waaruit waterbedrijven de kosten vergoed krijgen die ze maken voor mensen die niet kunnen betalen?
Ik ga niet over het drinkwaterbeleid en kan daarom geen toezeggingen doen over een dergelijk onderzoek. Dit onderwerp ligt op het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Kunt u aangeven hoe de experimenten met prepaid-energie zijn vormgegeven, hoe lang deze experimenten duren en hoeveel mensen daarbij betrokken zijn?
Uitgangspunt bij de pilots is dat het op basis van vrijwilligheid is, betreffende kleinverbruiker kan altijd besluiten om niet mee te doen en gebruik te maken voor elektriciteitsafname via de reguliere weg. Er lopen momenteel twee pilots: een in Arnhem en een in Rotterdam. Voor de pilot in Arnhem, met Nuon, Alliander en de Energiebank hebben kleinverbruikers zich vrijwillig aangemeld om deel te nemen. De pilot loopt nu met 5 medewerkers van Nuon en het doel is om rond de 40 klanten mee te laten doen. Bij de pilot in Rotterdam met Greenchoice en Stedin worden klanten geselecteerd op basis van twee situaties. Ten eerste gaat het om een kleinverbruiker die elektriciteit afneemt bij een andere leverancier, is afgesloten en normaliter borg zou moeten betalen. Daarnaast gaat het om kleinverbruikers waarbij betalingsproblemen geconstateerd zijn. Voor beide pilots geldt dat het uitdrukkelijk niet gaat om deelnemers die deelnemen aan een traject voor schuldhulpverlening.
Hoe zijn de mensen geselecteerd die aan dit experiment meedoen? Was er sprake van dwang? Konden de betrokken mensen vrijelijk kiezen tussen een gewone aansluiting en een prepaid-aansluiting?
Zie antwoord vraag 8.
Is voor deze experimenten toestemming gevraagd en gekregen van uw ministerie? Welke procedures en regelingen zijn hierbij betrokken?
Nee, er is geen toestemming gevraagd of gekregen. Er is ook geen procedure of regeling die dat voorschrijft.
Onderschrijft u de stelling dat prepaid-energietoevoer niet past in een beschaafd land?
Als hierboven aangegeven, vindt deelname aan de pilots plaats op basis van vrijwilligheid, waarbij het de kleinverbruiker bekend is dat afsluiting kan volgen als het financiële tegoed op is. Het wettelijk kader zoals dat in Nederland geldt op basis van de Elektriciteitswet 1998 zorgt ervoor dat elke kleinverbruiker de mogelijkheid heeft tot het ontvangen van betrouwbare, betaalbare levering van elektriciteit. De doelstellingen van de deelnemende partijen dragen hieraan bij door inzicht te bieden in het energieverbruik, het voorkomen van schulden, waardoor financieel kwetsbare mensen in de samenleving toegang behouden tot energie.
Er zijn vijf lidstaten in de Europese Unie waarin prepaid meters worden aangeboden voor elektriciteit en zes lidstaten die dit doen voor gas.4 Het is wereldwijd in meer dan 40 landen mogelijk gebruik te maken van deze dienst.
Het bericht ‘Chauffeurs moesten tijdens storm de weg op’ |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chauffeurs moesten tijdens storm de weg op»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een deel van de vrachtwagenchauffeurs die donderdag 19 januari 2018 tijdens de storm de weg op gingen, daartoe werd «gedwongen» door hun baas? Zo ja, welke maatregelen gaat u tegen ondernemers nemen die hun chauffeurs expliciet of impliciet te kennen hebben gegeven dat er gevolgen zouden zijn als ze niet door zouden rijden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het ontoelaatbaar wanneer chauffeurs onder druk worden gezet onder dergelijke omstandigheden te rijden als tijdens de storm van donderdag 18 januari 2018. Ik heb meteen het initiatief genomen om met de transport- en logistieke sector om tafel te gaan om te bezien welke maatregelen bij (verwachte) extreme weersomstandigheden genomen kunnen worden. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden en ik zal de Kamer op korte termijn hierover informeren.
Bent u bereid een verbod, voor het tijdens een code Rood weeralarm rijden met lege vrachtwagens met zeil en kleine vrachtwagens tot 7,5 ton, in te voeren, waarbij handhaving eenvoudig achteraf kan, door bij een ongeval te controleren of dit verbod is overtreden? Bent u bereid in het geval van een overtreding te voorzien in oplegging van een boete aan de transportondernemer met daarbovenop alle kosten aan wegen, van berging en andere maatschappelijke kosten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat werkgevers een verantwoordelijkheid hebben om hun niet Nederlands sprekende chauffeurs in te lichten bij cruciale informatie zoals code rood? Bent u bereid te onderzoeken hoeveel van de minstens 66 omgewaaide vrachtwagens bestuurd werden door niet Nederlands sprekende chauffeurs? Zo ja, wanneer komt deze informatie naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, de werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om de chauffeurs in te lichten over de risico’s voor henzelf en derden in het verkeer. De uiteindelijke beslissing te rijden tijdens extreme weersomstandigheden vind ik een gedeelde verantwoordelijkheid van opdrachtgever, vervoerder en chauffeur. Het is uiteraard belangrijk dat alle vrachtwagenchauffeurs, onafhankelijk van waar ze vandaan komen of welke taal ze spreken, op de hoogte zijn wanneer een code rood is afgegeven. De communicatie rond extreme weersomstandigheden is onderdeel van gesprek in de contacten met de transportsector.
Deelt u de mening dat de informatievoorziening met betrekking tot een weeralarm beter moet worden, waarbij ook niet Nederlands sprekende chauffeurs op de hoogte moeten zijn van deze waarschuwingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik bekijk samen met de transportsector welke maatregelen uitvoerbaar en effectief zouden kunnen zijn om herhaling in te toekomst te voorkomen. Hierbij wordt ook gekeken naar de informatievoorziening. Ik zal de Kamer op korte termijn per brief informeren.
Het ambtsbericht Afghanistan |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe is het ambtsbericht Afghanistan uit november 2016 tot stand gekomen?1
Voor een ambtsbericht geldt dat er «terms of reference» worden opgesteld waarin de onderwerpen en de periode staan waarover het Ministerie van Justitie en Veiligheid informatie wil ontvangen. Deze ToR wordt opgesteld met inbreng van verschillende (maatschappelijke) organisaties zoals COC, IOM, UNHCR, UNICEF en VWN. De «terms of reference» zijn net als het ambtsbericht openbaar (rijksoverheid.nl/documenten). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt vervolgens of er informatie te vinden is uit, bij voorkeur, meerdere gezaghebbende bronnen op basis waarvan een onderbouwd antwoord op de gestelde vragen uit de ToR kan worden gegeven. Hierbij wordt ook gekeken of de informatie afkomstig is van die bron zelf dan wel van een andere bron. In dat laatste geval wordt veelal gerefereerd aan de oorspronkelijke bron.
Het algemene ambtsbericht Afghanistan is gebaseerd op informatie van openbare en vertrouwelijke bronnen. Bij de opstelling is gebruik gemaakt van informatie van verschillende organisaties van de Verenigde Naties, niet-gouvernementele organisaties, vakliteratuur en berichtgeving in de media. Daarnaast liggen bevindingen ter plaatse (fact-finding missie tweede helft 2016) en vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse vertegenwoordiging in Afghanistan aan het algemeen ambtsbericht ten grondslag.
Het ambtsbericht is een feitelijke beschrijving van de situatie in een land in een afgebakende periode. Het ambtsbericht geeft dus geen interpretatie of mening over de veiligheidssituatie in een land. Op basis van de feitelijke informatie uit het ambtsbericht bepaalt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid of het landgebonden asielbeleid aanpassing behoeft. Daarbij wordt tevens gebruik gemaakt van andere relevante bronnen.
In welke mate is de informatie uit de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) Eligibility Guidelines 2016 daarbij betrokken? Hoe is besloten welke informatie wordt opgenomen in het ambtsbericht? Welke controle is hierop?
Bij het beantwoorden van de vragen in de «terms of reference» die aan de basis ligt van dit ambtsbericht is vanzelfsprekend ook de informatie van UNHCR meegewogen in de opstelling van het ambtsbericht voor zover relevant en in relatie tot de rapportageperiode. In de bronvermelding in het ambtsbericht is opgenomen dat de «United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) Eligibility Guidelines 2016» een van de geraadpleegde bronnen is geweest bij de beantwoording van de vragen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
De Eligibility Guidelines van de UNHCR zijn niet primair opgesteld als bron van feitelijke landeninformatie. Daar waar de informatie uit de Guidelines een juridische interpretatie of aanbeveling betreft, bestaat er dan ook geen aanleiding die informatie steeds en volledig over te nemen in de Nederlandse ambtsberichten die nu juist beogen een feitelijke beschrijving van de situatie in het betreffende land te geven. Guidelines van de UNHCR worden door het Ministerie van Justitie en Veiligheid waar nodig betrokken bij de beleidsvorming. Daarbij wordt vanzelfsprekend de gezaghebbende positie erkend van de UNHCR als VN-organisatie specifiek gericht op het beschermen en ondersteunen van vluchtelingen conform het Vluchtelingenverdrag. Dit betekent dat ook de Guidelines worden meegenomen als een gezaghebbende bron, doch niet als primair leidend of bindend, aangezien deze niet primair zijn opgesteld als bron voor feitelijke landeninformatie.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit de UNHCR Eligibility Guidelines 2016 opgenomen over het gevaar dat teruggestuurde Afghanen lopen die gezien worden als «verwesterd»?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit deze Guidelines opgenomen over het gevaar dat teruggestuurde Afghanen lopen die de regering of de internationale gemeenschap (inclusief de internationale troepen) steunen en het feit dat zij mogelijk in aanmerking komen voor een vluchtelingenstatus?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit deze Guidelines opgenomen over de oproep van parlementsleden in 2013 om bekeerlingen naar het christendom te executeren en dat er christelijke ngo’s aangevallen zijn door de Taliban wegens hun christelijke oogmerk waarmee christenen in Afghanistan nog extra gevaar lopen?
Zowel in het ambtsbericht van november 2016 als in eerdere ambtsberichten wordt ingegaan op de positie van christenen en andere niet moslims in Afghanistan. In de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 23 februari 20172 is ook aandacht gegeven aan de kwetsbare positie van christenen en andere niet moslims en zijn deze groepen opgenomen als risicogroep en als kwetsbare minderheidsgroep.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit deze Guidelines opgenomen over de voormalig werknemers van de KhAD/WAD, de voormalige inlichtingendienst, die stelt dat de UNHCR geen aanwijzingen heeft dat álle voormalig werknemers betrokken waren bij mensenrechtenschendingen en daarom niet iedereen die bij KhAD/WAD heeft gewerkt collectief kan worden uitgesloten van de vluchtelingenstatus?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de UNHCR is opgericht met als doel het beschermen en ondersteunen van vluchtelingen met opvang, terugkeer of vestiging in een ander land en dat hun informatie een erg belangrijke bron is? Zo ja, waarom wordt dan zonder uitleg informatie uit de UNHCR Eligibility Guidelines 2016 weggelaten uit het ambtsbericht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met nieuwe ambtsbericht Afghanistan? Bent u bereid dit zo spoedig mogelijk naar de Kamer te zenden?
Zowel tijdens het debat over de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als ook tijdens het algemeen overleg op 14 december jl. is met uw Kamer gesproken over de planning van het thematisch ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Afghanistan dat in mei van dit jaar wordt verwacht. Zoals gebruikelijk zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken het ambtsbericht openbaar maken door plaatsing daarvan op de website. Vervolgens zal ik zo spoedig mogelijk beoordelen of het ambtsbericht aanleiding geeft het landgebonden asielbeleid aan te passen en uw Kamer daarover informeren.
Het bericht 'Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit’ |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de aanpak van de politie met betrekking tot de stelende Roma kinderen, waarbij de kinderen meegegeven worden aan willekeurige personen niet zijnde de ouders, ervoor zorgt dat de uitbuiting van Roma kinderen in stand gehouden wordt? Zo ja, op welke wijze kan dit worden voorkomen?
Hiertoe verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 8 en 9 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1589)
Bent u bereid de inhoud van het interne rapport van de nationale politie en het Openbaar Ministerie met de Kamer te delen? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal u dit spoedig doen toekomen. Bepaalde delen van het bestuurlijk signaal zal ik echter niet openbaar maken, omdat het gevoelige (opsporings)informatie, criminele handelwijzen en andere niet openbaar te maken informatie betreft.
Bent u bereid te onderzoeken of een betere samenwerking tussen de politie en jeugdbescherming en jeugdhulp instanties mogelijk is, zodat uitbuiting van Roma-kinderen optimaal kan worden voorkomen en deze kinderen perspectief krijgen zoals ieder ander kind? Zo nee, waarom niet?
Het WODC heeft, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU), in 2016 onderzoek gedaan naar kinderuitbuiting en de integrale aanpak. Daarin staan diverse aanbevelingen die ook relevant zijn op het terrein van samenwerking. Aan de verbetering van de samenwerking is een vervolg gegeven zoals verwoord in de antwoorden op de vragen 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU)) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1589).
Deelt u de mening dat bij politie en justitie sprake is van onvoldoende kennis en bewustzijn dat bij delicten gepleegd door minderjarigen sprake kan zijn van mensenhandel? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU).
Deelt u de mening dat de kinderen te weinig gezien worden als slachtoffer en te veel als dader?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat er te weinig capaciteit is bij de recherche om bij arrestaties de uitbuiters op te sporen? Zo ja, bent u bereid om in het kabinet te bespreken hoe de capaciteit hiervoor uitgebreid kan worden?
Zaken waarbij sprake is van minderjarige slachtoffers van mensenhandel hebben prioriteit. De politie moet samen met het OM desalniettemin keuzes maken over de inzet van recherche-capaciteit. De politie heeft inmiddels 11 mensenhandel teams met daarin in totaal 400 mensenhandel rechercheurs. Deze teams draaien honderden mensenhandel onderzoeken per jaar. De genomen intensiveringsmaatregelen op mensenhandel, die ik in antwoord op de vragen van 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) reeds heb uiteengezet, moeten onder meer leiden tot een vergroting van de capaciteit op mensenhandel. Op 12 maart jl. heeft uw Kamer een brief over de stand van zaken van de versterking van de opsporing over onder meer de kwantitatieve versterking van de opsporing vanuit de toegekende gelden uit het Regeerakkoord ontvangen.2 Deze brief is besproken tijdens het Algemeen Overleg politie van 15 maart jl. Er loopt met de gezagen en de politie een zorgvuldig proces met betrekking tot de verdeling van de middelen uit het Regeerakkoord die met ingang van 2018 ter beschikking zijn gekomen voor extra politiecapaciteit3. Rond de voorjaarsnota zal worden aangegeven hoe het resterende deel van de 267 miljoen euro voor de politie uit het regeerakkoord verdeeld zal worden.
Wat is uw reactie op de vermelding dat Roma-kinderen vaak worden aangespoord om jong te trouwen, waarbij meisjes soms op hun veertiende al een kind krijgen, dat vervolgens zo snel mogelijk wordt ingezet voor criminele activiteiten?
Ik vind het verwerpelijk als minderjarige meisjes worden gedwongen om te trouwen en vervolgens worden uitgebuit. Dit betreft een cultuurhuwelijk gesloten volgens de Roma regels en niet een huwelijk voor de burgerlijke stand. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 van de leden van Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) zet Nederland op Europees niveau via de CAHROM in op de aanpak van problemen van huwelijksdwang en mensenhandel in relatie tot Roma gemeenschappen. Ook wordt er ingezet op het aanpakken van uithuwelijking van minderjarigen. Hierbij is de hele keten van preventie, signalering, hulpverlening, opvang en nazorg van belang. Huwelijksdwang en achterlating zijn vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Als (eventueel door tussenkomst van Veilig Thuis) aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) wordt gemeld dat een minderjarige wordt uitgehuwelijkt, of dreigt te worden uitgehuwelijkt, doet de RvdK een onderzoek naar de noodzaak van een eventuele ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel en verzoekt deze vervolgens aan de kinderrechter. In dit verband verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU).
Wat is uw reactie op de vermelding dat de waarde van meisjes op de huwelijksmarkt ook bepaald wordt door hun capaciteiten als zakkenroller?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken hoe groot het aantal Roma-kinderen is dat uitgebuit wordt? Zo nee, waarom niet?
Er is in 2016 een WODC4 onderzoek afgerond. Nieuw onderzoek heeft naar mijn mening weinig meerwaarde. De verschillende partijen zijn aan de slag met het verbeteren van de aanpak van uitbuiting van minderjarigen. Dit onderwerp krijgt via het plan van aanpak mensenhandel de komende jaren extra aandacht.
Bent u bereid onderzoek te doen in hoeverre in Nederland criminele organisaties actief zijn die kinderen van hun ouders kopen of gekochte kinderen in Nederland inzetten?
Dit is een aspect dat valt onder het bredere fenomeenonderzoek kinderuitbuiting. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 is daarnaar in 2016 een onderzoek gedaan en verwacht ik niet dat een nieuw onderzoek voldoende meerwaarde zal hebben voor het versterken van de aanpak.
E-Court |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw algemene reactie op het artikel «Vonnis te koop» in De Groene Amsterdammer over het onderzoek van Investico naar private rechtspraak in de incasso-industrie en de uitzending van Nieuwsuur hierover?1 Kunt u daarbij ook reageren op de bevindingen en aanbevelingen van Sociaal Werk Nederland over de praktijken van e-Court?2
In de berichten uit de media en in de bevindingen van LOSR worden zorgen geuit over de rechtsbescherming, de kwaliteit en de kosten van arbitrage door e-Court. In zijn algemeenheid sta ik positief tegenover initiatieven met betrekking tot vormen van (digitale) alternatieven geschilbeslechting die zien op het bereiken van een snelle, betaalbare en voor beide partijen bevredigende oplossing. Voor zorgverzekeraars kunnen de duur en de kosten die verbonden zijn aan een incassoprocedure bij de kantonrechter overwegingen zijn om te kiezen voor digitale arbitrage zoals aangeboden door e-Court. Ik constateer evenwel dat er zorgen zijn over de wijze waarop arbitrage door e-Court wordt uitgevoerd. Het is van belang dat er uitsluitsel komt over de vraag naar de reikwijdte van de toetsing van uitspraken van e-Court door de rechter. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat er binnenkort een uitspraak van e-Court ter toetsing zal worden voorgelegd om naar aanleiding daarvan (in afstemming met e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Daarnaast doe ik onderzoek naar een toegankelijke en efficiënte incassoprocedure bij de rechtspraak. In dit laatste traject worden dan ook de aanbevelingen uit het LOSR-rapport aan het adres van de wetgever meegenomen.
Wat is uw mening over de werkwijze van e-Court en de manier waarop een computerprogramma automatisch vonnissen produceert? Kan een «robotrechter» volgens u de reguliere rechtspraak vervangen?
Arbitrage mag elektronisch plaatsvinden. Arbitrale uitspraken en de totstandkoming daarvan moeten immers controleerbaar en verifieerbaar zijn. Dit geldt ook voor de technologie die daar eventueel bij komt kijken. De huidige zowel als nieuwe privacywetgeving bieden overigens de betrokkenen het recht op informatie en het recht op inzage, waaronder ook de «nuttige informatie over de onderliggende logica» bij het gebruik van geautomatiseerde besluitvorming. Digitalisering is een in belang toenemend hulpmiddel in de moderne geschillenbeslechting. Het volledig automatiseren van besluitvorming zonder enige tussenkomst van een rechter is een punt van zorg. Het uitgangspunt van de AVG is dat betrokkene het recht heeft niet te worden onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking gebaseerd besluit waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem anderszins in aanmerkelijke mate treft. In specifieke situaties kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Een vonnis heeft vaak ingrijpende rechtsgevolgen en de specifieke situatie van procesdeelnemer(s) vraagt een specifieke beoordeling.
Wat is uw mening over de manier waarop de rechtspraak in feite via de achterdeur (de algemene voorwaarden) steeds verder wordt geprivatiseerd? Speelt volgens u de hoogte van de griffierechten een rol hierbij?
In zijn algemeenheid sta ik positief tegenover initiatieven met betrekking tot vormen van alternatieve geschilbeslechting die zien op het bereiken van een snelle, betaalbare en voor beide partijen bevredigende oplossing. E-court zou hieraan een bijdrage kunnen leveren. Uiteraard dient e-Court wel aan de wettelijke vereisten te voldoen, zodat de rechten van partijen in voldoende mate worden gewaarborgd. Daaraan toetst de rechter wanneer verlof wordt gevraagd een arbitrale uitspraak ten uitvoer te leggen. De hoogte van de griffierechten is altijd een factor bij de afweging om wel of niet naar de rechter te gaan.
Wat is de rol geweest van uw voorgangers bij de ondersteuning van initiatieven zoals e-Court? Kunt u daarbij ingaan op de rol die de heer Teeven speelde bij de totstandkoming van e-Court, zoals omschreven staat in het artikel van De Groene Amsterdammer?
E-Court heeft mij laten weten dat de heer Teeven nooit een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van e-Court. Na het ontstaan van e-Court is hij kortstondig lid van het Comité van aanbeveling geweest (van 11 januari 2010 tot 14 oktober 2010, vanwege zijn benoeming tot Staatssecretaris), aldus e-Court. Naar aanleiding van eerdere discussies over de procedure bij e-Court is door mijn departement met e-Court gesproken en is uw Kamer bij brief van 23 juni 2011 (TK 2010–2011, 29 279, nr. 122) geïnformeerd over het standpunt van het Ministerie van (destijds) Veiligheid en Justitie. Vervolgens heeft de voormalig Minister van Veiligheid en Justitie een gesprek gevoerd met e-Court en daarvan aan uw kamer schriftelijk verslag gedaan bij brief van 1 maart 2012 (TK 2011–2012, 29 279, nr. 142). Daarna heeft e-Court de website en het procesreglement aangepast en is overgegaan op arbitrage. In die periode is afgesproken dat e-Court in zijn procesreglement, op de website en in uitingen in de media volstrekt duidelijk moet zijn over welke diensten e-Court aanbiedt en wat de juridische status daarvan is. Naar aanleiding van nieuwe signalen en berichtgeving in de media, alsmede schriftelijke vragen van leden van de Tweede Kamer over de door e-Court gehanteerde terminologie heeft de toenmalig Staatssecretaris bij brief van 7 augustus 2013 e-Court verzocht zich aan de afspraken te houden.
Klopt het dat voormalig Staatssecretaris Teeven geen melding heeft gemaakt van zijn functie bij het comité van aanbeveling tijdens zijn Kamerlidmaatschap? Waarom heeft hij als bewindspersoon geen afstand gedaan van het dossier e-Court? Acht u deze gang van zaken geoorloofd? Deelt u voorts de mening dat dit de schijn van belangenverstrengeling met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?3
Of de heer Teeven tijdens zijn Kamerlidmaatschap melding heeft gemaakt van zijn functie bij het comité van aanbeveling van e-Court is mij niet bekend. Het is aan de Kamer om deze vraag te beantwoorden. Het is mij niet bekend of destijds bij de vaststelling van de portefeuilleverdeling tussen Minister en Staatssecretaris een bewuste afweging heeft plaatsgevonden over de plek daarin van het onderwerp e-Court. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is van eventuele gesprekken over de portefeuilleverdeling geen verslag gemaakt. Omdat ik niet weet welke afweging heeft plaatsgevonden en wat daarvoor beweegredenen waren heb ik daar ook geen oordeel over.
In hoeverre wordt volgens u voldoende duidelijk gemaakt aan consumenten dat zij niet met een overheidsrechter te maken hebben en dat ze binnen 30 dagen alsnog voor een gang naar de overheidsrechter kunnen kiezen?
Het procesreglement van e-Court verwijst naar art. 6:263n BW en de termijn van een maand om voor de overheidsrechter te kiezen. Uit het LOSR-rapport en de berichtgeving in de media blijkt dat er twijfels bestaan of de volledige reikwijdte van deze keuze aan de consument duidelijk wordt gemaakt, en of de gemiddelde consument de consequenties van deze keuze ook kan overzien. De vraag is of burgers – ook als zij weten dat zij binnen een maand kunnen kiezen voor een overheidsrechter – hiermee voldoende worden beschermd. Overigens heeft e-Court mij laten weten dat door de gebruikte software, het feitelijk onmogelijk is de procedure eerder te starten. Voorts heeft e-Court mij bericht dat voor consumenten duidelijk is dat zij niet te maken hebben met een overheidsrechter en dat zij binnen dertig dagen alsnog kunnen kiezen voor de overheidsrechter. De standaard oproepingsexploten bevatten die informatie, evenals de website en het procesreglement, aldus e-Court.
In hoeverre is gecontroleerd of de afspraken die op 12 maart 2012 zijn gemaakt met e-Court en het verzoek van voormalig Staatssecretaris Teeven aan e-Court d.d. 7 augustus 2013 over duidelijke communicatie van de juridische status van een procedure zijn nagekomen?4 Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ook ingaan op het voorbeeld genoemd in het artikel van De Groene Amsterdammer? 5
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat e-Court de maand waarin gedaagden kunnen opteren voor een gang naar de overheidsrechter niet respecteert doordat na 2 weken de oproepingskosten van 133 euro voor de deurwaarder reeds verschuldigd zijn en GGN na 3 weken de procedure al start?6 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Is er nog steeds sprake van een wettelijk toegestane algemene voorwaarde als de uitvoering in de praktijk hiermee in strijd is?
In de berichtgeving wordt een voorbeeld genoemd waarbij de oproepingskosten van de deurwaarder al na twee weken – en dus binnen de genoemde maand bedenktijd – is verschuldigd en dat de procedure reeds na drie weken wordt gestart. Een dergelijke handelwijze is in strijd met het beding. E-Court heeft mij laten weten dat door de gebruikte software, het feitelijk onmogelijk is de procedure eerder te starten. Het is aan de arbiter om na te gaan of de termijn van minimaal een maand is gerespecteerd. Als de termijn nog niet is verstreken, is e-Court nog niet bevoegd om de zaak te behandelen, aangezien de consument nog voor de overheidsrechter kan kiezen. Als de consument voor de overheidsrechter kiest, is e-Court als gevolg daarvan niet bevoegd om kennis te nemen van het geschil.
Wat vindt u ervan dat bijna alle zorgverzekeraars een contract hebben gesloten met e-Court, terwijl hun cliënten met een betaalachterstand meer baat hebben bij een minnelijke regeling? In hoeverre wordt door e-Court altijd eerst geprobeerd of er onderling uit kan worden gekomen om nog hogere schulden te voorkomen?
Een groot aantal zorgverzekeraars (per 1 januari 2018 94% volgens opgave van e-Court) heeft de mogelijkheid van arbitrage bij e-Court opgenomen in de algemene voorwaarden. In zijn algemeenheid is het kabinet van mening dat debiteuren met een betalingsachterstand (meer) baat hebben bij een minnelijke regeling. Bij een achterstand van de betaling van de premie van twee maanden bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid een betalingsregeling te treffen (artikel 18a van de Zorgverzekeringswet). Als de verzekerde deze betalingsregeling niet aan wil gaan of als deze niet wordt nagekomen treft de zorgverzekeraar maatregelen tot incasso, waarbij e-Court kan worden ingeschakeld. In het procesreglement van e-Court is bepaald dat gedaagde (de verzekerde) contact dient op te nemen met de gerechtsdeurwaarder als gedaagde een betalingsregeling wenst. Er is geen wettelijke verplichting voor e-Court om te toetsen of eerst de mogelijkheid tot een betalingsregeling is onderzocht.
Wat is uw reactie op de bewering in De Groene Amsterdammer dat verzekeraars elke maand honderden wanbetalers overdragen aan e-Court die allen apart proceskosten moeten betalen, terwijl een robotrechter alle zaken van één verzekeraar gecombineerd behandelt?7
Het is gebruik dat de zorgverzekeraars de openstaande vorderingen gebundeld overdragen aan e-Court. Dat degene die door een uitspraak van e-Court wordt opgeroepen de vordering te betalen ook de proceskosten van de schuldeiser moet betalen, is inherent aan het rechtssysteem, ook overigens van de overheidsrechter. Iedere zaak heeft zijn eigen kenmerken en moet op die kenmerken worden beoordeeld. In het geval dat verzekeraars honderden zaken van debiteuren tegelijkertijd aan e-Court overdragen, dient derhalve elke zaak apart te worden behandeld. In dat geval is het ook redelijk dat voor elk geval afzonderlijk dient te worden betaald. Artikel 1046 Rv biedt mogelijkheden om arbitrale gedingen samen te voegen. E-court heeft in haar procesreglement (artikel 19) aan deze mogelijkheid een ruimere invulling gegeven en stelt artikel 1046 Rv buiten toepassing. De rechtspraak beziet of hierover een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad kan worden gesteld.
In hoeverre past het bestaan en de werkwijze van e-Court bij de ambitie van deze regering om een schuldenrechter in te stellen die alle zaken van de schuldenaar geconcentreerd behandelt, zodat rechters de problemen van schuldenaren in samenhang kunnen behandelen?8
In het Regeerakkoord zijn initiatieven opgenomen om te komen tot een meer integrale aanpak van de schuldenproblematiek. Een samenhangende aanpak houdt in dat er een oplossing kan worden gezocht voor deze schulden en eventuele andere juridische problemen, zonder dat deze personen meerdere procedures moeten starten en mede daardoor niet in staat zijn hun schulden af te lossen of hun problemen te overwinnen.
Biedt e-Court volgens u aan consumenten dezelfde bescherming die vanuit de overheidsrechtspraak ook wordt geboden? In hoeverre wordt bijvoorbeeld ambtshalve getoetst aan de Europese Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en aan de regels voor incassokosten, zoals in de rechtspraak ook dient te gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door te kiezen voor de arbitrageprocedure van e-Court doen partijen afstand van het recht op toegang tot de overheidsrechter, maar dat betekent niet dat zij afstand doen van het recht op een eerlijke en gelijke behandeling en het recht op onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Het is aan de rechter om te toetsen of de uitspraken van e-Court aan de eisen van het EVRM voldoen. Arbitrage is bedoeld als een eenvoudige en laagdrempelige procedure naast overheidsrechtspraak. Om te waarborgen dat er sprake is van een eerlijke en gelijke behandeling en het recht op onafhankelijkheid en onpartijdigheid dient een arbitraal vonnis om executoriale kracht te krijgen door de rechter te worden getoetst.
Wat is uw reactie op de conclusie van hoogleraar rechtspleging en conflictoplossing Bauw, namelijk dat procedures bij e-Court op een fundamenteel punt niet voldoen aan het recht op een eerlijk proces in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat e- Court niet transparant is en financieel afhankelijk is van onder andere zorgverzekeraars?9
Er is geen voorschrift op basis waarvan arbitrage verplicht transparant en openbaar moet zijn. Veel partijen die expliciet kiezen voor arbitrage doen dit juist om hun geschil over bijvoorbeeld (gevoelige) bedrijfsinformatie «in de luwte» te kunnen oplossen. Het EVRM en de Europese consumentenregels bevatten geen verplichtingen om uitspraken en de namen van arbiters openbaar te maken. Overigens heeft e-Court bericht dat de naam van de arbiter in het procesdossier staat, de lijst van arbiters voor belanghebbenden opvraagbaar is en de uitspraken van e-Court op de website staan, aldus e-Court.
Door te kiezen voor de arbitrageprocedure van e-Court doen partijen afstand van het recht op toegang tot de overheidsrechter, maar dat betekent niet dat zij afstand doen van het recht op een eerlijke en gelijke behandeling en het recht op onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Overigens heeft e-Court mij laten weten dat zij niet financieel afhankelijk is van zorgverzekeraars en dat e-Court van mening is dat arbiters hun onafhankelijke rol kunnen vervullen. Het is aan de rechter om te toetsen of de uitspraken van e-Court aan de eisen van het EVRM voldoen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van arbiter Blokland dat hij niet controleert of stukken kloppen, partijen nooit spreekt, maar het vonnis ongezien tekent?10
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specifiek ingaan op de bewering in het rapport «dat e-Court gewoon een stempel van de rechtbank kan krijgen zonder dat een echte ambtshalve toetsing aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Europese richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten lijkt plaats te vinden»?11
De rechtbank moet, ook in zaken waarin de tegenpartij niet is verschenen, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend (consumenten)recht toepassen. Dit betekent dat de rechter moet toetsen aan oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden, waarbij ook getoetst dient te worden aan het EVRM en de Europese richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 vijfde tot en met het zevende lid BW) toe te passen. Er is door de rechtspraak een aanbeveling opgesteld hoe om te gaan met de toetsing van arbitrale uitspraken van e-Court. De rechter heeft in een concrete zaak echter altijd de mogelijkheid af te wijken van een dergelijke aanbeveling. Als gevolg daarvan kan het voorkomen dat rechters de voor verlof tot tenuitvoerlegging verplichte «summiere» toets anders invullen. De uitspraken van e-Court werden tot voor kort met name voorgelegd aan de rechtbank Overijssel, waarvan de locatie Almelo onderdeel uitmaakt. Ook deze rechtbank toetst op basis van artikel 1063 van het Rv of tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis geweigerd dient te worden. Het is mijns inziens onwenselijk dat de toets door de overheidsrechter verschillend wordt ingevuld. De rechtspraak heeft mij laten weten dat er binnenkort een arbitrale uitspraak door e-Court zal worden voorgelegd aan de rechtbank Overijssel met de bedoeling hierover (met inbreng van e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Ik wacht dan ook de prejudiciële vragen en het oordeel van de Hoge Raad af.
Is het waar dat de rechtbank Almelo in strijd met het landelijk advies vonnissen van e-Court na slechts een snelle check goedkeurt?12 Van wie komt dit landelijke advies en wat houdt dit in?
Zie antwoord vraag 15.
Is het waar dat e-Court wettelijk gezien geen gebruik hoeft te maken van een deurwaarder om een gedaagde consument op te roepen omdat deze oproeping geen ambtshandeling betreft en dus zelf ook een oproep kan doen? Betekent dit dan ook dat de deurwaarder daarom helemaal geen kosten hiervoor bij de debiteur in rekening mag brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt u ervan dat mensen met schulden op deze manier onnodig en onterecht met nog hogere kosten te maken krijgen? Welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?13
Of er sprake is van een ambtshandeling hangt af van de vaststelling of de betrokken handeling de uitvoering betreft van een taak die bij of krachtens de wet aan de deurwaarder is opgedragen of voorbehouden. Elke ambtshandeling dient immers op grond van artikel 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) op een wettelijk voorschrift te berusten. Een dergelijke grondslag voor de oproeping voor arbitrage zoals e-Court ontbreekt. De oproeping voor arbitrage dient schriftelijk te geschieden (tenzij partijen anders overeenkomen) en op grond van artikel 3:37 BW kan deze oproeping dan ook bij exploot plaats vinden. Dat betekent niet dat de oproeping noodzakelijkerwijs door een gerechtsdeurwaarder moet worden gedaan. De definitie van ambtshandeling in de Gerechtsdeurwaarderswet gaat uit van een opgedragen taak aan de gerechtsdeurwaarder en daarvan is bij een oproeping van e-Court geen sprake.
Als er geen sprake is van een ambtshandeling mag de gerechtsdeurwaarder de kosten voor deze werkzaamheden niet in rekening brengen bij de debiteur. Ik heb mijn standpunt hierover onder de aandacht gebracht van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG). Overigens is het Bureau financieel toezicht belast met het integraal toezicht op het (financiële) deel van het werk van de gerechtsdeurwaarders.
In algemene zin acht ik het in rekening brengen van onnodige kosten bij een debiteur onwenselijk en niet in lijn met de door het kabinet geformuleerde Rijksincassovisie omdat het leidt tot extra schuldophoging.
Is een deurwaarder die wordt ingeschakeld door e-Court wel bevoegd om in de Basisregistratie Personen persoonsgegevens te bekijken, vooral wanneer er geen sprake is van een ambtshandeling? In hoeverre is hier, indien dit toch gebeurt, sprake van een schending van het recht op privacy en strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens?14
Op grond van het Autorisatiebesluit Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders, Rijksdienst voor Identiteitsgegevens en de toelichting daarop is de gerechtsdeurwaarder in principe uitsluitend bevoegd om het BRP te raadplegen ten behoeve van de uitoefening van een wettelijke taak. Daarvan is bij de oproeping ten behoeve van e-Court geen sprake. De gerechtsdeurwaarder kan echter voor deze oproeping wel een exploot uitbrengen. De KBvG stelt zich op het standpunt dat aangezien het arbitrage-geding met een exploot wordt ingeleid, de zorgvuldige beroepsuitoefening van de gerechtsdeurwaarder bevraging van het BPR vereist. Over deze interpretatie treed ik met de KBvG en BZK nader in overleg.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat de geconstateerde misstanden door toedoen van e-Court worden aangepakt? Bent u bijvoorbeeld bereid om naar aanleiding van de bevindingen van Sociaal Werk Nederland en Investico de griffierechten te verlagen ten behoeve van de toegang tot de overheidsrechter en de arbitragewet te wijzigen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Het is van belang dat er uitsluitsel komt over de vraag naar de reikwijdte van de toetsing van uitspraken van e-Court door de rechter. De rechtspraak heeft mij laten weten dat er binnenkort een arbitrale uitspraak door e-Court zal worden voorgelegd aan de voorzieningenrechter met de bedoeling hierover (met inbreng van e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Ik vind het van groot belang dat de Hoge Raad zich kan uitspreken over de werkwijze van e-Court en zich kan buigen over de vraag naar de reikwijdte van de toetsing door de overheidsrechter. Ik wacht dan ook de prejudiciële vragen en het oordeel van de Hoge Raad af. Daarnaast doe ik onderzoek naar een toegankelijke en efficiënte incassoprocedure bij de rechtspraak. In dit laatste traject worden dan ook de aanbevelingen gericht aan de wetgever uit het LOSR-rapport beoordeeld. Over de griffierechten ontvangt uw Kamer separaat een brief.
De uitzettingen van afgewezen asielzoekers naar Soedan |
|
Jasper van Dijk , Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het onderzoek dat de Belgische regering heeft ingesteld naar de berichten dat uitgezette Soedanese asielzoekers bij terugkeer in Soedan met marteling of onmenselijke behandeling te maken hebben gekregen voor u aanleiding om zelf ook onderzoek te laten doen naar het lot van Soedanese asielzoekers die door Nederland zijn uitgezet, zoals bijvoorbeeld de Soedanees die in december is teruggestuurd?1 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek dat de Belgische regering is gestart naar de verklaring van enkele door België uitgezette Sudanese vreemdelingen vormt voor mij geen reden om een eigenstandig onderzoek te doen naar uitzetting naar Sudan dan wel om terugkeer naar Sudan op te schorten, omdat de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische situatie.
Het door België gestarte onderzoek betreft de uitzetting van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hebben willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hebben doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer.
Tevens betreft het in België personen voor wie (vervangende) reisdocumenten zijn verkregen van de Sudanese autoriteiten nadat zij waren geïdentificeerd door een met dit doel uit Sudan naar België overgekomen identificatiemissie. Nederland verkrijgt vervangende reisdocumenten voor Sudanese vreemdelingen niet middels een identificatiemissie, maar middels een daartoe strekkend verzoek aan de Sudanese ambassade. Dit laat onverlet dat identificatiemissies een valabele werkwijze zijn om terugkeer vorm te geven. Nederland maakt daarvan (bij andere herkomstlanden) ook met enige regelmaat gebruik.
Op deze twee punten is de Nederlandse situatie derhalve niet vergelijkbaar met de Belgische zaken waarnaar door België thans onderzoek wordt gedaan. Dit neemt niet weg dat regulier contact wordt onderhouden met de Belgische autoriteiten.
Verder kan slechts een concreet en onderbouwd signaal van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland aanleiding vormen om in een individueel geval onderzoek te starten. Ik heb geen concreet en onderbouwd signaal ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan dat aanleiding geeft tot het doen van onderzoek. Eén signaal dat ik in dit verband heb ontvangen is geverifieerd, maar bleek ongefundeerd.
Tot slot is onderzoek doen door middel van monitoring na terugkeer, al sinds vele kabinetten voor mij, geen onderdeel van het Nederlandse terugkeerbeleid. Vreemdelingen die uit Nederland terugkeren naar hun land van herkomst, hebben immers in Nederland een zorgvuldige procedure doorlopen, waarin mogelijke risico’s en de veiligheidssituatie bij terugkeer zijn beoordeeld. Als de asielaanvraag van een vreemdeling na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter wordt afgewezen, is terugkeer aan de orde. Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Nu de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische zaken en ik geen concreet en onderbouwd signaal heb ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan, zie ik geen aanleiding tot het doen van onderzoek of een beleidswijziging. Andere Europese lidstaten hebben in de Belgische ontwikkelingen evenmin reden gezien voor een wijziging in hun beleid ten aanzien van terugkeer naar Sudan.
Voor de volledigheid merk ik op dat in de periode sinds indiening van deze schriftelijke vragen tot aan de beantwoording ervan geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden naar Sudan.
Bent u bereid om in elk geval tot de resultaten van uw eigen onderzoek dan wel het Belgische onderzoek bekend zijn, tijdelijk geen Soedanezen gedwongen naar Soedan uit te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol hebben Soedanese diplomaten of andere functionarissen gehad bij het voorbereiden van de uitzetting van afgewezen Soedanese asielzoekers?
In algemene zin zijn werkafspraken gemaakt over terugkeer met de Sudanese ministeries van binnenlandse en buitenlandse zaken. In individuele zaken verstrekt de Sudanese ambassade in Nederland, wanneer een vreemdeling geen geldig paspoort heeft, vervangende reisdocumenten ten behoeve van terugkeer.
Is het waar dat een of meer Soedanese diplomaten in Nederland informatie hebben verzameld of verzamelen over Soedanese asielzoekers die hier aanwezig zijn?
Mij is hierover niets bekend.
Zijn er gevallen bekend dat een diplomaat of diplomaten van de Soedanese ambassade ook contact zoeken met Soedanese asielzoekers hier? Zo ja, acht u dit aanvaardbaar en welke gevolgen heeft dit gehad?
Zie antwoord vraag 4.