Het toezicht op de cryptosector. |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het FD-artikel over toezicht op de cryptosector?1 Wat is uw mening over deze ruzie? Hoe gaat u deze oplossen?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Cryptodienstverleners staan sinds 2020 onder toezicht als gevolg van de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn. Voor elke sector die onder toezicht wordt gebracht geldt dat het inschatten van toezichtinspanningen en bijbehorende kosten complex is. Dit geldt helemaal voor een sector waarin zich zoveel ontwikkelingen voordoen als de cryptosector. Hiervoor vinden gesprekken plaats tussen het ministerie en de toezichthouder, waarbij vanuit de verschillende verantwoordelijkheden en rollen voorstellen worden gedaan en vragen worden gesteld. Hierbij moet oog gehouden worden voor adequaat en effectief toezicht enerzijds en proportionele kosten voor betrokken partijen anderzijds. De conclusie in het artikel dat er «ruzie» zou zijn met De Nederlandsche Bank (DNB) deel ik dan ook niet.
Kunt u aangeven hoe u rond de sector cryptoaanbieders invulling geeft aan de wettelijke toezichttaak? Wat is uw mening over de door De Nederlandsche Bank (DNB) gemaakte c.q. in rekening gebrachte kosten? Wat vindt u van de hoge administratieve lasten die het gevolg zijn van de naleving van deze implementatiewet?
De Minister van Financiën is systeemverantwoordelijk: ik draag verantwoordelijkheid voor de vervulling van de publieke taak van het functioneren van het toezichtsysteem als geheel. Hieronder valt onder meer de instelling en inrichting van het toezicht als zodanig, en het toezicht op het functioneren van DNB (en de Autoriteit Financiële Markten (AFM)). Dit toezicht heeft het karakter van «toezicht op afstand», waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de Minister, anders dan bij de taken die in ondergeschiktheid worden uitgeoefend, geen directe of allesomvattende zeggenschap heeft; de uitvoering van de opgedragen taken is primair de verantwoordelijkheid van DNB (en de AFM) zelf. Middels een aantal verschillende bevoegdheden, te weten overreding, zachte wettelijke bevoegdheden en harde wettelijke bevoegdheden, houd ik toezicht op de financiële toezichthouders.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, geldt voor elke sector die onder toezicht wordt geplaatst dat het inschatten van de vereiste toezichtinspanningen en bijbehorende kosten complex is. Dit geldt ook voor cryptodienstverleners. De bekostigingsregelgeving is zo ingericht dat de begrote kosten direct in het lopende jaar in rekening gebracht moeten worden. Ik heb geconstateerd dat in verschillende gevallen, zoals bij de toetreding van partijen in verband met de Brexit, maar ook bij nieuwe categorieën die onder toezicht vallen, zoals de cryptosector, dit tot ongewenste effecten kan leiden. In het eerste jaar van het toezicht is de omvang van nieuwe partijen en daarmee hun draagkracht vaak nog niet goed te bepalen. Daarnaast is er in dergelijke gevallen vaak sprake van eenmalige voorbereidingskosten voor de toezichthouder. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen heb ik in het wetsvoorstel Wijzigingswet Financiële Markten 2022 maatregelen opgenomen om eenmalige kosten in dergelijke situaties via een reserve te laten dekken.
Is de motie van de leden Alkaya en Van der Linde2 over de monitoring van de uitwerking van de implementatiewet anti-witwasrichtlijn op kleine ondernemingen werkelijk uitgevoerd volgens u? Hoe staat het met de toezegging dat uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de wet de Kamer wordt geïnformeerd over uitwerking van deze wet?
De motie is nog in uitvoering. De motie vraagt de regering om de administratieve lasten te monitoren en de Kamer uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding te informeren. De wet is op 10 juli 2020 in werking getreden, wat betekent dat uw Kamer mij gevraagd heeft om uiterlijk in juli 2022 de Kamer te informeren. In het debat over de Implementatiewet herziene vierde anti-witwasrichtlijn hebben wij besproken dat een kortere periode onvoldoende informatie zou opleveren om goed zicht te krijgen op de uitwerking van de wet.4 Ik zal de Kamer dan ook, conform de motie, uiterlijk in juli 2022 informeren. De toezegging ten aanzien van het informeren van de Kamer over de uitvoering van de motie heb ik helaas niet op tijd gestand kunnen doen. Ik zal uw Kamer uiterlijk eind dit jaar nader informeren over de uitwerking van de motie.
Herinnert u zich uw toezegging, op 20 april 2020 gedaan in de Eerste Kamer en uw toezegging aan de Tweede Kamer in november 20203, om begin 2021 toe te lichten hoe de evaluatie zal geschieden waarover de motie-Alkaya/Van der Linde sprak? Hoe zal deze toezegging gestalte krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken rond het toegezegde evaluatieonderzoek en kunt u bevestigen dat dit onderzoek nog dit jaar uitgevoerd zal worden? Welke organisatie zal dit onderzoek uitvoeren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt het in Nederland opgezette doorbelasten van kosten aan geregistreerde partijen zich tot andere lidstaten in de EU? Is het correct dat partijen die zich in Frankrijk registreren slechts te maken hebben met eenmalige registratiekosten van 1.000 euro?
De bekostigingssystematiek verschilt per lidstaat. Zo is de wijze van financiering per lidstaat anders en worden toezichtinspanningen niet altijd op eenzelfde manier toegerekend. Het is daarom goed mogelijk dat de registratiekosten in Frankrijk voor cryptodienstverleners verschillen met de registratiekosten die door DNB worden gehanteerd.
Hoe kan een gelijk speelveld en innovatie in Nederland worden geborgd indien in Nederland veel hogere kosten worden gerekend aan kleine startende ondernemingen dan in andere lidstaten?
Een goed vestigingsklimaat met een gelijk speelveld en innovatie is belangrijk. Echter, het vestigingsklimaat hangt niet alleen af van de toezichtkosten die worden gerekend. FinTech-bedrijven beoordelen toezichtkosten in combinatie met de kwaliteit van het financieel toezicht, dat in Nederland als hoog wordt gezien. Er zijn geen indicaties dat alleen de hoogte van de toezichtkosten een doorslaggevende factor zijn voor startende FinTech-bedrijven om zich al dan niet in Nederland te vestigen. Dit wordt nog eens onderstreept doordat er in Nederland meer cryptodienstverleners zijn geregistreerd dan in Frankrijk, hoewel de toezichtkosten er, zoals aangegeven in vraag 6, lager zijn. In Frankrijk zijn momenteel 23 entiteiten zijn geregistreerd als cryptodienstverlener (waaronder 2 entiteiten met een dubbele registratie)5, terwijl er op het moment van schrijven in Nederland 26 entiteiten zijn geregistreerd.6
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat Nederland zich in de top bevindt van landen met een goed vestigingsklimaat voor FinTechs. In eerste plaats wordt dit bevestigd in de FinTech-census die, in opdracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en mijzelf, is opgesteld en eerder naar uw Kamer is verzonden.7 Uit dit onderzoek blijkt ook dat bij de afweging in welk land een financiële instelling zich vestigt veel verschillende factoren een rol spelen. Hierbij kan gedacht worden aan infrastructuur, gekwalificeerd personeel, vraag naar diensten en producten, en digitale geletterdheid. Toezichtkosten zijn hierin een van meerdere relevante factoren. Naar aanleiding van de eerdergenoemde FinTech-census heb ik samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in 2020 een FinTech-actieplan opgesteld, waarover de Kamer recentelijk een voortgangsbrief heeft ontvangen.8 Specifiek ten aanzien van crypto’s scoort Nederland bijvoorbeeld in de Global Crypto Adoption Index van het bedrijf Chainalysis ongeveer gelijk aan Duitsland, Frankrijk, Spanje en Zwitserland als het gaat om het gebruik van crypto’s. Nederland bevindt zich hiermee in de top van de Europese Unie.9
Spanningen bij de toepassing van de Wwft |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
In uw beantwoording van 26 augustus 2021 op de gestelde Kamervragen inzake de verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABNAMRO als klant geeft u aan dat de coffeeshophouder ten aanzien van diens inkoop van softdrugs niet aan een Wwft-controle wordt onderworpen1. Geeft de Europese Unie, gelet op het feit dat de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) voortkomt uit EU-richtlijnen, deze ruimte voor invulling van beleid?
In de gewijzigde vierde EU anti-witwasrichtlijn zijn geen bepalingen opgenomen over de intrinsieke spanning die bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voortvloeien uit die richtlijn en anderzijds de uitgangspunten van het Nederlandse gedoogbeleid voor coffeeshops, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie (OM). Het is dan ook aan de nationale wetgever om daar invulling aan te geven. De Europese Commissie ziet toe op de tijdige en juiste implementatie van onder andere voornoemde richtlijn. In dat kader heeft de Europese Commissie deze kwestie niet opgebracht.
Is dit beleid afgestemd binnen de Europese Unie, dan wel met de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de stelling dat deze invulling van de Wwft kan worden vergeleken met een leraar die zware onvoldoendes en boetes uitdeelt aan iedereen die zich niet aan de regels houdt, met uitzondering van het kind dat nog nooit iets heeft ingeleverd, omdat handhaving bij dit kind volgens de leraar intrinsieke spanning met zich meebrengt vanwege het feit dat de relaties van dat kind zijn gerelateerd aan het criminele circuit, dat geen facturen uitreikt?
Het feit dat het telen en verkopen van cannabis verboden is en de verkoop in de coffeeshop weliswaar verboden is, maar wordt gedoogd, draagt een intrinsieke spanning met zich mee en leidt in die zin tot een zogenaamde verwevenheid tussen boven- en onderwereld. Deze spanning is er al zolang het gedoogbeleid voor coffeeshops bestaat en is ook altijd door het kabinet onderkend.2 Het gedoogbeleid brengt met zich mee dat de inkoop van softdrugs door een coffeeshop vaak niet transparant is. Ik kan mij voorstellen dat Wwft-instellingen deze spanning herkennen. Gelet op de intrinsieke spanning die het gedoogbeleid kenmerkt, heeft dit kabinet afgesproken om een kleinschalig experiment uit te voeren om te kijken of en hoe telers op kwaliteit gecontroleerde hennep of hasjiesj gedecriminaliseerd aan coffeeshops kunnen leveren. Het experiment moet duidelijk maken of het mogelijk is om coffeeshops gereguleerd te voorzien van op kwaliteit gecontroleerde hennep in een gesloten coffeeshopketen. Overigens merk ik op dat het OM strafrechtelijk en een gemeente bestuursrechtelijk handhavend kan optreden tegen een coffeeshop, indien een coffeeshop zich niet houdt aan de criteria zoals neergelegd in het gedoogbeleid. De grondslag van het gedoogbeleid ligt in de afweging van belangen waarbij het belang van handhaving moet wijken voor een hoger identificeerbaar algemeen belang. In de context van het drugsbeleid wordt dit hogere algemene belang gevonden in de volksgezondheid (scheiding der markten) en de openbare orde.3
Hoe denkt u dat uw bewuste niet-handhavingsbeleid wordt ervaren door andere Wwft-instellingen en daarmee betrokken personen, die wel worden gecontroleerd en gesanctioneerd met soms ook persoonlijk vergaande gevolgen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de civiele rechter ruimte bij de invulling van rechters van de termen van redelijkheid en billijkheid en zorgplicht, waardoor onder meer banken gehouden zijn relaties te continueren, terwijl zijzelf voor de rechter aangeven dat de Wwft hier niet de ruimte in geeft, nu overtreding van de Wwft een misdrijf is?
Het uitgangspunt bij het verstrekken van een betaalrekening is dat een financiële instelling op grond van het beginsel van contractsvrijheid zelf mag bepalen met wie zij een betaalrekening aangaat en onder welke voorwaarden zij dat wil. Contractsvrijheid is echter niet onbegrensd. De vrijheid wordt bijvoorbeeld beperkt door de bijzondere zorgplicht die banken in het maatschappelijk verkeer vervullen.4 Een bankrekening is in deze tijd immers nodig om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De rechter kan bij het toetsen van een geval waarbij een bank weigert een betaalrekening te verstrekken, dan wel een betaalrekening sluit, de redelijkheid en billijkheid in aanmerking nemen en beoordelen of er in strijd met de op een bank rustende zorgplicht wordt gehandeld. Hierbij kan de rechter de omstandigheden van het geval in overweging nemen, zoals het feit dat coffeeshops onder het gedoogbeleid vallen. Op grond van artikel 43, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vormt het uitvoering geven aan een ambtelijk gegeven bevel een strafuitsluitingsgrond. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of er sprake is van een misdrijf op grond van overtreding van de Wwft of dat er sprake is van een strafuitsluitingsgrond.
Kan naar uw mening de civiele rechter een Wwft-instelling dwingen tot een misdrijf of kan worden gezegd dat de uitspraak van een rechter met zich meebrengt dat er voor de Wwft-instelling geen sprake meer is van een misdrijf?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u, indien u van mening bent dat er geen sprake is van overtreding van de Wwft indien de rechter de Wwft-instelling verplicht de relatie te continueren, aangegeven binnen welke grenzen er ruimte is voor een Wwft-instelling om zonder gang naar de rechter op basis van redelijkheid en billijkheid/zorgplicht een relatie te continueren, terwijl er wel Wwft-issues zijn of is altijd een rechterlijke uitspraak vereist?
Het is aan een Wwft-instelling om een zelfstandige risicobeoordeling te maken en eventueel mitigerende maatregelen te treffen. De instelling kan bij deze beoordeling gebruik maken van eerder gewezen rechterlijke uitspraken. Daarnaast staat voorop dat, indien een Wwft-instelling het cliëntenonderzoek niet succesvol kan afronden, deze instelling geen zakelijke relatie mag aangaan met deze cliënt, geen transactie mag uitvoeren voor deze cliënt of de zakelijke relatie moet beëindigen.5 Dit laat onverlet dat een klant deze beslissing aan de rechter kan voorleggen.
Kunt u aangeven hoe in geval van een botsing tussen de regels over de wettelijke geheimhoudingsplicht van notarissen en advocaten en de eisen die nationale en internationale toezichthouders stellen aan banken in het kader van het transactieverkeer op derdengeldenrekeningen, de toepassing van de Wwft moet worden ingevuld door betrokkenen?
Ik ben bekend met de kwestie rond de geheimhoudingsplicht van notarissen in relatie tot de verplichtingen die voor banken gelden op grond van de Wwft. Notarissen kennen een geheimhoudingsplicht op basis van de Wet op het notarisambt. Deze geheimhoudingsplicht betekent dat zij geen informatie mogen verstrekken over hun cliënten, ook niet aan financiële instellingen. Wel dienen zij op grond van de Wwft ongebruikelijke transacties te melden. De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming een brief gezonden over de spanning die kan ontstaan tussen beide wettelijke vereisten en ik heb hiervan een afschrift ontvangen. Op dit moment wordt in samenspraak tussen de Ministeries van Justitie en Veiligheid en van Financiën, de KNB en de NVB alsook de toezichthouders DNB en Bureau Financieel Toezicht (BFT) de aard en omvang van deze problematiek geanalyseerd, evenals mogelijke oplossingen. Dit vergt onder meer een gedegen juridische analyse, omdat de verplichting tot het doen van adequaat cliëntenonderzoek door banken en de geheimhoudingsplicht van notarissen conflicterende juridische normen met zich meebrengen. Wij zullen uw Kamer nader informeren wanneer met de betrokken partijen tot conclusies in deze kwestie is gekomen.
Hoe redelijk is het om indien uit de Wwft volgt om afscheid te nemen indien het onderzoek niet succesvol kan worden afgerond, terwijl de overheid zelf nog geen vervolging heeft ingesteld en er nog geen veroordeling is door de rechter, van private partijen te verlangen om relaties te beëindigen, terwijl de overheid zelf (nog) niet acteert op ontvangen meldingen, zeker als geweld/bedreiging van medewerkers van Wwft-instellingen mogelijk aan de orde kan zijn?
De Wwft heeft als doel het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. Het legt aan Wwft-instellingen die onderdeel uitmaken van het financiële stelsel dan ook verplichtingen op ter waarborging van een integer stelsel en ter beheersing van integriteitsrisico’s. Een van de kernverplichtingen voor Wwft-instellingen is om cliëntenonderzoek te verrichten. Als het cliëntenonderzoek niet succesvol kan worden afgerond, mag een Wwft-instelling geen zakelijke relatie aangaan met – of een transactie uitvoeren voor – de cliënt, of moet een Wwft-instelling de zakelijke relatie beëindigen. Deze wettelijke verplichting vloeit voort uit de gewijzigde vierde EU anti-witwasrichtlijn en de mondiale standaarden van de Financial Action Task Force (FATF). Dit betreft een andere wettelijke taak en doelstelling dan het opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten door overheidspartijen. De verplichtingen uit de Wwft hebben zoals hiervoor aangegeven een preventief karakter met het oog op het waarborgen van de integriteit van het financiële stelsel.
Indien als gevolg van het nakomen van wettelijke verplichtingen voor Wwft-instellingen geweld/bedreiging aan de orde is, dan is dat een zeer kwalijke zaak. Een werkgever is op grond van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om werknemers te beschermen tegen onder meer agressie en geweld. Verder kan te allen tijde contact worden opgenomen met de politie bij (voorziene) dreigingen. Dergelijke signalen worden zeer serieus opgepakt, en de overheid kan waar nodig (aanvullende) maatregelen nemen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen.
Wilt u bij de beantwoording van de vorige vraag ook ingaan op de mogelijke intrinsieke spanning tussen de verplichtingen van de Wwft en de verplichtingen van een werkgever in het voorkomen van levensgevaar of gezondheidschade bij werknemers?
Zie antwoord vraag 9.
Kunnen coffeshops in het kader van de dienstverlening van andere wft-instellingen aan coffeeshops zich ook beroepen op het gedoogbeleid indien coffeeshops bijvoorbeeld contante opnamen faciliteren om de leveranciers van hennep te betalen?
Binnen het gedoogbeleid is er sprake van een intrinsieke spanning tussen enerzijds de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het OM. Wanneer een bank bij een klant risico’s signaleert, vind ik het belangrijk dat de bank in overleg treedt met de betreffende klant om deze te laten weten om welke risico’s dit precies gaat, te bespreken welke maatregelen de klant zelf kan nemen en welke voorwaarden de bank binnen de kaders van het gedoogbeleid vervolgens nog aan individuele klanten kan stellen om de resterende risico’s te mitigeren.
In hoeverre mag van Wwft-instellingen worden verwacht dat zij afscheid nemen van klanten als deze klanten zelf ook rechtstreeks onder toezicht staan van wettelijke Wwft-toezichthouders?
Uit de Wwft volgt rechtstreeks dat onder bepaalde voorwaarden afscheid moet worden genomen van cliënten. De Wwft maakt geen onderscheid tussen cliënten die zelf wel of niet gehouden zijn aan de Wwft. Elke Wwft-plichtige instelling maakt een afzonderlijke beoordeling, en dat geldt ook voor instellingen of personen die zelf onder Wwft-toezicht staan.
Behoort, in het bijzonder in de situatie waarin toezichthouders na Wwft-meldingen zelf niet acteren door vergunningen van deze klanten in te trekken, het primaat voor sanctionerend handelen in dat geval niet bij de wettelijke toezichthouders te liggen in plaats van bij private partijen?
De afweging om een vergunning in te trekken of anderszins handhavend op te treden ligt bij de instanties die de vergunning hebben verleend of de instanties die op grond van de Wwft toezicht houden op de instelling. Wwft-instellingen zelf hebben op grond van de Wwft geen bevoegdheden om sanctionerend op te treden. Het beëindigen of weigeren van dienstverlening is geen sanctionerend handelen, maar is onderdeel van de poortwachtersfunctie die volgt uit de Wwft en is bedoeld om het door de Wwft-instelling gesignaleerde risico op witwassen en terrorismefinanciering weg te nemen.
Bent u het eens met de stelling dat het uitgangspunt van overheidshandelen moet zijn dat zowel burgers als poortwachters behoorlijk worden behandeld?
Ja.
Is hiervoor bij alle partijen die bij de naleving van de Wwft betrokken zijn structureel voldoende aandacht geweest?
Bent u gelet op de in de bovenstaande vragen benoemde intrinsieke spanning nog steeds van mening dat de kaders voor de poortwachters voldoende duidelijk en in de praktijk werkbaar zijn om de Wwft-verplichtingen voldoende te kunnen uitvoeren?
Zou er bij de Wwft ook sprake kunnen zijn dat onder druk van een oververhitte behoefte aan witwasbestrijding, waarin elke vergissing al gauw als witwassen wordt gezien, Wwft-instellingen en hun klanten in de raderen van de uitvoering door de overheid en toezichthouders ten onrechte worden gebrandmerkt als overtreders?
Zou hier ook sprake kunnen zijn van wetgeving en toezichthoudende kaders die onvoldoende de mogelijkheid in zich hebben om recht te doen aan individuele situaties?
Onderkent u dat door het ontbreken in de Wwft van een hardheidsclausule en weinig aandacht voor noodzakelijke beginselen van behoorlijk bestuur, met name het evenredigheidsbeginsel, hiervoor mogelijk veel te weinig aandacht is van de wetgever?
Bent u bereid te laten onderzoeken welke lessen uit het rapport Ongekend Onrecht naar aanleiding van de Toeslagenaffaire van toepassing kunnen zijn op de handhavingspraktijk van de Wwft?
Zoals het kabinet heeft aangegeven in reactie op het rapport Ongekend Onrecht zijn er verschillende lessen te trekken uit de toeslagenaffaire. De lessen die voor mij in dit kader het meest relevant zijn, zijn dat de overheid signalen over onrecht, vooringenomenheid en discriminatie serieus moet nemen en dat de menselijke maat in wet- en regelgeving moet worden versterkt. Ik neem signalen uit de handhaving- en nalevingspraktijk van de Wwft serieus ter hand en span mij in om proportionele maatregelen te treffen.9 Daarnaast ben ik voortdurend in gesprek met de instellingen en toezichthouders over de uitvoering en handhaving van de Wwft, om te voorkomen dat deze wetgeving tot onwenselijke uitkomsten leidt voor burgers en bedrijven. Zoals genoemd zal er op verzoek van uw Kamer in de evaluatie van de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn aandacht zijn voor de uitvoerbaarheid van de verplichtingen uit die wet voor Wwft-instellingen.
Bent u bereid onnodige belemmeringen voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) om onbeperkt toegang te krijgen tot het bancaire systeem zo veel mogelijk weg te nemen?
Criminelen die het financiële stelsel gebruiken om hun criminele opbrengsten te verhullen, tasten de integriteit en veiligheid van het financiële stelsel ernstig aan. Ik sta voor een toegankelijk betalingsverkeer en een zo laag mogelijke lastendruk voor ondernemers en banken, maar ben er ook van overtuigd dat de strijd tegen het witwassen van crimineel geld vraagt om een zeer serieuze invulling van de poortwachtersrol van Wwft-instellingen. Dit kan inderdaad betekenen dat ondernemers in sectoren met een hoger risico actief gevraagd wordt om zelf aanvullende maatregelen te nemen, documentatie te overleggen en/of mitigerende maatregelen te accepteren. Deze individuele risicobeoordeling is een uitgangspunt van de Wwft en betekent overigens ook dat in laagrisico sectoren de intensiteit van de maatregelen kan worden verminderd.10 De Wwft houdt in die zin rekening met het risico én de bijbehorende lasten. Hierboven gaf ik reeds aan dat ik graag in gesprek blijf met de banken, De Nederlandsche Bank en de sectoren die om te overleggen welke maatregelen effectief en proportioneel zijn om risico’s op witwassen te mitigeren.
Bent u in dit kader eveneens bereid de werklast voor ondernemers en banken en andere Wwft-instellingen zo veel mogelijk te beperken?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bereid een initiërende en dus zeer actieve bijdrage te leveren om het probleem van «unbankables», bijvoorbeeld een eerzame MKB-er, die zijn ondernemerschap niet kan uitoefenen door de wijzigende «risk apetite» van de financiële sector, op te lossen?
Kunt u een uitgebreide toelichting geven op de vraag waarom u van mening bent dat de nieuwe Wet toekomst accountancysector en de Audit Quality Indicators nodig zijn?
Een goede wettelijke accountantscontrole is zeer belangrijk voor het maatschappelijke verkeer. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) constateerde eind 2018 in een rapport dat als gevolg van kwetsbaarheden in de structuur van de accountancysector de kwaliteit van de wettelijke controles zou kunnen achterblijven bij het maatschappelijk wenselijke kwaliteitsniveau. Bovendien had de Monitoring Commissie Accountancy (MCA) eerder dat jaar haar twijfels geuit over de diepgang en snelheid van het ingezette veranderproces in de accountancysector. Tegen deze achtergrond stelde ik met ingang van 1 januari 2019 de Commissie toekomst accountancysector (Cta) in, die op 15 januari 2020 haar eindrapport uitbracht. De bevindingen van de Cta waren genuanceerd en kritisch. De Cta zag dat er een (positieve) cultuurverandering was ingezet in de sector, maar dat deze verder geborgd moet worden. Volgens haar is echter ook sprake van een structureel probleem met de kwaliteit van wettelijke controles, uitgaande van de resultaten van de beoordelingen door de toezichthouder en de kwaliteitstoetsers. De commissie noemt dit zorgelijk. Zowel de Cta als MCA adviseerde om verschillende verbetermaatregelen door te voeren.
De rapporten van zowel de AFM, Cta als MCA hebben, tezamen met de gesprekken die ik over deze rapporten gevoerd heb, mij ervan overtuigd dat er inderdaad maatregelen nodig zijn voor een duurzame verhoging van de kwaliteit van de accountancysector. Namens het kabinet heb ik dan ook in mijn reactie op de rapporten1 aangekondigd dat ik het overgrote deel van de aanbevelingen van zowel Cta als MCA wil overnemen. Hierdoor ontstaat een pakket aan maatregelen dat is gericht op de hele keten, waaronder de accountantsorganisatie, de gecontroleerde entiteiten en de toezichthouder. Het wetsvoorstel «wet toekomst accountancysector» is een uitwerking van een deel van de voorgestelde maatregelen en is als zodanig in het belang van het duurzaam verhogen van de kwaliteit van een wettelijke controle in Nederland.
Als onderdeel van het totaalpakket aan maatregelen, is het ontwikkelen van meer inzicht in de sector van groot belang. De Cta heeft geconstateerd dat een juist en integraal beeld van de kwaliteit van wettelijke controles op verschillende niveaus, op basis van eenduidige standaarden (indicatoren), ontbreekt en zij beveelt daarom aan om hier audit quality indicators voor te ontwikkelen. Ik steun dit idee. Deze data geven alle belanghebbenden inzicht in de sector en biedt een basis om het debat over de sector in de toekomst meer gefundeerd te voeren. Daarnaast ondersteunt deze informatie publieke en private organisaties bij het selecteren van een accountantsorganisatie en het geeft de sector een verdere prikkel om te investeren in factoren die kwaliteit beïnvloeden.
Herkent u de vraagtekens van de accountantssector bij de Audit Quality Indicators en de zorgelijke signalen over de onrust tussen verschillende type accountantsstromingen binnen de Koninklijke Nederlandse Beroepsgroep van Accountants (NBA)? Zo ja, kunt u toelichten wat u met deze zorgelijke signalen heeft gedaan? Zo nee, waarom niet?
Momenteel ben ik de consultatiereacties op het wetsvoorstel toekomst accountancysector aan het bestuderen. Uit eerdere gesprekken over de verankering van de audit quality indicators in de wet en na een eerste lezing van de reacties, herken ik het beeld dat er zorgen zijn over de pragmatische invulling van de audit quality indicators. Mijn beeld is tegelijkertijd dat de wens voor transparantie en inzicht onverminderd aanwezig is en dat accountantsorganisaties ook bereid zijn om hieraan mee te werken, maar dat er nog wel zorgen zijn over hoe dit efficiënt kan worden vormgegeven.
Ik heb de Kwartiermakers toekomst accountancysector gevraagd om een voorstel te doen over welke audit quality indicators de accountantsorganisaties dienen te rapporteren aan de maatschappij. Daarbij heb ik de kwartiermakers ook gevraagd oog te hebben voor de lasten die dit voor zowel kleine als grote accountantskantoren met zich mee brengt en aandacht te hebben voor de vergelijkbaarheid van een indicator van een kleine accountantsorganisatie met die van een grote accountantsorganisatie. De kwartiermakers hebben hier expliciet naar gekeken en hebben voorafgaand aan hun consultatie verschillende kleine en grote accountantsorganisaties benaderd met de vraag of de data voor de voorgestelde audit quality indicators nu of op afzienbare termijn opgeleverd konden worden. De inschatting van de kwartiermakers is op basis hiervan dat dit mogelijk is. Ik wacht het definitieve voorstel van de kwartiermakers toekomst accountancysector af.
Ik heb signalen ontvangen over ontevredenheid bij een klein deel van de MKB-accountants over de mate waarin zij binnen de NBA worden vertegenwoordigd en bediend. Mijn ministerie heeft een actieve rol gespeeld om verschillende stromingen tot een constructieve samenwerking binnen de NBA te bewegen. Hiertoe is verschillende keren met partijen gesproken. Mijn indruk is dat er nu door de NBA, in nauwe samenwerking met verschillende vertegenwoordigers van de MKB-accountants, serieuze inspanningen worden geleverd om de MKB-accountant binnen de beroepsorganisatie een volwaardige rol te geven (zie ook de antwoorden op de vragen 12 en 13).
Klopt het dat de Commissie toekomst accountancysector (Cta) de aanbeveling heeft gedaan om te komen tot Audit Quality Indicators (AQI’s) die meer inzicht moeten geven in de kwaliteit van een jaarrekeningencontrole door accountants?
Ja. De Commissie toekomst accountancysector heeft onder andere de volgende aanbevelingen gedaan:
Aanbeveling 1: Om de kwaliteit van wettelijke controles beter inzichtelijk te maken dienen op korte termijn uniforme Audit Quality Indicators te worden vastgesteld die beoordeeld worden door de toezichthouder. Deze indicatoren dienen gezamenlijk representatief te zijn voor de drie niveaus van kwaliteit.
Aanbeveling 2: Accountantsorganisaties dienen aan de hand van deze indicatoren periodiek over de kwaliteit van de uitgevoerde wettelijke controles te rapporteren. Deze rapportages worden op één openbaar toegankelijke locatie bijeengebracht om vergelijking van accountantsorganisaties te vergemakkelijken.
Op welke manier dragen de AQI’s bij aan een kwalitatief betere controle van jaarrekeningen door accountants? En wat is het effect van AQI’s voor zowel accountants als cliënten in regeldruk, kosten en relevantie?
De audit quality indicators zijn bedoeld om de gebruiker van de jaarrekening inzicht te geven in factoren die de kwaliteit van een wettelijke controle beïnvloeden. Het primaire doel is dus transparantie, zodat eenieder weloverwogen keuzes kan maken, gebruikers onderbouwd het gesprek kunnen aangaan met hun accountant en wetenschappelijk onderzoek gestimuleerd wordt.
De lasten die met het invoeren van de audit quality indicators gepaard gaan bestaan voor accountantsorganisaties uit het rapporteren over de audit quality indicators en wellicht het aanpassen van IT-systemen om de benodigde data te genereren. Daarnaast zullen er kosten zijn voor de NBA om eventuele vragen van accountantsorganisaties over de audit quality indicators te beantwoorden, de data te ontsluiten en publiekelijk toegankelijk te maken, alsmede om periodiek te evalueren of de set van audit quality indicators aanpassing behoeft. Tot slot zal de AFM nog kosten moeten maken om te verifiëren of de accountantsorganisaties de audit quality indicatoren tijdig en volledig hebben aangeleverd.
Welk achterliggend doel hebben de AQI’s en hoe wordt het behalen van dit doel geëvalueerd?
Zoals aangegeven bij vraag 4 gaat het primair om het bieden van transparantie aan de gebruikers van de jaarrekening.
In het wetsvoorstel toekomst accountancysector heb ik een proces ingericht om de audit quality indicators met enige regelmaat te laten evalueren en waar nodig bij te stellen.
Op welke manier houdt u, gezien de omstandigheid dat met de inwerkingtreding van de AQI’s per 1 januari 2023 accountants (ook accountantsorganisaties werkzaam voor het MKB) met kwantitatieve data jaarlijks nader inzicht zouden moeten geven in de kwaliteit van jaarrekeningencontroles, in de regelgeving rekening met ook Europese richtlijnen, denk bijvoorbeeld aan de richtlijn 2013/34/EU1 die voorschrijft dat «kleine en middelgrote ondernemingen een centrale plaats in de economie van de Unie innemen (…) en het «denk eerst klein»-principe in het hele beleid, van regelgeving tot dienstverlening te verankeren»? Waarom kiest u ervoor de AQI’s te laten gelden voor alle accountants, ongeacht werkveld, en kiest u er niet voor de MKB-account uit te zonderen van de AQI’s?
Ook binnen het MKB is er een behoefte aan inzicht in de accountantscontrole. Om aan deze wens te voldoen ben ik voornemens om de verplichting te laten gelden voor alle wettelijke controles. Dat neemt niet weg dat het ook voor accountants die werkzaam zijn in het MKB-segment om een proportionele last moet gaan. Daarom heb ik de kwartiermakers gevraagd oog te hebben voor de lasten die dit voor zowel kleine als grote accountantskantoren met zich mee brengt en aandacht te hebben voor de vergelijkbaarheid van een indicator van een kleine accountantsorganisatie met die van een grote accountantsorganisatie. De kwartiermakers hebben mij toegezegd hier expliciet naar te hebben gekeken en zullen ze dit wederom meenemen bij het opstellen van het definitieve voorstel.
Heeft u, gezien de omstandigheid dat de AQI’s een significante impact hebben op MKB-accountants en MKB-ondernemers, een MKB-toets laten uitvoeren? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze alsnog uit te voeren?
Ik heb gekeken naar wat de lasten van het wetsvoorstel toekomst accountancysector voor de sector zijn, en daarnaast naar wat de baten zijn voor de maatschappij, zoals ook uiteengezet in antwoord op vraag 4. Ik heb geen specifieke MKB-toets uitgevoerd. Wel hebben de kwartiermakers verschillende accountantsorganisaties die actief zijn op het MKB-segment bevraagd over de mogelijkheden om de data voor de voor de voorgestelde audit quality indicators aan te leveren. De kwartiermakers zijn van oordeel dat dit mogelijk is.
Op basis van de consultatiereacties op het wetsvoorstel zal ik opnieuw naar de regeldruk van de voorstellen kijken en bezien of alsnog een MKB-toets nodig is.
Deelt u, inzoomend op AQI 3 «Fraude en continuïteit», de mening dat het rapporteren van problemen over continuïteit en fraude alleen iets zegt over de constateringen door de accountant, maar niet over de kwaliteit van de controle of het voorkomen van fraude? Want worden accountants op deze manier niet negatief geprikkeld om maar zo vaak mogelijk iets te zeggen over continuïteitsproblemen bij cliënten om zo maar hoger in de «kwaliteitslijstjes» te komen? Hoe kan een klein MKB-kantoor, dat minder cliënten bedient dan de «big 4» ooit als kwalitatief voldoende in de lijsten komen, gezien het feit dat significant minder cliënten logischerwijs ook leidt tot minder signalen?
Bij de audit quality indicator komt een algemene toelichting te staan waarin geduid wordt hoe een gebruiker van de jaarrekening een dergelijke audit quality indicator moet interpreteren. Daarin wordt onder andere uitgelegd dat alleen de getallen van een individuele audit quality indicator niet direct iets zeggen over de kwaliteit van de controle, maar dat deze in het licht van de kengetallen (waaronder de sectoren waar de accountantsorganisatie actief zijn) en de uitkomsten van de andere audit quality indicators moet worden bezien. Bovendien wordt ook elke individuele audit quality indicator van een toelichting voorzien, waarin bijvoorbeeld kan worden aangegeven dat «een hoger aantal» niet per definitie gelijk staat aan een «hogere kwaliteit». Een dergelijk uitleg en duiding dienen daarbij ook om perverse prikkels tegen te gaan. Voor wat betreft een verdere inhoudelijke reactie op individuele audit quality indicators wacht ik eerst het definitieve voorstel van de kwartiermakers af. Daarbij heb ik de kwartiermakers gewezen op uw vragen en hen verzocht om hier rekening mee te houden bij het opstellen van het definitieve voorstel.
Kunt u uiteenzetten hoe de rolverdeling is tussen de NBA en het ministerie? Klopt het dat de NBA een wettelijke grondslag heeft en daarmee onder verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën valt?
De NBA is een zogenoemde publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Eenieder die zich in Nederland in het maatschappelijk verkeer «accountant» (Registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent) wil noemen is verplicht lid te zijn van de NBA en in het accountantsregister ingeschreven te zijn. Binnen het kader van de Wet op het accountantsberoep is de NBA bevoegd verordeningen en nadere regelingen vast te stellen die voor haar leden bindend zijn. Deze regels dienen een goede beroepsuitoefening door accountants en om zorg te dragen voor «de eer van de stand» van de accountants. Voorts behartigt de NBA de gemeenschappelijke belangen van accountants. De uitoefening van haar regelgevende bevoegdheden is een verantwoordelijkheid van de NBA zelf. Reeds vastgestelde verordeningen of andere besluiten van de NBA kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd. Behalve het recht op inlichtingen heeft de Minister van Financiën geen andere bevoegdheden jegens de NBA.
Hoeveel accountants bij OOB- en niet-OOB-kantoren zijn er in Nederland werkzaam (OOB = organisatie van openbaar belang)? En hoeveel accountants controleren de niet-OOB-branche (MKB) en hoeveel de OOB-branche?
Volgens het AFM-register hebben 264 accountantsorganisaties een vergunning voor het kunnen verrichten van wettelijke controles. Van zes vergunninghouders strekt de vergunning ook tot het mogen verrichten van wettelijke controles van oob’s. Voorts staan 1.823 accountants bij de AFM geregistreerd als externe accountant. Hiermee zijn zij bevoegd de controleverklaring te ondertekenen. 671 daarvan zijn werkzaam voor accountantsorganisaties met een oob-vergunning. Daarmee staat echter niet vast dat al die 671 externe accountants ook daadwerkelijk oob-controles uitvoeren. De accountantsorganisaties waarvoor zij werkzaam zijn voeren immers ook vele niet-oob-controles uit. Bij accountantsorganisaties zijn ook accountants werkzaam die niet als externe accountant bij de AFM staan geregistreerd. Zij zijn weliswaar niet tekeningsbevoegd, maar kunnen wel participeren in de controleteams van externe accountants. Tot slot zijn er ook accountantskantoren zonder AFM-vergunning. De accountants van die kantoren mogen geen wettelijke controles uitvoeren in de zin van de Wta, maar wel zogenoemde vrijwillige controles.
Hoeveel accountants werkzaam in de OOB-branche en hoeveel werkzaam in niet-OOB-branche zijn lid van de NBA?
In 2020 had de NBA 22.186 leden. Alleen zij mogen zich in het maatschappelijk verkeer rechtmatig «accountant» noemen. 2178 van die accountants zijn werkzaam bij oob-accountantsorganisaties.
Kunt u overzichtelijk weergeven of de verdeling werkzame accountants OOB en niet-OOB (zie vraag 11) ook representatief terugkomt in het bestuur en de diverse werkgroepen en stuurgroepen binnen de NBA? Kunt u daarbij tevens ingaan op de wenselijkheid van de representativiteit van accountants werkzaam in de OOB-branche en niet-OOB-branche binnen de werkgroepen en stuurgroepen van de NBA en datgene wat u kunt doen om de representativiteit in stand te houden dan wel te bevorderen?
Mijn beeld is dat ook de NBA hecht aan representativiteit binnen haar organisatie. Het huidige bestuur bestaat uit zeven leden: vier Registeraccountants, twee Accountant-Administratieconsulenten en één niet-accountant. Twee van de bestuursleden zijn partner in een accountantsorganisatie met oob-vergunning. De overige bestuursleden zijn werkzaam voor kleinere accountantskantoren of niet-accountantskantoren (zoals publieke instellingen of de consultancypraktijk). Het is mij niet bekend hoeveel accountants in de diverse NBA-gremia (mede) werkzaamheden als oob-accountant verrichten. Wel is mij bekend dat in de 25 gremia die (mede) relevant zijn voor het werk van mkb-accountant 45% van de zetels door mkb-accountants worden bezet. Het voorgaande leidt bij mij niet tot de conclusie dat representativiteit thans een probleem binnen de NBA is. Om het belang van representativiteit te onderstrepen wordt in het wetsvoorstel toekomst accountancy een bepaling opgenomen op basis waarvan de NBA bij de uitoefening van haar taken rekening dient te houden met de verschillen in de aard van de werkzaamheden van accountants. Ook blijft artikel 16, zesde lid, van de Wet op het accountantsberoep in stand, op basis waarvan het bestuur van de NBA moet bevorderen dat het bestuur een evenwichtige afspiegeling van het accountantsberoep vormt.
Bent u, gezien het feit dat het wetsvoorstel Toekomst accountancysector er onder andere toe strekt de NBA als beroepsorganisatie de mogelijkheid te bieden een nieuwe organisatiestructuur in te stellen, van mening dat de verschillende «bloedgroepen» representatief terugkomen binnen de NBA en in de voorgestelde stap naar een nieuwe governancestructuur? Zo ja, kunt u een toelichting geven met onderbouwing waar u dit op heeft gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
De NBA streeft naar een nieuwe organisatiestructuur waarin vakinhoudelijke ontwikkeling en kwaliteitsbevordering centraal staan. Het staat voor mij voorop dat alle «bloedgroepen» van accountants hiervan moeten kunnen profiteren. Om die reden wordt in het Wetsvoorstel toekomst accountancy bepaald dat de NBA bij de uitoefening zijn taken rekening houdt met de aard van de werkzaamheden van de verschillende soorten accountants. Dit betekent dus ook dat de NBA die verschillende soorten accountants bij zijn besluitvorming en activiteiten zal moeten betrekken. Zoals uit het voorgaande antwoord blijkt heb ik niet de indruk dat hierbij tekort wordt gedaan aan representativiteit.
Bent u op de hoogte dat, naast de Wet toekomst accountancysector en de AQI’s, de NBA zelf ook meent dat de accountantscontrole moet worden aangepast en een consultatie heeft lopen om de controlestandaarden dusdanig aan te passen dat accountants worden verplicht om in de controleverklaring altijd over fraude en continuïteit te rapporteren2? Zo ja, welke invloed heeft u (of het ministerie) op deze consultatie gehad? Zo nee, graag een toelichting waarom niet, gezien de rolverdeling tussen het ministerie en de NBA?
Ik ben hiervan op de hoogte. Fraude en continuïteit zijn thema’s die langer de aandacht van de NBA hebben. Ook de Cta heeft zich hier specifiek over uitgesproken. Voor deze onderwerpen moet, aldus de Cta, een grotere en meer herkenbare positie in de accountantscontrole komen en er moet meer aandacht voor zijn in de (permanente) educatie. Ook beveelt de Cta aan dat bij de controle van middelgrote en grote entiteiten in verschillende fasen standaard forensische expertise aanwezig moet zijn in het controleteam. Ik heb dan ook de kwartiermakers gevraagd om te bezien hoe aan deze aanbeveling gevolg kan worden gegeven. De kwartiermakers hebben vervolgens over dit onderwerp onder andere contact gehad met de NBA, waarvan verslag is gedaan aan mij in de voortgangsrapportages van de kwartiermakers. Ik steun de NBA verder in hun werk op dit punt, omdat rapportage over fraude en continuiteit de relevantie van de controleverklaring voor het maatschappelijk verkeer vergroot. Zij dient ook een goede beroepsuitoefening van accountants (zie vraag 9) en past dus binnen de autonome taken van de NBA.
Kunt u in een uitgebreide toelichting ingaan op de wenselijkheid van zo een aparte aanpassing van de controlestandaarden door de NBA? Waarom is in geval van deze verordening gekozen voor het doen ontbreken van een wettelijke basis?
Klopt het dat de informatie onder AQI 3 «continuïteit en fraude» op portefeuilleniveau moet worden aangeleverd en de informatie onder de nieuwe NBA-regelgeving «Verplichte rapportering over fraude en continuïteit in de controleverklaring» straks op individueel klantniveau? Zo ja, in hoeverre mag informatie op individueel klantniveau in openbare controleverklaringen worden opgenomen en acht u dit wenselijk? Zo nee, graag een toelichting.
Kunt u reflecteren op de juridische ruimte voor een MKB-accountant om op individueel klantniveau uitspraken te doen over de continuïteit van een MKB-cliënt? In hoeverre is het wenselijk, ook met het oog op veiligheid en privacy van de cliënt (in dit geval een MKB-ondernemer), dat een MKB-accountant uitspraken doet in een openbaar in te zien document over de financiële situatie van een cliënt als gevolg van de plicht om uitspraken te doen over de continuïteit van een onderneming, mede gezien het feit dat er bij kleine ondernemingen vaak een samenhang bestaat tussen de persoonlijke financiële situatie van een ondernemer en de financiële situatie van een onderneming?
Bent u bereid om in overleg te treden met de NBA om te praten over de wenselijkheid, of beter gezegd; de onwenselijkheid, van de aanvullende verplichte rapportering over fraude en continuïteit in de controleverklaring en de gevolgen die dit gaat hebben voor de privacy risico’s bij kleine gecontroleerde organisaties waar opmerkingen van accountants mogelijk herleidbaar kunnen zijn naar individuen? Zo ja, kunt u de Kamer een terugkoppeling geven over dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Het verloop rond het ontslag van oud-staatssecretaris Mona Keijzer en de afwezigheid van kabinetsleden bij de hoofdelijk stemming over de invoering van de QR-toegangspas |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Hoe is de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geïnformeerd over het voorgenomen ontslag van oud-staatssecretaris Mona Keijzer?
De Minister van SZW heeft kennis kunnen nemen van het ontslag via berichtgeving van de RVD en kon zich met het ontslag verenigen.
Heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingestemd met het ontslag van mevrouw Keijzer? En zo ja hoe heeft hij dat gedaan?
In de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen dient sprake te zijn van een door het kabinet gedragen besluit om een bewindspersoon voor te dragen voor ontslag. In de staatsrechtelijke praktijk laten situaties waarin bewindspersonen aantreden of aftreden doorgaans geen ruimte voor voorafgaande besluitvorming in de ministerraad voordat een voordracht wordt gedaan. In dit geval heeft de Minister van EZK kunnen instemmen met het ontslag en is met de viceminister-presidenten overlegd. Hiermee is materieel gewaarborgd dat het besluit is genomen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en recht gedaan aan het reglement van orde van de ministerraad.
Heeft de demissionair Minister-President bij het ontslag van mevrouw Keijzer het Reglement van Orde voor de ministerraad gevolgd?
Artikel 4 van het Reglement van Orde van de ministerraad noemt voordrachten van de Minister-President voor Koninklijke besluiten tot benoeming en ontslag van Ministers en Staatssecretarissen als onderwerp van besluit in de ministerraad. Dit brengt tot uitdrukking dat het in de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen altijd een door het kabinet gedragen besluit is een bewindspersoon voor te dragen voor benoeming of ontslag. In de staatsrechtelijke praktijk laten situaties waarin bewindspersonen worden voorgedragen voor benoeming of ontslag doorgaans geen ruimte voor voorafgaande besluitvorming in de ministerraad voordat een voordracht wordt gedaan. In dit geval heeft de Minister-President met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie viceminister-presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang. Hiermee is materieel gewaarborgd dat het besluit is genomen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en recht gedaan aan het reglement van orde van de ministerraad.
Klopt het dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid net als mevrouw Keijzer al langere tijd bezwaren had bij het gevoerde Coronabeleid?
Binnen het kabinet vindt doorgaans een levendige discussie plaats over de richting van het (corona)beleid, waarbij bewindspersonen met verschillende perspectieven en overtuigingen deze discussie aangaan. Deze discussies zijn zeer waardevol bij de totstandkoming van beleid. Uiteindelijk mondt dit uit in een eenduidig regeringsbeleid, waar de samenleving op moet kunnen rekenen.
Hoe rijmen deze bezwaren met het besluit om oud-staatssecretaris Mona Keijzer ontslag aan te dienen op basis van haar uiting van bezwaar tegen de Quick Response (QR)-toegangspas?
De uitspraken van de voormalige Staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Mona Keijzer, gedaan in het interview van de Telegraaf van zaterdag 25 september, verdragen zich niet met besluiten die de ministerraad kort daarvoor had genomen, en die van belangrijke en zwaarwegende aard zijn.
Hoe is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnformeerd over het voorgenomen ontslag van oud-staatssecretaris Mona Keijzer?
De Minister-President heeft met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie viceminister-presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang. Dit overleg heeft telefonisch plaatsgevonden.
Was de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend met haar bezwaren tegen het besluit van de ministerraad, en zo ja hebben deze tot gevolg gehad dat het beraad in de ministerraad is heropend (zoals de staatsrechtelijke invulling van art. 12 lid 1 en 2 (Reglement van Orde voor de ministerraad) van o.a. Van der Pot suggereren)?
Binnen het kabinet vindt doorgaans een levendige discussie plaats over de richting van het (corona)beleid, waarbij bewindspersonen met verschillende perspectieven en overtuigingen deze discussie aangaan. Deze discussies zijn zeer waardevol bij de totstandkoming van beleid. Uiteindelijk mondt dit uit in een eenduidig regeringsbeleid, waar de samenleving op moet kunnen rekenen.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestemd met het ontslag van mevrouw Keijzer? En zo ja hoe heeft hij dat gedaan? Is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van mening dat hierin overeenkomstig het Reglement van Orde voor de ministerraad is gehandeld?
Zie antwoord 3 en 6.
Heeft de demissionair Minister-President bij het ontslag van mevrouw Keijzer het Reglement van Orde voor de ministerraad gevolgd?
Zie antwoord 3.
Hoe is de Minister van Financiën geïnformeerd over het voorgenomen ontslag van oud-staatssecretaris Mona Keijzer?
De Minister van Financiën was volledig op de hoogte van het voorgenomen ontslag.
Heeft de Minister van Financiën ingestemd met het ontslag van mevrouw Keijzer? En zo ja hoe heeft hij dat gedaan?
Zie antwoord 2.
Heeft de demissionair Minister-President bij het ontslag van mevrouw Keijzer het Reglement van Orde voor de ministerraad gevolgd?
Zie antwoord 3.
Wordt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geacht tegen de QR-toegangscode gestemd te hebben bij de hoofdelijke stemmingen, aangezien de andere vier leden van de ChristenUnie fractie ook tegen de QR-toegangscode stemden door steun aan de motie Wilders?
Op 16 september 2021 is hoofdelijk gestemd over de motie-Wilders c.s. (29 295, nr. 1424). Ik constateer dat het lid Schouten niet aanwezig was bij deze stemmingen.
Hoe kijkt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan tegen het ontslag van mevrouw Keijzer, in beschouwing nemend dat zij ontslagen is vanwege haar kritiek op de invoering van de QR-toegangscode?
Zie antwoord 5.
Heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ingestemd met het ontslag van mevrouw Keijzer? En zo ja hoe heeft zij dat gedaan?
De Minister-President heeft met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie viceminister-presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang. Dit overleg heeft telefonisch plaatsgevonden.
De problemen bij Evergrande |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de problemen bij het Chinese vastgoedbedrijf Evergrande?1
Ja.
Kloppen de berichten dat Evergrande een deadline voor het voldoen van USD 83,5 miljoen aan schuldeisers heeft laten verlopen? Wat betekent het voor Evergrande als het niet snel aan haar verplichtingen kan voldoen?
Ik heb geen redenen om te twijfelen aan de berichtgeving omtrent de gemiste rentebetaling. Vrijdag 22 oktober is bekend geworden dat Evergrande deze specifieke rentebetaling alsnog heeft overgemaakt, wel lopen er momenteel respijtperiodes voor andere rentebetalingen. Indien deze rentebetalingen 30 dagen uitblijven, dan wordt het vastgoedconcern als failliet aangemerkt. Hierna kunnen verschillende juridische geschillen tussen Evergrande en binnen- en buitenlandse schuldeisers starten. Het is nog onduidelijk of het zover zal komen. Er zijn zoals doorgaans in het geval van grote problemen bij bedrijven alternatieve scenario’s denkbaar, waaronder herstructurering van schulden en het afstoten of verkopen van bedrijfsonderdelen en activa. De huidige verwachting van analisten is dat er geen sprake zal zijn van een grote herkapitalisatie of bail-out door de regering, maar dat de overheid via gedecentraliseerde of indirecte maatregelen het bedrijf en de sector zal steunen.
In hoeverre zijn Nederlandse banken, pensioenfondsen en andere financiële instellingen blootgesteld aan Evergrande? Heeft er directe of indirecte financiering plaatsgevonden door Nederlandse instellingen?
Navraag bij DNB wijst uit dat directe uitzettingen van Nederlandse banken (en EU-banken in het algemeen) op Evergrande beperkt zijn. Impact op de financiële stabiliteit kan dus vooral voortkomen uit turbulentie op de financiële markten, indien de onrust escaleert en andere bedrijven en markten geraakt worden. De omvang van directe blootstellingen bij de Nederlandse banken en pensioenfondsen geeft echter geen aanleiding voor directe zorgen met betrekking tot financiële instellingen.
Zoals hierboven beschreven zijn er als gevolg van directe blootstellingen op Evergrande geen gevolgen te verwachten voor de pensioenen in Nederland. Uiteraard bestaat er meer onzekerheid mocht een eventueel omvallen van Evergrande leiden tot omvangrijke repercussies of besmetting binnen de Chinese economie, de rest van Azië of in bijvoorbeeld het bredere internationale financiële systeem. In dat geval is de financiële wereld zo verweven dat een effect op de investeringen en rendementen van pensioenfondsen mogelijk is. Dit kan, zoals alle negatieve effecten op de investeringen en rendementen van pensioenfondsen, in het uiterste geval consequenties hebben voor de dekkingsgraden en de pensioenen.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het omvallen van Evergrande voor gepensioneerden en andere indirect betrokkenen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een risicoanalyse beschikbaar van de consequenties van een deconfiture van Evergrande voor de Europese en Nederlandse economie en bent u bereid deze te delen?
De daadwerkelijke impact op de Nederlandse economie is afhankelijk van de ontwikkelingen rondom Evergrande en wat de uiteindelijke impact daarvan is op de Chinese economie.2 Hierover is op dit moment nog veel onzeker en de uiteindelijke impact op de Chinese economie is mede afhankelijk van factoren als de respons van de Chinese autoriteiten en het potentieel dat andere Chinese (vastgoed)bedrijven in de problemen komen.
DNB heeft al wel in 20153 een scenario-analyse uitgevoerd waarin een situatie is gesimuleerd die een indicatie geeft van de impact van een groeivertraging van de Chinese economie op de Nederlandse economie (zie ook vraag 11).
Zoals verder uitgewerkt in de beantwoording van vragen 7 en 11, zou het omvallen van Evergrande potentieel grote gevolgen kunnen hebben voor de financiële stabiliteit en economische groei van China. In dat kader wordt in de Miljoenennota door middel van de schokproef overheidsfinanciën periodiek een overzicht gepresenteerd van verschillende scenario’s voor een mondiale of Europese crisis en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse economie en de overheidsfinanciën. In de laatste schokproef van 2020 heeft het CPB de gevolgen van drie scenario’s doorgerekend: een (mondiale) financiële crisis, een Europese schuldencrisis en een mondiale economische crisis. De resultaten van deze schokproef zijn aan de Kamer verstuurd met de Miljoenennota 2020. Het CPB heeft tevens een nadere toelichting van de scenario’s en de methodiek gepubliceerd.4
Ten slotte bleek uit de meest recente stresstest (2021) van de ECB/EBA dat de Nederlandse banken, zelfs in het zwaarste scenario (-3,7% BBP krimp), voldoende kapitaal konden houden om aan de minimale kapitaalseisen e blijven voldoen. Zowel de kapitaalseisen- als kapitaalniveaus zijn in 2021 overigens vele male hoger dan in 2007.
Welke acties onderneemt De Nederlandsche Bank (DNB) op dit moment vanwege zijn functie als waakhond van de financiële stabiliteit om de risico’s met betrekking tot Evergrande voor de Nederlandse economie te beperken?
DNB monitort de situatie op de mondiale financiële markten en de blootstellingen van Nederlandse financiële instellingen op de onder druk staande partijen continu. Zoals hiervoor is toegelicht, is de inschatting momenteel dat de blootstellingen minimaal zijn en dat de directe effecten op de instellingen en de financiële stabiliteit beperkt zijn. Tweede-orde effecten, zoals een trager groeiende Chinese en mondiale economie of turbulentie op financiële markten, zorgen mogelijk wel voor risico’s. Momenteel beperkt besmetting van Evergrande zich echter tot enkele (risicovolle) Chinese vastgoedbedrijven en blijven brede uitstralingseffecten vooralsnog uit.
Wat betekent de mogelijke ondergang van Evergrande voor de Chinese economie?
Hierover bestaat veel onzekerheid. Analisten verwachten dat de Chinese overheid zal ingrijpen om een ordelijk faillissement of een herstart te waarborgen. Daarnaast probeert de Chinese centrale bank via liquiditeitsinjecties stabiliteit op de financiële markten te behouden en daarmee ervoor te zorgen dat de interbancaire condities stabiel blijven.
Een ondergang van Evergrande kan potentieel leiden tot verdere vertraging in de Chinese vastgoedsector, met name in het scenario waar herstructurering en/of een ordelijk faillissement uitblijft. Dit kan op verschillende manieren doorwerken op de economie. Zo kan er een daling in bouwactiviteiten plaatsvinden als gevolg van lagere verkopen van grond en vastgoed en wantrouwen richting de vastgoedsector. Daarnaast kan een vermindering van de inkomsten uit grondverkopen zorgen voor een daling in de lokale begrotingsuitgaven, aangezien inkomsten uit de verkoop van grond ook een belangrijke bron van financiering is voor lokale overheden. Ook kunnen andere partijen, zoals grondstoffen leveranciers die afhankelijk zijn van de bouw, in de problemen komen. Tot slot kunnen dalende huizenprijzen leiden tot een welvaartseffect waardoor de particuliere consumptie afneemt. Al deze effecten kunnen op hun beurt weer gevolgen hebben voor bijv. financiële instellingen en tweede orde effecten genereren. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Zijn er aanwijzingen dat er ook bij andere vastgoedbedrijven in China problemen zijn? In hoeverre is er sprake van een systeemrisico indien er meer bedrijven als Evergrande in de problemen geraken?
Enkele Chinese vastgoedbedrijven hebben recent betalingen gemist5 en de prijsvorming in de handel in obligaties van deze bedrijven wordt gekenmerkt door een hoge volatiliteit. Daarnaast kampt de Chinese onroerendgoedsector met hoge schuldposities, wat tot kwetsbaarheden bij andere vastgoedpartijen kan leiden. Internationale financiële instellingen zoals het IMF bepleiten dan ook al een aantal jaren de noodzaak om dergelijke schulden en daarmee gepaard gaande risico’s te beperken. De Centrale bank van China (PBoC) heeft vorig jaar de prudentiële regelgeving aangescherpt omtrent de schuld die vastgoedondernemingen aan mogen gaan (het zogenoemde «red lines for real estate» beleid). Evergrande, het vastgoedbedrijf met de grootste uitstaande schuld, is de eerste partij die de gevolgen van dit beleid ondervindt. Inmiddels zijn ook de Chinese vastgoedconcerns Sinic en Fantasia in financiële problemen gekomen.6
In algemene zin geldt dat spoedige signalering ten aanzien van herstructurering van de schuld van Evergrande en/of ordelijke afwikkeling door de Chinese autoriteiten zou bijdragen aan het vertrouwen in de Chinese vastgoedsector en het Chinese financiële stelsel. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn beantwoording op de vragen van de leden Heinen en Brekelmans zouden in geval van een onordentelijk faillissement de risico’s voor de Chinese financiële markten potentieel groot zijn. Aangezien Evergrande ca. usd 300 mld. aan schulden heeft uitstaan bij naar verluidt ca. 130 banken en 120 niet-banken zou een dergelijk scenario ook bredere implicaties hebben voor het Chinese financiële stelsel. Daarbij zijn herzieningen van kredietratings, krappere financieringscondities en vertrouwenseffecten van zowel binnenlandse als buitenlandse beleggers denkbaar, alsook neerwaartse bewegingen van marktwaarderingen bij banken, vastgoedbedrijven en grondstoffen.
In het algemeen is de betrokkenheid van buitenlandse investeerders in de Chinese vastgoedmarkt en het financiële systeem klein. Door deze beperkte financiële blootstelling zullen directe verliezen van buitenlandse bedrijven op Chinese uitzettingen beperkt zijn. De doorwerking van schokken in de Chinese economie loopt waarschijnlijk eerder via handelskanalen. Gezien de prominente rol van de Chinese economie voor de internationale handel, kan een financiële en mogelijk economische dip gevolgen hebben voor de mondiale economie en als zodanig het eurogebied. Daarnaast kunnen indirecte effecten van een vastgoedcrisis en een daaropvolgende economische dip impact hebben op grondstofprijzen. Om deze redenen moeten de ontwikkelingen in China nauwlettend gevolgd worden. Onder meer binnen de FSB werkt Nederland samen met andere landen (waaronder China) om risico’s voor het internationale financiële stelsel te beheersen.
Klopt het dat de vastgoedsector voor 22 procent verantwoordelijk is voor de economische groei in China? In hoeverre acht u dit houdbaar? Wat betekent dit voor de blootstelling van Chinese financiële instellingen aan deze sector?
Met circa. 29% van het Bruto Binnenlands Product is de vastgoedsector een belangrijke pijler van de Chinese economie.7 Beleggingen in de vastgoedsector bedragen 13% van het BBP (versus minder dan 5% in bijvoorbeeld de VS). De huizenbouw groeide met dubbele cijfers de afgelopen twintig jaar. Dit heeft prijzen en schulden opgedreven en ook is de hypotheekschuld toegenomen van 10% van het BBP voor de financiële crisis tot 33% in 2021. Of de Chinese situatie houdbaar is, is een vraag die al langere tijd wordt gesteld en geanalyseerd door onder meer risicocomité»s en denktanks. Relevante indicatoren, zoals private schuld ten opzichte van BBP en divergentie in groeiontwikkeling tussen deze twee, duiden al enige tijd op risico’s. De afgelopen vijftien jaar hebben er desondanks geen neerwaartse schokken plaatsgevonden. In hoeverre de huidige problemen bij vastgoedconcerns daar verandering in gaan brengen is op dit moment nog onduidelijk.
Heeft u voldoende beeld van de economische situatie in China om adequaat te kunnen ingrijpen indien zich systeemrisico’s aldaar ophopen?
Het kabinet volgt de economische situatie in China op de voet, onder andere via het Nederlandse diplomatieke netwerk in China en door het raadplegen van experts zoals DNB. Tevens verrichten diverse internationale organisaties, zoals het IMF, periodiek analyses van de Chinese economie en de belangrijkste financieel-economische risico’s. Onder meer binnen de FSB werkt Nederland samen met andere landen (waaronder China) om risico’s voor het internationale financiële stelsel te beheersen.
Wat zijn de gevolgen van een mogelijke langdurige afkoeling van de Chinese economie voor de Europese economie en de Nederlandse in het bijzonder? In hoeverre kan een structurele daling van de Chinese potentiële groei bijdragen aan lagere economische groei in Nederland?
De afgelopen decennia is de Chinese economie sterk gegroeid. De laatste jaren loopt dit groeitempo geleidelijk terug. De verwachting is dat de Chinese economie de komende jaren verder zal afkoelen als gevolg van een geleidelijke transitie van het huidige groeimodel, dat gebaseerd was op export en investeringen, naar groei die meer gedreven wordt door binnenlandse consumptie, technologie en de dienstensector. De mate waarin de Chinese economie afkoelt en het tempo waarin dit zal plaatsvinden is echter onzeker. Het effect op de eurozone en Nederland hangt af van de mate en snelheid van de groeivertraging, alsmede de mate van onzekerheid die daarmee gepaard gaat. Dit is mede afhankelijk van de respons van de Chinese autoriteiten.
De ECB heeft in 2018 drie scenario’s voor de ontwikkeling van de Chinese economie uitgewerkt en de impact op de eurozone bekeken.8 In alle scenario’s vertraagt de groei van de Chinese economie. Een scenario met een geleidelijke vertraging van de groei is het basisscenario in deze ECB-studie. In een tweede scenario met een snellere groeivertraging in China komt het Chinese BBP na 3 jaar 3,3% lager uit, wat het BBP in de eurozone met 0,3% zou drukken over 3 jaar. De doorwerking op de eurozone in dit scenario loopt vooral via het handelskanaal. Grondstofexporteurs worden zwaarder getroffen door de groeivertraging, maar de lagere grondstofprijzen dempen de terugval in de eurozone. Het derde scenario in de ECB-studie omvat een meer abrupte terugval van de Chinese economie, wat gepaard gaat met krappere financiële condities en hogere risicopremies. In dit scenario is echter niet noodzakelijkerwijs sprake van een langdurige afkoeling van de Chinese economie.
DNB heeft in 2015 tevens een scenario-analyse uitgevoerd waarin een situatie is gesimuleerd die een indicatie geeft van de impact van een groeivertraging van de Chinese economie op specifiek de Nederlandse economie. In dit scenario wordt gerekend met een gemiddeld 3,5%-punt lagere jaarlijkse groei van de binnenlandse vraag in China, wat leidt tot 1%-punt lagere Chinese bbp-groei per jaar. Naast het handelskanaal zijn in dit scenario ook internationale vertrouwenseffecten op financiële markten en toenemende risico’s in opkomende economieën meegenomen. Een hogere risicopremie remt investeringen en een lagere wisselkoers voor opkomende economieën verslechtert de prijsconcurrentiepositie van Nederland. Voor Nederland vertaalt dit zich mede in een lagere groei van de relevante wereldhandel, waardoor de Nederlandse bbp-groei in het eerste en tweede jaar na de schok resp. 0,7%-punt en 0,5%-punt lager uitvalt. De effecten van dit scenario op de Nederlandse economie zijn ogenschijnlijk groot – hoger dan het hierboven genoemde tweede ECB-scenario, waarbij de ECB impact echter een gemiddelde is van 27 lidstaten, veelal met minder open economieën -. Daarbij moet wel de kanttekening geplaatst worden dat de precieze uitwerking van een mogelijke deconfiture van Evergrande, de gevolgen op de Chinese economie en uiteindelijke gevolgen op de Nederlandse economie op het moment van schrijven afhankelijk zijn van vele economische factoren, en dat de omvang van de transmissiekanalen sinds 2015 veranderd kan zijn.
In hoeverre zijn de Europese, en in het bijzonder de Nederlandse, economieën verweven met de Chinese markt? Kunt u een risicoanalyse naar de Kamer sturen met betrekking tot de kwetsbaarheid van Europese financiële markten in relatie tot China?
De Nederlandse economie is een open economie en daardoor sterk verbonden met het buitenland. Hierdoor profiteert Nederland van groei buiten de landsgrenzen, maar heeft het omgekeerd ook last van internationale onzekerheden. Met China heeft Nederland belangrijke banden op het gebied van handel. Zo is China de negende bestemming voor Nederlandse goederen en is China het tweede land van herkomst voor de import van goederen, aldus een studie van het CBS.9 Nederland is voor China een belangrijke toegangspoort naar Europese markten, met name dankzij de Rotterdamse haven.
In het algemeen is de directe betrokkenheid van buitenlandse investeerders in de Chinese vastgoedmarkt en het financiële systeem klein. De totale financiële blootstelling van de rest van de wereld aan de Chinese economie betreft minder dan de helft van het Chinese BBP (ter vergelijking: Nederland heeft verplichtingen naar de rest van de wereld ter grootte van vijf keer het Nederlandse BBP). Een studie van de ECB uit 201810 stelt dat claims van Europese banken op China en Hong Kong ultimo 2016, na correctie voor interbancaire claims, slechts 1,5% van de totale uitzettingen bedroegen. Desondanks kan er sprake zijn van bredere gevolgen van een Chinese groeivertraging voor Europese financiële markten bijvoorbeeld als dit leidt tot een hogere onzekerheid over de mondiale groei.
Diverse instellingen hebben de afgelopen jaren inventarisaties gemaakt van de risico’s van een Chinese groeivertraging en de spillovers hiervan voor Nederland en Europa via het handelskanaal en het financiële kanaal. In het antwoord op vragen 5 en 11 heb ik een beschrijving gegeven van studies van DNB en de ECB die de gevolgen voor de Nederlandse en Europese economie hebben ingeschat op basis van scenario’s. Uit deze studies blijkt dat de spillovers via het financiële kanaal mede afhankelijk zijn van de mate waarin een Chinese groeivertraging gepaard gaat met mondiale vertrouwenseffecten. In het algemeen geldt dat zulke vertrouwenseffecten uitstraling hebben op de waardering van effecten en schuldpapier door verminderde vraag naar deze titels. Deze effecten doen zich vermoedelijk in eerste instantie voor bij Chinese partijen met hoge schuldniveaus, wat zich echter door kan vertalen naar andere opkomende economieën of risicovolle marktsegmenten via een hogere risk premiumvoor het aanhouden of verstrekken van financiering. Daarnaast is het denkbaar dat kredietratings omlaag worden bijgesteld vanwege negatieve financieel-economische prognoses voor bedrijven, wat een verder stuwend effect kan hebben op risk premia.
In hoeverre hebben u, de toezichthouders en Nederlandse financiële instellingen maatregelen getroffen om de risico’s ten aanzien van een afkoelende economie in China te beperken, sinds de waarschuwingen dat Evergrande mogelijk niet aan haar verplichtingen kan voldoen werden afgegeven in augustus?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 monitort DNB de situatie op de mondiale financiële markten en de blootstellingen van Nederlandse financiële instellingen op onder druk staande instellingen continu. Momenteel is de inschatting dat de blootstellingen minimaal zijn en dat de directe effecten op de instellingen en de financiële stabiliteit beperkt zijn.
Sinds de financiële crisis van 2008–2009 zijn in Europa en Nederland stappen gezet om de financiële sector weerbaarder te maken, zo is de kapitalisatie van banken bijvoorbeeld sterk verbeterd. Dit heeft de uitgangspositie van deze sector verbeterd en maakt dat zij eventuele impact van crises beter kunnen opvangen.
De gebrekkige compensatieregeling voor woekerrentes van ABN AMRO |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het tv-programma Kassa waar aandacht werd besteed aan de woekerrentes van ABN AMRO? Bent u bereid in te grijpen in deze woekerrentekwestie met honderdduizenden gedupeerden, die al veel te lang voortsleept?1, 2, 3
Ja.
Deelt u de mening dat een compensatie over de gehele looptijd gerechtvaardigd is conform uitspraken van de Geschillencommissie van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid)4, en dat ook de financiële schade die klanten hebben ondervonden door het zogenaamde rente-op-rente-effect gecompenseerd dient te worden (Net zoals Credit Agricole Consumer Finance het doet, wat het gevolg is van het speerpuntklachtossier bij Kifid CvB 2019-005)?5
Ik vind het belangrijk dat kredietverstrekkers transparant zijn over de kosten van hun producten en onder welke voorwaarden deze kosten kunnen wijzigen. Consumenten moeten altijd op basis van complete en begrijpelijke informatie een beslissing kunnen nemen over het wel of niet afnemen van financiële producten. Waar dat in het verleden niet is gebeurd verwacht ik dat kredietverstrekkers met hun klanten tot een passende oplossing komen.
Consumenten kunnen zich met een klacht over hun krediet wenden tot hun kredietverstrekker. Wanneer dat niet tot een bevredigend resultaat leidt, kunnen consumenten een klacht indienen bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) of naar de civiele rechter stappen. Het Kifid heeft enkele richtinggevende uitspraken gewezen die inmiddels hebben geleid tot enkele compensatieregelingen. Consumenten hebben de mogelijkheid om mee te doen aan een dergelijke regeling. Enkele kredietverstrekkers zijn daarnaast in overleg met de Consumentenbond Claimservice over compensatie. Ik blijf de ontwikkelingen volgen en ik moedig overige kredietverstrekkers aan om te onderzoeken of de lijn die Kifid heeft uitgezet in haar uitspraken ook gevolgen voor hen moet hebben. Wanneer wordt besloten tot compensatie, verwacht ik dat kredietverstrekkers gelijke gevallen in hun klantenbestand gelijk behandelen en zo veel mogelijk aansluiten bij de lijn uit de uitspraken van het Kifid. In de regeling moet ten slotte helder worden uitgelegd wat de voorwaarden voor compensatie zijn en waar de compensatie precies op ziet.
Daarnaast heb ik begrepen dat de AFM de reactie op de Kifid-uitspraken volgt en waar nodig in contact treedt met kredietverstrekkers.
Kunt u uitputtend opsommen wat de Nederlandse staat kan doen als grootaandeelhouder van ABN AMRO en/of u als Minister om de gedupeerden te helpen bij het geheel schadeloos stellen?
Het is niet aan mij om een compensatieregeling te beoordelen. Ik heb begrepen dat het Kifid nog een aantal soortgelijke klachten in behandeling heeft. Bij sommige van deze zaken wordt gekeken naar de startdatum voor de berekening van de compensatie en de mogelijke financiële schade als gevolg van het rente-op-rente effect. Het is aan het Kifid of de rechter om over deze geschilpunten te oordelen. Deze uitspraken kunnen richtinggevend zijn voor compensatieregelingen.
Bent u bereid om met ABN AMRO in gesprek te gaan met als doel de finale kwijting-bepaling, die onderdeel uitmaakt van de compensatieregeling, te laten vervallen, zodat de (oud-)klanten, die volgens de regeling gecompenseerd worden, recht blijven houden op extra compensatie als dat – bijvoorbeeld door aanvullende uitspraken van het Kifid en/of de «gewone» rechter – mogelijk zal blijken te zijn? Welke bescherming biedt u de slachtoffers in deze kwesties verder?
Zoals ik ook heb laten weten in reactie op vragen van het Kamerlid Nijboer6, vallen aangelegenheden zoals het treffen van dit soort regelingen onder de verantwoordelijkheid van (het bestuur van) ABN AMRO. Ik vind het positief dat ABN AMRO het gesprek over deze kwestie met betrokkenen is aangegaan. Ik vind het tevens goed om te constateren dat deze gesprekken tot resultaat hebben geleid en er een compensatieregeling uit is voortgekomen samen met de Consumentenbond Claimservice.
De aandelen in ABN AMRO zijn op afstand geplaatst en ondergebracht bij NLFI, onder certificering van deze aandelen aan de staat. Een dergelijke schadeloosstelling behoort tot de dagelijkse bedrijfsvoering van de onderneming en daar heeft de aandeelhouder dan wel certificaathouder geen betrokkenheid bij. In de rol van certificaathouder heb ik, noch NLFI in de rol van aandeelhouder, inzicht in de klantdossiers en hoe deze zich verhouden tot de regeling. Ik kan dan ook geen algemene conclusie trekken over de passendheid van de regeling in individuele gevallen. Als Minister van Financiën vind ik het belangrijk dat ABN AMRO dit dossier tot een voor alle betrokkenen aanvaardbare oplossing brengt. Ik zie de met de Consumentenbond getroffen compensatieregeling als een belangrijke stap daarin. Het is aan de klanten die de regeling aangeboden krijgen om daar al dan niet gebruik van te maken.
Deelt u de mening dat het advies van Kifid in de kwestie over compensatie van woekerrentes niet goed wordt gevolgd door ABN AMRO? Wat vindt u ervan dat andere banken ruimere compensatieregelingen hebben ontworpen op basis van dezelfde uitspraak? Hoe verklaart u dat?
Alle betrokken partijen hebben belang bij een voortvarende en complete afhandeling van deze zaak. Een finale kwijting-bepaling is in het algemeen bedoeld om duidelijkheid te verschaffen voor partijen en onzekerheid voor de toekomst weg te nemen. Een finale kwijting-bepaling kan daarmee de afhandeling faciliteren. Het is wel belangrijk dat consumenten weten dat een finale kwijting-bepaling onderdeel is van de compensatieregeling, en dat zij begrijpen wat de gevolgen daarvan zijn. Consumenten die vinden dat zij recht hebben op meer compensatie hoeven niet gebruik te maken van de compensatieregeling. Zij behouden de optie om naar de rechter of naar het Kifid te stappen.
Bent u ervan op de hoogte dat ABN AMRO schermt met een «vangnetregeling», waardoor klanten alsnog een betere compensatie zouden kunnen krijgen dan dat ABN AMRO op de site gepubliceerd heeft? Vindt u het niet merkwaardig dat gedupeerden in deze zaak zelf – volgens uitingen in de media – op basis van deze vangnetbepaling de schadeloosstelling over de hele looptijd van de woekerrentes moeten claimen bij de ABN AMRO? Is deze «vangnetbepaling» – waarover overigens geen informatie op de site van ABN AMRO te vinden is – daarvoor bedoeld? Zo neen, wat gaat u eraan doen om betere informatie verschaft te krijgen over de «vangnetbepaling»?
Het Kifid doet uitspraak in individuele klachtprocedures. Wel volgt Kifid dezelfde lijn in soortgelijke zaken. In dit geval is ABN AMRO met de Consumentenbond Claimservice op basis van een Kifid-uitspraak tot een gezamenlijke oplossing gekomen waarbij consumenten met soortgelijke producten ook compensatie kunnen krijgen.
Ik vind het belangrijk dat aanbieders voor een voortvarende afhandeling zorgen van zaken waarin het Kifid uitspraak heeft gedaan. Een compensatieregeling kan bijdragen aan het afhandelen van soortgelijke zaken. Het is niet aan mij om de compensatieregeling te beoordelen. Deze is overeengekomen tussen de kredietverstrekker en de Consumentenbond Claimservice die gedupeerde klanten vertegenwoordigt. Ik ben daarin geen partij. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de medewerkers van ABN AMRO bij het ontwerpen en ontplooien van deze compensatieregeling blijkbaar het belang van anderen dan hun (oud-)klanten (bijvoorbeeld u als grootaandeelhouder) voorop stellen en dat dit in contradictie is met de door hen afgelegde bankierseed?6
Indien er schade is geleden moeten consumenten daar altijd passende compensatie voor kunnen ontvangen. Als een «vangnetregeling» hieraan bijdraagt is dat positief. Het is daarbij belangrijk dat alle betrokkenen gelijk worden behandeld en gelijk worden geïnformeerd over deze optie. Indien consumenten via een «vangnetregeling» additionele compensatie kunnen krijgen, moedig ik ABN AMRO aan om dat in haar communicatie met betrokkenen duidelijk aan te geven.
Het bericht in de Financial Times ‘World Bank inquiry finds IMF chief pushed staff to boost China rankings’. |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «World Bank inquiry finds IMF chief pushed staff to boost China rankings»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel dat op 17 september jl. in de Financial Times stond.
Wat is uw oordeel over de conclusie van het externe onderzoeksrapport van WilmerHale, op verzoek van de ethische commissie van de Wereldbank, over manipulatie van onderzoeksdata door de top van de Wereldbank ten gunste van China’s internationale positie?
Ik vind het onwenselijk dat de methodologie van de Doing Business rapportages ruimte liet om uitkomsten aan te passen ten gunste van individuele landen. Ik onderschrijf daarom de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport, waarbij ik het jammer vind dat besloten is om de Doing Business rapportages stop te zetten. Inmiddels heeft ook een extern panel in opdracht van de Wereldbank onderzoek gedaan naar de methodologie achter de Doing Business rapportages met aanbevelingen op o.a. transparantie en toezicht die ik steun. Dit zijn nuttige bevindingen bij het zoeken naar een manier om het ondernemings- en investeringsklimaat van landen te onderzoeken zonder beïnvloedingsmogelijkheden.2
Acht u het aannemelijk dat de Wereldbank gegevens manipuleerde ten gunste van China om op die manier financiering vanuit China te krijgen om zo de eigen kapitaalpositie te versterken, waar de Wereldbank ten tijde van de manipulatie over onderhandelde?
De conclusies van het onafhankelijke onderzoek spreken voor zich en vind ik helder; in het rapport van 2018 is de methodologie aangaande de data van China aangepast, met een hogere plaats op de ranglijst tot gevolg. Ook werden in voorbereiding op het rapport van 2020 aanpassingen doorgevoerd die geleid hebben tot veranderingen in de data van Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emeritaten en Azerbeidzjan. In 2018 vonden onderhandelingen over een kapitaalverhoging plaats, maar het onderzoek vindt geen bewijs voor een direct verband tussen beide.
Acht u het rapport schadelijk voor de integriteit en geloofwaardigheid van de internationale financiële instituties? Hoe beoordeelt u de toenemende rol van China in deze instituties in relatie tot hun onafhankelijkheid?
De Wereldbank is een solide organisatie, maar haar reputatie als kennisinstituut loopt hierdoor inderdaad schade op. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven heeft de ethische commissie van de Wereldbank voorts zelf een externe partij onderzoek laten doen na interne meldingen en heeft de Wereldbank het onderzoeksrapport vervolgens openbaar gemaakt. In het licht van het bovenstaande zijn naar mijn mening de juiste stappen gezet door de Wereldbank om de aantijgingen zowel intern als extern te onderzoeken en uit de resultaten conclusies te trekken. Juist het feit dat er een onafhankelijk extern onderzoek is uitgevoerd na interne meldingen laat zien dat het accountability mechanisme binnen de Wereldbank goed werkt.
Internationale en multilaterale samenwerking vindt plaats op een breed palet aan beleidsterreinen in groot aantal instituties. Dit rapport geeft mij geen aanleiding tot een andere appreciatie van deze instituties. Zoals aangegeven in de Kamerbrief «recente ontwikkelingen in China en de situatie in Xinjiang»3 groeit de invloed van China binnen het multilaterale systeem. Nederland zet zich binnen deze instellingen nadrukkelijk in voor het beschermen van onze waarden en belangen, maar zoekt ook de samenwerking met China waar het kan en waar het in ons belang is.
Wat is uw oordeel over de houdbaarheid van de positie van Internationaal Monetair Fonds (IMF)-directeur Kristalina Georgieva, die ten tijde van de manipulatie bij de Wereldbank daar directeur was, en persoonlijk betrokken bij de manipulatie van onderzoeksgegevens zoals blijkt uit conclusie 12 t/m 17, 27 en 31 uit het rapport, onder andere door medewerkers onder druk te zetten en thuis te bezoeken?
De beschuldiging aan het adres van Managing Director Georgieva is een serieuze zaak. Ik heb ook kennisgenomen van het statement van de Managing Director, waarin zij stelt het fundamenteel oneens te zijn met de bevindingen in het rapport.4 Ik vind het belangrijk dat grondig naar de zaak wordt gekeken door een onafhankelijk orgaan, en dat Managing Director zelf ook de gelegenheid krijgt om inhoudelijk te reageren op de zaak.
De Ethics Committee van het IMF bekijkt de zaak en zal hierover de eigen bevindingen rapporteren aan het bestuur van het IMF. Op dinsdag 21 september is door de leden van het IMF in de Raad van Bestuur van het IMF een eerste discussie over de zaak gevoerd.5 Tijdens deze discussie heeft het bestuur besproken de bevindingen van de Ethics Committee af te wachten. Het bestuur zal spoedig samenkomen om deze bevindingen te bespreken.
Bent u voornemens namens de Nederlandse kiesgroep haar positie ter discussie te stellen in het IMF-bestuur, waar zij momenteel directeur is, om zo de integriteit, geloofwaardigheid en onafhankelijkheid van het IMF te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u overleg met landen in de Nederlandse IMF-kiesgroep over dit rapport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke landen?
Het contact met de kiesgroeplanden vindt plaats binnen het kiesgroepkantoor bij het IMF.
Het bericht ‘Wordt Evergrande China’s Lehman Brothers?' |
|
Eelco Heinen (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wordt Evergrande China’s Lehman Brothers1?« en de recente miljardeninterventie door de Chinese Volksbank in het Chinese bancaire systeem?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de mogelijke risico’s voor de Chinese financiële markten als gevolg van de problemen bij het op een na grootste Chinese vastgoedbedrijf Evergrande?
De risico’s voor de Chinese financiële markten zijn potentieel groot, met name in het scenario waar herstructurering en/of een ordentelijk faillissement uitblijft. Vooral partijen die direct of indirect blootstellingen hebben op Evergrande, en/of de Chinese vastgoedsector ondervinden negatieve impact. Dit betreffen banken, leveranciers, vastgoed- en bouwbedrijven. Evergrande zelf is beursgenoteerd, en heeft sinds januari al 90% van zijn waarde op de beurs in Hongkong verloren. Onrust op de financiële markten kan leiden tot verdere «negatieve spiralen» bij beleggers, gebrek aan algeheel vertrouwen in meer risicovolle effecten en negatieve bijstelling van kredietratings.
Hoe kijkt u naar de stabiliteit van de Chinese financiële markten in relatie tot de op schulden gebaseerde Chinese vastgoedmarkt? Welke inzichten bestaan hierover?
De Chinese private schuld (260% van het BBP) en de op schuld en speculatie gebaseerde vastgoedmarkten staan al geruime tijd op de radar van financiële stabiliteits- en risicocomités wereldwijd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de Financial Stability Board (Raad voor Financiële Stabiliteit, FSB).
De centrale bank van China (PBoC) heeft recent geprobeerd de excessieve schuldopbouw (zogeheten leverage) bij vastgoedconcerns een halt toe te roepen via het zogenoemde Red Lines For Real Estate beleid. Inmiddels lijkt Evergrande als eerste bedrijf de gevolgen van dit nieuwe beleid te ondervinden. Door middel van dit beleid is het vastgoedbedrijven inmiddels onmogelijk gemaakt om i) beleggingen of deelnemingen van investeerders te gebruiken om verplichtingen van andere investeerders af te betalen, en ii) een te hoge schuld t.a.v. de algehele balans op te bouwen. Ondanks dit beleid wordt door sommige experts aangenomen dat andere vastgoedpartijen er niet veel beter voorstaan. Indien er op grotere schaal financiële problemen ontstaan binnen de Chinese vastgoedmarkt heeft dit waarschijnlijk gevolgen voor de stabiliteit van de Chinese financiële markten (zie ook antwoord op vraag 2.)
Ziet u risico’s voor wereldwijde financiële markten en instellingen als gevolg van onevenwichtigheden in de Chinese economie? Op welke manier werkt u samen met andere landen om risico’s te beheersen en maatregelen te nemen?
De groei van (hypothecaire) kredietverstrekking in China en problemen in de vastgoedsector vormen in toenemende mate een risico voor de Chinese financiële stabiliteit. Desalniettemin lijken vooralsnog de risico’s voor wereldwijde financiële markten en de directe blootstelling van Nederland en de EU beperkt. Slechts USD 20 miljard van Evergrande’s schulden is in handen van partijen buiten China.
In het algemeen is de betrokkenheid van buitenlandse investeerders in de Chinese vastgoedmarkt en het financiële systeem klein. Door deze beperkte financiële blootstelling zullen directe verliezen van buitenlandse bedrijven op Chinese uitzettingen beperkt zijn. De doorwerking van schokken in de Chinese economie loopt eerder via handelskanalen. Gezien de prominente rol van de Chinese economie voor de internationale handel, kan een financiële en mogelijk economische dip gevolgen hebben voor de mondiale economie en als zodanig het eurogebied. Daarnaast kunnen indirecte effecten van een vastgoedcrisis en een daaropvolgende economische dip impact hebben op grondstofprijzen. Om deze redenen moeten de ontwikkelingen in China nauwlettend gevolgd worden. Onder meer binnen de FSB werk ik samen met andere landen (waaronder China) om risico’s voor het internationale financiële stelsel te beheersen.
Hoe beoordeelt u de risico’s voor de financiële markten en instellingen in Nederland? Zitten er Nederlandse financiële instellingen, waaronder pensioenfondsen, bij de 128 banken en 121 andere instituties waarbij Evergrande een schuld van 300 miljard euro heeft uitstaan? Zo ja, hoe groot is het risico dat zij lopen?
Er is een serieuze dreiging voor het binnenlandse financiële systeem van China, maar analisten achten de kans op besmetting buiten China minder waarschijnlijk. Directe uitzettingen van Nederlandse banken (en EU-banken in het algemeen) op Evergrande zijn beperkt. Impact op de financiële stabiliteit kan dus vooral volgen uit turbulentie op de financiële markten, indien de onrust escaleert en andere bedrijven en markten geraakt worden (wat op dit moment niet het geval lijkt). Mijn ministerie heeft geen inzicht in individuele (buitenlandse) blootstellingen van Nederlandse instellingen. Navraag bij DNB over de omvang van directe blootstellingen bij de Nederlandse banken en pensioenfondsen geeft echter geen aanleiding voor directe zorgen met betrekking tot de financiële stabiliteit.
Heeft u verschillende scenario’s gedefinieerd voor de mogelijke gevolgen voor Nederland van een eventuele nieuwe mondiale financiële crisis?
De daadwerkelijke impact op de Nederlandse economie is afhankelijk van de ontwikkelingen rondom Evergrande en wat de daadwerkelijke impact is op de Chinese economie. Hierover is op dit moment nog veel onzeker en dit is afhankelijk van de respons van de Chinese autoriteiten.
Wel heeft DNB al in 2015 een scenario-analyse uitgevoerd waarin een situatie is gesimuleerd die een indicatie geeft van de impact van een groeivertraging van de Chinese economie op de Nederlandse economie. In dit scenario wordt berekend dat een gemiddeld 3,5%-punt lagere jaarlijkse groei van de binnenlandse vraag in China leidt tot 1%-punt lagere Chinese bbp-groei per jaar en mondiale vertrouwenseffecten op financiële markten en in opkomende economieën. Voor Nederland vertaalt dit zich in een lagere groei van de relevante wereldhandel, waardoor de Nederlandse bbp-groei in het eerste en tweede jaar na de schok respectievelijk 0,7%-punt en 0,5%-punt lager uitvalt.
Daarnaast wordt in de Miljoenennota door middel van de schokproef overheidsfinanciën periodiek een overzicht gepresenteerd van verschillende scenario’s voor een mondiale of Europese crisis en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse economie en de overheidsfinanciën. In de laatste schokproef van 2020 heeft het CPB de gevolgen van drie scenario’s doorgerekend: een (mondiale) financiële crisis, een Europese schuldencrisis en een mondiale economische crisis. De resultaten van deze schokproef zijn aan de Kamer verstuurd met de miljoenennota 2020. Het CPB heeft tevens een nadere toelichting van de scenario’s en de methodiek gepubliceerd.3
Ten slotte bleek uit de meest recente stresstest (2021) van de ECB/EBA dat de Nederlandse banken, zelfs in het zwaarste scenario (–3,7% BBP krimp), voldoende kapitaal konden houden om aan de minimale kapitaalseisen – nu veel hoger dan in 2007 – te blijven voldoen.
Heeft u over deze crisissituatie contact gehad met China? Zo ja, wat is de Chinese inschatting van deze situatie? Is China transparant over de risico’s en mogelijke oplossingen?
De eerste analyses over het Evergrande dossier suggereren dat het een kwestie betreft waarvan de gevolgen zich in eerste instantie voornamelijk beperken tot China zelf. Ik heb vooralsnog geen aanleiding gezien hierover contact te leggen met mijn Chinese ambtgenoot. Er zijn van Chinese zijde tot op heden slechts beperkt uitlatingen gedaan over mogelijke interventies in dit dossier. Wel is China lid van het FSB; binnen deze context wordt ook over deze kwestie gesproken.
Het Paper ‘Common views on the future of the Stability and Growth Pact’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de geannoteerde agenda van de Eurogroep en informele Ecofinraad van 10 en 11 september (kamerstuk 21 501-07, nr. 1774) die naar de Tweede Kamer is gestuurd waarin u aangeeft dat er gesproken zal worden over het begrotingsbeleid in de EU?
Ja.
Waarom stond in deze agenda niet vermeld dat Nederland samen met gelijkgestemde lidstaten een position paper over de herziening van het Stabiliteit- en Groeipact (SGP) heeft opgesteld in aanloop naar de informele Ecofinraad op 10 en 11 september?
Op het moment van het verzenden van de geannoteerde agenda was het niet duidelijk of er een position paper tot stand zou komen en of Nederland mee zou tekenen.
Waarom zat deze position paper niet bij de stukken en is deze pas nét na het Commissiedebat op 8 september over de Ecofinraad op 10 en 11 september naar de Tweede Kamer gestuurd?
Het besluit dat Nederland het position paper zou ondertekenen is genomen na het Commissiedebat op 8 september, omdat toen pas duidelijk werd welke andere lidstaten mee zouden tekenen. Het verzamelen van voldoende mede-ondertekenaars vormt een belangrijke afweging bij een besluit om een position paper van gelijkgezinde lidstaten te ondertekenen. Het doel van een dergelijk paper is immers om eensgezindheid uit te stralen. Het position paper is daarom na het Commissiedebat op 8 september naar de Tweede Kamer gestuurd.
Wanneer heeft u overeenstemming bereikt over het position paper met de betrokken lidstaten?
Ambtelijke afstemming over de inhoud van het paper werd bereikt in de ochtend van woensdag 8 september. Op dat moment stond echter nog niet vast of Nederland mee zou tekenen, omdat dit afhankelijk was van de vraag of voldoende andere Ministers van lidstaten die hadden meegewerkt aan de totstandkoming van het paper zouden meetekenen. In de loop van woensdagmiddag 8 september werd dit duidelijk. In de ochtend van donderdag 9 september werd de definitieve groep landen bekend.
In het position paper geeft het kabinet aan dat het wenselijk is dat de regels van het Stabiliteit- en Groeipact (SGP) versimpeld worden en dat aanpassingen van het SGP moeten bijdragen aan een consistente, transparante en betere toepassing van de regels. Welke concrete versimpelingen en aanpassingen overweegt u in dit kader en zijn volgens u bespreekbaar?
In mijn brief van 14 december 2020 met een brede bespiegeling inzake het SGP heb ik enkele concrete elementen benoemd in de huidige regels die naar mijn inzicht voor verbetering vatbaar zijn.1 Inperking van de vele vormen van flexibiliteit en van de discretionaire ruimte van de Commissie en de Raad kan zorgen voor meer eenvoud, transparantie en consistentie, en dus ook bijdragen aan een betere handhaafbaarheid. Een daarvan is het afschaffen van het gebruik van de structurele begrotingsinspanning als argument om een lidstaat niet in een buitensporigtekortprocedure te plaatsen bij onvoldoende schuldafbouw. Een andere is het afschaffen van de significantiemarge in de preventieve arm. Deze zorgt ervoor dat lidstaten mogen afwijken van hun vereiste structurele begrotingsinspanning wanneer er geen sprake is van een significante afwijking. Afwijkingen worden op deze manier jaar in jaar uit getolereerd en stapelen zich op, waardoor lidstaten steeds verder van de afgesproken begrotingsnormen afdrijven. Nederland staat open voor andere, soortgelijke wijzigingen. Bij deze aanpassingen zal een zekere mate van flexibiliteit wel behouden moeten blijven.
In het position paper onderstreept het kabinet het belang van gezonde, houdbare overheidsfinanciën en van het terugdringen van te hoge overheidsschulden. Hoe vindt u dat dit -in tegenstelling tot wat in het verleden is gebleken- bereikt dan wel afgedwongen moet worden?
Zoals toegelicht in de brief van 14 december 2020 kan een betere handhaving worden bereikt door een verbetering van de regels zelf. Doordat de regels complex zijn en veel ruimte bieden voor flexibiliteit en beoordeling, ontstaat de mogelijkheid tot politieke druk om ze soepel toe te passen. Inperking van de vele vormen van flexibiliteit en van de discretionaire ruimte van de Commissie en de Raad kan zorgen voor meer eenvoud, transparantie en consistentie, en draagt zo bij aan een betere handhaafbaarheid.
In deze brief van 14 december 2020 heb ik ook uiteengezet hoe een betere handhaving mogelijk kan worden bereikt door de besluitvormingsprocedures aan te passen. De Commissie heeft momenteel meerdere rollen. Ze publiceert ramingen, voert analyses uit om te bezien of begrotingen in lijn zijn met de regels en initieert procedurele stappen. Het zou wellicht beter zijn om de analyse en beoordeling van de naleving van de regels te scheiden van het nemen van eventuele vervolgstappen, om de checks and balances binnen het SGP te waarborgen.
Klopt het dat de Europese Commissie aanstuurt op een versoepeling van de regels van het SGP per 2023, door bepaalde uitgavencategorieën niet mee te tellen en dat dit besluitvorming begin 2022 vereist?1
Het idee om groene investeringen uit te zonderen van de begrotingsregels was onderdeel van een discussiepaper dat denktank Bruegel had voorbereid voor de informele Ecofinraad op 10 en 11 september. Het is op dit moment niet bekend of de Commissie het overweegt als serieuze optie voor een eventuele herziening van het SGP.
Acht u versoepeling opportuun in het licht van het terugdringen van te hoge overheidsschulden in bepaalde lidstaten?
Zoals aangegeven in de Staat van de Unie 20213 moet voor het kabinet houdbare overheidsfinanciën het hoofddoel van het SGP blijven, teneinde duurzame economische groei en stabiliteit te waarborgen. De snel stijgende publieke schuld als gevolg van de COVID-19-crisis onderstreept het belang hiervan. Bovendien is het belangrijk dat de handhaving van de regels wordt verbeterd.
Kunt u toezeggen dat u de Kamer niet alleen onmiddellijk op de hoogte stelt als Nederland «concrete stappen onderneemt», zoals u in Kamerstuk 21 501-07, nr. 1734 aangeeft, maar ook als u voornemens bent concrete stappen te ondernemen waarbij tevens voldoende ruimte wordt gelaten om over deze concrete stappen met de Kamer in debat te gaan?
De positie die wordt ingenomen in het position paper is in lijn met de uitgangspunten zoals o.a. verwoord in de brief van 14 december 2020 en de Staat van de Europese Unie 2021 van 2 april jl. en zoals door mij meerdere malen is gewisseld met de Tweede Kamer. Ik heb daarbij ook aangegeven dat Nederland de samenwerking met andere lidstaten zou zoeken.
Voor het kabinet blijven houdbare overheidsfinanciën het hoofddoel van het SGP, teneinde duurzame economische groei en stabiliteit te waarborgen. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen van het lid Snels over het Stabiliteits- en Groeipact van 1 juli jl. vormt het uitdragen van deze uitgangspunten volgens het demissionaire kabinet geen nieuwe inkleuring van de Nederlandse inzet.4
Het vooraf in de openbaarheid met het parlement delen van een document waarover nog gesprekken gaande zijn tussen betrokken lidstaten zou het vertrouwen van die lidstaten kunnen schaden en leek mij gelet op de inhoud ervan ook niet nodig. Mocht het kabinet voornemens zijn om in het Europese debat een lijn te kiezen die afwijkt van de bestaande Nederlandse inzet, dan zal ik de Tweede Kamer vanzelfsprekend voorafgaand hierover informeren, zodat er gelegenheid is om daarover van gedachten te wisselen.
Het bericht dat er mogelijk tientallen miljoenen publieke gelden voor coronatesten naar bedrijven in belastingparadijzen zouden zijn gevloeid |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Grote coronatester kiest frontaal de aanval op de overheid»?1
Ja.
Beschikt u over aanwijzingen dat er inderdaad publiek geld voor coronatesten via «witwasbanken» naar belastingparadijzen is gevloeid? Zo ja, waar bestaan die aanwijzingen uit? Is daarmee publiek geld verkwanseld? Zo nee, gaat u daar onderzoek naar doen?
Nee, ik beschik niet over dergelijke aanwijzingen en heb dus ook geen aanleiding om hier onderzoek naar te doen. Uiteraard controleert de overheid facturen van leveranciers zoals testbedrijven zorgvuldig of deze overeenkomen met de geleverde prestaties voordat deze betaald worden. Ook met Stichting Open Nederland hebben wij afspraken gemaakt over de controles die zij uitvoeren bij de door hen gecontracteerde testaanbieders.
Biedt de informatie die de twee in het bericht genoemde ondernemers met de plaatsvervangend directeur-generaal van het Ministerie van VWS hebben gedeeld aanleiding om te veronderstellen dat publiek geld voor coronatesten naar belastingparadijzen is weggevloeid of voor andere doelen dan coronatesten is aangewend? Zo ja, wat is de aard van die informatie en wat heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het artikel is aangegeven heeft er inderdaad een gesprek plaatsgevonden met de genoemde ondernemers. Dit gesprek heeft geen aanleiding gegeven om te onderzoeken of publiek geld is weggevloeid, omdat in het gesprek geen feitelijk bewijs is overlegd. Als de genoemde ondernemers informatie hebben dat er ergens sprake is malversaties ga ik er vanuit dat zij hun burgerplicht doen en aangifte doen.
Kunt u uitsluiten dat publiek geld voor coronatesten naar belastingparadijzen is gevloeid of niet voor dat doel is gebruikt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De opmars van ondergronds bankieren. |
|
Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de extra aandacht van banken voor witwassen leidt tot een opmars van ondergronds bankieren?1
Ja
Herkent u het beeld dat ondergronds bankieren toeneemt? Ziet u hierin ook een directe link met de toegenomen controles bij banken?
Het beeld dat ondergronds bankieren toeneemt, wordt herkend. De politie ziet een toename van de behoefte om crimineel geld via ondergronds bankieren te verplaatsen. Volgens De Nederlandsche Bank (DNB) heeft de toename onder meer te maken met strengere controles door de vergunning houdende banken en strenger toezicht op deze banken en andere financiële instellingen door DNB; DNB heeft het afgelopen jaar meer meldingen gekregen over ondergronds bankieren.
Hoeveel geld gaat volgens u in Nederland om in ondergronds, zogenoemd; «hawala»-bankieren?
Er zijn geen exacte cijfers over de omvang van ondergronds bankieren in Nederland. Doordat het ondergronds plaatsvindt, is de kennis van bedragen die omgaan in het ondergronds bankieren gebaseerd op individuele opsporingsonderzoeken. Er is geen totaaloverzicht of totaalbedrag hoeveel er in Nederland om zou gaan.
Hoeveel geld weet de politie per jaar op te sporen en af te pakken in het ondergronds bankwezen?
Het opsporen en het onderscheppen van contante geldoverdrachten vindt regelmatig plaats. Op het moment van interveniëren is veelal nog onbekend in welke stadium van het criminele proces de interventie plaatsvindt. Vanuit de beslagcijfers kan geen sluitende koppeling gemaakt worden met ondergronds bankieren.
Heeft de politie voldoende capaciteit en middelen om ondergrondse geldstromen goed te volgen en ook handhavend op te treden? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat zijn dan de knelpunten bij de aanpak?
Bij de politie werken hooggekwalificeerde financieel rechercheurs met uitgebreide kennis van complexe financiële constructies en criminele verdienmodellen. Formatie en bezetting van financieel rechercheurs zijn in balans.2 Bij met name de aanpak van drugscriminaliteit is in de afgelopen jaren een omslag ingezet, waarbij steeds meer nadruk komt te liggen op het volgen van criminele geldstromen, waaronder de stromen die lopen via ondergronds bankieren. Recente interventies (12,5 miljoen euro in één zaak in 2020 en 11,5 miljoen euro in een andere zaak dit jaar) laten zien dat deze benadering effectief is. Daarnaast participeert de politie in het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) dat tot doel heeft criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen bloot te leggen.
Internationale verschillen in wetgeving vormen een knelpunt bij de aanpak van ondergronds bankieren, bijvoorbeeld wanneer de wetgeving in een derde land vereist dat een gronddelict noodzakelijk is alvorens witwassen strafbaar is gesteld. Dat maakt dan nader onderzoek naar onderliggende strafbare feiten en complexe rechtshulp nodig. Ook kan het uitmaken dat een land waarmee de samenwerking wordt gezocht, het rechercheren op criminele geldstromen minder hoog op de agenda heeft staan.
Wat wordt in internationaal verband gedaan tegen hawala-bankieren? Bent u bereid in internationaal verband aandacht te vragen voor dit probleem, zodat geldstromen niet alleen in beeld zijn, maar ze ook echt kunnen worden aangepakt?
Nederland vraagt aandacht voor en is betrokken bij internationale en Europese initiatieven die als doel hebben het vergroten van kennis over en het optreden tegen ondergronds bankieren. Dat zal Nederland ook in de toekomst blijven doen. Hierbij merk ik op dat op internationaal en Europees niveau reeds geruime tijd aandacht is voor (het onderkennen van) risico’s die gepaard gaan met ondergronds bankieren en daartegen wordt opgetreden. Zo heeft de Financial Action Task Force (FATF) bijvoorbeeld in 2013 een studie verricht naar de rol van hawala in het kader van witwassen en terrorismefinanciering. De standaarden van de FATF worden erkend als internationale norm voor het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en de financiering van terrorisme. De landen die lid zijn van de FATF, waaronder Nederland, worden op basis van deze standaarden geëvalueerd. In 2021/2022 wordt Nederland door de FATF geëvalueerd.
In de Supranational Risk Assessment (SNRA) van 2017 en 2019 van de Europese Commissie over witwassen en terrorismefinanciering wordt hawala-bankieren eveneens genoemd. Overigens is ook op nationaal niveau, in de National Risk Assessments (NRA), ondergronds bankieren onderkend als een van de grotere risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Het is ook mede daarom dat het Financieel Expertise Centrum (FEC) aandacht besteed aan het tegengaan van illegale financiële dienstverleners, dienstverleners die zonder vergunning actief zijn.
Daarnaast is de aanpak van criminele geldstromen en het afpakken van crimineel vermogen, mede door Nederlandse inzet, opnieuw geprioriteerd in de nieuwe vierjarige cyclus van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT). Binnen EMPACT, een Europese samenwerkingsstructuur voor opsporing- en handhavingsautoriteiten voor de aanpak van door de EU geprioriteerde criminaliteitsfenomenen, wordt onder meer gefocust op ondergronds bankieren. Dit EMPACT draagt bij aan grootschalige Europese opsporingsonderzoeken en het vergroten van expertise bij en tussen instanties.
Op internationaal niveau vindt samenwerking plaats in opsporingsonderzoeken. Daarnaast participeert Nederland in samenwerkingsverbanden via internationale organisaties zoals Europol. Zoals uw Kamer bekend is, zijn bovendien recent met de VAE twee bilaterale verdragen ondertekend over wederzijdse rechtshulp in strafzaken en uitlevering. De opsporingsdiensten van beide landen kunnen door de afspraken nog sneller reageren op elkaars verzoeken en informatie uitwisselen om criminele praktijken op te rollen en ook kan hierdoor de aanpak van criminele geldstromen gezamenlijk opgepakt worden.
Schatkistbankieren door zorginstellingen. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een brief heeft verzonden aan Jeugdzorg Nederland over het niet toelaten van zorginstellingen tot schatkistbankieren? Zo ja, bent u bereid deze, na toestemming van Jeugdzorg Nederland, te delen met de Kamer?
Ja, bijgevoegde briefwisseling1 heeft tussen de directeur van Jeugdzorg Nederland en de directeur Jeugd van het Ministerie van VWS plaatsgevonden. Jeugdzorg Nederland stemt ermee in dat ik deze brieven deel met de Kamer.
Waarom worden zorginstellingen, zoals jeugdzorgorganisaties, niet toegelaten tot het vrijwillig schatkistbankieren, terwijl onderwijsinstellingen wel toegelaten worden?
De beleidsdoelstelling van het schatkistbankieren is verwoord in artikel 12 van de begroting van Financiën en Nationale Schuld en luidt «Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd». Hieruit volgt dat rechtspersonen die publieke (liquide) middelen beheren in aanmerking kunnen komen voor vrijwillig schatkistbankieren indien risicoarm beheer van deze middelen wenselijk is.2 Rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) zijn in de basis verplicht om deel te nemen aan schatkistbankieren zoals vermeld in artikel 5.2 van de Comptabiliteitswet 2016. Hoewel onderwijsinstellingen over het algemeen RWT’s zijn en daarmee in de basis verplicht zouden moeten schatkistbankieren, zijn onderwijsinstellingen in het verleden op basis van artikel 5.2, tweede lid, onderdeel e, van de Comptabiliteitswet 2016 uitgezonderd van deze verplichting. Bekostigde onderwijsinstellingen hebben sinds de invoering van het schatkistbankieren voor RWT’s in 2004 op vrijwillige basis kunnen schatkistbankieren. We zien dat steeds meer onderwijsinstellingen van die mogelijkheid gebruikmaken.
Zorginstellingen zijn – over het algemeen – geen RWT en kunnen om die reden niet verplicht aangewezen worden om te schatkistbankieren. In het geval van zorginstellingen zijn zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende zorg. Het onderbrengen van dit type instellingen in het schatkistbankieren is, uitgaande van de gemiddelde zorginstelling, tegenstrijdig met de criteria en wetsbepalingen zoals vastgelegd in de Comptabiliteitswet 2016.
Om in aanmerking te komen voor schatkistbankieren op vrijwillige basis spreekt de Comptabiliteitswet 2016 namelijk nadrukkelijk over rechtspersonen die (liquide) publieke middelen in beheer hebben, waarvan het wenselijk is dat deze middelen risico-arm worden beheerd. De rechtsvorm, de zorgtaakstelling (die in geval van Jeugdzorg vaak bij gemeenten ligt en niet bij de instelling zelf), maar ook Europese regelgeving rondom staatssteun en mededinging voorkomen deelname aan het schatkistbankieren voor dit soort instellingen.
Deelt u de mening dat zorginstellingen met schatkistbankieren minder geld kwijt zijn aan banken en meer overhouden voor het verlenen van zorg? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat zorginstellingen worden geconfronteerd met financiële risico’s zoals negatieve rente, zeker nu die met toegang tot schatkistbankieren weggenomen zouden kunnen worden?
Het is in de regelgeving vastgelegd dat de bodemrente die de staat rekent voor het schatkistbankieren niet lager mag zijn dan 0%. In de huidige lage renteomgeving heeft schatkistbankieren financiële voordelen voor deelnemers omdat banken veelal vanaf een bepaalde grenswaarde een negatieve rente rekenen over deposito’s. Ik realiseer me dat dit als een vervelende ontwikkeling kan worden ervaren, tegelijkertijd bevinden we ons in een klimaat van historisch lage rentes. Zoals ook genoemd in de eerdere beantwoording op de vragen van de heer Nijboer3 over de invloed van negatieve rente op zorg- en onderwijsinstellingen (ingezonden op 2 februari 2021), hebben zorginstellingen net als bedrijven en vermogende consumenten te maken met negatieve effecten van het lagerenteklimaat, maar ervaren zij tegelijkertijd ook positieve effecten. Zo hoeft er bijvoorbeeld minder rente over nieuwe leningen betaald te worden.
Het is niet vast te stellen hoe de lage rente netto gezien doorwerkt in de financiële positie van specifieke zorginstellingen. Verder bestaat er voor zorginstellingen de mogelijkheid om hun leningenportefeuille verder te optimaliseren bij hun reguliere financiers in de markt. Bijvoorbeeld voor grote zorginstellingen is dat ook mogelijk bij de Europese Investeringsbank (EIB). De EIB verstrekt langlopende leningen tegen relatief lage rentes, omdat ze dat geld zelf tegen lage rentetarieven kan lenen op de kapitaalmarkt.
Onder welke voorwaarden zouden zorginstellingen toegelaten kunnen worden tot schatkistbankieren? Hoe kunnen de risico’s hierbij beperkt worden? Kunnen vergelijkbare voorwaarden als voor onderwijsinstellingen worden gehanteerd?
In het beleid voor het (vrijwillig) schatkistbankieren zijn de criteria in de Comptabiliteitswet 2016 leidend. Deze wetgeving wordt gebruikt om individuele aanvragen te beoordelen voor vrijwillige of verplichte deelname aan het schatkistbankieren.
Er wordt niet gestuurd op deelname van bepaalde sectoren en ook niet op het aantal organisaties dat deelneemt aan schatkistbankieren. Sinds begin 2020 zien we een toestroom aan aanmeldingen en toelatingen tot het schatkistbankieren. Elke aanvraag wordt nauwkeurig afgewogen en op individuele basis beoordeeld binnen het bestaande juridische kader. Gegeven de huidige inrichting van het zorgstelsel, de criteria in de Comptabiliteitswet 2016 en Europese regelgeving rondom staatssteun en mededinging is deelname voor instellingen in het zorgstelsel, zoals ook is aangegeven in de brief naar Jeugdzorg Nederland, niet mogelijk. Gegeven deze criteria en nationale en Europese regelgeving zien wij ook geen mogelijkheden om de voorwaarden voor het schatkistbankieren verder te verruimen.
Bent u bereid in kaart te brengen hoe zorginstellingen toegelaten kunnen worden tot schatkistbankieren, zodat zorginstellingen zich volledig kunnen richten op het verlenen van zorg en niet worden gestraft voor het aanhouden van veilige buffers?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u dit ook doen voor andere (semi-)publieke instellingen? En voor goede doelenorgansaties? Waarom niet?
Er zijn diverse (semi-)publieke instellingen die deelnemen aan het schatkistbankieren, op zowel verplichte als vrijwillige basis, afhankelijk van hun rechtsvorm en of ze publieke middelen beheren. De instellingen die aan deze criteria, zoals uitgezet in de Comptabiliteitswet, voldoen moeten in sommige gevallen verplicht, en kunnen in sommige gevallen vrijwillig deelnemen aan schatkistbankieren. Goededoelenorganisaties beheren overwegend geen publieke liquide middelen en zijn om die reden uitgesloten van deelname.
Het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). |
|
Kees van der Staaij (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het IMF?1
Ja.
Waar is de financiële ondersteuning voor bestemd, voor welke doelen moet het geld aangewend worden?
Een generieke SDR allocatie vult de internationale reserveposities van IMF leden aan en versterkt hiermee het mondiale financiële vangnet. De allocatie verschaft liquiditeit aan het internationale monetaire systeem. Een SDR-allocatie voorziet opkomende economieën en lage-inkomenslanden van harde valuta als de euro, dollar, yen, Britse pond en renminbi, doordat hun centrale banken de gealloceerde SDR’s kunnen omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Daarnaast kunnen SDR’s worden benut om betalingen aan het IMF te voldoen. SDR’s kunnen kwetsbare landen liquiditeitsruimte bieden om eventuele cruciale crisis-gerelateerde uitgaven te doen.
Welke (politieke) voorwaarden zijn verbonden aan de financiële steun?
SDR’s zijn onconditioneel van aard. Daardoor zijn er geen voorwaarden verbonden aan een allocatie van SDR’s of het gebruik van SDR’s.
Hoe wordt de doelmatigheid en doeltreffendheid van de inzet van de financiële middelen gemonitord?
Om te zorgen dat SDR’s effectief en zorgvuldig worden aangewend, implementeert het IMF een aantal voorstellen om de transparantie en verantwoording van het gebruik van SDR’s te bevorderen. Zo is de Guidance Note over het gebruik van SDR’s geactualiseerd, waarmee het IMF landen een leidraad biedt hoe SDR’s effectief in te zetten.2 Daarin benadrukt het IMF dat noodzakelijke beleidshervormingen om de economie te ondersteunen tijdig moeten worden ingezet. Tijdens Artikel IV consultaties kan het IMF landen eventueel adviseren over de specifieke inzet van SDR’s.
Verder stelt het IMF ongeveer twee jaar na de allocatie een extra rapport inzake het gebruik van SDR’s op. Transparantie wordt verder uitgebreid door de publicatie van SDR posities en operaties van individuele landen in meer detail uit te splitsen en op kwartaalbasis te publiceren.
In hoeverre kunnen de financiële middelen van het IMF de sancties tegen Wit-Rusland ondermijnen door de effecten ervan op ongewenste wijze te verzachten?
In algemene zin geldt dat het de rol van het IMF is om betalingsbalanssteun te verlenen aan landen die door het lidmaatschap worden erkend. Lidstaten die niet erkend worden hebben geen toegang tot IMF-faciliteiten. De toekenning van SDR’s doet op zichzelf geen afbreuk aan de sancties die de EU en verschillende andere bondgenoten tegen Belarus hebben ingesteld. Bevriezing van tegoeden, inreisverboden, handelsbeperkingen en restricties op toegang tot de Europese kapitaalmarkt zijn van kracht en hebben onverminderd effect.
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Nederland zet erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, in contacten met de EU en andere internationale partners de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s te verzilveren op de kapitaalmarkt zo veel mogelijk te beperken, om zo de druk op het regime verder op te voeren.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat Wit-Rusland een fors bedrag ontvangt via het IMF, terwijl er met Nederlandse steun sancties aan Wit-Rusland opgelegd zijn door landen die ook lid zijn van het IMF?
Om toegang te krijgen tot gealloceerde SDR’s dient een land geen achterstallige betalingen aan het IMF uit te hebben staan en dient het IMF de zittende macht in het land te erkennen. Het IMF gaat over tot niet-erkenning indien de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op basis van stemgewicht, een regime niet erkent.
Het kabinet heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Nederland heeft in EU-verband daarom ook vier krachtige pakketten sancties tegen Belarus ingesteld. Samen met een grote groep partners staat Nederland ook op het standpunt dat Loekasjenko geen democratische legitieme president is.
Er is echter geen sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Ook in EU-verband is niet overgegaan tot volledige niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Wel is de samenwerkingsrelatie met Belarus in grote mate afgeschaald sinds de gestolen presidentsverkiezingen van augustus 2020.
Bij de allocatie van de SDR’s op 23 augustus jl. zijn deze generiek uitgekeerd aan alle leden van het IMF. De leden waarvan de uitvoerende macht door de meerderheid van het IMF-lidmaatschap wordt erkend, waaronder dus ook Belarus, hebben toegang tot de gealloceerde SDR’s. Nederland is van mening dat dit correct op basis van de geldende procedures van het IMF is gebeurd.
Geeft het IMF zich rekenschap van deze tegenstrijdigheid, en zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de kritische reacties vanuit bijvoorbeeld de Wit-Russische oppositie op de schenking, en in hoeverre deelt u hun kritiek?
Het kabinet is bekend met deze reacties en heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Het Kabinet heeft dan ook begrip voor de vragen die de uitkering van deze SDR’s aan Belarus oproept. Echter, de toekenning van SDR’s is naar het oordeel van het kabinet volgens de geldende procedures verlopen.
Zoals ook gemeld in de het antwoord op de Kamervragen van leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet het kabinet zich er, in lijn met het geldende sanctiebeleid, wel voor in om de mogelijkheden voor Belarus om deze SDR’s op de internationale kapitaalmarkt te verzilveren zoveel mogelijk te beperken.
Welke invloed kan Nederland met gelijkgestemde landen uitoefenen op deze beslissing van het IMF, en bent u bereid zich in te zetten voor het intrekken ervan?
De allocatie van deze SDR's aan Belarus is volgens de daartoe geldende procedures tot stand gekomen. De SDRs zijn reeds uitgekeerd en een generieke allocatie kan niet voor afzonderlijke lidstaten teruggedraaid worden. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om zich nu binnen het IMF uit te spreken voor het intrekken van de aan Belarus toegekende SDR’s.
Deelt u de mening dat Nederland geen trekkingsrechten mag kopen van Wit-Rusland?
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren, kunnen landen deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Zoals genoemd in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet Nederland erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s op de internationale kapitaalmarkt in te wisselen zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties te weigeren met tegenpartijen waar (EU) sancties voor gelden.
Onduidelijkheid bij gemaakte afspraken door banken inzake het vergoeden van spoofingfraude |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich mijn eerdere vragen over spoofingfraude?1
Ja.
Heeft u inmiddels een beeld bij hoe banken omgaan met het vergoeden van spoofingfraude; zijn er verschillen zichtbaar tussen banken in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingraude?
Eind 2020 heb ik met de banken gesproken over het vergoeden van de schade van online fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek besloten de banken om de schade door spoofing uit coulance te vergoeden, omdat bij deze vorm van digitale fraude misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van klanten in hun bank. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 18 december.2
In deze brief heb ik uw Kamer op de hoogte gebracht van de criteria die banken hanteren om in aanmerking te komen voor coulance. De banken hanteren coulance voor slachtoffers van spoofing wanneer het slachtoffer aangifte heeft gedaan van spoofing, er sprake is geweest van spoofing van de naam en/of het telefoonnummer van de eigen bank, er enige vorm van bewijs wordt aangedragen door het slachtoffer dat er spoofing heeft plaatsgevonden en het slachtoffer een niet-zakelijke klant is. Ook heb ik aangegeven dat banken gezamenlijk nog zouden uitwerken wanneer er sprake is van grove nalatigheid bij spoofing. Afgelopen mei hebben de banken de zogenoemde toetsingscriteria voor coulance bij spoofing gepubliceerd.3 Hier heb ik uw Kamer in juni over geïnformeerd.4 In verband met verwarring die kan ontstaan met de vijf uniforme veiligheidsregels die door de banken en de Consumentenbond zijn opgesteld om meer inkleuring te geven aan het begrip «grove nalatigheid» in het kader van bancaire fraude, hebben de banken ervoor gekozen de term «grove nalatigheid» niet te hanteren en in plaats daarvan te spreken over toetsingscriteria.
De toetsingscriteria betreffen: het slachtoffer is niet medeplichtig aan fraude, het slachtoffer heeft niet eerder een vergoeding voor spoofing ontvangen bij dezelfde bank en het slachtoffer werkt voldoende mee aan het fraudeonderzoek van de bank. Als aan deze criteria voldaan wordt krijgt het slachtoffer 100% van de schade uit coulance vergoed. Naast deze criteria kijken banken ook naar de specifieke feiten en omstandigheden van elke oplichtingszaak. Zoals ik ook aangaf in mijn eerdere Kamerbrief5 is het vanuit het oogpunt van mededinging belangrijk om te benadrukken dat het coulancekader uit minimumcriteria bestaat, waarbij het individuele banken vrij staat om een ruimhartiger vergoedingenbeleid te hanteren dan wat in het kader is afgesproken. Hierdoor kan het zijn dat er verschillen bestaan in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingfraude, maar wordt ten minste het toegelichte kader gehanteerd.
Herkent u het beeld dat met name ABN AMRO en de Volksbank, twee banken die nota bene in handen zijn van de Staat, minder snel tot (volledige) vergoeding van spoofingfraude overgaan dan andere banken? Zo ja, hoe verklaart u dat en wat vindt u daarvan?
Ik heb mij laten informeren over de toepassing van het coulancekader door de banken. Van de banken, waaronder deze twee banken, begrijp ik dat zij allen de «Toetsingscriteria voor coulance bij schade door bankhelpdesk fraude (spoofing)»6 hanteren. De hoofdlijnen van het coulancekader zouden dus op dezelfde manier uitgevoerd moeten worden. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit niet het geval is. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag aangaf, kan het wel zijn dat er verschillen zijn tussen de precieze afhandeling van de schadevergoeding van spoofingfraude door banken. Gezien de klantvertrouwelijkheid die geldt rondom individuele gevallen, ben ik niet bekend met de details van individuele spoofinggevallen en hoe deze door de verschillende banken zijn afgehandeld. In zijn algemeenheid vind ik het belangrijk dat het coulancekader door de banken gehanteerd wordt en dat klanten die slachtoffer worden van spoofing zo ruimhartig mogelijk gecompenseerd worden. Ik zal dit bij de banken nogmaals onder de aandacht brengen.
Klopt het dat ABN AMRO de afgelopen maanden bij afwijzingen van vergoedingen de omschrijving: «grof nalatig», heeft gehanteerd, terwijl dat begrip in de coulanceregeling niet nader gedefinieerd is?
Van de Nederlandse Vereniging van Banken heb ik begrepen dat ABN AMRO de term «grof nalatig» inderdaad gehanteerd heeft, maar dat deze term gebruikt is wanneer er sprake was van bancaire fraude en de uniforme veiligheidsregels niet waren nageleefd.
Hoe verklaart u dat het begrip «grove nalatigheid» niet nader gedefinieerd is in de coulanceregeling, terwijl het toch de nadrukkelijke afspraak was dat banken collectief nog nader zouden gaan uitwerken wanneer er sprake zou kunnen zijn van «grove nalatigheid» bij spoofing?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stellingname van ABN AMRO dat in het geval de bankpas en/of pincode aan de fraudeurs bekend zijn gemaakt er geen sprake is van spoofing en dat compensatie alleen mogelijk is als geld is overgemaakt naar een zogenaamde «kluisrekening» en niet bij andere varianten van spoofing? Is dit in lijn met de afspraken die hierover zijn gemaakt?
Uit het Burgerlijk Wetboek, boek 7, artikel 528 en 529 volgt dat betaaldienstverleners verplicht zijn om bancaire fraude (dit is het geval bij betalingstransacties die niet door de consument zijn geautoriseerd) te vergoeden, tenzij de betaler frauduleus heeft gehandeld of sprake is van grove nalatigheid. In 2014 hebben de banken, in samenwerking met de Consumentenbond, de uniforme veiligheidsregels opgesteld om meer duiding te geven aan wanneer er sprake is van grove nalatigheid. Een van de uniforme veiligheidsregels is dat de pincode en betaalpas niet afgegeven mogen worden.
Voor het geval waarin de betalingstransactie wel zelf in werking is gesteld door de klant, de zogenoemde «niet-bancaire fraude», is niet wettelijk vastgelegd dat schadevergoeding plaats moet vinden. Daarom heb ik met de banken in december gesproken over schadevergoeding bij niet-bancaire fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek zijn de banken tot een coulancekader gekomen waarbij slachtoffers in aanmerking komen voor schadevergoeding door spoofing wanneer de naam of het nummer van de bank gebruikt is en de overige toetsingscriteria uit het antwoord op vraag 2 en 5 gelden.
Ik ben niet bekend met de omstandigheden van de casus die hier opgebracht wordt en ben niet in de positie om een oordeel te geven over een individueel geval. Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en uiteindelijk de rechter bepalen in hoeverre de bank de relevante wetgeving heeft nageleefd in een individuele casus.
Bent u bereid nog eens met de banken om tafel te gaan, daarbij te benadrukken dat, in lijn met de aangenomen motie over het compenseren van slachtoffers van spoofingfraude2, het zaak is dat slachtoffers zo veel als mogelijk gecompenseerd dienen te worden, en van dat gesprek verslag te doen aan de Kamer?
Zoals ik ook heb aangegeven richting uw Kamer in het mondelinge vragenuur van 10 november 2020 moeten we niet alleen kijken naar het compenseren van slachtoffers, maar ook naar hoe online fraude voorkomen kan worden omdat dit de basis is van een succesvolle aanpak. Ik blijf in gesprek met banken over de mogelijkheden om (online) fraude te voorkomen en over hoe zij hun klanten kunnen beschermen. Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief8 ben ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met de banken over een integrale aanpak van online fraude. In deze aanpak wordt onder meer gesproken over preventiemaatregelen en het anderszins helpen van slachtoffers van fraude. Over de ontwikkeling van de aanpak informeer ik uw Kamer separaat.
Het bericht ‘Ouderen in geldproblemen door sluiting bankkantoren: ‘Grote stille armoede aan het ontstaan’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht in het AD van 23 augustus 2021, getiteld «Ouderen in geldproblemen door sluiting bankkantoren: «Grote stille armoede aan het ontstaan»»?1
Ja.
Herkent u de signalen van senioren die zijn ontvangen naar aanleiding van een oproep van belangenvereniging van senioren KBO-Brabant?
Ik herken deze signalen. Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is een overlegplatform waarin organisaties die zijn betrokken bij het aanbieden en het afnemen van betaaldiensten zich inzetten voor een veilig, betrouwbaar, toegankelijk en efficiënt betalingsverkeer voor iedereen. Het MOB wordt voorgezeten door De Nederlandsche Bank (DNB) en adviseert het Ministerie van Financiën over allerlei vraagstukken in het betalingsverkeer. Binnen het MOB spreek ik regelmatig met stakeholders over diverse betalingsverkeeronderwerpen, waaronder de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Daarnaast publiceert het MOB elke drie jaar een onderzoek naar de bereikbaarheid en toegankelijkheid van betaaldiensten voor consumenten en ondernemers. Begin juni heb ik uw Kamer de Bereikbaarheidsmonitor 2021 aangeboden2.
Uit de Bereikbaarheidsmonitor 2021 blijkt dat voor de meeste consumenten de toegankelijkheid en bereikbaarheid van betaaldiensten nog steeds goed is en dat deze op sommige punten zelfs is verbeterd, maar dat de tevredenheid over het betalingsverkeer van consumenten uit kwetsbare groepen – zoals mensen met een fysieke of mentale beperking, ouderen, mensen die minder digitaal vaardig zijn of geen internet hebben, laagopgeleiden en laaggeletterden – gedaald is van gemiddeld een 7,5 in 2016 naar gemiddeld een 7,1 in 2021. Volgens de Bereikbaarheidsmonitor heeft dit met name te maken met een lagere waardering voor betaaldiensten die gerelateerd zijn aan bankkantoren. Bovendien geldt dat zowel door de gemiddelde consument als door consumenten uit kwetsbare groepen de afstand tot het bankkantoor en de geldautomaat, en de dienstverlening van de telefonische helpdesk en klantenservice lager worden gewaardeerd. Op basis van de gesprekken die ik voer en de bereikbaarheidsmonitor maak ik op dat niet alleen senioren uit Brabant, maar ook senioren uit andere provincies in Nederland ontevredener zijn door de sluiting van bankkantoren en digitalisering van serviceverlening.
Heeft u het idee dat de problemen die senioren ervaren door sluiting van bankkantoren en steeds verdergaande digitalisering van serviceverlening door banken alleen in Brabant voorkomt of een landelijk probleem is?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het problematisch dat er in 2020 nog maar 942 bankkantoren geopend zijn in Nederland ten opzichte van 2.864 bankkantoren in 2010 en de dekkingsgraad in 2020 naar 93.98 procent is gedaald ten opzichte van 96.73 procent in 2016? Zo nee, wanneer wordt dit wel problematisch? Kunt u aangeven of er een ondergrens is die overheidsingrijpen rechtvaardigt?
Ik vind het belangrijk dat iedereen mee kan doen in het betalingsverkeer. Omdat niet iedereen in dezelfde mate digitaal vaardig is, vind ik het van belang dat banken hier rekening mee houden in de dienstverlening die zij aanbieden en dat er ook een mogelijkheid geboden wordt voor menselijk contact. Dit kan via fysieke bankkantoren, maar bijvoorbeeld ook door het aanbieden van financiële zorgcoaches, het aanbieden van een speciale klantenservice voor kwetsbare groepen of het inrichten van servicepunten in winkels of bibliotheken. De meeste banken bieden al een dergelijk alternatief aan. Mijn ondergrens ligt dan ook in de toegankelijkheid van de dienstverlening, niet specifiek in het aantal bankkantoren. Uit de gesprekken die worden gevoerd binnen het MOB over toegankelijkheid blijkt echter dat de alternatieven niet bij iedereen bekend zijn en niet altijd als volwaardig alternatief worden ervaren. Om deze reden is binnen het MOB het actieplan Toegankelijkheid Betalingsverkeer opgesteld.3
Het actieplan richt zich onder meer op het onder de aandacht brengen van deze bestaande initiatieven en het verbeteren van de dienstverlening van banken via persoonlijke aandacht op lokaal niveau (bijvoorbeeld door het inrichten van servicepunten in bibliotheken). Ook richt het actieplan zich op het inventariseren van de behoeftes van kwetsbare groepen en het bedenken van oplossingen waar deze behoeftes onvoldoende worden vervuld. In dit kader worden er momenteel gesprekken gevoerd door het MOB met individuele banken. De implementatie van het actieplan wordt tussentijds gemonitord. In het MOB-Najaarsoverleg in november 2021 wordt een eerste tussenrapportage besproken.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om menselijk contact te hebben in de steeds verder digitaliserende samenleving altijd van belang moet blijven, in dit kader dus ook als het gaat om betaaldienstverlening? En deelt u in dat kader ook de mening dat een hoge dekkingsgraad van betaalautomaten, maar niet van bankkantoren onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen onderneemt u om kwetsbare groepen, waarvan een groot deel een achteruitgang in toegankelijkheid en de bereikbaarheid van betaaldiensten ervaart, ondersteuning te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u in gesprek met banken over de bereikbaarheid van betaaldienstverlening in de komende tien jaar? Hoe beoordeelt u hun standpunt op dit onderwerp?
Het actieplan heeft een implementatietermijn van twee jaar, maar gezien de toenemende digitalisering in het betalingsverkeer verwacht ik dat we ook daarna het gesprek over de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het betalingsverkeer blijven voeren in MOB-verband. Ik heb er begrip voor dat banken hun bedrijfsvoering aanpassen op een samenleving die steeds digitaler is. Maar dat mag niet tot gevolg hebben dat bepaalde groepen mensen niet langer mee kunnen doen in het betalingsverkeer. Ik vind het dan ook positief dat banken alternatieven bieden wanneer zij hun bankkantoren sluiten, dat zij met het gezamenlijke actieplan Toegankelijkheid erkennen dat er ruimte voor verbetering is en laten zien dat zij zich willen inzetten om die verbetering te bewerkstelligen. Het is voor de MOB-partijen dan ook een prioriteit om de komende twee jaar voortvarend aan de slag gaan met het implementeren van het actieplan. Ik informeer uw Kamer bij het aanbieden van de volgende MOB-jaarrapportage over de voortgang.
Daarnaast voert DNB, naar aanleiding van het recent gepubliceerde onderzoek naar de toekomst van de chartale infrastructuur in Nederland4, momenteel gesprekken met de partijen van het MOB over een convenant contant geld voor de komende vijf jaar. Dit convenant bestaat uit afspraken om ervoor te zorgen dat de chartale infrastructuur de komende jaren goed blijft functioneren. Zoals ik eerder heb toegezegd informeer ik uw Kamer dit najaar over de vervolgstappen naar aanleiding van dit onderzoek.
Leeftijdsdiscriminatie door banken. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoge leeftijd mag toegang tot krediet niet blokkeren?»1
Ja.
Klopt het dat banken eenzijdig leningsvoorwaarden aanpassen wanneer klanten ouder worden? Zo ja, waarom doen zij dit?
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft mij desgevraagd gemeld dat het bereiken van een bepaalde leeftijd aanleiding kan zijn om de financiële situatie van een consument weer te toetsen, en indien nodig de voorwaarden van het product aan te passen. De gedachte daarbij is dat banken klanten niet meer krediet moeten verstrekken dan voor die individuele klant passend is. De banken baseren zich bij dit beleid deels op het Klantbelang normenkader van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uit 2018 over consumptief krediet,2 dat is terug te vinden in de Gedragscode Consumptief Krediet van de NVB.3 Banken houden met die beoordeling onder andere rekening met zogeheten life events, zoals scheiden, pensioen en werkloosheid. Ik vind het van belang dat banken bij het aanpassen van de kredietvoorwaarden de belangen van de consumenten in acht nemen.
Deelt u de mening dat bij het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden louter wegens het bereiken van een bepaalde leeftijd sprake is van ongeoorloofde leeftijdsdiscriminatie?
Naar aanleiding van een vergelijkbare zaak, hebben de leden Alkaya en Van Kent (beiden SP) eerder schriftelijke vragen gesteld.4 Zoals ik in mijn beantwoording op hun vragen schreef, is discriminatie in Nederland verboden en zet het kabinet zich in om alle vormen van discriminatie tegen te gaan. Het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden kan tot doel hebben om overkreditering te voorkomen. Dat kan geoorloofd zijn. Wel ben ik van mening dat banken bij het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden oog moeten hebben voor de gevolgen daarvan voor de consument.
Onder welke voorwaarden kunnen banken eenzijdig kredietvoorwaarden aanpassen, en onder welke omstandigheden kan het blote feit van het bereiken van een bepaalde leeftijd daar aanleiding toe geven?
Banken mogen kredietvoorwaarden eenzijdig aanpassen, mits dit voorafgaand in de kredietovereenkomst is overeengekomen en banken consumenten over wezenlijke wijzigingen voorafgaand informeren. Het bereiken van een bepaalde leeftijd wordt, vanwege het aan leeftijd gebonden potentieel veranderende inkomen, door banken beschouwd als een factor van belang bij de beoordeling of een krediet passend is en ook in de toekomst blijft voor de consument. Voorkomen moet worden dat consumenten na een verandering in hun inkomen (door bijvoorbeeld pensionering) niet langer in staat zijn om hun krediet terug te betalen en als gevolg daarvan in de schulden terecht komen. Banken moeten daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen.
Als een consument het oneens is met de wijziging van de voorwaarden, kan de consument een klacht indienen bij de betreffende bank. Vervolgens kan de consument de klacht ook voorleggen aan de civiele rechter of het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).
Op welke schaal komt dit voor? Heeft u daar inzicht in?
Bij navraag heeft de NVB gemeld dat het specifieke beleid per bank verschillend is, maar dat de meeste banken rekening zullen houden met de pensioengerechtigde leeftijd van een consument, omdat dit impact kan hebben op de financiële situatie van die consument.
Wordt er toezicht gehouden op leeftijds- en andere vormen van discriminatie door toezichthouders als de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten; zo nee, waarom niet?
De AFM, De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) houden toezicht op de integere en beheerste bedrijfsvoering van banken. Dit omvat ook dat banken moeten waarborgen dat wetsovertredingen of andere handelingen die het vertrouwen in de financiële markten kunnen schaden worden tegengegaan. In het geval van misstanden die de bedrijfsvoering van banken raken, zouden de toezichthouders handhavend kunnen optreden. Als een consument een klacht heeft over een financieel product of financiële dienst – waaronder vermeende leeftijdsdiscriminatie – dan kan hierover melding worden gedaan bij de AFM. Daarnaast kan de consument de klacht ook voorleggen aan het Kifid of de civiele rechter.
Deelt u de mening dat bij het versoberen van voorwaarden altijd gekeken moet worden naar de individuele omstandigheden, nu het bereiken van een bepaalde leeftijd zeer weinig zegt over de kredietwaardigheid van een persoon?
Zoals ik in mijn beantwoording op vraag 2 heb aangegeven, voeren banken een beleid om overkreditering tegen te gaan. Het bereiken van een bepaalde leeftijd is een factor die daarin wordt meegewogen. Het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd kan het inkomen van de consument veranderen en dat kan gevolgen hebben voor de kredietwaardigheid. Een bank mag een algemeen beleid voeren, maar moet daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen.
Bent u bereid met banken in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat leeftijdsdiscriminatie niet meer plaatsvindt en dat bij het versoberen van voorwaarden altijd gekeken wordt naar de persoonlijke omstandigheden van klanten?
Een bank mag om overkreditering tegen te gaan algemeen beleid voeren, maar moet daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen. Ik vraag banken dan ook om samen met de klant te kijken wat er wél mogelijk is op basis van de individuele situatie. Dit kan helpen bij het uitleggen waarom voorwaarden eenzijdig zijn aangepast en geeft de consument de mogelijkheid een passende oplossing te vinden. Dit is ook aan de NVB overgebracht.
Wilt u ervoor zorgen dat ouderen niet stelselmatig benadeeld worden door banken en zo nodig wettelijke maatregelen nemen? Zo nee, waarom niet?
Mijn beeld is niet dat ouderen stelselmatig door banken worden benadeeld en ik zie daarom geen noodzaak voor wettelijke maatregelen. Dat neemt niet weg dat het eenzijdig aanpassen van voorwaarden ervaren kan worden als een benadeling. Toch is het belangrijk dat banken beleid voeren om overkreditering tegen te gaan. Het gesprek tussen bank en klant om te kijken wat wel mogelijk is kan hierbij helpen. Indien een consument een klacht heeft, kan die klacht worden ingediend bij de desbetreffende bank. Daarnaast kan de consument de klacht ook voorleggen aan het Kifid of de civiele rechter.
Het bericht dat Belarus bijna $1 miljard krijgt toegekend van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), in de vorm van speciale trekkingsrechten |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Belarus bijna $ 1 miljard krijgt toegekend van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), in de vorm van speciale trekkingsrechten (Special Drawing Rights/SDR’s)?1
Ja.
Klopt het dat landen als Venezuela en Myanmar geen SDR’s hebben ontvangen, omdat de zittende regimes door veel landen niet worden erkend?
Een generieke allocatie van SDR’s wordt naar rato van het quota-aandeel toegekend aan alle IMF leden. Om toegang te krijgen tot de gealloceerde SDR’s dient een land geen achterstallige betalingen aan het IMF uit te hebben staan en dient het IMF de zittende macht in het land te erkennen. Het IMF gaat over tot niet-erkenning indien de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op basis van stemgewicht, een regime niet erkent.
Voor Venezuela en Myanmar geldt dat er geen brede steun is vanuit het IMF lidmaatschap voor de erkenning van de zittende macht in de desbetreffende landen. Deze landen hebben geen toegang tot de gealloceerde SDR’s.
Het kabinet heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Nederland heeft in EU-verband daarom ook vier krachtige pakketten sancties tegen Belarus ingesteld. Samen met een grote groep partners staat Nederland ook op het standpunt dat Loekasjenko geen democratische legitieme president is.
Echter, er is geen sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Ook in EU-verband is niet overgegaan tot volledige niet- erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Wel is de samenwerkingsrelatie met Belarus in grote mate afgeschaald sinds de gestolen presidentsverkiezingen van augustus 2020.
Bij de allocatie van de SDR’s op 23 augustus jl. zijn deze generiek uitgekeerd aan alle leden van het IMF. De leden waarvan de uitvoerende macht door de meerderheid van het IMF-lidmaatschap wordt erkend, waaronder dus ook Belarus, hebben toegang tot de gealloceerde SDR’s. Nederland is van mening dat dit correct en op basis van de geldende procedures van het IMF is gebeurd.
Klopt het dat aan Belarus wel SDR’s zijn verstrekt, terwijl een groot aantal landen de verkiezing van president Loekashenko niet erkent? Deze landen hebben binnen het IMF-bestuur gezamenlijk meer dan 50% van het stemgewicht.
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Belarus hetzelfde behandeld zou moeten worden als Venezuela en Myanmar, en dat het ongewenst is dat Belarus SDR’s heeft ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat Belarus SDR’s ontvangt ter waarde van $ 1 miljard, terwijl een brede groep landen (EU, VS, VK, Canada) financiële sancties tegen Belarus heeft ingesteld? Hoe beoordeelt u het risico dat de $ 1 miljard van het IMF bijdraagt aan een stevigere positie van het Loekashenko-regime en afbreuk doet aan de ingestelde sancties?
In algemene zin geldt dat het de rol van het IMF is om betalingsbalanssteun te verlenen aan landen die door het lidmaatschap worden erkend. Lidstaten die niet erkend worden hebben geen toegang tot IMF-faciliteiten. De toekenning van SDR’s doet op zichzelf geen afbreuk aan de sancties die de EU en verschillende andere bondgenoten tegen Belarus hebben ingesteld. Bevriezing van tegoeden, inreisverboden, handelsbeperkingen en restricties op toegang tot de Europese kapitaalmarkt zijn van kracht en hebben onverminderd effect.
Het is niet goed vast te stellen in welke mate middelen die het regime met deze SDR’s tot zijn beschikking krijgt bijdragen aan versteviging van de positie van het regime. Wel is het kabinet van mening dat, in lijn met het staande sanctiebeleid, ingezet moet worden op het zo veel mogelijk beperken van de mogelijkheden voor Belarus om deze SDR’s te verzilveren op de kapitaalmarkt, om zo de druk op het regime verder op te voeren. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Heeft er een discussie plaatsgevonden binnen het IMF-bestuur over deze uitkering aan Belarus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst van deze discussie en is er formeel gestemd?
De discussie binnen het IMF betrof de generieke uitkering van SDR’s aan alle IMF lidstaten. Lidstaten zijn niet separaat besproken, dus ook Belarus niet.
Wat was de inbreng van Nederland binnen het IMF-bestuur over deze kwestie? Heeft Nederland ingestemd met deze «gift» aan Belarus? Zo ja, waarom?
Er is een besluit genomen over een generieke allocatie van SDR’s en er zijn geen individuele besluiten per land genomen. Nederland heeft daarom niet gestemd over de allocatie van SDR’s aan Belarus, maar over de algehele uitkering van SDR’s. Internationaal was brede steun voor een allocatie van speciale trekkingsrechten om zo opkomende economieën en lage-inkomenslanden te ondersteunen in deze fase van de coronacrisis. Ook Nederland heeft voor een generieke allocatie van SDR’s gestemd.2
Is het mogelijk de uitkering van SDR’s aan Belarus alsnog te bevriezen? Zo ja, bent u bereid hiervoor te pleiten binnen het IMF?
Op basis van de Articles of Agreement van het IMF kan de toekenning van speciale trekkingsrechten niet voor individuele landen worden herroepen. Een eventuele «cancellation» is alleen mogelijk wanneer deze gelijk is voor alle leden.
Wel zet Nederland erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om speciale trekkingsrechten te verzilveren op de internationale kapitaalmarkt, zo veel mogelijk te beperken. Zie verder het antwoord op vragen 9 en 10.
Bent u bereid alsnog uw afkeuring uit te spreken over de uitkering aan Belarus en hierover eventueel een gezamenlijke verklaring af te leggen met gelijkgestemde landen? Zo nee, waarom niet?
De allocatie van deze SDR's aan Belarus is volgens de daartoe geldende procedures tot stand gekomen. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om zich hier binnen het IMF tegen uit te spreken.
Wel zet het kabinet in contacten met de EU, de VS en andere internationale partners erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om SDR's op de kapitaalmarkt te verzilveren zoveel mogelijk te beperken. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Kunt u garanderen dat Nederland niet zal meewerken aan het omzetten van SDR’s van Belarus in valuta? En bent u bereid met andere landen in contact te treden om gezamenlijk te voorkomen of te bemoeilijken dat Belarus SDR’s in valuta kan omzetten? Zo nee, waarom niet?
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Nederland zet in contacten met de EU, de VS en andere internationale partners erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden daartoe voor Belarus zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties te weigeren met tegenpartijen waar (EU) sancties voor gelden.
Het bericht 'Banken huilen krokodillentranen om negatieve spaarrente' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht uit het Financieel Dagblad van 20 augustus 2021 «Banken huilen krokodillentranen om negatieve spaarrente»?1
Ja.
Blijft u bij uw standpunt dat het risico minimaal is dat onder de € 100.000 spaargeld negatieve rente gerekend gaat worden? Hoe duidt u de signalen dat het scenario dat dit wel gaat gebeuren steeds reëler begint te worden? Kunt u een inschatting geven hoe groot het actuele risico is dat ook onder de € 100.000 spaargeld een negatieve rente gerekend gaat worden?
Ik realiseer me dat gewone spaarders zich zorgen kunnen maken over de lage rente. Over mijn standpunt – dat de gewone spaarder voldoende mogelijkheden dient te houden om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent – ben ik dan ook volstrekt helder. Dat geldt nog steeds. Indien die mogelijkheden significant worden beperkt neem ik het onderwerp opnieuw ter hand en overweeg ik, indien opportuun, ook wetgeving. Mij past terughoudendheid om een inschatting te geven van het (toekomstige) prijsbeleid van banken. Banken zijn immers in de basis private instellingen die zelf gaan over hun tarieven, producten en diensten.
Kunt u ingaan op de ontwikkeling dat enerzijds forse winsten worden gemaakt door banken (in combinatie met aangekondigde dividenduitkeringen) en anderzijds een tendens van negatieve rente rekenen over het spaargeld van hardwerkende Nederlanders? Acht u dit een logische ontwikkeling? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
De recent gepubliceerde halfjaarcijfers van veel Nederlandse banken laten zien dat hun winsten flink zijn gestegen. Zoals ook geschetst in het artikel waaraan u refereert is een belangrijke kanttekening daarbij dat dit veelal werd veroorzaakt door eenmalige en tijdelijke factoren. Bijvoorbeeld door vrijgevallen voorzieningen, die banken eerder hadden opgebouwd om tegenvallers als gevolg van de Covid-19-crisis te kunnen opvangen. Nu risico’s weer enigszins zijn afgenomen, bouwen banken deze buffers volgens vastgestelde regels af. Ook halen banken voordeel uit het aantrekken van TLTRO-financiering2 wanneer zij voldoen aan bepaalde voorwaarden van de ECB. Graag verwijs ik hiervoor naar het antwoord op vraag 4. Bovendien heeft de overheidssteun aan de reële economie een positieve invloed gehad op de huidige resultaten van banken. De halfjaarcijfers laten tevens zien dat rente-inkomsten en de rentemarge, het tariefverschil tussen in- en uitleenrentes, verder zijn afgenomen. DNB heeft de verwachting dat bij een langdurig lagerenteklimaat de winstgevendheid van banken steeds verder onder druk komt te staan.3 DNB geeft ook aan dat het voor banken een forse uitdaging is om lagere rente-inkomsten te compenseren.4 Ik heb DNB recentelijk gevraagd om haar rapportage over het lagerenteklimaat uit 2019 te actualiseren. Daarin gaat DNB verder in op de ontwikkelingen in en gevolgen van het lagerenteklimaat. Deze rapportage stuur ik tegelijkertijd met deze beantwoording naar uw Kamer.
Hoe ziet u de compenserende maatregelen die de Europese Centrale Bank (ECB) neemt, onder meer in de vorm van een stevige vrijstelling voor banken en de mogelijkheid van banken om onbeperkt geld te kunnen ophalen bij het TLTRO-loket (het loket voor gerichte langerlopende herfinancieringstransacties van de ECB) tegen een tarief van -1%? Kunt u aangeven of Nederlandse (groot)banken gebruik maken van de mogelijkheid om geld op te halen bij het TLTRO-loket?
De ECB heeft eind 2019 besloten om een deel van de reserves van banken bij de ECB te vrijwaren van de negatieve depositorente om transmissie van het monetair beleid te ondersteunen. Daarnaast heeft de ECB in het voorjaar van 2020 de rente voor de langer lopende herfinancieringstransacties (TLTRO) verlaagd om de kredietverlening gedurende de pandemie te ondersteunen. Banken komen alleen in aanmerking voor dit lagere rentetarief als ze voldoende leningen verstrekken aan huishoudens en bedrijven volgens vooraf door de ECB vastgestelde criteria.
Als Minister van Financiën laat ik mij niet uit over de monetaire beleidsmaatregelen die de ECB in onafhankelijkheid vaststelt. Wel wil ik benadrukken dat banken gedurende de pandemie een belangrijke rol hebben gespeeld in de continuering van kredietverlening aan de reële economie. Beide maatregelen hebben banken in deze rol ondersteund. Ook Nederlandse banken maken in dit kader gebruik van TLTRO-tegoeden. Per 2 juli 2021 hebben Nederlandse banken in totaal voor circa 172 miljard euro aan TLTRO-financiering aangetrokken.5 Uit de kwartaalcijfers van banken blijkt dat de financiële voordelen van het TLTRO-loket slechts een klein deel uitmaken van de totale winsten van Nederlandse banken.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de banken om hen te motiveren om geboekte winsten en op andere wijze verkregen gelden, bijvoorbeeld door deelname aan financieringsprogramma's, ten bate van spaarders te laten komen en niet alleen maar naar de aandeelhouders te sturen? Zo nee, waarom niet?
In mijn gesprekken met banken blijf ik wijzen op de belangen van gewone spaarders. Ik blijf de banken ook wijzen op mijn standpunt dat de gewone spaarder voldoende mogelijkheden moet houden om te bankieren bij een bank die geen negatieve spaarrente rekent, en dat ik wetgeving overweeg als die mogelijkheden significant worden beperkt. Vanwege regels ten aanzien van de mededinging en het gegeven dat banken zelf gaan over hun hun beleidsvoering, ben ik terughoudend met het opzetten van separate gesprekken. Tot slot is het goed om te noemen dat, hoewel ik de zorgen van gewone spaarders over de dalende rente goed begrijp, banken de negatieve rente die zij betalen over de depositofaciliteit van de ECB beperkt doorrekenen in de rentetarieven van (huishoud)deposito’s. Hierdoor zijn de inleenrentes van banken over het algemeen harder gedaald dan hun uitleenrentes. En wordt het leeuwendeel van de spaarders niet geconfronteerd met een negatieve spaarrente.6
Kunt u aan de hand van een schatting inzichtelijk maken wat regulier antiwitwasbeleid banken jaarlijks kost? Zijn er onderzoeken bekend naar deze (gemiddelde kosten) en zo ja, kunnen deze onderzoeken met de Kamer worden gedeeld?
Ik beschik niet over schattingen van de kosten voor het anti-witwasbeleid of onderzoeken daar naar. Bij de introductie van wettelijke verplichtingen op dit gebied is in de memorie van toelichting telkens een inschatting gemaakt van de daarmee gepaard gaande regeldruklasten. Meest recentelijk zijn die inschattingen opgenomen bij de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn en de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn. Deze inschattingen gelden voor Wwft-instellingen in brede zin. Daarbij moet vermeld worden dat het verrichten van onderzoek naar cliënten al geruime tijd bestaat en dat niet op alle onderdelen een strikte scheiding is te maken tussen onderzoek dat in het kader van het voorkomen van witwassen wordt verricht en onderzoek dat hoe dan ook zou plaatsvinden bij het aangaan van zakelijke relaties. Daarbij speelt specifiek in relatie tot banken dat verschillende banken te maken hebben met hersteltrajecten die extra inzet vereisen. In haar brief van 4 mei 2021 naar aanleiding van de transactie van ABN AMRO met het Openbaar Ministerie, gaf DNB aan dat er met 28 banken afspraken lopen om geconstateerde tekortkomingen te herstellen.7
Hoe beoordeelt u de situatie in Denemarken waarbij de grens voor het doorberekenen van negatieve rente ligt op ongeveer € 13.400,–? Is een dergelijke constructie ook mogelijk in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In Denemarken rekenen veel banken een negatieve rente vanaf 13.400 euro. Er is in Denemarken, net als in Nederland, geen sprake van een wettelijk vastgestelde saldogrens waaronder geen negatieve rente mag worden gerekend. Toen Deense banken de saldogrens vanwaar negatieve rente gerekend wordt eenmaal lieten dalen tot 100.000 kronen (13.400 euro) heeft de Deense Minister van Economische Zaken een moreel appel gedaan op banken om deze grens niet verder te verlagen.8 Uit een rapport van de Deense centrale bank blijkt dat de gevolgen voor de depositostabiliteit tot nu toe beperkt zijn.9 Tot slot wil ik markeren dat volgens DNB een verbod op het rekenen van negatieve rente vanaf een bepaalde drempelwaarde nog steeds overwegend nadelen en risico’s kent.10
Het artikel ‘De complotdenker bankiert maar elders, zegt de bank’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «De complotdenker bankiert maar elders, zegt de bank» van 17 augustus jongstleden?1
Ja.
Kunt u aangeven binnen welk kader banken opereren wanneer zij rekeningen blokkeren van klanten die wettelijk gezien niet over de schreef gaan?
Banken opereren binnen verschillende kaders bij het beoordelen van hun klanten. Zij dienen de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), regels voor een integere en beheerste bedrijfsvoering en de privaatrechtelijke aspecten in acht te nemen.
Banken hebben op grond van de Wwft een poortwachtersfunctie. Dat wil zeggen dat zij de verantwoordelijkheid hebben om te voorkomen dat het financiële systeem wordt misbruikt door criminelen. De Wwft verplicht banken daar cliëntenonderzoek naar te doen, om vast te stellen of een klant een risico op witwassen of terrorismefinanciering vormt. Banken (en andere Wwft-plichtige instellingen) stellen hun eigen risicobeleid vast. Daarop baseren banken hun beslissing een transactie wel of niet uit te voeren. En of zij een zakelijke relatie met een klant aangaan of voortzetten. Het afscheid nemen van een klant uit hoofde van de Wwft is een zwaar middel. Een verhoogd risico betekent namelijk niet dat een groep klanten categoraal geweigerd moet worden.2
In aanvulling op de Wwft houden DNB en AFM toezicht op de integere en beheerste bedrijfsvoering van financiële instellingen in het algemeen. Instellingen moeten een afweging maken wat een klant voor de integere en beheerste bedrijfsvoering betekent. Deze afweging verplicht een bank naar bredere risico’s dan witwassen of terrorismefinanciering te kijken, maar ook naar risico's die een gevaar zijn voor aantasting van de reputatie van een financiële instelling.3 Ter ondersteuning van de uitvoering van deze verplichting heeft DNB een Good Practice gepubliceerd.4
Naast deze regels voor banken is het hebben van een betaalrekening een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de klant en de bank. Daaraan kan de bank zelf voorwaarden stellen. Als een klant deze voorwaarden overtreedt kan een bank besluiten de overeenkomst op te zeggen en daarmee de betaalrekening te beëindigen.
Tot slot moeten instellingen die afscheid nemen van bestaande klanten de zorgplicht in acht nemen, die staat in artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden. Dat betekent dat zij bij het opzeggen van de zakelijke relatie de belangen van de klant in overweging moeten nemen. Als een bank besluit de relatie te beëindigen, moet de bank op verzoek toelichten op grond waarvan dit gebeurt.
Kunt u aangeven of het verspreiden van berichten die via stichtingen worden verspreid en niet passen bij de bedrijfsvoering voldoende reden voor een bank kan zijn om een rekening te blokkeren?
Alleen het hebben van een controversieel gedachtegoed is uiteraard onvoldoende reden om een rekening te sluiten. De Nederlandse Vereniging van Banken geeft aan dat banken geen specifiek beleid hebben voor verspreiders van desinformatie, en ook geen rekeningen te hebben beëindigd alleen vanwege het gedachtengoed van personen of instellingen. Een bank kan wel besluiten tot een nader cliëntenonderzoek als uitingsvormen van klanten binnen de risicokaders van de Nationale Coördinator Terrorisme en Veiligheid vallen. Ook kunnen banken een relatie met een klant blokkeren of beëindigen als de rekening bijvoorbeeld wordt misbruikt voor fraude of als de bank niet kan voldoen aan de eisen van de Wwft. In dat soort gevallen staat de beëindiging van de klantrelatie los van de uitingen van de klant. Uiteindelijk is dit een individuele afweging, die van geval tot geval moet worden gemaakt. Daarbij kijken banken op grond van de eigen criteria van banken en de wet verplichtingen altijd naar meerdere aspecten. Die afweging moet zorgvuldig gebeuren en met inachtneming van de zorgplicht die banken voor hun klanten hebben.
Hoe wordt voorkomen dat banken met deze handelwijze de vrijheid van meningsuiting buitenwettelijk inperken en in hoeverre verzet de horizontale werking van dit grondwettelijk recht zich tegen deze handelwijze van banken en financiële instellingen?
Het kabinet staat pal voor de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting biedt een essentiële voorwaarde voor het voeren van een publiek debat over kwesties van algemeen belang. Zonder de vrijheid van meningsuiting is een democratische, pluriforme en open samenleving niet mogelijk.
Vrijheidsrechten zijn rechten van burgers tegenover de overheid. Zij hebben daarmee een «verticale werking». De vrijheid van meningsuiting speelt weliswaar ook een belangrijke rol in de relaties tussen burgers onderling. Maar het is niet zo dat grondrechten automatisch «horizontale werking» hebben, dus volledig van toepassing zijn in relaties tussen burgers onderling of tussen burgers en bedrijven. Het is aan de rechter dit, van geval tot geval, toe te kennen. De rechter kiest in het algemeen niet voor directe horizontale werking bij contractuele relaties. En kiest er dus niet voor de vrijheid van meningsuiting direct toe te passen in dat soort relaties, hoewel het grondrecht wel een rol kan spelen bij de uitleg van onderdelen van het contract.
In principe staat het banken als private onderneming vrij om in het kader van de contractvrijheid grenzen te stellen aan wat zij toelaatbaar gebruik van hun diensten vinden. Bijvoorbeeld in hun gebruiksvoorwaarden. En het staat banken vrij om actie te ondernemen wanneer deze voorwaarden worden overtreden. Gebruikers hebben de vrijheid en mogelijkheid om voor zichzelf te bepalen of zij die voorwaarden willen accepteren en afhankelijk daarvan al dan niet gebruik te maken van deze bank of te kiezen voor een andere bank.
De banken hebben samen een maatschappelijke rol bij de toegang tot het betalingsverkeer. Het zou onwenselijk zijn als bepaalde gebruikers bij een groot aantal banken geweerd worden alleen vanwege hun uitlatingen. Het kabinet vindt het daarom, met het oog op de vrijheid van meningsuiting, van belang dat banken transparant zijn als zij actie ondernemen op basis van een overtreding van hun voornemen. Banken moeten duidelijk zijn over de concrete redenen die aanleiding zijn om specifiek tegen een bepaalde klant op te treden. Klanten van de bank die daardoor worden getroffen kunnen tot slot altijd een klacht indienen bij het Kifid5 of hun geschil voorleggen aan de rechter.
Bent u voornemens banken op hun blokkeringsbeleid aan te spreken zodat de vrijheid van meningsuiting zo min mogelijk onder druk komt te staan en welke rechtsbescherming is er voor burgers of instellingen die ten onrechte ingeperkt worden in hun vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Portugal, België en Luxemburg ontvangen eerste geld EU-herstelfonds' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Portugal, België en Luxemburg ontvangen eerste geld EU-herstelfonds»?1
Ja.
Wanneer – naar verwachting – zullen in navolging van Portugal, België en Luxemburg andere lidstaten middelen uit de Recovery and Resilience Facility (RRF) ontvangen? Welke lidstaten zijn dat?
Op het moment van schrijven hebben, naast Portugal, België en Luxemburg, ook Italië, Spanje, Litouwen en Griekenland voorfinanciering ontvangen. Andere lidstaten met een goedgekeurd herstelplan, op dit moment Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland, Kroatië, Cyprus, Slovenië, Denemarken, Letland en Slowakije, zullen waarschijnlijk op korte termijn ook hun bedrag aan voorfinanciering kunnen ontvangen.
Klopt het nog steeds dat sinds de inwerkingtreding van de RRF-verordening 24 lidstaten een nationaal herstelplan (RRP) in het kader van de RRF hebben ingediend en drie lidstaten, namelijk Bulgarije, Malta en Nederland, dat tot dusver niet gedaan hebben (waarbij de herstelplannen van Bulgarije en Malta al wel ver gevorderd zouden zijn)?
Malta heeft 13 juli haar herstelplan (RRP, Recovery and Resilience Plan) ingediend bij de Europese Commissie. Dit brengt het totaal aantal ingediende herstelplannen op 25. Bulgarije en Nederland hebben tot op heden geen RRP ingediend.
Hoe verlopen de voorbereidingen voor het Nederlandse herstelplan? Wat is er tot dusver gedaan? Welke projectvoorstellen zijn geïnventariseerd? Ligt er al een conceptherstelplan waarover een volgend kabinet vlot en goed geïnformeerd kan besluiten?
Op 7 juli jl. heeft de Minister van Financiën de Eerste Kamer geïnformeerd over de voorbereidingen voor het opstellen van het nationale Recovery and Resilience Plan (RRP; Kamerstuk CXLII nr. E).2 Hierin staat dat het kabinet van mening is dat een stevig en ambitieus RRP nodig is. De formatie biedt traditioneel veel ruimte om tot aanvullende hervormingen te komen, die een plek kunnen krijgen binnen een RRP. Het is bovendien wenselijk dat een plan ten volle wordt onderschreven door een volgend kabinet, dat uitvoering zal geven aan het plan. Daarom is ervoor gekozen om het nieuwe kabinet een besluit te laten nemen over de invulling van het plan.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 november 2020 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1626)3 heeft het kabinet besloten een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan uit te laten voeren om de formatie voor te bereiden en het indienen van het plan niet te vertragen. Deze verkenning is nu onderdeel van de formatie.
In de verkenning wordt rekening gehouden met de criteria waaraan een herstelplan moet voldoen. Zo moet een plan een bijdrage leveren aan zes pijlers4: bijdragen aan de doeltreffende aanpak van alle of een significant deel van de uitdagingen uit de landspecifieke aanbevelingen van 2019 en 2020; voor ten minste 37% besteed worden aan het klimaat en voor 20% aan digitalisering; maatregelen bevatten die na 1 februari 2020 van start zijn gegaan; en maatregelen bevatten die structureel effect sorteren.
Op de terreinen van onder andere zorg, arbeidsmarkt, onderwijs, klimaat en groene transitie, digitale transitie, pensioenen, woningmarkt en het tegengaan van belastingplanning en witwassen is geïnventariseerd welke investeringen een plan van hervormingen zouden kunnen ondersteunen. Voor de hervormingen is het wachten op de keuzes van een volgend kabinet.
De verkenning staat niet gelijk aan een conceptplan, omdat het aan de formatie is om te bepalen met welke maatregelen zij dit plan wil vullen. Voor de hervormingen is het wachten op de keuzes van een volgend kabinet. Aan de investeringskant kan het nieuwe kabinet kiezen uit diverse maatregelen die kwalificeren volgens de verordening. Daarbij kan het nieuwe kabinet kiezen voor investeringen waartoe al besloten is sinds februari 2020 of voor aanvullende investeringen waartoe wordt besloten in de formatie (of een combinatie van beide).
Is de aangenomen motie-Inge van Dijk over het concept-RRP consulteren met stakeholders reeds in uitvoering? Indien ja, hoe? Indien niet, wanneer wel?2
Nadat het nieuwe kabinet heeft besloten over de invulling van het RRP, wordt een conceptplan opgesteld. Met het opstellen van het conceptplan volgen stakeholderconsultaties om de inhoud en draagvlak van het plan te versterken en uitvoering te geven aan de motie-Inge van Dijk. Dit proces zal tijdens het formuleren van een conceptplan vorm krijgen. Na de stakeholderconsultaties zal het conceptplan gedeeld worden met het parlement voordat het definitief ingediend kan worden bij de Europese Commissie. Hiermee wordt invulling gegeven aan de verplichting vanuit de RRF-verordening.
Hoe zijn – eerdergenoemde motie buiten beschouwing gelaten – decentrale overheden, waaronder gemeenten en provincies, tot dusver in het RRF-proces meegenomen? Zijn zij bijv. betrokken geweest bij de ambtelijke verkenning naar kansrijke maatregelen? Indien ja, op welke manier(en) en op welk(e) moment(en)?
De verkenning van kansrijke maatregelen voor het RRP heeft in overleg plaatsgevonden. De beleidsverantwoordelijke departementen hebben bekeken welke input en eventuele voorstellen van stakeholders zij mee wilden nemen in de ambtelijke verkenning, rekening houdende met de RRF-criteria. Sociale partners in de Stichting van de Arbeid en de Vereniging van Nederlandse Gemeentes (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) zijn op zowel ambtelijk als politiek niveau geïnformeerd over het verdere proces rondom de inventarisatie van voorstellen.
Deelt u de mening dat stakeholders als decentrale overheden in een zo vroeg mogelijk stadium bij een proces als de RRF betrokken moeten zijn, omdat veel investeringen uit en in de regio moeten komen? Waarom wel/niet?
Het kabinet erkent het belang van betrokkenheid van decentrale overheden om de inhoud en het draagvlak van het plan te versterken. Tijdens de verkenning naar kansrijke maatregelen hebben de beleidsverantwoordelijke departementen contact gehad met stakeholders over individuele maatregelen met gevolgen voor de desbetreffende stakeholders. Indien de formatie besluit tot opname van maatregelen in een RRP die bijvoorbeeld neerslaan in regio’s, kan zij per maatregel bepalen welke relevante stakeholders zij wenst te betrekken. Het is dan ook aan het volgende kabinet om te bepalen hoe zij de consultatie met stakeholders wenst vorm te geven.
Wat betekent een langer durende kabinetsformatie voor de totstandkoming en indiening van een Nederlands herstelplan? Hanteert het demissionaire kabinet hiervoor een uiterste deadline? Indien ja, welke?
Er bestaan meerdere indieningsmomenten voor een RRP. Met inachtneming van de doorlooptijd en de beslistermijn van de Europese Commissie en Raad, dient Nederland uiterlijk rond de zomer van 2022 een plan in te dienen om geen geld mis te lopen. Er is dus nog tijd voor het opstellen en indienen van een plan.
Op grond van de RRF-verordening gold in eerste instantie een deadline van 30 april 2021. Deze deadline gold echter «as a rule». In de praktijk betekent dit dat een lidstaat ook na 30 april 2021 een herstelplan kan indienen, waarbij de lidstaat aanspraak blijft maken op zijn totale allocatie. Wel moet de Europese Commissie op grond van de RRF-verordening 70% van de middelen vóór eind 2022 gecommitteerd hebben aan de lidstaten, op basis van een goedgekeurd plan. De overige 30% van de middelen moet voor eind 2023 worden gecommitteerd.
In hoeverre loopt Nederland het risico zijn recht op 13% voorfinanciering te verliezen naarmate het indienen van een herstelplan langer op zich laat wachten?
Volgens artikel 13 van de RRF-verordening kan een lidstaat uiterlijk 31 december 2021 voorfinanciering ontvangen voor een goedgekeurd herstel- en veerkrachtplan. Dit is een bedrag van maximaal 13% van de financiële bijdrage en, waar van toepassing, van maximaal 13% van de leningen aan de betrokken lidstaat. Voor zover mogelijk vindt dit plaats binnen twee maanden na de goedkeuring van de juridische verbintenissen door de Commissie. Wanneer Nederland geen voorfinanciering aanvraagt, maakt het nog steeds aanspraak op de totale toegeschreven allocatie van de RRF-middelen.
Aangezien de indiening van het RRP wordt overgelaten aan het volgende kabinet en Nederland streeft naar de indiening van een stevig en ambitieus plan dat zorgvuldig wordt geconsulteerd met stakeholders, waaronder de regio’s, en de doorlooptijd en de beslistermijn van de Europese Commissie en Raad minstens drie maanden in beslag nemen, zal Nederland de deadline van 31 december 2021 naar verwachting niet halen en daarom ook geen gebruik maken van de mogelijkheid van 13% voorfinanciering. Voor Nederland is deze voorfinanciering echter niet noodzakelijk voor de succesvolle implementatie van het RRP. Nederland kan immers wanneer dit nodig zou zijn relatief makkelijk voorfinanciering op de kapitaalmarkt ophalen.
Hoezeer verwacht u dat Nederland economisch op achterstand raakt als gevolg van een verslechterende concurrentiepositie, nu andere landen hun RRF-middelen al ontvangen en deze meteen kunnen investeren in (bepaalde sectoren van) hun economie?
Geenszins, de Nederlandse concurrentiepositie is om verschillende redenen zeer sterk en is niet afhankelijk van uit de RRF uitgekeerde middelen. Nederland prijkt al jaren in de top-10 van de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum; de laatste jaren zelfs in de top-5.
Nederland heeft wel, ook naar aanleiding van eerdere aandacht vanuit uw Kamer op dit punt, aandacht voor de gevolgen van de RRF op het gelijk speelveld op de interne markt. Conform motie-Palland c.s. (Kamerstuk 21 501-30, nr. 510)6 zal uw Kamer een brief ontvangen wanneer alle plannen zijn ingediend en de implementatie van start is gegaan. Deze brief zal inzicht geven in de projecten en sectoren waaraan andere lidstaten hun RRF-middelen besteden.
Binnen de RRF-verordening zijn criteria opgenomen die een verstoring van het gelijk speelveld in Europa moeten beperken al dan niet voorkomen. Zo moeten alle uitgaven die lidstaten zullen doen met RRF-middelen voldoen aan de Europese staatsteun- en aanbestedingskaders. Hiernaast heeft een investeringsimpuls in andere lidstaten niet alleen positieve effecten op de lidstaat in kwestie, ook andere lidstaten profiteren hiervan. Innovatieve Nederlandse sectoren kunnen inspelen op de hogere investeringsbehoefte, profiteren van kennis-spill-overs en kunnen middels Europese samenwerking oplossingen vinden op maatschappelijke uitdagingen waarmee Europa samen sterker uit de crisis komt.
Bent u bereid de motie-Palland c.s., die de regering verzoekt om bij te houden aan welke projecten en sectoren andere lidstaten hun RRF-gelden besteden, in het bijzonder sectoren die voor Nederland van strategisch belang zijn, zoals de topsectoren en de vitale infrastructuur, en de Kamer hierover jaarlijks te informeren, breed uit te voeren door behalve bij te houden aan welke projecten en sectoren andere lidstaten hun RRF-gelden besteden óók een concurrentieanalyse te maken van wat al deze herstelplannen betekenen voor de Nederlandse economie en het Nederlandse bedrijfsleven?3
Wanneer alle plannen zijn goedgekeurd en de implementatie van start is gegaan, zal uw Kamer een brief ontvangen die inzicht geeft in de projecten en sectoren waaraan andere lidstaten hun RRF-gelden besteden, conform de motie-Palland c.s. Als er uit deze analyse volgt dat er significante effecten te verwachten zijn voor de Nederlandse concurrentiekracht zullen deze worden benoemd in de nog te ontvangen brief.